De geschiedenis van de Arabische expansie op het Iberisch schiereiland al-Andalus
De geschiedenis van ‘la rafle du Vélodrome d’ Hiver’. In de spiegel van Franse leerboeken...
Transcript of De geschiedenis van ‘la rafle du Vélodrome d’ Hiver’. In de spiegel van Franse leerboeken...
De geschiedenis van ‘la rafle du
Vélodrome d’ Hiver’
In de spiegel van Franse leerboeken geschiedenis
Charlotte Hauwaert
Promotor: prof. dr. Bruno De Wever
Commissarissen: prof. dr. Christophe Verbruggen en Rudi Van Doorslaer
Proefschrift voorgedragen tot het behalen van de graad van
Master in de geschiedenis
Academiejaar 2012 -‐ 2013
!!!
!!!(naar!keuze!logo!van!de!faculteit,!of!het!algemene!logo!van!de!universiteit,!te!downloaden!via!de!website!van!de!UGent)!!!
!!!!
!Titel van de eindverhandeling
Eventuele ondertitel van de eindverhandeling
Voornaam en naam van de auteur
Promotor: prof. dr. Voornaam Naam Commissarissen: prof. dr. Voornaam Naam en prof. dr. Voornaam Naam
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis
Academiejaar 20** - 20**
iii
Dankwoord
Een thesis schrijven, hét eindwerk, om dat felbegeerde diplomapapier in handen te
kunnen hebben, was een ware onderneming: van het zoeken, organiseren en
verwerken van het bronnenmateriaal, naar de conceptualisering van het analysekader
tot het uiteindelijk neerschrijven van alle bevindingen. Om dit huzarenstukje tot een
goed eind te hebben gebracht, had ik graag vooraleerst mijn promotor prof. Dr. Bruno
De wever willen danken voor de leiding en goede raad die hij mij gegeven heeft.
Verder wil ik ook mijn vrienden en familie bedanken om mij de mogelijkheid te hebben
gegeven om te studeren en mij tijdens deze studies te hebben ondersteund, in goede
en in kwade dagen. Ik wil vooral mijn team van nalezers bedanken, dat altijd paraat
stonden om elke keer mijn thesis na te lezen.
iv
Voorwoord
“When I speak about it, it suffocates me, chokes me. It's important to tell this story to
the youth of today. It is they who will write the story of tomorrow."
— J. Weismann
v
Lijst Gebruikte Afkortingen
ADMP: Association pour Défendre la Mémoire du maréchal Pétain
ASO: Algemeen Secundair Onderwijs
BAC: Baccalauréat
BEP: Brevet d’ Études Professionnelles
BSO: Beroeps Secundair Onderwijs
BTNG: Belgische Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis
CADIST: Centre national d’ Acquisition et de Diffusion de l’Information
Scientifique et Technique (en Éducation)
CDCC: Conseil de la Coopération Culturelle.
CDJC: Centre de Documentation Juive Contemporaine
CNDP: Centre National de Documentation Pédagogique
CNIL: Commission Nationale de l’ Informatique et des Libertés
CNP: Conseil National des Programme
CNRD: Concours National de la Résistance et de la Déportation
vi
CNRS: Centre National de Recherche Scientifique
CRIF: Conseil Représentatif des Institutions Juives de France
CURAPP: Centre Universitaire de Recherches Administratives et Politiques de
Picardie
DMPA: Direction de la Mémoire, du Patrimoine et des Archives
EJDF: European Jewish Development Fund
EJP: European Jewish Press
ES: Économique et Social
ENS LSH: École Normale Supérieure Lettres et Sciences Humaines
ENS Science: École Normale Supérieure Sciences
EU: Europese Unie
FN: Front National
FNDIRP: Fédération Nationale des Déportés et Internés, Résistants et Patriotes
IMISCOE: International Migration, Integration and Social Cohesion in Europe
IHRA: The International Holocaust Remembrance Alliance
vii
L: Littérature
LICRA: Ligue Internationale Contre le Racisme et l'Antisémitisme.
MRAP: Mouvement contre le Racisme et pour l'Amitié entre les Peuples
ONACVG: Office National des Anciens Combattants et Victimes de Guerre
S: Science
STI: Sciences et Techniques Industrielles
STL: Sciences et Techniques de Laboratoire
SMS: Sciences Médico -‐ Sociales
SUN: Socialistische Uitgeverij Nijmegen
TSO: Technisch Secundair Onderwijs
UNADIF: Union Nationale des Associations de Déportés Internés et Familles de
disparus
UEJF: Union des Étudiants Juifs de France
UNESCO: United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
Vel d’ Hiv: Vélodrome d’Hiver
VN: Verenigde Naties
ix
Lijst van Tabellen
Tabel 1: Frans onderwijssysteem, 1946.
Tabel 2: Une "valse d'étiquettes", 6 août 1960
Bron: S. n. Les grandes lignes de l’évolution des institutions scolaires au
XXe siècle, s.l., <http://www.parisschoolofeconomics.com/>,
geconsulteerd op 19 mei 2013. (Dit document is vrij verkrijgbaar op
google.)
Tabel 3: Onderwijssysteem in 1965.
Tabel 4: Organisation de la scolarité (2012).
S. n. “Dossiers de l’enseignement scolaire: L’enseignement Scolaire
en France.” In: Ministère de l’éducation nationale, oktober 2012
<eduscol.education.fr/dossiers>, geconsulteerd op 4 mei 2013, p. 8.
x
Lijst van Afbeeldingen
Afbeelding 1: La rafle du Vel d’ Hiv
Bron: Mémorial de la Shoah-‐CDJG, collectie BHVP. In: K. Taieb, Ik
schrijf u vanuit het Vel d’Hiv: de teruggevonden briefjes van
geïnterneerde joden in het Vélodrome d’ Hiver van Parijs, Karakter
Uitgevers B.V., Uithoorn, 2011, p. 171.
Afbeelding 2: Foto Vel d' Hiv, 1944
Bron: Agence France Presse. In: G. van den Berghe, Kijken zonder
zien: omgaan met historische foto’s, Pelckmans, Kalmthout, 2010,
p. 55.
Afbeelding 3: Rafle de Juifs à Paris
Bron: Ministère de la Défence, DMPA, s.d., In: A. Rayski, Il y a
soixante ans la rafle du Vélodrome d’ Hiver. Le peuple de Paris
solidaire des Juifs, Mairie de Paris, Paris, juillet 2002, p. 39.
xi
Inhoudstafel
Dankwoord ....................................................................................................................... iii
Voorwoord ........................................................................................................................ iv
Lijst Gebruikte Afkortingen ................................................................................................. v
Lijst van Tabellen ............................................................................................................... ix
Lijst van Afbeeldingen ........................................................................................................ x
Inhoudstafel ...................................................................................................................... xi
Inleiding ............................................................................................................................. 1
Deel I: Methodologie, bronnenbestand en analysekader .................................................... 6
1 Methodologie .............................................................................................................. 7 1.1 Algemeen .......................................................................................................................... 7 1.2 De kwalitatieve methode ................................................................................................ 10
1.2.1 Omissie en ‘tussen de regels lezen’ ................................................................................ 11 1.2.2 Singulariteit ..................................................................................................................... 13 1.2.3 De context ....................................................................................................................... 13
2 Het bronnenbestand .................................................................................................. 16 2.1 Algemeen ........................................................................................................................ 16 2.2 Problemen ....................................................................................................................... 17
3 Analysekader ............................................................................................................. 19
Deel II: Historish kader ..................................................................................................... 25
1 Overkoepelend kader: Vichy-‐regime ........................................................................... 27 1.1 Algemeen kader Vichy-‐regime (1940 – 1942) ................................................................... 27 1.2 Historische toelichting van de casus: de Vel d’ Hiv ........................................................... 31
2 Het Frans onderwijssysteem ....................................................................................... 39 2.1 Nieuwe republiek, nieuw onderwijsbeleid ....................................................................... 39 2.2 De Ve Republiek hervormt ............................................................................................... 42
2.2.1 1958 -‐ 1962 ..................................................................................................................... 42 2.2.2 Hervormingen van 1975 en 1981. ................................................................................... 47 2.2.3 Hervorming van het lyceum ............................................................................................ 47 2.2.4 Het Frans onderwijs anno 2012 ...................................................................................... 48
3 Evolutie van het programma geschiedenis. ................................................................. 50 3.1 Kort overzicht van het ‘geschiedenisprogramma’. ........................................................... 50
xii
3.2 Beïnvloeding door externen ............................................................................................ 52
4 Conclusie .................................................................................................................... 53
Deel III: Analyse van het bronnenbestand ........................................................................ 54
1 Leerboeken van 1951 tot 1969 ................................................................................... 55 1.1 De aparte categorie van vóór 1960 .................................................................................. 55 1.2 Van 1962 tot 1963 ........................................................................................................... 57 1.3 Van 1966 tot 1969 ........................................................................................................... 65 1.4 Conclusie van de jaren 1951 -‐ 1960 .................................................................................. 69
2 Leerboeken 1970 – 1979 ............................................................................................. 72 2.1 Van 1970 tot 1977 ........................................................................................................... 72 2.2 Conclusie jaren 1970 ........................................................................................................ 74
3 De jaren 1980 – 1989 .................................................................................................. 78 3.1 1980 – 1982 ..................................................................................................................... 78
3.1.1 Première ......................................................................................................................... 78 3.1.2 Terminale ........................................................................................................................ 80
3.2 1983 – 1984 ..................................................................................................................... 81 3.2.1 Terminale ........................................................................................................................ 81
3.3 1988 tot 1989. ................................................................................................................. 84 3.3.1 Première ......................................................................................................................... 84 3.3.2 Terminale ........................................................................................................................ 85
3.4 Conclusie jaren 1980. ....................................................................................................... 86
4 De jaren 1990 ............................................................................................................. 88 4.1 1993 – 1996 ..................................................................................................................... 88
4.1.1 Première ......................................................................................................................... 88 4.1.2 Terminale ........................................................................................................................ 90
4.2 1997 – 1998 ..................................................................................................................... 93 4.2.1 Première ......................................................................................................................... 93 4.2.2 Terminale ........................................................................................................................ 93
4.3 Conclusie jaren 1990. ....................................................................................................... 96
5 De jaren 2000 ........................................................................................................... 102 5.1 2000 tot 2005 ................................................................................................................ 102
5.1.1 Première ....................................................................................................................... 102 5.1.2 Terminale ...................................................................................................................... 105
5.2 2006 – 2010 ................................................................................................................... 107 5.2.1 Première ....................................................................................................................... 107 5.2.2 Terminale ...................................................................................................................... 108
5.3 2011 en 2012 ................................................................................................................. 109 5.3.1 Première ....................................................................................................................... 109 5.3.2 Terminale ...................................................................................................................... 111
5.4 Conclusie jaren 2000 ...................................................................................................... 112
xiii
Deel IV: Conclusie ........................................................................................................... 118
Bibliografie ..................................................................................................................... 124 ONUITGEGEVEN BRONNEN ............................................................................................................ 124 UITGEGEVEN BRONNEN ................................................................................................................. 125 LITERATUUR ................................................................................................................................. 131 SITES ........................................................................................................................................... 138
Bijlage ............................................................................................................................ 143 Bijlage 1: kaart van Vichy -‐ Frankrijk .......................................................................................... 143 Bijlage 2: kaart interneringskampen in Frankrijk ....................................................................... 144
1
Inleiding
De razzia van de Vélodrome d’Hiver, kortweg gekend als de Vel d’ Hiv, te Parijs op 16
en 17 juli 1942 is één van de ingrijpendste gebeurtenissen in de Franse
oorlogsgeschiedenis. Niet alleen de razzia zelf, maar vooral de verwerking of het net
niet verwerken van dit verleden zorgde al voor veel commotie op zowel
historiografisch als politiek-‐sociaal vlak. Vanaf het aan de kaak stellen van de
wandaden van het Vichy-‐regime in de film-‐ en literatuurcultuur, zoals Ophüls’ Chagrin
et la pitié, tot aan de processen van Klaus Barbie en Maurice Papon in de jaren 1980 -‐
1990. Hoewel het Vichy-‐regime zeer goed in kaart gebracht werd bij het verschijnen
van Paxton’s boek La France de Vichy in 1973, werd het onderwerp van de Vel d’ Hiv
volledig genegeerd, zowel in het politiek als het historiografisch discours.1 De revival
van het onderwerp is enerzijds te danken aan de media-‐aandacht en de productie van
fictieliteratuur over de Vel d’ Hiv. Anderzijds zijn de processen van collaborateurs,
maar ook de publieke erkenning en uiteindelijke verontschuldiging voor de razzia van
de Vel d’ Hiv door de opeenvolgende presidenten Mitterrand, Chirac en Sarkozy een
sterke motor geweest voor het terug initiëren van het Franse publiek in deze zwarte
1 De eerste uitgave was in het Engels in Amerika en werd in het Frans uitgegeven in 1973: R. O. Paxton, The
Vichy France: Old Guard and New Order, 1940 – 1944, New York, Columbia University Press, 1972. / M. Temkin,
“Avec un certain malaise: The Paxtonian Trauma in France, 1973 – 1974”, in: Journal of Centemporary History,
Vol. 38, (april 2003), nr.2, p. 291 – 292.
2
bladzijde uit de Franse geschiedenis. Vooral het hele debacle rond de (h)erkenning
van de rol van de Franse Staat en het de facto (h)erkennen van het Vichy-‐regime als
onderdeel van de Franse staat hebben voor een grote actualisering van het
onderwerp en tot een maatschappelijk debat geleid.2 Niet het minst aangaande het
behandelen van dat delicaat verleden in de publieke herinnering, want indien het tot
de jaren 1990 duurt vooraleer er politieke (h)erkenning werd gegeven aan de Vel d’
Hiv, kan men zich afvragen welke factoren een dwingende invloed hebben gehad op
het verzwijgen van dit verleden.
De eerste factor is natuurlijk de afdoende invloed die Franse politiek heeft gespeeld.
Vooral de naoorlogse politiek van de Gaulle heeft zijn stempel gedrukt op de het
verdere verloop van de herinnering van Vichy en het Vél’ d ’Hiv. Door het in de verf
zetten van het verzet, waaronder alle Fransen verenigd werden, werd de dubieuze rol
van het Vichy-‐regime onder Pétain in feite naar de achtergrond verschoven of
simpelweg bestempeld als een ‘ander Frankrijk’, dat niet overeenstemde met de IVe
Republiek.3 Tot aan de jaren 1970 kon deze gaullistische mythe in stand gehouden
worden.4 Het uiteenspatten van de mythe is grotendeels te wijten aan de nieuwe
generatie jongeren, die de oorlog niet bewust hadden meegemaakt, en het
verschijnen van wetenschappelijke werken die het Vichy-‐regime blootlegden zoals
Paxton’s La France de Vichy.5 Pas in 1992 wordt het debat over de casus van de Vel d’
2 D. Lindenberg, “Guerres de mémoire en France”, in: Vingtième Siècle. Revue d’Histoire, (april-‐juni, 1994), nr. 42, p.87. 3 N. Beyens, Overgangspolitiek: De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2009, p. 169 en 210. 4 A. Beevor en A. Cooper, Parijs na de bevrijding, Amsterdam, Ambo, 2010, p. 75 5 M. Atack, “L’armée des ombres and La chagrin et la pitié : Reconfigurations of Law, Legalities and the State in post-‐1968 France.”, in : H. Peitsch, C. Burdett en C. Gorrara, (eds) , European memories of the Second World War, Oxford, Berghahn, 1999, p. 166.
3
Hiv aangezwengeld door de eis voor de erkenning van Vel d’ Hiv en de rol die de
Franse staat, dus het Vichy-‐regime, gespeeld heeft bij deze gebeurtenis.6
De (h)erkenning zal er pas komen tijdens het presidentschap van Chirac, die in een
officiële speech de fouten van het Vichy-‐regime toegaf en dus komaf maakte met de
gaullistische mythe.7 Hij werd later bijgetreden door Jospin waarna de
schuldbekentenis van de Franse staat en de discussie hierover voorgoed achterwege
konden gelaten worden, althans voor de overgrote meerderheid. De publieke
erkenningen waren een decisieve stap naar het aanvaarden van les années noires in de
Franse collectieve herinneringscultuur.8 Toch zijn er groeperingen en politieke partijen
die zich vragen stellen rond deze thematiek. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de FN, die
de erkenning van de Vel d’ Hiv als nationale herinnering betwistte.9 De houding van de
FN blijft nog standhouden vandaag inzake antisemitisme, partieel omdat volgens de
FN overkoepelende joodse (en de vrijmetselarij) organisaties het politieke landschap
domineren en dus politieke partijen als de FN achterwege gelaten worden.10
Anderzijds is hier ook een electorale component aan gekoppeld, doordat het FN
geïsoleerd wordt van andere partijen en dus geen meerderheid kan bekomen tijdens
verkiezingen.11 Tijdens latere presidentschappen, zoals Sarkozy en Hollande, werd dit
debat niet meer aangegaan, de erkenning van de controversiële geschiedenis is geen
reden meer tot een nationale discussie of beïnvloeding van het top down-‐publiek
geheugen door de politiek vandaag, met uitzondering van de occasionele
uitspattingen van de FN. Toch is het duidelijk dat er een zeer lang proces nodig is
geweest, en nog steeds tot spanningen kan leiden (cfr. de FN), voordat de Vel d’ Hiv 6 P. Carrier, Holocaust monuments and national memory cultures in France and Germany since 1989: the origins and political function of the Vel d’ Hiv in Paris and the Holocaust Monument in Berlin. New York, Berghanbooks, 2005, p. 60. 7 P. Carrier, Holocaust monuments and national memory, p. 63. 8 M. Curtis, Verdict on Vichy: Power and Prejudice in the Vichy France Regime, New York, Arcade Publishing, 2002, p. 2-‐3. 9 P. Carrier, op.cit., p. 84. 10 J. Jamin, L’imaginaire du complot. Discours d’extrème droite en France et aux États-‐Unis. IMISCOE Dissertations, Amsterdam University Press, 2009, p. 61. 11 Ibidem, p. 61 – 62.
4
erkend werd en dat de politieke vooruitgang gestuwd werd door een bottom up-‐
beweging.
Telkens gaat de vooruitgang voor de erkenning van de Vel d’ Hiv gepaard met een
externe druk op politiek; het Comité du Vel’ d’ Hiv 42 tijdens Mitterrand, een
heruitgave van Paxton’s boek in de jaren 1990, etc.12 Deze tweede factor speelt een
beslissende rol in de behandeling van de publieke herinneringscultuur en de
verwerking ervan. Niet alleen door het produceren van academische literatuur en
onderzoek inzake les années noires, maar ook de attitude van de internationale
politiek droeg zijn steentje bij aan het veranderend perspectief. Een grote mijlpaal
hierin zijn de Universele Verklaringen van de Rechten van de Mens in 1948, maar het is
pas vanaf de jaren 1960 dat de term ‘Holocaust’ of ‘Shoah’ zijn intrede doet. Voor de
jaren 1960, volgden de internationale staten, zoals bijvoorbeeld de VS, de nationale
narratieven van de individuele Europese staten. Het is dus pas na 1960 dat er
geleidelijk aan beknibbeld wordt op de gaullistische mythe.13 Daarenboven is er niet
alleen een internationale component die de publieke herinnering stuurt, maar ook een
supranationale component binnen de EU. Naarmate meer staten deel uitmaken van
de EU, moeten deze staten idealiter in het reine zijn met hun nationale
oorlogsgeschiedenis en er dus geleidelijk aan een “Euro-‐memory” gecreëerd wordt.14
Enerzijds werd de publicatie van non-‐fictieliteratuur een stuwende kracht, maar ook
12 Le comité du Vél d’Hiv 42 was een groep intellectuelen die streden om de erkenning van de Vél d’Hiv onder het presidentschap van Mitterrand. Cfr.: P. Carrier, Holocaust monuments and national memory, p. 60 -‐61. 13 S. Moyn, “Two regimes of memory”, in: The American Historical Review, Oxford University Press, Vol. 103, (oktober 1998), nr.4, p. 1182 – 1183. 14 J. Wüstenberg en D. Art, “Using the past in the Nazi successor states from 1945 to the present”, in: The Annals of the American Academy of Political and Social Science, vol. 617, The politics of History in Comparative Perspective (mei 2008), p. 82 – 85.
5
de productie van fictieliteratuur, films en documentaires drukte zijn stempel op dit
(h)erkenningsproces.15
Omdat deze twee factoren belangrijk zijn voor de verwerking van het Franse publiek
geheugen is het doel in deze scriptie om te analyseren hoe dit verleden werd neergepend
in de Franse schoolboeken. Aan de hand van de Franse schoolboeken van het secundair
onderwijs, zal er gekeken worden naar de manier waarop het Vichy-‐regime
geportretteerd wordt en zal er in detail gefocust worden op de casus van de Vel d’ Hiv.16
De aandacht wordt gevestigd op wat er effectief in de schoolboeken staat. Vervolgens
zullen deze bevindingen gelinkt worden aan de nationale actualiteit van de
desbetreffende periode en aan de invloed van externe factoren, zoals de lobby rond de
Shoah -‐ erkenningsgroepen. Omdat schoolboeken nooit een volledig objectief medium
zijn, zal er ook verduidelijkt worden welke auteurs meegewerkt hebben aan de
samenstelling van de schoolboeken en de bijhorende publicatiehuizen. Het doel van deze
scriptie is dus het achterhalen in hoeverre de top down -‐ publieke herinnering of de
bottom up -‐ publieke herinnering een invloed hebben gehad op het opstellen van
schoolboeken.
15 De twee factoren (politiek en film-‐ en literatuurproductie) werden al onderzocht in: C. Hauwaert, Les Français sont-‐ils tous des héros de la Résistance? De naoorlogse herinneringscultuur van Vichy-‐Frankrijk: casus Vél’ d’Hiv. Gent (onuitgegeven Onderzoekspaper Universiteit Gent), 2012, p. 28 – 31. (Promotor: K. Aerts). 16 Voor een uitdieping van welke schoolboeken, van welke jaren precies, etc. zie infra.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
7
1 Methodologie
De methodologie is voornamelijk gebaseerd op het werk van Jan Van Wiele.17 Hij
hergroepeert alle voorgaande theoretische modellen die kunnen worden toegepast
op de schoolboekenanalyse en toetst ze met het thema theologie. Dit werk is dus een
zeer goed overzicht inzake de keuze van de methodologie voor deze scriptie.
1.1 Algemeen
Voordat er een bepaalde methodologie gekozen wordt om de effectieve analyse te
starten, is het noodzakelijk om allereerst de doelstelling(en) van de
schoolboekenanalyse te definiëren. Naargelang de doelstelling, stelt Van Wiele zes
onderverdelingen vast, die hij baseert op het werk van P. Meyers.18 Een summiere
opsomming en voorstelling van deze zes types brengt meer duidelijkheid.
De eerste subdivisie staat in het teken van het vredesonderzoek op zowel het
nationale als het internationale niveau.19 De tweede onderverdeling concentreert zich
vooral op de mentaliteitsgeschiedenis in schoolboeken, dus in feite welke factoren op 17 J. Van Wiele, In het atelier van de theoloog: een instrumentarium voor schoolboekenanalyse, Leuven, Acco, , 1999. 18 J. Van Wiele, op.cit., p. 103. Van Wiele baseert zich op het werk van P. Meyers, Friedrich II von Preussen im Geschichtsbild der SBZ/DDR. Ein Beitrag zur Geschichte der Geschitswissenschaft und des Geschichtsunterrichts in der SBZ/DDR. Mit einer Methodik zur Analyse von Schulgeschitsbüchern. Braunschweig, Georg Eckert Institut, 1983, 271p. P. Meyers op zich incorporeert op zijn beurt ook de analyses van W. Marienfeld, “Schoolboekanalyse en het herzien van schoolboeken. De problematiek van de methoden”, in: P.F.M. Fontaine et.al., ed., Schoolboekenanalyse (Historisch-‐didactische cahiers, vol. 3), Groningen, 1980, 44-‐58, p. 46-‐48. 19 J. Van Wiele, op.cit., p. 103 – 104.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
8
het maatschappelijk, politiek, economisch vlak, invloed hebben op welbepaalde
schoolboeken.20 De derde subgroep gaat ervan uit dat schoolboeken een
instrumentarium (kunnen) zijn van een welbepaalde politieke strekking. Zoals Van
Wiele het poneert: “ […] de basisidee dat een schoolboek een politicum bij uitstek is,
[…].”21 De vierde categorie sluit in feite aan bij de derde, doordat deze analyse zich
concentreert op de ideologie in de schoolboeken.22 In het vijfde analysemodel wordt
de klemtoon gelegd op de pedagogie en gebruikte didactiek in de schoolboeken.23 In
het laatste, en zesde analysetype, wordt er gekeken naar hoe de kennis in het
leerboek zich transponeert op de leerlingen en of dit doeltreffend gebeurt.24
Deze zes types zijn natuurlijk allemaal gericht op één specifiek aspect dat de
onderzoeker kan analyseren in schoolboeken, maar in deze scriptie zou een eerder
globalere aanpak de voorkeur genieten. Mits er gekeken wordt naar een zwarte
bladzijde in de geschiedenis van Frankrijk, is het noodzakelijk om niet alleen de
mogelijke politieke strekking(en) op te sporen in de leerboeken, maar ook aandacht
te hebben voor hoe de ideeën overgebracht worden, in welke context de Vel d’ Hiv
verschijnt in de schoolboeken. In deze scriptie zouden dus de tweede, de derde en de
vierde analyseaanpak in pacht genomen worden, en niet enkel één van deze zes
categorieën. Deze aanpak, het overschrijden van de vooropgestelde types, is ook de
aanpak die Van Wiele hanteert in zijn onderzoek, waarin hij pleit voor
‘multiperspectiviteit’.25 Door het samen nemen van verschillende types, is er ook een
grotere mogelijkheid tot een accurater beeld van de casus in de schoolboeken.
20 Ibidem, p. 105. 21 Ibidem, p. 106 – 107. 22 Ibidem, p. 109. 23 Ibidem, p. 110. 24 Ibidem, p. 111. 25 Ibidem, p. 111 – 114.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
9
Nu de doelstellingen van de methodologie en het onderzoek zijn vastgelegd, is het
ook noodzakelijk om te determineren welke vorm de analyse zal aannemen. Er zijn
drie opties mogelijk: een afzonderlijke analyse, een groepsanalyse of een
comparatieve analyse. Bij de afzonderlijke analyse wordt er gekeken naar één
schoolboek waarin dan wordt gecontroleerd of er aan de voorwaarden, gesteld door
de bevoegde instanties, respectievelijk de Europese Unie en UNESCO, werd voldaan.26
Deze analyse is niet geschikt voor een studie naar de evolutie van een bepaalde casus
doorheen de tijd, zoals in deze scriptie het doel is, mits er enkel gekeken wordt naar
afzonderlijke leerboeken. De tweede mogelijkheid is de groepsanalyse waarin een
groter bestand van leerboeken op hetzelfde moment wordt bestudeerd. Er zijn twee
mogelijkheden in deze analysevorm; ofwel een horizontale ofwel een verticale
analyse van de verschillende corpora. De horizontale analyse spitst zich toe op
corpora uit eenzelfde periode, waarbij ook de leerboeken afgebakend worden tot een
regio of land.27 De verticale analyse biedt de mogelijkheid om schoolboeken te
analyseren vanuit verschillende perioden en dus ook om een historische evolutie te
schetsen.28 De historische evolutie deduceren vanuit de horizontale analyse is dus niet
mogelijk omdat dit corpus zich enkel focust op één welbepaalde periode. In het
algemeen is er voor deze groepsanalyse de mogelijkheid om zowel kwantitatief als
kwalitatief (of een combinatie van beiden) te werken.29 In deze scriptie zal echter
enkel en alleen de kwalitatieve aanpak beproefd worden (cfr. Infra). De laatste en
derde analysemogelijkheid is de comparatieve analyse. Zoals de naam al aangeeft, is
deze aanpak gestoeld op het vergelijken van verschillende corpora. Dit wil zeggen dat
er wordt onderzocht of de corpora zelf verschillende invalshoeken hebben en deze
dan vergelijken worden. Van Wiele geeft hier ook een aantal voorbeelden van om dit
duidelijk te maken; de comparatieve analyse kan zich dus toeleggen op het
26 Ibidem, p. 119 – 121. Het normatief kader, inzake de regelgeving van de UNESCO en de Europese Unie, zal besproken worden in Deel II: Historisch kader, 3.2.: beïnvloeding door externen. 27 J. Van Wiele, op.cit., p. 122 – 123. 28 Ibidem, p. 124 – 125. 29 Ibidem, p. 123.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
10
bestuderen van schoolboeken bestemd voor het vrije onderwijs en schoolboeken die
bestemd zijn voor het officiële onderwijsnet.30 Deze aanpak is niet geschikt voor deze
scriptie omdat het Franse onderwijsnet, zowel privé als publiek, onderhevig zijn aan
hetzelfde aanbod van schoolboeken.31 Uit deze uiteenzetting van de drie
analysemodellen is het dus duidelijk dat de groepsanalyse de meest adequate
analysevorm is voor deze scriptie omwille van het hoofddoel ervan: het in kaart
brengen van de historische evolutie van de Vel d’ Hiv (en met extensie het Vichy-‐
regime) in schoolboeken. Deze groepsanalyse zal vorm krijgen vanuit een kwalitatieve
aanpak.
1.2 De kwalitatieve methode
De kwalitatieve analyse concentreert zich op de discoursanalyse; op de inhoud van de
gekozen corpora. Er wordt aandacht gegeven aan de context waarin het schoolboek
werd gemaakt en de interne context van het leerboek kan geëxtrapoleerd worden
naar de externe, meer globale context. Dit is ook het hoofddoel van dit onderzoek,
om na te gaan hoe de inhoud van leerboeken zich verhoudt ten opzichte van de
nationale en internationale politiek. In de discouranalyse wordt er ook gekeken naar
hoe bepaalde fenomenen worden ‘beschreven’ en voorgesteld in schoolboeken. Om
de bomen door het bos te blijven zien, zullen voor dit onderzoek de drie belangrijkste
pijlers van de kwalitatieve methode gebruikt worden. Van Wiele stelt in zijn werk voor
om vijf afzonderlijke pijlers te gebruiken: omissie, latente zinsinhoud, singulariteit,
context, en taal.32 De twee eerste pijlers zullen in deze scriptie onder één noemer
gebracht worden, de derde en vierde categorie zullen apart behandeld worden. De
30 J. Van Wiele, op.cit., p. 125 – 126. 31 Zie Deel II: Historisch kader, 2. Het Frans onderwijssysteem. 32 J. Van Wiele, op.cit., p. 148 – 154.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
11
laatste pijler, namelijk die van de taal, zal echter in deze studie niet aan bod komen
omdat het bestuderen van taal als aparte pijler in de kwalitatieve methode zeer
omslachtig blijkt. Zoals Van Wiele aangeeft, kan er in de taal altijd een waardeoordeel
worden geuit, maar dit waardeoordeel kan de onderzoeker ook achterhalen door
gebruik te maken van de andere pijlers.33 De taal als dusdanig bestuderen, door
middel van taalkundige constructies te achterhalen etc., wordt beter overgelaten aan
de (socio)linguïsten.
1.2.1 Omissie en ‘tussen de regels lezen’
Omissie of het ontbreken van bepaalde evenementen, feiten, gebeurtenissen, etc. zijn
een belangrijke aanwijzing in de kwalitatieve methode. Aan de hand van omissie, zoals
bijvoorbeeld het weglaten van de Vel d’ Hiv in bepaalde schoolboeken in een
bepaalde periode, is een duidelijke aanwijzing voor een mogelijke verzwijging van de
gebeurtenis. Het weglaten van belangrijke details of contexten, kan dus een zeer
prominente aanwijzing zijn voor de onderzoeker om in de bredere context te gaan
kijken waarom dit feit werd weggelaten en dus de omissie in feite te achterhalen en te
verklaren.34 Bij omissie kan er ook een tweede concept betrokken worden, want wat
er niet staat in de tekst, zou men ‘tussen de regels’ moeten/kunnen lezen. Dit is de
latente zinsinhoud, dat wat niet expliciet wordt vermeld, maar wel impliciet wordt
verondersteld. Deze analyse vergt een grote interpretatiemogelijkheid van de
onderzoeker die, in deze scriptie, de tekst moet interpreteren en toetsen via
historisch-‐kritische vragen. De latente zinsinhoud wordt beschouwd door Van Wiele
als een aparte pijler van de kwalitatieve methode, maar dit is niet bevorderlijk voor de
analyse omdat Van Wiele zelf aangeeft dat beiden heel dicht bij elkaar liggen.35 Vanaf
het constateren van omissie is de onderzoeker geneigd om ‘tussen de regels’ te lezen
33 Ibidem, p. 153. 34 Ibidem, p. 148 – 149. 35 J. Van Wiele, op.cit., p. 149 – 150.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
12
en dus te trachten achterhalen wat de reden(en) is (zijn) voor het weglaten van
bepaalde fenomenen. Daarom worden deze twee onderverdelingen in deze scriptie
als één enkel geheel behandeld.
Er moet een ook onderscheid gemaakt worden met betrekking tot de omissie; deze
kan zowel bewust als onbewust zijn. Bij het fenomeen van de bewuste omissie
kunnen bepaalde vragen gesteld worden; of de auteur zijn/haar eigen ideologie wil
laten doorschemeren, het onderwerp niet pertinent of belangrijk genoeg vindt om
het te incorporeren of dat hij/zij zich strikt houdt aan de programmatie uitgaande van
de overheid. In dit eerste geval kan er dus gesproken worden van een weloverwogen
daad van omissie, soms omwille van lucratieve redenen (minder onderzoek doen naar
de gebeurtenis) of omwille van malafide redenen. Het fenomeen van onbewuste
omissie is complexer, want soms kan de auteur zelf zich niet bewust zijn van het
achterwege laten van een belangrijk feit, maar dat dit wel opgemerkt wordt door een
buitenstaander met een ander normen-‐ en waardenkader. Als bijvoorbeeld in het
algemeen normatief kader de Vel d’ Hiv niet als belangrijk wordt (werd) beschouwd, is
het ook logisch dat deze niet opgenomen werd in de schoolboeken. Voor een
onderzoeker van vandaag, die zelf een ander perspectief en normatief kader
hanteert, is de neiging er om dit als bewuste omissie te classificeren. Er moet dus
goed rekening gehouden worden met welk waardenkader de auteurs in een
welbepaalde periode werken en dan kan er dus gesproken worden van onbewuste
omissie. Verder kan onbewuste omissie ook het gevolg van het tot dan toe
ongekende fenomeen op zich; als de wetenschappelijke literatuur de gebeurtenis nog
niet (voldoende) bestudeerd heeft, is de kans reëel dat het onderwerp ook onbekend
is bij auteurs van schoolboeken. Mits in de groep van auteurs van leerboeken vaak
minstens één academicus aanwezig is (cfr. infra). De problematiek rond bewuste en
onbewuste omissie moet dus met grote voorzichtigheid worden behandeld door de
onderzoeker, die ook alle mogelijke facetten moet bekijken.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
13
1.2.2 Singulariteit
Wanneer een bepaald fenomeen één enkele keer, of zeer summier voorkomt in een
tekst, is er spraken van singulariteit.36 Aan de hand van de singulariteit kan er een
tendens worden geschetst in de schoolboeken zelf en kan er dus een historische
evolutie in kaart worden gebracht in verband met de casus van de Vel d’ Hiv. De
singulariteit kan ook in verband worden gebracht met een ‘partiële omissie’ indien het
fenomeen enkel vermeld wordt, maar niet uitgelicht wordt of voorzien wordt met
een degelijke uitleg. De partiële omissie schippert enerzijds tussen het begrip
singulariteit en het begrip omissie anderzijds. Zoals verder zal aangetoond worden in
Deel III wanneer deze pijlers werden toegepast en geanalyseerd in het corpus (cfr.
infra).
1.2.3 De context
De tekst moet geplaatst worden in een bepaalde context om zo bedoelingen,
zinspelingen en dergelijk meer te achterhalen. Van Wiele poneert dat de tekst
vooraleerst in zijn “onmiddellijke context” moet geplaatst worden, maar Van Wiele
stelt het concept ‘onmiddellijke context’ niet scherp in zijn werk.37 Dit begrip van Van
Wiele is dus an sich al voor interpretatie vatbaar. Er zullen in deze scriptie dus
verschillende begrippen gebruikt worden ten aanzien van de context: een
onderscheid tussen de interne en de externe context zal worden gehandhaafd. Beide
termen zijn gebaseerd op de sociolinguïstiek, een discipline in de taalkunde. De
sociolinguïstiek onderscheidt de begrippen micro-‐ en macrosociolinguïstiek. De
eerste, microsociolinguïstiek, concentreert zich op het bestuderen van de individuele
taalgebruiker. De macrolinguïstiek bestudeert het taalgebruik in een bredere
maatschappelijke, politiek-‐ideologische context. Het verschil tussen micro en macro
36 Ibidem, p. 150 – 151. 37 Ibidem, p. 152.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
14
wordt dus gemaakt door de gecreëerde context; bij micro brengt één spreker een
taalfeit (boodschap) overbrengt naar de ontvanger. Bij macrosociolinguïstiek is het
wat er wordt overgebracht en wanneer zoals C.S. Appel poneert.38 De begrippen die
in dit proefschrift gehanteerd worden, worden deels gebaseerd op de visie van de
sociolinguïstiek. De microsociolinguïstiek komt ongeveer overeen met de interne
context en de macrosociolinguïstiek met de externe context.39
De interne context spitst zich toe op de coherentie van de tekst zelf, dat wil zeggen
dat de tekst een grammaticaal en semantisch geheel vormt waardoor de boodschap
goed ontvangen kan worden door de lezer (hier de leerkracht of leerling). De interne
context slaat dus op de helderheid van de communicatietransactie volgens het
welgekende communicatiemodel: zender – boodschap – ontvanger en via het
medium van het leerboek. Een disfunctie in de interne context kan slaan op de
zender, de auteur van de tekst, die een boodschap (in dit geval een schoolboektekst)
tracht over te brengen, maar die eventueel voor interpretatie vatbaar is of onderhevig
is aan omissie of singulariteit zodat de ontvanger (hier vooral de leerling) een
dubieuze of gekleurde boodschap ontvangt. In dit geval kan men dan spreken over
een lacune in de interne context en tracht de onderzoeker te achterhalen wat de
reden hiervoor was. De reden kan enerzijds liggen bij de auteur zelf, bijvoorbeeld de
persoonlijke ideologie, of het publicatiehuis, maar de oorzaak kan ook gezocht
worden in globalere context. Deze context is de externe context, de context
gesitueerd buiten de tekst, die zich afspeelt op nationaal en internationaal (politiek – 38 H. Giesbers, S. Kroon en R. Liebrand, “Sociolinguïstiek en moedertaalonderwijs: Een discussiebijdrage over de praktijk van de sociolinguïstiek”, in: Moer ,1977, nr. 2, p. 29 – 31. 39 De begrippen interne en externe context worden ook gehanteerd in het onderzoek naar moderne communicatiemedia (zoals internet e.d.m.). Interne context refereert naar de gebruiker zelf, de communicatiecontext (het uitwisselen van mails). Deze communicatiecontext kan meegerekend worden in de definitie van het begrip van interne context zoals in deze scriptie wordt gedaan. Externe context wordt ontleend aan alles wat buiten de interne context staat met als kernwoorden: locatie, nabijheid en tijd. Deze these werd geponeerd door J. Gwizdka, What’s in the context? A position paper on CHI 2000 Workshop 11. The what, who, where, when, why and how of context-‐awareness, Toronto, University of Toronto, s.d., p. 1 – 4.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
15
ideologisch) niveau, maar die ook een maatschappelijk niveau kan hebben zoals de
invloeden van de academische-‐ en fictieliteratuur (cfr. Supra).
