Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe - Hanze
-
Upload
khangminh22 -
Category
Documents
-
view
2 -
download
0
Transcript of Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe - Hanze
3
Colofon
Rapportage: Lies Korevaar, projectleider
Ferry Wester, projectcoördinator (STAMM CMO)
Lay out: Karola Nap
Uitgave: Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe
Datum: augustus 2012
4
Voorwoord
Voor u ligt het eindrapport van het driejarig project van de Wmo-werkplaats
Groningen-Drenthe. Het rapport omvat de periode september 2009 – september
2012. Het bevat bijdragen van de betrokken onderzoekers over de bevindingen uit
de vijf participerende Wmo-praktijken en een bijdrage over een verkenning naar de
aansturing door de gemeenten die bij de vijf Wmo-praktijken zijn betrokken. Het
project is mogelijk gemaakt door financiering van het Ministerie van VWS en door
de eigen financiële bijdragen van de participerende instellingen en gemeenten.
Dank gaat uit naar de participerende instellingen en gemeenten voor hun
betrokkenheid en inzet:
Gemeente Groningen, MJD
Gemeente Groningen, Stichting Huis
Gemeente Menterwolde, Community Support
Gemeente Midden-Drenthe, GGZ en Welzijn Midden-Drenthe
Gemeente Tynaarlo, Promens Care
STAMM CMO
Groningen, 27 augustus 2012
Hanzehogeschool Groningen
Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe
Dr. E.L. Korevaar, projectleider
Drs. F. Wester, projectcoördinator
6
Inhoudsopgave
1. Inleiding 8
2. De Wmo-praktijken in beeld 14
2.1 Activerend huisbezoek 14
2.2 Campus Diep 17
2.3 Community Support 22
2.4 Kansrijk samenwerken Midden Drenthe 26
2.5 Kansrijk samenwerken gemeente Tynaarlo 29
3. Sturing in de Wmo-praktijken 34
3.1 Typen van sturing 34
3.2 Typering per Wmo-praktijk 37
3.3 Conclusies uit de verkenning 38
4. Theoretisch kader: de Individuele Rehabilitatie-benadering en de Wmo 44
4.1 Inleiding 44
4.2 Probleemomschrijving 44
4.3 Doel van de methode 45
4.4 Doelgroep 47
4.5 Selectiecriteria 47
5. Competenties van welzijnswerkers nieuwe stijl (T-shaped professionals)
en vrijwilligers 60
5.1 Scholingsbehoeften 60
5.2 Zelfredzaam en samenredzaam 62
5.3 omgang vrijwilligers met een beperking 66
5.4 Samenwerken onder de Wmo: de T-shaped professional 67
5.5 Tenslotte 71
Literatuur 74
Bijlagen 80
8
1. Inleiding
Zes Wmo-werkplaatsen
Bij de behandeling van de begroting 2009 van het ministerie van VWS heeft de
Tweede Kamer een amendement van Agnes Wolbert aangenomen, waarin
financiële middelen ter beschikking worden gesteld om vernieuwingen in zorg en
welzijn tot stand te brengen en beroepskrachten te scholen. Ter uitvoering van dit
amendement zijn in september 2009 de regionale Wmo-werkplaatsen gestart, met
een looptijd tot september 2012. Het betreft zes Wmo-werkplaatsen, verspreid
over het hele land: Amsterdam, Utrecht, Eindhoven, Twente, Arnhem/Nijmegen en
Groningen/Drenthe.
Wmo-werkplaats Groningen/Drenthe
De Wmo-werkplaats Groningen/Drenthe is aangehaakt bij het Lectoraat
Rehabilitatie van de Hanzehogeschool. Het Lectoraat Rehabilitatie, STAMM CMO,
een aantal gemeenten en instellingen werken in de werkplaats samen. De
werkplaats is gericht op het uitvoeren van onderzoek, praktijkontwikkeling en
opleiding op het terrein van zorg en welzijn en meer specifiek op het terrein van
zorg in en door de gemeenschap. De ontwikkeling van praktijkkennis staat centraal
in de Wmo-werkplaats.
De werkplaats ontwikkelt en monitort vijf innovatieve Wmo-praktijken, samen met
de gemeenten en instellingen die in de werkplaats deelnemen. Lokaal wordt in het
kader van de Wmo-praktijken intensief samengewerkt met diverse andere
instellingen.
Op het snijvlak van AWBZ en Wmo
De rode draad in de activiteiten: stimuleren en ondersteunen van mensen met
psychische en/of psychosociale problematiek bij hun maatschappelijke participatie.
Daarbij ligt de focus op het realiseren van werkwijzen die voortvloeien uit de Wmo
doelstelling: eerst de eigen verantwoordelijkheid en kracht van mensen aanboren
en versterken, benutten en activeren van het eigen sociale netwerk, betrekken van
9
ervaringsdeskundigheid van de doelgroep, inzetten van collectieve arrangementen
en als nodig individuele zorg en hulpverlening. Deze benadering sluit goed aan bij
de rehabilitatiebenadering.
De Wmo-werkplaats beweegt zich met de activiteiten voor bovengenoemde
doelgroep op het snijvlak van AWBZ en Wmo. De meeste van de cliënten in de
Wmo-praktijken zijn mensen die AWBZ gefinancierde begeleiding kregen. Deze
begeleidingsfunctie valt met ingang van 2013/2014 onder de vlag van de Wmo.
Rehabilitatie en de Wmo
Rehabilitatie wil mensen met ernstige, langdurige beperkingen helpen beter te
functioneren, zodat zij met succes en tevredenheid kunnen wonen, werken en leren
en zodat zij sociale contacten kunnen hebben met zo min mogelijk professionele
hulp. Het gaat om de mogelijkheden van de persoon, waar andere
hulpverleningsbenaderingen zich juist op de problemen en defecten richten. Het
gaat erom wat de persoon wél kan en niet wat deze niét kan. Daarmee sluit
rehabilitatie naadloos aan bij de door de Wmo beoogde werkwijzen. De Wmo wil
immers ook uitgaan van de eigen kracht van mensen en zo weinig mogelijk
individuele professionele zorg inzetten. Rehabilitatie richt zich op personen die een
van de belangrijkste doelgroepen van de Wmo vormen, namelijk mensen met een
psychische en psychosociale problematiek. In lijn met het voorgaande en vanwege
de aanwezige expertise op dit gebied bij het Lectoraat Rehabilitatie en de
participerende organisaties/instellingen, ligt de nadruk voor de Wmo-werkplaats
Groningen-Drenthe op Wmo-praktijken die zich richten op de ondersteuning van de
maatschappelijke participatie van mensen met genoemde problematiek. De
bevindingen uit de vijf Wmo-praktijken laten zien dat de visie, uitgangspunten en
werkwijze van de rehabilitatie zich goed laten integreren met de doelstellingen en
begrippen van de Wmo. In hoofdstuk 4 wordt rehabilitatie kort uiteengezet.
10
De Wmo-praktijken
Met Wmo-praktijken wordt bedoeld de projecten die in het kader van de Wmo-
werkplaats zijn ontwikkeld en uitgevoerd.
Er zijn vijf Wmo-praktijken.
- Activerend huisbezoek van mensen met een psychiatrische achtergrond en mensen
met een verstandelijke beperking, die in de wijk wonen (Groningen stad, MJD).
- Campus Diep: woon-, werk- en leerprogramma voor jongeren met (dreigende)
meervoudige problematiek (Groningen stad, St. Huis).
- Methodisch gebruikmaken van de hulpbronnen in het sociale netwerk (gemeente
Menterwolde, Community Support).
- Kansrijk Samenwerken Midden Drenthe: vergroten participatie van mensen met
psychische problematiek in de lokale (dorps)samenleving (gemeente Midden-
Drenthe, GGZ en Welzijn Midden-Drenthe).
- Kansrijk Samenwerken Tynaarlo: versterken van de participatie van mensen met
verstandelijke en psychiatrische beperking door het opzetten van een aantal
activiteiten op het terrein van vrijwilligerswerk en arbeid (gemeente Tynaarlo,
Promens Care hoofduitvoerder en een aantal andere instellingen).
Bij drie van de vijf Wmo-praktijken – Activerende Huisbezoek, Kansrijk
Samenwerken Midden Drenthe en Kansrijk Samenwerken Tynaarlo – moest de
methode nog ontwikkeld worden, bij de andere twee – Campus Diep en Community
Support – bestond deze al, ook al is verdere ontwikkeling mogelijk.
Verder bleek de samenwerking tussen de bij de praktijk betrokken instellingen een
belangrijk punt te zijn: in bijna alle gevallen gaat het om projecten waar diverse
partijen met elkaar samenwerken.
11
De aanpak van de Wmo-werkplaats
De aanpak in alle Wmo-praktijken kent de volgende stappen. c.q. aspecten.
1. (Mee)ontwikkelen
Bij drie van de interventies was de Werkplaats betrokken bij de ontwikkeling, samen
met de betrokken lokale organisatie(s) en de gemeente. Als de interventie al wél
redelijk was uitgewerkt betekende het beschrijven van de interventie soms ook iets
toevoegen, omdat een aantal zaken soms nog niet helemaal was uitgewerkt.
2. Beschrijving van de Wmo-praktijk
De onderzoekers maakten een beschrijving van de Wmo-praktijk en hoe deze werd
ontwikkeld en uitgevoerd.
Waar mogelijk is de interventie beschreven aan de hand van het Werkblad
Effectieve interventies van Movisie, dat wordt gebruikt voor de beschrijving van
methoden en interventies voor de Databank Effectieve Interventies. Dit heeft niet in
alle gevallen geleid tot een beschrijving van een methode, omdat er niet echt
sprake was van een methode, c.q. interventie.
Bij de meeste Wmo-praktijken was de samenwerking tussen de betrokken partijen
een belangrijk onderdeel van het geheel. Het verloop van die samenwerking is dan
ook in de beschrijving meegenomen. Soms bleek die samenwerking nogal stroperig
te gaan.
Dat is een belangrijk gegeven, juist omdat onder de vlag van de Wmo veel moet
worden samengewerkt. Sterker: de Wmo streeft expliciet naar samenwerking
tussen gemeenten, organisaties uit de sectoren zorg en welzijn én de burger.
3. Evaluatie
Waar mogelijk en van toepassing hebben de onderzoekers onderzoek uitgevoerd
naar het resultaat van de interventie. Daarbij is ook gekeken naar wat goed werkt
en wat niet goed werkt. In de meeste gevallen waren kwantitatieve gegevens
nauwelijks beschikbaar en moeilijk te achterhalen. De scope van het onderzoek was
12
daardoor te beperkt om kwantitatieve vergelijking tussen een nulmeting en een
tweede meting na een jaar mogelijk te maken.
Waar effect en resultaat is gemeten, is dat vooral aan de hand van de ervaringen
van professionals, vrijwilligers en cliënten, een vorm van kwalitatief onderzoek.
Daarbij is zoveel mogelijk gewerkt met criteria die zijn afgeleid uit de doelstelling
van de interventie zelf én criteria die uit de Wmo voortvloeien (o.a. uitgaan van
eigen kracht, eigen informele netwerk, pas dan professionele ondersteuning en
hulp).
4. Rapportage
Per Wmo-praktijk is een rapportage opgesteld1, waarin een beschrijving van de
interventie, het ontwikkelingsproces, de resultaten en voor zover mogelijk een
beschrijving van de interventie volgens de Werkblad Effectieve Interventies.
5. Competenties en opleiding
In het kader van het onderzoek is ook aandacht besteed aan de benodigde
deskundigheid en competenties per Wmo-praktijk. Daaruit bleek, dat men in de
praktijk vaak tamelijk algemene vaardigheden noemde, die zich niet zo zeer
onderscheiden als Wmo-specifieke vaardigheden. Wél is uit een vanuit algemene
constateringen en vanuit ervaringen bij de ontwikkeling van de Wmo-praktijken een
aantal benodigde vaardigheden afgeleid en omgezet in opleidingsmodulen. Daarbij
is een relatie gelegd met de Individuele Rehabilitatiebenadering (zie hoofdstuk 4).
6. Onderzoek gemeentelijke sturing
De Wmo streeft naar nieuwe manieren van aansturing, waarbij het betrekken van
burgers en maatschappelijke organisaties bij het beleid voorop staat. De Wmo wil
integraal beleid, d.w.z. een sectoroverstijgende aanpak en samenwerking.
Governance is een manier van sturing die gericht is op samenwerking: het gaat uit
van wederzijdse afhankelijkheid van partijen, benut de kennis van alle partijen, is
1 Zie voor de afzonderlijke rapporten van de Wmo-praktijken bijlage 1
13
sterk gericht op samenwerking en veronderstelt een horizontale relatie tussen
overheid en andere partijen.
In een aparte verkenning is de manier onderzocht waarop gemeenten de Wmo-
praktijken aansturen. Onderzoeksvragen onder andere: hoe geven de gemeenten
vorm aan de sturingsrelatie met de organisaties die de projecten uitvoeren in het
kader van de werkplaatsen?
Vier andere Wmo-werkplaatsen hebben dit onderzoek eveneens uitgevoerd.
Opzet van de rapportage
Na het eerste inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de bevindingen uit de
verschillende Wmo-praktijken samengevat. Hoofdstuk 3 geeft een korte weergave
van de uitkomsten van het onderzoek naar de gemeentelijke sturing. In hoofdstuk 4
wordt de Individuele Rehabilitatiebenadering als theoretisch kader beschreven en
in hoofdstuk 5 de competenties die in de Wmo-praktijken zijn geïnventariseerd.
Bijlage 1 bevat een overzicht van de publicaties die in de afgelopen drie jaar zijn
verschenen en bijlage 2 bevat de presentaties die in die periode zijn verzorgd. In
bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelde opleidingsmodulen.
Bijlage 4 geeft een beschrijving van de kwaliteitskenmerken voor professioneel
handelen in welzijn en zorg.
14
2. De Wmo-praktijken in beeld
Arne van den Bos, Geertjan Emmens, Sandra Vos, Siemen van der Meulen & Jolanda
Kroes
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten uit de diverse Wmo-praktijken op een rij
gezet.
2.1 Activerend huisbezoek2
Korte beschrijving
Het project Activerend huisbezoek van mensen met een psychiatrische achtergrond
en mensen met een verstandelijke beperking is opgezet door de MJD in
samenwerking met (de beleidsmedewerker van) de gemeente en de onderzoeker
van de Wmo-werkplaats. De rol van de Wmo-werkplaats is ontwikkelen, beschrijven
van de aanpak en evalueren van de resultaten.
Doel van het project
Het project richt zich op het bevorderen van de sociale participatie van mensen met
psychische en verstandelijke beperkingen die zelfstandig in Groninger wijken
wonen. Nevendoel is het in kaart brengen van behoeftes van wijkbewoners, om zo
mogelijk het welzijnsaanbod hier op af te stemmen.
Aanpak en werkwijze
De MJD ging uit van een bestaande methode: activerend huisbezoek van ouderen.
Deze werd aangepast voor bovengenoemde doelgroep. Een vrijwilliger gaat
eenmalig bij een wijkbewoner op bezoek, met tweeërlei doel: ten eerste signaleren
en inventariseren van de vragen die de wijkbewoner heeft en deze zo nodig door te
leiden naar de juiste vorm van ondersteuning. Ten tweede de wijkbewoner bewust
2 Zie voor een uitgebreide rapportage Van den Bos, A., Evaluatie pilot Activerend Huisbezoek bij
mensen met een psychiatrische achtergrond of verstandelijke beperking, Groningen, 2011
15
maken van en stimuleren tot actieve participatie in de wijk en de mogelijkheden die
daartoe zijn. De te bezoeken wijkbewoners worden uitdrukkelijk als
burger/wijkbewoner benaderd en niet als cliënt of patiënt. Als een bezochte
wijkbewoner vragen heeft of wil deelnemen aan activiteiten, wordt dit door
medewerkers van het team Buurtwelzijn opgepakt die contact zoeken met de
wijkbewoner en hem uitnodigen voor activiteiten. Daarna checken zij of de
betrokken persoon ook daadwerkelijk komt en of hij/zij doorgaat.
De adressen van de wijkbewoners werden verkregen van MEE, Lentis (ggz) en
NOVO (verstandelijk gehandicapten). Dat ging in eerste instantie niet zonder slag of
stoot.
De vrijwilligers kregen een training om met de doelgroep om te gaan, die vanuit de
Wmo-werkplaats is opgezet.
De gehele aanpak kan worden beschreven in vijf stappen:
vrijwilligers
werven en
selecteren
trainen
vrijwilligers
afleggen
huisbezoek
terugkoppelen
aan
buurtwerker
doorverwijzen
binnen
Buurtwelzijn
borgen
informatie in
registratie
systeem
Evaluatie
Participatie
In de periode medio 2010 tot mei 2011 zijn 43 huisbezoeken afgelegd (één cliënt
van Lentis, 8 van NOVO en 34 van MEE). Enige resultaten (in de rapportage van de
Wmo-praktijk als voorbeeld genoemd):
- op basis van de behoefte van meerdere wijkbewoners wordt er in de wijk een
rommelmarkt georganiseerd;
- alle bezochte bewoners hebben een wijkactiviteitenkalender gekregen en kregen
informatie over wat er in de wijk gebeurt, wat uitnodigt tot deelname. Dat heeft
16
een aantal mensen ook gedaan: vier bezochte bewoners gingen deelnemen aan
wijkactiviteiten zoals koffieochtenden, computercursus, buurt zwemactiviteit
en/of gingen vrijwilligerswerk doen;
- meerdere bewoners gaven aan behoefte te hebben aan mantelzorgondersteuning,
die zij via Humanitas nu krijgen.
Eigen kracht en sociaal netwerk
Activerend Huisbezoek gaat uit van het Welzijn Nieuwe Stijl baken 'eigen kracht'. De
vrijwilligers worden er specifiek op getraind om uit te gaan van eigen kracht en
eigen regie van de wijkbewoner. Zij leren om bij een hulpvraag de
zelfredzaamheidsladder te hanteren: eerst kijken naar eigen kracht, wat kan de
persoon zelf, dan naar de mogelijkheden van het eigen sociale netwerk en
mantelzorg, dan naar een mogelijke rol van vrijwilligerswerk, en dan pas
inschakelen van professionele hulp. De te bezoeken persoon wordt ook als
wijkbewoner en burger, benaderd en niét als cliënt.
Samenwerking tussen de betrokken instellingen
De samenwerking tussen de gemeente Groningen en de MJD was goed. Ook de
samenwerking met MEE, NOVO en Lentis liep goed, afgezien van het feit dat de
zorginstellingen het in eerste instantie moeilijk vonden om adressen te leveren,
vanwege de privacy. Maar dat probleem is opgelost.
Wat kan beter?
Er vielen veel vrijwilligers af. Ook het niveau van de vrijwilligers was nogal
wisselend. Bij voortzetting van het project is het van belang tot een continue
groep vrijwilligers te komen, die weet waar het over gaat.
De training van de vrijwilligers werd als positief ervaren. Vrijwilligers gaven aan
dat het wel wat interactiever zou mogen. De opkomst op de terugkomdagen
was laag, waardoor de praktijk van de bezoeken achteraf te weinig aandacht
kon krijgen.
17
Benaderen van wijkbewoners vereist goede afstemming en communicatie
tussen betrokken instellingen. Belangrijk is ook dat bewoners van te voren
weten dat er huisbezoek komt, en dat zij toestemming hebben kunnen geven
om hun adresgegevens door te spelen van de organisatie waar zij contact mee
hadden (MEE) naar een andere organisatie (MJD).
