De kamers van rhetorica te Brugge. Een blik op 400 jaar Brugse rederijkersactiviteit

9
234 DE KAMERS VAN RHETORICA TE BRUGGE. EEN BLIK OP 4OO JAAR BRUGSE REDERIJKERSACTIVITEIT* 1. De rederijkerij: enige achtergrondinformatie (1) Een stadsfenomeen Reeds in de 14de eeuw zijn er in de Nederlanden - ook in Brugge - sporen te vinden van broederschappen van minstre- len en speellieden, en van ghesellen vqnden spele die toneelop- voeringen verzorgen. Het is echter in hoofdzaak in de loop van de 15de eeuw dat er zich in de stad, naast de andere al bestaande gilden, verenigingen gaan vormen waarvan de le- den zich bezig houden met het maken en voordragen van poëzie en met het spelen van toneel. Deze verenigingen noemde men de broederscepen, guldens, gheselscepen of (ver- moedelijk naar het lokaal waarin vergaderd werd) cameren van rhetoriken. Rederijkerij is inderdaad onlosmakelijk verbonden met de stedelijke samenleving van de late middeleeuwen. Het was daar en toen dat het rederijkersleven het bloeiendst en het meest actief was, het rwas ook daar en toen dat het maatschap- pelijk aanzien van de rederijkerskamers het hoogst was en de ondersteuning van hogerhand het sterkst. Het ging bij de rederijkers dan ook om meer dan om een gezelschap van burgers en ambachtslieden die in verenigingsverband litera- tuur bedreven: de ghesellen vander rhetoriken haalden immers een grote sociale relevantie uit hun bijdrage aan de uitbouw en verrijking van de toenmalige stadsfeestcultuur. Bij Blijde Inkomsten van een vorst, bij de vieringen van een militaire overwinning of van een vredesakkoord, bij de geboorte of het huwelijk van prins of prinses, bij processies en ommegan- * Dit artikel werd geschreven n.a.v. " 'Selden is volmaect de feeste". Tentoon- stelling over 600 jaar rederijkersleven te Brugge", onlangs georganiseerd in het Brugse Stadsarchief. Een sterk ingekorte versie van deze tekst werd opgenomen in de tentoonstellingscatalogus. (1) Voor het eerste hoofdstuk van de inleiding is uitvoerig en met vrucht geput uit: - D. COIGNEAU, "Rederijkersliteratuur", in: M. SPIES (red.), Historische letterkunde. Facetten van vakbeoekning, Spektator cahiers 3, Groningen, p. 35-57, m.n. p. 35-40. - "IJyt lonsîenVersaemt". Íkt Landjuweelvan 1561 re Antwerpen. Tenloonstel- lingscatalogus met inleiding door D. COIGNEAU, Brussel, 1994, p.9-44, 235 gen, bij schuttersfeesten, vastenavondvieringen enz. gaven zij uiting aan de "algemene vreugde", en in hun toneelstuk- ken, liederen en gedichten demonstreerden ze daarbij de godsdienstige, politieke of morele lading van het gevierde feit. Dit alles bezorgde hen binnen de stedelijke maatschappij van toen grote officiële status én de morele en financiële steun van de overheid. Maar hun werkzaamheden beperkten zich niet tot het op- luisteren van processies en stedelijke feestelijkheden. De re- derijkers kwamen ook regelmatig samen om binnenskamers te wedijveren in die edele conste van rhetorica, de dichtkunst. Het ging daarbij meestal om wedstrijden voor het beste reÊ rein (een dichtvorm die van de Franse ballade afgeleid is), waarbij het te behandelen onderwerp, de lengte der strofen en de steeds identieke slotregel voor elke strofe (de stok of stokregel) van tevoren opgegeven waren. Ook organiseerde men vaak bijeenkomsten van verschillende kamers om dan in competitieverband toneelstukken op te voeren: komische esbatementen en ernstige spelen van zinne, spelen waarbij allegorische personages (symboliseringen van b.v. maatschap- pelijke standen, van bepaalde opvattingen, van karakterei- genschappen, handelingen enz) één of ander filosofisch, reli- gieus of moreel probleem aan de orde stelden, behandelden en oplosten. De interne kamerstructuur Rederijkerskamers functioneerden als gilden,--e¡ in hun organisatie vertoonden ze dan ook gelijkenissen met vooral de oudere schuttersverenigingen. Officiële erkenning door de stad was hierbij een belangrijke voorwaarde: pas hierna kre- gen het kamerreglement en het bestuur rechtsgeldigheid en kon men zich - op dezelfde wijze als de ambachts- en schut- tersgilden - duidelijk herkenbaar met een eigen blazoen en met eigen gildekleren in het openbaar manifesteren. Net als bij de andere laat-middeleeuwse gilden was ook bij de rede- rijkers de kerkelijke verankering als devotionele broeder- schap één van de belangrijke karakteristieken. Het gezel- schap beschikte dan meestal ook over een eigen kapel of altaar, en er golden ook allerlei schikkingen betreffende litur- gische en andere vieringen. Natuurlijk waren er naast dergelijke overeenkomsten ook aanzienlijke verschillen met de andere corporaties. Zo had-

Transcript of De kamers van rhetorica te Brugge. Een blik op 400 jaar Brugse rederijkersactiviteit

234

DE KAMERS VAN RHETORICA TE BRUGGE.EEN BLIK OP 4OO JAAR

BRUGSE REDERIJKERSACTIVITEIT*

1. De rederijkerij: enige achtergrondinformatie (1)

Een stadsfenomeen

Reeds in de 14de eeuw zijn er in de Nederlanden - ook inBrugge - sporen te vinden van broederschappen van minstre-len en speellieden, en van ghesellen vqnden spele die toneelop-voeringen verzorgen. Het is echter in hoofdzaak in de loopvan de 15de eeuw dat er zich in de stad, naast de andere albestaande gilden, verenigingen gaan vormen waarvan de le-den zich bezig houden met het maken en voordragen vanpoëzie en met het spelen van toneel. Deze verenigingennoemde men de broederscepen, guldens, gheselscepen of (ver-moedelijk naar het lokaal waarin vergaderd werd) camerenvan rhetoriken.

