Het claustrum ontsloten, deel 2: Enkele aspecten van het dagelijks leven in het Sittardse...

15
HISTORISCH JAARBOEK voor het Land van Zwentibold UITGAVE 2000

Transcript of Het claustrum ontsloten, deel 2: Enkele aspecten van het dagelijks leven in het Sittardse...

HISTORISCH JAARBOEKvoor het

Land van Zwentibold UITGAVE

2000

STICHTING HISTORISCH JAARBOEKVOOR HET LAND VAN ZWENTIBOLD(Postbank 4407343 / ABN-AMRO Sittard 41.83.24.719)

Administratie:Stadsarchief Sittardt.a.v. dhr. Ed.G.M. RademakersPostadres: Postbus 18, 6130 AA SittardBezoekadres: Stadhuis Sittard, Hub. Dassenplein 1, Sittardtel. 046 - 459 67 73 / fax 046 - 452 92 06E-mail: [email protected]

Redactiesecretaris:J.M.E. VleeshouwersBurg. Donnersstraat 286151 EM MunstergeleenE-mail: [email protected]

Stichtingsbestuur tevens Redactieraad:Dr. J.G.L. Theunisse, voorzitterJ.M.E. Vleeshouwers, secretarisJ.G.E. Nohlmans, penningmeesterDrs. P.H.M. BoselieDrs. A.M.P.P. JanssenA.E.L. JonkergouwDrs. P.B.N. van LuynDr. ir. A.A. MaccoJ.H. Schrader

Ontwerp, layout en druk:Pollaert Media Groep, Roermond

foto omslag: zelfportret Toon Hermans uit 1942-1944foto: Ermindo Armino

ISSN0921-8521

2

3

Historisch Jaarboekvoor het

Land van Zwentibold

XXIUitgave 2000

INHOUD:

H.J. OP DEN KAMPTwee curieuze manuscripten en het zelfportret van Toon Hermans 7

PAUL BRONZWAERDe bevrijding van Zuid-Limburg 13

A.M.P.P. JANSSENHet claustrum ontsloten - deel IIEnkele aspecten van het dagelijks leven in het Sittardse St.-Petruskapittel in de jaren 1705 en 1790 tot 1802 31

J.A. KNOORSMolens in Bicht 2De korenmolen van Grevenbicht 41

J.A. KNOORSFeit en fictie rond het ‘stenen kruis’ te Berg aan de Maas 55

PEER H.M. BOSELIEHistorische integriteitSteen der wijzen of toetssteen? 61

M. VLEESHOUWERS‘Hirundo’ te Limbricht 75

J.G.L. THEUNISSEDe totstandkoming van de Sittardse begraafplaats buiten de wal(1839-1922) 87

F.S.J.G. HERMSEHulpkantoren ressorterend onder het postkantoor Sittard (1850-1989)1 - Broeksittard, Limbricht, Munstergeleen en Nieuwstadt 97

P.G.W.M. SCHULPENDe beken van Sittard 111

5

M.J.H.A. SCHRIJNEMAKERSDe oorsprong en betekenis van nog een vijftal plaatsnamenin het Land van Zwentibold 117

PEER BOSELIE en MATH HEERSCHOP (research)De vele herindelingsplannen rond Sittard en Geleen in de 20ste eeuwDeel 1 (1924-1929) 131

