KRUISIGING EN BEGRAVING
IN ROMEINS PALESTINA
WELKE INVLOED HAD ROMEINSE KRUISIGING OP BEGRAVING VAN DE LOKALE
BEVOLKING TUSSEN DE 1E EEUW V.CHR. EN DE 4
E EEUW N.CHR. IN PALESTINA?
Het hielbeen inclusief spijker uit het Ossuarium van Yehohanan in Jeruzalem, 1e eeuw n.Chr.
MARTEN VAN NIEUWKOOP
2
TITEL: KRUISIGING EN BEGRAVING IN ROMEINS PALESTINA ONDERTITEL: WELKE INVLOED HAD ROMEINSE KRUISIGING OP
BEGRAVING VAN DE LOKALE BEVOLKING TUSSEN DE 1E
EEUW V.CHR. EN DE 4E EEUW N.CHR. IN PALESTINA?
CURSUS: DOOD EN BEGRAVEN IN HET NO
CURSUSCODE: 1042VNO2Y
AUTEUR: MARTEN VAN NIEUWKOOP
STUDENTNUMMER: 1012762
BEGELEIDER: PROF. DR. O. NIEUWENHUYSE
UNIVERSITEIT LEIDEN, FACULTEIT DER ARCHEOLOGIE
LEIDEN, APRIL 2012
3
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING BLZ. 4
2. LOKALE GRAFTRADITIES IN ROMEINS PALESTINA BLZ. 6
2.1 EEN FATSOENLIJKE BEGRAFENIS BLZ. 6
2.2 GROTTEN, TOMBES EN OSSUARIUMS BLZ. 7
3. ROMEINSE KRUISIGING IN PALESTINA BLZ. 9
3.1 ROMEINSE KRUISIGINGSPRAKTIJKEN BLZ. 9
3.2 HET OSSUARIUM VAN YEHOHANAN BLZ. 10
3.3 DE KRUISIGING VAN JEZUS BLZ. 12
4. CONCLUSIE BLZ. 13
BIBLIOGRAFIE BLZ. 14
LIJST VAN FIGUREN- EN TABELLEN BLZ. 15
4
1. INLEIDING
Het gros van de mensen heeft wel eens gehoord van het indrukwekkende verhaal
over de kruisiging van Jezus van Nazareth. Volgens de evangeliën was het Judas
Iskarius die Jezus verraadde en dus ‘overleverde’ aan de Romeinen, die hem
kruisigde. Nadat Jezus was overleden werd zijn lichaam diezelfde dag nog van het
kruis gehaald en begraven in het privégraf van Jozef van Arimathea. Drie dagen
na zijn dood was het graf van Jezus echter leeg. Hij zou zijn opgestaan uit de
dood, een fenomeen wat een van de bouwstenen werd van het christendom[1]
.
Uit het verhaal over de laatste dagen van Jezus kunnen een aantal vragen gesteld
worden die gerelateerd zijn aan de dood en de begraving van mensen in het Nabije
Oosten. Welke grafrituelen kende de lokale bevolking? Was er sprake van
primaire of secundaire begraving? Werd er gebruik gemaakt van Artefacten in het
graf? Hoe keek de lokale bevolking tegen Romeinse kruisiging aan? Het
verkrijgen van dit soort informatie is essentieel als we kennis willen vergaren over
de invloed van Romeinse kruisiging op begraving van de lokale bevolking tussen
de 1e v.Chr. en de 4
e eeuw n.Chr. in Palestina.
Ik zal u eerst wat informatie geven over lokale graftradities in Palestina. Daarna
zal ik u vertellen over Romeinse kruisigingspraktijken in dit gebied, met de
kruisiging van Yehohanan en Jesus als casestudies. Vervolgens probeer ik met
deze kennis mijn onderzoeksvraag te beantwoorden en zo tot een conclusie te
kunnen komen.
De exacte geografische ligging van Palestina is niet precies bekend. In dit essay
gebruik ik de term daarom voor de gehele Zuidelijke Levant. Deze regio bestaat
grofweg uit Palestina, Israel, Jordanië, Libanon en Zuid-Syrië, welke allemaal in
meer of mindere mate werden beïnvloed door het Romeinse Rijk [fig. 1].