Rederijkerij is inderdaad onlosmakelijk verbonden met destedelijke samenleving van de late middeleeuwen. Het wasdaar en toen dat het rederijkersleven het bloeiendst en hetmeest actief was, het rwas ook daar en toen dat het maatschap-pelijk aanzien van de rederijkerskamers het hoogst was ende ondersteuning van hogerhand het sterkst. Het ging bij derederijkers dan ook om meer dan om een gezelschap vanburgers en ambachtslieden die in verenigingsverband litera-tuur bedreven: de ghesellen vander rhetoriken haalden immerseen grote sociale relevantie uit hun bijdrage aan de uitbouwen verrijking van de toenmalige stadsfeestcultuur. Bij BlijdeInkomsten van een vorst, bij de vieringen van een militaireoverwinning of van een vredesakkoord, bij de geboorte ofhet huwelijk van prins of prinses, bij processies en ommegan-

* Dit artikel werd geschreven n.a.v. " 'Selden is volmaect de feeste". Tentoon-stelling over 600 jaar rederijkersleven te Brugge", onlangs georganiseerd in hetBrugse Stadsarchief. Een sterk ingekorte versie van deze tekst werd opgenomenin de tentoonstellingscatalogus.(1) Voor het eerste hoofdstuk van de inleiding is uitvoerig en met vrucht geput

uit:- D. COIGNEAU, "Rederijkersliteratuur", in: M. SPIES (red.), Historische

letterkunde. Facetten van vakbeoekning, Spektator cahiers 3, Groningen, p.35-57, m.n. p. 35-40.

- "IJyt lonsîenVersaemt". Íkt Landjuweelvan 1561 re Antwerpen. Tenloonstel-lingscatalogus met inleiding door D. COIGNEAU, Brussel, 1994, p.9-44,

235

gen, bij schuttersfeesten, vastenavondvieringen enz. gavenzij uiting aan de "algemene vreugde", en in hun toneelstuk-ken, liederen en gedichten demonstreerden ze daarbij degodsdienstige, politieke of morele lading van het gevierdefeit. Dit alles bezorgde hen binnen de stedelijke maatschappijvan toen grote officiële status én de morele en financiëlesteun van de overheid.

Maar hun werkzaamheden beperkten zich niet tot het op-luisteren van processies en stedelijke feestelijkheden. De re-derijkers kwamen ook regelmatig samen om binnenskamerste wedijveren in die edele conste van rhetorica, de dichtkunst.Het ging daarbij meestal om wedstrijden voor het beste reÊrein (een dichtvorm die van de Franse ballade afgeleid is),waarbij het te behandelen onderwerp, de lengte der strofenen de steeds identieke slotregel voor elke strofe (de stok ofstokregel) van tevoren opgegeven waren. Ook organiseerdemen vaak bijeenkomsten van verschillende kamers om danin competitieverband toneelstukken op te voeren: komischeesbatementen en ernstige spelen van zinne, spelen waarbijallegorische personages (symboliseringen van b.v. maatschap-pelijke standen, van bepaalde opvattingen, van karakterei-genschappen, handelingen enz) één of ander filosofisch, reli-gieus of moreel probleem aan de orde stelden, behandeldenen oplosten.

De interne kamerstructuur

Rederijkerskamers functioneerden als gilden,--e¡ in hunorganisatie vertoonden ze dan ook gelijkenissen met vooralde oudere schuttersverenigingen. Officiële erkenning door destad was hierbij een belangrijke voorwaarde: pas hierna kre-gen het kamerreglement en het bestuur rechtsgeldigheid enkon men zich - op dezelfde wijze als de ambachts- en schut-tersgilden - duidelijk herkenbaar met een eigen blazoen enmet eigen gildekleren in het openbaar manifesteren. Net alsbij de andere laat-middeleeuwse gilden was ook bij de rede-rijkers de kerkelijke verankering als devotionele broeder-schap één van de belangrijke karakteristieken. Het gezel-schap beschikte dan meestal ook over een eigen kapel ofaltaar, en er golden ook allerlei schikkingen betreffende litur-gische en andere vieringen.

Natuurlijk waren er naast dergelijke overeenkomsten ookaanzienlijke verschillen met de andere corporaties. Zo had-

236

den alleen de rederijkerskamers een naam en een motto. Denaam kon die van de patroonheilige zijn (Sinte Barbara ino.a. Gent en Kortrijk, Sinte Catharina in Aalst en Den Bosch,De Drie Santinnen in Brugge) of van een religieus uit teleggen symbool (De Fonteine o.a. in Gent, Den Boeck inBrussel); maar het populairst waren namen van bloemen ofplanten (vaak ook met een devotionele bijgedachte): DeRoose in Tielt, De Violieren en De Goudtbloeme in Antwer-pen, Het Marien Cransken in Brussel. Als kernspreuk koosmen deviezen als "mijn werc is hemelyc (Brugge), "Pax Vo-bis" (Oudenaarde), "Alst past bi appetite" (Gent), "Godvoedt veel sotten" (Kortrijk), I'Uyt jonsten versaemt" (Ant-werpen). Deze namen en spreuken waren de herkenningste-kens van de kamer: men ondertekende er bij wedstrijden deliteraire stukken mee en ze werden decoratief, soms in rebus-vorm, in de blazoenen en de grafische voorstellingen daarvanverwerkt. Een kamer had ook haar eigen functies, waarvande belangrijkste die van de prince en de factor waren. Defunctie van prince (hoofdman) was het ambt waarmee sociaalgezien het meeste eer in te leggen was. Deze prince wasmeestal een vooraanstaand persoon, die bemiddeld genoegwas om de initiatieven op artistiek vlak te nemen en te bekos-tigen. Aan hem werden tevens de dichterlijke voortbrengse-len van de kamer opgedragen: elk refrein moest dan ooksteeds met een prince- of opdrachtsstrofe beeindigd worden.De factor was vooral van belang op creatief vlak. Hij was hetdie als maker of als kritisch begeleider verantwoordelijk wasvoor de dichtstukken waarmee de kamer in wedstrijden naarbuiten trad; hij leidde de toneelopvoeringen en schreef ofkoos er de stukken voor; soms stond hij ook in voor de(bij)scholing van de leden op literair vlak.