W.P.A.M. HENDRIXOudheidkundig bodemonderzoek in Stein e.o. 4 (1999) 149

M. AARTSKroniek van de archeologische werkzaamheden in Sittard, 1999 157

R. VAN DOORNMysterieuze goudvondst te Limbricht 162

J.H. SCHRADERKroniek van het Land van Zwentibold 1999met Personalia 165

J.H. SCHRADERBibliografie van het Land van Zwentibold (1998 en 1999) 184

6

HET CLAUSTRUM ONTSLOTENDEEL II

A.M.P.P. JANSSEN

ENKELE ASPECTEN VAN HET DAGELIJKS LEVEN IN HET SITTARDSE ST.-PETRUSKAPITTEL

IN DE JAREN 1705 EN 1790 TOT 1802

In een vorige bijdrage aan dit jaarboek zijn wij ingegaan op de inhoud van devergaderprotocollen van het Sittardse St.-Petruskapittel in de zeventiende eeuw 1.Ditmaal zullen wij aandacht besteden aan deze bronnen uit de achttiende eeuw.Daarbij moeten wij meteen een groot verschil constateren: waren de zeventiende-eeuwse teksten nog grotendeels in het Latijn opgesteld, in de erop volgende eeuwdomineerde de volkstaal, het Nederduits. Ook inhoudelijk treedt er een veranderingop: terwijl in de zeventiende eeuw in de protocollen de persoonlijke conflictenbinnen het instituut nog volop vastgelegd werden, zien wij in de achttiende eeuwlouter zakelijke mededelingen over benoemingen, pachtcontracten en betalingenvan werkzaamheden aan of ten behoeve van de Sittardse kerk en de erin geïncorpo-reerde kerken van Munstergeleen, Merkelbeek, Wehr, Broeksittard en Süsterseel.Moeten wij hieruit concluderen, dat in de achttiende eeuw de onderlinge verstand-houding tussen de kanunniken en de overige immuniteitsbewoners probleemlooswas, of heeft men de interne aangelegenheden buiten de verslagen willen houden,aangezien deze vanwege het taalgebruik nu voor iedereen toegankelijk waren? Debewaard gebleven protocollen hebben betrekking op de periode augustus 1705 totmaart 1706 en februari 1790 tot 21 juni 1802 2. Op 19 juni 1802 werden in hetdepartement van de Roer de kloosters en kapittels opgeheven en op 24 septemberzongen de koorheren en hun vicarii hun laatste vespers 3.

HET JAAR 1705

In het jaar 1705 was de personele bezetting van het Sittardse kapittel als volgt:deken was Aegidius de Rougemont, cantor Bartholomaeus Vehlen, scholaster PetrusBrandts, thesaurarius Joannes Everhard Maes. De overige kanunniken waren Peter deBruyn, Joannes Claesens, Joannes Cremers, Delcheur, Joannes Guilhelmus Fabritius,Petrus Leonardus ab Haeck, Renerus Raimundus Hamers († 28-8-1705), WilhelmusSchmeets en Joannes Lambertus Spetgens (geïnstalleerd op 12 november 1705).

Pastoor was Joannes Petrus Kiesgens, die tevens landdeken was van het guldenlanddekenaat van Susteren. Als beneficianten of vicarii troffen wij aan: PetrusAdamus Bolanger, rector van het altaar van St.-Jan de Doper en van het altaar vanO.L. Vrouw te Merkelbeek, Petrus Sylvester Bruggen, rector van het altaar van

31

Cornelius en Cyprianus, Adolphus Dossin en Joannes Freins. Rector van de Latijnseschool was Cornelis Nelissen.

Op 7 augustus 1705 werd de omgeving van Sittard geteisterd door een ver-schrikkelijk noodweer. De pachters van de tiendvelden in Broeksittard, het Ober-feld, de Kollenberg, Leijenbroek, het Doenraderveld, Süsterseel, Merkelbeek en hetMiddenveld verzochten de kanunniken om de schade aan de oogst te komenopnemen. Cantor Vehlen en kanunnik Fabritius bezochten het ‘rampgebied’ enconstateerden wel enige schade, maar achtten deze niet buiten proporties 4.

Enkele dagen eerder, op 29 juli, was kanunnik Renerus Raimundus Hamers over-leden. Rond zijn begrafenis laaide een ouder conflict tussen zijn moeder en het kapittelweer op. Vier jaren eerder, in 1701, was namelijk een broer van kanunnik Hamers,Johan Jacob, die kanunnik was geweest van het St.-Gangolfkapittel van Heinsberg,overleden en in de Sittardse kerk begraven op de plaats van Behr van Lahr 5. Hetkapittel had echter moeilijkheden rond deze begraving gemaakt en geëist dat demoeder binnen veertien dagen haar rechten op deze grafplaats zou aantonen. De zaakwas echter nooit afgehandeld en nu werd de wens geuit de Sittardse kanunnik Hamersin hetzelfde graf te begraven. Men stond dit toe, op voorwaarde dat moeder Hamersbinnen een maand haar rechten aantoonde. Op 4 november waren de grafkostenvoor kanunnik Hamers echter nog steeds niet betaald en dreigde men met confiscatievan de inkomsten in natura van het annus gratiae; deze inkomsten werden doorgaans eenvol jaar na de dood van een kanunnik door de erfgenamen genoten. Blijkbaar speeldeook op 20 november het probleem nog. Op deze dag weigerden de deken en decantor namelijk akten voor de weduwe Hamers te zegelen. Helaas zwijgen de proto-collen over de verdere afloop en weten wij niet of de moeilijkheden weer de kop op-staken, toen in 1712 de derde kanunnik van het gezin Hamers ten grave gedragen werd.

Op 12 november werd Hamers’ opvolger geïnstalleerd: Joannes LambertusSpetgens toonde de ‘patenten’ van de keurvorst van Palts-Neuburg en van de koningvan Pruisen als keurvorst van Brandenburg. De beide keurvorsten beschouwdenzich immers als opvolgers van de vroegere hertogen van Gulik. Na 77 Brabantserijksdaalders betaald te hebben, kreeg Spetgens toegang tot het koor. Nadat hij dekanunnikeneed afgelegd had, werd hij naar zijn plaats in het koorgestoelte geleid.

