Spolia en de Restauratie van het Romeinse Verleden
Transcript of Spolia en de Restauratie van het Romeinse Verleden
1
Spolia en de restauratie van het Romeinse verleden
Door Lisa Huberts
“And of this [decline] clear witness is given by the works of sculpture and
architecture made in the time of Constantine in Rome, and especially the triumphal
arch (…) where one sees that, for want of good master craftsmen, they used not only
some marble histories made in the time of Trajan, but also spolia brought from
various sites to Rome.”
~ Giorgio Vasari, ‘Proemio delle Vite’. 1
In het Laat-Antieke Rome van de vierde en de vijfde eeuw n. Chr. zien we de opkomst en
verspreiding van een bijzonder fenomeen – het gebruik van spolia bij de bouw van
christelijke kerken en andere publieke gebouwen. Wanneer moderne wetenschappers spreken
over spolia, bedoelen zij meestal de hergebruikte elementen van Romeinse monumenten uit
de keizertijd.2 De term spolia werd voor het eerst gebruikt in de zestiende-eeuwse Italiaanse
literatuur, waaronder in het werk van Giorgio Vasari, één van de eerste kunsthistorici. Het is
een volledig modern concept, gebaseerd op het
Latijnse woord spolium, wat ‘gevilde huid van
een dier’ of ‘oorlogsbuit’ betekent.3 De term
spolia verwijst naar het materiaal dat het
resultaat is van spoliatio, het strippen van de
materialen van een ander gebouw, vergelijkbaar
met een dier dat van zijn huid ontdaan wordt.
Spolia-materiaal is daarom altijd het resultaat
van vernieling, of dit nu door de mens, de natuur,
of door het voorbijgaan van de tijd geschiedt,
maar alleen de mens doet aan spoliatio.4 Hoewel
spolia dus in de meest strenge definitie het
resultaat zijn van het vernielen of plunderen van
oude gebouwen voor het verkrijgen van
bouwmaterialen, wordt deze definitie in de
moderne wetenschappelijke literatuur niet altijd
zo nauw gehanteerd. In het algemeen wordt het
woord spolia gebruikt voor de beschrijving van
hergebruikte, architectonische elementen.5
Fig. 1. Zuilengalerij in S. Lorenzo fuori le mura (579-590 n. Chr.), met spolia van
verschillende herkomst. Foto door Lisa Huberts.
1 Vertaling in D. Kinney, ‘Rape or Restitution of the Past? Interpreting Spolia’, in: S. C. Scott, The Art of
Interpreting (Philadelphia 1995) 55. 2 J. Alchermes, ‘Spolia in Roman Cities of the Late Empire: Legislative Rationales and Architectural Reuse’, in:
Dumbarton Oaks Papers, Vol. 48 (1994) 167. 3 B. Brenk, ‘Spolia from Constantine to Charlemagne’, in: Dumbarton Oaks Papers, Vol. 41 (1987) 103; en D.
Kinney, ‘Rape or Restitution’ (1995) 54. 4 D. Kinney, ‘Rape or Restitution’ (1995) 58.
5 Deichmann, Die Spolien in der Spätantiken Architectur (München 1975) 3-5; en D. Kinney, ‘Edilizia di culto
Cristiano a Roma e in Italia central dalla metà del IV al VII secolo’, in: S. de Blaauw, Storia dell’architettura
Italiana da Costantino a Carlo Magno (Milaan 2010) 62.
2
Het gebruik van spolia is een onderwerp dat uitermate geschikt is voor interdisciplinair
onderzoek, doordat het zowel vanuit kunsthistorisch, archeologisch en historisch perspectief
bekeken kan worden. Hoewel er al veel onderzoek is gedaan naar het gebruik van spolia, is
dit voornamelijk gedaan door archeologen en kunsthistorici. De geschreven bronnen krijgen
hierbij vaak een ondergeschikte rol ten opzichte van het kunsthistorische en archeologische
materiaal. Op historisch gebied valt er dus nog veel te behalen. In dit artikel zullen de
ideologieën achter het gebruik van spolia-materialen dan ook centraal staan.
Het gebruik van spolia is één van de meest opvallende en veelvoorkomende kenmerken van
de Laat-Antieke architectuur. Het hergebruik van deze materialen heeft ze behouden voor
latere tijden. In de zesde eeuw n. Chr. zien we dat dit nog een stapje verder gaat – door
materialen uit de vroege keizertijd te hergebruiken kon men het verleden levend houden of
zelfs restaureren, iets waar na de meervoudige verwoestingen van de stad Rome grote
behoefte aan was. Deze manier van omgaan met het verleden zien we in de geschreven
bronnen voor het eerst in de brieven die Cassiodorus namens Theodorik, de koning van het
Ostrogotische koninkrijk van Italië, schreef. Deze mentaliteit staat echter aan het eind van een
langere ontwikkeling. Het gebruik van spolia-materiaal gaat namelijk terug tot de derde eeuw
n. Chr.