Franse wortels

De 15de- en 16de-eeuwse rederijkerij is vooral in de meestverstedelijkte gewesten van de Nederlanden (Vlaanderen,Zuid-Brabant, Zeeland en Holland) een belangrijk en succes-vol sociocultureel verschijnsel geweest. We kennen uit degenoemde periode nu nog ongeveer 170 kamers, waarbij erin één stad dikwijls t'wee of drie aan te treffen waren (datwas ook in Brugge het geval). Bij die 170 kamers is er eenopvallende concentratie in Zuid-rWest-Vlaanderen, wat menvooral kan verklaren door het onmiskenbare verband dat ergelegd moet worden tussen de kamers en de Noordfranse

237

puys. Deze puys (puy betekent eigenlijk Ì'platform" of "po-dium"), die in Noord-Frankrijk reeds in de 13de en vroege14de eeuw aan te wijzen zijn, waren eveneens devotionelebroederschappen die er zich statutair toe verplichtten om opbepaalde momenten van het jaar dichtwedstrijden te organi-seren. De rederijkerskamers in de Nederlanden kunnen danook eigenlijk beschouwd worden als de noordelijke vleugelvan een breder fenomeen, waarvan de zuidelijke componentzich over Picardië tot in Caen heeft uitgestrekt. De versprei-ding van dit fenomeen naar onze streken werd zeker vooreen groot deel in de hand gewerkt door de economisðhe endynastieke relaties die Artesië en Henegouwen met Vlaande-ren, Brabanf , Zeeland en Holland verbonden. De aftranke-lijkheid van de Nederlandstalige rederijkers van een theorieen praktijk die al elders bestonden, blijkt ook uit het gebruikvan Franse woorden voor vele van hun kernbegrippen rhéto-rique, rhétoricien, facteur, prince, refrain zijn daar maar en-kele voorbeelden van.

Hierbij mag wel even gewezen worden op de herkomst ende betekenis van het woord rederijker. De 15de- en 16de-eeuwse kamerleden namen deze term zelf nooit in de mondmaar betitelden zichzelf uitsluitend als rhetorisienen, rhetori-kers of ghesellen vander rhetoriken.Ons woord rederijker d.a-teert pas van het eind van de 16de eeuw en werd, samen methet werkwoord redenrijken, waarschijnlijk in de Amster-damse kamer "Den bloeyenden Eglantier" gevormd in eenpuristisch woordenspel met de term rhetoriker: een rhetorikerwas immers iemand die zijn reden verrijkt, die duq-zijn woor-den zo goed mogelijk stilistisch verfraait en zinvol verdiept.Met het invoeren van het woord rederijker verdween echterwel het onderscheid tussen de creatief werkzame rhetorikersof rhetorisienen en de "gewone", niet noodzakelijk literair-ac-tieve leden van de kamer (de ghesellen vander rhetoriken.)Het is o.m. dit betekenisverlies dat verantwoordelijk is voorde ongenuanceerde en artistiek eerder negatief gekwalifi-ceerde idee dat de rederijkerstijd een periode was waarinzowat elke burger of ambachtsman in de pen kon klimmenom gedichten te schrijven.

Literaire aspecten

Ondanks de banden met de puys, gingen de kamers bij onstoch een eigen weg en de rederijkersliteratuur kreeg al snel

I

238

een heel eigen en herkenbaar gezicht. Dit specifieke karakterwerd tot voor kort echter niet steeds door literatuurminnaarsen -historici geapprecieerd: men beoordeelde (en veroordeel-de) de 15de- en 16de-eeuwse rederijkersteksten al te lang opgrond van eigentijdse opvattingen over "schoonheid", indivi-dualiteit, originaliteit of ook welvoeglijkheid. Bij de rhetori-kers ging het nu meestal "maar" om allerlei vormen vangelegenheidsliteratuur, om werk met een sterk allegorischeen didaktische inslag, vaak ook om in onze ogen "triviale",weinig "verheven" en meer dan eens zelfs obscene teksten.Bovendien werd hun werk geregeerd door strenge formeleeisen (diverse dwingende rijmschema's b.v.) en was het ge-schreven in een taal die dikwijls al te ver van de onze lijktaf te staan, door de vele specifieke eigenaardigheden in zins-bouw en woordgebruik (o.m. veel nieuwvormingen en bas-taardwoorden), die wij misschien wel kunstmatig en gefor-ceerd kunnen vinden, maar die toen als noodzakelijk goldenwanneer men zich als bekwaam dichter wou presenteren.Vandaag de dag worden de rederijkers en hun literatuurpositiever gewaardeerd: het onderzoek spitst zich veel meerdan vroeger toe op de vraag hoe de rederijkersteksten funk-tioneerden in hun maatschappelijke context, of in welke mateze beantwoorden aan de normen van toen. Zeket wanneermen ook nog eens rekening houdt met dergelijke aspecten,kan men zonder veel moeite in het werk van de BruggelingenAnthonis de Roovere, Cornelis Everaert en Eduard de Denediverse stukken aantreffen die ook nu nog steeds te smakenzijn.

Ook na de bloeitijd van de 15de en 16de eeuw bleef derederijkerij bestaan, maar literair gezien boette ze veel aanbelang in. Rederijkers zouden nooit meer het letterkundigleven sturen en beheersen zoals ze dat gedurende bijna tweeeeuwen gedaan hadden; de literaire nonnen van b.v. Renais-

sance en Romantiek ontwikkelden zich buiten de kamers,literatuur werd ook daarbuiten bedreven en de prominenteschrijvers van die periodes dient men niet onder de rederij-kers te zoeken. Op socio-cultureel vlak bleven de rederijkers-kamers echter nog steeds een belangrijke faktor in hun stad.