Op 18 december werd een algemene kapittelbijeenkomst gehouden (capitulumgenerale). Hierbij werd onder meer bepaald dat de rentmeester van het kapittel4.000 leien en bijbehorende planken moest leveren voor de kerk van Munstergeleen.Ook het dak van de tiendschuur was aan reparatie toe. Verder werd vastgesteld datvolgens de traditie de pastoor bij de memoriemissen op de dertigste en zestigste dagna de begrafenis en op zondagen niet meer dan twee kaarsen mocht laten branden,tenzij er een uitstelling van het Allerheiligste plaatsvond.

DE PERSONELE BEZETTING IN DE PERIODE 1790 TOT 1802

In de laatste decade van zijn bestaan werd het Sittardse kapittel geleid door dekenCasparus Fredericus Kalt. Voor de eredienst en de koorgezangen was cantor

32

Guilhelmus Haenen verantwoordelijk. Administratieve zaken en het onderwijswerden verzorgd door scholaster Joannes Godefridus Lutscher en het kerkgebouwen zijn inventaris vielen onder de hoede van thesaurarius Lodevicus Loyens. Alskanunniken waren aan het kapittel verbonden: Petrus Bettendorf, Ferdinand vonCollenbach, die in 1792 resigneerde, Abraham Engelen, Caspar von Fürth (vanaf10-7-1792), Johan Godfried Hofstad (vanaf 2-10-1795), Camillus LudovicusKircher, Carolus de Lamberts de Cortenbach († 24-5-1792), Carolus de Leseque,Guilhelmus Moers, Martinus Rutten (vanaf 31-8-1792) en Guilhelmus Schleicher(† 14-9-1795).

Pastoors van Sittard waren in deze dagen: Petrus Josephus Pelzer († 25-12-1794),kanunnik Camillus Ludovicus Kircher (1794-1797) en Wilhelmus Hons (vanaf 15-5-1797).

Beneficianten (of vicarii) waren Franciscus Bocken, rector van het altaar vanO.L. Vrouw te Merkelbeek en van St.-Jan de Doper te Sittard, vanaf 1800 van hetaltaar van Maria Magdalena te Sittard, Petrus Boetken, Joannes Petrus ReinerusCupers, rector van het altaar van Maria Magdalena († 30-10-1799), Jacobus Dieu-donné († 26-10-1798), Jacobus Frantzen, rector van het altaar van St.-Jan deEvangelist, vanaf oktober 1800 van het altaar van O.L. Vrouw te Merkelbeek en St.-Jan de Doper te Sittard, Petrus Franciscus Halmans, rector van het altaar vanCornelius en Cyprianus, Gaspar Hossias (vanaf 22-10-1795), Caspar Miedel, rectorvan het altaar van St.-Nicolaas (vanaf 24-10-1791), Nicolas Salden, rector vanaf 15-9-1791 en vanaf 2-12-1791 rector van de Latijnse school, Servatius Sloun, rectorvan de Latijnse school tot 1791, toen hij in Tongeren subplebaan en rector van hetNicolaasaltaar werd 6.

Vermeld worden ook de roedendragers (virgiferi) Joannes Antonius Vijgen enFrancis Boesten, die aangesteld werden op 6 juli 1792, als opvolgers van NicolaasSalden.

Ook andere functies binnen het kapittel komen aan de orde in de protocollen. Zohoorde de roedendrager Vijgen oorspronkelijk bij de choralen (koorzangers) en kreeghij in maart 1790 ook de functie van psalmodiant (psalmvoorzanger). Op 23 mei1791 ontving hij uit de middelen van de choralen een koorrok om zijn werk in degepaste kleding te kunnen uitvoeren 7. Enkele malen worden de muzikantenvermeld, vanwege een bijdrage voor hun ontspanning op het feest van Sint-Caecilia(12-11-1790 en 15-11-1793) of de aanschaf van nieuwe snaren voor de violinen uitLuik (23-5-1792 en 6-10-1797) 8. De organist komen wij tegen in een stichting vankanunnik Schleicher. Op 24 juni 1796 bepaalde hij, dat na zijn dood 250 rijks-daalders beschikbaar kwamen voor de orgelbespeling tijdens het wekelijksesacramentslof op donderdag na de completen. Van dit kapitaal zou de organistjaarlijks acht rijksdaalders ontvangen en de onderkoster twee (protocol 9-8-1796).Het kapittel had ook een vast contract met een leiendekker. Tot 1795 vervuldeLenaerts deze functie en na diens dood kreeg op 27 november 1795 HenricHausman deze taak 9. Hij werd voor een jaar gecontracteerd om bij beschadiging hetdak te repareren van de kerk, het koor en de tiendschuur en om het koor te

33

stubben 10. Ook de wasvrouw vindt men terug in de protocollen. Op 24 juli 1795diende wasvrouw Beckers een rekening in van 42 guldens en 19 stuivers. Dethesaurarius van het kapittel weigerde echter te betalen voor de was van de vicarii.Daarom moest de helft van de rekening voldaan worden door de rentmeester van hetkapittel uit de middelen van de vicarii.

