De geschiedenis van de Arabische expansie op het Iberisch schiereiland al-Andalus

51
© 2013 - Dr. Andreas Eppink 1 Uit: Economie en achterliggende doelen - Een analysemodel voor de economie van de toekomst (concept). De geschiedenis van de ‘Arabische’ expansie op het Iberisch schiereiland (al-Andalus) Hieraan gaat vooraf : Parallelle werelden met glijdende overgangen in grensge- bieden: de toestand in het Grotere Midden-Oosten. 1 Dr. Andreas Eppink Wat zijn feiten waard? Onderzoekers, analisten en historici pretenderen ‘de feiten’ weer te geven. De vraag is: wat zijn feiten? Het volgende voorbeeld heb ik vaker gebruikt; het blijſt uniek om duidelijk te maken dat feiten weliswaar feiten kunnen zijn, maar toch in de zaak waar het om gaat de plank volledig misslaan, zodat de onderzoekers op een dwaalspoor komen. In het midden van de 19e eeuw ‘veroverden’ de Fransen Algerije en zij stel- den de gendarmerie in. Aan een groep dorpsoudsten vertelden ze wat dat inhield: als er een misdaad gepleegd was, bijvoorbeeld een moord, dan zou de gendarmerie uitzoeken wie de dader was. Moord was altijd straaar, zoiets verjaart niet. Na enige tijd kwamen de oudsten naar de gendarmerie, deden aangiſte van een moord en noemden een aantal getuigen. Dezen werden uitvoerig gehoord en zij wisten haarfijn de feiten en omstandig- heden van de moord uit de doeken te doen. Wie echter de dader was, wist niemand. Na maandenlang onderzoek kwamen de gendarmes erachter dat de moord minstens een halve eeuw eerder had plaatsgevonden en dat dit op de gemeenschap toen zo’n indruk had gemaakt dat het verhaal ervan van de ene generatie op de andere was overgedragen. Niemand van de ‘ge- tuigen’ had ten tijde van de moord geleefd! (En de dader zal letterlijk al op het kerkhof hebben gelegen.) De gendarmes gingen uit van het stabiliteitsdenken. Het stabiliteitsdenken structu- reert de werkelijkheid in kaders, niveaus, schillen, lagen, definities, concepten, line- aire processen (tijdfases), hoofd- en bijzaken etc. Dat zijn constructies. De mens kan 1 Met dank aan Maurice Perla voor zijn adviezen betr. de Arabische begrippen en transcripties.

Transcript of De geschiedenis van de Arabische expansie op het Iberisch schiereiland al-Andalus

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 1

Uit: Economie en achterliggende doelen - Een analysemodel voor de economie van de toekomst (concept).

De geschiedenis van de ‘Arabische’ expansie op het Iberisch schiereiland (al-Andalus)Hieraan gaat vooraf : Parallelle werelden met glijdende overgangen in grensge-bieden: de toestand in het Grotere Midden-Oosten.1

Dr. Andreas Eppink

Wat zijn feiten waard?Onderzoekers, analisten en historici pretenderen ‘de feiten’ weer te geven. De vraag is: wat zijn feiten? Het volgende voorbeeld heb ik vaker gebruikt; het blijft uniek om duidelijk te maken dat feiten weliswaar feiten kunnen zijn, maar toch in de zaak waar het om gaat de plank volledig misslaan, zodat de onderzoekers op een dwaalspoor komen.

In het midden van de 19e eeuw ‘veroverden’ de Fransen Algerije en zij stel-den de gendarmerie in. Aan een groep dorpsoudsten vertelden ze wat dat inhield: als er een misdaad gepleegd was, bijvoorbeeld een moord, dan zou de gendarmerie uitzoeken wie de dader was. Moord was altijd strafbaar, zoiets verjaart niet. Na enige tijd kwamen de oudsten naar de gendarmerie, deden aangifte van een moord en noemden een aantal getuigen. Dezen wer den uitvoerig gehoord en zij wisten haarfijn de feiten en omstandig-heden van de moord uit de doeken te doen. Wie echter de dader was, wist niemand. Na maandenlang onderzoek kwamen de gendarmes erachter dat de moord minstens een halve eeuw eerder had plaatsgevonden en dat dit op de gemeenschap toen zo’n indruk had gemaakt dat het verhaal ervan van de ene generatie op de andere was overgedragen. Niemand van de ‘ge-tuigen’ had ten tijde van de moord geleefd! (En de dader zal letterlijk al op het kerkhof hebben gelegen.)