Het is duidelijk dat de context, zowel intern als extern, een zeer belangrijk deel vormt
van de kwalitatieve analyse; het precies achterhalen van het hoe, wat, waarom –
gebeuren zal grotendeels door het bestuderen van de context kunnen geanalyseerd
worden.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
16
2 Het bronnenbestand
2.1 Algemeen
De bronnen die in deze scriptie gebruikt werden zijn allemaal schoolhandboeken die
gehanteerd werden in het Franse schoolsysteem van 1951 tot 2012. Alle bronnen zijn
raadpleegbaar in de Bibliothèque Diderot te Lyon. Deze bibliotheek verzamelt alle
uitgegeven schoolboeken; minstens één exemplaar moet verplicht gedeponeerd
worden in de bibliotheek ter bewaring en archivering. De archiefinstelling en
bibliotheek Diderot zijn eigenlijk het product van een fusie tussen de bibliotheken van
het ENS LSH, het ENS Sciences en het voormalig Institut national de la recherche
pédagogique.40 De Bibliotheek Diderot is eigenlijk een afgeleide en werkt dan ook
nauw samen met de Bibliothèque Nationale de France en herbergt het CADIST en
Éducation: een zeer uitgebreide collectie aangaande alles wat te maken heeft met
pedagogie en onderwijs. In deze CADIST-‐collectie, die ook online raadpleegbaar is,
zijn dus alle bronnen voor deze scriptie te vinden, maar men kan ze enkel en alleen ter
plaatse raadplegen en/of fotograferen zonder flits. Om een zo groot mogelijk
bruikbaar bronnenbestand te hebben, werden alle uitgevers van leerboeken
geïncorporeerd in het onderzoek. Dit was noodzakelijk doordat de kleinere
uitgeverijen soms opgeslokt werden door grotere, of van naam veranderden
doorheen de geschiedenis.
Het verzamelde bronnenbestand werd voor deze studie opgesplitst in verschillende
periodes. De eerste periode herbergt schoolboeken van 1951 tot 1969 en alle andere 40 S.n., La Bibliothèque Diderot, in: <http://www.bibliotheque-‐diderot.fr/la-‐bibliotheque-‐diderot-‐de-‐lyon/la-‐bibliotheque-‐diderot-‐de-‐lyon-‐165287.kjsp>, geconsulteerd op 3 mei 2013.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
17
volgende periodes werden opgedeeld in decennia. De reden voor de eerste grotere
periodisering van de bronnen is te wijten aan het tekort aan bronnen voor de jaren
1950; sommige bronnen behandelden de Tweede Wereldoorlog niet en waren dus
niet bruikbaar voor deze scriptie. Enkel een klein deeltje incorporeerde de Tweede
Wereldoorlog in de leerboeken. Het behandelen van de Tweede Wereldoorlog in
schoolboeken werd pas verplicht, als deel van het programma in het secundair
onderwijs, vanaf 1962.41 Dit geeft dus aan waarom het aantal schoolboeken voor 1962
de Tweede Wereldoorlog niet behandeld en dus een grotere ‘startgroep’ genomen
moest worden voor de analyse van de primaire bronnen.
2.2 Problemen
Niet alleen was er een kleine schaarste aangaande de leerboeken voor 1962, ook zijn
er bronnen verloren gegaan. Een eerste oorzaak is te vinden in het afbranden van de
initiële bibliotheek in 1996 waardoor een aanzienlijk deel van het materiaal vernietigd
werd. Daarenboven zorgde de recente verhuis, in 2011 – 2012, voor het verlies van
enkele archivalia. Wat er dus kan gevonden worden in de database van CADIST, is niet
altijd ter beschikking ter plaatse doordat het bronnenmateriaal verloren ging.42
Normaal gezien worden voor elk ingeleverd exemplaar twee extra exemplaren
bewaard in het depot. Toch blijkt dit niet altijd het geval als we de proef op de som
nemen.
41 A. Bergounioux, “Le Contenu des manuels de l’enseignement secondaire”, in: L’enseignement de la Choa. Comment les manuels d’histoire présentent-‐ils l’extermination des Juifs au cours de la deuxième guerre mondiale? (table ronde), Paris, CDJC, 14 maart 1984, p. 9. 42 Deze informatie werd vooral geleverd door de medewerkers zelf van de bibliotheek en zijn dus niet officieel terug te vinden.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
18
De bibliotheek Diderot is de enige locatie die alle beschikbare schoolboeken
verzamelt. De onderzoeker kan dus enkel en alleen in deze bibliotheek zijn
bronnenmateriaal opzoeken en raadplegen. Indien de bibliotheek Diderot de primaire
bronnen niet heeft, kan men ze nergens anders vinden. Dit geldt natuurlijk voor de
oudere exemplaren, de meest recente exemplaren kan men kopen. Indien er echt de
nood is om bepaalde oudere exemplaren in te kijken, kan men natuurlijk een beroep
doen op de archieven van de uitgever. Deze optie was binnen het tijdsbestek van dit
onderzoek niet mogelijk. Het staat wel vast dat deze problemen makkelijk verholpen
zouden kunnen worden indien de bibliotheek de leerboeken zou digitaliseren, maar
daar is de bibliotheek Diderot nog niet aan begonnen. De redenen hiervoor zijn divers;
zowel budgettaire als praktische redenen spelen hierin een rol.43
Niet alleen waren er praktische problemen met de bibliotheek, ook het
bronnenbestand analyseren zelf, bleek soms problematisch. Het achterhalen van het
ideologisch kader van de auteurs bleek moeilijker dan verwacht. Meestal kon enkel
het beroep achterhaald worden, aangegeven in de leerboeken zelf en soms kon er in
het voorwoord hier en daar meer afgeleid worden. In de mate van het mogelijke werd
de achtergrond van zowel de auteurs als de uitgeverijen achterhaald en gebruikt in de
analyse.
43 Deze informatie werd vooral geleverd door de medewerkers zelf van de bibliotheek en zijn dus niet officieel terug te vinden.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
19
3 Analysekader
De gebeurtenissen in de casus van de Vel d’ Hiv zal vanuit het oogpunt van de
publieke herinnering en de culturele herinneringscultuur bekeken worden in de
leerboeken. De publieke herinnering of de herinneringscultuur bekijkt het verleden,
en met uitbreiding de herinnering en invulling van dit verleden, uit verschillende
oogpunten.44 De Vel d’ Hiv, net zoals het Vichy-‐regime, maakt deel uit van wat de
Fransen les années noires noemen; een zwarte bladzijde in de Franse geschiedenis. De
verwerking van dit verleden, kan op verschillende manieren ten toon gespreid
worden in de openbare ruimte, door middel van gedenktekens,
herinneringsceremonies, etc.45 Omdat de impact van deze feiten een diepe indruk
heeft gelaten, zal er een onderscheid worden gemaakt tussen de officiële
herinneringscultuur en de officieuze herinneringscultuur. Het eerste werd opgelegd
door De Gaulle en het tweede hergroepeert de groep van de fictie-‐ en academische
literatuur.46
De term van het “collectief geheugen” werd voor het eerst aangehaald door
Halbwachs en stelt in feite dat elke individuele herinnering wordt beïnvloed door
sociale factoren. Daarnaast is het individueel geheugen niet alleen een product van
sociale factoren, maar beperkt het zich tot de persoonlijke ervaring(en) van het
individu zelf. Het individueel geheugen is dan, in die zin, een absolute individuele
belevenis (of herinnering). Halbwachs lost dit absolutisme van het individueel
geheugen op door te stellen dat het geheugen of de herinnering van een individu
44 K. Aerts en B. De Wever, “Het verzet in de publieke herinnering in Vlaanderen”, in: BTNG XLII, 2012, nr. 2/3, p. 81. 45 Ibidem., p. 83. / Dit wordt nader besproken in Deel II: Historisch kader, 2. Casus Vel d’ Hiv. 46 M. Temkin, “Avec un certain malaise”, p. 305.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
20
wordt getriggerd door andere individuen. Dit laatste is dus de sociale factor die het
individuele geheugen in werking stelt. Dit proces initieert een verschuiving: van het
individueel geheugen naar een collectief geheugen. Deze voorwaarde kan pas
ingevuld worden mits de sociale factor in se het collectieve aspect
vertegenwoordigt.47 Door te communiceren en te interageren wordt een collectief
geheugen in feite gecreëerd.48 Het probleem met Halbwachs’ definitie, is dat het
collectief geheugen eerder de groepsdynamiek favoriseert.49 Het is dan ook
aangewezen om eerder de term van de ‘publieke herinnering’ of de
‘herinneringscultuur’ te gebruiken. De culturele herinnering (of herinneringscultuur) is
sterk gelinkt met hoe een maatschappij het verleden afbeeldt, beschrijft en hoe deze
geschiedenis ook wordt vertaald naar ‘herdenkingsmonumenten’ en –plaatsen. Zoals
Kansteiner het formuleert: “Cultural memory consists of objectified culture[…]”.50
Als we dit begrip van culturele herinnering vertalen naar de Vel d’ Hiv, valt het op dat
er in feite twee stromingen zijn: de officiële herinneringscultuur met zijn politieke
beweegredenen en de officieuze herinneringscultuur. Er moet wel vermeld worden
dat het concept van de officiële herinneringscultuur geen homogeen gegeven is en
zeker niet voor Frankrijk. Zoals eerder gestipuleerd, zijn er conflicten tussen de
rechtse en linkse politieke strekkingen in Frankrijk aangaande het Vichy-‐verleden.
Toch moet het duidelijk zijn dat beide herinneringsculturen in feite allebei constructies
zijn. Het zijn reconstructies van gebeurtenissen die dan aangevuld werden met de
huidige politieke noden. Dit wordt goed geïllustreerd in het gaullisme: het portret van
het Frankrijk als één groot blok van verzet werd het gekozen ‘beeld’, ingeprent in de
47 P. Ricoeur, La mémoire, l’histoire, l’oubli, Paris, Éditions du Seuil, 2000, p. 147. 48 R.N. Lebow, “The Memory of Politics in Postwar Europe”, in: R. N. Lebow, W. Kansteiner, C. Fogu, eds., The Politics of Memory in postwar Europe, Durham, Duke University Press, 2006, p. 12. 49 W. Kansteiner, “Finding meaning in memory: A methodological critique of collective memory studies”, in: History and Theory, Vol. 41, (mei 2004), nr. 2, p.181. 50 Ibidem., p. 182.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
21
publieke herinneringscultuur. Er werd dus niet dieper ingegaan op het Vichy-‐regime.51
Van Ypersele spreekt dan ook over twee (collectieve) publieke herinneringen: la
mémoire d’en haut en la mémoire vive.52 Deze twee opdelingen komen overeen met
aan de ene kant een gestuurde fabricatie van een officieel geheugen vanuit een
bepaalde groep zoals de overheid en aan de andere kant een eerder cultureel of
publieksgeheugen. Aan deze twee collectieve geheugens wordt nog een derde
dimensie toegevoegd, doordat Frankrijk een ambigue houding aangenomen heeft ten
opzichte van gepubliceerde werken van Paxton, Rousso, Hoffmann, Jäckel, enz.53
Vooral het werk van Rousso blijkt een goede leidraad voor het begrijpen van de
ervaring van het Vichy-‐regime in de herinneringscultuur, doordat Rousso’s theorie het
psychologisch fenomeen van “trauma” als uitgangspunt neemt. Volgens Rousso
ontstaat het geheugen (individueel en/of collectief) eerst na een traumatische
gebeurtenis zoals bijvoorbeeld tijdens de intrede van het Vichy-‐regime en tijdens de
bevrijding. Omzichtigheid met het begrip ‘trauma’ is wel aangewezen; een trauma kan
zowel een negatieve als een positieve ervaring zijn. Dit laatste is bijvoorbeeld het
geval bij een geboorte: het baren zelf is traumatisch, maar het resultaat (een gezond
kind) zorgt voor een algemene positieve ervaring van het trauma. De eerste fase van
het (negatief) trauma wordt dan ingewisseld voor een ontkenningsfase waarin de
traumatische gebeurtenis wordt weggeduwd en zo veel mogelijk verdwijnt uit het
geheugen. Deze fase kan worden gesitueerd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog
(1950 – 1960), en dit betekende dat het Vichy-‐regime quasi verdwijnt naar de
achtergrond. Deze fase wordt opgevolgd door een “anamnese”, een herontdekking
van het weggemoffeld verleden en dit kan eventueel resulteren in een obsessie met
betrekking tot het individueel en het collectief geheugen. Deze laatste fase wordt
51 L. Van Ypersele, Questions d’histoire contemporaine: conflits, memoires et identités. Paris, PUF, 2006, p. 193–95. 52 Ibidem, p. 195 -‐197. 53 K. Munholland, “Wartime France: Remembering Vichy”, in: French Historical Studies, Vol. 18, (1994), nr. 3, p. 803 – 806.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
22
aangesneden vanaf de jaren 1970 en wordt volgens E. Traverso afgesloten door de
actuele obsessie ten opzichte van de herinnering van het Vichy-‐regime.54
De problematiek van deze ‘bewuste vergetelheid’ van Frankrijk betreffende de Vel d’
Hiv wordt ook theoretisch aangekaart in Devoir de mémoire, droit à l’oubli van
Ferenczi en Boltanski.55 Hierin wordt een dubbele oorzaak aangereikt voor deze
vergetelheid: zowel onbewust door bepaalde psychologische processen als bewust
door bepaalde instanties. Het boek laat verschillende wetenschappers aan het woord
die uiteenlopende visies tentoonspreiden betreffende de problematiek van het
geheugen versus het vergeten. Slechts enkele zijn relevant voor dit onderwerp, zoals
Valérie Haas. Zij poneert dat het hele proces van vergetelheid zeer aanwezig was in
het stadje Vichy na de nederlaag van het Vichy-‐regime. Vichy, in beide betekenissen,
wordt hier als ankerpunt genomen om de herinneringscultuur te manipuleren door
het blazoen op te poetsen van het stadje via allerhande politieke en culturele
initiatieven.56 Deze theorie is in feite ook toepasbaar op deze casus: de setting is de
stad Parijs waar het Vichy-‐regime zorgt voor een razzia en die achteraf in de
vergetelheid (le silence collectif) komt.
Om tot een silence collectif te komen of het opleggen van een of andere
herinneringscultuur, moet er altijd een stuwende factor aanwezig zijn. Ofwel komen
deze factoren van onderuit, bottom up, ofwel van bovenuit, top down. Het top down-‐
proces bestaat in feite uit een superieure elite, vooral een machtige groep, die zijn
54 E. Traverso, Le passé, modes d’emploi: histoire, mémoire, politique, Paris, La Fabrique editions, 2005, p. 43 – 44. De vermelding van Traverso heeft hier zijn nut doordat het boek van Traverso de hele problematiek overloopt op zowel historiografische als filosofische basis. Hij is ook verbonden aan het onderzoekscentrum Histoire des idées politiques, théories politiques, histoire sociale des intellectuels, sociologie historique de la violence en hij is lid van CURAPP – CNRS. De CNRS staat in nauwe samenwerking en onder de hoede van het ministerie van het hoger onderwijs en onderzoek ofwel Ministère de l'Enseignement supérieur et de la Recherche. 55 T. Ferenczi, en C. Boltanski, Devoir de mémoire, droit à l’oubli?, Paris, Éditions Complexe, 2002. 56 V. Haas, “La face cachée d’une ville”, in: T. Ferenczi, C. en Boltanski, eds., Devoir de mémoire, droit à l’oubli? Paris, Éditions Complexe, 2002, p. 59.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
23
visies kan laten doordringen tot op het individuele niveau, waardoor het idee van de
elite wordt overgenomen.57 Dit idee is ook terug te vinden bij Gramsci, waarin het
begrip hegemonie een cruciale rol speelt. Hegemonie is in feite de groep die de
‘intellectuele en morele leiding’ heeft in een maatschappij en zo dus ook de heersende
groep kan worden in een maatschappij.58 Hegemonie zorgt er dus voor dat er een
consensus kan bereikt worden voor heel de maatschappij, maar dus onder invloed van
de leidinggevende groep.59 In deze zin kan dus een groep, die de hegemonie heeft
over de interpretatie van het Vichy-‐verleden, dit idee laten doordringen totdat de hele
maatschappij over dit verleden een consensus bereikt. Dit wil echter niet zeggen dat
de bereikte consensus noodzakelijk objectief of waar is, het is de idee die als
algemeen aanvaard begrip geldt en dus een herinneringscultuur op zichzelf kan
vormen.60 Het doorsijpelen tot op het individuele niveau kan effectief gebeuren door
bijvoorbeeld het onderwijs. Omdat in Frankrijk het onderwijsnet een
staatsonderwijsnet is, kan dit top down-‐mechanisme bekeken worden als een machtig
instrument, en in deze casus, dat affiniteit heeft met de politieke macht. Dit wil dus
zeggen dat individuen, of een groep, dus een dominant discours kunnen opleggen of
publieke herinnering kunnen manipuleren met het oog op economische, politieke,
sociale doeleinden. Het is dus zeer moeilijk om precies te weten hoe de
herinneringscultuur gecategoriseerd moet worden in onderzoek ondanks het feit dat
het een zeer nuttig instrumentarium is om motieven te achterhalen.61
57 R. N. Lebow, “The Memory of Politics in Postwar Europe”, p. 14 – 15. 58 M. Jorn, A. Gramsci: Grondbegrippen van de politiek: Hegemonie, staat, partij, Nijmegen, SUN, 1985, p. 9 – 10 en p. 14 – 15. Opmerking: het begrip hegemonie omvat veel meer dan enkel de intellectuele en morele leiding, het omvat ook de politieke leiding, economische leiding, culturele tradities e.d.m. Voor deze scriptie is echter de intellectuele en morele leiding de belangrijkste invulling van het begrip. 59 Ibidem, p. 10. 60 Ibidem, p. 32 – 33. Gramsci geeft hier het voorbeeld van de 19e-‐eeuwse representatie van de Europese geschiedenis als voorbeeld, een “geschiedenis van de vrijheid”, waarin dus de negatieve aspecten van het kolonialisme achterwegen werden gelaten. 61 M. Halbwachs, On Collective Memory, Illinois, University of Chicago Press, 1992, p. 22.
Deel I: methodologie, bronnenbestand en analysekader
24
Met de ongrijpbaarheid van de publieke herinnering moet dus rekening gehouden
worden, maar toch is het vertrekpunt vanuit de herinneringscultuur (of publieke
herinnering) voor deze scriptie zeer nuttig. Zo kan het bronnenmateriaal getoetst
worden aan de (externe) context en kan er gekeken worden of er überhaupt een top
down – en/of bottom up –mechanisme aanwezig is. Telkens zal in deze scriptie de
impact en beïnvloeding van de herinneringscultuur in acht genomen worden en
getoetst worden aan de bevindingen.
Deel II: Historisch kader
27
1 Overkoepelend kader: Vichy-‐regime62
Om de Vel d’ Hiv te kunnen contextualiseren in het breder kader van het Vichy-‐regime,
zal de bespreking van het Vichy-‐regime beperkt worden in tijd: van 1940 tot 1942. De
redenen voor een kort historisch overzicht zijn divers: aan de ene kant is dit nuttig om
de politieke mechanismen achter de besluitvoering inzake de Jodenvervolging bloot
te leggen en aan de andere kant is de Vel d’ Hiv nog maar zeer summier behandeld
geweest in de wetenschappelijke literatuur.
1.1 Algemeen kader Vichy-‐regime (1940 – 1942)
De intrede van het Vichy-‐regime begint bij de nederlaag van Frankrijk op 5 mei 1940:
de overgave van de hoofdstad Parijs. Vanaf dan kan de extreemrechtse zijde zich
stabiliseren en zo het Vichy-‐regime opbouwen in de gelijknamige stad Vichy.63 Er moet
wel opgemerkt worden dat Frankrijk al tijdens het Interbellum onderhevig was aan
62 Dit gedeelte, alsnog 1.2. Casus Vel d’ Hiv, werd grotendeels overgenomen uit: C. Hauwaert, Les Français sont-‐ils tous des héros de la Résistance? De naoorlogse herinneringscultuur van Vichy-‐Frankrijk: casus Vél’ d’Hiv, Gent (onuitgegeven Onderzoekspaper Universiteit Gent), 2012, (Promotor: K. Aerts). 63 M.S. Alexander, “The Fall of France 1940”, in: G. Martel, ed., The World War Two Reader, New York, Routledge, , 2004, p. 7 – 8.
Deel II: Historisch kader
28
een sterke verrechtsing van het politieke en sociale toneel.64 Als leider voor dit
nieuwe regime werd Pétain uitgekozen. De keuze voor Pétain was dubbel: enerzijds
was hij een gevierd veteraan van de Eerste Wereldoorlog die de oorlogszucht moe
was en anderzijds viel hij zeer goed in de smaak bij de Franse bevolking zelf, waardoor
hij veel politieke macht verwierf en het volledig vertrouwen genoot.65 Na de Blitzkrieg
werd Frankrijk opgedeeld in twee zones: de bezette zone en de zone van het Vichy-‐
regime.66 Deze opdeling van Frankrijk zal bestaan tot 1942, waarna Frankrijk volledig
bezet wordt.67 Nadat de wapenstilstand tussen Duitsland en Frankrijk getekend was
op 22 juni 1940, werd de Derde Republiek, via een stemming in het parlement,
vervangen door het autoritaire Vichy-‐regime.68 Zelfbestuur van het Vichy-‐regime was
mogelijk doordat het in de regel een ‘vrije zone’ was. Het is belangrijk aan te halen
dat het autoritaire Vichy-‐regime ideologische waarden aanhing die aanleunden bij de
Nazi-‐ideologie; de nadruk werd gelegd op patriottische, religieuze en familiale mores.
Het collaboreren van het Vichy-‐regime met nazi – Duitsland was dus geïnitieerd door
een zeer fascistische strekking binnen het regime zelf.69 De bezette zone werd
daarentegen ingenomen door Duitse troepen en was dus onderhevig aan de
beleidsbesluiten van de nazi’s.70 Gedurende de eerste twee jaren van het Vichy-‐regime
werd er gepoogd om Hitler te paaien door verschillende stappen te ondernemen:
door de geallieerden uit het imperium te houden, door kolonies ter beschikking te
stellen, mee te werken aan een continentale blokkade, etc.71
64 Ibidem, p. 13. 65 Ibidem, p. 35. 66 Zie kaart bijlage p. 143. 67 M. Winock, La France et les Juifs: de 1789 à nos jours, Paris, , Éditions du Seuil, 2004, p. 217. 68 B.M. Gordon, ed., Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy and the Resistance, 1938 – 1946, Connecticut, Greenwood Press, 1998, p. 280. 69 Ibidem, p. 281. 70 R. O’ Paxton, Vichy France: old guard, new order, 1940 – 1944, New York, Columbia University Press, 2001, p. 19. 71 Ibidem, p. 134
Deel II: Historisch kader
29
Het Vichy van Pétain zal ook actief collaboreren vanaf 1940 door onder meer het
meewerken van de Franse autoriteiten, met name vooral de Franse politie, aan de
Endlösung. Vichy ontwikkelde zich tot een ware politiestaat en had dus de nodige
ruimte verworven om de wetten te veranderen en aan te passen aan de nazistische
regelgeving.72 Vanaf dan wordt de controle door de staat opgevoerd en wordt de
actieve Jodenvervolging mogelijk. Vanaf 22 juli 1940 onderneemt het regime stappen
tegen de Frans-‐joodse bevolking.73 De eerste stap bestond eruit om alle joodse
ondernemingen aan te geven bij de Franse staat. In 1941 worden de regels nog
strenger voor de joodse bevolking: men is jood indien men afstamt van een joodse
familie (grootouders, moeder, vader, etc.) en indien men het geloof praktiseert.74 Dit
is de voorbode van de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden in Parijs in 1942. Om de
Fransen de evoluties te laten accepteren inzake de afhandeling van de joodse
bevolking in Frankrijk, wordt er een hele propagandamachine ingezet door het Vichy-‐
regime: brochures worden uitgedeeld, tentoonstelling georganiseerd, etc.75
De wetsvoorstellen en gedragscodes voor de joden werden opgedreven in de
maanden voor de razzia van de Vel d’ Hiv. Het was verplicht voor joden om een
davidster op te spelden vanaf 7 juni 1942. Vanaf juli werden publieke plaatsen
gesegregeerd zoals de metro’s, winkels voor de joden.76 Dit culmineerde dus in de
razzia van de Vel d’ Hiv op 16 en 17 juli 1942. Al deze versnelde maatregelen van 1942
kaderden in het plan van Hitler voor de opstarting van de Endlösung, die vorm kreeg
op 20 januari 1942 tijdens de Wannseeconferentie.77
72 M. Guillon, “La philosophie politique de la Révolution nationale”, in: J.P.Azéma en F. Bédarida, (eds.),Vichy et les Français, Paris, Fayard, 1992, p. 172 – 173. / M. Rajsfus, La police de Vichy: Les forces de l’ordre Françaises au service de la Gestapo, 1940 – 1944, Paris, Le cherche midi éditeur, 1995, p. 29 – 30. 73 M. Winock, La France et les Juifs, p. 218. 74 Ibidem, p. 122. 75 Ibidem, p.227. 76 Ibidem, p. 228. 77 Ibidem, p. 236-‐237.
Deel II: Historisch kader
30
Vooral door de laatste toegevoegde maatregelen van het Vichy-‐regime ontstaat er
een grote discussie over het al dan niet collaboreren van het regime met de Nazi’s. Er
moet opgemerkt worden dat de termen ‘collaboratie’ en ‘collaboreren’ gelaagde
betekenissen hebben. In het kader van het Vichy-‐regime, was de ‘collaboratie’ van
Pétain eerder een coöperatiepolitiek, die ook onderschreven is in de Conventie van
Den Haag in 1907.78 De actieve, doorgedreven collaboratie met nazi-‐Duitsland deed
pas zijn intrede onder het premierschap van Pierre Laval, toen het Vichy-‐regime een
echte politiestaat werd.79 Deze vorm van collaboratie is een ideologische collaboratie;
zowel fascistische fracties binnen het Vichy-‐parlement als persoonlijke motieven zijn
hier de motor van de collaboratie.80 In deze scriptie moet ‘collaboratie’ dus
beschouwd worden in de ideologische (en Franse) betekenis: het actief meewerken
met de vijand en/of bezetter. Deze kwestie verdeelt tot op vandaag de
wetenschappelijke wereld, maar in dit werk volgen we de stelling dat er een
doelbewuste collaboratie is geweest met de Duitsers tijdens de jaren 1940 – 1942.
Deze conclusie is aanvaardbaar omdat tijdens de verschillende razzia’s tussen 1942 –
1943 de Franse politiemacht de arrestaties van joden uitvoerde en dus niet Duitse
soldaten. In de massale arrestatie in Parijs is het uitsluitend de Parijse politie die de
arrestaties, het verzamelen van de joden en de deportatie naar de transitkampen,
zoals Drancy, uitvoerde.81 Er kan dus met rede worden aangenomen dat het Vichy-‐
regime in dit geval met zekerheid collaboreerde met de Nazi’s.
78 B. De Wever, “Collaboration”, in: J. M. Merriman en J.M. Winter, eds., Europe since 1914: encyclopedia of the age of war and reconstruction, Detroit (Michigan), Thomson Gale, 2006, Vol. 2, p. 630. De autoriteiten van landen die bezet werden, moesten coöpereren of meewerken met de bezetter zolang deze medewerking de wetten van het bezette land niet overtrad. 79 Ibidem, p. 632. 80 Ibidem, p. 630. 81 D. Peschanski, “Exclusion, Persécution, repression”, in: J.P.Azéma en F. Bédarida, eds., Vichy et les Français, Paris, Fayard, 1992, p. 226 – 228.
Deel II: Historisch kader
31
1.2 Historische toelichting van de casus: de Vel d’ Hiv
De Vel d’ Hiv is in feite een overdekte wielerbaan waar wieler-‐ en bokswedstrijden
werden georganiseerd. Over de precieze bouwdatum van het stadion is er discussie.
Taieb dateert de Vel d’ Hiv in 1909, maar het gebouw zou al gebouwd zijn in 1889 in
het kader van de Wereldtentoonstelling.82 Het is wel zo dat de Vel d’ Hiv vanaf 1909 –
1910 gebruikt werd voor zowel wielerwedstrijden als andere (sport)evenementen en
dat daardoor Taieb deze datum als startdatum gebruikt. Het stadion kon 17 000
bezoekers ontvangen. In 1931 werd het gerenoveerd en veranderde het ook van
naam: het werd Palais des Sports de Grenelle, naar de straat waar het stadion zich
bevond in Parijs.83 Tijdens de razzia van Parijs op 16 en 17 juli zullen 3031 mannen, 5802
vrouwen en 4051 kinderen opgepakt worden door de Franse politie.84 De meesten,
ongeveer 8 000, zullen in de Vel d’ Hiv worden ondergebracht om daarna naar de
transitkampen van Drancy en Loiret gevoerd te worden. De groep met volwassenen
zonder kinderen werd direct naar Drancy gevoerd door middel van bussen.85
De ochtendlijke razzia (om 4 uur ’s ochtends) van Parijs in juli, werd zorgvuldig
gepland door de Franse autoriteiten: 4500 politieagenten werden ingezet tijdens de
operatie. Niet alleen het inzetten van manschappen tijdens de razzia bespoedigde de
efficiëntie van de arrestaties, vanaf de Duitse bezetting had de Franse Parijse politie
een heus ‘jodenarchief’ op poten gezet.86 Per joodse inwoner, zonder Franse
82 K. Taieb, Ik schrijf u vanuit het Vel d’Hiv: de teruggevonden briefjes van geïnterneerde joden in het Vélodrome d’Hiver van Parijs, Uithoorn, Karakter Uitgevers B.V., 2011, p. 11/ s.n, “Vélodrome d’Hiver”, in: Gedenckstättenportal zu Orten der Erinnerung in Europa/Information Portal to European Sites of Remembrance, Stiftung Denkmal für die ermordeten Juden Europas, s.d., <http://www.memorialmuseums.org/eng/denkmaeler/view/445/V%C3%A9lodrome-‐d%E2%80%99Hiver>, geconsulteerd op 22 april 2012. 83 K. Taieb, Ik schrijf u vanuit het Vel d’ Hiv, p. 11. 84 Ibidem, p. 12. 85 Voor een kaart van de bewuste kampen van Drancy en Loiret, zie bijlage p. 144. / Ibidem, p. 12. 86 C. Lévy en P. Tillard, La Grande Rafle du Vél d’ Hiv, Paris, Éditions Tallandier, 2010, p. 18 – 19.
Deel II: Historisch kader
32
nationaliteit, in Parijs was er op voorhand al een fiche gemaakt. In totaal bedroeg dit
‘jodenarchief’ 27 388 fiches.87 Naar aanleiding van de operatie ‘Vent printanier’,
werden de fiches overgebracht naar la direction administrative des affaires de police
générale onder de verantwoordelijkheid van de commissaris François, die ook
directeur was van Drancy, Pithiviers en Baune-‐la-‐Rolande en werd een kopie van alle
fiches naar de Gestapo gestuurd.88 Ook het vervoer naar de kampen werd zorgvuldig
gepland door bussen in te leggen en de bewaking van het gebouw zelf door
politieagenten zorgde voor een volledige isolering van de joden in de Vel d’ Hiv. De
joden die geïnterneerd werden in de Vel d’ Hiv zouden daar vier dagen blijven, tot 22
juli 1942, voordat ze werden afgevoerd naar de kampen.89 Maar in dat specifiek plan
werden ook andere bepalingen opgenomen: welke joden dienden opgepakt te
worden, de leeftijdsgroepen, de nationaliteiten, etc. Dit staat allemaal vermeld in een
communiqué van Hennequin, hoofd van de gemeentepolitie, en werd gericht aan alle
commissarissen van Parijs.90 Dit communiqué was het resultaat van een heuse
samenkomst tussen de Gestapo en alle mogelijke autoriteiten van de Parijse politie en
kampen.91
Het leven binnen de muren van de Vel d’ Hiv kunnen we vandaag enkel achterhalen
door de brieven die achtergelaten werden of uit het complex gesmokkeld werden
door de gedetineerden. Aan de hand van deze brieven kunnen we een reconstructie
maken van deze razzia en het verblijf van de joodse gezinnen in de Vel d’ Hiv. Het was
er zeer chaotisch en lawaaierig, de hygiëne liet te wensen over wat dus nefast was
voor de op elkaar gepropte gedetineerden: velen werden dan ook ziek. Doordat de
razzia in de zomer plaatsvond, was het ook zeer warm in het complex en door het
87 C. Lévy en P. Tillard, op.cit., p. 18. 88 Ibidem, p. 19. 89 K. Taieb, op.cit., p. 12 – 13, voor een kaart van de kampen: zie bijlage p. 144. 90 Ibidem, p. 173 – 191: in het boek werd de communiqué zelf opgenomen en letterlijk vertaald. Het beschrijft in detail alle stappen van de razzia’s in Parijs, het aantal bewakers, het gebruikte materiaal, etc. 91 C. Lévy en P. Tillard, op.cit., p. 21-‐22.
Deel II: Historisch kader
33
falen van het sanitair was de stank die er heerste niet te harden. Er werd ook geen
eten of drinken voorzien voor de gedetineerden en plaats om neer te liggen was er
ook niet door het grote aantal gedetineerden.92 Deze leefomstandigheden werden
opgedrongen aan ongeveer 8 000 tot 12 000 gevangenen, gedurende vier tot zes
dagen voordat ze werden overgebracht naar een kamp.93 De volgende razziadag te
Parijs was veel minder vruchtbaar want vele overgebleven joodse families of
familieleden waren gevlucht of ondergedoken. Er werd ook geen distinctie meer
gemaakt tussen joden van Franse en van niet-‐Franse nationaliteit na 16 juli 1942.94 Er
moet aandacht geschonken worden aan het feit dat de schrijvers van deze brieven
bijna allemaal omgekomen zijn in vernietigingskampen en dat dus naoorlogse
getuigenissen van binnen de Vel d’ Hiv zeer miniem zijn, enkel de brieven kunnen de
historicus/a een idee geven van het leven binnen de muren van het complex, zoals de
auteur K. Taieb duidelijk benadrukt in haar inleiding.95
Het is zeer merkwaardig dat er maar één enkele foto bestaat over de bewuste razzia
van Parijs (cfr. infra) waarop de bussen te zien zijn die voor de Vel d’ Hiv staan. In de
rechter bovenhoek zien we het woord Palais wat dus refereert naar de naam die het
gebouw had vanaf 1931: Palais des Sports.96 Een tweede zekerheid voor de locatie is
het opschrift Vel [’] Hiv dat op de middelste deur staat van het gebouw. Het is dus
zeker dat de bussen voor het complex staan dat we vandaag als Vel d’ Hiv aanduiden.
Volgens de auteur K. Taieb werd deze foto genomen na de razzia. De bussen, die op
de foto zichtbaar zijn, werden dus als transportmiddel ingezet voor het vervoer van
92 C. Lévy en P. Tillard, op.cit., p. 62 – 63. 93 K. Taieb, op.cit., p. 12 – 13. 94 C. Lévy en P. Tillard, op.cit., p. 113 – 116. 95 K. Taieb, op.cit., p. 11 – 14./ C. Lévy en P. Tillard, op. cit., p. 182. De totaalcijfers aangaande de gedetineerden van de Vel d’ Hiv schommelen tussen 8 000 en 12 000. C. Lévy en P. Tillard poneren dat er op een bepaald moment 12 000 mensen aanwezig waren in de Vel d’ Hiv. Wellicht zal het aantal gedurende de internering in de Vel d’ Hiv schommelen tussen de 8 000 en 12 000. Volledige zekerheid over de exacte cijfers is onmogelijk. 96K. Taieb, op.cit., p. 11.
Deel II: Historisch kader
34
joodse families uit heel Parijs naar de Vel d’ Hiv.97 Ook beweert de auteur dat dit de
enige foto is die bestaat van de Vel d’ Hiv.98 Dit zou er dus op wijze dat de censuur
opgelegd vanuit de Franse staat tijdens de razzia’s zeer goed gewerkt heeft. Toch
moet hier opgemerkt worden dat als de zoekterm ‘la rafle du Vel d’ Hiv
photos/photographies’ wordt ingetikt op Google, er meerdere foto’s bestaan van het
complex aan de binnenkant. Het zijn echter foto’s die geen betrouwbare
brononderschrift hebben of dateren van de periode voor 1940, dus zal de stelling van
de auteur K. Taieb worden aangenomen in dit werk, dat dit de enige bestaande en
bevestigde foto van de razzia van de Vel d’ Hiv is. Dat deze foto de enige, tot nu toe,
gekende foto is van de razzia was lang niet altijd zo evident. Zoals afbeelding 2 laat
doorschijnen, werd lange tijd aangenomen dat dit ook een foto was dat in de Vel d’
Hiv getrokken werd tijdens het verblijf van de joodse gezinnen in het complex.