Van de rector van de kapittelschool was al sprake. Op 2 december 1791 werdroedendrager Nicolaas Salden in deze functie benoemd, als opvolger van de ver-trekkende rector Schloun. Hij werd unaniem gekozen door de kanunniken metinstemming van de heren Arnoldts en Savelkoul, die het stadsbestuur vertegenwoor-digden. De vicarii Halmans en Frantzen leidden hem naar zijn zetel in het koor-gestoelte. Overigens mocht Salden zijn roede blijven houden tot zijn priesterwijding(protocol 9-12-1791). Uit de protocollen weten wij, dat Salden op 24 februari en10 maart 1792 het kapittel verzocht presentatiebrieven te verstrekken voor dediakenwijding; op 23 mei van dat jaar vroeg hij om dergelijke brieven voor depriesterwijding. Een verzoek om presentatiebrieven keert vaker terug in deprotocollen, onder meer voor kanunnik Engelen (17-2-1792 subdiaconaat, 14-12-1792 diaconaat te Keulen, 8-6-1793 priesterschap), vicarius Miedel (24-2-1792 en10-3-1792 diaconaat, 23-5-1792 priesterschap) en kanunnik De Leseque (8-6-1793diaconaat, 13-9-1793 priesterschap).

Enkele malen is er sprake van de installatie van een kanunnik: het naar een stallum(koorzetel) leiden. De kanunnik diende hiervoor te beschikken over de patenten vande keurvorsten van Brandenburg (toentertijd de koning van Pruisen) en van de Palts,over een doopuittreksel en een bewijs van tonsuur. De tekst van deze documenten,die letterlijk in de protocollen opgenomen is, levert ons meer informatie over depersonen in kwestie. Casparus Joannes Maria Leopoldus Felix baron von Fürth, dieop 10 juli 1792 werd geïnstalleerd, was op 14 juli 1773 gedoopt als zoon van JoannesJacobus Wilhelmus Carolus Deodatus baron von Fürth, schepen van Aken en had detonsuur op 18 mei 1785 ontvangen van de Luikse wijbisschop Van Arberg. MartinusRutten, die op 31 augustus 1792 werd geïnstalleerd, was op 27 september 1756gedoopt als zoon van Martinus Rutten en Ida van de Weem te Ophoven (B). JohanGodfried Hofstad, die op 2 oktober 1795 werd geïnstalleerd met patenten van dePruisische koning en van de Jülich-Aachener Bezircksverwaltung, was op 12 september1773 te Heinsberg geboren als zoon van de voogd van het ambt Heinsberg en had detonsuur ontvangen van de Roermondse bisschop Philippus Damianus van Hoens-broeck op 4 juni 1784. Toelating (admissio) tot de kapittelvergaderingen kregen dekanunniken pas na een periode van drie jaar. Op 22 juni 1792 werd kanunnikEngelen toegelaten, op 21 december 1792 kanunnik De Leseque, op 19 juni 1795kanunnik Martinus Rutten.

De vicarii of beneficianten van de altaren van de kapittelkerk zien wij uiteraardook terug in de protocollen. Op 9 september 1791 werd het altaar van O.L. Vrouwin de kapittelkerk opgeheven en de inkomsten ervan toegevoegd aan die van depastoor van Wehr en Broeksittard, Carolus Van den Dyck. De letterlijke tekst van debul is opgenomen in het protocol van 14 oktober 1791. Bij deze vergadering meldde

34

vicarius Dieudonné van het St.-Nicolaasaltaar, dat hij vanwege zijn hoge ouderdomhet beneficie niet meer verzorgen kon en voldoende inkomsten had om eenfatsoenlijk leven te kunnen leiden. Drie dagen later bepaalde het kapittel, dat CasparMiedel zijn opvolger zou worden. Weer een week later legde Miedel de eed vantrouw af en werd hij door de vicarii Cupers en Halmans naar zijn koorzetel en altaargeleid. Op 19 februari 1796 presenteerde deken Kalt in de vergadering een koop-contract van een gebouw in de stiftsimmuniteit, tussen de tuin van de choralen enBurger Advokat Hochstenbach. Voor dit gebouw dienden de beneficianten, namelijk derector van het O.L. Vrouwealtaar, zijnde de pastoor van Wehr en Broeksittard, en derectoren van de altaren van Maria Magdalena, Cornelius en Cyprianus, St.-Jan deDoper, St.-Jan de Evangelist en van Nicolaas, jaarlijks een Hornse gulden te betalen.De rector van de Latijnse school en de pastoor waren hiervan vrijgesteld.