Daarnaast zal ik de Bijbel in de Herziene Statenvertaling, uitgegeven in 2010,
gebruiken voor aanvullende informatie.
[1]: De gehele levensloop van Jezus staat beschreven in de Evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en
Johannes en kunt u lezen in de gelijknamige hoofdstukken van de Herziene Statenvertaling.
5
Figuur 1: Een kaart van de gehele Levant, direct ten oosten van de Middellandse Zee. Dit essay
zal zich alleen richten op de Zuidelijke Levant, grofweg bestaande uit Palestina, Israel, Jordanië,
Libanon en Zuid-Syrië (uit http://upload.wikimedia.org/).
6
2. LOKALE GRAFTRADITIES IN ROMEINS PALESTINA
2.1 EEN FATSOENLIJKE BEGRAFENIS
De belangrijkste godsdienst in Romeins Palestina was het Jodendom. Voor de
Joden was het een traditie om een ter dood gebrachte persoon nog op diezelfde
dag te begraven. Deze traditie heeft zijn oorsprong in het Oude Testament. In
Deut. 21:22-23 staat geschreven:
“Verder, wanneer iemand een zonde begaan heeft waarop de doodstraf
staat, en hij gedood wordt, en u hem aan een paal hangt, dan mag zijn
dode lichaam niet aan de paal overnachten, maar moet u hem beslist
diezelfde dag nog begraven. Een gehangene is namelijk door God
vervloekt. U mag uw land, dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit
geeft, niet onrein maken.”
Hieruit blijkt dat het een taak voor elke Jood was om een familielid, een vriend en
zelfs een crimineel fatsoenlijk te begraven, zelfs als er risico’s aan waren
verbonden. In het Oude Testament wordt dit heel wat vaker aangeduid,
bijvoorbeeld in het verhaal van Abraham en Sara (Gen. 23:1-20) en het verhaal
van Jakob (Gen. 50:1-14). Mozes waarschuwt de Israëlieten dat als ze God niet
gehoorzamen, ze worden verslagen door hun vijanden, en dat hun lichamen
voedsel voor de vogels en dieren zullen zijn (Deut. 28:25-26). Het laten liggen
van een lichaam zonder begrafenis was dus een schande die geen enkele Israëliet
elkaar toewenste. Daarnaast maakt het Oude Testament duidelijk dat het begraven
van het lichaam van een crimineel van belang was om te voorkomen dat het land
van Israel onrein zou worden. Het is aannemelijk dat deze criminelen, onder
normale omstandigheden (bijvoorbeeld in vredestijd), een beperkte begraving
kregen, zoals een verbod op begraving in een familietombe en een verbod op
publieke rouw (Evans 2005, 234-239; Isbouts 2007, 301).
Nadat een lichaam was gereinigd en bedekt met linnen werd het te rust gelegd. De
lichamen van de armen werden meestal begraven in de bodem, terwijl de rijken
vaak in grotten of tombes werden gelegd (Isbouts 2007, 301).
7
2.2 GROTTEN, TOMBES EN OSSUARIUMS
Het gebruik van grotten als graf werd door de Israëlieten al gebruikt in de tijd van
Abraham. Abraham en Sara werden bijvoorbeeld begraven in een grot op een
akker (Gen. 25:9-10), terwijl het lichaam van Jakob terug werd gebracht vanuit
Egypte naar Kanaän[2]
om vervolgens in een grot te worden begraven op dezelfde
akker waar Abraham en Sara lagen (Gen. 50:13).
Graven werden oorspronkelijk niet versierd. Opgravingen van begraafplaatsen uit
de 1e eeuw v.Chr. nabij Qumran en Jeruzalem geven ons voorbeelden van
typische begravingen in de grond. Hier zijn eenvoudige schaften van 60
centimeter tot 2,1 meter opgegraven, die zowel enkelvoudige als meervoudige
begravingen bevatten. Tijdens de Hellenistische overheersing vanaf de 3e eeuw
v.Chr. veranderde de begravingen. De Hellenisten introduceerde tombes in
Palestina en nissen, muurschilderingen, uitgesneden gevels en zuilen werden
steeds vaker toegepast [fig. 2] (Arterburn 2002, 61; Isbouts 2007, 301).
