Jiddish: Het boeiende leven van een “dode taal” (Jiddishe leenwoorden in het Nederlands).

126
E. (Jenia) Gutova 23-08-2009 Jiddisch - דישִ ייHet boeiende leven van een “dode taal”

Transcript of Jiddish: Het boeiende leven van een “dode taal” (Jiddishe leenwoorden in het Nederlands).

E. (Jenia) Gutova 23-08-2009

Jiddisch - יידיש Het boeiende leven van een “dode taal”

2

Inhoud

Voorwoord: Jiddisch of Jiddisj? 4 0. Inleiding: vraagstelling en methodologie 5 1. Het portret van een taal: Jiddisch in sociolinguïstisch perspectief 7 1.1. Inleiding 7

1.1.1. Taal en identiteit: is de taal “gansch het volk”? 7 1.1.2. Feiten over de taal 8 1.1.3. Naam van de taal 9 1.1.4. Taalkundige classificatie 9 1.1.5. Dialecten van het Jiddisch 13

1.2. Geschiedenis van het Jiddisch 14 1.2.1. Schriftelijke bronnen 14 1.2.2. Boekdrukkunst 14

1.2.3. Secularisatie 16 1.2.4. Twintigste eeuw 16 1.2.5. Aantal sprekers 17

1.3. Domeinen van het taalgebruik 18 1.3.1. Journalistiek 18 1.3.2. Literatuur 18 1.3.3. Theater 19 1.3.4. Onderwijs 19

1.4. Spelling en codificatie 20 1.4.1. Het Jiddische alfabet: alefbejs 20

1.4.2. Codificatie 21 1.4.3. Transliteratie 22

1.5. Taalpolitiek en taalplanning 23

1.5.1. Aanvallen op het Jiddisch 25 1.5.2. Purismen 25 1.5.3. Officiële erkenning 25

1.6. Conclusie 28

3

2. Het woord op reis: Jiddische leenwoorden in het Nederlands 30 2.1. Inleiding 30 2.2. Taalverandering 31

2.2.1. Betekenisverandering 31 2.2.2. Ontlening 33 2.2.3. Cognaten en valse vrienden 33 2.2.4. Aanpassing in de vorm 34

2.3. Leenwoorden en cultuurgeschiedenis 35 2.3.1. Ontleningswegen 35

2.3.2. Jiddisch in relatie tot andere talen 35 2.4. Op zoek naar woorden 36 2.4.0. Waarom moeten we zoeken? 36

2.4.1. Waar moeten we zoeken? 36 2.4.2. Hoe moeten we zoeken? 37

2.4.2.1. Eerdere literatuur 37 2.4.2.2. Woordenboeken vs. mensen 38 2.4.2.3. Enquêtes 39

2.4.3. Wat moeten we zoeken: selectiecriteria 41 2.5. Jiddische leenwoorden in het Nederlands 43

2.5.1. Spelling van Jiddische leenwoorden 43 2.5.2. De opbouw van een artikel 43 2.5.3. Lijst van afkortingen 45 2.5.4. Woordenlijst 47

2.6. Conclusie 73 3. Conclusie 77 Bibliografie 79 Bijlage 1. Geschiedenis van het Jiddisch 90 Bijlage 2. Spotprenten 93 Bijlage 3. Jiddische leenwoorden 97 Illustratie op de titelpagina: uitnodiging voor een literaire en muzikale avond. Circa 1930. Bron: NSD: 738.

4

Voorwoord

Jiddisch of Jiddisj?

Men redt nisht yidish, yidish redt sich. “Niemand spreekt Jiddisch, Jiddisch spreekt zichzelf.”

(Een Jiddische zegswijze) Deze scriptie gaat over een onderwerp dat zo ingewikkeld is, dat er zelfs geen overeenstemming bestaat over hoe je de naam van de onderzochte taal spelt. Gaat het over het Jiddisch of het Jiddisj? De spelling van zowel de Jiddische leenwoorden als van de taal zelf levert dikwijls problemen op. Beide spellingen (Jiddisch en Jiddisj) bestaan naast elkaar: Jiddisch vooral (maar niet alleen!) in de oudere literatuur (bijv. Polak 1925, Beem 1970 en 1975, Zwiers 1992, Van de Kamp 1999, Zins 2004), en Jiddisj vooral in de nieuwere (Beem 1961 (!), Fuks-Mansfeld 1994, Arian 1999, Heikens 2002, Berger 2003, Van der Valk 2003, Zwiers 2003). Het merkwaardige is, dat we soms bij één en dezelfde auteur beide spellingen aantreffen. Vergelijk bijv. Beem 1961 (Jiddisj) vs. Beem 1970 en 1975 (Jiddisch). In Heikens [e.a.] 2002: 28, 53, 62 pleiten de auteurs voor de spelling met -sj (volgens hen is dat een correcte weergave van de (meer correcte) uitspraak [jidisj] i.p.v. [jidis], en de juiste transliteratie van het Engelse Yiddish en het Jiddische יידיש ).1 Niettemin heb ik ervoor gekozen om de naam van de onderzochte taal consequent met -sch (dus, als Jiddisch) te spellen. Wat dit betreft ben ik dus nogal conservatief. Maar ook heb ik voor de oudere spelling gekozen omdat het meer ingeburgerd is en in de meeste (ook de recente) bronnen gebruikt wordt. Het zoeken in de UB catalogus van Leiden (http://www.ub.leidenuniv.nl/) leverde een verrassend resultaat op. Als je in de zoekopties als “woord(en) uit alle velden” Jiddisj invult, levert dat maar 3 treffers op. Met Jiddisch krijg je er 177! Het blijkt dus soms nuttig om een beetje conservatief te zijn (alleen op het gebied van spelling natuurlijk!). Bovendien wilde de spelling-checker van Word het woord Jiddisje (als bijvoeglijk naamwoord) steeds in Fitisje veranderen (zie figuur 1). En dat is niet bepaald het onderwerp van mijn onderzoek! Over wat ik heb onderzocht en hoe, zie verder de Inleiding.

Figuur 1. Fitis (Phylloscopus trochilus), vogelsoort uit het geslacht van de zangvogels. Bron: Wikipedia.

1 Heikens e.a. 2002, §2 (‘Verantwoording van de spelling’) behandelt de spelling; zie in het bijzonder §2.1.c. ‘Transcriptie en translitteratie’ (p. 22-26). Zie ook §3. ‘Omzettingsregels’, in het bijzonder §3.3. ‘Transcriptie van Jiddisj’ en §3.4. ‘Translitteratie van het Engels’ (p. 52-55).

5

Jiddisch: het boeiende leven van een “dode taal”

A yid hot lib dem geshmak fun a yidish vort in zayn moyl. “Een Jood houdt van de smaak van een Jiddisch woord in zijn mond.”

(Een Jiddische zegswijze)

0. Inleiding: vraagstelling en methodologie Deze scriptie bestaat uit twee aparte, maar nauw verwante delen. Beide delen gaan over het Jiddisch. In elk deel benader ik de taal vanuit een ander perspectief.

In het eerste deel gaat het over het Jiddisch in een sociolinguïstisch perspectief. Hierin schets ik een beeld van de taal. De centrale vraag hierbij is: wat voor een taal is het Jiddisch? Waar komt het vandaan en wat zijn de voornaamste eigenschappen van deze taal? Ik bespreek o.a. de verschillende theorieën over het Jiddisch. Ook komt de relatie tussen taal en identiteit ter sprake. Mijn verslag is voornamelijk gebaseerd op de werken van vooraanstaande Jiddischisten (taalkundigen die zich met het Jiddisch bezighouden), zoals Max Weinreich, Mordkhe Schaechter, Dovid Katz en Joshua A. Fishman (zie bibliografie).2 Ook komen er andere opvattingen (of eerder: misvattingen) over het Jiddisch aan bod. Ik bespreek de aanvallen op de taal die het Jiddisch in de loop van zijn geschiedenis zeker gekend heeft. De bestaande stereotypen van deze taal (die onder niet-specialisten populair zijn) probeer ik te ontkrachten. Eén van deze stereotypen houdt in dat het Jiddisch een dode taal is. Daarom luidt ook de titel van mijn scriptie: Jiddisch: het boeiende leven van een “dode taal”.3

Of het Jiddisch nu een dode of een levende taal is, toch heeft het in ieder geval een lange en interessante geschiedenis van ruim duizend jaar gekend. Ook verdwijnen talen nooit zonder een spoor achter te laten. Over dit “spoor”, of “de resten van het Jiddisch” in het Nederlands, gaat het tweede deel van deze scriptie.4 Het tweede deel handelt dus over het Jiddisch vanuit het perspectief van de historische en de vergelijkende taalkunde. Tevens wilde ik verklaren hoe het komt dat het Nederlands zoveel en zulke verschillende woorden aan het Jiddisch heeft ontleend. Woorden komen niet zomaar van de ene taal in de andere terecht. Ze getuigen van het taalcontact.

2 Omdat ik het Jiddisch en het Hebreeuws niet beheers, heb ik het eerste deel voornamelijk op Engelstalige bronnen gebaseerd. Er zijn echter ook vertalingen en samenvattingen van belangrijke Jiddischtalige bronnen beschikbaar. Deze heb ik ook bestudeerd. 3 De titel van mijn scriptie is verder ook geïnspireerd op de titels van andere werken die over het Jiddisch gaan, zoals: Beem 1975 (Šĕ’erît: resten van een taal...), J.A. Fishman 1981a (Never say die!...), Fuks-Mansfeld 1994 (‘De taal die niet sterven wil...’). 4 Dit deel gaat voornamelijk uit van Nederlandstalige bronnen. Eén van de belangrijkste Nederlandse onderzoekers op dit gebied was Hartog Beem. Hij heeft een lijst van Joodse (Jiddische) woorden voor het Nederlandse taalgebied samengesteld. Zijn werk is heel nuttig, maar het is nu inmiddels meer dan een kwart eeuw oud en dus enigszins achterhaald (wat de betekenissen van de leenwoorden betreft). Een recent overzicht van de Joodse leenwoorden in het Nederlands vindt men in J. van de Kamp en J. van der Wijk, Koosjer Nederlands... (2006). Dit boek bevat zowel Jiddische als Hebreeuwse woorden. Echter, in dit werk ontbreekt belangrijke informatie over de etymologie en over de verschuiving in de oorspronkelijke betekenis van de leenwoorden. In deze leemte wil ik middels dit onderzoek voorzien.

6

Als we deze woorden nauwkeurig bekijken, dan komen we nog meer te weten over de aard van het taalcontact tussen het Jiddisch en het Nederlands. Zo leren we welke soorten woorden het Nederlands voornamelijk aan het Jiddisch ontleend heeft: uit welk domein komen deze woorden en welk register hebben ze? Welke connotatie hebben deze woorden vandaag? De vraag is hier ook: hadden deze woorden in de brontaal dezelfde connotatie en betekenis, of zijn deze veranderd? Wat leert het ons over de leengeschiedenis? Hierbij speelt de etymologie en de betekenisverandering van de geleende woorden een grote rol.

Voor de reconstructie van de etymologie van de Jiddische leenwoorden heb ik Nederlandstalige etymologische woordenboeken gebruikt, zoals: P. A. F. van Veen en N. van der Sijs (1997), J. de Vries en F. de Tollenaere (2004) en een meer uitgebreide, maar helaas nog niet voltooide M. Philippa (2007). Voor de spelling heb ik het Groene Boekje en ook H. Heikens (2002) gehanteerd, omdat het Groene Boekje niet specifiek over leenwoorden gaat. Heikens is een soort “Groene Boekje voor de Jiddische en Hebreeuwse woorden in het Nederlands”, hoewel het rood van kleur is. In tegenstelling tot het Groene Boekje beperkt het zich echter niet alleen tot de spelling, maar geeft het ook informatie over de uitspraak, de verbuiging, de herkomst en de betekenis van de woorden. Voor aanvullende informatie over het gebruik en de huidige betekenissen van de leenwoorden heb ik de dikke Van Dale (2005, 14de dr.) geraadpleegd, maar ook andere bronnen (boeken, kranten en tijdschriften) en de zoekmachine Google (om de woorden ook in hun context te bestuderen). Zo kwam ik er ook achter welke woorden volledig in het Nederlands ingeburgerd zijn en welke frequent gebruikt worden.

Wat ik ook graag wilde weten, is of dezelfde woorden in andere Germaanse talen (nl. in het Engels en het Duits) bekend zijn en of de betekenissen van deze woorden in die talen verschillen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik o.a. de online OED (www.oed.com) en Duden (www.duden.de) geraadpleegd. Maar ook (omdat niet alle woorden noodzakelijkerwijs in een woordenboek terug te vinden zijn) heb ik moedertaalsprekers van het Engels en het Duits uitgebreid ondervraagd (d.m.v. een enquête, zie verder deel 2). Met hun hulp kon ik bepalen welke “inburgeringsgraad” de verschillende Jiddische leenwoorden hebben bereikt. Worden ze nog herkend als leenwoorden of voelen ze nu aan als erfwoorden; hoe worden ze vervoegd of verbogen; enz.? Dat geldt trouwens ook voor het Nederlands. Ook Nederlandse moedertaalsprekers heb ik “lastig gevallen” met talrijke vragen. Zonder hun inzicht en hulp zou dit onderzoek dan ook niet mogelijk zijn geweest.

In het laatste deel trek ik enkele conclusies en vat ik mijn scriptie samen. Als bijlage voeg ik enkele lijsten, illustraties en een tabel toe, die mijn betoog ondersteunen en verduidelijken. Ik heb heel veel geleerd tijdens het werken aan deze scriptie en ik heb er met plezier aan gewerkt. Ik wens de lezer dan ook veel leer- en leesplezier.

7

1. Het portret van een taal

Het Jiddisch in sociolinguïstisch perspectief

Yo, got, mir zinen dayn oysdervaylt folk, ober farvos hostu undz gedarft oysvaln? “Ja, God, we zijn jouw uitverkoren volk, maar waarom heb je ons uitverkoren?”

(Een Jiddische zegswijze) 1.1. Inleiding 1.1.1. Taal en identiteit: is de taal “gansch het volk”? Als inleiding wil ik graag een paar woorden zeggen over de verhouding tussen identiteit en taal, en met name over de Joodse identiteit en taal… maar welke taal? Je bent Russisch als je in Rusland geboren bent en Russisch spreekt. Maar je hoeft geen Hebreeuws of Jiddisch te spreken om je een Jood5 te kunnen voelen. Er wordt vaak beweerd dat de taal één van de kernwaarden is bij het bepalen van je identiteit.6 Misschien is deze uitspraak ook geldig voor Joden. Niettemin heeft dit volk in de loop van de geschiedenis zijn moedertaal meer dan eens veranderd. Wat zijn dan wel de kernwaarden van de Joodse identiteit? Ik zal hier geen antwoord op geven, want deze vraag valt buiten mijn onderzoek. Misschien is het een leuk onderwerp voor een andere discussie, maar ik zal me hier beperken tot de relatie tussen de Joodse identiteit en hun taal, of eigenlijk één van hun talen, want “de Joodse taal” bestaat niet. Het is een vage term die ik verder in mijn scriptie zal proberen te vermijden.

Er zijn minstens twee kandidaten voor de titel “Joodse taal”: het Hebreeuws en het Jiddisch. De discussie welke van de twee talen “geschikter” is om de nationale taal te worden, was al in de laat 18de en vroeg 19de eeuw gaande (de zogenaamde “taalstrijd”).7 En hoewel de geschiedenis al een antwoord op deze vraag heeft gegeven, is de discussie nog niet definitief beëindigd.

5 Ook over de schrijfwijze Jood/jood (met een hoofdletter/kleine letter) bestaat geen consensus (vergelijk mijn voorwoord over de spelling Jiddisch/Jiddisj) Zie bijv. het Groene Boekje: 103-104, toelichting bij regel 16.J (‘Hoofdletters of kleine letters?’). Volgens de regels opgesteld door de Taalunie dient men de naam van een bevolkingsgroep met een hoofdletter te schrijven. Dit in tegenstelling tot de naam van een godsdienst. Zo schrijven we: de dialoog tussen chistenen [sic] en joden, maar de gesprekken tussen Joden en Palestijnen. We hebben dus Jood voor een ‘lid van het Joodse volk’ naast jood voor een ‘aanhanger van het joodse geloof’. Vergelijk ook in Van Dale: Jood ‘iem. die behoort tot de nakomelingen van de stammen Juda en Benjamin’ en jood ‘iem. die het Joodse geloof aanhangt’. Aangezien deze regel tot problemen leidt (wanneer hebben we het over een Jood in de eerste betekenis, en wanneer over een jood in de tweede?), heb ik ervoor gekozen om in mijn hele scriptie de spelling Jood, Joods (met een hoofdletter) aan te houden. Zie ook het artikel van Ewoud Sanders (2007) in NRC Handelsblad. 6 Deze gedachte komt duidelijk naar voren in de slogan van de Vlaamse beweging: “De taal is gansch het volk”, toegeschreven door sommigen aan Guido Gezelle (zie bijv. Beem 1961: 36), door anderen aan Prudens van Duyse (Kroon en Sturm 2000: 26). Vergelijk ook de uitspraak: “De taal is de ziel der natie, zij is de natie zelve” (motto in het Woordenboek der Nederlandsche taal, ontleend aan Halbertsma, 1851; geciteerd naar Kroon en Sturm 2000: 25). 7 De 19de eeuw was niet alleen voor Joden, maar ook voor andere volkeren in Europa een periode van een stijgend nationalisme, toen het ideaal van een nationale taal gepromoot werd: één, gestandaardiseerde taal voor één volk binnen één land (Fishman 1981b, Harshav 1999).

8

Jiddisch bestaat al ruim duizend jaar als zelfstandige taal. De taal werd verdedigd en aangevallen; zij heeft hoogte- en dieptepunten gekend; zij werd aanbeden en veracht. Hier volgen twee citaten om de verschillende standpunten te illustreren: - Het Judeo-Duits [i.e., het Jiddisch]..., een taal zonder regels, verminkt en onverstaanbaar [voor mensen] buiten onze leefgemeenschap,8 moet geheel opgegeven worden. 1798, David Friedlander, aanhanger van de Haskalah, de Joodse Verlichting.9 - Het Jiddisch heeft zijn laatste woord nog niet gesproken. 1978, Isaac Bashevis Singer, Jiddische schrijver die de Nobelprijs voor de Literatuur ontving.10 Elke taal heeft zijn clichés. Duits wordt gezien als “hard”. Frans is “precies” of “exact”. Italiaans is “melodieus”. En het Jiddisch? Het Jiddisch wordt vaak gezien als een minderwaardige en onderontwikkelde taal. Sterker nog, volgens sommigen heeft het überhaupt geen recht op de titel “taal”: het is slechts een dialect, een corrupte vorm van het Duits (alleen dan met Hebreeuwse tekens geschreven). Daarnaast bestaat er nog een wijdverbreide misvatting dat het Jiddisch een dode (of op zijn minst uitstervende) taal is. Je moet bekend zijn met de taal om deze stereotypen in twijfel te trekken, en ik hoop dat dit onderzoek ertoe bijdraagt ze te ontkrachten. Na deze subjectieve inleiding ga ik nu concrete feiten over de taal behandelen. 1.1.2. Feiten over de taal Wat het aantal sprekers betreft, is het Jiddisch misschien een kleine taal. Maar het is een grote taal, gezien het aantal landen met Jiddische moedertaalsprekers. Jiddisch wordt gesproken in Argentinië, Australië, België, Brazilië, Canada, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Israël, Litouwen, Moldavië, Nederland, Oekraïne, Polen, Rusland, de Verenigde Staten, Wit-Rusland, Zweden en diverse andere landen. Maar in geen van deze landen is het Jiddisch de enige officiële taal. Daarom heet deze taal een niet-territoriale taal. Het aantal sprekers is echter maar drie miljoen (volgens Ethnologue,11 maar schattingen variëren).

Jiddisch is een West-Germaanse taal binnen de Indo-Europese taalfamilie. In tegenstelling tot de andere Germaanse talen wordt Jiddisch met Hebreeuwse letters geschreven (over de spelling zie verder §1.4. ‘Spelling en codificatie’). Er bestaan verschillende dialecten van het Jiddisch (zie §1.1.5. ‘Dialecten van het Jiddisch’).

Jiddisch wordt als minderheidstaal erkend in Moldavië, Nederland, Polen, Roemenië en Zweden, en (alleen de jure) in Rusland, met name in de Joodse Autonome Oblast (provincie).12 Er bestaan geen officiële taalorganisaties, hoewel het YIVO de taal de facto reguleert.13 8 D.w.z.: voor niet-Joden. Dat vind ik een curieuze opmerking: alsof andere talen wel buiten hun leefgemeenschap verstaan zouden kunnen worden! 9 In het Engels: The Judeo-German [i.e., Yiddish]..., a language without rules, mutilated and unintelligible without our circle, must be completely abandoned. Geciteerd naar Weinstein 2001: 48. 10 In het Engels: Yiddish has not yet said its last word. Geciteerd naar Singer 1993. 11 http://www.ethnologue.com/show_language.asp?code=ydd. 12 Deze werd in 1934 in het Verre Oosten van Rusland gevormd met het bestuurlijke centrum in Birobidzjan. Russisch: Еврейская автономная область (jevrejskaja avtonomnaja oblast’); Jiddisch: יידישע אווטאנאמע געגנט (yidishe avtonome gegnt). Vroeger: Joodse Autonome Republiek. Officiële website: http://www.eao.ru/eng/?p=361. 13 YIVO (ייווא ) werd gesticht in 1925 in Vilna, Polen (nu Vilnius, Litouwen). De afkorting staat voor Yidisher Visnshaftlekher Institut ( דישעריי Jiddisch (of: Joods) ,(װיסנשאפטלעכער אינסטיטוט Wetenschappelijk Instituut. Later hernoemd in het Instituut voor Joods Onderzoek. Officiële website: http://www.yivo.org/. Zie ook §1.3.4. ‘Onderwijs’ en §1.4. ‘Spelling en codificatie’.

9

1.1.3. Naam van de taal Jiddisch stond niet altijd onder deze naam bekend.14 Vroeger heette deze taal anders, bijv. jidisj-taytsh (יידיש־טײטש ) ‘Jiddisch/Joods-Duits’15 en loshn-ashkenaz taal van de Ashkenazim’16. Joden noemden het vaak mame-loshn‘ (לשון־אשכנז) moedertaal’,17 in tegenstelling tot het Hebreeuws, loshn-koydesh‘ (מאמע־לשון) heilige taal’.18 Ook werd deze taal "jargon" genoemd, maar niet‘ (לשון־קודש)noodzakelijkerwijs met de pejoratieve connotatie zoals dit woord vandaag de dag heeft.19 In de Joodse bronnen werd de taal ook dikwijls "onze taal" genoemd (Yudel 1981: 120). Tevens treffen we het woord ‘Jiddisch’ (יידיש ) als aanduiding voor deze taal vrij vroeg in de Joodse bronnen aan. In het Engels werd deze term vanaf de 19de eeuw gebruikt: eerst in Engeland en later ook in de VS, toen de Joodse immigranten daar aankwamen.

Let erop dat het Jiddische jidisj zowel ‘Joods’ als ‘Jiddisch’ betekent. Het Jiddische woord voor ‘Jood’ is jid: een cognaat van (dus: etymologisch verwant aan) het Duitse Jude en het Nederlandse Jood. Alle drie woorden gaan terug op het Middelhoogduitse Jüd; het verschil in de klankvorm is te verklaren door de klankveranderingen die in deze drie talen hebben plaats gevonden. Daarom is de naam van het YIVO, Yidisher Visnshaftlekher Institut (zie voetnoot 13) dubbelzinnig: het kan of als Jiddisch Wetenschappelijk Instituut, of als Joods Wetenschappelijk Instituut vertaald worden. "Jiddisch spreken" betekent dan ook "Joods spreken". Technisch gezien is het dus niet fout om het Jiddisch een “Joodse taal” te noemen (hoewel het Hebreeuws nooit op deze manier wordt aangeduid). Zo werd het Russisch-Jiddisch woordenboek uit 1984 een “Russisch-Joods woordenboek” genoemd (Shapiro 1984). Maar toch is deze term vandaag de dag in onbruik geraakt en daarom zou ik het ook vermijden. 1.1.4. Taalkundige classificatie Er is een heftig debat over de taalkundige classificatie van het Jiddisch en over zijn relatie tot de andere talen. Zoals we al eerder gezien hebben, is het Jiddisch volgens sommigen geen taal maar een jargon, een Duits dialect, een corrupte vorm van het Duits. Johannes Wagenseil, een Duitse professor uit de laat 17de eeuw, beschreef Jiddisch in 1699 op deze manier: “[The Jews have given the German language] an entirely foreign tone and sound; they have mutilated, minced, distorted, the good German words, invented new unknown [words], and mixed into German countless Hebrew words and phrases;

14 Zie voor dit onderwerp hoofdstuk 5 ‘The name Yiddish’ in Max Weinreich 2008: 315-327. 15 Taytsh betekent in deze context eerder ‘volks’ dan ‘Duits’; vergelijk de oudere benaming voor het Nederlands diets en moderne Deutsch, Dutch. 16 Loshn komt van het Hebreeuwse lashon ‘taal’. De verandering in de vorm van dit woord (a > o) is karakteristiek voor de uitspraak van de Ashkenazim, d.w.z. de Ashkenazische Joden. Zie verder §1.2. ‘Geschiedenis van het Jiddisch’. 17 De term mame-loshn (letterlijk: ‘mama-taal’, ‘moeder(s)taal’) is een samenstelling bestaande uit een Slavisch en een Hebreeuws element. Dit woord heeft een warme, huiselijke connotatie (roept associatie op van moeder en huis) en tegelijkertijd contrasteert het met loshn-koydesh ‘heilige taal’, die meestal alleen de mannen (vaders) kenden. 18 De term loshn-koydesh ‘heilige taal’ is eigenlijk breder dan het Hebreeuws alleen. Het omvat zowel verschillende historische lagen van het Hebreeuws als ook Aramees. 19 Een verhandeling over de spelling van het Jiddisch door Sholem Aleychem uit 1888 heet daarom: Vegn zhargon oysleygn, ‘Over de spelling van het jargon (= Jiddisch)’. Herdrukt in: Fishman (ed.) 1981, Never say die (voortaan: NSD): 474-476.

10

with the result that he who hears them speak German must conclude that they speak nothing but Hebrew, practically no single word comes out intelligible.” (Geciteerd naar M. Weinreich 2008: 103-104)

In deze vroege beschrijving van het Jiddisch (gebaseerd op West-Jiddisch) ontbrak nog steeds het Slavische element. Dat maakte het Jiddisch later nog onbegrijpelijker voor de Duits-sprekenden.

De discussie of Jiddisch een taal of een dialect van het Duits is, is natuurlijk niet alleen taalkundig maar deels ook politiek van aard. In dit verband komt een beroemde uitspraak van pas: “Een taal is een dialect met een leger en een vloot” ( ראך איז א דיאלעקט מיט אן ארמײ און פלאטא שפ ) a shprakh iz a dialekt mit an armey un flot, toegeschreven aan Max Weinreich.20

Het Jiddisch heeft geen eigen land of leger, maar er zijn ook andere criteria om de zelfstandigheid van een taal te bepalen, zoals:21

- standaardisatie, bestaande uit selectie, codificatie, taalbouw (functieuitbreiding) en acceptatie. De vraag hier is: is de taal gestandaardiseerd; bestaat er een schriftelijke standaard voor media, literatuur, enz.?

- het bestaan van de literaire taal. De vraag hier is: bestaat er een zelfstandige literatuur in deze taal?

- de mate van “afwijking” van een andere taal. De vraag hier is: heeft de taal (genoeg) onderscheidende kenmerken op verschillende niveaus: uitspraak, woordenschat, morfologie en syntaxis?

Deze laatste vraag is natuurlijk wederom subjectief. Het onderscheid taal/dialect is daarom vaak kunstmatig en het maken van een strikt onderscheid is niet altijd mogelijk. Toch wijkt m.i. het Jiddisch voldoende af van het Duits om van een zelfstandige taal te kunnen spreken. Het Jiddisch heeft een eigen aard, waarneembaar op alle taalkundige niveaus. Van oorsprong is het een West-Germaanse taal en de morfologische basis is dan ook Germaans. Maar er is ook een merkbare invloed van het Hebreeuws en van de Slavische talen.22

Net als het Duits onderscheidt het Jiddisch drie geslachten en vier naamvallen. Het meervoud van de meeste zelfstandige naamwoorden wordt gevormd door de uitgangen -n of -s, maar de van oorsprong Hebreeuwse woorden krijgen de uitgang -im (samen met de verandering van de stam). Zowel het zelfstandig naamwoord als het bijvoeglijk naamwoord kan diminutief gebruikt worden (Slavische invloed).

Het werkwoord wordt in het Jiddisch net zo vervoegd als in het Duits: er is een verschil in het getal en in de persoon. In de loop der geschiedenis heeft het perfectum (gevormd door het hulpwerkwoord hebben of zijn, gecombineerd met het voltooid deelwoord) de rol van het preteritum overgenomen. In tegenstelling tot andere Germaanse talen maar net als de Slavische talen, kent het Jiddisch het onderscheid tussen een perfect (voltooid) en een imperfect (onvoltooid) aspect van het werkwoord.

20 Engels: A language is a dialect with an army and navy. Hoewel de uitspraak vaak wordt toegeschreven aan Max Weinreich, was hij niet degene die het voor het eerst gebruikte. Het werd inderdaad voor het eerst gepubliceerd in Weinrechs artikel in 1945, maar eigenlijk citeerde hij één van zijn toehoorders. 21 Zie bijv. De Vries 1993, Van Bree 1983, 1996, Van der Wal & Van Bree 2008. 22 Over grammatica van het Jiddisch zie bijv. Jacobs 2005, Katz 1987a, Weinreich 2008. Over de Duitse en niet-Duitse elementen in het Jiddisch zie Wolferts 2001.

11

De invloed van de Slavische talen op het gebied van de morfologie is ook merkbaar in het gebruik van de Slavische suffixen (bijv. het suffix -nik). Het merkwaardige is dat het Jiddisch de woorden met een Germaanse stam laat combineren met Semitische en Slavische morfologische elementen en omgekeerd (woorden met een Slavische stam kunnen gecombineerd worden met Germaanse elementen).23 Wat de woordenschat betreft, is het Jiddisch bijzonder interessant, want het combineert woorden uit verschillende talen. In navolging van Max Weinreich (2008) noemen vele taalkundigen het Jiddisch the language of fusion, een vermenging van verschillende talen. De belangrijkste “ingrediënten” van dit ratjetoe zijn (in chronologische volgorde): Semitisch (Hebreeuws en Aramees), Romaans (Italiaans en Provençaals), Germaans (Duits) en vanaf de 13de eeuw Slavisch (Tsjechisch, Pools, Wit-Russisch, Oekraïens en veel later, vanaf de 19de eeuw, ook Russisch). Deze vermenging resulteert in een hybride- of mengtaal. Dat is niet verrassend, aangezien het Jiddisch altijd naast een andere taal gesproken werd. Joden waren altijd twee- of meertalig en hadden een andere taal nodig om in de maatschappij te functioneren (om bijv. handel te drijven en om met niet-Joden te communiceren).24

Omdat er geen “Jiddischland” bestond, waren de sprekers van het Jiddisch altijd te gast in een ander land. In deze situatie is het natuurlijk wenselijk om je de taal van je gastheer eigen te maken. De positie van de Joden in de samenleving en de positie van hun taal is natuurlijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. De Joden vormden een minderheidsgroep binnen een andere maatschappij en hun taal werd dus een minderheidstaal. Een minderheidstaal tegenover de taal van de meerderheid is in veel opzichten vergelijkbaar met het dialect tegenover de standaardtaal. De sprekers van de meerderheidstaal (zoals ook de sprekers van de standaardtaal) hebben nooit de behoefte om een minderheidstaal (of een dialect) te leren. De sprekers van een minderheidstaal of een dialect zijn echter vaak tweetalig en leven in een situatie van diglossie.

Het Jiddisch stond altijd open voor de omringende talen en nam er talrijke woorden uit over. Het is moeilijk om precies het percentage van de Germaanse of Slavische woordenschat in het Jiddisch aan te geven. Dat hangt af van verschillende factoren, zoals het dialect van het Jiddisch maar ook het genre van de tekst. Jiddisch kan afhankelijk van de situatie aangepast worden en kan dus meer neigen naar één van de talen: het Hebreeuws, het Duits of het Russisch. Volgens schattingen is ongeveer 60% van het Jiddische lexicon van Germaanse origine. In sommige situaties kan het echter oplopen tot drie kwart (75%) van de woordenschat. De Semitische component in het Jiddisch is ongeveer 15-20%. Het gebruik van Romaanse of Slavische woorden kan in bepaalde dialecten tot 15% oplopen. Zie ook figuur 2 voor een diagram dat het Jiddisch als mengtaal illustreert.

23 Een aardig voorbeeld van deze vermenging is het woord shlimazlnik, opgebouwd uit het Duitse schlimm (Middelhoogduits slim) ‘slecht’, het Hebreeuwse mazzel ‘geluk’ en het Russische suffix -nik (gebruikt voor personen). Het betekent dus ‘een chronische pechvogel’, ongeveer hetzelfde als schlimazel, zie verder deel 2. 24 In de vakliteratuur wordt er daarom gesproken over de “interne” (Jiddisch/Hebreeuws) en de “externe” (Jiddisch en een lokale taal, zoals Duits, Pools, Hongaars, enz.) tweetaligheid. Zie bijv. Weinstein 2001: 39. Interessant genoeg waren het meestal de vrouwen die meer van de lokale talen afwisten (omdat ze meer contact met de lokale bevolking hadden en vaak ook kostwinner waren), terwijl de mannen beter in het Hebreeuws waren (vanwege hun religieuze plichten).

12

Figuur 2. Een diagram dat het Jiddisch als mengtaal illustreert. Bron: Harshav 1999: 50.

In dit schema ontbreken er nog allerlei andere plaatselijke talen die de Joden tijdens hun immigratie tegenkwamen. In Hongarije namen de Joden bijvoorbeeld woorden uit het Hongaars over, in Argentinië uit het Spaans en in Nederland uit het Nederlands.

In zijn bestseller The Joys of Yiddish (1968) vergelijkt Leo Rosten het Jiddisch met Robin Hood: “Yiddish is the Robin Hood of languages. It steals from the linguistically rich to give to the fledgling poor”. En verder: “A memorable remark by a journalist, Charles Rappaport, runs: 'I speak ten languages – all of them in Yiddish'” (Rosten 1968: xvi).

De invloed van vreemde talen op het Jiddisch beperkt zich echter niet alleen tot de woordenschat. De contacten met omringende talen hebben ook op andere taalniveaus sporen achterlaten. De syntactische basis van het Jiddisch vormt een interessant terrein voor onderzoek. Zoals de meeste Germaanse talen is het Jiddisch een “V2 (verb-second)-taal”. In de V2-talen staat de persoonsvorm in de hoofdzin op de tweede zinsplaats (zoals in deze zin), terwijl dat in de bijzin niet het geval is (zoals in deze bijzin). Het Jiddisch is echter een uitzondering binnen de Germaanse taalgroep, want het gebruikt dezelfde woordvolgorde in zowel de hoofd- als in de bijzin. Dat zou een interne ontwikkeling binnen het Jiddisch geweest kunnen zijn, of (meer waarschijnlijk) het resultaat van de invloed van de Slavische talen.

13

De rol van de Slavische component in het Jiddisch is inderdaad aanzienlijk. Maar die moeten we niet overschatten. Deze taal is immers van oorsprong een Germaanse taal. In de laatste decennia ontstond er echter de opvatting (misschien wordt het straks een nieuwe misvatting over het Jiddisch?) dat het Jiddisch een Slavische taal is. Dit standpunt werd met veel verve, maar met weinig overredingskracht verdedigd door Prof. Paul Wexler van de Universiteit van Tel Aviv (zie bijv. Wexler 1990 en 2006).25 De taalkundige classificatie van het Jiddisch kan dus nog een punt van discussie zijn. 1.1.5. Dialecten van het Jiddisch Ook kent het Jiddisch verschillende dialecten. Historisch zijn er twee belangrijke takken: West- en Oost-Jiddisch.26

West-Jiddisch werd door de Joden in Duitsland tot de 19de eeuw gesproken. Het bleef tot de Holocaust behouden in Zuid-Duitsland, Nederland, Zwitserland en in de Elzas. Vroeger kende het West-Jiddisch drie dialecten: Noordwest-Jiddisch (in Noord-Duitsland en in Nederland), Midwest-Jiddisch (in centraal Duitsland) en Zuidwest-Jiddisch (in Zuid-Duitsland en Frankrijk). Oost-Jiddisch kan worden opgedeeld in Noordoost-Jiddish of Litvish (in Litouwen en Wit-Rusland), Midoost-Jiddish of Poylish (in Polen) en Zuidoost-Jiddish of Ukrainish (in Oekraïne).27 West-Jiddisch is bijna uitgestorven (er zijn nog maar rond de 5.000 sprekers), dus het zijn vooral de (vroegere) Oost-Jiddische dialecten die je tegenwoordig tegenkomt. Maar er zijn ook andere dialecten, bijv. Hongaars-Jiddisch (in Hongarije). In elk geval is Jiddisch in de 20ste eeuw behoorlijk veranderd. Oost-Europese Joden zijn naar Europa en de VS verhuisd en nu zijn de Slavismen (het kenmerk van Oost-Jiddisch) in onbruik geraakt. Daardoor zijn de beroemde (19de en 20ste-eeuwse) schrijvers niet meer gemakkelijk te begrijpen.

Het Jiddisch dat in Israël gesproken wordt, gebruikt veel Hebreeuwse woorden in tegenstelling tot het Jiddisch in de VS, dat veel anglicismen overgenomen heeft. Dat leidt tot problemen in de communicatie tussen deze twee groepen.

25 Wexler beweert dat het Jiddisch een Slavische taal is en aangezien het (modern) Hebreeuws (volgens hem) een dialect van het Jiddisch is, moet het zelf als een Slavische taal geclassificeerd worden. Daarom luidt de titel van zijn boek uit 1990: The schizoid nature of modern Hebrew: a Slavic language in search of a Semitic past. 26 Deze verschillen aanzienlijk van elkaar (Jacobs 2005; Zwiers 2003). Volgens de hierboven genoemde P. Wexler is het West-Jiddisch eigenlijk een aparte taal. 27 Tijdens de standaardisering, die voor het Jiddisch vrij laat is gekomen (in de laat 19de – vroeg 20ste eeuw; zie Van de Kamp 1999), is de standaardtaal op het Oost-Jiddisch gebaseerd. Op het gebied van de uitspraak, werd het Litvish dialect als de belangrijkste tak genomen. Dat is eigenlijk merkwaardig want juist dit dialect heeft het kleinste aantal sprekers, terwijl het Poylish de meeste sprekers heeft. Zie verder onder §1.2.3. ‘Secularisatie’.

14

1.2. Geschiedenis van het Jiddisch 1.2.1. Schriftelijke bronnen Er is natuurlijk geen officiële geboortedatum van de taal bekend, want talen hebben nooit een geboortebewijs.28 Het Jiddisch ontstond rond de 9de-10de eeuw in het Rijnland in de Ashkenazische cultuur. Het werd dus gesproken door de Ashkenazim (Ashkenazische Joden) in het Westen van Duitsland.29 Later (in de 14de-16de eeuw) heeft het zich verder verspreid door Centraal en Oost-Europa, en daarna ook verder, naar de andere continenten. De migratie van de Joden tijdens de late Middeleeuwen werd in hoge mate veroorzaakt door de toename van het antisemitisme en door vervolgingen.

Het oudst bewaarde document in het Jiddisch is een zegen uit de Worms Mahzor (een Hebreeuws gebedsboek uit 1272). Het gaat hier om een zin die in een volledig Hebreeuwse tekst is ingebed:30

gut tak im betage se vaer dis makhazor in beis hakneses trage גוט טק אים בטג◌א ש ויר ד יש מחזור אין בית הכנסת טרג◌א

“Moge er een goede dag komen voor degene die dit gebedsboek meeneemt naar de synagoge”.31

In de 14de-15de eeuw zijn er liederen en gedichten in het Jiddisch gecomponeerd. Deze zijn verschenen in een boek van Menahem ben Naphtali Oldendorf (15de eeuw). Het eerste Jiddische epische gedicht is Dukus Horant (het manuscript dateert uit de 14de eeuw). 1.2.2. Boekdrukkunst In de 16de eeuw werd de boekdrukkunst uitgevonden. Dat resulteerde in het stijgen van de publicaties in het Jiddisch. Shemot Devarim, een viertalig (Jiddisch-Hebreeuws-Latijn-Duits) woordenboek, werd gedrukt door Elia Levita in 1542. Dit is een belangrijk feit i.v.m. de status van de taal. De grammatica’s van het Jiddisch moesten echter nog verschijnen. Elia Levita (1469-1549)32 is de eerste Jiddische auteur die we bij naam kennen. Een populair boek was zijn Bovo-Bukh (een ridderroman; geschreven in 1507-08), dat vanaf 1541 minstens veertig keer gedrukt werd. Het is daarmee het eerste seculiere (niet-religieuze) boek dat in het Jiddisch gedrukt werd. Dit boek, zoals ook de andere seculiere boeken, was in de eerste plaats voor vrouwen en niet hoog-opgeleide mannen bedoeld. Dat wijst op de lage status van het Jiddisch. Maar hoezo speciale literatuur voor vrouwen?

28 Voor de lijst met belangrijke data in de geschiedenis van het Jiddisch, zie bijlage 1a. Een mooie en heldere tabel, met daarin de periodisering van de geschiedenis van het Jiddisch, is te vinden in M. Weinreich 2008: 733 (zie bijlage 1b). 29 De Ashkenazische (in de Nederlandse spelling vaak ook: Asjkenazische) Joden zijn (de afstammelingen van) de Joden die in de Middeleeuwen in het Rijnland woonden. De naam betekent in het Hebreeuws ‘Duitse Joden’ en komt van het Hebreeuwse Ashkenaz, een benaming voor Duitsland. Ze worden onderscheiden van de Sefardiem (Sefardische Joden) die oorspronkelijk in Zuid-Europa (Portugal en Spanje) woonden (van het Hebreeuwse Sefarad, een benaming voor Spanje). Let op dat het Jiddisch nooit gesproken werd door de Sefardische Joden. Zij ontwikkelden hun eigen internationale taal, Ladino (ook: Judesmo, Judeo-Spaans; eigen benaming: Ladino, Djudeo-Espanyol). Ladino is in veel opzichten vergelijkbaar met het Jiddisch: het is ook een mengtaal, maar gebaseerd op het Spaans i.p.v. op het Duits. 30 Zie de website van de Jewish National University Library in Jerusalem: http://www.jnul.huji.ac.il/dl/mss/worms/. 31 Engels: May a good day come to him who carries this prayer book into the synagogue. 32 Wordt ook gespeld als: Elijah Levita, Elias Levita. Zo staat hij bekend onder de christenen. Joden kennen hem onder de naam Eliyahu Bakhur (אליהו בן אשר בחור), ‘Eliyahu the Bachelor’.

15

De vrouwen in de Ashkenazische gemeenschap konden geen Hebreeuws lezen, maar wel Jiddisch (terwijl de mannen de religieuze taak hadden om de loshn-koydesh ‘heilige taal’, het Hebreeuws, te leren). Het Hebreeuws werd gezien als te verheven om te gebruiken voor de seculiere literatuur. Religieuze Joden zagen het schrijven en het lezen van romans als tijdsverspilling. Daarom verschenen zulke boeken in het Jiddisch en niet in het Hebreeuws. Deze waren overigens niet alleen populair onder de vrouwen. Blijkbaar lazen de mannen ook graag zulke boeken. Toch vinden we vaak in een voorwoord een verklaring van de auteur of de drukker (een soort verontschuldiging), waarom hij het nuttig vond om het boek in het Jiddisch te publiceren (voor vrouwen en voor laag opgeleide mannen natuurlijk!). Seculiere boeken zijn alleen maar goed voor het vermaak. Maar er ontstond ook religieuze literatuur (in het Jiddisch) speciaal bedoeld voor vrouwen, bijv. Tseno Ureno33 ( צאנה De mannen moesten natuurlijk de religieuze werken in .(תחינות) en Tkhines (וראינהhet Hebreeuws lezen.

Ook interessant om te vermelden in de geschiedenis van de boekdrukkunst is dat er twee aparte lettertypes gebruikt werden voor de twee talen. Het Hebreeuws werd gedrukt in de vorm zoals we het vandaag de dag kennen (het vierkante schrift; zie verder §1.4. ‘Spelling en codificatie’), maar het gedrukte Jiddisch had een semi-cursieve vorm. Deze werd vaybertaytsh (ווײבערטײטש) of ‘vrouwen-taytsh’ genoemd.

Figuur 3. Figuur 4. Bovo-Bukh, Duitsland, 1541. Een pagina uit Shemot Devarim, 1542. Bron: EJE (www.eleven.co.il). Bron: Bibliotheca Rosenthaliana (www.uba.uva.nl).

