Homostudenten verenigen zich - UvA Scripties

63
Homostudenten verenigen zich Een onderzoek naar de Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit (1967-1971) Wietske Dotinga - 10781889 Universiteit van Amsterdam Master Geschiedenis (Publieksgeschiedenis) Scriptiebegeleider: Dr. Paul Knevel Datum: 3 januari 2021

Transcript of Homostudenten verenigen zich - UvA Scripties

Homostudenten verenigen zich

Een onderzoek naar de Studentenwerkgroepen

Homoseksualiteit (1967-1971)

Wietske Dotinga - 10781889

Universiteit van Amsterdam

Master Geschiedenis (Publieksgeschiedenis)

Scriptiebegeleider: Dr. Paul Knevel

Datum: 3 januari 2021

2

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING .................................................................................................................................... 3

HOOFDSTUK 1: De jaren zestig en de oprichting van de Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit 6

1.1. Nederland in de jaren zestig ................................................................................................... 6

1.2. Oorzaak van de sociale en culturele veranderingen in de jaren zestig .................................. 7

1.3. Seksuele revolutie ................................................................................................................. 10

1.4. Jeugdcultuur .......................................................................................................................... 11

1.5. Studentenbewegingen .......................................................................................................... 14

1.6. Het COC ................................................................................................................................. 15

1.7. Het begin van de studentenwerkgroepen ............................................................................ 17

1.8. Verdere verspreiding van de werkgroepen .......................................................................... 21

1.9. Conclusie ............................................................................................................................... 23

HOOFDSTUK 2: De werkgroepen in actie ..................................................................................... 24

2.1. Organisatie van de werkgroepen .......................................................................................... 24

2.2. Vrouwen in de werkgroepen ................................................................................................ 26

2.3. Idealen van de werkgroepen ................................................................................................ 27

2.4. Contacten van de werkgroepen ............................................................................................ 30

2.5. Activiteiten van de werkgroepen .......................................................................................... 32

2.6. Protest tegen artikel 248bis .................................................................................................. 34

2.7. De werkgroepen als gezelligheidsvereniging ........................................................................ 36

2.8. Oprichting PANN ................................................................................................................... 38

2.9. Conclusie ............................................................................................................................... 39

HOOFDSTUK 3: De studentenwerkgroepen, Nieuw Lila en het COC .............................................. 41

3.1. Koerswijzigingen binnen het COC in de jaren vijftig en begin jaren zestig ........................... 41

3.2. Stichting Dialoog ................................................................................................................... 43

3.3. Oprichting actiegroep Nieuw Lila .......................................................................................... 44

3.4. Congres en congrescommissies – koerswijziging COC .......................................................... 47

3.5. Het uiteenvallen van de studentenwerkgroepen ................................................................. 50

3.6. Conclusie ............................................................................................................................... 53

CONCLUSIE ................................................................................................................................ 54

ABSTRACT .................................................................................................................................. 57

DANKWOORD ............................................................................................................................ 58

BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................................ 59

3

INLEIDING

‘Voor een deel zijn die lokale werkgroepen opgericht, omdat wij vanuit de FSWH op tournee

gingen naar die steden. (…) Dan gingen we in de trein naar Groningen, of Enschede, of

Kampen om daar die groepen te bespreken.’

Joke Swiebel, oud-voorzitter van de Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit1

Op 30 maart 1968 werd de Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit (FSWH) opgericht.2

Eerder waren er in Amsterdam en Utrecht werkgroepen gestart door studenten. ‘Het hing in de

lucht’, zegt oud-voorzitter van de FSWH Joke Swiebel hierover.3 Er werden in het hele land, van

Groningen naar Eindhoven, werkgroepen gevormd.4 De studentenwerkgroepen werden opgericht

om een veilige plek te creëren voor homoseksuele studenten en wilden daarnaast zorgen voor

acceptatie van homoseksualiteit in het studentenleven.5 Met de slogan ‘Integratie door konfrontatie’

weken de studentenwerkgroepen af van andere organisatie voor homoseksuelen toentertijd.6 Ze

confronteerden de studentenwereld met de aanwezigheid van homoseksualiteit. De FSWH was van

mening dat het laten zien van de homoseksuele levenswijze nodig was voor acceptatie hiervan.7

De studentenwerkgroepen ontstonden eind jaren zestig, een periode waarin Nederland een

periode van verandering doormaakte. James Kennedy stelt: ‘Geen enkel land in West-Europa

(mogelijk met uitzondering van Italië) veranderde gedurende de jaren zestig meer dan Nederland.

Tot het einde van de jaren vijftig beschouwden buitenstaanders Nederland over het algemeen als

een eigenaardig en ‘ouderwets’ landje, dat nog trouw was aan tradities en gewoonten van een vorig

tijdperk.’8

De belangrijkste vereniging voor homoseksuelen was het COC, maar de studenten waren veelal

niet welkom bij het COC (toentertijd Nederlandse Vereniging voor Homofielen COC). Dit kwam

doordat het COC niet toegankelijk was voor personen onder de 21 jaar.9 De reden hiervoor was het

artikel 248bis. Dit artikel stelde het volgende:

‘De meerderjarige die met een minderjarige van hetzelfde geslacht, wiens minderjarigheid hij

kent of redelijkerwijs moet vermoeden, ontucht pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf

van ten hoogste vier jaar.’10

Hierdoor was het voor instanties mogelijk om homoseksueel contact tussen jongeren te verbieden.

Het COC liet geen homoseksuelen onder de 21 jaar toe in hun sociëteit, omdat dit juridische

gevolgen kon hebben.11 Dit zorgde ervoor dat jonge homoseksuelen geen toegang hadden tot een

plek waar zij andere homoseksuele jongeren konden ontmoeten en weinig informatie tegenkwamen

1 Interview met Joke Swiebel, 26 april 2019. 2 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning. Het COC 1946-1966 (Utrecht 1987), 339. 3 Interview met Joke Swiebel. 4 Jaarverslag FSWH 1968-1969. 5 Interview met Rijk-Jan Sikkel, 13 mei 2019. 6 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 339. 7 Ibidem, 339. 8 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig, (Meppel 1995), 10. 9 Hansje Galesloot, ‘Bewaar mij voor de waanzin van het recht’. 100 jaar strafrecht en homoseksualiteit in Nederland (Amsterdam 2012), IHLIA brochure bij tentoonstelling, 30. 10 Maarten Salden, ‘Artikel 248 bis wetboek van strafrecht. De geschiedenis van een strafbaarstelling’, Groniek 66 (1980), 38-48, aldaar: 38. 11 ‘Activiteiten voor homofiele jongeren komen op gang’, NRC Handelsblad, 3 mei 1968.

4

over homoseksualiteit met een positieve toon. De studentenwerkgroepen homoseksualiteit wilden

onder andere hieraan een einde maken door de afschaffing van artikel 248bis.12

Onderzoeksopzet

In deze scriptie wordt allereerst onderzocht hoe de studentenwerkgroepen en de veranderingen die

zij teweeg brachten passen binnen de jaren zestig. De studentenwerkgroepen vormen een goed

voorbeeld van een aantal ontwikkelingen die plaatsvonden in de jaren zestig; de opkomst van de

jeugdcultuur, studentenprotesten en de veranderende seksuele moraal door de seksuele revolutie.

Verschillende historici deden onderzoek naar de jaren zestig. Dit leidde tot verschillende visies op de

oorzaak van de ontwikkelingen van de jaren zestig. De studentenwerkgroepen zijn een uitgangspunt

om te kijken naar deze verschillende visies en hoe de opkomst van de studentenwerkgroepen hierop

aansluit. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

Hoe past het ontstaan van de Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit binnen de

ontwikkelingen van de jaren zestig?

Daarnaast kijkt dit onderzoek naar de invloed van de studentenwerkgroepen homoseksualiteit op

homo-emancipatie in Nederland. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

In hoeverre hebben de Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit bijgedragen aan homo-

emancipatie in Nederland?

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden moeten verschillende gebeurtenissen

behandeld worden. Allereerst zal er gekeken worden naar hoe de werkgroepen tot stand zijn

gekomen. Hiervoor wordt gekeken naar de aanleiding tot het oprichten van lokale werkgroepen en

de federatie. Hierbij wordt ingegaan op landelijke en internationale ontwikkelingen in de jaren

zestig.

Het tweede hoofdstuk richt zich op de organisatie van de werkgroepen. Ook worden de idealen

van de werkgroepen en de uitwerking in activiteiten besproken. Vervolgens wordt de invloed van de

werkgroepen op de koers van het COC besproken in het laatste hoofdstuk. Allereerst wordt de koers

van het COC tot de koerswijziging in ’71 geanalyseerd. Daarna wordt de invloed van de werkgroepen

besproken en gekeken naar het congres waarin de koerswijziging tot stand kwam. Door middel van

deze opbouw hoop ik zowel de vraag hoe de werkgroepen ontstonden en hoe zij functioneerden als

hun invloed in deze scriptie te kunnen bespreken.

Eerder zijn er twee onderzoeken van beperkte omvang over de studentenwerkgroepen

gepubliceerd; in 1982 door Tim ter Meulen en in 1979 door Bert Boelaars.13 Deze twee onderzoeken

vonden veel dichter bij de gebeurtenissen plaats en boden hierdoor een ander perspectief dan dit

onderzoek. Hierdoor zijn de gebeurtenissen niet geplaatst in de historiografie over de jaren zestig.

Daarnaast waren de uitwerkingen van de koerswijziging van het COC en de homo-emancipatie in

Nederland nog niet duidelijk ten tijde van deze onderzoeken.

Sinds deze twee onderzoeken zijn daarnaast belangrijke werken over homogeschiedenis in

Nederland verschenen, zoals de overzichtswerken van Gert Hekma en Rob Tielman, en nieuwe

studies over de jaren zestig. Door deze bestaande literatuur te gebruiken, kon dit onderzoek de

12 Jaarverslag FSWH (28 september 1968-11 oktober 1969), archief FSWH. 13 De twee onderzoeken: Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, Groniek 77 (1982), 31-33. Vierdelige serie van Bert Boelaars in het tijdschrift Homologie, begint met het volgende artikel: ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, Homologie 1 (1979), 11-14.

5

ontwikkelingen van de studentenwerkgroepen beter in de context van de tijd worden geplaatst. Dit

onderzoek biedt hierdoor een completere blik op de gebeurtenissen en hun context.

Als aanvulling op bestaand bronmateriaal zijn voor deze scriptie vier interviews afgenomen. Voor

de interviews werd gebruikgemaakt van een semigestructureerde vragenlijst om met elke

geïnterviewde dezelfde onderwerpen te bespreken. Daarnaast werden de geïnterviewden

aangemoedigd om te vertellen over verhalen en informatie die zij zelf belangrijk vonden en hun

eigen ervaringen. Om de interviews voor te bereiden is het boek Wat is mondelinge geschiedenis?

van Jan Bleyen bestudeerd.

Er moet rekening worden gehouden met enkele onjuistheden die voortkomen uit de interviews,

doordat de verhalen van de geïnterviewden gebaseerd zijn op herinneringen over gebeurtenissen

van ongeveer vijftig jaar geleden.14 De interviews bieden daardoor echter ook een blik op het

verleden vanuit het heden. De herinneringen van de geïnterviewden zijn beïnvloed door hoe zij

terugkijken op het verleden. Hierdoor geven de interviews ook informatie over hoe de betrokkenen

van de studentenwerkgroepen hierop terugkijken en hoe zij vinden dat de werkgroepen invloed

hebben gehad op homo-emancipatie in Nederland.

De geïnterviewden waren op verschillende wijze betrokken bij de studentenwerkgroepen

homoseksualiteit en de pogingen de koers van het COC te wijzigen. Joke Swiebel was voorzitter van

de FSWH, Rijk-Jan Sikkel was lid van de Amsterdamse Studentenwerkgroep Homoseksualiteit

(ASWH) en later penningmeester bij de FSWH, Rob Tielman was bestuurslid van het Homofiel

Studenten Dispuut (HSD) en later de FSWH en Janhuib Blans was voornamelijk betrokken bij de AJAH

(opvolger ASWH) en de provo’s. Deze interviews worden, naast een aanvulling van het

bronmateriaal, gebruikt om de ervaring van de leden van studentenwerkgroepen homoseksualiteit

te vertellen.

Daarnaast is er voor deze scriptie gebruik gemaakt van bronmateriaal. Het archief van de FSWH is

ondergebracht bij IHLIA LGBT Heritage (IHLIA) en bevat uiteenlopende documenten. De notulen en

agenda’s van landelijke overleggen tussen de werkgroepen uit dit archief bevatten veel kennis over

het doen en laten van de FSWH en verschillende werkgroepen. Daarnaast bevat het archief

correspondentie met verschillende lokale werkgroepen, het COC en andere contacten. Ook het

archief van de groep Nieuw Lila is gebruikt. Nieuw Lila was een actiegroep die opgezet werd door

leden uit de studentenwerkgroepen.

Door bronnenonderzoek te combineren met gesprekken met betrokken is het mogelijk in deze

scriptie een completer beeld te geven van de ontwikkelingen die belangrijk zijn geweest voor de

nieuwe koers van het COC en homo-emancipatie in Nederland.

14 Jan Bleyen, Wat is mondelinge geschiedenis? (Leuven 2012), 45-46.

6

HOOFDSTUK 1

De jaren zestig en de oprichting van de

Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit

Al op 13 mei 1966 zocht het COC toenadering tot studenten met een landelijke bijeenkomst voor

studenten in Utrecht. Het doel was om een studentenwerkgroep op te richten. De studenten

vormden later zelf op eigen initiatief een vereniging in Utrecht. Het Homofiel Studenten Dispuut

(HSD) opgericht op 18 september 1967.15 Dit is de eerste studentenwerkgroep homoseksualiteit in

Nederland, waarna er in verschillende studentensteden gelijksoortige werkgroepen volgden. In

Amsterdam werd de werkgroep eveneens opgericht na een bijeenkomst georganiseerd door de

COC-afdeling Amsterdam voor homoseksuele studenten.16 ‘We hadden geen idee of daar twintig

mensen op af zouden komen of honderd, maar het werden er meer dan honderd, het was een

stampvolle zaal’, aldus Rijk-Jan Sikkel over deze bijeenkomst.17 Na deze succesvolle bijeenkomst

werd op 25 november 1967 de Amsterdamse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (ASWH)

opgericht.

De bijeenkomsten van het COC hadden de studenten dus geïnspireerd om zichzelf te gaan

verenigen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op waarom en hoe deze werkgroepen werden opgericht

en waarom juist in de jaren zestig hier ruimte voor ontstond. Hiervoor wordt eerst de tijd waarin de

werkgroepen zijn opgericht besproken. De jaren zestig worden onder andere getypeerd door

jeugdcultuur en de seksuele revolutie. Vervolgens wordt beschreven hoe de werkgroepen tot stand

kwamen.

1.1. Nederland in de jaren zestig In de jaren vijftig is de wederopbouw van Nederland in volle gang. Voor de wederopbouw waren

veranderingen noodzakelijk om een economische depressie zoals voor de oorlog te voorkomen.18 In

de jaren vijftig is er sprake van een economische modernisering van Nederland. De industrialisatie

was in Nederland vergeleken met omliggende landen pas laat op gang gekomen. Na de oorlog

stimuleerde de overheid daarom de industrialisatie.19 Een verandering van de economie werd nodig

geacht om Nederland weer op te bouwen na de oorlog. Door de veranderende economie, nam de

stedelijke bevolking toe. In 1956 woonde 57% van de Nederlanders in een stad, ten opzichte van

36% twintig jaar eerder.20

Na jaren van wederopbouw waarin de lonen laag werden gehouden, was er in de jaren zestig

een stijging van de welvaart.21 Er werd in het begin van de jaren zestig veel zwart uitbetaald

bovenop het CAO-loon, omdat de lonen laag werden gehouden. In 1964 steeg het CAO-loon daarom

met wel 17,6% om dit gelijk te trekken.22 De inkomsten van mensen stegen in deze periode dus

15 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 339. 16 Ibidem, 339. 17 Interview Rijk-Jan Sikkel. 18 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 25. 19 Ibidem, 37. 20 Ibidem, 40-41. 21 Kleijer, Henk, Rudi Laermans, and Ger Tillekens. ‘De markt van vermaak en plezier. Over het ontstaan van een zelfstandige jeugdcultuur in België en Nederland’ Sociologische Gids 39 (1992), 384-399, aldaar: 388. 22 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen? Jongeren in Nederland in de jaren vijftig en zestig’, BMGN-Low Countries Historical Review 101 (1986), 76-94, aldaar: 88.

7

sterk. Deze inkomstenstijging leidde tot een hogere levensstandaard, de mobiliteit nam toe en

steeds meer mensen hadden nieuwe consumptieartikelen zoals televisies en koelkasten in huis.23

Echter sociaal gezien was Nederland een conservatief land. Dit kwam doordat de structuren van

voor de oorlog veelal werden hersteld.24 Dat gold volgens Hans Righart ook in de sociaal-culturele

sfeer.25 De modernisering bleef hierdoor op het gebied van persoonlijk leven en gedragsregels uit.26

Na de oorlog was de politieke macht van voor de oorlog zo goed als hersteld. De confessionele

partijen raakten na de oorlog maar weinig zetels kwijt. De grootste verandering was het ontstaan

van de Partij van de Arbeid (PvdA), dat in 1946 werd opgericht.27 De PvdA streefde naar vernieuwing

in de jaren vijftig, waarmee zij afweek van de confessionele partijen die conservatief waren.28

In de politiek nam de steun voor verzuiling in de jaren vijftig af. Het streven naar een

maatschappij waarin elke subcultuur zijn eigen organisaties had, was afgezwakt ten opzichte van

voor de oorlog. Ook de confessionele partijen zagen in dat de maatschappij negatiever stond

tegenover de verzuiling.29 Pas eind jaren zestig kwamen de eerste grote veranderingen in de

politieke machtsverhoudingen. De confessionele partijen haalden bij de verkiezingen van 1967 voor

het eerst geen meerderheid in het parlement.30 De politiek volgde langzaam de veranderingen die

hadden plaatsgevonden in de maatschappij. De toename van de welvaart en hiermee de opbouw

van de verzorgingsstaat droegen bij aan het afnemen van verzuiling in Nederland.31

De jaren zestig worden getypeerd door veranderingen. Niet alleen in Nederland, maar in heel de

wereld vonden in de jaren zestig veranderingen plaats.32 Volgens Noortje Thijssen wordt er in andere

landen geschreven over ‘vergelijkbare ontwikkelingen in vrijere seksuele zeden, opkomend

feminisme, het linkse denken, de jeugdcultuur en popmuziek.’33 Een belangrijk verschil met de

ontwikkelingen in andere landen, is dat de veranderingen in Nederland voornamelijk geweldloos

gingen. In andere landen was er in de jaren zestig vaak een gewelddadige strijd nodig om

verandering teweeg te brengen.34 In Nederland werd verandering niet met geweld tegengehouden

door de elite. Dit komt door een afkeer van geweld bij de Nederlandse elite, volgens James

Kennedy.35

1.2. Oorzaak van de sociale en culturele veranderingen in de jaren zestig De literatuur is niet eenduidig over de oorzaak van deze sociale en culturele veranderingen in de

jaren zestig. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen literatuur waarin de krachten van

onderop als oorzaak worden aangewezen voor de veranderingen in de jaren zestig (Hans Righart,

Piet de Rooy en Bram Mellink) en literatuur waarin de rol van bovenaf als oorzaak wordt gezien

(James Kennedy).36 James Kennedy stelt dat sociale en culturele verandering in Nederland mogelijk

23 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam Antwerpen 1995), 59. 24 Ibidem, 41. 25 Ibidem, 40. 26 Ibidem, 41. 27 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 29. 28 Ibidem, 32. 29 Ibidem, 35-37. 30 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 45-46. 31 Kleijer, Henk, Rudi Laermans, and Ger Tillekens. ‘De markt van vermaak en plezier’, 389. 32 N. C. Thijssen, De jaren zestig herinnerd. Over gedeelde idealen uit een linkse periode (Amsterdam 2012), 13-14. 33 Ibidem, 14. 34 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 11. 35 Ibidem, 22. 36 N. C. Thijssen, De jaren zestig herinnerd, 13-14.

8

was doordat de elite aanpassingsgezind was en ziet de rol van de elite, bovenaf, als oorzaak.37 Er

heerste na de oorlog volgens Kennedy een idee van noodzaak om met de tijd mee te gaan en te

moderniseren onder de elite.38

Hans Righart wijst daarentegen een generatieconflict aan als de oorzaak van de veranderingen.

Zowel de vooroorlogse generatie als de babyboomers hadden in de jaren zestig te maken met een

generatiecrisis door de toegenomen welvaart en snelle veranderingen die dit veroorzaakte.39

Rigthart zegt dat de veranderingen werden veroorzaakt door invloeden van onderop, namelijk de

jongeren liepen voorop in de sociale en culturele veranderingen van de jaren zestig.40 De

meegaandheid van de oudere generaties maakte de verandering mogelijk. De afstand tussen de na

de oorlog geboren jongeren en de vooroorlogse oudere generatie was groot, doordat deze twee

groepen door een andere samenleving waren gevormd.41 Gezamenlijke gebeurtenissen en

ervaringen dragen bij aan het vormen van een generatie en de identiteit die daarbij hoort.42 Dit

leidde ertoe dat de jeugdcultuur, met andere sociale en culturele waarden, zich tegen de

maatschappij ging verzetten. Pas eind jaren zestig kreeg dit steeds meer een politiek karakter

volgens Righart.43 Kennedy stelt daarentegen dat de verschillen tussen de jeugd en hun ouders

meestal niet zo groot zijn en dat zonder steun van sympathisanten uit de middenklasse de ideeën

van de jeugd niet zouden zijn overgenomen.44

Ook Piet de Rooy ziet de oorzaak niet in het generatieconflict van Righart, omdat een groot deel

van de ‘protestgeneratie’, de babyboomers geboren van 1945 tot 1955, niet meedeed aan de

protesten en een groot deel van de protesten werden gedragen door de generatie daarvoor.45 Ook

bij de verklaring van Kennedy, de volgzame elite, sluit De Rooy zich niet aan, omdat dit volgens De

Rooy niet de opkomst van de opstandigheid zou verklaren.46 De Rooy stelt dat midden jaren vijftig

de wederopbouw was voltooid en dit leidde tot de vraag hoe het nu verder moest gaan met

Nederland.47 Het werd mogelijk om kritiek te geven op andere problemen en de politiek kreeg hier

vaak de schuld van. Dit leidde tot een legitimiteitscrisis volgens De Rooy, waar op twee manieren op

gereageerd werd: een streven naar progressief beleid en een progressieve levenshouding. Deze

progressieve levenshouding, of mentaliteit, moest getoond worden in het uiterlijk en gedrag, het

uitvoeren van progressief beleid was hiervoor onvoldoende.48 Het gevolg hiervan was een behoefte

naar authenticiteit, het individu moest zijn eigen waarden en normen volgen.49

Ook Bram Mellink omschrijft dat er na de oorlog steeds meer nadruk kwam op het individu en

de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. Hierdoor kwam er meer ruimte voor

individualisering. Dit leidde onder andere tot ideeën over hoe de jongere generatie moest worden

opgevoed. Er kwam meer aandacht voor vrijheid en verantwoordelijkheid in de opvoeding en het

onderwijs.50 Ook Kennedy stelt dat de jeugd onder andere meer vrijheid kreeg in de jaren vijftig door

37 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 20-21. 38 Ibidem, 24-25. 39 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 26. 40 Ibidem, 30. 41 Ibidem, 26-27. 42 Ibidem, 18. 43 Ibidem, 28-29. 44 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 128. 45 Piet de Rooy, Alles en wel nu! Een geschiedenis van de jaren zestig (Amsterdam 2020), 43-47. 46 Ibidem, 47-50. 47 Ibidem, 138. 48 Ibidem, 139-141. 49 Ibidem, 150, 156. 50 A.G.M. Mellink, Worden zoals wij. Onderwijs en de opkomst van de geïndividualiseerde samenleving sinds 1945 (Amsterdam 2013), 17.

9

een andere opvoeding en een betere opleiding.51 De studenten die lid waren van de

studentenwerkgroepen hadden dus grotendeels een vrijere opvoeding gehad dan hun ouders en

werden meer aangemoedigd om hun eigen ideeën te vormen.

Mellink stelt daarnaast dat historici in onderzoeken naar de ontzuiling te weinig aandacht

besteden aan het verband tussen verzuiling en individualisering.52 In de jaren zestig ontstond er een

andere houding ten opzichte van het geloof volgens Mellink: ‘De religiositeit van gelovigen werd

voortaan afgemeten aan hun bereidheid om in de alledaagse praktijk op weloverwogen, persoonlijke

gemotiveerde wijze aandacht te schenken aan het geloofswezen.’ 53 Hierdoor ervaarden de gelovigen

meer vrijheid dan voorheen, doordat op het gebied van seksualiteit en politieke partijkeuze minder

institutionele regels waren. Daarentegen werd echter van het individu verwacht dat deze hun geloof

toonde in de interacties met anderen en levensovertuiging. 54 Het individu werd verondersteld om

hun eigen geloofskeuzes te kunnen maken.

Volgens Mellink zal dit uiteindelijk leidden tot de gezagscrisis aan het einde van de jaren zestig;

door de gedachte dat het individu in staat was om zelf keuzes te maken en te handelen konden

instanties steeds minder gezag uitoefenen op individuen. Het idee van zelfstandigheid van het

individu opgebracht door de kerkelijke instanties, leidde juist net tot een afkeer van deze

instanties.55 Daarnaast zorgde de individualisering voor een proces van groepsvorming, individuen

uit verschillende maatschappelijke groepen voelden zich verbonden met elkaar. Dit werd

veroorzaakt doordat ze samen streefden naar het idee van een samenleving op basis van individuele

vrijheid en verantwoordelijkheid.56

In de publicaties van Kennedy, Righart, De Rooy en Mellink zijn dus drie verschillende oorzaken

te vinden voor de veranderingen in de jaren zestig: een meegaande elite, een generatieconflict en de

toegenomen individualisering/het streven naar authenticiteit. Er zijn echter ook veel

overeenkomsten te vinden. De eerdergenoemde welvaart en secularisering die Nederland in deze

periode doormaakte, worden door allen als een van de oorzaken voor de veranderingen gezien. Ook

de toename van jongeren die onderwijs volgden en een hierdoor stijgend opleidingsniveau wordt als

een van de oorzaken aangekaart.57

In de jaren zestig heerste het idee dat alles heel snel aan het veranderen was.58 Dit bleek ook uit

hoe de geïnterviewden zich deze periode herinneren. Over hoe snel de veranderingen in de jaren

zestig gingen, vindt in de literatuur ook discussie plaats. Volgens De Rooy was er in de jaren zestig

geen sprake van een versnelling van veranderingen, maar vielen er verschillende veranderingen

samen die leidde tot het gevoel dat de maatschappij veranderde.59 Kennedy stelt daarentegen dat

Nederland vergeleken met andere Europese landen in de jaren zestig een snelle verandering

doormaakte.60

Hoe snel deze veranderingen ook plaatsvonden, de toegenomen welvaart en deelname aan

onderwijs zorgden voor veranderingen in de wereld van jongeren. De studenten die lid waren van de

studentenwerkgroepen groeiden op met deze veranderingen. Dit komt verderop aan de orde in de

51 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 43-44. 52 A.G.M. Mellink, Worden zoals wij, 18-20. 53 Ibidem, 99. 54 Ibidem, 102-103. 55 Ibidem, 103. 56 Ibidem, 14. 57 N. C. Thijssen, De jaren zestig herinnerd, 13-14. 58 Piet de Rooy, Alles en wel nu!, 41. 59 Ibidem, 137-138. 60 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 10.