De ontwikkeling van een traditie
Hoewel de eerste voorbeelden van spolia-gebruik uit de derde eeuw n. Chr. stammen, is het
meest bekende vroege voorbeeld de Boog van Constantijn. Het werd afgerond in 315 n. Chr.,
en was het eerste monument waarin spolia op grotere schaal werden gebruikt met
ideologische redenen.6 Constantijn de Grote was dan ook de eerste die spolia op een grotere
schaal toepaste in zijn bouwwerken.7
Fig. 2. Boog van Constantijn. Foto door Lisa Huberts.
Flavius Valerius Aurelius Constantinus, beter bekend als keizer Constantijn I de Grote (306-
337), kwam in Rome aan het begin van de vierde eeuw aan de macht. Hij werd Augustus van
6 H. Brandenburg, ‘The Use of Older Elements in the Architecture of Fourth- and Fifth-Century Rome: A
Contribution to the Evaluation of Spolia’, in: R. Brilliant en D. Kinney (red.), Reuse value: Spolia and
appropriation in art and architecture from Constantine to Sherrie Levine (Farnham 2011) 56; en J. Alchermes,
‘Spolia in Roman Cities’ (1994) 170. 7 D. Kinney, ‘Rape or Restitution’ (1995) 54.
3
het Westen na zijn overwinning op Maxentius bij de Milvische Brug in 312. Met zijn Edict
van Milaan in 313, dat voor religievrijheid zorgde, ging hij verder in de lijn van keizer
Galerius’ tolerantie-edict van 311, dat pleitte voor een tolerantie van het christendom.
Hiermee kwam er een einde aan de christenvervolgingen, waardoor het christendom
gedurende de vierde eeuw enorm groeide. Dit alles kwam tot een hoogtepunt in 380, toen
Theodosius en zijn medekeizers in het edict Cunctos Populos het christendom uitriepen tot de
nieuwe staatsgodsdienst.8
Tijdens de regeerperiode van Constantijn kwam het spolia-gebruik echt op gang. De
Lateraanse basilica die Constantijn liet bouwen was niet slechts de eerste Romeinse kerk ooit,
het was ook één van de eerste religieuze structuren die een keizer met een uitgebreid scala aan
spolia-materiaal liet bouwen. Moderne wetenschappers zien dit spolia-gebruik als een
belangrijk deel van Constantijns algemene bouwprogramma, zowel bij de bouw van kerken
als van andere monumenten. Het zou een onderdeel zijn geweest van zijn keizerlijke
propaganda. Constantijns gebruik van hergebruikte materialen in de eerste christelijke kerken
van Rome had ook een grote invloed op de latere kerkenbouw.9 Hoewel de eerste voorbeelden
van spolia-gebruik niet van christelijke aard waren, zien we vanaf de tijd van Constantijn dat
spolia in toenemende mate werden gebruikt voor de bouw van kerken. Het lijkt echter nooit
een praktijk te zijn geworden die uitsluitend voor kerkenbouw werd ingezet.
Het is belangrijk om je te realiseren dat de aanpassing naar het christendom erg langzaam
ging. Pas aan het einde van de vierde eeuw werd er officieel een einde gemaakt aan de pagane
culten, werd het gebruik van de tempels voor cultusactiviteiten verboden en werden
cultusbeelden uit de tempels verwijderd. De vernietiging van de tempels bleef echter lange
tijd nog verboden, omdat de tempels nog steeds gewaardeerd werden om hun architectuur en
esthetische aspecten. 10
Ondanks dit sentiment zien we in de late vierde en vroege vijfde eeuw een grootschalig
hergebruik van oude gebouwen en architecturale materialen. Gedurende de vijfde eeuw werd
het gebruik van spolia zelfs een universeel fenomeen.11
Er was veel schade aangericht door
barbaarse aanvallen en civiele onrust. De antipathie tussen christenen en heidenen lijkt tot
geweld te hebben geleid, vaak ten koste van pagane religieuze gebouwen. 12
Door de
plunderingen van Rome door de Goten in 410 en de Vandalen in 455, raakten veel van de
Romeinse gebouwen in verval. Dit alles droeg waarschijnlijk bij aan de toename van het
hergebruik van bouwmaterialen. 13
Constantijn stond met zijn gebruik van spolia aan het begin van een zeer lange traditie van
toenemend spolia-gebruik binnen de Romeinse kerkenbouw. Zodra het verval inzette en het
West-Romeinse Rijk in 476 tot een einde was gekomen, werd het spolia-gebruik één van de