239

2. De Brugse kamers in de 15de en 16de eeuw (2)

Oprichting

In de bloeitijd van de rederijkerij telde Brugge twee Ka-mers van Rhetorica, de Heleghe Gheest en de Drie Santinnen.De Heilige-Geestkamer was de oudste en dateert van 7428;de Drie Santinnen \ryas een 40 jaar jonger en werd rond 1470gesticht door "Colaert ende Pieter de Labye, ghebroederspoorteren in Brugghe". Toch was er ook voor 1428 al sprakevan toneel of toneelachtige activiteiten in de stad: blijkensde bewaarde stadsrekeningen trok de overheid in de jaren90 van de 14de eeuw verschillende malen geld uit om Janvan Hulst en zijn ghesellen vanden spele te betalen voor hunuitbeeldingen en opvoeringen in de H. Bloedprocessie; ookvoor hun medewerking bij ontvangsten te Brugge van Marga-reta van Male en Filips de Stoute in 1394, waarbij ze waar-schijnlijk korte stukjes opvoerden, ontvingen ze een vergoe-ding. Het was wellicht deze zellde Jan van Hulst die één vande oprichters van het Heilige-Geestgezelschap was, althansdat neemt men meestal aan op basis van een tekstje in hetl7de-eeuwse Resolutie ende Memoriebouck van de redenryckeKamer des H.'Gheest [...], waarin naar de stichting en naam-geving verwezen wordt:

Int jaer duyst vierhonderdt [...]ende acht en twyntich, doe waren versaemdtte Jan van Hulst int hoveken, zy derthiene,op eenen Wittendonderdach (vreught was te ziene!),als hierboven staen reyn ghenaemt 't -'tgheselschap sHelichs Gheest vol deughden,mids eender duve wit, ongheblaemt,die daer kam* vlerckende, dies sy verheughden. *kwam

Dies zeyde Jan van Hulst met vreughden:"O broeders, den Gheest wil hier beeten*, *nederdalen

Dies zullen wy sHelichs Gheest broeders heeten."

Vermeldenswaard hierbij is dat zich onder die dertien ookeen zekere Jan de Roovere bevond, van wie men wel eensbeweerd heeft dat hij de vader van Anthonis geweest moetzijn.

(2) Vo..or hoofdstuk 2 werd o.m. een beroep gedaan op:- W. HUSKEN, "Kroniek van het toneel in Brugge (1,1ó8-1556)", in: Verslagen

en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Ned.erlandse Taal- enLetterkunde, Gent, 199, p. 219-152.

- J.W. MULLER en L- SCHARPE (ed.), Spelen van Cornelis Everaert,Lei-de¡, 192O, m.n. p. V-XIX.

240

Onderlinge verhoudingen

Onder de diverse stukken die'in het Stadsarchief bewaardworden m. betr.t. de Brugse rederijkerskamers, bevindt zichook een document va¡ 28 december 1494 dat uitermate be-langrijk is om inzicht te krijgen in de verhouding tussen dekamer van de H. Geest en die der Drie Santinnen. Het stukis de weergave van een scheidsrechterlijke uitspraak bij eengeschil tussen de twee verenigingen en lijkt definitief eeneinde te willen maken aan de blijkbaar regelmatig opdui-kende problemen omtrent de onderlinge voorrang en samen-werking. Het bepaalt uitdrukkelijk de prioriteit van de oudstekamer, de H. Geest: zo moest de Drie Santinnen hieraanuiting geven door boven het blazoen met de drie patronessenBarbara, Catharina en Magdalena, steeds ook dat van de H.Geest (een duif in een stralenkrans) aan te brengen; de voor-rang der H. Geesters bleek ook uit het feit dat zij bij toneel-wedstrijden binnen de stad steeds het eerst zouden mogenoptreden. De kamer van de Drie Santinnen diende tevenshaar wagenspelen (korle stukken, in het openbaar op eenwagen opgevoerd) vooraf te melden bij én het eerst op tevoeren voor die van de H. Geest. De twee gezelschappenwerden wel gestimuleerd elkaar voor hun diverse activiteitenin goede nabuurschap uit te nodigen en ook om samen tewerken waar dat kon. Zo zien we dat beide kamers voorwedstrijden buiten Brugge regelmatig samen optrekken ofdat, wanneer slechts één van de kamers afreist, leden van detweede meegaan om te helpen of om er onder de bescher-mende vleugel van de andere kamer hun artistieke bijdragete leveren. Verder was een dubbellidmaatschap helemaal nietongewoon, kon men voor beide kamers stukken schrijven enmocht men onder bepaalde voorwaarden meedingen naarsommige van elkaars erefuncties.

Activiteiten

De rederijkers traden, zoals hiervoor al gezegd, met hunrhetoricale prestaties geregeld naar buiten. Zo leren ons de16de-eeuwse bepalingen van de Brugse boogschuttersgildeSint-Sebastiaan, dat er bij de schuttersfeesten steevast ooktoneelcompetities gehouden werden, waarbij zowel voor hetbeste spel van zinne als voor het meest geslaagde komischeesbatement prijzen te behalen u/aren. Ook bij de jaarlijkseH. Bloedprocessie leverden de rhetorikers hun bijdrage voor

241

de verschillende korte toneelstukjes eî togen of. tableaux vi-vants. B1j die gelegenheid werkten de rederijkers soms ookindividueel, in opdracht van instellingen zoals b.v. de Bogaar-denschool, het Brugse wezeninstituut. Deze school vroeg elkjaar een kundig rhetorisien om een lied te schrijven dat doorde leerlingen in de processie gezongen moest worden; tevensdiehde hij een kort Nederlandstalig toneelstuk (een zg. tafel-spel) te bezorgen, dat de weeskinderen dan die dag samenmet een Latijns stuk moesten opvoeren voor de aan de maal-tijd verzamelde vertegenwoordigers van de stadsoverheid.Misschien is het 16de-eeuws handschrift nr. 31 van het Stads-archief, dat inderdaad uitsluitend een Latijns en een Neder-lands toneelstuk bevat, met deze praktijk te verbinden (3).Wat betreft de H. Bloedprocessie kan ook nog gewezen wor-den op de ommegang van 1517, die op rhetoricaal vlak watspeciaals te bieden had. Naast de twee Brugse kamers namentoen nog tien andere rederijkersgilden (afkomstig uit Gent,Kortrijk, Nieuwpoort, Ieper, Diksmuide en Oudenburg) aande processie deel. Deze deelname was een onderdeel van eenbijna twee weken durende groot rederijkersfeest dat de stadorganiseerde, en dat misschien kaderde in,een bewuste poli-tiek van Brugge om het verlies aan economisch aanzien enigs-zins te compenseren d.m.v. een grote culturele manifestatie.