10

paragrafen over jeugdcultuur en studentenbewegingen. Ook de seksuele revolutie was belangrijk

voor de wereld van de homoseksuele studenten.

1.3. Seksuele revolutie

‘Het was natuurlijk een tijd in die jaren dat er op seksueel gebied hele grote veranderingen

waren, ik denk dat we de tijd erg mee hadden.’

- Rijk-Jan Sikkel over de periode waarin de studentenwerkgroepen opkwamen.61

De werkgroepen ontstonden in een tijd van een veranderende houding ten opzichte van seks. De

seksuele revolutie begon in Nederland in de jaren zestig.62 Onder andere door de introductie van de

anticonceptiepil in 1964 werd er anders naar seks gekeken.63 De pil zorgde voor meer seksuele

vrijheid, omdat het hebben van seks voor plezier in plaats van voortplanting makkelijker werd.64

Vanaf het begin van de jaren zestig nam daarnaast de invloed van de kerk in Nederland af. De strikte

moraal van religieuze organisaties over seks werd hierdoor minder belangrijk. De Nederlandse

Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH) streed onder leiding van Mary Zeldenrust voor

seksuele hervormingen en had in de jaren zestig meer dan 200.000 leden. De verandering had mede

zoveel leden, omdat alleen leden condooms konden kopen.65

De seksuele revolutie begon in de jaren zestig, maar de meeste veranderingen vonden pas plaats

in de jaren zeventig.66 Ook de wet bleef aanvankelijke achter op de lossere seksuele moraal aan het

eind van de jaren zestig, waardoor het aantal gedwongen huwelijk onder jongeren toenam in deze

periode. Anticonceptie was voor de jongeren niet bereikbaar, terwijl seks voor het huwelijk steeds

meer gewoon werd.67 Condooms waren alleen te koop voor leden van de NVSH en seksuele

voorlichting was er weinig. Abortus werd pas gelegaliseerd in 1984, na een lange periode van verzet

ertegen door confessionele partijen.68 Dat er in deze tijd veel veranderde in de seksuele moraal blijkt

ook uit onderzoek van het SCP. In 1965 vond slechts 21% dat seks voor het huwelijk geoorloofd is,

ten opzichte van 58% in 1975.69 Dat deze veranderende moraal veel invloed had op de vrijheid van

de jeugd, blijkt uit de stelling ‘Ouders moeten bepalen hoe laat 20-jarige dochter thuiskomt’. In 1965

was 53% het met deze stelling eens, in 1975 13%.70

De seksuele revolutie zorgde ervoor dat er in Nederland een vrijer seksueel moraal kwam.

Hierdoor was het onder andere voor jongeren mogelijk om in contact te komen met andere

jongeren zonder toezicht van hun ouders.71 Voorheen was het normaal geweest voor veel jongeren

61 Interview Rijk-Jan Sikkel. 62 Gert Hekma, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’ in: Gert Hekma en Alain Giami, ed., Sexual Revolutions (Amsterdam 2014), 60-80, aldaar 60. 63 Ruut Veenhoven, ‘Wat bracht de seksuele revolutie’ in: S.W. Couwenberg, ed., Seksuele revolutie ter discussie. Van Phil Bloom tot Seks and the City (Budel 2015), 93-105, aldaar 97. 64 Ger Wieberdink, ‘De seksuele moraal voor en na de pil’, website Andere Tijden. (https://www.anderetijden.nl/aflevering/558/De-seksuele-moraal-voor-en-na-de-pil 14 juli 2019) 65 Gert Hekma, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’, 63-65. 66 Ibidem, 66. 67 Evert Ketting, ‘De seksuele revolutie van jongeren’, in: Gert Hekma ed., Het verlies van de onschuld. Seksualiteit in Nederland (Groningen 1990), 69-84, aldaar 76-77. 68 Ger Wieberdink, ‘De seksuele moraal voor en na de pil’, website Andere Tijden. 69 Evert Ketting, ‘De seksuele revolutie van jongeren’, 71. 70 Ibidem, 71. 71 Cas Wouters, ‘Seks en de seksen voor en na de seksuele revolutie’ in: S.W. Couwenberg, ed., Seksuele revolutie ter discussie. Van Phil Bloom tot Seks and the City (Budel 2015), 106-127, aldaar 115.

11

om onder toezicht van chaperonnes in contact te komen met leeftijdsgenoten.72 Het werd in de

jaren zestig steeds normaler voor jongeren om te ‘daten’. Voor homoseksuele jongeren was dit

lastiger, doordat artikel 248bis homoseksueel contact verbood onder de 21 jaar. Hierdoor waren er

weinig ontmoetingsplaatsen voor homoseksuele jongeren en riskeerden ze de wet te overtreden.

Door de seksuele revolutie werd homoseksualiteit meer geaccepteerd in de samenleving. Waar

homoseksualiteit voor de jaren zestig in de wetenschap als een ziekte werd bestempeld, veranderde

dit beeld in de jaren zestig.73 Psychiaters omschreven homoseksualiteit niet meer als een

psychiatrisch probleem. Dit droeg bij aan de mogelijkheden om in het openbaar een niet-

heteroseksuele geaardheid te verkondigen en het werd langzaamaan door progressieve christelijken

gezien als een morele plicht om de homoseksuele medemens te accepteren.74 Dit beeld werd ook

verkondigd in de media, bijvoorbeeld door de uitspraken van psychiater Trimbos op de radio bij het

programma ‘Gehuwd en Ongehuwd’. In dit radioprogramma werd homoseksualiteit besproken en

werden homoseksuele mensen beschreven als normale mensen, met slechts een ongewone

seksualiteit.75 Volgens Bram Stok zocht Trimbos hierin ‘naar standpunten waarin modern christelijke

opvattingen over medemenselijkheid waren verweven met psychiatrisch-therapeutische inzichten

en probeerde die op voor een breed publiek acceptabele wijze te formuleren.’76

Gelijktijdig was er sprake van een verandering in de houding van de kerk ten opzichte van

homoseksualiteit. Er werd meer nadruk gelegd op het belang van de ‘vaste vriendschap’ en

positiever gekeken naar homoseksualiteit. Desondanks bestonden er veel vooroordelen over

homoseksuelen in de samenleving.77 Uit een enquête uit 1968 blijkt bijvoorbeeld dat 36% van de

ondervraagden vond dat homoseksuelen niet vrij mochten zijn om te leven op hun eigen manier.78

De populariteit van dit standpunt nam echter langzaam af en de acceptatie nam toe. Doordat

homoseksualiteit steeds meer geaccepteerd werd, verdwenen de traditionele homoseksuele

ontmoetingsplaatsen steeds verder naar de achtergrond. Deze plekken werden vervangen door

semi-privé plekken, zoals sauna’s en darkrooms.79 Homoseksualiteit kwam steeds meer in de

openbaarheid. In 1963 trad Gerard Reve als eerste openlijk homoseksueel op nationale televisie op.

Een jaar later volgde Benno Premsela in een uitzending over het COC en het tijdschrift Dialoog.80

1.4. Jeugdcultuur De studentenwerkgroepen werden gevormd in een tijd dat er veel jongerenbewegingen waren. De

jongeren geboren na de oorlog vormden een grote groep in de samenleving, met vaak andere

ideeën dan de generaties voor hen. Ze verzetten zich tegen hun ouders, die aan de oude normen en

waarden van voor de oorlog vasthielden. Tegelijkertijd kregen jongeren steeds meer vrijheid van hun

ouders.81 Dat resulteerde eind jaren vijftig in de opkomst van de jeugdcultuur.82 Waar voor de oorlog

72 Ibidem, 120. 73 Gert Hekma, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’, 73. 74 Bram Stok, ‘De kracht van de moraal. De doorbraak in het emancipatieproces van Nederlandse homoseksuelen’, Amsterdam Sociologisch tijdschrift, 18 (1991), 3-33, aldaar: 11-12. 75 Ibidem, 11. 76 Ibidem, 11. 77 Gert Hekma, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’, 73. 78 Saskia Keuzenkamp, David Bos, Jan willen Duyvendak en Gert Hekma, Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland (Den Haag 2006), 39. 79 Gert Hekma, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’, 72. 80 ‘Homo-emancipatie op radio en tv. Van Gerard Reve tot Gay Pride’, 21 november 2016, website Andere Tijden. (https://anderetijden.nl/artikel/415/Homo-emancipatie-op-radio-en-tv 14 juli 2019) 81 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 82. 82 Cas Wouters, ‘Seks en de seksen voor en na de seksuele revolutie’, 116.

12

de jeugdorganisaties van de verschillende zuilen belangrijk waren, werden deze na de oorlog steeds

minder populair en nam hun ledenaantal af.83 De jongeren gingen zichzelf organiseren buiten deze

organisaties om.

De toename in welvaart in de jaren zestig zorgde ervoor dat ook jongeren consumenten werden.

De lonen stegen aan het begin van de jaren zestig, waardoor mensen meer te besteden hadden.84

Daarnaast droegen jongeren steeds minder geld af aan hun ouders. Waar het voorheen normaal was

dat thuiswonende jongeren hun hele loon afstonden aan hun ouders, veranderde dit in de jaren

vijftig naar kostgeld dat maar een deel van het loon omvatte.85 Jongeren werden in deze tijd dan ook

belangrijkere consumenten dan voorheen.86 Dit is goed terug te zien bij de Nozems in de jaren vijftig,

die bekendstonden om hun brommers. Brommer bezit maakte het mogelijk voor jongeren om

steeds verder te reizen, waardoor jongeren uit de buitenwijken zich ook in het centrum van steden

gingen verzamelen.87

Naast een toename aan massaconsumptie, ging ook de arbeidsduur in deze periode omlaag.

Hierdoor hadden mensen, onder wie de jongeren, meer vrije tijd dan voorheen.88 Een voorbeeld

hiervan is de succesvolle strijd voor een vrije zaterdag, die vanaf 23 december 1960 werd

ingevoerd.89 De toegenomen vrije tijd werd door de jongeren besteed aan ‘plezier en vermaak’

(volgens een artikel van Henk Kleijer, Rudi Laermans en Ger Tillekens over het ontstaan van

jeugdcultuur).90 Door een toename aan vrije tijd was het mogelijk om deze te besteden aan meer

dan bijkomen van de werkweek.91 Het hebben van plezier was voor de jongeren steeds belangrijker

geworden.92

Daarnaast nam in de jaren vijftig het aantal jongeren dat onderwijs volgde gestaag toe. In 1950

volgde nog maar 27% van de 12-25-jarigen onderwijs, tegenover in 41% in 1960.93 P. de Rooy

beschrijft in zijn artikel over jeugdcultuur drie gevolgen hiervan. Allereerst zorgde de toename aan

onderwijsdeelname ervoor dat steeds meer jongeren hoger opgeleid waren dan hun ouders. Ten

tweede zorgde het ervoor dat school een belangrijkere plaats innam in het dagelijks leven van

jongeren en ten derde verkleinde het onderwijs de verschillen tussen verschillende groepen

jongeren.94 De toename van schoolgaande jongeren had dus gevolgen voor de manier waarop

jongeren in de jaren vijftig en zestig leefden. Een van de gevolgen van deze verandering was een

toenemende focus op de omgang met medejongeren, wat weer bijdroeg aan de opkomst van

jeugdcultuur. Daarnaast was het voor jongeren makkelijker geworden om kritiek te hebben op hun

ouders, omdat ze veelal een hoger opleidingsniveau hadden dan hen.95

De positie van de jongeren in de samenleving werd door hun toegenomen vrijheid en financiële

middelen steeds belangrijker. Jongeren mochten in de jaren vijftig en zestig echter nog niet

stemmen. Hierdoor hadden ze ondanks hun toegenomen positie in de maatschappij geen

zeggenschap over de politiek. Tot 1967 mocht men pas vanaf 23 jaar stemmen, na 1967 werd dit

83 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 81. 84 Kleijer, Henk, Rudi Laermans, and Ger Tillekens. ‘De markt van vermaak en plezier’, 388. 85 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 80. 86 Louis Vos, Mark Derez, Ingrid Depraetere, Wivina van der Steen, Studentenprotest in de jaren zestig. De stoute jaren (Tielt 1988), 15. 87 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 80-81. 88 Kleijer, Henk, Rudi Laermans, and Ger Tillekens. ‘De markt van vermaak en plezier’, 387. 89 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 68. 90 Kleijer, Henk, Rudi Laermans, and Ger Tillekens. ‘De markt van vermaak en plezier’, 387. 91 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 86. 92 Tom Ter Bogt en Belinda Hibbel, Wilde jaren. Een eeuw jeugdcultuur (Utrecht 2000), 86. 93 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 79. 94 Ibidem, 79. 95 Tom Ter Bogt en Belinda Hibbel, Wilde jaren, 81.

13

vanaf 21 jaar en in 1971 werd dit verder verlaagd naar 18 jaar.96 Juridisch was hun positie dus nog

beperkt. Volgens Hans van Ewijk streden jongeren in deze tijd om hun erkenning als volwassenen.97

Ondanks het ontbreken van stemrecht werden jongeren vanaf 18 jaar steeds meer als volwassenen

gezien door de overheid.

In deze periode werd, zoals eerder besproken, het individu steeds belangrijker. Deze toename in

individualisering ging samen met de toegenomen welvaart. De ontzuiling droeg bij aan het afnemen

van de collectiviteit en hierdoor kwam er meer nadruk te liggen op het individu.98 Voor jongeren was

het daarom steeds belangrijker om zichzelf als individu te onderscheiden.99 Rob Tielman benadrukt

het belang van eigen identiteiten voor jongeren. Dit was volgens hem ook belangrijk voor

homoseksuele jongeren: ‘Aan de andere kant, wist ik ook dat je tegen die onderdrukkende kant niets

kan doen als je geen eigen identiteiten ontwikkelt en ik vond dus bij zowel PANN100 als de

homolesbische beweging in de ruimere zin, het heel belangrijk dat je dus die identiteitsontwikkeling

van jongeren stimuleert.’101 De studentenwerkgroepen en het COC boden een plek om een

collectieve homo-identiteit te ontwikkelen.102 Jongeren maakten vaak onderdeel uit van een

subcultuur, zoals de eerdergenoemde nozems of iets later de provo’s.

Een voorbeeld van de opkomst van jeugdcultuur zijn de provo’s. Deze groep had een politieke

boodschap en verzette zich tegen de autoriteiten. Met verschillende plannen en acties probeerden

ze verandering teweeg te brengen, de bekendste hiervan is het witte fietsenplan. De provo’s

kwamen ook op voor seksuele vrijheid en toegang tot informatie over seks en anticonceptie. Provo

behaalde in 1966 een zetel in de gemeenteraad van Amsterdam. Het succes van de provo’s

inspireerde andere bewegingen.103

Binnen de provo’s was homoseksualiteit geaccepteerd volgens Janhuib Blans, die zowel

betrokken was bij de ASWH als bij de provo’s.104 Ze zetten zich ook in voor de acceptatie van

homoseksualiteit. Provo bracht onder andere in 1966 een pamflet uit waarin homoseksualiteit ter

sprake kwam (zie afbeelding 1). Hierin staat onder andere de volgende tekst met betrekking op

artikel 248 bis:

‘Appel 1: PROVO ageert tegen de onrechtvaardigheid in de wet die een meisje van 17 en een

jongen van 18 geslachtsrijp acht, maar uitsluitend voor een heteroseksuele verbintenis.’105

- Appel aan het Amsterdamse promotariaat (17 mei 1966)

De Provo’s waren de enige politieke partij die zich op dat moment uitsprak tegen de discriminatie

van homoseksuelen.

96 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 89. 97 Hans van Ewijk, De verschuiving. De veranderende status van jongeren in de jaren tachtig (Utrecht 1994), 20. 98 Kleijer, Henk, Rudi Laermans, and Ger Tillekens. ‘De markt van vermaak en plezier’, 389. 99 Tom Ter Bogt en Belinda Hibbel, Wilde jaren, 87. 100 PANN organiseert sinds 1969 inclusieve feesten waar zowel homo- als heteroseksuele jongeren welkom zijn. 101 Interview Rob Tielman, 7 juni 2019. 102 Elise van Alphen, Alles werd politiek. De verhouding tussen het politieke en het persoonlijke in de humanistische en de homolesbische beweging in Nederland, 1945-1980 (Breda 2016), 193-195, 243-245. 103 Gert Hekma, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’, 64. 104 Interview Janhuib Blans, 13 juni 2019. 105 Duco van Weerlee, Appel aan het Amsterdamse promotariaat, 17-05-1966. (Afkomstig uit: Frans Panholzer’s Amsterdamse Pamfletten Catalogus, ook raadpleegbaar op: https://www.provo-images.info/af.html)

14

Afbeelding 1: Pamflet: Appel aan het Amsterdamse promotariaat 17 mei 1966

1.5. Studentenbewegingen In de jaren vijftig en zestig was er een grote toename van het aantal studenten in Nederland en

andere westerse landen. In 1960 waren er in Nederland ongeveer 40.700 studenten en in 1965 was

dit aantal meer dan verdubbeld tot 85.100 studenten.106 Dit waren de zogenaamde babyboomers,

die als een zeer grote groep hoger onderwijs volgden. Daarnaast werd door de toenemende

welvaart het hoger onderwijs voor meer mensen toegankelijk.107 Dit zorgde ervoor dat studenten

meer dan voorheen uit verschillende klassen uit de samenleving afkomstig waren, waardoor de

klassenverschillen minder sterk werden.108 Ook steeg hierdoor het aantal studenten dat financiële

steun kreeg van de overheid, in ’60-’61 was dit 28,5 procent ten opzichte van 6,2 procent in 1949.109

Tegelijkertijd waren er grote studentenprotesten aan het einde van de jaren zestig.110 In

Nederland kwamen de studenten massaal in opstand na de publicatie van een rapport over

medezeggenschap aan de universiteiten in februari 1968. De studenten waren het niet eens met de

in het rapport voorgestelde structuur van het bestuur van de universiteit, die hiërarchisch was. In

sommige studentenkringen was een visie ontwikkeld van een radenuniversiteit, waarbij een gekozen

raad het bestuur vormde van de universiteit. In Amsterdam leidde dit uiteindelijk tot de bezetting

van het Maagdenhuis in 1969.111 De studenten eisten meer medezeggenschap. Deze massale

studentenprotesten stierven langzaam uit toen de beweging versplinterd raakte in verschillende

106 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 69. 107 Louis Vos, Mark Derez, Ingrid Depraetere, Wivina van der Steen, Studentenprotest in de jaren zestig, 14. 108 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 69-70, 168. 109 Ibidem, 168. 110 Louis Vos, Mark Derez, Ingrid Depraetere, Wivina van der Steen, Studentenprotest in de jaren zestig, 36. 111 Ibidem, 36.

15

kleine groeperingen.112 Deze studentenprotesten zorgden er wel voor dat er aan het einde van de

jaren zestig meer inspraak kwam van studenten aan universiteiten en dat studenten hadden geleerd

zich te verenigen in actiegroepen.

De studenten konden onder andere in protest komen door de houding van de samenleving ten

opzichte van studenten in die tijd. Er was veel ruimte voor zelfontplooiing voor studenten en weinig

verantwoordelijkheid. Hierdoor konden ze zich eerder dan andere jongeren, die bijvoorbeeld al

werkten, veroorloven om in opstand te komen.113 Deze vrijheid zorgde er bovendien voor dat

studenten zich makkelijk konden verenigen, zoals bij de studentenwerkgroepen homoseksualiteit

gebeurde. Van oudsher was er binnen studenten sprake van een eigen subcultuur, het corps.114 Het

corps kende zijn eigen gewoontes en omgangsvormen, zoals ook andere jeugdculturen dit hebben.

Ook andere studentenverenigingen kenden hun eigen subcultuur.

Al in de jaren vijftig ontstond de wens bij studenten om onafhankelijker te zijn van hun ouders,

door onder andere meer financiële steun te eisen van de overheid. Om deze wens te ondersteunen

werd in 1963 Studenten Vakbeweging (SVB) opgericht.115 Hans Righart stelt dat deze studenten vrij

weinig politiek georiënteerd waren en slechts beperkte wensen hadden wat betreft

studentenbelangen: ‘Andere actiepunten waren de tariefsverhogingen in de mensa, de bouw van

studentenflats, extra toeslagen bij “overdreven koude winters, waardoor al het maandgeld in de

kachel verdwijnt”, of studenten die “na aankoop van een handboek de rest van de maand in de

fabriek moeten gaan werken”.’116 Pas aan het einde van de jaren zestig, als er grote protesten zijn in

het buitenland, richtte ook de studentenbeweging in Nederland zich op grotere politieke

veranderingen.117

1.6. Het COC In Nederland was het COC sinds 1946 de belangrijkste vereniging voor homoseksuelen.118 Toen het

COC werd opgericht kreeg het de naam Shakespeare Club, enerzijds omdat deze naam een goede

schuilnaam was, anderzijds omdat in Shakespeare’s stukken homoseksualiteit voor kwam. De

vereniging begon als een zogenaamde ‘lezercontavond’ voor lezers van het blad Levensrecht. Dit

blad was na de oorlog heropgericht door Niek Engelschman en Jaap van Leeuwen en richtte zich op

een homoseksueel publiek.119 Lezers konden elkaar op deze avonden ontmoeten, zoals dit

toentertijd bijvoorbeeld ook gebeurde in Zwitserland rondom het blad Menschenrecht.120 Na de

oorlog was er daarnaast volgens Maks Banens behoefte aan het opbouwen van een homoseksuele

subcultuur. Het COC probeerde hierin te voorzien en kon zo uitgroeien tot een grote vereniging.

Begin 1947 waren er zo’n 200 leden, maar aan het einde van 1947 was dit aantal gegroeid tot bijna

1000.121 Het COC was dus vanaf het begin een belangrijke ontmoetingsplaats voor homoseksuelen

en er vormden zich snel afdelingen in verschillende steden. Belangrijk hiervoor waren de sociëteiten

waar men elkaar kon ontmoeten. Al in 1946 werd de eerste sociëteit geopend in de Enge Kapelsteeg

112 Ibidem, 38. 113 P. de Rooy, ‘Vetkuifje waarheen?’, 92. 114 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 166. 115 Ibidem, 168-169. 116 Ibidem 171. 117 Ibidem, 256. 118 Dorelies Kraakman en Gert Hekma, ‘Inleiding’ in: Gert Hekma e.a. ed., Goed verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland (Amsterdam 1989), 15-32, aldaar 29. 119 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 89. 120 Maks Banens, ‘De eerste jaren van het COC’, in: Michael Dalles, e.a. ed., Homojaarboek 1 (Amsterdam 1981), 133-152, aldaar 135-136. 121 Ibidem, 137.

16

in Amsterdam: de Albrechtshaven.122 Daarnaast ging het COC vanaf 1947 actief groepen benaderen

met als doel afschaffing van artikel 248bis.123

Vanaf het begin moest het COC echter rekening houden met de autoriteiten en voorzichtig

optreden. De overheid probeerde het COC tegen te werken.124 Dit gebeurde op verschillende

manieren, zoals het niet erkennen van het COC als een vereniging, maar ook door de aanwezigheid

van zogenaamde ‘stillen’, afgevaardigden van de autoriteiten die rapporteerden over de

activiteiten.125 Ondanks deze rapportages werden de activiteiten van het COC niet verboden, omdat

er binnen de wettelijke kaders werd gehandeld. Er vonden echter wel intimidaties van de vereniging

en haar leden plaats door de autoriteiten. Het blad Levensrecht werd opgeheven in 1948 vanwege

problemen met de autoriteiten en een negatief oordeel van de Commissie van Advies voor de

Pornobestrijding over het blad.126 Mede hierdoor richtte het COC zich vanaf 1948 minder op de

buitenwereld; dat zou dit tot de jaren zestig voortzetten.

Ondanks de tegenwerking van de autoriteiten bleef het COC groeien. In 1959 bestond het COC

uit vijf regionale afdelingen en had het rond de drieduizend leden.127 Tot in de jaren vijftig was het

COC de belangrijkste ontmoetingsplaats voor homoseksuele mannen en vrouwen. Er kwamen echter

langzaam commerciële homobars op in Amsterdam, die voor concurrentie zorgden.128 Er bestond in

die jaren een groot onderscheid tussen zogenaamde ‘dansnichten’ en meer idealistischere

homoseksuele mannen en vrouwen. De ‘dansnichten’ waren slechts op zoek naar een veilige

omgeving en vonden het niet nodig om in openbaarheid te treden.129

In de jaren vijftig was het COC vooral gericht op gezelligheid en het creëren van een veilige

omgeving.130 Veel leden werden daarom lid onder een schuilnaam. Rob Tielman werd lid van het

COC net na zijn 21e verjaardag:

‘Ik weet nog dat ik, ik ben in augustus 21 geworden en in september had ik me al aangemeld en

toen was het dus heel gebruikelijk dat je dat onder een schuilnaam deed. Ik zei: Wat schuilnaam?

