Kruisiging & Begraving in Romeins Palestina: De invloed van Romeinse kruisiging op begraving van de...

15
KRUISIGING EN BEGRAVING IN ROMEINS PALESTINA WELKE INVLOED HAD ROMEINSE KRUISIGING OP BEGRAVING VAN DE LOKALE BEVOLKING TUSSEN DE 1 E EEUW V.CHR. EN DE 4 E EEUW N.CHR. IN PALESTINA? Het hielbeen inclusief spijker uit het Ossuarium van Yehohanan in Jeruzalem, 1 e eeuw n.Chr. MARTEN VAN NIEUWKOOP

Transcript of Kruisiging & Begraving in Romeins Palestina: De invloed van Romeinse kruisiging op begraving van de...

KRUISIGING EN BEGRAVING

IN ROMEINS PALESTINA

WELKE INVLOED HAD ROMEINSE KRUISIGING OP BEGRAVING VAN DE LOKALE

BEVOLKING TUSSEN DE 1E EEUW V.CHR. EN DE 4

E EEUW N.CHR. IN PALESTINA?

Het hielbeen inclusief spijker uit het Ossuarium van Yehohanan in Jeruzalem, 1e eeuw n.Chr.

MARTEN VAN NIEUWKOOP

2

TITEL: KRUISIGING EN BEGRAVING IN ROMEINS PALESTINA ONDERTITEL: WELKE INVLOED HAD ROMEINSE KRUISIGING OP

BEGRAVING VAN DE LOKALE BEVOLKING TUSSEN DE 1E

EEUW V.CHR. EN DE 4E EEUW N.CHR. IN PALESTINA?

CURSUS: DOOD EN BEGRAVEN IN HET NO

CURSUSCODE: 1042VNO2Y

AUTEUR: MARTEN VAN NIEUWKOOP

STUDENTNUMMER: 1012762

BEGELEIDER: PROF. DR. O. NIEUWENHUYSE

UNIVERSITEIT LEIDEN, FACULTEIT DER ARCHEOLOGIE

LEIDEN, APRIL 2012

3

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING BLZ. 4

2. LOKALE GRAFTRADITIES IN ROMEINS PALESTINA BLZ. 6

2.1 EEN FATSOENLIJKE BEGRAFENIS BLZ. 6

2.2 GROTTEN, TOMBES EN OSSUARIUMS BLZ. 7

3. ROMEINSE KRUISIGING IN PALESTINA BLZ. 9

3.1 ROMEINSE KRUISIGINGSPRAKTIJKEN BLZ. 9

3.2 HET OSSUARIUM VAN YEHOHANAN BLZ. 10

3.3 DE KRUISIGING VAN JEZUS BLZ. 12

4. CONCLUSIE BLZ. 13

BIBLIOGRAFIE BLZ. 14

LIJST VAN FIGUREN- EN TABELLEN BLZ. 15

4

1. INLEIDING

Het gros van de mensen heeft wel eens gehoord van het indrukwekkende verhaal

over de kruisiging van Jezus van Nazareth. Volgens de evangeliën was het Judas

Iskarius die Jezus verraadde en dus ‘overleverde’ aan de Romeinen, die hem

kruisigde. Nadat Jezus was overleden werd zijn lichaam diezelfde dag nog van het

kruis gehaald en begraven in het privégraf van Jozef van Arimathea. Drie dagen

na zijn dood was het graf van Jezus echter leeg. Hij zou zijn opgestaan uit de

dood, een fenomeen wat een van de bouwstenen werd van het christendom[1]

.

Uit het verhaal over de laatste dagen van Jezus kunnen een aantal vragen gesteld

worden die gerelateerd zijn aan de dood en de begraving van mensen in het Nabije

Oosten. Welke grafrituelen kende de lokale bevolking? Was er sprake van

primaire of secundaire begraving? Werd er gebruik gemaakt van Artefacten in het

graf? Hoe keek de lokale bevolking tegen Romeinse kruisiging aan? Het

verkrijgen van dit soort informatie is essentieel als we kennis willen vergaren over

de invloed van Romeinse kruisiging op begraving van de lokale bevolking tussen

de 1e v.Chr. en de 4

e eeuw n.Chr. in Palestina.