8 R. Krautheimer, Rome: Profile of a City, 312-1308 (Princeton 2000) 3, 20-21.
9 J. Elsner, ‘From the Culture of Spolia to the Cult of Relics: The Arch of Constantine and the Genesis of Late
Antique Forms’, in: Papers of the British School at Rome, Vol. 68 (2000) 152; en B. Brenk, ‘Spolia from
Constantine to Charlemagne’ (1987) 104-106. 10
H. Saradi-Mendelovici, ‘Christian Attitudes toward Pagan Monuments in Late Antiquity and their Legacy in
Later Byzantine Centuries’, in: Dumbarton Oaks Papers, Vol. 44 (1990) 51; en L. Bosman, The Power of
Tradition: spolia in the architecture of St. Peter’s in the Vatican (Hilversum 2004) 11. 11
B. Brenk, ‘Spolia from Constantine to Charlemagne’ (1987) 103-106. 12
A. Cameron, The Last Pagans of Rome (Oxford 2011) 799; en P. Brown, The rise of Western Christendom :
triumph and diversity, A.D. 200-1000 (Malden 2003) 73-74. 13
P. Heather, The Fall of the Roman Empire: A New History of Rome and the Barbarians, (Oxford 2006) 227-
228; en D. Kinney, ‘Edilizia di culto Cristiano’ (2010) 75.
4
belangrijkste kenmerken van de Vroeg-Middeleeuwse kerkenbouw.14
De vraag is echter
wáárom Laat-Antieke heersers en architecten gebruik maakten van spolia.
Redenen voor hergebruik
Meerdere redenen konden schuilgaan achter het gebruik van spolia-materialen. Motieven
konden politiek zijn – een manifesto van universele, ‘Romeinse’ claims door keizers en
pausen. Spolia konden tevens gebruikt worden voor propaganda.15
Architecturaal hergebruik
kon echter ook dienen tot het behoud van het erfgoed van de Laat-Antieke stad, door het
levendig te houden in de opnieuw samengestelde monumenten, door middel van hergebruik.
Zo zijn er verschillende ideologische redenen, hoewel een meer pragmatisch, economisch
motief ook niet compleet afgewezen moet worden.16
Dit blijven echter moderne interpretaties
van het hergebruik! Hieronder zullen enkele van deze redenen worden toegelicht.
Het eerste motief, triomfalisme, komt het beste naar voren in het idee van ‘oorlogsbuit’. Het
claimen van de objecten van een andere stad, zoals het marmerwerk, liet zien dat men de
vijand had overwonnen. Alle spolia kunnen ideologische connotaties hebben, maar het lijkt
erop dat de kennis of het geloof van de rovers over de afkomst van het hergebruikte materiaal
een significante factor was, net zoals het geval is met triomfalisme. Het uiterlijk of de waarde
van het object speelde een veel kleinere rol dan de waarde die eraan werd toegekend door de
persoon die het hergebruikte. Aangezien het meeste hergebruikte materiaal in de Late oudheid
niet afkomstig was van een vijandige staat of stad, is het idee van triomfalisme niet toepasbaar
op alle spolia; het is zeer zeldzaam. Meestal kwam het hergebruikte materiaal uit dezelfde
stad als het gebouw waarvoor ze gebruikt werden, en dit gebeurde bovendien meestal in tijden
van vrede.17
Het is echter mogelijk dat alle spolia de negatieve connotatie van ‘oorlogsbuit’
met zich meedroegen. Dit zou een verklaring zijn voor de veelal negatieve blik op het gebruik
van spolia in de geschreven bronnen.18
Een tweede motief is religieus triomfalisme, of religieuze toe-eigening; een hergebruik van
materiaal vanuit een interpretatio Christiana, ofwel christelijke interpretatie.19
Dit idee staat
dicht bij het hierboven beschreven triomfalisme. Het triomfalisme staat hierbij echter symbool
voor de overwinning van de ene religie op de andere, in plaats van de overwinning op een
andere staat of stad. Bij religieuze toe-eigening gaat het niet perse altijd om een christelijke
overwinning op de oude Romeinse pagane religie – in latere tijden zien we bijvoorbeeld
hetzelfde principe bij de bouw van moskeeën – maar binnen de context van dit artikel wordt
het christelijke aspect centraal gesteld. Het beste voorbeeld van dit soort triomfalisme zijn de
trophaea, wapens van een verslagen leger, het klassieke symbool voor ‘oorlogsbuit’. Dit
symbool werd al snel toegeëigend door de christenen, om de overwinning van Christus en de
martelaren te symboliseren.20
14
J. Elsner, ‘Culture of Spolia’ (2000) 154; en R. Coates-Stephens, ‘Epigraphy as Spolia – The Reuse of
Inscriptions in Early Medieval Buildings’, in: Papers of the British School at Rome, Vol. 70 (2002) 279. 15