Ik wil gewoon onder mijn eigen naam, maar goed dat heb ik dus gedaan als een van de

eersten.’131

Ook een deel van het bestuur van het COC was destijds lid onder een schuilnaam, zoals Niek

Engelsmann, lid van het hoofdbestuur van 1947 tot en met 1963 en medeoprichter van het COC, die

de schuilnaam Bob Angelo gebruikte.132 Die keuze voor schuilnamen kwam voort uit het feit dat

openbaarheid van iemands homoseksualiteit voor maatschappelijke problemen kon zorgen. Zo werd

er vaak geen verklaring van zedelijk gedrag gegeven als bekend was dat iemand homoseksueel

was.133

122 Hanje Galesloot, ‘Bewaar mij voor de waanzin van het recht’, 31. 123 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 103. 124 Harry Oosterhuis, Homoseksualiteit in katholiek Nederland. Een sociale geschiedenis 1900-1970, (Amsterdam 1992), 136. 125 Maks Banens, ‘De eerste jaren van het COC’, 139-140. 126 Ibidem, 142. 127 Bram Stok, ‘De kracht van de moraal’, 8. 128 Ibidem, 8-9. 129 Ibidem, 9. 130 Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland. Studie van een emancipatiebeweging (Amsterdam 1982), 153. 131 Interview Rob Tielman. 132 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 89, 378. 133 Hans Marijnissen, ‘Voor de beoordelingscommissie gold: Eens een homo, altijd een homo’, Trouw, 16 december 2017. (https://www.trouw.nl/cs-b1ecfa14)

17

Het COC liep daarnaast tegen het probleem aan dat het niet erkend werd als vereniging. Dit was

toentertijd nodig om een vereniging te erkennen als rechtspersoon.134 Door deze goedkeuring was

het bestuur niet langer persoonlijk aansprakelijk voor de financiën van het COC.135 Deze goedkeuring

werd niet verleend, omdat de overheid bezwaar maakte tegen de standpunten van het COC ten

opzichte van homoseksualiteit en de contactadvertenties van getrouwde mannen die in het

toenmalige blad van het COC De Schakel stonden.136 Pas in 1973 en na tal van verzoeken ontving het

COC de noodzakelijke koninklijke goedkeuring om als vereniging te kunnen functioneren.137 Het

proces rondom koninklijke goedkeuring laat zien dat de overheid zich verzette tegen openlijke

homoseksualiteit in de samenleving. Het bevorderen van homoseksualiteit in de samenleving werd

afgekeurd.138

In de jaren zestig ging het COC zich meer naar buiten keren. Vanaf 1962 tot en met 1971 was

Benno Premsela algemeen voorzitter van het COC.139 Onder zijn leiding – Premsela was in 1948 lid

geworden van het COC onder zijn eigen naam in plaats van een schuilnaam wat toentertijd

gebruikelijk was – zou het COC veranderen in een emancipatiebeweging.140 In tegenstelling tot de

meeste (oudere) homoseksuelen in deze tijd, verstopte Premsela zijn homoseksualiteit niet, maar

trad hij hiermee naar buiten. Hij gaf er interviews over en bracht zo ook het COC meer in de

openbaarheid.141

Een andere manier waarop in de openbaarheid werd getreden, was door de oprichting van het

tijdschrift Dialoog in 1965. Dit tijdschrift werd ondergebracht in de stichting Dialoog, maar was

verbonden met het COC. 142 In tegenstelling tot het ledenblad van het COC Vriendschap richtte

Dialoog zich ook op niet-leden om zo de maatschappelijke dialoog over homoseksualiteit op gang te

brengen. 143 Veel conservatievere leden hadden moeite met het blad en de nieuwe pogingen de

maatschappelijke reacties op homoseksualiteit openlijk ter discussie te stellen. Door het tijdschrift in

een aparte stichting onder te brengen kon afstand tot het COC gecreëerd worden.144 De vraag welke

strategie en doelen het COC nu eigenlijk moest nastreven zorgde binnen het COC voor

meningsverschillen; de jongere generatie vond het COC te tam en te terughoudend.145

1.7. Het begin van de studentenwerkgroepen De werkgroepen in Utrecht en Amsterdam werden opgericht na bijeenkomsten georganiseerd door

het COC. Binnen het COC waren er al sinds 1963 bestuursleden die het COC wilden omvormen en

134 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 315. 135 Gert Hekma, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot de moderne tijd (Amsterdam 2004), 78. 136 Ibidem, 78. J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 223, 317. 137 Gert Hekma, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot de moderne tijd, 78. 138 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 317. 139 Bert Boelaars, ‘Benno Premsela. Bevlogen vormgever van homo-emancipatie’, in: Bert Gasenbeek ed., Vrijdenken en Humanisme in Nederland. 40 plekken van herinnering (Bussum 2017), 163. 140 Ibidem, 163. 141 Ingrid Ardonne en Jaak Slangen, ‘”Ssst…. homoseksueel!” In de roerige jaren zestig. De Leidse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit als kwartiermaker van het Leidse COC’, in: P.J.M. de Baar e.a. ed., Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1997 (Leiden 1998), 135-169, aldaar: 135. 142Elise van Alphen, Alles werd politiek. De verhouding tussen het politieke en het persoonlijke in de humanistische en de homolesbische beweging in Nederland, 1945-1980 (Breda 2016), 207. 143 Maurice van Lieshout, ‘”Een wat ethische, bezorgde toon”. Het tijdschrift Dialoog 1965-1967’, in: Gert Hekma e.a. ed., Goed Verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland, (Amsterdam 1989), 165-177, aldaar: 167. 144 Harry Oosterhuis, Homoseksualiteit in katholiek Nederland, 172. 145 Gert Hekma, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’, 66.

18

een meer maatschappijkritische koers wilden varen.146 Zij zochten daarom toenadering tot

verschillende groepen in deze periode, zoals de NVSH. Ook werd er contact gezocht met

jongerenorganisaties. De contacten tussen de studentenwerkgroepen en het COC waren mede

hierdoor vanaf het begin goed. Voor het strijden voor afschaffing van artikel 248bis had het COC

jongeren en studenten nodig die opkwamen voor hun rechten (omdat door dit artikel jongeren tot

hun 21e verjaardag niet terecht konden bij het COC). Een eigen organisatie voor jongeren was dus

nodig.

Met deze organisaties kon het COC vervolgens samen de strijd aangaan tegen artikel 248bis. Dit

was ook van belang, omdat het artikel 248bis bedacht was om jongeren te beschermen tegen

homoseksualiteit. Toen het artikel werd ingevoerd was de theorie dat jongeren homoseksueel

werden door verleidingen. Het artikel moest deze verleidingen tegengaan.147 In de jaren zestig was

in wetenschappelijk onderzoek deze theorie van verleiding echter al weerlegd, waardoor deze ook

politiek ter discussie kon worden gesteld. De vervolging wegens artikel 248 bis was aan het eind van

de jaren zestig afgenomen.148 Hierdoor hadden homoseksuele jongeren meer vrijheid om zich te

organiseren.

De jongeren konden via deze organisaties opkomen voor hun rechten. Ze streden tegen artikel

248bis, omdat ze het discriminerend vonden.149 Dat jongeren zelf zich verzetten tegen dit artikel, dat

bedoeld was om hen te beschermen, was een belangrijke stap in het protest ertegen. Daarnaast

zorgden de jongerenorganisaties voor een plek waar homoseksuele jongeren zichzelf konden zijn.

Binnen de studentenwereld waren publiekelijke uitingen van homoseksualiteit nog altijd een hoge

uitzondering en bij het COC waren de jongeren niet welkom tot hun 21e.150 De

studentenwerkgroepen zorgden dus voor een veilige omgeving waar homoseksuele studenten

sociale contacten konden aangaan met andere homoseksuelen.

In dezelfde periode werden er verschillende jongerensociëteiten opgericht voor homoseksuele

jongeren.151 Deze jongerensociëteiten boden een plek aan jongeren onder de 21, die nog niet

terecht konden bij het COC, net zoals de studentenwerkgroepen. In Amsterdam was zo op 10

september 1967 Zoos opgericht, waarna verschillende sociëteiten voor homoseksuele jongeren

volgden in andere steden, zoals in 1968 met Appolo in Rotterdam.152 In Amsterdam gebeurde dit

met steun van het jeugd- en jongerencentrum Ruimte in Amsterdam. Henk Branderhorst was

toentertijd directeur van Ruimte, en hij zou later ook betrokken zijn bij Nieuw Lila.153 Zoos kende

zowel een minimumleeftijd, zestien jaar, als een maximumleeftijd, 23 jaar, en was dus expliciet

bedoeld voor homoseksuele jongeren.154 De bovengrens van 23 jaar komt niet overeen met de 21

jaar uit artikel 248 bis, maar was in overleg met de Amsterdamse zedenpolitie afgesproken.155 In

146 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 215. 147 Marita Keilson-Luaritz, Marty PN van Kerkhof, Robertine Romeny e.a., Homoseksualiteit voor beginners. Over geschiedenis, emancipatie en leefstijl (Amsterdam 1991), 57. 148 Hansje Galesloot, ‘Bewaar mij voor de waanzin van het recht’, 8. 149 Interview Rob Tielman. 150 Interview Rijk-Jan Sikkel. 151 Luc Brants, Tussen repressie en provocatie. Geschiedenis van de homo- en lesbische emancipatie in Eindhoven 1948-1990 (Antwerpen – Apeldoorn 2017), 81. 152 Luc Brants, Tussen repressie en provocatie, 81 153 Hansje Galesloot, ‘Bewaar mij voor de waanzin van het recht’, 34. 154 Joost van Velzen, ‘Wereldprimeur op Keizersgracht 717’, Trouw, 1 mei 2007. (https://www.trouw.nl/cultuur-media/wereldprimeur-op-keizersgracht-717~b8323736/?referer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F). 155 Ibidem.

19

tegenstelling tot Zoos, dat in 1970 alweer werd opgedoekt, bleef Apollo in Rotterdam tot 2014

bestaan.156

De eerste organisatie voor homoseksuele studenten is het Homofiel Studenten Dispuut, oftewel

het HSD. Het doel van deze organisatie was ‘voorlichting geven aan homofiele studenten, hen met

gevoelsgenoten in kontakt brengen en op deze wijze bijdragen aan hun zelfakspetatie; dit door het

beleggen van gezelligheidsavonden.’157 Het dispuut stond alleen open voor studenten en richtte zich

met name op gezelligheid.158 Initiatieven van het COC leidden tot de oprichting van het dispuut. Dat

had op 13 mei 1966 een bijeenkomst georganiseerd in Utrecht voor homoseksuele studenten met

de hoop dat deze studenten zich zouden gaan organiseren.159 Deze bijeenkomst werd georganiseerd

nadat eerder in 1965 een poging tot het oprichten van een studentenwerkgroep in samenwerking

met het COC in Nijmegen niet was gelukt.160 De studenten organiseerden zich ook na de bijeenkomst

in Utrecht niet, maar enkele maanden daarna werd toch het HSD opgericht door de studenten Nico

Bredero en Francisco P. Versluis.161 Rob Tielman zegt over deze periode rondom de oprichting het

volgende:

‘Dat [de bijeenkomst voor homoseksuele studenten] was dus inderdaad georganiseerd [door het

COC] en toen was er dus een poging om die jongens te organiseren, maar ik weet […] dat Benno

Premsela, heel nadrukkelijk […] steeds zei: het is strategisch dat die jongeren zelf zich

organiseren, en dat het niet vanuit het COC wordt opgezet allemaal, want dan krijg je weer dat

idee van verleiding.’162

Bredero en Versluis vonden dat er ook voor homoseksuele studenten die ouder dan 21 jaar

waren en dus bij het COC lid konden worden een aparte vereniging nodig was, omdat studenten

graag omgaan met andere studenten.163 Het HSD kreeg de vorm van een studentenvereniging, met

de daarbij passende naam dispuut. Er werd nadrukkelijk nagedacht over activiteiten waarmee de

studenten met elkaar in contact konden komen, bijvoorbeeld door het spelen van schaak of het

organiseren van een kleine dansvloer.164 Voor het organiseren van hun activiteiten kon de HSD

gebruik maken van de sociëteit van de rooms-katholieke studentenvereniging Veritas.165

156 Joost van Velzen, ‘Wereldprimeur op Keizersgracht 717’, Trouw, 1 mei 2007. 157 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, Homologie 1 (1979), 11-14, aldaar: 11. 158 Ibidem, 12-13. 159 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 339. 160 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 31. 161 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 11. 162 Interview Rob Tielman. 163 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 12. 164 Ibidem, 12. 165 Ibidem, 12.

20

Afbeelding 2: Overzicht ontwikkeling begin van de werkgroepen166

In Amsterdam was ondertussen een groep studenten onder leiding van Rijk-Jan Sikkel begonnen

met de oprichting van een werkgroep.167 Hij liet zich daarbij inspireren door de ontwikkelingen in

Utrecht.168 Op 25 november 1967 werd de ASWH opgericht naar voorbeeld van de HSD in Utrecht.169

Deze oprichting werd aangekondigd in het ledenblad van het COC De Schakelkrant en in het

tijdschrift Dialoog.170 Vanaf het begin was er dus contact tussen de ASWH en het COC. Een van de

activiteiten van de ASWH was het organiseren van feesten voor zowel homoseksuele als

heteroseksuele jongeren. Deze feesten zorgden voor naamsbekendheid en waren een belangrijke

bron van inkomsten. Jongeren kwamen vanuit verschillende delen van het land op deze feesten

af.171 Volgens Joke Swiebel waren deze feesten van groot belang voor homoseksuele jongeren

omdat er ook minderjarigen mochten komen.172

Andere werkgroepen in andere studentensteden volgden (zie afbeelding 2). Op 16 december

1967 werd er een bijeenkomst georganiseerd door het COC voor de studentenwerkgroepen uit

verschillende steden met de titel: ‘Positiebepaling van de homofiele student’. Deze bijeenkomst

moest ervoor zorgen dat er goed contact werd onderhouden tussen het COC en de werkgroepen.173

Het hoofdbestuur van het COC wilde volgens Tim ter Meulen niet dat er allerlei verschillende

homogroepen ontstonden, omdat het van mening was dat een sterke groep het beste was voor

homo-emancipatie.174 Goed contact en coördinatie tussen het COC en de werkgroepen was hiervoor

nodig. Het COC ondersteunde de werkgroepen financieel, maar wilde de werkgroepen niet in de

166 Beknopte tijdlijn gebaseerd op meerdere bronnen: Stukken uit archief FSWH en J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning. Het COC 1946-1966 (Utrecht 1987), 339. 167 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 11. 168 Interview Rijk-Jan Sikkel. 169 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 12. 170 Ibidem, 12. 171 Interview Rijk-Jan Sikkel. 172 Interview Joke Swiebel. 173 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 12. 174 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 31.

21

eigen vereniging opnemen.175 Hierdoor konden de werkgroepen zelfstandig van het COC te werk

gaan en hadden ze veel vrijheid.

1.8. Verdere verspreiding van de werkgroepen Na de berichten over de oprichting van de studentenwerkgroepen in Amsterdam en Utrecht in

studentenblaadjes, werden andere geïnspireerd tot het oprichten van eigen werkgroepen.176 In

verschillende studentensteden kwamen homoseksuele studenten samen om na te denken over het

oprichten van een eigen werkgroep.177 Niet overal werd de oprichting van de werkgroepen meteen

geaccepteerd. De ASWH kondigde haar oprichting bijvoorbeeld aan in het universiteitsblad van de

VU. Dit veroorzaakte zelfs een kleine rel. Er werd door de redactie geweigerd om een aankondiging

van oprichting te plaatsen in het universiteitsblad, waarna de SRVU, studentenvakbond van de VU, in

opstand kwam tegen dit besluit.178

De in verschillende studentensteden opgerichte werkgroepen kwamen onder andere met elkaar

in contact op een bijeenkomst georganiseerd door het COC op 16 december 1967.179 Er ontstond de

wens om een landelijke actiegroep op te richten en er werd gekozen voor de voorlopige naam

‘Landelijk Studentencomité Homosexualiteit’.180 De lokale werkgroepen wilden een landelijke

actiegroep oprichten, omdat ze hiermee gezamenlijk konden optrekken en landelijke acties konden

voeren.181 Tijdens een bijeenkomst in maart 1968 waarbij werkgroepen uit Amsterdam, Leiden,

Utrecht, Delft, Groningen, Rotterdam en Tilburg aanwezig waren, werd besloten tot de definitieve

naam Federatie Studenten Werkgroepen Homosexualiteit.182 De oprichting van de FSWH werd

aangekondigd in de media, er verschenen onder andere berichten in het Parool en het NRC.183

De FSWH ging ook actief naar studentensteden toe om daar anderen te stimuleren om ook

werkgroepen op te richten. Verschillende werkgroepen zijn opgericht, nadat het FSWH contact

opnam met homostudenten in die steden.184 Het netwerk van de FSWH werd steeds groter door

deze verschillende lokale werkgroepen. Joke Swiebel reisde in deze periode voor de FSWH (en later

ook voor Nieuw Lila) het hele land door om te praten met lokale groepen:

‘Ik heb dus jarenlang niet gestudeerd, maar dat soort activiteiten. Dan gingen we inderdaad in de

trein naar Groningen, of Enschede, of Kampen om daar die groepen te bespreken, en dan hadden

we dat congres en dan weer dat, en dan bellen met mijn kameraden over wat we nu weer gingen

doen. Ik ben er heel erg intensief mee bezig geweest.’185

Niet in elke studentenstad was het makkelijk om een lokale actiegroep op te richten. Sommige

actiegroepen waren nog maar net opgericht, of ze werden alweer opgeheven, zoals de werkgroep in

Groningen, die maar enkele maanden bestond.186 Toch wist de FSWH door het oprichten van deze

175 Bert Boelaars, ‘Potten & poten aan de universiteit. Hoe het 12 jaar geleden begon’, 12-13. 176 Correspondentie, Archief FSWH. 177 Ibidem. 178 Interview Rijk-Jan Sikkel. 179 Bert Boelaars, ‘Potten & poten aan de universiteit. Hoe het 12 jaar geleden begon’, 12. 180 Notulen landelijke vergadering 30 maart 1968 FSWH, archief FSWH. 181 Ibidem. 182 Bert Boelaars, ‘Eksperimenten in integratie. Hoe het 12 jaar geleden begon’, Homologie 2 (1979), 13-14, aldaar 13. 183 Bert Boelaars, ‘Eksperimenten in integratie. Hoe het 12 jaar geleden begon’, 13. 184 Correspondentie met studenten uit verschillende steden over de oprichting van werkgroepen in 1968-1969, Archief FSWH. 185 Interview Joke Swiebel. 186 Correspondentie uit het archief van de FSWH.

22

werkgroepen en het onderhouden van contact met de al opgerichte werkgroepen contacten op te

bouwen met homoseksuele studenten in veel verschillende steden.

Vergeleken met Amsterdam waren de groepen in andere steden kleinschaliger. Ook de

afdelingen van het COC waren hier vaak kleinschaliger.187 Tussen september 1968 en augustus 1969

worden er elf werkgroepen genoemd in de begroting van de FSWH die zijn aangesloten bij de

federatie: in volgorde van oprichting HSD, ASWH, LSWH, TSWH, RSWH, NSWH, WSWH, EiSWH,

GSWS, ESWH en DSWH.188 Van enkele van deze werkgroepen wordt op dat moment meegedeeld dat

zij te weinig leden hebben of nog te kort bestaan om op dat moment contributie te kunnen betalen.

Oprichtingsdatum Werkgroepnaam Locatie

18 september 1967 HSD Utrecht

25 november 1967 ASWH Amsterdam

8 februari 1968 LSWH Leiden

1 april 1968 TSWH Tilburg

25 april 1968 RSWH Rotterdam

6 mei 1968 NSWH Nijmegen

11 december 1968 WSWH Wageningen

11 december 1968 EiSWH Eindhoven

16 mei 1968 GSWS189 Groningen

1968 ESWH Enschede

1968 DSWH Delft

Tabel 1: Oprichtingsdata van de werkgroepen190

De Leidse Studenten Werkgroep Homofilie (LSWH) werd er op 8 februari 1968 opgericht nadat

twee studenten uit Leiden de bijeenkomst van het COC in Amsterdam hadden bezocht.191 Dat zo’n

werkgroep nodig was voor de homo-emancipatie op de universiteit blijkt uit een artikel, ‘Homofiel

studeren te Leiden’, van Rob Harrewijn van 2 mei 1968 in het universiteitsblad waarin hij zich

beklaagde over de homofobie op de universiteit. Een van leden van de LSWH, Jan van Kakerken, was

uit het lokale Corps gepest volgens dit artikel.192 In tegenstelling tot sommige andere steden kende

Leiden in deze periode, net zoals Delft, geen lokale COC-afdeling.193

De Rotterdamse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit opgericht (RSWH) opgericht op 25 april

1968 kreeg zelfs een eigen publicatiebord in de hal van de Nederlandse Economische Hogeschool,

waardoor ze zichtbaar aanwezig waren op de hogeschool voor studenten.194 Ook andere

werkgroepen kregen erkenning van de onderwijsinstelling en konden hierdoor ook aanspraak maken

op financiële middelen. Zo ook de op 11 december 1968 opgerichte Eindhovense

Studentenwerkgroep Homoseksualiteit (Ei.S.W.H.).195 Op 12 maart 1969 vond de eerste bijeenkomst

187 Interview Joke Swiebel. 188 Begroting FSWH boekjaar 1 september tot en met 31 augustus 1969, Archief FSWH. 189 Tot 13 september 1968 onder de naam GSWH. 190 Gebaseerd op verschillende bronnen uit het archief van de FSWH en krantenartikelen over de oprichting van de werkgroepen. 191 Ingrid Ardonne en Jaak Slangen, ‘”Ssst…. homoseksueel!” In de roerige jaren zestig’, 140-141. 192 Ibidem 139-140. 193 Ibidem, 140. 194 Aad Koster, 1979: ‘Homo-zijn mag wel van de bisschop, maar je mag het niet doen’, 23 mei 2019, website Digitup. (https://digitup.nl/outinrotterdam/1979-homo-zijn-mag-wel-van-de-bisschop-maar-je-mag-het-niet-doen/ 10-1-2020) 195 Correspondentie bestuur FSWH met Wouter Zijl (21 december 1968 en 22 maart 1969), archief FSWH.

23

plaats van de Eindhovense Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (Ei.S.W.H.) waar het bestuur van

de FSWH voor is uitgenodigd. Uit een brief van Wouter Zijl, initiatiefnemer uit Eindhoven, aan het

bestuur van de FSWH blijkt dat de belangstelling voor deze werkgroep beperkt is, ook na een

reclame op de Technische Hogeschool. In maart 1969 telde de werkgroep slecht vier leden.196

De FSWH streefde ook na om internationaal invloed uit te oefenen en contacten te

onderhouden. Het persbericht over de oprichting van de FSWH werd ook in verschillende talen

verspreid. 197 In België kwamen eind jaren zestig ook studentenwerkgroepen van de grond. Soms

zoals bij die in Gent die in 1969 werd opgericht en tot 1977 bleef bestaan naar aanleiding van

contact met de FSWH.198 In 1972 werd er in België ook een samenwerkingsverband opgericht, naar

de FSWH in Nederland, genaamd Belgisch Studentenwerkgroepen Homofilie (BSWH).199

1.9. Conclusie In de jaren zestig waren er veel sociale en culturele veranderingen in Nederland. Ook nam de

welvaart in deze periode gestaag toe en werd de verzorgingsstaat opgebouwd. Hierdoor werd

onderwijs steeds toegankelijker, en kwamen er meer studenten. Tegelijkertijd vormde de generatie

die geboren was na de oorlog een grote groep in de samenleving. De jongeren gingen zich

duidelijker onderscheiden van oudere leeftijdsgroepen, wat leidde tot de opkomst van jeugdcultuur.

De toegenomen welvaart en individualisering gaven de jongeren meer vrijheden.

De veranderingen in de jaren zestig worden door historici op verschillende manieren verklaard,

er is geen eenduidig beeld over de oorzaak van de veranderingen. Er zijn drie verschillende oorzaken

die genoemd worden: een meegaande elite, een generatieconflict en de toegenomen

individualisering/streven naar authenticiteit.

De studenten volgden onderwijs in een periode waarin het onderwijs meer aandacht besteedde

aan het individu en hun vrijheid en verantwoordelijkheid volgens Bram Mellink. De studenten

werden gestimuleerd om hun eigen (geloofs)keuzes te maken. Er ontstond door de veranderingen in

de jaren zestig ruimte voor meer nieuwe initiatieven, zoals de studentenwerkgroepen

homoseksualiteit. De generatie die de studentenwerkgroepen oprichtte had meer keuzevrijheid en

werd aangemoedigd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Dit leidde tot individuen die bij

wilden dragen aan het verbeteren van de wereld.200

De seksuele revolutie zorgde ervoor dat homoseksualiteit steeds geaccepteerder werd. Het COC

was lange tijd een naar binnen gekeerde organisatie, maar in de jaren zestig kwam hier

langzamerhand verandering in. Het tijdschrift ‘Dialoog’ werd opgericht en Benno Premsela sprak op

tv over homoseksualiteit.201 Door artikel 248bis waren de jongeren binnen het COC echter pas

welkom vanaf 21-jarige leeftijd. Het idee dat jongeren door oudere homoseksuelen kunnen worden

verleid tot homoseksualiteit was in deze jaren nog erg aanwezig in zowel de maatschappij als binnen

de homobeweging zelf. Toch ontstond er mede doordat het idee van verleiding medisch en politiek

gezien ter discussie staat meer ruimte voor jongeren om zichzelf te organiseren. Er werden

jongerensociëteiten opgericht voor homoseksuele jongeren en later volgden de

studentenwerkgroepen. Ook het COC stimuleerde de jongeren om zichzelf te organiseren.

196 Correspondentie bestuur FSWH met Wouter Zijl (5 maart 1969), archief FSWH. 197 Archief FSWH. 198 Karen Vervaet, De Gentse studentenwerkgroep homofilie (1969-1977). De Gentse universiteit als haard van verzet, masterscriptie Universiteit Gent (2016), 13. 199 Ibidem, 60-61. 200 A.G.M. Mellink, Worden zoals wij, 125-126. 201 Ingrid Ardonne en Jaak Slangen, ‘”Ssst…. homoseksueel!” In de roerige jaren zestig’, 135.

24

HOOFDSTUK 2

De werkgroepen in actie Na hun oprichting voerden de studentenwerkgroepen homoseksualiteit verschillende acties. Er was

een groot protest in Den Haag in 1969 tegen artikel 248 bis, maar er waren ook kleinere acties, zoals

de zogenaamde dansacties en het verspreiden van affiches op hogescholen en universiteiten. Maar

hoe kwamen de werkgroepen tot de keuze om deze acties te organiseren? Hiervoor is een bepaalde

vorm van organisatie nodig. In dit hoofdstuk wordt daarom allereerst de structuur van de

werkgroepen onderzocht om erachter te komen wie er de leiding hadden binnen de werkgroepen en

hoe beslissingen werden gemaakt. Vervolgens worden de idealen van de FSWH en de verschillende

lokale werkgroepen behandeld. Deze idealen bepaalden het soort activiteiten dat de werkgroepen

organiseerden.

De werkgroepen organiseerden naast acties ook verschillende activiteiten gericht op

gezelligheid. Deze balans tussen zowel een opvangplek voor homoseksuele jongeren bieden,

gezelligheidsactiviteiten organiseren en maatschappelijke verandering teweeg proberen te brengen

door acties, zorgde voor discussies binnen de werkgroepen. Studenten werden lid vanuit

verschillende overwegingen. De oprichting van de opzichzelfstaande organisatie PANN in Utrecht,

die feesten organiseerden, is een voorbeeld van deze discussie.