Ik zal u eerst wat informatie geven over lokale graftradities in Palestina. Daarna

zal ik u vertellen over Romeinse kruisigingspraktijken in dit gebied, met de

kruisiging van Yehohanan en Jesus als casestudies. Vervolgens probeer ik met

deze kennis mijn onderzoeksvraag te beantwoorden en zo tot een conclusie te

kunnen komen.

De exacte geografische ligging van Palestina is niet precies bekend. In dit essay

gebruik ik de term daarom voor de gehele Zuidelijke Levant. Deze regio bestaat

grofweg uit Palestina, Israel, Jordanië, Libanon en Zuid-Syrië, welke allemaal in

meer of mindere mate werden beïnvloed door het Romeinse Rijk [fig. 1].

Daarnaast zal ik de Bijbel in de Herziene Statenvertaling, uitgegeven in 2010,

gebruiken voor aanvullende informatie.

[1]: De gehele levensloop van Jezus staat beschreven in de Evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en

Johannes en kunt u lezen in de gelijknamige hoofdstukken van de Herziene Statenvertaling.

5

Figuur 1: Een kaart van de gehele Levant, direct ten oosten van de Middellandse Zee. Dit essay

zal zich alleen richten op de Zuidelijke Levant, grofweg bestaande uit Palestina, Israel, Jordanië,

Libanon en Zuid-Syrië (uit http://upload.wikimedia.org/).

6

2. LOKALE GRAFTRADITIES IN ROMEINS PALESTINA

2.1 EEN FATSOENLIJKE BEGRAFENIS

De belangrijkste godsdienst in Romeins Palestina was het Jodendom. Voor de

Joden was het een traditie om een ter dood gebrachte persoon nog op diezelfde

dag te begraven. Deze traditie heeft zijn oorsprong in het Oude Testament. In

Deut. 21:22-23 staat geschreven:

“Verder, wanneer iemand een zonde begaan heeft waarop de doodstraf

staat, en hij gedood wordt, en u hem aan een paal hangt, dan mag zijn

dode lichaam niet aan de paal overnachten, maar moet u hem beslist

diezelfde dag nog begraven. Een gehangene is namelijk door God

vervloekt. U mag uw land, dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit

geeft, niet onrein maken.”

Hieruit blijkt dat het een taak voor elke Jood was om een familielid, een vriend en

zelfs een crimineel fatsoenlijk te begraven, zelfs als er risico’s aan waren

verbonden. In het Oude Testament wordt dit heel wat vaker aangeduid,

bijvoorbeeld in het verhaal van Abraham en Sara (Gen. 23:1-20) en het verhaal

van Jakob (Gen. 50:1-14). Mozes waarschuwt de Israëlieten dat als ze God niet

gehoorzamen, ze worden verslagen door hun vijanden, en dat hun lichamen

voedsel voor de vogels en dieren zullen zijn (Deut. 28:25-26). Het laten liggen

van een lichaam zonder begrafenis was dus een schande die geen enkele Israëliet

elkaar toewenste. Daarnaast maakt het Oude Testament duidelijk dat het begraven

van het lichaam van een crimineel van belang was om te voorkomen dat het land

van Israel onrein zou worden. Het is aannemelijk dat deze criminelen, onder

normale omstandigheden (bijvoorbeeld in vredestijd), een beperkte begraving

kregen, zoals een verbod op begraving in een familietombe en een verbod op

publieke rouw (Evans 2005, 234-239; Isbouts 2007, 301).

Nadat een lichaam was gereinigd en bedekt met linnen werd het te rust gelegd. De

lichamen van de armen werden meestal begraven in de bodem, terwijl de rijken

vaak in grotten of tombes werden gelegd (Isbouts 2007, 301).

7

2.2 GROTTEN, TOMBES EN OSSUARIUMS

Het gebruik van grotten als graf werd door de Israëlieten al gebruikt in de tijd van

Abraham. Abraham en Sara werden bijvoorbeeld begraven in een grot op een

akker (Gen. 25:9-10), terwijl het lichaam van Jakob terug werd gebracht vanuit

Egypte naar Kanaän[2]

om vervolgens in een grot te worden begraven op dezelfde

akker waar Abraham en Sara lagen (Gen. 50:13).