33 Ook gespeld als: Tsena uRena, Tsenerena, enz.

16

1.2.3. Secularisatie In de 18de eeuw trad het verval van het (West-)Jiddisch in. De reden daarvoor is de Haskalah (Joodse Verlichting). In deze periode ontstond het idee dat het Jiddisch een corrupte taal (dialect) was. Deze periode wordt gekenmerkt door assimilatie (aan het Duits). West-Jiddisch werd dan ook meer gezien als een huistaal. Maar in het Oosten was er een andere tendens. Hier werd het Jiddisch juist sterk. De (laat) 19de en de (vroeg) 20ste eeuw kunnen we de Gouden Eeuw van het Jiddisch in de seculiere cultuur noemen. Tegelijkertijd ontwikkelde het modern-Hebreeuws zich als gesproken en literaire taal.

Drie beroemde auteurs, de “vaders” van de moderne Jiddische literatuur, werden allemaal in de 19de eeuw (in Oost-Europa) geboren:

1) Mendele Mocher Sforim (pseudoniem van Sholem Yankev Abramovitch) (1836-1917, Wit-Rusland);34

2) Isaac Leib Peretz (1852-1915, Polen);35 3) Sholem Aleichem (pseudoniem van Sholem Rabinovitsh) (1859-1916,

Oekraïne).36 Hun werk had een beslissende invloed op de taalnormen van het Jiddisch. Zo ontwikkelde de taal zich als eenheid, met weinig bemoeienis van de overheid. Het standaard literair Jiddisch wordt ook vaak klaljiddisch genoemd (Van de Kamp 1999: 98). 1.2.4. Twintigste eeuw In het begin van de 20ste eeuw was het Jiddisch nog een sterke taal. De literatuur in het Jiddisch werd in grote aantallen gepubliceerd. Ook werden het Jiddische theater en de film populair. De voorspellingen voor het latere verval van het Jiddisch waren zeker in het begin van de vorige eeuw voorbarig.

Het jaar 1908 was een belangrijk hoogtepunt in de geschiedenis van het Jiddisch: de Tshernovits Taal-conferentie.37 Tijdens deze conferentie werd Jiddisch uitgeroepen als een (maar niet de) nationale taal van de Joden. Een ander hoogtepunt was het oprichten van het YIVO (Jiddisch/Joods Wetenschappelijk Instituut, zie ook voetnoot 13) in het jaar 1925. Na de eerste wereldoorlog waren Joden in sommige landen (zoals Polen) cultureel autonoom. Dat leidde tot de toename van het onderwijs in het Jiddisch en daarom ook tot een meer uniforme (gestandaardiseerde) spelling. Het zorgen voor een meer uniforme spelling was één van de taken van het YIVO. Jiddisch werd een nationale taal van de Joden in Oost-Europa die het Zionisme niet steunden. Er was

34 Soms ook: Mendele Moykher Sfarim (מענדעלע מוכר ספרים). Zijn pseudoniem betekent: ‘Mendele (kleine Mendel) de boek-venter’. Abramovitsch was een gerespecteerd schrijver van het Hebreeuws en hij gebruikte dit pseudoniem om in het Jiddisch te schrijven. Zijn bekendste (niet-afgemaakte) boek gaat over Benjamin de Derde (Masoes Beniamin Hashlishi (מסעות בנימין השלישי); Engels: The Wanderings of Benjamin III, 1878), een personage vergelijkbaar met Don Quixote. 35 Ook bekend als Yitskhok Leybush Peretz (יצחק־לייבוש פרץ). In het Pools: Izaak Lejb Perec. 36 In het Nederlands ook: Sholom, Shalom of Sjolem Aleichem. Jiddisch: שלום־עליכם. Zijn pseudoniem is komisch en betekent: ‘Vrede zij met u’ (traditionele Joodse begroeting) of simpelweg ‘hallo’. Zijn bekendste boek (een toneelstuk) is Tevye de melkboer (Jiddisch: טביה דער מילכיקער, Tevye der Milkhiger), 1917 (opgevoerd na zijn dood). Sholom Aleichem wordt vaak met zijn tijdgenoot Mark Twain vergeleken en wordt soms ook de Joodse Mark Twain genoemd. Volgens een bekende anekdote, toen de twee schrijvers in de VS elkaar ontmoetten, beschreef Mark Twain zich echter als de Amerikaanse Sholom Aleichem. 37 Ook gespeld als: Chernovtsy, Chernowitz; Nederlands: Tsjernivtsi. Ligt in het huidige Oekraïne. Voor meer informatie over deze conferentie, zie bijv. http://www.ibiblio.org/yiddish/Tshernovits/ en Fishman 1991: 231-290.

17

in deze periode nog veel hoop voor de toekomst van het Jiddisch. Maar WO II bracht daar verandering in. Het lot van de Joden tijdens WO II en het lot van het Jiddisch zijn natuurlijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor WO II waren er 11 tot 13 miljoen sprekers van het Jiddisch.38 Na de Holocaust is dit aantal dramatisch verminderd.39 Natuurlijk waren er ook Jiddisch-sprekende Joden na de oorlog overgebleven, maar de assimilatie zette zich voort in de VS en in de Sovjet-Unie, en de Zionisten wilden één taal behouden, niet het Jiddisch maar het Hebreeuws. 1.2.5. Aantal sprekers Het is niet eenvoudig om vast te stellen hoeveel moedertaalsprekers van het Jiddisch er vandaag de dag zijn. Volgens Ethnologue (www.ethnologue.com) zijn er drie miljoen sprekers van het Oost-Jiddisch (1/3 daarvan in de VS; 2005) en ca. 50.000 sprekers van het West-Jiddisch (vooral in Duitsland; 2000). Maar de schattingen variëren. Volgens Council of Europe zijn er ca. twee miljoen sprekers van het Jiddisch (1996).40 Volgens Herzog 2000 (The Language and Culture Atlas of Ashkenazic Jewry, vol. 3: The Eastern Yiddish-Western Yiddish continuum):41

Israël: 215.000 6,0 % (1986) VS: 178.945 2,8 % (2000) Rusland: 29.998 13,0 % (2002) Canada: 19.295 5,5 % (2001) Moldavië: 17.000 26,0 % (1989) Oekraïne: 3.213 3,1 % (2001) Wit-Rusland: 1.979 7,1 % (1999) Roemenië: 951 16,4 % Letland: 825 7,9 % Litouwen: 570 14,2 % Estland: 124 5,8 %

Er zijn voor sommige landen (waaoronder bijvoorbeeld Nederland en België) geen betrouwbare cijfers over het gebruik van het Jiddisch bekend. Daarom ontbreken deze landen in de bovenstaande tabel. In ieder geval is er recentelijk een merkbaar verval van het gesproken Jiddisch. Bovendien zijn het vooral oudere mensen die deze taal nog dagelijks gebruiken, dus kan er nog een grotere achteruitgang verwacht worden.

De belangrijkste uitzonderingen zijn de Charedische (ultra-orthodoxe) en in het bijzonder Chassidische Joden. De grootste enclaves zijn in Brooklyn (New York), Montréal, Londen, Manchester en Antwerpen. Deze groepen gebruiken het Jiddisch zowel thuis als voor de studie en het Hebreeuws alleen om te bidden.

38 Volgens Jacobs 2005. Rond deze tijd (1939) waren er 18 miljoen Joden in de wereld. Volgens Harshav (1999: 8): 15 miljoen Ashkenazische en 1 miljoen Sefardische Joden. 39 De Holocaust kostte circa 6 miljoen Joden het leven – oftewel van een derde van de totale Joodse bevolking toentertijd. 40 http://assembly.coe.int/Documents/WorkingDocs/doc96/EDOC7489.htm. 41 De derde kolom duidt op het percentage van de totale Joodse gemeenschap in deze landen.

18

1.3. Domeinen van het taalgebruik Vanaf de 18de eeuw werd het Jiddisch verrijkt door de uitbreiding van nieuwe sociale functies.42 Deze functies zijn: journalistiek, literatuur, theater en onderwijs. 1.3.1. Journalistiek De moderne Jiddische journalistiek begon in de laat 19de eeuw, maar in feite is haar herkomst nog ouder (NSD: 28-35). Kol mevaser (ook: Kol me-Vaser), ‘Stem van het Volk’ is (schijnbaar) de eerste Jiddische krant (1862, Odessa), maar de wortels van de Jiddische journalistiek gaan in feite terug tot de 17de eeuw in West-Europa.43 De Jiddische pers publiceerde niet alleen nieuws, maar ook literatuur (gedichten, romans, korte verhalen). De eerste Jiddische kranten in de VS verschenen in 1870 (eerst in New York).

Ooit verschenen er alleen al in New York 7 dagelijkse kranten in het Jiddisch. Eén van deze kranten, Forverts (פארווערטס) of Forward (Nederlands: ‘Voorwaarts’), verschijnt nu één keer per week (zowel in het Engels als in het Jiddisch).44 Deze krant werd in 1897 opgericht door Abraham Cahan. De oplage vóór de oorlog was ongeveer 275.000; nu is het ongeveer 3.000. Zie ook de eerste spotprent in bijlage 2 over de strijd tussen de Anglo-Joodse pers en de Jiddische pers in de eerste helft van de 20ste eeuw. Tegelijkertijd kreeg het Jiddisch ook concurrentie van het (modern-)Hebreeuws. Sommige journalisten schreven in beide talen voor verschillende kranten. Zie spotprent 2 over de strijd tussen het Hebreeuws en het Jiddisch als de taal van de pers. 1.3.2. Literatuur De Gouden eeuw van de Jiddische literatuur is de laat 19de – vroeg 20ste eeuw, maar de wortels van de literatuur gaan ook terug naar het West-Europa van vroegere tijden (NSD: 35-38). Het is interessant dat tot WO I Jiddische schrijvers zich verplicht voelden om te verklaren waarom ze in het Jiddisch schreven. We vinden deze verklaringen in de geschriften van Mendele Mocher Sforim, Sholem Aleychem45 en Perets (de “vaders” van de moderne Jiddische literatuur) en ook in die van de schrijvers die uiteindelijk toch voor het Hebreeuws hebben gekozen (Byalik, Berditshevski, Agnon).

De spotprenten 3 en 4 beelden de strijd tussen het Hebreeuws en het Jiddisch als de taal van de literatuur uit. Het Hebreeuws wordt als een oude vrouw (weduwe) uitgebeeld en het Jiddisch als een jong meisje. Alle Joodse schrijvers uit deze tijd waren tweetalig (of eigenlijk meertalig) en konden zowel in het Hebreeuws als in het Jiddisch schrijven.

Er zijn uiteenlopende meningen over de Jiddische literatuur. Volgens sommigen vormt deze samen met de Hebreeuwse literatuur één geheel. Volgens anderen moet het zelfstandig (los van de Hebreeuwse literatuur) worden gezien, want zij heeft haar eigen karakter en stijl.

42 Deze fase correspondeert met het Nieuw-Jiddisch (vanaf 1750) in de tabel van M. Weinreich 2008: 733 (bijlage 1b). 43 Volgens Harshav (1999: 84) verscheen de eerste Jiddische krant Kurantn in 1686 in Amsterdam. 44 Officiële websites: http://www.forward.com/ (Engels) en http://yiddish.forward.com/ (Jiddisch). 45 Zie bijv. NSD: 474-476.

19

1.3.3. Theater Je kunt niet over de Jiddische cultuur spreken zonder het Jiddische theater de revue te laten passeren.46 Als artistiek medium is het Jiddische theater vrij laat begonnen maar het is snel tot enorme proporties uitgegroeid en is heel populair geworden.47 Men zou kunnen zeggen dat het Jiddische theater in Roemenië werd geboren, opgroeide in het Keizerlijke Rusland (wat grotendeels het huidige Oekraïne is), zijn opleiding in Londen genoot en volwassen werd in de VS.48 Het Jiddische theater was niet alleen voor de elite bedoeld, maar werd daarentegen door een breed publiek gewaardeerd. Het werd juist erg populair onder de massa, maar het werd ook door de Joodse intellectuelen en zelfs door niet-Joden bijgewoond. Alleen de ultra-orthodoxe, chassidische Joden stonden er negatief tegenover (om religieuze redenen). Deze groep was echter klein en kon de stijgende populariteit van het theater niet tegenhouden – tot aan de Holocaust. Natuurlijk is het Jiddische theater van vandaag de dag niet meer zoals het was. Maar het is nog steeds actief, vooral in Israël en in de VS (hoewel het publiek daar verminderd en verengelst is).49 1.3.4. Onderwijs De geschiedenis van het Jiddisch als voertaal in het onderwijs heeft een vroege oorsprong. Ook de instructie in de geschreven vorm is al eeuwen oud en gaat terug tot de 16de eeuw (NSD: 40-48). Vanuit dit functionele gebruik is het Jiddisch langzamerhand uitgegroeid tot een officiële voertaal in de seculiere Joodse scholen en instituten zowel in West- als Oost-Europa.50 Aan het einde van de 19de eeuw verschenen er scholen met het Jiddisch als enige voertaal (dus niet naast het Duits of het Russisch). In het begin waren deze scholen in Oost-Europa illegaal, maar ze verspreidden zich toch. Later in de 20ste eeuw kregen deze scholen oppositie van verschillende kanten: 1) externe restricties: fascistische en communistische regimes; en 2) interne oppositie: van de aanhangers van het Zionisme. Deze factoren, samen met WO II, leidden tot het verval van het gebruik van het Jiddisch in de seculiere scholen. Vandaag de dag zijn de Jiddische seculiere scholen bijna verdwenen.

Het Jiddisch wordt ook onderwezen op verschillende universiteiten als een vreemde taal. Deze cursussen zijn gebaseerd op de YIVO-standaard (ontwikkeld door YIVO, Jiddisch Wetenschappelijk Instituut, zie ook voetnoot 13). YIVO is het “zenuwcentrum” van de Jiddische cultuur. Het werd in 1925 in Vilnius, “het Jeruzalem van Litouwen” (toenmalig Vilna, Polen) opgericht en in 1940 (vóór het uitbreken van de oorlog) verhuisde het naar New York. Hoewel het later hernoemd werd in het Instituut voor Joods Onderzoek, staat het nog altijd bekend onder zijn originele naam, YIVO, gevormd als acroniem van het Yidisher Visnshaftlekher Institut. Tegenwoordig is het de bron van de Jiddische lexicografie en orthografie. De codificatie van de Jiddische spelling is het onderwerp van het volgende hoofdstuk.

46 Een beknopte bibliografie over dit onderwerp: Adler 1999, Berkowitz 2003, Kadison 1992, Landis 1984 en Sandrow 1986. 47 Het professionele Jiddische theater ontstond in 1876 in Roemenië, maar er waren ook enkele voorgangers in Polen en Oekraïne. Zie bijv. NSD: 38-40. 48 Vergelijk in Adler (1999: 256): “If Yiddish theater was destined to go through its infancy in Russia, and in America grew to manhood and success, then London was its school.” 49 Van de vele Jiddische theaters in New York is er nog maar één overgebleven: The Folksbiene (officiële website: http://www.folksbiene.org/). Nu worden de meeste optredens Engels ondertiteld. 50 Voor de situatie van het Joodse onderwijs in het 19de-eeuwse Nederland, zie in het bijzonder Zwiep 2000, Rietveld-van Wingerden, Johan Sturm & Siebren Miedema 2001.

20

1.4. Spelling en codificatie 1.4.1. Het Jiddische alfabet: alefbejs Zoals ik al eerder heb aangegeven, wordt het Jiddisch met Hebreeuwse leestekens geschreven. Het Jiddische alfabet (ook “alefbejs” genoemd naar de eerste twee letters) is echter niet helemaal gelijk aan het Hebreeuwse alfabet (ook “alefbet” genoemd). De letters zien er wel hetzelfde uit, maar sommige worden op een andere manier gebruikt of uitgesproken.51 Het Jiddische alefbejs ziet er als volgt uit:

Figuur 5. Het Jiddische alfabet. Bron: www.jewfaq.org. Zowel het Hebreeuwse alefbet als het Jiddische alefbejs wordt het “square script” (vierkante schrift) genoemd, vanwege de karakteristieke vierkante vorm van de lettertekens. Er is geen verschil tussen hoofdletters en kleine letters. Wel is er een opvallend verschil tussen de gedrukte vorm (blokletters) en de geschreven vorm (cursief).

Figuur 6. De cursieve vorm van het Hebreeuwse en het Jiddische alfabet. Bron: www.jewfaq.org. In tegenstelling tot het Latijnse alfabet wordt zowel het Hebreeuws als het Jiddisch (en ook sommige andere talen, zoals het Arabisch) van rechts naar links geschreven.

51 We kunnen dit vergelijken met het gebruik van het Latijnse alfabet voor bijv. het Engels tegenover het Nederlands. De letters zijn hetzelfde, maar toch moeten we de specifieke karakteristieken van beide alfabetten (en talen) kennen om de tekst op de juiste manier te kunnen lezen (d.w.z.: uit te spreken). Zoiets geldt ook voor het Arabisch tegenover het Perzisch en het Jiddisch tegenover het Hebreeuws.

21

Het belangrijkste verschil tussen de Hebreeuwse en Jiddische schriftsystemen is dat het Jiddisch wel en het Hebreeuws geen tekens voor klinkers gebruikt.52 Het Hebreeuwse alfabet is dus een abjad, terwijl het Jiddisch een “echt” alfabet heeft. In het Jiddisch worden de klinkers altijd met zelfstandige lettertekens geschreven. Ze worden echter niet geschreven als het om Hebreeuwse woorden gaat, die in het Jiddisch overgenomen zijn (volgens het etymologische principe). 1.4.2. Codificatie De eerste pogingen om de Jiddische spelling te codificeren begonnen in de laat 19de eeuw. In 1898 werden er twee boeken gepubliceerd door Alexander Harkavy (1863-1939): Verhandeling over de Jiddische Literatuur, Spelling en Dialecten (Treatise on Yiddish Reading, Orthography, and Dialectal Variations) en het Jiddisch-Engels woordenboek (Dictionary of the Yiddish Language: Yiddish-English).

In dezelfde periode verschenen er allerlei teksten over de noodzaak van een gecodificeerde spelling, ook door de schrijver Sholem Aleichem (zie bijv. NSD: 474-476). Voor meer informatie over dit onderwerp (hoe de norm van de spelling is ontstaan) zie Schaechter 1999 en Estraikh 1999.

Er waren verschillende pogingen tot codificatie (vooral in Polen met tot doel een uniform schoolcurriculum), maar deze werden niet door de overheden gesteund. De eerste overheid die daarin actie ondernam was de Sovjet-Unie in 1920. In dat jaar werd het etymologische principe van de spelling van sommige Semitische woorden opgeheven. De Sovjet-spelling was dus meer fonetisch. In 1932 ging het nog verder met de afschaffing van de 5 slot-letters (sommige Hebreeuwse consonanten hebben een aparte vorm aan het eind van het woord).53 Zie bijv. de nieuwe spelling van de naam van de schrijver Sholem Aleichem שאלעמ־אלײכעמ (met de “normale” מ mem i.p.v. het oorspronkelijke שלום־עליכם met de ם shlos-mem, samen met andere innovaties) in de illustratie hieronder. De slot-letters werden echter in de Sovjet-Unie weer ingevoerd in 1961.

Figuren 7 en 8.

Twee verschillende uitgaves van Tevye der milkhiger ‘Tevje de Melkboer’ van Sholem Aleichem. Bron: Wikipedia. <Traditionele spelling (VS, 1919)/ Sovjet-spelling (Sovjet-Unie, 1930)>

Sholem Aleichem: שאלעמ־אלײכעמ / שלום־עליכם

Tevye: טעוויע / טביה

52 In het Hebreeuwse schriftsysteem worden de klinkers óf helemaal niet aangegeven, óf slechts met behulp van een speciaal systeem van diacritische tekens, de zgn. nikkud (‘punten’). 53 Zo wordt de letter מ mem (representeert de klank /m/) in auslaut (de eindpositie) als ם (deze vorm heet shlos-mem) geschreven. De andere letters die een aparte vorm in de eindpositie hebben zijn: כ khof / ך langer khof; נ nun/ ן langer nun, פ fey/ ף langer fey en צ tsadek/ ץ langer tsadek (zie het Jiddische alfabet). Alle slot-consonanten behalve de ם shlos-mem hebben een karakteristieke lange vorm; daarom ook hun benaming.

22

Een alternatieve spelling werd ontwikkeld door het YIVO in de jaren dertig van de 20ste eeuw. Het instituut kwam met de Regels voor de Jiddische spelling,54 oftewel de SYO (Standard Yiddish Orthography) of de YIVO-regels. Dit systeem wordt nu het meest gebruikt en het wordt ook gehanteerd in de pedagogische context (om het Jiddisch te doceren). Maar dit systeem is niet het enige. Er zijn ook andere systemen in gebruik (bijv. door verschillende kranten en uitgevers). Zie spotprent 5 over het vaststellen van de Jiddische spelling.

Ook nu zijn er nog levendige discussies over de spelling van het Jiddisch. Vrij recent verscheen er een boek door D. Katz (Standard Rules of Yiddish Orthography, 1992). Het codificeert een meer traditionele spelling dan het boek van het YIVO. De twee boeken staan voor verschillende benaderingen: descriptie versus prescriptie. Het YIVO vindt de variatie in de spelling niet schadelijk maar juist een positieve eigenschap. Het boek door Katz daarentegen streeft naar een uniforme spelling. Het alfabet is natuurlijk hetzelfde voor beide systemen, maar de spelling-regels verschillen. Ook is er geen overeenkomst over de regels van transliteratie. 1.4.3. Transliteratie Transliteratie is het proces van het omzetten van het ene schriftsysteem naar het andere (voor het verschil tussen transliteratie en transcriptie zie bijv. Heikens 2002: 22-26).55 Dit zou idealiter systematisch moeten verlopen. Er bestaat overigens geen eenduidige transliteratie van het Hebreeuws naar het Latijnse alfabet. Daarom wordt de naam van het Joodse “Feest van de lichtjes” (Hebreeuws: חנוכה ) op zoveel verschillende manieren geschreven: Chanukah, Chanukkah, Hanukkah; in het Nederlands ook: Chanoeka, Hanoeka, enz. Maar voor het Jiddisch bestaat die standaard wel. Deze werd door het YIVO ontwikkeld en wordt vandaag de dag algemeen geaccepteerd. Toch bestaan er problemen met de spelling van Jiddische leenwoorden. Zo worden de YIVO transliteratie-regels vaak niet gevolgd als het om al ingeburgerde woorden gaat (die traditioneel al op een bepaalde manier geschreven worden). De nieuwe spelling zal dan vreemd overkomen. Volgens de regels moeten we bijvoorbeeld het Jiddische woord חוצפה als khutspe translitereren, maar het wordt traditioneel in het Engels als chutzpah en in het Nederlands als gotspe geschreven. Er ontstaat nog een extra probleem bij het schrijven van Jiddische leenwoorden in het Nederlands: de YIVO transliteratie-regels zijn immers vooral gebaseerd op het Engels, terwijl in het Nederlands de klankwaarde van dezelfde letters verschilt. D.w.z. dat dezelfde letter anders in het Nederlands kan worden uitgesproken dan in het Engels, bijv. de letter j wordt in het Engels uitgesproken als [dʒ], maar in het Nederlands als [j]. Daarom schrijven we Jiddisch in het Nederlands en Yiddish in het Engels. Tegelijkertijd kan ook één en dezelfde klank anders (door verschillende letters) worden weergegeven in het Engels dan in het Nederlands. Vergelijk de spelling u in het Engels versus oe in het Nederlands voor de klank [u] of [u:], bijv. het Engelse rule en het Nederlandse boek, boer. Of het Engelse sh versus het Nederlandse sj voor de klank [ʃ], bijv. het Engelse shop en het Nederlandse sjaal; het Engelse Yiddish en het Nederlandse... Jiddisj?! Daarom is er een verschil in de transliteratie: Chanukah/Chanoeka, kosher/koosjer.

54 Engels: Rules of Yiddish Orthography. Jiddisch: תקנות פון יידישן .takones fun yidishn oysleyg ,אויסלייג De eerste editie verscheen in 1937. 55 Als we aannemen dat het Jiddisch begon als transliteratie van het Duits (dat het Latijnse alfabet gebruikt) naar het Hebreeuwse alfabet, dan is de transliteratie van het Jiddisch “terug” naar het Latijnse alfabet in feite een transliteratie van een transliteratie!

23

1.5. Taalpolitiek en taalplanning 1.5.1. Aanvallen op het Jiddisch Omdat het Jiddisch altijd en binnen elk land alleen maar als minderheidstaal werd gesproken, is zijn positie (tegenover de landstaal) in veel opzichten vergelijkbaar met de positie van de dialecten (tegenover de standaardtalen) – hoewel het Jiddisch zelf geen dialect is, zoals het eerder al besproken is (zie §1.1.4. ‘Taalkundige classificatie’). Dit doet ook denken aan de discussies over de “waarde” van de talen zoals Sranantongo (een creolentaal gesproken in Suriname) en Papiamento (gesproken op de Nederlandse Antillen en op Aruba) – hoewel het Jiddisch geen creolentaal is. Vanuit het perspectief van de sprekers van een standaardtaal of een meerderheidstaal, worden dialecten en minderheidstalen vaak gezien als minderwaardig en gebrekkig.

De aanvallen op het Jiddisch zijn dan ook niet verrassend. Wel is het opmerkelijk dat deze aanvallen niet alleen van buitenaf (de sprekers van de andere talen, zoals bijv. het Duits of het Pools), maar ook en juist vooral van de Joden zelf kwamen. Maar dat is ook te verklaren, en niet door het "minderwaarheidscomplex" of de “zelfhaat” van de Joden. Ten eerste, historisch gezien was de oorspronkelijke taal van de Joden het Hebreeuws. Ook toen het Hebreeuws verdween als gesproken taal en plaats maakte voor het Jiddisch, genoot het nog altijd meer aanzien en prestige. Het Hebreeuws was een heilige taal (loshn-koydesh), het Jiddisch (toch de ware mame-loshn, of “moedertaal”) was uiteindelijk slechts een jargon, misschien geschikt voor huis-, tuin- en keukengebruik, maar niet voor de synagoge.

Kunnen we dan zeggen dat de Joodse religie, het jodendom, de ontwikkeling van het Jiddisch in de weg heeft gestaan? Dat is weer onterecht. Juist met het toenemen van de secularisatie in de 18de eeuw (zie §1.2.3. ‘Secularisatie’) is het Jiddisch de grond onder de voeten weggenomen. Hier gaat het om niet-religieuze groepen die graag deel wilden uitmaken van de nieuwe, grotere samenleving. Ze wilden de grenzen van hun kleine, Joods-georiënteerde wereld verlaten. Dergelijke Joden ervoeren hun taal, het Jiddisch, als een beperking. Om deze taal af te kunnen schaffen, overtuigden ze zichzelf en hun landgenoten dat zij onderontwikkeld was (zie bijv. het citaat van David Friedlander in §1.1.1).

Een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming, de strijd voor de Joodse emancipatie, was Moses Mendelssohn (1729-1786), een Joods-Duitse filosoof. Tevens staat hij ook bekend als grootvader van de componist Felix Mendelssohn. Hij pleitte voor de scheiding van kerk en staat, een betere integratie van de Joden in de Europese samenleving, het geven van beter onderwijs en het gebruik van de Duitse taal. Hij heeft de Bijbel in het Duits vertaald, zodat de vertalingen in het Jiddisch niet meer nodig zouden zijn. De figuur van Moses Mendelssohn staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van de stroming Haskalah (Hebreeuws השכלה ‘verlichting, onderwijs', afgeleid van sekel ‘intellect, geest’), een stroming die in de laat 18de eeuw begon onder de Europese Joden. De Haskalah is dus de Joodse tegenhanger van de Europese Verlichting. De maskilim (aanhangers van de Haskalah) stonden voor een rationelere vorm van het jodendom in de hoop dat de Joden daarmee beter zouden passen binnen de niet-Joodse wereld. Ze hadden veel vertrouwen in de integratie van de Joden in de Europese samenleving. Ze waren vóór assimilatie en dus (en dit punt is voor ons hier van bijzonder belang) tegen het gebruik van het Jiddisch.

24

Echter, zoals vaak in de geschiedenis gebeurt, wonnen ook tegenovergestelde standpunten in dezelfde periode terrein. Hiermee bedoel ik het ontstaan van het Chassidisme (van Hebreeuws חסידות hasidus, ‘vroomheid’), een stroming die ook in de 18de eeuw, maar dan in Oost-Europa ontstond en dat oorspronkelijk als reactie op de Haskalah begonnen is. Maar laten we niet te diep ingaan op dat charismatisch mysticisme en terugkeren naar de rationele Haskalah.56 De Haskalah werd op verschillende manieren in het Westen en in het Oosten geïnterpreteerd, wat leidde tot verschillende meningen over de verhouding tussen taal en identiteit en dus over het Jiddisch:

1) het Westen: vóór assimilatie en secularisatie (wat uiteindelijk leidde tot het verval van het Jiddisch); 2) het Oosten: vóór het noodzakelijke gebruik van het Jiddisch om de massa’s te bereiken en de ideeën van de Verlichting te verspreiden.

De maskilim in Oost-Europa werden gedwongen om het Jiddisch te gebruiken, terwijl ze het eigenlijk als een corrupte vorm van het Duits beschouwden. Citaat: “We will prefer to say immediately that our simple Yiddish can certainly not be considered a language because it is no more than a corrupted German” (Kol mevaser, 15 november 1862, p. 79. Geciteerd naar NSD: 13).

Deze tegenstelling vertegenwoordigt echter alleen maar de helft van het verhaal. Er was nog een andere groep onder de maskilim – de toekomstige Zionisten – die voor het Hebreeuws koos. Volgens deze groep was het Hebreeuws een eeuwige taal en het Jiddisch slechts een tijdelijke. In het begin van de 20ste eeuw ondergingen beide talen een modernisatie. In deze periode raakte de Haskalah-beweging versplinterd in twee kampen:

1) het diaspora-kamp (socialisten, Bundisten, non-Zionisten); en 2) het Zionistische kamp.

De twee kampen hadden conflicterende meningen over het Jiddisch: het diaspora-kamp was pro-Jiddisch, het Zionistische kamp was anti-Jiddisch. Het Zionisme en het Hebraïsme hoorden bij elkaar. De Zionisten wilden terug naar het begin, naar het oorspronkelijke land en de oorspronkelijke taal. Hun stereotypen over het Jiddisch waren:

- het Jiddisch is “tijdelijk”, “de dochter van de aarde” (in tegenstelling tot het Hebreeuws: “eeuwig”, “de dochter van de hemel”);

- het Jiddisch is onregelmatig, irrationeel, vol van vreemde invloeden. Het debat was heftig en duurde heel lang. In de jonge staat Israël werd het Jiddisch echter niet getolereerd.

56 Voor de tegenstelling tussen het mystieke Chassidisme en de rationele Haskalah, zie verder Weinstein 2001: 42-53 (hoofdstuk 4: ‘Enlightment and Hasidism: The Head and the Heart’) en Berger 2007 (‘Jiddisj tussen heilig en profaan’), in het bijzonder p. 69-73.

25

1.5.2. Purismen Eén van de vroegste vormen van de bewuste taalpolitiek van het Jiddisch kan worden samengevat onder de leuze “weg van het Duits”, de grote broer. Deze poging tot onafhankelijkheid (in het interbellum) wilde benadrukken dat het Jiddisch zijn eigen standaardisatie-proces en zijn eigen autoriteit had. Dit leidde tot de strijd tegen de daytschmerisch (“onnodige Duitse leenwoorden”). Het doel van de strijd was te demonstreren dat het Jiddisch geen corrupte vorm van het Duits was. Een andere vijand waren de Slavicismen. De strijd tegen de Anglicismen was veel minder hevig. Ook was er de strijd tegen de overbodige Hebraïsmen of Ivritismen (natuurlijk door niet-Zionisten). Zionisten streden juist vóór Ivritismen. De verschillende groepen streden dus tegen verschillende “barbarismen”.57 De discussie was wederom politiek en niet taalkundig van aard. 1.5.3. Officiële erkenning Het Jiddisch wordt dus al lang en in een groot aantal landen gesproken, maar met de officiële erkenning moest het wachten tot de 20ste eeuw. Het eerste land dat het Jiddisch officiëel (als minderheidstaal) erkende, was de Sovjet-Unie. Dat gebeurde in de jaren twintig van de 20ste eeuw, met name in de Wit-Russische SSR58 en in de Galisiche SSR,59 die nog geen jaar bestond. Onderwijs in het Jiddisch werd mogelijk: er kwamen scholen en instituten. In de late jaren dertig en veertig werden deze echter gesloten. Het Jiddisch verdween geleidelijk uit de officiële instanties. De belangrijkste reden daarvoor was de toename van het antisemitisme.

Een belangrijke pagina uit de geschiedenis van de Joden en het Jiddisch in de Sovjet-Unie was het oprichten van de Joodse Autonome Oblast (provincie) in het verre Oosten van Rusland in 1934 (zie ook voetnoot 12) met het Jiddisch als één van de officiële talen (naast het Russisch). De Oblast verving de vroegere Joodse Autonome Republiek, gesticht in 1928. De bedoeling was dat de Joden van de Sovjet-Unie zich daar zouden vestigen. Zo zou het eerste “Jiddischland” tot stand komen: een land waar de Joden de meerderheid zouden vormen en het Jiddisch de taal van de meerderheid zou zijn.60 Dit plan is echter nooit in praktijk gebracht.

De oprichting van de Joodse Autonome Oblast was een resultaat van de nationale politiek van Josef Stalin. Na zijn dood in 1953 is deze politiek niet voortgezet. De Joodse bevolking van de Oblast nam dan ook af in de tweede helft van de 20ste eeuw, en vandaag de dag zijn ze daar een minderheidsgroep. Volgens de volkstelling van 2002 woonden er slechts 2.327 Joden (1.22% van de bevolking); de Russische bevolking vormde daarentegen 90%.61 Tegenwoordig is het Jiddisch nog steeds één van de officiële talen in dit district; maar dat alleen de jure; de facto wonen er bijna geen Jiddisch-sprekers meer. Vooral na de instorting van de Sovjet-

57 Over de purismen in het Jiddisch zie verder: Van de Kamp 1999: 97-103. Standaardisatie is voor het Jiddisch vrij laat gekomen. Zijn artikel heet niet voor niets ‘Mosterd na de maaltijd: Jiddische taalplanning achteraf’. 58 Wit-Russische Socialistische Sovjetrepubliek; Russisch: Белорусская Советская Социалистическая Республика [БССР], Belorusskaya Sovetskaya Sotsalisticheskaya Respublika [BSSR]. Hier werd Jiddisch een van de officiële talen naast Wit-Russisch, Russisch en Pools. 59 Russisch: Галицийская Социалистическая Советская Республика. Een Socialistische Sovjetrepubliek behorende tot het huidige Oekraïne en Polen (bestond van juli tot september 1920). Officiële talen waren: Pools, Oekraïns en het Jiddisch. 60 De stichting van Israël als thuisland voor de Joden zou pas in 1948 een feit zijn; bovendien werd het Jiddisch daar nooit een officiële taal, maar wel het Hebreeuws en het Arabisch. 61 Zie Mark Tolts 2004: 51.

26

Unie in het jaar 1991 emigreerden veel overgebleven Joden naar Duitsland en Israël, op zoek naar een betere economische situatie. De andere landen waar het Jiddisch officieel erkend wordt als minderheidstaal zijn: Moldavië, Zweden, Nederland en (zeer recentelijk) ook Roemenië (2008) en Polen (2009). In Moldavië zijn er 17.000 Jiddisch-sprekers. Dit land kent Jiddischtalige radio (yidish lebn, יידיש לעבן , wat ‘Joods leven’ betekent) en televisie (af der yidisher gas, אויף דער יידישער גאס , ‘Op de Joodse straat’). Ook is er een Jiddische krant (undzer kol, אונדזער קול, ‘onze stem’).62 In Zweden werd het Jiddisch officieel erkend in 1999 samen met vier andere minderheidstalen: Fins, Sami, Romani en Meänkieli (ook wel Tornedalfins). Van de 20.000 Joden in Zweden worden er 3.000 beschouwd als Jiddische moedertaalsprekers.63 Romani en Jiddisch hebben in Zweden de status van "historische minderheidstalen". Dit leidt tot zekere verplichtingen van de staat om zich in te spannen voor het behoud van deze talen.

Er zijn verschillende niveaus van taalerkenning. Deze niveaus en de daarmee verbonden verplichtingen worden nauwkeurig omschreven in het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden (de aanvankelijke Nederlandse titel: Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden, maar zie voetnoot 66 voor de discussie over het woord ‘streektaal’; Engels: European Charter for Regional or Minority Languages, ECRML).64 Ook worden daar de begrippen ‘minderheidstaal’ en ‘streektaal’ uitgelegd.

Nederland ratificeerde als één van de eersten het handvest (ondertekend in 1992, geratificeerd in 1996; in werking getreden in 1998). Naast het Nederlands, de officiële taal van het land, worden de volgende inheemse (autochtone) talen in Nederland erkend als minderheidstalen of streektalen:65

- Fries: minderheidstaal, ook een bestuurstaal in Friesland; 453.000 sprekers; - Nedersaksisch: regionale taal;66 erkend in 1996; 1.798.000 sprekers; - Limburgs: regionale taal; erkend in 1997; 825.000 sprekers.

Deze drie talen zijn geen dialecten van het Nederlands. Er zijn trouwens ook dialecten van het Nederlands die in dit land gesproken worden, maar die niet erkend zijn onder het handvest.

Daarnaast worden ook twee niet-territoriale (allochtone) talen erkend in Nederland: het Jiddisch en het Romani, de taal van de Roma, beter bekend als zigeuners (of: Zigeuners? Vergelijk de discussie over Joden/joden in de Inleiding).

62 Voor meer informatie over de Joden en het Jiddisch in Moldavië, zie de website Jewish Virtual History Tour: http://www.jewishvirtuallibrary.org/jsource/vjw/moldova.html. 63 Volgens Wikipedia: http://en.wikipedia.org/wiki/Minority_languages_of_Sweden. Volgens Praag 2004: 5.000-6.000 sprekers. 64 Een verdrag (CETS 148) vastgelegd in 1992 door het Comité van Ministers van de Raad van Europa; trad in werking in 1998. Voor de tekst van het Handvest, zie http://conventions.coe.int/treaty/en/Treaties/Html/148.htm (in het Engels) en http://www.coe.int/t/dg4/education/minlang/textcharter/Charter/Charter_nl.pdf (in het Nederlands); voor meer informatie (het overzicht van ondertekeningen, verklaringen, tekst en toelichting): http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/QueVoulezVous.asp?NT=148&CM=8&DF=&CL=ENG ; voor de stand van ratificatie en ondertekening: http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/ChercheSig.asp?NT=148&CM=3&DF=&CL=ENG. 65 Voor de informatie over deze talen zie bijv. Hamans 2006 en de website www.streektaal.net. 66 Regionale taal wordt ook soms een ‘streektaal’ in het Nederlands genoemd. Deze term (hoewel het ongeveer hetzelfde als ‘regionale taal’ betekent) is echter misleidend, want het kan ook geïnterpreteerd worden als (een synoniem van) dialect (zie bijv. de dikke Van Dale), en dat is juist wat een regionale taal niet is.

27

De voorwaarden voor erkenning zijn tweeledig: 1) de erkende talen mogen géén dialecten van het Nederlands zijn, en 2) ze moeten van oudsher in Nederland worden gesproken. Daarom komen dialecten (bijv. het Brabants of het Zeeuws) en “nieuwe” allochtone talen (bijv. het Arabisch of het Turks) niet in aanmerking. We kunnen hier echter wederom opmerken dat het onderscheid tussen een dialect en een (streek)taal niet waterdicht is (zie ook de discussie onder §1.1.4. ‘Taalkundige classificatie’). Wat de geschiedenis van het taalgebruik betreft, komen alleen het Jiddisch en het Romani in aanmerking, want de groepen die deze talen spreken (de Joden en de Roma) waren al vanaf de 14de eeuw in Nederland aanwezig. Door de Holocaust en assimilatie aan het Nederlands is er echter weinig van deze talen in dit land over.67

Het Europees Handvest bestaat uit drie delen (deel I is een inleiding) en onderscheidt twee niveaus van erkenning (beschreven in deel II en III). Criteria voor het onderscheid tussen de twee niveaus zijn echter niet expliciet gemaakt. In Nederland heeft alleen het Fries als minderheidstaal de hoogste erkenning (het wordt erkend volgens deel III van het handvest). De overheid is dus verplicht het gebruik van deze taal te stimuleren. In Friesland worden bijvoorbeeld de naamborden van steden en straten in twee talen weergegeven.

Het Nedersaksisch en het Limburgs hebben een lagere erkenning (volgens deel II van het handvest). Het Jiddisch en het Romani staan gelijk aan het Nedersaksisch en het Limburgs. De redenen voor erkenning volgens deel II of deel III zijn politiek van aard: de taalkundige criteria geven ons geen verklaring waarom het Fries “meer als taal” kan worden beschouwd dan bijvoorbeeld het Nedersaksisch.

67 Er kan hier echter opgemerkt worden dat het Jiddisch dat nu erkend wordt in Nederland als immigrantentaal, niet hetzelfde is als het Jiddisch dat door de Nederlandse Joden in de Middeleeuwen werd gesproken. De Joden die in de 14de eeuw naar Nederland kwamen, spraken namelijk West-Jiddisch. De hedendaagse Joodse bevolking van Nederland spreekt daarentegen Oost-Jiddisch, vanwege het grote aantal recente immigranten uit Oost-Europa (zie Hamans 2006: 244-247). Ook zijn er geen betrouwbare cijfers over het gebruik van het Jiddisch in Nederland.

28

1.6. Conclusie In het eerste deel van deze scriptie heb ik geprobeerd een duidelijk beeld te schetsen van het Jiddisch. We hebben gekeken naar de verschillende aspecten van het Jiddisch en we hebben kennis gemaakt met de verschillende theorieën over deze taal. In dit verband heb ik de interne en de externe geschiedenis van de taal besproken. We hebben geleerd hoe en wanneer zij is ontstaan en hoe ze zich heeft ontwikkeld. Nu kunnen we verschillende vragen over het Jiddisch beantwoorden: Hoe oud is deze taal? Welke dialecten kent ze? Uit welke componenten bestaat ze? Hoe en wanneer is de standaardtaal ontstaan? Hoe moeten we het Jiddisch als taal classificeren: is het een jargon, een dialect, een Joodse variëteit van het Duits, een creooltaal of een hybridetaal? Ook hebben we gekeken naar de invloed van externe factoren op de ontwikkeling van het Jiddisch: religie en secularisatie, Chassidisme en Verlichting, politiek en oorlog. Ook kwam de relatie tussen de taal en identiteit ter sprake. Het Jiddisch is een taal met een lange en boeiende geschiedenis. Een eeuw geleden, aan het begin van de twintigste eeuw, kon niemand voorzien dat binnen korte tijd het Joodse leven én “de Joodse taal” bijna geheel uit Europa zouden verdwijnen. We kunnen echter niet alleen WO II de schuld geven voor de achteruitgang van het gesproken Jiddisch. Er waren ook andere redenen voor dat verval.

De taal had te maken met zowel externe (van fascistische en communistische regimes) als interne (binnen de Joodse gemeenschap) tegenstand. Als een niet-territoriale taal kreeg het Jiddisch geen overheidssteun en was daardoor nog vatbaarder voor de invloeden van de geschiedenis. Van verschillende kanten werd het Jiddisch beperkt in zijn ontwikkeling: door de fascisten en de communisten, door de aanhangers van de Haskalah en de Zionisten. Het Jiddisch werd achtergesteld ten gunste van lokale talen in Duitsland en in de Sovjet-Unie en ten gunste van het Hebreeuws in Israël.

De keuze voor het Hebreeuws en niet voor het Jiddisch als de nationale taal van Israël betekende weinig hoop voor de toekomst van het Jiddisch. Maar waarom werd het Hebreeuws boven het Jiddisch verkozen als staatstaal? Volgens de Zionisten was er iets mis met het Jiddisch. Voor hen werd deze taal het symbool voor de ballingschap, het ghetto en het lijden. Daarom deden ze hun best om het gebruik van het Jiddisch in de jonge staat te beperken. Het Jiddisch leed onder het gebrek aan aanzien en onder de censuur. Ook in andere landen was het lot van het Jiddisch niet benijdenswaardig. Als resultaat van de vergevorderde assimilatie raakten de Joden in de voormalige Sovjet-Unie verrussificeerd en in de VS verengelst. Voor het voortbestaan van het Jiddisch was de assimilatie als vijand bijna net zo slecht als de Holocaust. Met zijn drie miljoen sprekers vandaag de dag kan het Jiddisch natuurlijk geen dode taal worden genoemd. Maar we kunnen ook niet zeggen dat het zo goed met die taal gaat. Tegenwoordig wordt het Jiddisch als gesproken taal alleen in ultra-orthodoxe kringen gebruikt. Het wordt in veel landen gesproken, maar slechts in enkele landen wordt het officieel (als minderheidstaal) erkend. De assimilatie gaat door, dus kunnen we ook in de toekomst geen verbetering van de situatie verwachten. Het Jiddisch is niet langer de vitale taal die de Joden van over de hele wereld met elkaar verbindt. Voor velen is het dan ook een afgesloten hoofdstuk van de geschiedenis.