2.1. Organisatie van de werkgroepen De werkgroepen werden opgericht door een handjevol enthousiaste studenten. Deze studenten probeerden vervolgens in contact te komen met andere homoseksuele studenten. Hiertoe werden affiches verspreid en teksten geplaatst in verschillende bladen van de hogescholen en universiteiten. Ook de lokale media berichtten over de oprichting van enkele werkgroepen. Na de oprichting werden er statuten opgesteld. In deze statuten stonden de structuur en de beoogde doelstellingen van de werkgroepen beschreven. De meeste werkgroepen kenden leden en een bestuur. Een grotere werkgroep, zoals de ASWH, had ook enkele commissies, die verantwoordelijk waren voor de verschillende activiteiten van de werkgroep, zoals het organiseren van de feesten.202 Volgens Rijk-Jan Sikkel waren er op het hoogtepunt ‘meer dan 100 vrijwilligers’ bij de ASWH.203

De werkgroepen hadden soms problemen met een goed werkende structuur. De veranderingen die de werkgroep in Groningen doormaakte is hiervan een voorbeeld. In Groningen werkte de werkgroep met een commissie van beheer en verschillende werkgroepen. In eerste instantie was er sprake van een hiërarchische structuur, maar in het informatiebulletin van 15 november 1968 wordt er een nieuwe structuur voorgesteld voor de werkgroep.204 De werkgroep was niet van de grond gekomen zoals de commissie van beheer, bestaande uit Harry Schouwenburg, Trinette Janssen, Boudewijn Jansen en Herman Beks, wilde.205 Daarom deed de commissie van beheer een voorstel voor een andere structuur, waarbij er een ‘Werkgroep Koördinatie & Beheer’ kwam, die de verschillende activiteiten van de werkgroep slechts zou coördineren en de algemene administratie en financiën bij zou houden. Deze werkgroep zou niet meer de leiding van de GSWS op zich nemen. Die werd belegd bij de plenaire vergadering, waar de verschillende werkgroepen verantwoordelijkheid aan moeten afleggen. Hierdoor was er ook geen gekozen bestuur meer binnen de werkgroep.206 Met deze veranderingen werd gepoogd een andere structuur dan bestuur en achterban te creëren binnen de werkgroep. De discussie en ontwikkelingen binnen de werkgroep in

202 Jaarverslag ASWH 1967-1968, Archief FSWH. 203 Interview Rijk-Jan Sikkel. 204 GSWS, ‘Intern Kommunikatie Bulletin’, 15 november 1968, archief FSWH. 205 Begeleidende brief ‘Intern Kommunikatie Bulletin’, 15 november 1968, archief FSWH. 206 GSWS, ‘Intern Kommunikatie Bulletin’, 15 november 1968, archief FSWH.

25

Groningen geven goed weer dat de structuur van de werkgroepen veranderlijk was en dat er binnen de werkgroepen discussies plaatsvonden over hoe deze georganiseerd moesten worden.

Ook op landelijk niveau werden er discussies gevoerd over de structuur van de werkgroepen. Op

de vergadering van 30 maart 1968 werd de structuur van de FSWH vastgelegd. Er werd onder andere

besloten dat de organisatie een ‘federatief karakter’ zou hebben, wat betekende dat betrokkenen bij

de FSWH behoorden tot de lokale werkgroepen en dat de lokale werkgroep twee afgevaardigden

per stad mocht sturen naar de Raad van Overleg.207 Vanaf september 1968 werd dit aantal

afgevaardigden (met stemrecht) gebaseerd op het aantal leden van de werkgroepen.208 Beslissingen

binnen de FSWH werden genomen in deze overleggen waarbij dus vertegenwoordigers van lokale

werkgroepen aanwezig waren. Hierdoor had de FSWH zelf geen leden. Ook werd er besloten dat de

Raad van Overleg ongeveer elke twee maanden bijeen zou komen.209 Daarnaast was er een Landelijk

Werkcomitee dat bestond uit vier mensen: een voorzitter, secretaris, penningmeester en

perschef.210 Dit Werkcomitee hield zich bezig met het onderhouden van contacten en de overige

dagelijkse bezigheden van de FSWH.

De verschillende lokale werkgroepen waren lid van de FSWH en betaalden hieraan contributie. Dit zorgde ervoor dat de FSWH middelen had voor haar activiteiten. Deze contributies waren gebaseerd op het aantal leden van de lokale werkgroepen.211 Enkele werkgroepen hadden te weinig leden of waren nog in opstartende fase en droegen daardoor geen contributie af aan de FSWH. Overige inkomsten van de FSWH kwamen voornamelijk uit subsidies van de NVSH en het COC.212

Joke Swiebel was gekozen als de voorzitter van de FSWH, een van de weinige vrouwen die actief waren binnen de werkgroepen. Zij was in contact gekomen met Rijk-Jan Sikkel nadat ze hem een brief had geschreven met ideeën voor de werkgroep.213 Vervolgens was ze gevraagd om voorzitter te worden van de FSWH.214 Daarnaast bestond het eerste bestuur uit Jan van der Wulp, Nico Brederoo en Joost Koning.215 Nico Brederoo was eerder voorzitter geweest van de HSD.216 Jan van der Wulp was maar enkele maanden onderdeel van het bestuur en woonachtig in Amsterdam. Joost Koning was betrokken bij de Delftse werkgroep.217 Later maakten onder anderen Rob Tielman en Rijk-Jan Sikkel deel uit van het bestuur van de FSWH. Rob Tielman was eerder actief geweest bij de UHD en bij de lokale afdeling van het COC in Utrecht. Rijk-Jan Sikkel was betrokken bij de oprichting van de ASWH.218

De studenten die lid waren van de werkgroepen maakten deel uit van de naoorlogse generatie, ook wel de babyboomers of protestgeneratie genoemd. Dit is de generatie geboren tussen 1940 en 1955.219 Door de toegenomen deelname aan onderwijs en hulp vanuit de overheid voor het financieren van een studie, volgden ook jongeren uit de arbeiders- en middenklasse vaker wetenschappelijk onderwijs.220 De leden van de werkgroepen waren waarschijnlijk ook afkomstig uit

207 Notulen vergadering 30 maart 1968, archief FSWH. 208 Brief aan besturen of kerngroepen van de plaatselijke werkgroepen, 2 september 1968, archief FSWH. 209 Notulen vergadering 30 maart 1968, archief FSWH. 210 Ibidem. 211 ‘Herziene begroting voor het tweede boekjaar van de federatie van studenten werkgroepen homoseksualiteit – F.S.W.H., lopende van 1 september 1968 tot en met 31 augustus 1969’, archief FSWH. 212 Briefwisseling, J.A. Koops en Joke Swiebel, februari 1969, archief FSWH. ‘Herziene begroting voor het tweede boekjaar van de federatie van studenten werkgroepen homoseksualiteit – F.S.W.H., lopende van 1 september 1968 tot en met 31 augustus 1969’, archief FSWH. 213 Interview Joke Swiebel. 214 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 12. 215 Informatie over de oprichting van de FSWH, archief FSWH. 216 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 13. 217 Notulen vergadering 30 maart 1968, archief FSWH. 218 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 11. 219 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 20, 69. 220 Ibidem, 168-169.

26

verschillende economische klassen hierdoor. Daarnaast kwamen de leden uit verschillende delen van het land, doordat er in meerdere studentensteden werkgroepen op waren gericht en studenten regelmatig verhuisden voor hun studie.

De leden van de studentenwerkgroepen hadden invloed op de activiteiten van de werkgroepen. Ze hadden bijvoorbeeld stemrecht op ledenvergaderingen waar jaarverslagen en beleidsplannen werden besproken.221 Daarnaast werden er regelmatig discussiestukken besproken binnen de werkgroepen, die invloed hadden op het beleid.222 Via de lokale werkgroepen kregen leden inspraak bij de FSWH. Doordat de hoeveelheid afgevaardigden met stemrecht werd bepaald door het aantal leden van de lokale werkgroepen, hadden de grotere werkgroepen hier meer invloed. Over het algemeen kan er gesteld worden dat bestuursleden van de lokale werkgroepen en de FSWH de meeste zeggenschap hadden. De besturen genoten meestal veel vrijheid om activiteiten te organiseren die aansloten bij de statuten en beleidsplannen. Daarnaast waren de bestuursleden vaak het meest betrokken bij de werkgroepen en hadden ze hierdoor veel invloed op wat er gebeurde. Door de structuur van enkele werkgroepen, zoals die in Groningen, was dit echter niet overal het geval.

2.2. Vrouwen in de werkgroepen Bij de verschillende studentenwerkgroepen waren voornamelijk mannen aangesloten. Vrouwen

waren minder goed vertegenwoordigd. Dit blijkt ook uit een artikel van Bert Boelaars over de

werkgroepen, daarin stelt hij dat Trinette Janssen (van het GSWH) een van de weinige vrouwen was

op de bijeenkomst van het COC op 16 december 1967.223 Vrouwen waren wel binnen verschillende

lokale werkgroepen en de FSWH betrokken. Hun betrokkenheid varieerde per studentenstad en

werkgroep. Rijk-Jan Sikkel vertelde over de betrokkenheid van vrouwen bij de ASWH het volgende:

‘Het grappige is, dat ik nu bedenk, bij alle activiteiten van de ASWH waren veel vrouwen betrokken,

maar bij de dansacties niet.’224 Dit wekt de vraag op wat de rol en invloed was van vrouwen binnen

de werkgroepen en hoe deze ondervertegenwoordiging van vrouwen in de werkgroepen tot stand

kwam.

Het aantal studenten was, zoals we in het eerste hoofdstuk zagen, in de jaren zestig sterk

gestegen. In het collegejaar ’60-‘61 volgden ongeveer veertigduizend studenten wetenschappelijk

onderwijs, ten opzichte van ruim 93.000 studenten in ’69-‘70.225 Het onderwijs werd steeds

toegankelijker, ook voor vrouwen. In 1960 was 17,9% van de universitaire studenten vrouw, in 1970

19,7% en in 1980 30,8%.226 Vrouwelijke studenten waren dus in de minderheid, maar hun aantal was

wel gestegen. In de werkgroepen waren de vrouwelijke studenten, net zoals in de

studentenpopulatie, ondervertegenwoordigd. De grotendeelse afwezigheid van vrouwen in de

studentenwerkgroepen kan echter niet alleen worden verklaard door enkel de

ondervertegenwoordiging van vrouwen in de studentenpopulatie.

Ook binnen het COC waren vrouwen minder betrokken en voelden zich daarnaast minder

welkom. Weliswaar was al op 21 november 1947 de eerste ‘vrouwendag’ georganiseerd in een

poging dit te doorbreken. Maar dit hielp niet: mannen bleven oververtegenwoordigd in het COC en

maakten ze het overgrote deel uit van de besturen.227 In het ledenbestand van het COC bleven

221 Intern Kommunikatie Bulletin Nummer Twee 13 november 1968, Leidse Studentenwerkgroep Homofilie, Archief FSWH. 222 Jaarverslag ASWH, 1967-1968, Archief FSWH. 223 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 12. 224 Interview Rijk-Jan Sikkel. 225 Centraal Bureau voor Statistiek, 111 jaar statistiek in tijdreeksen, 1899-2010 (Den Haag 2010), 144. 226 Centraal Bureau voor Statistiek, ‘Leerlingen, deelnemers en studenten; onderwijssoort, vanaf 1900’. (https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/37220/table?ts=1605625356644). 227 Maks Banens, ‘De eerste jaren van het COC’, 137.

27

evenzeer ondervertegenwoordigd, aan het begin van de jaren zestig waren van de 3400 leden

slechts 500 vrouwen.228 Volgens Nina Polak komt dit onder andere doordat vrouwen ook onderdeel

waren van de feministische beweging die eigen lesbisch-feministische groeperingen kende.229 In de

jaren zeventig ontstond er zelfs een conflict binnen het COC, omdat deze het niet toestond dat er

bijeenkomsten voor enkel vrouwen werden georganiseerd.230

In sommige steden werden er aparte organisaties voor lesbische vrouwen opgezet. Een

voorbeeld hiervan is Leiden, waar in 1976 de Lesbische Vrouwen Leiden (LVL) werd opgericht.231 Pas

sinds 2000 vormt de LVL geen aparte groep meer binnen de Leidse Werkgroep Homoseksualiteit.232

Het werd dus niet als vanzelfsprekend gezien dat homoseksuele mannen en vrouwen zich in één

organisatie verenigden.

De afwezigheid van vrouwen lijkt dus enerzijds veroorzaakt te zijn door een

ondervertegenwoordiging van vrouwen in de studentenpopulatie en anderzijds doordat het niet als

vanzelfsprekend werd gezien dat vrouwen een rol speelden binnen organisaties gericht op

homoseksuelen. Daarnaast speelt waarschijnlijk de positie van de vrouw in de samenleving destijds

een rol. De studentenwerkgroepen ontstonden eind jaren zestig een periode waarin

vrouwenemancipatie een belangrijk onderwerp was, het begin van de tweede feministische golf.

Veel lesbische vrouwen waren hierdoor al actief bij feministische organisaties.233

2.3. Idealen van de werkgroepen De FSWH gebruikte de slogan ‘Integratie door konfrontatie’. Deze slogan is typerend voor de

houding die de studentenwerkgroepen hadden. De studenten vonden dat de maatschappij

homoseksualiteit moest gaan accepteren en dat daarvoor acties nodig waren om bijvoorbeeld

discriminerende wetgeving op het gebied van homoseksualiteit te veranderen.234 De studenten

wilden daarbij eerst het studentenleven veranderen, voordat ze de rest van de samenleving zouden

proberen te veranderen.235 De lokale werkgroepen hoopten dit onder andere te bereiken door

affiches te verspreiden op verschillende hogescholen en universiteiten en door het geven van

voorlichting.236 Hierdoor konden studenten in aanraking komen met homoseksualiteit en werd een

boodschap tegen homofobie verspreid. In de statuten van de Tilburgse Studentenwerkgroep

Homoseksualiteit (TSWH) is het volgende doel opgesteld:

‘De T.S.W.H. stelt zich ten doel het scheppen van een dusdanig klimaat onder studenten en

aldegenen uit hoofde van hun beroep of ambt bij hierna te noemen instellingen van hoger of

hoger beroepsonderwijs zijn betrokken, dat iedere student, die tot de ontdekking van zijn

homofiel-zijn komt, de mogelijkheid wordt geboden, eventueel met tussenkomst c.q.

bemiddeling van (hoog)leraren, dekanen, pastores, psychologen en artsen, alsmede van de

228 Nina Polak, ‘Waar zijn de lesbiennes gebleven?’, De Correspondent, 6 juli 2016. (https://decorrespondent.nl/4863/waar-zijn-de-lesbiennes-gebleven/1653207584160-3fcba45b 13-1-2020) 229 Ibidem. 230 Ibidem. 231 Agnes van Steen, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008). Een inleiding’ in: Piet de Baar e.a. ed., Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden (Leiden 2010), 177-187, aldaar: 183. 232 Ibidem, 184. 233 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 303. 234 Bert Boelaars, ‘Eksperimenten in integratie. Hoe het twaalf jaar geleden begon’, 13. 235 Ibidem, 13. 236 ‘Intern Kommunikaatsie Bulletin’, LSWH, 28-10-1968, Archief FSWH.

28

T.S.W.H. zelf, tot een zo evenwichtig mogelijke persoonlijke en sociale acceptatie van zijn

homofiel-zijn.’237

De werkgroep richtte zich dus expliciet op studenten en andere betrokkenen bij hoger onderwijs.

De rol van de FSWH wordt uitgelegd in het stuk ‘Waarom een F.S.W.H.???’, waarin verschillende

argumenten worden genoemd voor de oprichting:

‘Welnu, wat is dan – althans- volgens het bestuur – de taak van de federatie?

(1) Het stimuleren en koördineren van de aktiviteiten van de plaatselijke werkgroepen. […]

(2) Het onderhouden van kontakten op landelijk niveau, […]

(3) Het uitwerken van de ideologie. […]

(4) Het organiseren van landelijke evenementen, […]

(5) Het helpen bij de oprichting van nieuwe werkgroepen.’238

De federatie werd dus opgezet om lokale werkgroepen te ondersteunen en daarnaast meer nadruk

te kunnen leggen op landelijke activiteiten en contacten. Daarnaast lag de taak van het verder

uitwerken van de ideologie van de studentenwerkgroepen bij de FSWH. Hierdoor kon er op landelijk

niveau actiegevoerd worden door de studenten en beter samengewerkt worden met landelijke

organisaties.

De ideologie van de FSWH werd duidelijk uit het persbericht over hun oprichting:

‘De F.S.W.H. wil samen met de werkgroepen en disputen in de diverse steden bevorderen dat

ruimdenkendheid plaats maakt voor integratie: het in het dagelijks leven over en weer

daadwerkelijk accepteren van gedragingen voortkomend uit de seksuele instelling. Deze

aktie is voorlopig in hoofdzaak gericht op de universitaire wereld, als min of meer

overzichtelijk proefterrein.’239

In dit persbericht werd gesteld dat er in Nederland al een vooruitgang plaatsvond met betrekking tot

de tolerantie van homoseksualiteit, maar dat deze ruimdenkendheid van mensen beperkter was dan

de studenten wensten. Volgens dit persbericht tolereerden mensen vaak homoseksuelen onder de

voorwaarde dat deze hun seksualiteit niet lieten zien. Daarom was het volgens de FSWH nodig om

deze situatie te doorbreken en deze mensen te confronteren met de consequenties van hun

ruimdenkendheid door ze te confronteren met homoseksualiteit.240 Dit sluit aan bij de

ontwikkelingen die plaatsvonden in de jaren zestig, zoals besproken in het vorige hoofdstuk.

Homoseksualiteit werd door de wetenschap en de kerk steeds meer geaccepteerd, maar de

vooroordelen ten opzichte van homoseksualiteit bleven deels aanwezig in de samenleving.

Binnen de FSWH zorgde de Nota Megens-Tielman van Angelus Megens en Rob Tielman ervoor

dat op 9 januari 1968 de taken van de werkgroepen duidelijker werden gedefinieerd.241 Dit stuk is

een pleidooi voor de rol die de studentenwerkgroepen zouden moeten voeren. Er wordt onder

andere nadruk gelegd op het belang van contacten met verschillende soorten studentenzorgers met

als doel om deze groep positiever tegen homoseksualiteit aan te laten kijken.242 De hogescholen en

universiteiten zouden een veilige plek moeten worden voor homoseksuele studenten, waar ze

237 Statuten van de Tilburgse Studenten Werkgroep Homofilie, 15 november 1968, archief FSWH. 238 ‘Waarom een F.S.W.H.???’, geschreven door Joke Swiebel, Archief F.S.W.H. 239 Persbericht oprichting FSWH, archief FSWH. 240 Ibidem. 241 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 13. 242 Ibidem, 13.

29

terecht kunnen bij de studentenzorgers. Daarnaast benadrukte het stuk de noodzaak van publiciteit

en contact met het COC.243 Op een landelijke vergadering op 3 februari 1968 werd het stuk

behandeld.244

In eerste instantie richtten de werkgroepen zich dus voornamelijk op het studentenleven, maar

later ook op maatschappijverandering. Zoals beschreven in het persbericht over de oprichting van de

FSWH werd het studentenleven gezien als een proefterrein voor het bevorderen van acceptatie van

homoseksualiteit. De FSWH organiseerde in augustus 1968 een discussieweekend waar onder

andere werd besproken op welk deel van de maatschappij de werkgroepen zich zouden moeten

richten. Deze discussie leidde tot het idee dat de werkgroepen zich niet alleen op de

studentenwereld konden richtten, omdat integratie in de studentenwereld voor homoseksuele

studenten ook maatschappelijke gevolgen zou hebben. Het richten op de integratie van

homoseksualiteit in de universitaire wereld werd daarom omschreven als slechts de beginfase en

kon niet los gezien worden van maatschappelijke veranderingen.245 Het motto van de ASWH werd

daarom later ook veranderd van ‘integratie door confrontatie’ naar ‘integratie door

maatschappijhervorming’.246 Niet alle lokale werkgroepen vonden dat de studenten zich hiermee

bezig moesten houden, en zagen vooral een rol voor het COC in het verkrijgen van maatschappelijke

verandering.247 De idealen van de studenten liepen dus ook binnen de werkgroepen uiteen.

Er waren discussies binnen de werkgroepen over de te organiseren acties, bijvoorbeeld op een

door de FSWH georganiseerd congres in 1968. Het congres, dat plaatsvond in Zeist, had als doel via

‘discussies het streven van de werkgroepen en hun actiemethodiek nader te formuleren’.248 Op het

congres spraken Mary Zeldenrust-Noordanus, voorzitter van de NVSH, en J. Ph. Sterken, secretaris

van het COC, waardoor hun respectievelijke visies op het bereiken van homo-emancipatie kwamen

in de discussies ter sprake kwamen.249 In de Nieuwe Rotterdamse Courant werd de visie van de

FSWH op het COC toegelicht:

‘Met name wordt het het COC kwalijk genomen dat het tot nog toe niet werkelijk ernst gemaakt

zou hebben met het streven naar integratie. Doordat de sociëteiten van de vereniging nog altijd

besloten zijn, wordt er te veel een gettomentaliteit aangekweekt. Vanuit de veilige beslotenheid

van de vereniging komen velen er niet toe zich als homofiel naar buiten te wagen: ze blijven zo

steken in een dubbelleven en in onvolledige zelfacceptatie.’250

Over een samenwerking met de NVSH waren de studenten volgens diezelfde krant positiever.251

Later zouden er nog meerdere discussies worden gevoerd over de werkgroepen en wat hun doelen

waren. Op 4 maart 1969 stuurde de FSWH bijvoorbeeld een brief naar de verschillende werkgroepen

met een uitnodiging voor een tournee. Het bestuur wilde in maart van dat jaar langs alle

werkgroepen reizen om te spreken over ‘de lokale situatie, over de verhouding van de

werkgroep(en) tot de federatie en over de toekomstplannen van beide.’252

243 Ibidem, 13. 244 Ibidem, 13. 245 Bert Boelaars, ‘De nieuwe leus: “Integratie door konfrontatie”. Hoe het twaalf jaar geleden begon’, Homologie 3 (1980), 21-23, aldaar: 21. 246 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 237. 247 Ibidem, 237. 248 ‘Homoseksualiteit in de seksuele revolutie’, Nieuwe Rotterdamse Courant, 02-12-1968. 249 Ibidem. 250 Ibidem. 251 Ibidem. 252 Correspondentie Joke Swiebel met werkgroepen, 4 maart 1969, archief FSWH.

30

De studentenwerkgroepen richtten zich ook op algemenere studentenonderwerpen, zoals

studentenhuisvesting. De UHD voerde bijvoorbeeld in 1968 een onderzoek uit naar de woonsituatie

en woonwensen van homofiele studenten.253 Dit onderzoek werd gedaan op verzoek van het

Psychologisch Advies Bureau voor Studenten met als doel om te kijken naar mogelijke stappen om

de woonsituatie van homofiele studenten te verbeteren.254 Uit het onderzoek bleek dat ongeveer

een derde van de studenten woonde bij een hospita of met huisgenoten die niet op de hoogte

waren van hun geaardheid. Een deel van de respondenten gaf aan moeilijkheden te ervaren met hun

hospita of huisgenoten door hun geaardheid.255 Ook in Amsterdam speelde dit probleem, zo blijkt uit

de ervaringen van Rijk-Jan Sikkel. Hij wilde een woning huren, maar de notaris die de woningen

beheerde, weigerde hem deze te verhuren op grond van zijn geaardheid.256

De studenten wilden echter geen woningen voor enkel homofiele studenten. Hierover stelde de

UHD: ‘Wij zijn blij met deze reakties, die duidelijk aangeven dat de homofiel zich niet apart wenst te

plaatsen, maar zichzelf zoveel mogelijk geïntegreerd wil zien in de (hetero)maatschappij.’257 Het

onderzoek ondersteunde zo de inclusieve idealen van de werkgroepen. Met dit onderzoek in de

hand riep de UHD de SSH (studentenhuisvester in Utrecht) op om het mogelijk te maken dat

homoseksuele paren samen een woonruimte zouden kunnen krijgen via de SSH.258

2.4. Contacten van de werkgroepen De studentenwerkgroepen hadden contact met verschillende organisaties, instellingen en personen

om hun idealen te verwezenlijken. De contacten met de NVSH, het COC en de jongerensociëteiten

zijn eerder al kort genoemd. Daarnaast onderhielden de studentenwerkgroepen contact met

verschillende maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen, studentenorganisaties en

studentenzorgers. Deze banden met andere groepen speelden een grote rol in de strategie van de

studentenwerkgroepen.259

De contacten van de studentenwerkgroepen met andere groepen waren nodig voor het

bereiken van de idealen. Er werden in samenwerking met andere organisaties evenementen en

acties georganiseerd. Volgens Rob Tielman waren er bondgenoten en sleutelfiguren nodig:

‘Maar je moet tegelijkertijd bondgenoten zoeken, want je bent te klein om het alleen voor

elkaar te krijgen en je moet sleutelfiguren zoeken, […] die dus bereid was een oogje dicht te

doen. […] Omdat we dus die jongeren zelf gingen organiseren, zelforganisatie, bondgenoten

zoeken, het COC, de NVSH, politieke partijen en sleutelfiguren zoeken, zoals een officier van

justitie of dominees, of Trimbos, zo had je dus op die manier een strategie, die in de praktijk

ook doelmatig is gebleken.’260

253 Homofiel Studenten Dispuut, Rapport over de woonsituatie en woonwensen van homofiele studenten (Utrecht 1968). 254 Ibidem. 255 Ibidem. 256 Interview Rijk-Jan Sikkel. 257 Homofiel Studenten Dispuut, Rapport over de woonsituatie en woonwensen van homofiele studenten (Utrecht 1968). 258 Homofiel Studenten Dispuut, Rapport over de woonsituatie en woonwensen van homofiele studenten (Utrecht 1968). 259 Jaarverslag FSWH (28 september 1968-11 oktober 1969), archief FSWH. 260 Interview Rob Tielman.

31

Door de samenwerking met verschillende andere organisaties, instellingen en personen wisten de

studentenwerkgroepen veel studenten te bereiken en activiteiten te organiseren. Daarnaast kregen

ze hierdoor steun van verschillende organisaties en studentzorgers.

De studentenorganisaties legden onder andere contact met geestelijk studentenzorgers.

Hieronder vielen ook studentenpastoors. Deze kerkelijke zorgers waren toentertijd belangrijk voor

de geestelijke zorg voor homoseksuelen. Ondanks het feit dat zij de kerkelijke moraal ten opzichte

van homoseksualiteit vaak hinderlijk vonden, bleven veel homoseksuelen trouw aan de kerk.261

Pastorale hulpverlening voor homoseksualiteit was daarom belangrijk. Door middel van voorlichting

aan studentenzorgers, probeerden de werkgroepen invloed uit te oefenen op de standpunten van

de studentenzorgers ten opzichte van homoseksualiteit.

De contacten tussen de verschillende werkgroepen en de geestelijke zorgers van de

onderwijsinstellingen verliep meestal goed en er kwam ook steun vanuit enkele zorgers aan de

werkgroepen. De Tilburgse Studentenwerkgroep Homofilie (TSWH) mocht bijvoorbeeld haar

oprichtingsbijeenkomst organiseren in de studentenkerk.262 Het belang van deze contacten blijkt ook

uit een verhaal over een dansactie van de AJAH waarin Janhuib Blans praat over de rol van Pater Van

Kilsdonk, die toentertijd studentenpastoor was in Amsterdam:

‘Wij gingen dansen op feesten, studentenfeest en vaak was Van Kilsdonk daar ook aanwezig,

beroepshalve zeg maar even. Maar het interessante was dat we dus een keer hebben

meegemaakt dat we op het corps door een aantal van die lullo's in mekaar geslagen werden. En

dat we dus echt met bebloede koppen kwamen we daar vandaan, ik niet overigens, maar

anderen wel. En dat werd een reuze rel. En dat hebben natuurlijk daarvan gemaakt ook. Ik weet,

Van Kilsdonk heeft toen naar de senaat, bestuur, van het corps een brief op poten geschreven en

toen zijn die jongens, een aantal daarvan, die krijgen dan wc-corvee of wat dan ook, maar een

schrobbering of een standje of iets anders gekregen.’263

Ook het COC werkte samen met de kerk en pastorale zorg. De Werkgroep Pastorale Hulp aan

Homofielen zette zich in voor goedkeuring van het COC en afschaffing van artikel 248bis.264 De steun

van confessionele partijen was doorslaggevend voor de afschaffing van artikel 248bis.265 Volgens

Harry Oosterhuis speelden de confessionele opinievormers een grote rol in de verandering in de

maatschappij, waardoor homoseksualiteit en de discussie hierover steeds meer in de openbaarheid

kon treden.266 Contact met verschillende confessionele organisaties en partijen was daarom van

groot belang voor de verschillende homo-belangenbehartigende organisaties.