Graven werden oorspronkelijk niet versierd. Opgravingen van begraafplaatsen uit

de 1e eeuw v.Chr. nabij Qumran en Jeruzalem geven ons voorbeelden van

typische begravingen in de grond. Hier zijn eenvoudige schaften van 60

centimeter tot 2,1 meter opgegraven, die zowel enkelvoudige als meervoudige

begravingen bevatten. Tijdens de Hellenistische overheersing vanaf de 3e eeuw

v.Chr. veranderde de begravingen. De Hellenisten introduceerde tombes in

Palestina en nissen, muurschilderingen, uitgesneden gevels en zuilen werden

steeds vaker toegepast [fig. 2] (Arterburn 2002, 61; Isbouts 2007, 301).

Figuur 2: Een doorsnee tombe in Palestina in de 1e eeuw v. Chr. (naar http://www.bible-

archaeology.info/).

[2] Met de term ‘Kanaän’ wordt in het Oude Testament het gehele gebied in de Zuidelijke Levant

bedoeld.

8

De Hellenisten introduceerde ook het gebruik van ossuariums – kisten gemaakt

van steen of klei om botten in te bewaren. Er zijn ongeveer 800 ossuariums uit de

1e eeuw v.Chr. gevonden in Joodse familietombes, inclusief degene van Kajafas

[3].

De Joden gingen hier pas in de 1e eeuw v.Chr. echt gebruik van maken omdat de

Hellenistische kijk op individuele identiteit niet overeen kwam met de Joodse

traditie van secundaire begraving. Deze Joodse traditie hield in dat na de

ontbinding van het vlees de botten van een overledene bij die van zijn of haar

voorvaderen werden gelegd. Het in gebruik nemen van ossuariums was niet alleen

een oplossing voor dit probleem, maar ook voor het gebrek aan ruimte in Joodse

familietombes (Arterburn 2002, 61; Isbouts 2007, 301; McCane 2003, 27-60).

Naast het gebruik van ossuariums in tombes werden er in de 1e eeuw v.Chr. ook

kookpotten achtergelaten in het graf. Het was namelijk een traditie om een laatste

maaltijd te delen met de overledene. Het feit dat deze kookpotten werden

achtergelaten in het graf weerspiegelt echter de dubbelzinnig van deze traditie.

Het was namelijk onrein om in contact te komen met de doden, vandaar dat men

deze besmette kookpotten lieten liggen (McCane 2003, 27-60).

Het gros van deze graftradities bleef behouden tijdens de Romeinse overheersing.

Pas in de vroeg Byzantijnse periode – de 3e en 4

e eeuw n.Chr. – kwam er een

verandering. In deze periode deed het christendom zijn intrede. Het christendom

zorgde voor nieuwe normen omtrent het contact tussen de levenden en de doden.

De dood kwam centraal te staan in de religie en de lichamen van overledenen

moesten gereed zijn voor de Dag des Oordeels[4]

. Hierdoor werden Joodse

graftradities steeds minder gebruikt in de samenleving (McCane 2003, 89-126).

[3] Kajafas was hogepriester in de Joodse Tempel in Jeruzalem in de tijd van Jezus. Hij zou aanwezig

zijn geweest bij de berechting van Jezus (Mat 26:57-68).

[4] In zowel het Jodendom, het Christendom en de Islam is de Dag des Oordeels de dag waarop over alle

mensen een oordeel geveld zal worden door God (Op 1:1-22:21).

9

3. ROMEINSE KRUISIGING IN PALESTINA

3.1 ROMEINSE KRUISIGINGSPRAKTIJKEN

Kruisiging vond zijn oorsprong waarschijnlijk bij de Assyriërs en Babyloniërs.

Vervolgens werd er in de 6e eeuw v.Chr. stelselmatig gebruik van gemaakt door

de Perzen. Alexander de Grote bracht het van daar naar de oostelijke Mediterrane

landen in de 4e eeuw v.Chr., waarna de Feniciërs het na de Punische oorlogen

(264-146 v.Chr.) introduceerden bij de Romeinen. Uiteindelijk perfectioneerde de

Romeinen deze doodstraf totdat het werd afgeschaft door keizer Constantijn I de

Grote in de 4e eeuw n.Chr. (Retief & Cilliers 2003, 938).

Over het algemeen waren het slaven, soldaten, opstandelingen en verraders die

werden gekruisigd. In de meeste gevallen ging het om openlijk verzet en

gewapende conflicten aan de ene kant, en bende-acties en wanorde aan de andere

kant. Romeinse burgers werden echter bijna nooit gekruisigd en voor de hogere

klassen werd het beschouwd als te wreedaardig en vernederend (Evans 2005, 240;

Sloyan 1995, 18).