29

Bij sommigen zal het alleen nog een gevoel van nostalgie oproepen. Het Jiddisch, de mame-loshn, is iets warms en gezelligs maar is reddeloos verloren, net als onze kindertijd. Op de laatste spotprent (spotprent 6 in bijlage 2) wordt het Hebreeuws uitgebeeld als een zeer oude vrouw (die op haar laatste benen loopt) en het Jiddisch – als een modern jong meisje. De spotprent heet “Liefdadigheid redt je van de dood” en impliceert dat het Hebreeuws de steun van het Jiddisch nodig heeft om publiciteit te krijgen. Nu zien we het eerder andersom: het Hebreeuws is de officiële taal van de jonge staat (Israël), terwijl het voortbestaan van het Jiddisch onzeker is. Dit is misschien een vrij treurig einde van deel 1 mijn scriptie. Maar we kunnen ook enkele positieve opmerkingen over het lot van het Jiddisch in de 20ste – 21ste eeuw maken. Recentelijk is er een toenemende interesse in het Jiddisch (en in de Jiddische cultuur: theater en muziek), ook onder seculiere Israëlieten. Mensen over de hele wereld volgen cursussen Jiddisch.68 Een ander positief punt is dat er nooit talen verdwijnen zonder een spoor achter te laten. Er zijn veel “Jiddischismen” in diverse talen, zoals in het Engels (vooral in het New Yorkse dialect)69 en in het Nederlands (vooral in het Amsterdamse dialect).70 Ook vinden we “resten van het Jiddisch” in het Duits, het Hongaars, het Romeens, het Pools, het Russisch, enz. Dus ook als het Jiddisch als gesproken taal helemaal verdwijnt, zal het in feite voortleven in die andere talen. Over die “resten van het Jiddisch” in andere talen, en vooral in het Nederlands en in het Engels, gaat het tweede deel van mijn scriptie.

Tot slot wil ik nog een keer Isaac Bashevis Singer citeren (zie §1.1.‘Inleiding’): Het Jiddisch heeft zijn laatste woord nog niet gesproken. Laten we het hopen!

68 Deze interesse is een positief teken, maar het compenseert natuurlijk niet voor het verlies van de moedertaalsprekers en voor het verdwijnen van Jiddische scholen. De Joden assimileren steeds verder en ze geven de taal niet door aan hun kinderen. 69 Zie bijv. Rosten 1968 en 2001. 70 Zie deel 2 van deze scriptie, met daarin een verwijzing naar verdere bibliografie.

30

2. Het woord op reis

Jiddische leenwoorden in het Nederlands

A word is not a crystal, transparent and unchanging; it is the skin of living thought and changes from day to day as does the air around us.

(Oliver Wendell Holmes) 2.1. Inleiding Zoals we in deel 1 hebben gezien, kan het Jiddisch “the Robin Hood of languages” (de Robin Hood van de talen) genoemd worden (zie §1.1.4, p. 12). En dit is niet geheel ten onrechte. Inderdaad heeft deze taal talrijke woorden aan andere talen ontleend. Het Jiddisch heeft echter niet alleen woorden van andere talen gestolen, het heeft ook aan andere talen enkele van zijn eigen woorden teruggegeven. En aan welke talen heeft het iets teruggeven? Aan degene waarvan het zelf gestolen heeft!71 Dat zijn bijv.: het Hebreeuws, het Duits, het Engels, het Hongaars, het Pools, en natuurlijk ook het Nederlands. De Joden hebben zich immers al in de Middeleeuwen in Nederland gevestigd. De Joodse bevolking was toentertijd vooral geconcentreerd in de steden Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Den Haag, Dordrecht, Eindhoven, Gouda, Groningen, Leeuwarden, Nijmegen, Rotterdam, Twente, Utrecht, Winschoten.72 Amsterdam had de Joodse bijnaam Mokum (van het Hebreeuwse makom ‘plaats’). Mediene (van het Hebreeuwse medina ‘land, staat’) is de verzamelnaam voor de Joodse gemeenschappen (kehillot) buiten Amsterdam.73 En hoewel de Joden vaak een aparte gemeenschap – binnen de Nederlandse bevolking – vormden, kwamen de twee bevolkingsgroepen vanzelfsprekend toch met elkaar in contact. De Joden leerden steeds meer Nederlands,74 terwijl de Nederlanders langzamerhand steeds meer van het Jiddisch opstaken. Op deze manier heeft het Jiddisch zijn spoor in het Nederlands achtergelaten. Dit spoor gaan we proberen terug te volgen en zo zullen we een reis door de woordgeschiedenis maken. De woorden leiden immers hun eigen leven. Ze worden geboren, ze veranderen van betekenis, ze reizen naar andere landen en vinden daar hun thuis. Van deze nieuwkomers, m.n. de Jiddische woorden die in het Nederlands taalgebied hun thuis hebben gevonden, ga ik in §2.5 er zo’n veertig van onderzoeken. Maar voordat we de reis van deze woorden meemaken, stel ik voor om eerst kennis te maken met de algemene principes van lexicale verandering.

71 In de eerste plaats had het Jiddisch invloed op de talen waarmee de Joden in aanraking kwamen. Maar het is natuurlijk niet uitgesloten dat de Jiddische woorden ook in andere talen zijn terug te vinden (indirecte ontlening: via de contact-taal). 72 Voor de geschiedenis van de Joden in Nederland, zie bijv. Jozeph Michman, Hartog Beem & Dan Michman 1999. 73 Het boek van H. Beem uit 1950 (dus van vlak na de oorlog) gaat over “de verdwenen Mediene”. 74 Terwijl in de 18de eeuw het Jiddisch nog de moedertaal was van de meeste Nederlandse Joden, veranderde dat snel in de 19de eeuw. Eén van de redenen daarvoor was de assimilatie, vooral na 1795, na de oprichting van de Bataafse Republiek. Koning Lodewijk Napoleon (regeerde van 1806 tot 1810) heeft in dit opzicht een niet onbelangrijke rol gespeeld. Voor meer informatie over de emancipatie (en de assimilatie) van de Joden in de 19-eeuwse Nederland, en vooral over de Joodse onderwijs, zie bijv. Zwiep 2000, Rietveld-van Wingerden, Johan Sturm & Siebren Miedema 2001, Wallet 2006.

31

2.2. Taalverandering Taal is niet onveranderlijk. Ze leeft en ze verandert voortdurend (met uitzondering van dode talen). Het is een natuurlijk proces, hoewel we ons daar niet altijd van bewust zijn. Sommige veranderingen zijn opvallender dan andere. De lexicale verandering (de verandering op het niveau van de woordenschat) is de opvallendste, maar eigenlijk verandert de taal op alle niveaus, d.w.z.:

1) niveau van de fonologie (fonetische veranderingen); 2) niveau van de morfologie (morfologische veranderingen); 3) niveau van het lexicon (lexicale veranderingen); en 4) niveau van de syntaxis (syntactische veranderingen).

Nu zal ik verder ingaan op de lexicale veranderingen. Onze woordenschat kan op verschillende manieren veranderen. Woorden verdwijnen en er komen ook steeds weer nieuwe woorden bij. We creëren nieuwe woorden door de al bestaande elementen – affixen en woorden – te combineren (dus, d.m.v. afleidingen en samenstellingen) of door ze te ontlenen (dus, d.m.v. leenwoorden). Heel soms wordt een woord zomaar door iemand bedacht. 2.2.1. Betekenisverandering Ook kan de betekenis van al bestaande woorden veranderen. Een woord heeft nooit één vaste betekenis, maar een heel veld met een prototypische kern en minder belangrijke betekenissen eromheen. Bij elk woord denken wij doorgaans aan een uitgesproken voorbeeld daarvan. Zo’n typisch voorbeeld noemen we een prototypische kern. Het woord fiets roept bijvoorbeeld het beeld van een gewone stadsfiets op, en dus niet van een driewieler, of een tandem, of een hometrainer. Onze voorstelling van een woord als fiets bestaat dus uit een groot veld: de prototypische kern (een gewone fiets) en de rand (minder gewone begrippen, zoals een driewieler). Bij elk woord hoort een cluster van gedachten. De grenzen tussen de kern en de rand zijn niet al te scherp en zijn bovendien cultureel bepaald. Zo denkt men bij het woord vogel in Nederland vaak aan een mus of een duif, maar niet zo snel aan een papegaai of een fitis (zie figuren 9 en 10) . De prototypische kern van het woord kan ook in de loop van de tijd veranderen. Dan spreken we van een betekenisverandering.

Betekenisveranderingen kunnen in verschillende vormen voorkomen. Er kan een nieuwe betekenis bijkomen (betekenisuitbreiding) of er kan één van de oudere betekenissen verdwijnen (betekenisbeperking). Een specifieke betekenis kan meer gegeneraliseerd worden (betekenisveralgemening) of omgekeerd, een abstracte betekenis kan geconcretiseerd worden; de betekenis wordt dus pregnanter, preciezer (betekenisspecialisatie). Soms spreken we van een betekenisovergang: de betekenis verschuift, want het woord verwijst niet meer naar dezelfde referent. Enkele voorbeelden van respectievelijk 1) betekenisuitbreiding, 2) betekenisbeperking, 3) betekenisveralgemening, 4) betekenisspecialisatie en 5) betekenisovergang zijn:

1) pen ‘vogelveer’ en ‘stift waarmee men schrijft’; 2) regeren heeft de betekenis ‘toezicht houden’ verloren; 3) portefeuille ‘opbergmap voor papieren stukken’ en ‘takenpakket van een politicus’; 4) bakker ‘iemand die iets bakt’ en ‘iemand die als beroep het bakken van brood heeft’; 5) laken als stofnaam: ‘effen wollen stof’ en als beddenoed: ‘rechthoekig stuk katoen of linnen dat over een bed gespreid wordt’.

32

Een ander type betekenisverandering is de verandering in de connotatie, d.w.z. in de gevoelswaarde van een woord. Als het woord een negatieve bijklank krijgt, is er sprake van een pejoratieve (ongunstige) betekenisverandering (bijv. het woord wijf ‘vrouw’ > minachtende term voor ‘vrouw’). Krijgt het woord een positieve bijklank, dan spreken we van een melioratieve (gunstige) betekenisverandering (bijv. het woord moed ‘stemming’ > ‘dapperheid’).

We kunnen de betekenisverandering volgens de volgende indeling typeren: verandering van referentiële vs. connotatieve betekenis; atomaire vs. structuurverandering. Verandering van referentiële betekenis houdt in dat het woord niet meer naar dezelfde referent verwijst. Bij het woord zegel denken we bijvoorbeeld in eerste instantie aan een postzegel en niet aan in reliëf (in lak of was) afgedrukte figuur. Verandering van connotatie veroorzaakt niet noodzakelijkerwijs een wijziging in de referentiële betekenis. Onder de atomaire betekenisverandering verstaan we het ontstaan of verdwijnen van de afzonderlijke toepassingsmogelijkheden van een woord, bijv. het toevoegen van een specifieke gebruikswijze aan de verzameling betekenissen (bijv. portefeuille). Structuurwijzing, zoals de naam het al zegt, impliceert de verandering van de interne structuur van het woord en brengt een duidelijke verschuiving teweeg van de prototypische betekeniskern (bijv. pen ‘vogelveer’ > ‘schrijfgerei’; zegel ‘figuur die in reliëf afgedrukt kan worden’ > ‘postzegel’). Deze typering werd door Geeraerts (1989: 174-203) voorgesteld. Het is in de praktijk echter vaak moeilijk om de laatste twee typen betekenisverandering duidelijk van elkaar te onderscheiden: het begint meestal bij de atomaire betekenisverandering die een meer ingrijpende structuurverandering op gang brengt. Ik doe dan ook in mijn onderzoek geen poging om de betekenisveranderingen volgens deze indeling te typeren. Wel probeer ik het mechanisme van de betekenisverandering te achterhalen. Metaforische betekenisverandering is gebaseerd op gelijkenisrelatie (we gebruiken het woord voor iets waar het overeenkomst mee heeft); er is sprake van een figuurlijke betekenis (bijv. vos in de betekenis ‘een sluw persoon’, ster als ‘een beroemd persoon’). Metonymische betekenisverandering berust daarentegen op contiguïteitsrelaties (we gebruiken het woord voor iets waar het verband mee houdt); de referenten zijn in de werkelijkheid in elkaars ‘nabijheid’ gesitueerd, ze hebben iets met elkaar te maken (bijv. blik als stofnaam en als voorwerp gemaakt uit die stof; glas ‘doorzichtig materiaal’ en ‘beker’).

Woorden worden ook op een bepaalde manier toegepast om een zeker effect te bereiken (dus, als stijlmiddel). Dat kan weer tot betekenisverandering leiden. Voorbeelden van stijlmiddelen zijn:

1) eufemisme: we gebruiken een verhullende term voor iets ergs, bijv. tuberculose i.p.v. tering;

2) dysfemisme: we gebruiken een grove term voor iets gewoons, bijv. kankerzooi i.p.v. rommel; vgl. hyperbool (overdrijving), bijv. Ik bevries helemaal;

3) ironie, een vriendelijke vorm van spot: door tegenovergestelde te zeggen van wat men bedoelt: Jij bent een held!

4) hypocoristicon, vleivorm: een onaardige naam aardig bedoeld, bijv. kleine schurk (tegen een kind);

5) litotes: iets zeggen door het tegenovergestelde te ontkennen (vorm van eufemisme), bijv. Die jongen is niet bepaald slim (d.w.z. dom);

6) ellips: een woord wordt verkort maar houdt dezelfde betekenis, bijv. treinstation > station.

33

Figuur 9. Cognitieve taalkunde. Aan welke vogel denk je wanneer je het woord vogel hoort? Bron: http://www.betanews.com/. Zie ook figuur 10 (Mentale lexicon). Onze woordkennis is nauw verbonden met kennis van de wereld. Deze woordkennis is opgeslagen in ons mentale lexicon. Dit mentale lexicon is te beschouwen als een netwerk van ‘knopen’ (woorden) en ‘draden’ (associaties, verbindingen tussen woorden).

2.2.2. Ontlening Een ander type lexicale verandering is de ontlening (zie figuur 11). Leenwoorden onderscheiden zich van erfwoorden (d.w.z. woorden die van oudsher in de taal bekend zijn). In het Nederlands gaan erfwoorden terug op het Germaans en oorspronkelijk – op het Indo-Europees. Dit zijn meestal woorden uit onze primaire woordenschat, bijvoorbeeld namen van lichaamsdelen, voedselprodukten, weersverschijnselen, enz. Leenwoorden zijn daarentegen woorden die uit vreemde talen komen. In de loop van de tijd passen leenwoorden zich aan de nieuwe taal aan. We spreken van verschillende fasen van aanpassing (zie verder §2.2.4. ‘Aanpassing in de vorm’). Er zijn verschillende typen ontleningen. Niet alleen het woord zelf kan ontleend worden vanuit een vreemde taal (woordontlening), maar ook een nieuwe betekenis van een al bestaand woord kan ontleend worden (betekenisontlening). Wanneer elementen van een vreemd woord vertaald worden, dan spreken we van een leenvertaling. Uiteindelijk kunnen hele uitdrukkingen vanuit een andere taal overgenomen worden. In mijn onderzoek beperk ik me voornamelijk tot de woordontlening.

Betekenisverandering en ontlening komen soms in aanraking met elkaar. Zodra de leenwoorden in een taal zijn opgenomen, gaan ze binnen deze taal hun eigen leven leiden, onafhankelijk van de brontaal. Deze kruisbestuiving tussen ontlening en betekenisverandering vind ik bijzonder interessant. Daarom heb ik juist dit onderwerp voor mijn scriptie gekozen: de betekenisverandering van leenwoorden.

Figuur 10. Een fragment van een mogelijk netwerk van verbindingen in het mentale lexicon. (Dikkere lijnen wijzen op sterkere verbindingen, stippellijnen op zwakkere; uiteraard zijn er allerlei andere verbindingen denkbaar.) Bron: Appel [e.a.] 2002: 30.

34

2.2.3. Cognaten en valse vrienden Even een opmerking terzijde: zoals in deel 1 al besproken is (§1.1.2), is het Jiddisch van oorsprong een West-Germaanse taal, hoewel het ook elementen van andere (niet-Germaanse) talen overgenomen heeft. Het Nederlands is evenzo een West-Germaanse taal. Dat betekent dat deze twee talen nauw verwant zijn en een groot deel van hun woordenschat en grammatica gemeen hebben. Het is dan ook niet verrassend dat deze twee talen veel woorden kennen die op elkaar lijken (vergelijk bijv. meyn en mijn, nisht en niet, schoyn en schoon). Deze woorden noemen we cognaten: hun vorm vertoont overeenkomst omdat ze etymologisch verwant zijn. Terwijl cognaten ongeveer hetzelfde klinken, hoeven hun betekenissen niet meer hetzelfde te zijn. De woorden die qua vorm op elkaar lijken (toevalig of niet) maar in betekenis verschillen, heten valse vrienden (Engels: false friends). Cognaten en valse vrienden in het Nederlands en het Jiddisch zou een interessant onderwerp voor een onderzoek kunnen zijn, maar hier zal ik me beperken tot de echte leenwoorden, d.w.z. de woorden die het Nederlands van het Jiddisch heeft overgenomen. Deze woorden maakten oorspronkelijk geen deel uit van het Nederlandse lexicon (ze waren dus geen erfwoorden), maar ze waren het resultaat van het contact tussen die twee talen. 2.2.4. Aanpassing in de vorm Woorden veranderen niet alleen van betekenis, maar ook van vorm. Juist bij leenwoorden is de verandering van vorm heel gebruikelijk, want deze woorden passen zich in de loop van de tijd aan de nieuwe taal aan. Een bijzondere vorm van aanpassing is volksetymologie, waarbij een vreemd woord op onjuiste wijze wordt geïnterpreteerd onder invloed van een ander (daarop lijkend) bekend woord. Een voorbeeld in het Nederlands is scheurbuik (van het Latijnse scorbutus) en in het Engels: burger in samenstellingen als cheeseburger (van oorspronk. hamburger (‘van Hamburg’), maar niet ham + burger). Het gaat hier vaak om metanalyse: een onjuiste (her)interpretatie van de afgrenzing tussen morfemen of woorden.

We spreken van verschillende fasen van aanpassing (of “inburgeringsgraad”) van leenwoorden.75 Deze zijn trouwens niet altijd makkelijk te onderscheiden. De aanpassing verloopt als volgt:

1) het woord is een vreemd woord, het is nog niet opgenomen in de woordenschat van de nieuwe taal; bijv. jerǒsche ‘erfenis’;

2) het woord is min of meer aangepast (vooral in de uitspraak), maar het is nog herkenbaar als leenwoord; bijv. sjlemiel, mazzel.

3) het woord is ingeburgerd en is niet meer herkenbaar als leenwoord; aanpassing aan de morfologie; bijv. smoes, stiekem, afgepeigerd.

Het moge duidelijk zijn dat deze niveaus niet altijd even makkelijk te onderscheiden zijn; het is meer een geleidelijke schaal. Sommige leenwoorden zullen zich meer aan de ene kant (die van jerǒsche), en sommige zullen zich meer aan de andere kant (die van smoes) begeven. Niet elk woord raakt echter volledig ingeburgerd. Sommige woorden worden dus nooit “volwaardige burgers” van de woordenschat.

75 Zie bijv. Van der Sijs 1996: 31-38 en Van der Sijs 2005: 58-77.

35

2.3. Leenwoorden en cultuurgeschiedenis 2.3.1. Ontleningswegen Om volledig in onze woordenschat opgenomen te worden, moeten de leenwoorden geaccepteerd worden door de taalgemeenschap. De houding van de taalgemeenschap tegenover de leenwoorden is vaak negatief. Aan de hand van de te bespreken voorbeelden (§2.5.4) zullen we zien dat Jiddische leenwoorden vaak een negatieve bijklank in het Nederlands verkregen hebben. Dat heeft ook met de geschiedenis te maken. Veel Nederlandse Joden waren voor de tweede wereldoorlog kooplieden, marskramers, winkeliers en straatventers. Hun taal stond niet hoog aangeschreven. Bovendien kwamen de Jiddische woorden vaak niet direct maar via het Bargoens in het Nederlands terecht. Het Bargoens is de geheimtaal van dieven en landlopers, de taal van de onderwereld.76 Het was zeer handig voor mensen uit dit milieu om een taal te gebruiken die niet begrepen werd. Dit verklaart waarom het Bargoens veel Jiddische leenwoorden kent en vooral woorden van Hebreeuwse origine. Het is niet altijd mogelijk om een scherpe grens te trekken tussen de Bargoense en de Jiddische leenwoorden in het Nederlands.

De belangrijkste schakel tussen het Jiddisch en het Nederlands was Amsterdam: het Amsterdamse dialect kent immers veel Jiddische en Bargoense woorden. Vanuit Amsterdam zijn deze woorden verder in het algemeen Nederlands verspreid. Niet alle woorden hebben het gehaald; sommige woorden bleven in de volkstaal of in bepaalde kringen steken. Er is zeker een verband tussen de woordenschat en de geschiedenis: de woorden die we gebruiken en hun betekenisontwikkeling kunnen ons iets vertellen over de geschiedenis. Het omgekeerde geldt ook: de kennis van de cultuurgeschiedenis geeft ons vaak inzicht in de lexicale verandering.77 2.3.2. Jiddisch in relatie tot andere talen Zoals uit deel 1 blijkt (§1.1.2), wordt het Jiddisch overal in de wereld gesproken. Dat heeft een historische verklaring. Tijdens de Middeleeuwen hadden de Joden meestal geen recht om grond te bezitten en leefden daarom vaak van de handel (of vergelijkbare bezigheden). Ze moesten er echter elk moment op beducht zijn om huis en haard te verlaten vanwege mogelijke vervolgingen. Op hun lange en verre tochten zijn ze ook de Atlantische oceaan overgestoken. Ze konden niet veel bagage met zich meenemen, maar hun moedertaal, het Jiddisch, namen ze altijd mee. Zo werden de Jiddische woorden op een lange reis meegenomen – een reis door verschillende landen, talen en culturen. Naar Nederland kwamen de Joden reeds in de (latere) Middeleeuwen. Waar de Joden zelf terechtkwamen, kwamen ook de Jiddische woorden terecht. Het is alsof deze woorden met de wind van het verre Jiddischland (ofschoon dat nooit heeft bestaan) zijn meegewaaid en in de vruchtbare bodem van andere landen werden uitgezaaid. Soms groeiden er lange, mooie en sterke bomen uit deze zaadjes. Soms lukte het de zaadjes niet om te ontkiemen. Soms gaven ze slechts kleine groene scheutjes. We zullen in de loop van deze studie allerlei van deze soorten leenwoorden tegenkomen. Het is een bijzondere en een zeer interessante taak (voor de wetenschapper: de taalkundige als botanicus) om deze kleine uitlopers proberen op te sporen – ook als ze soms in het bos tussen de andere bomen en planten verborgen zijn.

76 Zie vooral Moormann 2002, Roskam 2002, Sanders 1999, Endt 1969 en 1974. 77 Over de verband tussen de cultuurgeschiedenis en het lexicon zie bijv. Devos en Van Keymeulen 1990: 171-191; Van der Sijs 1996: 18-24.

36

2.4. Op zoek naar woorden 2.4.0. Waarom moeten we zoeken? In dit hoofdstuk leg ik uit hoe ik te werk ben gegaan bij mijn onderzoek naar Jiddsiche woorden: waar, hoe en wat ik precies gezocht heb. Eén vraag heb ik echter niet expliciet behandeld: waaróm ik dit gedaan heb. (Hier heb ik het dus over het doel van dit deel van mijn scriptie. Zie ook hoofdstuk 0 (‘Inleiding: vraagstelling en methodologie’), waarin het doel van mijn onderzoek ook verwoord wordt.) Voor mij ligt het antwoord voor de hand: omdat ik lexicale verandering (zowel ontlening als betekenisverandering) fascinerend vind, omdat ik zelf van mijn onderzoek wil leren (om me op deze manier op mijn toekomstige carrière als taalkundige voor te bereiden) en ook anderen de kans wil geven om iets van mijn onderzoek te leren. Tenslotte heb ik deze scriptie over dit onderwerp geschreven, omdat ik geen boek over hetzelfde onderwerp kon vinden. Er bestaan natuurlijk wel boeken over Jiddische leenwoorden in verschillende talen, maar deze gaven niet alle informatie waar ik naar op zoek was. Ze zijn of behoorlijk achterhaald, of niet betrouwbaar, of maken geen onderscheid tussen het Jiddisch en het Hebreeuws, of tussen het Jiddisch en het Bargoens. Ze gaan ook niet diep genoeg in op de woordgeschiedenis, of behandelen überhaupt de etymologie niet en leren ons dus weinig over de verschuiving in de oorspronkelijke betekenis van de leenwoorden. Weinig boeken besteden aandacht aan de inburgeringsgraad van leenwoorden. Alle leenwoorden worden in zulke boeken gelijkwaardig behandeld: degene die voor iedereen bekend zijn (dus: in de standaardtaal opgenomen) en ook degenen die alleen in bepaalde regio- of sociolecten gebruikt worden. In de lijst die ik voor de Jiddische leenwoorden in het Nederlands heb opgesteld, heb ik geprobeerd dit verschil helder weer te geven.

Tevens bestaan er geen boeken die dezelfde Jiddische leenwoorden in twee of meer talen tegelijkertijd behandelen, hetgeen in deze scriptie wordt nagestreefd. Het resultaat van mijn onderzoek is te vinden in §2.5 in de vorm van een woordenlijst, waar ik elk lemma (trefwoord) behandel zoals in een woordenboekartikel. Maar allereerst bespreek ik hoe ik dat bereikt heb. 2.4.1. Waar moeten we zoeken? Waar, in welke talen, vindt men de Jiddische leenwoorden? Of, om door te gaan op de metafoor van de voorafgaande paragraaf (§2.3.2): waar, in welke landen, kunnen we de vruchten van de Jiddische bomen plukken? Daar hebben we al een antwoord op gegeven: aan al die talen, waarvan het Jiddisch iets gestolen heeft, heeft het ook iets teruggegeven. Ik verwacht daarom dat vele talen woorden uit het Jiddisch hebben overgenomen. Er bestaat een rijke literatuur over het Jiddisch in relatie tot andere talen. Zie bijvoorbeeld voor de invloed van het Jiddisch:

- op het Hebreeuws: Kornblueth & Aynor 1974; op het Duits: Weinberg 1969; - op het Engels: Dillard 1975, Mencken 1936, Feinsilver 1962, 1970, Rosten

1968; - op het Hongaars: Bíró 2004, Frojimovics, Kinga, Géza Komoróczy, Viktória

Pusztai & Andrea Strbik 1999; - op het Russisch: Belenky 2003, 2005; en - op het Nederlands: Beem 1974, 1975.

Toch is mijn indruk dat het Jiddisch meer invloed op deze (en ook op andere) talen heeft gehad dan wordt erkend.

37

2.4.2. Hoe moeten we zoeken? Het zou een onmogelijke taak zijn om de invloed van het Jiddisch op al deze talen te bestuderen. In deze scriptie leg ik de nadruk op de Jiddische woorden in het Nederlands. Wel heb ik geprobeerd om te achterhalen of dezelfde woorden ook in andere talen voorkomen, en in welke betekenissen. Zo kunnen we de betekenisverandering van woorden met dezelfde oorsprong in verschillende talen en culturen nagaan. Een dergelijk onderzoek is tot nu toe voor zover ik weet niet uitgevoerd, terwijl er wel afzonderlijke lijsten met Jiddische leenwoorden in het Nederlands, Engels en Duits beschikbaar zijn. Daarom vergelijk ik een aantal Jiddische leenwoorden in het Nederlands met de corresponderende leenwoorden in het Engels en in het Duits. Ik heb voor deze talen gekozen omdat ik die goed beheers en omdat het allemaal West-Germaanse talen zijn, dus is het interessant voor een historisch-vergelijkend onderzoek. Wel moet ik toegeven dat ik geen moedertaalspreker van deze talen ben. Het was dus noodzakelijk om gebruik te maken van zowel de bestaande literatuur als van de hulp van moedertaalsprekers. 2.4.2.1. Eerdere literatuur Ik ben niet de eerste die een verzameling van Jiddische woorden in het Nederlands heeft opgesteld. Eén van de eerste lijsten werd door Voorzanger en Polak opgesteld (Het Joodsch in Nederland: aan het Hebreeuwsch en andere talen ontleende woorden en zegswijzen, 1915). Zoals de titel al aangeeft, gaat dit boek niet per se over Jiddische leenwoorden, maar het bevat ook leenwoorden aan het Hebreeuws ontleend. Bovendien is dit boek nu bijna een eeuw oud en dus behoorlijk achterhaald. We hebben het immers over taalverandering, en taal verandert snel (in het bijzonder op het gebied van de woordenschat); dus als we het boek van Voorzanger en Polak gebruiken, moeten we dat in ons achterhoofd houden. De betekenissen die zij voor sommige woorden geven (en soms de woorden zelf), zijn inmiddels in onbruik geraakt en niet meer bekend. Ook is het lastig dat ze geen onderscheid maken tussen het algemeen (niet specifiek Joods) Nederlands en het Joods-Nederlands, d.w.z. het Nederlands dat alleen door Joden in Nederland gesproken werd. Een ander nadeel van dit boek is dat de auteurs vermeden om obscene woorden in hun boek op te nemen. Misschien streefden ze ernaar om “politiek correct” te zijn en wilden ze op deze manier de Joden niet kwetsen. Daarom vinden we weinig Bargoens in Voorzanger & Polak. Maar het Jiddisch heeft juist op de dieventaal de sterkste invloed gehad, dus als we besluiten zulke woorden te vermijden, dan zullen we een belangrijke schakel tussen het Jiddisch en het Nederlands missen. Er bestaan ook speciale boeken over “geheimtalen” in Nederland (zie onder §2.4.2.2). Een grote kenner van het Jiddisch in Nederland was Hartog Beem. Zoals Voorzanger & Polak verzamelde hij ook woorden van het Joods-Nederlands. Hij heeft twee belangrijke boeken op dit gebied uitgegeven: Uit Mokum en de mediene: Joodse woorden in Nederlandse omgeving (1974 ) en Šĕ’erît: resten van een taal: woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch (1975). Allebei waren heel nuttig voor mijn onderzoek, omdat ze een recentere fase van de taalontwikkeling vertegenwoordigen dan het boek van Voorzanger & Polak, en omdat ze allerlei informatie over de woorden bevatten.

De boeken van H. Beem, evenals het recente woordenboek door Justus van de Kamp & Jacob van der Wijk (Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal, 2006) gaan over zowel het Hebreeuws als het Jiddisch, en behandelen zowel het algemeen Nederlands alsmede het meer specifieke Joods-

38

Nederlands. Ik probeer daarentegen een duidelijk onderscheid te maken tussen deze categorieën (zie verder onder §2.4.3. ‘Wat moeten we zoeken: selectiecriteria’).

Een ander recent boek dat over de Joodse leenwoorden in het Nederlands gaat, is het woordenboek uitgegeven door Heikens (e.a.), Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands: spelling, uitspraak, buiging, herkomst, betekenis (2002). Zoals uit de titel al blijkt, bevat dit boek de informatie over de verschillende aspecten van de Joodse leenwoorden (zoals de spelling e.d.). Het doel van de auteurs was immers dat hun boek het “Groene Boekje voor de Hebreeuwse en Jiddische woorden in het Nederlands” zou worden. Ik twijfel echter zeer of dit doel is bereikt. We zien al in de titel van het boek dat de auteurs voor de spelling Jiddisj hebben gekozen. Toch blijft de spelling Jiddisch het meest gebruikt (zie Voorwoord). Verder in het boek zijn er andere ongebruikelijke spellingen, zoals translitteratie i.p.v. transliteratie. Deze spelling druist in tegen de regels van zowel het Groene Boekje als van de Van Dale. Ik zou dus dit boek alleen handhaven in het geval dat het om een nog niet bekend, ingeburgerd woord gaat (dat in het Groene Boekje en in de Van Dale ontbreekt). Het nut van dit woordenboek blijft dus beperkt. Wel was het nuttig om te bekijken, welke woorden daarin worden verklaard. Dit boek is dus een uitgebreide lijst van de Joodse leenwoorden in het Nederlandse taalgebied.

Er zijn ook kortere artikelen over dit onderwerp verschenen, beginnend met het artikel door Polak in De Vrijdagavond (‘Het Amsterdamsch Jiddisch’) in 1925 en eindigend met de hedendaagse columns door E. Sanders in het NRC Handelsblad, ook online beschikbaar. Op het internet zijn er ook lijsten te vinden van het “Jiddisch-Nederlands”, of “Bargoens voor beginners”,78 of “Amsterdams idioom; Mokumse uitspraken” e.d.79 Deze lijsten beperken zich echter meestal tot een opsomming. Dat leert ons natuurlijk weinig over de betekenisverandering. Sommige van deze lijsten zijn zo uitgebreid dat ze bijna in de vorm van een woordenboek kunnen worden uitgegeven. 2.4.2.2. Woordenboeken vs. mensen Woordenboeken bevatten natuurlijk niet alle woorden van een taal, en dat is ook niet mogelijk – ten eerste, omdat er te veel woorden zijn en ten tweede, omdat er steeds nieuwe woorden bijkomen aangezien taal constant in beweging is. De uitgevers moeten dus steeds keuzes maken: welke woorden zullen er opgenomen worden en welke niet? De woorden die net in zwang geraakt zijn maar die nog niet volledig zijn ingeburgerd, zoeken we tevergeefs in het woordenboek op. Ze moeten nog de tand des tijds doorstaan en pas daarna zullen ze hun weg naar het woordenboek vinden. Soms duurt het kort, soms wat langer. Sommige woorden halen het echter nooit, want ze worden alleen in beperkte kringen gebruikt, en de woordenboeken zijn meestal op het algemene publiek en taalgebruik georiënteerd. Dat is echter niet voor alle woordenboeken het geval. Er zijn ook gespecialiseerde woordenboeken, zoals bijv. Roskam, Boeven-jargon (2002), Sanders, Boeventaal & Gabbertaal... (1999), Endt, Bargoens woordenboek... (1974), Moormann, De Geheimtalen (2002; oorspronkelijke uitgave 1932). Deze boeken behandelen juist niet de algemene woordenschat, maar de woorden die in een beperkte context door een beperkte groep mensen gebruikt worden. Het gaat hier in feite om een jargon, en zulke woorden zullen we normaliter in fatsoenlijk gezelschap niet durven uit te spreken.

78 Bargoens voor beginners: www.voorbeginners.info/bargoens/. 79 Amsterdams idioom; Mokumse uitspraken: http://www.zuidelijkewandelweg.nl/poezie/idioom.htm.

39

Verder zijn er ook gespecialiseerde woordenboeken voor bijvoorbeeld taalkundige termen, of voor termen op het gebied van de schilderkunst en de architectuur. Ook zijn er leenwoordenboeken, bijvoorbeeld Van der Sijs, Groot leenwoordenboek (2005). Zulke woordenboeken behandelen dus geen erfwoorden, maar woorden die vanuit andere talen in onze woordenschat terechtgekomen zijn. Verder kunnen leenwoordenboeken worden beperkt tot leenwoorden ontleend aan een bepaalde taal, bijv. Beem 1974, 1975. Leenwoordenboeken zijn in feite gebaseerd op de standaardtaal (d.w.z. op het ABN, Algemeen Beschaafd Nederlands), maar beperken zich verder tot een bepaalde groep woorden. In dit geval kiezen we woorden uit het ABN op grond van het etymologische principe, d.w.z. op grond van hun herkomst. Verder kan het over alle soorten woorden gaan: woorden die in verschillende domeinen (alledaags taalgebruik, kunst, taalkunde, het criminele milieu...) gebruikt worden en die verschillende connotaties hebben. Als enige criterium voor de keuze geldt dus: ze moeten allemaal aan een bepaalde taal (bijv. het Jiddisch) ontleend zijn. Als resultaat krijgen we een vrij diverse reeks van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, bijwoorden, die allemaal in verschillende contexten gebruikt worden en die een verschillende “inburgeringsgraad” bereikt hebben. Een voorbeeld van zo’n lijst voor het Engels is ook op de Wikipedia te vinden: “English words of Yiddish origin”.80 Deze lijst is vrij uitgebreid en bevat 93 woorden. Aanvankelijk was ik verbaasd dat het Engels zoveel Jiddische leenwoorden kende. Maar zijn al deze woorden in de standaardtaal opgenomen? Bij nadere inspectie bleek het dat slechts enkele (een tiental) zijn “ingeburgerd” (of, zoals ze het in het Engels zeggen: “acclimatized”). De meeste van deze woorden hebben bovendien een pejoratieve connotatie of worden uitsluitend in de Joodse context gebruikt. Een “gemiddelde Engelsman” zou ze niet begrijpen (maar een Engelse Jood wel).

Het principe “hoe meer, hoe beter” geldt dus niet altijd. De drang naar volledigheid (van zulke lijsten en ook van boeken door bijv. Beem) leidt ertoe dat alle woorden zijn opgenomen, hetzij algemeen bekend of niet, hetzij vaak of weinig gebruikt. Ik moest dus de bronnen steeds kritisch bekijken en het materiaal steeds evalueren. Voor mij als niet moedertaalspreker was het soms moeilijk om er achter te komen welke van deze woorden er in de standaardtaal waren opgenomen en welke niet. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moest ik een aantal moedertaalsprekers ondervragen d.m.v. enquêtes. 2.4.2.3. Enquêtes Op basis van de lijsten, artikelen en woordenboeken heb ik een beperkte lijst van Jiddische leenwoorden in het Nederlands opgesteld. Vervolgens heb ik gekeken of dezelfde woorden ook in het Engels en in het Duits bekend zijn. Dat was al een moeilijke taak, want de spelling van Jiddische woorden is vaak niet regelmatig, en er worden verschillende principes gebruikt (transcriptie of transliteratie, zie ook onder §2.5.1. ‘Spelling van Jiddische leenwoorden’). De assimilatie in het klankpatroon aan de nieuwe taal (het Nederlands, het Engels en het Duits) heeft er ook toe bijgedragen dat deze woorden bijna tot onherkenbaar waren veranderd. Het was dus soms handig om verschillende spellingsvarianten te vergelijken, of het woord uit te spreken en het in transcriptie op te schrijven.

80 http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_English_words_of_Yiddish_origin.

40

Deze lijst heb ik als basis gebruikt voor een enquête. Daarna heb ik vijftien moedertaalsprekers van zowel het Nederlands als het Duits en dertig moedertaalsprekers van het Engels gevraagd om hem in te vullen. Het verschil in het aantal moedertaalsprekers is te verklaren door het feit dat ik een onderscheid wilde maken tussen de Engelse moedertaalsprekers uit het Verenigd Koninkrijk en degenen uit de VS. Dat leverde een interessant resultaat op (zie verder §2.5.4). Ik heb de deelnemers gevraagd om de woorden uit de lijst in drie categorieën te verdelen d.m.v. asterisken:

a: met de woorden die ze niet kenden, hoefden ze verder niets te doen (dus dat was de makkelijkste categorie);

b*: de woorden die ze wel ooit eens hadden gehoord (maar die ze niet zelf actief gebruikten), moesten ze met één asterisk (*) markeren. Ik heb ze ook gevraagd om de betekenis van dit woord en zijn connotatie op te schrijven. Ze moesten zich dus proberen te herinneren in welke context ze dit woord gehoord hadden en indien ze zich dat nog herinnerden, moesten ze ook deze zin noteren.

c**: tenslotte, de woorden die volledig in de standaardtaal ingeburgerd waren en die ze zelf actief gebruikten, moesten ze met twee asterisken (**) markeren. Ik heb de deelnemers gevraagd om de betekenis van deze woorden (in hun eigen bewoording) proberen op te schrijven, evenals de aanvullende informatie over die woorden. Met de extra informatie bedoelde ik de vragen zoals: welke connotatie heeft het woord, zullen ze het in elke situatie gebruiken, hoe worden de werkwoorden vervoegd en de bijvoeglijke naamwoorden verbogen; wat is de meervoudsvorm van de zelfstandige naamwoorden; zijn er afleidingen en samenstellingen; enz.

Het ligt voor de hand dat niet alle deelnemers eensgezind dezelfde hoeveelheid asterisken voor elk woord gekozen hebben. Integendeel, er bleken nogal wat verschillen van mening te zijn. Daar kunnen verschillende verklaringen voor zijn, zoals de geboorte- en woonplaats van de deelnemers, hun opvoeding, bekend zijn met de Joodse cultuur (direct of indirect, bijv. via TV programma’s, kranten en radio), enz. De enquêtes lieten niet een directe relatie zien tussen de kennis van de Jiddische leenwoorden en de leeftijd van de spreker. Binnen deze scriptie is er helaas geen ruimte om het enquêtemateriaal uitvoerig te bespreken. Ik laat dan ook geen kwantitatieve gegevens van de enquête zien, want dat was immers niet het doel van mijn onderzoek. Zo geef ik bijvoorbeeld per woord niet aan wat de score was (bijv. bolleboos: 9 respondenten: **, 4 respondenten: *, 2 respondenten: geen asterisk). Bovendien zijn 15 moedertaalsprekers niet voldoende om statistiek mee te bedrijven. Behalve dat het aantal van 15 veel te klein is om van een steekproef te kunnen spreken, heb je ook te maken met zaken als representativiteit e.d. Het spreekt voor zich dat ik niet de hele Nederlandse, Engelse en Duitse populatie kon ondervragen. De informatie die ik via de enquête verkreeg, is dus onvolledig. Uiteindelijk was het enquêteren voor mij slechts een hulpmiddel om een indruk te krijgen welke woorden meer ingeburgerd zijn en welke niet als “volwaardige burgers” van het lexicon beschouwd kunnen worden. Ik had de hulp van de moedertaalsprekers van het Nederlands, het Engels en het Duits nodig, omdat geen van die talen mijn moedertaal is. Daarom kon ik niet van mijn eigen ervaring uitgaan en diende ik dus gebruik te maken van de enquête om de inburgeringsgraad te beoordelen.

41

Naast het vaststellen van de inburgeringsgraad was de enquête ook nuttig voor het verkrijgen van voorbeelden, het gebruik van afleidingen en samenstellingen, en de eventuele associaties die de woorden in kwestie oproepen. Ik heb de resultaten nauwkeurig bestudeerd en verwerkt in de artikelen (§2.5.4). De asterisken geven daarbij het gewogen gemiddelde van de resultaten verkregen via mijn respondenten. Hetzelfde geldt voor de informatie over de stijl (informeel/neutraal/formeel) en de connotatie (gunstig/ongunstig).81

Voor het Engels en het Duits geef ik echter geen asterisken aan. De reden daarvoor is dat de situatie voor deze twee talen nogal ingewikkeld is. Zo bleek het nuttig om de Engelse moedertaalsprekers in twee groepen te verdelen: het Verenigd Koninkrijk (verder: UK, voor United Kingdom) en de Verenigde Staten (verder: VS). Er is immers een groot verschil in hun ervaring met de Jiddische leenwoorden. Maar ook onder de Duitstaligen is er geen overeenstemming. Zo worden sommige woorden in Oostenrijk en/of in Zwitserland wel snel herkend, maar niet in Duitsland (bijv. het woord Beiz/Beisel, zie onder het lemma bajes). Maar ook het tegenovergestelde vond plaats (bijv. het woord dufte, zie onder het lemma tof). In de Engelse taal is de bekendheid van de Jiddische leenwoorden meer voorspelbaar. De meerderheid van de Jiddische leenwoorden in het Engels bleek niet ingeburgerd te zijn in de UK, maar wel in de VS. Dat is begrijpelijk, aangezien er grote enclaves van Joden in de VS zijn. (Hier zien we weer het verband tussen de ontlening en de cultuurgeschiedenis.) Er kan echter ook een verschil zijn tussen de Engelse moedertaalsprekers van verschillende regio’s binnen de UK en binnen de VS. In New York bijvoorbeeld zijn er veel Joden, dus de kans om hier in aanraking te komen met hun taal is groter dan in andere steden.

Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor Nederland. Het gebruik van Jiddische leenwoorden kan ook hier sterk per regio verschillen. Een persoon uit Amsterdam zou waarschijnlijk meer Jiddische leenwoorden kennen dan een persoon uit bijv. Pijnacker. Deze kwestie vraagt om nader onderzoek, maar de verschillen tussen de Nederlandse regiolecten vallen buiten het kader van mijn scriptie. Mijn taak was immers de lijst van de Jiddische leenwoorden opgenomen in het ABN op te stellen en hun oorsprong en de huidige betekenis uit te leggen. 2.4.3. Wat moeten we zoeken: selectiecriteria Wat ik dus wilde bereiken is een lijst opstellen van hedendaagse Jiddische leenwoorden die in het Standaardnederlands gangbaar zijn geworden, en de overeenkomstige woorden in andere talen. Daarin opgenomen is de informatie over de spelling (welke spelling is ingeburgerd, welke andere spellingsvarianten treffen we aan?), de huidige betekenissen in verschillende talen (want deze hoeven niet hetzelfde te zijn!), en de etymologie (en dus ook de oorspronkelijke betekenis van de besproken leenwoorden). Deze lijst bleek divers en behoorlijk lang te zijn. Dat is niet verrassend, aangezien het Jiddisch in Nederland vrij lang en van oudsher werd gesproken. Het resultaat is dat het Jiddisch veel woorden aan het Nederlands heeft ontleend, maar omgekeerd ook veel heeft teruggegeven. De hoeveelheid van deze woorden werd zo groot dat ik me bij de bespreking daarvan moest beperken.

81 Zie bijlage 3 voor een tabel met de behandelde Jiddische leenwoorden en de samenvatting van de belangrijkste informatie. Bijlagen 4 t/m 6 bevatten enkele voorbeelden van de enquêtes ingevuld door moedertaalsprekers van het Nederlands (bijlage 4), van het Engels uit het Verenigd Koninkrijk (bijlage 5), en tenslotte van het Engels uit de Verenigde Staten (bijlage 6).

42

Ten eerste maak ik onderscheid tussen het algemeen (d.w.z. niet-Joods) Nederlands en het Joods-Nederlands. Woorden die uitsluitend in de Joodse context (zoals de religie) worden gebruikt, heb ik buiten beschouwing gelaten. Alle Joods-specifieke termen zijn dus in mijn lijst niet te vinden. Dat zijn de woorden die verwijzen naar de Joodse feesten (Jom Kipoer, Hanoeka, Purim, Pesach), keuken (gefilte fish, challe, latkes, matse), en vooral natuurlijk verscheidene religieuze termen (synagoge, Thora, rabbijn, sabbat, menora). Waarom komen deze woorden niet in mijn lijst voor? Daar zijn twee redenen voor:

1) deze woorden behouden vaak hun oorspronkelijke betekenis: ze liggen daar niet ver van verwijderd. Ze worden nog steeds meestal in de Joodse context gebruikt. We treffen dergelijke woorden in het ABN niet zo vaak aan, en zelfs als ze wel in de standaardtaal opgenomen zijn, valt er niet zo veel over de betekenisverandering te zeggen. Daarom bespreek ik deze woorden niet.

2) ook komen de meeste van deze woorden eigenlijk niet uit het Jiddisch, maar uit het Hebreeuws.

Naast het onderscheid Joods-Nederlands en niet-Joods-Nederlands maak ik dus ook het onderscheid tussen Jiddische en Hebreeuwse leenwoorden. Let erop dat ik in principe alleen Jiddische (en dus niet Hebreeuwse) leenwoorden bespreek. Dikwijls worden beide samengevoegd onder de titel “Joods”: zulke lijsten en boeken bevatten dan zowel Jiddische als Hebreeuwse woorden door elkaar. Vaak is het natuurlijk moeilijk om die uit elkaar te halen, want veel Hebreeuwse leenwoorden zijn via het Jiddisch in het Nederlands gekomen. Maar er zijn ook woorden die rechtstreeks uit het Hebreeuws kwamen, bijv. uit de bijbel. Deze woorden heb ik niet in mijn lijst opgenomen. Ik heb me beperkt tot de woorden die tot het algemeen Nederlands behoren en niet tot het Joods-Nederlands. Het spreekt vanzelf dat woorden zoals sjofar, sabbat, maror e.d. vaker worden gebruikt in Joodse gezinnen. Het woord koosjer (dat oorspronkelijk wel met de religie en het voedsel te maken heeft) is echter wel in mijn lijst opgenomen omdat het een algemene betekenis kreeg en omdat het niet meer uitsluitend naar het eten verwijst.

Ook uitdrukkingen en zegswijzen zijn niet opgenomen in mijn studie. Deze zijn meestal vertaald uit het Jiddisch (of het Hebreeuws), dus zijn ze geen leenwoorden maar leenvertalingen. We kunnen dan ook niet van een betekenisverandering of een aanpassing aan het Nederlandse klankpatroon spreken. De enige uitzondering (wel opgenomen in mijn lijst) is de uitdrukking Daar ga je. Dit is echter geen vertaling, maar een verbastering (volksetymologische aanpassing) van het Hebreeuwse Lechaim, dat eigenlijk ‘voor leven’ betekent.

Mijn lijst is niet volledig en kan natuurlijk uitgebreid worden. Maar volledigheid is ook niet hetgeen waar ik naar streef. Ik heb getracht om een beperkt aantal woorden te behandelen (dit liever dan een lange lijst met woorden zonder uitleg op te stellen), en aan de hand daarvan de algemene principes van lexicale verandering (ontlening en betekenisverandering) te bestuderen. Tijdens de bespreking van de Jiddische leenwoorden in het Nederlands heb ik geprobeerd om aan alle bovengenoemde aspecten aandacht te besteden. Zijn deze woorden herkenbaar als leenwoorden? Zijn ze aangepast aan de Nederlandse uitspraak en morfologie? Is de betekenis van deze woorden veranderd vergeleken met de betekenis in de brontaal? De spelling komt ook ter sprake: staat deze vast of zijn er varianten? Tevens was de spellingskwestie voor mij van belang, aangezien ik de woorden in mijn lijst steeds in alfabetische volgorde moest plaatsen.

43

2.5. Jiddische leenwoorden in het Nederlands 2.5.1. Spelling van Jiddische leenwoorden Het bestaan van verschillende spellingsvarianten naast elkaar is niet verwonderlijk (zie ook §1.4. ‘Spelling en codificatie’). Het Jiddisch wordt immers met Hebreeuwse leestekens geschreven en we worden dus gedwongen om Jiddische woorden naar letters van het Nederlandse alfabet om te zetten. Er bestaan hier verschillende systemen voor, bijv. transliteratie (het omzetten van letters uit het ene schrift in het andere) of transcriptie (het omzetten van het gesproken woord naar geschreven tekst, het weergeven van klanken in schrifttekens). Woorden die volledig ingeburgerd zijn en aangepast aan de Nederlandse uitspraak, worden vaak ook volgens de Nederlandse spellingregels geschreven. Dat gebeurt niet altijd en dat is ook niet altijd mogelijk, want het Jiddisch en het Nederlands hebben verschillende klanksystemen. Sommige klankcombinaties die normaal in het Jiddisch zijn, klinken vreemd in het Nederlands. Deze verschillen in klanksystemen verraden vaak de buitenlandse herkomst van de woorden. In mijn lijst gebruik ik de meest ingeburgerde (frequente) spelling van de Jiddische leenwoorden. Ik schrijf de woorden zoals ik ze in de bestudeerde bronnen aangetroffen heb. Dat zijn dus geen transliteraties of transcripties van de Jiddische woorden. Ik volg daarom niet de transliteratie-regels opgesteld door het YIVO (zie §1.4.3). Zo vindt men het Nederlandse woord gotspe, dat teruggaat op het Jiddische .onder de g, terwijl de juiste transliteratie khutspe zou moeten zijn ,חוצפה

Eén bepaalde spelling van een woord dient als trefwoord (lemma), de andere worden vermeld als varianten. Het trefwoord wordt gespeld volgens het Groene Boekje (verder: GB) of de dikke Van Dale (verder: VD). Spellingsvarianten treffen we elders aan, bijv. in Justus van de Kamp & Jacob van der Wijk, Koosjer Nederlands... (verder: KN) en in H. Heikens [e.a.], Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands (verder: Heikens). 2.5.2. De opbouw van een artikel De lijst zoals weergegeven in §2.5.4 heeft de vorm van een klein woordenboek; de woordbeschrijvingen hebben de vorm van een woordenboekartikel. Elk artikel begint met het trefwoord: in de huidige spelling volgens GB of VD (bijv.: gabber, gein). Daarna volgt de grammaticale informatie. Eerst benoem ik de woordsoort: n(omen), v(erbum), adj(ectief), enz. Voor zelfstandige naamwoorden wordt de meervoudsvorm aangegeven (-s), voor bijvoeglijke naamwoorden – de verbogen vorm (bijv. voor tof: toffer, -st), voor werkwoorden – de vervoegde vorm (voor jatten: jatte, gejat). Na de grammaticale informatie worden de meest frequente betekenissen van het betreffende woord vermeld (voor gabber: ‘vriend, kameraad, maat’).82 Tenslotte wordt de oorsprong van het leenwoord gegeven: d.w.z. het overeenkomstige woord in het Jiddisch (verder: J.) of het Hebreeuws (verder: H.), met de oorspronkelijke betekenis in de brontaal. Voor elk woord geef ik bronvermeldingen met afkortingen (voor de lijst met gebruikte afkortingen, zie §2.5.3).

82 De betekenissen zijn dus niet in chronologische volgorde gegeven, maar in volgorde van frequentie: de meest gebruikte betekenis komt vooraan te staan. Dit in tegenstelling tot de dikke Van Dale, waar de betekenissen op chronologische volgorde staan (de oudste betekenis eerst). Het frequentie-principe helpt de lezer te zien welke betekenis van het woord het meest ingeburgerd is.

44

Al deze informatie wordt zeer beknopt weergegeven (deze beslaat hooguit twee regels). Dat is tevens de samenvatting van het hele artikel. Verder in het artikel geef ik meer aanvullende informatie over het leenwoord: spellingsvarianten aangetroffen in bijv. KN of Heikens; afleidingen en samenstellingen. Het bestaan van afleidingen en samenstellingen geeft ons informatie over de inburgeringsgraad: worden de leenwoorden actief gebruikt; is er aanpassing aan de Nederlandse morfologie? Is er sprake van conversie (verandering van woordsoort)?

Bij sommige (meest ingeburgerde) woorden worden ook citaten (vb.: voorbeeldzinnen) gegeven. Deze komen uit de enquêtes of zijn door de auteur zelf bedacht. Als hetzelfde leenwoord in het Engels of in het Duits bekend is, geef ik dit aan. Het hoeft natuurlijk niet zo te zijn dat het betreffende woord dezelfde betekenis heeft in een andere taal; daarom geef ik ook de betekenis van het Engelse en het Duitse woord. Als de Engelse en Duitse vormen in mijn artikel ontbreken, dan houdt dat in dat het woord niet in die talen voorkomt. Als we het leenwoord (in de huidige spelling, uitspraak en betekenis) met het corresponderende woord in de brontaal (J. of H.) vergelijken, kunnen we verder conclusies trekken over de geschiedenis van het woord. Is er sprake van aanpassing aan de Nederlandse spelling en aan het klankpatroon? Hoe is de betekenis van het woord in de loop van de tijd veranderd? Is er sprake van betekenisuitbreiding of betekenisspecialisatie? Heeft het woord een andere connotatie gekregen? Al deze vragen leren ons over de lexicale verandering in het algemeen.

Figuur 11. Ontlening (“Dat uitheemse taalgebruik...”). Bron: Appel [e.a.] 2002: 356.

45

2.5.3. Lijst van afkortingen Taalkundige termen adj. adjectief, bijvoeglijk naamwoord adv. adverbium, bijwoord afl. afleiding(en) bet.ver. betekenisverandering (zie hieronder) denom. denominatief: werkwoord afgeleid van een nomen of adjectief deelw. deelwoord dim. diminutief, verkleinwoord etym. etymologie f. femininum, vrouwlijk fig. figuurlijk(e) form. formeel taalgebruik homon. homoniem(en) inf. infinitief inform. informeel taalgebruik interj. interjectie, tussenwerpsel intrans. intransitief let. letterlijk(e) m. masculinum, mannelijk morf. morfologische aanpassing n. nomen, zelfstandig naamwoord neutr. neutraal taalgebruik oorspronk. oorspronkelijk part. participium, deelwoord pej. pejoratief, een ongunstige betekenis hebbend pl. pluralis, meervoud sg. singularis, enkelvoud spel. spellingsvarianten ss. samensteling(en) subst. substantief syn. synoniem(en) trans. transitief v. verbum, werkwoord ww. werkwoord znw. zelfstandig naamwoord Talen Barg. Bargoens D. Duits E. Engels (UK: United Kingdom, VS: Verenigde Staten) H. Hebreeuws J. Jiddisch N. Nederlands

46

Soorten betekenisveranderingen bet.ver. betekenisverandering uitbr. (betekenis)uitbreiding beperk. (betekenis)beperking veralg. (betekenis)veralgemening spec. (betekenis)specialisatie overgang (betekenis)overgang ref. referentiële betekenisverandering conn. connotatieve betekenisverandering pej. pejoratieve (ongunstige) connotatieve betekenisverandering mel. melioratieve (gunstige) connotatieve betekenisverandering metaf. metaforische betekenisverandering meton. metonymische betekenisverandering Verkorte titels van boeken Beem H. Beem. 1974. Uit Mokum en de mediene: Joodse woorden in

Nederlandse omgeving. Assen: Van Gorcum. GB het Groene Boekje: INL, met een leidraad door Ludo Permentier. 2005.

Woordenlijst Nederlandse taal. Tielt: Lannoo. Heikens H. Heikens [e.a.]. 2002. Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het

Nederlands: spelling, uitspraak, buiging, herkomst, betekenis. Den Haag: SDU Uitgevers.

KN J. van de Kamp & J. van der Wijk. 2006. Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal. Amsterdam: Contact.

OED Oxford English Dictionary. Online: http://www.oed.com/. Philippa M. Philippa [e. a.]. 2003-2007. Etymologisch woordenboek van

het Nederlands. 3 delen: A-R. Amsterdam. Online: www.etymologie.nl. Van der Sijs N. van der Sijs. 1996. Leenwoordenboek: de invloed van andere talen

op het Nederlands. Den Haag. VD de dikke Van Dale: Van Dale. 2005. Groot woordenboek van de

Nederlandse taal. 14e uitg. Door Ton den Boon en Dirk Geeraerts; etymologie door N. van der Sijs. Utrecht: Van Dale Lexicografie.

WNT Woordenboek der Nederlandsche Taal. Online: www.wnt.inl.nl. Gebruikte tekens a (ongemarkeerd) het woord is wel in een woordenboek opgenomen, maar

wordt (door de meerderheid van de respondenten) nog steeds ervaren als een vreemd woord (men herkent het niet als een Nederlands woord);

b* het woord wordt door de meerderheid van de deelnemers niet actief gebruikt, maar het is wel in de standaardtaal bekend; vaak gaat het om de zgn. bastaardwoorden: deze zijn nog herkenbaar als leenwoorden

c** het woord is in de standaardtaal opgenomen en wordt door de meerderheid van de deelnemers actief gebruikt; volledig ingeburgerd

> geworden tot < ontstaan uit

47

2.5.4. Woordenlijst

achenebbisj** adj. ‘armoedig; rommelig, vies’ < J. interj. och un nebbisj; nebbisj < Slavische talen, vgl. Poolse nieboga, niebożę n. ‘arme ding’, Tsjechische adj. nebohý ‘arm, zielig’, Oekraïnse n. nebiž ‘arme persoon’.

Bronvermelding: KN: 45; Beem: 55; VD. Spel.: de schrijfwijze van dit woord staat niet vast. De varianten zijn o.a. aggenebbisj (zowel achenebbisj als aggenebbisj zijn in de VD opgenomen), oggenebbisj, ochenebbisj, achgenebbisch, ochgenebbisch en ochgenebbisj. In het GB: alleen achenebbisj. In 2006 werd dit woord door de lezers van Het Parool tot het mooiste Amsterdamse woord uitverkozen.83 Etym.: het woord is een verbastering van de Jiddische uitroep och un nebbisj (ach oen nebbisj). Oorspronkelijk werd deze exclamatie uitsluitend in Joodse kringen gebruikt, maar nu is het ook vrij gebruikelijk in het Nederlands. Het is via het Bargoens in het Nederlands terechtgekomen. Uitspr.: er heeft een zekere aanpassing in de vorm plaatsgevonden: un werd een en uiteindelijk e. Morf.: als adj. krijgt achenebbisj een uitgang -e, bijv. Hij woont in een achenebbisje buurt, hoewel hij zelf uit een rijke familie komt. Vb.: Het ziet er zeer achenebbisj (d.w.z. niet netjes) uit. Dat is een achenebbisj (d.w.z. slonzig, achterbuurtachtig) persoon. Bet.ver.: conversie (J. interj. > N. adj.). Taalgebruik: inform. Er heeft dus een conversie (verandering van woordsoort) plaatsgevonden: het Nederlandse adj. achenebbisj gaat terug op de Jiddische uitroep och un nebbisj. In het Jiddisch is nebbisj, nebbich (נעבעך, YIVO nebekh) een interjectie die medelijden uitdrukt (‘helaas, och, och arme, jammer’). Volgens Beem (1974: 55) stamt dit woord uit het Slavische taalgebied. Het is mogelijk afgeleid van het Poolse nieboga, niebożę n. ‘arme ding’, vgl. Tsjechische adj. nebohý ‘arm, zielig’ en het Oekraïnse n. nebiž ‘arme, zielige persoon’. In het Bargoens werd het behalve als interj. (een uitroep van medelijden) ook als adj. gebruikt in de betekenis ‘niets, mis’. In het Nederlands komt nebbisj zelfstandig (noch als adj. noch als interj.) niet voor (hoewel het wel in de VD is opgenomen).84 Het Engels en het Duits kennen geen adjectief overeenkomstig met het Nederlandse achenebbisj. Wel kennen beide talen het woord nebbisj (Engels: nebbish, Duits: nebbich), ook vooral in informeel taalgebruik. In het Engels wordt dit woord als zelfstandig naamwoord gebruikt (pl.: nebbishes, vooral gebruikelijk in de VS, maar minder bekend in de UK).85 Hier is dus ook sprake van een conversie: van interj. naar een nomen. Het betekent echter eerder ‘sukkel’ dan ‘zielig persoon’. Synoniemen in het Engels zijn: goofy person, loser, nerd, social misfit, klutz (een ander Jiddisch leenwoord!).86 Vb.: We had such a nebbish in our first-year courses; he was clueless and wasted the entire class’s time.

83 Het Parool, 26 mei 2006: http://www2.parool.nl/dossiers/mooistewoord/052706-maw.html. 84 Volgens Beem (1974: 55) wordt nebbisj ook in het Nederlands zelfstandig als adj. gebruikt in de betekenis ‘arm’. Echter, geen van de deelnemers aan de enquête kent dit woord. 85 OED (www.oed.com); http://en.wiktionary.org/wiki/nebbish. 86 Beschrijving door één van de deelnemers aan de enquête: “A real nerd who's socially hopeless: slightly annoying, never fitting in, not sensitive to whatever the scene is”.

48

In het Duits bestaat nebbisj zowel als n. (Nebbich, pl. Nebbiche, ‘iemand die onbelangrijk en onbeduidend is; dom’) en als interj. of adv. (nebbich, uitroep van medelijden).87 Volgens de deelnemers aan de enquête wordt nebbich als interj. echter gebruikt niet in de betekenis ‘jammer’, maar eerder in de betekenis ‘dat geeft niks, dat is maar een kleinigheid’. Als je bijvoorbeeld een euro verliest, is dat nebbich (‘helaas, maar dat maakt niet uit’), maar als je je mobieltje verliest met alle informatie is dat niet nebbich meer (het is meer ernstig). Motregen is nebbich, maar pijpenstelen zijn niet nebbich.

afgepeigerd** adj. ‘doodop, afgemat, afgedraaid, doodmoe’ < (zich) afpeigeren (peigerde (zich) af; afgepeigerd) v. ‘(zich) dodelijk vermoeien’ < peigeren v.intrans. (peigerde, is gepeigerd) ‘creperen, doodgaan’ < peiger adj. ‘dood, kapot’ < Barg. peiger adj. ‘dood, kapot’ < J. en H. peger n. ‘lijk, kreng, kadaver’.

KN: 52 (afpeigeren), 470 (peiger); Beem: 41 (afgepeigerd); Van der Sijs: 289; VD. Etym.: het werkwoord peigeren betekent in het Jiddisch ‘creperen, verrekken, doodgaan’. Het is van het substantief peiger ‘lijk’ afgeleid. In het Bargoens werd het werkwoord peigeren in dezelfde betekenis (‘doodgaan’) gebruikt; het raakte echter in het ABN niet ingeburgerd. Maar het werkwoord (zich) afpeigeren is wel algemeen bekend. Het betekent ‘(zich) aftobben, dodelijk vermoeien, uitputten’. Een eerdere betekenis was echter ook ‘doodgaan’. Het part. afgepeigerd werd een adj. ‘doodmoe, afgemat, doodop’. Dit woord is één van de weinige die niet in connotatie is afgedaald en misschien zelfs zijn positie heeft verbeterd. Wel behoort het nog steeds tot het informele taalgebruik. Vb.: Ik ben door die tenniswedstrijd volledig afgepeigerd. Bet.ver.: dysfemisme (een grove term voor iets gewoons: ‘dood’ > ‘(dood)moe’); conversie (van znw. ‘lijk’ naar adj. ‘dood’, van adj. ‘dood’ naar ww. ‘doodgaan’). Taalgebruik: (meestal) inform., maar de connotatie is neutraal.

bajes** n. -sen ‘gevangenis’ < Barg. ‘gevangenis’ < J. bayis en H. bayit ‘huis’.

KN: 74; Beem: 42, Van der Sijs: 287; VD; Philippa. Spel.: bais, bajis, bajus, bayes. Etym.: in het Jiddisch betekent dit woord gewoon ‘huis’ (J. בית , bayis (YIVO: beys) < H. בית , bayit). In het Nederlands heeft het onder de invloed van het Bargoens de ongunstige betekenis ‘gevangenis’ gekregen. Het Bargoens gebruikte een neutraal woord voor een negatief begrip. Als gevolg trad er een verandering zowel van connotatieve als van referentiële betekenis op. In deze nieuwe betekenis is het woord vanuit het Bargoens in het ABN overgenomen. Ss: de samenstelling bajesklant ‘vaste klant van de gevangenis’ bestaat alleen in het Nederlands. Andere samenstellingen in het Nederlands zijn: bajeswerk; volgens VD: ‘bezigheid waardoor men in de gevangenis terechtkomt’, maar het wordt in de werkelijkheid met een andere betekenis gebruikt, nl. ‘bezigheid die men verplicht in de gevangenis moet uitvoeren; meestal geestdodend werk’; bajesboot ‘boot ingericht als gevangenis’, bajesmaf ‘afgestompt door het gevangenisleven’.

87 http://de.wiktionary.org/wiki/Nebbich (als n.), http://de.wiktionary.org/wiki/nebbich (als interj.), http://www.duden.de/definition/nebbich (Duden), http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=nebbich (Uni Leipzig, Wortschatz-Lexikon), http://www.canoo.net/services/Controller?service=canooNet&lookup=caseSensitive&input=nebbich.

49

Vb.: Deze jongen werd in de bajes gestopt. Hij kwam terecht in de bajes. Met bajeswerk: Ik doe dit bajeswerk niet meer; ik ben het zat. Bet.ver.: pej. conn. en ref.; spec. (‘huis, gebouw’ > ‘gebouw waarin personen in verzekerde bewaring worden gehouden’), overgang (‘huis’ > ‘gevangenis’). Taalgebruik: inform. Het Engels en het Duits kennen geen corresponderend woord bajes in vergelijkbare betekenis. Wel bestaat er in het Duits het woord Beiz, Beize (in deze vorm vooral in Zwitserland bekend) of Beisel (in deze vorm vooral in Oostenrijk) dat ook op het Jiddische bayis en het Hebreeuwse bayit teruggaat.88 De betekenis van Beiz is echter ‘kroeg, bar’ (normaliter heel eenvoudig), synoniem van het Duitse Kneipe, Krug. Hier zien we hoe de oorspronkelijke betekenis (‘huis’) op verschillende manieren toegepast kan worden, hetgeen tot verschillende betekenisontwikkelingen leidt. In het Duits was de betekenisontwikkeling blijkbaar van (algemeen) ‘huis’ naar (meer specifiek) ‘huis waar men alcohol verkoopt, waar men kan drinken’ (betekenisspecialisatie).

bolleboos** n. -bozen ‘slimmerik; iemand die in iets uitmunt; iem. die heel goed kan leren; uitblinker’ < J. balboos, H. ba'al ha-bayit ‘heer des huizes’.

KN: 105; Beem: 44; Van der Sijs: 287, 410; VD; Philippa. Etym.: van het Jiddische bal(le)boos (ba'al ha'bayis), Hebreeuwse ba'al ha-bayit: ‘heer des huizes, meester van het huis; gezinshoofd; belangrijk persoon; welgestelde gemeentelid’. In de brontalen is het dus in feite een woordcombinatie: בעל baal ‘heer’ + bayis/ bayit ‘huis’ (zie het lemma hiervoor).89 In het Bargoens verbasterd tot bollebof (f.: bolleboffin) met de betekenis ‘baas’ > (in het bijzonder) ‘directeur van de gevangenis’ of ‘commissaris van politie’ (spec.). In deze betekenis komt het in het ABN niet voor. Vb.: In zijn klas viel hij op als bolleboos in wiskunde. Hij werd de bolleboos van zijn klas genoemd. Bet.ver.: in het Barg.: spec. (‘baas’ > ‘baas van een gevangenis’). In het ABN: metaf., overgang (‘heer des huizes’ > ‘slimmerik’). Meestal inform.

bolus** n. -sen 1) ‘rond gebak’; 2) (inform.) ‘stukje poep, drol’ < J. boles (pl.), bole (sg.) < Spaanse bollo en Portugese bôlo ‘fijn broodje.

KN: 105; Beem: 3; Van der Sijs: 279; VD, Philippa. Etym.: bolus is één van de weinige woorden die uit de taal van Sefardische (Spaanse en Portugese) en dus niet van Ashkenazische Joden afkomstig is. Het is in het Nederlands via de Jiddisch-sprekende Joden van Amsterdam terechtgekomen. Van oorsprong is het de naam van een soort gebak. Eigenlijk is het in het Jiddisch een meervoudsvorm (het enkelvoud luidt: bole). De etymologie van dit woord is niet zeker. Waarschijnlijk hangt het woord samen met het Spaanse bollo ‘fijn broodje’, vgl. Spaanse bolleria ‘koekenbakkerswinkel’ (Beem: 3). Maar er is ook een andere mogelijkheid: het woord kan afgeleid zijn van het Spaanse bola ‘bal, bol’ (denk aan de bolvorm van dit gebak). Uiteindelijk gaan deze woorden zelf terug op het Latijnse bolus en Griekse bõlos, bõlax ‘aardkluit, grote pil, mondvol’ (Philippa). 88 http://de.wiktionary.org/wiki/Beiz. 89 In het Jiddisch en het Hebreeuws is het woord voor huis bajes en bayiṭ, maar de status-constructusvorm (gebruikt in woordcombinaties, zoals ‘heer des huizes’) is resp. beis en bēiṭ.

50

Vanwege de karakteristieke vorm van de bolus, ontstond er in het Nederlands een tweede betekenis van dit woord, m.n. ‘stukje poep, drol’ (metaf. op basis van gelijkenis, m.n. uiterlijk). Momenteel is deze laatste betekenis de meest gangbare. Vb.: bolus 1): Grootvader bracht voor zijn kleinkinderen speelgoed en bolussen mee. bolus 2): De hond draaide een mooie bolus in de tuin. Bet.ver. bolus 2): ref.; metaf. op basis van gelijkenis. In deze betekenis: inform.

Daar ga je!* ‘Proost!’ < J. lechayem < H. le-hayem ‘ten leven, op het leven’! < J. chajjes ‘leven’ < H. hajjūt ‘leven’, afleiding van H. haj ‘levend’.

Eigenlijk valt dit lemma uit het rijtje, want het is in feite geen leenwoord (het is überhaupt geen woord maar een kort zinnetje). Ook is het geen leenvertaling. We hebben hier te maken met het volksetymologische aanpassing (zie §2.2.4). De oorspronkelijke vorm luidde immers le-hayem, maar werd onder de invloed van gelijkklinkende Nederlandse woorden geherinterpreteerd. Zo is de Nederlandse heildronk Daar ga je! ontstaan (vooral bekend in Amsterdam, volgens één respondent in het bijzonder in de buurt van het Waterlooplein). Zie ook het lemma gajes2. In de Engelstalige wereld is de uitroep Lechayim alleen bekend voor degenen die met Joden vaak in contact komen.

dalles* n. (geen pl.) ‘misère, narigheid, armoede, niets’ < Barg. dalles ‘armoede, niets’ < J. dalles ‘armoede’ < H. dallūt ‘armoede’ < H. dal ‘arm’.

KN: 129; Beem: 45; Van der Sijs: 110, 286, 291, 362; VD; Philippa. Spel.: dallas, dallie, dallis, dallos, dalus. Etym.: er is geen aanpassing in de vorm: de oorspronkelijke vorm in het Jiddisch was immers al: dalles (דלות, YIVO dales) < H. דלות , dallūt. Ook is de betekenis niet veranderd. Het woord komt in het ABN niet vaak voor. Het is beperkt tot de volkstaal en inform. taalgebruik. De woordcombinaties zijn: dalles hebben, in de dalles zitten. Morf.: gecombineerd met Nederlandse voor- en achtervoegsels krijgen we het adj. gedallest (ook: gedallast) ‘(dood)arm, armoedig, in armoe verkerend, op de keien’. Ss.: de samenstellingen dallesjager, dallesman ‘armoedzaaier’ bestaan alleen in het Nederlands. Ook: dallesdekker ‘een nieuwe of goede overjas over oude, slechte kleren’. In het Duits komt Dalles ook voor (betekenis: ‘armoede, nood’).90 Vaak in woordcombinaties: einen Dalles haben, im Dalles sein. Dit woord is in het Duits via Rotwelsch terechtgekomen.91

gabber** n. 1) -s ‘vriend, kameraad, maat’; 2) ‘bep. genre van housemuziek;

3) -s liefhebber van 2) < Barg. gabber ‘kameraad, makker, kerel’ < J. chawwer en H. haver ‘vriend, kameraad, makker, reisgenoot’.

KN: 161; Beem: 46; Van der Sijs: 288, 293; VD; Philippa. Spel.: cabber, chabber, chawwer, gabbert, gavver, gawwer.

90 http://www.dwds.de/?kompakt=1&qu=Dalles (DWDS: Digitales Wörterbuch der deutschen Sprache), http://www.canoo.net/services/Controller?service=canooNet&lookup=caseSensitive&input=Dalles, http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=Dalles. 91 Rotwelsch is het Duitse Bargoens, dieventaal. Duitse synoniem: Gaunersprache.

51

Etym.: vanuit het Jiddisch חבר chawwer (YIVO: khaver) < H. חבר haver (pl.: haverim) is dit woord in het Bargoens en in het Nederlands terechtgekomen. De oorspronkelijke betekenis (‘vriend’) is behouden; daarnaast zijn er (vrij recent, sinds de jaren '90 van de 20e eeuw) nog meer betekenissen bijgekomen: 2) ‘een bepaald genre van housemuziek’ (verkorting van gabberhouse) en 3) ‘liefhebber van dit soort muziek’. Morf.: gabber 1): f. gabberin; dim. gabbertje. In het Nederlands komt ook als werkwoord voor: zich aangabberen ‘contact zoeken’. Ss.: in het Bargoens is er een samenstelling gevormd: gabbertaal ‘dieventaal’. In het Nederlands: bloedgabber ‘boezemvriend’. gabber 2) en 3): in deze betekenissen fungeert het woord in de samenstellingen gabbermuziek, gabberplaat, gabberfeest. Er is ook een werkwoord gabberen ‘dansen op gabbermuziek’. Vb.: gabber 1): Hij was altijd mijn gabber gebleven. gabber 3): Die gabberplaat is helemaal te gek. Bet.ver.: gabber 2) en 3): spec.; gabber 2) is uit gabberhouse ontstaan (ellips), gabber 3): meton. (abstractum > concretum), vgl. sjlemazzel. Het Duits heeft overeenkomstige woord Haberer (pl.: Haberer) ‘vriend’ (D. syn.: Freund, Kumpel), vooral in Oost-Duitsland en Oostenrijk (meestal inform.).92 Dim. Habschi ‘vriendje, gabbertje’ wordt alleen in volkstaal gebruikt. In het Duits is dit woord via Rotwelsch cabber/kabber ‘kameraad’ gekomen.

In het Engels is het woord gabber in de betekenis ‘vriend’ niet bekend. Wel bestaat er een ander woord met dezelfde spelling: gabber, uitgesproken als [gæbə(r)]. Als n. betekent het ‘babbelaar, prater’ (Engelse syn.: chatterer, prater) en als v. ‘babbelen’ (syn.: talk volubly, jabber). Geen van de deelnemers aan de enquête was echter bekend met dit woord. Het schijnt dus in onbruik te zijn geraakt. Wel bekend is zijn syn. jabber [d æbə(r)] ‘babbelen’. Deze woorden zijn echter geen cognaten van het Nederlandse gabber of het Hebreeuwse chaver. Ze zijn geen leenwoorden maar schijnen een klanknabootsing te zijn (van gab/jab + -er),93 vgl. het Nederlandse gabberen ‘snateren’ (ouderwets). Ik zou dus bijna zeggen dat het Nederlandse gabber en het Engelse gabber valse vrienden zijn (zie §2.2.3), maar ze klinken niet gelijk. Ze zijn dus homografen: woorden die op gelijke wijze worden gespeld, maar verschillende betekenissen hebben. Het Engels heeft ook een recent leenwoord gabber in de betekenis ‘genre van housemuziek’. Dit is echter aan het Nederlands ontleend (gabber 2). Dit is niet verrassend, aangezien deze stijl in Nederland, en m.n. in Rotterdam populair geworden is.94 Zo heeft dit woord zich verder over de hele wereld verspreid, waarbij het verband met de oorspronkelijke taal en betekenis (‘vriend’) steeds ondoorzichtiger is geworden.

gajes1 ‘schorremorrie, gepeupel’ en gajes2 (Barg.) ‘leven’

KN: 162; Beem: 46; Van der Sijs: 288; VD; Philippa. Eigenlijk bestaan (of in ieder geval bestonden) er twee woorden die op deze manier worden geschreven, maar ze werden (oorspronkelijk, d.w.z. in het Jiddisch) anders uitgesproken en ze hebben daarnaast verschillende herkomst en betekenis. Later (in het Nederlands) werden ze echter op dezelfde manier uitgesproken. Ze zijn dus homoniemen. Ik behandel elk woord individueel.

92 http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=Haberer. 93 -er is frequentatief of iteratief: werkwoord dat een herhaalde handeling uitdrukt. 94 http://en.wikipedia.org/wiki/Gabber.

52

gajes1* n. (het; geen pl.) ‘(slecht) volk, schorremorrie, gepeupel, randgroep’ < Barg. gajes ‘volk, mensen’ < J. pl. gajes ‘niet-Joden’ < J./ H. sg. goj ‘niet-Jood’.

Spel.: chajes, gaaies, gajis, gaojes, kajes. Uitspr.: tegenwoordig wordt dit woord uitgesproken als [xayes] of [ɣayes], maar oorspronkelijk (in het Jiddisch) als [gayes] (met g van garçon). We zien hier dat verschillende Jiddische woorden met [g] in het Nederlands worden uitgesproken met [x] of [ɣ] (stemhebbende velaire fricatief). Ze zijn dus aangepast aan het Nederlandse klanksysteem. Etym.: < J. pl. gajes < J. en H. גוי, goj, 'niet-Jood; volk (niet-Israëlieten)'. In het Jiddisch betekent het (in het meervoud) ‘niet-Joden’. In het Bargoens krijgt het de algemene betekenis ‘volk, mensen’ en ontwikkelt zich verder in een ongunstige zin tot ‘schorremorrie, schorem, gepeupel’ (conn. betekenisverandering). Morf.: in het Nederlands bestaat er geen pl. van dit woord. Dat is begrijpelijk, aangezien de vorm al van oorsprong een meervoud is. Het wordt echter als sg. in het Nederlands opgevat (collectief), vgl. gepeupel, schorremorrie. Ss.: de samenstelling befgajes komt alleen in het Bargoens voor: ‘advocaten en leden van de rechterlijke macht’. In het Bargoens droegen combinaties met een adj. vaak een aparte betekenis, bijv. dof gajes ‘politie in burger’, gebeft gajes ‘advocaten e.d.’ en linkgajes ‘niet te vertrouwen volk, slecht volk, politie’ (Philippa). Vb.: Dat soort gajes zou ik niet in een donker steegje willen tegenkomen. Bet.ver.: pej. conn. (‘volk’ > ‘slecht volk’) en ref.; veralg. (‘niet-Joden’ > ‘volk, mensen’). Taalgebruik: inform. Meestal pej., maar ook: tof gajes ‘goed volk’. In het Rotwelsch is ook het woord Gais, Gaies ‘mensen’ geattesteerd (Philippa). In het Nederlands komt het woord goj in de betekenis ‘niet-Jood’ niet voor.95 De Engelse taal heeft het woord goy wel van het Jiddisch/Hebreeuws overgenomen (samen met het oorspronk. pl.: goyim). Vb.: Is he a Jew? – No, he's a goy. In het Engels wordt ook een adj. goyish (‘resembling, having the characteristics of a goy’) gebruikt (OED). Dit woord draagt vaak een negatieve bijklank. Daarom gebruiken de Engelstaligen liever een Engelse equivalent, Gentile, van het Latijnse gentilis ‘behorende tot een stam of een clan’. Dit woord is vooral uit de bijbel bekend, waar het naar niet-Israëlieten (niet-Joden) verwijst. Het woord goy is ook in een aantal andere talen bekend, bijv. Duitse Goi, Finse goy, Franse goy, Hongaarse gój, Russische гой [goy], Spaanse goy, Tsjechische gój.

gajes2 (Barg.) n. (geen pl.) ‘leven’ < J. chajes ‘id.’ < H. hayut ‘id.’ Spel.: chajjes, gaaijes, gaijis, gajjes. Uitspr.: [xayes] of [ɣayes], maar dat was ook in de brontaal zo (in tegenstelling tot gajes1). Hier zien we hoe de spelling van Jiddische leenwoorden soms problemen oplevert en tot verwarring leidt. Het weergeven van de Hebreeuwse letter chet (als ch van chaos uitgesproken) is niet consequent. Daarom vinden we naast elkaar gotspe en chotspe. Gabber, gein, goochem, gozer worden altijd met een g geschreven; daarentegen chanoeka en chassidisme – altijd met ch. De situatie is gecompliceerd door het feit dat het Nederlandse alfabet geen apart letter voor de [g] (van garçon) heeft. Die wordt meestal ook met g weergegeven.

95 Dat is eigenlijk erg jammer, en ik miste dit woord tijdens het werken aan deze scriptie. Zo wilde ik bijv. een onderscheid maken tussen het Joods-Nederlands en “gojs” (dus: niet-Joods) Nederlands (zie §2.4.3). Ik moest dus dit niet-specifiek-Joods-Nederlands omschrijven met andere woorden, zoals algemeen Nederlands, wat eigenlijk misleidend is, want het doet aan het ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) denken.

53

Soms werd de oorspronkelijke Jiddische [g] in het Nederlands echter stemloos > [k] (zie bijv. kapsones, kift). Etym.: gajes2 is eigenlijk van origine een geheel ander woord dan gajes1. De oorspronkelijke betekenis ‘leven’ is in het Bargoens bewaard. In die betekenis functioneert dit woord in de uitdrukkingen zoals om gajes gaan ‘doodgaan’; om gajes brengen ‘doodmaken’. In het ABN wordt dit woord echter niet op deze manier gebruikt. Wel is de Hebreeuwse le-hayim ‘tot leven’ in het Nederlands bekend, hoewel in een verbasterde vorm (volksetymologische aanpassing, zie Daar ga je).

gannef (Barg.) n. -en, ganneven ‘dief’ < J. ganev/ganef 'dief' < H. gannav ‘id’. KN: 167; Beem: 47; VD. Spel.: ganef, gannew, gannif, ganf. Etym.: het woord stamt van het Jiddische גנב ganev/ganef en uiteindelijk van het Hebreeuwse גנב gannav af (met dezelfde betekenis). In de uitspraak is het aangepast aan het Nederlands (vgl. gajes1). Het is niet verrassend dat het Bargoens juist het Hebreeuwse van origine woord voor ‘dief’ gebruikte. Dit woord raakte echter in het ABN niet ingeburgerd. Morf.: pl. gannowem of gannofem zijn minder in gebruik; f.: gannefte. Ss.: aartsgannef ‘een dief in hart en nieren’. Werkwoorden: gannefen, ganneven (beide spellingen in het GB opgenomen). Werkwoord ganneven bestond al in het Jiddisch. Dit is een karakteristiek Bargoens woord met een karakteristieke betekenis ‘dief’ (vgl. jatten, gappen, kalle, tippelen). Beem (1970: 75) bespreekt spreekwoorden met dit woord, waaronder bijv. Dem gannew brent de hiet, ‘(Bij) de dief brandt de hoed’ (d.w.z. de dader verraadt zich vaak zelf); E gannew von e gannew is poter ‘Een dief van een dief is strafvrij’ (d.w.z. hij die steelt van een dief is vrij nl. van de anders te betalen boete), en Wen zwaa gannowen sisch ssenken waass der eerliche man wo saan geld bleibt ‘Als twee dieven ruzie krijgen, weet de eerlijke man, waar zijn geld blijft’.96 Dit woord is ook in het Duits en in het Engels bekend. In het Duits kunnen we spreken van een Ganeff (pl.: Ganeffe of Ganeffs) ‘dief’.97 In het Rotwelsch was er een werkwoord genffen ’stelen’. Daarnaast is vanuit de Jiddische meervoudsvorm .ganovim het Duitse Ganove (pl.: Ganoven) ontstaan.98 Een ss גנביםGanovensprache betekent ‘dieventaal’. Vb.: Ich bin kein Ganeff. Engelse ganef (ook: gonif, ganof, goniff; pl.: ganefs) gaat ook tot het H. ganav terug. Het behoort tot het informele taalgebruik. Sommige deelnemers aan de enquête (vooral uit de VS) waren bekend met dit woord, anderen (vooral uit de UK) niet. Zo schreef David (opgegroeid in New York): “Very mainstream word, I use it all the time. It can be seen on TV shows like "The Wire." Example: Everybody knows that Rene Block is an old ganef." Rosie uit Londen schrijft daarentegen: “I am familiar with this word, but only as a proper name in novels for a thieving character”.

96 Beem (1970: 75) vergelijkt het met de Nederlandse uitdrukking: “Als de kok met de keukenmeid kijft, weet mevrouw waar de boter blijft”. 97 http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=Ganeff, http://www.canoo.net/services/Controller?service=canooNet&lookup=caseSensitive&input=Ganeff, http://oewb.retti.info/oewb-public/show.cgi?lexnr=cnMEvpehtUWDTApIglanl3VWc5QUJexftFnTRn1ktwLPZZBoM60GGQ==&pgm_stat=show (Datenbank zur deutschen Sprache in Österreich). 98 http://www.dwds.de/?kompakt=1&qu=Ganove, http://www.canoo.net/services/Controller?service=canooNet&lookup=caseSensitive&input=Ganove, http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=Ganove.

54

gappen** v. trans. gapte, gegapt ‘stelen’ < Barg. gappen < J. chappen ‘stelen’ < Pools chapać ‘grijpen, pakken’.

KN: 168; Beem: 47; VD; Philippa. Etym.: na het woord ganef ‘dief’ krijgen we nu een semantisch bijbehorend werkwoord gappen ‘stelen’. Merk op dat deze twee woorden etymologisch niet verwant zijn, dit in tegenstelling tot wat er in de Nederlandstalige Wikipedia staat.99 Het Nederlandse gappen gaat terug via het Barg. op het Jiddische chappen, dat zelf weer afstamt van het Poolse chapać ‘grijpen, pakken’, vgl. Russische хапать [hapac], Oekraïense хапати [hapati] ‘pakken’, Tsjechische chápati ‘grijpen, begrijpen’. Al deze woorden gaan terug op het Proto-Slavische *chapati en waarschijnlijk op het PIE *kap- ‘grijpen’ (Chernykh 2002: 333). Volgens Philippa zijn deze woorden mogelijk verwant met het Latijnse capere ‘nemen, grijpen’ (capiō ‘ik neem’) en in dat geval ook met het Nederlandse heffen ‘optillen’, vgl. Gottische hefjan ‘heffen’ (< pgm. *hafjan- ‘heffen, optillen’, met West-Germaanse umlaut en geminatie). Dit verband is echter onzeker. Het woord gappen kwam oorspronkelijk (in de 19de eeuw) in het Nederlands in de vorm gabben, waarschijnlijk onder de invloed van het al bekende Jiddische gabber (volksetymologie). In het Barg. kon gabber immers ook ‘dief’ betekenen. Gappen ‘stelen’ is weer zo’n typisch Bargoens woord met een negatieve connotatie. In tegenstelling tot ganef is het wel volledig ingeburgerd in het Standaardnederlands (maar alleen in het informele taalgebruik). Zie ook jatten. Morf.: in het Nederlands vervoegd: gappen – gapte – gegapt. Afl.: begappen ‘bestelen’; weggappen, meegappen; n. gapper ‘degene die gapt, dief’. Vb.: Hij gapte gisteren drie broden bij elkaar. Ik zag hem een portemonee weggappen. Taalgebruik: inform. Klinkt misschien wat vriendelijker dan een neutr. term stelen; kan ook ironisch worden gebruikt, bijv. Ik heb die boeken even van je meegegapt.

gein** n. -en ‘plezier, pret, lol’ < J. chein ‘grap, plezier’ < H. hen ‘gunst, aardigheid, aantrekkelijkheid’.