Naast deze activiteiten zijn er ook diverse politieke feitenaan te wijzen waarbij de rederijkers de feestelijkheden opluis-terden. In de stadsrekeningen en hallegeboden wordt b.v.expliciet melding gemaakt van betalingen aan de kamers ofaan bepaalde van hun leden voor de viering vande vredevan Trente in 1501 en de Blijde Inkomst van Karel V in 1515.Verder zijn er talrijke verwijzingen te vinden naar de typischerederijkersaktiviteiten die wedstrijdsgewijs bij allerlei heug-lijke politieke gebeurtenissen uitgevoerd werden: de stadsre-keningen vermelden met de regelmaat van een klok de kostenvoor de prijzen (vooral een aantal kannen wyns), uit te reikenaan wie het best zou abatementen of wie het knapste enmooiste refereyn zou publiceren. E,en interessant gegevenhierbij is dat iemand als Anthonis de Roovere, die niet alleendichter maar ook ambachtsman in de bouwerij was, volgensposten in de stedelijke boekhouding geld ontving voor zijnmedewerking aan zeven Blijde Inkomsten in de periode tus-

(3) Het handschriftje werd in de tentoonstelling opgenomen

242

sen 1463 en 1478, waarbij hij steeds instond voor de bouwvan enkele podia en stellages; tevens wordt daarbij vermelddat hij voor de togen die daarop ten tonele gebracht werden,de benodigde figuranten verzamelde en in de passende kle-ren stak. Het ligt bijna voor de hand dat hij daarbij eenberoep gedaan zal hebben op de hulp en medewerking vanzijn collega-rederijkers van de H. Geest. Een concreet voor-beeld van deze politieke rhetoricale productie wordt ge-vormd door de twee bladen met chronogrammen of jaarver-zen die Eduârd de Dene in 1553 maakte, n.a.v. de verwoes-ting van Terwaan en Hesdijn door de overwinnende troepenvan Karel V en die in 1981 alin Biekorf uitgegèven werden(4).

Een hoogtepunt in het bestaan van de twee Brugse ka-mers moet ongetwijfeld de participatie geweest zijn in hetgrote rederijkersfeest te Gent in 1539, waar een twintigtalVlaamse, Zeeuwse en Brabantse kamers voor uitgenodigdv/aren. Dit feest bestond uit twee gedeeltes: een refreinfeestop 20 april en een toneelcompetitie van 12 tot 23 juni. DeH. Geest nam aan allebei de evenementen deel en vaar-digde naast het bestuur ook "een groote menichte van ghil-debroeders" af. De Bruggelingen behaalden er de prijs van"het schoonste incomen". De H. Geesters werderrin Gentvergezeld en bijgestaan door de collega's van de Drie San-tinnen, zoals blijkt uit de Brugse stadsrekeningen, waarineen toelage van 150 pond grooten ingeschreven werd: "degheselscepe vanden Heleghen Gheeste ende Drie Zantin-nen binnen deser stede de somme van CL ponden gr. hem-lieden [...] byden college gheconsenteirt ende toegheleytter hulpen vanden extraordinaire costen [...] inde feestevander rhetorycke upghestelt binder stede van Ghendt".

Hoe prachtig en indrukwekkend het Gentse feest ookgeweest moge zijn, toch zal het ook bij heel wat rederijkerseen wat wrang gevoel nagelaten hebben. De gedrukte versievan de opgevoerde spelen werd meteen al in 1540 tot ver-boden lectuur verklaard omwille van de reformatorischestrekking van de teksten. Bovendien bereikten de politiekeproblemen die er in de periode 1537-1.540 bestonden tussenGent en Karel V, een hoogtepunt. Het werd daarbij Gentniet in dank afgenomen dat men wel het geld vond om eengroots

@) Zie D. GEIRNAERT, "Onbekend werk van Eduard de Dene", inBiekorf, Sl (1981), p. 197-214. Deze twee bladen waren eveneens op detentoonstelling te zien.

243

spektakel als het rederijkersfeest te bekostigen, maar nietvoor de belastingen en leningen aan de vorst. Karel V zouin L540 dan ook definitief een einde maken aan de middel-eeuwse zelfstandigheid en grootheid van Gent. Het jaar 1539bracht zo niet alleen maar "groote ghenouchte van rhetoric-que", en de L6de eeurilse rederijkers zouden van dan af steedsvaker af te rekenen krijgen met verdenkingen en beschuldi-gingen van protestantse sympathieën.

Enkele namen en het bewaarde werk

In feite is er aan rederijkerswerk relatief weinig overgeble-ven wanneer men denkt aan de vele actieve rederijkers dieer geweest moeten zijn. Op zich is dit niet vreemd: rederijkersschreven niet voor de eeuwigheid, maar leverden vooral ge-legenheidsliteratuur af. Bovendien werd het nog tot in hetmidden van de 16de eeuw niet passend gevonden voor eenschrijver, om zijn werk in druk te laten verschijnen (de bun-dels van de Antwerpse schrijfster Anna Bijns, waarin zo vaaktegen Luther gefulmineerd wordt, werden op de allereersteplaats wel uit religieus-politieke overwegingen uitgebracht).Het voorwoord van Mathijs de Casteleins rederijkershandlei-ding, De Const van Rhetoriken (1555), is voor deze houdingzeer illustratief:

"Het is een ghemeen opinie [...] onder den meer-deren deel van de rhetoriciennen van hedensdaeghsangaende alle wercken van rhetoriken [.r.L dat zljdie blameren, zo rvanneer dezelve in prenie'ghecom-men zijn. Dat meer es, zij [...] versmaden alzulkenpoëet, die zinen wercken in prente laet commen

[...], taxeren hem van ambitien ende gloryzoekene."Voor Brugge zrln er desondanks toch enkele interessantezaken bewaard gebleven, vooral omdat twee van de Brugserederijkers, Cornelis Everaert en Eduard de Dene, hun werkeigenhandig in een omvangrij k verzamelhandschrift samenge-bracht hebben.