Er zijn maar weinig historische bronnen die betrekking hebben op kruisiging,

alleen enkele verslagen van ooggetuigen. Er zijn tot nu toe nog geen Romeinse

instructies bekend voor de kruisiging van personen. De Romeinen vonden het

waarschijnlijk gewoonweg niet nodig om beschrijvingen achter te laten, en al

helemaal niet over het lot van de gekruisigde lichamen (Cook 2011, 195; Maslen

& Mitchell 2006, 185).

Toch kunnen we uit de historische bronnen die wel betrekking hebben op

kruisiging een redelijk goed beeld vormen over de Romeinse kruisigings-

praktijken. Voordat een slachtoffer werd gekruisigd werd deze geslagen met een

gesel op de rug, het achterwerk en de benen. Daarna was het slachtoffer vaak

verplicht om een deel van het kruis naar de plek van executie te dragen.

Vervolgens werd het slachtoffer naakt aan het kruis gebonden of vastgemaakt

door middel van spijkers door de handen of de onderarmen en door de zijkant of

bovenkant van de voeten. Terwijl het slachtoffer aan het kruis hing verdeelden

10

Romeinse soldaten de kleding van het slachtoffer onderling en wachtten ze

vervolgens tot het slachtoffer was overleden. Gemiddeld duurde dit tussen de 3

uur en de 4 dagen. Gedurende deze tijd moesten soldaten de wacht houden.

Vandaar dat de dood bij tijd en wijle werd versneld door de onderbenen van het

slachtoffer te breken. Het kwam ook voor dat het slachtoffer werd geslagen op de

adamsappel, of dat het slachtoffer werd gestoken in het hart. Zo nu en dan werd er

ook een vuur gestoken onder het kruis, waardoor het slachtoffer stikte. Na de

dood van het slachtoffer was het mogelijk, na toestemming en vaak alleen in

tijden van vrede, dat een familielid of vriend het lichaam verwijderde en begroef.

Zo niet, dan bleef het lichaam aan het kruis hangen als voedsel voor aaseters of als

boodschap voor de opstandelingen (Chapman 2010, 78; Cook 2011, 206; Evans

2005, 240; Maslen & Mitchell 2006, 185-186; Retief & Cilliers 2003, 940).

3.2 HET OSSUARIUM VAN YEHOHANAN

In 1968 werd in Tombe I in Giv’at ha-Mivtar[5]

het ossuarium van Yehohanan ben

Hagkol gevonden, welke waarschijnlijk dateert uit de 1e eeuw n.Chr. Tussen de

menselijke botten in zijn ossuarium werd een belangrijke vondst gedaan. In zijn

rechter hielbeen bevond zich een spijker van 11,5 centimeter lang, welke er aan de

zijkant in was geslagen [fig. 3]. De top van de spijker was gebogen, wellicht door

de aanwezigheid van een oudere spijker gebruikt in een eerdere kruisiging. Dit

was waarschijnlijk de reden waarom deze spijker niet verwijderd was voor de

secundaire begraving. Tussen het bot en de kop van de spijker bevond zich ook

nog een stuk hout, wat misschien aanwezig was om er voor te zorgen dat het

slachtoffer zijn voet niet kon bevrijden. Daarnaast bleken de benen van de man te

zijn gebroken, wat duidt op een opzettelijke versnelling van zijn dood. Rondom

dit soort ernstige verwondingen waren de botten besprenkeld met olie (Chapman

2010, 88-89; Evans 2005, 242-244; Maslen & Mitchell 2006, 186).

[5] Giv’at ha-Mivtar is een Joodse wijk in het noorden van Jeruzalem. Hier zijn meerdere archeologisch

belangrijke Joodse tombes gevonden.

11

Figuur 3: Het doorboorde hielbeen van

Yehohanan, gevonden in zijn ossuarium in

Tombe I in Giv’at ha-Mivtar. Rechts het

opgegraven hielbeen, links het gerecon-

strueerde hielbeen (uit Maslen & Mitchell

2006, 187).

Tot nu toe is het hielbeen van

Yehohanan de enige archeologische

vondst die bewijs levert voor kruisiging

in Palestina. Er is betoogd dat het

weinige bewijs aantoont dat de

Romeinen zich, door begraving niet toe

te staan, hielden aan hun eigen

kruisigingspraktijken. Evans noemt

echter vier redenen waarom dit niet het

geval zou zijn geweest (Evans 2005,

246).