Tot de immuniteitsbewoners behoorde ook de Sittardse pastoor. Tussen pastoorPelzer en de kanunniken en vicarii van het kapittel was in 1790 een conflict ontstaan.Enerzijds was de pastoor niet tevreden met zijn behuizing en anderzijds had hij bijhet afhalen en wassen van een lijk de vicarii gepasseerd door er andere geestelijkenen choralen bij te betrekken (protocol 11-6-1790). Een week later verscheen depastoor niet bij het generale kapittel. Toen de koster hem kwam roepen, gaf hij alsexcuus, dat hij naar een zieke moest gaan. Op 27 augustus werd medegedeeld datinzake de bouwvalligheid van de pastorie de Gulikse hofbouwmeester een onder-zoek zou komen instellen om te zien of herstel dan wel nieuwbouw nodig was. Op21 januari 1791 kreeg de pastoor van het kapittel de opdracht om de oude traditiesjegens de vicarii te respecteren.

Op 11 november van dat jaar ontving de pastoor een vermaning om uit desacristie meegenomen flambouwen terug te brengen, op straffe van drie malderrogge. Veertien dagen later had hij hieraan blijkbaar geen gehoor gegeven en dreigdemen de inkomsten van zijn koorpresentie in te houden. Op 9 december reageerdede pastoor via notaris Van den Berg schriftelijk op de klachten over de flambouwenen zijn herhaalde afwezigheid van het koorgebed. Toen de pastoor ook op 23 decemberniet op het generale kapittel verscheen, dreigde de deken met straf. Het antwoordvan de pastoor kwam anderhalve maand later: op 3 februari 1792 werd in de kapittel-vergadering een brief overgelegd uit Düsseldorf: volgens de Hofbawmeister Huschbergerwas men nalatig geweest met reparaties aan de pastorie. In de vergadering van 1 juni1792 gaven de kanunniken toe, dat aan de pastorie reparaties moesten geschieden.

Toch bleef men klagen over de pastoor. Op 21 september 1792 zien wij weer hetverwijt, dat hij handelde in strijd met de oude tradities en statuten. Vermoedelijk isdaarna de kwestie bijgelegd, want bij het generaal kapittel van 21 december 1792was de pastoor weer van de partij. Pelzer werd opgevolgd door kanunnik Kircher,die in december 1794 door zijn medekanunniken Moers en Schleicher als pastoorwerd aangewezen (protocol 14 augustus 1795). Op 30 oktober 1795 protesteerdende kanunniken tegen het feit dat Kircher als kanunnik en als pastoor de koorgebedenbijwoonde en daardoor dubbele presentiegelden genoot. De rentmeester kreegdaarom opdracht hem 26 malder rogge in te houden.

35

HET KAPITTEL EN DE BUITENWERELD

De bewogen jaren van het laatste decennium van de achttiende eeuw hebbennauwelijks sporen nagelaten in de kapittelprotocollen, ofschoon uit de Sittardsekronieken bekend is dat de gevolgen van de Franse revolutie aan Sittard zeker nietgeruisloos voorbij zijn gegaan. Men heeft wel beweerd, dat de kanunniken (behalveMoers, Rutten, Schleicher en Kircher) in 1794 op de vlucht sloegen voor de Fransenen pas in 1797 weer naar Sittard terugkeerden, maar dit wordt niet bevestigd door deprotocollen 11. Uit deze bron blijkt dat de kanunniken in deze gehele periode inSittard zijn gebleven. Onduidelijkheid is er hoogstens voor de periode tussen12 september 1794 en 12 juni 1795, waarvan geen protocollen bewaard geblevenzijn.

Wij troffen de volgende invloeden vanuit de buitenwereld aan:– Op 19 mei 1792 werd op verzoek van het bisdom Luik het besluit genomen een

mis op te dragen voor het zieleheil van de overleden keizer Leopold. – Op 15 november van dat jaar is er sprake van geëmigreerde behoeftige Franse

geestelijken. De deken mocht onder hen 13 kronen uitdelen. – Op 29 november 1793 vroeg de geëmigreerde pastoor Damars om steun. – Op 10 januari 1794 werd een schrijven van de Gulikse regering voorgelezen,

waarin gesignaleerd werd, dat er schaarste heerste vanwege een muizenplaag enomdat er laat in de lente nog een koudegolf was geweest.

– Op 31 januari 1794 kreeg Herman Tijssen de opdracht in de kerk op te passenvanwege de vele diefstallen.

– In augustus 1796 vond in Aken en Keulen overleg plaats over het veranderen vande positie van de geestelijke stand. Kanunnik Bettendorff kreeg van het kapittelopdracht aan dit overleg deel te nemen.