Terugkoppeling en borging van informatie uit de huisbezoeken: de informatie
komt terecht bij de buurtwerkers, die van vitaal belang zijn voor de effectiviteit
van het activerend huisbezoek. Er is nog geen cliëntregistratiesysteem,
waardoor de informatie blijft hangen 'in het hoofd' van de buurtwerker. De
informatie is daardoor onvoldoende toegankelijk voor de andere medewerkers
van het team Buurtwelzijn.
De toegankelijkheid van de wijkactiviteiten voor mensen met een beperking: de
stap om aan wijkactiviteiten deel te nemen is voor de betrokken personen –
vaak ook vanwege hun eigen beperkingen - groot. De cultuur in sommige
buurthuizen is vaak al uitgekristalliseerd, waardoor het moeilijk kan zijn hier
tussen te komen als nieuwe wijkbewoner die wellicht ook nog eens een zeker
stigma met zich meebrengt. Kwetsbare mensen kunnen zich dan snel onwelkom
voelen.
2.2 Campus Diep3
Korte beschrijving
Campus Diep is een woon-, leer- en werk programma voor
jongeren/jongvolwassenen met (dreigende) meervoudige problematiek, dat al een
aantal jaren loopt. Het betreft een keten van samenhangende en samenwerkende
voorzieningen voor jongvolwassenen van 18 – 27 jaar. Campus Diep richt zich op
dreigende uitval van deze jongeren, die vaak een instabiele woonsituatie hebben
(zie voor meer informatie www.campusdiep.nl).
3 Zie voor een uitgebreide beschrijving: Emmens, G., Leren wonen en werken. Ervaringen van Campus Diep
deelnemers, hun belangrijke anderen en professionele begeleiders. Deelonderzoek 1, Groningen ,2011
18
Een aantal organisaties werkt in het project samen: instellingen voor
maatschappelijke opvang, een woningcorporatie, ROC’s, een re-integratiebedrijf,
instellingen voor jeugdhulpverlening en jeugdzorg.
Het woonaspect bestaat uit een aantal woonvoorzieningen: Hoendiephuis
(opvanghuis met 24 uurs begeleiding), Biba Bon (vier woonhuizen voor drie of vier
bewoners per huis, met vier uur begeleiding per dag), Kamers met Kansen (15
woonstudios waar jongvolwassenen vier uur woonbegeleiding per week kunnen
krijgen), ambulante begeleiding voor 20 jongeren voor maximaal 2 uur per week, als
opstart naar zelfstandig wonen). Kortom: woonvoorzieningen die een verschillende
mate van begeleiding kennen, die elk een specifiek begeleidingsaanbod hebben en
daarmee een traject binnen Campus Diep mogelijk maken. Na een succesvol traject
kunnen de jongeren via proefwonen een woning op eigen naam krijgen.
De doelgroep kan dakloos zijn of dat dreigen te worden. Deelnemers krijgen
onderdak en zij krijgen begeleiding van medewerkers van genoemde voorzieningen
bij diverse leefgebieden. Voorbeelden hiervan zijn financiën op orde krijgen, werk
vinden en behouden, een startkwalificatie halen en een eigen woning krijgen.
Campus Diep werkt volgens een uitgewerkte methode. Rol van de Wmo werkplaats
is deze te onderzoeken en mee verder te ontwikkelen.
Doel
Het programma streeft er naar dat de betrokken jongvolwassenen zelfstandig leren
wonen en tegelijkertijd een schooldiploma behalen – bij voorkeur op het niveau van
startkwalificatie voor de arbeidsmarkt, dat is minimaal MBO2 of HAVO niveau - of
dat zij werk vinden.
Aanpak en werkwijze
In de beginfase wordt samen met de deelnemer een omvattend begeleidingsplan
opgesteld, omvattend op de aspecten wonen en eigen functioneren (regie over
eigen leven, psychosociale factoren, vaardigheden, onderwijsdeelname, werk). In
het begeleidingsplan is de gewenste situatie van de betrokken persoon aangegeven.
De jongvolwassene volgt een begeleidingstraject in een aantal fasen, dat erop is
19
gericht dat hij/zij weer de regie over eigen leven voert, zelfstandig woont, een
diploma (startkwalificatie) heeft behaald of daar aan werkt, of een vaste baan heeft
gevonden. Kortom: weer een zelfstandig leven voert. Verschillende begeleiders – uit
de sfeer van wonen, onderwijs, werk, jeugdzorg – zijn betrokken. De
woonbegeleider treedt meestal op als coördinerend begeleider.
Onderzoek
Tijdens het onderzoek is een beschrijving gemaakt van de methode/programma
Campus Diep. Dertig deelnemers, belangrijke personen uit hen sociale netwerk en
professionele begeleiders worden anderhalf jaar gevolgd. Er worden drie metingen
gehouden, waarbij semigestructureerde interviews worden afgenomen. De
herhaalde metingen bieden inzicht in de vorderingen van de deelnemers in het
traject en bevorderende en belemmerende factoren.
De eerste meting is nu geweest. Het onderzoek gaat na de afsluiting van de eerste
driejaars periode van de Wmo-werkplaats dus nog door. De hier gepresenteerde
uitkomsten zijn dus nog voorlopig.
Evaluatie
Eigen regie
Het programma streeft ernaar dat de deelnemers meer eigen verantwoordelijkheid
en regie ontwikkelen om eigen afspraken te maken (bijvoorbeeld het plannen van
een begeleidingsgesprek) en beslissingen te nemen. Een deel van de deelnemers
ervaart zelf de regie te hebben, wat overeenstemt met het doel van het
programma. Een deel wijst echter ook de professional aan als degene die de regie
heeft. Aan de andere kant wordt er ook veel voor hen besloten. Deelnemers in één
van de woonlocaties voelen zich bijvoorbeeld beperkt door een deel van de
huisregels - bijvoorbeeld de regel dat zij 's avonds vóór een bepaalde tijd binnen
moeten zijn - waarop zij geen invloed hebben. Op het vlak van het benutten van
steun van hun eigen netwerk, hebben de deelnemers meer zelfregie.
20
Participatie
De jongeren hebben doelen en werken hier aan. Een opleiding (willen) volgen is een
voorbeeld van participatie. Alle deelnemers noemen doelen gerelateerd aan het
behalen van een opleidingskwalificatie/startkwalificatie. Hun formulering varieert
van nog een keuze moeten maken, al een keuze gemaakt hebben, een start gaan
maken en tenslotte een opleiding willen voltooien. In mindere mate noemen zij
doelen op het gebied van ‘financiën op orde’, (‘op zichzelf’) wonen en werken. Bij
volgende metingen kan duidelijk worden welke stappen deze jongeren verder
weten te zetten op het gebied van participatie.
Eigen kracht en sociaal netwerk
Mbo- en hbo-opgeleide professionals voeren in het programma Campus Diep het
werk uit en zetten in op het individuele traject van de jongeren. Hun begeleiding
bevat weinig systeemgerichte elementen: professionals richten zich slechts
incidenteel op afstemming en samenwerking met het netwerk van de jongeren.
Daarmee is het programma vooral individugericht. Daarnaast is er geen sprake van
inzet van vrijwilligers of naasten.
Door jongeren ingevulde schema’s over hun sociale steuncontacten (ecogrammen)
lieten steunbronnen zien, zowel professionals als mensen uit het eigen sociale
netwerk. Vooral de groep vrienden/vriendinnen is een belangrijke bron van steun
en is daarbij ook heel divers in de aard van de steun (praktische steun, advies,
gezelschap en emotionele steun). Ouders worden door de deelnemers nauwelijks
als een bron van steun gezien. De situatie waarin de deelnemers verkeren en hun
leeftijd zou hier wel eens een rol kunnen spelen.
Steun komt dus van twee kanten: van het eigen netwerk en van de professional.
Deze zijn nauwelijks op de hoogte van elkaars rol. Sommige mensen uit het netwerk
uitten wel de wens tot verdere afstemming, anderen wilden liever aan de zijlijn
blijven van het programma. De jongeren zelf gaven geen signalen af dat zij hun
netwerk en professionals met elkaar in contact wilden brengen. Soms waren ze
duidelijk door te stellen dat zij dit zelf wilden kunnen regelen, wat erop duidt dat zij
zelf meer regie willen hebben.
21
Binnen Campus Diep zoekt men naar nieuwe vormen van afstemming met het
sociale netwerk van de jongeren.
Samenwerking tussen betrokken partijen
Als een jongere binnen komt bij Campus Diep komt een proces op gang, waarbij
drie personen op de voorgrond treden: de jongere, de woonbegeleider en de
jeugdhulpverlener. Volgens de procesbeschrijvingen is de woonbegeleider degene
die de regie voert. In de praktijk bleek dit echter niet duidelijk afgesproken en/of
dachten betrokkenen verschillend over regie, taken en verantwoordelijkheden.
Men waardeert in de samenwerking wel de korte lijnen en open en transparante
communicatie. Belemmerend werken soms de drukke agenda’s van de
jeugdhulpverleners waardoor het moeilijk is om voldoende ´driegesprekken´ te
plannen (tussen jongere, woonbegeleider en jeugdhulpverlener).
Afstemming met medewerkers van andere instanties, zoals ROC en Sociale Dienst,
kan beter. Dit heeft onder andere te maken met onbekendheid met elkaar. Uit
overleg met Campus Diep vertegenwoordigers blijkt de behoefte de rol van
proceseigenaar beter vorm te geven en duidelijke procesbeschrijvingen rond de
samenwerking op te stellen.
Wat kan beter
In de sfeer van afstemming en samenwerking kunnen dingen beter, zoals hierboven
al is aangegeven. Dat geld ook voor de regie en coördinatie in het
begeleidingsproces.
Verder valt hier in dit stadium van het onderzoek nog niet zoveel over te zeggen.
22
2.3 Community Support4
Korte beschrijving
Community support is een hulpverleningsmethode die zich richt op het verbeteren
van sociale netwerken van de burger/cliënt. Community support biedt ambulante
begeleiding aan kinderen, jongeren, volwassenen en hun systeem. Er wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij de eigen kracht van de cliënt en van zijn/haar sociale
netwerk. De methode community support (hier geschreven met kleine letters ter
onderscheiding van de organisatie) wordt al ruim 10 jaar in de AWBZ begeleiding
gebruikt en sinds kort ook in het kader van de Wmo. De methode wordt uitgevoerd
door de organisatie Community Support en door organisaties in het land waar
samenwerkingsafspraken mee zijn gemaakt.
Community Support in Menterwolde
In samenwerking met de gemeente Menterwolde zijn naast de integrale community
support benadering twee specifieke projecten voor de gemeente Menterwolde
ontwikkeld. Deze projecten, ‘jongerencoaching’ en de ‘steungroep voor
alleenstaande opvoeders’, zijn opgezet als oplossing voor bestaande problemen in
deze gemeente, rekening houdend met een beperkt beschikbaar budget.
Jongerencoaching richt zich op (dreigend) voortijdig schoolverlaters. Beide
projecten zijn gebaseerd op de community support methode. In het onderzoek zijn
de dossiers van 16 cliënten uit Menterwolde, die via de integrale methode
ondersteund werden, geanalyseerd. Aan het project jongerencoaching hebben 9
jongeren deelgenomen. Er is gestart met 7 studentcoaches, waarvan gedurende het
jaar er drie afvielen. De jongeren die hun studentcoach kwijtraakten zijn toen door
stagiaires van CS overgenomen. De steungroep voor alleenstaande opvoeders
startte met 9 deelnemers en sloot na een jaar af met 6 deelnemers
4 Zie voor een uitgebreide rapportage: Vos, S., Op eigen kracht verder met je netwerk. Onderzoek naar de
Community Support methode, Groningen, 2011
23
Doel van de praktijk
Het doel van de praktijk is het ondersteunen van mensen met beperkingen of langer
durende problemen zodat zij, net als andere burgers, kunnen meedoen met sociale
netwerken als gezin, familie, vrienden, buurt, collega’s en medeleerlingen.
Community Support wil de professionele ondersteuning zoveel mogelijk overbodig
laten zijn. Om dit te bereiken besteedt Community Support veel aandacht aan het
opbouwen, versterken en verstevigen van het sociale netwerk van de cliënt.
Aanpak en werkwijze
De cliënten worden aangemeld via de gemeente (Sociale Dienst,
leerplichtambtenaar, CJG). Het komt ook voor dat mensen zichzelf melden omdat zij
via via hebben gehoord van Community Support. Als zij in aanmerking komen voor
Wmo financiering of AWBZ, worden zij toegelaten. De alleenstaande opvoeders zijn
via een activerend huisbezoek door een gemeenteambtenaar bereikt.
Na een analyse fase (wat houdt de cliënt bezig, zijn/haar waarden, sterkte –
zwakten) worden doelen opgesteld en vertaald in een participatieplan. Het netwerk
van de cliënt wordt in kaart gebracht en geanalyseerd volgend de methode
community support. Hulpbronnen in het netwerk worden systematisch opgespoord
en benut bij de hulpverlening. Vastgesteld wordt wie wat kan doen. Belangrijke
volgorde daarbij: wat kan de cliënt zelf doen, wat kunnen hulpbronnen uit het
netwerk doen, wat moet gedaan worden door hulpverleners. De cliënt stelt een
steungroep samen met mensen uit zijn netwerk die mee willen helpen en met
professionele betrokkenen. De cliënt werkt met steun van zijn steungroep aan zijn
doelen zoals die in het participatieplan staan. De cliënt en de leden van de
steungroep werken samen door middel van een digitaal volgsysteem en
steungroepbijeenkomsten. Er wordt met de cliënt gewerkt aan netwerkverbetering,
sociale redzaamheid en participatie. De voortgang van de hulpverlening wordt
systematisch gevolgd aan de hand van de Plan-Do-Study-Act cyclus. Dit
hulpverleningsproces wordt ondersteund door een klantvolgsysteem en een portal.
De portal is een digitale ontmoetingsplaats die het samenwerken in een steungroep
van mantelzorgers en professionals zonder vergadertijd mogelijk maakt. De portal
24
maakt het daarnaast mogelijk dat de cliënt zijn/haar vorderingen bijhoudt, succes
ervaart en dat iedere betrokkene hier inzicht in heeft.
De methode zoals hierboven beschreven, wordt binnen de integrale Community
Support benadering uitgevoerd door professionals in ambulante setting. De
projecten jongerencoaching en alleenstaande opvoeders wijken enigszins af van de
integrale methode:
bij het project ‘jongerencoaching’ worden jongeren begeleid door een HBO student
Social Studies. Deze student coacht één of meer jongeren in het kader van een
stage voor zijn/haar opleiding en is getraind in de Community Support werkwijze.
De student werkt wel aan netwerkversterking en benutting van hulpbronnen uit het
netwerk van de cliënt, maar vormt geen steungroep met professionals erin.
Binnen het project ‘steungroep voor alleenstaande opvoeders’ wordt een groep
alleenstaande opvoeders volgens de integrale Community Support benadering
groepsgewijs begeleid. Zij vormen een steungroep voor elkaar.
Evaluatie
Eigen kracht, sociaal netwerk en participatie
Uit de resultaten blijkt dat alle drie groepen cliënten aangeven meer grip te hebben
op hun leven, meer zelfvertrouwen te hebben en hun kwaliteit van leven als hoger
te beoordelen. Meer dan de helft van de deelnemers van de steungroep
alleenstaande opvoeders ervaren meer autonomie of sociaal optimisme. De eigen
kracht, draagkracht, is groter geworden.
Cliënten geven in meerderheid ook aan dat zij betere sociale contacten krijgen en
minder eenzaamheid ervaren.
Uit eerder onderzoek bleek dat klanten tevreden zijn over hun steungroep.
Daarnaast bleek dat hoe meer sociale steun klanten ontvangen, hoe meer welzijn zij
creëren, hoe hoger hun kwaliteit van leven dus is. Daarnaast bleek dat bij toename
van het aantal contacten in de buurt ook het ontvangen van sociale steun toenam.
25
Bij het grootste deel van de cliënten is de participatie vooruit gegaan, blijkt uit de
verslagen van de verschillende projecten en de dossieranalyse. Cliënten hebben
(vrijwilligers)werk gevonden, zijn een (leukere) opleiding gaan volgen, verzuimen
minder of hebben een actievere vrijetijdsbesteding gekregen (sport, hobby). Bij een
deel van de cliënten is de participatie gelijk gebleven en bij een klein deel is
participatie afgenomen; vaak komt dit door externe factoren zoals verergering van
psychische klachten of financiën.
Samenwerking en betrokken instellingen
Tijdens de begeleiding wordt op cliëntniveau samengewerkt met andere
betrokkenen rond de cliënt, zoals de leerplichtambtenaar, Sociale Zaken, de GGD en
andere betrokkenen vanuit de sfeer van school en werk.
Wat kan beter?
De werkers van Community Support ervaren een spanningsveld tussen het
overlaten van de regie aan de cliënt (wat een wezenlijk onderdeel van de methode
is) en anderzijds de neiging om de regie als begeleider over te nemen. Dit is een
blijvend punt van aandacht. In sommige situaties is het nodig om de regie tijdelijk
uit handen te nemen van de cliënt. De inschatting wanneer je dat moet doen of de
regie tóch bij de cliënt laten, is soms lastig. Vooral voor minder ervaren werknemers
die snel neigen over te nemen en zich onmisbaar maken voor de cliënt. Doel van
Community Support is juist om jezelf als professional misbaar te maken en gebruik
te maken van de zelfredzaamheidsladder.
Het uitvoeren van deze methode vergt continu aandacht. De supervisors binnen
Community Support geven aan dat zij dagelijks werknemers bijsturen om hun
werkwijze aan te passen aan de methode. Dit geeft aan dat het niet eenvoudig is
om deze methode uit te voeren. Het vraagt een verschuiving in het paradigma van
waaruit men gewend was te werken. Jezelf als professional op de achtergrond
plaatsen en omstandigheden scheppen om steun vanuit het netwerk van de cliënt
te organiseren is voor veel professionals nieuw. Ook het uitgaan van wat wel
mogelijk is in plaats van obstakels te zien, transparant werken (cliënt is overal bij en
26
overal van op de hoogte), minder praten meer doen, ‘out of the box’ kunnen
denken en handelen zijn elementen binnen deze methode waar medewerkers
elkaar blijvend scherp op moeten houden.
Voorbeeld voor de nieuwe werkwijze onder de Wmo
De regie bij de cliënt laten, uitgaan van eigen kracht en steun van het eigen sociaal
netwerk zijn elementen die een belangrijke rol spelen in de nieuwe werkwijze onder
de Wmo en de bakens van Welzijn Nieuwe Stijl. De ervaringen van Community
Support – een organisatie die hier al jaren expliciet mee bezig is - laten zien, dat hier
nog veel te leren valt.
2.4 Kansrijk samenwerken Midden Drenthe5
Korte beschrijving
De gemeente Midden Drenthe, GGZ Zuidwest Drenthe en Welzijn Midden Drenthe
hebben dit project in samenwerking met de Wmo-werkplaats opgezet. De rol van
de Wmo-werkplaats was mee ontwikkelen, beschrijven van de aanpak en evalueren
van de resultaten.
Doel van het project
Bevorderen van de participatie van mensen met een psychische beperking in
hun sociale omgeving, zowel op het vlak van vrije tijd als van werk.