De FSWH werkte ook samen met de NVSH.267 De NVSH droeg onder andere financieel bij aan de

studiedagen en het kaderweekend dat de FSWH in 1969 zou organiseren.268 Ook voor een

informatiefolder voor eerstejaarsstudenten werd door de NVSH subsidie verleend aan de FSWH.269

Later zouden ook vanuit de FSWH mensen lid worden van het hoofdbestuur van de NVSH, onder wie

Nico Bredero.270 Er was ook contact met Stichting Dialoog, een organisatie die verbonden was aan

261 Harry Oosterhuis, Homoseksualiteit in katholiek Nederland, 147. 262 Briefwisseling Joke Swiebel en Pater Gussenhoven, augustus 1968, archief FSWH. 263 Interview Janhuib Blans. 264 Harry Oosterhuis, Homoseksualiteit in katholiek Nederland, 173. 265 Ibidem, 174. 266 Ibidem, 172-173. 267 Briefwisseling, J.A. Koops en Joke Swiebel, februari 1969, archief FSWH. 268 Ibidem. 269 Jaarverslag FSWH (28 september 1968-11 oktober 1969), archief FSWH. 270 Brief Nico Brederoo aan het hoofdbestuur van de N.V.S.H., 13 februari 1970, archief FSWH.

32

het COC, maar een andere koers voorstond. Hierover wordt in het volgende hoofdstuk meer

uitgelegd. Stichting Dialoog nodigde de studenten uit om deel te nemen aan verschillende

werkgroepen van de stichting.271 Daarnaast werden er in samenwerking met Stichting Dialoog

zogenaamde ‘Studentenzorgersdagen’ georganiseerd.272

Ook had de FSWH contact met verschillende landelijke studentorganisaties, zoals de Landelijke

Kamer van Verenigingen (LKVV) en de Nederlandse Studenten Raad.273 Door middel van contact met

de LKVV wilde de FSWH invloed uitoefenen op de seksuele voorlichting voor eerstejaarsstudenten

bij de aangesloten gezelligheidsverenigingen van de LKVV.274 Een van de doelen van de FSWH was

om ervoor te zorgen dat studenten betere voorlichting kregen. De lokale studentenwerkgroepen

waren hierbij betrokken door de FSWH. Hiervoor onderhielden de lokale werkgroepen contacten

met studentenorganisaties en onderwijsinstellingen die verantwoordelijk waren voor de

introductieperiode.275

2.5. Activiteiten van de werkgroepen De werkgroepen organiseerden naast gezelligheidsactiviteiten, veel verschillende activistisch getinte

activiteiten. Plezier, erkenning en revolutie gingen hand in hand. De LSWH vatte haar

werkzaamheden in het informatiebulletin van de vereniging als volgt samen:

‘1) het opvangen van studenten die door hun homo-zijn in moeilijkheden zijn gekomen met

zichzelf en hun omgeving. Binnen de werkgroep moet een dusdanig klimaat zijn dat hij ofwel

zich als homo in anderen kan herkennen en daardoor tot zelfaanvaarding komt, ofwel dat hij

uiteindelijk ontdekt dat hij (door ervaring wijzer geworden) heteroseksuele contacten

prefereert. Met andere woorden, aan iedereen wordt de mogelijkheid geboden zichzelf te

ontdekken.

2) het voeren van maatschappelijke actie zodat de buitenwereld de homo leert zien als iemand

die in de samenleving thuishoort.’276

Het voeren van actie werd gezien als een vanzelfsprekend onderdeel van de werkgroepen.

Een van de belangrijkste soort acties die de werkgroepen organiseerden waren de dansacties.

Hierbij gingen leden van de werkgroepen naar (heteroseksuele) feesten toe. Op deze feesten werd

vervolgens in paren van hetzelfde geslacht gedanst. Volgens Elise van Alphen vonden de studenten

dat ‘homoseksueel gedrag ingezet kon worden als een strategisch middel om mensen op het

bestaan van andere seksuele mogelijkheden te wijzen’.277 Door de dansacties werden andere

studenten dus letterlijk werden geconfronteerd met homoseksualiteit. Er zat ook een praktische

kant aan. Lang niet in alle steden waren er plekken waar homoseksuele studenten terecht konden

om met elkaar te dansen.278 Rijk-Jan Sikkel beschrijft de dansacties van de ASWH bij verschillende

Amsterdamse studentenverenigingen als succesvol:

‘En het grappige was dus dat, dat op verschillende studentenverenigingen, waaronder die van

mij, was homoseksualiteit, nadat wij met onze acties begonnen waren, geen probleem meer. Je

271 Jaarverslag FSWH (28 september 1968-11 oktober 1969), archief FSWH. 272 Ibidem. 273 Correspondentie, februari en april 1969, archief FSWH. 274 Vergaderstuk LKVV-vergadering, 4 juni 1969, archief FSWH. 275 Notulen Vergadering Raad van Overleg FSWH 15 juni 1968, Archief FSWH. 276 Ingrid Ardonne en Jaak Slangen, ‘”Ssst…. homoseksueel!” In de roerige jaren zestig’, 142. 277 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 235. 278 Ibidem, 235-236.

33

kon gewoon met een jongen, ik dan met een jongen, dansen op een feest en je kon gewoon over

jezelf praten, je hoefde niet meer geheimzinnig te doen. Het was natuurlijk een tijd in die jaren

dat er op seksueel gebied hele grote veranderingen waren, ik denk dat we de tijd erg mee

hadden. Maar op dat moment dachten we echt dat we met revolutie bezig waren.’279

Dat de dansacties echter niet overal direct een succes waren, blijkt uit het verhaal van Janhuib Blans

in de vorige paragraaf.

Een andere actie waardoor de maatschappij geconfronteerd werd met homoseksualiteit werd

georganiseerd door de AJAH, de opvolger van de ASWH. In Amsterdam was er steeds meer nadruk

komen liggen op alle homoseksuele jongeren in plaats van alleen studenten. De ASWH veranderde

daarom in 1969 de naam naar de Amsterdamse Jongeren Aktiegroep Homoseksualiteit (AJAH).280

Hiermee werden ook niet studerende homoseksuelen jongeren bij de werkgroep betrokken. De

AJAH wilde deelnemen aan de kranslegging op de dam op 4 mei 1970 en deed hiervoor in april een

aanvraag bij de organisatoren van de nationale dodenherdenking. Dit verzoek werd afgewezen.281

De AJAH-leden Enno den Daas en Ad van Delden deden vervolgens toch een poging om een krans te

leggen tijdens de nationale herdenking. Ook werden er door demonstranten affiches uitgedeeld met

daarop uitleg over homoseksuele slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.282 Enno den Daas en Ad

van Delden werden door agenten overmeesterd en afgevoerd.283 Ze wilden aandacht vragen voor de

homoseksuele slachtoffers van de Duitse bezetting. De nationale herdenking werd op tv

uitgezonden, waardoor de actie van de AJAH op nationale tv te zien was en ook ’s avonds op het

Polygoonjournaal herhaald werd. De actie zorgde voor veel ophef en de AJAH werd hierdoor in 1971

wel uitgenodigd voor de kranslegging. Ook spraken verschillende politieke partijen hun steun uit

voor het herdenken van de homoseksuele slachtoffers.284 Door de actie tijdens de nationale

herdenking wist de werkgroep dus veel aandacht te krijgen.

Verschillende lokale werkgroepen organiseerden daarnaast inhoudelijke activiteiten die

aansloten bij de idealen van de werkgroepen. Een voorbeeld hiervan is het congres ‘Homosexualiteit

en Studentenleven’ georganiseerd door de Raad voor het Pastoraat van de Katholieke Universiteit te

Nijmegen samen met de Nijmeegse Studenten Werkgroep Homosexualiteit (NSWH).285 Dit congres

werd gefinancierd door de universiteit.286 Tot de sprekers behoorde onder anderen W.J.M. Van

Paassen, die studentenpastor was aan de Technische Hogeschool te Delft en D.C.J. van Peype, die

werkzaam was binnen het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk.287 Ook de

studenten uit de werkgroep waren vertegenwoordigd door een lid van de werkgroep die sprak. In de

inleiding van het congresboekje stelde H.A.L.A. Bogers, studentenpastor van de Katholieke

Universiteit het volgende:

‘Dit congres is nood-congres. Het is geconcipieerd en geboren uit een concreet probleem. Het

probleem van de student, die twee levens moet leiden, dat van de gewone, dus heterosexuele

279 Interview Rijk-Jan Sikkel. 280 Mariette van Staveren, ‘De ASWH/AJAH 1968-1971. Revolutie in de lendenen’, Homologie 11 (1969), 20-23, aldaar: 22. 281 Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland, 186. 282 Ibidem, 186-187. 283 Sytske van Bochove, ‘De gedenkwaardige herdenking van 1970’, Het Parool, 4 mei 2017. (https://www.parool.nl/columns-opinie/de-gedenkwaardige-herdenking-van-1970~bb172c2c/) 284 Ilse Raaijmakers, De stilte en de storm. 4 en 5 mei sinds 1945 (Amsterdam 2017), 133-135. 285 Homosexualiteit en studentenleven, Katholieke Universiteit Nijmegen, congres van 22 en 23 november 1968, archief FSWH. 286 Ibidem. 287 Ibidem.

34

mens naar de buitenkant, en dat van de anders geaarde neigingen in het tot schuld gemaakte

verborgene.

[…] De grootste nood is echter een andere. Zij ligt bij hen, die zich de normale anderen noemen

en die goedwillend maar niet begrijpend, hun hoofd en hart afwenden en zo onvrijheid scheppen.

Zo ontstaat het anders-zijn omdat aan een blinde of dove of zwarte of kreupele of homosexuele

mens een ander leven wordt opgelegd. […]

Het doel van dit congres is om te helpen dit verhelderend inzicht te brengen aan de heterosexuele

mens om zo ruimte te verschaffen aan de homosexueel om authentiek te kunnen leven.’288

Door middel van dit congres wilde de studenten ervoor zorgen dat homoseksuele studenten meer

vrijheid zouden beleven. Ook de Tilburgse Studentenwerkgroep Homoseksualiteit (TSWH)

organiseerde een congres met als onderwerp de politieke bepaaldheid van seks.289

De verschillende werkgroepen brachten ook informatiebladen uit voor hun leden, waardoor ze

op de hoogte werden gebracht van de laatste ontwikkelingen en aanstaande activiteiten. Deze

informatieve bladen bestonden meestal uit een slechts een paar aan elkaar geniete blaadjes, zoals

het informatiebulletin van de LSWH.290 De werkgroep in Utrecht bracht op 1 april 1968 de eerste

editie van ‘Homofoob’ uit. Dit blad werd gepresenteerd als ‘Onregelmatige verschijnende periodiek,

uitgaande van het Homofiel Studenten Dispuut Utrecht’.291 Er kon een abonnement worden

afgesloten op het blad voor 10 gulden per jaar.292 Over de titel van het blad schrijft Nico Brederoo in

zijn inleiding van de eerste uitgave het volgende:

‘We moeten met z’n allen van het idee af, dat de homo een apart type is. Hij mocht dit rolletje

nog eens gaan spelen.

Om ons tegen dit aparte homotype te verzetten, noemen wij dit blaadje de “Homofoob”.’293

Ook de FSWH gaf een blad uit, dat de naam ‘Proefding’ droeg. Hierin stonden artikelen rondom het

thema homoseksualiteit, mededelingen over aanstaande en afgelopen activiteiten en

ontwikkelingen binnen de FSWH.294 Het blad werd in 1969 en 1970 elk kwartaal uitgegeven. Ook

door middel van voorlichting verspreidden de werkgroep informatie over homoseksualiteit.

Voorlichting was een belangrijk middel voor de studenten om de acceptatie van homoseksualiteit te

bevorderen.

De studentenwerkgroepen organiseerden dus verschillende acties waarmee ze de maatschappij

confronteerden met het bestaan van homoseksualiteit. Daarnaast werd er veel aandacht besteed

aan het verspreiden van informatie door het organiseren van congressen, het uitbrengen van

informatieblaadjes en het geven van voorlichting.

2.6. Protest tegen artikel 248bis Begin 1969 organiseerde de FSWH in samenwerking met Jeugd en Jongerencentrum Ruimte een

protest tegen artikel 248bis in Den Haag. Op 21 januari van dat jaar verzamelden de studenten zich

288 Ibidem. 289 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 236-237. 290 Voorbeeld: Informatiebulletin LSWH, Archief FSWH. 291 Homofoob 1 (Utrecht 1968), 1. Archief FSWH. 292 Ibidem, 1. 293 Ibidem, 2. 294 Proefding 1 (1969), Archief FSWH.

35

op het Binnenhof met spandoeken en ballonnen met daarop ‘weg met 248 bis’.295 Ze deelden

affiches met die boodschap en hartjessnoepjes uit aan politici.296 Bij het protest waren ongeveer

honderd studenten aanwezig.297 Door de samenwerking met Ruimte had de demonstratie een

gemengd groep aanwezigen, zowel homoseksuele als heteroseksuele studenten.298

Er was een bus geregeld om demonstranten vanuit Amsterdam naar Den Haag te brengen. Dit

ging mis, doordat de busmaatschappij erachter kwam dat de bus was gehuurd voor deze

demonstratie, en toen op het laatste moment weigerde om de demonstranten te vervoeren naar

Den Haag.299 Hierdoor werden de Amsterdamse studenten gedwongen om met de trein naar Den

Haag af te reizen. Voor een van de studenten was deze weigering een reden om naar de

demonstratie te komen.300

De studenten protesteerden tegen het artikel, omdat dit volgens hen discriminerend was

doordat homoseksuele handelingen anders behandeld werden dan heteroseksuele handelingen.301

Volgens Joke Swiebel hadden de studenten die aanwezig waren bij de demonstratie zelf geen

ervaring met vervolging door artikel 248 bis, maar stonden ze daar vanwege een andere reden:

‘En in die demonstratie ging het daar ook niet om. Van al die mensen die daar waren, was ervoor

zover ik weet niet iemand die zelf met het artikel in aanraking was gekomen, want die keek dan

wel uit. Ik bedoel er waren toen ook nog mensen die boetes kregen enzo. Maar dat was een

andere sociale categorie. En waar het ons omging, dat dat artikel ertoe leidde dat het COC de

deuren dicht hield [voor minderjarigen]. Dat was de ene motivatie, en de andere motivatie was

[…] natuurlijk dat het discriminerend was en bol stond van de gedachte dat de overheid iets over

seksualiteit van de burgers te zeggen had. En daar, dat was eigenlijk het voornaamste. […] Het

fungeerde als een wapen tegen homoseksuelen als groep, hè van passen jullie maar op, blijven

jullie in je hok. Dat was eigenlijk de boodschap.’302

Ook werd het wetsartikel vaak gebruikt om angst aan te jagen. In het pamflet van de demonstratie

stellen de organisatoren: ‘Maar ons grootste bezwaar tegen het artikel is dat het homofiele

minderjarigen op een erg schadelijke wijze belemmert in de ontplooiing tot volwassen, evenwichtige

mensen.’303

De studenten vonden dat er confrontatie met de maatschappij nodig was om hun idealen te

bereiken.304 De maatschappij werd door een protest zoals dit geconfronteerd met het bestaan van

homoseksualiteit. Hiermee gingen de studenten in tegen de terughoudende houding van het COC.

Rijk-Jan Sikkel benadrukt het belang van zichtbaarheid door een protest tegen artikel 248bis. Ook

295 Edwin Kreulen, ‘Het is 50 jaar na het eerste homoprotest: “Ik zie weer een overheid als zedenmeester” ‘, Trouw, 21 januari 2019. (https://www.trouw.nl/nieuws/het-is-50-jaar-na-het-eerste-homoprotest-ik-zie-weer-een-overheid-als-zedenmeester~b1e76370/) 296 Website Andere Tijden, ‘Flikker op! Rellen op Roze Zaterdag 1982’. (https://www.anderetijden.nl/aflevering/709/Flikker-op 13-2-2020) 297 Edwin Kreulen, ‘Het is 50 jaar na het eerste homoprotest‘, Trouw, 21 januari 2019. 298 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 260-261. 299 Website Radio 1, ‘Het protest waardoor wij nu 50 jaar homo-emancipatie kennen’, 3 januari 2019. (https://www.nporadio1.nl/homepage/13892-het-protest-waardoor-wij-nu-50-jaar-homo-emancipatie-kennen 13-2-2020) 300 Website Andere Tijden, ‘Flikker op! Rellen op Roze Zaterdag 1982’. 301 Pamflet demonstratie, Archief FSWH. 302 Interview Joke Swiebel. 303 Pamflet demonstratie, Archief FSWH. 304 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 234.

36

was het volgens hem belangrijk dat de demonstratie was georganiseerd door deze jongerengroepen

zelf: ‘Het waren allemaal jonge mensen. Dus eigenlijk redelijk onschuldig en ze kwamen voor zichzelf

op, dat is natuurlijk ook heel sterk.’305 Het protest werd wel gesteund door het COC, ook

financieel.306

Het protest werd volgens Elise van Alphen daarnaast georganiseerd door de studenten om

zichzelf als actiegroep zichtbaar te maken. Toen het protest plaatsvond was er namelijk al besloten

dat er een advies zou komen van de gezondheidsraad over artikel 248bis.307 Ondanks dat de

afschaffing nog enkele jaren zou duren, was tijdens de demonstratie al duidelijk dat het artikel zeer

waarschijnlijk zou worden afgeschaft.

Afbeelding 3: Demonstratie op het Binnenhof in Den Haag tegen Artikel 248 bis308

Afbeelding 4: Protest tegen artikel 248 bis op het Binnenhof309

2.7. De werkgroepen als gezelligheidsvereniging Net als het COC waren de werkgroepen een belangrijke ontmoetingsplaats voor homoseksuelen. Homoseksuele studenten konden elkaar ontmoeten tijdens de activiteiten van de verschillende werkgroepen. De lokale afdelingen organiseerden verschillende soorten activiteiten. Uit brieven van Wouter Zijl met het bestuur van de FSWH, blijkt dat de werkgroep uit Eindhoven verschillen activiteiten wilde organiseren: het verspreiden van affiches met daarop informatie over de werkgroep, ‘gezelligheidsbijeenkomsten-gesprekgroepen’, contacten onderhouden met andere studentenorganisaties in Eindhoven en het uitnodigen van sprekers voor de speakerscorner van de hogeschool.310 Een deel van de activiteiten was gericht op het vormen van een ontmoetingsplaats, waar homoseksuele studenten terecht konden.

305 Interview Rijk-Jan Sikkel. 306 Bert Boelaars, ‘De nieuwe leus: “Integratie door konfrontatie”. Hoe het twaalf jaar geleden begon’, 21. 307 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 261. 308 21 januari 1969, Fotocollectie Anefo, Nationaal Archief. (http://proxy.handle.net/10648/ab5b97e0-d0b4-102d-bcf8-003048976d84) Op deze foto staat Anneke Goudsmit, toenmalig kamerlid van D66, en meerdere demonstranten. 309 ANP, https://www.anp-archief.nl/page/225347/den-haag-21-januari-1969. 310 Correspondentie bestuur FSWH met Wouter Zijl (5 maart 1969), archief FSWH.

37

De FSWH onderschreef het belang van de studentenwerkgroepen als ontmoetingsplek. In een

document over de FSWH met daarin mogelijke acties wordt ‘het organiseren van voor iedereen

toegankelijke feest- en discussieavonden’ beschreven.311 Door de gezelligheidsactiviteiten wisten de

werkgroepen ook meer studenten aan te trekken. De rol van de werkgroepen als

gezelligheidsvereniging was echter niet voor iedereen vanzelfsprekend. Rijk-Jan Sikkel blikt terug op

zijn tijd bij de ASWH:

‘Ik vond het heel erg leuk om activistisch bezig te zijn, maar ik had niet de behoefte om er ook nog eens een gezelligheidsvereniging van te maken. En dat was bij een aantal mensen die er nieuw bijkwamen, die waren misschien niet lid van het COC, die hadden misschien geen studentenvereniging, die wilden het ook als gezelligheid gaan inrichten. En dat waren misschien ook de mensen die niet in Den Haag waren, dat weet ik niet zeker. Het was een spanningsveld, ik vond zelf dat als je met elkaar bijvoorbeeld voor die dansacties bezig was, dan had je al zoveel contact met elkaar, dat vond ik meer dan genoeg.’312

Homoseksuele studenten ouder dan 21 jaar konden in veel steden ook bij het COC terecht. In Wageningen was er echter geen lokale afdeling van het COC, waardoor de studentenwerkgroep een van de weinige plekken was waar homoseksuele studenten terecht konden.313 Ook in Leiden was dit het geval.314 In deze steden waren de werkgroepen de eerste organisaties gericht op homoseksuelen.315

Het belang van de werkgroepen als opvanglocatie en gezelligheidsvereniging wordt ook onderschreven door een enquête uitgevoerd onder leden van de USWH en bezoekers van ZOOS/Apollo. Op de vraag waarom iemand lid is geworden van de USWH werden de opties ‘Om mijn gevoelens te uiten, te dansen en drinken (gezelligheid)’ en ‘Om vrienden te maken’ het meest aangekruist.316 Op de vraag waarom iemand nu nog lid is van de USWH gaf echter 79% van de respondenten aan ‘lid te zijn om het maatschappelijk klimaat dusdanig te veranderen dat homofilie en de homofiel geaccepteerd gaat worden’.317 Dit kan er op wijzen dat sommige studenten in eerste instantie lid werden voor de gezelligheid, maar later ook het activistische aspect van de werkgroepen belangrijk vonden. De opmerkingen van studenten in dit onderzoek laten ook zien dat leden verschillend tegen de gezelligheidsactiviteiten aankeken. Een van de respondenten zei: ‘De leden zijn vaak te passief, het is een werkgroep en geen gezelligheidsvereniging.’318 Terwijl andere respondenten de ideeën en activiteiten van de USWH te ver vinden gaan.319

De ASWH haalde een groot deel van haar inkomsten uit het organiseren van feesten. Op deze feesten waren zowel homo- als heteroseksuele studenten welkom.320 Rijk-Jan Sikkel vertelt het volgende over het eerste feest van de ASWH, dat gehouden werd na de discussieavond die tot de oprichting van de werkgroep leidde:

‘We hadden geen idee of daar twintig mensen op af zouden komen of honderd, maar het waren er meer dan honderd, het was een stampvolle zaal. En toen hebben we daarna ons eerste feest

311 Informatie over de oprichting van de FSWH, archief FSWH. 312 Interview Rijk-Jan Sikkel. 313 Website SHOUT, ‘Geschiedenis’. (https://shoutwageningen.nl/vereniging/geschiedenis/ 12-02-2020) 314 Agnes van Steen, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008)’, 181. 315 Ibidem, 181. 316 ‘Enige resultaten van het onderzoek homofiele studenten. Gehouden onder de leden van de U.S.W.H. en de bezoekers van ZOOS/Apollo’ (1970), 10. 317 Ibidem, 11. 318 Ibidem, 12. 319 Ibidem, 12. 320 Jaarverslag ASWH, 1967-1968, Archief FSWH.

38

gegeven. Dat leverde een heleboel geld op, want je hebt de inkoop van de drank en je hebt de verkoop van de drank en wat daartussen zit dat konden wij gebruiken voor activiteiten. En toen, hebben we besloten, om een werkgroep op te richten.’321

De feesten van de ASWH bekostigden zo de andere activiteiten van de werkgroep, zoals voorlichting. Dat er veel belangstelling voor deze feesten was, blijkt ook uit de afstand die sommige studenten bereid waren ervoor af te leggen. Op een van de Amsterdamse feesten waren bijvoorbeeld verschillende studenten uit Nijmegen aanwezig.322

Ook in Leiden organiseerde de werkgroep verschillende feesten. Deze feesten werden ‘integratiefeesten’ genoemd, omdat er zowel homoseksuele als heteroseksuele jongeren welkom waren.323 In plaats van exclusieve feesten te organiseren voor homoseksuele studenten, organiseerden de werkgroepen inclusieve feesten. Deze feesten werden onder andere gepromoot in het universiteitsblad Acta et Agenda van de Universiteit Leiden.324 De Utrechtse HSD organiseerde vanaf januari 1968 avonden waar studenten elkaar konden ontmoeten. Deze vonden plaats op de studentenkamer van Nico Brederoo op de Ina Bouder-Bakkerlaan. Op deze avonden lag de focus op het ‘gezellig samenkomen’.325

2.8. Oprichting PANN De ASWH organiseerde sinds haar oprichting zogenaamde geïntegreerde feesten, waar zowel

homoseksuele als heteroseksuele jongeren welkom waren. In navolging hiervan werd later in

Utrecht de organisatie PANN opgericht.326 In 1969 ontstond er bij het bestuur van de USWH (eerder

HSD) de wens om een plek te creëren in Utrecht waar homojongeren terecht konden.327 Dit leidde

tot de organisatie van eigen integratiefeesten. De integratiefeesten van de USWH waren al snel een

groot succes en er werden steeds meer feesten georganiseerd. Dat vroeg om een eigen commissie;

de feestcommissie.328 Al snel werd er besloten om de feesten af te splitsen van de USWH en werd de

losse organisatie PANN opgericht. Hierdoor richtte de USWH zich voortaan voornamelijk op

maatschappijkritische acties.329

PANN hield zich naast het organiseren van feesten en wekelijkse soosavonden echter ook bezig

met het geven van voorlichting en het leveren van hulp aan homoseksuele jongeren.330 Hiermee

bood de organisatie een opvangplek voor niet-studerende en studerende homoseksuele jongeren.