KN (zie gijn 1): 190; Beem: 28, 47; Van der Sijs: 289, 293; VD; Philippa. Spel.: vroeger ook gespeld als gijn; tegenwoordig is deze spelling niet meer bekend. Etym.: in de originele vorm en betekenis overgenomen. Dit woord stamt af van het Hebreeuwse hen. Het kwam in het Nederlands via het Jiddisch en het Barg. terecht. Morf.: op basis van gein werd er al in de 19de eeuw een verkleinwoord geintje ‘grapje; flauwekul’ gevormd. Deze vorm is zeer populair; vaak in combinatie met het werkwoord maken. Tot voor kort bleef het daar bij, maar vrij recent ontstond er een afleiding geinig (adj.) ‘aardig, grappig, leuk’: wat een geinig hoedje (inform.). Met behulp van het prefix on- krijgen we ongein ‘humorloos gedoe, iets wat niet leuk is, flauwekul’. Van ongein is weer ongeinig gevormd. VD vermeldt ook geinen v.intrans. ‘grappen maken’ (meestal negatief bedoeld, bijv. Hij loopt weer te geinen). Ss.: geinponem n. -s, let. ‘geingezicht’, ‘lachend gezicht’ > ‘geinmaker, grappenmaker, grapjas'. Gevormd uit gein en ponem ‘gezicht’.100

99 http://nl.wikipedia.org/wiki/Jiddisch#Joodse_woorden_in_het_Nederlands. 100 Ponem is evenzo een Jiddisch leenwoord (via het Jiddische ponem van het Hebreeuwse panim ‘gezicht’). Ik bespreek dit woord niet apart want er heeft in het Nederlands weinig betekenis- of vormverandering plaatsgevonden in vergelijking met de brontaal.

55

Moormann (1932) noemt een Nederlands gezegde waarin het woord gein voorkomt: zonder gein of krijn ‘zonder kraak of smaak’. Uitdrukkingen: voor de gein ‘voor de grap’; gein hebben ‘plezier hebben’; minder gebruikelijk: een gein van een vent ‘een aardige kerel’; zonder gein? ‘werkelijk?’. Vb.: We hadden veel gein op het feest. Dat doen we voor de gein. Hij haalde een geintje uit. Het was maar een geintje. Dat was echt geinig. Hou eens op met die ongein!

geteisem** n. (het, geen pl.) ‘schorremorrie, uitschot’ < Barg. geteisem ‘slecht volk, uitvaagsel’ < J. chatteisem ‘schooiers, schorem, gepeupel’, pl. van J. chattes ‘schooier’ < H. hattat ‘zonde, vergissing, zondoffer’.

KN: 185; Beem: 48; Van der Sijs: 288, 293; VD; Philippa. Spel.: er bestaan veel spellingsvarianten waaronder: getijsem, chatteisiem, gateisem, geteisum enz. Etym.: van het Jiddische meervoudsvorm: chatteisem; het enkelvoud luidt: chattes.101 Als meervoud heeft dit woord in het Jiddisch twee betekenissen: 1) ‘arme mensen’, 2) ‘slechte mensen, gepeupel, schorem’. In het Nederlands wordt het alleen in de tweede (pej.) betekenis gebruikt. Morf.: qua vorm wordt het als enkelvoud beschouwd, waarschijnlijk naar analogie met gepeupel en schorem (het is n.l. een collectief begrip). Vgl. gajes (met een vergelijkbare betekenis) dat ook uit een Jiddische meervoudsvorm is ontstaan, maar eveneens als enkelvoud wordt beschouwd. Vb.: Het geteisem zorgde voor veel geluidsoverlast. Bet.ver.: pej. conn. en ref.; overgang.

goochem** adj. -er, -st ‘slim, geslepen, gewiekst’ < Barg. goochem ‘ingewijd, wijs’ < J. chochem ‘wijs, wijze’ < H. haham ‘wijs’.

KN: 198; Beem: 12, 48; Van der Sijs: 282, 285, 290; VD; Philippa. Spel.: gochum, gogum, googem. Etym.: de vorm van het woord is bijna onveranderd gebleven (J. chochem), maar er heeft wel een verschuiving in betekenis plaats gevonden. In de brontaal is dit een woord met een goede connotatie (het beschrijft een positieve eigenschap): ‘wijs, kundig, verstandig’. In het Nederlands is de betekenis afgedaald tot ‘bijdehand, geslepen; slim, gewiekst, uitgeslapen’, maar dan meestal in een negatieve context. Echt positief is het niet. Dat in tegenstelling met het woord bolleboos, dat flink wat positiever klinkt. Morf.: goochem wordt als adj. in het Nederlands verbogen: -e (een goocheme kerel), -er, -st. Dit woord is dus in de morfologie aan de nieuwe taal aangepast. Er is ook een afleiding goochemerd (met de nevenvorm -erd van het achtervoegsel -aard) ‘bijdehandje, slimmerd, gladde kerel’. In het Bargoens betekende het echter ‘rechter van instructie’. Vb.: Hij is een goocheme kerel. Hij heeft de wet op goocheme manier omzeild. Met goochemerd: Die goochemerd heeft me helaas een loer gedraaid.

101 De Jiddische meervoudsvorm chatteisem (van chattes) is in feite historisch ongrammaticaal Hebreeuws. Het juiste Hebreeuwse meervoud luidt hattā'ōṭ, wat in het Jiddisch tot *chattoës zou moeten leiden (Hebreeuwse t werd in het Jiddisch vaak s, vgl. sjabbos uit sjabbat). Naar analogie met een andere meervoudsvorm (op -im/em, vgl. H. haver ‘vriend’ > haverim, J. chawwer > chawweirem) is het meervoud chatteisem ontstaan.

56

Bet.ver.: pej. conn. Taalgebruik: inform. In de enquête heb ik als voorbeeld ook de volgende zin aangetroffen: Jemig, wat is dat een rare goochem (d.w.z. mafkees, malloot, zot, idioot)! In deze zin heeft het woord goochem nagenoeg een tegengestelde betekenis in vergelijking met de brontaal. Bovendien wordt het oorspronkelijke adjectief hier gebruikt als een zelfstandig naamwoord (conversie). Hier zien we dus hoe woorden kunnen veranderen: zowel in categorie (woordsoort) als in betekenis. Dit is een interessant voorbeeld van lexicale verandering.

gotspe** n. -s ‘brutaliteit, vrijpostigheid, onbeschaamdheid’ < J. chotspe ‘aanmatiging, brutaliteit’ < H. huspa ‘id.’.

KN: 201; Beem: 19, 48; Van der Sijs: 23, 284, 289; VD; Philippa. Spel.: chotspe, chospe, godspe, gotzpe. Etym.: van het J. חוצפה chutspe/chotspe (YIVO: khutspe) en H. חצפה huspa; de oorspronkelijke vorm en betekenis zijn behouden; gotspe is een vrij recent leenwoord in het Nederlands (begin 20ste eeuw); het dichtstbijzijnde Nederlandse equivalent is brutaliteit of vrijpostigheid, vgl. ook lef (wat een lef! wat een gotspe!). Morf.: er zijn op basis van gotspe verschillende adjectieven gevormd: gotsperig, gotspieus, gotspedik, gotspuleus ‘brutaal’, maar je hoort ze zelden. Vb.: Het is een gotspe wat de minister ons weer geflikt heeft. Zoals uit het voorbeeld blijkt, is dit woord in toenemende mate in hogere stijl (taal van journalisten en politici) bekend. Dit was echter niet altijd het geval (Beem 1974: 19-20). Vroeger werd het gebruik van dit woord in hogere kringen beschouwd als... een gotspe!

Eerst dacht ik dat de verandering in stijlregister mede o.i.v. het Engels tot stand kwam, maar later kwam ik er achter dat dit woord in het Engels toch tot de spreektaal behoorde. In de VS en UK wordt dit woord ook gebruikt (met een enigszins andere uitspraak, maar met een heel andere spelling). Het wordt gespeld als chutzpah (soms ook chutzpa, hutzpa, hutzpah; niet volgens de YIVO-transliteratie regels (khutspe), zie §1.4.3). Volgens de resultaten verzameld via de enquête is dit het bekendste (meest ingeburgerde) Jiddische leenwoord in het Engels (vrijwel iedereen kent het). Synoniemen in het Engels zijn arrogance, audacity, insolence, impertinence, effrontery; guts, daring. In vergelijking met de brontaal is de betekenis van dit woord in het Engels algemener geworden. Vb.: 1) It takes real chutzpah (nerve, gall) to appear uninvited at that party! 2) He really has a lot of chutzpah, taking so many risks. Wat interessant is, is dat dit woord in het Engels (in tegenstelling tot het Hebreeuws) ook positief gebruikt kan worden (als guts, daring, courage): bijv.: Few of us have the chutzpah to do this. De betekenisverandering van dit woord in het Engels is dus: veralgemening en melioratieve connotatie.

In het Duits wordt dit woord als Chuzpe gespeld (geen pl.) en heeft het de betekenis vergelijkbaar met het Nederlandse gotspe (syn.: Dreistigkeit, Frechheit, Unverschämtheit, vollkommene Unverfrorenheit, Schlitzohrigkeit).102

102 http://www.canoo.net/services/Controller?service=canooNet&lookup=caseSensitive&input=Chuzpe, http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=Chuzpe.

57

gozer** n. -s ‘kerel, vent’ < Barg. ‘id.’ < J. chosen ‘bruidegom’ < H. hatan ’id.’. KN: 203; Beem: 48; Van der Sijs: 288, 487; VD; Philippa. Etym.: dit woord is een verbastering van het Jiddisch chosen dat oorspronkelijk ‘bruidegom’ betekende. In het Nederlands is -er een uitgang voor mannelijke persoonsnamen. We zien dus een verandering zowel in de vorm als in de betekenis. In het Nederlands heeft het niets met het huwelijk te maken en het betekent ‘kerel’ in het algemeen, vaak negatief bedoeld (‘kerel’ of ‘vent’ op een ongunstige manier). Daarnaast wordt het soms ook juist vriendelijk bedoeld (vooral tussen jongeren): Hé gozer, tijd niet gezien! Volgens de enquête behoort dit woord tot de jongerentaal; één van de respondenten beschrijft het ook als een echt “studentenwoord” dat je vaak in de universiteit hoort. Morf.: dim. gozertje. Ss: lefgozer ‘druktemaker, stoere kerel, opschepper’ (zie lef), moordgozer ‘bijzonder jofele vent, heel fijne jongen’. Vaste verbindingen: linke gozer ‘gehaaide kerel’, toffe gozer ‘geweldige vent’. Vb.: Wat moet die gozer van mij? Die gozer wist weer van een mug een olifant te maken. Met een positieve connotatie: Wat een leuke gozer! Bet.ver.: veralg.; volgens Beem (1974: 12) trad er een (pejoratieve) connotatieve betekenisverandering op, maar volgens de enquête wordt het vaak juist positief gebruikt. Wel blijft het altijd informeel.

hoteldebotel ** adj. ‘dol, gek, verrukt van iets, dolverliefd’ < J. over(le)wotel ‘in de war, overstuur’ < H. awar u-wotel ‘heengegaan en verdwenen’.

KN: 227; Beem: 49; Van der Sijs: 286; VD. Vormvariant: hoteldebodel. Etym.: hoteldebotel heeft niets met hotel ‘logeergelegenheid’ te maken. In het Jiddisch luidt het woord overwotel (daar werd het al: overlewotel) en de betekenis is ‘in de war, overstuur’. In het hedendaags Nederlands betekent het ‘dol, stapelgek’ of ook wel ‘dolverliefd’. Het woord gaat terug op het H. awar u-wotel ‘heengegaan en verdwenen [van de wereld]’ dat voorkomt in een Talmoedisch traktaat, m.n. in het traktaat Misjna Awot V, 24 (ook Pirké Awot, ‘Spreuken van de vaderen’). Het citaat luidt: “met 90 [jaar] heeft men een gebogen houding en met 100 [jaar] is men bijna gestorven, als iets dat voorbij is en van de wereld verdwenen (awar u-wotel)". Vb.: Ik ben helemaal hoteldebotel van die vent. Bet.ver.: inform.; volksetymologische aanpassing. Een andere mogelijkheid naast volksetymologie is rijm of klankspel. Vgl. een woord als holderdebolder.

jajem* n. (geen pl.) ‘sterke drank, jenever’ < J. jajen ‘wijn, sterke drank, jenever’ < H. jajin ‘wijn’.

KN: 239; Beem: 49; VD. Etym.: in het Hebreeuws betekende dit woord ‘wijn’. In het Jiddisch was de vorm nog steeds jajen (met een n), maar de betekenis veranderde in ‘sterke drank’ en vooral ‘jenever’. In het Nederlands is de vorm jajem geworden, waarschijnlijk naar analogie met majem ‘water’ (Bargoens; evenzo aan het Jiddisch ontleend). Zo krijgen we majem en jajem ‘water en wijn’, dat overigens ook in het Nederlands allitereert. Morf.: van dit woord is het werkwoord jajemen (jajemde, gejajemd) ‘drinken, pimpelen, borrelen’ gevormd. Ook is er een verkleinwoord jajempje ‘borrel(tje)’.

58

Dit woord (samen met afleidingen) is vooral in Amsterdam bekend (volgens één respondent in het bijzonder in de buurt van het Waterlooplein; vgl. Daar ga je!). Taalgebruik: inform. Bet.ver.: veralg. van ‘wijn’ naar ‘sterke drank’, dan spec. van ‘sterke drank’ naar ‘jenever’ en dus als resultaat betekenisovergang van ‘wijn’ naar ‘jenever’. Dat is een interessant voorbeeld van aanpassing aan cultuur en klimaat: wijn in Israël, jenever in Nederland!

jatten** v.trans. jatte, gejat ‘stelen, klauwen’ < Barg. jatten ‘stelen’ < jat ‘hand’ < J. jad/jat ‘hand’ < H. jad ‘id.’.

KN: 241-242; Beem: 17, 49-50, Van der Sijs: 293; VD; Philippa. Etym.: het Jiddisch kent het zelfstandig naamwoord jad/jat in de betekenis ‘hand’. Door middel van conversie werd er in het Bargoens een werkwoord gevormd: jatten met de betekenis ‘stelen’. In het Jiddisch komt het werkwoord jatten niet voor. Wel beschikt deze taal over twee andere termen voor stelen: ganneven (van ganef) en gappen (zie aldaar). Alle drie de werkwoorden werden in de Nederlandse volkstaal overgenomen, maar alleen in het informele taalgebruik. De betekenisverschil tussen ganneven, gappen en jatten (en hun relatie tot het Nederlandse woord stelen) is moelijk uit te leggen. Volgens sommige respondenten is er geen betekenisverschil. De anderen beweren dat gappen wat positiever klinkt dan jatten en stelen: je kan een boek gappen zonder dat je het gejat hebt! Morf.: vervoegd als: jatten, jatte, gejat. Afl.: wegjatten, meejatten. Van dit werkwoord is er een n. afgeleid: jatter ‘dief’ (vgl. gapper). Jat(ten) als n. komt meestal in het meervoud voor. Het meervoud moet in het Nederlands zijn gevormd, want het Jiddische meervoud luidt: jedajem. In het Bargoens werd er een samenstelling gevormd: jatmoos/jatmous (jad ‘hand’ + moos ‘geld’): 1) ‘handgeld’ maar ook 2) ‘dief, zwendelaar’. In het Nederlands komt dit woord alleen in de eerste betekenis voor (volkstaal). Van deze samenstelling is er weer een werkwoord afgeleid: jatmozen/ jatmouzen ‘kleine diefstallen plegen’. Uitdrukking: op de jat gaan. Vb.: jatten n.: Blijf er met je jatten af! jatten v.: Die dief heeft spullen uit mijn huis gejat. Ik jat even je telefoon. Uit het laatste voorbeeld blijkt dat je dit woord ook ironisch kan gebruiken. Bet.ver.: conversie (jatten is een denominatief: werkwoord afgeleid van een nomen); pej. conn.: jad is in het H. en J. een neutraal woord voor ‘hand’; in het Barg. werd het echter meestal negatief gebruikt; daarom werd jatten als werkwoord ‘iets met je handen (jatten) doen wat niet deugt; stelen’.

kaffer** n. -s ‘boer, lomperd, stommerd, sufferd’ < Barg. kaffer < J. kaffer en H. kafri ‘boer, dorpsbewoner’ < J. kefar en H. kāfār ‘dorp’.

KN: 274; Beem: 51; Van der Sijs: 288, 294, 435; VD; Philippa. Etym.: de letterlijke oorspronkelijke betekenis van het woord is ‘dorpsbewoner, boer’; de figuurlijke: ‘lomperd’ (metaf. betekenisontwikkeling). Het woord is afkomstig uit de taal van de Joodse veehandelaars (via het Barg.). Nu klinkt het denigrerend, maar dat was niet altijd het geval. Het woord stamt af van het Hebreeuwse kafri dat alleen maar een ‘dorpeling’ betekent, zelfstandig gebruik (substantivering) van het adj. kafri ‘dorps’ (afgeleid van H. כפר kāfār ‘dorp’). De afdaling in de betekenis van dit woord is niet verrassend en loopt parallel met het Nederlandse boer.

59

Veel deelnemers aan de enquête dachten dat dit woord oorspronkelijk uit het Afrikaans kwam. Dat is niet verrassend (hoewel het in feite eerder andersom is), want dit woord werd vroeger ook in de betekenis ‘lid van bep. negerstammen in Zuidoost-Afrika’ gebruikt (als caffer geschreven). We hebben hier in feite met twee verschillende woorden (homoniemen, of valse vrienden) te maken. Het Bargoense woord is aan het Jiddisch ontleend en gaat uiteindelijk op het Hebreeuws terug. Caffer/Kaffer in de betekenis ‘lid van bep. negerstammen’ is in het Nederlands via het Portugese cafre gekomen, zelf ontleend aan het Arabische kafir ‘ongelovige, d.w.z. niet-moslim’ (Philippa).103 De Arabieren gebruikten dit woord als benaming voor de zwarte volkeren in Afrika (Oost- en Zuidwest kust). Tijdens de koloniale tijd werd dit woord op zijn beurt aan het Nederlands ontleend door het Afrikaans, waar zich een meer specifieke betekenis ontwikkelde: ‘Bantoetalige oorspronkelijke zwarte inwoner van Zuid-Afrika’ (betekenisspecialisatie). Het is in die betekenis dat dit woord nog in het Nederlands wordt gebruikt, met een sterke pej. connotatie, als minachtende term voor neger (vgl. nikker; alleen in inform., grof taalgebruik, zeer politiek incorrect). Deze twee homoniemen (Barg. kaffer ‘boer’ en Arab. kaffer ‘neger’) zijn nu moeilijk van elkaar te onderscheiden en kunnen worden beschouwd als één woord met verschillende betekenissen (polysemie). Morf.: f. kafferin; werkwoorden kafferen ‘schelden, tieren, uitvaren’ en uitkafferen (kafferde uit, uitgekafferd) ‘uitschelden, uitfoeteren’ zijn zeer ingeburgerd. Ss.: kaffersmokum, kaffersjuk, boerenkaffer (dit laatste is in feite een pleonasme). Vb.: Het is wel een kaffer om zoiets uit te halen. Je bent een echte kaffer (slechterik, zonder manieren). Hij kafferde de buurman uit voor rotte vis. Bet.ver.: conn. (pej.) en ref.; metaf. Taalgebruik: inform., grof. Het Duitse Kaff (pl.: Kaffe, Kaffs of Käffer) heeft dezelfde oorsprong, maar een geheel onschuldige (hoewel niet echt positieve) betekenis.104 Het betekent gewoon ‘klein dorpje’, meestal niet echt aantrekkelijk, in the middle of nowhere, waar absoluut niks te doen is (equivalent met het Nederlandse gat).

kalle (Barg.) n. -s ‘prostituee, vrouw’ < J. kalle ‘bruid, meisje’ < H. kalla ‘bruid’. KN: 276; Beem: 51; Van der Sijs: 288; VD; Philippa. Etym.: eerst (reeds in het Jiddisch) vond er een betekenisveralgemening plaats (van ‘bruid’ naar ‘meisje’). In het Bargoens is dit woord afgedaald van de oorspronkelijke betekenis ‘bruid’ tot ‘publieke vrouw’. Vgl. de betekenisontwikkeling van het woord bajes: een neutraal woord werd voor een negatief begrip gebruikt; gevolg: zowel conn. als ref. betekenisverandering. In tegenstelling tot bajes hebben we hier te maken met betekenisveralgemening i.p.v. betekenisspecialisatie. Morf.: op basis van kalle ontstond er een verkleinwoord kalletje (dat een niet gunstige associatie oproept) ‘meisje van lichte zeden’, welke in feite vaker gebruikt wordt dan het oorspronkelijke woord kalle. Beide woorden behoren echter niet tot de meest ingeburgerde Jiddische leenwoorden. Bet.ver.: conn. en ref.: veralg. ‘bruid’ > ‘meisje’; pej. conn. en betekenisspecialisatie ‘meisje’ > ‘prostituee’; resultaat: overgang ‘bruid’ > ‘prostituee’. Dit is het enige woord uit de woordenlijst dat ook in het Arabisch voorkomt (nl. in het Irakees Arabisch dialect), en opmerkelijk genoeg in dezelfde betekenis: ‘prostituee’.

103 Het Arabische kafir ‘ongelovige’ en het Hebreeuwse kafri ‘dorpeling’ zijn niet verwant. 104 http://www.dwds.de/?kompakt=1&qu=Kaff, http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=Kaff.

60

Hoe en wanneer dit woord in het Arabisch terechtgekomen is, dient echter nader onderzocht te worden. Het is alleen bekend in het informele, mondelinge taalgebruik. Ook komt het in het Koerdisch voor. In het Koerdisch zijn er twee afleidingen gevormd: kalle-chi ‘pooier’ en kalle-chi-khane ‘bordeel’.105 Kalle in de betekenis ‘prostituee’ kwam ook in het Rotwelsch voor (18de eeuw). In het moderne/hedendaagse Duits is het echter niet bekend. In het West-Vlaams bestaat er ook kalle ‘dwaze vrouw’, maar dat is in feite afgeleid van de eigennaam Kalle, verkorting van Katelijne (Philippa).

kapoeres* adj. (alleen predikatief) 1) ‘kapot, stuk’; 2) ‘verloren, weg, dood’

< J. kapore(s) ‘stuk, dood’ < H. kappārā ‘zoenoffer, verzoening’. KN: 277; Beem: 51; Van der Sijs: 290; VD; Philippa. Spel.: veel spellingsvarianten waaronder: kapores, kapoeris, kapoerias, capore. Etym.: < J. כפרות kapores < H. כפרה kappārā. In het Hebreeuws is kappārā een gunstig en zelfs een verheven woord: ‘verzoening, zoenoffer’. Vgl. de Joodse feestnaam Jom Kippoer (H. יום כיפור, Jom ha-Kippurim), ‘Grote Verzoendag’ of Dag van de Vergeving(en). Daaruit ontwikkelde zich in het Jiddisch de betekenis ‘dier dat daartoe werd geslacht’ en later ‘dood’, bijv. in de uitdrukking (een dier) kapot slaan (Jiddisch: כפרות שלאגן , kapores shlogn). Er vond dus reeds in het Jiddisch een verandering van woordsoort plaats (conversie). In het Nederlands heeft dit woord een pej. connotatie en behoort het tot het informele taalgebruik. Aanpassing in de vorm: o > oe [u], mogelijk onder de invloed van het Duitse kaputt ‘kapot’ (Philippa). De vraag die nu natuurlijk opkomt, of kapoeres etymologisch verwant is met het woord kapot (de woorden staan immers zowel in de betekenis als in de vorm dicht bij elkaar). Het antwoord is nee, hoewel het Nederlandse kapot ‘stuk, dood’ eveneens geen erfwoord is. Het komt uit het Duitse kaputt, dat op zijn beurt is ontleend aan het Franse capot ‘verslagen, kapotgespeeld’, een term uit het kaartspel (‘de tegenstander verhinderen ook maar één slag binnen te halen’; zie VD). Deze term is waarschijnlijk terug te voeren op de zeemansuitdrukking faire capot ‘kapseizen, kopje ondergaan’ (Philippa). Er heeft zich dus een betekenisveralgemening voorgedaan (‘verslagen’ > ‘vernietigd’). Deze ontwikkeling vond pas in de Germaanse talen (in eerste instantie in het Duits) plaats. Vanuit het Duits heeft dit woord zich verder verspreid naar verschillende andere talen.

Er bestaat ook een nevenvorm van dit woord, nl. kapoerewiet, eigenlijk een schertsende vervorming van kapoeres. Dit behoort zeker tot het informele, mondelinge taalgebruik. Vaste verbinding: kapoeres gaan ‘doodgaan’; kapoeres zijn ‘stuk zijn’. Vb.: Mijn schoenen zijn kapoeres. Hij heeft een heleboel kapoeres gemaakt. Met kapoerewiet: Ik heb mijn auto kapoerewiet gereden. Bet.ver.: conn. en ref. Conversie (‘zoenoffer’ n. > ‘kapot’ adj.). Taalgebruik: inform.

Dit woord is in het Duits bekend als kapores ‘kapot, stuk’, ontleend aan het Jiddisch via Rotwelsch; vooral in vaste uitdrukkingen kapores gehen, kapores sein.106. In het Engels komt het woord kapores niet voor. Wel is het Engelse kaput via het Jiddisch aan het Duits ontleend.

105 -chi (oorspronk. Turks) is het suffix dat het beroep uitdrukt; -khane is het suffix gebruikt in Iran (in het Perzisch en in het Koerdisch) om (werk)plaatsen aan te duiden. 106 http://www.dwds.de/?kompakt=1&qu=kapores, http://germazope.uni-trier.de/Projects/WBB/WBB/woerterbuecher/dwb/wbgui?lemid=GK01667&mode=linking, http://de.wiktionary.org/wiki/kapores.

61

kapsones** n. (pl.) ‘hoogmoed, kouwe drukte, pretenties, grote brutaliteit’ < J. gawsones ‘drukte, opschepperij’ < H. ga’awtanut ‘hoogmoed’.

KN: 278; Beem: 51; VD; Philippa. Spel.: capsones, kafsones, kapsjones, kapsoones. Geen verandering in de betekenis, maar wel in de vorm. Er heeft een aanpassing in de uitspraak plaatsgevonden: [gawsones] > [kapsones]. Ten eerste zien we dat de beginklank [g] tot een stemloze [k] is geworden (vergelijk het volgende lemma). Een andere aanpassing is dat de oorspronkelijke [w] (in het midden van het woord) in [p] veranderde. Eerst werd [w] in feite [b], maar [b] veranderde in [p] door assimilatie aan de volgende (stemloze) medeklinker [s]. Vgl. gabber dat uit het Jiddische chawwer (YIVO: khaver) is ontstaan. De betekenis van dit woord (volgens VD): ‘alle gedragingen die een uiting zijn van het hoog in de bol hebben, kouwe drukte, kale kak’. Syn.: drukte, ophef. Het doet me ook aan de andere Jiddische leenwoorden denken, nl. gotspe en lef (zie aldaar). In tegenstelling tot gotspe behoort kapsones uitsluitend tot het inform. taalgebruik. Ss.: kapsoneslijer ‘druktemaker’ (VD). Vaste verbinding: kapsones hebben ‘praatjes hebben’. Vb.: Ik vind dat zij wel erg veel kapsones heeft.

kif(t)* n. (geen pl.) ‘ruzie, jaloezie, afgunst, nijd’ < J. gift ‘woede, boosheid’. KN: 294; Beem: 30, 51; Van der Sijs: 290; VD. Spel./vormvarianten: kif, kift, maar ook gif, gift, dus kennelijk oorspronkelijk met de uitspraak [g] van garçon. Etym.: kif is een verbastering van het Jiddische gift ‘woede, boosheid’. In het Nederlands heeft het de betekenis ‘jaloezie, ruzie, afgunst’. De betekenisontwikkeling is waarschijnlijk beïnvloed door het Nederlandse werkwoord kijven ‘schelden, heftig twisten’. Morf.: adj. kiftig ‘nijdig, kwaad’. Er is ook een werkwoord kiften (kiftte, gekift) ‘ruzie maken’, maar die is waarschijnlijk afgeleid van kijven en niet van kif. Vaste verbinding: kift maken ‘ruzie maken’. Uitdrukking: Dat is de kift: gezegd van hen die uit afgunst smalend over iets spreken (VD). Vb.: met kift: Dat is de kift. Met kiften: Ze kiften wel erg vaak met elkaar.

koosjer** adj. 1) ‘geoorloofd, ritueel, voor gebruik geschikt’; 2) ‘in orde, goed,

zuiver’ < J. kosher ‘ritueel (passend), rein, zuiver’ < H. kāšēr ‘id’. KN: 315; Beem: 52; VD; Philippa. Spel.: kosjer, kosher. In het Nederlands is de uitspraak verbasterd tot een lange [o:]. Etym.: via het Jiddische כשר kosher gaat het op het Hebreeuwse כשר kašer terug. In Joodse kringen (maar ook daarbuiten) een heel gebruikelijk woord. De letterlijke betekenis (m.b.t. voedsel) is 1) ‘volgens de orthodox-joodse godsdienstige voorschriften geschikt en bereid’ (VD), ‘toegestaan volgens de joodse spijswetten’ (vergelijkbaar met halal uit de islamitische wereld). Syn.: ritueel, geoorloofd. Daaruit ontwikkelde zich een tweede (fig.) betekenis (bij uitbreiding): 2) ‘goed, in orde’, ‘zuiver’ (bijv. van bedoelingen, methoden).

62

In het Nederlands komt het echter vrijwel uitsluitend in combinatie met zijn ontkenning voor, dus: Het is niet koosjer, ‘het is niet pluis, het is verdacht’. In het Bargoens werd koosjer een woord voor een plek waar weinig politie in de buurt was en men z'n gang kon gaan (betekenis 2). Uitdrukking: Dat is niet koosjer, ‘Dat is niet in de haak’. Vb.: Dit vlees is koosjer (let.). In deze buurt vind je veel koosjere restaurants (d.w.z. restaurants waar je koosjer voedsel krijgt: meton. betekenisontwikkeling). Onze nieuwe baas is bepaald niet koosjer (fig.). Bet: uitbr.; meton. (bijv.: koosjer restaurant); metaf.

Dezelfde situatie (beide betekenissen: letterlijke en figuurlijke) vinden we ook in enkele andere talen, bijv. in het Engels, Duits en Hongaars. Merk op dat in alle deze talen (evenals in het Nederlands) de let. betekenis neutraal is, terwijl de tweede (fig.) betekenis uitsluitend tot het informele taalgebruik behoort. Engelse kosher: 1) I much prefer kosher hot dogs to non-kosher. 2) Is what I have done kosher with Mr. Brown? (d.w.z. ‘in accordance with standards’);107 Duitse koscher: 1) koscheres Essen, koscheres Fleisch, ein koscheres Restaurant, koscher essen, koschere Speisen; 2) nicht koscher sein ‘bedenklich sein, nicht geheuer sein’: Das ist nicht ganz koscher;108 Hongaarse kóser: Ez nem kóser, ‘Dit is niet koosjer’, d.w.z. ‘Dit is niet goed’. In deze drie talen vond er dus een vergelijkbare betekenisontwikkeling plaats. In het Russisch wordt dit woord (кошерный, [košerny]) echter alleen in de let. betekenis gebruikt, dus alleen m.b.t. voedsel, in zinnen zoals: Это кошерное вино? [Eto košernoje vino], ‘Is deze wijn koosjer?’.

lef**n. (geen pl.) ‘moed, durf; branie’ < J. lew ‘hart, moed’ < H. lēv ‘id.’. KN: 334; Beem: 52; Van der Sijs: 289; VD; Philippa. Etym.: via het Jiddisch gaat het op het Hebreeuws terug. Oorspronkelijke betekenis was ‘hart’; in het Nederlands ook: ‘opschepperij, branie’; vgl. gotspe en kapsones. Van deze drie woorden schijnt gotspe het meest neutraal te zijn. Ss: dit woord is vrij ingeburgerd en het heeft tot veel samenstellingen geleid, bijv. lefdoekje ‘pochet’, lefgozer/ lefhebber ‘opschepper, druktemaker, kapsoneslijer’, lefjongen ‘moedige jongen, brutale rakker, durfal’, lefloper ‘venter die het zonder papieren aandurft’, lefmaker ‘druktemaker’, lefnummer ‘bravourestuk’, lefschopper ‘druktemaker’, lefstoot ‘stoot, ingreep, actie die van lef getuigt’, lefwerk ‘gevaarlijk karweitje’, enz. (VD). Deze samenstellingen zijn in het Nederlands gevormd en niet als zodanig aan het Jiddisch ontleend. Ze hebben allemaal een ongunstige bijklank; vgl. de uitdrukking op lef zuipen ‘zonder te betalen’. Andere uitdrukkingen (VD): met groot lef; heb het lef eens! Vb.: Hij heeft wel lef om zoiets te durven doen. Bet.ver.: connotatieve en als resultaat ook referentiële.

107 Volgens één van de Engelstalige respondenten (uit Londen): “Kosher is commonly used both to refer to kosher food and to say something is acceptable in the normal/legal/approved sense. If preparing a piece of work for your picky boss, you might ask a colleague: “Is this kosher?”, i.e., if your method of doing certain aspects of the work is OK, according to a certain protocol. Or similarly if you are preparing something for a very bureaucratic institution.” 108 http://de.wiktionary.org/wiki/koscher, http://wortschatz.uni-leipzig.de/cgi-bin/wort_www.exe?site=1&Wort=koscher.

63

mazzel** n. -s ‘geluk; voordeel, winst’; als afscheidsgroet (de mazzel!): ‘tot ziens, groeten’ < J. en H. mazzal (tov) ‘(goed) gesternte, geluk’.

KN: 365; Beem: 29, 53; Van der Sijs: 289, 292; VD; Philippa. Spel.: masel, massel, massil. Soms ook als [marzel] uitgesproken: aanpassing aan het Nederlandse klankpatroon (r-epenthese). In het Nederlands komt namelijk een korte vocaal in combinatie met [z] niet voor. Deze fonetische verandering is echter niet algemeen geaccepteerd en daarom ook niet op schrift vastgelegd. Etym.: <J. (טוב) מזל, mazzel (tov) <H. (טוב) מזל, mazzāl (tov) ‘(goed) gesternte, geluk’. Het is niet zelden dat je de uitroep De mazzel! ‘Het beste!’, ‘De groeten!’ in Nederland hoort. Maar zelden realiseert men zich hoe oud dit woord eigenlijk is. Allereerst is dit woord vanuit het Akkadisch in het Hebreeuws en het Aramees gekomen. Later werd het woord mazzel door de Ashkenazische Joden naar Amsterdam gebracht. Zo is het in het Nederlands terechtgekomen. Soms hoor je ook de combinatie mazzel en brooche ‘geluk en zegen’. De mazzel! als afscheidsgroet komt eigenlijk oorspronkelijk van deze vaste verbinding: ‘(ik wens je) geluk en zegen’ wordt later verkort tot alleen de mazzel ‘tot ziens’ (ellips en veralg.). Het woord mazzel betekent ‘geluk’ in het Nederlands (evenals in het Jiddisch en in het Hebreeuws). In de oorspronkelijke taal, het Akkadisch, luidde het woord mazzaltu en de betekenis was ‘positie, plaats’ of (in de astronomie) ‘plaats van sterrenbeelden, gesternte’. Het is afgeleid van het werkwoord izuzzum ‘staan’. Dus zien we hoe de betekenis zich ontwikkelde van de (algemene) ‘plaats’ tot de (specifiekere) ‘plaats van een (gelukkig) sterrenbeeld’ (betekenisspecialisatie). In het Nederlands werd de betekenis echter weer algemeen: van ‘geluk, succes’ naar ‘het beste, groeten’ (betekenisveralgemening). Morf.: mazzel is het woord dat in het Nederlands tot veel nieuwe afleidingen en samenstellingen heeft geleid. Het Jiddisch zelf kent de afleidingen mazzeldig, mazzeldik. Deze moeten als voorbeeld gediend hebben voor het Nederlandse mazzelig/masselig ‘door puur geluk, door een gelukkig toeval’. Er zijn ook specifiek Nederlandse afleidingen: dim. mazzeltje ‘meevaller, gelukje’, ww. mazzelen/masselen (mazzelde, gemazzeld) ‘boffen, verdienen, voordeel behalen’, adj./ deelw. vermazzeld ‘gelukkig’; mazzelaar (f.: mazzelaarster) ‘geluksvogel’. Ss.: mazzelkont ‘geluksvogel’ (inform.). Uitdrukkingen: De mazzel! Mazzel en broge! Vb.: Ik heb mazzel met zo’n scriptiebegeleider. Wat ’n mazzeltje! Bet.ver.: eerst spec. ‘plaats’ > ‘plaats van een (gelukkig) sterrenbeeld’ en overgang ‘plaats’ > ‘geluk’; in het Nederlands: veralg. ‘geluk, succes’ > ‘groeten, het beste’.

Dit woord werd in vele talen aan het Jiddisch ontleend. Zo hebben we het Engelse mazel, het Hongaarse mázl en het Duitse Massel of Masel (in Oostenrijk), bijv. Ich hatte viel Massel (in alle drie talen in de betekenis ‘geluk’). In het Engels wordt het echter vooral gebruikt in de combinatie mazal tov. Letterlijke Engelse vertaling zou luiden: ‘Good luck!’ (mazal ‘luck’ + tov ‘good’: in het Hebreeuws wordt het adj. achter het znw. geplaatst), maar de eigenlijke betekenis is ‘Congratulations!’ (dus: ‘Gefeliciteerd!’) en niet ‘succes’.

In het Engels komt de combinatie van deze woorden vaker voor dan het woord mazel op zichzelf; het woord tov los van mazal tov is in het Engels volstrekt onbekend. In het Nederlands is het juist omgekeerd: beide woorden (mazzel en tov, verbasterd tot tof, zie aldaar) bestaan op zichzelf, maar ze komen in combinatie niet voor. (Zie ook figuur 13.)

64

mesjogge** adj. ‘gek, krankzinnig, maf, dwaas’ < Barg. < J. mesjogge ‘gek, krankzinnig’ < H. mešūgga ‘razend, gek’.

KN: 379; Beem: 54; VD; Philippa. Spel./vormvarianten: meschugge, mesjokke, mesjoege, mesjoche, mesokke; besjokke. In het Bargoens afgekort tot sjoege, sjoeg ‘gek’ (ook bekend in inform. Nederlands). Etym.: via J. משוגע mesjogge van H. משוגע mešūgga ‘gek’. Vb.: Hij is mesjogge, laat hem maar met rust. Je bent mesjogge! Ik ben echt mesjogge (d.w.z. dol, gek, verliefd) op Dennis. Dit woord is ook in dezelfde betekenis het Duits bekend: meschugge; en in het Engels: meshuga, meshugge, meshugah, meshuggah. In het Engels bestaan er ook zelfst. naamwoorden: meshuggener ‘een gekke persoon’ en meshugas ‘gekheid, waanzin’ (synoniemen: madness, nonsense). De laatste is afgeleid van het Jiddische mesjoggaas ‘krankzinnigheid’ en gaat terug op het Hebreeuwse mešuggath. Van dezelfde oorsprong is het Nederlandse woord mesjoggaas/mesjoggenaas, die eigenlijk als adj. wordt gebruikt: ‘hartstikke gek’ (conversie). Echter worden de znw. meshuggener en meshugas in het Engels weinig gebruikt. Volgens één respondent: “Meshuga (adj.) is used universally, while the modifications aren't. Americans could say "He was pretty meshuga" and “he was driving me meshuga”. But only a real old person would say something about a meshuggener: "Why are you running around like a meshuggener?". It has a frantic connotation.”

mokum* n. (het; geen pl.) ‘stad; Amsterdam’ < J. mokum Alef ‘plaats A’ = Amsterdam < J. mokum ‘plaats, stad’ < H. makom ‘id.’

KN: 398-399; Beem: 55; VD. Etym.: via J. mokum van H. makom ‘plaats, stad’. Het woord mokum op zichzelf betekent in het Jiddisch alleen maar ‘plaats’. Mokum alef/olf verwijst naar Amsterdam, want alef, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet, is ook de eerste letter van de Hebreeuwse spelling voor Amsterdam (zie figuur 12). Vgl. Mokum reisj ‘plaats R.’ voor Rotterdam. Mokum in de betekenis ‘Amsterdam’ is dus betekenisspecialisatie (van algemene ‘plaats’ naar concrete ‘stad Amsterdam’) via ellips. In het begin werd deze koosnaam voor Amsterdam uitsluitend door Joden gebruikt; vandaag de dag is het ook in het algemeen Nederlands bekend; wel behoort het alleen tot het inform. taalgebruik.

In het begin van de 20ste eeuw was deze benaming van Amsterdam nog ongunstig ervaren en als dieventaal bestempeld. Na de tweede wereldoorlog is de gevoelswaarde van het woord echter gestegen, en de Amsterdammer kon zichzelf met trots de bewoner van Mokum (of: een Mokumer) noemen. Bet.ver.: spec. (‘stad’ > ‘Amsterdam’); ellips (mokum Alef ‘Amsterdam’ > mokum ‘Amsterdam’). Figuur 12. Alef, de eerste letter van het Hebreeuwse en het Jiddische alfabet. Zie ook §1.4.1 (figuren 5 en 6).

65

ramsj** n. (geen pl.) 1) (alg.) ‘uitverkoop, rommel; ongeregelde handel’; 2) (in de boekenwereld) ‘boeken die tegen afbraakprijzen op de markt worden gebracht’ < Barg. < J. ramsj ‘rommel’ (?< J. ramsjen ‘goedkoop inkopen’) < ? - < J. ramoës ‘bedrog’ < H. rammā’ūth ‘bedriegerijen’; of - < Franse ramas ‘samenraapsel’ < ramasser ‘oprapen’ < amasser ‘samenvoegen’ < masse ‘massa’.

KN: 500; Beem: 57-58; VD; WNT; Philippa. Spel.: ramsch, rams. Etym.: dit woord is pas na de oorlog algemeen gebruikelijk geworden, hoewel het in het Jiddisch van oudsher bekend is. Het Nederlandse ramsj is (via het Barg.) aan het Jiddische ramsj ontleend. De herkomst van het Jiddische ramsj is echter onzeker. Volgens Beem (1974: 58) hangt dit woord waarschijnlijk samen met het J. rammo-es ‘bedrog’ < H. רמאות ramma’ut, rama’oth ‘bedriegerijen’.109 Een andere mogelijkheid is dat het. J. ramsj aan het Franse ramas ‘samenraapsel’ is ontleend.110 In ieder geval is het Franse ramas naar alle waarschijnlijkheid van invloed geweest, weliswaar indirect (via het Duits, waar dit woord ook is bekend). In het Jiddisch bestond er al een werkwoord ramsjen ‘goedkoop inkopen’. In het Nederlands werd de werkwoordsvorm ramsjen ‘opkopen’ eerder geattesteerd (1906; WNT) dan het znw. ramsj/ramsch ‘goedkope handel’ (1918; WNT). Daarom is het meer waarschijnlijk dat ramsj als znw. een afleiding van het werkwoord ramsjen is, en niet andersom. Volgens VD zijn de betekenissen van ramsjen (ramsjte, geramsjt): 1) v.intr. ‘tegen lage prijs ongeregeld goed, t.w. voorraden uit failliete zaken of artikelen die om de een of andere reden incourant zijn, opkopen’ en 2) v.trans. ‘tegen afbraakprijzen verkopen’. Een afleiding daarvan is verramsjen (verramsjte, verramsjt) v.trans. (=ramsjen 2). Znw.: ramsjer. Ss.: ramsjboek, ramsjgoed, ramsjhandel (afgeleid daarvan: ramsjhandelaar); ramsjpartij, ramsjwinkel. Uitdrukking: in de ramsj zijn (in het bijzonder van boeken die niet goed lopen) ‘tegen afbraakprijzen te koop zijn, verramsjt worden’; in de ramsj doen/gooien ‘tegen afbraakprijzen verkopen, verramsjen’. Ramsj en ramsjen zijn in het Nederlands zeer gebruikelijke woorden met neutrale connotatie. In de morfologie zijn ze aan het Nederlands aangepast. Toch worden ze nog als leenwoorden herkend vanwege de ongebruikelijke klankvorm. Vb.: Ik heb gisteren een paar leuke boeken bij de ramsj gekocht. Bet.ver.: waar dit woord ook vandaan komt, hetzij van het Franse ramasser ‘oprapen’, of van het Jiddische ramsjen ‘opkomen’, in ieder geval heeft er in de loop der tijd conversie (substantivering: ww. > znw.) plaatsgevonden. Als dit woord inderdaad van het Jiddische ramoës ‘bedrog’ afstamt, dan heeft er zich een melioratieve (!) connotatieve betekenisverandering voorgedaan. In dit geval zou dat het enige woord uit de woordenlijst zijn waarvan de connotatie is verbeterd en niet afgedaald. Dit is eigenlijk niet heel verrassend: in het lexicon in het algemeen komt er vaker een pejoratieve connotatieve betekenisverandering voor dan een melioratieve.