Versterken van de mogelijkheden van de betrokken instellingen om in
samenwerking met elkaar te werken aan het versterken van de sociale
participatie van genoemde doelgroep.
De doelgroep betrof zelfstandig wonende inwoners van de gemeente Midden
Drenthe die bij GGZ staan ingeschreven en die niét in een ander participatietraject
zitten zoals sociale activering of een reïntegratietraject. Daarnaast zijn
5 Zie voor een uitgebreide rapportage: Van der Meulen, S., Kansrijk samenwerken in Arbeid en Vrije tijd.
Evaluatie, Groningen, 2011
27
medewerkers van de betrokken partijen eveneens doelgroep, waar het gaat om
verbeteren van de samenwerking.
Aanpak en werkwijze
In dit pilotproject ging het er om een methode te ontwikkelen om in samenwerking
tussen gemeentelijk Wmo loket, GGZ en de welzijnsinstelling Welzijn Midden
Drenthe (WMD) mensen met een psychische beperking te benaderen, met hen in
gesprek te gaan over hun vragen en mogelijkheden om te kunnen deelnemen in de
lokale samenleving. De methode is tijdens de uitvoering van het project
uitgeprobeerd.
Het project kende een ontwikkelingsproces:
- in de voorbereidingsfase werd de samenwerking georganiseerd (en ook gekeken
waar knelpunten zitten rond samenwerking), er werd een gezamenlijke werkwijze
opgezet inclusief organisatorisch voorwaarden.
- in de uitvoeringsfase zijn cliënten van de GGZ die zelfstandig wonen benaderd én
mensen die bij de gemeente staan ingeschreven bij Sociale Zaken. Een
trajectbegeleider van GGZ Drenthe of een Wmo consulent van de gemeente hebben
een gesprek met de betrokken persoon om te achterhalen wat diens mogelijkheden
en vragen zijn aan de hand van een in het project ontwikkelde vragenlijst.
Vervolgens maken zij met de deelnemer een plan van aanpak. In een
trajectvergadering – met trajectbegeleider, Wmo consulent, sociaal werker WMD
en zo mogelijk de deelnemer - wordt besproken wie wat gaat doen en wat de
deelnemer zelf kan doen om zijn wensen verder vorm te geven. Vervolgens gaat
een ieder – deelnemer en trajectgroep – aan de slag en zijn er
voortgangsvergaderingen om de vorderingen van de deelnemer op het
participatiepad te volgen.
- de pilotfase is geëvalueerd.
Evaluatie
Participatie
Er zijn in totaal tijdens het pilotproject vijf personen benaderd, bijna allen cliënten
28
van GGZ die zelfstandig wonen. Het benaderen van deelnemers stagneerde toen
het Wmo loket mensen zou benaderen. Zij vond niet of nauwelijks mensen die aan
het project mee wilden doen.
De vier deelnemers hebben stappen gezet op het pad van de participatie: muziekles
volgen bij de muziekschool. stage lopen bij een zorginstelling, werken op vrijwillige
basis bij een peuterspeelzaal. Alle deelnemers gaven bij een tweede meting aan, dat
zij méér deelnemen aan de samenleving en daarover tevreden zijn.
Eigen kracht en sociaal netwerk
Er is in dit project gekozen voor een eerste gesprek met de deelnemer door de
professionals van GGZ en het gemeenteloket. Wat de deelnemer zélf kan doen, was
wel uitgangspunt, maar de sociale omgeving van de deelnemer kwam niet zo zeer in
beeld.
De samenwerking tijdens het project
De betrokken partijen werkten intensief met elkaar samen: de projectgroep kwam
eens per zes weken bij elkaar. Er was soms verschil van inzicht en van mening over
de richting en voortgang van het project. Dat werkte soms vertragend, maar men
kwam er uit en was bereid rekening te houden met elkaars wensen.
Verschillen van inzicht en mening manifesteerden zich op een aantal punten:
- vanuit eigenbelang, maar ook een andere cultuur, bijvoorbeeld welzijn werkt niet
individueel maar groepsgewijs. Welzijn vond het lastig om individuele uren te
steken in cliënten van de ggz. Daar hebben zij binnen hun gemeentelijke
financiering geen budget voor. Overigens had de werkvloer hier minder problemen
mee.
- wat ook vertragend werkte, was dat de gemeente en de welzijnsorganisatie op
afspraken terugkwamen, omdat 'de achterban' anders besloot of omdat in het geval
van de gemeente, de politiek anders besloot of juist niét besloot.
- de ggz en gemeente wilden ook graag dat welzijn mensen zou aanleveren voor dit
project. Dat lukte niet omdat welzijn zegt geen zicht te hebben op individuen.
29
In de trajectgroep, op uitvoerend niveau, vond men elkaar veel gemakkelijker,
vanuit het belang van de deelnemer.
Over het algemeen ervoer men de samenwerking als positief, ondanks het feit dat
het soms niet gemakkelijk verliep.
Wat kan beter?
De melding en selectie van deelnemers moet beter kunnen, zodat er meer mensen
met een psychische beperking kunnen worden bereikt. Dit is des te actueler nu de
AWBZ begeleidingsfunctie onder het regime van de Wmo wordt gebracht.
De zware projectstructuur met veel overleg en een zware intake, zou ook lichter
kunnen, waardoor het minder duur wordt.
Overigens is er in de gemeente Midden Drenthe ook een Loket Zorg en
Dienstverlening, aangehaakt bij de Stichting Welzijn Ouderen (die met de WMD
gaat fuseren). Het ligt voor de hand het loket bij dit project te betrekken.
2.5 Kansrijk samenwerken gemeente Tynaarlo6
Korte beschrijving
Wethouder Assies van de gemeente Tynaarlo deed in 2008 een oproep aan de
maatschappelijke organisaties in zijn gemeente meer samen te werken met het doel
de participatie van de burgers in de gemeente – met name ook van mensen met
een beperking – te versterken. Promens Care – een instelling voor mensen met een
psychische en een verstandelijke beperking – nam het initiatief om dit samen met
een aantal instellingen op te pakken (ggz, verslavingszorg, sociale dienst,
welzijnsorganisatie, sociale werkvoorziening). Achteraf bezien zit hier de gehele
range van instellingen bij elkaar die betrokken zijn bij twee van de Transities (jeugd
uitgezonderd).
6 Zie voor een uitgebreide rapportage: Kroes, J., Onderzoeksverslag Kansrijk samenwerken en leven in de
gemeente Tynaarlo, Groningen, 2011
30
Doel van het project
Versterken van de participatie van kwetsbare inwoners op het vlak van arbeid,
vrijetijdsbesteding, scholing en vrijwillige inzet. Daarnaast versterking van de
leefbaarheid in bepaalde gebieden. Doelgroep: inwoners met een verstandelijke of
psychische beperking en inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Nevendoel daarbij was om dit in samenwerking met elkaar te realiseren.
Aanpak
De instellingen besloten drie pilotprojecten in dit project in te brengen, twee
bestaande (Burghoes en TravelCare) en één nieuw project, de Loods. Alle zijn
gericht op versterken van de participatie van de doelgroep in de samenleving.
Bovendien moesten deze pilotprojecten het mogelijk maken dat cliënten van
verschillende instellingen in een pilotproject konden deelnemen. Het betrof de
volgende drie pilots:
- het Brughoes, een winkel in het dorp Tynaarlo waar door cliënten van Promens Care
bakkersproducten verkocht worden. Deelname van de cliënten was gericht op
(onbetaald) werk als einddoel of als tussenstap naar betaald werk én op contact
met de dorpelingen.
- reisbureau Travelcare, dóór en vóór cliënten met een indicatie bij Promens Care of
een ggz instelling. Deelname van de cliënten was ook hier gericht op (onbetaald)
werk, als einddoel of als tussenstadium naar betaal werk elders. Maar het betekent
ook contact met de lokale samenleving en allerlei organisaties.
- de Loods: een multifunctionele werkplaats waar computers zouden worden
hersteld en beschikbaar gesteld aan kwetsbare burgers, gekoppeld aan een
opleiding van het ROC Alfa College. De partners werden het niet eens over de
invulling van de Loods. Deze kwam niet van de grond.
In plaats van de Loods is een start gemaakt met het opzetten van Vacaturebank
Plus, een vacaturebank voor mensen die door omstandigheden en/of beperkingen
niet in staat zijn betaald werk te verrichten. Het gaat er om hen de kans te bieden
via vrijwilligerswerk toch aan de slag te gaan en onder de mensen te zijn.
Doelgroep: jongeren zonder startkwalificatie en cliënten van de betrokken
instellingen.
31
Evaluatie
De pilots kwamen niet van de grond als samenwerkingsprojecten van de
verschillende instellingen. Reden: het lukte niet de financiën te ontschotten en
elkaars cliëntgroepen 'te delen' in de pilots. De pilotprojecten die waren
ingebracht, waren alle van Promens
Care, waardoor de andere betrokken instellingen te passief bleven. De bestaande
projecten Brughoes en Travelcare gingen uiteindelijk onder de vlag van de eigen
instelling Promens Care verder. De Vacaturebank Plus gaat verder onder de naam
Inzendbureau, eveneens onder de vlag van Promens Care. Dat zoekt samenwerking
met UWV.
Participatie
Alleen in de reeds bestaande pilots werd gewerkt aan de participatie van de
cliënten. Deze gingen gewoon door. Cliënten van Promens Care hebben aan beide
pilots – het Brughoes en Travelcare – deelgenomen. Om hoeveel het gaat, is niet
bekend. De projectleider van het Brughoes heeft in 2011 burgers uit het dorp
Tynaarlo, waar het Brughoes gevestigd is, opgeroepen als vrijwilliger mee te doen in
het project. Dat heeft tot een positieve reactie geleid. Een aantal burgers helpt nu –
samen met de cliënten – mee in de winkel. Daarmee houden zij ook een winkel in
het eigen dorp in stand.
Eigen kracht en sociaal netwerk
Het ging erom dat de deelnemende cliënten in de pilotprojecten zouden werken
aan hun eigen mogelijkheden en (onbetaald) werk zouden doen. Versterken van
hun eigen kracht dus. Hun eigen sociaal netwerk speelde daarbij niet zo'n rol zo lijkt
het. De deelname van de burgers in Tynaarlo in het Brughoes is een mooi voorbeeld
hoe de (wijdere) sociale omgeving betrokken raakte.
32
Samenwerking
De samenwerking tussen de organisaties haperde. Er is een aantal factoren te
noemen:
- de gemeente koos ervoor niet een regierol te hebben en besteedde de
projectleidersrol uit aan een externe projectleider en was zelf op inhoud betrokken.
Dat leidde tot een onduidelijke verhouding. De instellingen misten de regie van de
gemeente.
- er was niet een door alle partijen overeengekomen projectplan, met duidelijke
doelen. Er was wel een projectplan dat was vastgesteld door de gemeente en de
externe projectleider, maar er was niet een gezamenlijk uitgewerkt plan, waar men
naar toe wilde werken. Daardoor was er niet een bindend doel voor de
deelnemende instellingen.
- per pilot was er een pilotteam dat verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van
de pilot. Maar de leden hadden vanuit hun organisaties te weinig ruimte om
beslissingen te kunnen nemen en moesten steeds terug naar hun organisaties voor
overleg. Er werden daardoor geen knopen doorgehakt. Daarnaast was de
vergaderfrequentie (een maal per twee maanden) te laag om een stevige voortgang
te krijgen, waardoor de voornemens wegzakten in de waan van de dag. Bovendien
waren álle organisaties steeds betrokken bij de pilotteams, ook als zij daar
daadwerkelijk niet in mee deden. Dat leidde tot deelnemer die niet echt betrokken
waren.
- er was ook een kerngroep die de voortgang van het project moest volgen en zorgen
voor mandaat voor acties van de pilotteams. Maar de verhouding tussen pilotteams
en kernteam was onduidelijk.
- het lukte niet om cliënten over en weer in de pilots te plaatsen. De financiën waren
daarbij onoverkomelijk: als de cliënt van instelling X wordt begeleid in de pilot bij
instelling Y, wie draait dan op voor de kosten en hoe financier je die vanuit de
bestaande financieringsregeling? Kortom: de schotten tussen verschillende
financieringen bleven recht overeind. Achteraf bezien hadden hierover vooraf
tussen de betrokken organisaties afspraken moeten worden gemaakt, zodat de
uitvoerders in de pilotteams hiermee uit de voeten konden.
33
- inmiddels is er een Netwerkoverleg Participatie opgericht door de gemeente
Tynaarlo en de betrokken instellingen om elkaar te blijven informeren over
ontwikkelingen (rond de Transitie bijvoorbeeld) en eventuele toekomstige
samenwerking te kunnen voorbereiden. De gemeente is trekker van het overleg.
Wat kan beter?
Punten die kunnen bijdragen aan een betere ontwikkeling van het project en de
samenwerking: een duidelijker regie; een gezamenlijk gedragen plan; duidelijke
afspraken vooraf tussen de betrokken organisaties over inzet en over de wijze
waarop met financiering wordt omgegaan; goede randvoorwaarden voor de
uitvoerende professionals om het project uit te voeren, waaronder het mandaat om
binnen de gestelde kaders (die dan ook duidelijk omschreven moeten zijn)
beslissingen te kunnen nemen rond de uitvoering van het project.
34
3. Sturing in de Wmo-praktijken
In het afgelopen jaar is een verkenning uitgevoerd van de wijze van sturing door de
vier gemeenten die bij de Wmo-werkplaats Groningen en Drenthe zijn betrokken.
Dit gebeurde met in het achterhoofd de bestuurlijke doelen van de Wmo, die
immers streeft naar meer betrokkenheid van de burgers en maatschappelijke
organisaties én meer afstemming en samenhang in het beleid en de uitvoering,
d.w.z. meer integraal beleid en samenwerking.
3.1 Typen van sturing
In de laatste dertig jaar is veel veranderd in de sturingsfilosofie van de overheid. Er
trad een geleidelijke verschuiving op van klassieke overheidssturing via New Public
Management in de richting van governance. Hieronder volgt een korte omschrijving
van deze sturingstypen.
Klassieke overheidssturing: de overheid is de baas.
De overheid geeft haar sturende rol vooral gestalte door middel van wet- en
regelgeving. De overheid is dirigent en controleur. Bij de uitvoering van projecten is
de overheid de partij die plannen maakt en bepaalt wat gaat gebeuren.
Overheidsdiensten voeren het uit, of de overheid verstrekt opdracht aan (veelal
markt-)partijen om haar plannen uit te voeren of subsidieert instellingen om
activiteiten uit te voeren als dat in het overheidsbeleid past.
New Public Management (NPM)
In de tachtiger jaren van de vorige eeuw komt deze opvatting overwaaien uit de
Angelsaksische wereld. Uitgangspunt wordt een bedrijfsmatige overheid die burgers
en instellingen klantgericht benaderd. Het marktdenken wordt meer vertrekpunt
van handelen: effectiviteit, efficiency, prestatie-indicatoren en sturing op output
worden belangrijke ijkpunten. Het is de tijd van no nonsense beleid en concurrentie
wordt meer en meer gezien als een middel om partijen scherp te houden. Dit
denken doet geleidelijk aan ook z'n intrede in gesubsidieerde sectoren als
onderwijs, zorg en welzijn. Subsidiëring wordt vervangen door verstrekken van
35
opdrachten op contractbasis of hybride vormen als subsidieovereenkomsten.
Uitvoerders moeten zich verantwoorden voor door hen geleverde diensten.
Governance
Veel beleidsvraagstukken zijn complex, er zijn veel partijen bij betrokken en dat
vergt overleg en samenwerking. Dat leidt tot een nieuwe vorm van sturing,
governance. Bij governance staat samenwerking tussen verschillende partijen
voorop. De overheid heeft een regierol, maar is niet meer de partij die alles bepaalt.
Governance gaat uit van de wederzijdse afhankelijkheid van partijen, waarbij de
kennis van alle partijen wordt benut. Er is bovendien een horizontale relatie tussen
de overheid en de andere partijen.
Het Verweij-Jonker Instituut heeft een aantal verschillende governancemodellen
onderscheiden, die we hieronder weergeven7.
Integrale beleidssturing: de gemeente heeft een sterk sturende rol en is alleen
verantwoordelijk en is gericht op meer samenwerking tussen gemeentelijke
diensten en afdelingen. Burgers zijn via geïnstitutionaliseerde adviesorganen als de
Wmo raad betrokken. De gebruikte kennis ligt bij de ambtenaren en vooral bij het
samenbrengen van (verkokerde) kennis vanuit de verschillende afdelingen. Het
verschil met klassieke overheidssturing zit in de samenwerking en de
adviesmogelijkheid van de burger.
Expertsturing: in dit model vindt samenwerking plaats tussen gemeente en
maartschappelijke of private partijen ofwel de markt. De gemeente draagt de
verantwoordelijkheid maar legt deze bij de experts van de uitvoerende partijen. De
lokale overheid heeft de rol van dirigent, regelaar, 'wie betaalt bepaalt'. De experts
vormen hier de kennisbron voor het beleid. Er is grote gelijkenis met het NPM
model. De burger is nauwelijks betrokken.
Ketensturing: de gemeente stuurt als regisseur de keten van dienstverlenende
organisaties aan is en is er op gericht partners in de uitvoering te verbinden. Het
accent ligt op de netwerken van dienstverlening en beleidsvoering, waarin
7 Nederland T., Huygen A., Boutelier H., Governance in de Wmo. Theorie en praktijk van vernieuwende
governance modellen, Utrecht okt. 2009
36
professionals met elkaar samenwerken aan het realiseren van een keten van
voorzieningen. Kennisbron is de kennis van de professionals. De burgers worden
geraadpleegd via de inspraakorganen van de betrokken organisaties.
Vraagsturing: de gemeente heeft een bemiddelende rol tussen diverse partijen
zoals burgers en maatschappelijke organisaties. De gemeente stimuleert de burger
eigen verantwoordelijkheid te nemen, het accent ligt op de behoefte en de vragen
van de burger. De burger als individu heeft verantwoordelijkheid, zijn
ervaringskennis is een belangrijke kennisbron.
Frontlijnsturing: het beleid komt in interactie tussen verschillende partijen tot
stand. Burgers en professionals brengen hun signalen van problemen en kansen in.
De overheid stelt wel prioriteiten als bewaker van het algemeen belang, de anderen
doen dat vanuit hun deelbelangen. Alle drie partijen werken samen in een netwerk
rond het ontwikkelen en het uitvoeren van beleid. Alle drie partijen leveren ook
kennis voor het beleid. De civil society, burgers en hun verbanden, staat hier
centraal. De inbreng van burgers is hier adviseren en meebeslissen.
De stuurmodellen in schema
Sturings
modellen
Scenario Rol overheid Kennisbron burger
participatie
klassieke
overheidssturing
gemeente verant-
woordelijk
dirigent ambtenaren informeren of
geen
NPM,
expert/markt
sturing
gemeente aan het roer,
maar legt verantwoorde-
lijkheid bij experts,
uitvoerende organisaties
regelaar,
opdrachtgever,
marktmeester
experts,
uitvoerende
'marktpartijen'
informeren
integrale
beleidsturing
gemeente verant-
woordelijk
dirigent,
regelaar
ambtenaren, onder-
linge samenwerking
adviseren
Ketensturing gem. verantwoordelijk regisseur professionals raadplegen
Vraagsturing indiv. burger
verantwoordelijk
bemiddelaar burgers zelfbestuur
Frontlijn sturing burger en professionals
verantwoordelijk
onderhandelaar burgers en
professionals
coproductie/
meebeslissen
37
In de praktijk komen deze sturingstypen in hun zuivere vorm niet voor, het is
meestal een menging.