A. Esch, ‘On the Reuse of Antiquity: The Perspectives of the Archaeologist and of the Historian’, in: R.
Brilliant en D. Kinney (red.), Reuse value: Spolia and appropriation in art and architecture from Constantine to
Sherrie Levine (Farnham 2011) 22. 16
J. Alchermes, ‘Spolia in Roman Cities’ (1994) 170; en R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia in some Late
Antique Texts’, in: L. Lavan en W. Bowden, Theory and Practice in Late Antique Archaeology (Leiden 2003)
341. 17
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 346-348. 18
D. Kinney, ‘Rape or Restitution’ (1995) 53. 19
A. Esch, ‘On the Reuse of Antiquity’ (2011) 26. 20
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 349.
5
Fig. 3 Kapiteel met trophaea, Porticus Fig. 4 Kapiteel met trophaea, S. Lorenzo
Deorum Consentium (367 n. Chr.), beter fuori le mura (579-590 n. Chr.) Foto door
bekend als de porticus van de Twaalf Lisa Huberts.
Goden op het Forum Romanum. Foto door
Lisa Huberts.
Een ander voorbeeld van religieus triomfalisme zien we in de beschrijving die Marcus
Diaconus ons geeft van het hergebruik van stenen voor het voorhof van de nieuwe kerk van
Gaza, door Sint Porphyrius van Gaza, die daar bisschop was:
“(…) the rubbish that remained of the marble work of the Marneion, (…) this did the
holy bishop resolve to lay down for a pavement before the temple outside in the
street, that it might be trodden under foot not only of men, but also of women and
dogs and swine and beasts. And this grieved the idolaters more than the burning of
the temple. (…)”21
Dit hergebruikte, pagane materiaal zou onder de voet gelopen worden door iedereen die over
dit voorhof liep. Waar er in het geval van de trophaea een nieuwe betekenis aan het materiaal
werd gegeven, zien we dat het pagane materiaal in de betegeling van het voorhof in Gaza haar
oude betekenis behoudt. Hierdoor krijgen we een damnatio van het originele materiaal.22
Het
kan gezien worden als een manier om het hergebruikte materiaal te vernederen door het te
neutraliseren.23
Beide soorten religieuze toe-eigening komen niet erg vaak voor.
Een derde motief is het beroven van de doden; het ontwijden van graftombes, zodat de
materialen konden worden hergebruikt bij het bouwen. Schijnbaar kwam dit fenomeen vaak
voor nadat het gebruik van spolia zich verspreid had. Kerkvader Gregorius van Nazianzus
(329-389/390), aartsbisschop van Constantinopel, schreef maar liefst tachtig epigrammen over
grafschennis. Één van deze epigrammen is getiteld “to those who build churches out of stones
taken from tombs”:
21
Mark the Deacon, The Life of Saint Porphyry, Bishop of Gaza, 76. Vertaling op:
http://www.fordham.edu/halsall/basis/porphyry.asp Laatst geraadpleegd op 05/06/2014. 22
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 349-350. 23
A. Esch, ‘On the Reuse of Antiquity’ (2011) 26.
6
“It is paying honour to the martyrs always to die to life, remembering the great
heavenly blood; but tombs are an honour to the dead. Let him who erects shrines to
us out of the stones belonging to others lack himself a tomb.”24
Waar de eerste twee soorten hergebruik maar weinig voorkwamen, kwam deze vorm juist
veel voor. Het idee dat het hergebruik van grafmaterialen de levenden te dicht bij de doden
zou brengen lijkt maar weinig invloed te hebben gehad op het hergebruik van dit soort
materialen.25
Een vierde reden voor het gebruik van spolia is een esthetisch conservatisme; de behoefte om
in een vergelijkbare stijl te bouwen als de oude monumenten. Hoewel het meest voorkomende
standpunt tegenover spolia negatief is, proberen de officiële autoriteiten in de vierde en vijfde
eeuw met de trend mee te gaan, door een voorzichtig, gecontroleerd gebruik van spolia-
materiaal toe te staan. Deze conservatieve houding lijkt ook invloed te hebben gehad op de
esthetiek. Het late vierde- en vroege vijfde-eeuwse gebruik om homogene spolia-stukken met
elkaar te matchen, naast het gebruik van volledig homogene zuilen-sets (in bijvoorbeeld S.