Ten eerste zijn veel botten uit de tijd van

Jezus slecht bewaard gebleven door de

droogte. Vooral de kleinere botten van

handen en voeten zijn niet meer

aanwezig, en deze zorgen meestal voor

het enige bewijs van kruisiging.

Ten tweede werden slachtoffers vaak aan het kruis gebonden, in plaats van

vastgespijkerd, waardoor er geen sporen worden gevonden van kruisiging.

Ten derde worden de best bewaardgebleven skeletten in ossuariums in rijkere

tombes gevonden, terwijl rijkere mensen maar zelden werden gekruisigd. De

armen werden meestal begraven in de grond of in kleine grotten, waardoor hun

skeletten nauwelijks worden gevonden. De skeletten die hoogstwaarschijnlijk

bewijs leveren voor kruisiging, blijven dus het minst goed bewaard.

Ten vierde zijn de meeste Joden gekruisigd tijdens de Joodse Oorlog[6]

. Als

waarschuwing stonden de Romeinen lokale graftradities niet toe, zoals het

begraven van het gekruisigde lichaam. Dit maakt het ook aannemelijk dat het

ossuarium van Yehohanan dateert uit de tijd voor de Joodse Oorlog (Evans 2005,

247).

[6] De Joodse Oorlog was een opstand van Palestijnse Joden tegen de Romeinen tussen 66 en 70 n.Chr.

12

3.3 DE KRUISIGING VAN JEZUS

De meest gedetailleerde informatie over kruisiging is te vinden in de evangeliën,

die de kruisiging van Jezus van Nazareth beschrijven. We moeten echter niet

aannemen dat deze informatie representatief is voor alle kruisigingen.

Kruisigingen varieerden namelijk tussen gebieden, veranderden door de tijd heen

en waren afhankelijk van de sociale status van het slachtoffer en de misdaad die

hij of zij had gepleegd (Maslen & Mitchell 2006, 185).

De evangeliën vertellen ons dat Jozef van Arimathea, nadat hij toestemming had

gekregen van Pontius Pilatus[7]

, het lichaam van Jezus van het kruis haalde en in

zijn privétombe begroef, die speciaal voor Jezus was bedoeld (Luk. 23:49-56).

Het feit dat Jezus’ lichaam mocht worden begraven duidt op een periode van

vrede in Romeins Palestina. Daarnaast kan het een aanwijzing zijn dat verraad

waarschijnlijk niet de misdaad was die Jezus had begaan. Lichamen van verraders

kregen namelijk zelden een fatsoenlijke begraving. Het is aannemelijker dat Jezus

werd gekruisigd omdat hij zorgde voor de nodige onrust in het lokale gebied. Het

was de taak van Romeinse, provinciale magistraten om de rust in hun gebieden te

bewaren. Pilatus zou Jezus dus als onruststoker kunnen hebben gezien, die

mogelijkerwijs de rust rondom Jeruzalem zou kunnen verstoren (Cook 2011, 197-

202).

Naast Cook vindt Evans het ook aannemelijk dat het lichaam van Jezus mocht

worden begraven. De kruisiging vond namelijk plaats in tijden van vrede en,

belangrijker nog, op paasavond. Evans veronderstelt tevens dat sommige volgers

van Jezus wellicht de plek wisten waar Jezus’ lichaam was gelegd, en deze plek

doelbewust hadden gemarkeerd. Hierdoor zouden ze achteraf nog bij het lichaam

kunnen rouwen, wat een traditioneel Joods gebruik was. Daarnaast zou de intentie

zijn geweest om in bezit te komen van het stoffelijk overschot van Jezus, zodat ze

deze zouden kunnen verplaatsen naar zijn familietombe (Evans 2005, 245-248).

[7] Pontius Pilatus was tussen 26 en 36 n.Chr. de provinciale magistraat van Judea, de belangrijkste

provincie van het toenmalige Palestina. Volgens de evangeliën was hij verantwoordelijk voor de

kruisiging van Jezus.