– Op 3 maart 1797 werd een brief van de koning van Pruisen voorgelezen: eengezantschap probeerde in Parijs voor de Gulikse geestelijken dezelfde status teverkrijgen als die van de Kleefse geestelijken.

– Op 9 februari 1798 meldde burgemeester Dumont, dat er klachten van burgerswaren, omdat het kapittel geen bijdrage gaf ter bestrijding van de inkwartierings-kosten. Men gaf de burgemeester 16 kronen.

– Op 2 maart 1798 werd aangekondigd dat aan de sacristie een affiche zou wordenopgehangen met de mededeling dat buitenlandse priesters in de kapittelkerk geenmissen mochten opdragen.

– Op 30 november 1799 werd een Heilige-Geestmis gehouden in verband met deverkiezing van een nieuwe bisschop van Luik.

– Tenslotte werd op 23 april 1800 geconstateerd dat door noodlottige oorlogs-omstandigheden de inkomsten van het O.L. Vrouwealtaar te Merkelbeek verlorenwaren gegaan.

36

DE KERKGEBOUWEN VAN SITTARD, BROEKSITTARD, WEHR, SÜSTERSEEL, MERKELBEEK EN MUNSTERGELEEN EN HUN INVENTARIS

In het Sittardse kapittel waren diverse kerken geïncorporeerd: Sittard, Broek-sittard, Wehr, Süsterseel, Munstergeleen, Guttecoven en Merkelbeek. In ruil voor deinkomsten van deze kerken diende het kapittel de gebouwen te onderhoudenalsmede te zorgen voor datgene wat nodig was voor de eredienst 12.

SittardHet aanschaffen of herstellen van de benodigdheden voor de eredienst in Sittard

was enkele malen gespreksonderwerp in de kapittelvergaderingen. Op 16 april 1790besloot men tot de aanschaf van drie nieuwe kazuifels van zijdedamast. Op 25 junivan dat jaar vond men dat de schmutzige paramenten hersteld moesten worden. Op15 april 1791 kreeg het kapittel een rekening van 317 guldens en 18 stuivers voornieuwe ampullen, het reinigen van kerkornamenten en de aanschaf van galon. Op19 juni 1792 diende goudsmid Cleven via de onderkoster een rekening in voor hetrepareren van het zilveren wierookvat. Op 30 augustus 1793 bood de cantor eenzijden gewaad aan het kapittel aan. Hiervan zouden twee koorkappen gemaaktkunnen worden, maar daarvoor was falsche goud- en zilvergalon uit Keulen nodig.

Het kerkgebouw kwam tweemaal ter sprake. Op 9 november 1792 ontving hetkapittel een rekening van Gerard Wetzels vanwege werk aan de Clostergang. Dit is totdusverre de enige vermelding van een kloostergang bij de Sittardse kapittelkerk,afgezien van de mededeling in de stichtingsoorkonde van 1298-1299, dat eenkloostergang gebouwd moest worden. Op 1 april 1796 werd een contract geslotenmet bouwmeester Hilgers. Het kapittel zou bomen en hout leveren en de meesterzou zorgen voor al wat verder nodig was voor de pleistering van de kerk.

BroeksittardDe kerk van Broeksittard onderging een opknapbeurt in januari 1791. Op

10 december 1790 gaf metselmeester Bex het kapittel uitleg, hoe hij de zolder vande kerk van Broeksittard wilde opruimen. Op 28 januari daaropvolgend was alles(pleisterwerk en reparaties) reeds achter de rug. De scholaster had het gebouwgeïnspecteerd en alles in orde bevonden, behalve het glas van de ramen, dat in zijnogen niet weiß, maar grüblich was.

WehrOp 13 april 1792 besloot het kapittel een onderzoek in te stellen naar de bouw-

kundige staat van de kerk van Wehr. Een jaar later, op 12 april 1793, kreegthesaurarius Loyens de opdracht een nieuw altaar voor de kerk van Wehr te latenmaken. Op 3 mei toonde hij de plannen voor de kerk en het nieuwe altaar. Hetwerk wilde echter niet vlotten en diverse malen stond de umgeworfene kerk van Wehrop de agenda (5 juli, 12 juli, 26 juli). Blijkbaar was het gebouw grotendeels gesloopten op 14 februari 1794 kreeg het kapittel de rekening voor het vervangen van oude