3.2 Typering per Wmo-praktijk
In de verkenning is nagegaan welke typen van sturing zijn te onderkennen in de
verschillende projecten die deelnemen in de Wmo-werkplaats. Dat levert het
volgende beeld:
- het project Activerend Huisbezoek (gemeente Groningen en MJD als
hoofduitvoerder):
dit is een voorbeeld van governance. De gemeente is regisseur, met veel ruimte
voor de samenwerkingspartner, tegelijkertijd speelt de gemeente ook een
bemiddelende rol tussen uitvoerende organisaties. Het netwerk dat als kennisbron
fungeert, bestaat uit professionals en beleidsambtenaren. De aanpak heeft
kenmerken van ketensturing en in mindere mate van frontlijnsturing.
- het project Campus Diep (gemeente Groningen en St. Huis als hoofduitvoerder):
de sturingsrelatie valt te typeren als NPM/expertsturing: de opdrachtgevende
gemeente laat de uitvoering over aan de (experts van de) uitvoerende instellingen.
De uitvoerende partijen dienen prestaties te leveren volgens de afspraken in het
contract en verantwoorden zich via kwartaal- en jaarrapportages. De gemeente is
opdrachtgever en controleert vanuit die optiek. Aan de andere kant is er toch ook
weer het governance trekje van gezamenlijk overleg: de gemeente neemt deel in de
stuurgroep en denkt daarin mee. Een punt van aandacht is, dat de sturing vanuit de
twee betrokken diensten (SZW en OCSW) niet helemaal gelijk is.
- Community Support (gemeente Menterwolde en Community Support als
hoofduitvoerder): dit project wordt eveneens gekenmerkt door NPM/expertsturing
en in mindere mate door ketensturing. Er is een duidelijke opdrachtgever –
opdrachtnemerrelatie, maar de gemeente ziet zich ook duidelijk als regisseur die
samen met Community Support lijnen uitzet naar nieuwe activiteiten.
- Kansrijk Samenwerken Midden-Drenthe (gemeente Midden-Drenthe en als
hoofduitvoerder GGZ Drenthe samen met Welzijn Midden-Drenthe): ook de sturing
in dit project laat zich als een vorm van governance typeren. Het initiatief van GGZ
38
werd door de gemeente overgenomen en in samenwerking tussen gemeente, GGZ
en Welzijn Midden-Drenthe werd gewerkt aan een aanpak. Ketensturing en
frontlijnsturing zijn de vormen van governance die hier van toepassing zijn.
Overigens is hier niet sprake van duidelijke sturing. Het was meer een gezamenlijke
zoektocht hoe tot een bepaald resultaat te komen.
- Kansrijk Samenwerken Tynaarlo (gemeente Tynaarlo en Promens Care als
hoofduitvoerder): de sturing in dit project lijkt nog het meest als governance te
kenmerken. In de beginfase lijkt er sprake van ketensturing, later, als de gemeente
zich heeft teruggetrokken, is er meer sprake van expertsturing (de gemeente laat
het over aan de experts) en frontlijnsturing (samenwerking tussen de professionals).
Eigenlijk was er toen nauwelijks nog sprake van sturing.
Zoals gezegd, de werkelijkheid laat een gemengd beeld zien. De sturingstypen
komen in hun zuivere vorm niet voor.
3.3 Conclusies uit de verkenning
Type sturing
Klassieke overheidssturing komt op het terrein van de Wmo niet of nauwelijks voor,
althans niet bij de projecten die deelnemen in de Wmo-werkplaats. In alle projecten
is sprake van gelijkwaardig overleg tussen gemeente en uitvoerende instellingen,
wat een kenmerk van governance is. De sturing bij twee projecten kan als NPM
getypeerd worden, maar het is gen zuivere vorm van NPM, ook hier wordt overlegd
en samengewerkt tussen gemeente en instellingen. Drie projecten zijn voorbeelden
van governance: gemeente en instellingen werken in het ontwikkelingsstadium
samen aan de ontwikkeling van het project, het beoogde resultaat staat niet van te
voren vast. Overigens was in één geval in een latere fase nauwelijks meer sprake
van sturing. Er worden verschillende typen van governance sturing toegepast.
Vooral ketensturing en in mindere mate frontlijnsturing. In feite is het niet mogelijk
om de gemeentelijke sturing in één sturingsmodel onder te brengen.
39
Is de wijze van sturing een bewuste keuze vooraf?
Gemeenten kiezen niet bewust voor een bepaalde vorm van sturing. Het betreft
een in de tijd gegroeide praktijk. Er is tussen gemeenten veel verschil, maar ook
binnen gemeenten: tussen diensten en afdelingen, het verschilt zelfs per
beleidsmedewerker. Dat is des te meer een illustratie van het feit dat gemeenten
hier geen expliciete keuze maken voor de vorm en manier van sturing en daar
misschien – als gemeente - ook geen uitgesproken ideeën over hebben.
De fase in de beleidscyclus
De fase in de beleidscyclus speelt een belangrijke rol. De twee 'NPM-projecten' zijn
beide in een fase van uitvoering, waar contractuele afspraken zijn gemaakt tussen
opdrachtgevende gemeente en uitvoerende instelling. Er is ook overeenstemming
over de aan te pakken problematiek. De drie 'governance-projecten' zijn alle
projecten die vanaf het begin ontwikkeld moesten worden en waar het nog niet
duidelijk was wat er precies zou gebeuren en hoe dat moest worden aangepakt.
Gedurende het verloop van een project kan het verschillende sturingskenmerken
laten zien. Governance in de beginfase, in de tweede fase bij de
opdrachtverlenging, uitvoering en verantwoording vooral NPM (gemengd met
governance kenmerken) en aan het eind van de rit in de evaluatiefase weer
governance. Dat betekent, dat als gemeenten echt volgens de principes van
governance willen werken, zij aan het begin van de cyclus voldoende ruimte
moeten reserveren voor resp. verkenning, agendavorming en koers uitzetten,
samen met maatschappelijke organisaties en burgers. Aan het einde van de cyclus
moet ruimte gereserveerd worden voor de evaluatie, waarin vragen aan de orde
komen zoals: zijn de beoogde beleidsdoeleinden bereikt, wat is het
maatschappelijke effect geweest.
Ook gedurende de opdracht- en uitvoeringsfase zou de gemeente meer governance
kunnen toepassen: de gemeente kan in overleg blijven of samenwerken met de
uitvoerende partij en ruimte bieden voor aanpassing.
40
Tevredenheid over de sturing
Bij drie projecten is men om uiteenlopende redenen tevreden over de wijze van
sturing, bij twee projecten minder. Hier hadden de instellingen graag wat meer
regie van de gemeente gezien.
Wat kan beter?
Aspecten van de sturing die verbeterd kunnen worden:
De samenwerking tussen verschillende gemeentelijke diensten moet beter.
Dit is ook belangrijk vanuit een oogpunt van integraal beleid, dat door de
Wmo wordt nagestreefd.
Een duidelijke relatie tussen de opdrachtgevende gemeente en uitvoerende
instelling en kennis bij de gemeente over het project leidt tot meer wederzijds
vertrouwen. Als gemeentelijke beleidsmedewerkers het project minder goed
kennen, lijkt er een neiging tot meer controle en meer gegevens willen
hebben.
Vooral voor de kleinere gemeenten is het lastig om goed te regisseren, zeker
met een groter aantal instellingen die niet onder de financiering van de
gemeente vallen, waar je dus geen directe invloed op hebt en die dus 'hun
eigen gang kunnen gaan'. Dit punt is actueel met het afbouwen van de
ambulante begeleidingsfunctie uit de AWBZ.
Als de gemeente niet een duidelijke rol (regisseur, mede-uitvoerder e.d.)
speelt vanuit haar beleid, kan dat verwarrend werken. Instellingen stellen een
duidelijke regierol van de gemeente op prijs.
Een duidelijke visie van de gemeente wordt ook zeer op prijs gesteld.
Schotten tussen financieringsstromen werken belemmerend.
Instellingen blijven soms op hun eigen belang hangen in plaats van de cliënt of
burger voorop te zetten.
Een naar binnen gerichte houding van instellingen en geen open houding naar
samenwerking werkt belemmerend.
41
Wat draagt bij aan een goede sturing?
De volgende punten worden door de verschillende geïnterviewde partijen als een
voorwaarde voor een goede sturing gezien:
Gezamenlijke visie op welzijn vergemakkelijkt de ontwikkeling van nieuwe
activiteiten en projecten. Een duidelijke visie van de gemeente is op zich ook
belangrijk.
Maatschappelijke agenda: het is belangrijk dat er een goede dialoog is met
wederzijds respect die tot een duidelijke koers leidt.
Duidelijke definiëring van rollen is belangrijk voor het proces, dan weet je wat
je aan elkaar hebt.
Heldere invulling van de beleidscyclus.
De Welzijn Nieuwe Stijl bakens integraal werken, resultaatgericht en ruimte
voor de professional: worden als belangrijk gezien in een goede relatie tussen
gemeente in instellingen.
Governance
Beantwoordt de wijze van sturing aan de governance idee die door de Wmo beoogd
wordt d.w.z. is er meer samenwerking en worden maatschappelijke organisaties en
burgers bij het beleid betrokken?
Bij de meeste projecten is er sprake van gelijkwaardige samenwerking tussen
gemeente en instelling, in een aantal gevallen gaat het om gezamenlijk ontwikkelen
van nieuwe activiteiten. Ook als de opdracht al vastligt, is er overleg en
samenwerking. In deze zin kunnen we concluderen dat de sturing stappen zet in de
richting van de door de Wmo voorgestane samenwerking en meer betrekken van
maatschappelijke organisaties van burgers en maatschappelijke organisaties.
Een aantal projecten vertoont kenmerken van ketensturing en in mindere mate van
frontlijnsturing, hoewel dat laatste niet een bewuste keuze is, eerder een kwestie
van laisser faire. Daarnaast vertonen projecten kenmerken van New Public
Management/expertsturing, maar wel met veel samenwerking en overleg tussen
gemeente en instelling.
42
Burgers zijn nauwelijks betrokken, voornamelijk als deelnemer, cliënt en vrijwilliger.
Niet direct als meedenker over de projectuitvoering.
Er is niet een duidelijke voorkeur voor governance tegenover andere
sturingsopvattingen. Wel wordt governance als dichter bij de Wmo gezien. Maar
New Public Management kan ook goed passend zijn (zeker in de fase van
contractafspraken zoals we al eerder zagen).
Er is evenmin een voorkeur voor één van de governancemodellen. Daarvoor heeft
men (nog) te weinig inzicht en overzicht. Bovendien lijkt dit sterk van de situatie af
te hangen.
Tot slot
De onderzoeksresultaten zijn gestoeld op de bevindingen rond de sturing van een
aantal projecten. Dat is natuurlijk iets anders dan de sturing door de gemeente als
geheel. Tijdens de interviews is wel steeds gevraagd naar de sturing van de afdeling
als geheel en van andere afdelingen. Dat leidde steeds tot de constatering dat de
sturing sterk verschilt tussen diensten, afdelingen en zelfs personen. Zo bekeken
zou het goed zijn als gemeenten – bestuurders en beleidsmedewerkers – zich
bewust zijn van de manier waarop zij sturen.
Betrokkenheid van de burgers was gering. Het moet mogelijk zijn de doelgroep
meer te betrekken bij de opzet van het project, waardoor het project meer en beter
aan de vraag beantwoordt. Het zal wel meer tijd (kosten!) vragen van de
maatschappelijke organisaties om de burgers te betrekken bij de uitvoering. Iets
waar ook de gemeente rekening mee moet houden.
44
4. Theoretisch kader: de Individuele Rehabilitatie-
benadering en de Wmo8
4.1 Inleiding
De Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe is gekoppeld aan het Lectoraat
Rehabilitatie. Dit lectoraat verricht onderzoeks- en innovatieprojecten op het
gebied van de maatschappelijke participatie van mensen met langdurige en ernstige
beperkingen. De gehanteerde visie, uitgangspunten en werkwijze van rehabilitatie
in het algemeen en die van de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) in het
bijzonder vertonen veel overeenkomsten met die van de Wmo en laten zich goed
integreren met de doelstellingen en begrippen van de Wmo.
4.2 Probleemomschrijving
In de laatste decennia is het inzicht gegroeid dat mensen in de meeste gevallen
ondanks hun beperkingen maatschappelijk volwaardig kunnen participeren. Dit
komt onder meer tot uiting in het langer thuis wonen bij toenemende beperkingen,
eerder naar huis ontslagen worden na perioden van ziekte, vaker ingeschakeld
blijven op de arbeidsmarkt en vaker opleidingen volgen ondanks beperkingen. Dit
vereist wel het gebruik van –per individu en aandoening verschillende-
vaardigheden en hulpbronnen. Problemen waar mensen met beperkingen mee
geconfronteerd worden zijn bijvoorbeeld: de noodzaak om aanpassingen aan te
brengen teneinde bepaalde doelen in het leven te kunnen blijven nastreven, de
noodzaak om nieuwe doelen in het leven te stellen, te bedenken welke
vaardigheden en hulpbronnen men bij een en ander nodig heeft, de noodzaak om
nieuwe vaardigheden of hulpbronnen te verwerven. Rehabilitatiebenaderingen
voorzien in ondersteuning bij het stellen van doelen, het inventariseren en leren
van vaardigheden en het inventariseren, creëren, kiezen, verkrijgen en gebruiken
8 Dit hoofdstuk is gebaseerd op de Methodebeschrijving Individuele Rehabilitatie Benadering (IRB), zoals deze is opgenomen in de Databank Effectieve sociale interventies van Movisie, december 2010.
45
van hulpbronnen. Deze ondersteuning kan nodig zijn ter overbrugging van
ontbrekende competenties van de cliënt (bijvoorbeeld: verstandelijke beperking,
beperkingen in de emotionele communicatie, weinig kennis van eigen voorkeuren)
of vanwege de buitengewone complexiteit van de maatschappelijke context
(bijvoorbeeld: wet- en regelgeving, instanties, procedures). De techniek van deze
ondersteuning vertoont bij verschillende beperkingen grote overeenkomst. De
rehabilitatiebenadering is daardoor toepasbaar bij mensen met zeer verschillende
typen aandoeningen en beperkingen.
4.3 Doel van de methode
Het doel van de Individuele Rehabilitatie Benadering is: mensen met ernstige,
langdurige beperkingen helpen beter te functioneren, zodat ze met succes en
tevredenheid kunnen wonen, werken, leren en sociale contacten hebben in de
omgeving van eigen keuze met zo min mogelijk professionele hulp (Anthony e.a.,
2002).
De individuele rehabilitatie benadering is gebaseerd op de aanname dat ook
mensen met ernstige beperkingen wensen en doelen hebben met betrekking tot
hun rolfunctioneren op de levensgebieden wonen, werken, activiteiten en vrije tijd,
leren, sociale- en familiecontacten en financiën. De hoofddoelen van de benadering
zijn daarom:
• Herwinnen of verbeteren van rolfunctioneren op deze gebieden
• Toename van de maatschappelijke participatie van de cliënt
• Herstel van het gevoel van eigenwaarde en van eigen kracht
Het resultaat wordt steeds beoordeeld vanuit twee gezichtspunten: vanuit de
omgeving (succes) en vanuit de cliënt (tevredenheid). Om te kunnen spreken van
een positief resultaat zijn zowel voldoende succes als voldoende tevredenheid
nodig.
46
Subdoelen van de benadering zijn:
• het verkennen van mogelijkheden,
• het stellen van een doel,
• het verkrijgen van de gewenste rol en omgeving
• daarin met succes en tevredenheid functioneren
• het leren van vaardigheden, het leren vaardigheden beter te gebruiken
• het creëren, verkrijgen en gebruiken van hulpmiddelen en ondersteuning
(hulpbronnen), eventueel door aanpassingen van de omgeving.
De naam van de methode vraagt enige toelichting. Rehabilitatie heeft in het Engels
als eerste betekenis revalidatie en als tweede betekenis eerherstel. Volgens van
Dale betekent rehabilitatie in het Nederlands: herstel in eer en goede naam, herstel
in vorige staat en revalidatie. In het oorspronkelijke toepassingsgebied, de
chronische psychiatrie, was de betekenis van “eerherstel” relevant. Juist mensen
met chronisch psychiatrische aandoeningen werden in het verleden op grote schaal
maatschappelijk gediscrimineerd en uitgesloten. Voor andere groepen mensen met
beperkingen gaat deze redenatie niet of in veel mindere mate op.
De benadering wordt bij verschillende doelgroepen en op verschillende terreinen
soms anders genoemd, bijvoorbeeld bij ouderen “Zorg voor zelfstandigheid”
(Dröes, 2008), bij jongeren “Op eigen benen” (Zijlstra & Venderink, 2008), in de
verslavingszorg “Zorg voor zin” (Dröes, 2008), in het onderwijs “Begeleid Leren” (
Korevaar, 2005) en “Steun voor ouders met psychiatrische beperkingen” (Van der
Ende & Venderink, 2008). De IRB is in de arbeidsrehabilitatie (Supported
Employment) en bij het begeleiden van mensen met beperkingen bij het (weer)
gaan volgen van een reguliere opleiding (Supported Education) uitgewerkt in het
kiezen-verkrijgen-behouden model (choose-get-keep model) (Bassant & Korevaar,
2002; Danley, e.a., 1992; Danley, e.a., 1994; Hutchinson, e.a., 2007; Korevaar, 2005;
Sullivan, e.a., 1993; Unger, e.a., 1991).
47
4.4 Doelgroep
De IRB is ontwikkeld ten behoeve van mensen met ernstige, langdurige fysieke,
zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperkingen die door hun beperkingen
belemmerd worden bij het vervullen van maatschappelijke / sociale rollen. Maar
omdat rehabilitatietechnieken min of meer onafhankelijk van de aard van de ziekte
of achterstandssituatie kunnen worden gebruikt vindt tegenwoordig ook
rehabilitatie plaats bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel,
(getraumatiseerde) vluchtelingen, dak- en thuislozen, mensen met een verslaving
en mensen met een forensisch psychiatrische achtergrond.
Het betreft een doelgroep die van oorsprong werd bediend door hulpverleners uit
zorginstellingen. Door de invoering van Wet Maatschappelijke Ondersteuning
(Wmo) zullen ambulant verblijvende mensen met beperkingen ook en vooral
bediend gaan worden door welzijnwerkers (-nieuwe stijl).
Belangrijke nieuwe doelgroepen zijn ouderen en jongeren. Bij ouderen gaat het om
het behouden van een zelfstandig leven zolang als de oudere dat wenst en zolang
het mogelijk is. Bij jongeren gaat het om het vinden van een levensinvulling en het
verwerven van voldoende zelfstandigheid in een steeds complexere samenleving
ondanks een gebrekkige thuissituatie en/of emotionele en intellectuele
achterstand. De IRB kan intramuraal, semimuraal en ambulant ingezet worden.
Mensen met beperkingen van welke aard dan ook zijn gebaat bij hoop op
verbetering en bij empowerment, dat wil zeggen: macht over hun ziekte, zichzelf en
hun omstandigheden. De maatschappelijke betekenis van rehabilitatie ligt dan ook
op dit vlak.