109 Vgl. het Rotwelsch werkwoord ramschen ‘bedriegen, oplichten’ (vanuit het Jiddisch). 110 Het Franse ramas is afgeleid van ramasser ‘(weer) bijeen brengen, oprapen’, van re- ‘weer’ + amasser ‘samenvoegen’. Amasser is op zijn beurt een afleiding van masse ‘massa’ (Philippa).

66

Zoals uit de enquête blijkt, wordt het woord ramsj vooral in de context van de boekenhandel gebruikt. Dit is dus een duidelijk geval van betekenisspecialisatie: van algemene ‘ongeregelde handel’ naar specifieke ‘ongeregelde handel in boeken’.

De Engelstaligen kennen het woord ramsj in deze gespecialiseerde betekenis van boekenhandel niet. Ze hebben een ander woord voor dit begrip, nl. remaindered books. Wel heeft het Engels een gelijkklinkend woord Ramsch in de betekenis van (als kaartterm) ‘a game in which jacks are trumps and the player who takes the greatest number of points loses’ (OED). Dit is dus de valse vriend van het Nederlandse ramsj – niet geheel toevallig, want het Engelse Ramsch gaat via het Duits terug op het Franse ramasser ‘oprapen’ In Duitsland kun je ook iets bij de Ramsch kopen (dit is een ander Ramsch dan de term uit het kaartspel!), maar dan gaat het niet noodzakelijkerwijs over boeken. Eigenlijk kopen de Duitsers niet bij de Ramsch, maar de Ramsch zelf (pl.: Ramsche wordt zelden gebruikt). De betekenis van dit woord in het Duits is nl. ‘nutteloos, waardeloos spul van slechte kwaliteit’, in bijv. Ich habe Ramsch gekauft ‘Ik heb iets (goedkoops, maar absoluut) nutteloos gekocht’.111 Het heeft dus een duidelijke ongunstige bijklank (vergelijkbaar met het Nederlandse troep, rommel en het Engelse rubbish, junk, jumble, garbage, trash). Deze connotatie staat dichter bij het Jiddische ramoës ‘bedrog’. Het is mogelijk dat het Rotwelsche werkwoord ramschen ‘bedriegen’ samengevallen is met het Jiddische ramsjen ‘inkopen’, wat uiteindelijk tot een interessante betekenisontwikkeling leidde. Ramsj is dus een zeer leerzaam woord om betekenisverandering te bestuderen.

sjlemazzel n. -s 1) ‘ongeluk, pech’; 2) ‘pechvogel’ < J. שלימזל shlimazzel ‘ongeluk’ < Duitse schlimm (mhd. slim) ‘slecht’ + H. mazzāl ‘geluk’.

KN: 593 (slemazzel); Beem: 28, 59 (schlemazzel), VD (sjlemazzel). Spel.: schlemazzel, schlimazel, schlamassel, sjlemazel, slamassel, slemassel. Etym.: dit woord (ontleend aan het Jiddisch in dezelfde vorm en betekenis) is een “schoolvoorbeeld” van het Jiddisch als mengtaal, want het is een samenstelling bestaande uit het Duitse schilmm (gaat terug op mhd. slim) ‘slecht’ en het Hebreeuwse mazzāl ‘geluk’ (hetgeen we al eerder hebben behandeld). In het Jiddisch bestaat er een nog mooier voorbeeld van deze smeltkroes van verschillende ingrediënten, met name shlimazlnik. Dit woord heeft naast de Duitse en Hebreeuwse stammen ook nog het Russische suffix -nik (gebruikt voor personen). Het krijgt dus de betekenis van ‘pechvogel, chronisch ongelukkig persoon’. Zo hebben we in één woord al de drie belangrijkste componenten (behalve de Romaanse) die uiteindelijk het Jiddisch als taal uitmaken (zie deel 1, §1.1.4, in het bijzonder p. 11 en voetnoot 23). Dit woord werd echter niet in het Nederlands opgenomen. Het woord sjlemazzel raakte in het Nederlands ook niet ingeburgerd, anders dan in de zustertalen, het Engels en het Duits. Vb.: Deze sjlemazzel heeft ook twee linker handen. Bet.ver.: (in het Nederlands en het Engels): meton.: abstract ‘ongeluk > concreet ‘ongelukkige persoon’.

Het Engels beschikt over een woord schlimazel (spel.: schlimazzel, schlemozzle, tegen de YIVO-transliteratie shlimazl), wat echter niet (abstract) ‘ongeluk’ zoals in de brontaal betekent, maar een persoon, ‘pechvogel’ (dus equivalent met het Jiddische shlimazlnik). OED geeft de volgende definitie: 111 In het Duits bestaan er ook werkwoorden: ramschen „billige Aufkaufen von Ramschware“, verramschen „zu einem Schleuderpreis verkaufen“ (http://de.wiktionary.org/wiki/Ramsch).

67

“A consistently unlucky, accident-prone person, a ‘born loser’. Hence as v. trans., to make a schlimazel of (a person)”. Volgens de respondenten is dit woord in het Engels bekend, tenminste in de VS. In de UK wordt het echter niet door iedereen herkend. Interessant genoeg werd dit woord juist in de UK verkozen tot “de moeilijkst vertaalbare woorden”.112 In het Duits schijnt dit woord volgens de enquête nog meer ingeburgerd te zijn: vrijwel iedereen kent het woord (ook de respondenten uit Oostenrijk). Het wordt geschreven als Schlamassel; de oorspronkelijke Jiddische betekenis is behouden.113 Het wordt dus als abstractum gebruikt: ‘ongeluk’ (maar nooit als persoon, dus niet ‘Hij is een ~’). Vaste verbinding is: in einem Schlamassel stecken ‘zich in een hopeloze situatie bevinden, zonder uitweg’. Synoniemen en verwante begrippen in het Duits zijn: Schlamastik en Schlemihl (zie volgende lemma).

sjlemiel* n. -en ‘arme man, kneusje, ongeluksvogel, domkop’ < J. shlemil ‘id’.

KN: 573-574 (sjlemiel); Beem: 28, 59 (schlemiel); VD (schlemiel). Spel.: schlemiel (volgens VD en GB) 114 en veel andere varianten, waaronder: shlemiel, sjemiel, sjlamiel, slamiel, slemiel. Etym.: van het Jiddische שלימיל shlemil ‘ongeluksvogel, domkop’, mogelijk via Duitse Schlemihl van het H. שלמיאל Šalumi’ēl, d.i. een naam van een persoon uit de Bijbel (Numeri i.6) die volgens de Talmoed aan een ongelukkig einde kwam. Sjlemiel en sjlemazzel zijn herkenbaar als leenwoorden door sjl- (een vreemde klankreeks voor het Nederlands). Morf.: pl. op -en (volgens VD), maar er zijn ook andere mogelijkheden: op -s en ook op -im/-em (oorspronk. Hebreeuws meervoud, vgl. meervoud van het Hebreeuwse haver ‘vriend, gabber’: haverim). Afl.: sjlemielig (schlemielig) adj. ‘dom, onhandig’. Sjlemiel en sjlemielig zijn beide in het Jiddisch van oudsher bekend. Sjlemiel is in het Nederlands lang geleden overgenomen; sjlemielig daarentegen is een recente aanwinst. Het kan nog verder verlengd worden tot schlemieligheid (pl.: -heden). Dit woord schijnt vooral onder voetballers populair te zijn: een schlemielige nederlaag.

De betekenisbeschrijving in VD geeft o.a. ‘pechvogel’. Dit was ook de tweede betekenis van sjlemazzel. Wat is nou het verschil tussen de twee? Niet iedereen die aan de enquête deelnam, kon het verschil onder woorden brengen. Het schijnt typisch voor het Jiddisch te zijn om tussen zulke betekenisnuances onderscheid te maken. Als het betekenisverschil uitgelegd moet worden, zou een Jood verklaren: een sjlemiel is een persoon die lijdt als gevolg van zijn eigen keuzes en gedrag; een sjlemazzel daarentegen is degene die lijdt, zonder dat hij er zelf schuld aan heeft.

112 “Words hardest to translate”, BBC news, June 2004: http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/3830521.stm. Het Jiddische sjlemazzel bezette de tweede plaats van de tien. 113 http://de.wiktionary.org/wiki/Schlamassel. 114 De VD is niet geheel consequent door sjlemazzel met sj- en schlemiel met sch- te spellen. Dit bedoelde ik toen ik de spelling als één van de problemen bij de Jiddische leenwoorden noemde. In §2.5.1 beloofde ik dat ik het GB en de dikke VD als spellingsstandaard voor het schrijven van de leenwoorden zou handhaven. Bij dit trefwoord verbreek ik mijn belofte. Ondanks dat ik me realiseer dat ik ervan beschuldigd zou kunnen worden niet consequent te zijn, heb ik er toch een goede reden voor. Want, immers, als de dikke Van Dale zelf niet consequent is, waarom zou ik deze dan volgen?

68

Dan kunnen we ons nog het woord nebbisj herinneren (zie het eerste lemma: interj. achenebbisj dat uit och en nebbisj is ontstaan). Een nebbisj is een persoon die lijdt omdat hij andermans problemen tot de zijne maakt. Een oude grap verklaart het onderscheid: “een sjlemiel laat zijn soep vallen, deze valt op de sjlemazzel, en de nebbisj ruimt het op”.115 Vb.: Die sjlemiel heeft weer kans gezien om het te verbruien. Uit dit voorbeeld blijkt dat sommige respondenten het verschil tussen sjlemazzel en sjlemiel intuïtief konden voelen. In het Engels en in het Duits zijn de equivalenten van het Nederlandse sjlemiel ook bekend. In het Engels: schlemiel (ook: shlemiel) ‘clumsy person’, ‘fool’ en in het Duits: Schlemihl (pl.: Schlemihle).116 OED: “An awkward, clumsy person, a blunderer; a born loser; a dope or drip. Also used as an adjective”. Volgens één respondent (uit de VS): “Schlemiel is old school, and very nice way to describe a fool or a chronic loser. Example: Oy! Such a schlemiel; will someone show him how to do that? It’s child’s work.”

smoes** n. smoezen ‘flauw praatje, uitvlucht, vertelsel’ < J. shmu-es (pl.) ‘praatjes, berichten, geruchten’ < H. šemū’ōt (pl.) ‘berichten, geruchten’ < H. šemū’ah (sg.) ‘bericht’.

KN: 597; Beem: 13, 62; VD. Etym.: via het J. שמועס shmu-es (pl.) ‘gesprekken, berichten, praatjes’ van het H. .’šemū’ōt (pl.) ‘berichten, geruchten’ < H. šemū’ah (sg.) ‘bericht שמועהIn het Nederlands (oorspronk. dus foutief) als ev. beschouwd. Meervoudsvorm in het Nederlands luidt: smoezen (homograaf en homoniem met het ww. smoezen, zie hieronder). Dit woord is een voorbeeld van een volledig ingeburgerd woord. In de morfologie is het volledig aan het Nederlands aangepast. Zo is het verkleinwoord smoesje heel gebruikelijk en deze komt in veel uitdrukkingen voor, bijv. smoesjes verkopen, smoesje bedenken. Vb. met smoes: Dat is maar een smoes. Met smoesje: Je moet mij geen smoesjes verkopen (d.w.z. wat willen wijsmaken). Ik heb een goed smoesje bedacht om mijn scriptie niet op tijd klaar te krijgen. (Schertsend) Je smoesjes zijn goed, maar je praatjes deugen niet. Er bestaat ook het werkwoord smoezen v.intr. (smoesde, gesmoesd). Smoezen is niet van het znw. smoes afgeleid, maar als zodanig aan het J. שמועסן shmuzen ‘praten’ ontleend. In het Nederlands heeft het werkwoord een negatieve bijklank. De betekenissen zijn (volgens VD): 1) ‘praatjes verkopen ter verontschuldiging’ (uitdrukking: zich ergens uit smoezen); 2) ‘bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iem. anders’; 3) ‘(overredend) praten in het algemeen’; 4) (Barg.) ‘bekennen, doorslaan’. Vb.: 1) Hij heeft er wat omheen gesmoesd. 2) Ze hebben altijd wat te smoezen. 3) Als ik maar even met hem smoes, komt de zaak in orde.

115 Engels: “A shlemiel spills his soup, it falls on the shlimazl, and the nebech cleans it up”. Bron: http://www.jewfaq.org/yiddish.htm. 116 http://de.wiktionary.org/wiki/Schlemihl.

69

Een ander werkwoord met dezelfde stam is smoezelen (smoezelde, gesmoezeld) v. intr. ‘bedekt en zacht praten, smiespelen; praatjes verkopen, smoesjes vertellen’.117 Zo zien we hoe het neutrale Jiddische ‘praten’ zich ontwikkelde tot het ‘bedrieglijke praatjes verkopen, heimelijk praten’ (pej. conn. betekenisverandering). VD vermeldt ook smoesperen (smoesperde, gesmoesperd) (niet algemeen) ‘vertellen’.

Woorden afgeleid van dezelfde stam zijn ook in het Engels en in het Duits bekend. Het Engels beschikt over het werkwoord schmooze ‘to chat, gossip, engage in a long and intimate conversation’ (OED). Dit woord is uitluitend in het informele taalgebruik bekend. Het wordt vaker in de VS gebruikt, maar het komt ook in de UK voor. Zo schrijft één respondent uit de UK (Londen): “Yes, we use this verb. It means to "suck up to people", i.e., to be really nice to people and flatter them, usually in the context of trying to get your own way or support for your cause, e.g., in a business context. One might schmooze potential sponsors at an exhibition private view. I usually think of this as an americanism”. Haar beschrijving komt echter niet geheel overeen met datgene wat staat in de OED. In ieder geval is het vaak negatief beladen. OED vermeldt ook schmooze als n. (conversie) in de betekenis ‘chat; gossip; a long and intimate conversation’. Uit mijn enquête blijkt dat schmooze vaker wordt gebruikt als ww. dan als znw. (In het Nederlands is het omgekeerde het geval: smoes komt vaker voor dan smoezen.) Er is ook een znw. schmoozer van het ww. schmooze afgeleid, bijv. You're such a shmoozer.

In het Duits komt het Nederlandse smoes overeen met het znw. Schmus (geen. pl.) ‘onzin’.118 Vb. Das ist Schmus, ‘Dit is onzin’. Er erzaehlte viel Schmus, ‘Hij vertelde veel onzin’. Dezelfde Jiddische stam leidde in het Duits tot een ander leenwoord, nl. Schmonzes (geen pl.): 1) ‘leeres Gerede’ (leeg gepraat, gezwets); en 2) (vooral in Oostenrijk) ‘unnützes Zeug, wertloses Zeug, Kitsch’ (geraaskal).119 Duitse Schmonzes gaat terug op het Jiddische meervoudsvorm שמאנצעס shmontses, ev. שמאנצע, shmontse ‘alberne Geschichte’ (onbenullig verhaal), eveneens een afleiding van het J. shmu-es (pl.) ‘praatjes, geruchten’. Schmonzes leidde op zijn beurt in het Duits tot een interessante afleiding, nl. Schmonzette (pl.: Schmonzetten), van Schmonzes + het suffix -ette (vgl. Gazette, Pinzette).120 De betekenis is: ‘wenig geistreiches (kitschiges) Werk; albernes minderwertiges Erzeugnis’ (waardeloos werk/stuk/product). Dit woord schijnt in het bijzonder in Oostenrijk te zijn ingeburgerd.

sores* n. (pl.) ‘zorgen, moeilijkheden, misère’ < J. tsores (pl.) ‘zorgen’ (sg. tsore ‘nood, leed’) < H. sārōth (pl.) ‘zorgen’ (sg. sārāh ’nood’).

KN: 606; Beem: 20, VD. Spel.: tsores, zores. Etym.: via het J. צרות tsores (pl.) ‘moeilijkheden, smarten’ (sg.: צרה, tsore ‘nood, leed, zorg, ongeluk’) gaat terup op het H. צרות sārōth (pl.) ‘zorgen’ (sg.: רהצ , sārāh ’nood’). Dit is een recent leenwoord. In de brontalen (Jiddisch en Hebreeuws) fungeert het als meervoud; in het Nederlands, Engels en Duits wordt het soms als enkelvoud beschouwd (het is dan een collectief begrip). In alle drie talen behoort het tot het informele taalgebruik. Vb.: Ik zit in de sores als ik mijn Bachelor-diploma niet op tijd haal.

117 Niet te verwarren met een ander ww. smoezelen2 in de betekenis ‘bevuilen’. Zo is bijv. het adj. smoezelig ‘enigszins vuil’ van smoezelen2 ‘bevuilen’ afgeleid. 118 http://de.wiktionary.org/wiki/Schmus. 119 http://de.wiktionary.org/wiki/Schmonzes. 120 http://de.wiktionary.org/wiki/Schmonzette.

70

In dezelfde betekenis ook in het Engels (vooral in de VS): tsoris ‘trouble(s)’ (zorgen), soms gespeld als tsuris, tsouris, tsorres. Vb: Sounds to me, my friend, like you got some tsuris. I have other tsores. I had many tsorres, but now I'm better, thanks for asking. In het Duits: Zores ‘Sorgen’ (zorgen).121 Vb.: Sie hatten schon genug Zores.

stiekem** adj. 1) ‘stil, rustig’; 2) ‘heimelijk’; 3) ‘in het geheim kwaad doend, achterbaks’ < J. shtike ‘stil, stilte’ < H. šethiqa ‘stilte, zwijgen’.

KN: 617; Beem: 63; Van der Sijs: 284-85, 289; VD. Spel.: sjtiekum, stiekum, stikkem, stikum. Etym.: via het Jiddische shtike ‘stil, stilte’ gaat terug op het H. šethiqa ‘stilte, zwijgen’. Aanpassing in de vorm: shtike > stiekem. In het Nederlands kennen we stiekem als adjectief, maar in de brontaal was het een substantief. Het luidde shtike en de betekenis was ‘stilte, het zwijgen’ (het woord is aan het Hebreeuuse šethiqa verwant). In het Nederlands ontwikkelde de betekenis van ‘(in het) stilte’ tot ‘heimelijk, geniepig, achterbaks’. We hebben hier dus te maken met conversie (verandering van woordsoort): van znw. naar adj.; pejoratieve conn. betekenisverandering en als resultaat ref. betekenisverandering, betekenisspecialisatie. Het woord is volledig ingeburgerd en wordt ook actief gebruikt door alle deelnemers aan de enquête. Morf.: er is een afleiding in het Nederlands: stiekemerd ‘geniepigerd, gluiperd’: een echte stiekemerd. Ook stiekemheid ‘geniepigheid, achterbaksheid’ en stiekempjes adv. ‘zonder iets te laten merken, stilletjes’ (Hij zou stiekempjes op vakantie gaan). Vaste verbindingen en uitdrukkingen: in de betekenis 1) ‘stil, rustig’: zich stiekem houden ‘niets laten blijken, niets zeggen’; in de betekenis 2) ‘heimelijk’: iets stiekem doen; stiekem weggaan; stiekeme relatie; in de betekenis 3) ‘achterbaks’: een stiekeme jongen. Vb.: We zijn stiekem getrouwd. Bet.ver.: pej. conn. en ref.; conversie (van znw. naar adj.).

tippelen** v.intrans. tippelde, getippeld 1) ‘straatprostitutie bedrijven’; 2) ‘wandelen’ < Barg. tippelen 1) ‘stelen’; 2) ‘prostitutie bedrijven’; 3) ‘lopen’ < J. tippelen ‘lopen’.

KN: 640; Beem: 18, 64; VD. Volgens VD heeft het woord tippel n. (geen pl.) twee onschuldige betekenissen: 1) ‘het wandelen’ (als voorbeeld heeft de VD: aan de tippel zijn) en 2) ‘wandeling’ (dat is nog een hele tippel). Deze beschrijving staat nog dicht bij de betekenissen in de brontaal. Het Jiddische tippel betekent gewoon ‘loop, wandeling’ en het bijbehorende werkwoord tippelen: ‘lopen’. In het Bargoens ontwikkelde de betekenis van tippelen (tippelde, getippeld) zich echter van 1) ‘lopen’ tot 2) ‘uitgaan om iets te stelen; stelen’ (tippelen op ‘erop uitgaan om te stelen’) en 3) (van een prostituee) ‘haar diensten op straat aanbieden aan voorbijgangers’. Tippelen als beroepsaanduiding van vrouwen wordt tot ‘het beroep van straatprostituee uitoefenen’.

121 http://de.wiktionary.org/wiki/Zores.

71

De laatste twee betekenissen komen alleen in het Barg. voor en werden niet aan het Jiddisch ontleend. Vanuit het Bargoens is dit woord in het algemeen Nederlands terecht gekomen (vooral in de laatste specifieke betekenis). Ik zou het dus niet zo gauw als synoniem van ‘wandelen, lopen’ gebruiken. Morf.: op de basis van het ww. tippelen in betekenis 2) en 3) zijn er veel afleidingen en samenstellingen gevormd. Een tippelaar/ tippelaarster hoort gewoon een 1) ‘wandelaar’ te zijn, maar wordt dus in het Barg. 2) ‘straatdief’ en in het ABN ook 3) (tippelaarster) ‘prostituee’. Ss: op basis van tippelen in betekenis 3) zijn er ook veel samenstellingen gevormd, zoals tippelgebied, tippelzone (‘gedeelte van een stad waar (tippel)prostitutie is toegestaan’) en ook tippelhoer en tippelprostitutie. De laatste voorbeelden lijken op pleonasmen, maar zijn het in feite niet. Nemen we bijvoorbeeld tippelprostitutie, dan betekent dit een speciale vorm van prostitutie (nl. ‘straatprostitutie’), en is de combinatie dus geen pleonasme.

Het woord tippelverbod is vrij neutraal: we treffen het ook in de taal van de overheid aan. Volgens VD is het echter informeel: ‘onofficiële benaming voor het verbod aan publieke vrouwen om straatprostitutie te bedrijven’. De gegevens in de VD is dus op dit punt verouderd. Volgens mijn enquête is dit één van de weinige woorden uit de lijst dat ook in het formele taalgebruik (bijv. in kranten of in officiële documenten) wordt gebruikt. Vb.: Ze tippelde om haar brood te verdienen. Het tippelverbod werd enige tijd geleden door de gemeente Amsterdam ingesteld. Bet.ver.: een neutraal woord werd gebruikt voor een negatief begrip; het gevolg: verandering van connotatie en referentie (vgl. de betekenisontwikkeling van de woorden bajes en kalletje): betekenisspec. en uiteindelijk betekenisovergang. Een neutraal woord dat ook in formele stijl voorkomt (in tegenstelling tot wat de dikke Van Dale vermeldt).

tof** adj. toffer, -st ‘goed, fijn, prettig, leuk’ < J. tow/f ‘goed’ < H. tov ‘id.’. KN: 645; Beem: 64; Van der Sijs: 289; VD. Etym.: via het Jiddische טוב tof/tov gaat op het Hebreeuwse טוב tov terug. Als laatste behandel ik het woord dat misschien wel alleen in het informele taalgebruik thuis hoort, maar zeker een positieve connotatie heeft. Het woord betekent immers ‘goed, fijn e.d.’ en dat kan natuurlijk alleen gunstige associaties oproepen. Het woord tof is aan het Jiddisch ontleend, maar het gaat weer op het Hebreeuws terug. Het is aan het Nederlandse klankpatroon aangepast: de eindletter -v wordt als [f] uitgesproken. Deze klankverandering vond reeds in het Jiddisch plaats, maar deze werd niet in schrift aangegeven. In het Nederlands daarentegen wordt de stemloze [f] ook als f geschreven. Morf.: ook in de morfologie is dit woord aan het Nederlands aangepast. Het adj. wordt verbogen: toffe; toffer, tofst. Ook wordt het door alle deelnemers aan de enquête actief gebruikt. Het woord is dus volledig ingeburgerd. Wel blijft het altijd informeel. (Weinig verandering in de betekenis, wel in de stijl.) De laatste vraag van dit hoofdstuk is of hetzelfde leenwoord ook in het Engels en in het Duits bekend is. Het antwoord is ja en nee tegelijk. In het Engels komt dit woord alleen voor in de uitroep mazzel tov ‘gefeliciteerd’ (zie lemma mazzel). Maar als je de Engelstaligen vraagt of ze het woord tov kennen, dan zijn ze met stomheid geslagen.

72

De meerderheid van de geënquêteerden realiseert zich immers niet dat de uitroep mazzel tov uit twee woorden bestaat die elk een aparte betekenis hebben, nl. ‘geluk, succes’ en ‘goed’ (zie figuur 13).

In het Duits is de situatie ook interessant. Het Duits kent geen exacte equivalent van het Nederlandse/Jiddische tof ‘goed’. Wel beschikt het Duits over het woord dufte dat van dezelfde oorsprong is.122 Duitse dufte adj. (comparatief: dufter, superlatief: duftesten) gaat via het Rotwelsch en het Jiddisch op hetzelfde Hebreeuwse tov terug. De betekenis is ‘goed, geweldig’ en andere positieve eigenschappen (vgl. Nederlandse tof). Vb.: Diesen Filme finde ich echt dufte, ‘Deze film vind ik echt tof/geweldig’.

Wel moet ik toegeven dat dit woord niet overal in Duitsland gangbaar is. Het schijnt via Rotwelsch in het Berlijnse dialect terecht gekomen te zijn. In tegenstelling tot wat er in Wikipedia staat, is dit woord niet bekend in Oostenrijk, ook niet in de nevenvorm tofte.123 Het woord toff dat in sommige Duitstalige woordenboeken te vinden is, schijnt helemaal niet bekend te zijn, ook niet onder de echte (geboren en getogen) Berlijners.124 Vb.: Ik vind je een toffe meid (d.w.z. sympathieke: betekenisuitbreiding). Je hebt het uitstekend gedaan! Prima, tof! En nu is het laatste lemma ook af! Super, tof!

Fig. 13. Taart, waarop geschreven staat: מזל טוב (mazal tov) ‘Gefeliciteerd!’. Bron: Wikipedia.

122 http://de.wiktionary.org/wiki/dufte. 123 http://de.wikipedia.org/wiki/Liste_deutscher_W%C3%B6rter_aus_dem_Hebr%C3%A4ischen. 124 http://de.wiktionary.org/wiki/toff.

73

2.6. Conclusie Cultuurhistorische omstandigheden bepalen welke woorden aan welke taal worden ontleend. “Jiddisch is een dode taal”, luidt één van de clichés (zie §1.1.1). Hoewel er nog rond de drie miljoen sprekers van het Jiddisch in de wereld zijn, is deze taal in Nederland zo goed als verdwenen. Inderdaad, je hoort in Nederland geen Jiddisch meer op straat. Maar aan het Jiddisch ontleende woorden hoor je juist wel heel vaak, hoewel degene die ze uitspreekt er zich niet altijd van bewust is dat deze woorden uit het Jiddisch afkomstig zijn. Jiddisch heeft duidelijk zijn stempel op de Nederlandse taal gedrukt, hetgeen is te merken aan talloze woorden van Joodse herkomst.

Talen die met elkaar in aanraking komen, oefenen wederzijds invloed op elkaar uit. In leenwoorden komt deze invloed het duidelijkst tot uiting. In dit deel van mijn scriptie heb ik een aantal Jiddische leenwoorden in het Nederlands besproken. Deze heb ik vergeleken met de overeenkomstige woorden in het Engels en het Duits. De meeste van de behandelde woorden zijn opgenomen in het Nederlandse lexicon. (Volgens mijn enquête zijn de meest ingeburgerde Jiddische leenwoorden: afgepeigerd, gabber, gozer, ramsj, smoes en stiekem). Daarom worden ze niet altijd als leenwoorden herkend. Toch (zelfs wanneer de woorden als oernederlands worden aangevoeld) dragen ze soms sporen van de brontaal.

Sommige leenwoorden behouden hun oorspronkelijke vorm, bijv. bajes, dalles, gein, geteisem, goochem, gotspe, kaffer, mokum, sjlemiel. Maar vaak wordt de vorm (geheel of gedeeltelijk) aangepast aan het Nederlands: och un nebbisj > achenebbisj, bajis > bajes, balboos > bolleboos, boles > bolus, chawwer > gabber, gosen > gozer, jajen > jajem, kapores > kapoeres, gawsones > kapsones, gift > kift, kosher > koosjer, lew > lef, shmu-es > smoes, shmuzen > smoezen, tsores > sores, shtike > stiekem, tow > tof. De klankveranderingen zijn niet willekeurig, maar volgen een algemeen patroon. Vocalen worden vaak tot een sjwa (bijv. och un nebbisj > achenebbisj). De Jiddische [w] wordt [b]: chawwer wordt gabber en gawsones wordt eerst gabsones en uiteindelijk kapsones. Stemhebbende consonanten worden stemloos: aan het begin van een woord (gawsones > kapsones, gift > kift) en ook aan het eind (lew > lef, tow > tof). De Jiddische [g] wordt vaak in het Nederlands als [x] of [ɣ] uitgesproken (in bekende woorden, prevocalisch of intervocalisch): gajes1, mesjogge, gozer. Ook hebben we twee gevallen van volksetymologische aanpassingen gezien: over(le)wotel > hoteldebotel, Le-chayem > Daar ga je!

De Jiddische leenwoorden werden niet alleen in de uitspraak, maar ook in de morfologie aan het Nederlands aangepast. Soms wordt de Jiddische meervoudsvorm in het Nederlands als enkelvoud beschouwd: smoes, gajes. We hebben enkele gevallen van conversie gezien: interj. och un nebbisj > adj. achenebbisj, n. shtike ‘stilte’ > adj. stiekem, n. jat > ww. jatten. Een lange weg van veranderingen heeft het znw. peger ondergaan. Dit leidde uiteindelijk tot het ww. afpeigeren. Het Jiddische znw. peger ‘lijk’ werd in het Bargoens een adj. peiger ‘dood, kapot’ en dit leidde tot het ww. peigeren ‘doodgaan’. De laatste heeft ook een afleiding: (zich) afpeigeren ‘(zich) dodelijk vermoeien’. Het deelwoord afgepeigerd wordt als adj. gebruikt.

Veel van de Jiddische leenwoorden zijn nu algemeen in gebruik. Het verband met de brontaal is onzichtbaar geworden. Deze woorden zijn in het Nederlands een eigen leven gaan leiden. Het vormen van nieuwe afleidingen en samenstellingen bewijst dit ook. Het aanhechten van prefixen en suffixen betekent dat deze woorden aangepast zijn aan de Nederlandse morfologie. De Jiddische leenwoorden die in het Nederlands opgenomen werden en ingeburgerd raakten, worden als basis gebruikt voor steeds nieuwere woorden.

74

Wat de betekenisverandering betreft, hebben de meeste woorden van de lijst zich in een pejoratieve richting ontwikkeld (bajes, gajes, geteisem, goochem, jatten, kaffer, kalle, lef, smoes, stiekem). Daarbij trad er ook een verandering in de stijl op. Oorspronkelijk neutrale woorden werden informeel en blijven aldus in het Nederlands beperkt tot hetzij de volkstaal, of de dagelijkse spreektaal. Hoe komt dat? Dat komt eenvoudigweg doordat deze woorden aan de taal van een lage sociale klasse zijn ontleend, zoals die van de dieven en de Amsterdamse kooplieden. Deze verworven negatieve bijklank is echter niet het lot van alle Jiddische woorden. Eén woord uit de lijst heeft zijn positie daarentegen verbeterd. Het gaat hier om het woord ramsj, dat in het Nederlands een vrijwel neutraal woord is (in tegenstelling tot het overeenkomstige woord in het Duits, nl. Ramsch). Het verschil in stijlregister is ook interessant. Eén blik op de tabel in bijlage 3 laat duidelijk zien dat de meerderheid van de besproken leenwoorden tot het informele taalgebruik behoort. Ergens op de rand tussen informeel en neutraal zijn de woorden: afgepeigerd, bolleboos, gabber, kapsones, lef, mazzel, Mokum. De woorden gotspe, smoes, smoezen, stiekem en de bovengenoemde ramsj zijn volgens de enquête de meest neutrale. Bolus in de betekenis ‘soort gebak’ en koosjer in de betekenis ‘volgens de Joodse spijswetten’ zijn natuurlijk neutrale woorden. Toch zijn ze in de nieuwere, daaruit ontwikkelde figuurlijke betekenissen geen neutrale woorden meer (zie de lemma’s bolus en koosjer in §2.5.4).

Eén woord uit de lijst was vroeger zeer informeel en onofficieel (Bargoens!), maar nu wordt het als neutrale term beschouwd. Ik bedoel met name het werkwoord tippelen in de betekenis ‘straatprostitutie bedrijven’. In het bijzonder als eerste lid van samenstellingen is dit woord productief. Een samenstelling als tippelverbod kunnen we nu ook in officiële stukken aantreffen, terwijl vroeger dit werkwoord alleen in een bepaald milieu gangbaar was. Het gebruik van dit woord is echter een uitzondering die de regel bevestigt. Bovendien is de betekenis van tippelen als ‘beroep van prostituee uitoefenen’ juist het resultaat van de pejoratieve connotatieve betekenisverandering van het oorspronkelijk neutrale werkwoord ‘lopen, wandelen’. Zo zien we dat de connotatieve betekenisverandering vaak weer leidde tot een referentiële betekenisverandering. Vergelijk de betekenisontwikkeling van de woorden bajes en kalle. Ze volgen tezamen met het woord tippelen hetzelfde patroon: het Bargoens gebruikte een neutraal woord voor een negatief begrip. Als gevolg daarvan trad er een verandering van connotatie én van referentie op. Het woord kalle werd (in tegenstelling tot bajes en tippelen) echter vanuit het Bargoens niet in het ABN opgenomen.

We zijn natuurlijk ook andere typen betekenisverandering in de loop van dit onderzoek tegengekomen. Voorbeelden van de metaforische betekenisverandering zijn: bolleboos van ‘heer des huizes’ tot ‘slimmerik’ (op basis van gelijkenis in eigenschap) en bolus van ‘soort rond gebak’ tot ‘drol’ (op basis van gelijkenis in uiterlijk). We hebben enkele gevallen van metonymische betekenisontwikkeling gezien, m.n.: gabber 3) ‘liefhebber van een bep. genre van housemuziek’ uit gabber 2); sjlemazzel 2) ‘pechvogel’ uit 1) ‘ongeluk’, en koosjer in bijv. koosjer restaurant. Het woord koosjer is tevens een voorbeeld van metaforische betekenisontwikkeling. Het kreeg naast de letterlijke betekenis ‘volgens de Joodse spijswetten’ ook een figuurlijke: ‘in orde, goed’. Deze woorden (bolus, gabber, sjlemazzel, koosjer) breidden dus hun betekenis uit. Een ander voorbeeld van betekenisuitbreiding is het woord tof dat allerlei positieve eigenschappen uitdrukt: niet alleen ‘goed’, maar ook ‘sympathiek, fijn, prettig, leuk’ (toffe meid).

75

De betekenisontwikkeling tegengesteld aan uitbreiding is betekenisbeperking. Daarvan hebben we echter weinig voorbeelden gezien. Wel komt het werkwoord tippelen in de betekenis van ‘lopen’ steeds minder voor. Voorbeelden van betekenisveralgemening en betekenisspecialisatie zijn gemakkelijk te geven. Betekenisveralgemening: gajes ‘niet-Joden’ > ‘volk’, gozer ‘bruidegom’ > ‘kerel’ en kalle ‘bruid’ > ‘meisje’ (voordat dit woord ook in connotatie is veranderd van ‘meisje’ tot ‘meisje van lichten zeden, prostituee’) en De mazzel als afscheidsgroet. Betekenisspecialisatie: bajes van ‘huis’ naar ‘gebouw waar men gevangen zit’, gabber in de nieuwe betekenissen, mokum van ‘stad’ naar ‘Amsterdam’, ramsj in de gespecialiseerde betekenis ‘uitverkoop van boeken’.

Een voorbeeld van een woord dat een reeks betekenisveranderingen heeft ondergaan is jajem: eerst veralgemening van ‘wijn’ naar ‘sterke drank’, dan specialisatie van ‘sterke drank’ naar ‘jenever’ en als resultaat betekenisovergang van ‘wijn’ naar ‘jenever’. Andere voorbeelden van betekenisovergang zijn: achenebbisj, bajes, bolleboos, geteisem, gozer, kift, lef, tippelen. Sommige van deze woorden werden al eerder als voorbeeld gegeven. De betekenisovergang verloopt immers niet zo maar, maar via andere soorten betekenisverandering. Ook verandert de betekenis vaak door een bepaald stijlfiguur. We zijn enkele van deze stijlfiguren tegengekomen, bijv. dysfemisme (afgepeigerd ‘dood’ > ‘moe’) en ellips (gabber uit gabberhouse; mokum uit mokum Alef).

Tijdens dit onderzoek probeerde ik bij elk Jiddisch leenwoord in het Nederlands steeds naar de overeenkomstige woorden in twee andere talen, het Engels en het Duits, te zoeken. Het woord gabber is in dit opzicht heel leerzaam geweest. Eerst was ik het spoor bijster, want het Engels heeft het woord gabber wel, maar dit woord is geen cognaat met het Nederlandse gabber. Het Engelse gabber heeft een andere betekenis (‘babbelaar’) en ook een andere oorsprong. Het is dus een valse vriend. Gabber in de betekenis ‘bepaald soort van housemuziek’ is recent door het Engels aan het Nederlands ontleend en wordt door de deelnemers aan de enquête noch gebruikt noch herkend. Het Duits heeft het woord overeenkomstig met het Nederlandse gabber wel, maar het wordt anders gespeld en uitgesproken: Haberer. In het Duits heeft het woord Haberer dezelfde betekenis als in het Nederlands, maar dit was niet met alle besproken woorden het geval. Zo komt bijvoorbeeld het Duitse Beiz/ Beisel met het Nederlandse bajes overeen, maar heeft dit woord in het Duits een geheel andere betekenis, m.n. ‘kroeg, bar’. De woorden Beiz in het Duits en bajes in het Nederlands zijn dus ook valse vrienden, hoewel niet toevallig (in tegenstelling tot het Engelse gabber/ Nederlandse gabber). Ze hebben in feite dezelfde oorsprong: beide woorden gaan via het Jiddisch op het Hebreeuwse bayit ‘huis’ terug. Nu zie ik hoe de betekenisverandering tot het ontstaan van deze valse vrienden heeft geleid. In beide talen heeft de betekenisspecialisatie zich op onafhankelijke wijze voorgedaan. In het Nederlands (in het Bargoens) is de betekenis van ‘huis’ veranderd tot ‘huis waar men gevangen zit, gevangenis’ en in het Duits naar ‘huis waar men drank kan verkrijgen, kroeg’. Het Engels kent geen overeenkomstig woord, maar er zijn tal van andere Jiddische leenwoorden in het Engels, waaronder bijvoorbeeld nebbish, chutzpah, kosher, mazel (tov), meshuga, schlimazel, schlemiel, schmooze en tsoris. Sommige van deze woorden hebben een betekenis vergelijkbaar met dezelfde woorden in het Nederlands, maar andere niet. Zo zien we dat het Jiddisch inderdaad als Robin Hood van de talen kan worden gekenschetst: “gappende van de taalkundig rijke en gevend aan de arme”.

76

Wat ook opmerkelijk is als we naar de tabel van bijlage 3 kijken, is dat de meerderheid van de Jiddische leenwoorden uiteindelijk op het Hebreeuws teruggaat. Dat is niet toevallig, en de verklaring ligt niet in het feit dat ik met opzet de Hebreeuwse leenwoorden voor mijn onderzoek heb gekozen. De eigenlijke reden daarvoor kunnen we achterhalen, als we de reis van de woorden door de geschiedenis meemaken. Dan zien we in welke context en door wie deze leenwoorden oorspronkelijk werden gebruikt, en langs welke wegen ze in het Nederlands terecht gekomen zijn. In het licht van het feit dat vele van de besproken woorden in het Nederlands niet direct, maar via het Bargoens gekomen zijn, is het niet verrassend dat ze een Hebreeuwse achtergrond hebben. Voor mensen uit dit milieu (dieven, handelaren) was het immers van belang dat ze door personen die niet tot hun slag behoorden, niet werden begrepen. Het Jiddisch en het Nederlands zijn beide Germaanse talen. Als gevolg daarvan konden de Nederlanders het Jiddisch enigszins verstaan. Maar de Semitische component van het Jiddisch werd door hen niet begrepen. Het is dan ook niet verrassend dat juist deze component in de Nederlandse “geheimtalen” zoals het Bargoens werd opgenomen. Vanuit het Bargoens kwamen deze woorden in het algemeen Nederlands terecht, en nu zijn ze geen “geheimwoorden” meer. Dit dient tevens ter verklaring van een andere kwestie, namelijk die van de vaak negatieve connotatie van de besproken leenwoorden. Dit wordt evenzo verklaard door het feit dat ze aan de taal van een lage sociale klasse van de maatschappij zijn ontleend. Daarom komen slechts enkele van deze woorden in de hogere stijl voor. De meeste zijn informeel en blijven beperkt tot de spreektaal. Dat kan natuurlijk in de loop der tijd veranderen (zoals we hebben gezien met de woorden gotspe en tippelen). In dit onderzoek doe ik echter geen voorspellingen, maar bestudeer ik het gebruik van de woorden in het hedendaags Nederlands. Als afsluiting van dit deel wil ik nogmaals een citaat van de journalist Rappaport in herinnering brengen (zie §1.1.4, p.12): “I speak 10 languages – all of them in Yiddish”. Inderdaad, als je het Jiddisch spreekt, dan weet je automatisch iets van andere talen, en met name van de talen aan welke het Jiddisch een deel van zijn woordenschat heeft ontleend. Dat zijn bijvoorbeeld het Hebreeuws, het Duits, het Engels, het Nederlands en de Slavische talen. Maar het omgekeerde geldt ook: als we één van deze talen spreken, weten we ook iets van het Jiddisch. Dat is dan ook de reden dat als we het Jiddisch gaan leren, we aangenaam verrast zullen worden om enkele bekende woorden tegen te komen. Ik spreek zelf geen Jiddisch, maar terwijl ik aan deze scriptie werkte, was ik verrukt te ontdekken dat ik eigenlijk al heel veel van het Jiddisch wist. Ook was ik blij kennis te nemen van de oorsprong van enkele kleurrijke Nederlandse woorden, die deel uitmaken van de Nederlandse (hoewel vaak van de ondergrondse) cultuur.

77

3. Conclusie

Di mayse fun der geshikhte iz aza min historye. “Het verhaal van deze geschiedenis is een verhaal op zichzelf.”

(Engels: “The story of this history is a tale in itself.”) (Een Jiddische zegswijze)

In dit hoofdstuk trek ik enkele conclusies en vat ik mijn scriptie samen. Ook leg ik een verband tussen deel 1 en deel 2 van mijn onderzoek. Jiddisch is een mengtaal, en karakteristiek voor deze taal is een vermenging van allerlei elementen van verschillende talen tot nieuwe woorden. Jiddische leenwoorden die overgenomen zijn in het Nederlands, kunnen ook verbonden worden met inheemse affixen. Deze woorden veranderen niet alleen in vorm, maar ook in betekenis. Het bleek dat sommige woorden, hoewel ze uit het Jiddisch afkomstig zijn, iets geheel anders aanduiden in het Nederlands. Dit is niet verrassend, omdat we weten dat de taal voortdurend verandert – met uitzondering van dode talen. Het Jiddisch wordt niet meer in Nederland gesproken. In dit land is deze taal verdwenen. En toch leven de resten daarvan in het Nederlands voort. De geschiedenis van de Joden als een volk die in de diaspora leefde, de geschiedenis van hun taal, het Jiddisch, en de invloed die hun taal gehad heeft op de omringende talen, zijn nauw met elkaar verbonden. De positie van de Joden als een minderheidsgroep binnen de maatschappij leidde tot een positie van het Jiddisch tegenover de landstaal vergelijkbaar met de positie van het dialect tegenover de standaardtaal (hoewel het Jiddisch zelf geen dialect is). Dat verklaart de opvatting van het Jiddisch als minderwaardige taal, die ook onder de Joden zelf gangbaar werd. Ook toen de Joden zich mochten vestigen in de Europese landen, waren ze over het algemeen geen gelijkwaardige burgers van deze landen maar bleven in de marge. Evenzo werden de woorden die de lokale talen aan het Jiddisch ontleend hadden, meestal (op enkele uitzonderingen na) geen gelijkwaardige burgers binnen de woordenschat naast de erfwoorden, maar bleven ze beperkt tot het marginale, informele of mondelinge taalgebruik. Ook de betekenisontwikkelingen van de woorden afzonderlijk getuigen van de maatschappelijke positie van de Joden. Deze situatie is trouwens niet alleen beperkt tot Jiddische woorden in het Nederlands, maar geldt ook voor het Engels en het Duits.