Afbeelding 1: la rafle du Vel d' Hiv
97 Ibidem, p.170. 98 Ibidem, p. 12.
Deel II: Historisch kader
35
Afbeelding 2: Le Vel d' Hiv, 1944
Voordat de exacte datum van de foto van 1944 werd achterhaald, gold deze foto als het
enige ‘beeldbewijs’ van de razzia van de Vel d’ Hiv. De positie van de mensen in de foto,
met valiezen, het aantal mensen, etc. doet sterk vermoeden dat dit beeld de joodse
gedetineerden in de Vel d’ Hiv voorstellen. De bekendheid van deze foto moet
toebedeeld worden aan het gebruik ervan in de film Nuit et Brouillard van A. Resnais.99
Deze foto had zo’n grote impact op de publieke herinnering dat hij ook meermaals werd
aangehaald als de ‘voorbeeldfoto’ aangaande de razzia van de Vel d’ Hiv in zowel
schoolboeken, ceremonies, de pers, etc.100 Het is dus duidelijk dat ook de ‘professionals’
zoals historici zich jarenlang hebben laten vangen door de foto uit 1944.101 De juiste
datum van de afbeelding 2 werd pas achterhaald in 1985, door de Frans-‐Joodse advocaat
Serge Klarsfeld. Niet alleen achterhaalde hij de precieze datum, ook de mensen op de
foto kon hij identificeren als mensen die verdacht werden van collaboratie en opgesloten
zaten in de Vel d’ Hiv van 28 augustus tot 2 september in de Vel d’ Hiv. Wie kon bewijzen
dat hij/zij niet gecollaboreerd had, werd vrijgelaten, de rest werd ironisch genoeg
99 G. van den Berghe, Kijken zonder zien: omgaan met historische foto’s, Kalmthout, Pelckmans, 2010, p. 58. 100 Ibidem, p. 58 – 59. 101 Ibidem, p. 61.
Deel II: Historisch kader
36
overgebracht naar Drancy in afwachting van verdere maatregelen.102 Deze ontdekking
van Klarsfeld lijkt achteraf logisch want op de foto is geen enkel kind te zien noch een
Jodenster, terwijl 4051 kinderen werden ondergebracht in de Vel d’ Hiv in 1942.
Daarenboven is er nog veel ruimte te over in het stadion, wat onmogelijk het geval kan
zijn geweest tijdens het verblijf van joodse gezinnen in juli 1942. Deze lacune van de
historici, wordt ook uitdrukkelijk vermeld door van den Berghe, die deze mislezing van de
foto door academici niet kan begrijpen.103 Van den Berghe wijt deze lacune aan het feit
dat er een beeld moest zijn van de Vel d’ Hiv, wat dus intendeert dat de publieke
herinnering nood had aan een memorabilia, hier de foto, om de gruwel van de Vel d’ Hiv
te plaatsen en te (h)erkennen.104
Nadat Klarsfeld de ware datum en betekenis van de foto had achterhaald, duurde het nog
tot 1990 voordat de welgekende foto van afbeelding 1 gevonden werd in een archief. De
foto van de bussen was bestemd om in de krant Paris-‐Midi te verschijnen, maar werd
uiteindelijk gecensureerd door nazi’s.105 De foto op afbeelding 1 is lang niet meer de
enige bestaande foto van de razzia van de Vel d’ Hiv. In 2002 bracht de stad Parijs een
boek uit waarin een nieuwe foto opdook van de Vel d’ Hiv in 1942, dit impliceert dus ook
dat Taieb deze foto over het hoofd heeft gezien.
102 G. Van den Berghe, op.cit., p. 58. 103 Ibidem, p. 61. 104 Ibidem, p. 61 – 62. 105 Ibidem, p. 58.
Deel II: Historisch kader
37
Afbeelding 3: La rafle de Juifs à Paris
De foto van afbeelding 3 werd pas in opdracht van de stad Parijs, bij het maken van het
boek opgespoord in een vergeten archief van het ministerie van Defensie. De originele
titel, Rafle de Juifs à Paris, stond op de foto bij de vondst.106 Het is dus niet uitgesloten dat
er in de toekomst nog foto’s zullen opduiken. Rayski, die het onderzoek deed, poneert in
zijn beschrijving van de foto “Il est evident qu’il s’agit d’une scène devant un centre de tri
de la rafle des 16 et 17 juillet 1942 […].”107 Het is echter niet zo evident dit zomaar aan te
nemen, zoals van den Berghe dit ook aanhaalt, want wederom ziet men geen enkele
Jodenster op de foto. Er zijn wel angstige kinderen en Franse politiemannen in beeld te
zien, wat dus verwarrend is om de foto te kunnen plaatsen.108 Het is dus misschien nog
precair om deze laatste foto te aanvaarden als een andere foto van de Vel d’ Hiv. De
verwarring rond de verscheidene foto’s en het langzame proces om te achterhalen wat
deze foto’s representeerden en wat de precieze data waren, getuigen van moeilijk te
verwerken publieke herinnering. Enerzijds is er onmiddellijke herkenning nodig voor de
razzia van de Vel d’ Hiv, zie afbeelding 2, maar is de ontkrachting en het onderzoek naar
de betekenis van de foto moeilijk verlopen en zelfs na de ontmaskering van Klarsfeld, is er
soms tegenstand om geloof te hechten aan zijn bevindingen.109 Anderzijds is er de laatste
106 A. Rayski, Il y a soixante ans la rafle du Vélodrome d’ Hiver. Le peuple de Paris solidaire des Juifs, Paris, Mairie de Paris, juillet 2002, p. 39. 107 Ibidem, p. 39. 108 G. Van den Berghe, op.cit., p. 58. 109 Ibidem, p. 58.
39
Il y a soixante ans. La rafle du Vélodrome d’HiverLe peuple de Paris solidaire des Juifs
On a assisté à quelques fausses couches, à quelques accouchements. Unejeune femme est devenue folle et hurlait sans arrêt. Une mère de quatreenfants ne cesse de crier. Pendant toute la journée et toute la nuit, unerumeur assourdissante, un bruit infernal emplit l’enceinte.
Les mères, ne pouvant plus assister aux souffrances de leurs petits,demandent aux gendarmes de les tuer ensemble. Pendant les cinq jours, il ya eu plusieurs cas de crises de folie, des tentatives de suicide et une trentainede morts, dont plusieurs enfants. Quelques mères ont réussi à faire passerleurs enfants de sept, huit et dix ans par un trou, les poussant hors de cetteenceinte en leur disant : “Sauve-toi mon enfant, demande à de bonnes gensde t’accueillir, ta mère est perdue pour toujours.” Un gendarme, après unenuit de service, a confié, les larmes aux yeux : “Si je devais assister encore unenuit à ce spectacle, je deviendrais fou ou je me tuerais.” Les infirmières en chefmenaçaient de quitter la place si on n’envoyait pas de secours immédiat.»
38
Il y a soixante ans. La rafle du Vélodrome d’HiverLe peuple de Paris solidaire des Juifs
Les sœurs Cathala, qui avaient étéenvoyées au Vel’ d’Hiv’ munies
de faux certificats d’assistantesociale par le Mouvement national
contre le racisme, racontent :
L’enfer du Vélodrome d’Hiver
«L e Vélodrome d’Hiver aurait contenu le premier jour environdouze mille personnes. Rien n’était préparé pour elles. Pas mêmede la paille. Les internés sont “installés” sur les bancs, ou assis par
terre. La nuit, les enfants couchaient par terre, les adultes sont restés assis surles bancs. Pas de ravitaillement les deux premiers jours. Ceux qui n’avaientpas de provisions sont restés le ventre creux. Au troisième jour, on a distribué70 g de pain et trois bols de bouillon Kub par jour et par personne.
Pas d’eau à boire ni pour se laver. Les W-C, au nombre d’une douzaine,furent vite bouchés et personne pour les remettre en état. Ils débordèrent etincommodèrent les internés. Cette situation n’a pas tardé à déchaîner unesérie d’évanouissements, de crises de nerfs, de poussées de maladies, de ten-tatives de suicide. Il n’y avait que trois médecins et un nombre insuffisant d’in-firmières. Une jeune fille de seize ans a eu des syncopes pendant toute la jour-née qui a suivi sa libération (due à sa nationalité française). Une fois remise,elle a déclaré : “Un véritable abattoir, les malades crachent du sang ; on s’éva-nouit sans cesse. Les cris des enfants sont assourdissants. On devient fou. ”
Un ancien combattant, libéré avec sa famille, noir de crasse, déclare :“Nous sommes sauvés de la mort. J’ai été au front, j’ai été blessé, mais je n’aijamais vu de choses pareilles.”
Photo ministère de la Défense, DMPA.Légende originelle :«Rafle de Juifs à Paris » (sans date).
Il est évident qu’il s’agit d’une scène devant un centre de tri de la rafledes 16 et 17 juillet 1942. On voit les autobus de Paris, les policiersfrançais, un nombre important de gens montant dans les autobus et, très nettement (à droite), un landau vide, une charrette avec un baluchon ainsi qu’au premier plan un garçon et une femme, le regard terrifié !
veldiv_2_horreur 26/06/02 9:46 Page 38
Deel II: Historisch kader
38
jaren misschien te gauw geconcludeerd dat bepaalde foto’s getuigen zijn van de razzia,
zoals dit het geval is met afbeelding 3.
Voor deze korte geschiedenisschets werd enkel en alleen gebruik gemaakt van twee
boeken over de Vel d’ Hiv van de auteurs K. Taib en C. Lévy – P. Tillard, de bespreking
over de foto’s niet meegerekend. De keuze hiervoor werd gemaakt op basis van de
betrouwbaarheid van beide werken. Beiden behandelen de Vel d’ Hiv als een totaal
gebeuren, dus ook achtergrondinformatie werd gegeven, wat niet altijd het geval is
bij andere werken over dit onderwerp waar enkel en alleen de brieven van
gedetineerden werden gepubliceerd zonder omkadering. Het boek van Lévy – Tillard
dateert van de jaren 1967, eerste uitgave, maar werd bijgewerkt in de jaren 1990
doordat er meer archivalia ontsloten werden.110 Het werk van Taieb is echter het
meest up to date beschikbare werk door de recente uitgavedatum, 2011, en was er een
nog grotere mogelijkheid om de publieke en private archieven te kunnen gebruiken in
Le Mémorial de la Shoah.111 Het is interessant om de bibliografie te raadplegen. Daarin
wordt duidelijk dat er enkel twee boeken uitsluitend gewijd zijn geweest aan het
thema van het Vél d’Hiv: het ene van Claude Lévy en Paul Tillard en het tweede van
Maurice Rajfus.112 Dit geeft een indicatie van het weinig aantal werken dat exclusief
gewijd zijn aan de casus van de Vel d’ Hiv. Er kan dus aangenomen worden dat deze
casus enkel summier wordt vermeld in overkoepelende werken over het Vichy-‐
regime. De Vel d’ Hiv wordt bijna als een soort van bijkomend feit in het groter geheel
van het Vichy-‐regime besproken, als een casus van een razzia. Het kan ook volledig
verdwijnen, zoals dit het geval is bij Paxton’s Vichy France, waar geen enkele
vermelding van de Vel d’ Hiv wordt gemaakt.
110 C. Lévy en P. Tillard, op.cit., p. 13 – 15. In de versie van 1992 (herdruk in 2010), werd de reden voor de veranderde heruitgave toegelicht in het voorwoord. De herdruk van 2010, veranderde niets aan de inhoud van de versie van 1992. 111 K. Taieb, op.cit., p. 14. 112 C. Lévy en P. Tillard, La Grande Rafle du Vél’d’Hiv, Paris, Tallandier, 2010. Het boek werd wel voor de eerste keer uitgegeven in 1967. / M. Rajfus, La Rafle du Vél’ d’Hiv, Paris, PUF, 2002.
Deel II: Historisch kader
39
2 Het Frans onderwijssysteem
Doordat het gebruikte bronnenmateriaal voor deze scriptie enkel en alleen bestaat uit
schoolboeken die gebruikt worden in het Franse onderwijssysteem, is het
noodzakelijk om dit systeem vooraleerst verder toe te lichten. Er werd al eerder
vermeld dat het Franse onderwijssysteem een overheidssysteem is dat aan bepaalde
voorwaarden moet voldoen, gestipuleerd door de overheid. Er zal dus een overzicht
gegeven worden in dit tweede hoofdstuk van Deel II vanaf 1946 tot 2012, weliswaar
enkel toegespitst op de pertinentie ervan voor het onderzoek in dit proefschrift. Het
overzicht over het onderwijssysteem volgt dus ongeveer het overkoepelende
bronnenbestand.
2.1 Nieuwe republiek, nieuw onderwijsbeleid
De regulering tussen het privé en het publiek onderwijs in Frankrijk werd voordien, al in
de 19e eeuw, vastgelegd. Het privé – onderwijs in Frankrijk valt eigenlijk niet te rijmen met
haar basisprincipes van ‘laïcité et égalité’. Toch bestaat het privé -‐ onderwijs in Frankrijk
Deel II: Historisch kader
40
dankzij een hybride model: privé – instellingen kunnen opteren om een soort contract
met de Franse staat aan te gaan, waarvoor ze ook subsidies in ruil krijgen.113
Na de Tweede Wereldoorlog werd de IVe Republiek een feit op 27 oktober 1946. Na de
oorlogsjaren was er ook een grote nood aan het hervormen van het Franse
onderwijsstelsel. Er waren al plannen geweest tijdens het Interbellum voor een uniek
onderwijsstelsel, maar deze werden niet gerealiseerd door het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog.114 Het debat over het onderwijs draaide rond een democratisering met als
belangrijk streefdoel het gratis aanbieden van educatie.115 Nadat tal van commissies
hierover debatteerden, werd een onderwijsvoorstel voorgesteld. Het plan omvatte een
onderverdeling van het onderwijs in een eerste en tweede graad (Premier en Deuxième
degré). De eerste graad werd dan zelf nog onderverdeeld in trois cycles: de eerste cyclus
omvat zowel de niet verplichte kleuterschool en dan de lagere school ( van 6 tot 11 jaar).
De tweede cyclus, een oriëntatiecyclus, herbergt leerlingen van 11 tot 15 jaar en de derde
cyclus, de determinatiecyclus, bevat de leeftijdsgroep van 15 jaar tot 18 jaar. De tweede
graad is eigenlijk de voorbereidingsgraad op universitaire studies en de universitaire
studies zelfs.116
Verder is de derde cyclus op zich nog eens onderverdeeld in drie secties: de eerste
groepeert een praktische opleiding (pratique) met het oog op een leercontract en
handenarbeid, de tweede is een professionele opleiding (professionelle) en de derde
theoretische sectie (théorique). De drie onderverdelingen zijn het best vergelijkbaar
met de onderverdelingen van het secundair Belgisch onderwijssysteem:
respectievelijk het BSO, het TSO en het ASO. De theoretische sectie in het Franse
onderwijs is de sectie die ook de Baccalauréat moet afleggen om aan universitaire
113 S. n., L’Evolution du système éducatif en France: Rapport National, Ministère de l’éducation nationale, de l’enseignement supérieur et de la recherche, s.l., juillet 2004, p. 5. 114 S. Bathilde en J-‐M. Tramier, Histoire de l’ Éducation nationale de 1789 à nos jours: de la vocation à la fonctionnarisation, France, Éllipses Édition Marketing, 2007, p. 193 – 194. 115 Ibidem, p. 193. 116 Ibidem, p. 195.
Deel II: Historisch kader
41
studies te kunnen beginnen. Omdat de theoretische cyclus zo toegespitst is op de
verdere studies en omdat er vier mogelijke Baccalauréat-‐testen zijn, is er hier weer een
verdere onderverdeling: humanités classiques, humanités modernes, sciences en
sciences techniques.117 Al deze begrippen kunnen vrij vertaald worden in: Latijn en/of
Grieks, moderne talen, wetenschappen en technologische wetenschappen.
Tabel 1: onderwijssysteem, voorstel 1946
Premier degré
3 jaar tot 18 jaar
1er cycle Maternelle (kleuterschool)
-‐ 3 jaar
Élémentaire(lagere school)
3 jaar tot 11 jaar
2ième cycle
“Collège”
Orientation
11 jaar tot 15 jaar
3ième cycle
11 jaar tot 18 jaar
“Lycée”
Pratique
Professionnelle
Théorique
classique
moderne
Sciences
Sciences
techniques
Second degré
18 jaar +
Université
Dit voorstel werd echter niet onmiddellijk aanvaard. De redenen zijn hiervoor divers;
het nieuw geïnstalleerde parlement staat nog in zijn kinderschoenen en is niet stabiel
genoeg om de knoop door te hakken. Dit impliceert ook dat de hervormingen in het
117 Ibidem, p. 196.
Deel II: Historisch kader
42
Franse onderwijs vanaf dan onderhevig zullen zijn aan de resultaten van de electorale
strijd en hierdoor dus een speerpunt van de politieke campagnes zullen worden. Ook
een uitbreiding inzake de financiering voor het privé – onderwijs zal niet voldoende
stemmen halen in het parlement.118 Op meerdere momenten, in 1955 en 1957, zal dit
algemeen hervormingsvoorstel verstoten worden in het parlement. Pas vanaf de Ve
Republiek zal er een mogelijkheid zijn om het onderwijs definitief te veranderen.119
2.2 De Ve Republiek hervormt
2.2.1 1958 -‐ 1962
Bij de invoering van de Ve Republiek in 1958, is er ruimte in het parlement om de
voorgestelde onderwijshervormingen door te voeren. Dit gebeurt al in 1959 door Jean
Berthoin, toen minister van het nationaal onderwijs.120 Hij zorgt ervoor dat de
leerplicht verplicht wordt vanaf 6 jaar tot en met 16 jaar. Hij zorgt er ook voor dat het
onderwijs gratis werd tot 16 jaar, maar ook op de ‘Lycée’.121 De invoering van deze
maatregelen, en dus zo de versterking van de democratisering van het onderwijs,
zorgde voor een enorme stijging van het aantal leerlingen.122 Deze stijging van het
aantal leerlingen had zijn effect op de regering, die nu deze massificatie moest
kunnen onderbrengen in voldoende scholen, leerkrachten en middelen. Hierbij komt
nog dat deze stijging van de aantallen ook gelinkt is met de heuse ‘baby boom’ van de
118 S. Bathilde en J-‐M. Tramier, op.cit., p. 198. 119 Ibidem, p. 199 – 200. 120 S. Bathilde en J-‐M. Tramier, op.cit., p. 200. 121 S. n., L’Evolution du système éducatif en France: Rapport National, in: Ministère de l’éducation nationale, de l’enseignement supérieur et de la recherche, s.l., juillet 2004, p. 6. / ‘Lycée’ is een benaming die later zal opkomen, cfr. infra. 122 S. Bathilde en J-‐M. Tramier, op.cit., p. 202.
Deel II: Historisch kader
43
jaren 1960. Als oplossing worden dus de zogenaamde contracten tussen de privé –
onderwijsinstellingen en de staat ingevoerd, om zo de druk te verlichten.123 In
tegenstelling tot het eerste voorstel, is er een verandering in het soort contract dat
aangegaan kan worden. Privé – instellingen hebben de keuze tussen een ‘contrat
d’association à l’enseignement public’, waarin aan alle voorwaarden van de staat
voldaan moet worden, dus ook het staatsprogramma gevolgd moet worden (aantal
uren, leerkrachten gecertifieerd door de staat, etc.).124 Er kan ook gekozen worden
voor een ‘contrat simple’ waarin de regels van het publiek schoolprogramma niet
gevolgd moeten worden. Dit laatste contractmodel zal ook het meeste succes
oogsten.125
Deze hervormingen gingen ook gepaard met naamsveranderingen inzake de
verschillende cycli van het secundair onderwijs. De onderverdeling werd: ‘collèges
d’enseignement général (CEG)’, ‘collèges d’enseignement technique (CET’) en ‘Lycées
techniques (LIT)’.126 De tabel 2 geeft hiervan het volledige overzicht van de
veranderingen in 1960.
Tabel 2: Une "valse" étiquette, 6 août 1960
123 Ibidem, p. 203. / ingevoerd door de wet Debré. 124 Ibidem, p. 204. 125 S. Bathilde en J-‐M. Tramier, op.cit., p. 205 – 206. 126 Ibidem, p. 200.
13
enseignements et quitter l'école primaire. En 1958-1959 en effet, l'orientation des élèves ayant 11 ans à la fin du CM2 est alors la suivante:
! 20% redoublent le CM2 ! 45% continuent dans l'enseignement élémentaire (en Classes de Fin d'Etudes
Primaires, vers le CEP) ! 16% entrent dans un Cours Complémentaire ! 7.5% dans l'enseignement classique ! 7% dans l'enseignement moderne ! 2% dans une école technique
1.2/ La réforme Berthoin (1959): scolarité obligatoire à 16 ans, création des CEG et CET L'ordonnance du 6 janvier 1959 prolonge l'obligation scolaire de 2 ans et la porte à 16 ans révolus "pour les enfants qui atteindront 6 ans à partir du 1er janvier 1959" (la mesure deviendra effective seulement en 1967, i.e. pour les générations nées à partir de 1953). Le décret du 6 janvier 1959 institue un "cycle d'observation, ouvert après l'enseignement élémentaire et comportant, avec la progression normale des études, l'observation des aptitudes des enfants"; mais les "classes qui constituent le cycle d'observation font partie intégrante de l'établissement où elles sont installées". Il n'y a donc pas création d'écoles moyennes autonomes d'observation et d'orientation. Le cloisonnement vertical subsiste entre les lycées et les collèges, les cours complémentaires, les écoles techniques, les classes de fin d'études (celles-ci disparaîtront très progressivement: leurs effectifs passent de 858 700 élèves en 1961-1962 à 126 412 en 1970-1971). En fait, la période commune d'observation est réduite à 3 mois. Une "valse des étiquettes" intervient le 6 août 1960:
Ancienne dénomination Nouvelle dénomination Lycée Lycée d'Etat Collège classique et moderne nationalisé Lycée nationalisé classique et moderne Ecole Nationale Professionnelle (ENP) Lycée technique d'Etat Collège National Technique Lycée technique nationalisé Collège technique (CT) Lycée technique municipal Cours Complémentaires (CC) Collège d'Enseignement Général (CEG) Centre d'Apprentissage Collège d'Enseignement Technique (CET) En définitive, l'audace de la réforme est moindre qu'il n'y paraît: l'unification des structures est timide. Les conseils d'orientation doivent certes, après le premier trimestre de 6e, et une seconde fois à la fin de la 5e (tant dans le secondaire que dans les CEG), proposer à chaque élève la forme d'enseignement la plus appropriée. Mais comme ces classes du cycle d'observation restent partie intégrante des différents types d'établissements où elles sont implantées, chacun reste chez soi (les élèves demeurent, dans plus de 95% des cas, dans les établissements où ils ont commencé leurs études). Néanmoins, cette réforme a le mérite d'avoir engendré une évolution vers une scolarité élémentaire relevant uniquement du primaire et unifiée selon cinq classes (le cours préparatoires, les deux cours élémentaires et les deux cours moyens), du fait de la disparition progressive des Classes de Fin d'Etudes et la disparition effective des classes élémentaires des lycées et collèges (décidée en 1960).
Deel II: Historisch kader
44
Er moet wel duidelijk een verschil gemaakt worden tussen wat de ‘collège’ is en de
‘lycée’. Het college herbergt leerlingen van 11 tot en met 15 jaar en is nog eens
onderverdeeld in 4 jaren: het zesde, vijfde, vierde en derde jaar. Deze onderverdeling
van het college is weer onderverdeeld in cycli: de eerste cyclus, het zesde, wordt de
adaptatiecyclus genoemd om zo de overgang van de lagere school naar het
middelbaar te bewerkstelligen. Dan heeft men de centrale cyclus, het vijfde en het
vierde, waarin de verdieping van de algemene kennis het hoofddoel is. De laatste
cyclus in het college, het derde jaar, is de oriëntatiecyclus en moet dus uitmaken voor
welke richting de leerling in het lyceum kiest of geschikt is.127 Deze opdeling trad in
voege vanaf de hervormingen van het college in 1963, door de wet Fouchet-‐Capelle.
Deze wet creëerde in feite de CES, le Collège d’ Enseignement secondaire, en dus de
vooropgestelde finaliteit van het zesde tot het derde jaar determineerde om zo een
betere, meer logische instroom te hebben in het lyceum.128 Deze opdeling heeft stand
gehouden tot op de dag van vandaag, maar de naam werd gesimplificeerd tot enkel
collège. Nadat het college hervormd werd, was het in 1965 de beurt aan het lyceum.
Het lyceum werd opgesplitst in drie klassen: het tweede (classe de seconde), het
eerste (classe de première) en classe terminale. De specialisatie in het lyceum begint
dan direct vanaf de tweede klas, er kan gekozen worden tussen twee richtingen:
générale (A, B, C, D) en een technique (F, G, H) doordat de Baccalauréat technique in
1965 werd ingevoerd. De benamingen van de letters in de verschillende secties wijst
op specialisaties zoals bevoorbeeld classiques, sciences, etc.129 Er moet ook verschil
gemaakt worden tussen een lange cyclus en een korte cyclus. De korte cyclus
127 S. n., Dossiers de l’enseignement scolaire: L’enseignement Scolaire en France, in: ministère de l’éducation nationale, oktober 2012 <eduscol.education.fr/dossiers>, geconsulteerd op 4 mei 2013, p. 12 – 14. 128 S. n., L’Evolution du système éducatif en France: Rapport National, in: Ministère de l’éducation nationale, de l’enseignement supérieur et de la recherche, s.l., juillet 2004, p. 14. 129 Ibidem, p. 14.
Deel II: Historisch kader
45
refereert naar de professionele opleiding (2 jaar) in het lyceum en de lange cyclus naar
de andere opties aangeboden door het lyceum.130
Vanaf nu zal er enkel nog gekeken worden naar de evolutie van het lyceum in het
onderwijs, omdat de schoolboeken die bestudeerd werden in dit proefschrift dus
enkel diegene zijn van ‘la classe première’ en ‘classe terminale’. Dit komt doordat het
programma van geschiedenis in het onderwijs vanaf 1962 ook veranderingen
ondergaat. Zoals eerder aangetoond, is het thema van de Tweede Oorlog pas in 1962
verplicht geweest in de leerboeken voor het secundair onderwijs enkel in de classes
terminales.131 Dit geeft dus ook aan waarom er enkel gekeken werd naar schoolboeken
uit het lyceum van het laatste jaar, maar wel van alle richtingen omdat elke richting
verplicht de materie rond de Tweede Wereldoorlog moet behandelen. Dit zal
veranderen vanaf 1975 wanneer de het schoolprogramma inzake de Tweede
Wereldoorlog weer een verandering ondergaat en ook het uniek onderwijs zijn quasi-‐
definitieve vorm krijgt.
Tabel 3: onderwijssysteem in 1965
Premier degré
3 jaar tot 18 jaar
Maternelle
(kleuterschool)
-‐ 3 jaar
/
Élémentaire (lagere
school)
3 jaar tot 11 jaar
1er cycle : 11 tot 15 jaar 6ième adaptatiecyclus
130 S. n., L’Evolution du système éducatif en France: Rapport National, in: Ministère de l’éducation nationale, de l’enseignement supérieur et de la recherche, s.l., juillet 2004, p. 14. 131 A. Bergounioux, “Le Contenu des manuels de l’enseignement secondaire”, in: L’enseignement de la Choa. Comment les manuels d’histoire présentent-‐ils l’extermination des Juifs au cours de la deuxième guerre mondiale? (table ronde), Paris, CDJC, 14 maart 1984, p. 9.
Deel II: Historisch kader
46
Collège -‐ CES 5ième Centrale cyclus
4ième
3ième oriëntatiecyclus
2ième cycle
11 jaar tot 18 jaar
Lycée
Classe
seconde
Keuze tussen:
-‐ générale
(A,B,C,D)
-‐ technique
(F, G, H)
Classe
première
Classe
Terminale
Lycée professionnel
Deel II: Historisch kader
47
2.2.2 Hervormingen van 1975 en 1981.
De wet Haby zorgt er in 1975 voor een definitieve installatie van een geünificeerd
onderwijs in Frankrijk. Voor de organisatie van het lyceum zorgt deze wet enkel voor
een herbevestiging. De wet Haby zorgde vooral voor een definitieve verandering bij
het college en het lager onderwijs. Omdat deze hervormingen niet van toepassing zijn
op het gekozen bronnenbestand, zal hier niet verder op ingegaan worden. De
grootste verandering voor het lyceum situeert zich in het invoeren, bij wet, van het
gemengd onderwijs. Voordien was dit enkel het geval voor scholen die er zelf voor
kozen, maar vanaf 1975 is het dus verplicht voor openbare scholen.132 Voor de privé-‐
instellingen geldt deze regel niet, maar naar de aanloop van de jaren 1980, zijn meer
en meer linkse fracties in het parlement geneigd om de vrijheid van het privé -‐
onderwijs aan banden te leggen. Onder het motto “un grand service public, unifié et
laïque de l’ Éducation nationale”, zal er gewedijverd worden om het privé -‐ onderwijs
aan dezelfde voorwaarden en programma’s te onderwerpen als het publiek
onderwijs.133 Hierover zal pas een consensus over bereikt worden in 1992, net zoals de
herverdeling van de financiering tussen beide onderwijsinstellingen.134
2.2.3 Hervorming van het lyceum
Vanaf de invoering van de wet Jospin, in 1992, wordt het lyceum volledig hervormd.
La classe de seconde wordt een ‘determinatiejaar’ waarin al gekeken moet worden
naar de mogelijke specialisaties voor de Bac – proef. Verder wordt er ook meer
aandacht besteed aan de programma’s van de verschillende opties voor de
Baccalauréat. Zo wordt de literaire optie, gefocust op literatuur, kunst, doorgedreven
132 S. Bathilde en J-‐M. Tramier, op.cit., p. 217. 133 Ibidem, p. 223. 134 Ibidem, p. 228.
Deel II: Historisch kader
48
geschiedenislessen, verder uitgebreid en gespecialiseerd.135 Dit heeft zijn repercussie
in de schoolboeken omdat in leerboeken bestemd voor leerlingen met de oriëntatie
literatuur, zij een specifieke les krijgen over ‘la mémoire de Vichy’, deze optie wordt
niet aangeboden voor de technische lyceumrichtingen. Niettemin stelt deze wet
Jospin ook dat alle leerlingen in het lyceum een evenwaardig en zelfs een gezamenlijk
programma moeten hebben.136 De idee hier achter is dat elke leerling, na la classe de
seconde, een zo breed mogelijke keuze zou hebben voor de verschillende
Baccalauréats: littéraire, économique et social, scientifique ou technologique.137
Natuurlijk blijven algemene vakken zoals bijvoorbeeld geschiedenis, geografie, etc. in
iedere richting trouw aan een algemeen programma, enkel specificatie in terminale
voor de optie literatuur en sociaal -‐ economische wetenschappen (cfr. Supra). Na de
wet Jospin zal er niet meer gesleuteld worden aan de structuur an sich van het
onderwijs, wel zijn er nog decreten en voorstellen aangaande de massificatie van het
onderwijs en de toenemende druk hierdoor op het onderwijzend personeel.138 Dit is
echter een debat dat in dit proefschrift niet aan bod kan komen omdat het geen
meerwaarde kan bieden op de analyse van schoolboeken.
2.2.4 Het Frans onderwijs anno 2012
In het hedendaags lyceum is er bijna niets veranderd ten opzichte van de wet van 1992
(wet Jospin). Het is wel nuttig om even de afgewerkte evolutie van het lyceum in
Frankrijk te schetsen omdat de gebruikte terminologie in het analysedeel zal gestoeld
worden op de normen en namen van het lyceum anno 2012 zodat er geen verwarring
kan optreden. De leerling heeft bij intreden van het lyceum twee keuzes: ofwel kiest
hij voor algemeen of technisch traject, ofwel voor een professioneel traject. Het
135 S. Bathilde en J-‐M. Tramier, p. 238 – 239. 136 Ibidem, p. 245. 137 Ibidem, p. 245. 138 Ibidem, p. 246 – 247.
Deel II: Historisch kader
49
eerste traject geeft de mogelijkheid aan de leerling om, na het succesvol behalen van
de bacalauréat, verder te studeren aan de universiteit of Hautes Écoles. Het eerste
traject is ook onderverdeeld in drie cyclussen: seconde, première en terminale. In de
seconde wordt er een zeer algemeen programma voorgesteld, waarna de leerlingen
kan kiezen tussen vier specialiteiten in première en terminale: littéraire (L),
économique et social (ES), scientifique (S) en technologique. Het tweede traject is het
professionele traject, waarin ze binnen de tijdsspanne van 2 of 3 jaar werken naar een
bacalauréat professionnel. Het systeem van de cycli in het professioneel onderwijs is
hetzelfde: seconde, première en terminale. Voor leerlingen die in 2 jaar het
professioneel lyceum aanvangen, moeten eerst een getuigschrift voorleggen om zo
direct in première te kunnen beginnen. Het zijn dus de leerboeken van deze laatste
twee cycli (première en terminale) van zowel het professionele als het
algemene/technisch onderwijs, die zullen onderzocht worden in deze scriptie.139
Tabel 4: organisation de la scolarité (2012)
139 S. n., Dossiers de l’enseignement scolaire: L’enseignement Scolaire en France, in: ministère de l’éducation nationale, oktober 2012 <eduscol.education.fr/dossiers>, geconsulteerd op 4 mei 2013, p. 15 – 16. 8 - Les dossiers de l’enseignement scolaire
(*) Cette fourchette d’âge ne s’applique pas au lycée professionnel car les études peuvent combiner un CAP en deux ans ou un baccalauréat professionnel en 3 ans.
L’organisation de la scolaritéLes enfants peuvent être accueillis à l’école maternelle, à partir de 2 ans dans la limite des places disponibles. Ils y sont scolarisés à 3 ans en quasi-totalité, même si la scolarité n’y est pas obligatoire.
Organisation de la scolarité
Enseignement du premier degré(école primaire)3 - 11 ans
École maternelle3 - 6 ans
_ Petite section_ Moyenne section_ Grande section
École élémentaire6 - 11 ans
_ Cours préparatoire (CP)_ Cours élémentaire 1ère année (CE1) _ Cours élémentaire 2e année (CE2)_ Cours moyen 1ère année (CM1)_ Cours moyen 2e année (CM2)
Enseignement du second degré11 - 18 ans
Collège11 - 15 ans
6e
5e
4e
3e
Lycée15 - 18 ans (*)
Voie générale et technologique
Voie professionnelleCertificat d’aptitude professionnelle (CAP) en deux ans Baccalauréat professionnel :
SecondePremièreTerminale
SecondePremièreTerminale
Deel II: Historisch kader
50
3 Evolutie van het programma geschiedenis.
Omdat het onderwijs onlosmakelijk verbonden is met programmering van de
disciplines en dus ook de leerboeken van de vakken, is het noodzakelijk om enkele
veranderingen te bespreken in het geschiedenisprogramma. Programma’s in het
onderwijs zijn frequent onderhevig aan veranderingen. Deze veranderingen kunnen
beïnvloed worden door bepaalde instanties zoals de Unesco en de Europese Unie.
3.1 Kort overzicht van het ‘geschiedenisprogramma’.
Zoals eerder gestipuleerd, werd de verplichte incorporatie van het thema ‘Tweede
Wereldoorlog’ in schoolboeken, voor de klassen van terminale, pas verplicht in
Frankrijk vanaf 1962. Vóór deze datum, stond het de uitgever en auteurs vrij om al dan
niet dit thema aan te snijden in hun schoolboeken. Voor 1962, dus de jaren 1945 tot
1962, stopten de meeste leerboeken bij de Eerste Wereldoorlog en werd dus de hele
periode van het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog achterwege gelaten. Vanaf
1974 wordt het thema verder uitgebreid naar niet alleen terminale, maar ook naar
terminale van het professioneel en technisch lyceum. Daarbij komt nog dat voor het
algemeen en professioneel lyceum dit thema ook al behandeld wordt in classe
première.140 In de jaren 1980 verschuift het programma enigszins: in 1981 wordt de 19e
eeuw behandeld in classe seconde, de Tweede Wereldoorlog in première en vanaf 1983
140 A. Bergounioux, “Le Contenu des manuels de l’enseignement secondaire”, in: L’enseignement de la Choa. Comment les manuels d’histoire présentent-‐ils l’extermination des Juifs au cours de la deuxième guerre mondiale? (table ronde), Paris, CDJC, 14 maart 1984, p. 9.
Deel II: Historisch kader
51
zal het programma in terminale de volledige periode van 1939 tot 1980 beslaan.141 Tot
eind jaren 1980 is er eerder een invloed van een ‘republikeinse visie’ op geschiedenis
merkbaar in de leerboeken, wat zich dan ook vertaald in een overexploitatie van de
Franse Revolutie. Naarmate de hervormingen worden doorgevoerd, wordt er meer
aandacht besteed aan ‘mémoire de la nation’ en de vergeten verhalen.142 Wel is het pas
vanaf 1990 dat het programma voor het vak geschiedenis vastgelegd en beschreven
wordt op bevel van ministeriële raden en de CNP (Conseil National des Programmes).
Voor de creatie van de CNP werden eigenlijk de doelen en de competenties
vastgelegd door inspecteurs van het onderwijs. De CNP werd bijgetreden bij het
schrijven van de programma’s door universitairen, inspecteurs, auteurs, etc. Tot 2005
zou de CNP de schoolprogramma’s uitschrijven in Frankrijk, maar in 2005 zorgde de
wet “loi d’orientation sur l’avenir de l’École” dat de CNP verleden tijd werd. Vanaf 2005
zijn het commissies van experten, voorgezeten door een inspecteur generaal, die
onderwijsprogrammaties vastleggen.143 Het is ook belangrijk aandacht te vestigen op de
speciale situatie van Frankrijk inzake de leerboeken. Enerzijds moeten deze voldoen aan
de eisen van hogere instanties (CNP, etc.), maar de uitgevers hebben ook zelf vrij veel
vrijheid hoe ze deze invullen bij schoolboeken. De keuze voor welk schoolboek er wordt
gehanteerd in de les, is een volledige verantwoordelijkheid van de leerkracht zelf.144
141 Ibidem, p. 9 – 10. 142 P. Legris, “Les programmes d’ histoire en France: la construction progressive d’une “citoyenneté plurielle” (1980 – 2010)”, in: Histoire de l’Éducation, ENS Éditions, 2010/2, 126, p. 121 – 122. Online consulteerbaar: <http://www.cairn.info/revue-‐histoire-‐de-‐l-‐education-‐2010-‐2-‐page-‐121.htm>, geconsulteerd op 14 mei 2013. 143 Ibidem, p. 123. 144 S.n., “Cadre général des manuels scolaires”, s.d., in: <http://eduscol.education.fr/numerique/dossier/lectures/manuel/cadre-‐reglementaire>, geconsulteerd op 20 mei 2013.