4.5 Selectiecriteria
De IRB is een goede benadering bij mensen met beperkingen die aangeven wensen
of behoeften te hebben op de gebieden van wonen, werken, dagbesteding en vrije
tijd, leren, sociale- en familierelaties en financiën en die ondersteund willen worden
bij het verkennen, kiezen, verkrijgen of behouden van eigen doelen op deze
48
gebieden. Selectie van het doelterrein vindt plaats door middel van een gesprek
waarin succes en tevredenheid van de cliënt op de genoemde levensgebieden
wordt doorgenomen en waarin de motivatie tot verandering wordt ingeschat.
Er wordt van uit gegaan dat elk mens wensen en behoeften heeft waarbij de hulp-
of dienstverlener kan aansluiten. De IRB is daarom bij iedereen te gebruiken, maar
alleen voor het verwerkelijken van doelen en behoeften van de cliënt zelf. De IRB is
niet bedoeld om problemen die anderen hebben met het gedrag van de cliënt (“hij
moet nu maar eens gaan werken”, “hij kan volgens ons best zelfstandig wonen”, “hij
moet zijn kamer beter schoonhouden”) op te lossen. Wensen en behoeften van
anderen kunnen alleen worden nagestreefd in zoverre als de cliënt die wensen en
behoeften deelt of na een goed gesprek erover kan gaan delen.
In het Handboek Rehabilitatie voor Zorg en Welzijn wordt aandacht besteed aan
toepassing van de methode bij diverse doelgroepen zoals ouderen, jongeren,
mensen met niet aangeboren hersenletsel, mensen met een
verslavingsachtergrond, mensen met een stoornis in het autismespectrum en dak-
en thuislozen. In sommige gevallen leiden specifieke kenmerken van de doelgroep
tot aanpassingen van de methode.
Wat betreft het gebruik van de IRB bij mensen uit andere culturen kan worden
gesteld dat een groot deel van hen is gericht op Westerse of Nederlandse culturele
waarden en denkpatronen. Voor deze mensen is de IRB zeer goed te gebruiken.
Wanneer mensen in belangrijke mate functioneren binnen hun eigen culturele
context zijn aanpassingen van de techniek noodzakelijk. De rol van familieleden en
de rol van de hulpverlener kunnen dan bijvoorbeeld andere accenten hebben. In de
Verenigde Staten zijn er aanpassingen gepubliceerd voor het gebruik van de IRB bij
Spaanstaligen. In Nederland bestaat hiermee nog geen ervaring.
Ook de setting bepaalt soms de manier waarop of het kader waarbinnen de
methode wordt toegepast. Zo kan met cliënten in een tijdelijke opnamesituatie een
49
woondoel voor de toekomst gesteld worden, vindt het gebruik in de forensische
zorg plaats binnen een juridisch bepaalde context en worden trajecten naar werk
dikwijls mede bepaald door uitkerings- of bemiddelingsinstanties.
Indicaties en contra-indicaties
Indicaties
In principe is gebruik van de IRB geïndiceerd bij elke cliënt die ondersteuning wenst
en nodig heeft bij het verkennen, kiezen, verkrijgen of behouden van eigen doelen
op het gebied van wonen, werken, leren, sociale- en familiecontacten en financiën.
Eventuele beperking van cliënten op gebieden als verstandelijk, emotioneel en
gedragsmatig functioneren leiden wel tot aanpassingen of aanvullingen van de
methodiek maar zijn geen contra-indicatie.
Contra-indicaties
Voor het uitwerken van wensen, doelen en behoeften van anderen dan de cliënt
zelf is de IRB niet geschikt.
Aanpak
De IRB-techniek is gebaseerd op een visie en op waarden. Ze omvat een aantal
modules die zijn ontworpen om cliënten te helpen hun persoonlijke doelen te
verkennen, te kiezen, te verkrijgen en te behouden. Dit zijn de fasen van een
rehabilitatieproces. De hulpverlener gebruikt de modules om de cliënt te
ondersteunen bij het afronden van de fase waarin hij verkeert en het beginnen aan
de volgende fase. In principe kunnen onderdelen van elke module in elke fase van
pas komen. Wel worden bepaalde modules zeer frequent gebruikt in bepaalde
fasen zoals: doelvaardigheid beoordelen in de fase van verkennen, het stellen van
een doel in de fase van kiezen, planning in de fase van verkrijgen en vaardigheids-
en hulpbroninterventies in de fase van behouden.
50
Visie
De visie is er een van geloof in groeimogelijkheden bij iedere cliënt en beschouwt
‘hoop’ als een onmisbaar element voor rehabilitatieprocessen. De IRB is gebaseerd
op een samenhangende set van waarden (Anthony, 2002).
Waarden
De Individuele Rehabilitatie Benadering is gebaseerd op een aantal samenhangende
waarden of uitgangspunten, namelijk:
Een persoonlijke benadering, dat houdt in dat de cliënt wordt gezien als geheel
persoon, met een eigen levensgeschiedenis, een eigen karakter, eigen capaciteiten
en eigen beperkingen. Mensen vallen niet samen met hun beperkingen. De persoon
is geen schizofreen, spasticus, autist of verstandelijk gehandicapte maar IEMAND
met een schizofrenie, een spastische verlamming, een autistische stoornis of een
verstandelijke handicap.
Het dagelijks functioneren van de persoon, zijn activiteiten en participatie, is het
doelgebied van rehabilitatie. Dit functioneren vindt altijd plaats in een specifieke
omgeving (huis, werk, school). Rehabilitatie is daarom omgevingsspecifiek. De
omgevingsspecificiteit is vooral van belang om vast te stellen welke vaardigheden
en hulpbronnen in een gegeven geval ontwikkeld moeten worden.
De betrokkenheid van de cliënt bij alle aspecten van zijn eigen rehabilitatieproces is
een essentieel onderdeel van de methode. Het punt wordt benadrukt, omdat er ook
allerlei vormen van hulp- en dienstverlening bestaan waarbij de cliënt niet of maar
zijdelings wordt betrokken bij keuzes over de benodigde zorg. Ook mensen met
beperkingen hebben opvattingen over wat zij prettig, belangrijk en
nastrevenswaardig vinden, en op basis van die opvattingen kunnen zij keuzes
maken en doelen formuleren. Vaak wordt gedacht dat “normale” mensen (beter)
weten “wat goed is” voor de persoon met een beperking, en dat deze daar zelf geen
verstandige ideeën over heeft. Die gedachte is onjuist.
51
De behoeften en wensen van cliënten staan centraal. Rehabilitatie is ontworpen om
te werken aan zelfgekozen doelen. Doelen die gesteld worden door anderen, ook
als dit gebeurt met de beste bedoelingen (‘bestwil’), zijn geen rehabilitatiedoelen.
Steun van anderen, dat door de cliënt zelf ook werkelijk als steun wordt ervaren, is
essentieel. Enerzijds neemt steun vaak af wanneer de crisis voorbij is, terwijl dan
juist het eigenlijke rehabilitatiewerk begint. Anderzijds willen mensen in het
algemeen een zelfstandig leven leiden. Niemand wil graag afhankelijk zijn van
hulpverlening. Hulp moet dus geboden worden zolang ze nodig en gewenst is maar
niet langer of meer dan dat.
Gericht op ontwikkelingsmogelijkheden, dat betekent dat er van wordt uit gegaan
dat elk mens kan leren en ontwikkelen. Het gaat erom de gebieden te vinden
waarop de persoon ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Elke persoon heeft
mogelijkheden tot ontwikkeling/leren en tot het voeren van regie over het eigen
leven en de benodigde zorg.
Rehabilitatie streeft naar autonomie. Juist bij mensen met beperkingen is het van
groot belang om intacte mogelijkheden te benutten. In de praktijk betekent dit
vooral dat rehabilitatieprocessen erop gericht zijn dat de cliënt tot een zo
zelfstandig mogelijk niveau van functioneren wordt gebracht. Onnodige
afhankelijkheid van professionele hulpverlening wordt vermeden.
Het streven naar succes en tevredenheid, er wordt gestreefd naar positieve
resultaten volgens de cliënt (tevredenheid) en volgens de omgeving (succes).
Hoewel het perspectief van de cliënt voorrang heeft, wil een goed
rehabilitatieproces ook tevredenheid in de omgeving van de cliënt bewerkstelligen.
Ontbreken hiervan komt op den duur als een boemerang op de cliënt terug.
52
Het rehabilitatieproces
Een rehabilitatieproces speelt zich af op een terrein, rond een bepaald doeltype, in
fasen en met hulp van een techniek. Die elementen worden in de volgende
paragrafen besproken.
De rehabilitatieterreinen en doeltypen
De rehabilitatieterreinen zijn wonen, werken, dagbesteding en vrije tijd, leren,
sociale- en familierelaties en financiën. Het gaat bij rehabilitatie altijd om een rol in
een omgeving. Rollen zijn bepaalde maatschappelijke of sociale posities die
bepaalde taken, rechten en plichten met zich meebrengen. Rollen zijn bijvoorbeeld:
vader, broer, vriendin, partner, huurder, huisgenoot, werknemer, collega,
leidinggevende, leraar, leerling, clublid. Omgevingen zijn de plaatsen waar het
vervullen van een rol plaatsvindt: het huis, de opvangvoorziening, de beschermende
woonvorm, het bedrijf, de school, het verenigingsgebouw. Rehabilitatie kan gericht
zijn op een verandering van rol en/of omgeving, of op het behouden van een rol
en/of omgeving. We spreken dan van veranderdoelen respectievelijk behouden-
doelen
Fasen van rehabilitatie
Het rehabilitatieproces van een cliënt vindt plaats in fasen. De fasen zijn verkennen,
kiezen, verkrijgen en behouden. De fasen zijn een geschikt denkkader om te
beoordelen hoe ver de cliënt naar zijn eigen oordeel is gevorderd op het pad van
wensverwerkelijking. Wanneer de hulpverlener weet in welke fase de cliënt volgens
zichzelf verkeert kan hij gemakkelijker daarop aansluiten met een adequate
gesprekstechniek.
In de fase van verkennen weet de cliënt nog niet precies wat hij wil. Hij heeft een
vage wens (ik wil dat er iets verandert) of een wat duidelijker wens tot verandering
van rol of omgeving (ik wil in elk geval hier weg), of juist tot behoud daarvan (ik wil
mijn baan houden). Bij vage veranderwensen is het vaak nog niet duidelijk op welk
terrein de cliënt een doel zal gaan stellen. Onvrede met de huidige woonsituatie kan
53
immers uitlopen in doelen op het gebied van wonen (verhuizen), van werken of
leren (niet de hele dag thuis zitten) of op sociaal gebied (verbetering van de
verhouding met een huisgenoot). Kortom: in de fase van verkennen zijn doelterrein,
doeltype en een eerste doelformulering vaak nog niet duidelijk.
In de fase van kiezen weet de cliënt op welk gebied hij een doel wil stellen. Er moet
een keuze worden gemaakt tussen de beschikbare mogelijkheden. Kiezen betekent
dat iemand op een verantwoorde manier bepaalt aan welk van beschikbare
mogelijkheden hij de voorkeur geeft. Het resultaat is een doel, bestaande uit een
bepaalde rol in een specifiek benoemde omgeving (echt een adres) op een bepaald
moment of gedurende een bepaalde termijn. De fase van kiezen houdt onder meer
in dat de cliënt zich ter plaatse oriënteert, dus bijvoorbeeld een huis of vereniging
gaat bekijken of bezoeken.
De fase van verkrijgen bestaat dikwijls uit praktische handelingen die nu eenmaal
moeten gebeuren om het gestelde doel te verwezenlijken. Het regelen van de
verhuizing, het voeren van een sollicitatiegesprek, het regelen van
studiefinanciering zijn voorbeelden van zulke praktische handelingen.
In de fase van behouden ten slotte is het doel (rol in omgeving) bereikt. Nu is het
van belang om vast te stellen welke vaardigheden en hulpbronnen de cliënt nodig
heeft om het behaalde resultaat te bestendigen.
Soms is al vroeg in het proces duidelijk dat de cliënt wel iets wil verbeteren of
veranderen, maar met behoud van zijn huidige rol in de huidige omgeving. In zulke
gevallen formuleert de cliënt een ‘behoudendoel’ en wordt er na het formuleren
van het doel meteen begonnen met functionele en hulpbrondiagnostiek.
‘Doelvaardigheid beoordelen’ en ‘Het stellen van een doel’ worden in dat geval
overgeslagen.
54
De IRB is een veelomvattende techniek die uitgebreid of minder uitgebreid kan
worden toegepast al naar gelang de behoefte van de cliënt. Niet altijd zal het nodig
zijn alle stappen even uitgebreid te doen. Een samenvatting van alle stappen van de
techniek van de IRB is te vinden in bijlage 6…
Benodigde competenties van de professional
Beroepsgroepen
Rehabilitatiedeskundigheid wordt in de praktijk gebruikt door
• Cliëntgebonden hulpverleners in de gezondheidszorg en aanverwante (welzijns)
sectoren op MBO, HBO- of universitair niveau
Bijvoorbeeld: (sociaal) psychiatrisch verpleegkundigen, woonbegeleiders,
medewerkers dagbesteding, arbeidsreïntegratie medewerkers, trajectbegeleiders,
ergotherapeuten, maatschappelijk werkenden, sociaal pedagogische hulpverleners,
rehabilitatiewerkers, psychologen en psychiaters.
• Coaches die werkbegeleiding en supervisie geven
Bijvoorbeeld: het coachen van de hiervoor genoemde disciplines bij het correct
uitvoeren van de IRB, het coachen van ervaringsdeskundigen bij het uitoefenen van
hun beroepsrol
• Consulenten die instellingen of organisaties adviseren bij implementatie of
innovatie
Bijvoorbeeld: instellingen of organisaties helpen bij het formuleren van hun
rehabilitatiemissie, het invlechten van rehabilitatieprincipes in procedures en
verslaglegging
Benodigde competenties
De benodigde competenties zijn afhankelijk van de beroepsrol die de
rehabilitatiedeskundige vervult. Wij geven nu alleen competenties behorende bij de
rollen van cliëntgebonden hulpverlener en coach.
55
De rehabilitatiewerker:
• Stelt met de cliënt diens begeleidingsbehoefte vast en stemt de begeleiding af op
de preferente omgangsstijl van de cliënt
• Verkent samen met de cliënt of deze verander- of behoudwensen heeft met
betrekking tot rolfunctioneren op de gebieden wonen, werken/dagbesteding/vrije
tijd, leren, sociale- en familiecontacten en financiën
• Ondersteunt de cliënt bij het beoordelen van zijn/haar actiebereidheid /
doelvaardigheid
• Hanteert rehabilitatietechnieken met betrekking tot het verkennen, kiezen,
verkrijgen en behouden van sociale rollen
• Prioriteert en plant rehabilitatie-interventies met cliënten
• Ontwerpt en geeft vaardigheidslessen voor resp. aan cliënten
• Helpt de cliënt bij het creëren, kiezen, verkrijgen en gebruiken van hulpbronnen
• Rapporteert en evalueert over de voortgang van de rehabilitatiehulpverlening,
stelt rehabilitatieplannen bij
De rehabilitatiecoach:
• Coacht en stimuleert collega’s en andere beroepsbeoefenaren, vrijwilligers en
mantelzorgers in het kader van het rehabilitatieproces van cliënten
• Levert een bijdrage aan de uitvoering en toetsing van de kwaliteit van de
rehabilitatiehulpverlening
• Werkt samen met collega’s en vertegenwoordigers van andere beroepsgroepen
in het kader van de ontwikkeling en uitvoering van rehabilitatiebeleid,
rehabilitatieprogramma’s en individuele rehabilitatietrajecten
Bron: Aanvraag Accreditatie Master Rehabilitatie Counselor. Hanzehogeschool
Groningen, februari 2010
Indicatiestelling
Rehabilitatie kan worden gebruikt in vormen van zorg en dienstverlening die
worden vergoed krachtens de Zorgverzekeringswet, de AWBZ en de WMO. Bij
56
financiering volgens de ZVW is rehabilitatie een vorm van revaliderende
behandeling. In AWBZ-voorzieningen is rehabilitatie een vorm van activerende
begeleiding. Onder de WMO is rehabilitatie een techniek om mensen te
ondersteunen bij hun maatschappelijke participatie. Indicaties voor
rehabilitatiebehandeling onder de ZVW worden afgegeven door een bevoegde
hoofdbehandelaar, voor AWBZ-indicaties bepaalt het CIZ hoeveel uur begeleiding
gegeven kan worden en onder de WMO bepaalt de gemeente de voorwaarden
waaronder rehabilitatiebegeleiding kan worden ingezet.
Onderzoek praktijkervaringen
De individuele rehabilitatie benadering wordt veelvuldig gebruikt in de langdurige
zorg in de volwassenenpsychiatrie. De laatste jaren wordt ze ook gebruikt in de zorg
voor niet-dementerende ouderen, de verslavingszorg, dak- en thuislozen,
adolescenten, licht verstandelijk gehandicapten, voor verstandelijk normaal
begaafde mensen met een stoornis in het autismespectrum en kansarme groepen
op de arbeidsmarkt. De techniek wordt zowel intramuraal, semimuraal en
extramuraal toegepast. Ze wordt dus klinisch en poliklinisch gebruikt in
psychiatrische ziekenhuizen, verder in regionale instellingen voor beschermd
wonen, in arbeidsprojecten en arbeidsbemiddelingsprojecten, in projecten die
toeleiden naar (MBO)onderwijs, in begeleid leren-projecten, door sociale diensten
(sociale activering en arbeidsbemiddeling), in de maatschappelijke opvang, en in
projecten ter ondersteuning van ouders met psychiatrische beperkingen. Er zijn
enkele pilots geweest bij gemeentelijke sociale diensten in het kader van sociale
activering of arbeidstoeleiding.
Werkers die de IRB toepassen geven enerzijds aan dat de methode houvast,
duidelijkheid en verbinding tussen verschillende velden biedt, maar anderzijds dat
toepassing ervan eisen stelt aan werkers zowel als cliënten (Van der Meer en
Polstra, 1999; Swildens e.a., 2001). Bij sommige cliënten en voor sommige werkers
zijn die eisen hindernissen voor het gebruik. Het gaat dan om het vermogen het
gesprek te structureren, aan te sluiten bij het gebied waarop de cliënt wensen heeft
57
en om de gelegenheid (vooral: tijd) om met cliënten samen bepaalde
mogelijkheden te onderzoeken. Cliënten zijn over het algemeen positief over
begeleiding met de IRB. Zij waarderen de aandacht voor hun eigen wensen en de
bewustwording die het formuleren van en werken aan doelen en hindernissen met
zich meebrengt (Van der Meer en Polstra, 1999; Swildens e.a., 2001).
Effectonderzoek
Er zijn vier RCT’s uitgevoerd waarvan er drie effect aantonen. Geen effect blijkt uit
een Amerikaanse studie naar arbeidsrehabilitatie bij mensen met psychiatrische
beperkingen: de experimentele en de controlegroep gingen beide vooruit (Rogers et
al., 2006). Sterk effect blijkt uit een Amerikaans onderzoek naar daklozen (Shern et
al., 2000). Uit Italiaans onderzoek naar mensen met chronische schizofrenie blijkt
resultaat behaald te worden op persoonlijk en sociaal functioneren (Gigantesco et
al., 2006). Het voor Nederland meest interessante onderzoek (Swildens et al., sub.)
betreft een multisite-studie bij ambulante cliënten, alsook cliënten in
beschermende woonvormen en in klinieken, allen met ernstige psychiatrische
stoornissen, waaruit blijkt dat m.b.v. de IRB zelfgestelde doelen vaker worden
behaald dan in de controleconditie. Ook nam de maatschappelijke participatie toe.