Figuur 2: Een doorsnee tombe in Palestina in de 1e eeuw v. Chr. (naar http://www.bible-
archaeology.info/).
[2] Met de term ‘Kanaän’ wordt in het Oude Testament het gehele gebied in de Zuidelijke Levant
bedoeld.
8
De Hellenisten introduceerde ook het gebruik van ossuariums – kisten gemaakt
van steen of klei om botten in te bewaren. Er zijn ongeveer 800 ossuariums uit de
1e eeuw v.Chr. gevonden in Joodse familietombes, inclusief degene van Kajafas
[3].
De Joden gingen hier pas in de 1e eeuw v.Chr. echt gebruik van maken omdat de
Hellenistische kijk op individuele identiteit niet overeen kwam met de Joodse
traditie van secundaire begraving. Deze Joodse traditie hield in dat na de
ontbinding van het vlees de botten van een overledene bij die van zijn of haar
voorvaderen werden gelegd. Het in gebruik nemen van ossuariums was niet alleen
een oplossing voor dit probleem, maar ook voor het gebrek aan ruimte in Joodse
familietombes (Arterburn 2002, 61; Isbouts 2007, 301; McCane 2003, 27-60).
Naast het gebruik van ossuariums in tombes werden er in de 1e eeuw v.Chr. ook
kookpotten achtergelaten in het graf. Het was namelijk een traditie om een laatste
maaltijd te delen met de overledene. Het feit dat deze kookpotten werden
achtergelaten in het graf weerspiegelt echter de dubbelzinnig van deze traditie.
Het was namelijk onrein om in contact te komen met de doden, vandaar dat men
deze besmette kookpotten lieten liggen (McCane 2003, 27-60).
Het gros van deze graftradities bleef behouden tijdens de Romeinse overheersing.
Pas in de vroeg Byzantijnse periode – de 3e en 4
e eeuw n.Chr. – kwam er een
verandering. In deze periode deed het christendom zijn intrede. Het christendom
zorgde voor nieuwe normen omtrent het contact tussen de levenden en de doden.
De dood kwam centraal te staan in de religie en de lichamen van overledenen
moesten gereed zijn voor de Dag des Oordeels[4]
. Hierdoor werden Joodse
graftradities steeds minder gebruikt in de samenleving (McCane 2003, 89-126).
[3] Kajafas was hogepriester in de Joodse Tempel in Jeruzalem in de tijd van Jezus. Hij zou aanwezig
zijn geweest bij de berechting van Jezus (Mat 26:57-68).
[4] In zowel het Jodendom, het Christendom en de Islam is de Dag des Oordeels de dag waarop over alle
mensen een oordeel geveld zal worden door God (Op 1:1-22:21).
9
3. ROMEINSE KRUISIGING IN PALESTINA
3.1 ROMEINSE KRUISIGINGSPRAKTIJKEN
Kruisiging vond zijn oorsprong waarschijnlijk bij de Assyriërs en Babyloniërs.
Vervolgens werd er in de 6e eeuw v.Chr. stelselmatig gebruik van gemaakt door
de Perzen. Alexander de Grote bracht het van daar naar de oostelijke Mediterrane
landen in de 4e eeuw v.Chr., waarna de Feniciërs het na de Punische oorlogen
(264-146 v.Chr.) introduceerden bij de Romeinen. Uiteindelijk perfectioneerde de
Romeinen deze doodstraf totdat het werd afgeschaft door keizer Constantijn I de
Grote in de 4e eeuw n.Chr. (Retief & Cilliers 2003, 938).
Over het algemeen waren het slaven, soldaten, opstandelingen en verraders die
werden gekruisigd. In de meeste gevallen ging het om openlijk verzet en
gewapende conflicten aan de ene kant, en bende-acties en wanorde aan de andere
kant. Romeinse burgers werden echter bijna nooit gekruisigd en voor de hogere
klassen werd het beschouwd als te wreedaardig en vernederend (Evans 2005, 240;
Sloyan 1995, 18).
Er zijn maar weinig historische bronnen die betrekking hebben op kruisiging,
alleen enkele verslagen van ooggetuigen. Er zijn tot nu toe nog geen Romeinse
instructies bekend voor de kruisiging van personen. De Romeinen vonden het
waarschijnlijk gewoonweg niet nodig om beschrijvingen achter te laten, en al
helemaal niet over het lot van de gekruisigde lichamen (Cook 2011, 195; Maslen
& Mitchell 2006, 185).