Deel II: Historisch kader
52
3.2 Beïnvloeding door externen
De aandacht voor de Tweede Wereldoorlog in onderwijs is zeker niet nieuw, maar een
prominentere aangelegenheid, dat onlosmakelijk verbonden is met de Tweede
Wereldoorlog, is de Holocaust of Shoah. De grote bezorgdheid over het niet vergeten
van en het integreren van de Holocaust in schoolprogramma’s is altijd van belang
geweest voor de Europese Raad. Al vanaf 1954 streefde de Europese Raad, tijdens de
culturele Europese conventie, ernaar dat lidstaten van de EU een Europese
geschiedenis zouden incorporeren in hun programma en dat deze Europese
geschiedenis(sen) tussen de lidstaten idealiter op elkaar afgestemd werden.145 Om dit
doel te bereiken, beriep de Europese Raad zich op de CDCC, Conseil de la Coopération
Culturelle. 146 Dit orgaan houdt toezicht op het correct instrueren van leerlingen inzake
de mensenrechten en de Europese identiteit. Deze onderwerpen worden vaak
behandeld in het vak geschiedenis op school, waardoor de CDCC haar stempel kan
drukken op het beleid van lidstaten.147 Niet alleen werd er druk geoefend vanuit de
EU, ook UNESCO drukt tot op de dag van vandaag zijn stempel op het onderwijsbeleid
van lidstaten. Dit is bijvoorbeeld het geval door jaarlijkse rapporten van de lidstaten te
vragen inzake de status van het nationale onderwijs in de lidstaten. Deze rapporten
zijn vaak toegespitst op verschillende aspecten gaande van hoe de leerkrachten
moeten gevormd worden tot de materie die wordt aangeleerd. Dit laatste is vooral
het geval bij gevoelige thema’s in de lidstaat zoals bijvoorbeeld genocide, racisme,
etc.148 Niet alleen UNESCO en de EU hebben wat in de pap te brokken bij het
samenstellen van schoolprogramma’s in de lidstaten ook onafhankelijke instanties,
die wel samenwerken met UNESCO, dragen hun steentje bij. Dit is het geval voor de
IHRA, The International Holocaust Remembrance Alliance, een alliantie ontstaan in 145 S.N., “Transmission de la mémoire de l’Holocauste et prévention des crimes contre l’humanité : une approche transversale”, in: Mémoire de l’ Holocauste, Conseil de l’Europe, s. l., s.d., p. 1. 146 J-‐M. Lecomte, Enseigner l’ Holocaust au 21e siècle, Allemagne, Editions du Conseil d’ Europe, 2001, p. 3. 147 Ibidem, p. 3 – 4. 148 S.n., Données mondiales de l’éducation: France, UNESCO, S.l. 7e édition, 2010/11.
Deel II: Historisch kader
53
1998 tussen Zweden, de VS en het Verenigd Koninkrijk.149 Het doel van de IHR is om
samenwerking te verlenen aan NGO’s die zich bezighouden met de
Holocaustherinnering en hun medewerking te geven bij educatieve projecten rond de
Holocaust.150 Frankrijk werd lid van de IHRA in 1999, wat dus een indicatie zou kunnen
zijn over de invloed die de IHRA zou kunnen hebben op de samenstelling en
portrettering van leerboeken in Frankrijk.
4 Conclusie
Dit uitgebreid historisch kader geeft de complexiteit weer waarin schoolboeken in
Frankrijk vorm krijgen. Niet alleen moet er rekening gehouden worden met een uiterst
zwarte nationale geschiedenis van Frankrijk, verder moet er ook aandacht besteed
worden aan externe factoren. Deze externe instanties kunnen de inhoud van
bepaalde leerboeken, de legislatuur hieromtrent bijsturen en de vorm bepalen.
Natuurlijk moeten de externe actoren niet als enige oorzaak aanzien worden, ook
binnenlandse politieke hervormingen zijn te wijten aan de veranderingen in het Frans
onderwijssysteem. In het volgende deel zal de effectieve analyse van de leerboeken
worden gedaan en zal er aangetoond worden in welke mate externe actoren en
interne actoren de representatie van de Vel d’ Hiv in schoolboeken hebben
geaffecteerd. 149 S.n., History of IHRA, in: IHRA, <http://www.Holocaustremembrance.com/about-‐us/history-‐ihra>, geconsulteerd op 20 mei 2013. 150 S. n., Declaration of the Stockholm International Forum on the Holocaust, in: IHRA, <http://www.Holocaustremembrance.com/about-‐us/stockholm-‐declaration>, geconsulteerd op 20 mei 2013.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
55
1 Leerboeken van 1951 tot 1969
Leerboeken worden niet elk jaar uitgebracht, meestal zijn er enkele hoofdjaren waarin
uitgeverijen de schoolboeken publiceren. Dit is meestal na een programmawijziging,
hervorming in het onderwijs of de nood om het leerboek zelf te updaten door de
uitgeverij. Daarom zijn de data die hierin gebruikt worden, de data waarin leerboeken
gepubliceerd werden.
1.1 De aparte categorie van vóór 1960
Voor de schoolboeken van vóór 1960, aangaande het thema Tweede Wereldoorlog en
bij extensie het Vichy – regime en de Vel d’ Hiv, is er maar één beschikbare bron
gevonden. Het oudste leerboek dateert van 1951: Histoire contemporaine van Hallynck
en Brunet.151 Ten eerste is het belangrijk te stipuleren dat de auteurs van dit leerboek
nog meermaals zullen terugkomen in deze scriptie daar ze meerdere leerboeken
hebben geproduceerd doorheen de jaren. Beide auteurs zijn leerkrachten; Hallynck in
het lyceum en Brunet in het college. Beiden zijn dus geen academici, maar zelf
leerkrachten die het leerboek samengesteld hebben. In dit eerste exemplaar wordt
het programma van 1947 uitgevoerd, wat dus wil zeggen dat de Tweede
Wereldoorlog nog geen deel uitmaakt van het programma. In dit leerboek werd er
echter, in de appendix (of bijlage) het hoofdstuk ‘La Deuxième Guerre Mondiale et ses
conséquences immédiates’ toegevoegd dat tien pagina’s telt. Sommige aspecten van
de Tweede Wereldoorlog werden meer in detail beschreven dan anderen, zoals de
focus op de oorlog in Finland en Noorwegen die aparte secties krijgen in het
151 P. Hallynck en M. Brunet, Histoire Contemporaine, Paris, Masson et Cie , 1951.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
56
hoofdstuk.152 Bij de behandeling van het Vichy – regime, wordt deze als
‘gouvernement de Vichy’ aangeduid, met als leider Pétain, een nieuwe constitutie en
wordt er wel degelijk gesproken over de collaboratie van het Vichy – regime met Nazi
– Duitsland. Weliswaar is de laatste zin van de (zeer korte) paragraaf over het Vichy –
regime interessant: “[…]Cette attitude [de collaboratie van Vichy] heurta les
sentiments de l’opinion, qui suivait, grâce à la radio, la continuation de la lutte par les
Anglais et espérait en la victoire finale[…].”153 Het is duidelijk dat de auteurs hier een
dubieuze boodschap overbrengen op de doelgroep (leerkracht en leerling), wat dus
aangeeft dat er een miscommunicatie is in de interne context. Het woord ‘opinion’
staat in deze zin voor een vraag bij de lezer, want wie of wat is de opinie? Het kan
slaan op het Verzet, op heel de Franse bevolking die dan in feite tegen het Vichy –
regime was, het kan enkel op de bezette zone van Frankrijk doelen, etc. Er is hier een
te grote invulling mogelijk waardoor er in feite een lacune ontstaat in de tekst. Er is
dus enerzijds een probleem van de latente zinsinhoud, want er wordt niet expliciet
vermeld wie of wat er bedoeld wordt, maar het wordt wel impliciet verondersteld dat
het waarschijnlijk de Franse bevolking was. Deze conclusie kunnen we aannemen aan
de hand van de externe context. Het leerboek houdt zich aan het programma van
1947, wat dus wil zegen dat het programma zijn vorm krijgt net na de creatie van de
IVe republiek in 1946 (cfr. Supra). Verder is hier ook de figuur De Gaulle niet te
onderschatten.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een ware mystificatie rond De Gaulle, als het
ware hét symbool van het Verzet tegen het nazisme. Nadat De Gaulle terug in
Frankrijk was, moest er een nieuw politiek systeem uitgebouwd worden dat gestoeld
werd op een nieuw idee van Frankrijk: Frankrijk als de baken van verzet, hersteld in de
waarden van de Franse Revolutie.154 Hierdoor werd het Vichy – regime in feite
152 Ibidem, p. 569 – 570. 153 Ibidem, p. 572. 154 L.D. Kritzman, “A certain idea of de Gaulle”, in: Yale French studies, nr. 111, Myth and modernity (2007), Yale University Press, p. 158. Pp. 157 – 168.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
57
gemarginaliseerd als een soort ‘tussenperiode’, waarbij het werd bestempeld als
“illegaal Frankrijk” bestempeld tegenover het “echte Frankrijk” van het Verzet met
als grote leider De Gaulle.155 Als deze externe context in verband wordt gebracht met
het leerboek, wordt de lacune van de auteurs duidelijk, het paste in het ideologische
stramien na de Tweede Wereldoorlog. Dit geeft ook aan waarom de Vel d’ Hiv niet
werd aangehaald, men kan niet spreken van een bewuste omissie, maar van een
onbewuste omissie; de documentaire Nuit et Brouillard werd pas in 1955 vertoond,
waar ook de eerste (vermoedelijke) foto van de Vel d’ Hiv inzat, was nog niet gemaakt
(cfr. Supra). Dus kan er aangenomen worden dat er geen bewuste kennis was van de
Vel d’ Hiv. Het was ook moeilijk deze kennis autodidactisch te verwerven. Het stadium
werd immers volledig vernietigd in 1959, waardoor de herinnering aan de Vel d’ Hiv
letterlijk uit het publieke geheugen werd gewist.156
1.2 Van 1962 tot 1963
Vanaf 1962 wordt er in de classes terminales de behandeling van het thema Tweede
Wereldoorlog verplicht. Dit is dus ook de start voor een nieuwe productie van
schoolboeken in 1962 naar aanleiding van het veranderend programma. Sommige
leerboeken komen al uit in 1962, anderen komen pas uit in 1963. Zoals eerder
aangehaald moet er altijd rekening gehouden worden met de keuze van elke
leerkracht voor een handboek, daarom worden alle leerboeken die uitgegeven zijn en
relevant zijn, behandeld.
155 Ibidem, p. 163. 156 M. Lafitte, “Case study: La rafle du Vélodrome d’hiver, 16 – 17 juillet 1942”, in: Encyclopédie en ligne des violences de masse, 9 november 2009, <http://www.massviolence.org/La-‐rafle-‐du-‐Velodrome-‐d-‐hiver-‐16-‐17-‐juillet-‐1942?artpage=6#outil_sommaire_4>, geconsulteerd op 22 april 2012.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
58
Het eerste leerboek is geschreven door P. Hallynck en in zijn voorwoord meldt de
auteur dat dit geen leerboek is maar een “précis”, een korte historiek.157 Het gebruik
van dit woord reflecteert de definiëring van het leerboek niet, want het leerboek
behandelt het geschiedenisprogramma van 1962 voor de classes terminales. Deze
discrepantie van de auteur zou kunnen wijzen op een bredere kennis van de auteur
over de onderwerpen in het leerboek, maar dat deze kennis niet is geïncorporeerd in
de tekst. De inhoud van dit leerboek is al uitgebreider dan het leerboek van 1957,
doordat er nu vermelding wordt gemaakt van de waarden van het Vichy – regime:
Patrie, Famille en Travail. Het grootste verschil met het vorige leerboek van Hallynck is
dat er nu veel omzichtiger wordt omgesprongen met de figuur van Pétain. Er wordt
door de auteur ten toon gespreid dat Pétain de klok enigszins nog wou terugdraaien
en Laval liet arresteren om zo de collaboratie met het nazisme zolang mogelijk uit te
stellen: “[…]Le Maréchal [Pétain] […], laissant à préciser les modalités qu’il semble
avoir voulu retarder le plus possible[…].”158 Door deze formulering wordt Pétain in
feite minder belangrijk voorgedaan en wordt de ‘schuld’ van het collaboreren met
nazi-‐Duitsland (vooral) in de schoenen van Laval geduwd. Laval werd inderdaad
gearresteerd door Pétain, maar Pétain was nog altijd chef de l’ État van het Vichy –
Regime. Pétain wou niet militair collaboreren, maar hij deed dit wel op economisch
vlak en door akkoord te gaan met de Endlösung.159 Waarom deze uiterst
ongenuanceerde bewoording in de interne context werd gebruikt, kan gelinkt
worden aan de externe context. Pétain kreeg een proces na 1945 en werd schuldig
bevonden aan collaboratie en ter dood veroordeeld. Deze straf werd omgezet in
levenslange gevangenschap en Pétain stierf in 1951.160 Ten tijde van dit leerboek is de
157 P. Hallynck, Le monde contemporain de 1914 à nos jours, classes terminales, Paris, Masson et Cie , 1962. / Le Petit Robert, Paris, 2011, p. 1997. 158 P. Hallynck, Le monde contemporain de 1914 à nos jours, classes terminales, Paris, Masson et Cie , 1962, p. 114. 159 B.M. Gordon, ed., Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy and the Resistance, 1938 – 1946, Connecticut, Greenwood Press, 1998, p. 281. 160 J. Fenby, The general Charles De Gaulle and the France he saved, London, Simon & Schutser, 2010, p. 295 – 296.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
59
dood van Pétain al verteerd en is er meer objectiviteit mogelijk inzake wie en wat
precies mispeuterd heeft tijdens het Vichy – regime. De bewoording van Hallynck is
echter te eenzijdig, er ontbreken nuances in de interne tekst om duidelijk te maken
aan de leerling/leerkracht dat dit een feit is, maar dat de beweegredenen erachter
verschillend kunnen zijn. Verder is er een partiële omissie aanwezig in de tekst. De
auteur poneert dat er antisemitische maatregelen op aandringen van nazi-‐Duitsland
werden genomen, maar er wordt geen woord gerept over interneringskampen en/of
razzia’s.161 Er kan hier gesproken worden van partiële omissie doordat het
antisemitisme en de vermelding ervan niet ontbreken in de tekst, maar dat de precieze
rol van het Vichy – regime ontbreekt in de tekst.
Als er dan gekeken wordt naar het volgende leerboek van het jaar 1962, kunnen er een
paar merkwaardige verschillen opgemerkt worden. In het leerboek, dat deel uitmaakt van
de collection d’histoire Hatier, zijn het allemaal universiteitsprofessoren die meegewerkt
hebben aan de samenstelling van de inhoud.162 In dit leerboek wordt er gewag gemaakt
van de massa – arrestaties van joden in de bezette zone, maar er wordt niet verder in
detail getreden. Waar hier de Vel d’ Hiv expliciet vermeld kon worden, werd dit niet
gedaan door de auteurs. Wel is het merkwaardig dat de auteurs het aantal kinderen wel
vermelden: “[…] 4000 enfants de deux à douze ans arrivent en quinze jours à
Drancy[…].”163 Dit cijfer ligt heel dicht bij het aantal kinderen dat opgepakt werd
tijdens de razzia van de Vel d’ Hiv (ongeveer 4051), zoals eerder aangetoond in het
historisch kader. Ook wordt er één enkel cijfer gegeven door de auteurs, waardoor we
dus kunnen spreken van singulariteit, maar ook van partiële omissie. De partiële
omissie bevindt zich in de instantie die de massale razzia’s deed; in de tekst worden
de nazistische autoriteiten aangeduid als diegene die de arrestaties doen en 161 P. Hallynck, Le monde contemporain de 1914 à nos jours, classes terminales, Paris, Masson et Cie , 1962, p. 114. 162 V. L. Tapié en L Genet (ed.), Le monde contemporain: classe terminales, Collection d’ Histoire Paris, Hatier, 1962. 163 V. L. Tapié en L Genet (ed.), Le monde contemporain: classe terminales, Collection d’ Histoire Paris, Hatier 1962, p. 198.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
60
uitvoeren. Dit is echter niet correct doordat de razzia’s in de bezette zone door de
Franse politiekorpsen werd uitgevoerd. Er wordt dus door de auteurs al veel meer
informatie gegeven over de massa – arrestaties dan het in het leerboek van Hallynck
van 1962, maar de precieze toedracht en organisatie of details ervan werden
achterwege gelaten. Het feit dat de auteurs veel meer informatie geven over de
razzia’s, kan gelinkt worden aan de wet van 1954 die een nationale herdenkingsdag
invoert op initiatief van Le Réseau du souvenir voor de herdenking van de slachtoffers
van de nazikampen en gedeporteerden.164 Op deze herinneringsdagen werden ook
vaak leerkrachten of schoolpersoneel uitgenodigd.165
Een tweede belangrijk aspect dat in dit leerboek van Hatier wordt gebracht is dat
“[…]le gouvernement reste muet[…].”166 De rol van de Vichy – regering inzake de
massale arrestaties wordt hier duidelijk gesteld, maar toch ontbreekt hier de nuance
dat het Vichy – regime actief betrokken was in de razzia’s.167 Er blijft toch nog speling
zitten op de interne context van het leerboek, dit kan verklaard worden door de
externe context. In 1958 wordt de Gaulle president van Frankrijk en zo werd ook de Ve
Republiek geboren.168 De feiten die hier aan voorafgaan zijn doorslaggevend voor het
ontstaan van de nieuwe republiek. De jaren 1950 in Frankrijk werden gekenmerkt door
een heropleving van rechtsgezinde militanten en schrijvers. Meerdere uitgeverijen
164 Le Réseau du souvenir is een organisatie die streeft naar een herkenning van de herinnering van gedeporteerden en de concentratiekampen in verschillende domeinen zoals de historiografie, kunst, etc. “Né en 1952, le Réseau du souvenir est une initiative d’Annette Christian-‐Lazard don le mari est mort à Auschwitz en juille 1943, et de l’avocat Paul Arrighi, rescapé de Mauthausen, tous deux décus par l’action des grandes fédérations dans le domaine du souvernir. Le Réseau trouvera l’origine d’oeuvres artistique comme la cantaate Le chateau de fez de Darius Milhaud, d’expositions à Rennes et à Auxerre ou du Mémorial de la déportation sur l’Ile de la Cité à Paris, inauguré en 1962.” Cfr: O. Lalieu, “L’invention du devoir de mémoire”, in: Vingtième Siècle Revue d’ Histoire, nr. 69, numéro spécial: D’un siècle à l’autre (januari – maart 2001), p.86. 165 O. Lalieu, “L’invention du devoir de mémoire”, in: Vingtième Siècle Revue d’ Histoire, nr. 69, numéro spécial: D’un siècle à l’autre (januari – maart 2001), p.86 , pp. 83 – 94. 166 Ibidem, p. 199. 167 Cfr. Deel II: Historisch kader,1.2.: casus Vel d’ Hiv. 168 A. Callu, “Les archives du général de Gaulle: bilan critique et perspectives”, in: Vingtième siècle Revue d’ Histoire, nr. 2 (oktober – december 2006, p. 181. / De Gaulle blijft president tot 1969.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
61
zoals Gallimard, Flammarion, etc. gaven de ruimte aan rechtse schrijvers om hun
geschriften te publiceren.169 De trigger voor deze rechtse publicatiedrift waren de
uitgegeven “Mémoires de guerre” van de Gaulle in 1954, waarin hij zichzelf een semi-‐
heroïsche rol toebedeelde.170 De Gaulle’s memoires hadden zeer weinig aandacht voor
de actoren van het Vichy – regime of voor de maatregelen, de mate waarin het Vichy –
regime collaboreerde, de focus lag zeer duidelijk op de eigen rol van De Gaulle en het
Vrije Frankrijk.171 Het is dus zeer goed aanneembaar dat het gaullistisch
gedachtengoed, de idee dat heel Frankrijk tegen het Vichy – regime was, hier een
doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het opstellen van de tekst. Wederom is het
dus de externe context die de interne context bestuurt.
Het derde leerboek van het jaar 1962 is van de uitgeverij Nathan en werd geschreven
door een professor in letterkunde, J-‐B Durosselle.172 Het is opmerkelijk dat in dit
leerboek de Tweede Wereldoorlog zeer uitgebreid aan bod komt, vooral op militair
vlak: bijna alle militaire bewegingen en maneuvers tijdens de Tweede Wereldoorlog
komen aan bod. Het Vichy – regime is dan weer ondervertegenwoordigd in
vergelijking met het overaanbod aan militaire informatie. Enkel de opdeling van
Frankrijk in bezette en niet – bezette zone, de machtsgreep van Pétain en één zinnetje
dat refereert naar de collaboratie met het nazisme zijn thema’s die aan bod komen
voor Frankrijk. Er wordt wel gesproken over vervolgingen van joden en
concentratiekampen, maar het wordt niet geëxpliciteerd dat dit ook in Frankrijk het
geval was. Het deel dat handelt over het Verzet is wel een aanzienlijker deel van het
hoofdstuk en behandelt ook de verschillende mogelijke vormen van verzet, terwijl de
auteur volledig voorbij gaat aan de verschillende manieren van collaboratie. Er kan
169 C. Flood en H. Frey, “Extreme Right – Wing reactions to Charles De Gaulle’s “Mémoires de guerre”: A scene from the French civil war”, in: South Central Review, Vol. 17, nr. 4 (winter 2000), p. 75. 170 Ibidem, p. 75 – 76. 171 Ibidem, p. 76 -‐ 77. 172 J-‐B. Duroselle, Histoire. Le monde contemporain: classe Terminales, collection J. Monnier, Paris, Nathan, 1962.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
62
dus gesteld worden dat er hier sprake is van omissie in de tekst, doordat bepaalde
aspecten zoals de massale arrestaties in Frankrijk en de verregaande collaboratie van
het Vichy – regime hier totaal niet werden opgenomen in het leerboek. Of dit bewuste
omissie is, valt moeilijk te bepalen, maar als het leerboek van Duroselle wordt
vergeleken met het leerboek van Hatier (cfr. Supra), dan kan er vastgesteld worden
dat de kennis wel al beschikbaar was. De keuze van de omissie was dus een bewuste
keuze van de auteur en paste in de gaullistische mythe.
In 1963 werden er nog twee andere schoolboeken gepubliceerd: van de uitgeverij
Gigord en Bélin. Het eerste leerboek van Gigord werd samengesteld door Paul Vial die
ook een eigen collectie leerboeken heeft, getiteld: Cours d’ Histoire Paul Vial. Dit
leerboek van Vial valt ook in die collectie, Vial zelf is een gerenommeerd
geschiedkundig auteur. In dit leerboek werd vooral aandacht besteed aan het
algemene verloop van de Tweede Wereldoorlog en dan vooral op militair vlak. Het
Vichy – regime komt aan bod, iets gedetailleerder dan dit het geval was voor de
leerboeken van 1962, maar toch zijn er enkel merkwaardigheden op te merken. Ten
eerste werd de rol van Pétain gebanaliseerd inzake de collaboratie met nazi –
Duitsland terwijl het naoorlogse proces van Pétain duidelijk zijn medewerking met het
nazisme bewees. Ten tweede werd, door de rol van Pétain als staatshoofd van het
Vichy – regime minder belangrijk voor te stellen, de antisemitische maatregelen
voorgesteld als verplichte collaboratie uitgaande van nazi – Duitsland, terwijl de
deportaties in Frankrijk vanuit Laval en Vichy geïnitieerd werd. De antisemitische
maatregelen worden niet ontkend, maar de auteur geeft geen verdere details over
razzia’s, concentratiekampen, etc. Hij lijkt te redeneren dat dit algemene kennis moet
zijn van het lezerspubliek, een soort impliciete verstandshouding tussen de zender en
de ontvanger. De tekst geeft dus weer dat men hier te maken heeft een partiële
omissie en singulariteit: de term antisemitisme wordt één keer aangehaald en verder
niet meer behandeld. Daarenboven moet de lezer zelf achterhalen wat bedoeld wordt
met ‘antisemitische maatregelen’ en dat ook de Franse overheid ( met name dus het
Vichy – regime) zelf hebben aangestuurd op arrestaties in de bezette zone.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
63
Het tweede leerboek van 1963 werd geschreven door S. Baille, F. Braudel en R.
Philippe, deze twee laatsten waren allebei professoren aan universiteiten.173 Het Vichy
– regime wordt in dit leerboek geportretteerd als een “exemple caractéristique”.174
Het Vichy – regime wordt dus aangehaald als een voorbeeldcasus betreffende de
exploitatie van de bezette landen door nazi – Duitsland. De assumptie is toch wel
overdreven, mits hier toch de boodschap overkomt dat Vichy niet het enige regime
was dat zo verregaand collaboreerde op de manier dat de Franse politie het deed bij
de razzia’s. Hier knelt het schoentje, het is zo dat in andere bezette landen overheden
verregaand collaboreerden, maar de razzia’s werden uitgevoerd door de nazi’s in de
bezette landen, terwijl Vichy in feite een vrije zone was tot november 1942.175 Hier
wordt dus bewust een loopje met de waarheid genomen door de auteurs. Over de
collaboratie zelf met nazi – Duitsland zijn de auteurs dubieus: “[…]réaliser une
“collaboration” avec l’Allemagne que les Français subissent, au début, comme une sorte
de fatalité[…].”176 De tekst gaat verder met het feit dat sommige Fransen wel zullen
collaboreren, maar dat er ook veel verzet is in Frankrijk. Het deel “les Français
subissent au début” geeft al semantisch weer dat er een heus verzet zal plaatsvinden.
De definiëring van “les Français” is wel niet duidelijk, wie of wat zijn “les Français”? Dit
wordt niet verder uitgelegd in het leerboek, het is dus aan het doelpubliek om te
achterhalen wat hier precies mee bedoeld wordt. De interne context is dus zeer vaag
inzake de collaboratie, maar bij het Verzet wordt er wel uitgebreid gewag gemaakt
van de repressie van de Gestapo, de heldendaden die het Verzet doet, etc. In het
kader van het Verzet wordt er wel bericht over razzia’s, arrestaties en represailles
maar dan ten opzichte van verzetsstrijders en – groepen, die dan onvermijdelijk in 173 S. Baille, F. Braudel en R. Philippe, Le monde actuel: histoire et civilisation, collection R. Philippe, Paris, Bélin, 1963. 174 Ibidem, p. 109. 175 B.M. Gordon, ed., Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy and the Resistance, 1938 – 1946, Connecticut, Greenwood Press, 1998, p. 373 -‐ 374. 176 S. Baille, F. Braudel en R. Philippe, Le monde actuel: histoire et civilisation, collection R. Philippe, Paris, Bélin, 1963, p. 109.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
64
concentratiekampen terechtkomen.177 Het is merkwaardig dat dit deel van de
Endlösung ondergebracht wordt bij het hoofdstuk over het Verzet, er wordt met geen
woord gerept over de Jodenvervolging wanneer de concentratiekampen opdoemen
in de tekst. Er is dus geen evenwicht tussen beide verhaallijnen, la Résistance wordt
veel breder uitgelegd in de tekst. Er moet derhalve aangenomen worden door het
doelpubliek dat de term collaboratie ook de Endlösung omvat van joden, maar vooral
dat het in verband brengen van enkel het verzet met de concentratiekampen is
frappant. In dit geval kan men spreken van bewuste omissie door de auteurs, omdat
de algemene kennis over de concentratiekampen en het bestaan ervan gekend
waren, onder meer door de commemoratiewet van 1954, maar ook door Le Réseau du
souvenir. Een reden voor de omissie kan echter een algemene tendens zijn onder de
groep die volwassen was in 1945 en dus de oorlog bewust hebben meegemaakt. Deze
hypothese wordt geponeerd door O. Lalieu, die de frictie tussen de drang van het
getuigen door overlevenden van de Holocaust en de drang van het vergeten door
diegene die de oorlog meegemaakt hebben als volwassenen.178 Lalieu stelt dat er een
soort van oorlogsmoeheid regeert onder de volwassenen die de oorlog meemaakten
en dat daardoor dus in het kamp van zowel de ouders als de leerkrachten er een soort
‘vergetelheid’ optreedt in verband met de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog, die
dan ook wordt overgeheveld naar de jeugd.179 Deze hypothese is zeer aanvaardbaar in
het geval van het leerboek van Bélin en zou een rechtmatige verklaring geven aan de
vergetelheid van de Jodenvervolging in de tekst. Verder past het verhaal van het
Verzet duidelijk in het stramien van de gaullistische mythe, die nog versterkt werd
door het aan de macht komen van de Gaulle in 1958.
177 Ibidem, p. 109. 178 O. Lalieu, “L’invention du devoir de mémoire”, in: Vingtième Siècle Revue d’ Histoire, nr. 69, numéro spécial: D’un siècle à l’autre (januari – maart 2001), p. 87 – 88. 179 Ibidem, p. 87.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
65
1.3 Van 1966 tot 1969
Het schoolboek van 1966, is een heruitgave van het schoolboek van Hatier, collection
d’ Histoire van 1962.180 In de versie van 1966 wordt duidelijk dat er veel meer details
zijn toegevoegd aan de tekst inzake de overrompeling van Frankrijk in 1940 en de
vorming van het Vichy – regime. Weliswaar zijn de aanvullingen van die details
aanwezig, maar het gedeelte over de politiek van het Vichy – regime zelf en daarbij
ook de collaboratie met nazi – Duitsland is exact, woord voor woord, dezelfde tekst
als deze in 1962. De auteurs hebben dus niets veranderd ten opzichte van de originele
uitgaven van 1962.
De andere lading van leerboeken verscheen in 1968 en 1969. Het leerboek onder het
leiderschap van L. Girard.181 Dit schoolboek behandelt de Holocaust en Endlösung in
het algemeen in een apart deel van het hoofdstuk Tweede Wereldoorlog. Het passage
dat daarop volgt, focust zich op de verschillende reacties op nazi – Duitsland; de
collaboratie wordt tegenover het verzet gezet. Hierin wordt zeer summier de evolutie
van Vichy van coöperatie naar openlijke collaboratie geschetst. Een aanzienlijker
groot deel van de tekst wijdt uitvoeriger uit over de verschillende soorten verzet.182
Frankrijk wordt in dit leerboek ook naar voor gebracht als ‘een voorbeeld’ van een
land verscheurd tussen collaboratie en verzet. Het overgrote deel van de tekst
behandeld de evolutie van de IIIe Republiek naar het autoritaire Vichy. Er wordt wel
voor de eerste keer duidelijk gemaakt dat censuur werd gepleegd door de overheid
en dat joden werden uitgesloten in de maatschappij.183 Over de collaboratie zelf met
het nazisme wordt er zeer kort vermeld dat verplichte tewerkstelling werd ingevoerd
180 V. L. Tapié en L Genet (ed.), Le monde contemporain: classe terminales, Collection d’ Histoire, Paris, Hatier, 1962. / leerboek van 1966: V. L. Tapié en L Genet (ed.), Le monde contemporain: classes terminales, Collection d’ Histoire, Paris, Hatier, 1966. 181 L. Girard (ed.)., Le monde contemporain: histoire et civilisation, collection d’ Histoire, Paris, Bordas, 1968. 182 Ibidem, p. 267 – 268. 183 Ibidem, p. 268 – 269.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
66
en dat duizenden joden uit de bezette zone werden gedeporteerd. Hier kan worden
beargumenteerd dat er communicatiestoornis is in de interne tekst, doordat de
stelling dat “[…]des milliers de Juifs de la zone occupée furent déportés[…]” niet echt
een omissie of onwaarheid is, en er wordt niets ontkend.184 Wel kan er gesproken
worden van singulariteit omdat het fenomeen van deportaties vanuit de bezette zone
zeer kort vermeld wordt, maar dat er geen precieze informatie wordt gegeven over
hoe deze deportaties in zijn werk zijn gegaan en wie nu precies de
verantwoordelijkheid erover draagt. De laatste zin van de paragraaf betreffende Vichy
getuigt van een favoritisme tegenover het gaullisme en de daarbij horende
verzetsmythe: “[…]La France, à peu près unanime, glissait du côté de la
Résistance[…].”185 Dit getuigt toch van een straffe bewoording doordat het gebruik
van het woord unaniem, dat in deze context een zware semantische lading draagt,
wordt eigenlijk gesuggereerd dat op een enkeling na, heel het Franse volk in feite aan
de kant van het verzet stond. Want ook al staat er ongeveer voor unaniem, de
registratie van het woord unaniem door het doelpubliek is veel sterker dan ‘ongeveer
unaniem’. We kunnen hier spreken van een interne context die toch te veel ruimte
laat voor het misverstaan van de boodschap. Dit probleem kan weer gelinkt worden
aan de periode waarin dit leerboek werd uitgebracht, in 1968, wanneer de Gaulle nog
aan de macht is in Frankrijk en dus het gaullisme nog steeds van kracht is.
184 Ibidem, p. 270. 185 Ibidem, p. 270.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
67
Voor het jaar 1969 zijn er twee leerboeken beschikbaar. Het eerste leerboek is in feite
een hybride-‐leerboek: leerboek kan zowel in het professioneel als het technisch
lyceum worden gebruikt, waardoor de materie van de Tweede Wereldoorlog werd
behandeld in classe première.186 Beide auteurs, G. Danguillaume en M. Rouable zijn
leerkracht in verschillende lycea. Het Vichy – regime in dit schoolboek werd in feite
zeer kort behandeld; ongeveer twee paragrafen. Terwijl het verzet ongeveer 3,5
pagina in beslag neemt op het hele hoofdstuk dat 9 pagina’s telt aangaande Europa
onder het nazisme. Het is een opmerkelijk verschil in hoeveelheid informatie dat
wordt gegeven over Vichy enerzijds en het verzet anderzijds. In de tekst wordt er een
korte schets gemaakt van het ontstaan van het autoritaire Vichy en wordt er kort
gezegd dat het Vichy – regime meer en meer fascistisch werd en geleidelijk aan
hechter ging collaboreren. Na deze summiere uiteenzetting, springen de auteurs
direct naar een volledig bezet Frankrijk. Hier doelen de auteurs op de situatie in
november 1942 wanneer Vichy ook een bezette zone wordt.187 Er werd dus in feite een
grote leegte gecreëerd door de auteurs aangaande de periodisering: tussen 1940 en
1942 weet de lezer niet precies wat er gebeurt. Hier is duidelijk sprake geweest van
een bewuste omissie door de auteurs, want indien er wordt gekeken naar de tekst
aangaande het verzet, is deze gedetailleerder: bijna jaar per jaar werd niet alleen het
Franse, maar ook het internationale verzet uit de doeken gedaan.188 De bewuste
omissie werd nog versterkt door het ontbreken van enige informatie over
gedeporteerden uit de bezette zone, wat het vorige leerboek uit 1968, wel degelijk
ten toon gespreid heeft en waaruit afgeleid kan worden dat deze kennis wel degelijk
voorhanden was. Een verdere assumptie dat de auteurs de twee existentiële jaren van 186 Dit is te wijten doordat leerlingen een lang en een kort traject kunnen kiezen, dus wie het korte traject volgt, heeft in feite in zijn classe première zijn laatste jaar in het secundair onderwijs. Omdat de Tweede Wereldoorlog verplichte materie is, hebben de auteurs dit thema in première behandeld. / G. Danguillaume en M. Rouable, Histoire: classe de 1ère E et 1ère F, Paris, Dunod, 1969. 187 B.M. Gordon, ed., Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy and the Resistance, 1938 – 1946, Connecticut, Greenwood Press, 1998, p. 373 – 374. 188 G. Danguillaume en M. Rouable, Histoire: classe de 1ère E et 1ère F, Paris, Dunod, 1969, p. 26 – 28.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
68
Vichy bewust achterwege gelaten hebben, wordt juist versterkt door het feit dat de
algemene Holocaust (dus over Auschwitz tot Treblinka) wel besproken werd, geeft
aan de er geen gebrek was aan informatie aangaande de Jodenvervolging. Deze
omissie past ook in de externe context van de verzetsmythe en werd nog versterkt
door de laatste zin van de paragraaf over Vichy: “[…]La plupart des Français, qui
avaient été favorables au début à Pétain, se détachent de lui et se tournent de plus en
plus ver la Résistance[…].”189 Deze zin doet sterk denken aan de voorgaande
leerboeken waarin de affiliatie van ‘alle Fransen’ met het verzet in de verf wordt gezet
door de auteurs, wat dus de gaullistische mythe herbevestigt in de schoolboeken.
Het tweede leerboek van 1969 werd geschreven door M. Chaulanges, een inspecteur
van het publieke onderwijs en M. Prevsner, professor op een technische
universiteit.190 De inhoud van de tekst geeft de evolutie van Vichy weer op een
ingekorte manier; Vichy wordt niet meer behandeld naar de heraanstelling van Laval
door Pétain. Vanaf dan wordt er enkel nog over het verzet gesproken en de rol die de
Gaulle hierin speelde. In feite is dit leerboek een korte opsomming van het verloop en
van feiten over de Tweede Wereldoorlog. Aan de Jodenvervolging wordt er maar een
kleine paragraaf gewijd, maar aan de militaire verloop van de oorlog en het verzet
werd er veel meer aandacht besteed. Het tekort aan informatie voor het doelpubliek
geeft een indicatie over de bewuste omissie van Vichy door de auteurs, mits andere
thema’s uitgebreider aan bod komen in de tekst. Dit leerboek is hetgeen met de
kortste uiteenzetting van het Vichy – regime voor de jaren 1960, wat dus aangeeft dat
de informatie wel voorhanden was, maar bewust werd weggelaten door de auteurs.
De redenen hiervoor zijn moeilijk te achterhalen, wel kan er met zekerheid gesteld
189 G. Danguillaume en M. Rouable, Histoire: classe de 1ère E et 1ère F, Paris, Dunod, 1969, p.27. 190 M. Chaulanges en M. Prevsner, Histoire: première technique, Paris, Delagrave, 1969. / Dit is weer een leerboek van het eerste, ten eerste door de mogelijkheid van een kort traject. (zie voetnoot 186). Omdat Delagrave zich later specialiseerde in enkel schoolboeken van het technisch en professioneel onderwijs, zullen deze niet meer voorkomen in de volgende jaren, omdat de leerboeken van het lyceum, L, ES en S, de meest uitgebreide hoofdstukken hebben betreffende de Tweede Wereldoorlog.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
69
worden dat door de grotere hoeveelheid aan verzetsinformatie, de auteurs de
verzetsmythe in gedachte hadden. Verder kan ook de hypothese van Lalieu als reden
worden opgegeven voor de bewuste omissie (cfr. infra). De bewuste omissie is
waarschijnlijk een combinatie van beide factoren
1.4 Conclusie van de jaren 1951 -‐ 1960
Doorheen de jaren 1950 en 1960 waren er enkele opmerkelijke veranderingen
aangaande de inhoud van het Vichy – regime in leerboeken, maar er waren ook veel
continuïteiten of zelfs een overvloed aan positieve informatie in verband met het
(Frans) verzet. Naarmate de schoolboeken naar het einde van de jaren 1960
opschuiven, merken we een tendens op: er wordt met mondjesmaat meer en meer
informatie verschaft over het regime. Van een complete negatie van de deportaties
naar zelfs een exact cijfer van 4000 gedeporteerde kinderen. Dit is wel niet het geval
voor de twee leerboeken uit 1969 waardoor er ook een kanttekening moet gemaakt
worden. Beide schoolboeken van 1969 hebben als doelpubliek leerlingen en
leerkrachten uit het technisch en professioneel onderwijs, alle andere schoolboeken
waren toegespitst op het lyceum, voor alle richtingen. Dit geeft toch een grote
verschuiving weer aan het eind van de jaren 1969 waarin de leerboeken differentiëren
naargelang het doelpubliek, terwijl de materie van de Tweede Wereldoorlog sinds
1962 voor iedere richting dezelfde moet zijn. Ten tweede geven alle leerboeken blijk
van de bevestiging van de gaullistische mythe en daarmee ook de verzetsmythe. Dit is
te wijten aan de externe politieke context, van de mémoires van de Gaulle over zijn
presidentschap van 1958 tot 1969, die een grote invloed uitoefenen.