Het Nederlands heeft veel woorden aan het Jiddisch ontleend, wat getuigt van het uitgebreide contact tussen beide talen. Joden woonden verspreid over Nederland, maar ze concentreerden zich voornamelijk in Amsterdam. Het is dan ook niet verrassend dat juist in het Amsterdamse dialect de meeste Jiddische leenwoorden terug te vinden zijn. Amsterdammers worden vaak Mokumers genoemd, een woord dat afgeleid is van Mokum, de Joodse benaming voor Amsterdam.

78

De geschiedenis van de Joden in Nederland kan ons informatie geven over de etymologie van de Jiddische leenwoorden. Het verklaart hun ontstaan en betekenisverandering. Maar het omgekeerde geldt ook: het onderzoek naar de Jiddische leenwoorden en hun taalgebruik leert ons over de geschiedenis van de Joden in Nederland. Ook leert het ons over de lexicale verandering (zowel ontlening als betekenisverandering) in het algemeen. In de loop van dit onderzoek kon ik de algemene theorie van lexicale verandering toetsen en probeerde ik die ook toe te passen op de gekozen woorden. Daarbij werden de gangbare mechanismen van betekenisverandering bevestigd. Hoewel het aantal woorden beperkt is, bleek de reeks heel divers te zijn (in woordsoort, betekenis en connotatie), en we hebben alle soorten betekenisveranderingen onder ogen gekregen. Mijn onderzoek lijkt wel op een korreltje zand, waarin je het hele universum van lexicale verandering weerspiegeld ziet. Of op een regendruppel, een klein trilkristal die “wereld en ruim heelal” bevat. (Naar Blake en Leopold.) Er staan echter nog meer Jiddische leenwoorden te springen om ontdekt te worden. Ik hoop dan ook dat deze scriptie een aanleiding zal zijn voor een vergelijkbaar onderzoek naar Jiddische leenwoorden in andere talen.

Wat het Jiddisch in sociolinguïstisch perspectief betreft, heeft de studie van dit onderwerp al veel resultaten opgeleverd. Er is echter nog voldoende ruimte voor nader onderzoek naar het Jiddisch in al zijn facetten, vanuit zowel sociolinguïstisch als historisch-linguïstisch perspectief. Terwijl het aantal moedertaalsprekers van het Jiddisch van dag tot dag daalt, moge het aantal taalkundigen en degenen die erin geïnteresseerd zijn steeds stijgen, zodat we kunnen voortbouwen op de kennistoren van deze taal in het bijzonder en die van de taalkunde in het algemeen.

79

Bibliografie Adler, Jacob. 1999. A Life on the Stage: A Memoir. Translated and with

commentary by Lulla Rosenfeld. New York: Knopf. Althaus, Hans Peter. 2004. Chuzpe, Schmus & Tacheles. Jiddische

Wortgeschichten. München: Beck. Appel, René [e.a]. 2002. Taal en taalwetenschap. [3e herz. dr.] Oxford: Blackwell. [1e dr.: Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.] Arian, Max. 1999. ‘Het Jiddisj leeft’ [interview met Barry Davis, jiddisjist te

Londen]. In: De groene Amsterdammer: weekblad voor Nederland, vol. 123, No. 40 (okt. 1999), p. 18-20. Amsterdam. Online: http://www.groene.nl/1999/40/het_jiddisj_leeft.

Bank, Jan en Maarten van Buuren. 2000. 1900 Hoogtij van burgerlijke cultuur. Sdu Uitgevers, Den Haag. Hieruit: ‘Hoofdstuk 10. Godsdienst en emancipatie: jodendom en katholicisme’, in het bijzonder ‘Joodse gemeenschap’, p. 385-397.

Beem, Hartog. 1950. De verdwenen Mediene: kol hakohol hakodousj hazee. Amsterdam: Joachimsthal. 1954. ‘Yiddish in Holland: linguistic and socio-linguistic notes’. In: U. Weinreich (ed.), The field of Yiddish: studies in language, folklore and literature, p. 122-133. 1961. ‘Het Jiddisj en zijn resten in het Nederlands’. Overdr. uit: Levende Talen No. 208 (feb. 1961), p. 36-50. 1970. Jerosche (erfenis): Jiddische spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlandse taalgebied. [2e gew. en aangevulde dr.] Assen: Van Gorcum. [Oorspronk. uitgave 1959.] 1974. Uit Mokum en de mediene: Joodse woorden in Nederlandse omgeving. Assen: Van Gorcum. 1975. Šĕ’erît: resten van een taal: woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch. Assen: van Gorcum.

Belenky, M. (Беленький, М.). 2003. ‘Ивритские корни русского воровского жаргона.’ In: Евгений Беркович (ред.), Заметки по еврейской истории. Сетевой журнал еврейской истории, традиции, культуры 24 (янв. 2003). Online: http://www.berkovich-zametki.com/Nomer24/Belenky1.htm [In het Russisch]. 2005. Еврейские корни русской "фени". In: Евгений Беркович (ред.), Заметки по еврейской истории. Сетевой журнал еврейской истории, традиции, культуры 11 (60) (ноябрь 2005). Online: http://berkovich-zametki.com/2005/Zametki/Nomer11/Belenky1.htm

[In het Russisch]. Berger, Shlomo [e.a.] (ed.). 2003. Speaking Jewish, Jewish speak:

multilingualism in western Ashkenazic culture. Studia Rosenthaliana 36 (2003). Leuven: Peeters. (ed.). 2007. The Bible in/and Yiddish. Amsterdam: Menasseh ben Israel Institute. (ed.). 2007. The multiple voices of modern Yiddish literature. Amsterdam: Menasseh ben Israel Institute. [2007]. ‘Jiddisj tussen heilig en profaan’. Online: http://igitur-archive.library.uu.nl/sg/2007-1206-202805/c4.pdf.

80

Berkowitz, Joel (ed.). 2003. Yiddish Theatre: New Approaches. London: Littman Library of Jewish Civilization.

Birnbaum, S.A. 1939. ‘The age of the Yiddish language’. In: Transactions of the Philological Society (1939), p. 31-48. London. 1979. Yiddish – A Survey and a Grammar, Toronto.

Bíró, Tamás. 2004. ‘Weak Interactions, Yiddish influence in Hungarian, Esperanto and modern Hebrew’. In D. Gilbers et al (eds.), On the Boundaries of Phonology and Phonetics, a Festschrift presented to Tjeerd de Graaf, Rijksuniversiteit Groningen, p. 123-145. Online: http://www.birot.hu/publications/TBiro-TjeerdDeGraaf.pdf.

Bode, Emile en Menzo Willems. 1997. Binnenhof-bargoens. ’s-Gravenhage. Bosten, Leo en Cor Driessen. 1981. Groenstraats-Bargoens woordenboek. Eygelshoven : Eydems. Braun, Dovid. 2002. ‘A Reply to Vulf Plotkin [re: Yiddish is not a "mixed"

Language]’. In: The Mendele Review vol. 6, no. 2 (2002). Online: http://yiddish.haifa.ac.il/tmr/tmr06/tmr06002.txt.

Bree, C. van. [1983.] Het dialect in deze tijd. [S.l. Inaugurale rede Leiden.] 1996. Historische taalkunde. 2 dr. Leuven: Acco. Bruyn, Lucas. 2000. ‘New magazine: Grine Medine. [Yiddish in the Netherlands]’.

In: Mendele: Yiddish literature and language, vol. 10 (2000). Online: http://www2.trincoll.edu/~mendele/vol10/vol10036.txt.

Chernykh, P. (Черных, П.). 2002. Историко-этимологический словарь современного русского языка [Russisch etymologisch woordenboek]. 5de dr. Moskva: Russky yazik.

Dale, van. 2005. Groot woordenboek van de Nederlandse taal. 14e, herz. uitg. door Ton den Boon en Dirk Geeraerts; etymologie door N. van der Sijs. Utrecht: Van Dale Lexicografie.

Dale, van. Van Dale Woordenboek online: http://www.vandale.nl/. Dawidowicz et al (eds.). 1964. For Max Weinreich on his Seventieth Birthday:

Studies in Jewish Languages, Literature and Society. The Hague: Mouton. Devos, M. en J. van Keymeulen. 1990. ‘Etymologie en cultuurgeschiedenis’. In: A.

Moerdijk, W. Pijnenburg en P. van Sterkenburg, 100 jaar etymologie. ’s-Gravenhage: SDU Uitgeverij, p. 171-191.

Dillard, J.L. 1975. All-American English. New York: Random House. Dunphy, Graeme, 2007. ‘The New Jewish Vernacular’. In: Max Reinhart,

Camden House History of German Literature, vol 4: Early Modern German Literature 1350-1700, p. 74-79.

Endt, Enno. 1974. Bargoens woordenboek: kleine woordenschat van de volkstaal: volkstaal-ABN, ABN-volkstaal. Samengest. in samenw. met Lieneke Frerichs. 2 dr. Amsterdam: Erven Thomas Rap.

1969. Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. Amsterdam: Scheltema en Holkema.

Estraikh, Gennady. 1999. Soviet Yiddish: language planning and linguistic development. Oxford: Clarendon Press. 2005. In harness: Yiddish writers' romance with communism. Syracuse, N.Y: Syracuse University Press.

Estraikh, Gennady & Mikhail Krutikov (eds.). 1999. Yiddish in the contemporary world: papers of the first Mendel Friedman international conference on Yiddish. Oxford: Legenda.

81

Feinsilver, Lillian M. 1962. ‘Yiddish idioms in American English’. In: American Speech 36: 200-206. 1970. The Taste of Yiddish. Thomas Yoseloff.

Fishman, David E. 2005. The Rise of Modern Yiddish Culture, Pittsburgh: University of Pittsburgh Press.

Fishman, Joshua A. 1965. Yiddish in America: socio-linguistic description and analysis. Bloomington: Indiana University Press; The Hague, Netherlands: Mouton. 1977. ‘Ethnicity and language’. In: H. Giles (ed.), Language, Ethnicity and Intergroup Relations, p. 15-18. New York. (ed.). 1980. Sociology of Yiddish. The Hague: Mouton (ed.). 1981a. Never say die!: a thousand years of Yiddish in Jewish life and letters. The Hague: Mouton [in Yiddish and English]. 1981b. ‘The Sociology of Yiddish: a Foreword”. In: J.A. Fishman 1981a, p. 1-102. 1981c. ‘Epilogue: Contributions of the Sociology of Yiddish to the General Sociology of Language’. In J.A. Fishman 1981a, p. 739-756. 1991. Yiddish: turning to life. Amsterdam: Benjamins. M.n. deel III: Corpus planning: the ability to change and grow, p. 181-229 en deel IV: Status planning: the Tsernovits conference of 1908, p. 231-290.

Franck, Johannes. 1976. Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. 's-Gravenhage: Nijhoff.

Frank, Herman. 1938. Jewish Typography and Bookmaking Art. New York: Hebrew-American Typographical Union.

Frojimovics, Kinga, Géza Komoróczy, Viktória Pusztai & Andrea Strbik. 1999. ‘Hebrew or Yiddish Loanwords in Hungarian’. In: Jewish Budapest. (Monuments, Rites, History). Budapest: CEU Press, p. 476-82.

Fuks-Mansfeld, R. 1994. ‘De taal die niet sterven wil: Jiddisj in de Joodse wereld van vroeger en thans’. In: Ter herkenning: tijdschrift voor christenen en joden, vol. 22, No. 2 (aug. 1994), p. 73-83.

Geeraerts, D. 1989. Wat er in een woord zit. Facetten van de lexicale semantiek. Leuven: Peeters (in het bijzonder hoofdstuk 8: ‘Historische facetten’, p. 174-203).

Geerts, G. en Ton den Boon. 2004. Groot woordenboek der Nederlandse taal. 13e, herz. uitg. Etymologie door Nicoline van der Sijs. Utrecht.

Gutschow, Mirjam. 2007. Inventory of Yiddish publications from the Netherlands: c. 1650 - c. 1950. [Hebrew language and literature series.] Leiden: Brill.

Hall, Richard Michal Ryan. 1967. Yiddish syntax: phrase structure rules and optional singulary transformations of the modern standard language. [S.l.]

Hamans, Camiel. 2006. ‘The Minority Language Debate: The Case of Yiddish in the Dutch Language Landscape’. In: Werkwinkel 1 (1), p. 225-252. Online: http://ifa.amu.edu.pl/werkwinkel/docsed01/13-camiel%20hamans.pdf.

Harkavy, Alexander. 1898. Harkavy's English-Jewish and Jewish-English Dictionary. New York: Hebrew Publishing Company. Expanded 6th ed., 1910. Online: http://www.cs.engr.uky.edu/~raphael/yiddish/harkavy/index.utf8.html. 1925. Yiddish-English-Hebrew Dictionary. New York: Hebrew Publishing Company. Expanded 2nd ed., 1928, reprinted, Yale University Press, 2005.

Harshav, Benjamin. 1990. Turning points. Porter Institute, Tel Aviv University. 1999. The meaning of Yiddish. Stanford, CA: Stanford University Press.

82

Heikens, Henk [e. a.]. 2002. Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands: spelling, uitspraak, buiging, herkomst, betekenis. Den Haag: SDU Uitgevers.

Herzog, Marvin (ed.-in-chief), Vera Baviskar... [et al.]. 1992-2000. The Language and Culture Atlas of Ashkenazic Jewry. 3 vols. Tübingen: Niemeyer. New York: YIVO Institute for Jewish Research.

INL. 2007. Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Leiden: INL (Instituut voor Nederlandse Lexicologie). Online: www.wnt.inl.nl.

INL, met een leidraad door Ludo Permentier. 2005. Woordenlijst Nederlandse taal (Het groene boekje). Tielt: Lannoo.

Jacobs, Neil G. 2005. Yiddish: a linguistic introduction. Cambridge: Cambridge University Press.

Janssen, Theo (red.). 2002. Taal in gebruik: een inleiding in de taalwetenschap. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Kadison, Luba and Joseph Buloff with Irving Genn. 1992. On stage, off stage: memories of a lifetime in the Yiddish theatre. Cambridge, MA: Harvard University Library.

Kamp, Justus van de. 1999. ‘Mosterd na de maaltijd: Jiddische taalplanning achteraf’. In: Nicoline van der Sijs (red.), Taaltrots: purisme in een veertigtal talen, p. 97-103. Amsterdam: Contact.

Kamp, Justus van de & Jacob van der Wijk [onder red. van Sander Blom et al.]. 2006. Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal. Amsterdam: Contact.

Katz, Dovid. 1987a. Grammar of the Yiddish Language. London: Duckworth. Online: http://www.dovidkatz.net/dovid/PDFLinguistics/2-1987-Grammar-Yiddish.pdf. (ed.). 1987b. Origins of the Yiddish language: papers from the first Annual Oxford Winter Symposium in Yiddish language and literature, 15-17 December 1985. [Winter studies in Yiddish; vol. 1.] Oxford: Pergamon. (ed.). 1992. כלל־תקנות פון יידישן אויסלייג (klal takones fun yidishn oysleyg) (Standard Rules of Yiddish Orthography). Oxford: Oxforder Yidish Press (in het Jiddisch). Online: http://www.dovidkatz.net/dovid/PDFStylistics/1992.pdf. 2007. Words on Fire: The Unfinished Story of Yiddish (2 ed.). New York: Basic Books.

Katznelson, Jitzchak. 1996. Lied van het Vermoorde Joodse volk (Jiddisch- Nederlands). Naarden.

Kerler, Dov-Ber. 1999. The origins of modern literary Yiddish. Oxford: Clarendon Press.

Kloss, Heinz. 1967. ‘Abstand languages and Ausbau languages’. In: Anthropological Linguistics: archives of languages of the world (no. 9, 1967). New York: Millwood.

Kornblueth & Aynor. 1974. ‘A Study of the longevity of Hebrew slang’. In: International Journal of the Sociology of Language 1: 15-38.

Kriwaczek, Paul. 2005. Yiddish Civilization: The Rise and Fall of a Forgotten Nation, London: Weidenfeld & Nicolson.

Kroon, Sjaak en Jan Sturm. 2000. ‘«De taal is gansch het volk»: een zoektocht naar de oorsprong en het gebruik van een sententia’. In: Spiegel 17/18 (1999/2000), nr. 1/2, p. 25-65. Online: http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=40672.

Landis, Joseph C. (ed.). 1984. Memoirs of the Yiddish stage. Flushing, N.Y: Queens College Press.

83

(ed.). 2000. The life and times of Yiddish: studies in the past and present of the language. New York: Yiddish Books.

Lansky, Aaron. 2004. Outwitting History: How a Young Man Rescued a Million Books and Saved a Vanishing Civilisation. Algonquin Books, Chapel Hill.

Liptzin, Sol. 1972. A History of Yiddish Literature. Jonathan David Publishers, Middle Village.

Mark, Yudel. 1981. ‘The Yiddish Language: Its Cultural Impact’. In: Fishman, Joshua A. (ed.), Never say die! : a thousand years of Yiddish in Jewish life and letters, p. 119-127. The Hague: Mouton.

Mark Tolts. 2004. ‘The Post-Soviet Jewish Population in Russia and the World’. In: Jews in Russia and Eastern Europe, No. 1 (52), p. 37-63. Online: http://www.jafi.org.il/education/100/concepts/demography/Tolts_Article1.pdf.

Mencken, H.L. 1936. The American language: an inquiry into the development of English in the United States. 4th ed [1e uitg.: 1919]. New York: Knopf. (Re: Yiddish: p. 633-636).

Michman, Jozeph, Hartog Beem, Dan Michman. 1999. Pinkas: geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland [vert. uit het Hebreeuws door Ruben Verhasselt; aanvullend onderzoek Victor Brilleman; eindred. Joop Sanders en Edward van Voolen]. Amsterdam: Contact.

Moormann, J.G.M. 2002. De geheimtalen: het Bargoense standaardwerk, met een nieuw, nagelaten deel. Bezorgd door Nicoline van der Sijs; met een inl. van Enno Endt. Amsterdam: Veen. [Oorspr. uitg. in twee dl. Zutphen: Thieme, 1932-1934.]

Oostendorp, Marc van. 2006. ‘Meningen over taal. Frankrijk, België en Nederland’. Online: http://www.vanoostendorp.nl/pdf/meningen.pdf.

Oxford English Dictionary (OED). Online: http://www.oed.com/. Passow, David. 1996. The prime of Yiddish. Jerusalem: Gefen. Peltz, Rakhmiel. 2003. ‘Yiddish: A Language Without An Army Regulates Itself.’

[A chapter in the book]. In: A. Deumert and W. Vandenbussche (eds.), Germanic Standardizations – Past and Present. Amsterdam and Philadelphia: John Benjamins, p. 435-457. Online: http://www.drexel.edu/judaicstudies/jstpeltz1.html.

Philippa, Marlies (hoofdred.) et al. 2003-2007. Etymologisch woordenboek van het Nederlands. 3 delen: A-R. Amsterdam. Online: www.etymologie.nl.

Plotkin, Vulf. 2001. ‘Über die Rolle von genetischen, arealen und ethnokulturellen Faktoren in Entstehung und Evolution des Jiddischen’. In: ELiS_e <Essener Linguistische Skripte_elektronisch> Jahrgang 1, Heft 2 (2001), Seite 55-66. Online: http://www.uni-due.de/imperia/md/content/elise/ausgabe_2_2001_plotkin.pdf.

2002a. ‘On the role of genetic, areal and ethnocultural factors in the formation and evolution of Yiddish’ [Vertaling van Plotkin 2001]. Online: http://vulfplotkin.tripod.com/yiddish.html.

2002b. ‘Is Yiddish a "Mixed" Language?’ [Engelse samenvatting van Plotkin 2001]. In: The Mendele Review vol. 6, no. 1 (2002). Online: http://yiddish.haifa.ac.il/tmr/tmr06/tmr06001.txt. Polak, Henri, 1924a: ‘Het Amsterdamsche ghetto’. In: De Vrijdagavond, vol. 1

(1924), nr. 12, p. dl. 1, 290-298. 1924b. ‘Het Amsterdamsche ghetto’. In: De Vrijdagavond, vol. 1 (1924), nr. 26, p. dl. 1, 406-407.

84

1925. ‘Het Amsterdamsche jiddisch (1)’. In: De Vrijdagavond, vol. 2 (1925), nr. 7, p. dl. 1, 104. 1925. ‘Het Amsterdamsche jiddisch (slot)’. In: De Vrijdagavond, vol. 2 (1925), nr. 19, p. dl. 1, 310-311. 1938. ‘De Amsterdammers’. In: P.J. Meertens en Anne de Vries (red.), De Nederlandsche volkskarakters. J.H. Kok, Kampen, p. 192-204. Online: http://www.dbnl.org/tekst/vrie011nede01_01/vrie011nede01_01_0014.htm.

Praag, Carlo van. 2004. ‘Boekbespreking. Recensie van Guus Extra en Durk Gorter (editors): The other Languages of Europe. Demographic, Socio-linguistic and Educational Perspectives. Multilingual Matters’. In: Migrantenstudies, 20 (1), p. 54. Online: http://www.migrantenstudies.nl/inhoud/2004-1/MS%202004-1%20VANPRAAG.pdf.

Rader, Jim. 2000. ‘Yiddish words/calques in English ‘. In: Mendele: Yiddish literature and language, vol. 10 (2000). Online: http://www2.trincoll.edu/~mendele/vol10/vol10036.txt.

Reershemius, G., 2007. ‘Remnants of Western Yiddish in East Frisia’. In: Stephan Elspaß (ed.), Germanic Language Histories “from Below” (1700-2000), Berlin [u.a.]: de Gruyter.

Rietveld-van Wingerden, Marjoke, Johan Sturm & Siebren Miedema. [2001]. ‘Onderwijs en sociale integratie: de historische casus van Joden in Nederland, 1800-1900’. In: Tijdschrift Sociale Wetenschappen nr. 26 (2001), p. 17. Online: http://spitswww.uvt.nl/web/FSW/tijdschrift/dijkstra/rietveld.pdf.

Roskam, Henry. 2002. Boeven-jargon. Bezorgd door Ewoud Sanders en Nicoline van der Sijs. Amsterdam: Veen.

Rosten, Leo. 1968. The joys of Yiddish: a relaxed lexicon of Yiddish, Hebrew and Yinglish words often encountered in English, plus dozens that ought to be, ... - from the days of the Bible to those of the Beatnik. New York: McGraw-Hill Book Company. 1982. Hooray for Yiddish! : a book about English: a cheerful lexicon of Yiddish words which have become part of the English language. New York: Simon & Schuster. 2001. The New Joys of Yiddish. New York: Crown Publishers.

Sanders, Ewoud. (ed.). 1999. Boeventaal & Gabbertaal: twee Bargoense woordenboekjes uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Soest: Verba. 2007. ‘Jood met of zonder een hoofdletter (1). In: NRC Handelsblad (27 november 2007). Online: http://weblogs3.nrc.nl/woordhoek/2007/11/27/jood-met-of-zonder-een-hoofdletter-1/. 2007b. ‘Jood met of zonder een hoofdletter (2). In: NRC Handelsblad (29 november 2007). Online: http://weblogs3.nrc.nl/woordhoek/2007/11/29/jood-met-of-zonder-een-hoofdletter-2/. 2009. ‘Mazzel en broge voor de hele misjpoge’. In: NRC Handelsblad (12 juni 2009). Online: http://weblogs3.nrc.nl/woordhoek/2009/06/12/mazzel-en-broge-voor-de-hele-misjpoge/.

Sandrow, Nahma. 1986. Vagabond Stars: A World History of Yiddish Theater. New York: Limelight Editions.

Schaechter (Shekhter), Mordkhe. 1961. Guide to the Standardized Yiddish Orthography. YIVO. 1981. ‘The ‘Hidden Standard’: A Study of Competing Influences in

85

Standardization’. In: Fishman, Joshua A. (ed.), Never say die!: a thousand years of Yiddish in Jewish life and letters, p. 671-698. The Hague: Mouton. 1996. Kurs Fun Yidisher Ortografye [A Course of the Yiddish Orthography]. 4th ed. New York: League for Yiddish. 1999. Fun Folkshprakh tsu Kulturshprakh [The History of the Standardized Yiddish Spelling]. New York: League for Yiddish/YIVO [in Yiddish with introductory material in English]. 2004. Yiddish II: An Intermediate and Advanced Textbook. 4 ed. New York: League for Yiddish.

Shandler, Jeffrey. 2006. Adventures in Yiddishland: Postvernacular Language and Culture. University of California Press, Berkeley.

Shapiro, M. A., I.G. Spivak, M. Shulman (eds.). 1984. Russko-Evrejskij (idish) slovar’/ Rusish-yidisher werterbuk. Moskva: Russkij Jazyk.

Sijs, N. van der. 1996. Leenwoordenboek: de invloed van andere talen op het Nederlands. Den Haag. 1998. Geleend en uitgeleend: Nederlandse woorden in andere talen & andersom. Amsterdam. 2005. Groot leenwoordenboek. Utrecht: Van Dale Lexicografie.

Simon, Bettina. 1988. Jiddische Sprachgeschichte: Versuch einer neuen Grundlegung. [Frankfurt am Main]: Athenäum, Jüdischer Verlag.

Singer, Isaac Bashevis. 1993. ‘Nobel Lecture’. In: Tore Frängsmyr (ed.-in- charge), Sture Allén (ed.), Nobel Lectures, Literature 1968-1980. World Scientific Publishing Co.: Singapore. [Rede uitgesproken in 1978.] Online: http://nobelprize.org/nobel_prizes/literature/laureates/1978/singer-lecture.html.

Smeets, Rieks. 2001. ‘Naar een samenhangend taalbeleid voor het Nederlands vanuit Europees perspectief’. Den Haag: Nederlandse Taalunie. Online: http://taalunieversum.org/taalunie/advies_inzake_taalbeleid_in_europees_perspectief/01rntleuropa_rapport.pdf.

Southern, Mark. 2005. Contagious couplings: transmission of expressives in Yiddish echo phrases. Westport, CT; London: Praeger.

Sterkenburg, Piet van (hoofdred.). 2006. Van Dale groot woordenboek hedendaags Nederlands. 3e dr. Utrecht: Van Dale Lexicografie.

Susskind, N. 1953. ‘How Yiddish originated’. In: Yiddishe sprakh 13, p. 97-110. Valk, Marissa van der. 2003. Jofel Jiddisj: van achenebbisj tot zwansen.

Amsterdam: Veen. Veen, P. A. F. van en N. van der Sijs. 1997. Etymologisch woordenboek: de

herkomst van onze woorden. 2e dr. Utrecht: Van Dale Lexicografie. Voorzanger, J.L. en J.E. Polak Jz. 1974. Het Joodsch in Nederland: aan het

Hebreeuwsch en andere talen ontleende woorden en zegswijzen. Utrecht: H en S. (2e herdr. van de uitg.: Amsterdam: Van Munster, 1915.)

Vries, J. de en F. de Tollenaere. 2004. Etymologisch woordenboek: onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling. 23 dr. Utrecht: Het Spectrum [1e dr.: 1958].

Vries, J. W. de, R. Willemyns en P. Burger. 1993. Het verhaal van een taal: negen eeuwen Nederlands. Amsterdam: Prometheus.

Waegemans, E. 1994. Russisch-Nederlands woordenboek van bargoens en kamptaal = Russko-niderlandskij slovar lagernogo i vorovskogo jazyka. Leiden: De Slavische Stichting te Leiden.

Wal, M. van der en Cor van Bree. 2008. Geschiedenis van het Nederlands.

86

5 dr. Houten: Spectrum. Wallet, Bart T. 2006. ‘”End of the jargon-scandal” – The decline and fall of

Yiddish in the Netherlands (1796–1886)’. Jewish History vol. 20, No. 3 (2006), p. 333-348. Online: http://www.springerlink.com/content/5w26k87qh67211h3/.

Weinberg, Werner. 1969: Die Reste des Jüdischdeutschen. Stuttgart: Kohlhammer.

Weinreich, Max. 1951. ‘Ashkenaz: the Yiddish period in Jewish history’. In: Yivo- bleter 35, p. 7-17. 1954. ‘Fundamentals in the history of Yiddish’. In: Yidishe shprakh 14, p. 97-110. 1955. ‘Fundamentals in the history of Yiddish’. In: Yidishe shprakh 15, p. 12-19. 1993. Geschichte der jiddischen Sprachforschung; hrsg. von Jerold C. Frakes. South Florida studies in the history of Judaism; 27. Atlanta: Scholars Press. 2008. History of the Yiddish language; ed. by Paul Glasser, transl. by Shlomo Noblec [vert. van: Geshikhte fun der yidisher shprakh. YIVO, 1973], with the assistance of Joshua A. Fishman. New Haven, CT: Yale University Press. [Oorspr. Engelse uitg.: Chicago, 1980]. 2 vols.

Weinreich, Uriel. 1954-1965. The field of Yiddish: studies in Yiddish language, folklore, and literature. London: Mouton. 2 vols. 1955. Yiddish blends with a Slavic element. New York. 1958. Say It In Yiddish: A Phrase Book for Travelers (with Beatrice Weinreich). New York: Dover. 1963. Languages in Contact: Findings and Problems. The Hague: Mouton. 1968. Modern Yiddish-English English-Yiddish Dictionary. New York: YIVO Institute for Jewish Research. 1999. College Yiddish: an Introduction to the Yiddish language and to Jewish Life and Culture, 6th revised ed. New York: YIVO Institute for Jewish Research [1e uitg.: 1949].

Weinstein, Miriam. 2001. Yiddish: a nation of words. South Royalton: Steerforth Press. 2002. De gouden sleutel: een biografie van de Jiddische taal; vert. door Dorothée van Tendeloo. Jiddische bibliotheek 9. Amsterdam: Vassallucci.

Wex, Michael. 2005. Born to Kvetch: Yiddish Language and Culture in All Its Moods. St. Martin's Press. 2007. Just Say Nu: Yiddish for Every Occasion (When English Just Won't Do). New York: St. Martin's Press

Wexler, Paul. 1987. Explorations in Judeo-Slavic Linguistics. Leiden: Brill. (ed.). 1990a. Studies in Yiddish linguistics. Tubingen: Niemeyer. 1990b. The schizoid nature of modern Hebrew: a Slavic language in search of a Semitic past. Wiesbaden: Harrassowitz. 1991. ‘Yiddish – The Fifteenth Slavic Language. A study of partial language shift from Judeo-Sorbian to German’. In: International Journal of the Sociology of Language 91, Berlin: Mouton De Gruyter, p. 9-150. 1993. The Ashkenazic Jews: A Slavo-Turkic People in Search of a Jewish Identity. Columbus: Slavica. 2002. Two-Tiered Relexification in Yiddish: Jews, Sorbs, Khazars, and the Kiev-Polessian Dialect. Berlin, New York, Mouton de Gruyter.

87

2006. Jewish and non-Jewish creators of "Jewish" languages: with special attention to Judaized Arabic, Chinese, German, Greek, Persian, Portuguese, Slavic (Modern Hebrew/Yiddish), Spanish, and Karaite, and Semitic Hebrew/Ladino: a collection of reprinted articles from across four decades with a reassessment. Wiesbaden: Harrasowitz.

Wolferts, Rebekah. 2001. ‘The German and Non-German in Yiddish’. In: Perspectives: Student Journal of Germanic and Slavic Studies 10, p. 1-11. Online: http://germslav.byu.edu/perspectives/2001/5-Yiddish.pdf.

YIVO. 1930. A standard of Yiddish spelling. Wilno: Zydowski Instytut Naukowy. Zins, Ram. 2004. Monumentaal: Hebreeuwse en Jiddische woorden in het

Nederlands. Amsterdam: Amphora Books. Zwiep, Irene E. 2000. ‘Yiddish, Dutch and Hebrew: Language Theory, Language

Ideology and the Emancipation of Nineteenth-Century Dutch Jewry’. In: Studia Rosenthaliana 34 (2000), p. 56-73.

Zwiers, Ariane Digna. 1992. ‘Jiddisch in Amsterdam’. In: Studia Rosenthaliana 26 (1992), p. 152-157. 2003. Kroniek van het Jiddisj: taalkundige aspecten van achttiende-eeuws Nederlands Jiddisj. Delft: Eburon [Proefschrift Vrije Universiteit].

Zuckermann, Ghil'ad. 2009. ‘Hybridity versus Revivability: Multiple Causation, Forms and Patterns’. In: Journal of Language Contact, varia 2, p. 40-67. Online: http://www.zuckermann.org/pdf/Hybridity_versus_Revivability.pdf.

88

Websites (geraadpleegd op 23-08-2009) Amsterdans idioom; Mokumse uitspraken: http://www.zuidelijkewandelweg.nl/poezie/idioom.htm Bargoens voor beginners: http://www.voorbeginners.info/bargoens/ Bibliotheca Rosenthaliana, Treasures of Jewish Booklore:

http://cf.uba.uva.nl/nl/publicaties/treasures/ Centrum voor onderzoek naar de geschiedenis der Nederlandse Joden:

http://dutchjewry.huji.ac.il/ Duitstalige woordenboeken online: Canoo.net: http://www.canoo.net/ Datenbank zur deutschen Sprache in Österreich: http://oewb.retti.info/ Duden: http://www.duden.de/ Uni Leipzig, Wortschatz-Lexikon: http://wortschatz.uni-leipzig.de/ EJE, [Russian] Electronic Jewish Encyclopedia:

http://www.eleven.co.il/ EPYC, Educational Program on Yiddish Culture:

http://epyc.yivo.org/home.php Ethnologue:

http://www.ethnologue.com/ EYDES, Evidence of Yiddish Documented in European Societies:

http://www.eydes.org/eydes.htm International Institute of Social History: The Yiddish Collection (Amsterdam):

http://www.iisg.nl/collections/yiddish/ Jewish Encyclopedia:

http://www.jewishencyclopedia.com/ Jewish Language Research Website:

http://www.jewish-languages.org Jewish Search:

http://www.jewishsearch.com/ Jewish Virtual Library:

http://www.jewishvirtuallibrary.org/ Joods Historisch Museum (Amsterdam):

http://www.jhm.nl/ Joodse Omroep:

http://www.joodseomroep.nl/specials/jiddisj/ Judaism 101:

http://www.jewfaq.org/ LCAAJ Collection of Spoken Yiddish (Columbia University):

http://www.columbia.edu/cu/lweb/projects/digital/lcaaj/, http://www.columbia.edu/cu/lweb/projects/digital/lcaaj/history.html

Mendele, Forum for Yiddish Literature and Yiddish Language: http://shakti.trincoll.edu/~mendele/ or http://www2.trincoll.edu/~mendele/

Mendele Review: Yiddish Literature and Language (A companion to Mendele): http://yiddish.haifa.ac.il/tmr/TMR.htm

National Yiddish Book Centre: http://yiddishbookcenter.org/

Shtetl, Yiddish Language and Culture: http://www.ibiblio.org/yiddish/

89

Stichting Jiddisj: Jiddische taal, literatuur en cultuur in Nederland: http://www.stichtingjiddisj.nl/

Verterbukh, Yiddish Resources Online: http://www.verterbukh.com/

Vilnius Yiddish Institute: http://www.judaicvilnius.com

Wikipedia, in het bijzonder: http://en.wikipedia.org/wiki/Yiddish http://en.wikipedia.org/wiki/Yiddish_dialects http://en.wikipedia.org/wiki/Yiddish_morphology http://en.wikipedia.org/wiki/Yiddish_orthography http://en.wikipedia.org/wiki/Yiddish_phonology http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_English_words_of_Yiddish_origin http://nl.wikipedia.org/wiki/Jiddisch http://nl.wikipedia.org/wiki/Jiddisch#Joodse_woorden_in_het_Nederlands

http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_de_Joden_in_Nederland http://de.wikipedia.org/wiki/Jiddisch http://de.wikipedia.org/wiki/Liste_deutscher_W%C3%B6rter_aus_dem_Hebr%C3%A4ischen

Wiktionary, in het bijzonder: http://en.wiktionary.org/wiki/Category:Yiddish_derivations http://de.wiktionary.org/wiki/Kategorie:Jiddismus World Jewish Congress:

http://www.worldjewishcongress.org/ World of Yiddish (Di velt fun yidish):

http://yiddish.haifa.ac.il/ YIVO Institute for Jewish Research (New York):

http://www.yivo.org/, http://www.yivoinstitute.org/.

90

Bijlage 1. Geschiedenis van het Jiddisch 1a. Belangrijke data

ca. 900-1000 ontstaan van het Jiddisch in het Rijnland 1272 het oudst bewaarde document: een zegen in de Worms Mahzor

(een Hebreeuws gebedsboek) 14-15 de eeuw liederen en gedichten in het Jiddisch geschreven 16de eeuw drukken van boeken in het Jiddisch 1507-08 Bovo-Bukh (ridderroman) geschreven door Elia Levita 1541 Bovo-Bukh gedrukt (eerste gedrukte seculiere book) 1542 Shemot Devarim, een Jiddisch-Hebreeuws-Latijn-Duits

woordenboek gedrukt door Elia Levita 17de eeuw drukken van Tkhines, gebedsboeken in het Jiddisch bedoeld

voor vrouwen (die geen Hebreeuws konden lezen) 1616 Tseno Ureno (צאנה וראינה) (“bijbel voor vrouwen”)

geschreven door rabbijn Jacob ben Isaac Ashkenazi 1648 Seyder Tkhines (een reeks van smeekbedes), het eerste boek

van Tkhines, gedrukt in Amsterdam 1646-1724 Glikl bas Judah Leib, een van de eerste vrouwelijke auteurs 18de eeuw secularisatie, Haskalah (Joodse Verlichting); assimilatie;

begin v/h modern Hebreeuws; verval van het (West-)Jiddisch (Oost Europa: Jiddisch staat sterk)

1729-1786 Moses Mendelssohn, voortrekker van de Haskalah; pleit voor assimilatie, gebruik van Duits en Hebreeuws; tegen het Jiddisch

1750-1834 David Friedlander, een andere aanhanger van de Haskalah 1772-1795 Poolse Delingen (1772, 1793, 1795): de verdeling van het Pools-

Litouws Gemenebest (door Rusland, Oostenrijk en Pruisen) 1791-1917 Het vestigingsgebied ingesteld door Catharina de Grote

(Rusland): het gebied waar de joden zich mochten vestigen 19de-20ste eeuw Gouden eeuw van het Jiddisch. Drie schrijvers: 1835-1917 Mendele Mocher Sforim (מענדעלע מוכר ספרים) 1852-1915 Isaac Leib Peretz (יצחק־לייבוש פרץ) 1859-1916 Sholem Aleichem (שלום־עליכם) Tegelijkertijd: ontwikkeling van het modern Hebreeuws als gesproken en literaire taal 1858-1922 Eliëzer Ben-Jehoeda, grondlegger van het modern Hebreeuws 1862 eerste Jiddische krant, Kol mevaser (Odessa) 1864 Mendeles eerste verhaal gepubliceerd 1881 Sholem Aleichem begint in het Jiddisch te publiceren 1881 Eliëzer Ben-Jehoeda emigreert naar Palestina 1890 Hebreeuws Taalcomité opgericht 1897 Forward, krant in New York, opgericht door Abraham Cahan 1897 Bund georganiseerd 1908 Czernowitz conferentie 1919 vrede van Versailles (einde WO I)

91

1925 YIVO (ייווא ), Yidisher Visnshaftlekher Institut, Jiddisch/ Joods Wetenschappelijk Instituut > Instituut voor Joods Onderzoek, gesticht in Vilna, Polen (nu Vilnius, Litouwen); (sinds 1940 gevestigd in New York)

1928 Joodse Autonome Republiek gesticht in het verre Oosten van Rusland (later hernoemd in Joodse Autonome Oblast)

1934 Joodse Autonome Oblast 1939-45 WO II 1940 YIVO verhuist naar New York 1948 staat Israël geboren 1953 Academie voor de Hebreeuwse taal opgericht

(ter vervanging van het Hebreeuws Taalcomité van 1890) 1978 Isaac Bashevis Singer wint Nobelprijs voor de Literatuur 1980 National Yiddish Book Center opgericht (Massachusetts) Spelling en Codificatie 1898 eerste pogingen om de spelling te codificeren; door Harkavy:

Verhandeling over de spelling; Jiddisch-Engels woordenboek 1920 spelling hervorming (door de overheid, de Sovjet Unie) 1930 YIVO publiceert verschillende essays over de spelling 1937 eerste druk van SYO (Standard Yiddish Orthography) 1997 YIVO spelling wordt geaccepteerd

92

1b. Periodisering van het Jiddisch Bron: M. Weinreich 2008: 733

93

Bijlage 2. Spotprenten

Spotrprent 1. Strijd tussen de Jiddische en de Anglo-Joodse pers. Bron: NSD: 436.

94

Spotprent 2. Strijd tussen het Jiddisch en het Hebreeuws als de taal van de pers. Bron: NSD: 442.

95

Spotprenten 3 en 4. Strijd tussen het Jiddisch en het Hebreeuws als de taal van de literatuur. Bron: NSD: 469 en 467.

96

Spotprent 5. Het vaststellen van de Jiddische spelling. Bron: NSD: 670.

Spotprent 6. Charity rescues from Death. Bron: NSD: 638.

97

Bijlage 3. Jiddische leenwoorden in het Nederlands Woord Betekenis Stijlregister Betekenisverandering Etymologie

In andere talen

achenebbisj** adj.

‘armoedig; rommelig, vies’

inform. conversie (interj. > adj.) overgang

< J. interj. och un nebbisj; nebbisj < Slavisch

E. nebbish ‘domkop’ D. Nebbich ‘domkop’, nebbich ‘niets, niks’

afgepeigerd** adj.

‘doodop, afgemat, afgedraaid, doodmoe’

inform./neutr. zeer ingeburgerd

conversie (n. > adj., adj. > v.; part. > adj.); dysfemisme

< (zich) afpeigeren ‘dodelijk vermoeien’ < peigeren ‘doodgaan’ < Barg. peiger ‘dood’ < J. en H. peger ‘lijk’

geen overeenkomstige woorden

bajes** n. ‘gevangenis’ inform. pej. conn.; spec.; overgang

< Barg. < J. bayis ‘huis’ < H. bayit ‘huis’

D. Beiz(e)/Beisel ‘kroeg, bar’

bolleboos** n.

‘slimmerik, uitblinker’

inform./neutr. metaf. op basis van eigenschap., overgang

< J. balboos ‘heer des huizes’ < H. ba'al ha-bayit ‘id.’

geen overeenkomstige woorden

bolus** n. 1) ‘rond gebak’; 2) ‘drol’

1) neutr. 2) inform.

1) geen verandering 2) metafor. op basis van gelijkenis > uitbr.

< J. pl. boles < sg. bole < Spaanse bollo, Portug. bôlo ‘broodje’

geen overeenkomstige woorden

Daar ga je!* ‘Proost!’ inform. volksetymologische aanpassing

< J. lechayem en H. le-hayem ‘ten leven’ (< H. hajjūt ‘leven’)

E. Lechayim ‘Proost!’

dalles* n. ‘misère, narigheid, armoede; niets’

inform. geen verandering < Barg. < J. dalles ‘armoede’ < H. dallūt ‘id.’

D. Dalles ‘armoede, nood’

gabber** n. 1) ‘vriend, maat’; 2) ‘bep. genre van housemuziek’; 3) liefhebber van 2

inform. (wordt neutr.), zeer ingeburgerd

uitbreiding: 1) geen ver. 2) spec., ellips 3) meton.: abstractum > concretum (persoon)

< Barg. gabber ‘vriend’ < J. chawwer ‘vriend’ < H. haver ‘vriend’

E. homograaf: gabber ‘babbelaar’ D. Haberer ‘gabber’, Habschi ‘gabbertje’

gajes1* n. ‘schorremorrie, gepeupel’

inform. pej. conn. en ref.; veralg. < Barg. gajes ‘slecht volk’ < J. pl. gajes ‘niet-Joden’ < J./ H. sg. goj ‘niet-Jood’

E. goy ‘niet-Jood’; D. Goi. Ook in veel andere talen.

98

gajes2 n. ‘leven’ (Barg.) (komt niet meer voor)

geen verandering < J. chajes ‘leven’ < H. hayut ‘leven’

E: alleen in Lehayim

gannef n. ‘dief’ (Barg.) (komt weinig voor)

geen verandering < J. ganev/f 'dief' < H. gannav ‘dief’

E. ganef, gonif ‘id.’ D. Ganeff, Ganove ‘id.’

gappen** v. ‘stelen’ inform. geen verandering < Barg. < J. chappen ‘id.’ < Pools chapać ‘grijpen’

geen overeenkomstige woorden

gein** n. ‘plezier, pret, lol’ inform. weinig verandering < J. chein ‘grap, plezier’ < H. hen ‘gunst, aardigheid’

geen overeenkomstige woorden

geteisem** n. ‘slecht volk, schorremorrie, uitschot’

inform. pej. conn. en ref.; overgang

<Barg. <J. pl. chatteisem, sg. chattes ‘schooier(s)’ < H. hattat ‘zondoffer’

geen overeenkomstige woorden

goochem** adj.