Sabina en S. Pietro in Vincoli), kan suggereren dan deze spolia-stukken op zo’n manier
gebruikt werd dat ze overkwamen als volledig nieuwe stukken.26
Fig. 5. Homogene spolia-zuilen in S. Sabina Fig. 6. Homogene spolia-zuilen in S. Pietro
(425-432 n. Chr.) Foto door Lisa Huberts. in Vincoli (432-440 n. Chr.) Foto door Lisa
Huberts.
Naast de verschillende ideologische redenen voor het hergebruik van materialen, zijn er
uiteraard ook meer pragmatische manieren om dit gebruik te verklaren. Het belangrijkste
voorbeeld hiervan is de behoefte om het bouwproces te versnellen en de kosten te
verminderen.27
Het feit dat materialen beschikbaar waren, is echter niet genoeg verklaring
voor het gebruik van spolia. Het was niet genoeg om oude materialen te hebben, men moest
ze ook willen om in te stemmen met het gebruik van deze spolia.28
Hoewel een economisch
motief niet compleet aan de kant moet worden gezet, lijkt het van minder groot belang te zijn
geweest, in elk geval in de tijd van Constantijn. In de latere vierde eeuw en tijdens de vijfde
24
Anthologia Graeca, VIII.173. Vertaling in: W. R. Paton, The Greek Anthology in Five Volumes, Vol. II
(Londen 1919) 477. 25
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 351. 26
Ibidem, 352-354. 27
A. Esch, ‘On the Reuse of Antiquity’ (2011) 23; en K. L. Noethlichs, ‘Kaiserzeitliche und spätantike staatliche
Regularien zur Spoliierung – ein Kommentar’, in: S. Altekamp, C. Marcks-Jacobs en P. Seiler, Perspektiven der
Spolienforschung 1 – Spoliierung und Transposition (Berlijn 2013) 13. 28
A. Esch, ‘On the Reuse of Antiquity’ (2011) 27.
7
en zesde eeuw is dit een ander verhaal. Economisch verval zette in en het economische motief
lijkt steeds beter toepasbaar te zijn geworden.29
Ten slotte kan de keuze voor spolia-materiaal
ook slechts gebaseerd zijn op pure bewondering van een specifiek stuk, zonder dat ook maar
één van de andere motieven een rol heeft gespeeld.30
Na het uiteenzetten van de belangrijkste motieven voor het gebruik van spolia-materiaal, moet
wel gezegd worden dat veel (maar niet alles) van het hergebruikte materiaal afkomstig was uit
(keizerlijke) magazijnen. Deze marmer-depots werden gebruikt voor het opslaan van ruw
marmer, deels bewerkte stukken en stukken die van afgebroken of niet-afgemaakte gebouwen
kwamen. Materiaal uit deze magazijnen werd zelfs tot in de negentiende eeuw nog gebruikt.31
Afhankelijk van de beschikbaarheid van dit soort materialen kan het een stuk moeilijker zijn
om een ideologische betekenis aan het hergebruik van materialen te verbinden. Daarnaast
moeten we ook niet vergeten dat elke verklaring die wij tegenwoordig hebben voor het
gebruik van spolia slechts achteraf bedacht kan zijn; de architect of opdrachtgever kan geheel
andere motieven hebben gehad.32
Spolia in de geschreven bronnen
Wanneer we kijken naar de Laat-Antieke standpunten ten opzichte van het hergebruik van
bouwmaterialen, wordt het al snel duidelijk dat de meningen net zo divers zijn als in het
huidige wetenschappelijke debat over spolia. Er zijn dan ook veel verschillende soorten
bronteksten die zich hiermee bezig houden, van officiële wetten en verslagen van historici, tot
theologische werken, gedichten en oraties. Het is belangrijk om te vermelden dat de enige
keren dat er in de antieke teksten gesproken wordt over spolia, er gebruik wordt gemaakt van
het woord spoliate, wat ‘geplunderd’ of ‘gestript’ betekend.33
De belangrijkste Laat-Antieke bronnen over spolia zijn de wetteksten uit de Codex
Theodosianus en de Novellae Maioriani, hoewel ook teksten van onder andere de beroemde
kerkvader Augustinus, de historicus Ammianus Marcellinus, senator en staatsman
Cassiodorus en de historicus Procopius een interessante blik op hergebruik geven.34
De Codex
Theodosianus is een compilatie van wetten uit de periode van 312-437. De Codex werd