De hegemonie over de publieke herinnering is het onderwerp van een strijd tussen
verschillende fracties. Niet alleen de politiek, maar ook belangengroepen,
memoriegroepen, die ijveren om een (h)erkenning van gedeporteerden en de
Holocaust in de publiekscultuur. Deze groepen, zoals Le Réseau du souvenir, slaagden
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
70
erin een herdenkingsdag te laten invoeren bij wet in 1954. Toch zijn er strubbelingen
met de groep volwassenen, in 1945, die in feite opteren voor een
vergetelheidspolitiek inzake de Holocaust, zoals Lalieu ook aantoont. Dit was niet
enkel te wijten aan de oorlogsmoeheid van de Tweede Wereldoorlog, Frankrijk was
ook verwikkeld in de Algerijnse oorlog van 1954 tot 1962. Deze oorlog was de start van
de decolonisatie voor Frankrijk, waardoor een ander pijnlijk verleden werd
blootgelegd.191 Het is daarom aanneembaar dat de vergetelheidspolitiek de voorkeur
krijgt in de jaren 1950 – 1960. Deze kop – in – het –zand – tactiek werd actief
bestreden door andere belangroepen. De belangrijksten zijn de UNADIF en FNDIRP
voor Frankrijk, maar op internationaal vlak ontstaat ook Yad Vashem (in 1953).192 Deze
groepen zullen de strijd aangaan met de dreigende vergetelheid van de Holocaust
door allerlei initiatieven op te zetten, vooral de invloed van Yad Vashem zal later een
zeer grote impact hebben op de publieke herinnering (cfr. infra). Pas na Mei 1968 en
vooral aan het begin van de jaren 1970 zal hun impact groeien, door ook
samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere organisaties zoals bijvoorbeeld l’
Amicale de Auschwitz, etc.193 Toch zijn deze bewegingen vrij actief in de publieke
ruimte: de herdenking van de Vel d’ Hiv en de Holocaust werd door hen jaarlijks
georganiseerd.194 Tegen het eind van de jaren 1960 verschijnt ook Rousso’s boek, Le
Syndrome de Vichy, die de verzetsmythe ondermijnt en de publieke herinnering
enigszins dwingt om komaf te maken met de gaullistische mythe.195 Nochtans is er in
geen enkel leerboek over de periode van 1951 tot 1969 iets te vinden over de Vel d’
Hiv, behalve de zogenaamde ‘impliciete hint’ die door enkele leerboeken gegeven
191 S. n., “La guerre d’ Algérie”, in: Encyclopédie Larousse, <http://www.larousse.fr/encyclopedie/divers/Alg%C3%A9rie/104808>, geconsulteerd op 25 mei 2013. 192 Yad Vashem, <http://www.yadvashem.org/yv/en/about/index.asp>, geconsulteerd op 22 mei 2013. 193 O. Lalieu, art.cit., p. 88. / L’ Amicale d’ Auschwitz werd na de fusie in 2001: L’amicale des déportés d’Auschwitz Birkenau et des camps de haute Silésie, in: <http://www.amicale-‐des-‐deportes-‐auschwitz-‐et-‐birkenau-‐rhone.asso.fr/> geconsulteerd op 18 mei 2013. 194 O. Lalieu, art. cit., p. 89. 195 H. Rousso, Le syndrome de Vichy 1944 – 198…, Paris, Seuil, 1987. / D. Reid, “Germaine Tillion and the resistance to the Vichy Syndrome”, in: History and Memory, Vol. 15, nr. 2 (herfst/winter 2012), p. 37.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
71
werd door het getal van 4 000 gedeporteerde kinderen uit de bezette zone te
vermelden. Niet alleen herdenkingsgroepen probeerden de herkenning te krijgen, ook
tegengroeperingen ijverden juist voor het behoud van de verzetsmythe en de Pétain-‐
mythe, waarin Pétain geen schuld torf voor Vichy en als een gevierde held van de
Eerste Wereldoorlog moest herinnerd worden. De groep die zich, na de dood van
Pétain, actief voor inzette, was de Association pour Défendre la Mémoire du maréchal
Pétain (ADMP).196 De strijd om een consensus in de publieke herinnering aan Vichy
werd dus zowel van bovenuit als van onderuit aangegaan. Voor de periode van de
jaren 1951 tot 1969 kan er geconcludeerd worden dat de publieke herinnering van
bovenuit, dus de officiële herinneringscultuur, de bovenhand haalde en dat deze
tendens ook duidelijk zichtbaar is in het onderzochte bronnenmateriaal.
196 B. M. Gordon (ed.)., Historical Dictionary of World War II France: The occupation, Vichy and the resistance, 1938 -‐ 1946, Connectictu, Greenwood Press, 1998, p. 17.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
72
2 Leerboeken 1970 – 1979
2.1 Van 1970 tot 1977
Het eerste schoolboek van 1970 werd uitgegeven door Bélin en geschreven door V.
Prévot, J. Boichard en G. Dosdat. Alle auteurs zijn leerkrachten geschiedenis in
verscheidene Lycea.197 De geschiedenis van Vichy – Frankrijk wordt in dit schoolboek
apart behandeld ten opzichte van het hoofdstuk over het verloop van de Tweede
Wereldoorlog. Eerst wordt er een uitgebreid overzicht gegeven over de verschillende
etappes en gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Pas na dit algemeen hoofdstuk
wordt een specialisatiehoofdstuk aangeboden, genaamd ‘orientation d’ Étude’. Dit
dossier is één van de belangrijkste, ook zo voorgesteld door de auteurs in het
voorwoord van het leerboek, om de interne politiek van nazi – Duitsland te
analyseren. Het is in dit hoofdstuk dat de Holocaust behandeld wordt en ook Vichy –
Frankrijk. In dit dossier wordt er een aparte paragraaf voorbehouden voor Vichy
waarin vooral de installatie van het autoritaire regime wordt uitgelegd, wanneer Vichy
ophoudt met een vrije zone te zijn, etc. De elementen van de jaren 1960 zijn hier ook
weer terug te vinden (cfr. supra). Wel wordt er voor de eerste keer de term ‘Juifs’
gebruikt in de tekst inzake de deportaties en er wordt ook gesteld dat Pétain de
deportatie van joden aanvaardde: “[…]Pétain a accepté l’instauration en France du
Service du Travail Obligatoire, […], la déportation de nombreux de Juifs, […].”198 Het is
de eerste keer dat hier door de auteurs een zekere schuld wordt gelegd bij het hoofd
van het Vichy – regime. Er is wel sprake van het fenomeen singulariteit doordat de
vermelding enerzijds van de mogelijke inmenging van Vichy in de deportaties en
197 J. Boichard, G. Dosdat en V. Prévot, Le monde depuis 1939: classes terminales, section G, Cours V. Prévot, Paris, Bélin, 1970, p. 1. 198 Ibidem, p. 26.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
73
anderzijds het expliciet aantonen dat joden werden gedeporteerd uit Frankrijk zelf. Er
ontbreekt echter verder uitleg over de precieze omstandigheden van de deportaties
en in hoeverre het Vichy – regime hierin betrokken werd. Het feit wordt hier bijna
terloops vermeld en niet verder uitgewerkt door de auteurs, wat een groot contrast
creëert met het deel over de concentratiekampen zelf in het leerboek. De auteurs
gaan uitgebreid in op de verschillende concentratiekampen, het aantal gedeporteerde
joden, de omstandigheden in de kampen, hoe de arrestaties gebeurden door de
Gestapo, etc. maar deze detaillering ontbreekt volledig in de paragraaf over
Frankrijk.199 Doordat de deportatie van joden maar één keer vernoemd wordt in de
paragraaf is er dus sprake van singulariteit, maar ook het deels verzwijgen van de
precieze omstandigheden moet gecategoriseerd worden als partiële omissie.
Het tweede schoolboek van 1970, is een heruitgave van het leerboek van 1969 door
Dunod.200 De tekst van de heruitgave is woord voor woord dezelfde tekst als in 1969,
er is dus niets wezenlijks veranderd betreffende het onderwerp van Vichy – Frankrijk
in de leerboeken van Dunod.
In 1973 geeft Bélin een aparte uitgave uit voor de leerlingen van het professioneel
onderwijs.201 De lay-‐out is verschillend van de editie van 1970 voor het lyceum, classes
terminales, maar de tekst is helemaal dezelfde. Bélin zal hetzelfde leerboek nog eens
heruitgeven in 1977, weliswaar met een nieuwe titel en enkele auteurs die veranderen.
Het leerboek blijft wel onder de leiding van V. Prévot staan.202 De tekst over Vichy –
Frankrijk werd nog steeds niet aangepast.
199 J. Boichard, G. Dosdat en V. Prévot, Le monde depuis 1939: classes terminales, section G, Cours V. Prévot, Paris, Bélin, 1970, p. 25 – 26. 200 Uitgave 1970: G. Danguillaume en M. Rouable, Connaissance du monde contemporain, 1ère année, classe préparatoire au BEP, Paris, Dunod, 1970. De BEP is in feite de Baccalauréat professionnel, en door de mogelijkheid van een kort traject wordt de Tweede Wereldoorlog behandeld in première. Uitgave 1969: G. Danguillaume en M. Rouable, Histoire: classe de 1ère E et 1ère F, Paris, Dunod, 1969. 201 V. Prévot (ed.), Connaissance du monde contemporain: préparation au BEP, Paris, Bélin, 1973. 202 J. Guiffan, V. Prévot en A – M Sifflet, Histoire du monde moderne 1870 – 1945, Cours V. Prévot, Paris, Bélin, 1977.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
74
2.2 Conclusie jaren 1970
Ook al werd in 1973 het onderzoek van O’ Paxton dan al gepubliceerd in het Frans,
veel leerboeken bleven bij hun leest en waren niet geneigd tot het aanpassen van de
teksten in hun leerboeken.203 Paxton doorprikte de gaullistische mythe in zijn boek,
maar niet alleen Paxton ondermijnde de mythe. In 1967 had Ophüls zijn film, Le
Chagrin et La Pitié, uitgebracht. Deze film werd echter gecensureerd door de France
overheid en zou pas in 1981 vertoond worden in Franse filmzalen.204 Niet alleen de
wetenschappelijke en artistieke wereld verroerde zich, ook de jonge generatie, die de
Tweede Wereldoorlog niet bewust had meegemaakt, raakte de voeling kwijt met de
gaullistische mythe.205 De generatiewissel, en dus ook de frictie tussen generaties,
wordt het best gekenmerkt tijdens de protestacties van studenten en stakingen van
Mei 1968.206 Er zijn dus meerdere redenen die aantonen dat de publieke opinie begint
los te weken van de verzetsmythe en dat negatie van de wetenschappelijke evolutie
moeilijker aanvaardt werd. Er moet wel indachtig gehouden worden dat de meeste
van de schoolboeken die in de jaren 1970 werden uitgebracht, net voor 1970 of net na
1970, wat dus aangeeft waarom de teksten aangaande Vichy nog zeer summier zijn. In
het geval van de besproken heruitgaven van Bélin, wordt er wel een zekere rigiditeit
opgemerkt doordat de tekst van 1977 helemaal niet werd aangepast. Niet alleen de 203 R. O’ Paxton, Vichy France: old guard, new order, 1940 – 1944, Columbia University Press, New York, 2001. (eerste uitgave werd in 1973 gepubliceerd). 204 T. Judt, “The past is another country: myth and memory in postwar Europe”, in: I. Deák, J.T. Gross en T. Judt, (eds), The politics of retribution in Europe. World War II and its aftermath, Princeton, Princeton University Press, 2000, p. 305. 205 M. Atack, “L’armée des ombres and La chagrin et la pitié : Reconfigurations of Law, Legalities and the State in post-1968 France.”, in : H. Peitsch, C. Burdett en C. Gorrara, eds., European memories of the Second World War, Oxford, Berghahn, 1999, p. 166. 206 J. Fenby, The general Charles De Gaulle and the France he saved, London, Simon & Schuster, 2010, p. 572.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
75
jongere generatie verroerde zich, ook de groepen die ijverden voor de erkenning van
het verleden, namelijk de zogenaamde Devoir de mémoire, schakelden een versnelling
hoger in de jaren 1970. Sommige slachtoffers klaagden de Duitse autoriteiten aan
voor schendingen van de mensenrechten.207 Het is ook in deze periode dat Serge
Klarsfeld de strijd aanbindt voor de erkenning en veroordeling van de collaboratie
door zowel Fransen als Duitsers aangaande de Holocaust. Deze nieuwe beweging
bestaat niet meer uitsluitend uit mensen die de concentratiekampen hadden
meegemaakt, maar het nageslacht, kinderen van gedeporteerden. In 1979 richtte
Klarsfeld L’ association des Fils et Filles de déportés Juifs de France.208 Deze groep had,
toen ze nog niet officieel bestond, al de Mémorial de la Déportations de Juifs en France
opgericht in 1978. Klarsfeld begon in de jaren 1970 ook aan een verwoede analyse van
beschikbare archieven om zo strafdossiers te kunnen aanleggen tegen collaborateurs
en instanties. Weliswaar moest Klarsfeld telkens individueel klacht neerleggen met
zijn strafdossiers. Dit was te wijten aan de Franse wet, die stelde dat groepen en
organisaties geen burgerlijke partij konden stellen tot 1980.209
Niet alleen is er een strijd voor de erkenning van de gedeporteerden en hun families,
ook ontstaat er in Frankrijk tijdens deze periode een negationistische stroming. Een
interview in 1978 van Louis Darquier vormde de aanleiding voor een heropleving van
het negationisme. Darquier was de commissaris – generaal van le commissariat général
aux questions juives, vanaf mei 1942 tot februari 1944.210 Darquier was dus een van de
verantwoordelijken van de Vel d’ Hiv, maar ten tijde van de reportage waren zijn
antisemitische ideeën nog niet weggeëbd.211 Darquier beargumenteerde dat de razzia
207 O. Lalieu, op. cit., p. 90 – 91. 208 Ibidem, p. 91. 209 Ibidem, p. 91. 210 H. Rousso, Le syndrome de Vichy 1944 – 198…, Paris, Seuil, 1987, p. 155. 211 Ibidem, p. 155 – 156.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
76
van de Vel d’ Hiv niet door hem, maar door R. Bousquet werd bekokstoofd.212 Dit
interview zorgde voor een enorme tegenreactie van onder andere de FNDIRP, die de
zaak liet voorkomen in het parlement omdat de media het verhaal hadden
uitgebracht en zo het negationisme aanvaardbaar maakten. De uitkomst was zoals de
FNDIRP gehoopt had; de eerste minister, R. Barre schreef een open brief aan alle
media waarin hij stipuleerde dat: “[…]les responsables de l’information doivent
demeurer vigilants quant à la manière dont l’ Histoire est présentée[…].”213 Er is dus de
wens om geen aandacht te schenken aan het negationisme, maar de open brief van
de eerste minister kan ook negatief geïnterpreteerd worden: feiten of de
geschiedenis van de Holocaust die te choquerend zijn, moeten niet getoond worden.
Na het incident van Darquier, zal de tweede mogelijke interpretatie van de minister
waarheid worden. Bij het uitbrengen van de film ‘Holocaust’ van Marvin Chomsky in
april 1978, werden de rechten niet aangekocht door Frankrijk, terwijl Duitsland, de VS
en nog 28 landen dit wel deden.214 Na veel polemiek hierover, werden de rechten
toch aangekocht door een televisiestation en werd de film uitgezonden in februari
1979. Zelfs de politiek draait haar kar; de minister van onderwijs, C. Beullac, spoort
ouders en leerkrachten aan om de film te gaan bekijken.215 De film werd maar lauw
ontvangen, zeker door de overlevenden van de Holocaust zelf waardoor de bedoelde
‘educatie’ van de film in vraag gesteld werd.216 Tegelijkertijd met Darquier kwam ook
R. Faurrisson uit de schaduw en hij uitte zijn twijfels over het bestaan van
concentratiekampen. Hij verspreidde zijn antisemitische meningen in de media, maar
deze gingen repercussies hebben in de jaren 1980, door de processen tegen
212 Ibidem, p. 156./ Dit werd later bevestigd door onderzoek, maar zal verder in de analyse besproken worden. Bousquet was secretaris – generaal van de Politie. 213 Ibidem, p. 157. 214 Ibidem, p. 160. 215 Ibidem, p.161. 216 Ibidem, p. 162 – 163.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
77
collaborateurs en het goedkeuren van de wet op het verbod op negationisme
ingevoerd in 1990 met de wet Gayssot.217
Er kan dus geconcludeerd worden dat vóór de periode 1970 – 1979 er veel
bewegingen, zowel slachtofferorganisaties als negationistische, de hegemonie over
de publieke herinnering trachten te monopoliseren. De stuwende factor hierin blijken
organisaties te zijn zoals het FNDIRP, ook al is het resultaat niet altijd gewenst
achteraf. Zij kunnen toch genoeg druk uitoefenen op de regering inzake de
herinneringscultuur. Vooral de volledige omschakeling ten tijde van het debacle rond
de film Holocaust toont een veranderende attitude ten opzichte van de
herinneringscultuur. De bestaande, gaullistische, herinneringscultuur werd tijdens de
jaren 1970 onderuit gehaald door verschillende actoren. Er kwam ook terzelfdertijd
tegenkanting van het negationisme dat een stem kregen in de media. De positie van
de regering kantelt geleidelijk aan, naar het einde van de jaren 1970, naar de publieke
herinnering zoals de FNDIRP het wenst: een afschaffing van de verzetsmythe. De
leerboeken daarentegen houden nog vast aan de oude gaullistische mythe, enerzijds
doordat de meeste verschenen in 1973, vóór de grote polemiek. Anderzijds doordat
het leerboek uitkwam midden in de polemiek (1977), werd het door de auteurs, naar
alle waarschijnlijkheid, wijzer geacht om de storm eerst te laten liggen.
217 Ibidem, p. 166.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
78
3 De jaren 1980 – 1989
Vanaf 1974 worden in de schoolboeken van zowel première als terminale het thema
van de Tweede Wereldoorlog behandeld. Daarom zal er ook een onderscheid
gemaakt worden tussen première en terminale in de analyse.
3.1 1980 – 1982
3.1.1 Première
Het eerste leerboek werd geschreven door twee leerkrachten van Lycea en een
professor van de ENS, H. Zanghellini -‐ Lovatelli, die ook haar naam geeft aan de
collectie van Bélin.218 Dit is het eerste leerboek dat het thema Vichy – Frankrijk
uitgebreider behandelt dan het Verzet. Ook de evolutie ten opzichte van de twee
vorige decennia is opmerkelijk: bij het tabeloverzicht van de Tweede wereldoorlog
wordt voor het eerst de razzia van de Vel d’ Hiv genoemd “[…]La police française
parque 16 000 Juifs au Vélodrome d’ Hiver[…].”219 Dit zinnetje geeft niet alleen
bestaansrecht aan de Vel d’ Hiv, maar bevestigt ook de rol van de Franse politie in de
deportatie. Indien we kijken naar het hoofdstuk over het Vichy – regime merken we
een aparte paragraaf op getiteld: “l’antisémistisme de l’ État.”220 In deze korte
paragraaf wordt ook voor het eerst in de collectie van Bélin de benamingen van de
instanties weergegeven die actief deel genomen hebben aan de razzia: le 218 J – L. Kieffer, F. Pommerolle en H. Zanghellini –Locatelli, De 1914 à nos jours: Histoire 1re G,Cours Lebrun – Zanghellini, Paris, Bélin, 1982. 219 Ibidem, p. 134. 220 Ibidem, p. 143.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
79
commissariat aux questions juives en la police française. Ook de uitlevering van de
gedeporteerden aan nazi – Duitsland wordt voor de eerste keer duidelijk
toegeschreven aan de Franse Vichy – staat. Verder wordt er ook een kadertekst
voorzien waarin het kamp van Drancy wordt besproken. Voorheen werden alleen de
‘verre kampen’ besproken zoals Treblinka, Mauthausen en Auschwitz. Deze evolutie
is natuurlijk opmerkelijk en kan toegeschreven worden aan de verbreedde en meer
verspreidde kennis aangaande het Vichy – regime. En toch wordt er in de basistekst
van de collaboratie met het nazisme en de deportatie niet ingegaan op het hele
gebeuren van de Vel d’ Hiv. De gebeurtenis wordt wel vermeld in een overzichtskader,
maar werd niet besproken of geanalyseerd in de tekst. De vermelding van de Vel d’
Hiv kan dus in dit leerboek beschouwd worden als een singulariteit, maar er werd
inhoudelijk niet op ingegaan.
Het leerboek van Dunod daarentegen is veel kariger met informatie aangaande Vichy.
De auteurs van dit boek A. Bouillon en S. Corre zijn respectievelijk een leerkracht van
het lyceum en een professor aan het ENS.221 In het hoofdstuk over Frankrijk tijdens de
Tweede Wereldoorlog wordt het Vichy – regime besproken door de auteurs. Met
name de beschrijving collaboratie van Vichy getuigt van een verwrongen boodschap.
Er worden cijfers gegeven betreffende het aantal Fransen dat naar Duitsland werd
gestuurd voor de verplichte tewerkstelling, maar de auteurs geven geen enkele cijfers
in verband met het aantal gedeporteerden. Cijfers zeggen niet altijd evenveel als
foto’s, maar door het gebrek aan foto’s, moeten de auteurs zich beroepen op cijfers.
Het geven van accurate cijfers voor de verplichte tewerkstelling, maar weinig
gedetailleerde cijfers ten opzichte van de deportaties is wel een hiaat. Er wordt niet
ontkend dat joden gedeporteerd werden uit de bezette zone en er wordt ook
benadrukt dat het Vichy – regime deze joden en politieke gevangen uitlevert aan nazi
– Duitsland.222 Dit alles wordt in een heel korte zin meegedeeld aan de lezer, maar dit
221 A. Bouillon en S. Corre, Histoire première G, Paris, Dunod, 1982. 222 Ibidem, p. 148.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
80
contrasteert enorm met de volgende paragrafen waarin het verzet duidelijker meer
aandacht krijgt. Er kan in dit geval niet gesproken worden over omissie, maar toch
neigt dit naar partiële omissie omdat de auteurs bepaalde cijfers wel kunnen geven en
anderen blijkbaar niet. De omissie, zelfs bewuste omissie, van de Vel d’ Hiv is toch wel
frappant indien we dit leerboek vergelijken met het vorige van 1982. In het leerboek
van Dunod wordt de Vel d’ Hiv zelfs niet vermeld, wel wordt er een foto van het
interneringskamp Pithiviers getoond. Dit laatste element wordt ook, in de vorm van
een tekst over het Drancy – kamp, opgenomen in het leerboek van Bélin, 1982.
3.1.2 Terminale
Het schoolboek van Bordas werd samengesteld door drie auteurs waarvan één
leerkracht is op het lyceum en de twee anderen professoren zijn aan universiteiten.223
Deze beroepscategorie, vooral deze van professor aan de universiteit, geeft aan dat
professoren toegang hebben tot wetenschappelijke kennis over Vichy, nog voor deze
in de media verschijnen. In dit leerboek wordt maar zeer summier ingegaan op de
deportaties van joden uit Frankrijk. Wel wordt er een globaal cijfer gegeven: “Des
milliers de Juifs[…].”224 Dit cijfer is natuurlijk niet accuraat genoeg, want er is ruimte
voor speculatie. Daarenboven geeft dit de indruk dat het aantal verplichte
tewerkstellingen, 600 000 zoals gesteld in het leerboek, een veel groter aantal is dan
het aantal joodse deportaties. De twee cijfers naast elkaar zetten, één accuraat en
één speculatief cijfer, heeft de neiging om een banalisering teweeg te brengen bij de
lezer. Er kan natuurlijk beargumenteerd worden dat het de taak van de leerkracht is
om dit te nuanceren, maar deze assumptie is moeilijk te maken. Verder is er ook een
probleem met de toebedeelde rol van Vichy in de deportaties; de auteurs stellen dat
het Vichy – regime niet protesteerde tegen de arrestaties, terwijl de deportaties juist
223 J. Bouillon, F. Brunel en A-‐M. Sohn, 1914/1945: Le monde contemporaint (terminales), Paris, Bordas, 1980. 224 Ibidem, p. 356.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
81
geïnitieerd werden door het regime.225 Voor dit leerboek kan beargumenteerd
worden dat de interne context beïnvloed werd door de externe context. Het
verschijnen van het schoolboek in 1980 duidt aan dat het geschreven werd pal in de
hele polemiek aan het einde van de jaren 1970 (cfr. Supra). Dit zou de reden kunnen
zijn voor de voorzichtigheid van de auteurs.
3.2 1983 – 1984
In deze periode werden geen leerboeken van première uitgebracht.
3.2.1 Terminale
Het eerste leerboek werd geschreven door een hele ploeg van leerkrachten van het
lyceum en universiteitsprofessoren. Ze stonden onder de leiding van S. Wolikow een
leerkracht in het lyceum.226 Het opmerkelijke in deze tekst is de overvloed aan details
in verband met het aan de macht komen van Pétain, de economische collaboratie, etc.
Ondanks deze grote gedetailleerdheid wordt er enkel, tussen haakjes, aangehaald dat
er antisemitische maatregelen werden getroffen: “A l’intérieur [van het Vichy -‐
regime], ses services de répression sont très actifs (chasse aux résistants, politique
antisémite en zone sud, etc.) […].”227 Deze straffe bewoording en punctuatie
reflecteert de realiteit niet. Niet alleen in de onbezette zone, maar ook in de bezette
zone werden joden gedeporteerd. Er wordt in de tekst nergens gewag gemaakt van
deportaties in de bezette zones, enkel in het historisch overzicht, in de vorm van een
tabel, aan het einde van het leerboek wordt er een vermelding gemaakt over de Vel d’
225 Ibidem, p. 356. 226 S. Wolikow (ed.)., Histoire du temps présent: 1939/1982 (terminales), Paris, Messidor, 1983. 227 Ibidem, p. 28.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
82
Hiv. Er wordt gewoon de datum, 16 – 17 juli 1942, en de benaming ‘la rafle du Vel d’ Hiv’
worden vermeld door de auteurs.228 Deze tendens van het ondermatig rapporteren
van feiten aangaande de deportatie kan ook worden teruggevonden bij het leerboek
van Hatier.229 Deze lacune in deze twee leerboeken is moeilijk te plaatsen, mits de
kennis over de Vel d’ Hiv en het Vichy – regime in de jaren 1980 wijdverspreid was. De
redenen van de omissie van bepaalde gebeurtenissen is een raadsel of we moeten
aannemen dat de auteurs opzettelijk enkele feiten hebben achtergehouden.
Wanneer we de eerste leerboeken vergelijken met de andere gepubliceerde
leerboeken van Bordas, Bélin, Nathan, Colin, Hachette en Magnard, kunnen we
vaststellen dat de Vel d’ Hiv niet alleen vermeld, maar ook besproken wordt.230 Al
deze leerboeken behandelen dus de Vel d’ Hiv aan de hand van cijfermateriaal. De
schuldvraag wordt niet meer gesteld: er wordt klaar en duidelijk door de auteurs
verwezen naar de verregaande samenwerking van het Vichy – regime inzake de razzia
van de Vel d’ Hiv. De rol van de Franse politie inzake de Vel d’ Hiv komt echter nog niet
aan bod in de meeste leerboeken. De rol van de politie wordt wel expliciet naar voor
gebracht in Bélin, waar het Vel d’ Hiv een apart kader krijgt in het leerboek. In
sommige leerboeken, zoals bij Magnard, Nathan en Bélin, is er naast een vermelding
in de hoofdtekst van het Vel d’ Hiv met bijhorende uitleg, de mogelijkheid gegeven
om meer informatie te krijgen over het Vel d’ Hiv door in de marge meer informatie te
geven, of door delen van archiefstukken in het schoolboek te incorporeren.231
228 Ibidem, p. 249. 229 S. Berstein en P. Milza (eds.)., Histoire: Classe terminale de 1939 à nos jours, collectionBerstein – Milza, Paris, Hatier, 1983. 230 J. Bouillon, et.al., Le temps présent: Le XXe siècle depuis 1939, Paris, Bordas, 1983. / F. Lebrun en V. Zanghellini eds., Histoire: terminales, Paris, Bélin, 1983. / D. François, ed., Histoire: classes terminales, Paris, Nathan, 1983. / A. Prost, ed., Histoire: classes terminales, Paris, Colin, 1983. / R. Bénichi en J. Mathiex, eds., Histoire: le monde de 1939 à nos jours, Paris, Hachette, 1983. / D. Barbier, et.al., La guerre des mondes: 1939 à nos jours (terminales), Paris, Magnard, 1983. 231 Dit is het geval bij Bélin: een archiefstuk van de policieprefectuur van Parijs werd opgenomen in het leerboek: F. Lebrun en V. Zanghellini, eds., Histoire: terminales, Paris, Bélin, 1983, p. 90.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
83
Van alle leerboeken die de Vel d’ Hiv vermelden, zijn er twee (Hachette en Colin) die
een foto gebruiken van de Vel d’ Hiv. Ze gebruiken Weliswaar ze de foto van de Vel d’
Hiv uit 1944. Deze foto werd door Klarsfeld in 1985 als dusdanig ontmaskerd. Toch kan
hier worden geconcludeerd dat er voor de eerste keer een foto van het Vel d’ Hiv
werd afgedrukt in het leerboek en dit bevestigt dan weer Van den Berghe’s stelling
dat deze foto herhaaldelijk en als voorbeeldfoto werd gebruikt in schoolboeken.232
Niet alleen de Vel d’ Hiv krijgt meer aandacht in de leerboeken, ook de verwerking van
de herinnering krijgt aandacht. In het leerboek van Nathan werd een apart segment
voorzien voor een passage uit het boek van Paxton, La France de Vichy.233 De auteurs
zagen erop toe dat een deel van het debat over Vichy geïncorporeerd kan worden in
de lessen. Het leerboek van Hachette gaat nog verder in de nuancering, door als
inleiding op het deel ‘Vichy et les Juifs’, toe te geven dat het vergeten van de
participatie van de Franse Vichy – staat bij de deportaties gedeeltelijk verborgen werd
door de politiek en in de schoolboeken.234 De auteurs van het leerboek geven aan dat
de redenen voor het vergeten te wijten lag aan niet – ontsloten archieven, die wel
recent werden ontsloten. Deze argumentatie heeft enige legimiteit omdat in de jaren
1980 wel degelijk, onder invloed van o.a. Klarsfeld, archieven ontsloten werden, maar
een volledige schuld leggen op de archieven is een stap te ver gaan. De kennis over
bepaalde gebeurtenissen was al gekend, zeker nadat Paxton’s boek uitkwam, en door
de herdenkingsceremonies van de FNDIRP en andere organisaties. Niettemin is de
mea culpa van de auteurs aangaande de rol van leerboeken lovenswaardig. Hachette
is het enige leerboek dat de problematiek van le silence collectif en l’oubli toch
enigszins aankaart.
232 Cfr. Supra: Deel II: Historisch kader, 1.2. Casus Vel d’ Hiv. 233 D. François, ed., Histoire: classes terminales, Nathan, 1983, p. 73. Het passage van het boek van Paxton dat gebruikt werd in het leerboek, dateert van de uitgave van Paxton’s boek in 1973. 234 R. Bénichi en J. Mathiex, eds., Histoire: le monde de 1939 à nos jours, Paris, Hachette, 1983, p. 60.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
84
3.3 1988 tot 1989.
3.3.1 Première
In het jaar 1988 werden vier leerboeken uitgegeven door uitgeverijen Nathan, Istra,
Bélin en Hatier.235 In de vier werken wordt telkens de Vel d’ Hiv vermeld en ook kort
uitgelegd. Daarbij komt nog dat voor de uitgave van Hatier, de Vel d’ Hiv het meest
uitgebreid wordt beschreven.236 Bij Hatier zijn alle details aanwezig: van de start van
de razzia tot de collaboratie van de Parijse politie. Dit uitlichten in het leerboek doen
de auteurs aan de hand van een getuigenis. De uitgave van Bélin is de enige die de
benaming ‘Vent Printanier’ gebruikt, de naam van de hele razzia – operatie. Verder
geeft de uitgave van Bélin ook de meeste cijfers over de gedeporteerden.237 De
leerboeken van Bélin en Nathan refereren ook naar de deportatie van de joden na de
Vel d’ Hiv naar het kamp Drancy. De enige uitgave die het doelpubliek weinig
informatie verschaft over de Vel d’ Hiv, is het leerboek van Istra. Deze haalt de Vel d’
Hiv kort aan in de vorm van een voorbeeld in een uiteenzetting over verscheidene
vormen van collaboratie.238 De zeer korte, met weinig bijkomende uitleg van het
leerboek Istra, toont aan dat sommige auteurs liever de Vel d’ Hiv categoriseren als
singulariteit, een feit dat vermeld moet worden, maar waarover niet moet uitgebreid
worden. De Vel d’ Hiv wordt in geen enkel van deze besproken leerboeken nog
afgebeeld met de bewuste foto van 1944. De reden daarvoor was eenvoudigweg het
dat Klarsfeld de ware toedracht kon achterhalen van de foto: het tafereel op de foto
toont namelijk geen razzia, maar collaborateurs die in de Vel d’ Hiv verzameld werden
(cfr. supra). 235 J. Marseille, ed., Histoire 1re, Paris, Nathan, 1988. / Y. Denis, et al., Histoire: classe de 1re, Paris, Istra, 1988. / F. Pommerolle, ed., Histoire 1reG, Paris, Bélin, 1988. / S. Berstein en P. Milza, eds., Histoire, classe de première: De la fin du XIXe siècle au lendemain de la seconde guerre mondiale, Paris, Hatier, 1988. 236 S. Berstein en P. Milza , eds., Histoire, classe de première: De la fin du XIXe siècle au lendemain de la seconde guerre mondiale, Paris, Hatier, 1988, p. 369. 237 F. Pommerolle , ed., Histoire 1reG, Paris, Bélin, 1988, p. 140. 238 Y. Denis, et al., Histoire: classe de 1re, Paris, Istra, 1988, p. 316.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
85
3.3.2 Terminale
De drie leerboeken die uitgegeven werden in 1989 leggen allemaal een verschillend
accent in hun programma voor terminale. Ten eerste legt het leerboek van Bélin veel
minder gewicht op het thema van de Vel d’ Hiv: deze wordt zelfs niet vermeld. Er
wordt enkel snel herhaald dat joden gedeporteerd werden met de samenwerking van
de Franse politie.239 Deze omissie is waarschijnlijk een bewuste omissie, maar geen
kwaadwillige. Want indien leerlingen al het leerboek voor première van Bélin hebben
moeten gebruiken, werd deze materie al behandeld en moet deze dus niet herhaald
worden in terminale. Deze redenering is begrijpelijk, maar omdat leerkrachten zelf de
keuze hebben in het leerboek dat ze hanteren, is er dus een kans dat de leerlingen
geen schoolboek van Bélin hadden in première. Dit kan voor problemen zorgen omdat
uitgeverijen en auteurs ook een vrij grote vrijheid krijgen en omdat het programma
nooit echt alles in detail definieert. Er kunnen dus verschillen tussen de verscheidene
graden van schoolboeken zijn, maar ook de individuele invulling van elke graad apart,
blijkt niet zo homogeen. Geleidelijk aan verdwijnt ook de formulering ‘un exemple’ om
de casus van Vichy – Frankrijk aan te duiden als ‘een voorbeeld van collaboratie’. In
het leerboek van Bélin verschijnt er in de tekst, als tussentitel, “Le cas particulier de la
France.”240 Beetje bij beetje tekent zich een evolutie af waarin leerboeken afrekenen
met de les années noires.
Het tweede leerboek van Hachette behandelt de Vel d’ Hiv niet in terminale, maar
focust zich op het debat rondom de censuur en publieke opinie aangaande films rond
de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog.241 Hachette concentreert zich op de
langzame deconstructie van de gaullistische mythe door de naoorlogse filmcultuur in
Frankrijk. Deze invulling door de auteurs verschilt toch al van de uitgave van Bélin in
1989. Het derde en laatste boek van de uitgeverij ABC – Bréal, bespreekt de Vel d’ Hiv
239 R. Frank, ed., Histoire terminales, Paris, Bélin, 1989, p. 16. 240 Ibidem, p. 16. 241 R. Bénichi, et al., Histoire de 1945 à nos jours: classes terminales, Paris, Hachette, 1989.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
86
in het kader van een extra dossier betreffende de concentratiekampen. Er wordt niet
alleen een korte vermelding gemaakt van de Vel d’ Hiv, ook de gevolgen voor
Frankrijk worden op een cijfermatige schaal besproken. Ten slotte behandelt Bréal, de
publieke herinnering aan de hand van een artikel dat geschreven werd door de
FNDIRP in 1970. Men legt de nadruk op het levend houden van de herinnering aan de
gruweldaden van de Jodenvervolging, en dus per extensie het Vichy – regime nooit
zouden vergeten worden. Hier bewandelen de auteurs het pad van het discours
omtrent le devoir de mémoire, wat staat voor ‘het niet mogen vergeten’.