13

CONCLUSIE

In dit essay heb ik onderzocht welke invloed Romeinse kruisiging had op de

begraving van lokale bevolking tussen de 1e eeuw v.Chr. en de 4

e eeuw n.Chr. in

Palestina. Door de matige bewaring van veel botten van gekruisigde lichamen is

het echter lastig om een duidelijk beeld te vormen van de invloed van kruisiging

op de lokale bevolking. Ook het feit dat kruisigingen varieerden tussen gebieden,

veranderden door de tijd heen en afhankelijk waren van de sociale status van het

slachtoffer en de misdaad die hij of zij had gepleegd, maken het moeilijk om tot

een algemene conclusie te komen. Uiteindelijk ben ik tot de conclusie gekomen

dat lokale graftradities alleen tijdens rumoerige periodes niet werden toegestaan

door de Romeinen. In rumoerige periodes, zoals tijdens de Joodse Oorlog van 66

tot 70 n.Chr., werden de lichamen van gekruisigde onruststokers gewoon aan het

kruis laten hangen, als teken dat opstandelingen hard zouden worden aangepakt.

In vredestijd werden lokale graftradities echter getolereerd door de overheersers,

wat bijvoorbeeld het geval was bij Yehohanan en Jezus. Na toestemming van de

magistraat mochten lichamen van het kruis af worden gehaald en kregen deze een

beperkte maar fatsoenlijke begraving. Begraving in een familietombe kwam

alleen in bijzondere gevallen voor. De meeste slachtoffers kregen een simpele

begraving in de grond of in een kleine grot. Daarnaast werd herbegraving van

botten, zelfs in het geval van een kruisiging, vaak toegepast in Palestina. Na de

ontbinding van het vlees werd het menselijk overschot van het slachtoffer bij die

van zijn of haar voorvaderen gelegd.

14

BIBLIOGRAFIE

Arterburn, C.R., 2002. Did the Jews Really Not Bury Their Dead? The

Circular 3(4), 60-62.

Bijbel in de Herziene Statenvertaling, 2010. Heerenveen: Uitgeverij

Jongbloed.

Chapman, D.W., 2010. Ancient Jewish and Christian Perceptions of

Crucifixion. Grand Rapids: Baker Academic.

Cook, J.G., 2011. Crucifixion and Burial. New Testament Studies 57, 193-

213.

Evans, C.A., 2005. Jewish Burial Traditions and the Resurrection of Jesus.

Journal for the Study of the Historical Jesus 3(2), 233-248.

Isbouts, J.P., 2007. The Biblical World: An Illustrated Atlas. Washington:

National Geographic.

Maslen, M.W. & P.D. Mitchell, 2006. Medical Theories on the Cause of

Death in Crucifixion. Journal of the Royal Society of Medicine 99, 185-

188.

McCane, B.R., 2003. Roll Back the Stone: Death and Burial in the World

of Jesus. Harrisburg: Trinity Press International.

Retief, F.P. & L. Cilliers, 2003. The history and pathology of crucifixion.

South African Medical Journal 93(12), 938-941.

Sloyan, G.S., 1995. The Crucifixion of Jesus: History, Myth, Faith.

Minneapolis: Fortress Press.

15

LIJST VAN FIGUREN- EN TABELLEN

TITELBLAD: Het hielbeen inclusief spijker van Yehohanan, gevonden in zijn

ossuarium uit de 1e eeuw na Christus in Jeruzalem. Lengte: 12 centimeter,

breedte: 8 centimeter (http://www.timesofisrael.com/in-a-stone-box-a-rare-trace-

of-crucifixion/, 26 maart 2012).

FIGUUR 1, BLZ. 5: Een kaart van de gehele Levant, direct ten oosten van de

Middellandse Zee. Dit essay zal zich alleen richten op de Zuidelijke Levant,

grofweg bestaande uit Palestina, Israel, Jordanië, Libanon en Zuid-Syrië (uit

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/6/6d/De_Levant.PNG, 29 maart

2012).

FIGUUR 2, BLZ. 7: Een doorsnee Joodse familietombe in Palestina in de eerste

eeuw v. Chr. (naar http://www.bible-archaeology.info/crucifixion.htm, 29 maart

2012).

FIGUUR 3, BLZ. 11: Het doorboorde hielbeen van Yehohanan, gevonden in zijn

ossuarium in Tombe I in Giv’at ha-Mivtar. Rechts het opgegraven hielbeen, links

het gereconstrueerde hielbeen (uit Maslen & Mitchell 2006, 187).