Dit is in overeenstemming met twee eerdere Nederlandse onderzoeken zonder
controleconditie (Swildens et al., 1999; Van Busschbach en Wiersma, 2002): het
percentage (deels) behaalde zelfgestelde doelen varieert van 57% tot 80%. Het
behalen van zelfgestelde doelen gaat samen met een grotere kwaliteit van leven.
Samenvatting werkzame elementen
Op het individu toegesneden benadering
Sluit direct aan bij toekomstwensen van het individu
Rolfunctioneren staat centraal
Gaat uit van de capaciteiten van het individu (en niet van de beperkingen)
Straalt hoop uit, waardoor motivatie wordt vergroot
Is gericht op vergroting van de autonomie van het individu
Attitude van gelijkwaardigheid en samen-zoeken
58
Hulpverleners worden ondersteund voor een gedetailleerd uitgewerkte
gesprekstechniek die de helpt om een band te scheppen, te coachen en dicht bij de
wens van de burger/cliënt te blijven
In eerste instantie gericht op aanleren van vaardigheden; daarna pas inzetten van
hulpbronnen
De gesprektechniek is goed overdraagbaar, en leent zich voor werkbegeleiding en
feedback
60
5. Competenties van welzijnswerkers nieuwe stijl (T-shaped professionals) en vrijwilligers
In dit hoofdstuk gaan we in op de scholingsbehoeften die in de Wmo-praktijken zijn
geïnventariseerd en beschrijven we de opleidingsmodulen die zijn ontwikkeld, c.q.
in ontwikkeling zijn. Vervolgens gaan we in op samenwerking, als zijnde een van de
belangrijkste items die naar voren kwam. In dit hoofdstuk wordt ook de relatie
tussen de Individuele Rehabilitatiebenadering en de Wmo uiteengezet.
5.1 Scholingsbehoeften
Het uitgangspunt voor het starten van de zes Wmo-werkplaatsen was de
verwachting dat medewerkers zorg en welzijn in het kader van de invoering van de
Wmo nieuwe competenties nodig zullen hebben. Competenties die tegemoet
komen aan de bedoelingen en werkprincipes van de Wmo. In Hbo-opleidingen (o.a.
MWD, SPH, HBO-V) en in universitaire opleidingen wordt (nog) weinig of geen
aandacht besteed aan de specifieke kennis, vaardigheden en attitudes die het
nieuwe sociaal werk van hulpverleners vraagt.
Bij de ontwikkeling en beschrijving van de Wmo-praktijken door de Wmo-
werkplaats Groningen Drenthe is aandacht besteed aan de benodigde competenties
bij de betreffende praktijk. Dat leverde een mixture op van algemene
uitgangspunten, algemene vaardigheden, gedrag, activiteiten, vereisten en
competenties. Veel van de genoemde vaardigheden komen overeen met bestaande
vaardigheden zoals die ook in het onderwijs zijn benoemd en bestaande
omschrijvingen van functies. Door te letten op zaken waaraan men behoefte heeft
en op zaken waar het minder goed ging, konden we een aantal accenten
onderscheiden.
Er kwam een vijftal lijnen naar voren:
1. Informatie over de Wmo en de betekenis daarvan voor de praktijk van het werk.
Bij diverse Wmo-praktijken bleek dat medewerkers worstelen met de nieuwe
manier van werken en wat de Wmo eigenlijk betekent.
61
2. 'Zelfredzaam en samenredzaam'.
Tevens gaven ze aan behoefte te hebben aan handvatten waarmee ze kunnen
vaststellen:
- welke behoeften burgers met een verstandelijke en/of psychische beperking
hebben
- in welke mate die burger zelfredzaam is in het vervullen van de eigen behoeften
(uitgaande van de eigen kracht van de burger)
- in welke mate relevante anderen (sociaal netwerk, vrijwilligers) hierin
ondersteunend kunnen zijn.
3. Omgang van vrijwilligers met burgers met een psychische of verstandelijke
beperking.
Eén van de praktijken werkte met activerend huisbezoek: vrijwilligers gingen op
bezoek bij mensen met een psychische en verstandelijke beperking teneinde te
peilen, of zij actief in de buurt willen zijn en wat zij daarbij eventueel aan
ondersteuning nodig hebben. Daar bleek behoefte aan training van de vrijwilligers
hoe je omgaat met deze groep mensen.
4. Samenwerken in het kader van de Wmo.
Bij de meeste praktijken speelde samenwerking een belangrijke rol. Ook in de zin
dat dit soms niet tot stand komt. We constateerden dat de vaardigheid om
interdisciplinair samen te werken belangrijk is. Gezien ook het feit dat
samenwerking in de Wmo juist erg belangrijk is, gaan we daar in de loop van dit
hoofdstuk dieper op in.
5. Governance.
Bij de governance verkenning bleek dat men weinig inzicht heeft in de wijze van
sturing van gemeenten en wat de Wmo hiermee wil en wat dit betekent voor de
relatie tussen de gemeente als opdrachtgever en regievoerder en de uitvoerende
organisaties.
Rond deze thema´s is een aantal workshops/scholingsmodules opgezet ten behoeve
van medewerkers van de in de Wmo-praktijken betrokken gemeenten en
instellingen. De scholingsmodules zijn in de maanden maart - mei 2012 aangeboden
62
aan de medewerkers en vrijwilligers van de participerende instellingen. De
deelname voor deze medewerkers was gratis. Op basis van de ervaringen met de
onderwijsmodules zijn deze bijgesteld. Dit resulteerde in ‘definitieve’ workshops
voor het werkveld. De workshops dienen daarnaast als basis voor het ontwikkelen
van scholingsmodules voor de relevante, initiële hbo-opleidingen en waar mogelijk
mbo-opleidingen. Zie bijlage 4 voor de opzet van de workshops/onderwijsmodules.
In de toekomst dient er ook aandacht te komen voor een ‘train de trainer’-
constructie waardoor een groep medewerkers in staat wordt gesteld de toepassing
van de nieuwe werkvormen in de eigen organisatie te bevorderen en te bewaken.
Hbo- en mbo-opleidingen op het gebied van Zorg & Welzijn dienen dezelfde vragen
te beantwoorden als de praktijk en zich daarbij af te vragen waar en wanneer deze
Wmo-competenties een plaats krijgen in de curricula van de betreffende
opleidingen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema´s 2, 3 en 4. Thema 1,
de informatie over de Wmo, is gekoppeld aan rehabilitatie omdat rehabilitatie een
methode is die zich heel goed laat integreren met de Wmo (zie hiervoor hoofdstuk
4). Het thema governance is inhoudelijk aan de orde gekomen in hoofdstuk 3. Daar
zal in dit kader evenmin op worden ingegaan.
5.2 Zelfredzaam en samenredzaam
In het kader van de Wmo is het bevorderen van de zelfredzaamheid van de burger
en (actief) meedoen in de maatschappij het uitgangspunt:
1. Kan de burger het op eigen kracht en welke vaardigheden zijn desgewenst nodig
om dit te realiseren?
2. Kan de burger het met hulp en ondersteuning van het eigen sociaal netwerk/
mantelzorgers (natuurlijke hulpbronnen)?
3. Kan de burger het met hulp van een vrijwilliger?
4. Is er professionele ondersteuning nodig?
63
Medewerkers in de praktijk (aan de frontoffice) moeten een goede inschatting
maken van het levensterrein of levensterreinen waarop de vraag van de burger
betrekking heeft (wonen, werken, dagbesteding, leren, sociale contacten en de
rol(len). Het gaat hier om de deskundigheid de eigen kracht van burgers/cliënten te
verkennen, te herkennen, te erkennen en te bevorderen. Naast de vaardigheid het
sociale netwerk van de burger/cliënt aan te boren en mee samen te werken.
De Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) kan op het gebied van zelf- en
samenredzaamheid goede diensten bewijzen. De IRB wil immers burgers met
(langdurige en ernstige) beperkingen helpen beter te functioneren, wat bijdraagt
aan hun zelfstandigheid. De IRB wil daarnaast burgers (met beperkingen)
ondersteunen bij het verkrijgen van de (natuurlijke) hulpbronnen en/of diensten die
zij wensen en nodig hebben. Dat wil zeggen, naast het versterken van de eigen
zelfstandigheid en eigen kracht, aanboren van het sociale netwerk (de
hulpbronnen).
De uitgangspunten van de IRB laten zich in onderstaand schema vertalen.
Rol en omgeving van voorkeur
van de burger
(1. eigen kracht) Vaardigheden + Hulpbronnen (2. sociaal netwerk
burger (3. vrijwilligers)
(4. professionals)
Succes + Tevredenheid
Schema 1. Uitgangspunten Individuele Rehabilitatiebenadering (Korevaar & Dröes.
2008)
64
Centrale vraag:
Welke vaardigheden en welke hulpbronnen heeft de burger (met en zonder
beperkingen) nodig om met succes en tevredenheid te functioneren in de rol en
omgeving van eigen voorkeur?
De IRB neemt de zelfstandigheid (autonomie) van de burger als uitgangspunt en
stelt die burger (met beperkingen) de volgende vragen:
- In welke omgeving en rol wilt u (blijven) functioneren?
- Wat heeft u hiervoor nodig: welke praktische vaardigheden heeft u hierbij nodig?
- Welke vaardigheden beheerst u al en welke kunt u nog leren (wat kunt u zelf)?
Als de burger niet in staat is om de benodigde vaardigheden uit te voeren en ze ook
niet (meer) kan leren, komt de vraag aan de orde:
- Hebt u natuurlijke hulpbronnen die u kunnen ondersteunen bij het vervullen van de
gewenste rol in de gewenste omgeving (sociaal netwerk, mantelzorgers, collega’s)?
Zo ja, van wie en hoe zijn deze te mobiliseren?
- Zo nee, is de gewenste ondersteuning door vrijwilligers te bieden?
Zo ja, hoe zijn deze vrijwilligers te mobiliseren?
- Zo nee, is de gewenste ondersteuning door professionals te bieden? Zo ja, hoe zijn
deze professionals te mobiliseren?
Bij het beantwoorden van deze vraag komt de professional dus pas uitvoerend in
beeld als de eerste drie opties (eigen kracht burger, ondersteuning door sociaal
netwerk, ondersteuning door vrijwilligers) niet toereikend is. Daarnaast kan de
professional worden ingezet om de eigen kracht / zelfredzaamheid van de burger te
vergroten c.q. te versterken (bv. de burger de benodigde vaardigheden leren), het
sociaal netwerk te ondersteunen en/of de vrijwilligers te ondersteunen.
Wat kan en wil de burger met beperkingen zelf bijdragen aan activiteiten in de wijk?
In het voorgaande gaat het in eerste instantie om wat de burger met beperking zelf
voor rol(len) wil (gaan) vervullen en wat hij daarvoor nodig heeft aan vaardigheden
65
en hulpbronnen. Bijvoorbeeld zelfstandig blijven wonen of een cursus volgen in een
buurthuis. Echter, dezelfde benadering kan ook worden gebruikt om met dezelfde
burger te praten over wat hij/zij zelf wil en kan bijdragen aan een prettig(er)
leefklimaat in de wijk. Bijvoorbeeld als vrijwilliger in het buurthuis of in de vorm van
ondersteuning van de oudere buurvrouw bij het boodschappen doen. Ook dan gaat
het om welke rol en in welke omgeving de wijkbewoner met beperkingen op dit
gebied wil functioneren en in het verlengde daarvan welke vaardigheden en
hulpbronnen hij/zij hiervoor nodig heeft.
Intermezzo: zelfredzaamheid en zelfstandigheid
Veel professionals hebben de neiging om zelfredzaamheid en zelfstandigheid
(autonomie) te verwarren (Dröes, 2011). Zelfstandigheid betekent dat je woont in
het huis van je keuze, dat je zelf bepaalt wie je vrienden zijn en wanneer je ze wilt
zien, dat je kiest hoe je, binnen beschikbare mogelijkheden, je dag doorbrengt.
Zelfredzaamheid betekent dat je je eigen huishouden kunt doen, dat je je vrienden
zonder hulp kunt opzoeken en dat je de activiteiten die je op de dag wilt
ondernemen zelf kunt uitvoeren. Zelfstandigheid is een mentale instelling,
zelfredzaamheid is een fysiek vermogen.
Door professionals wordt vaak de conclusie getrokken dat mensen die veel
gebreken vertonen vooral zorg, hulp en begeleiding bij de dagelijkse activiteiten
nodig hebben en dat ze tegelijkertijd weinig zelfstandigheid/autonomie meer
hebben. Deze professionals denken dat een verlies van zelfredzaamheid (niet of
minder goed lopen, zien, horen) vanzelf ook een vermindering van autonomie (geen
eigen wensen en keuzen meer, geen eigen regie meer) inhoudt. In veel gevallen is
dat echter een onjuiste veronderstelling.
Ondersteuning van zelfstandigheid met behulp van de IRB betekent dat men
tekorten in de zelfredzaamheid zo goed mogelijk compenseert en dat men de
zelfstandigheid (zelf kiezen van levensterreinen, (participatie)doelen en
hulpbronnen) zo goed mogelijk ondersteunt.
Professionals zijn overigens niet de enigen die zelfstandigheid en zelfredzaamheid
door elkaar halen. Hetzelfde geldt voor het sociaal netwerk en vrijwilligers. Ook de
66
overheid verkondigt in veel van haar plannen dat zo lang mogelijk zelfstandig
wonen en maatschappelijk participeren het beleid van de toekomst is. Maar uit de
maatregelen die dan volgen blijkt dat met “zelfstandigheid” dikwijls eerder
“zelfredzaamheid” wordt bedoeld.
5.3 Omgang vrijwilligers met burgers met een beperking
Burgers hebben zich altijd al ingezet als vrijwilliger bij de ondersteuning van het
functioneren van burgers met beperkingen (ouderen, chronisch zieken) in de
maatschappij, zowel binnen (georganiseerd) als buiten (informeel, kleinschalig
burgerinitiatief) het werkveld van Zorg & Welzijn. Door de invoering van de Wmo
zal de inzet van vrijwilligers de komende jaren alleen maar gaan toenemen. De
Wmo hanteert immers als uitgangspunt dat, voordat de professional wordt
ingeschakeld, eerst bekeken moet worden wat de burger nog zelf kan, wat het
sociaal netwerk kan bijdragen en hoe vrijwilligers kunnen worden ingeschakeld.
Vrijwilligers geven hiermee niet alleen hun eigen ‘meedoen’ vorm, maar dragen ook
bij aan het ‘meedoen’ van burgers met beperkingen.
Vrijwilligers zullen, in het kader van de Wmo, zich niet alleen inzetten voor de
traditioneel bekende groep burgers, maar ook voor burgers met langdurige en
ernstige beperkingen die voorheen, vanuit de AWBZ-financiering, hun
ondersteuning kregen van professionals van zorginstellingen. Het gaat hier dan
onder andere om burgers met psychische en/of verstandelijke beperkingen en
mensen met verslavingsproblematiek.
Vrijwilligers kunnen voor deze doelgroep worden ingezet in het kader van onder
meer activerend huisbezoek, vriendschappelijk huisbezoek, signalerend huisbezoek,
vrijwillige psychiatrische thuiszorg, buddyprojecten en vriendendiensten.
Vrijwilligers zijn, vanwege de genoemde AWBZ-historie, vaak niet bekend met deze
groep burgers en de deskundigheid om deze groep burgers adequaat te begeleiden
is meestal niet aanwezig.
67
Om in deze geconstateerde leemte te voorzien heeft de Wmo-werkplaats een
scholingsaanbod ontwikkeld om de deskundigheid van vrijwilligers in de omgang
van mensen met psychische en/of verstandelijke beperkingen te bevorderen. Dat
was gekoppeld aan de Wmo-praktijk 'Activerend huisbezoek',, waar vrijwilligers
deze doelgroep thuis bezochten.
5.4 Samenwerken onder de Wmo: de T-shaped professional
Samenwerken is onder de Wmo een belangrijk thema. De Wmo stimuleert het: de
Wmo wil toe naar een integrale aanpak en dat vereist samenwerking tussen de
verschillende betrokken partijen. In de Wmo-praktijken die meededen in de Wmo-
werkplaats, was samenwerking zonder meer een aandachtspunt. Daarom gaan we
daar verder op in.
Samenwerking kan op twee niveaus worden onderscheiden:
- samenwerking op het niveau van organisaties.
Het is belangrijk dat organisaties afspraken maken over de onderlinge afstemming
en samenwerking, omdat zij vaak met dezelfde thema's en doelgroepen te maken
hebben. Bovendien kunnen zij elkaar aanvullen en versterken. Organisaties creëren
voorwaarden en de ruimte voor professionals om met elkaar samen te werken waar
dat nodig is. Als die ruimte niet gecreëerd wordt, komt de professionele
samenwerking ook niet van de grond. Zie bijvoorbeeld de ervaringen van de Wmo-
praktijk in de gemeente Tynaarlo.
- samenwerking op het niveau van de professionals.
Interdisciplinair samenwerken: de T-shaped professional
Samenwerking: een vereiste
Naast de deskundigheid om de eigen kracht van burgers/cliënten te verkennen, te
herkennen, te erkennen en te bevorderen hebben we de behoefte geconstateerd
aan competenties op het gebied van het integraal of interdisciplinair samenwerken
binnen en buiten de eigen organisatie.
De problemen, wensen, vragen en behoeften van veel burgers zijn complex en lijken
steeds complexer te worden, waardoor meer verschillende professionals bij
68
dezelfde burger(s) betrokken zijn náást het sociaal netwerk en vrijwilligers. Je kunt
een burger/cliënt niet meer opknippen in een aantal deelproblemen, die je
vervolgens gescheiden van elkaar aanpakt. Je kunt als professional niet meer een
goede hulp- of dienstverlener zijn voor dat ene probleem waarvoor die burger jouw
vraagt. Je kunt als professionals niet meer min of meer gescheiden en naast elkaar
opereren vanuit vaak uiteenlopende inzichten en belangen. Geen enkele discipline
heeft zelf alle deskundigheid in huis om adequaat en effectief te reageren op de
vaak complexe behoeften van burgers met langdurige en ernstige beperkingen en
zo te kunnen garanderen dat de burger volwaardig maatschappelijk kan
participeren (deelnemen en bijdragen). Dit vraagt om samenwerking en
afstemming: integrale en interdisciplinaire samenwerking.
Participerende organisaties in een Wmo-praktijk zijn gezamenlijk als collectief
verantwoordelijk voor het organiseren van de hulp- en dienstverlening en de
randvoorwaarden om bovenstaande in de praktijk te brengen. Zij dienen – zoals we
boven al stelden – de ruimte en de voorwaarden te creëren zodat de samenwerking
tussen professionals tot stand kan komen.
Interdisciplinaire samenwerking
Vaak wordt multidisciplinair samengewerkt, d.w.z. professionals vanuit
verschillende disciplines werken met elkaar samen, maar ieder vanuit eigen
deskundigheid. Ieder stelt als het ware vanuit eigen vakgebied en deskundigheid
(opnieuw) een eigen diagnose.