De meeste bekendheid had de organisatie door de PANN-feesten, die nog steeds maandelijks

georganiseerd worden in Utrecht.331

Toch werden deze feesten toentertijd niet door iedereen aangemoedigd. Volgens Rob Tielman

was er bij oudere homoseksuele mannen verzet tegen jongerenfeesten, zoals die door PANN werden

georganiseerd. Hij vertelt hierover: ‘Er is nog een interessant punt bij PANN, dat was namelijk dat de

neiging was, bij met name oudere homo's, die zeiden, ja dat is levensgevaarlijk, want dan komen wij

321 Interview Rijk-Jan Sikkel. 322 Correspondentie, archief FSWH. 323 Agnes van Steen, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008)’, 182. 324 Ibidem, 182. 325 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, 13. 326 Interview Rob Tielman. De naam PANN is geen afkorting. 327 Eriq Terra en Caroline Linssen, PANN een verhaal apart. 12 ½ jaar jongeren-(homo)sexualiteit-relaties-integratie (Utrecht 1981), paginanummers ontbreken. 328 Ibidem. 329 Ibidem. 330 Ibidem. 331 Website NU.nl, ‘PANN viert 50-jarig jubileum met festival in Julianapark’, 22 februari 2019. (https://www.nu.nl/utrecht/5756415/pann-viert-50-jarig-jubileum-met-festival-in-julianapark.html)

39

in contact met... [jongeren] dus daar moet een strikte leeftijdsgrens [zijn]. Ze moeten aan de deur

worden gecontroleerd met het paspoort.’332 Vanwege artikel 248bis was homoseksueel contact met

minderjarigen verboden en dit werd vaak gebruikt om angst aan te jagen. Daarnaast heerste er het

idee dat jongeren verleid konden worden tot homoseksualiteit. Dit was mede door artikel 248bis

een idee dat wijdverspreid was toentertijd, ook binnen de homoseksuele gemeenschap zelf.333

Jongeren zouden daarom niet moeten mengen met oudere homo’s. Bij PANN zou dit volgens

Tielman vanzelf gebeuren, omdat ze een ruimte creëerden speciaal voor jongeren, waardoor

ouderen zich minder thuis zouden voelen. Dit gebeurde onder andere door muziek te draaien die

jongeren aansprak.334

De oprichting van PANN is belangrijk voor de geschiedenis van homo-emancipatie in Nederland,

doordat het een veilige plek wist te creëren voor homoseksuele jongeren. Het is een organisatie die

al ruim vijftig jaar feesten organiseert voor homoseksuele jongeren en daarnaast met haar fonds

bijdraagt aan projecten gericht op homo-emancipatie. Daarnaast is de organisatie het meest

zichtbare aandenken aan de korte periode van de studentenwerkgroepen. Waar de USWH

verdween, bleven de feesten die ooit een wezenlijk onderdeel uitmaakten van de

studentenwerkgroep.

2.9. Conclusie In hun korte bestaan wisten de studentenwerkgroepen veel verschillende activiteiten op te zetten.

De werkgroepen werden hierdoor voor homoseksuele studenten een belangrijke ontmoetingsplek

en opvanglocatie. Daarnaast konden de studenten zich inzetten voor homo-emancipatie door zich te

verenigen in de werkgroepen. Deze dubbele functie die de studentenwerkgroepen hadden,

gezelligheid en activisme, leidde echter ook tot discussies. Studenten werden lid van de

werkgroepen vanuit verschillende overwegingen.

De activistische en inhoudelijke activiteiten van de werkgroepen zijn echter niet los te zien van

de gezelligheidsactiviteiten. De feesten die de werkgroepen organiseerden zorgden bijvoorbeeld

voor financiële mogelijkheden om activistische en inhoudelijke activiteiten te organiseren. Het

onderzoek onder leden van de USWH laat daarnaast zien dat veel studenten betrokken raakten bij

de werkgroepen vanwege de gezelligheidsactiviteiten en om vrienden te maken. Mede door de

gezelligheidsactiviteiten wisten de werkgroepen dus homoseksuele studenten te bereiken.

Ook de structuur en idealen van de werkgroepen vormden vaak onderdeel van gesprek. Er

werden discussiedagen georganiseerd, discussiestukken geschreven en discussiecommissies

gevormd. Door deze discussies werden er gezamenlijk beslissingen genomen over de koers van de

werkgroepen, zoals het soort activiteiten dat georganiseerd moest worden en dat de werkgroepen

zich niet alleen op de studentenwereld konden richten.

Het is lastig om te meten wat de precieze invloed van de activiteiten van de

studentenwerkgroepen op activistisch gebied was. Het organiseren van de eerste

homodemonstratie in Nederland mag in ieder geval worden toegeschreven aan de

studentenwerkgroepen en het Jeugd en Jongerencentrum Ruimte. Dat artikel 248bis later werd

afgeschaft, is echter niet duidelijk door deze demonstratie veroorzaakt aangezien er al een advies

van de gezondheidsraad zou komen over dit artikel. Dit advies zorgde er in 1971 voor dat het artikel

werd afgeschaft.335 De studenten wisten echter wel publiciteit te veroorzaken met hun acties en

hiermee de acceptatie van homoseksualiteit onder de aandacht te brengen. Ook wisten de

332 Interview Rob Tielman. 333 Harry Oosterhuis, Homoseksualiteit in katholiek Nederland, 169. 334 Interview Rob Tielman. 335 Elise van Alphen, Alles werd politiek, 235.

40

werkgroepen veel studenten te bereiken met informatie over homoseksualiteit, de contacten van de

studentenwerkgroepen hielpen, zoals de studentenpastoren, hielpen hierbij.

41

HOOFDSTUK 3

De studentenwerkgroepen, Nieuw Lila en het COC

‘Het geliberaliseerde COC van Premsela en de zijnen had in het begin van de jaren zestig de

generatie van Engelschman aan de kant geschoven maar nog voor het eind van datzelfde

decennium werden ze links ingehaald door de Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit die in

Amsterdam, Utrecht, Leiden en elders ontstonden en samen een federatie vormden (FSWH,

1968). Deze groep nam het COC in 1971 over en doopte het om tot N.V.I.H. COC. Uit de FSWH

kwamen talenten als Rob Tielman, Joke Swiebel, Boudewijn Büch en Paul Schnabel naar

voren.’336

Dit schrijft Gert Hekma in Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot moderne tijd over de periode

van de studentenwerkgroepen. De studentenwerkgroepen hadden, zoals we hebben gezien in de

vorige hoofdstukken, een andere visie op homo-emancipatie dan het COC eind jaren zestig.337 De

werkgroepen waren vanaf het begin af aan naar buiten gericht. Ze wilden eerst het studentenleven

veranderen en daarna de maatschappij. De werkgroepen vonden dat homoseksualiteit niet het

probleem was, maar de studentenwereld en de maatschappij.

In 1971 werd er op het congres van het COC ingestemd met een koerswijziging. Het COC trad

vanaf toen meer naar buiten op en ging zich actief bezighouden met het bewerkstelligen van

maatschappijverandering die moest leiden tot acceptatie van homoseksualiteit. Deze nieuwe koers

kwam erg overeen met de idealen die de studentenwerkgroepen enkele jaren eerder al hadden.

Daarnaast vielen rond dezelfde tijd de studentenwerkgroepen uiteen. Hekma stelt zelfs dat de

werkgroepen het COC overnamen. Daarom wordt in dit hoofdstuk onderzocht hoe de koerswijziging

binnen het COC tot stand kwam en wat de invloed van de werkgroepen hierop was.

Om de invloed van de werkgroepen te kunnen bepalen, moet allereerst gekeken worden naar

eerdere koerswijzigingen binnen het COC in de jaren vijftig en zestig. Onder andere De Kleine Kring

en Stichting Dialoog worden behandeld, omdat deze groepen eerder invloed uitoefenden op de

koers van het COC. Vervolgens worden de oprichting van de actiegroep Nieuw Lila vanuit de

studentenwerkgroepen uiteengezet. Nieuw Lila oefende invloed uit op de COC-congressen van 1970

en 1971. Als laatste wordt het uiteenvallen van de werkgroepen behandeld en wat de relatie

daarvan is met Nieuw Lila en de koerswijziging van het COC.

3.1. Koerswijzigingen binnen het COC in de jaren vijftig en begin jaren zestig In de jaren vijftig en zestig waren er verschillende groepen die invloed uitoefenden op de koers van

het COC. Het COC was een op haarzelf gerichte organisatie, die voor een veilige omgeving voor haar

leden wilde zorgen. Buitenstaanders waren meestal niet welkom op de bijeenkomsten. Deze nadruk

op het creëren van een veilige omgeving voor de eigen leden ging ten koste van de inzet voor

maatschappelijke verandering. Dit zorgde ervoor dat verschillende groepen kritiek hadden op het

COC.

Vanaf 1954 organiseerde de Kleine Kring, een commissie binnen het COC verantwoordelijk voor

culturele evenementen in Amsterdam, ook avonden waar buitenstaanders, niet-leden dus, welkom

waren.338 Daarnaast organiseerde zij ‘Kom-op-de-koffie-avonden’, waar afdelingsbestuursleden en

336 Gert Hekma, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot moderne tijd, (Amsterdam 2004), 73. 337 Ibidem, 73. 338 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 157-161.

42

kaderleden in gesprek konden gaan met leden van het hoofdbestuur van het COC over wat er binnen

de vereniging gaande was en hoe samenwerking kon worden verbeterd.339 De Kleine Kring was zo

betrokken bij de interne zaken van het COC.

De door de Kleine Kring georganiseerde bijeenkomsten in het clubgebouw van het COC leidden

tot bezwaren van de afdeling Amsterdam. De afdeling vond dat dit contact met buitenstaanders

binnen het clubgebouw ervoor zorgde dat te veel hetero’s op de hoogte waren van waar dit

clubgebouw zich bevond.340 Op het congres van 1955 werd niettemin besloten dat de activiteiten

van de Kleine Kring in het clubgebouw zouden blijven plaatsvinden, omdat dit juist bij kon dragen

aan een positief beeld van het COC. Anders zou het lijken alsof het COC iets te verbergen had.341 Het

COC keerde zich door deze activiteiten al meer naar buiten.

De Kleine Kring kreeg in 1961 de opdracht van het hoofdbestuur van het COC om zich bezig te

houden met ‘kaderhervorming, het sociale werk in de vereniging en voorlichting naar binnen en naar

buiten toe’.342 Haar werkzaamheden werden hiermee uitgebreid. De Kleine Kring leverde in deze tijd

kritiek op de organisatie van het COC.343 Volgens Warmerdam en Koenders heerste er in deze jaren

zelfs een revolutiestemming binnen de Kleine Kring; zij wilde de vereniging veranderen.344 De Kleine

Kring vond dat het COC en haar leden actief moesten bijdragen aan maatschappelijke verandering.345

Er werden inderdaad werkgroepen opgericht die zich bezighielden met het onderzoeken van de

gewenste verandering. Dit leidde tot een rapport dat werd gepubliceerd in juni 1963 met daarin

kritiek op de toenmalige vorm van het COC.346 De Kleine Kring vond onder andere dat het

hoofdbestuur te veel in groepen dacht: de homoseksuelen tegenover de heteroseksuelen.347

Al eerder, op het congres in april 1962, had de Kleine Kring opgeroepen tot een koerswijziging

binnen het COC.348 Ook in het ledenblad Vriendschap kwam er in deze jaren steeds aandacht voor dit

onderwerp. Dit alles leidde tot spanningen binnen het toenmalige hoofdbestuur van het COC over

de te volgen koers.349 In oktober 1963 werd daarom een congres gehouden over

statutenwijzigingen.350 Het voorstel van het hoofdbestuur om het uitgangspunt en de naam van de

vereniging niet te wijzigen werd verworpen, waarna het hoofdbestuur besloot op te stappen.351 In

november 1963 werd een nieuw hoofdbestuur aangesteld, dat ervoor koos om een andere koers te

voeren waarin openheid naar de samenleving belangrijker werd.352 Deze ontwikkelingen maakten de

weg vrij voor veranderingen binnen het COC.

In oktober 1964 werd er een congres gehouden door het COC waar de nieuwe koers ter sprake

kwam.353 Het ledenblad Vriendschap beschreef deze koerswijziging als volgt:

‘Het belangrijkste onderdeel van dat plan is de oprichting van een stichting die, met een grote

mate van zelfstandigheid, zal gaan zorgen voor de activiteiten op het gebied van groeps- en

339 Ibidem, 161. 340 Ibidem, 161. 341 Ibidem, 161. 342 Ibidem, 165. 343 Ibidem, 165. 344 Ibidem, 165. 345 Ibidem, 165. 346 Ibidem 165-166. 347 Ibidem, 323. 348 Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland. Studie van een emancipatiebeweging, 152. 349 Ibidem, 152 350 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 323. 351 Ibidem, 321-323. 352 Ibidem, 323. 353 Ibidem, 323.

43

vormingsarbeid, individuele hulp, voorlichting en wetenschappelijk werk. De werkzaamheden van

deze stichting moeten in de loop van de komende jaren geleidelijk op gang komen. Een ervan is

nu al begonnen. In januari zal namelijk het eerste nummer verschijnen van een nieuw tijdschrift

Dialoog, dat niet alleen gericht zal zijn op onze leden, maar ook op andere homofielen en op

buitenstaanders.’354

De activiteiten zouden worden ondergebracht in een stichting die verbonden was met het COC,

Stichting Dialoog.

Onderdeel van de discussie over de koers van het COC, was ook de houding ten opzichte van

jongeren. Die waren een steeds belangrijkere rol in het COC gaan spelen. Al in 1953 was ruim een

derde van de nieuwe leden van het COC tussen de 21 en 25 jaar, wat ervoor zorgde dat jongeren een

steeds groter deel van het ledenbestand van het COC uitmaakten.355 In oktober 1952 had het COC

een bijeenkomst georganiseerd over de rol van het COC voor de jeugd, de groep tussen 15 en 25

jaar. Daar was ook besproken of het COC meer dan alleen een dansgelegenheid kon zijn voor

jongeren. Moest het ook niet voor scholing moest zorgen?356 Hier kwam echter nog weinig van

terecht. Artikel 248bis bleef leidend voor het toelatingsbeleid van het COC.357 Pas in 1962 werd door

het hoofdbestuur van het COC besloten dat het COC zich bezig zou gaan houden met de opvang van

18 tot 21-jarigen.358

Er waren al eerder, eind 1952 en begin 1953, door de afdelingen Amsterdam en Rotterdam

jongerenwerkgroepen opgericht.359 Maar deze werkgroepen wisten weinig te bewerkstelligen. De

toenmalige voorzitter van het COC Niek Engelschman verweet de jongeren dat ze alleen maar kritiek

uitten op problemen zonder die werkelijk op te pakken.360 Dit leidde in juli 1953 zelfs tot de

opheffing van de jongerenwerkgroepen door het hoofdbestuur van het COC.361 Ook in 1960 werd er

gesproken over het organiseren van jongeren binnen het COC.362 De jongeren kregen in deze periode

dus steeds meer aandacht, maar er kwam nog weinig echt van de grond.

3.2. Stichting Dialoog In 1964 werd Stichting Dialoog opgericht als losstaande organisatie die verbonden was aan het COC.

De stichting bestond uit verschillende onderdelen die zich bezighielden met voorlichting, het

oprichten van een bemiddelingsbureau, het bevorderen en uitvoeren van wetenschappelijk

onderzoek, het bieden van hulpverlening en het uitgeven van het blad Dialoog.363 Dit blad was niet,

zoals het blad Vriendschap, alleen gericht op de leden van het COC, maar ook op buitenstaanders.364

Leden van het COC kregen het tijdschrift gratis in de bus. Maar ook niet-leden konden zich

354 Vriendschap, 16 (1964), 225. Overgenomen uit: J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning. Het COC 1946-1966 (Utrecht 1987), 323. 355 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 237. 356 Ibidem, 237. 357 Ibidem, 237. 358 Ibidem, 238. 359 Ibidem, 237. 360 Ibidem, 237-238. 361 Ibidem, 238. 362 Ibidem, 238. 363 Ibidem, 333. 364 Vriendschap, 16 (1964), 225. Overgenomen uit: J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning. Het COC 1946-1966 (Utrecht 1987), 323.

44

abonneren op het tijdschrift.365 In januari 1965 werd het eerste nummer van Dialoog

gepubliceerd.366

De naam van het tijdschrift verwijst naar de maatschappelijke dialoog die moet plaatsvinden

tussen hetero- en homoseksuelen om de maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit te

bereiken. Homoseksualiteit werd in Dialoog niet gepresenteerd als iets abnormaals. Het negatieve

beeld van homoseksualiteit was een gevolg van maatschappelijke onderdrukking en veroordeling.367

Hiermee werd niet homoseksualiteit maar de maatschappij neergezet als het probleem.

Maatschappelijke verandering was noodzakelijk.

Stichting Dialoog was belangrijk voor de koers van het COC, omdat deze stichting zich duidelijk

naar buiten toe richtte. Het was een van de eerste stappen van het COC om ook niet-leden te

bereiken.368 Binnen het COC was er echter kritiek op het blad en de ideeën over integratie van

homoseksuelen die erin verkondigd werden.369

Stichting Dialoog hield zich samen met de Nederlandse Vereniging tot Seksuele Hervorming

(NVSH) ook bezig met het oprichten van jongerensociëteiten. Onder andere in Leiden werd op 24

oktober 1967 ‘Ziesexo’ opgericht, waar jongeren terecht konden.370 De NVSH en Dialoog

organiseerden in 1967 samen met het jongerenblad Hitweek een discussiedag die leidde tot de

oprichting van Zoos.371 In het vorige hoofdstuk werd de oprichting van andere jongerensociëteiten,

zoals Apollo in Rotterdam en Zoos in Amsterdam, besproken. Deze sociëteiten werden opgericht in

samenwerking met Ruimte. Door de oprichting van de jongerensociëteiten kwam er meer aandacht

voor homoseksuele jongeren, doordat de jongerensociëteiten een belangrijke opvangfunctie

vervulden en deze jongeren hier konden uitkomen voor hun geaardheid.

3.3. Oprichting actiegroep Nieuw Lila

‘De naam Nieuw Lila, waarmee de samenstellers van dit geschrift zich hebben getooid, is méér

dan alleen maar een grapje. Lila was de kleur van de driehoek die tijdens de Tweede

Wereldoorlog de homofielen kregen opgespeld die verdwenen in Hitlers konsentratiekampen.

Dat is één. Twee is – natuurlijk – de associatie met Nieuw Links. Daarmee delen we de mentaliteit

en het politiek engagement dat óók – en alles – te maken heeft met seks en – als dat bestaat –

homoseks. In allerlei sektoren van de samenleving houdt men zich de laatste jaren bezig met

homoseksualiteit en homofielen. Veelal gebeurt dat vanuit de gedachte dat er toch iets aan

“gedaan” moet worden, dat ze “geholpen” moeten worden zich zo goed en zo kwaad als dat

gaat het leven te slaan.’372

Met deze tekst begint ‘Afscheid van een moederbinding’, in 1969 geschreven door de actiegroep

Nieuw Lila. Uit onvrede met de koers van het COC werd actiegroep Nieuw Lila opgericht. Ze wilde

dat het COC omgevormd werd, en een meer confronterende koers zou gaan varen.373 Volgens Nieuw

365 Maurice van Lieshout, ‘”Een wat ethische, bezorgde toon”’, 167. 366 Ibidem, 165. 367 Ibidem, 167. 368 Ibidem, 177. 369 Ibidem, 177. 370 Ingrid Ardonne en Jaak Slangen, ‘”Ssst…. homoseksueel!” In de roerige jaren zestig’, 136. 371 Maurice van Lieshout, ‘”Een wat ethische, bezorgde toon”’, 165-166. 372 Henk Branderhost, e.a., Afscheid van een moederbinding. Uitdaging van nieuw lila aan het coc, (Amsterdam 1969), 5. 373 ‘Bewaar mij voor de waanzin van het recht’, 34.

45

Lila was het COC niet kritisch genoeg op de maatschappij.374 In ‘Afscheid van een moederbinding’

zette de groep haar visie uiteen.375 Het woord moederbinding verwijst in deze titel naar het COC. De

naam Nieuw Lila was gekozen als een verwijzing naar de naam Nieuw Links, een

vernieuwingsbeweging binnen de Partij van de Arbeid.376

Gert Hekma stelt dat het COC in de jaren zestig koos voor een vorm van integratie die uitging

van het aanpassen aan de heteroseksuele samenleving. De studenten pleitten volgens Hekma

daarentegen voor een aanpak die de dominante seksuele structuren in de maatschappij zou

blootleggen en het probleem verschoof naar de heteroseksuele maatschappij die homoseksuelen

uitsloot.377 Nieuw Lila vond dat de maatschappij ervoor zorgde dat homoseksualiteit een probleem

was en dat dit aangepakt moest worden.378 Net zoals de studentenwerkgroepen vonden ze dat

confrontatie nodig was voor integratie.

De studentenwerkgroepen waren nauw betrokken bij de oprichting van Nieuw Lila. De

studentenwerkgroepen hadden actieve jonge LBHT’ers weten te verenigen die anders tegen homo-

emancipatie aankeken dan het COC. Dit leidde onder andere tot de oprichting van Nieuw Lila vanuit

de FSWH in april 1969. Door de studentenwerkgroepen was er een netwerk opgebouwd dat Nieuw

Lila kon gebruiken voor hun roep om een koerswijziging binnen het COC. De verslagen van Nieuw

Lila laten zien dat de studenten bij de studentenwerkgroepen hadden geleerd om samen te werken

en actief andere groepen en media te benaderen.379 Ook de samenwerking van de

studentenwerkgroepen met de NVSH werd overgenomen door Nieuw Lila.

Op 16 april 1969 vond de eerste bijeenkomst van de actiegroep Nieuw Lila plaats in het huis van

Nico Brederoo, bestuurslid van de FSWH.380 In het verslag van deze bijeenkomst staat het volgende:

‘Het initiatief om te komen tot een groep mensen, over het algemeen congresleden van het COC,

om te gaan onderzoeken wat het COC zou moeten zijn en doe, en hoe dit te verwezenlijken, is

uitgegaan van de FSWH; de groep zal echter na deze bijeenkomst volledig zelfstandig draaien.’381

Verschillende bestuursleden van de studentenwerkgroepen waren betrokken bij de oprichting van

Nieuw Lila. Henk Branderthorst die eerder een rol had gespeeld in de oprichting van jongere

sociëteiten voor homoseksuele jongeren, was bijvoorbeeld een van de leden van actiegroep Nieuw

Lila.382 De banden tussen de studentenwerkgroepen en Nieuw Lila zijn verder zichtbaar in de korting

die leden van de studentenwerkgroepen kregen op de aanschaf van ‘Afscheid van een

moederbinding’. In plaats van ƒ2,90 betaalden ze maar ƒ1,50.383

Op de eerste bijeenkomst van Nieuw Lila werd afgesproken dat over verschillende onderwerpen

nota’s zouden worden geschreven; Jongerenwerk, Methodiek – wijze van optreden,

Struktuurverandering, Ideologie, Stichting Dialoog, Organisaties (optimale taakverdeling; functies,

verhouding tot derden, o.a. NVSH) en Image werden daarbij genoemd.384 De onderwerpen

374 ‘Aktiegroepers overal’, Seqtant 1 (1970), 16-17, aldaar: 16. 375 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 32. 376 Gert Hekma, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot de moderne tijd, 77. 377 Ibidem, 77. 378 Ibidem, 77. 379 Verslagen vergaderingen Nieuw Lila, Archief Nieuw Lila. 380 Verslag van de eerste bijeenkomst van Nieuw Lila, 16 april 1969, Archief Nieuw Lila. 381 Ibidem. 382 ‘Bewaar mij voor de waanzin van het recht’, 34. 383 Correspondentie tussen Nieuw Lila en de FSWH, 17 januari 1970, Archief Nieuw Lila. Promotie Toogdag Nieuw Lila, Archief Nieuw Lila. 384 Verslag van de eerste bijeenkomst van Nieuw Lila, 16 april 1969, Archief Nieuw Lila.

46

Ouderenwerk en Emancipatiewerk zouden later behandeld worden.385 Deze nota’s waren bedoeld

voor intern gebruik, er werd onderzoek gedaan om de standpunten van Nieuw Lila te kunnen

bepalen. Deze verschillende onderwerpen illustreren de maatschappelijke oriëntatie en

denkrichtingen van Nieuw Lila. Nieuw Lila probeerde eerst met het bestuur te onderhandelen over

het programma van het COC. Dit liep nergens op uit, waarna werd besloten om zich op het

aanstaande congres te richten.386

De brochure ‘Afscheid van een moederbinding’ was voor dit najaarscongres van 1969 bedoeld.

De eerste oplage van de brochure bestond uit 1000 exemplaren.387 In januari 1970 werd er een

herdruk van de brochure uitgegeven met dezelfde oplage.388 De brochure was geschreven door Henk

Branderthorst, Ben Bussink, Pieter de Feyter, Rijk-Jan Sikkel, Joke Swiebel en Rob Tielman, die ieder

met de ondersteuning van de anderen een of meerdere hoofdstukken voor hun rekening namen.389

Nieuw Lila wilde de brochure breed onder de aandacht brengen; dit gebeurde door onbetaalde en

betaalde promotie in verschillende bladen, het uitlokken van recensies en contact met de media.390

Daarnaast werd de brochure verspreid onder het hoofdbestuur, de kaderleden en leden van de

congrescommissies van het COC alsmede verschillende (lokale) besturen van andere verenigingen,

zoals de NVSH en de MVM.391 Verschillende studentenwerkgroepen bestelden exemplaren van de

brochure voor hun leden.392 Ook verschillende boekhandels namen brochures af van Nieuw Lila.393

Na het congres van 1969 organiseerde Nieuw Lila verschillende discussiebijeenkomsten,

waaronder een discussiedag op 7 februari 1970 met de titel ‘Toogdag Nieuw Lila’.394 Voor deze

discussiedag werden alle COC-kaderleden uitgenodigd.395 Op 23 en 24 mei 1970 werden er discussies

georganiseerd over de heroriëntering van Nieuw Lila en activiteiten buiten het COC.396 Daarnaast

maakte Nieuw Lila plannen voor een tweede publicatie.397 In deze tweede publicatie zal aldus een

eerste conceptversie worden ‘gepoogd een aantal alternatieve doelstellingen voor de samenleving

naast elkaar te zetten, wordt een keuze gemaakt voor een bepaald type maatschappij, en worden de

konsekwenties van deze keuze aangegeven voor een aantal aan de homoseksualiteit verwante

problemen, zoals bv. Vrouwenemancipatie, demokratiseringsbeweingen, anti-autoritaire opvoeding,

drugs, etc.’398 Deze tweede publicatie zou er door het uiteenvallen van Nieuw Lila nooit komen.

Nieuw Lila richtte zich niet alleen op het COC. Zo organiseerden zij op woensdag 6 mei 1970 een

actie gericht op een congres van pastores over ‘homofilie’. Onder het motto ‘Niets over ons, zonder

ons’ nodigden ze zichzelf uit op dit congres.399 In het korte bestaan van Nieuw Lila vonden er weinig

andere activiteiten plaats, maar onderhielden de leden wel contacten met verschillende andere

organisaties, zoals blijkt uit de correspondentie in het archief.400

385 Ibidem. 386 Interview Joke Swiebel. 387 Brief aan kaderleden COC, 14 november 1969, Archief Nieuw Lila. 388 Correspondentie Nieuw Lila, januari 1970, Archief Nieuw Lila. 389 Correspondentie tussen Nieuw Lila en de NVSH, 26 oktober 1969, Archief Nieuw Lila. Correspondentie Nieuw Lila, augustus, september 1969, Archief Nieuw Lila. 390 Notulen vergadering Nieuw Lila, oktober 1969, Archief Nieuw Lila. 391 Ibidem. 392 Correspondentie tussen studentenwerkgroepen en Nieuw Lila, november 1969, Archief Nieuw Lila. 393 Correspondentie tussen boekhandels en Nieuw Lila, november 1969 en januari 1970, Archief Nieuw Lila. 394 Promotie Toogdag Nieuw Lila, Archief Nieuw Lila 395 Brief Nieuw Lila aan hoofdbestuur COC, 16 januari 1970, Archief Nieuw Lila. 396 Uitnodiging aan deelnemers Toogdag Nieuw Lila, 8 april 1970, Archief Nieuw Lila. 397 Ibidem. 398 Nieuw Lila Konsept Tweede Kahier, 9 mei 1970, Archief Nieuw Lila. 399 ‘Homofielen overvielen congres van pastores. “Niets over ons, zonder ons”, krantenknipsel, Archief Nieuw Lila. 400 Correspondentie Nieuw Lila, Archief Nieuw Lila.