gebundeld en uitgegeven tussen 429-438, en bevat onder andere de meest uitgebreide collectie
wetten over publieke bouwwerken en hergebruik. Een voorbeeld hiervan is een wet uit 376:
“No one of the prefects of the City or other judges (…) shall undertake any new
structure in the renowned City of Rome, but he shall direct his attention to improving
the old. If any person should wish to undertake any new building in the City, he must
complete it with his own money and labor, without bringing together [materials
from] old buildings, without digging up the foundations of noble buildings, without
obtaining renovated stones from the public, without tearing away pieces of marble by
the mutilation of despoiled buildings.35
29
B. Brenk, ‘Spolia from Constantine to Charlemagne’ (1987) 105. 30
A. Esch, ‘On the Reuse of Antiquity’ (2011) 26. 31
H. Brandenburg, ‘The Use of Older Elements’ (2011) 54-55. 32
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 341, 356. 33
Ibidem, 342, 349. 34
Zie bijvoorbeeld Augustinus’ De Doctrina Christiana (boek II), Ammianus Marcellinus’ Res Gestae (boek
XXVII), Cassiodorus’ Variae Epistulae (waarover meer in het vervolg van dit stuk) en Procopius’ De Bellis
(boek VII & VIII). 35
Codex Theodosianus, 15.1.19., Vertaling in: C. Pharr, The Theodosian Code (1952) 425.
8
De wetten in de Codex richtten zich over het algemeen niet specifiek op het hergebruik van
materialen, maar eerder op de vernieling van oude gebouwen om deze materialen te vergaren .
Gezien de grote hoeveelheid wetten over dit onderwerp, was het schijnbaar iets dat veel
voorkwam. Het hergebruik lijkt minder problematisch te zijn geweest dan de manier waarop
deze materialen verkregen werden en het feit dat dit ongeautoriseerd gebeurde.36
Tijdens de
vierde en vijfde eeuw probeerden de autoriteiten mee te gaan met de spolia-trend door het
invoeren van verschillende voorschriften.37
Een door de staat beheerde spoliatio werd
uiteindelijk gelegaliseerd op 11 juli 458, in de Novellae Maioriani, een collectie wetten van
keizer Majorianus (457-461). Het afbreken van een gebouw voor diens materialen mocht
vanaf dat moment gebeuren met toestemming van de Senaat en de keizer, die zou beslissen
waar het materiaal naartoe zou gaan.38
Hoewel de vierde- en vijfde-eeuwse bronnen over het algemeen een negatieve houding
hebben tegenover het plunderen van gebouwen, zien we een geleidelijke acceptatie van deze
praktijk, met behulp van voorzichtige regulatie. Vanaf het einde van de vijfde eeuw en
gedurende de zesde eeuw lijkt deze houding te veranderen; het hergebruik van oude
ornamenten komt in een positiever daglicht te staan en wordt zelfs gezien als een manier om
de oudheid te behouden. De schade die in Rome werd aangericht na meerdere barbaarse
invallen, naast het verval van de stad nadat het West-Romeinse Rijk ten einde was gekomen,
droeg waarschijnlijk bij aan dit sentiment. De omslag naar een meer positieve houding
tegenover het hergebruik van bouwmaterialen kan echter niet geplaatst worden vóór de
regeerperiode van Ostrogotische koning Theodorik de Grote (474-526). De eeuw na de val
van het West-Romeinse Rijk, bloeide het Ostrogotische koninkrijk van Italië kort op, met
Ravenna als hoofdstad. Dit werd gevolgd door een lange oorlog tussen de Byzantijnen en de
Goten, waarin Rome door beide kanten belaagd werd.39
Theodorik en de brieven van Cassiodorus
Flavius Magnus Aurelius Cassiodorus (490-c. 585) was een historicus en staatsman
gedurende de tijd van de Ostrogotische koningen. Hij is onder andere bekend geworden door
de verschillende brieven die hij namens koning Theodorik de Grote schreef, waarin hij ons
een overzicht geeft van Theodorik’s politiek. Deze brieven zijn gebundeld in zijn Variae
Epistulae, uitgegeven in 537.40
Meerdere van deze brieven zijn gewijd aan het behoud van
antieke architectuur.