Interdisciplinaire samenwerking betekent een samenwerking tussen professionals
zorg & welzijn, andere relevante professionals, burgers, hun sociaal netwerk en
vrijwilligers. Dat gebeurt in een participatieve, samenwerkende en gecoördineerde
benadering in het kader van shared decision-making – ofwel gedeelde beslissingen
nemen - rondom maatschappelijke participatie en ondersteuning van burgers met
langdurige en ernstige beperkingen.
Bij interdisciplinair samenwerken, gaat het verder: er wordt integraal vanuit de
gezamenlijke vakgebieden naar een probleem gekeken en er wordt een
gezamenlijke diagnose gesteld.
69
Interdisciplinair teamwork is niet alleen een noodzaak geworden, maar het vormt
ook een veelal aantrekkelijke uitdaging: hoe realiseer je als professionals met elkaar
en voor elkaar, en vooral met en voor de burger de inhoudelijke en menselijke
meerwaarde die de burger echt leidt naar eigen redzaamheid, eigen keuzes,
participatie en kwaliteit van leven?
Voorwaarde = openheid naar en respect voor andere disciplines
De professional dient open te staan voor de deskundigheid en zienswijzen van de
anderen: de andere professionals en de burger en diens sociaal netwerk.
Interdisciplinaire samenwerking vergt een specifieke benadering en bepaalde
vaardigheden:
Alle disciplines respecteren elkaar voor hun kennis en vaardigheden. Daarbij
worden de visie van de burger en diens netwerk inclusief hun eigen
mogelijkheden en bijdragen erkend als uitgangspunt van de ondersteuning.
Niet alleen kennis en vaardigheden binnen je eigen discipline, maar ook over
wat andere disciplines te bieden hebben aan de burger. Niet alleen simpel met
elkaar in dezelfde vergaderruimte zitten om samen een ‘case’ te bespreken. Het
vraagt om vier niveaus van actieve deskundigheid:
- het verwerven van de gewenste kennis over elkaars disciplines om te kunnen
samenwerken (inclusief het referentiekader van de betrokken burgers en hun
sociaal netwerk en van vrijwilligers); elkaars taal leren begrijpen en ten dele ook
spreken;
- ervaring opdoen door als team casuïstiek te bespreken;
- als samenwerkend team praktijkkennis opbouwen;
- ervaringskennis van burgers en hun sociaal netwerk en van vrijwilligers te
erkennen en te benutten als gelijkwaardige bron van kennis, naast
wetenschappelijke en professionele kennis.
Deze samenwerking vereist en leidt tot zogenaamde T-shaped professionals.
70
T-shaped professional
De T-shaped professional heeft specialistische kennis op het eigen vakgebied (de
verticale poot van de T, zie figuur 1) én een brede basis met elementaire kennis van
aanpalende zorg- en welzijnsterreinen of meer algemene disciplines als technologie,
politie en sociale diensten. (de horizontale poot van de T).
Monodisciplinair Multidisciplinair
samenwerken
T-shaped Interdisciplinair
Professional samenwerken
Figuur 1 T-shaped professionals voor interdisciplinaire samenwerking (Oskam, 2009)
T-shaped professional: stevig in de eigen discipline, daar staat de verticale lijn voor,
maar met nieuwsgierigheid naar en empathie voor andere disciplines.
De T-shaped professional is in staat om interdisciplinaire verbindingen te
maken
De T-shaped professional vertoont een brede interesse in aanverwante
werkvelden en disciplines
De T-shaped professional vertoont belangstelling voor welzijns- en
zorginnovatie
De T-shaped professional heeft een open geest en is zich bewust van het
belang van interdisciplinair werken in de hulp- en dienstverlening
De T-shaped professional onderkent het belang om het eigen handelen te
relateren aan dat van collega's
71
De T-shaped professional is bereid om het eigen beroepsmatig handelen te
laten evalueren door gekwalificeerde buitenstaanders
De T-shaped professional staat open voor de inbreng en het referentiekader
van andere professionals
De T-shaped professional kan reflecteren en functioneren in teamverband
5.5 Ten slotte
De evaluaties van de vijf Wmo-praktijken hebben opgeleverd dat (toekomstige)
professionals moeten worden toegerust met nieuwe kennis en competenties die
nodig zijn om de bruggen te kunnen slaan, kennis te integreren en creatieve
oplossingen te bedenken en te ontwikkelen. Een T-shaped professional die gericht is
op het creëren van meerwaarde voor iedere discipline, niet op een nieuwe
discipline of een nieuw beroep. Hier ligt een opdracht voor het onderwijs.
In de praktijk wordt de ‘Welzijnswerker Nieuw Stijl’ (sociaal werker) geconfronteerd
met vragen, behoeften, problemen en wensen van de (kwetsbare)
burger(s)/wijkbewoner(s). De sociaal werker richt zich hierbij op:
1. Het verkennen en verduidelijken van het probleem/de vraag/de behoeften/ de
wensen (achterhalen van de vraag achter de vraag);
In het verlengde hiervan:
2. Het verkennen, herkennen en erkennen van de eigen kracht van de burger(s), de
inzet van het sociaal netwerk/mantelzorgers en de inzet van vrijwilligers;
3. Het benutten, ondersteunen of versterken van de eigen kracht van de burger(s), de
inzet van het sociaal netwerk/mantelzorgers en de inzet van vrijwilligers;
4. Het aanvullen of overnemen van de eigen kracht van de burger(s), de inzet van het
sociaal netwerk/mantelzorgers en de inzet van vrijwilligers;
5. Het linken met andere professionals voor specifieke expertise, interdisciplinair
samenwerken bij complexe of meervoudige situaties of problemen.
72
Bovenstaande veronderstelt burgers die zelf met hun vragen, behoeften,
problemen en wensen aankloppen bij de beschikbare instanties. Dat er ook burgers
zijn die niet zelf met hun vragen, behoeften, problemen en wensen aankloppen bij
de beschikbare instanties, ontheft de sociaal werker niet van het ondernemen van
actie. Het gaat hierbij niet alleen om zogenaamde zorgmijders, maar ook om
verborgen leed/problematiek ‘achter de voordeur’. Er direct op af, presentie,
contact maken, opbouwen en onderhouden, outreachend werken, signaleren,
interdisciplinair samenwerken zijn hierbij aan de orde.
Van belang is verder dat zo snel als mogelijk en gewenst de sociaal werker overgaat
tot de hiervoor genoemde punten 1 en 2 en alleen indien nodig overgaat tot de
punten 3 en 4.
Het voorgaande is van toepassing op alle doelstellingen van de Wmo:
1. Zelfredzaamheid
2. Participatie
3. Actief burgerschap
4. Sociale samenhang,
en sluit aan bij de uitgangspunten van de Wmo:
1. Uitgaan van eigen kracht van de burger
2. Inzetten sociaal netwerk / mantelzorgers
3. Inzetten vrijwilligers
4. Zo min mogelijk professionele hulp
De te ontwikkelen en te geven onderwijsmodules Wmo moeten tegemoet komen
aan / gerelateerd zijn aan de kwaliteitsstandaarden van Movisie en de acht bakens
Welzijn Nieuwe Stijl van VWS (zie bijlage 1 voor een integratie van de
kwaliteitsstandaarden acht bakens Welzijn Nieuwe Stijl).
74
Literatuur
Anthony, W., M. Cohen, M. Farkas & C. Gagne (2002). Psychiatric Rehabilitation.
Boston, Center for Psychiatric Rehabilitation.
Anthony, W. A., Brown, M. A., Rogers, E. S., & Derringer, S. (1999). A supported
living/supported employment program for reducing the number of people in
institutions. Psychiatric Rehabilitation Journal, 23, 57–61.
Bassant, M., & Korevaar, L. (2002). Van start tot finish, 1999-2002 : publicatiebundel
van het Rotterdamse project begeleid leren. Rotterdam: ROC Zadkine, Stichting
Rehabilitatie '92; Trimbos Instituut.
Busschbach, J. van & Wiersma, D. (1999). Behoefte, zorg en rehabilitatie in de
chronische psychiatrie, een epidemiologisch studie. Groningen, Rijksuniversiteit
Groningen.
Busschbach, J. van & Wiersma, D. (2002). Does Rehabilitation Meet the Needs of
Care and Improve the Quality of Life of Patients with Schizophrenia or Other
Chronic Mental Disorders? Community Mental Health Journal, 1, 61-70.
Busschbach, J. van, W. Swildens, H. Michon, H. Kroon, J. van Os & D. Wiersma
(2010). Succesvol met de Individuele Rehabilitatie Benadering, Over verschillen in
de effectiviteit van rehabilitatietrajecten. In: Van Rooijen & Van Weeghel (Red.).
Psychiatrische rehabilitatie. Jaarboek 2010-2011. Amsterdam: Uitgeverij SWP, p.
119-132.
Carkhuff, R.R. & B.G.Berenson (1976) Teaching as treatment: An introduction to
counseling and psychotherapy. Amherst, MA:Human Resource Development Press.
Dam, C. van & P. Vlaar (2010). Handreiking Professionaliteit verankerd Handreiking
Professioneel Ondersteunen. Utrecht, Movisie.
75
Danley, K.S., K. Sciarappa & K. MacDonald-Wilson (1992). Choose-get-keep: A
psychiatric rehabilitation approach to supported employment. In: R.P. Liberman
(Red.), New directions in mental health services: Effective psychiatric rehabilitation.
San Francisco: Jossey Bass, 53, p. 87-96.
Danley, K. S., Rogers, E. S., MacDonald-Wilson, K., & Anthony, W. (1994). Supported
employment for adults with psychiatric disability: Results of an innovative
demonstration project. Rehabilitation Psychology, 39, 269–276.
Dröes, J. (2000) Methodische aspecten van de Individuele Rehabilitatie Benadering.
In M. Nuy en J.Dröes (eds.): De Individuele Rehabilitatiebenadering, Inleiding tot
gedachtegoed, techniek en randvoorwaarden. Amsterdam: SWP.
Dröes, J. (Ed.) (2005) Individuele rehabilitatie, behandeling en herstel. Amsterdam:
SWP
Dröes, J. & M.Brugman (2007) De Individuele Rehabilitatie Benadering. In: H.van de
Beek e.a. Buitengewoon werk. Amsterdam: SWP.
Ende P.C. van der & Venderink, M.M. (2008). De ouderrol: behoefteonderzoek en
rehabilitatiemethodiek. In: A. Plooy, S. van Rooijen en J. van Weeghel:
Psychiatrische rehabilitatie Jaarboek 2008-2009. Amsterdam, SWP, p. 199-208.
Gigantesco, Vittorielli, Pioli, Falloon, Rossi, Morosini (2006). The VADO Approach in
Psychiatric Rehabilitation: A Randomized Controlled Trial. Psychiatric Services, 12,
1778-1783.
Korevaar, L. (2005). Rehabilitatie door educatie. Onderzoek naar een Begeleid
Leren-programma voor mensen met psychiatrische problematiek. Amsterdam:
SWP.
76
Korevaar, L. & J. Dröes (Red.) (2008). Handboek Rehabilitatie voor zorg en welzijn.
Bussum, Coutinho.
Landman-Peeters, K.M.C, P.C.vander Ende & L.Korevaar (2008). Implementatie
Rehabilitatie, een evaluatie onderzoek naar de invoering van de Individuele
Rehabilitatie Benadering bij GGZ Zuidwest Friesland. Groningen: Lectoraat
Rehabilitatie Hanzehogeschool.
Meer D. van der & L. Polstra (1999). Doelbewust aan het werk. Assen: DAAT-
Drenthe.
Oskam, I. (2009)
Op weg naar innovatiekracht. Technisch innoveren en ondernemen als continu
proces. Hogeschool van Amsterdam, Openbare les, 11 maart 2009.
Pioli, R., M. Vittorielli, A. Gigantesco, G. Rossi, L. Basso, C. Caprioli, C. Buizza, A.
Corradi, F. Mirabella, P. Morosini & I.R.H. Falloon (2006). Outcome assessment of
the VADO approach in psychiatric rehabilitation: a partially randomised multicentric
trial. Clinical Practice and Epidemiology in Mental Health, 3, 2-5.
Rogers, C.R. (1961). On becoming a person. Boston: Houghton Mifflin.
Rogers, E.S., W.A. Anthony & M. Farkas (2006). The Choose–Get–Keep Model of
Psychiatric Rehabilitation: A Synopsis of Recent Studies. Rehabilitation Psychology,
51, 3, 247–256.
Rogers, E. S., Anthony, W. A., Lyass, A. & Penk, W.E. (2006). A randomized clinical
trial of vocational rehabilitation for people with psychiatric disabilities.
Rehabilitation Counseling Bulletin, 49(3), 143-156.
77
Shern, D. L., Tsemberis, S., Anthony, W., Lovell, A. M., Richmond, L., Felton, C. J., et
al. (2000). Serving street-dwelling individuals with psychiatric disabilities: Outcomes
of a psychiatric rehabilitation clinical trial. American Journal of Public Health, 90,
1873–1878.
Sullivan, A.P.; D.L. Nicolelis; K.S. Danley & K. MacDonald-Wilson (1993). Choose-Get-
Keep: A Psychiatric Rehabilitation Approach to Supported Education. Psychosocial
Rehabilitation Journal, 17(1), p. 55-68.
Swildens, W. , A. van Keijzerswaard & M.Valenkamp (2001) Rehabilitatie, hoe langer
hoe beter. Amsterdam:SWP.
Swildens, W. E., Keijzerswaard, A. J. v., Wel, T. F. v., Valk, G. J. J. d., & Valenkamp, M.
W. (2003). Individuele rehabilitatie voor chronische psychiatrische patiënten: een
open onderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, 45, 15-26.
Swildens, W., J.T. van Busschbach, H. Michon & H. Kroon (2007). Individuele
rehabilitatiebenadering (IRB) bij ernstige psychiatrische stoornissen: effect op
rehabilitatiedoelen en kwaliteit van leven. In: Schene, A. et al. (Red..) Jaarboek voor
psychiatrie en psychotherapie 2007-2008. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, p.
335-353.
Swildens, W., Van Busschbach, J., Michon, H., Kroon, H., Koeter, Wiersma, D. & Van
Os, J. (2010). Effectively Working on Rehabilitation Goals: An RCT of the Boston
Psychiatric Rehabilitation approach. Psychiatric Services (submitted).
Unger, K. V., Anthony, W. A., Sciarappa, K., & Rogers, E. S. (1991). A supported
education program for young adults with long-term mental illness. Hospital and
Community Psychiatry, 42, 838–842.
78
Wiersma, D. (2004) Evidentie voor geestelijke gezondheidszorg. RGOc-reeks 5.
Groningen: RGOc.
Wolff, C. de, L. Korevaar, A. Zijlstra, B. Alferink & E. Hofman (2009). Studeren met
succes. Vijf succesvolle projecten rond Begeleid Leren voor studenten met
psychische beperkingen. Groningen: Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool
Groningen.
www.invoeringwmo.nl
80
BIJLAGEN
Bijlage 1 Publicaties
Brochure Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe
Twee nieuwsbrieven
Weblog over de Wmo werkplaats bij de digitale nieuwsbrief/website Zorg en
Welzijn, www.zorgwelzijn.nl (Ferry Wester)
Linked In Groep Best(e) Wmo-gemeente (Herman Scholte)
Verschuren, P. (2011) 'En wat kun je in de wijk doen?’ Activerend huisbezoek door
vrijwilligers, een project van de Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. Groningen,
MJD.
Emmens, G. (2011), Samen je leven op de rails krijgen, bevindingen uit het Campus
Diep onderzoek, in: Huber, M.A. en Bouwes, T. (redactie), Samensturing in de
maatschappelijke opvang, Movisie.
Bos, A. van den & S. Vos (2011), Community support for people with psychiatric
disabilities. Abstract book, 2011 World Congress of the World Federation for Mental
Health, Cape Town, South Africa.
Kroes, J. & Meulen, S. van der (2011), Empowerment and participation in a civil
society for people with a psychiatric ‐ or psychosocial disability. Abstract book, 2011
World Congress of the World Federation for Mental Health, Cape Town, South
Africa.
Wester, F. (2012), Sturing in de Wmo-praktijk. Een verkennend onderzoek naar de
sturing door gemeenten. Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe.
Van den Bos, A. (2012), Evaluatie pilot Activerend Huisbezoek bij mensen met een
psychiatrische achtergrond of verstandelijke beperking, Groningen
Emmens, G. (2012), Leren wonen en werken. Ervaringen van Campus Diep
deelnemers, hun belangrijke anderen en professionele begeleiders. Deelonderzoek 1,
Groningen
Vos, S.(2012), Op eigen kracht verder met je netwerk. Onderzoek naar de
Community Support methode, Groningen
81
Van der Meulen, S. (2012), Kansrijk samenwerken in Arbeid en Vrije tijd. Evaluatie,
Groningen
Kroes, J. (2012), Onderzoeksverslag Kansrijk samenwerken en leven in de gemeente
Tynaarlo, Groningen
82
Bijlage 2 Presentaties en workshops
Kick off bijeenkomst Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe
Groningen, 2 november 2009
De Aftrap, Agnes Wolbert, is Tweede Kamerlid en stond met haar amendement aan
de wieg van de Wmo-werkplaatsen in Nederland
Wat gaan we doen?, Lies Korevaar, lector Rehabilitatie, Hanzehogeschool
Groningen, gaat in op de inhoud van de Wmo-werkplaats: doel, wat gaan we doen,
waar komen we op uit.
Ronde tafelinterviews, Dagvoorzitter Henk Hofstra bevraagt medewerkers van de
betrokken instellingen over hun Wmo-praktijk.
De Wmo-praktijk bekeken vanuit de gemeente, Wethouder H.H. Assies van de
gemeente Tynaarlo geeft zijn visie op de Wmo en de Wmo-praktijk vanuit zijn
gemeentelijke praktijk
Wmo-atelier
Groningen, 28 maart 2011
Plenaire lezing, Stand van zaken van de Wmo Werkplaats en de eerste bevindingen
aan de hand van de ‘T-shaped professional’, Lies Korevaar, lector rehabilitatie,
projectleider.
Workshops
1. Burgers met een verstandelijke beperking of psychiatrische achtergrond: hoe
communiceer je met elkaar? Lies Korevaar en Arne van den Bos, lectoraat
Rehabilitatie
2. Samenwerken in het kader van de Wmo, Jolanda Kroes, lectoraat Rehabilitatie en
Herman Scholte, Promens Care
3. Inzet eigen kracht en eigen netwerk, Sandra Vos, lectoraat Rehabilitatie en Riny
Koersen en Annelies Meijer, Community Support
4. Sturing door de gemeente, Ferry Wester, STAMM CMO, coördinator Wmo-
werkplaats en Jelly Bruining, gemeente Groningen
83
Afsluitende conferentie Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe
Groningen, 28 juni 2012
Plenaire lezingen
Inleiding Agnes Wolbert, lid Tweede Kamer, PvdA
Drie jaar Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe: opzet, ervaringen en resultaten, Lies
Korevaar, lector Rehabilitatie
Inleiding Henriëtte van Essen, Gemeente Groningen
Presentatie DVD Brughoes Tynaarlo
Workshops over Wmo-onderwijsmodules (zie ook bijlage 4)
1. Introductie in de Wmo, Lies Korevaar, lector Rehabilitatie, Hanzehogeschool
Groningen
2. Omgang van vrijwilligers met burgers met een psychische of verstandelijke
beperking, Arne van den Bos & Siemen van de Meulen, lectoraat Rehabilitatie.
3. Samenwerken in het kader van de Wmo, Jolanda Kroes, lectoraat Rehabilitatie en
Herman Scholte, Promens Care.