Cornelis Everaert (ca. 1480-1556) was lakenverver en -vol-ler van beroep; hij was lid (factor?) van zowel de H. Geestals van de Drie Santinnen, in welke hoedanigheid hij tussen1509 en 1538 35 spelen schreef. Dboeck der Amoreusheyt,een bundel met lyriek en toneel "in het amoureuze", die in1580 te Antwerpen uitkwam, bevat naar alle waarschijnlijk-

244

heid nog een 36ste spel van zijn hand (5). Everaert verzorgdewellicht ook de literaire scholing van de kamerleden, Eduardde Dene schrijft althans in het grafschrift bij Everaerts doodin 1556 dat hij "menich aerdich artiste upghequeect heeft".

Eduard de Dene (ca. 1506-L578) is ongetwijfeld de bekend-ste Brugse rederijker uit de 16de eeuw, én één van de belang-rijkste in de hele rhetoricale geschiedenis. Als "klerk van devierschaar" had hij een lucratieve baan en de kennis vanFrans en Latijn die uit zijn werk spreekt, wijst op een dege-lijke opleiding. Hij staat echter ook bekend als iemand meteen nogal losse levenswandel, en hij kwam dan ook verschil-lende malen in aanraking met het gerecht. Hij was factor vande Drie Santinnen en in 1561 stelde hij zelf. een 465 folio'stellende bloemlezing van zijn werk samen, zijn TestamentRhetoricael. Het is een boeiende collectie rederijkerslitera-tuur, waarbij in het gedachtengoed en bronnenmateriaal zo-wel nog middeleeuwse kenmerken terug te vinden zijn, alskarakteristieken (b.v. Rabelais-invloed) die duidelijk huma-nistisch zijn. Samen met de Brugse etser-schilder MarcusGheeraerts gaf hij in 1567 een rijk geïllustreerd emblematischfabelboek uit, De Warachtighe Fabulen der Dieren, in deNederlanden het eerste van het genre. In 1562 had hij ookal de editie uitgebracht van de Rhetoricale Wercken, het ver-zameld, werk van stadsgenoot Anthonis de Roovere. Hiermeebehaalde hij opnieuw een primeur voor de Nederlanden: hetwas de eerste poëziebundel die uitgegeven werd louter enalleen vanwege de literaire kwaliteiten en autoriteit van deauteur. De Dene sloot ook hierin al meer aan bij de renais-sancistische ideeën over literatuur, dan bij de eigenlijk meermiddeleeuwse opvattingen der rederijkers, zoals die hierbo-ven al enigszins tot uiting kwamen in het citaat uit de Constvan Rhetoriken-

Uit de 16de eeuw hebben we verder als vermeldenswaar-dige producten o.m. nog de Brugse bijdragen aan het algenoemde Gentse rederijkersfeest van 1539 (auteur of au-teurs onbekend) en het gedicht dat n.a.v. de Blijde Intredevan Karel V in 1515 gemaakt werd door Jan de Scheerere;ook bevat het oudste liedboek in de Nederlanden waarintekst en muziek samen afgedrukt werden, het Devoot ende

(5) Z;ieD. GEIRNAERT, "Een Brugse bruiloft met Everaef?", in: Jaarboek" De Fonteine" , 29-30 (1987-1988), p. 9a7 .

245

Profitelyck Boecxken (Antwerpen, 1539), aan het slot eenkleine, alfabetisch geordende Brugse verzameling met nieuweMarialiederen: o.m. werk van de Brugse rederijkers LaureysBaert, Mathijs Compere, Pieter Maertens en Coppen Minne.Voor het overige resteren vooral nog namen, waarmeemeestal geen literair werk meer te verbinden is: de befaamdeschilder Lanceloot Blondeel, Claeys Bollaert, Claeys Colve,Cornelis Coolman, Stevin van de Gheenste, Pieter de Mil,Gillis Rubs, Jan de Rue, Jan de Stercke, Donaes van Wam-beke, Andries de Wilde ... Over verschillende van deze rede-rijkers geeft het Testament Rhetoricael van Eduard de Denewel nog wat bijkomende informatie, aangezien hij een afde-ling van zijn bloemlezing vulde met grafdichten en herden-kingsverzen, geschreven bij het afsterven van rhetoricale col-lega's.

Wat de 15de eeuw betreft, is wat bewaard bleef nog be-scheidener. Concrete namen zijn amper overgeleverd, weleen (vrij beperkt) aantal teksten, vooral refreinen en be-rijmde gebeden (6). Slechts aan één van die refreinen is metzekerheid een auteursnaam te koppelen, t.w. die van GillisOnin; deze Gillis Onin was trouwens één van de eerste 13

leden of stichters van de H. Geestkamer. Gelukkig is erechter natuurlijk ook nog Anthonis de Roovere (ca. 1430-1482), over wiens werk we beschikken dankzij De Deneseditie uit 7562 en ook dankzij Cornelis Everaert, die in zijnverzamelhandschrift aan zijn 35 spelen het spel Quicunquevult salvus esJ¿ van De Roovere vooraf liet gaan. In hetniuseum van de St. Salvatorskathedraal is tenslolt?ook nogDe Rooveres gedicht Lof vanden Heleghen Sacramente tebezichtigen, een mooi planohandschrift dat destijds ter stich-ting der gelovigen in de kerk opgehangen werd.

3. De Brugse kamers in de 17de en 18de eeuw (7).

De Heilige Geest en de Drie Santinnen

Het rederijkersleven na De Denes tijd is tot nu toe weinig

(ó) Zie b.v. ook A. DErùr'ITTE, "Een Brugs refrein op Maria Magdalena(1480)", in: Biekorf 78 (1978), p. 13-19. Voor de Brugse herkomst van velevan de l5de-eeuwse berijmde gebeden verwijs ik vooral naar de hoofdstukken3 en 4 van het eind mei verschenen proefschrift van de Leidse onderzoeker J.OOSTERMAN, De gratie van het gebed. Middelnederlandse berijmde gebeden:overlevering en functie, Amsterdam, 1995.(7) Voor hoofdstuk 3 werd veel informatie betrokken uit:

246

onderzocht. De reden daarvoor ligt in het feit dat, zoalshiervoor al gezegd is, de rederijkerij op literair vlak niet meerde bepalende factor was, als in de 15de en de 16de eeuw. Inhun toneelmonopolie werden de kamers daarbij meer enmeer bedreigd door zelfstandige, rondreizende toneelgezel-schappen. Maar de latere periode is ook moeilijker te bestu-deren, omdat door een brand in 1755 de Poortersloge, hetonderkomen van de H. Geestkamer, verwoest werd en hetoude archief van het gezelschap verloren ging.