Theodorik stak namelijk veel moeite in de preservatie van antieke kunst en architectuur.
Volgens moderne wetenschappers spiegelde hij zichzelf aan de Romeinse keizers, die hij ook
in zijn bouwactiviteit wilde imiteren. Hij gaat hierin zelfs zo ver dat hij over een grote afstand
marmer van Rome naar Ravenna laat vervoeren. Aangezien hij een ‘buitenstaander’ was, in
de zin dat hij niet Romeins was, moest hij op een andere manier een verbinding leggen met
het Romeinse erfgoed – via kunst en architectuur. Hij wilde dat slechts het nieuwe van zijn
gebouwen deze zou onderscheiden van de oude Romeinse architectuur. Hij had dan ook een
groot respect voor de Romeinse architectuurtraditie. Zijn gebruik van spolia-materiaal moest
deze historische tradities tot leven brengen:41
36
D. Kinney, ‘Rape or Restitution’ (1995) 54. 37
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 353. 38
D. Kinney, ‘Spoliation in Medieval Rome’, in: S. Altekamp, C. Marcks-Jacobs en P. Seiler, Perspektiven der
Spolienforschung 1 – Spoliierung und Transposition (Berlijn 2013) 263. 39
D. Kinney, ‘Edilizia di culto Cristiano’ (2010) 82. 40
T. Hodgkin, The Letters of Cassiodorus (Londen 1886) 1-24. 41
B. Brenk, ‘Spolia from Constantine to Charlemagne’ (1987) 106, 108.
9
“Our care is for the whole Republic, ‘in which, by the favour of God, we are striving
to bring back all things to their former state;’ but especially for the City of Rome.” 42
Dit gold niet alleen voor Rome, maar ook voor Ravenna, zijn nieuwe hoofdstad. Hoewel zijn
eigen paleis het enige gebouw in Ravenna is waarin Theodorik deze spolia gebruikte, was dit
wel één van de belangrijkste gebouwen.43
Compleet nieuwe materialen waren dus nog steeds
gewenst, maar Theodorik gaf wel een sterke boodschap af door zichzelf met spolia te
omringen, in het paleis dat hijzelf als een symbool van politieke representatie zag.44
In de brieven die Cassiodorus namens Theodorik schrijft zien we een vastberadenheid om
antieke architectuur te behouden. Dit lijkt te zijn gedaan met behulp van het gebruik van
spolia, door de ornamenten te preserveren en restaureren door middel van hergebruik.45
Het
volgende fragment bevestigt dit idee:
“Let nothing lie useless which may redound to the beauty of the City. Let your
Illustrious Magnificence therefore cause the blocks of marble which are everywhere
lying about in ruins to be wrought up into the walls by the hands of the workmen
whom I send herewith.”46
De Ostrogotische koning was bereid om gebouwen die niet meer te redden waren op te
offeren, zodat hun materialen gebruikt konden worden om de oude gebouwen die het nog wel
waard waren te restaureren. De staat van verval waarin een gebouw zich bevond lijkt de
belangrijkste factor te zijn geweest bij de beslissing of spoliatio gepast was, iets wat het
volgende fragment ons laat zien:
“We wish to build new edifices without despoiling the old. But we are informed that
in your municipality there are blocks of masonry and columns formerly belonging to
some building now lying absolutely useless and unhonoured. If it be so, send these
slabs of marble and columns by all means to Ravenna, that they may be again made
beautiful and take their place in a building there.”47
Theodorik gebruikte spolia voor het preserveren en restaureren van antieke architectuur. Dit
geeft zijn spolia-gebruik een conservatieve, ideologische lading. Deze conservatieve
mentaliteit, iets dat goed onder het eerder besproken ‘esthetisch conservatisme’ geplaatst kan
worden, kwam ook weer voort uit de historische traditie van Rome, waarvan spolia een
representatie waren.48
Het is een mentaliteit die we ook in latere tijden nog weer tegenkomen.