‘slim, geslepen, gewiekst’

inform. pej. conn.; als znw.: conversie (adj. > n.)

<Barg.‘wijs’ < J. chochem < H. haham ‘wijs’

geen overeenkomstige woorden

gotspe** n. ‘brutaliteit, vrijpostigheid’

neutr. (vroeger alleen inform.)

geen verandering < J. chotspe ‘brutaliteit’ < H. huspa ‘id.’

E. chutzpah ‘gotspe’ D. Chuzpe ‘gotspe’

gozer** n. ‘kerel, vent’ inform. veralg., overgang (vroeger) vaak pej. conn., nu vaak positief

< Barg. ‘kerel, vent’ < J. gosen ‘bruidegom’ < H. hatan ’id.’

geen overeenkomstige woorden

hoteldebotel ** adj.

‘dol; gek; van streek, verrukt van iets; dolverliefd’

inform. volksetymologe (of: rijm en klankspel); verandering in de stijl

< J. over(le)wotel ‘in de war’ < H. awar u-wotel ‘heengegaan, verdwenen’

geen overeenkomstige woorden

jajem* n. ‘sterke drank, jenever’

zeer inform. (komt weinig voor)

veralg. ‘wijn’ > ‘drank’; spec. ‘drank’ > ‘jenever’ = overgang

< J. jajen ‘wijn, sterke drank, jenever’ < H. jajin ‘wijn’

geen overeenkomstige woorden

jatten** v. ‘stelen, klauwen’ inform. conversie: denominatief (n. > v.); pej. conn.

< Barg. < jat ‘hand’ < J. jad/jat < H. jad ‘id’.

geen overeenkomstige woorden

kaffer* n. homoniem: Kaffer

‘stommerd, lomperd, sufferd; boer’ minachtende term voor neger, ‘nikker’

inform., grof, gebruikt als scheldwoord zeer discriminerend

pej. conn. pej. conn.

< Barg. kaffer < J. kaffer en H. kafri ‘boer’ < H. kafar ‘dorp’ Kaffer < Portug. cafre < Arabische kafir ‘ongelovige’

verwant met kaffer: D. Kaff ‘klein dorpje’ verwant met Kaffer: Ar. kafir ‘ongelovige’, Spaanse cafre ‘neger’

99

kalle ‘prostituee, vrouw’ (Barg.)

komt niet meer voor

eerst veralg., dan spec. (pej. conn.) = overgang

< J. kalle ‘bruid, meisje’ < H. kalla ‘bruid’

Irak. Arab. en Koerd. kalle ‘prostituee’

kapoeres* adj.

1) ‘kapot, stuk’; 2) ‘verloren, dood’

inform. conversie (n. > adj.).

< J. kapore(s) ‘stuk, dood’ < H. kappārā ‘zoenoffer’

D. kapores ‘kapot, stuk’

kapsones** n.

‘hoogmoed, kouwe drukte, pretenties’

nu ook neutr. (vroeger alleen inform.)

geen verandering < J. gawsones ‘drukte, opschepperij’ < H. ga’awtanut ‘hoogmoed’

geen overeenkomstige woorden

kif(t)* n. ‘ruzie, jaloezie, afgunst, nijd’

als n. komt weinig voor kiften: inform.

overgang < J. gift ‘woede, boosheid’ geen overeenkomstige woorden

koosjer** adj. 1) ‘volgens de joodse spijswetten geoorloofd, ritueel’2) ‘in orde, goed’

1) neutr. 2) inform.

uitbreiding meton. (bijv. koosjer restaurant); metaf. (in betekenis 2)

< J. kosher ‘ritueel, rein, zuiver’ < H. kāšēr ‘id’.

E. kosher (let. en fig.) D. kosher (id.) Hongaars kóser (id.) Rus. кошерный (let.)

lef**n. ‘moed, durf; branie’

nu ook neutr. (vroeger alleen inform.)

pej. conn. en ref.; overgang

< J. lew ‘hart, moed’ < H. lēv ‘id.’.

geen overeenkomstige woorden

mazzel** n. De mazzel! (afscheids-groet, interj.)

‘geluk’ ‘Het beste!’, ‘De groeten!’

inform./neutr. (wordt meer neutr., vooral als interj.)

als afscheidsgroet: veralg.

<J. mazzel (tov) < H. mazzāl (tov) ‘(goed) gesternte, geluk’

E. mazel ‘geluk’ vooral in mazal tov D. Massel, Masel Hongaarse mázl

mesjogge** adj.

‘gek, krankzinnig, maf, dwaas’

inform. geen verandering < Barg. < J. mesjogge ‘gek, krankzinnig’ < H. mešūgga ‘razend, gek’

E. meshuga(h) D. meschugge

mokum* n. ‘Amsterdam’ neutr. (vroeger alleen inform.)

spec.; ellips (mokum Alef > mokum)

< J. mokum Alef ‘plaats A’ < J. mokum ‘plaats, stad’ < H. makom ‘id.’

geen overeenkomstige woorden

ramsj** n. 1) ‘ongeregelde handel, rommel’; 2) ‘ongeregelde handel in boeken’

neutr. mel. conn.; spec. (ramsj 2)

<Barg. <J. ramsj ‘rommel’ <? J. ramoës ‘bedrog’ of <? Franse ramas ‘samenraapsel’

E. valse vriend Ramsch (kaartterm) D. Ramsch ‘nutteloos, waardeloos spul’

100

sjlemazzel n. 1) ‘ongeluk, pech’; 2) ‘pechvogel’

komt weinig voor, inform.

2) meton.: abstractum > concretum (persoon)

<J. shlimazzel ‘ongeluk’ D. schlimm ‘slecht’ + H. mazzāl ‘geluk’

E. schlimazel ‘pechvogel’ (persoon) D. Schlamassel ‘ongeluk’ (abstract.)

sjlemiel* n ‘ongeluksvogel, domkop’

inform. geen verandering < J. shlemil ‘id.’ E. schlemiel ‘id’. D. Schlemihl ‘id’.

smoes** n. smoezen v.

‘flauw praatje, uitvlucht, vertelsel’ 1) ‘praatjes verkopen’; 2) ‘bedekt praten’; 3) ‘overredend praten’

neutr./inform. zeer ingeburgerd neutr./inform.

pej. conn.

< J. pl. shmu-es ‘praatjes, berichten’ < H. pl. šemū’ōt, sg. šemū’ah ‘bericht’ smoezen v. < J. shmuzen ‘praten’

E. schmooze n. ‘gesprek, babbel’, schmooze v. ‘kletsen’ D. Schmus ‘onzin’, Schmonzes ‘gezwets, geraaskal’, Schmonzette ‘waardeloos werk’

sores* n. ‘zorgen, moeilijkheden, misère’

inform. geen verandering < J. pl. tsores, sg. tsore ‘zorg(en)’ < H. pl. sārōth ‘zorgen’< sg. sārāh ‘nood’

E. tsoris ‘zorgen’ D. Zores ‘zorgen’

stiekem** adj. 1) ‘stil, rustig’; 2) ‘heimelijk’; 3) ‘achterbaks’

neutr./ inform. zeer ingeburgerd

pej. conn. en ref.; spec.; conversie (n. > adj.).

< J. shtike ‘stil, stilte’ < H. šethiqa ‘stilte, zwijgen’

geen overeenkomstige woorden

tippelen** v. 1) ‘straatprostitutie uitoefenen’; 2) ‘lopen’; 3) ‘stelen’ (Barg.)

in betekenis 1: nu neutr. (vroeger alleen inform.)

pej. conn.; spec.; overgang

< Barg. tippelen ‘lopen, stelen, straatprostitutie vedrijven’ < J. tippelen ‘lopen’

geen overeenkomstige woorden

tof** adj. ‘goed, fijn, prettig, gezellig, leuk’

inform. weinig verandering in de betekenis (uitbr.), wel in de stijl: neutr. > inform.

< J. tow/f ‘goed’ < H. tov ‘id.’

E. alleen in Mazal tov D. dufte ‘tof, goed’ (D. toff: niet algemeen bekend)

101

Bijlage 4. Enquêtes: Nederlands Naam: Rients de Boer Leeftijd/ generatie: 28 Geboorte- en woonplaats: Groningen Beroep: student Andere informatie/ opmerking: Woord * Betekenis/ synoniemen Conn.

(pej./ mel.)

Stijlregister (inform./form./ neutr.)

Commentaar; Voorbeeldzin(nen)

achenebbisj afgepeigerd < peigeren

** erg vermoeid zijn van een activiteit

mel inform peigeren als ww. ken ik niet

bajes * gevangenis pej inform oude Bargoense uitdrukking, niet echt meer courant

bolleboos * Iemand die veel studeert/genie pej form niet courant taalgebruik bolus * Drol, of in het zeeuwse dialect:

een soort gebak (zelfde vorm) pej inform niet courant taalgebruik

Daar ga je!

*

(in de betekenis: ‘Proost!’) form hoor ik zeer weinig

dalles niets? zoals het franse quedalle?

gabber * makker, vriend, maat pej inform Door de jeugdcultuur van de jaren ‘90 een besmet woord geworden, e.g.: ik denk bij gabber meteen aan kale gastjes met trainingspak.

gajes1 * (‘schorremorrie’) pej inform Merk ook het Amorietische woord gayyum op in de betekenis van ‘stam’!

gajes2 (in de betekenis: ‘leven’) gannef/ganef gappen * stelen pej inform gein ** lol mel inform

102

geteisem * schorremorrie? goochem * een bijdehand

iemand/bijdehand zijn pej inform

gotspe ** iets wat absoluut niet kan form gozer ** gast, figuur, persoon, kerel mel inform hoteldebotel ** halsoverkop mel form jajem jatten ** stelen pej inform joet(je) * een geldbiljet, ben even

vergeten welke inform

kaffer * een ongelovige? kalle(tje) kapoeres kapsones * bijdehand zijn pej inform kif(t), kiften

koosjer ** Goed, zuiver, te vertrouwen mel form lef ** moed pej form majem mazzel en De mazzel! (afscheids-groet)

**

gelukje mel inform

mesjogge * niet goed wijs pej inform misjpoge of misjpooche

Mokum * Amsterdam inform nebbisj penose/ penoze

* onderwereld pej inform

pleite * weg pej inform

103

ponem * gezicht/aangezicht pej inform ramsj ** rommel, troep, goedkope

uitgeversrestanten: de Slegte

sjlemazzel sjlemiel/ schlemiel

* idioot pej inform

sjoege smeris * agent pej inform smoes smoesje smoezen

**

excuus mel

form

sof sores of tsores (soms ook: zores)

* Zorgen pej inform

stennis * herrie, drukte pej Inform stiekem ** geheim, als bijwoord mel form tinnef tippelen tippel

** als prostituee op straat naar klanten solliciteren

pej form

tof ** leuk, gaaf mel inform

104

Naam: Daniëlle Dürst Britt Leeftijd/ generatie: 27 (geboren 1982) Geboorte- en woonplaats: Zwolle Beroep: MPhil student Islamic Studies, Leiden Andere informatie/ opmerking: Woord * Betekenis/ synoniemen Commentaar;

Voorbeeldzin(nen) achenebbisj afgepeigerd (zich) afpeigeren peigeren

** Moe Zich vermoeien Moeite doen

“Ik heb me lopen afpeigeren vandaag.”

bajes ** Gevangenis „Hij zit in de bajes.“ „Een bajesklant“ = een gevangene, iem. die in de gevangenis zit.

bolleboos ** bolus ** Daar ga je! * (in de betekenis: ‘Proost!’) dalles gabber ** Maat/vriend;

(Gedeeltelijk) Kaalgeschoren Australian of Lonsdale kleding dragende persoon

„Hee, gabber van me!“ „Daar heb je die stomme gabbers weer.“

gajes1 ** (‘schorremorrie’) “Wat een gajes loopt daar rond, zeg.” gajes2 (in de betekenis: ‘leven’) gannef/ganef gappen ** Stelen “Hij gapte een appel.” gein ** Lol, plezier “Dat is geen gein(tje).” = dat is geen grapj(je)

“Da’s geinig!” = dat is leuk/grappig/tof “Die twee hebben gein getrapt.”

105

geteisem ** Schorriemorrie goochem ** Slim, intelligent “Hij is erg goochem.” gotspe gozer ** Jongen, knul „Leuke gozer, hè?“ hoteldebotel ** Helemaal en ineens verliefd,

halsoverkop verliefd „Zij zijn hoteldebotel verliefd op elkaar geworden.“ „Zij is helemaal hotedelbotel van hem.“

jajem * Jenever „Is de jajem op?“ = is de jenever op jatten ** Stelen; handen „Hij heeft dat gejat.“ = hij heeft dat gestolen.

„Blijf daar met je jatten van af!“ = blij daar met je handen van af. joet(je) * kaffer ** Onbeschofte kerel, boerse vent, hufter “Wat een boerenkaffer.” = wat een boerse kerel/ onbeschofte

vent. kalle(tje) kapoeres kapsones ** Arrogante neigingen, arrogantie “Zij heeft kapsones gekregen nadat ze die man heeft getrouwd.” =

ze is arrogant geworden . kif(t), kiften

** **

Jaloezie “Dat is de kift.” = dat is jaloezie.

koosjer ** Zuiver, rein „Dat is geen koosjere zaak.“ = dat is geen zuivere koffie > daar klopt iets niet.

lef ** Dapperheid, brutaliteit “Dat is wel lef hebben, zeg!” Lefgozer = brutale jongen

majem mazzel en De mazzel!

**

Geluk hebben Tot gauw, het beste!

“Tja, ik had mazzel vandaag.” = Tja, ik had geluk. “Wat een mazzelkont!” = wat een gelukhebber!

mesjogge ** Gek, gestoord „Die is compleet mesjogge.“ misjpoge/ misjpooche

Mokum ** Amsterdam nebbisj penoze

106

pleite ** Weg, foetsjie, zoek, verdwenen “Ik ben pleite.” = ik ga weg “Mijn fiets is pleite!” = mijn fiets is zoek

ponem ** gezicht “Dat is toch geen ponum” = dat is toch geen gezicht > dat ziet er niet uit “Kijk die geinponem nou toch eens.” = kijk die daar eens de clown uithangen

ramsj ** Overvloedige voorraad, goedkope restpartij

“Die boeken gaan in de ramsj.”

sjlemazzel sjlemiel ** Sukkel, domoor, gek „Hij is een schlemiel.“ = hij is een sukkel sjoege ** Zin, reactie „Zij geven geen sjoege.“ = zij geven geen reactie/ tonen geen zin smeris ** Politie agent „Pas op, daar komt een smeris aan!“ smoes(je) smoezen

**

Uitvlucht, leugen Geheimzinnig fluisteren, stilletjes overleggen

“Dat is gewoon een smoes van je.” “Zij zaten in een hoekje te smoezen.”

sof ** teleurstelling “Wat een sof!” = wat een teleurstelling. sores/ tsores zores

** Problemen, ellende “Die mevrouw komt maar niet van haar sores af.”

stennis ** Onrust, problemen “Wat een stennis!” “Is hij stennis aan het schoppen?” = is hij problemen aan het veroorzaken? “Hij is een stennisschopper.”= hij is een onruststoker > hij veroorzaakt problemen

stiekem ** Zonder dat iemand anders het weet, zonder het iemand anders te laten weten of te zeggen

“Ik ben stiekem eerder weg gegaan.” “Je bent een stiekemerd!”

tinnef tippelen tippel

** Lichtvoetig paraderen of voorbij wandelen, hoereren

“Verboden te tippelen.” “Dat is een tippelaarster.”= dat is een hoer

tof ** Leuk, geweldig “Dat is tof!”

107

Naam: Leuny K. Leeftijd/ generatie: 55 jr. Geboorte- en woonplaats: Nieuw-Vennep - Leiden Beroep: Secretaresse/vrijwilliger Andere informatie/ opmerking: Woord * Betekenis/ synoniemen Conn.

(pej./ mel.)

Stijlregister (inform./form./ neutr.)

Commentaar; Voorbeeldzin(nen)

achenebbisj * pej. inform. zie nebbisj afgepeigerd < (af)peigeren

** doodmoe pej neutr. Ik ben helemaal afgepeigerd na de hele dag werken in de tuin.

bajes ** gevangenis pej. neutr. Hij zit in de bajes. bolleboos ** slimmerik mel. neutr. ouderwets woord, wordt niet vaak gebruikt bolus ** gebak

drol

mel. pej.

neutr. inform.

In Zeeland verkoopt men lekkere bolussen. Heb je een bolus gedraaid vandaag?

Daar ga je!

**

(in de betekenis: ‘Proost!’)

mel. neutr. Wordt in de kroeg gebruikt. = "Lechajem"="Op het leven"

dalles gabber ** vriend/kameraad mel. inform. Dat is een oude gabber van me.

Later werd het andere betekenis i.v.m. gabberhouse, gabbermuziek, etc.

gajes1 ** (‘schorremorrie’) volk, gepeupel

pej. inform. Met dat gajes wil ik niets te maken hebben.

gajes2 (in de betekenis: ‘leven’) gannef/ganef * slecht iemand/dief pej. inform. gappen * stelen/jatten pej. inform. gein ** lol/plezier mel. neutr. Wat hadden we een gein. geteisem * uitschot pej. inform. goochem ** slim mel. neutr. Zij is ontzettend goochem.

108

gotspe * brutaliteit/onzin pej. neutr. gozer ** vent pej. neutr. Wat is dat voor gozer? hoteldebotel * verliefd mel. neutr. Zij is helemaal hoteldebotel van hem. jajem * jenever neutr. Een glaasje jajem. jatten ** vingers

stelen pej. pej.

inform. inform.

Blijf er met je jatten vanaf. Dat idee is gejat.

joet(je) * 10 gulden mel. inform. Wordt niet meer gebruikt. kaffer * scheldwoord pej. inform. Ouderwets woord. kalle(tje) kapoeres ** kapot/stuk inform. Mijn fiets is kapoeres. kapsones ** verbeelding pej. neutr. Je hoeft niet zo'n kapsones te hebben!! kif(t), kiften

** **

jaloezie ruzie maken

pej. pej.

neutr. inform.

Dat is de kift. Ze zaten ontzettend te kiften.

koosjer ** met ontkenning: verdacht/niet in orde

pej. neutr. Dat is niet koosjer.

lef ** moed pej. neutr. Als je het lef hebt. majem mazzel en De mazzel!

** **

geluk 't ga je goed

mel. mel.

neutr. neutr.

Je hebt wel mazzel gehad met die ...

mesjogge ** gek pej. neutr. Je bent mesjogge. misjpoge of misjpooche

** iedereen/familie mel. neutr. De hele misjpoge; bekend van een liedje over Amsterdam

Mokum ** Amsterdam mel. neutr. Algemeen bekend nebbisj * niets/flut pej. inform. Dat is nebbisj penose/penoze * onderwereld pej. inform. pleite ** weg/kwijt pej. inform. Het boek is pleite. Ik ga pleite. ponem ** gezicht pej. inform. Dat is geen ponem. ramsj ** goedkope waar mel. neutr. Dat boek koop ik wel in de ramsj. sjlemazzel sjlemiel * sul, slappeling pej. neutr. sjoege ** begrip pej. neutr. Daar heb ik geen sjoege van

109

smeris ** agent/politie pej. inform. Pas op, daar komt een smeris aan. smoes smoesje smoezen

** **

verzinsel kletsen

mel. pej.

neutr. neutr.

Verzin gewoon een smoes. Wat zitten jullie daar te smoezen?

sof ** tegenvaller pej. neutr. Die film was een sof. sores of tsores (zores)

** problemen/zorgen/ moeilijkheden

pej. neutr. Dat is jouw sores. Uitdrukking: "Bemoei je met je eigen sores."

stennis ** ophef pej. neutr. stennis schoppen. stiekem ** in het geheim pej. neutr. Hij zit stiekem te roken. tinnef * rotzooi/tuig pej. inform. Dat is tinnef tippelen tippel

** lopen met korte passen(wandelen)/ straatprostitutie

mel. pej.

inform. Ze gaan een eindje tippelen.

tof * goed/geschikt mel. inform. Liedje: "En datte me toffe jongens zijn, dat willen we weten" (Ouderwets)

110

Naam: David Korsuize Leeftijd/ generatie: 16 jr. Geboorte- en woonplaats: Lisserbroek - Nieuw-Vennep Beroep: scholier Andere informatie/ opmerking: Woord * Betekenis/

synoniemen Conn. (pej./ mel.)

Stijlregister (inform./form./ neutr.)

Commentaar; Voorbeeldzin(nen)

achenebbisj * pej. neutr. afgepeigerd < (af)peigeren

** uitgeput pej. inform. Na al dat werk ben ik afgepeigerd.

bajes ** gevangenis pej. inform./form. Ze zitten vast in de Bijlmerbajes. bolleboos ** slimmerik mel. neutr. Stephen Hawking is een bolleboos in de fysica. bolus ** drol pej. inform. Uit tv-serie: Zij kijken hoe jij je bolus bakt. Daar ga je!

*

(in de betekenis: ‘Proost!’)

mel. inform.

dalles * Gehoord op tv. gabber ** kale rebellen pej. neutr. gajes1 * (‘schorremorrie’) pej. neutr. Scheer je weg, gajes. gajes2 (in de betekenis:

‘leven’)

gannef/ganef gappen gein ** grap mel. neutr. voor de gein geteisem * tuig pej. neutr. goochem ** bijdehand mel. neutr. Hij is weer lekker goochem gotspe gozer ** jongen pej. inform. Die gozer moet zijn kop houden. hoteldebotel * ergens helemaal gek mel. neutr. Ze zijn hoteldebotel van het boek.

111

van zijn jajem jatten (werkw.) zelfs.n.w.

** **

stelen vingers

pej. pej.

inform. inform.

We gaan vandaag snoep jatten. Blijf daar met je jatten vanaf.

joet(je) kaffer kalle(tje) kapoeres kapsones ** jezelf nogal wat

vinden pej. neutr. Wat een kapsones hebben zij.

kif(t), kiften

koosjer ** geen melk en vlees bij elkaar

mel. neutr. Dat is niet koosjer.

lef ** heldhaftig, dapper mel. neutr. Je moet wel lef hebben om zoiets te durven doen. majem mazzel en De mazzel!

**

de groeten/later mel. neutr. De mazzel.

mesjogge ** doorgedraaid pej. inform. Ze zijn mesjogge. misjpoge of misjpooche

Mokum nebbisj * pej. inform. penose/ penoze pleite ** weg pej. inform. De gestolen goederen zijn pleite. ponem ramsj ** versnipperd pej. neutr. De boeken die niet goed verkopen worden verramsjd. sjlemazzel sjlemiel *

112

sjoege smeris ** politie pej. neutr. Snel wegwezen, de smeris komt eraan. smoes(je) smoezen

**

leugentje mel. neutr. Ik verzin wel een smoesje om er onderuit te komen.

sof * sores of tsores (soms ook: zores)

** problemen Dat is jullie sores.

stennis ** problemen veroorzaken

pej. neutr. En maar stennis schoppen!

stiekem ** achterbaks pej. neutr. Wat een stiekem gedrag. tinnef tippelen tippel

tof ** super mel. neutr. Dat is een tof idee.

113

Naam: Kees Linthorst Leeftijd/ generatie: geboren 1961 Geboorte- en woonplaats: Amersfoort / Utrecht Beroep: leraar Nederlands Andere informatie/ opmerking: Woord % Betekenis/

synoniemen Conn. (pej./ mel.)

Stijlregister (inform./form./ neutr.)

Commentaar; Voorbeeldzin(nen)

achenebbisj 50 zeer lage bevolkingsklasse

pej. (inmiddels) neutraal

afgepeigerd < afpeigeren

100 uitgeput, erg vermoeid

neutraal (peigeren ken ik niet)

bajes 90 gevangenis (petoet) was pej., steeds algemener

informeel, neigt naar het neutrale

bolleboos 95 leert snel, weet veel

mel., maar krijgt iets ´tuttigs´

neutraal

bolus 75 drol (maar ook soorten gebak)

pej. als faecalien inf. als poep, neutr. als gebak

mevrouw, dat hondje van u heeft op mijn stoepje een bolus gedeponeerd van drie keer zijn eigen gewicht

Daar ga je!

50

(in de betekenis: ‘Proost!’)

neutr. inf., wordt neutraler

vrijwel niemand kent de oorsprong nog

dalles 20 narigheid? neutr. gabber 90 was vriend, nu

vooral vorm van zeer snelle housemuziek, pop. in jaren ´90

gajes1 90 (‘schorremorrie’) pej.

was inform., nu populair

(populair bij parlementariers die hooligans beschrijven)

114

gajes2 0? (in de betekenis: ‘leven’), wist ik niet

ken ik zo niet

gannef/ganef 1 wel gehoord, maar weet niet wat het betekent

gappen 90 stelen pej., neutr. informeel gein 100 humor voor mij pej., maar

voor minderopgeleiden mel.

geteisem 90 tuig, schorremorrie pej. neutr. (zie gajes) goochem 50 slim, sluw beetje pej. inform., hoewel nu

alleen bekend bij hogeropgeleiden

ik gebruik alleen goochemerd

gotspe 10 schande, enormiteit

pej. alleen bekend bij hogeropgeleiden

eigenlijk nooit zeker geweten wat het precies betekent

gozer 100 man/jongen onder de 30

neutr. inform. leuke gozer, hoor!

hoteldebotel 80 gek, in de war, verliefd

vooral gebruikt voor verliefdheid en dan mel.

neutraal - ik ben helemaal hoteldebotel van haar - ik word hoteldebotel van haar

jajem 10 jenever neutr. inform. alleen bekend onder intellectuelen en oude Amsterdammers

jatten 100 stelen pej. inform. joet(je) 70 tien gulden neutr. inform. was vóór de euro al aan het

verdwijnen kaffer 90 onaangenaam

persoon pej. neutr. ik dacht dat een zuid-afrikaanse stam

was? kalle(tje) 0? nooit gehoord kapoeres 0 grappige verbastering van kapot? kapsones 90 pretenties pej. neutr. kif(t), kiften

80

neutr. neutr. ´de kift´ - iets doen uit jaloezie ´kiften´ - ruzie maken

115

koosjer 80 joods halal en ´wat deugt´

neutr. was inform., nu steeds meer neutraal

lef 100 moed, neutr. (in combinaties zoals lefgozer wel pej.)

neutr.

majem ken ik niet mazzel en De mazzel!

99

geluk en afscheidsgroet

mel. inform.

mesjogge 90 gek pej. inform. misjpoge of misjpooche

ken ik niet

Mokum 90 Amsterdam mel. inform. nebbisj ken ik niet penose/ penoze

90 georganiseerde misdaad

pej. inform.

pleite 90 weg (of verdwenen)

neutr. inform. Jongens, ik ga pleite Mijn fiets is pleite

ponem 70 gezicht neutr. inform. ik kreeg die taart in m´n ponem ramsj 80 uitverkoop neutr. inform. inform. hoewel enkel nog gebruikt

door boekenliefhbbers sjlemazzel ken ik niet sjlemiel 75 onmannelijke man,

bijna ´nerd´,´softie´ pej. neutr.

sjoege 60 verstand of reactie neutr. inform, hoewel inmiddels intellectueel woord

Ik heb daar geen sjoege van. Ze pestten hem, maar hij gaf geen sjoege.

smeris 100 politieagnt pej. inform. smoes(je) smoezen

100

vals excuus pej.

neutr.

116

sof 50 mislukking pej. neutr. jaren 60 woord, bijna verdwenen sores/tsores (zores)

50 persoonlijke problemen

neutr. neutr. ik heb mijn eigen sores

stennis 90 moeilijkheden pej. inform. hij komt alleen om stennis te schoppen

stiekem 100 heimelijk pej. neutr. tinnef 30 slecht spul, slechte

persoon? pej. inform. is bijna verdwenen

tippelen tippel

70 straatprostitutie pej. inform.

tof 90 cool, vet mel. inform. komt om de twintig jaar weer in de mode

117

Bijlage 5. Enquêtes: Engels (Verenigd Koninkrijk) Filled in by: Rosie Place of birth/ living: Born Swavesey (near Cambridge), since 18 lived in London Age: 27. Occupation: Exhibitions Coordinator Word meaning, comment, examples... **bagel Yep – of course – 100% natrualised! *chutzpah This is naturalised but not common. One could also say a person “does something with chutzpah”, which

means with a certain …… ganef/ gonif I am familiar with this word, but only as a proper name in novels for a thieving character. goy Don’t know this one **kosher Commonly used both to refer to kosher food but also to say something is kosher means that it is acceptable in

the normal/legal/approved sense, often slightly to suggest that you are having to conform to something you don’t completely agree with, but has certain protocol that must be observed in order to achieve what you want. If preparing a piece of work for your overly picky boss, you might ask a colleague who you get on with and is on the same level of you if your method of doing certain aspects of the work (those aspects your boss is, in your mind, unnecessarily picky about): “is this kosher?”. Or similarly if you are preparing something for a very bureaucratic institution.

mazel (tov) Don’t know meshuga mishpocha nebbish schlemiel schlimazel

Don’t know these

**schmooze Yes, it means in english to "suck up to people", to be really nice to people and flatter them usually in the context of trying to get your own way or support for your cause - eg in a business context. One might schmooze potential sponsors at an exhibition private view. I usually think of this as an americanism.

tsuris Don’t know *zaftig this is one of my new favourite words, I came across it very recently for the first time in a novel I was reading.

Apoorv and I both really like it and every time we go out for a drink spend the time looking for women who could be called zaftig - there aren't very many...

118

Filled in by: Martin W. Place of birth and of living: Born in York, resident in Cambridge Age/ generation: 29 Occupation: University researcher Word meaning, comment, examples...

bagel

** a type of doughnut-shaped bread bun, now sold in specialized bagel shops; “that place sells great bagels”, “you get the drinks, I’ll get some bagels”. Neutral as regards formality/informality.

chutzpah * heard of, don’t use ganef or gonif never heard of goy = Gentile? kosher * a term denoting ritually pure meat according to Jewish belief, also a adjective meaning

“proper, bona fide”; “that’s not kosher”. I deliberately avoid using it, as I fear it could prove offensive. I have the impression it is a fairly informal word.

mazel (tov) meshuga mishpocha nebbish schlemiel schlimazel

schmooze * Definitely heard this. To me it looks and sounds like it should have an almost onomaopoeic quality. I *think* it has romantic connotations. Definitely very informal – I don’t think I’ve ever seen it written. I think “schmoozy” also exists.

schmuck * Definitely heard this. Not sure what it means. I had no idea it had a real etymology – I just assumed it was one of those word people make up because they sound good. Definitely very informal.

tsuris zaftig

119

Bijlage 6. Enquêtes: Engels (Verenigde Staten) Filled in by: John B. Place of birth and of living: New York. Age/ generation: born in 1942 Other relevant information: I was born in New York City in 1942. My mother was born in Shepetovka, Ukraine, in 1910; she and her mother (born Berezdov) immigrated to the US in 1921. They both spoke English well but used Yiddish around the house, particularly to hide meaning from me, and could read Yiddish in Hebrew characters; for years we had a subscription to the Morgen Frayhayt, the Yiddish Communist newspaper. I can't carry on a conversation in Yiddish or read any of the Hebrew alphabet; I can usually make out the meaning of Romanized Yiddish texts, especially if I say them out loud to myself to get a sense of the components ("aroys-," "far-," etc.), though poetic or literary language is beyond me.

Word meaning, comment, examples... bagel

** What else would you call a bagel? “An onion bagel with a schmear, plase.”

chutzpah **Defined by the man who, having murdered his parents, asked the court for mercy because he was an orphan. Nerve, temerity, brass.

ganef or gonif **A ganef is a thief. goy **= gentile (plural “goyim.” “We can tell that joke among ourselves but don’t let the goyim hear you.“ kosher **According to dietary law; metaphorically, on the up-and-up. lox **Smoked salmon. mazel mazal tov

**Luck, fortune. (“Zol zayn mit mazel”--it will happen [only] with luck.) **Congratulations.

meshuga meshugas meshuggener

**Crazy. **Craziness. **A crazy person.

mishpocha nebbish

**Blood relatives (relatives by marriage are “mokhetunim.”) **An ineffectual, unimportant man--the classic Wody Alen character.

schlemiel **A loser, an unlucky character. schlimazel *The unlucky character who brings the schlemiel misfortune. shmendrik schmo

*Another insignificant, useless person. *And yet another.

schmooze **To chat, to cajole. “Schmooze them a little, maybe they’ll let your schmuck of a son into med school after all.” tsuris **Woes, troubles. zaftig **Buxom, plump (I’ve never heard this used about a man.)

120

Filled in by: David Riff Place of birth and of living: London, Germany, New York City, Moscow Age/ generation: 34 (grandson of refugees from Czechoslovakia, grew up in Forest Hills, Queens) Occupation: Art critic Word meaning, comment, examples... bagel**

Americans eat them all the time. There is no metaphorical meaning, but it's a description of a concrete pastry, like pizza, maybe..."I'd like a bagel with lox and cream cheese," and this from a Chinese guy in Arizona.

blintz* bris** boychick** bubkes

blintz-little blin, used to eat them. nostalgic associations, very old school bris, circumcission ceremony. Use it functionally when we avoided jonah's bris. used actively among more traditional jews in US, and here too. "I got pretty drunk at that bris." Boychick-i actually call my little son boychick.

chutzpah** that is definitely mainstream and used by non-jews in english all the time: "He really has a lot of chutzpah, taking so many risks."

dreck** dybbuk fleishig* ganef or gonif** gelt*

dreck was used in my family all the time, but we were sort of german-bilingual. i have heard it used much outside of forest hills, which had a large german-jewish population. It means "dirt," or shitty wares. Like, if I bought some Chinese trinket, I would say: "This is real dreck." ganef-very mainstream, use it all the time, can be seen on tv shows like "The Wire." "Everybody knows that Rene Block is an old ganef (crook)."

glitch** that is an american word. in fact, i didn't know it was yiddish. "There was a glitch in the space shuttle launch sequence, so the countdown was broken off."

golem** The mythical creatures proper name. also sometimes used in other contexts, like role playing or computer games. definitely mainstream. You could even speak about the contemporary nation state as the golem of capitalism for example, in a critical text.

goy** This word for gentiles is very offensive. a bit like shvartser...hate that word, but jewish people use it more even than shmuck and putz ("Is he a Jew?" "No, he's a goy." The overidentification would be to answer, "Er iss a goy," actually, but that's old school NYC Yiddish Creole) ... To complain about the goyim and their strange ways ("The goyim are crazy") is a common ice-breaker even among assimilated jews. Used less and less though, as people grow less racist and more classist.

haimish/heimish* not used much. only by very old people to say that something was comfortable and old-school. But you

121

could maybe say "It was a really heimisch place..." to parody them, for example. kibitz* making comments while cardplaying. don't use it myself but see it in texts and spoken language

sometimes. klutz** mainstream word. don't use it much myself though. too mainstream. kosher** common usage in us. rarely used in figurative meaning, always sounds wrong when used by non-jews,

which it is. kvell* kvetch**

kvell-stereotypical jewish word, used only by jewish women or those parodying them to talk about extreme feminine joy. "I'm gonna kvell..." I never use it. Used to convey jewish stereotypes by jewish comedians. kvetch-commonly used. as I come from a family of complainers, i was told not to kvetch and i tell my son not to kvetch, but i've also been told by people from outside my family that i was a kvetch, and i think this is an americanism to call someone a kvetch.

latke** like bagels, but not blintzes. describes an ethnic food, a potato pancake you can now find in american restaurants. Only problem is they sometimes confuse blintzes with latkes.

lox** same macher* we used it in our family idiolect to talk about capitalists and merchants, about the powerhungry, about

entrepreneurs. Always with a dose of irony and at the same time respect. The word ganef would come next. "He is a real macher on Wall Street, a ganef next to non." Non-jews don't know this word.

mamzer* maven mazel* Mazal Tov** megillah

Mamzer i know because i am a mamzer, my mom is German. Its connotations are as hate-filled as goy and shvartser. Mazel is old-school, nobody would use it in an english sentence anymore, a bisl mazel, they used to say, or "With a little mazel, we should be fine." Mazel tov, however, is mainstream and even used by nonjews, though rarely.

mensch** Use it all the time and tell my son to "Be a mensch". You could also say about a good person that he is a real mensch. About women, more rarely, but also. Non-jews don't so much outside the nyc area.

meshuga** meshugas* meshuggener* milchig*

Meshuga is used universally, while the modifications aren't. Americans could say "He was pretty meshuga," he was driving me meshuga. But only a real old person would say something about a meshuggener. "Why are you running around like a meshuggener?" It has a frantic connotation. Milchig I know from orthodox friends and from making fun of their archaic customs. I know all about milchig and fleishig and parve and treffe and kosher, but I would never use them.

minyan** Anyone with the slightest religious upbringing knows that one. I sometimes use it in jokes. "Let's start our discussion." "Do we have a minyan?"

122

mishpocha** naches narrischkeit nebbish noodge/nudzh

Mishpocha is used in English often. In German too, btw, and by non-jews. "On Anya's birthday, we'll have the whole mispoche over, even her uncle and her idiot cousin, by the way, it's already driving me crazy" Nakhes I also heard, goyishe naches, gentile craziness. It's fun to call someone a nebbish, but very old school. A nebbish is a loser, someone who means absolutely nothing. In Austro-English idiolect, the combination was a "A nebbish, a null." Noodge is standard English almost, I never associated it with Yiddish so much. A complainer.

nosh That word is disappearing, I would never use it to describe a quick meal (original meaning, from German, naschen) or a restaurant (American meaning?). But it's used to brand things, like the Knish-Nosh on Queens Boulevard.

nu nudnik** oy or oy vey** pareve* pisher** potch plotz putz** schlemiel*

Nudnik I love as a term to say a "bore." Use it all the time since childhood. Even Americans now say Oi vei. Jews say oi vey iz mir... I say both as involuntary exclamations to express frustration and perplexity. Parve i would never use, only when i'm laughing about the orthodox. But you see it as a description on food "Parve kosher," though most people don't know the subtleties of religious law. Pisher is an old favorite, thanks for reminding me, i will now call my son a pisher too. More rare is the verb "to pish." "I laughed so hard I nearly pished in my pants..." Putz is mainstream US English by now, overused by US jewish comedians. I wish it were as integrated into Russian. It's main connotation is clumsiness, which non-jews often don't get. Schlemiel is old school, and very nice way to describe a fool, though i don't use it. More of a chronic loser than a putz. I guess that disappeared with upward social mobility.

schlep** Used as a verb all the time "I have to shlep to work" or a noun "It's always such a shlep to take the subway" Nonjews know it too.

schlimazel* Use it, but more in Russian and German than English. schlock schlong** Mainstream, also through pornography schlub** My favorite word. Jews will know that, non-jews never. schmaltz schmatte schmeer also schmear*

Very traditional word, I know it, but never use it

shmendrik* shmendrik is rare, very rare, i don't quite know its nuances

123

schmo** shmo is far more common. to avoid saying shmuck, which as you know is mudak schmooze** Love it, use it as a self-critical term schmuck** The classic of classics. A putz is more of an involuntary asshole, but a shmuck is a really bad person,

and also a bit of an idiot. schmutter schmutz schnook* Rare as shmendrik schnorrer** There are plenty of shnorrers in Brooklyn. Jews still use the term. schnoz/schnozzle schvartze** Shabbos/ -es shamus shegetz shemozzle shicker(ed) shiksa or shikse** shtetl**

Shvartze is used; like goy it's a horribly offensive word. But used more and more, as Jews turn against Obama, for example. Shabbes is used only by Jews, but very frequently only by observers. "When I went to shul on Shabbes..." and so on. "Shabbat" would be the more formal term for the evening ceremony. Shamus is the non-jewish servant, also, the 8th candle on the menorah. You learn that in Hebrew school. Shiksa, like goy and shvartser are used very frequently. "His wife is a shiksah, a blond from Arkansas. A real shiksa, beautiful and stupid." It has sexual connotations too that can be explained by upward social mobility. Shtetl is a very historical word, you would talk about your ancestors who came on the boat (in steerage) from the shtel.

shtick** My favorite, along with shmooze, in self-critical diatribes about contemporary art. "I did my shtick" (i.e. I told the same stories as usual, I made my usual performance.)

shtup spiel or shpiel** See shtick, of which it functions as a synonym. tchotchke tref or trayf or traif* tzimmes** tsuris** tuchus** tummler

Tref or treffe we know but don't use, non-kosher, see above. But I come from a family of communists who liked to eat veal in cream sauce on Yom Kippur. "Treffe" was an almost sacral word in that microworld. Tsimmes is the punchline or ironic twist of an anecdote, but I have a feeling American jews often misuse it, don't remember how Tsuris or tsorres meaning worries, I had many tsorres, but now I'm better, thanks for asking. Tuchus is rarely used for bottom or ass. Kish mir an toches, you can hear though, kiss my ass, in that combination.

tush (also tushy)** Tush is assimilated fully into mainstream media English. "She/he has a cute tush." Childlike and innocent

124

yet sexually loaded. Even African Americans will use it. vigorish (also vig) yarmulke* Yekke** yenta** yontef/ yom tov* yutz*

Yarmulke is less common than kippah, which is what the more conservative and religious American Jews say. We always said yarmulke, in fact, I didn't know what a kippah was until I turned about nine or so. But yarmulka i always knew. Yekke you hear from Israelis more than from Ashkenazy outside of Germany to talk about German Jews. The connotation, which people don't know, is that Yekkes are crazy fops and dandies (Rheinish dialect a yekke is a dandy and a showoff, a carnival fool). I heard it used in that older connotation as a schimpfwort. Yenta or yente is one of my favorite words: a woman who talks all the time, preferably about other people. I know this very well, because I live surrounded by yentes, who often get together for a yentathon. "Gut yom tov!" or "I can't go there on the yontef." And so on. Religious people use it. Others know it but don't. I love the fact that this is the origin of your last name! Yutz is a rare word. I imagine it has one of many Yiddish penile nuances, but it is used as a synonym of putz, perhaps a little more harmless though.

zaftig** That word is very rare among young people, but my dads generation still actively used it to talk about girls.

125

Filled out by: Ksenya Gurshtein Place of birth and residence: permanently residing in the U.S. (Michigan) Age/ generation: 27 Occupation: art history grad student Word

meaning, comment, examples...

**bagel

Yes, fully integrated, a breakfast/lunch food one can get at just about any bakery; there are even “bagel chips” on the market now; I think of them as a slightly inferior version of the bubliki I remember from my childhood, though a good bagel in the States is probably better

**chutzpah Yes, I love this word; it means courage, guts – one has chutzpah to do something unconventional or be a mensch

ganef or gonif

?

**goy A non-Jew, referred to by the Jews. I only use it as a joke, in the context of “I don’t actually believe in Jewish chosenness and there’s very little “Jewish” about my life, but I do have that heritage.”

**kosher Yes, fully integrated, meaning narrowly “conforming to Jewish food laws,” but more broadly “something that’s ok, that’s suitable.” As in, instead of asking someone “Is that ok with you,” I’ll ask “Is that kosher?”

*lox From German “lachs,” meaning salmon, but I think normally refers to smoked salmon, popular with bagels

*mazel **Mazal Tov

Mazel Tov – Jewish toast, smth like “Your Health” I’ve only heard it used in groups where everyone is Jewish or of Jewish ancestry

*meshuga I think this means “crazy”, though I don’t use it myself

*mishpocha Extended family nebbish *schlemiel A schlemiel is another variation on loser; I don’t use it, but I associate it with the opening song of

the 70s TV show “Laverne and Shirley” where they use both schlemiel and schlimazel

126

*schlimazel I think that’s yet another word for loser, but am not entirely sure *shmendrik **schmo

Two more words for “loser.” I’ve never heard schmendrik used in actual conversation, but schmo is used often and “Joe Schmo” means Everyman – like Joe Average – but a little more dissmissively, as in “Any Joe schmo can do it.”

**schmooze To suck up, to socialize with others, usually higher ups or authority figures, for purposes of advancing one’s own social standing; I love this word for its descriptiveness and because it’s so useful in describing what goes on in academic life

***schmuck Yes! Favorite word of all time! Originally meant the piece of skin cut off during circumcision – or so I heard. Used to be very offensive, apparently Lenny Bruce once got arrested for using it on stage. Now just an incredibly useful word for dismissing someone (or oneself) as generally useless, worthless, or pathetic.

**schnoz/ schnozzle

A nose, particularly useful in describing a stereotypically large Jewish nose.

*tsuris I think tsuris means trouble or pain; if that’s what it means, I’ve only heard it used once, by my friend John, who uses way more Yiddish than I – I often have to look the things he says up

*zaftig In German, juicy. I think it’s used to describe a plump, curvaceous woman.