3.4 Conclusie jaren 1980.
De jaren 1980 in Frankrijk worden gekenmerkt door verschillende aantijgingen aan het
adres van collaborateurs. In 1983 werd Klaus Barbie aangeklaagd en in 1981 werd een
arrestatiebevel uitgesproken over P. Touvier. Touvier zal pas aangehouden worden in
1989 en zijn proces zal in de jaren 1990 pas een grote impact hebben.242 Vooral het
proces van Klaus Barbie was een ankerpunt tijdens de jaren 1980. Barbie was al met
verstek ter dood veroordeeld in 1954, maar werd pas opgespoord en gearresteerd in
1983. Tijdens zijn proces, in 1987, werd hij schuldig bevonden aan het schenden van de
mensenrechten tijdens de Tweede Wereldoorlog.243 Het proces van Klaus Barbie had
een grote impact want niet alleen werd hij twee keer veroordeeld, het gaf de
voldoening dat hij nog kon worden veroordeeld. Lalieu poneert dat hier de ‘devoir de
mémoire’ in feite vorm aanneemt, de noodzaak is er om de misdaden van de
Holocaust te blijven herinneren en te kunnen vervolgen via het gerecht.244 Het werd
242 H. Rousso, Le syndrome de Vichy 1944 – 198…, Paris, Seuil, 1987, p. 111. Zie deel over de analyse van de jaren 1990. 243 B.M. Gordon, ed., Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy and the Resistance, 1938 – 1946, Connecticut, Greenwood Press, 1998, p. 25. 244 O. Lalieu, op. cit., p. 93.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
87
niet alleen een juridisch proces, maar ook een educatief proces, doordat het
doorgeven van de herinnering aan de jonge generatie prominenter aanwezig werd.
Dit werd ook bevestigd in een peiling naar aanleiding van het proces door de krant Le
Monde in 1987, waaruit duidelijk bleek dat het nut van het proces het niet vergeten
was de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog onder de bezetting van Frankrijk.245
Gelijktijdig met het proces van Klaus Barbie, werd Maurice Papon in staat van
beschuldiging gesteld in 1983, maar zijn proces zou pas in de jaren 1990 furore maken
(cfr. infra).246
Niet alleen op juridisch vlak werden de gemoederen beroerd, ook in de pers werd er
een ware ideologische oorlog uitgevochten tussen het negationisme, met als stroman
R. Faurrisson, en de organisaties van gedeporteerden, het verzet, etc. In de jaren 1980
werd er als het ware gevochten voor wie de monopolie van de waarheid bezat.247
Terwijl het negationisme de Holocaust probeert te banaliseren, zorgen de processen
van Barbie en de arrestatie van Papon voor een deconstructie van het Vichy – regime.
De idee dat enkele functionarissen van Vichy hadden gecollaboreerd met het nazisme
werd beetje bij beetje gedeconstrueerd. Het werd meer en meer duidelijk dat het de
Vichy -‐ staat, ‘l’ État français’, zelf was dat volledig had gecollaboreerd, als
staatsentiteit.248 De Franse historiografie produceerde meer en meer werken
aangaande de complexiteit van het Vichy – regime, de Holocaust, etc.249 De echte
boom van de ‘devoir de mémoire’, zeker aangaande de Vel d’ Hiv, zal pas plaatshebben
in het begin van de jaren 1990. Er kan geconcludeerd worden dat leerboeken van de
jaren 1980 veranderingen ondergaan en ook meegaan op de vernieuwde kennis die
opgedaan wordt in de historiografie. Dit is bijvoorbeeld het geval van de foto van de
245 G. Kantin en G. Manceron, ed., Les échos de la mémoire. Tabous et enseignement de la Seconde Guerre mondiale, Paris, Le Monde – Éditions, 1991, p. 79 – 81. 246 B.M. Gordon, ed., Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy and the Resistance, 1938 – 1946, Connecticut, Greenwood Press, 1998, p. 271 – 272. 247 H. Rousso, Le syndrome de Vichy 1944 – 198…, Paris, Seuil, 1987, p. 170 – 171. 248 Ibidem, p. 174 – 175. 249 E. Conan en H. Rousso, Vichy: Un passé qui ne passe pas, Paris, Fayard 1994, p. 25.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
88
Vel d’ Hiv in 1944 die na de deconstructie ervan door Klarsfeld in 1985 niet meer terug
te vinden in schoolboeken van 1988 en 1989. Er kan ook een beginnende ontwikkeling
opgemerkt worden in de leerboeken die aantoont dat schoolboeken ook aandacht
gaan besteden aan het verwerken van het Vichy – regime in de publieke ruimte. Het
thema van ‘la mémoire de la seconde guerre mondiale’ komt om de hoek piepen in
sommige leerboeken, maar dit thema zal meer en meer op de voorgrond komen in de
volgende decennia.
4 De jaren 1990
4.1 1993 – 1996
4.1.1 Première
Tussen de jaren 1993 en 1996 werden vijf nieuwe edities van leerboeken uitgegeven.
Bélin heeft er zelfs twee op een jaar tijd uitgegeven. De eerste editie van Bélin dateert
van 1993 en in dit leerboek wordt de Vel d’ Hiv ook aangehaald, met de juiste
informatie aangaande de medewerking van de Franse politie in de razzia.250 Ten
opzichte van het nieuwe leerboek van Bélin in 1994 zijn er toch wel wat verschillen.251
In dat van 1994 wordt er een nieuwe nuancering toegevoegd in de titel van de
250 F. Pommerolle, ed., Histoire : 1re G, Paris, Bélin, 1993. 251 R. Frank en V. Zanghellini, eds., Histoire: 1re L, ES, S, Paris, Bélin, 1994.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
89
paragraaf: “[…]La complicité de Vichy dans les crimes contre l’ humanité[…].”252 Het is
de eerste keer dat hier te term ‘mensenrechten’ voorkomt. Het gebruik van deze
terminologie kan geplaatst worden in het kader van de vele processen van de jaren
1980 en 1990. Zoals eerder gestipuleerd werden K. Barbie en M. Papon aangeklaagd
wegens schendingen van de mensenrechten in de jaren 1980. Wanneer Bélin zijn
leerboeken uitgeeft, zijn de processen Touvier en Papon aan de gang, met alle media
– aandacht als gevolg. De gevoeligheid en opneming van de term kan hiermee gelinkt
worden of kan gelinkt worden aan het feit dat beide leerboeken verschillende auteurs
hebben. De benamingen van de twee leerboeken veranderde tussen de twee
uitgaves; van 1re G naar 1re L, ES, S. Dit is te wijten aan de wet van 1992, de wet Haby,
die de terminologie veranderde van de verschillende lyceumrichtingen.253
De twee andere schoolboeken, van Nathan en Hachette, werden ook uitgebracht in
1994.254 In het leerboek van Nathan werd duidelijk uitgelegd wat de razzia van de Vel
d’ Hiv inhield en werden ook de kampen van Pithiviers, Baune – la – Rolande en
Drancy vermeld.255 In vorige leerboeken werd er meestal enkel Drancy vermeld, of één
enkele keer Pithiviers, soms met foto, soms niet. In het schoolboek van Nathan
worden duidelijk de drie kampen vermeld vanwaar de gedeporteerden van de Vel d’
Hiv werden gestuurd naar concentratiekampen zoals Auschwitz, Mauthausen, etc.
Het is opmerkelijk dat zowel de leerboeken van Bélin en Nathan uit 1994 de term ‘Vel
d’ Hiv’ in het vet in de tekst zetten, zodat deze goed opvalt voor de lezer. Het thema
van de Vel d’ Hiv blijft dus behouden in de leerboeken, maar in het laatste leerboek
van 1994 wordt de Vel d’ Hiv niet meer geïncorporeerd in het verloop van de Tweede
oorlog onder de sectie ‘la France de Vichy’, maar krijgt de Vel d’ Hiv een aparte sectie:
‘la mémoire de la Shoah’.
252 Ibidem, p. 324. 253 Zie Deel II: Historisch kader, 3. Frans onderwijssysteem. 254 J. Marseille, ed., Histoire 1re L, ES, S, Paris, Nathan, 1994. / J – M. Lambin, Histoire 1re, Paris, Hachette, 1994. 255 J. Marseille, ed., Histoire 1re L, ES, S, Paris, Nathan, 1994, p. 356.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
90
In het laatste leerboek krijgt het thema Vel d’ Hiv een aparte sectie. Eerst wordt de
lezer geconfronteerd met de feiten; een tekst geeft het verloop van de razzia weer,
maar in het tweede deel wordt de lezer ook geconfronteerd met archieven. Deze
archieven zijn archieven van de secretaris – generaal, R. Bousquet, waarin duidelijk de
bevelvoering en planning van de razzia’s genoemd worden. Hachette confronteert
zijn lezers met de feiten via bronnen, maar ook verbanden legt met de huidige
actualiteit van de jaren 1993.256 Er wordt in het leerboek aandacht gevestigd op de
‘devoir de mémoire’ en de nieuwe wet aangaande de herinnering van het Vichy –
verleden. Deze wet voerde de datum 16 juli als een nationale herinneringsdag:
“[…]journée nationale commémorative des persécutions racistes et antisémites
commises entre 1940 et 1944 sous l’autorité de fait dite “gouvernement de l’ Etat de
Vichy” […].”257 Er moet wel genuanceerd worden dat dit deel van het leerboek
onderhevig is aan de wil van de leerkracht om de materie te behandelen, of als er
geen tijdsgebrek is om de materie te behandelen. Het deel over de ‘devoir de
mémoire’ is in feite een kleine paragraaf die een klasdiscussie moet uitlokken. Er kan
dus gesteld worden dat de auteurs de mogelijkheden aangeven voor de behandeling
van de Vel d’ Hiv, maar dat er een kans is dat de effectieve praktijk door tijdsgebrek of
andere factoren kan gehinderd worden.
4.1.2 Terminale
De inhoud van de publicaties van de leerboeken voor de klassen van terminale zijn in
twee verdeeld. Aan de ene kant zijn er de uitgeverijen Bordas en Hachette en aan de
andere kant Bréal, Hatier en Bélin.258 Bordas en Hachette kozen ervoor om enkel de
256 J – M. Lambin, Histoire 1re, Paris, Hachette, 1994, p. 292. 257 J – M. Lambin, Histoire 1re, Paris, Hachette, 1994, p. 293. 258 C. Quétel, ed., L’ histoire depuis 1945 (terminales), Paris, Bordas, 1994. / J – M. Lambin, Histoire terminales, Paris, Hachette, 1995. / A. Gauthier en J – P. Husson, Histoire terminales, Paris, Bréal, 1995. / R. Frank, ed., Histoire Term L, ES, S, Paris, Bélin, 1995. / S. Berstein en P. Milza, eds., Histoire terminale, Paris, Hatier, 1995.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
91
Tweede Wereldoorlog na 1945 te behandelen, dus de focus te leggen op de
vredesconferenties.259 Weliswaar wordt er in beide leerboeken wel een sectie
gereserveerd voor de genocide, maar dan vanuit het algemeen oogpunt van het
nazisme. De auteurs gaan dus niet dieper in op de samenwerking van Vichy met het
nazisme. De vraag stelt zich of er sprake van bewuste omissie door de auteurs. In het
geval van Hachette is dit moeilijk te aanvaarden, mits hun leerboek van première zeer
uitgebreid ingaat op het Vichy – regime en duidelijk de betrokkenheid van de Franse
politie aantoont in de sectie over de Vel d’ Hiv. In de logica van de auteurs, dezelfde
als voor het leerboek van première, is het waarschijnlijk dat de auteurs gewoon verder
bouwen op het leerboek van première. Hier stelt zich wel een ander probleem, mits
elke leerkracht het recht heeft zijn eigen leerboek te kiezen, kan het dus zijn dat de
leerboeken van het ene jaar op het andere kunnen verschillen. Ten tweede is de
inkapseling van het thema van de Vel d’ Hiv in het leerboek van première optioneel
voor de leerkracht. Er kan dus niet met zekerheid geweten worden of de materie
behandeld werd. Voor het leerboek van Bordas is de omissie moeilijker te
achterhalen, mits het laatste beschikbare leerboek dateert van 1983. In de laatste
versie van 1983 wordt de Vel d’ Hiv wel aangehaald, wat dus een bewuste omissie
uitsluit. Het ontbreken van informatie in het boek van terminale zou dus gestoeld
kunnen zijn op dezelfde reden als die van Hachette.
In de drie andere leerboeken van 1995 -‐ 1996 zijn er ook nog onderlinge verschillen.
Het leerboek van Bréal kadert de bespreking van de Vel d’ Hiv in een extra dossier –
hoofdstuk dat de ontdekking van de concentratiekampen uitlicht.260 Bélin en Hatier
spitsen zich eerder toe op ‘le devoir de mémoire’ van Vichy. Hatier doet dit in het kader
van de herinnering en de genocide. De auteurs behandelen vooral de opwekking van
de publieke herinnering door verschillende media zoals bijvoorbeeld de film
259 C. Quétel , ed., L’ histoire depuis 1945 (terminales), Paris, Bordas, 1994. / J – M. Lambin, Histoire terminales, Paris, Hachette, 1995. 260 A. Gauthier en J – P. Husson, Histoire terminales, Paris, Bréal, 1995, p. 24.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
92
Holocaust. De auteurs leggen ook de nadruk op de impact die de processen van
collaborateurs zoals onder andere Touvier hebben teweeggebracht in de
herinneringscultuur van Frankrijk. Het is in dit gedeelte dat de Vel d’ Hiv ook wordt
genoemd, met name in het kader van de vele herinneringsceremonies en de invoering
van de commemoratiewet van 1993.261 Al deze elementen tonen aan dat de auteurs
van Hatier wel degelijk beïnvloed werden door gebeurtenissen in de publieke ruimte,
de media en het nieuw historisch onderzoek. Het leerboek doet al voorzichtige
pogingen om het debat rond ‘le devoir de mémoire’ te kaderen. Er kan dus met
zekerheid gesteld worden dat de externe context in dit geval een zeer grote invloed
uitoefent op de interne context. Het derde leerboek vernoemd de Vel d’ Hiv niet,
maar de Vel d’ Hiv komt uitgebreid aan bod in het leerboek van première van Bélin in
1994. De auteurs geven wel een summier overzicht over de evolutie van de
herinneringscultuur. De auteurs brengen een evolutie weer van het gaullisme, de in
verdenkingstellingen van Touvier, Papon, etc. tot de toegeving van Mitterrand die,
vooraleer het verzet te vervoegen, onder Vichy diende.262 Deze korte schets van de
evolutie van het publiek geheugen in Frankrijk is te summier om alle nuances te
kunnen aanhalen. Er kan dus gesproken worden over singulariteit in dit geval want
het leerboek somt het ene feit na het andere op, maar geeft geen verdere uitleg aan
de lezer over de complexiteit van de herinneringscultuur.
261 S. Berstein en P. Milza, eds., Histoire terminale, Paris, Hatier, 1995, p. 20. 262 R. Frank (ed.)., Histoire Term L, ES, S, Paris, Bélin, 1995, p. 26.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
93
4.2 1997 – 1998
4.2.1 Première
Van de periode 1997 – 1998 is maar één leerboek van première verschenen. Het
leerboek van Nathan wordt kort vermeld en uitgelegd wat de Vel d’ Hiv is.263 Dit
leerboek omvat weinig geschreven informatie ten opzichte van andere leerboeken en
dit is te wijten aan de filosofie die het leerboek aanneemt. Aan de hand van foto’s,
archiefstukken, prenten en kaarten stelt het boek vragen aan de lezer in een apart
kader. Via deze vragen moet de lezer dus op zoek naar antwoorden die te vinden zijn
in de foto’s en dergelijken meer. Dit leerboek eist dus een actieve, participerende rol
van de lezer. Dit is de reden waarom de informatie zo kort en summier mogelijk werd
gehouden in het tekstueel overzicht van het Vichy – regime. Deze aanpak vergt
natuurlijk een enorm vertrouwen in de leerkracht, die ook de vragen in het leerboek
moet behandelen in de les of in de vorm van een taak. De praktische kant kan dus niet
garanderen dat de filosofie van het leerboek, en dus de kennis overgedragen wordt
op de leerling. Dit leerboek is een leerboek bedoeld voor het technisch onderwijs, wat
dus nog een reden zou kunnen zijn voor de korte opsomming, maar dan zou dit niet
stroken met de doelen van het geschiedenisprogramma dat stelt dat iedereen het
thema van de Tweede Wereldoorlog moet hebben geleerd, in welke sectie dan ook.264
4.2.2 Terminale
Alle leerboeken van terminale werden uitgegeven in 1998. Er zijn twee subcategorieën
te onderscheiden. De eerste categorie herbergt vier leerboeken die enkel en alleen de
Vel d’ Hiv vermelden in hun tekst. De tweede categorie behandeld de Vel d’ Hiv in het
263 Y. Carlot, et al., Histoire et Géographie, 1re STI – STL – SMS, Paris, Nathan, 1997. 264 Zie Deel II: Historisch kader, 3. Franse onderwijssysteem.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
94
kader van de herinneringscultuur. De eerste categorie omvat de leerboeken van Bréal,
Hachette, Bélin en Nathan.265 Bréal behandelt de Vel d’ Hiv in een apart dossier dat het
Vichy – regime en joodse politiek van het Vichy – regime bespreekt. De Vel d’ Hiv werd
kort vermeld met toelichting in de tabel met de chronologie.266 Bij Bélin wordt enkel
de Vel d’ Hiv kort opgesomd, in een paragraaf over collaboratie.267 Er is toch een
evolutie bij de boeken van terminale van Bélin: van geen enkele vermelding in 1995,
tot een zeer korte vermelding in 1998. Bij Hachette wordt de Vel d’ Hiv duidelijk
vermeld in de tekst aangaande de collaboratie van Vichy – Frankrijk. Hachette
vermeldt wel veel meer cijfermatige data dan de leerboeken van Bélin en Bréal
aangaande de Vel d’ Hiv. In deze drie leerboeken werd de Vel d’ Hiv aangekaart als
een collaboratiefeit van de Franse politie, er wordt geen enkel verband gelegd met
het hele vraagstuk rond de herinneringscultuur van de Vel d’ Hiv. Dit wordt wel
gedaan bij de leerboeken van Hatier en Bordas.268 Hatier haalt de Vel d’ Hiv niet
expliciet aan, maar via een archiefstuk wordt het de lezer duidelijk dat Hatier doelt op
de Vel d’ Hiv. Een tweede hint is de foto van ‘le mémorial du martyr juif inconnu à
Paris’.269 De auteurs van leerboeken zijn zich meer en meer bewust van de impact van
herinneringsplaatsen en de ruimte die deze plaatsen innemen in de
herinneringscultuur. Het is wel opvallend dat dit beeldhouwwerk gekozen werd en
niet het nieuwe kunstwerk ‘le monument du quai de Grenelle’, in feite een
herinneringsbeeld op de plaats waar vroeger de Vel d’ Hiv stond. Dit monument du
quai de Grenelle werd in 1994 ingehuldigd en als opschrift staat er te lezen:
265 G. Dorel – Feeré, ed., Histoire: Classes de Terminales, Paris, Bréal, 1998. / J – M. Lambin, Histoire terminales, Paris, Hachette, 1998. / V. Zanghellini, Histoire Term L, ES, S, Paris, Bélin, 1998. / J. Marseille, ed., Histoire: Le monde de 1939 à nos jours (terminales), Paris, Nathan, 1998. 266 G. Dorel – Feeré, ed., Histoire: Classes de Terminales, Paris, Bréal, 1998, p. 50. 267 V. Zanghellini, Histoire Term L, ES, S, Paris, Bélin, 1998, p. 48. 268 S. Berstein en P. Milza, eds., Histoire Terminales, Paris, Hatier, 1998. / M – H. Baylac, Histoire Terminale: le monde de 1939 à nos jours, Paris, Bordas, 1998. 269 S. Berstein en P. Milza, eds., Histoire Terminales, Paris, Hatier, 1998, p. 70. / Deze gedenkplaats is sinds 2005 geïncorporeerd in Le Mémorial de la Shoah te Parijs.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
95
“[…]commis sous l’autorité de fait dite gouvernement de l’État Français[…].”270 Toch
kozen de auteurs van Hatier voor een monument dat al in 1956 ingehuldigd werd.271
De reden hiervoor zou kunnen zijn dat grote polemieken op politiek vlak, met name
tussen Mitterrand en Chirac, die een zeker ongemakkelijkheid teweegbrachten (cfr.
Infra). Dezelfde tactiek wordt gehanteerd door Bordas, die de herinneringscultuur
aankaarten in het leerboek via een gedetailleerde receptiegeschiedenis van de film Le
Chagrin et la pitié van Ophüls.272 ‘Le silence collectif’ wordt hier aangeklaagd door de
auteurs en vanuit dat vertrekpunt worden de deportaties beschreven. Weliswaar
wordt de Vel d’ Hiv hier weer niet expliciet vermeld. Omdat Bordas niet de enige is die
via een omweg, de Vel d’ Hiv min of meer vermeld, kan worden aangenomen dat de
Vel d’ Hiv een materie vormt van de classes de premières voor sommige uitgevers en
auteurs.
In tegenstelling tot alle andere leerboeken van 1998, gebruikt Nathan, als enige, de
echte foto van de Vel d’ Hiv (zie afbeelding 1).273 Zoals eerder gezegd, werd deze foto
ontdekt en publiek gemaakt in 1990.274 De auteurs hebben de foto in het leerboek
gebruikt en ook uitleg gegeven over de foto. Indien de foto al minstens vijf jaar
beschikbaar was, is het wel opmerkelijk dat enkel Nathan deze gedrukt heeft in zijn
leerboek. Er is geen gebrek aan foto’s van concentratiekampen, Hiroshima of andere
gruwelijkheden te vinden in alle andere schoolboeken. Er blijkt een zeker
terughoudendheid te heersen om de foto te publiceren. Deze aarzeling kan natuurlijk
schuilen in het feit dat er bijna geen gekende foto’s over de Vel d’ Hiv bestaan, maar
de uniciteit van de bewuste foto kan ook als een belangrijk element worden
beschouwd om deze juist te publiceren. Indien dit zo is, kan de vraag gesteld worden 270 P. Carrier, Holocaust monuments and national memory cultures in France and Germany since 1989, p. 55. 271 S. n., “Commemoration sites within the memoria”l, in: Mémorial de la Shoah – CDJC, <http://www.memorial-‐cdjc.org/index.php/en/discovering-‐the-‐Shoah-‐memorial/commemoration-‐sites-‐within-‐the-‐memorial/commemoration-‐sites-‐within-‐the-‐memorial>, geconsulteerd op 23 mei 2013. 272 M – H. Baylac, Histoire Terminale: le monde de 1939 à nos jours, Paris, Bordas, 1998, p. 50. 273 J. Marseille, ed., Histoire: Le monde de 1939 à nos jours (terminales), Paris, Nathan, 1998, p. 53. 274 Zie Deel II: Historisch kader, 1.2. Casus Vel d’ Hiv.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
96
of het probleem zich nu situeert in de beelden over de Vel d’ Hiv en niet zozeer in de
interne tekst van de leerboeken. Het wel zeggen, maar niet tonen? Het antwoord op
deze vraag is zeer moeilijk, maar het blijft een opvallend gegeven dat enkel en alleen
Nathan de afbeelding gebruikt heeft en dat als er herinneringsbeeld wordt gebruikt
bij bijvoorbeeld Bordas, dit een zeer oud herdenkingsmonument is terwijl auteurs in
leerboeken de premisse aannemen van telkens ‘up to date’ te zijn met de informatie in
hun leerboeken.
4.3 Conclusie jaren 1990.
Allereerst kan er opgemerkt worden dat het thema van de Vel d’ Hiv bijna
systematisch in alle leerboeken van de jaren 1990 terugkwam. Bij sommige
leerboeken werd dit onderwerp via een omweg aangekaart, desalniettemin heeft het
thema van de Vel d’ Hiv zijn plaats opgeëist in geschiedenisleerboeken. Een nieuw
element dat aan bod kwam in de schoolboeken, was het omgaan met de verwerking
van het eigen Franse verleden. De auteurs van leerboeken blijken ook het hele debat
rond le devoir de mémoire op te pikken en te incorporeren in hun leerboeken. Meestal
gebeurt dit in een apart dossier-‐hoofdstuk, maar toch is deze focus hierop interessant
voor dit onderzoek. Dit is zeker het geval bij de leerboeken die de Vel d’ Hiv
behandelen in het kader van la mémoire. Er zijn ook twee distinctieve tendensen en
scheidingen die zich beginnen af te tekenen: de leerboeken van première leggen de
nadruk op de feitenopsomming van de Tweede Wereldoorlog en de schoolboeken
van terminale pikken de draad weer op aan de hand van een korte recapitulatie en een
eventuele verdieping op de herinneringscultuur.
De reden voor de bijkomende informatie in de interne context over de evolutie van de
herinneringscultuur in Frankrijk, moet gelinkt worden aan de externe context. De
jaren 1990 zijn op politiek vlak zeer woelige jaren, zeker betreffende de publieke
herinnering, waarin de politiek in de clinch ging met belangengroepen. Ten eerste was
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
97
Mitterrand president in 1981 en dan nog eens van 1988 tot 1995. Vooral de laatste
ambtstermijn was belangrijk omdat Mitterrand noodgedwongen was om samen te
werken met Chirac.275 Tijdens de vijftigjarige herdenkingsceremonie van de Vel d’ Hiv,
op 16 juli 1992, was Mitterrand aanwezig net zoals vele officiële functionarissen. Het
was de eerste keer dat zoveel politieke en officiële instanties aanwezig waren bij de
herdenkingsceremonie.276 De aanwezigheid van Mitterrand was geen toeval, het
Comité du Vél’ d’Hiv 42 had eerder dat jaar, middels een petitie in de krant Le Monde,
de president gevraagd om de rol van het Vichy – regime te herkennen tijdens de razzia
van de Vel d’ Hiv. Deze herkenning zou moeten zichtbaar gemaakt worden op alle
herinneringsplakkaten van de Holocaust, en zeker in het geval van de Vel d’ Hiv. De
hele hetze was de eerste openlijke uitdaging van de intellectuele
herinneringsgroepering aan het adres van de politiek. De schuldvraag werd gesteld
aan de president van Frankrijk, dat de staat had gecollaboreerd.277 Tijdens zijn speech,
op 14 juli 1992, predikte Mitterrand dat de Franse republiek niet verantwoordelijk
geacht kon worden voor de misdaden van het Vichy – regime. De datum van de
speech toont ook aan dat Mitterrand deze toespraak niet op de 16e wou doen, dag
van de herdenking van de Vel d’ Hiv, maar op de nationale feestdag op 14 juli.278 Dit
statement kadert volledig in denkpatroon van het gaullisme: Vichy wordt beschouwd
als een soort intermezzo dat niet te rijmen valt met de republiek.279 Dit hele debat
werd nog grimmiger door het feit dat de media erachter kwamen dat het graf van
Pétain elk jaar een bloemenkrans kreeg van Mitterrand sinds 1987. Dit is merkwaardig
doordat vorige presidenten enkel en alleen op de verjaardag van het einde van de
Eerste Wereldoorlog een krans neerlegde aan het graf van Pétain.280 Deze elementen,
maar vooral doordat Mitterrand niet het woord nam tijdens de viering op 16 juli 1992, 275 J.F. McMillan, Twentieth Century France: Politics and Society, 1898 – 1991, New York, Routhlegde, 1992, p. 204. 276 P. Carrier, Holocaust monuments and national memory cultures in France and Germany since 1989, p. 60 -‐61. 277 Ibidem, p. 61. 278 E. Conan en H. Rousso, Vichy: Un passé qui ne passe pas, Paris, Fayard 1994, p. 41. 279 P. Carrier, op.cit., p. 86. 280 E. Conan en H. Rousso, op.cit.,p. 39 – 40.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
98
zorgden voor een verhitte discussie. Frankrijk werd niet meer verscheurd over het feit
of het Vichy – regime bestaan had, maar in de effectieve herkenning van de schuld van
Vichy en het collaboreren met de Endlösung. De schuldvraag werd al bevestigd door
historici zoals Paxton en leerboeken volgden hier het pad van de intellectuelen door
in hun tekst de schuldvraag duidelijk te formuleren.
De confrontatie explodeert wanneer in november 1992 er een bloemenkrans bij het
graf van Pétain wordt geplaatst voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog.
Meerdere herdenkingsgroepen uiten hun ongenoegen over deze geste in
verschillende media. Onder deze groeperingen kunnen verschillende fracties
onderscheiden worden: de UEJF, CRIF, Serge Klarsfeld, etc.281 Er werd zelfs een
protestactie op poten gezet door de UEJF om een fictieve bloemenkrans neer te
leggen op de herdenkingsplaats van de Vel d’ Hiv met opschrift: “[…]À François
Mitterrand, avec toute ma reconnaissance: Philippe Pétain[…].”282 Het is duidelijk dat
het gewicht van de herdenkingsgroepen begint door te wegen zowel letterlijk als
figuurlijk in de publieke ruimte. De herdenkingsgroepen ondervonden wel
tegenwerking. Ten eerste onder de vorm van een speech van R. Badinter, secretaris
van de staatsraad, waarin de stelling van Mitterrand werd herhaald. Ten tweede in
bepaalde televisiemedia door de uitzending van een interview met A. Faussard, die
het gaullistisch standpunt verdedigde door te stellen dat de president van de
republiek onmogelijk verantwoordelijk gesteld kon worden voor Vichy en dat de
Republiek haar onderdanen moet onderwijzen wat een republiek precies is.283 Deze
281 UEJF: Union des Étudiants Juifs de France, CRIF: Conseil Représentatif des Institutions Juives de France 282 E. Conan en H. Rousso, op.cit., p. 55. 283 France Régions 3 is in feite het huidig televisiekanaal France 3. / S.n., “Commémoration de la rafle du Vél’ d’Hiv, Journal Télévisé de 12h45”, in: France Régions 3, 17 juli 1992, <http://www.ina.fr/politique/gouvernements/video/CAC92049174/commemoration-‐de-‐la-‐rafle-‐du-‐vel-‐d-‐hiv.fr.html>, geconsulteerd op 25 april 2012. Cfr.: C. Hauwaert, Les Français sont-‐ils tous des héros de la Résistance? De naoorlogse herinneringscultuur van Vichy-‐Frankrijk: casus Vél’ d’Hiv, Gent (onuitgegeven Onderzoekspaper Universiteit Gent), 2012, p. 28 – 31. (Promotor: K. Aerts).
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
99
gaullistische verdediging van Faussard argumenteert in feite dat de publieke
herinnering van bovenaf moet gereguleerd worden.
Mitterrand zal één jaar later zwichten door in 1993 een “[…]journée nationale
commémorative des persécutions racistes et antisémites commises sous l’autorité du
fait dit ‘gouvernement de l’ Etat français’[…].”284 Deze dag zou op de 16e juli zijn indien
deze dag een zondag is en anders de dichtstbijzijnde zondag ten opzichte van de 16e
juli.285 Deze herinneringsdag is de facto een bevestiging van de herinneringsdag
ingevoerd in 1954. Toch zijn er enkele problemen met de nieuwe herinneringsdag
omdat deze de legitimiteit van Vichy niet herkend in de formulering “[…]l’autorité du
fait[…].”286 Toch is dit de start van de plannen om een monument ter herinnering van
de Vel d’ Hiv te plaatsen op de plaats waar vroeger de wielerbaan stond. Voor dit
project werden een aantal belangroepen geselecteerd: CRIF, MRAP, LICRA, de Liga
voor Mensenrechten en l’ Association sociale, nationale et internationale tsigane
évangélique.287 Dit monument werd in 1994 ingehuldigd door Chirac, op de verjaardag
en herinneringsdag van de Vel d’ Hiv.288 Tijdens de herinneringsceremonie van 16 juli
1995, zal president Chirac, de rol van de Franse politie tijdens de razzia herkennen in
zijn toespraak.289 Weliswaar werd in deze speech nog (te) veel nadruk gelegd op de
continuïteit van de lange republikeinse traditie van de Franse Republiek waardoor de
korte regeringsperiode van Vichy een peulschil lijkt.290 Er zal pas volledig komaf
284 E . Conan en H. Rousso, op.cit., p. 58 285 Ibidem, p. 61. 286 Ibidem, p. 60. 287 MRAP: Mouvement contre le Racisme et pour l'Amitié entre les Peuples, LICRA: Ligue Internationale Contre le Racisme et l'Antisémitisme. / E. Conan en H. Rousso, op.cit., p. 61. 288 Het monument noemt in feite Quai de Grenelle, de naam ‘Vel d’ Hiv’ werd niet gebruikt. 289 S.n., “Discours de J. Chirac pendant la commémoration de la grande rafle des 16 et 17 juillet 1942, Le Monde, 16 juli 1995,” in: <http://www.lemonde.fr/societe/article_interactif/2007/05/15/les-‐discours-‐de-‐jacques-‐chirac_910136_3224_2.html>, geconsulteerd op 23 april 2012. Cfr.: C. Hauwaert, Les Français sont-‐ils tous des héros de la Résistance? De naoorlogse herinneringscultuur van Vichy-‐Frankrijk: casus Vél’ d’Hiv. Gent (onuitgegeven Onderzoekspaper Universiteit Gent), Gent, 2012, p. 28 – 31. (Promotor: K. Aerts). 290 P. Carrier, op.cit., p. 78.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
100
gemaakt worden door de politieke instanties met het Vichy – regime wanneer premier
Jospin in 1997 de volledige verantwoordelijkheid accuraat weergaf in zijn speech. De
toespraak van Jospin op de 55e verjaardag van de Vel d’ Hiv zorgde ervoor dat het
politieke malaise betreffende het verleden van de Vel d’ Hiv verdween. De toespraak
bewerkstelligde de volledige afschaffing van de gaullistische mythe.291 De acceptatie
dat de Franse Republiek en het Vichy – regime als legitieme regeringsvormen sloot
het politieke debat af voor de jaren 1990.
Zoals de jaren 1992 tot 1997 aantonen werd het politieke toneel meegezogen in het
debat, maar de één van de grootste triggers voor dit debat waren de verschillende
processen van Touvier en Papon. Ten eerste werd Touvier in 1992 niet juridisch
vervolgd voor misdaden tegen de mensheid, wat veel kwaad bloed zette.292 Touvier
zou pas veroordeeld worden tot een levenslange gevangenisstraf in 1994.293 Ten
tweede beroerde het proces van Papon de publieke ruimte. Papon was
verantwoordelijk voor de organisatie van meerdere deportaties door de Franse politie
in de Bordeaux -‐ streek. Na vele polemieken werd Papon uiteindelijk tot tien jaar
celstraf veroordeeld in 1998.294 De tweede grote trigger voor een vernieuwd debat
van het Vichy – verleden werd gestuurd door Klarsfeld. Klarsfeld was tijdens zijn
onderzoek gestoten op le fichier juifs in 1991 in het archief van le ministère d’ Anciens
Combattants. Klarsfeld meldt dit aan de autoriteiten van het ministerie, maar kreeg
geen antwoord en stapte naar de pers.295 Het schandaal schuilde doordat het
ministerie zelf de fiches nog hanteerde om de getuigenissen van mensen te verifiëren 291 S.n., “55ième anniversaire du Vél’ d’Hiv, journal télévisé”, in : France 2, 16 juli 1997, <http://www.dailymotion.com/video/xfdoxf_55eme-‐anniversaire-‐vel-‐d-‐hiv_news>, geconsulteerd op 25 april 2012. / M. Curtis, Verdict on Vichy: Power and Prejudice in the Vichy France Regime, New York, Arcade Publishing, 2002, p. 2-‐3 292 E. Conan en H. Rousso, op.cit., p. 35. 293 B.M. Gordon, ed., Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy and the Resistance, 1938 – 1946, Connecticut, Greenwood Press, 1998, p. 349 – 350. 294 Ibidem, p. 271 – 272. 295 S. Barcellini, “Sur deux journées nationales commémorant la déportation et les persécutions des Années noires”, in: Vingtième Siècle Revue d’ Histoire, nr. 45, (januari – maart 1995), p. 90.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
101
inzake de schadevergoedingen.296 Nadat Klarsfeld dit aankaartte in de pers werd de
vraag wat er moest gebeuren met het archief. Klarsfeld stelde voor om het archief te
geven aan de CDJC. Het parkeren van het archief moet beslist worden door de CNIL,
het overheidsorgaan dat onder andere toeziet op de vrijheid van informatie.297 De
CNIL besluit de archieven over te dragen aan de nationale archieven (Archives
Nationales), die op zijn beurt de originele schenkt ‘ad nutum’ aan de Mémorial du
martyr juif inconnu waarmee de polemiek inzake de fiches afgesloten werd.298
Het is duidelijk dat in de jaren 1990 vele gebeurtenissen leiden tot een ware strijd
tussen verschillende herinneringsculturen. De top down – herinneringscultuur ligt
zwaar onder vuur door de verschillende belangengroepen van de bottom up –
herinneringscultuur. De strijd tiert welig vooral in de publieke ruimte, via het medium
van kranten, televisie en intellectuele opiniestukken in tijdschriften. De stuwing in de
jaren 1990 komt zeer duidelijk van onderuit. Dit wordt ook belicht in het geval van de
processen Touvier en Papon. Eerst zijn er juridische dwalingen, het niet veroordelen
van Touvier in het begin van de jaren 1990 en de lange uitstellingen van de
veroordeling van Papon. Dan worden beiden toch veroordeeld voor het schenden van
de mensenrechten in respectievelijk 1994 en 1998. Het is opvallend dat het juridisch
systeem, bij uitstek een deel van de top down – herinneringscultuur, zwicht onder de
grote polemieken van 1990. Dit zou ook te wijten kunnen zijn aan de creatie van de
IHRA, waaronder de VS als een van de eerste leden is. Dat de IHRA veel druk zou
uitgeoefend hebben is niet te achterhalen, maar Frankrijk sluit zich wel aan in 1999,
een jaar na het proces Papon, wat toch te toevallig lijkt. Gedurende heel deze
polemieken werden ook leerboeken geproduceerd, die zelf ook schipperden tussen
de verschillende herinneringsculturen. Er kan besloten worden dat de polemieken van
296 Ibidem, p. 90 – 91. 297 CNIL: Commission nationale de l’ informatique et des Libertés. / S. Barcellini, “Sur deux journées nationales commémorant la déportation et les persécutions des Années noires”, in: Vingtième Siècle Revue d’ Histoire, nr. 45, (januari – maart 1995), p. 91. 298 Ibidem, p. 91. / ad nutum: het nationaal archief kan dus op eender welk moment de originele terughalen.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
102
de jaren 1990 weerspiegeld werden in de leerboeken, maar dat de leerboeken zeer
duidelijk beïnvloed werden door de bottom up – herinneringscultuur.
5 De jaren 2000
Het is belangrijk te vermelden dat voor de schoolboeken van de laatste tien jaar, meer
en meer materiaal in de vorm van Cd-‐rom beschikbaar is bij het leerboek. Omdat deze
digitale aanvulling niet bewaard werd in de Bibliothèque Diderot, konden deze
hulpmiddelen niet geanalyseerd worden.