47

Het belangrijkste hiervan is het contact met de NVSH. De NVSH had in deze tijd bijna 200.000

leden en voerde onder leiding van Mary Zeldenrust-Noordanus een progressieve koers ten opzichte

van homoseksualiteit.401 De brochure van Nieuw Lila werd gedrukt door de uitgeverij van de

NVSH.402 Janhuib Blans, lid van AJAH, was als directeur van Sextant, het blad van de NVSH, betrokken

bij de uitgeverij.403 Ook waren er gesprekken met het hoofdbestuur van de NVSH. Binnen Nieuw Lila

werden ook discussies gevoerd over het opheffen van het COC en het vormen van één organisatie

voor seksuele hervorming, waarbij het COC zou opgaan in de NVSH.404 Deze discussie kwam onder

andere voort uit het vraagstuk of hoofdbestuursleden van de NVSH lid konden zijn van Nieuw Lila.405

Na het COC-congres van 1971 verdween Nieuw Lila al snel van het toneel. Over het einde van

Nieuw Lila vertelde Joke Swiebel:

‘Ja, en dat is ook niet blijven bestaan natuurlijk. Dat is nooit formeel opgericht, dus ook niet

formeel afgeschaft, maar in feite is dat uit elkaar gevallen op het moment dat de helft van die

mensen in het COC bestuur ging zitten in '71 en de andere helft niet.’406

Er was onenigheid ontstaan binnen de groep over het lidmaatschap van het COC hoofbestuur door

Rob Tielman en Ton van der Stap.407 Dit zorgde onder andere voor het uiteenvallen van de groep.

Ook het instemmen van het congres van 1971 met een afgeslankte vorm van de plannen van Nieuw

Lila maakte de actiegroep minder nodig.

Niet alleen de naam van Nieuw Lila kwam dus voort uit Nieuw Links ook de strategie van Nieuw

Links werd overgenomen, de studenten probeerden de organisatie van binnenuit te hervormen.

Nieuw Links had dit gedaan bij de Partij van de Arbeid. Beide groepen bestonden uit een jongere

generatie die in oppositie kwam.408 Net als Nieuw Links richtte Nieuw Lila zich hierbij op het

aanpassen van de doelen van de organisatie, het partijprogramma van de PvdA bij Nieuw Links en

het beleidsplan van het COC bij Nieuw Lila, en daarnaast op het verwerven van posities binnen het

hoofdbestuur.

3.4. Congres en congrescommissies – koerswijziging COC ‘De Nederlandse Vereniging voor Homofielen COC zal zich in de toekomst niet meer uitsluitend bezig

houden met ledenbelangen, maar gaan optreden als een zich breed oriënterende

emancipatiebeweging met duidelijke maatschappij-kritische inslag’, aldus het Rotterdamsch

Parool/De Schiedammer op 11 januari 1971.409 Twee dagen daarvoor, op 9 en 10 januari 1971, had

er een COC-congres plaatsgevonden dat met deze koerswijziging had ingestemd.410 Er was toen

bepaald dat het COC zich voortaan actief zou inzetten voor de maatschappelijke acceptatie van

homoseksualiteit. Door deze koerswijziging zou het COC zou zich langzaam steeds meer naar buiten

401 Gert Hekma, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot moderne tijd, (Amsterdam 2004), 72-73. 402 Brief aan uitgeverij NVSH, 14 oktober 1969, Archief Nieuw Lila. 403 Interview Janhuib Blans. 404 Nota over Lidmaatschap en Doelstelling van Nieuw Lila van Conrands en Van Eeten, Reactie Pieter De Feyter op nota Conrads en Van Eeten 30 mei 1969, reactie Bart van der Valk op nota van Conrads en Van Eeten 5 juni 1969, Archief Nieuw Lila. 405 Nota over Lidmaatschap en Doelstelling van Nieuw Lila van Conrands en Van Eeten, Archief Nieuw Lila. 406 Interview Joke Swiebel. 407 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 33. 408 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig, 30. 409 ‘Leden aanvaarden beleidsplan ’71. COC wil zich breder gaan oriënteren.’, Het Rotterdamsch Parool. De Schiedammer, maandag 11 januari 1971, 4. 410 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 341.

48

richten en een meer activistische houding krijgen.411 Het congres van 1971 volgde op een eerder

congres in 1969, waarvoor Nieuw Lila ‘Afscheid van een moederbinding’ publiceerde.

Op het najaarscongres van 1969 werd er tegen het beleidsplan van het hoofdbestuur gestemd.

Er werd vervolgens besloten tot een brede discussie over de heroriëntering van het COC. 412 Er werd

door een eerste heroriënteringscommissie, die door het congres was ingesteld, een korte

‘diskussienota’ opgesteld waarin verschillende alternatieven voor heroriëntering waren

beschreven.413 Aan de hand van deze ‘diskussienota’ werden er discussies gehouden door de lokale

COC-afdelingen. 414 De verschillende alternatieven werden besproken en leden konden tijdens de

discussies hun voorkeur uitspreken voor een van de alternatieven.415 Op basis van deze

ledenraadpleging werd een plan opgesteld voor de hervorming van het COC. Deze tweede

‘diskussienota’ werd geschreven door de discussiecommissie, bestaande uit Egbert Altena, Ad

Jansen, Peter Kersten, Ko Sterken en Rob Tielman, allen afkomstig van een andere lokale COC

afdeling.416

Nieuw Lila stuurde afgevaardigden naar deze lokale discussiebijeenkomsten om haar

standpunten hier duidelijk te maken.417 Onderdeel van de werkwijze van Nieuw Lila was daarnaast

om aanwezig te zijn bij vergaderingen van congrescommissies.418 De leden van Nieuw Lila bezochten

zowel ongevraagd als op uitnodiging de hearings van de congrescommissies.419 Tijdens deze

vergaderingen onderbouwden ze hun ideeën over het COC. Alle leden van congrescommissies

ontvingen de brochure ‘Afscheiding van een moederbinding’.420 Zo probeerden ze

congrescommissies te beïnvloeden.

Het congres van het COC bestond uit verschillende commissies van lokale afdelingen die

stemrecht hadden.421 Deze congrescommissies stemden op het congres. Hierbij had de afdeling

Amsterdam de helft van de stemmen.422 Door congrescommissies over te halen, kon met

koerswijzigingen ingestemd worden op het congres. Rijk-Jan Sikkel zat in de congrescommissie van

de afdeling Amsterdam van het COC en was daarom geen onderdeel van Nieuw Lila.423 In een brief

aan Nieuw Lila stelde hij dat hij als voorzitter van de congrescommissie geen deel hiervan kon zijn.424

Hij vertelde het volgende over de samenstelling van de congrescommissies:

‘Er waren in de studentenwerkgroepen een aantal mensen die ook in de congrescommissie zaten,

dus dat had indirect invloed. Maar in de congrescommissies zaten heel veel, wat ik

gemakkelijkheidshalve dan maar behoudende mensen noem, die als taak van het COC zagen om

activiteiten voor de groep zelf te organiseren, maar gesloten van de wereld.’425

411 Ibidem, 341. 412 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, Groniek 77 (1982), 32-33. 413 Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland, 187. 414 Twee stappen vooruit. Diskussienota II over de heroriëntering van de Nedelandse vereniging van homofielen COC, 1, Archief Nieuw Lila. 415 Ibidem, 1. 416 Ibidem, 20. Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 33. 417 Bijlage brief Nieuw Lila d.d. 8 april 1970, Archief Nieuw Lila. 418 Rapport over de Methodiek, 12 mei 1969, Archief Nieuw Lila. 419 Notulen vergadering Nieuw Lila, oktober 1969, Archief Nieuw Lila. 420 Ibidem. 421 Rapport over de Methodiek, 12 mei 1969, Archief Nieuw Lila. 422 Interview Rijk-Jan Sikkel. 423 Ibidem. 424 Brief Rijk-Jan Sikkel aan Nieuw Lila, 26 januari 1970, Archief Nieuw Lila. 425 Interview Rijk-Jan Sikkel.

49

Nieuw Lila richtte zich ook op de ledenvergaderingen van de lokale afdelingen, met als ‘doel

zoveel mogelijk N.L.mensen in de kongreskommissies te krijgen.’426 Hierbij werd gekeken naar leden

van de studentenwerkgroepen en NVSH’ers die sympathiseerden met de ideologie van Nieuw Lila.427

Om deze ledenvergaderingen te beïnvloeden, kon het helpen zoveel mogelijk studenten die ouder

dan 21 waren lid te laten worden van het COC, zodat ze een stem kregen op de ledenvergadering.428

In de interne stukken over de methode van actievoeren wordt besproken hoeveel plekken in elke

congrescommissie mogelijk door Nieuw Lila mensen bezet konden worden.

De discussiecommissie had ondertussen een nota opgesteld voor het congres van 1971. In de

discussies over heroriëntering ging volgens de tweede discussienota de voorkeur uit naar alternatief

5, dat zich richtte op integratie door maatschappelijke hervorming, in combinatie met alternatief 3,

waarin integratie door aanpassing werd beschreven.429 De discussienota stelde daarnaast het

volgende: ‘Iedereen vond dat de emancipatie van de homoseksueel zelf een van de belangrijkste

taken van het COC zou moeten blijven. Wil de vereniging goed naar buiten treden, dan is de interne

mentaliteitsvorming een eerste vereiste.’430 Ook bij een hervorming van het COC, zou volgens de

ledenraadpleging het COC onderdak moeten blijven bieden aan homoseksuelen en zou dit de

belangrijkste bezigheid moeten zijn van het COC. Het idee van het COC als schuilplaats voor

homoseksuelen bleef dus ook in de discussies over de koerswijziging belangrijk.

COC-Aktiegroep ‘De Waakhond’ vond dat het COC ruimte moest bieden aan samenwerking met

bewegingen die streefden naar maatschappijhervorming en emancipatie. Het COC zelf zou echter

deze maatschappijhervorming niet in haar doelstellingen op moeten nemen, omdat:

‘Wanneer evenwel het coc zelf de maatschappij hervorming in zijn doelstelling zou opnemen en

hiervan alle konsekwenties zou nemen, dan zou dit zeker drempelverhogend werken voor de

grote groepen leden en potentiele leden, die in de eerste fasen (homo/bi-) seksuele

volwassenheid zijn. Deze leden worden in eerste instantie alleen lid voor de onder a- genoemde

diensten431 en ten opzichte van hen is een dergelijke drempelverhoging moreel onaanvaardbaar,

zolang andere organisaties deze diensten niet bieden. Dit is bovendien niet efficient, omdat het

gevolg gedragen zou worden aan hen die dat belang al inzien, terwijl de kontakt mogelijkheden

met potentiele aanhanger zeer gereduseerd zou worden.

Wij zijn daarom van mening, dat integratie door maatschappij hervorming nagestreefd moet

worden door een groepering binnen het coc, maar niet door de vereniging in zijn geheel – dat het

dus niet in de doelstelling van de vereniging opgenomen moet worden.’432

De COC-Aktiegroep ‘De Waakhond’ stond hiermee tegenover de ideeën van Nieuw Lila.

Op 15 december 1970 stuurde ook een groep van verschillende lokale bestuursleden en oud

COC-hoofdbestuursleden een brief aan het congres met de boodschap over de goedkeuring van het

beleidsplan van het hoofdbestuur. Met deze brief wilden ze de aandacht vragen voor de volgende

punten: ‘De beleidsnota is in feite een cocktail van de Nieuw-Lila nota en de 2e herorienteringsnota.

426 Rapport over de Methodiek, 12 mei 1969, Archief Nieuw Lila. 427 Ibidem. 428 Ibidem. 429 Twee stappen vooruit. Diskussienota II over de heroriëntering van de Nedelandse vereniging van homofielen COC, 1, Archief Nieuw Lila. 430 Ibidem, 2. 431 Punt A: ‘a- het bieden van opvang-, hulp- en kontaktmogelijkheden en van gezelligheid’ 432 Voorstellen voor herorientering en herstrukturering van het COC. Ingediend door COC-aktiegroep “De Waakhond”, Archief Nieuw Lila.

50

Ook al zijn de scherpe kanten er uiterlijk uit verdwenen, de niet in de beleidsnota verwerkte ideeën

zijn natuurlijk niet van de baan en zullen bij acceptatie van deze nota onherroepelijk weer

tevoorschijn komen.’433 Ook wordt er in de brief gewaarschuwd voor de kandidaten voor het nieuwe

hoofdbestuur en dat een deel van de kandidaten van Nieuw Lila afkomstig was.434 Deze brief aan het

congres laat zien dat er binnen het COC weerstand was tegen de ideeën van Nieuw Lila en niet alle

leden het hiermee eens waren.

Op het congres van 1971 werd de discussienota samen met de nota van ‘De Waakhond’ en een

nota van Nieuw Lila behandeld. 435 Ook werd er een nieuw bestuur voorgedragen, waarin onder

andere leden van Nieuw Lila zaten.436 Dat nieuwe beoogde bestuur droeg tijdens dit congres een

nieuw beleidsplan voor, dat deels gebaseerd was op de resultaten in de ‘diskussienota’ van de

discussiecommissie.437 Dit beleidsplan werd niet door alle congrescommissieleden gesteund. Toch

werd er een meerderheid van stemmen voor behaald en werd het nieuw hoofdbestuur aangesteld.

Het beleidsplan werd uiteindelijk met 29 stemmen voor, 22 stemmen tegen en 2 stemmen blanco

aangenomen.438 Deze krappe meerderheid laat zien dat de methodiek van Nieuw Lila om de

congrescommissies te beïnvloeden succesvol was geweest. Ook stroomden twee oud Nieuw Lila-

leden, Rob Tielman en Ton van der Stap, zo door naar het hoofdbestuur. Binnen Nieuw Lila vonden

sommigen de plannen niet ver genoeg gaan. Onderdeel van de discussie was bijvoorbeeld het

openen van de sociëteiten van het COC voor buitenstaanders. Nieuw Lila was van mening dat de

sociëteiten voor iedereen toegankelijk moesten zijn, terwijl deze tot nu toe een schuilkelder

functionaliteit hadden gehad.439 In het beleidsplan van het hoofdbestuur werd hier echter geen

duidelijke uitspraak over gedaan.440

Op het congres van 1971 werd dus besloten tot een koerswijziging.441 Ondanks de tegengeluiden

van bijvoorbeeld ‘De Waakhond’ en de brief van meerdere lokale afdelingsbestuurders, werd door

een meerderheid van de aanwezigen met de nieuwe plannen ingestemd. Gevolgen van deze

koerswijziging waren onder andere dat de leeftijdsgrens van 21 jaar voor lidmaatschap van het COC

werd afgeschaft, stichting Dialoog onderdeel werd van het COC en er verschillende landelijke

werkgroepen werden opgericht.442 Het COC werd door deze koerswijziging maatschappijkritisch.

Door de invloed van De Kleine Kring, Stichting Dialoog en Nieuw Lila ging het COC zich actiever

inzetten voor homo-emancipatie.

3.5. Het uiteenvallen van de studentenwerkgroepen Van niet alle lokale studentenwerkgroepen is duidelijk wanneer zij ophielden te bestaan, ze stierven

soms een stille dood. Veel besturen hadden problemen met het vinden van opvolgers, zoals de

werkgroep in Leiden.443 Bij de lokale werkgroepen was dit vaak het geval wanneer de enthousiaste

oprichters er mee stopten, zoals in Groningen.444 Een enkele werkgroep bestaat nog altijd, zoals de

433 Brief aan congres COC, 15 december 1970, Archief Nieuw Lila. 434 Ibidem. 435 ‘Nieuw Lila Nota’, Archief Nieuw Lila. 436 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 33. 437 Ibidem, 33. 438 Steven Jansen, ‘Schakel, Schellinkie en Rozenstraat. Het recreatiedebat in het COC 1970-1980’ in: Mattias Duyves e.a. ed., Homojaarboek 2. Artikelen over emancipatie en homoseksualiteit (Amsterdam 1983), 190-202, aldaar: 192. 439 Ibidem, 191-192. 440 Ibidem, 192-193. 441 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 341. 442 Ibidem, 341. 443 Agnes van Steen, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008)’, 182. 444 GSWS, ‘Intern Kommunikatie Bulletin’, 15 november 1968, archief FSWH.

51

Delftse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (DSWH), opgericht in 1968. Tegenwoordig heet deze

vereniging de Delftse Werkgroep Homoseksualiteit (DWH). De naam werd veranderd om een grotere

doelgroep aan te spreken dan enkel studenten.445 Ook de grootste studentenwerkgroep, de ASWH,

veranderde de naam om deze reden in Amsterdamse Jongeren Aktiegroep Homoseksualiteit

(AJAH).446

De Leidse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (LSWH) bleef ook langer bestaan in een

andere vorm. In april 1970 hief de werkgroep zichzelf op, omdat ze alleen nog een organisator van

feesten waren.447 Er werd een jongerensociëteit opgericht met de naam Miks, die de zogenaamde

integratiefeesten van de LSWH voortzette.448 In 1971 werd naast Miks de Leidse Werkgroep

Homoseksualiteit (LWH) opgericht.449 Dit kwam mede voort uit het feit dat er op dat moment geen

lokale COC-afdeling in Leiden was, waardoor er vraag was naar een organisatie die zich richtte op

een bredere groep dan alleen homoseksuele studenten. Vanaf 1982 is het LWH een regionale

werkgroep van het COC, maar met een zelfstandige status.450 Ook de Rotterdamse werkgroep ging in

een andere vorm verder, door te fuseren met Apollo op 30 oktober 1970. Daarvoor hadden zij al

verschillende activiteiten samen georganiseerd.451

De studentenwerkgroepen werden dus vaak algemener door zich te richten op homoseksuele

jongeren als groep of ze verdwenen helemaal van het toneel. De afschaffing van artikel 248bis in

1971 maakte de studentenwerkgroepen ook minder nodig, omdat homoseksuele jongeren voortaan

ook bij het COC (en andere homoseksuele uitgaansgelegenheden) terecht konden.

Het bestuur van de FSWH had het in de laatste periode van het bestaan van de organisatie niet

makkelijk. In het verslag van de periode 11 oktober 1969 tot en met mei 1970 wordt weergegeven

hoe de laatste maanden van de FSWH verliepen.452 In dit verslag wordt onder andere besproken dat

het bestuur niet goed functioneerde door meningsverschillen en miscommunicatie. In december

1969 bleek tijdens vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur zelfs dat het

vertrouwen in de FSWH was verdwenen bij het algemeen bestuur. Dit leidde ertoe dat een deel van

de aanwezigen om onmiddellijke opheffing van de FSWH vroegen en een overgang naar een andere

structuur voorstelden.453 Uiteindelijke leidde dit ertoe dat verschillende algemene bestuurders hun

bestuurstaken neerlegden.454 Volgens het verslag van de FSWH was deze kwestie mede veroorzaakt

door drie nieuwe dagelijks bestuursleden die slecht ingewerkt waren.455 Waar de FSWH met veel

motivatie en goede moed was opgericht, bleek de structuur en het onderhouden van de werkgroep

dus een grotere opgave.

Op 4 juli 1970 werd de FSWH opgeheven, omdat de doelstellingen waren verwezenlijkt.456

Hierover werd een bericht geplaats in SIK, het toenmalige blad van het COC.457 Verschillende

445 ’40 jaar DWH. In gespreek met een van de oprichters: Prof. Dr. Ir. Jan Molema’, Andersblad 126 (2008), clubblad van de DWH, 9. 446 Mariette van Staveren, ‘De ASWH/AJAH 1968-1971’, 22. 447 Agnes van Steen, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008)’, 182. 448 Ibidem, 182. 449 Ibidem, 182. 450 Ibidem, 183. 451 Coen Martinus, ‘1968-1971’, website Coen’s site. (https://www.coenmartinus.nl/hobbys/apollos-geschiedenis/geschiedenis/1968-1971 18 januari 2020) 452 Verslag periode 11 oktober 1969 – mei 1970, Archief FSWH. 453 Ibidem. 454 Ibidem. 455 Ibidem. 456 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Studentenwerkgroepen integreren zichzelf’, Homologie 4 (1980), 16-17, aldaar: 17. 457 Ibidem, 17.

52

(oud)bestuursleden hadden plaatsgenomen in het hoofdbestuur van het COC of de NVSH. Ook

waren er lokaal samenwerkingsverbanden ontstaan tussen de lokale werkgroepen en de lokale COC-

en NVSH-afdelingen.458 De oprichting van Nieuw Lila kwam voort uit de FSWH en enkele van de

eerste bestuursleden van de FSWH waren betrokken bij Nieuw Lila. Degenen die betrokken waren

geweest bij de oprichting van de FSWH of hier in een vroeg stadia bijgekomen waren, waren nu

vertrokken.

Naast Nieuw Lila waren verschillende (oud-)leden van de studentenwerkgroepen vertrokken

naar de NVSH en het COC. Met als doel het COC en de NVSH van binnenuit te hervormen, traden er

leden van de studentenwerkgroepen toe tot de besturen. De toetreding van Rob Tielman en Ton van

der Stap van Nieuw Lila tot het nieuwe hoofdbestuur van het COC in 1971 was in dit verband

tekenend.459 Dit leidde echter tot onvrede binnen Nieuw Lila, omdat Tielman en Van der Stap

meegingen met het gematigde beleidsplan van het COC.460

Nico Brederoo was vanuit de FSWH eerder al toegetreden tot het hoofdbestuur van de NVSH,

maar trad hier in februari 1970 uit. De NVSH was volgens hem onvoldoende progressief en

hervormend bezig.461 In 1969 werd de FSWH gevraagd om een bestuurslid voor het hoofdbestuur

van het COC. Joke Swiebel werd toen voorgedragen.462 Ook Joke Swiebel verliet al snel het

hoofdbestuur van het COC. Over deze periode vertelde ze het volgende:

‘En ik was zelf natuurlijk vanuit die federatie voorzitterschap doorgestroomd naar het

hoofdbestuur van het COC en daar ben ik weer uitgetreden toen die koers werd aangenomen,

want dat ging mij niet ver genoeg. Als je me nu vraagt waarom kan ik je dat niet navertellen.

Uhm, maar de echte reden, of een andere reden was dat ik af moest studeren.’463

Het hervormen van het COC en de NVSH door lidmaatschap van het hoofdbestuur had toen niet

het gewenste effect. Ook op andere manieren dan zitting in het hoofdbestuur waren

studentenwerkgroep-leden betrokken geraakt bij het COC en de NVSH. Zo was Rijk-Jan Sikkel

betrokken bij de congrescommissies en Janhuib Blans was directeur van Sextant geworden en dus

betrokken bij de NVSH. Ook veel andere jongeren die betrokken waren bij de werkgroepen, bleven

zich actief bezighouden met homo-emancipatie volgens Janhuib Blans: ‘Iedereen is eigenlijk wel

actief gebleven in die wereld.’464

De studentenwerkgroepen en de jongerensociëteiten hadden een plek geboden aan jonge

homoseksuelen die nog niet bij het COC terecht konden door de leeftijdsgrens. Als de jongeren 21

jaar waren geworden, konden ze lid worden van het COC. Ze namen de ideeën uit de

studentenwerkgroepen en jongerensociëteiten hierdoor mee naar het COC. In november 1971 werd

de naam van het COC veranderd naar ‘Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit

COC’.465 Deze naamsverandering laat zien dat de koerswijziging van het COC voltrokken was. Het

COC was net zoals de studentenwerkgroepen maatschappijkritisch geworden.

458 Ibidem, 17. 459 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 33. 460 Ibidem, 33. 461 Brief Nico Brederoo aan het hoofdbestuur van de NVSH, 13 februari 1970, archief FSWH. 462 Luc Brants, Tussen repressie en provocatie, 82. 463 Interview Joke Swiebel. 464 Interview Janhuib Blans. 465 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 341.

53

3.6. Conclusie De studentenwerkgroepen volgden op eerdere groepen zoals de Kleine Kring en Stichting Dialoog

die in de jaren vijftig en zestig invloed uitoefenden op het COC. De verschillende groepen

probeerden ervoor te zorgen dat het COC zich actiever naar buiten zou keren en in zou zetten voor

maatschappelijke veranderingen. De veranderingen passen binnen de tijdsgeest van de seksuele

revolutie, waardoor homoseksualiteit steeds minder als een persoonlijk probleem werd gezien.

De studentenwerkgroepen hebben onder andere door de oprichting van Nieuw Lila invloed

gehad op de koerswijziging van het COC. Nieuw Lila wist met haar brochure veel verschillende leden

van het COC en de NVSH te bereiken en een discussie op gang te brengen over de koers van het

COC. Nieuw Lila heeft door haar invloed op het congres van 1970 en 1971 ook daadwerkelijk een

koerswijziging van het COC tot stand weten te brengen. Deze koerswijziging kan gezien worden als

het resultaat van een proces dat begon met De Kleine Kring en Stichting Dialoog.

Daarnaast zorgden de studentenwerkgroep voor aandacht voor het uitgangspunt: ‘integratie

door confrontatie’. Dit standpunt was eind van de jaren zestig nog niet gangbaar en de openlijke

maatschappijkritiek van de studentenwerkgroepen wees op was een andere aanpak van homo-

emancipatie. De studentenwerkgroepen sloten hiermee aan op eerdere groeperingen binnen het

COC die ook om een meer open vorm van strijd voor homo-emancipatie vroegen.

Ook boden de studentenwerkgroepen net zoals de jongerensociëteiten een plek voor jonge

homoseksuelen in een tijd dat het COC jongeren onder de 21 nog niet toeliet tot de vereniging. Een

veilige locatie voor jonge homoseksuelen zorgde voor meer vrijheid voor deze jongeren om hun

seksuele geaardheid te onderzoeken en te aanvaarden. De verschillende jongeren en studenten die

door de studentenwerkgroepen actief waren geworden, waren soms ook betrokken geraakt bij de

NVSH en het COC in verschillende landelijke en lokale functies. De studentenwerkgroepen waren

een springplank geweest voor deze jongeren om zich actief in te zetten voor homo-emancipatie.

Het uiteenvallen van de studentenwerkgroepen had verschillende oorzaken. Sommige

werkgroepen waren nooit goed van de grond gekomen en stopten daardoor al snel. Andere

werkgroepen, zoals de RSWH en de ASWH verbreedden hun doelgroep naar ook niet studerende

homoseksuele jongeren. Daarnaast zorgde de afschaffing van artikel 248bis in 1971 ervoor dat

jongeren vanaf 18 jaar al welkom waren bij het COC. Dit maakte dit de studentenwerkgroepen

minder hard nodig.