Toch kunnen we uit de historische bronnen die wel betrekking hebben op
kruisiging een redelijk goed beeld vormen over de Romeinse kruisigings-
praktijken. Voordat een slachtoffer werd gekruisigd werd deze geslagen met een
gesel op de rug, het achterwerk en de benen. Daarna was het slachtoffer vaak
verplicht om een deel van het kruis naar de plek van executie te dragen.
Vervolgens werd het slachtoffer naakt aan het kruis gebonden of vastgemaakt
door middel van spijkers door de handen of de onderarmen en door de zijkant of
bovenkant van de voeten. Terwijl het slachtoffer aan het kruis hing verdeelden
10
Romeinse soldaten de kleding van het slachtoffer onderling en wachtten ze
vervolgens tot het slachtoffer was overleden. Gemiddeld duurde dit tussen de 3
uur en de 4 dagen. Gedurende deze tijd moesten soldaten de wacht houden.
Vandaar dat de dood bij tijd en wijle werd versneld door de onderbenen van het
slachtoffer te breken. Het kwam ook voor dat het slachtoffer werd geslagen op de
adamsappel, of dat het slachtoffer werd gestoken in het hart. Zo nu en dan werd er
ook een vuur gestoken onder het kruis, waardoor het slachtoffer stikte. Na de
dood van het slachtoffer was het mogelijk, na toestemming en vaak alleen in
tijden van vrede, dat een familielid of vriend het lichaam verwijderde en begroef.
Zo niet, dan bleef het lichaam aan het kruis hangen als voedsel voor aaseters of als
boodschap voor de opstandelingen (Chapman 2010, 78; Cook 2011, 206; Evans
2005, 240; Maslen & Mitchell 2006, 185-186; Retief & Cilliers 2003, 940).
3.2 HET OSSUARIUM VAN YEHOHANAN
In 1968 werd in Tombe I in Giv’at ha-Mivtar[5]
het ossuarium van Yehohanan ben
Hagkol gevonden, welke waarschijnlijk dateert uit de 1e eeuw n.Chr. Tussen de
menselijke botten in zijn ossuarium werd een belangrijke vondst gedaan. In zijn
rechter hielbeen bevond zich een spijker van 11,5 centimeter lang, welke er aan de
zijkant in was geslagen [fig. 3]. De top van de spijker was gebogen, wellicht door
de aanwezigheid van een oudere spijker gebruikt in een eerdere kruisiging. Dit
was waarschijnlijk de reden waarom deze spijker niet verwijderd was voor de
secundaire begraving. Tussen het bot en de kop van de spijker bevond zich ook
nog een stuk hout, wat misschien aanwezig was om er voor te zorgen dat het
slachtoffer zijn voet niet kon bevrijden. Daarnaast bleken de benen van de man te
zijn gebroken, wat duidt op een opzettelijke versnelling van zijn dood. Rondom
dit soort ernstige verwondingen waren de botten besprenkeld met olie (Chapman
2010, 88-89; Evans 2005, 242-244; Maslen & Mitchell 2006, 186).
[5] Giv’at ha-Mivtar is een Joodse wijk in het noorden van Jeruzalem. Hier zijn meerdere archeologisch
belangrijke Joodse tombes gevonden.
11
Figuur 3: Het doorboorde hielbeen van
Yehohanan, gevonden in zijn ossuarium in
Tombe I in Giv’at ha-Mivtar. Rechts het
opgegraven hielbeen, links het gerecon-
strueerde hielbeen (uit Maslen & Mitchell
2006, 187).
Tot nu toe is het hielbeen van
Yehohanan de enige archeologische
vondst die bewijs levert voor kruisiging
in Palestina. Er is betoogd dat het
weinige bewijs aantoont dat de
Romeinen zich, door begraving niet toe
te staan, hielden aan hun eigen
kruisigingspraktijken. Evans noemt
echter vier redenen waarom dit niet het
geval zou zijn geweest (Evans 2005,
246).