5.1 2000 tot 2005
5.1.1 Première
Er werden drie nieuwe leerboeken gepubliceerd in 2003, allemaal van verschillende
uitgeverijen: Nathan, Hachette en Hatier.299 Twee van de drie leerboeken (Hatier en
Nathan) hebben als specifieke doelgroep de leerlingen van L en ES, terwijl Hachette
de inhoud afstemt op de drie richtingen (L, ES en S). Er kan hier gesproken worden
van vrijheid van de uitgevers en auteurs. Deze opdeling heeft geen invloed voor de
inhoud betreffende het algemeen thema van de Tweede Wereldoorlog, mits dit 299 J. Marseille, ed., Histoire: Le monde, l’ Europe, la France (1850 – 1945), L/ES, Paris, Nathan, 2003. / J – M. Lambin, ed., Histoire 1re, ES – L – S, Paris, Hachette, 2003. / G. Bourel en M. Chevallier, eds., Histoire 1re L – ES, Paris, Hatier, 2003.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
103
verplicht is. Daarenboven kan er soms veel meer uitweiding zijn voor de secties L en
ES, maar dit is dan aangeduid in de leerboeken welke delen extra informatie, dus geen
deel van het verplichte leerprogramma, zijn.
In het leerboek van Hatier werd er bitter weinig geschreven over de Vel d’ Hiv, de Vel
d’ Hiv komt enkel voor op de tijdlijn aan het begin van het hoofdstuk van de Tweede
Wereldoorlog. In de tekst zelf over de collaboratie van het Vichy – regime geeft enkel
deze zin het bestaan van de razzia’s aan: “[…]La collaboration la plus honteuse
implique la responsabilité de Vichy dans les rafles et la déportation des Juifs parqués
dans des camps de transit français, et dans la chasse aux résistants menée par la
milice*[…].”300 Deze zin is de enige die refereert naar de razzia’s tijdens de oorlog.
Wat vooral opmerkelijk is, is niet alleen de vermelding van het vervolgen van de
verzetsstrijders in dezelfde zin, maar dat het Verzet in het leerboek een volledige
uitleg krijgt verder in het hoofdstuk. Verder duidt de asterisk aan in de tekst dat het
woord milice in de kantlijn wordt gedefinieerd en verder uitgelegd. Er is wel geen
asterisk aanwezig bij het woord rafles. Er kan hier dus gesproken worden over een
bewuste omissie van de auteurs. Het kan geen onbewuste omissie zijn omdat de
kennis over de Vel d’ Hiv, zeker na de polemieken van 1990 tot 1998, helemaal
opengetrokken werd. De omissie kan te wijten zijn aan het feit dat de auteurs de Vel
d’ Hiv behandelen in het leerboek van terminale. Indien we dit verifiëren merken we
geen enkele vermelding van de Vel d’ Hiv op in de hoofdstukken aangaande de
evolutie van herinneringscultuur; deze handelt enkel de polemieken inzake de
schuldvraag van het Vichy – regime.
In het leerboek van Hachette wordt er al een hint gegeven naar de verschillende
fricties rond de publieke herinnering van de Vichy – collaboratie. Hachette doet dit in
het kader van de schuldvraag en laat ook de naam van Paxton vallen.301 Deze
300 G. Bourel en M. Chevallier, eds., Histoire 1re L – ES, Paris, Hatier, 2003, p. 328. 301 J – M. Lambin , ed., Histoire 1re, ES – L – S, Paris, Hachette, 2003, p. 326.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
104
gedachte werd echter niet verder ontwikkeld, de auteurs geven een
wetenschappelijke naam, maar nuanceren niet. Dit kan beschouwd worden als
singulariteit waardoor de lezer bewust wordt gemaakt van een debat, maar dit niet
genuanceerd genoeg in kaart kan brengen. Misschien is de reden hiervoor dezelfde
als bij het leerboek van Hatier, dat dit thema verder aan bod zal komen in het leerboek
van terminale. De Vel d’ Hiv werd wel vermeld door Hachette in de vorm van een
archiefdocument in het aansluitend dossier – hoofdstuk. De pagina – indeling valt hier
het meeste op. Op de linker pagina staat de titel van het hoofdstuk: “[…]La France de
la collaboration[…].”302 De paragraaf daaronder de datum 1943 met aansluitend de
invoering van de verplichte tewerkstelling. Verder in deze paragraaf wordt weer eens
de datum 1943 aangehaald: “[…]la création, en janvier 1943, de la Milice qui épaule les
Allemands dans la chasse aux résistants et aux juifs[…].”303 Op de rechterpagina staat
dan weer een fragment dat de Vel d’ Hiv uitlegt aan de hand van een politiebevel.304
De interne context is hier gehypothekeerd mits het lijkt in de inleidende paragraaf van
het hoofdstuk dat de Jodenvervolging pas na de creatie van de militie plaatsvond.
Daarenboven onttrekken de auteurs hier de schuld van Vichy omdat eerder, in het
vorig hoofdstuk, aangetoond wordt dat Frankrijk volledig bezet wordt vanaf
november 1942.305 Het impliceert dus dat het Vichy – regime niet verantwoordelijk
geacht kan worden voor de deportaties. Op de tekst betreffende de Vel d’ Hiv wordt
er wel bijgeschreven dat deze razzia gebeurde door de Franse politie, maar er wordt
geen locatie gegeven.306 Er zou, om volledig accuraat te zijn, moeten staan dat dit
gebeurde in Parijs in 1942, dus in feite in de bezette zone en voor de volledige
bezetting van Frankrijk in 1943. De kennis over de data, de Vel d’ Hiv, etc. is gekend en
onderzocht geweest, er is dus sprake van een lacune door de auteurs zelf. Men kan
302 J – M. Lambin, ed., Histoire 1re, ES – L – S, Paris, Hachette, 2003, p. 328. 303 Ibidem, p. 328. 304 Ibidem, p. 329. 305 Ibidem, p. 326. 306 Ibidem, p. 329.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
105
bijna stellen dat er een bewuste misinformatie in schuilt, maar de reden hiervoor
kunnen niet achterhaald worden.
In het leerboek van Nathan werd de Vel d’ Hiv opgenomen in het hoofdstuk over
Frankrijk onder het Vichy –regime. De Vel d’ Hiv fungeert dus in de hoofdtekst van het
handboek en niet in een bijkomend dossier – hoofdstuk. In de aparte paragraaf van de
Vel d’ hiv wordt de rol van de Franse politie in het vet gezet, maar er wordt wel maar
één transitkamp vernoemd: Drancy.307 Terwijl er wel meerdere transitkampen waren
waar gedeporteerden van de Vel d’ Hiv naartoe gestuurd werden. Dit wordt wel
verder uitgelegd in een bijkomend hoofdstuk dat de Shoah behandelt in Frankrijk.308
Naar dat aansluitend hoofdstuk wordt ook in het leerboek zelf gerefereerd aan het
einde van de paragraaf over de Vel d’ Hiv.309 Er kan dus niet geponeerd worden dat
deze lacune een opzettelijke omissie is.
5.1.2 Terminale
Er werden drie leerboeken uitgegeven in het jaar 2004 en alledrie behandelen ze het
thema van de Vel d’ Hiv in het overkoepelend kader van de herinneringscultuur. Er
moet opgemerkt worden dat het deel van la mémoire enkel verplicht is voor de
leerlingen van L en ES. De behandeling en evolutie van de publieke herinnering is dus
enkel van toepassing op de richtingen L en ES.
In het schoolboek van Magnard wordt de evolutie van het publiek geheugen kort
geschetst, vanaf 1960 zeer summier, maar vanaf 1992 worden alle evoluties vermeld:
van de nationale herdenkingsdag in 1993 tot de veroordeling van Papon in 1998.310 Er
wordt zelfs verder ingegaan op de specifieke processen van Touvier en Papon in de
307 J. Marseille, ed., Histoire: Le monde, l’ Europe, la France (1850 – 1945), L/ES, Paris, Nathan, 2003, p. 205. 308 Ibidem, p. 318 – 319. 309 Ibidem, p. 305. 310 B. Binoist, et al., Histoire: Tles ES et L, Paris, Magnard, 2004, p. 226 en 230.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
106
bijlage van het hoofdstuk.311 De thema’s van de processen, de verloop van de
herkenning van de collaboratie en schuld van het Vichy – regime zijn ook terug te
vinden in het leerboek van Bélin.312 Bélin gaat wel gedetailleerder te werk, maar de
auteurs laten ook enkele steken vallen. Dit is bijvoorbeeld het geval over de
bespreking van de film Holocaust van M. Chomsky: “[…] est diffusé en Europe et aux
États -‐ Unis[…].”313 De auteurs beweren een reconstructie te willen weergeven van de
evolutie van de herinneringscultuur, maar deze zin aangaande de film Holocaust, geeft
weer dat hier een belangrijke nuance werd vergeten, namelijk dat Frankrijk eerst de
film niet wou uitzenden (cfr. supra). Bélin heeft wel als enig leerboek een foto van een
buigende Chirac tijdens de herinneringsceremonie van 1995, en dus zijn befaamde
toespraak, aan de Vel d’ Hiv bijgevoegd in de tekst.314 Het is ook in die context dat de
Vel d’ Hiv aangehaald wordt door de auteurs. Bij het overzicht van de strijd om de
publieke herinnering ontbreekt wel een prominente figuur bij Bélin: Mitterrand.
Mitterrand is daarentegen wel aanwezig in het leerboek van Hachette.315 Er is ook een
apart deel voorzien voor de herinneringscultuur van de Shoah in Frankrijk. Verder
werd de Vel d’ Hiv ook vermeld in het kader van de toespraken van Mitterrand, Chirac
en Jospin.316 Wat de drie leerboeken wel gemeenschappelijk hebben, is een
uitgebreid aanbod aan besprekingen van films die de herinneringscultuur van de
Shoah aankaartten. Dit is een opvallende constatatie en het antwoord kan
bijvoorbeeld gevonden worden in de meer en meer gemediatiseerde wereld van
vandaag. Ook het feit dat deze films, of fragmenten ervan, gezien kunnen worden op
kanalen als youtube, geeft de auteurs de mogelijkheid om het onderwerp op een
aantrekkelijke manier aan te pakken.
311 Ibidem, p. 232. 312 L. Bourquin, ed., Histoire: Terminales, ES – L – S, Paris, Bélin, 2004. 313 Ibidem, p. 272. 314 Ibidem, p. 273. 315 J – M. Lambin, ed., Histoire: Terminales ES – L – S, Paris, Hachette, 2004, p. 258. 316 Ibidem, p. 258.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
107
5.2 2006 – 2010
5.2.1 Première
In het jaar 2007 werden vijf leerboeken geproduceerd, waarvan Hatier ook een nieuw
leerboek uitgaf.317 Dit leerboek is niet verschillend van het leerboek van 2004, want
exact dezelfde tekst aangaande de deportatie als in 2004. Wat dus wil zeggen dat er
geen enkele verandering werd doorgevoerd inzake het aanhalen van de Vel d’ Hiv bij
Hatier.
Het tweede leerboek dat een heruitgave deed, was de uitgeverij Nathan.318 De auteurs
behandelen nu de Vel d’ Hiv in het deel getiteld: ‘Vichy et les Juifs’.319 De paragraaf en
verwoording ligt zeer dicht bij de uitgave van 2004. Toch werd er meer aandacht
geschonken aan de Vel d’ Hiv door het toevoegen van een foto over de razzia.320 Het
betreft de foto die ook in deze scriptie geanalyseerd werd (zie afbeelding 3). Zoals
eerder geponeerd, zijn er enkele elementen die doen twijfelen over de foto; of deze
echt een van de razzia van de Vel d’ Hiv in 1942 is (cfr. supra). De foto zelf is versneden
geweest: enkel de twee politieagenten en de achtergrond zijn zichtbaar, het deel van
de foto met de verschrikte gezichten zijn dus volledig weggelaten in het leerboek. De
redenen hiervoor kunnen divers zijn: enerzijds kan men geen enkele Davidster
opmerken, zoals de analyse van Van den Berghe ook aantoonde. Het wegsnijden van
de kinderen en de mensenmassa links op de foto, zou dus kunnen wijzen op een
enigszins bewustzijn van de auteurs van de prominente kenmerken van de
Jodenvervolging. Ten tweede zou dit enkel kunne wijzen op het feit dat de auteurs
duidelijk willen toelichten dat de Franse politie (te herkennen aan de kepie op de foto)
317 G. Bourrel en M. Chevallier, eds., Histoire: 1re L, ES, S, Paris, Hatier, 2007. 318 G. Le Quintrec, ed., Histoire 1re L – ES – S, Paris, Nathan, 2007. 319 Ibidem, p. 232. 320 Ibidem, p. 233.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
108
verantwoordelijk was voor de deportaties. De meest plausibele uitleg is waarschijnlijk
dat laatste.
In de drie volgende schoolboeken werd de Vel d’ Hiv vermeld en uitgelegd in de
hoofdtekst van de handboeken. Dit is het geval voor de leerboeken van Hachette en
Bélin.321 Net zoals in het leerboek van première van 2004, spitst Hachette zich toe op
het aanhalen van Paxton in het debat betreffende de publieke herinnering.322 In het
laatste handboek van première van Bréal, werd de Vel d’ Hiv uitgelicht aan de hand
van een stuk uit een roman over de Vel d’ Hiv.323
5.2.2 Terminale
De drie uitgegeven leerboeken in 2008, vermelden allemaal de Vel d’ Hiv in het kader
van de strijd om de publieke herinnering en de herkenning van de schuld van het Vichy
– regime. Zowel Magnard, Hatier als Bréal hebben ook een foto gepubliceerd van le
Mémorial de la Shoah.324 In 2005 werd le monument du martyr Juif inconnu
geïncorporeerd in le Mémorial de la Shoah, net zoals het monument van de Quai de
Grenelle als de CDJC dat zijn hoofdzetel in le Mémorial de la Shoah te Parijs heeft.325 In
alle leerboeken werd een evolutie geschetst over de inprenting van de
herinneringscultuur in Frankrijk op politiek vlak. De namen Papon, Touvier, Chirac en
Mitterrand zijn alomtegenwoordig, ook aangaande de herinneringsceremonies van de
Vel d’ Hiv. De herinneringscultuur wordt ook bekeken vanuit het oogpunt van de
321 L. Bourquin, ed., Histoire 1re L – ES – S, Paris, Bélin, 2007. / J – M. Lambin, Histoire 1re ES/L/S, Paris, Hachette, 2007. 322 J – M. Lambin, Histoire 1re ES/L/S, Paris, Hachette, 2007, p. 340. 323 T. Gasnier, Histoire 1re L – ES – S, Paris, Bréal, 2007, p. 339. 324 B. Falaize, J – P. Lauby en F. Sirel, eds., Histoire: Le monde contemporain de 1945 à nos jours. Tles, L, ES et S, Paris, Magnard, 2008, p. 283. / G. Bourel en M. Chevallier, Histoire Tle, L – ES – S, Paris, Hatier, 2008, p. 265. / T. Gasnier, ed., Histoire: Tle, L – Es – S, Paris, Bréal, 2008 p. 259. 325 S. N., “Les cérémonies d’ ouverture du Mémorial de la Shoah”, in: Mémorial de la Shoah <http://www.memorialdelashoah.org/index.php/fr/decouvrir-‐le-‐memorial/l-‐institution/les-‐ceremonies-‐d-‐ouverture-‐du-‐memorial-‐de-‐la-‐shoah>, geconsulteerd op 25 mei 2013.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
109
filmcultuur door de auteurs, met wederom een chronologische evolutie van de
uitgebrachte films en de bespreking van de impact op de films.
5.3 2011 en 2012
5.3.1 Première
In het jaar 2011 werden vijf leerboeken gepubliceerd. Het opmerkelijke van dat jaar is
dat twee uitgeverijen, Nathan en Hachette, op één jaar tijd twee leerboeken van
dezelfde graad uitgeven. Het vijfde leerboek is van Hatier, waar geen enkele
vermelding wordt gemaakt van de Vel d’ Hiv.326 Nochtans wordt er wel zeer
uitgebreid ingegaan op de genocide van Joden en Zigeuners, in twee aparte
hoofdstukken. In het hoofdstuk aangaande de Shoah in de concentratiekampen, werd
enkel het verhaal vanuit het nazisme verteld en werd enige betrokkenheid van
Frankrijk niet vermeld. Indien de auteurs de Vel d’ Hiv of deportaties vanuit Frankrijk
niet wilde incorporeren in het hoofdstuk over de Holocaust, zou het moeten hebben
gestaan in het hoofdstuk over de veranderende staatsvorm in Frankrijk (van republiek
naar autoritair Vichy naar republiek). Dit is echter niet het geval. De reden hiervoor
kan zijn dat in het boek van terminale waarschijnlijk de Vel d’ Hiv wordt besproken in
het kader van de publieke herinnering.
Het eerste duo van leerboeken zijn beiden uitgegeven door Hachette, het tweede
weliswaar in samenwerking met Istra.327 Het eerste uitgegeven leerboek van
326 G. Bourel en M. Chevallier, Histoire 1re: Les questions pour comprendre le XXe siècle, Paris, Hatier, 2011. 327 J – M. Lambin, ed., Histoire: Questions pour comprendre le le XXe siècle, premières L – ES – S, Paris, Hachette, mei 2011. / P. Zachary, ed., Histoire: Questions pour comprendre le le XXe siècle 1re L/ES/S, Paris, Hachette – Istra, oktober 2011.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
110
Hachette, in mei 2011, bevat veel compactere informatie over het Vichy – regime. Er
werd enkel een vermelding van de deportaties gedaan in de tekst, voor de rest is er
geen enkele expliciete verwijzing naar de Vel d’ Hiv.328 Dit veranderde een paar
maanden later, toen Hachette – Istra, in oktober 2011, een tweede leerboek uitgaf. In
de tweede uitgave werd de Vel d’ Hiv wel uitgelicht, met bijhorende documentatie
over de interneringskampen in Frankrijk.329 De reden voor deze verandering op een
paar maanden tijd is giswerk. Toch kan de hypothese geformuleerd worden dat na
ontevredenheid van bijvoorbeeld de inspectie, leerkrachten, etc. de uitgeverij
noodgedwongen was de inhoud van het leerboek aan te passen. Het tweede duo
schoolboeken, van Nathan, werden ook in hetzelfde jaar uitgegeven. 330 De specifieke
maanden waarin beide boeken werden uitgegeven, was onmogelijk om te
achterhalen, ook in de CADIST, de databank van de Bibliothèque Diderot, werd dit niet
aangegeven. Als er gekeken wordt naar de representatie van de Vel d’ Hiv, moet er
worden opgemerkt dat deze in beide boeken in exact dezelfde bewoording wordt
geformuleerd. Er is dus niets veranderd tussen beide boeken betreffende de
formulering, wel de methode waarin de Vel d’ Hiv gepresenteerd wordt aan de lezer
verschilt. In de versie van S. Cote werd de Vel d’ Hiv opgenomen in de te kennen en
behandelen les (cours) terwijl bij Le Quintrec de Vel d’ Hiv behandelt wordt al
afsluiting of bijkomend kader (cadrage) van het hoofdstuk.331 In tegenstelling tot het
duo van Nathan, is hier geen sprake van een disfunctie op de inhoud, enkel de
plaatsing in het boek verschilt.
328 J – M. Lambin , ed., Histoire: Questions pour comprendre le le XXe siècle, premières L – ES – S, Paris, Hachette, mei 2011, p. 302. 329 P. Zachary, ed., Histoire: Questions pour comprendre le le XXe siècle 1re L/ES/S, Paris, Hachette – Istra, oktober 2011, p. 120. 330 G. Le Quintrec, ed., Histoire 1re L – ES – S, Nathan, 2011. / S. Cote (ed.). Histoire 1re L – ES – S, Paris, Nathan, 2011. 331 S. Cote, ed., Histoire 1re L – ES – S, Paris, Nathan, 2011, p. 331. / G. Le Quintrec, ed., Histoire 1re L – ES – S, Paris, Nathan, 2011, p. 311.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
111
5.3.2 Terminale
De algemene tendens bij de leerboeken van 2012 is eigenlijk een verderzetting van het
begin van de jaren 2000: de herinneringscultuur in Frankrijk, de evolutie en strijd over
de publieke herinnering wordt in kaart gebracht. In alle leerboeken van deze periode
komt de Vel d’ Hiv voor in het kader van de toespraak van Chirac in 1995, al dan niet
met de bewuste afbeelding van Chirac voor het monument Quai de Grenelle. Er zijn
wel enkele minieme verschillen tussen de leerboeken onderling. Twee ervan,
Magnard en Hatier, zijn mee met de recentste ontwikkeling op de actualiteit en
bekritiseren openlijk het wetsvoorstel van Sarkozy aangaande de verplichte lectuur
van het verhaal van de verzetsstrijder Guy Môquet (cfr. infra).332 Hatier is ook het
enige leerboek dat autokritiek geeft op eerder verschenen schoolboeken; in het deel
over het behoud van de verzetsmythe, wordt de rol die schoolboeken van de collège
daarin aangetoond. Weliswaar neemt Hatier een voorbeeld uit een schoolboek van
Hachette en niet uit hun eigen collectie.333 Dit duidt toch dat de autokritiek eerder op
andere uitgeverijen gericht is dan in de eigen boezem te kijken.
Het leerboek van Hachette legt dan weer de grootste focus op de verwerking van de
publieke herinnering in de film en literatuur, door verschillende films, boeken en
tijdschriften aan te halen.334 Het laatste leerboek, van Bordas, legt ook de nadruk op
de filmcultuur, maar dit in het specifieke kader van de Vel d’ Hiv.335 De Holocaust, in
zijn geheel, was tot nu toe alleen als het voorbeeld van de filmindustrie in het
publieke geheugen in de leerboeken. Bordas brengt hier verandering in door in het
leerboek de Vel d’ Hiv te linken met recent uitgebrachte films, zoals La Rafle (2010),
332 H. Billard, ed., Histoire Terminales ES, L: Regards historiques sur le monde actuel, Paris, Magnard, 2012, p. 53. / G. Bourel en M. Chevallier, ed., Histoire: regards historiques sur le monde actuel, Tle L – ES, Paris, Hatier, 2012, p. 57. 333 G. Bourel en M. Chevallier, ed., Histoire: regards historiques sur le monde actuel, Tle L – ES, Paris, Hatier, 2012, p. 56. 334 V. Adoumié en P. Zachary , eds., Histoire Tles L/ES, Paris, Hachette, 2012. 335 C. Dalbert, ed., Histoire Tle L – ES, Paris, Bordas, 2012.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
112
televisiedocumentaires over de razzia (2010) en door dit ook te linken aan de
inauguratie van de Mémorial de la Shoah te Parijs in 2005.336 Er kan geconcludeerd
worden dat Bordas het dichtst op de actualiteit ingespeeld is. Desalniettemin moet er
ook rekening gehouden worden met andere factoren zoals digitale leerplatformen op
het internet, op de sites van zowel de uitgeverijen als Eduscol, de site van het Franse
onderwijs, net zoals Cd – roms die bij de boeken horen. In het hedendaagse klimaat
van de digitalisering is het moeilijk om over alles zicht te verkrijgen en te houden,
zeker met de opmars van het iPad – leren en intranet voor scholen, waar de
onderzoeker bijna geen toegang kan verschaffen. Er kan dus niet uitgesloten worden
voor de jaren 2000 dat deze digitale leeromgeving misschien belangrijker wordt en
dat de papieren leerboeken zullen moeten inboeten ten opzichte van de digitalisering.
5.4 Conclusie jaren 2000
Aan het begin van de 21e eeuw veranderde veel op wettelijk vlak, vooral voor de
slachtoffers van de Holocaust. In 2000 werd een wet goedgekeurd die kinderen van
gedeporteerde ouders, recht gaf op een schadevergoeding van de staat. In 2004 werd
die wet nog uitgebreid met verdere geldelijke compensaties voor het geleden leed.337
Niet alleen schadevergoedingen voor de wezen werden bij wet gestemd, ook werd er
een commissie aangesteld om de berovingen van Joodse bezittingen te traceren en
zo een schadevergoeding aan het nageslacht te kunnen geven. Dit rapport werd
onder leiding van de eerste minister, Jean Mattéoli.338 Na de grote debatten in de
jaren 1990, wordt de publieke herinnering niet meer aangekaart en is er ruimte om
336 C. Dalbert, ed., Histoire Tle L – ES, Paris, Bordas, 2012, p. 55. 337 S.n., “L’indemnisation des orphelins”, in: ONACVG, <http://www.onac-‐vg.fr/fr/missions/indemnisations-‐orphelins-‐guerre/>, geconsulteerd op 25 mei 2013. 338 J. Mattéoli, ed., Rapport Général: Mission d’étude sur la spoliation des Juifs de France, La documentation française, République française, 2000.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
113
over schadevergoedingen te debatteren. De publieke herinnering zal opnieuw
beproefd worden tijdens het presidentschap van Sarkozy. In 2007 had Sarkozy het
plan opgevat dat de brief van Guy Môquet, een geëxecuteerde Verzetsstrijder in 1941,
in elk Lyceum moest worden voorgelezen door de leerkracht.339 Môquet schreef een
brief aan zijn ouders net voor hij op 17 – jarige leeftijd geëxecuteerd werd. Het plan
van Sarkozy werd niet warm onthaald en verdeelde de publieke opinie. Aan de ene
kant was Môquet zelf het onderwerp van discussie doordat sommigen zijn brief
interpreteren als een communistische aanval ten opzichte van het kapitalisme, andere
percipiëren zijn brief als een aanklacht tegen het nazisme. De linkse fractie in Frankrijk
betichtte Sarkozy er dus van een linkse held voor zijn kar te spannen. Aan de andere
kant is er het ongenoegen van de leerkrachten zelf, die zich sterk in hun vrijheid
beperkt voelen. Verder klagen de leerkrachten ook het feit aan dat de president deze
verzetslectuur oplegt en dus een monopolie tracht te vergaren op de herinnering.340
De frictie tussen de top down – herinneringscultuur en de bottom up –
herinneringscultuur is hier heel prominent aanwezig. Het debat draait rond wie de
publieke herinnering mag of zou mogen controleren. Heel anders dan in de jaren
1960, verroeren de leerkrachten en media zich tegen het besluit van de president,
toch zullen sommige auteurs van leerboeken deze materie opnemen in hun
leerboeken. Dit wil echter niet zeggen dat de materie de facto gegeven zal worden in
de klas.
Bij de bottom up – herinneringscultuur bewegen een heel aantal zaken. Ten eerste is
er de inauguratie van de Mémorial de la Shoah in 2005, dat nu de centrale plaats
aanduidt voor de herinneringscultuur van de Shoah en dus ook de Vel d’ Hiv. In
339B. Crumley, “A French debate over Guy Môquet”, in: Time World, 23 oktober 2007, <http://www.time.com/time/world/article/0,8599,1674710,00.html>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 340 L. Cédelle, “La lecture de la lettre de Guy Môquet divise les enseignants”, in: Le Monde, 19 oktober 2007, <http://www.lemonde.fr/societe/article/2007/10/19/la-‐lecture-‐de-‐la-‐lettre-‐de-‐guy-‐moquet-‐divise-‐les-‐enseignants_968843_3224.html>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
114
datzelfde jaar is er ook de opstart van de EJP.341 De EJP wordt gesponsord door de
EJDF, gecreëerd in 2002 door Europa.342 De EJDF zorgt niet alleen voor een financiële
ondersteuning van de Joodse gemeenschap in Europa, het verdedigd ook de rechten
van deze gemeenschap en heeft een grote invloed op Europa.343 Niet alleen op
Europees vlak komen er initiatieven, ook de Mémorial de la Shoah heeft een heuse
educatiedepartement dat nauw samenwerkt met het ministerie van onderwijs in
Frankrijk: van rondleidingen tot mogelijke vormingen van leerkrachten en
lespakketten voor in de klas.344 Er is ook een nationale wedstrijd in Frankrijk,
georganiseerd door de CNDP.345 De CNDP organiseert jaarlijks de CNRD (Concours
National de la Résistance et de la Déportation) een wedstrijd voor scholieren uit de
collège en de Lycée. Het hoofddoel van de CNRD is het bijbrengen van de
herinneringscultuur en de geschiedenis van de Shoah bij scholieren. Er zijn
verschillende categorieën van proeven, naargelang de aard van de taak (individueel of
niet), waarin leerlingen een tekst moeten schrijven volgens een vooraf opgesteld
thema, in een bepaalde tijd (hangt af van de taak) in de klas.346 Deze wedstrijd werd
voor het eerst voorgesteld door de minister van onderwijs in 1961, maar pas vanaf de
laatste jaren is het belang gestegen voor de concours en is de focus vooral gericht op
le devoir de mémoire. Niet alleen de overheid promoot deze wedstrijd, ook de
individuele associaties van gedeporteerden, zoals de FNDIRP, maken gretig reclame
op hun sites voor dit initiatief.
341 EJP: European Jewish Press, in: <http://www.ejpress.org/about/>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 342EJDF: European Jewish Development Fund, in: <http://www.ejdf.eu/index.asp?catID=7988&siteLang=2> geconsulteerd op 26 mei 2013. 343 S.N., “Our Genesis”. In: EJDF, 12 februari 2009, < http://www.ejdf.eu/index.asp?catID=7988&siteLang=2>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 344 S.n., “Pédagogie formations”. In: Mémorial de la Shoah, <http://www.memorialdelashoah.org/index.php/fr/pedagogie-‐formation/conseils-‐pour-‐enseigner>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 345 CNDP: Centre National de Documentation Pédagogique, in: <http://www.cndp.fr/crdp-‐creteil/le-‐crdp>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 346 S.n., “Concours National de la Résistance et de la Déportation”, in: Eduscol, <http://eduscol.education.fr/cid45607/concours-‐national-‐de-‐la-‐resistance-‐et-‐de-‐la-‐deportation.html>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
115
Niet alleen op nationaal vlak zijn er veranderingen, ook op het Europese en het
internationaal toneel zijn er veranderingen. Allereerst zal de EU en de Raad van
Europa in 2001 een Holocaust -‐ herinneringsdag vastleggen op 27 januari.347 Deze dag
wordt ook gevierd in de Mémorial de la Shoah, Yad Vashem, etc. De connectie tussen
Yad Vashem en le Mémorial kwam er door enerzijds de groeiende populariteit van le
Mémorial, maar ook de internationalisering van de datum van 27 januari als
herinneringsdag. De VN nam in 2005 een resolutie aan waardoor het Outreach
Programme gecreëerd werd, maar ook de affirmatie van de datum 27 januari als
herinneringsdatum voor de Holocaust in opgenomen werd.348 Dit Outreach
Programme werkt ook nauw samen met IHRA, waardoor de samenwerking van
verschillende landen aangaande de herinnering van de Holocaust bewerkstelligd
wordt. Deze programma’s en organisaties versterken ook de verschillende
samenwerkingen van musea en memorials zoals Yad Vashem, le Mémorial de la Shoah
en de United States Holocaust Memorial Museum, wat ook een onderlinge
beïnvloeding teweegbrengt.349
Het onderwijs en de internationale gemeenschap springen mee op de kar van de
actualisering van de herinneringscultuur aangaande de Holocaust, ook kent het thema
van de Vel d’ Hiv een ware heropleving in de publieke herinnering. De roman van T.
Rosnay, Elle s’appelait Sarah, kwam uit in 2007, maar zou pas een ware impact hebben
wanneer de verfilmde versie getoond wordt in 2010. Net voor het uitkomen van de 347 S.N., “Holocaust Rememberance Day”, in: Council of Europe, < http://hub.coe.int/27-‐january-‐holocaust-‐remembrance-‐day>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 348 S. n., “About the Holocaust and the Unated Nations Outreach Programme”, in. : the Unated Nations Outreach Programme, <http://www.un.org/en/holocaustremembrance/ >, geconsulteerd op 26 mei 2013. 349 K. De Clerq, La mémoire Evolue. De plaats van holocaustmusea in de veranderende Franse politieke herinnering vanaf het midden van de jaren 1990 tot nu, Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 2012, p. 25. (promotor: K. Van Nieuwenhuyse).
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
116
verfilming van Elle s’ appelait Sarah, werd de film La Rafle, in 2010, uitgebracht. Beide
films zorgden voor een heropflakkering van de debatten in de pers over de Vel d’ Hiv.
Niet de gebeurtenissen an sich werden gecontesteerd, de discussie spitste zich toe op
de emotionele impact van de Vel d’ Hiv.350 Er treedt hier een nieuwe soort van
herinneringsverwerking op; niet meer de rol van het Vichy – regime tijdens de razzia
houdt de Fransen bezig, maar het emotionele geheugen. Door de films worden voor
de eerste keer ‘gezichten’ gegeven aan de Vel d’ Hiv. Dit kon vroeger niet door het lak
aan fotomateriaal, wat zich ook reflecteert in de leerboeken: de Vel d’ Hiv wordt
besproken in de leerboeken, maar zelden wordt er een foto bijgestoken of een
getuigenis van de gedeporteerden. Dit laatste element is ook partieel het gevolg van
de latere ontsluiting van sommige archieven. Door de uiterst realistische weergave
van de films, wordt de traumatische gebeurtenis van de Vel d’ Hiv ook tastbaar en
kunnen deze ook een emotionele gewaarwording losweken van het publiek of zoals
gezegd in een recensie van de Guardian: “[…]La Rafle [de film] has been hailed as an
important step in France's acknowledgment of its complicity in the crimes of the
Occupation[…]”.351
Het jaar 2012 wordt werd weer gekenmerkt met de (kleine) controverse rond de
herinneringsdag van de Vel d’ Hiv in juli 2012. President Hollande benadrukte in zijn
toespraak de nood om het publieke geheugen te blijven onderhouden, de herinnering
aan de Vel d’ Hiv mag absoluut niet verloren gaan.352 Men moet deze nadruk op het le
350 E. Libiot, “L’histoire d’un film…Elle s’appelait Sarah”, in: L’Express, 14 oktober 2010, <http://www.lexpress.fr/culture/cinema/l-‐histoire-‐d-‐un-‐film-‐elle-‐s-‐appelait-‐sarah_927114.html>, geconsulteerd op 26 april 2012. / S. Benamon en F. Leclerc, “La Rafle, la réalisatrice et le produceur racontent”, in: L’Express, 10 maart 2010, <http://www.lexpress.fr/culture/cinema/la-‐rafle-‐la-‐realisatrice-‐et-‐le-‐producteur-‐racontent_854130.html?p=2>, geconsulteerd op 26 april 2012. 351 L. Davies, “La Rafle confronts wartime stain on French history”, in: The Guardian, 9 maart 2010, <http://www.guardian.co.uk/world/2010/mar/09/la-‐rafle-‐film-‐france-‐war>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 352 A -‐ S. Raujol, “A Closer Look at Hollande’s Vel d’Hiv Speech Controversy”, in: La jeune politique, 29 juli 2012, <http://lajeunepolitique.com/2012/07/29/a-‐closer-‐look-‐at-‐hollandes-‐vel-‐dhiv-‐speech-‐controversy/>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
Deel III: Analyse van het bronnenbestand
117
devoir kaderen in het huidige klimaat van Frankrijk, waarin het antisemitisme weer de
kop opsteekt. Dit is ook te merken bij de FN, partij van Marine Le Pen. In het
statement Paul – Marie Couteaux, lid van de FN, ,reageert hij op de toespraak van
Hollande. Couteaux verwijt Hollande de herkenning van de schuld van Vichy tijdens de
collaboratie. Hij is van mening dat enkel nazi – Duitsland verantwoordelijk geacht
moet worden voor de razzia van de Vel d’ Hiv en dat dus de Franse politie enkel de
bevelen uitvoerden van het nazisme, op het risico van hun eigen leven.353 Deze frictie
tussen links en rechts op het politieke platform van vandaag zorgt voor een
heropleving van de debatten, niet alleen op politiek vlak. Ook het recente historisch
wetenschappelijke boek van Alain Michel, zelf historicus en verbonden aan Yad
Vashem, stelt het Vichy – regime in vraag.354 Michel zorgde voor een polemiek in de
Franse pers en heropende zo, anno 2012, het debat rond de publieke herinnering
tussen de verschillende herinneringsgroeperingen.
353S.n., “Communiqué de presse de P-‐M. Couteaux”, in: Le site officiel du FN, 22 juli 2012, < http://www.frontnational.com/2012/07/communique-‐de-‐presse-‐de-‐paul-‐marie-‐couteaux/>, geconsulteerd op 26 mei 2013. 354 D. Ruzié, “A propos de 'Vichy et la Shoah' d'Alain Michel: Etait-‐ce bien utile ?”, in: UPJF, 16 juli 2012, < http://www.upjf.org/fr/5146.html>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
Deel IV: Conclusie
119
Na het overlopen, in chronologische volgorde, van de leerboeken merken we
algemene evolutie betreffende de verwerking van het Vichy – verleden met als
speerpunt de Vel d’ Hiv. De eerste periode, 1951 – 1969, toonde duidelijk aan dat de
gaullistische mythe nog steeds een grote invloed had, het was de publieke
herinnering met uitstek voor de Fransen. De naam zelf, gaullistische mythe, gaf aan
dat deze herinneringscultuur gestuurd werd door de Gaulle zelf, vanaf het einde van
de Tweede Wereldoorlog. Toch kan er gesproken worden over een wankelende
verzetsmythe vanaf het einde van de jaren 1960. Meerdere herdenkingsgroepen,
sommigen al actief vanaf 1944, beginnen meer en meer in de aandacht te komen. Dit
vertaalde zich ook naar filmmakers die het verhaal van de Holocaust verfilmde, maar
gecensureerd werden door de Franse Staat. Deze dynamiek illustreert zeer goed de
strijd om de hegemonie over de publieke herinnering waarin twee belangengroepen
tegenover elkaar staan. Aan de ene kant het politieke establishment en aan de andere
kant intellectuelen, kunstenaars en overlevende slachtoffers van de Holocaust. De top
down – herinneringscultuur kreeg ook steun van bottom up – organisaties zoals de
ADMP. De publieke herinnering werd wel voor deze periode volledig bepaald door de
gaullistische mythe en de oorlog van Algiers. Er is dus sprake van een dominantie van
een top down – hegemonie over de publieke herinnering. Dit werd ook gereflecteerd
in de schoolboeken van deze periode, waarin van een summier, niet verplichte
bespreking van Vichy, tot een wet in 1962 van de verplichte materie van de Tweede
Wereldoorlog. Ondanks de wet, werd de Vel d’ Hiv nooit teruggevonden in de
schoolboeken van deze periode, net zoals de uitdrukkelijke schuldvraag van het Vichy
– regime. Dit veranderde wel naar het einde van de jaren 1960, door Mei’68,
opkomende films, maar de echte doorbraak kwam er in 1973, bij de uitgave van
Paxton’s boek Le syndrome de Vichy.