Door de koerswijziging van 1971 werd het COC een organisatie die zich maatschappijkritischer

op ging stellen, wat goed past bij de ontwikkelingen in de jaren zestig en zeventig. Ook de

toenemende acceptatie van homoseksualiteit door de seksuele revolutie maakte het mogelijk om

meer in de openbaarheid op te treden als organisatie. De koerswijziging was in dit opzicht een

product van de tijd en de veranderende moraal. Zonder de geluiden van binnenuit, zou het COC niet

zo snel zijn veranderd, wat ook terug te zien is in de stemming op het congres van 1971.

54

CONCLUSIE In 1967 werd de eerste studentenwerkgroep homoseksualiteit opgericht in Utrecht. Hierop volgden werkgroepen in andere steden en tevens een landelijke federatie. Deze werkgroepen hebben hun sporen achtergelaten in de Nederlandse maatschappij, doordat ze bijdroegen aan homo-emancipatie in Nederland. Het ideaal van de werkgroepen ‘Integratie door confrontatie’ laat zien dat de studenten niet bang waren om in het openbaar in actie te komen voor hun idealen. In tegenstelling tot het COC eind jaren zestig traden de werkgroepen bewust naar buiten en zetten zij zich actief in voor maatschappelijke veranderingen. In eerste instantie lag de focus van de werkgroepen op het veranderen van de studentencultuur om hier homoseksualiteit geaccepteerder te krijgen, maar al snel stelden de studenten grotere doelen en begonnen ze zich ook te richten op de gehele maatschappij.

Met dit onderzoek wilde ik aantonen wat de invloed van de werkgroepen was en onderzoeken hoe zij tot stand kwamen. Daarnaast zijn de werkgroepen ook een product van de tijd waarin zij zijn ontstaan en konden zij ook mede iets bereiken op het gebied van homo-emancipatie omdat de tijd er rijp voor was. Daarom zijn de werkgroepen gebruikt als uitgangspunt om te kijken naar de ontwikkelingen van de jaren zestig en de mogelijke oorzaken hiervan, omdat de historiografie hierover uiteenloopt.

Onderzoek Voor het onderzoek zijn betrokken geïnterviewd, is archiefmateriaal onderzocht en literatuur over homogeschiedenis en de jaren zestig en zeventig geanalyseerd. Geïnterviewd werden oud-bestuursleden van de lokale werkgroepen en de FSWH en ook betrokken bij Nieuw Lila (Joke Swiebel, Janhuib Blans, Rob Tielman en Rijk-Jan Sikkel) en het geraadpleegde archiefmateriaal was van de FSWH en Nieuw Lila. In het archief van de FSWH zijn ook veel stukken van de lokale werkgroepen opgenomen, waardoor deze bestudeerd konden worden. Getracht is op basis hiervan de ontstaansgeschiedenis, organisatie en activiteiten van de studentenwerkgroepen te reconstrueren.

Naast de waarde van de informatie uit deze interviews voor dit onderzoek, voegen ze ook nieuw bronmateriaal toe. Naar dit bronmateriaal moet echter kritisch worden gekeken, omdat de verhalen gebaseerd zijn op herinneringen van de geïnterviewden waardoor deze feitelijke onjuistheden bevatten.466 Dit was merkbaar in de interviews, doordat er regelmatig verkeerde jaartallen en namen werden genoemd. Door de interviews te combineren met bronmateriaal en andere onderzoeken konden deze onjuistheden zoveel mogelijk gecorrigeerd worden.

De werkgroepen en de jaren zestig In het eerste hoofdstuk is de opkomst van jeugdcultuur, studentenprotest en de seksuele revolutie

besproken. Deze factoren hebben een grote invloed op homoseksuele studenten en hun

mogelijkheden om zichzelf te verenigen. Wat zorgde ervoor dat deze werkgroepen in deze periode

werden opgericht en wat zegt dit over de jaren zestig? Zoals in het eerste hoofdstuk beschreven

leidt de vraag wat de oorzaak van de sociale en culturele veranderingen in de jaren zestig was tot

historisch debat. Uit deze discussie zijn drie verschillende oorzaken te herleiden: een meegaande

elite, een generatieconflict en een toegenomen individualisering/streven naar authenticiteit. De

opkomst van de studentenwerkgroepen en hun invloed kan worden geanalyseerd vanuit deze

oorzaken.

Allereerst, stelt James Kennedy dat de aanpassingsgezindheid van de elites ervoor zorgden dat sociale en culturele veranderingen mogelijk waren. De overheid kan als meegaand gezien worden in deze periode. Uiteindelijk resulteerde dit in 1971 in de afschaffing van artikel 248bis, waardoor homoseksuele handelingen dezelfde minimumleeftijd kregen als heteroseksuele handelingen. Ook

466 Jan Bleyen, Wat is mondelinge geschiedenis? (Leuven 2012), 45-46.

55

voor deze afschaffing waren de autoriteiten veelal meegaand. De activiteiten van de studentenwerkgroepen werden niet tegengehouden door de autoriteiten ondanks dat er gesteld kan worden dat deze activiteiten seksuele handelingen tussen jongeren van het gelijke geslacht uitlokten. Ook de onderwijsinstellingen steunden regelmatig de studentenwerkgroepen door ze te erkennen als vereniging.

Kenmerken van een generatieconflict, wat volgens Hans Righart de oorzaak is van de veranderingen in de jaren zestig, zien we ook terug in de relatie tussen de studentenwerkgroepen en het COC. De studenten vormden de jongere generatie die de strijd met de oudere generatie, zoals oudere leden van het COC, aanging. De studenten groeiden op in een wezenlijk andere maatschappij dan hun ouders (en oudere homoseksuelen), waarin ze meer vrijheid kregen, langer onderwijs volgden en homoseksualiteit geaccepteerder was.

De theorie van een generatieconflict vormt echter voor de werkgroepen onvoldoende verklaring. Al eerder waren binnen het COC duidelijke stemmen die opriepen tot veranderingen binnen de vereniging, zoals De Kleine Kring en Stichting Dialoog. Ook had het COC in eerste instantie de studenten aangespoord om zichzelf te gaan verenigen en ondersteunde zij de werkgroepen ook financieel. De toegenomen acceptatie van homoseksualiteit werd veelal veroorzaakt door de oudere generatie en deze ontwikkeling al gaande ten tijde van de oprichting van de studentenwerkgroepen; psychiaters die een andere medische blik op homoseksualiteit kregen, organisaties zoals de NVSH en kerkelijke instanties die zich uitspraken voor homoacceptatie en politieke partijen die stemden voor de afschaffing van artikel 248bis.

De toegenomen individualisering/het streven naar authenticiteit wordt door Bram Mellink en Piet de Rooy genoemd als oorzaak voor de ontwikkelingen in de jaren zestig. Individuen kregen meer ruimte om hun eigen keuzes te maken, ook op het gebied van seksualiteit. De studentenwerkgroepen boden een plek waar homoseksuele jongeren hun homo-identiteit konden uitten.

Mellink stelt dat de toegenomen individualisering zorgde voor een groepsvormingsproces, waarbij individuen uit verschillende delen van de samenleving op basis van dit streven naar een geïndividualiseerde maatschappij werden samengebracht. Dit sluit goed aan bij de identiteit van de studentenwerkgroep; de studenten streden voor hun individuele vrijheden en verantwoordelijkheden en daarmee de acceptatie van homoseksualiteit.

De opkomst van de studentenwerkgroepen kan dus deels verklaard worden door alle drie de verschillende oorzaken voor veranderingen in de jaren zestig. De idealen van de werkgroepen waren een uiting van individualisering, vormden een conflict met een deel van de oudere generatie en konden verwezenlijkt worden door een meegaande elite. Dit laat zien dat de ontwikkelingen in de jaren zestig vaak verklaard kunnen vanuit alle drie de visies. Voor de studentenwerkgroepen en homo-emancipatie lijkt echter met name de toegenomen individualisering en daarbij behorende keuzevrijheid van het grootste belang te zijn geweest.

Opkomst van de werkgroepen De studentenwerkgroepen zijn deels opgericht uit noodzaak. Artikel 248bis zorgde ervoor dat jongeren onder de 21 jaar geen lid konden worden van het COC. Dit leidde ertoe dat de jongeren zichzelf gingen verenigen in jongerensociëteiten voor homoseksuele jongeren en de studentenwerkgroepen. De studentenwerkgroepen wisten zich mede snel over Nederland te verspreiden, doordat homoseksuele jongeren op weinig andere plekken terecht konden. Ook werd er door de FSWH ingezet op de oprichting van werkgroepen in alle studentensteden.

De studentenwerkgroepen homoseksualiteit zijn een voorbeeld van jongeren die zichzelf gaan verenigen. Dit was mede mogelijk door de periode waarin ze werden opgericht. Jongeren kregen door welvaart en maatschappelijke veranderingen steeds meer mogelijkheden om zichzelf te verenigen en na te denken over hun eigen idealen. Voor studenten was hier meer gelegenheid voor dan werkende jongeren. Deze mogelijkheden resulteerden in studentenprotesten, waarbij studenten zich verenigden om verandering teweeg te brengen.

56

Daarnaast wordt de periode van oprichting gekenmerkt door maatschappelijke veranderingen ten opzichte van seksualiteit. De seksuele revolutie veroorzaakte een versnelling van de veranderende seksuele moraal in Nederland. Dit leidde onder andere tot steeds meer acceptatie van homoseksualiteit. Ook binnen de wetenschap werd langzaam anders tegen homoseksualiteit aangekeken. Waar voorheen homoseksualiteit voornamelijk als een individueel (geestelijk) probleem werd gezien, ook door veel mensen met een homoseksuele geaardheid zelf, verschoof dit langzaam naar het inzicht dat het probleem lag in een maatschappij die homoseksualiteit niet accepteerde.

Invloed van de studentenwerkgroepen De studentenwerkgroepen hebben hun slogan ‘Integratie door konfrontatie’ waargemaakt door het

organiseren van de eerste homodemonstratie in Nederland in 1969. Daarnaast wisten ze door hun

contacten met verschillende organisaties, onderwijsinstellingen en studentzorgers veel studenten te

bereiken. Ze droegen hiermee bij aan de voorlichting van studenten en studentzorgers over

homoseksualiteit. Door een positief beeld te verspreiden over homoseksualiteit droegen de

werkgroepen bij aan de acceptatie hiervan.

Daarnaast speelden de studentenwerkgroepen een belangrijke rol in de opvang van

homoseksuele jongeren ten tijde van artikel 248bis. Mede hierdoor waren de werkgroepen niet

alleen activistisch van aard, maar organiseerden zij ook activiteiten gericht op gezelligheid. Hierdoor

wisten de werkgroepen homoseksuele jongeren een plek te bieden die het COC hen toen niet kon

bieden. De effecten hiervan zijn nog steeds zichtbaar in bijvoorbeeld de Stichting PANN.

Het COC maakte onder invloed van De Kleine Kring en Stichting Dialoog in de jaren vijftig en

zestig de eerste veranderingen door van een vooral op zichzelf en opvang gerichte vereniging naar

een vereniging die zich ook inzet voor maatschappijverandering en de maatschappelijke acceptatie

van homoseksualiteit. De studentenwerkgroepen vonden dit echter niet ver genoeg gaan. Dit leidde

tot de oprichting van Nieuw Lila. Door de publicatie van de brochure Afscheid van een

Moederbinding bracht Nieuw Lila haar ideeën onder de aandacht bij leden van het COC en de NVSH.

Nieuw Lila wist een deel van haar idealen te behalen door het congres van het COC te beïnvloeden.

Hiervoor waren de eerder gelegde contacten en ervaring uit de studentenwerkgroepen van groot

belang.

De nieuwe koers van het COC was belangrijk voor homo-emancipatie in Nederland, doordat de

organisatie zich actief ging inzetten voor maatschappijverandering die zou moeten leidden tot

acceptatie van homoseksualiteit. Het COC is hierdoor nog steeds de belangrijkste

belangenbehartiger van homo-emancipatie in Nederland.

De studentenwerkgroepen hebben zeker niet al hun idealen kunnen verwezenlijken; ze

verdwenen bovendien voor het overgrote deel alweer binnen enkele jaren. Niettemin hebben ze in

deze korte periode effect gehad op homo-emancipatie in Nederland, doordat ze verschillende

ontwikkelingen in gang hebben gezet. De slogan van de studentenwerkgroepen ‘integratie door

confrontatie’ lijkt nog steeds relevant te zijn. In de huidige samenleving is de acceptatie van

homoseksualiteit sterk gestegen ten opzichte van de jaren zestig, maar confrontatie met

homoseksualiteit leidt nog steeds regelmatig tot negatieve reacties.

57

ABSTRACT

In 1971 a group of homosexual students attempted to change the course of the policy of the biggest

Dutch organization for gay and lesbian people called the Nederlandse Vereniging voor Homofielen

COC. These homosexual students called themselves Nieuw Lila and united themselves as a result of

earlier students who organized themselves in gay and lesbian student associations. This started in

1967 when a group of gay and lesbian students began an association in Utrecht. Soon after an

association in Amsterdam, and other cities with a student population, followed. In 1968 these

associations formed a national federation: Federatie Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit

(FSWH). However, the associations where not just a safe space for gay and lesbian students, but also

focused on fighting homophobia in the student community and society in general. They were not

able to do this through the COC because of an article in the Dutch law, Artikel 248bis, which forbid

same-sex sexual acts up to the age of 21. This is why these students found ways to organize

themselves outside of the COC in these student associations. These students then initiated the first

ever protest against Artikel 248bis and for gay and lesbian rights in 1969.

The gay and lesbian student associations were formed in the late sixties, a period of social and

cultural change in the Netherlands. This study aims to understand why these associations were

formed during this period and attempts to shed a light on the causes for change in the sixties and

how the gay and lesbian student associations fit into these causes.

58

DANKWOORD

Deze scriptie was niet tot stand gekomen zonder de inspirerende Mosse-lezing van Joke Swiebel

(1969: roze revolutie of verloren strijd?). Daarnaast wil ik de geïnterviewden, Janhuib Blans, Rijk-Jan

Sikkel, Rob Tielman en Joke Swiebel, bedanken voor hun medewerken en gastvrijheid. Mijn

scriptiebegeleider Paul Knevel wil ik bedanken voor al zijn geduld en goede advies.

59

BIBLIOGRAFIE Archiefmateriaal IHLIA LGBT Heritage (ondergebracht bij het IISG)

Archief Federatie Studentenwerkgroepen Homoseksualiteit (FSWH), ARCH03414. Archief Nieuw Lila, ARCH03241. Interviews Joke Swiebel (26 april 2019) Rijk-Jan Sikkel (13 mei 2019) Rob Tielman (7 juni 2019) Janhuib Blans (13 juni 2019) Afbeeldingen Afbeelding titelblad: ANP, https://www.anp-archief.nl/page/225347/den-haag-21-januari-1969. Afbeelding 1: Van Weerlee, Duco, Appel aan het Amsterdamse promotariaat, 17-05-1966. (Afkomstig uit: Frans Panholzer’s Amsterdamse Pamfletten Catalogus, ook raadpleegbaar op: https://www.provo-images.info/af.html) Afbeelding 3: 21 januari 1969, Fotocollectie Anefo, Nationaal Archief. (http://proxy.handle.net/10648/ab5b97e0-d0b4-102d-bcf8-003048976d84) Afbeelding 4: Afbeelding titelblad. Kranten-, weekblad-, tijdschrift- en internetartikelen Andere Tijden, ‘Flikker op! Rellen op Roze Zaterdag 1982’. (https://www.anderetijden.nl/aflevering/709/Flikker-op 13-2-2020) Andere Tijden, ‘Homo-emancipatie op radio en tv. Van Gerard Reve tot Gay Pride’, 21 november 2016. (https://anderetijden.nl/artikel/415/Homo-emancipatie-op-radio-en-tv 14 juli 2019) Bochove, Sytske van, ‘De gedenkwaardige herdenking van 1970’, Het Parool, 4 mei 2017. (https://www.parool.nl/columns-opinie/de-gedenkwaardige-herdenking-van-1970~bb172c2c/) Centraal Bureau voor Statistiek, 111 jaar statistiek in tijdreeksen, 1899-2010 (Den Haag 2010), 144. Centraal Bureau voor Statistiek, Leerlingen, deelnemers en studenten; onderwijssoort, vanaf 1900 (https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/37220/table?ts=1605625356644). Galesloot, Hansje ‘Bewaar mij voor de waanzin van het recht’. 100 jaar strafrecht en homoseksualiteit in Nederland (Amsterdam 2012), IHLIA brochure bij tentoonstelling.

60

Homofiel Studenten Dispuut, Rapport over de woonsituatie en woonwensen van homofiele studenten (Utrecht 1968). Koster, Aad, 1979: ‘Homo-zijn mag wel van de bisschop, maar je mag het niet doen’, 23 mei 2019, website Digitup. (https://digitup.nl/outinrotterdam/1979-homo-zijn-mag-wel-van-de-bisschop-maar-je-mag-het-niet-doen/ 10-1-2020) Kreulen, Edwin, ‘Het is 50 jaar na het eerste homoprotest: “Ik zie weer een overheid als zedenmeester”‘, Trouw, 21 januari 2019. (https://www.trouw.nl/nieuws/het-is-50-jaar-na-het-eerste-homoprotest-ik-zie-weer-een-overheid-als-zedenmeester~b1e76370/) Marijnissen, Hans, ‘Voor de beoordelingscommissie gold: Eens een homo, altijd een homo’, Trouw, 16 december 2017. (https://www.trouw.nl/cs-b1ecfa14) Martinus, Coen, ‘1968-1971’, website Coen’s site. (https://www.coenmartinus.nl/hobbys/apollos-geschiedenis/geschiedenis/1968-1971 18 januari 2020) NU.nl, ‘PANN viert 50-jarig jubileum met festival in Julianapark’, 22 februari 2019. (https://www.nu.nl/utrecht/5756415/pann-viert-50-jarig-jubileum-met-festival-in-julianapark.html) Polak, Nina, ‘Waar zijn de lesbiennes gebleven?’, De Correspondent, 6 juli 2016. (https://decorrespondent.nl/4863/waar-zijn-de-lesbiennes-gebleven/1653207584160-3fcba45b 13-1-2020) Radio 1, ‘Het protest waardoor wij nu 50 jaar homo-emancipatie kennen’, 3 januari 2019. (https://www.nporadio1.nl/homepage/13892-het-protest-waardoor-wij-nu-50-jaar-homo-emancipatie-kennen 13-2-2020) Rogier, Jan, ‘C.O.C., Een kwart eeuw doorgangshuis voor homofielen’, Seqtant 1 (1971), 11-12. SHOUT, ‘Geschiedenis’. (https://shoutwageningen.nl/vereniging/geschiedenis/ 12-02-2020) Velzen, Joost van, ‘Wereldprimeur op Keizersgracht 717’, Trouw, 1 mei 2007. (https://www.trouw.nl/cultuur-media/wereldprimeur-op-keizersgracht-717~b8323736/) Weerlee, Duco van, Appel aan het Amsterdamse promotariaat, 17-05-1966. (Afkomstig uit: Frans Panholzer’s Amsterdamse Pamfletten Catalogus, ook raadpleegbaar op: https://www.provo-images.info/af.html) Wieberdink, Ger, ‘De seksuele moraal voor en na de pil’, website Andere Tijden. (https://www.anderetijden.nl/aflevering/558/De-seksuele-moraal-voor-en-na-de-pil 14 juli 2019) ‘Aktiegroepers overal’, Seqtant 1 (1970), 16-17. ‘Activiteiten voor homofiele jongeren komen op gang’, NRC Handelsblad, 3 mei 1968.

61

‘Enige resultaten van het onderzoek homofiele studenten. Gehouden onder de leden van de U.S.W.H. en de bezoekers van ZOOS/Apollo’ (1970). ‘Homoseksualiteit in de seksuele revolutie’, Nieuwe Rotterdamse Courant, 2 december 1968. ‘Leden aanvaarden beleidsplan ’71. COC wil zich breder gaan oriënteren.’, Het Rotterdamsch Parool. De Schiedammer, maandag 11 januari 1971, 4. ’40 jaar DWH. In gespreek met een van de oprichters: Prof. Dr. Ir. Jan Molema’, Andersblad 126 (2008), clubblad van de DWH. Literatuur Alphen, Elise van, Alles werd politiek. De verhouding tussen het politieke en het persoonlijke in de humanistische en de homolesbische beweging in Nederland, 1945-1980 (Breda 2016). Ardonne, Ingrid en Jaak Slangen, ‘”Ssst…. homoseksueel!” In de roerige jaren zestig. De Leidse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit als kwartiermaker van het Leidse COC’, in: P.J.M. de Baar e.a. ed., Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1997 (Leiden 1998), 135-169. Banens, Maks, ‘De eerste jaren van het COC’, in: Michael Dalles e.a. ed., Homojaarboek 1 (Amsterdam 1981), 133-152. Boelaars, Bert, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Potten & poten aan de universiteit’, Homologie 1 (1979), 11-14. Boelaars, Bert, ‘Eksperimenten in integratie. Hoe het 12 jaar geleden begon’, Homologie 2 (1979), 13-14. Boelaars, Bert, ‘De nieuwe leus: “Integratie door konfrontatie”. Hoe het twaalf jaar geleden begon’, Homologie 3 (1980), 21-23. Boelaars, Bert, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Studentenwerkgroepen integreren zichzelf’, Homologie 4 (1980), 16-17. Boelaars, Bert, ‘Benno Premsela. Bevlogen vormgever van homo-emancipatie’, in: Bert Gasenbeek e.a. ed., Vrijdenken en Humanisme in Nederland. 40 plekken van herinnering (Bussum 2017). Bogt, Tom ter en Belinda Hibbel, Wilde jaren. Een eeuw jeugdcultuur (Utrecht 2000). Branderhost, Henk, e.a., Afscheid van een moederbinding. Uitdaging van nieuw lila aan het coc, (Amsterdam 1969). Brants, Luc, Tussen repressie en provocatie. Geschiedenis van de homo- en lesbische emancipatie in Eindhoven 1948-1990 (Antwerpen – Apeldoorn 2017). Ewijk, Hans van, De verschuiving. De veranderende status van jongeren in de jaren tachtig (Utrecht 1994).

62

Hart, Joep de en Jacques Janssen, ‘De betekenis van jeugdstijl voor de politieke meningsvorming van jongeren’, Sociologische Gids 38 (1991), 372-397. Hekma, Gert, ‘A radical break with a puritanical past. The Dutch case’ in: Gert Hekma en Alain Giami ed., Sexual Revolutions (Amsterdam 2014), 60-80. Hekma, Gert, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot de moderne tijd (Amsterdam 2004). Jansen, Steven, ‘Schakel, Schellinkie en Rozenstraat. Het recreatiedebat in het COC 1970-1980’ in: Mattias Duyves e.a. ed. Homojaarboek 2. Artikelen over emancipatie en homoseksualiteit (Amsterdam 1983), 190-202. Keilson-Luaritz, Marita, Marty PN van Kerkhof, Robertine Romeny e.a., Homoseksualiteit voor beginners. Over geschiedenis, emancipatie en leefstijl (Amsterdam 1991). Kennedy, James, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995). Ketting, Evert, ‘De seksuele revolutie van jongeren’, in: Gert Hekma ed., Het verlies van de onschuld. Seksualiteit in Nederland (Groningen 1990), 69-84. Keuzenkamp, Saskia, David Bos, Jan willen Duyvendak en Gert Hekma, Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland (Den Haag 2006). Kleijer, Henk, Rudi Laermans en Ger Tillekens. ‘De markt van vermaak en plezier. Over het ontstaan van een zelfstandige jeugdcultuur in België en Nederland’, Sociologische Gids 39 (1992), 384-399. Kraakman, Dorelies en Gert Hekma, ‘Inleiding’ in: Gert Hekma e.a. ed., Goed verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland, (Amsterdam 1989), 15-32. Lieshout, Maurice van, ‘”Een wat ethische, bezorgde toon”. Het tijdschrift Dialoog 1965-1967’, in: Gert Hekma e.a. ed., Goed Verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland, (Amsterdam 1989), 165-177. Mellink, A.G.M., Worden zoals wij. Onderwijs en de opkomst van de geïndividualiseerde samenleving sinds 1945 (Amsterdam 2013). Meulen, Tim ter, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, Groniek 77 (1982), 31-33. Oosterhuis, Harry, Homoseksualiteit in katholiek Nederland. Een sociale geschiedenis 1900-1970, (Amsterdam 1992). Raaijmakers, Ilse, De stilte en de storm. 4 en 5 mei sinds 1945 (Amsterdam 2017). Righart, Hans, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam Antwerpen 1995). Rooy, Piet de, ‘Vetkuifje waarheen? Jongeren in Nederland in de jaren vijftig en zestig’, BMGN-Low Countries Historical Review 101 (1986), 76-94.

63

Rooy, Piet de, Alles en wel nu! Een geschiedenis van de jaren zestig (Amsterdam 2020). Salden, Maarten, ‘Artikel 248 bis wetboek van strafrecht. De geschiedenis van een strafbaarstelling’, Groniek 66 (1980), 38-48. Staveren, Mariette van, ‘De ASWH/AJAH 1968-1971. Revolutie in de lendenen’, Homologie 11 (1969), 20-23. Steen, Agnes van, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008). Een inleiding’ in: Piet de Baar e.a. ed., Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden (Leiden 2010), 177-187. Stok, Bram, ‘De kracht van de moraal. De doorbraak in het emancipatieproces van Nederlandse homoseksuelen’, Amsterdam Sociologisch tijdschrift, 18 (1991), 3-33. Terra, Eriq en Caroline Linssen, PANN een verhaal apart. 12 ½ jaar jongeren-(homo)sexualiteit-relaties-integratie (Utrecht 1981). Thijssen, N. C., De jaren zestig herinnerd. Over gedeelde idealen uit een linkse periode (Amsterdam 2012). Tielman, Rob, Homoseksualiteit in Nederland. Studie van een emancipatiebeweging (Amsterdam 1982). Veenhoven, Ruut, ‘Wat bracht de seksuele revolutie’ in: S.W. Couwenberg ed., Seksuele revolutie ter discussie. Van Phil Bloom tot Seks and the City (Budel 2015), 93-105. Vervaet, Karen, De Gentse studentenwerkgroep homofilie (1969-1977). De Gentse universiteit als haard van verzet, masterscriptie Universiteit Gent (2016). Vos, Louis, Mark Derez, Ingrid Depraetere en Wivina van der Steen, Studentenprotest in de jaren zestig. De stoute jaren (Tielt 1988). Warmerdam, J.N. en P.Koenders, Cultuur en ontspanning. Het COC 1946-1966 (Utrecht 1987). Wouters, Cas, ‘Seks en de seksen voor en na de seksuele revolutie’ in: S.W. Couwenberg ed., Seksuele revolutie ter discussie. Van Phil Bloom tot Seks and the City (Budel 2015), 106-127.