37

fundamenten door nieuwe. Op 7 maart stelde het kapittel, dat de heer Grein alsmedetiendheffer ook een deel van de bouwkosten diende te dragen. Op 22 aprilkreeg H. Helgers uit Kirckhoven de opdracht een oude muur en het koor af tebreken, de nieuwe fundamenten, die niet sterk genoeg waren, uit te breken en methet metselwerk te beginnen. De inwoners van Wehr moesten echter nog meer daneen jaar op hun kerk wachten. Op 12 juni 1795 sprak men de wens uit, dat de kerkzo spoedig mogelijk gebouwd zou worden. Inmiddels werd er een nieuwe pastoorvoor Wehr en Broeksittard benoemd: Christianus Dominicus Horatz. ConradClemens, Vorsteher van Wehr, informeerde bij deze gelegenheid, of het kapittel dekerkenbouw wilde avanceren. Het antwoord luidde kort ja!. Dit was voor de Vor-steher niet voldoende en de delegatie van Wehr wilde niet eerder wijken voordatmen tot concrete afspraken was gekomen. Nu verliep de bouw voorspoedig: op14 juli werden 33.000 leien besteld bij steenhouwer Leonard en op 11 decemberpresenteerde de leidekker zijn rekening voor het nieuwe dak van de kerk van Wehr.Ook andere rekeningen werden toen overgelegd. Op het nieuwe altaar moest mennog even wachten. Op 27 juni 1796 werd een contract gesloten met J. Gerardus

Jansen. Van gut trocken Eichenholtzzou hij een nieuw altaar maken. Dedoor hem getoonde tekeningmoest in zoverre gewijzigd worden,dat de boven aan het altaar gete-kende guirlandes en twee bloem-potten zouden komen te vervallen,maar twee portalen werden toe-gevoegd. De kosten bedroegen215 rijksdaalders. De nieuwe kerkwerd op 6 oktober 1796 ingewijd 13.

SüsterseelVoor de kerk van Süsterseel liet

het Sittardse kapittel in 1790 eennieuw antependium (altaarvoorhang-sel) van rode wollen damast ver-vaardigen (protocol 16-4 en 3-9-1790). Voorts is er sprake van eenuitbreiding van het koor in 1792 enbouwwerkzaamheden aan de torenin 1794 (protocol 23-3-1792 en 7-3-1794).

Tekening van de oude kerk van Munster-geleen (F. Van Rooy).

38

MerkelbeekDe kerk van Merkelbeek werd in juli 1790 gewit en het dak werd gerepareerd.

Twee jaren later, op 23 maart 1792, verscheen de burgemeester van het dorp in dekapittelvergadering met de wens, dat een nieuwe kerk gebouwd werd, omdat debestaande te klein was. De kanunniken stelden de burgemeester voor om de Gemeinde te verzamelen en een vroegmis op zondag aan te bieden. Op deze wijzeprobeerde het kapittel een kostbare nieuwbouw te vermijden.

Blijkbaar gingen de inwoners van Merkelbeek hiermee niet akkoord, want op12 april werd meegedeeld, dat de kerk van Merkelbeek door een deskundigegevisiteerd zou worden. Op 10 september 1793 richtten de inwoners en hun burge-meester zich schriftelijk tot de kanunniken met het verzoek om een gesprek overeen nieuwe kerk. Het kapittel besloot thesaurarius Loyens naar Chèvremont tezenden om met drossaard De Limpens deze kwestie te bespreken. Het zou echternog meer dan 80 jaar duren, vooraleer de parochie Merkelbeek over een nieuwekerk zou kunnen beschikken.

MunstergeleenVan 1790 tot 1794 vonden er omvangrijke werkzaamheden plaats aan de kerk van

Munstergeleen. Op 18 april 1790 verklaarden Vorsteher Lambricht Tummers enmolenaar Arnold Houben de bouwmaterialen voor de kerk te willen vervoeren,mits de bomen niet te lang waren voor de karren. Op 21 mei is er sprake van tebakken bakstenen en op 25 juni presenteerde Jacob Zanders een rekening voor hetmaken van de klepel voor de klok. Nog in juli 1791 werd er aan het kerkgebouwgewerkt. Op 11 november van dat jaar moest thesaurarius Loyens opdracht gevenhet altaar te laten maken en op 25 november ontving Joseph Salvini voor het makenvan ieder nieuw venster in de kerk 70 rijksdaalder. Het pleisteren gebeurde in maart1792 door Plästerermeister Leonard Mennes uit Oirsbeek voor 30 kronen. Devrachten voor de kerk van Munstergeleen werden blijkbaar mede uitgevoerd doorde boeren van Leijenbroek (protocol 21-9-1792). Op 9 november 1792 verzochtpastoor Delahaye, dat het kapittel achter het altaar een deur en onder de klokken-toren een raam liet maken. Op deze dag diende ook Gerard Wetzels een rekening invoor werk aan de kerk van Munstergeleen. In de volgende jaren werd er ook nogaan de kerk gewerkt: op 28 juni 1793 verrichtten Jan en Henrich Tummers tweevrachten uit Maastricht en op 14 februari en 4 april 1794 is er sprake van ijzerenstangen voor de kerk. De pastoor vroeg in 1794 een draagaltaar, een albe en eendwaal en op 27 januari 1797 een nieuw antependium.