Ten eerste zijn veel botten uit de tijd van
Jezus slecht bewaard gebleven door de
droogte. Vooral de kleinere botten van
handen en voeten zijn niet meer
aanwezig, en deze zorgen meestal voor
het enige bewijs van kruisiging.
Ten tweede werden slachtoffers vaak aan het kruis gebonden, in plaats van
vastgespijkerd, waardoor er geen sporen worden gevonden van kruisiging.
Ten derde worden de best bewaardgebleven skeletten in ossuariums in rijkere
tombes gevonden, terwijl rijkere mensen maar zelden werden gekruisigd. De
armen werden meestal begraven in de grond of in kleine grotten, waardoor hun
skeletten nauwelijks worden gevonden. De skeletten die hoogstwaarschijnlijk
bewijs leveren voor kruisiging, blijven dus het minst goed bewaard.
Ten vierde zijn de meeste Joden gekruisigd tijdens de Joodse Oorlog[6]
. Als
waarschuwing stonden de Romeinen lokale graftradities niet toe, zoals het
begraven van het gekruisigde lichaam. Dit maakt het ook aannemelijk dat het
ossuarium van Yehohanan dateert uit de tijd voor de Joodse Oorlog (Evans 2005,
247).
[6] De Joodse Oorlog was een opstand van Palestijnse Joden tegen de Romeinen tussen 66 en 70 n.Chr.
12
3.3 DE KRUISIGING VAN JEZUS
De meest gedetailleerde informatie over kruisiging is te vinden in de evangeliën,
die de kruisiging van Jezus van Nazareth beschrijven. We moeten echter niet
aannemen dat deze informatie representatief is voor alle kruisigingen.
Kruisigingen varieerden namelijk tussen gebieden, veranderden door de tijd heen
en waren afhankelijk van de sociale status van het slachtoffer en de misdaad die
hij of zij had gepleegd (Maslen & Mitchell 2006, 185).
De evangeliën vertellen ons dat Jozef van Arimathea, nadat hij toestemming had
gekregen van Pontius Pilatus[7]
, het lichaam van Jezus van het kruis haalde en in
zijn privétombe begroef, die speciaal voor Jezus was bedoeld (Luk. 23:49-56).
Het feit dat Jezus’ lichaam mocht worden begraven duidt op een periode van
vrede in Romeins Palestina. Daarnaast kan het een aanwijzing zijn dat verraad
waarschijnlijk niet de misdaad was die Jezus had begaan. Lichamen van verraders
kregen namelijk zelden een fatsoenlijke begraving. Het is aannemelijker dat Jezus
werd gekruisigd omdat hij zorgde voor de nodige onrust in het lokale gebied. Het
was de taak van Romeinse, provinciale magistraten om de rust in hun gebieden te
bewaren. Pilatus zou Jezus dus als onruststoker kunnen hebben gezien, die
mogelijkerwijs de rust rondom Jeruzalem zou kunnen verstoren (Cook 2011, 197-
202).
Naast Cook vindt Evans het ook aannemelijk dat het lichaam van Jezus mocht
worden begraven. De kruisiging vond namelijk plaats in tijden van vrede en,
belangrijker nog, op paasavond. Evans veronderstelt tevens dat sommige volgers
van Jezus wellicht de plek wisten waar Jezus’ lichaam was gelegd, en deze plek
doelbewust hadden gemarkeerd. Hierdoor zouden ze achteraf nog bij het lichaam
kunnen rouwen, wat een traditioneel Joods gebruik was. Daarnaast zou de intentie
zijn geweest om in bezit te komen van het stoffelijk overschot van Jezus, zodat ze
deze zouden kunnen verplaatsen naar zijn familietombe (Evans 2005, 245-248).
[7] Pontius Pilatus was tussen 26 en 36 n.Chr. de provinciale magistraat van Judea, de belangrijkste
provincie van het toenmalige Palestina. Volgens de evangeliën was hij verantwoordelijk voor de
kruisiging van Jezus.