Deel IV: Conclusie
120
De impact van Paxton was enorm in de publieke ruimte omdat het debat werd
aangewakkerd over de schuldigen van de deportaties. Op internationaal vlak
begonnen slachtoffers van de Holocaust ook gerechtigheid te eisen van Duitsland,
wat resulteerde in enkele belangrijke processen. In Frankrijk ontstonden twee
stromingen die elk een andere invulling hadden over de Holocaust. De eerste kan
gesymboliseerd worden door Klarsfeld, die als advocaat de strijd aanbindt voor de
erkenning van het geleden leed voor de slachtoffers en de ontmaskering van het
Vichy – regime als een collaborerend regime met de Holocaust. Verder schieten
organisaties, zoals de FNDIRP, als paddenstoelen uit de grond om op hun beurt de
herkenning van de staat en de publieke opinie te krijgen. Deze beweging kreeg ook
tegenkanting door een andere bottom up – herinneringscultuur. Het negationisme
tierde welig in de jaren 1970 en kreeg ook een spreekbuis bij de media, wat voor
controverse zorgde bij de slachtoffers en overlevende van de Shoah. In de jaren 1970
was een waar welles – nietesspel aan de gang tussen beide partijen totdat de wet van
Gayssot uiteindelijk het negationisme aan banden legde in 1990. Dit decennium kan
dus beschouwd worden als een eerste echte stap richting de afschaffing van de
gaullistische mythe. Toch zal de top down – hegemonie over het publieke geheugen
hier weer de bovenhand halen, onder andere door het actief ingrijpen van de politiek
door het verbod op het vertonen van Ophüls’ film, maar dan weer de
documentairefilm Holocaust, onder publieke en internationale druk toch te vertonen.
De top down – herinneringscultuur begon te wankelen in de jaren 1970, niet alleen
door de verschillende erkenningsorganisaties, maar ook onder de invloed van de
internationale druk. Heel deze evenwichtsoefening, het uitbreiden van de kennis over
Vichy werd echter niet gereflecteerd in de leerboeken, enerzijds doordat sommige
leerboeken uitgegeven werden aan het begin van de jaren 1970 en anderen die,
omwille van het verhitte debat, de storm eerst wilden uitzitten.
Deel IV: Conclusie
121
De doorbraak aangaande de verwerking en implementering van de Vel d’ Hiv in
Frankrijk kwam er pas in de jaren 1990. De jaren 1980 speelden hier een belangrijke
voorbereidende rol in. In de jaren 1980 wordt er actief ingezet op het voor de rechter
dagen van Vichy – collaborateurs zoals Touvier, Papon, maar vooral het proces van
Klaus Barbie laat een diepe indruk na. Ondertussen deconstrueerde Klarsfeld de foto
van de Vel d’ Hiv van 1944 (zie afbeelding 2) en groef hij dieper in de archieven. De
wetenschappelijke wereld publiceerde meer en meer werken, die een gedetailleerder
beeld weergaven van Vichy en de Holocaust waardoor informatie ook beschikbaarder
werd voor de auteurs van leerboeken. We zien ook het fenomeen van de devoir de
mémoire zijn intrede doen in de publieke herinnering als het gevolg van de processen
van collaborateurs. Deze tendens vertaalde zich ook beetje bij beetje naar de
leerboeken van de jaren 1980 die in het thema Tweede Wereldoorlog een stuk
voorzien voor de verwerking van dit verleden in Frankrijk. De jaren 1980 kunnen dus
eerder beschouwd worden als een ‘aanloopdecennium’ naar de jaren 1990 voor de
dynamiek van de publieke herinnering. Deze tendens van de devoir de mémoire
explodeerde in de jaren 1990. Dit was enerzijds te wijten aan het ophefmakende
proces van Papon, anderzijds waren deze keer de presidenten van Frankrijk die
geconfronteerd werden met de druk van de bottom up – herinneringscultuur.
De jaren 1990 kenmerken zich door de overname van de bottom up – bewegingen van
de hegemonie over de herinneringscultuur in Frankrijk. Onder druk van groeperingen
zoals de FNDIRP, de Comité du Vel d’ Hiv 42, etc. werden opeenvolgend de
presidenten Mitterrand, Chirac en Jospin genoopt tot het officieel herkennen van de
Vel d’ Hiv en de mensenrechten schendingen van de Franse Staat tijdens het Vichy –
regime. Dit was de belangrijkste overwinning voor de bottom up – bewegingen in de
jaren 1990. Verder stond Klarsfeld ook niet stil, hij ontdekte le fichier juif in de
archieven van het ministerie d’ Anciens Combattants, wat de grote schuld van Vichy
ontegensprekelijk bewees. In de leerboeken merken we dat de Vel d’ Hiv een vaste
plaats veroverd heeft in de leerboeken. We bemerken wel een evolutie aangaande
het voorkomen van de Vel d’ Hiv in de leerboektekst: van een item in het
Deel IV: Conclusie
122
overkoepelend hoofdstuk van de Tweede Wereldoorlog naar een verhuis naar het
hoofdstuk over le devoir de mémoire en de evolutie van het publieke geheugen in
Frankrijk. De Vel d’ Hiv werd van het statuut gebeurtenis gekatapulteerd naar het
voorbeeld van de herinneringscultuur, en de daarmee verbonden strijd voor de
herkenning, in Frankrijk. Deze tendens van de Vel d’ Hiv werd enkel nog maar
versterkt in de leerboeken van de jaren 2000.
In het laatste decennium hebben zich verschillende evolutie ontplooid. De invoering
van de Holocaust herinneringsdag door de Europese en internationale gemeenschap,
het intensifiëren van de banden tussen verschillende memoriemusea en organisaties.
Dit laatste element is ook zichtbaar in het aanbod van de musea inzake de aanrijking
van pedagogische middelen voor leerkrachten, leerlingen en schoolgroepen. Hierin
moet ook de evolutie van digitale media zijn plaats opeisen door de toevoeging van
Cd – roms, bijkomende informatie op uitgeverssites en eduscol voor leerkrachten en
leerlingen in het onderwijs, intranet in scholen, etc. Al deze elementen zorgen voor
vele mogelijkheden om de herinneringscultuur over te brengen op jongeren, wat de
vraag doet rijzen of het leerboek dan niet overbodig dreigt te worden. We bemerken
een gestage evolutie naar de incorporatie van het thema van de Vel d’ hiv in de
hoofdstukken aangaande la mémoire de la France, waarin de polemieken op politiek
vlak rond herkenning van de Holocaust worden uitgelegd in de schoolboeken. Dat
deze hoofdstukken rond de vorming van het publieke geheugen noodzakelijk zijn, is
duidelijk merkbaar aan de huidige evolutie in de Franse politiek in 2012.
We kunnen dus concluderen dat de evolutie van de leerboeken in Frankrijk zeer sterk
gelinkt zijn, en soms afhangen, van de actualiteit in de desbetreffende periode.
Leerboeken evolueren van een staatsinstrument, waarin de gaullistische mythe in
stand werd gehouden naar een instrument dat juist verandering bewerkstelligt en
nieuw wetenschappelijk onderzoek toevoegt aan het leerboek. Er is wel een variabele
dat niet te controleren valt en dat zijn de motieven van de auteurs, er kan enkel
gespeculeerd worden over waarom de ene uitgave van een leerboek zoveel kan
Deel IV: Conclusie
123
verschillen van een andere. Verder bemerken we over de hele lijn, het quasi
ontbreken van foto’s zelf van de Vel d’Hiv, terwijl foto’s over de algemene elementen
van de Holocaust wel voorhanden zijn in de leerboeken. De reden hiervoor kan
gesitueerd worden in bepaalde periodes door het gebrek aan materiaal, niet
ontsloten archief, maar voor de recentere periodes kan beargumenteerd worden dat
deze afbeeldingen misschien te vinden zijn in de digitale leeromgeving.
Indien we de evolutie van de hegemonie over de herinneringscultuur bekijken,
merken we telkens enkele golfbewegingen op die hun impact hebben op de
leerboeken. Tot 1970 kan gesteld worden dat de leerboeken de deining van het
gaullisme volgt, maar dat, vooral in de jaren 1980 de leerboeken de bottom up –
herinneringscultuur toevoegen aan de leerboeken. In de jaren 1990 en 2000 nemen de
leerboeken zelfs het voortouw, door de hele hetze rond de herkenning van de Vel d’
Hiv in te kaderen in het debat rond le devoir de mémoire. Of deze nieuwe interesse,
mede door de filmcultuur, zich zal staande kunnen houden is een vraag voor de
toekomst.
124
Bibliografie
ONUITGEGEVEN BRONNEN
S.n. Données mondiales de l’éducation: France. UNESCO, S.l. 7e édition, 2010/11.
S. n. L’Evolution du système éducatif en France: Rapport National, Ministère de
l’éducation nationale, de l’enseignement supérieur et de la recherche, s.l., juillet 2004.
S.n. “Transmission de la mémoire de l’Holocauste et prévention des crimes contre
l’humanité : une approche transversale”. In: Mémoire de l’Holocauste, Conseil de
l’Europe, s. l., s.d.
MATTÉOLI (J.), ed. Rapport Général: Mission d’étude sur la spoliation des Juifs de
France. s.l., La documentation française, République française, 2000.
125
UITGEGEVEN BRONNEN
ADOUMIÉ (V.) en ZACHARY (P.), eds. Histoire Tles L/ES. Paris, Hachette, 2012.
BAILLE (S.), BRAUDEL (F.) en Philippe (R.). Le monde actuel: histoire et civilisation.
Paris, collection R. Philippe, Bélin, 1963.
BARBIER (D.), et.al. La guerre des mondes: 1939 à nos jours (terminales). Paris,
Magnard, 1983.
BAYLAC (M – H.). Histoire Terminale: le monde de 1939 à nos jours. Paris, Bordas, 1998.
BÉNICHI (R.) en Mathiex (J.), eds. Histoire: le monde de 1939 à nos jours. Paris,
Hachette, 1983.
BÉNICHI (R.), et al. Histoire de 1945 à nos jours: classes terminales. Paris, Hachette,
1989.
BERSTEIN (S.) en MILZA (P.), eds. Histoire: Classe terminale de 1939 à nos jours,
collection Berstein – Milza. Paris, Hatier, 1983.
BERSTEIN (S.) en MILZA (P.), eds. Histoire, classe de première: De la fin du XIXe siècle au
lendemain de la seconde guerre mondiale. Paris, Hatier, 1988.
BERSTEIN (S.) en MILZA (P.), eds. Histoire terminale. Paris, Hatier, 1995.
BERSTEIN (S.) en MILZA (P.), eds. Histoire Terminales. Paris, Hatier, 1998.
126
BILLARD (H.), ed. Histoire Terminales ES, L: Regards historiques sur le monde actuel.
Paris, Magnard, 2012.
BINOIST (B.), et al. Histoire: Tles ES et L. Paris, Magnard, 2004.
BOICHARD (J.), DOSDAT (G.) en PRÉVOT (V.). Le monde depuis 1939: classes terminales,
section G. Cours V. Prévot, Bélin, 1970.
BOUILLON (A.)en CORRE (S.). Histoire première G. Paris, Dunod, 1982.
BOUILLON (J.) et.al. Le temps présent: Le XXe siècle depuis 1939. Paris, Bordas, 1983.
BOUILLON (J.), BRUNEL (F.) en Sohn (A-‐M.). 1914/1945: Le monde contemporain
(terminales). Paris, Bordas, 1980.
BOUREL (G.) en CHEVALLIER (M.), ed. Histoire: regards historiques sur le monde actuel,
Tle L – ES. Paris, Hatier, 2012.
BOUREL (G.) en Chevallier (M.), eds. Histoire 1re L – ES. Paris, Hatier, 2003.
BOUREL (G.) en CHEVALLIER (M.), eds. Histoire: 1re L, ES, S.Paris, Hatier, 2007.
BOUREL (G.) en CHEVALLIER (M.). Histoire Tle, L – ES – S. Paris, Hatier, 2008.
BOUREL (G.) en CHEVALLIER (M.), eds. Histoire 1re: Les questions pour comprendre le
XXe siècle,. Paris, Hatier, 2011.
BOURQUIN (L.), ed. Histoire: Terminales, ES – L – S. Paris, Bélin, 2004.
127
BOURQUIN (L.), ed. Histoire 1re L – ES – S.Paris, Bélin, 2007.
CARLOT (Y.), et al. Histoire et Géographie, 1re STI – STL – SMS. Paris, Nathan, 1997.
CHAULANGES (M.) en PREVSNER (M.). Histoire: première technique. Paris, Delagrave,
1969.
COTE (S.), ed. Histoire 1re L – ES – S. Paris, Nathan, 2011.
DALBERT (C.), ed. Histoire Tle L – ES. Paris, Bordas, 2012.
DANGUILLAUME (G.) en ROUABLE (M.). Histoire: classe de 1ère E et 1ère F. Paris,
Dunod, 1969.
DANGUILLAUME (G.) en ROUABLE (M.). Connaissance du monde contemporain, 1ère
année, classe préparatoire au BEP. Paris, Dunod, 1970.
DENIS (Y.), et al. Histoire: classe de 1re. Paris, Istra, 1988.
DOREL – FEERÉ (G.), ed. Histoire: Classes de Terminales. Paris, Bréal, 1998.
DUROSELLE (J-‐B.). Histoire. Le monde contemporain: classe Terminales. Paris,
collection J. Monnier, Nathan, 1962.
FALAIZE (B.), LAUBY (J – P.) en SIREL (F.), eds. Histoire: Le monde contemporain de
1945 à nos jours. Tles, L, ES et S. Paris, Magnard, 2008.
FRANÇOIS (D.), ed. Histoire: classes terminales. Paris, Nathan, 1983.
FRANK (R.), ed. Histoire terminales. Paris, Bélin, 1989.
128
FRANK (R.) en ZANGHELLINI (V.), eds. Histoire: 1re L, ES, S. Paris, Bélin, 1994.
FRANK (R.), ed. Histoire Term L, ES, S. Paris, Bélin, 1995.
GASNIER (T.), ed. Histoire: Tle, L – Es – S. Paris, Bréal, 2008 p. 259.
GAUTHIER (A.) en HUSSON (J – P.). Histoire terminales. Paris, Bréal, 1995.
GIRARD (L.), ed. Le monde contemporain: histoire et civilisation. Paris collection d’
Histoire. Paris, Bordas, 1968.
GUIFFAN (J.), PRÉVOT (V.) en SIFFLET (A – M). Histoire du monde moderne 1870 – 1945,
Cours V. Prévot. Paris, Bélin, 1977.
HALLYNCK (P.) en BRUNET (M.). Histoire Contemporaine. Paris, Masson et Cie, 1951.
HALLYNCK (P.). Le monde contemporain de 1914 à nos jours, classes terminales. Paris,
Masson et Cie, 1962.
KIEFFER (J – L.), POMMEROLLE (F.) en Zanghellini –Locatelli (H.). De 1914 à nos jours:
Histoire 1re G,Cours Lebrun – Zanghellini. Paris, Bélin, 1982.
LAMBIN (J – M.). Histoire 1re. Paris, Hachette, 1994.
LAMBIN (J – M.). Histoire terminales. Paris, Hachette, 1995.
LAMBIN (J – M.). Histoire terminales. Paris, Hachette, 1998.
LAMBIN (J – M.), ed. Histoire 1re, ES – L – S. Paris, Hachette, 2003.
129
LAMBIN (J – M.), ed. Histoire: Terminales ES – L – S. Paris, Hachette, 2004.
LAMBIN (J – M.). Histoire 1re ES/L/S. Paris, Hachette, 2007.
LAMBIN (J – M.), ed. Histoire: Questions pour comprendre le le XXe siècle, premières L –
ES – S. Paris, Hachette, mei 2011.
LEBRUN (F.) en Zanghellini (V.), eds. Histoire: terminales. Paris, Bélin, 1983.
LE QUINTREC (G.), ed. Histoire 1re L – ES – S. Paris, Nathan, 2007.
MARSEILLE (J.), ed. Histoire 1re, Paris, Nathan, 1988.
MARSEILLE (J.), ed. Histoire 1re L, ES, S. Paris, Nathan, 1994.
MARSEILLE (J.). Histoire: Le monde de 1939 à nos jours (terminales). Paris, Nathan,
1998.
MARSEILLE (J.), ed. Histoire: Le monde, l’ Europe, la France (1850 – 1945), L/ES. Paris,
Nathan, 2003.
POMMEROLLE (F.), ed. Histoire 1reG. Paris, Bélin, 1988.
POMMEROLLE (F.), ed. Histoire : 1re G. Paris, Bélin, 1993.
PRÉVOT (V.), ed. Connaissance du monde contemporain: préparation au BEP. Paris,
Bélin, 1973.
PROST (A.), ed. Histoire: classes terminales. Paris, Colin, 1983.
130
QUÉTEL (C.). L’ histoire depuis 1945 (terminales). Paris, Bordas, 1994.
TAPIÉ (V. L.) en GENET (L.), ed. Le monde contemporain: classe terminales. Paris,
Collection d’ Histoire Hatier, 1962.
TAPIÉ (V. L.) en GENET (L.), ed. Le monde contemporain: classes terminales. Paris,
Collection d’ Histoire Hatier, 1966.
WOLIKOW (S.), ed. Histoire du temps présent: 1939/1982 (terminales), Paris, Messidor,
1983.
ZACHARY (P.), ed. Histoire: Questions pour comprendre le le XXe siècle 1re L/ES/S. Paris,
Hachette – Istra, oktober 2011.
ZANGHELLINI (V.). Histoire Term L, ES, S. Paris, Bélin, 1998.
131
LITERATUUR
AERTS (K. ) en De Wever (B.). “Het verzet in de publieke herinnering in Vlaanderen.”
In: BTNG XLII, 2012, nr. 2/3, pp. 78 – 107.
ALEXANDER (M.S.). “The Fall of France 1940.” In: Martel (G.), ed. The World War Two
Reader, New York, Routledge, , 2004, pp. 4 – 39.
ATACK (M.). “L’armée des ombres and La chagrin et la pitié : Reconfigurations of Law,
Legalities and the State in post-‐1968 France.” In : PEITSCH (H.), BURDETT (C.) en
GORRARA (C.), eds. European memories of the Second World War. Oxford, Berghahn,
1999, pp. 160 -‐ 174.
BARCELLINI (S.). “Sur deux journées nationales commémorant la déportation et les
persécutions des Années noires”. In: Vingtième Siècle Revue d’ Histoire, nr. 45, (januari
– maart 1995), pp. 78 -‐ 98
BATHILDE (S.) en TRAMIER (J-‐M.). Histoire de l’ Éducation nationale de 1789 à nos jours:
de la vocation à la fonctionnarisation. France, Éllipses Édition Marketing, 2007, 272p.
BEEVOR (A.) en COOPER (A.). Parijs na de bevrijding, Amsterdam, Ambo, 2010, 439p.
BERGOUNIOUX (A.). “Le Contenu des manuels de l’enseignement secondaire.” In:
L’enseignement de la Choa. Comment les manuels d’histoire présentent-‐ils
l’extermination des Juifs au cours de la deuxième guerre mondiale? (table ronde), Paris,
CDJC, 14 maart 1984, pp. 7 – 24.
BEYENS (N.). Overgangspolitiek: De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de
Tweede Wereldoorlog. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2009, 367p.
132
CALLU (A.). “Les archives du général de Gaulle: bilan critique et perspectives.” In:
Vingtième siècle Revue d’ Histoire, nr. 2 (oktober – december 2006), pp. 181 -‐189.
CARRIER (P.). Holocaust monuments and national memory cultures in France and
Germany since 1989: the origins and political function of the Vel d’ Hiv in Paris and the
Holocaust Monument in Berlin. New York, Berghanbooks, 2005, 267p.
CONAN (E.) en ROUSSO (H.). Vichy: Un passé qui ne passe pas. Paris, Fayard, 1994,
327p.
CURTIS (M.). Verdict on Vichy: Power and Prejudice in the Vichy France Regime. New
York, Arcade Publishing, 2002, 419p.
DE CLERQ (K.). La mémoire Evolue. De plaats van holocaustmusea in de veranderende
Franse politieke herinnering vanaf het midden van de jaren 1990 tot nu. Leuven
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 2012, p. 25.
(promotor: K. Van Nieuwenhuyse), 109p.
DE WEVER (B.). “Collaboration.” In: MERRIMAN (J. M.) en WINTER (J.M.), eds. Europe
since 1914: encyclopedia of the age of war and reconstruction. Detroit (Michigan),
Thomson Gale, 2006, Vol. 2, pp. 630 – 637.
FENBY (J.). The general Charles De Gaulle and the France he saved, London, Simon &
Schuster, 2010, 707p.
FERENCZI (T.), en BOLTANSKI (C.), eds. Devoir de mémoire, droit à l’oubli? Paris,
Éditions Complexe, 2002, 280p.
133
FLOOD (C.) en FREY (H.). “Extreme Right – Wing reactions to Charles De Gaulle’s
“Mémoires de guerre”: A scene from the French civil war.” In: South Central Review,
Vol. 17, nr. 4 (winter 2000), pp. 72 – 83.
GIESBERS (H.), KROON (S.) en LIEBRAND (R.). “Sociolinguïstiek en
moedertaalonderwijs: Een discussiebijdrage over de praktijk van de sociolinguïstiek.”
In: Moer ,1977, nr. 2, pp. 26 – 33.
GORDON (B.M.), ed. Historical Dictionary of World War II France: The Occupation, Vichy
and the Resistance, 1938 – 1946. Connecticut, Greenwood Press, 1998, 432 p.
GUILLON (M.). “La philosophie politique de la Révolution nationale.” In: AZÉMA (J.P.)
en BÉDARIDA (F.), eds. Vichy et les Français, Paris, Fayard, 1992, pp. 169 – 175.
GWIZDKA (J.). What’s in the context? A position paper on CHI 2000 Workshop 11. The
what, who, where, when, why and how of context-‐awareness. Toronto, University of
Toronto, s.d., 4 p.
HAAS (V.), “La face cachée d’une ville”, in: FERENCZI (T.), en BOLTANSKI (C.), eds.
Devoir de mémoire, droit à l’oubli? Paris, Éditions Complexe, 2002, pp. 59 – 71.
HALBWACHS (M.). On Collective Memory. Illinois, University of Chicago Press, 1992,
254p.
HAUWAERT (C.). Les Français sont-‐ils tous des héros de la Résistance? De naoorlogse
herinneringscultuur van Vichy-‐Frankrijk: casus Vél’ d’Hiv. Gent (onuitgegeven
Onderzoekspaper Universiteit Gent), 2012, 47 p. (Promotor: K. Aerts).
134
JAMIN (J.). L’imaginaire du complot. Discours d’extrême droite en France et aux États-‐
Unis. IMISCOE Dissertations, Amsterdam University Press, 2009, 350p.
JORN (M.), ed. A. Gramsci: Grondbegrippen van de politiek: Hegemonie, staat, partij.
Nijmegen, SUN, 1985, 99p.
JUDT (T.). “The past is another country: myth and memory in postwar Europe”, In:
DEÁK (I.), GROSS (J.T.) en JUDT, (T.), eds. The politics of retribution in Europe. World
War II and its aftermath. Princeton, Princeton University Press, 2000, 337p.
KANSTEINER (W.). “Finding meaning in memory: A methodological critique of
collective memory studies”. In: History and Theory, Vol. 41, (mei 2004),nr. 2, pp. 179 –
197.
KANTIN (G.) en MANCERON (G.), ed. Les échos de la mémoire. Tabous et enseignement
de la Seconde Guerre mondiale. Paris, Le Monde – Éditions, 1991, 369p.
KRITZMAN (L.D.). “A certain idea of de Gaulle.” In: Yale French studies, nr. 111, s.l., Yale
University Press, Myth and modernity (2007), pp. 157 – 168.
LALIEU (O.). “L’invention du devoir de mémoire.” In: Vingtième Siècle Revue d’
Histoire, nr. 69, numéro spécial: D’un siècle à l’autre (januari – maart 2001), pp. 83 –
94.
LEBOW (R.N.). “The Memory of Politics in Postwar Europe”. In: LEBOW (R.N.),
KANSTEINER (W.)., FOGU (C.), eds. The Politics of Memory in postwar Europe, Durham,
Duke University Press, 2006, pp. 1 – 64.
LECOMTE (J-‐M.). Enseigner l’ Holocaust au 21e siècle. Allemagne, Editions du Conseil d’
Europe, 2001, 134p.
135
LEGRIS (P.). “Les programmes d’ histoire en France: la construction progressive d’une
“citoyenneté plurielle” (1980 – 2010).” In: Histoire de l’Éducation, ENS Éditions, 2010/2,
126, pp. 121 – 154. Online consulteerbaar: <http://www.cairn.info/revue-‐histoire-‐de-‐l-‐
education-‐2010-‐2-‐page-‐121.htm>, geconsulteerd op 14 mei 2013.
LE PETIT ROBERT, Paris, 2011.
LÉVY (C.) en TILLARD (P.). La Grande Rafle du Vél d’ Hiv. Paris, Éditions Tallandier,
2010, 333p.
LINDENBERG (D.). “Guerres de mémoire en France.” In: Vingtième Siècle. Revue
d’Histoire, Vol. 42, (april-‐juni, 1994), nr. 42, pp.77 -‐ 96.
MARIENFELD (W.). “Schoolboekanalyse en het herzien van schoolboeken. De
problematiek van de methoden.” In: FONTAINE (P.F.M.), et.al. Schoolboekenanalyse
(Historisch-‐didactische cahiers, vol. 3). Groningen, s.n., 1980, pp. 44-‐58.
MCMILLAN (J.F.). Twentieth Century France: Politics and Society, 1898 – 1991. New York,
Routhlegde, 1992, 272p.
MEYERS (P.). Friedrich II von Preussen im Geschichtsbild der SBZ/DDR. Ein Beitrag zur
Geschichte der Geschitswissenschaft und des Geschichtsunterrichts in der SBZ/DDR. Mit
einer Methodik zur Analyse von Schulgeschitsbüchern. Braunschweig, Georg Eckert
Institut, 1983, 271p.
MOYN (S.). “Two regimes of memory.” In: The American Historical Review, Oxford
University Press, Vol. 103, (oktober 1998), nr. 4, pp. 1182 – 1186.
136
MUNHOLLAND (K.). “Wartime France: Remembering Vichy.” In: French Historical
Studies, Vol. 18, (1994),nr. 3, pp. 801 -‐ 820.
PAXTON (R.). The Vichy France: Old Guard and New Order, 1940 – 1944. New York,
Columbia University Press, 1972, 438p.
PAXTON (R.). Vichy France: old guard, new order, 1940 – 1944. New York, Columbia
University Press, 2001, 417p.
PESCHANSKI (D.). “Exclusion, Persécution, repression.” In: AZÉMA (J.P.) en
BÉDARIDA (F.), eds. Vichy et les Français. Paris, Fayard, 1992, pp. 209 – 234.
RAJSFUS (M.). La police de Vichy: Les forces de l’ordre Françaises au service de la
Gestapo, 1940 – 1944. Paris, Le cherche midi éditeur, 1995, 286p.
RAJFUS (M.). La Rafle du Vél’ d’Hiv. Paris, PUF, 2002, 127p.
RAYSKI (A.). Il y a soixante ans la rafle du Vélodrome d’ Hiver. Le peuple de Paris
solidaire des Juifs. Paris, Mairie de Paris, juillet 2002, 43p.
REID (D.). “Germaine Tillion and the resistance to the Vichy Syndrome.” In: History and
Memory, Vol. 15, (herfst/winter 2012), nr. 2 , pp. 36 – 63.
RICOEUR (P.). La mémoire, l’histoire, l’oubli. Paris, Éditions du Seuil, 2000, 689 p.
ROUSSO (H.). Le syndrome de Vichy 1944 – 198…. Paris, Seuil, 1987, 323p.
TAIEB (K.). Ik schrijf u vanuit het Vel d’Hiv: de teruggevonden briefjes van geïnterneerde
joden in het Vélodrome d’Hiver van Parijs. Uithoorn, Karakter Uitgevers B.V., 2011, 252p.
137
TEMKIN (M.). “Avec un certain malaise: The Paxtonian Trauma in France, 1973 –
1974.” In: Journal of Centemporary History, Vol. 38, (april 2003), nr. 2, pp. 291-‐306.
TRAVERSO (E.). Le passé, modes d’emploi: histoire, mémoire, politique. Paris, La
Fabrique editions, 2005, 136p.
VAN DEN BERGHE (G.). Kijken zonder zien: omgaan met historische foto’s. Kalmthout,
Pelckmans, 2010, 205p.
VAN WIELE (J.). In het atelier van de theoloog: een instrumentarium voor
schoolboekenanalyse. Leuven, Acco, 1999, 231p.
VAN YPERSELE (L.). Questions d’histoire contemporaine: conflits, memoires et identités.
Paris, PUF, 2006, 245 p.
WINOCK (M.). La France et les Juifs: de 1789 à nos jours. Paris, Éditions du Seuil, 2004,
408 p.
WÜSTENBERG (J.) en ART (D.). “Using the past in the Nazi successor states from 1945
to the present”. In: The Annals of the American Academy of Political and Social Science,
vol. 617, The politics of History in Comparative Perspective (mei 2008), pp. 72 – 87.
138
SITES
S. n. “About the Holocaust and the Unated Nations Outreach Programme”. In: the
Unated Nations Outreach Programme,
<http://www.un.org/en/holocaustremembrance/>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
S.n. “55ième anniversaire du Vél’ d’Hiv, journal télévisé.” In: France 2, 16 juli 1997,
<http://www.dailymotion.com/video/xfdoxf_55eme-‐anniversaire-‐vel-‐d-‐hiv_news>,
geconsulteerd op 25 april 2012.
S.n. “Cadre général des manuels scolaires.” s.d., In:
<http://eduscol.education.fr/numerique/dossier/lectures/manuel/cadre-‐
reglementaire>, geconsulteerd op 20 mei 2013.
S. n. “Commemoration sites within the memorial.” In: Mémorial de la Shoah – CDJC,
<http://www.memorial-‐cdjc.org/index.php/en/discovering-‐the-‐Shoah-‐
memorial/commemoration-‐sites-‐within-‐the-‐memorial/commemoration-‐sites-‐within-‐
the-‐memorial>, geconsulteerd op 23 mei 2013.
S.n., “Commémoration de la rafle du Vél’ d’Hiv, Journal Télévisé de 12h45.” In: France
Régions 3, 17 juli 1992,
<http://www.ina.fr/politique/gouvernements/video/CAC92049174/commemoration-‐de-‐
la-‐rafle-‐du-‐vel-‐d-‐hiv.fr.html>, geconsulteerd op 25 april 2012.
S.n. “Communiqué de presse de P-‐M. Couteaux.” In: Le site officiel du FN, 22 juli 2012, <
http://www.frontnational.com/2012/07/communique-‐de-‐presse-‐de-‐paul-‐marie-‐
couteaux/>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
S.n. “Concours National de la Résistance et de la Déportation”. In: Eduscol,
<http://eduscol.education.fr/cid45607/concours-‐national-‐de-‐la-‐resistance-‐et-‐de-‐la-‐
deportation.html>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
139
S. n. “Declaration of the Stockholm International Forum on the Holocaust.” In: IHRA,
<http://www.Holocaustremembrance.com/about-‐us/stockholm-‐declaration>,
geconsulteerd op 20 mei 2013.
S.n., “Discours de J. Chirac pendant la commémoration de la grande rafle des 16 et 17
juillet 1942.” In: Le Monde, 16 juli 1995, in:
<http://www.lemonde.fr/societe/article_interactif/2007/05/15/les-‐discours-‐de-‐jacques-‐
chirac_910136_3224_2.html>, geconsulteerd op 23 april 2012.
S. n. “Dossiers de l’enseignement scolaire: L’enseignement Scolaire en France.” In:
Ministère de l’éducation nationale, oktober 2012, <eduscol.education.fr/dossiers>,
geconsulteerd op 4 mei 2013.
S.n. “History of IHRA”. In: IHRA, <http://www.Holocaustremembrance.com/about-‐
us/history-‐ihra>, geconsulteerd op 20 mei 2013.
S.N., “Holocaust Rememberance Day”. In: Council of Europe, < http://hub.coe.int/27-‐
january-‐holocaust-‐remembrance-‐day>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
S.n. L’amicale des déportés d’Auschwitz Birkenau et des camps de haute Silésie. In:
<http://www.amicale-‐des-‐deportes-‐auschwitz-‐et-‐birkenau-‐rhone.asso.fr/>
geconsulteerd op 18 mei 2013.
S. n. La Bibliothèque Diderot, <http://www.bibliotheque-‐diderot.fr/la-‐bibliotheque-‐
diderot-‐de-‐lyon/la-‐bibliotheque-‐diderot-‐de-‐lyon-‐165287.kjsp>, geconsulteerd op 3 mei
2013.
140
S. n. “Les cérémonies d’ ouverture du Mémorial de la Shoah.” In: Mémorial de la
Shoah, <http://www.memorialdelashoah.org/index.php/fr/decouvrir-‐le-‐memorial/l-‐
institution/les-‐ceremonies-‐d-‐ouverture-‐du-‐memorial-‐de-‐la-‐shoah>, geconsulteerd op
25 mei 2013.
S. n. “La guerre d’ Algérie”. In: Encyclopédie Larousse,
<http://www.larousse.fr/encyclopedie/divers/Alg%C3%A9rie/104808>, geconsulteerd
op 25 mei 2013.
S.n., “L’indemnisation des orphelins.” In: ONACVG, <http://www.onac-‐
vg.fr/fr/missions/indemnisations-‐orphelins-‐guerre/>, geconsulteerd op 25 mei 2013.
S.n. “Our Genesis”. In: EJDF, 12 februari 2009, <
http://www.ejdf.eu/index.asp?catID=7988&siteLang=2>, geconsulteerd op 26 mei
2013.
S.n. “Pédagogie formations”. In: Mémorial de la Shoah,
<http://www.memorialdelashoah.org/index.php/fr/pedagogie-‐formation/conseils-‐
pour-‐enseigner>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
s.n. “Vélodrome d’Hiver.” In: Gedenckstättenportal zu Orten der Erinnerung
Europa/Information Portal to European Sites of Remembrance, Stiftung Denkmal für die
ermordeten Juden Europas, s.d.,
<http://www.memorialmuseums.org/eng/denkmaeler/view/445/V%C3%A9lodrome-‐
d%E2%80%99Hiver>, geconsulteerd op 22 april 2012.
BENAMON (S.) en LECLERC (F.). “La Rafle, la réalisatrice et le produceur racontent.”
In: L’Express, 10 maart 2010, <http://www.lexpress.fr/culture/cinema/la-‐rafle-‐la-‐
141
realisatrice-‐et-‐le-‐producteur-‐racontent_854130.html?p=2>, geconsulteerd op 26 april
2012.
CÉDELLE (L.). “La lecture de la lettre de Guy Môquet divise les enseignants”. In: Le
Monde, 19 oktober 2007, <http://www.lemonde.fr/societe/article/2007/10/19/la-‐lecture-‐
de-‐la-‐lettre-‐de-‐guy-‐moquet-‐divise-‐les-‐enseignants_968843_3224.html>, geconsulteerd
op 26 mei 2013.
CNDP, <http://www.cndp.fr/crdp-‐creteil/le-‐crdp>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
CRUMLEY (B.). “A French debate over Guy Môquet”. In: Time World, 23 oktober 2007,
<http://www.time.com/time/world/article/0,8599,1674710,00.html>, geconsulteerd op
26 mei 2013
DAVIES (L.). “La Rafle confronts wartime stain on French history.” In: The Guardian, 9
maart 2010, <http://www.guardian.co.uk/world/2010/mar/09/la-‐rafle-‐film-‐france-‐war>,
geconsulteerd op 26 mei 2013.
EJDF, <http://www.ejdf.eu/index.asp?catID=7988&siteLang=2> geconsulteerd op 26
mei 2013.
EJP, <http://www.ejpress.org/about/>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
LAFITTE (M.). “Case study: La rafle du Vélodrome d’hiver, 16 – 17 juillet 1942.” In:
Encyclopédie en ligne des violences de masse, 9 november 2009,
<http://www.massviolence.org/La-‐rafle-‐du-‐Velodrome-‐d-‐hiver-‐16-‐17-‐juillet-‐
1942?artpage=6#outil_sommaire_4>, geconsulteerd op 22 april 2012.
142
LIBIOT (E.). “L’histoire d’un film…Elle s’appelait Sarah.’ In: L’Express, 14 oktober 2010,
<http://www.lexpress.fr/culture/cinema/l-‐histoire-‐d-‐un-‐film-‐elle-‐s-‐appelait-‐
sarah_927114.html>, geconsulteerd op 26 april 2012.
RAUJOL (A-‐S.). “A Closer Look at Hollande’s Vel d’Hiv Speech Controversy.” In: La
jeune politique, 29 juli 2012, <http://lajeunepolitique.com/2012/07/29/a-‐closer-‐look-‐at-‐
hollandes-‐vel-‐dhiv-‐speech-‐controversy/>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
RUZIÉ (D.). “A propos de 'Vichy et la Shoah' d'Alain Michel: Etait-‐ce bien utile ?” In:
UPJF, 16 juli 2012, < http://www.upjf.org/fr/5146.html>, geconsulteerd op 26 mei 2013.
Yad Vashem. In: <http://www.yadvashem.org/yv/en/about/index.asp>, geconsulteerd
op 22 mei 2013.
143
Bijlage
Bijlage 1: kaart van Vichy -‐ Frankrijk
bron: s.n.La France après l’armistice du 22 juin 1940, <http://www.hist-‐geo.com/Carte/France/1940-‐1942/Armistice-‐22-‐Juin-‐1940-‐Analyse.php>, geraadpleegd op 02/04/2012
144
Bijlage 2: kaart interneringskampen in Frankrijk
bron: L’internement des Juifs sous Vichy, CDJC, Paris, 1996, p. 10, in: C. Piketty, C. Duboy en F. Launay, Guide des recherches dans les archives des spoliations et des restitutions, <http://www.ladocumentationfrancaise.fr/catalogue/9782110044778/index.shtml>, geraadpleegd op 7 april 2012.
39. Carte desprincipaux camps d’internement en France. Source : L’internement des Juifs sous Vichy,CDJC, Paris, 1996, p. 10.
La documentation Française : Guide des recherches dans les archives des spoliations et des restitutions