De activiteiten en het gildeleven bleven echter ook in de17de en de 18de eeuw doorgaan, ook de deelname aan rede-rijkerswedstrijden. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-762I) waagden de Bruggelingen zich hiervoor zelfs over degrens, en op 18 augustus en 6 oktober L613 vinden we eendelegatie uit Brugge respectievelijk in Haarlem en Leiden,om daar, samen met nog een twintigtal andere gezelschappen,deel te nemen aan de refreinfeesten van de plaatselijke ka-mers. Dit leverde hen trouwens enkele prijzen op: in Haarlemdriekwart pond tin (de tweede prijs voor het beste kamerlie-deken), in Leiden een kandelaar (prijs voor het verste comen)en twee schalen (de derde prijs bij één der refreinopgaven).Hoe groot de Brugse afuaardiging bij deze gelegenheden was,is niet bekend, maar in Haarlem moet die toch heel watuitgebreider geweest zijn dan in Leiden. Zo bestond deBrugse bijdrage in de eerstgenoemde stad uit niet minder dan17 stukken (elf refreinen en zes liederen), in Leiden slechtsuit vijf (drie refreinen en twee liederen); de auteursnamendie bij al deze teksten horen zijn jammer genoeg niet bekend,aangezien men alleen met een devies signeerde. In Haarlemontmoeten we op die manier de H. Geesters Selden tijt, son-der strijt, Heer, Verlicht de Blende, Betert u Abuys, LoonVersoet Arbeyt en Oordeelt Onpartijdich, die elk twee refrei-nen en een lied inbrachten; hun Brugse inbreng werd er nogaangevuld met een refrein en een lied die uitsluitend met dekamercpreuk ondertekend waren.

- M. LUWEL, "Een Bmgsch rederijkerstractaat uit de achttiende eeuw: de"Ontleding ende Verdeding vande Edele ende Redenrijcke Konste der Poë-zye" door Jan Pieter van Male. (1724)", in: Iaarboek "De Fonteine", I(19,14), p. $-ros.

- A. SCHOUTEET, "Het rederijkersgilde van het Heilig Kruis te Sint-Michielsen te Brugge", in:. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academievoor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1969, p.216-285-

- A. VIAENE, "Rederijkersleven te Brugge. De Heilig-Geestkamer in feest,16ó1-1698", in: Biekorf 59 (1958), p. 33-38.

247

In Leiden zijn de bijdragen slechts van twee rederijkersafkomstig; ook van hen kennen we alleen het devies: 't DientGhebeterl, die voor de H. Geest twee refìeinen en een liedbezorgde, en (opnieuw) Heere, Verlicht die Blende (een ref-rein en een lied). Opvallend bij deze laatste Brugse deelne-mer is 1) dat hij zich nu als lid van de Drie Santinnen presen-teêrt en 2) dat in de gedrukte neerslag van de wedstrijd (8)zijn motto steeds door het in een ander lettertype \ileergege-ven woorde leude gevolgd wordt; of dit nu een bewuste ver-lenging van zijn spreuk is, of een verwijzing naar zijn naam,is niet duidelijk.

ln 1620 treedt de H. Geest nogmaals aan op een grootsrefreinfeest, nu te Mechelen, en weer met bijdragen (achtstuks) die alleen met de deviezen ondertekend zijn: opnieuwtreffen we er Heere, Verlicht die Blende en Oordeelt Onpar-tydich aan, en verder Den Meester Leerd en Let op u Abuus(misschien is de rederijker die achter dit motto schuilt, de-zelfde als het kamerlid dat in Haarlem met- Betert u Abuystekende). Elke rederijker leverde in Mechelen een refrein eneen lied (9).

De verdere activiteiten die enigszins te documenteren zijn,spelen zich daarna alle binnen de stad af. Nog bekend zijno.m. het toneelstuk Romeo en Juliette van Michiel Baeke,dat rond nieuwjaar 1660 gedurende twee weken opgevoerdwerd in de Halle, toneelstukken na de H. Bloedprocessie in1653, 1.657, 1663, 1670 en 1698, resp. van Jacques Labus,Cornelis Roose, Jan Lambrecht (samen met Mic$el Baeke),Gheleyn Scheppers en Jan Droomers, en, bij hêt afsluitenvan de vrede tussen Spanje en Frankrijk in 1660, de opvoeringvan een Comedie van de Paeys door de Drie Santinnen (au-teur Inghelbrecht Cocquyt). Bij deze laatste opvoering ginghet echter behoorlijk mis, en ze "verginck in confusie, wantdaer waeren eenijghe commedianten bij drancke, ende be-gonsten te kijven jeghens malcanderen, inde platse van voortte spelen". Dit voorval werkte bij het stadsbestuur wellichtde vanaf dan merkbare versoepeling in het toelatingsgebiedvoor vreemde toneelgezelschappen in de hand. Verder vorm-den de Hoofdmanverkiezingen (vanaf 1661 een nieuwe func-

(8) Constriick Beroep ofte Antwort op de Kaerte uyt-gesonden by de Hollantsche Camer binnen Leyden [...], Leiden, 1614.(9) De H- Geest nam in 161ó ook in Veurne deel aan een grote rederijkers-

wedstrijd. Namen en producten van de Brugse participanten zijn me echterniet bekend.