De gendarmes gingen uit van het stabiliteitsdenken. Het stabiliteitsdenken structu-reert de werkelijkheid in kaders, niveaus, schillen, lagen, definities, concepten, line-aire processen (tijdfases), hoofd- en bijzaken etc. Dat zijn constructies. De mens kan

1 Met dank aan Maurice Perla voor zijn adviezen betr. de Arabische begrippen en transcripties.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 2

gewoon niet anders dan constructies van ‘de werkelijkheid’ maken. Constructeurs zijn we allemaal, zelfs het dier dat op prooi uit is en zijn wereld waarneemt in geuren en geursporen. Niet alleen mens en dier zien ‘de’ werkelijkheid anders, ook de con-structies die mensen van de werkelijkheid maken, kunnen onderling sterk van elkaar verschillen.

Feiten worden gekleurd al naar gelang de Achterliggende doelencombinatie van de constructeursBronnen zijn altijd ‘gekleurd’. Een beroemd (en vaak door mij genoemd) voorbeeld zijn de vele oude wetboeken die de Nederlanders in ‘hun’ Oost-Indië aantroffen. Wel-willende ambtenaren zoals Snouck-Hugronje (die later van gedachte zou veranderen) wilden een bestuursysteem op basis daarvan opzetten, zodat de eigen bewoners zich-zelf daarin zouden herkennen (waardoor besturen voor de Nederlanders gemakkelij-ker moest worden). Totdat... men ontdekte dat het schrijven van (ideale) wetboeken een vrijetijdsbesteding was van intellectuele vorstenkinderen voor wie geen politieke functie was weggelegd.2 In andere samenlevingen schrijven dat soort mensen poëzie. Het Achterliggende doel waarvan dit soort wetboeken en poëzie beide exponenten zijn, is creatieve Ordening pur sang. (Wetboeken voor de praktijk zijn een exponent van stabiliteit + ordening, of expansie + stabiliteit + ordening.)

Pure ordening is creatief scheppend, los van ‘objectieve’, d.w.z. door an-deren gedeelde feiten [INFO]. Informatie als zodanig heeft zonder context (lees: andere Achterliggende doelen) geen ‘inhoud’, zoals wijn zonder vat evenmin kan bestaan, behalve als abstractie of Platoons ideaalbeeld.

inhoud en onaantastbaarheid zijn twee sterk met elkaar conflicteren-de Achterliggende doelen. Wanneer onaantastbaarheid de in houd domineert, worden feiten een geloofszaak en spreken we van een doctri-ne. Wie aanneemt dat historische feiten onomstotelijk vaststaan omdat ze door een autoriteit zo worden beschreven of zo in een boek staan, zal grote moeite hebben met nieuwe onderzoeksfeiten.

Lastig wordt het, wanneer men met historische feiten geconfronteerd wordt waarbij het moeilijk te onderscheiden valt hoezeer creatieve or-dening de informatie is gaan overtreffen. Dat is namelijk het geval bij historische mythen, waarin diverse historische gebeurtenissen bijvoor-beeld samengeperst worden tot een pakkend verhaal voor het nageslacht.

2 Als elfjarige jongen ontdekte ik de wetboeken in de boekenkast van mijn vader. Ik verslond ze als spannende literatuur. Zoiets wilde ik ook doen. Ik begon wetjes te schrijven voor een denkbeeldig staatje, gelokaliseerd in een afgestoten ongerept stuk bos waar ik dagelijks heen sloop, want “verboden toegang voor onbevoegden”. Mijn wetjes zijn verloren gegaan. Wat zou over een paar eeuwen een historicus wel moeten denken, als hij ze gevonden had? Dat er in Nederland in de 20e eeuw resten waren van een primitieve gemeenschap?

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 3

Stammen worden gecomprimeerd tot personen, parallelle processen en processen die een lange periode hebben beslaan, worden samengeperst tot een in de Griekse oudheid zo volprezen eenheid qua plaats, tijd en han-deling.3 Zo wordt de lange strijd van de Berbers van het Aurès-gebergte (Noord-Afrika) tegen successievelijk de Romeinen, Byzantijnen, Vanda-len en Arabieren bezongen als de strijd van één koningin (Dahya), bijge-naamd al-Kâhina (‘de Tovenares’) tegen de Arabische veldheer (‘Uqba ibn Nâfi‘) en diens opvolger (Hasan ibn Nu‘mân). Om zo lang strijd te kunnen leveren werd zij maar liefst 127 jaar oud. Twee van haar zonen (lees stam-men) werden moslim en namen in de hoedanigheid van aanvoerders deel aan de verovering van al-Andalus.

Wetenschappelijk onderzoek en journalistiek zijn exponenten van de com-binatie ordening en informatie voorzover ze naar objectiviteit streven. Behalve in de wiskunde, is dat moeilijk bereikbaar, of ze zijn een saaie en weinig zeggende opsomming van gegevens. Ze krijgen pas kleur in combi-natie met een of meer van de andere Achterliggende doelen. Het betekent evenwel dat ze derhalve ‘gekleurd’ zijn. Alle journalistiek en wetenschap ontkomen daar niet aan (ook niet de fysica, zoals we inmiddels weten, en zeker de geneeskunde niet).