TOT BESLUIT

Tot slot resten nog enkele zaken die wij niet onvermeld willen laten. Tweemaal iser in de protocollen sprake van de Sittardse schutterijen. Op 19 juni 1792 en op27 juni 1794 verschenen de Schützenmeistern van de beide burgercompagnieën in dekapittelvergadering en ontvingen ze vier rijksdaalders vanwege de processie (Aufzug)

39

op het feest van het Allerheiligste Sacrament. Hieruitblijkt dat Sittard in deze jaren nog over twee schutterijenbeschikte en dat deze niet rond 1770 samengegaan zijn,zoals wel eens is aangenomen 14.

Dikwijls kwam bij het kapittel het verzoek binnen totkwijtschelding van betaling en doorgaans stelden de ka-nunniken zich mild op. Twee voorbeelden willen wijaanhalen. Op 9 november 1792 verscheen Henrick Dijckbij het kapittel en vroeg hij, dat wegens het afbrandenvan zijn huis de rente op 1.000 gulden voor 1792 en1793 kwijtgescholden werd. Hiermee ging men zondermeer akkoord. Op 18 juli 1794 beweerde MichaelDaniels dat de rogge zo slecht was als nooit tevoren. Hijkreeg van de kanunniken permissie de rogge als kaf enstro einzufahren.

Curieus is een vermelding op 21 februari 1794: opdeze dag diende scholaster Lutscher een wijnrekening invan 62 1/2 kronen.

De laatste genotuleerde bijeenkomst van het kapittelvond plaats op maandag 21 juni 1802 en werd bij-gewoond door deken Kalt, scholaster Lutscher en dekanunniken Moers, De Leseque en Rutten. Laatst-genoemde, Martinus Rutten, stierf op 16 april 1846 alslaatste kanunnik van het Sittardse St.-Petruskapittel enmet hem werd op 20 april de laatste herinnering aan ditroemruchte instituut ten grave gedragen.

Noten

1 A.M.P.P. Janssen, Het claustrum ontsloten. Enkele aspecten van het dagelijks leven in het Sittardse St.-Petruskapittel in de jaren1662-1679, HJLZ 20 (1999) 90-102.

2 Rijksarchief Limburg te Maastricht, Kapittel St. Pieter Sittard, nr. 3 en 4.3 A. Dunckel & B.A. Pothast, Kurze Chronik von Sittard, Sittard 1891, 40.4 Voor de ligging van de landerijen zie: D.J.J. Lauwers, De bezittingen van het Sittardse kapittel en de inkomsten daaruit, een

eerste verkenning, in: Sittard, uit bronnen geput, Sittard 1993, 199-216, vooral p. 211.5 Voor Johan Jacob Hamers: F. Ewig (& H. Candels), Das St.-Gangolfstift zu Heinsberg, Heinsberg 1985, 135, nr. 215;

hij werd in Heinsberg opgevolgd door zijn broer Melchior Hamers, p. 137, nr. 233.6 Op 21 juni 1796 wordt schoolmeester Leurs in de protocollen vermeld.7 Zie mijn bijdrage over het kapittel in: Sittardse cultuurdragers 1299-1999, Sittard 1999, 14-31, vooral p. 18.8 Sittardse cultuurdragers 1299-1999, p. 19.9 In januari 1794 had Hausman al het dak van de Latijnse school gerepareerd (protocol 10-1-1794).10 Over dit stoffen zie mijn bijdrage: Stof in de kerk! Een conflict tussen pastoor en provisoren van de Sittardse St.-Petruskerk en

het O.L.Vrouwekapittel te Aken over het onderhoud van het kerkschip, in: P.H.M. Boselie & A.M.P.P. Janssen (ed.),Netwerken, opstellen aangeboden aan Drs J.M.A. Kreukels bij gelegenheid van zijn afscheid als gemeentearchivaris van Sittard,Sittard 1999, 42-58.

11 W. Sangers en A.H. Simonis in: Sittard, historie en gestalte, Sittard 1971, p. 406.12 Zie voor dit onderwerp mijn bijdrage: De relaties tussen het Sittardse St.-Petruskapittel en de parochies in de omgeving, in:

Sittard uit bronnen geput, Sittard 1993, 217-236.13 Handbuch des Bistums Aachen, Aachen 1994, p. 701.14 A.H. Simonis in: Sittard, historie en gestalte, Sittard 1971, p. 78.

40

Overlijdensprentje van de laatste kanunnik van het Sittardse kapittel: Martinus Rutten † 16 april 1846

(geschenk J.E. van de Bergh).