13
CONCLUSIE
In dit essay heb ik onderzocht welke invloed Romeinse kruisiging had op de
begraving van lokale bevolking tussen de 1e eeuw v.Chr. en de 4
e eeuw n.Chr. in
Palestina. Door de matige bewaring van veel botten van gekruisigde lichamen is
het echter lastig om een duidelijk beeld te vormen van de invloed van kruisiging
op de lokale bevolking. Ook het feit dat kruisigingen varieerden tussen gebieden,
veranderden door de tijd heen en afhankelijk waren van de sociale status van het
slachtoffer en de misdaad die hij of zij had gepleegd, maken het moeilijk om tot
een algemene conclusie te komen. Uiteindelijk ben ik tot de conclusie gekomen
dat lokale graftradities alleen tijdens rumoerige periodes niet werden toegestaan
door de Romeinen. In rumoerige periodes, zoals tijdens de Joodse Oorlog van 66
tot 70 n.Chr., werden de lichamen van gekruisigde onruststokers gewoon aan het
kruis laten hangen, als teken dat opstandelingen hard zouden worden aangepakt.
In vredestijd werden lokale graftradities echter getolereerd door de overheersers,
wat bijvoorbeeld het geval was bij Yehohanan en Jezus. Na toestemming van de
magistraat mochten lichamen van het kruis af worden gehaald en kregen deze een
beperkte maar fatsoenlijke begraving. Begraving in een familietombe kwam
alleen in bijzondere gevallen voor. De meeste slachtoffers kregen een simpele
begraving in de grond of in een kleine grot. Daarnaast werd herbegraving van
botten, zelfs in het geval van een kruisiging, vaak toegepast in Palestina. Na de
ontbinding van het vlees werd het menselijk overschot van het slachtoffer bij die
van zijn of haar voorvaderen gelegd.
14
BIBLIOGRAFIE
Arterburn, C.R., 2002. Did the Jews Really Not Bury Their Dead? The
Circular 3(4), 60-62.
Bijbel in de Herziene Statenvertaling, 2010. Heerenveen: Uitgeverij
Jongbloed.
Chapman, D.W., 2010. Ancient Jewish and Christian Perceptions of
Crucifixion. Grand Rapids: Baker Academic.
Cook, J.G., 2011. Crucifixion and Burial. New Testament Studies 57, 193-
213.
Evans, C.A., 2005. Jewish Burial Traditions and the Resurrection of Jesus.
Journal for the Study of the Historical Jesus 3(2), 233-248.
Isbouts, J.P., 2007. The Biblical World: An Illustrated Atlas. Washington:
National Geographic.
Maslen, M.W. & P.D. Mitchell, 2006. Medical Theories on the Cause of
Death in Crucifixion. Journal of the Royal Society of Medicine 99, 185-
188.
McCane, B.R., 2003. Roll Back the Stone: Death and Burial in the World
of Jesus. Harrisburg: Trinity Press International.
Retief, F.P. & L. Cilliers, 2003. The history and pathology of crucifixion.
South African Medical Journal 93(12), 938-941.
Sloyan, G.S., 1995. The Crucifixion of Jesus: History, Myth, Faith.
Minneapolis: Fortress Press.
15
LIJST VAN FIGUREN- EN TABELLEN
TITELBLAD: Het hielbeen inclusief spijker van Yehohanan, gevonden in zijn
ossuarium uit de 1e eeuw na Christus in Jeruzalem. Lengte: 12 centimeter,
breedte: 8 centimeter (http://www.timesofisrael.com/in-a-stone-box-a-rare-trace-
of-crucifixion/, 26 maart 2012).
FIGUUR 1, BLZ. 5: Een kaart van de gehele Levant, direct ten oosten van de
Middellandse Zee. Dit essay zal zich alleen richten op de Zuidelijke Levant,
grofweg bestaande uit Palestina, Israel, Jordanië, Libanon en Zuid-Syrië (uit
http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/6/6d/De_Levant.PNG, 29 maart
2012).
FIGUUR 2, BLZ. 7: Een doorsnee Joodse familietombe in Palestina in de eerste
eeuw v. Chr. (naar http://www.bible-archaeology.info/crucifixion.htm, 29 maart
2012).
FIGUUR 3, BLZ. 11: Het doorboorde hielbeen van Yehohanan, gevonden in zijn
ossuarium in Tombe I in Giv’at ha-Mivtar. Rechts het opgegraven hielbeen, links
het gereconstrueerde hielbeen (uit Maslen & Mitchell 2006, 187).
Top Related