248

tie binnen de H. Geestkamer) en de Blijde Intrede van denieuw verkozene steeds voor enig rhetoricaal werk, waarvaneen deel ook nu nog bewaard is; het gaat daarbij vooral omwerk van de al genoemde Jan Lambrecht, de Brugse vriendvan Jacob Cats en door de andere H. Geesters tot "Prins derPoëten" bevorderd. In deze opsomming kan ook nog evenhet rederijkersfeest van 1700 aangehaald worden. De dicht-wedstrijd over den Oorspronck en den Lof der Rymkonst (10)gaf er aanleiding tot een langdurige en geruchtmakende con-troverse. De uitslag werd aangevochten, o.m. doot de be-kende Duinkerkse auteur en rederijker Michiel de Swaen,die tegen de organiserende kamer de Drie Santinnen eenBeroepschrift schreef, wat hem echter alleen een Brugse re-pliek met de titel De Val des Swaens opleverde; een prijsant-woord van deze zelfde Michiel de Swaen werd in 1703 doorde kamer van de H. Geest wél bekroond. In de 18de eeuwbrengt de Drie Santinnen ook gezongen toneelwerk: in 1706wordt het zangspel De geluckige en ongeluckige Minnestrydtvan Jan Acket opgevoerd en in 1756 vindt te Brugge de eerstevertoning plaats van het operagezelschap van Jacob en Do-mien Neyts, dat in de daaropvolgende jaren met groot succestot zelfs in Amsterdam op zal treden (11).

De H. Geest en de Drie Santinnen hebben in de 17de en18de eeuw ook enkele theoretische werken over literatuur endichtkunst voortgebracht. Jan Lambrecht gaf int662 voor deH. Geestkamer een Onstervelicke Lof vande Reden-rijckeDicht-Conste uit en Jan Labare, prins der Drie Santinnen enin de eerste helft van de 18de eeuw auteur van verschillendetoneelstukken, schreef inl72I De Konst der Poëzye in Neder-duytsche Verssen (geen origineel werk, maar een vertalingvan Boileau's Art Poétique). De belangrijkste naam op ditvlak is echter die van Jan Pieter van Male (7679-1735), deproost van de H. Geest. Naast zijn literair-creatief werk, o.a.te vinden in zijn te Brugge gedrukte verzenbundel Gheestig-heden der Vlaemsche Rhym-Const [...],liet hij ook anderinteressant werk na: een handgeschreven biografisch woor-denboek over de kunstenaars uit Brugge en het Brugse Vrije(Het Prøelthoneel der Gheleerde ende Doorluchtighe Brugghe-

(10) De poëtische neerslag van deze wedstrijd werd bij de Brugse drukkerIgnatius van Pee uitgebracht onder de titel De Heliconsche Echo of Weerklankder Rymwerken en Gezangen [..] uitgegalmt op den 9. en 10. Mey úAO. Ookdit drukje werd in de tentoonstelling opgenomen.(11) Voor deze muzikale activiteiten, zie o.m. A. DEWITTE, "Brugse geleer-

den en Brugse literatuur in de 17de en 18de eeuw", in: Biekorf,T5 (197\,p.279.

249

linghen), een Nauwkeurighe Beschryvijnghe vande Oude endeHedendaegsche Stand van Brugghe in Vlaenderen [...] envooral zijn Ontleding ende Verdeding vande Edele ende reden-rijcke Konste der Poëzye 1.../ (Brugge, 1724).

Tot slot van deze paragraaf over de H. Geest en de DrieSantinnen dient nog vermeld te worden dat voor de periodeca. 1690 - ca. 1840 in verschillende binnen- en buitenlandsebibliotheken nog prijsvragen en ingeleverde antwoorden be-waard worden.

Het Heilig Kruis

De 17de eeuw is de eeuw waarin de jongste van de Brugserederijkerskamers opgericht wordt: het Heilig Kruis, met alsmotto "Slaet d'oogh op Christus Cruys". De feitelijke oprich-ting dateert van 14 november 1670. Enige tijd voor dezedatum hadden Jacques Gheernaert, oud-burgemeester vande heerlijkheid Tilleghem, Frans van Barizeele en nog enkeleanderen, bij de hoofdkamer van de H. Geest verklaard datzij "in hun prochie van Sinte-Michiels gheerne souden exer-ceren de hooghloffelicke dichtconste ende te dien eynde heb-ben een redenrijcke gildekamer". Op 14 november verleentde H. Geest hen dan toestemming om te Sint-Michiels inder-daad een rederijkersgezelschap op te richten en een eigenstandaard en blazoen te voeren. Daarbij golden wel bepaaldevoorwaarden, te vergelijken met de afspraken die ook tussende H.Geest en de Drie Santinnen vastgelegd waren (zie bo-ven), waardoor de H. Geest zich ervan verzekerde-dat er nietaan haar status van hoofdkamer getornd zou worden. Zomoest ook het H.Kruis bovenaan in het blazoen de duif ineen stralenkrans (zinnebeeld van de H. Geest) aanbrengen,en diende het "alle gedichten, spelen, cluchten ofte batemen-ten" waarmee naar buiten getreden zou worden, vooraf doorhet hoofdgilde te laten goedkeuren; ook voor allerlei bestuur-lijke aangelegenheden (de aanstelling van een nieuwe hoofd-man b.v.) gold dat er contact met de H. Geestkamer opgeno-men moest worden.

De kamerbijeenkomsten vonden aanvankelijk plaats in hethuis van Jacques Gheernaert, hef Huus ten Pype te Sint-Mi-chiels. Na verloop van tijd en naar mate het gilde uitbreidingnam, waren echter vooral Bruggelingen toegetreden en hetgilde deed dan ook steeds meer pogingen om binnen de stadte kunnen vergaderen. Het hoofdgilde liet dit echter niet toe

250

en nam elke gelegenheid te baat om het H. Kruis er aan teherinneren dat de kamer te Sint-Michiels thuishoorde' De

vanaf. 1734 Brugge zelfs nietmet de plaats van ontstaan wmet de deelname aan de Ppatroonheilige van Sint-Michiels, met het celebreren van

kerkdiensteñ (o.a. zielmissen) in de parochiekerk aldaar en

met het vieren van de feestdag van de H. Michaël' In 1790

tenslotte, adat het gezel-

schap een gildek-amer de

Meiboom rlijke Kroon inde Predik nog steeds de

vergaderingen hield.

Het H. Kruis heeft zeer weinig archief nagelaten: alleen

rhetoricale bloeiperiode - nog een tinnen schaal, kan of kan-

gezelschappen van Kortrijk, Ie-bekende prijsvraag die het H.2 februari 1834'

Dirk Geirnaert WNT - I-eiden