Een voorbeeld hiervan is de twaalfde-eeuwse ‘revival’ van vroegchristelijke architectuur in
Rome. Men greep toen weer terug naar de vroegchristelijke stijl van kerkenbouw – vaak ook
met behulp van spolia. Ondanks (of misschien wel dankzij) een toename en de acceptatie van
het spolia-gebruik, lijken de ornamenten van een stad hun waarde niet te verliezen. Ze waren
immers een directe link met het verleden en het Romeinse erfgoed. Dit sentiment komt
prachtig naar voren in een passage uit De Bellis, een zesde-eeuws verslag van de oorlogen van
Byzantijnse keizer Justinianus I, geschreven door Procopius van Caesarea (500-565),
42
Cassiodorus, Variae Epistulae, III.31. Vertaling in: T. Hodgkin, The Letters of Cassiodorus (London 1886)
213. 43
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 354. 44
B. Brenk, ‘Spolia from Constantine to Charlemagne’ (1987) 108. 45
R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia’ (2003) 354. 46
Cassiodorus, Variae Epistulae, II.7. Vertaling in: T. Hodgkin, The Letters of Cassiodorus (1886) 174. 47
Cassiodorus, Variae, III.9. Vertaling in: T. Hodgkin, The Letters of Cassiodorus (1886) 202. 48
B. Brenk, ‘Spolia from Constantine to Charlemagne’ (1987) 109.
10
mogelijk de belangrijkste historicus van de zesde eeuw. Hij schrijft het volgende naar
aanleiding van zijn bezoek aan Rome:
“Yet the Romans love their city above all the men we know, and they are eager to
protect all their ancestral treasures and to preserve them, so that nothing of the
ancient glory of Rome may be obliterated. For even though they were for a long
period under barbarian sway, they preserved the buildings of the city and the most of
its adornments, such as could through the excellence of their workmanship withstand
so long a lapse of time and such neglect.”49
Conclusie
Het gebruik van spolia in de kerken en andere publieke gebouwen van Rome staat aan het
einde van een lange ontwikkeling. Hoewel Constantijn de Grote niet de eerste was die spolia-
materiaal gebruikte, startte zijn gebruik van spolia in de eerste kerken van Rome een
langdurende traditie binnen de Romeinse
kerkenbouw. Kerken waren niet de enige
publieke gebouwen waarin spolia gebruikt
werden, maar naarmate de tijd vorderde werden
ze wel het soort gebouw waarin spolia het meest
werden gebruikt. Dit kwam mede doordat ze
door de bloei van het christendom het
belangrijkste soort publieke gebouw werden.
Hoewel het moeilijk kan zijn om enige
ideologische betekenis aan het hergebruik van
materialen toe te kennen, zijn er misschien wel
net zoveel verklaringen voor dit hergebruik als
dat er gebouwen waren. De houdingen
tegenover het gebruik van spolia waren erg
wisselend – het hergebruik van deze materialen
zal veel verschillende dingen betekend hebben
voor veel verschillende mensen; en voor
sommigen betekende het misschien helemaal
niets.
Fig. 7. Tempel van Romulus (309 n. Chr.), gebouwd
door Maxentius, de voorganger van Constantijn. De
deur en de onderdelen van het portaal zijn spolia.
Foto door Lisa Huberts.
Het officiële standpunt tegenover het gebruik van spolia was over het algemeen negatief,
omdat de oude gebouwen intact moesten blijven. Daardoor is het des te meer interessant dat
het hergebruik van materiaal alleen maar toenam in hoeveelheid. Gedurende de vijfde eeuw
werd het hergebruik een meer universeel fenomeen, en de wetten omtrent het hergebruik van
materialen werden steeds milder, mogelijk omdat het in de praktijk niet meer te stoppen was.
In de zesde eeuw had de negatieve houding tegenover spolia zich ontwikkeld naar een meer
positieve blik op spolia-gebruik. De val van het West-Romeinse Rijk en de invallen van de
Goten en Vandalen in de 5e eeuw, en de Gotische oorlog in de 6
e eeuw leidden tot een grote
49
Procopius, De Bellis, VIII.xxii.3-10. Vertaling in: H. B. Dewing, Procopius in seven volumes, Vol. V (London
1924) 279.
11
hoeveelheid verwoeste gebouwen in Rome, wat waarschijnlijk bijdroeg aan de toename en
acceptatie van het spolia-gebruik.
De omslag naar een meer positieve houding kan niet geplaatst worden vóór de regeerperiode
van Theodorik de Grote. Vanaf dat moment lijkt er genoeg afstand te zijn geweest tussen de
antieke objecten en de mensen die ze bekeken, iets dat nodig is als er een nieuwe relatie met
het antieke tot stand moet komen. Ondanks een toename van het spolia-gebruik lijken de
ornamenten van de stad nooit hun waarde te verliezen. Dit is misschien wel het enige
constante in de ideologieën rondom het gebruik van spolia. Het is dan ook met behulp van het
hergebruik van deze ornamenten dat de Oudheid gerestaureerd kon worden, en een nieuw
leven werd ingeblazen.