4. Zelfredzaam en samenredzaam, Sandra Vos & Geerjan Emmens lectoraat
Rehabilitatie
5. Governance: sturing door de gemeente, Ferry Wester (STAMM CMO, Wmo
Werkplaats) en Jelly Bruining, gemeente Groningen.
Presentaties
Bos A. van de en Vos S. – Workshop: De gereedschapskist van de welzijnwerker
nieuwe stijl: welke competenties zijn nodig om burgerparticipatie en eigen kracht
van mensen met beperkingen te ondersteunen? Symposium Rehabilitatie en
Herstel, 29 juni 2011
Emmens G. – Workshop: Wonen-leren-werkenprogramma voor jongeren met
complexe problematiek. Symposium Rehabilitatie en Herstel, 29 juni 2011
84
Korevaar, Lies, Presentatie Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe aan
Staatssecretaris dr. J. Bussemakers tijdens haar bezoek aan Groningen, 9 november
2009
Korevaar, Lies. De WMO-werkplaats Groningen-Drenthe. Naar een Welzijn(swerker)
Nieuwe Stijl. HSAO Sectorberaad, 5 maart 2010
Korevaar, Lies. Presentatie aan HSAO Sectorraad-overleg directeuren hogescholen
Korevaar, Lies. Workshop De welzijnswerker nieuwe stijl: Ruimte voor
vakmanschap” op congres Wmo en Welzijn Nieuwe Stijl 2010, Nieuwegein, 27 mei
2010
Korevaar, Lies, Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Dat is rehabilitatie! Plenaire
lezing, symposium Maatschappelijke participatie door individuele rehabilitatie.
Utrecht, 13 oktober 2010
Korevaar, Lies. De Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. Naar een Welzijn(swerker)
Nieuwe Stijl, Bijeenkomst Wmo-wethouders. Zwolle, 20 september 2010
Korevaar, Lies. De Individuele Rehabilitatiebenadering en de WMO. Conferentie
Stamm Cmo, Assen, 22 maart 2012
Korevaar, Lies & Jolanda, Kroes. Twee dagdelen ontwikkeld en verzorgd voor
vrijwilligers van MJD over de omgang met burgers met psychische en verstandelijke
beperkingen
Kroes, J.A., Workshop Samenwerken in het kader van de WMO, 28 Maart 2011
Kroes, J.A., Workshop Samenwerken in het kader van de WMO 29 Juni 2011
Kroes, J.A., Presentatie World congres, Mental Health, Zuid Afrika 17 t/m 21
Oktober
Meulen, Siemen, Workshop ‘Wmo-praktijk Midden-Drenthe: herstel midden in de
maatschappij’ op symposium
Meulen S. van der en Kroes J. – Workshop; Wat vraagt de Wmo aan
samenwerkingscompetenties van werkers. Symposium Rehabilitatie en Herstel, 29
juni 2011
Wester, Ferry, Wmo-college voor vierdejaars studenten, 2011
Wester, Ferry, College Wmo-beleid en sturing gemeenten, Master Social Work.
Groningen, juni 2012
85
Wester Ferry, Workshop Relatie gemeente – instelling op twee regionale
conferenties van de MOgroep, 2010 en 2011
Wester Ferry, Workshop Relatie opdrachtgever - opdrachtnemer Conferentie
Welzijn Nieuwe Stijl en Samenlevingsopbouw, 2010
86
Bijlage 3 Wmo-onderwijsmodules
1. Introductie Wmo
Doelstelling
Het doel van de Wmo is MEEDOEN: jong, oud, gehandicapt, niet gehandicapt; de
samenleving is van iedereen. De Wmo is een participatiewet en geen zorgwet. De
Wmo is er op gericht om mensen met een beperking als volwaardige burgers mee
te laten doen in de samenleving.
In deze workshop wordt de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)
geïntroduceerd, waarbij wordt ingegaan op doelen, uitgangspunten en werkwijze
van de Wmo. Tevens wordt ingegaan op wat de Wmo betekent voor de
(toekomstige) praktijk en de bijbehorende competenties van de zorg- en
welzijnswerker.
Doelgroep Hulpverleners Zorg & Welzijn en/of leidinggevenden
Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
Wat is de Wmo?
Doelen en uitgangspunten van de Wmo
Uitwerking Wmo in de praktijk
Wat vraagt de Wmo aan nieuwe competenties?
Relatie Wmo met de eigen praktijk van de deelnemers
87
Lesmateriaal
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2011), Welzijn Nieuwe Stijl; Link
naar brochure in pdf-formaat:
http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/documenten/Brochure_WNS.pdf
Dam C. van & Vlaar P. (2010). Handreiking professioneel ondersteunen. Utrecht,
Movisie.Downloaden van http://www.movisie.nl/smartsite.dws?ch=def&id=134457
Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 1 dagdeel van 3 uur
Docent Dr. Lies Korevaar, lector Rehabilitatie, Hanzehogeschool Groningen
2. Zelfredzaam en samenredzaam
Doelstelling
Binnen de Wmo staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor zijn
zelfredzaamheid en participatie in de samenleving voorop. Uitgangspunt is de eigen
kracht van de burger. Maatschappelijke ondersteuning en zorg richten zich op het
stimuleren en versterken van die eigen kracht. Niet alleen die van burger/cliënt zelf,
maar ook van zijn informele sociale netwerk. Wat kan men in eigen kring aan
ondersteuning genereren? Pas daarna komt de dienstverlening van de
professionals.
In deze workshop krijgen de deelnemers kennis van de begrippen zelfredzaam en
samenredzaam, wat de betekenis hiervan is voor de burger en zijn/haar sociaal
netwerk en wat het betekent voor de ondersteuning door de professional.
Aan de hand van casuïstiek worden enkele oefeningen gedaan.
Doelgroep Hulpverleners Zorg & Welzijn
Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
88
De vraag achter de vraag
Zelfredzaam: een verkenning
Samenredzaam, hoe doe je dat?
Formele en informele zorg
Voorbeelden van bruikbare methodieken
Lesmateriaal
Brink, C., Lucassen, A., Poll, A. (2011), Inventarisatie zelfregie, methoden voor
professionals die werken met mensen in kwetsbare situaties, MOVISIE,
www.movisie.nl
Huber, M. en Bouwes, T. (redactie), (2011), Samensturing in de maatschappelijke
opvang. (eindredactie MOVISIE); www.wmowerkplaatsen.nl
Movisie (2010), Leaflet Werken aan Zelfregie;
http://www.movisie.nl/onderwerpen/zelfregie/docs/Leaflet_zelfregie%20okt10%20
def.pdf
Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 3 dagdelen van 3,5 uur
Docent Drs. Sandra Vos en drs. Geertjan Emmens, medewerkers lectoraat
Rehabilitatie
3. Omgang van vrijwilligers met burgers met een psychische of verstandelijke
beperking
Doelstelling
In deze workshop staat de voorbereiding van vrijwilligers op het werken met
burgers met psychische of verstandelijke beperkingen centraal.
De cursist is in staat op een gelijkwaardige wijze contact te leggen met een
wijkbewoner/deelnemer met een psychische of verstandelijke beperking
De cursist is in staat op een adequate wijze informatie te verstrekken en te
verkrijgen
89
De cursist voelt zich bekwaam in het op de juiste manier omgaan met
mensen met beperkingen
De thema’s worden gekoppeld aan de praktijk van activerend huisbezoek van
vrijwilligers aan wijkbewoners met een psychische of verstandelijke beperking
Doelgroep Vrijwilligers die werken met burgers met psychische of verstandelijke
beperkingen
Aantal deelnemers 8- 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
Respectvol bejegenen wijkbewoners
Eigen regie versterken
Ontwikkelingsgericht ondersteunen van wijkbewoners
Communicatieve vaardigheden (oriënteren, informatie vragen, aansluiten, bij
contactstijl, begrip tonen)
Stigma
Lesmateriaal
MJD. ‘ En wat kun je in de wijk doen?’ Activerend huisbezoek door vrijwilligers,
een project van de Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe.
http://www.mjd.nl/index.php?id=131&pi=273&news_item_id=1616&from=5
Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 2 dagdelen van 3 uur
Docent Dr. Arne van den Bos en drs. Siemen van der Meulen, medewerkers
lectoraat Rehabilitatie
90
4. Samenwerken in het kader van de Wmo
Doelstelling
Eén van de prestatievelden van de Wmo is: “het bevorderen van de sociale
samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten”. Zelfredzaamheid en
maatschappelijke participatie, het kunnen meedoen in de samenleving is de
belangrijkste factor om de kwaliteit van leven te verbeteren. Er worden
kwaliteitseisen gesteld aan de professionals zodat zorg- hulp- en dienstverlening zo
is ingericht dat alle burgers kwalitatief volwaardig kunnen participeren in de
samenleving (Movisie, 2010). Organisaties kunnen het zich niet meer veroorloven
intern gericht te zijn, samenwerking met andere instellingen is een logisch gevolg
van de doelstelling van de Wmo.
In twee bijeenkomsten wordt er aandacht besteed aan vier essentiële elementen
voor professionals om tot de ontschotting en daarmee samenwerking te komen.
Doelgroep Hulpverleners en/of leidinggevenden
Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
De WMO visie van de organisatie
Integraal benaderen een samenhangend aanbod
De T-shaped professional
De context voor resultaatgericht ondersteunen (burger, omgeving.
professional en organisatie)
Professionele ruimte
Resultaatgericht samenwerken, uitwerken van een casus
Lesmateriaal
91
Dam C. van & Vlaar P. (2010). Handreiking professioneel ondersteunen. Utrecht,
Movisie. Downloaden van
http://www.movisie.nl/smartsite.dws?ch=def&id=134457
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. (2010). Welzijn nieuwe stijl
Downloaden van
http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/documenten/Brochure_WNS.pdf
VCP. (2011) De WMO eenvoudig verteld.
Downloaden van http://www.programmavcp.nl/persberichten/vcp-presenteert-
eenvoudig-leesbaar-boekje-over-de-wmo-2593.html
Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 2 dagdelen van 4 uur
Docent Jolanda Kroes, MSc en Herman Scholte, resp. medewerkers lectoraat
Rehabilitatie en medewerker Promens Care
5. Governance
Doelstelling
Vanuit de Wmo-werkplaats is een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop
gemeenten de Wmo-praktijken en de door hen gesubsidieerde instellingen
aansturen. De Wmo wil instellingen en burgers meer bij de aansturing door de
gemeente betrekken: governance in plaats van government. Hoe gaan gemeenten
daarmee om?
De deelnemer heeft aan het eind van de workshop inzicht in verschillende
sturingsmodellen
De deelnemer kan benoemen welke sturingsmodel(len) voorkomen bij zijn/haan
gemeente, c.q. de gemeenten waar hij/zij mee te maken heeft
Deelnemers zien de relatie tussen sturingsmodellen en de beleidscyclus en hoe
verschillende sturingsmodellen in verschillende fasen van de beleidscyclus
De deelnemer kent het belang van governance als sturingsmodel in het kader van
de Wmo
92
Mensen uit dezelfde gemeente kunnen vanuit de beleidscyclus hun samenwerking
opzetten.
Doelgroep
Beleidsmedewerkers, managers en bestuurders gemeenten
Directie en management, ervaren professionals van lokale en regionale instellingen
die veel met gemeentelijk beleid te maken hebben
Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
Introductie op het thema:
- verschillende sturingsopvattingen
- verschillende sturingmodellen
Hoe pakt governance in de praktijk uit
Het Wmo terrein wordt breder: de transities
Betekenis voor betrokken instellingen en professionals
Best practices
Hoe betrek je maatschappelijke organisaties zo goed mogelijk
Hoe betrek je de burger zo goed mogelijk
Lesmateriaal
Wester, F. , (2012) Sturing in de Wmo-praktijk. Een verkennend onderzoek naar de
sturing door gemeenten.
Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 1-2 dagdelen van 3 uur
Docent Drs. Ferry Wester, senior adviseur Stamm Cmo
93
Bijlage 4 Kwaliteitskenmerken voor professioneel handelen in
welzijn en zorg
De Wmo-werkplaatsen hebben een lijst van kwaliteitskenmerken opgesteld, die het
Wmo-proof professioneel handelen representeren. Deze kenmerken kunnen onder
meer worden gebruikt om het professioneel handelen te beschrijven en te
beoordelen, de onderwijsbehoeften te inventariseren en het onderwijsaanbod te
ordenen. De lijst is gebaseerd op de kennis en ervaring die is opgedaan bij de
uitvoering van 30 innovatieve projecten. Hij integreert de kwaliteitskenmerken uit
de Handreiking Professionaliteit verankerd Handreiking Professioneel Ondersteunen
zoals die in 2010 verscheen (Van Dam & Vlaar, 2010) en de Acht bakens Welzijn
Nieuwe Stijl die VWS in 2010 (www.invoeringwmo.nl/onderwerpen/bakens-welzijn-
nieuwe-stijl) heeft geformuleerd. Aan de hand van deze kenmerken worden de
competenties (kennis, houdingen en gedrag) geformuleerd, voor zowel
beroepskrachten als anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van de Wmo. Deze
lijst heeft echter niet de pretentie om de aanzet voor een nieuw beroepsprofiel te
zijn.
De kwaliteitskenmerken zijn omschreven als aspecten van het handelen van
beroepskrachten en anderen in relatie tot de burger en/of cliënt en betreft
voornamelijk het handelen op meso- en microniveau. Deze kenmerken kunnen ook
worden vertaald naar de relatie tussen beroepskrachten en andere bij de
ondersteuning betrokken personen en instanties, bijvoorbeeld collega-
beroepskrachten, informele dienstverleners, gemeentelijke vertegenwoordigers en
management van instellingen.
Tot slot zij opgemerkt, dat waar burger/cliënt staat het cliëntsysteem en zijn
netwerk is inbegrepen.
Respectvol bejegenen
De beroepskracht zoekt contact met de burger/cliënt en bejegent hem respectvol.
Hij stelt de burger/cliënt centraal en schenkt vertrouwen, opdat de burger/cliënt
zich écht gehoord en begrepen voelt.
94
Vraaggericht werken
De beroepskracht onderzoekt de al dan niet geëxpliciteerde vraag van burger/cliënt,
vraagt door en spoort samen met hem de vraag achter de vraag op. Hij
inventariseert noden, wensen en eisen en kijkt daarbij naar de volle breedte van het
bestaan van de burger/cliënt. De beroepskracht heeft een open houding en betrekt
ook het netwerk van de cliënt/burger in het gesprek.
Signaleren en eropaf
De beroepskracht is direct zichtbaar aanwezig in de leefomgeving van (kwetsbare)
burgers/cliënten. Hij is proactief; hij signaleert en analyseert de problemen om een
scherp beeld te krijgen van de situatie en om de urgentie van handelen te kunnen
bepalen. Hij handelt praktisch en verwijst naar relevante personen uit het netwerk
van cliënten/burgers of naar beroepskrachten. Hij agendeert sociale kwesties.
Informeren burger/cliënt en zijn netwerk
De beroepskracht zorgt voor toegankelijke informatie ten behoeve van de
burger/cliënt en zijn netwerk. Hij verkent in dialoog met burger/cliënt de
mogelijkheden om in zijn eigen sociale omgeving te voorzien in zijn
ondersteuningsbehoeften. Daarenboven leert hij de burger/cliënt
informatievaardigheden, opdat hijzelf geïnformeerde keuzes kan maken.
Ontwikkelingsgericht ondersteunen: eigen kracht en regie
De beroepskracht ondersteunt de ontwikkeling van zijn cliënt/burger in de richting
van meer zelfredzaamheid en participatie. Hij gaat daarbij uit van de eigen kracht
van de cliënt/burger en diens netwerk. Hij bevordert een goed inzicht in steun- en
hulpbronnen in de omgeving en leert de cliënt/burger zijn eigen mogelijkheden en
beperkingen inschatten. Hij stimuleert de cliënt/burger tot het nemen van eigen
initiatief. Hij maakt in dialoog met de cliënt/burger en zijn netwerk een
ondersteuningsplan met heldere, concrete en realistische doelen en ontwerpt een
overzichtelijk en haalbaar ontwikkelingsproces. De beroepskracht neemt soms het
heft tijdelijk over, maar laat de cliënt ook weer los. Hij ondersteunt de
95
leerprocessen en geeft feedback. De beroepskracht bevordert op deze wijze dat de
cliënt/burger de regie over zijn leven houdt of (weer) verwerft.
Formeel en informeel ondersteunen
De beroepskracht legt verbindingen tussen burgers, samenleving en overheid. Hij
ondersteunt de (informele) sociale netwerken van cliënten en werkt daarbij samen
met vrijwilligers en ervaringsdeskundigen. Hij versterkt op deze manier het
zelforganiserend en probleemoplossend vermogen van cliënten/burgers en hun
sociaal kapitaal. In het verlengde daarvan kiest hij een terughoudende opstelling
waar het gaat om het bieden van daadwerkelijke hulp. Burgers/cliënten
ondernemen zelf actie. In crisissituaties treedt de beroepskracht handelend op. Hij
ziet daarbij toe op een goede balans tussen draaglast en draagkracht van cliënten
en hun netwerken en bevordert een optimale verhouding tussen informele en
formele dienstverlening. De beroepskracht weet daarbij om te gaan met de
verschillende en botsende eisen en condities die vanuit de samenleving en/of de
overheid worden gesteld.
Integraal werken
Het ondersteuningsplan bevat een integrale benadering van de cliënten/burgers en
hun ondersteuningsbehoeften en -vragen. De betrokken beroepskrachten,
netwerken en vrijwilligers werken interdisciplinair samen, wisselen op zorgvuldige
wijze informatie en advies uit en benutten de kennis van netwerkpartners. Zij
stemmen interventies op elkaar af om een zo doelmatig en effectief mogelijke
ondersteuningsarrangement te realiseren, gericht op de zelfredzaamheid,
participatie en actief burgerschap van de burger/cliënt en zijn netwerk. Deze
werkwijze veronderstelt, dat er een goede keten en netwerk van personen,
diensten en voorzieningen beschikbaar zijn c.q. worden ontwikkeld. Mensen met
ondersteuningsbehoeften en -vragen zijn hierin actief betrokken en
beroepskrachten zorgen voor een goede overdracht.
96
Balans van collectief en individueel aanbod
De beroepskracht ontwikkelt in samenspraak met de burgers/cliënten en hun
omgeving ondersteuningsarrangementen waarin individueel en collectief aanbod
zijn opgenomen en beroepskrachten, vrijwilligers en mantelzorgers samenwerken.
Deze dienstverlening wordt op maat en dichtbij de burger/cliënt georganiseerd en
ondersteunt de burger/cliënt, opdat er een balans is tussen draaglast en
draagkracht.
Resultaatgericht werken
Resultaatgericht of effectief ondersteunen betekent, dat de beroepskracht in
dialoog met cliënten/burgers en hun netwerken en aan de hand van een
ondersteuningsplan de aanwezige mogelijkheden en middelen, zowel op
persoonlijk, relationeel als structureel niveau, doelgericht inzet en daarbij
vakdeskundig handelt. De ondersteuningsvragen, wensen en behoeften van
cliënten/burgers worden adequaat en naar tevredenheid beantwoord en de
cliënten/burgers zijn meer zelfredzaam geworden, participeren meer en zijn
maatschappelijk actiever. Daarnaast is de sociale cohesie toegenomen. De
beroepskracht reflecteert op het ondersteuningsproces en legt verantwoording af
over de bereikte effecten.