In het verleden slaagden mythen erin om complexe historische gebeurtenissen voor een ruim publiek begrijpelijk te maken, en men onthield de inhoud! Tegenwoordig kunnen journalisten slechts door een ruim publiek begrepen worden als zij de ‘feiten’ ongecompliceerd samenvatten, bij voorkeur in zwart-wit. Onderzoekers en analisten die “de feiten zoals deze zich aan ons presenteren” willen weergeven, zouden daaraan ook moeten toevoegen: “de feiten, zoals deze zich aan ons presenteren vanuit de Achterliggende doelen van de presentanten (bron-nen)”. Soms is het raden, zoals bij de Algerijnse moord. Wilde men, door de histori-sche moord aan te geven, in een goed blaadje komen te staan bij de Fransen (waar-dering krijgen)? Hoeveel is en wordt er niet gedaan en geschreven louter en alleen om machthebbers of ‘meerderen’ te behagen? Het onderzoek, detectie en beschrijving van de Achterliggende doelen der bron nen is nog niet voldoende om een beter inzicht in de ‘feiten’ te krijgen, want een optimum wordt pas bereikt wanneer men kan vermelden: “Dit zijn de feiten zoals deze zich aan mij presenteren, dus gekleurd door de volgende Achterliggende doe-lencombinatie van de presentanten (bronnen) èn zoals ik die interpreteer vanuit deze (mijn eigen) Achterliggende doelencombinatie”. Om die reden is het wel degelijk van belang de achtergronden van een auteur enigszins te kennen om diens ‘feiten’ en werk goed te kunnen inschatten.4

3 Andere voorbeelden zijn de slag bij Cavadogne etc. en de slag bij Poitiers. Historische proces-sen worden hier mythisch verwoord en gecomprimeerd qua tijd, plaats en personen.

4 Overigens zijn mijn Achterliggende doelen te omschrijven: ord+info+com+mob (zelf-

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 4

Vaak komen we niet achter de Achterliggende doelen van de bronnen; vooral niet wanneer zij het over gebeurtenissen in een ver verleden hebben die plaatsgevonden.5 Eén lichtpuntje is er. Tegenstrijdige bronnen duiden er meestal op dat het om paral-lelle wereldjes gaat. Wanneer geleerden het ernstig met elkaar oneens zijn, of wan-neer ‘feiten’ tal van tegenstrijdigheden vertonen, dan is het zinvol om de feiten te se-lecteren naar (exponenten van) Achterliggende doelen. Bijvoorbeeld als er bewijzen van vaste landbouw èn bewijzen van rondtrekkende stammen in eenzelfde gebied worden gevonden en als deze in eenzelfde tijd te ordenen zijn, dan moeten hier twee wereldjes naast elkaar hebben bestaan. (Er bestaat overigens ook niet-sedentaire sei-zoenslandbouw bij rondtrekkende stammen: men zaait, trekt met de kudde verder en als de tijd van oogsten daar is, keert men terug naar dit gebied.6 Dat is weer een andere wereld.) De geschiedenis van al-Andalus is een vat vol tegenstrijdigheden. Veel van die te gen strijdig heden zijn inmiddels door een nieuwe generatie historici verklaard of besproken. John Lynch vat hun bevindingen voortreffelijk samen in “La expansión de los Musulmanes en la Peninsula”7. Deze schrijver maakt bekende feiten inzichte-lijker door ze in een juiste context te plaatsen. Ik concludeer daaruit dat er parallelle processen moeten hebben plaats gevonden, naast de hoofdstroom. En ik ga een stap verder door deze feiten te analyseren in termen van Achterliggende doelen. In de volgende hoofdstukken werk ik e.e.a. uit met betrekking tot de geschiede-nis van de parallelle economieën in al-Andalus. Deze hoofdstukken schreef ik voor-dat ik kennisnam van “La Expansión...” en eerder dan het onderhavige hoofdstuk. Ik voeg dit hoofdstuk toe om de volgende hoofdstukken in een ruimer kader te plaatsen, namelijk dat van de ontwikkeling van het centrale gezag in al-Andalus [EXP] èn van regionale lacunes waar de invloed van dat gezag ontbrak, de talrijke kleine wereldjes binnen het territoor.8

standigheid). Behoefte aan erkenning en waardering heb ik niet. Professor heb ik nooit wil-len worden, omdat ik niet kan presteren in een omgeving van stabiliteit- ± waardering-zoekers. Ook schrijf ik niet om den brode. Zoals Epicurus zei: “Zorg voor voldoende kapitaal om te kunnen overleven. Koop een landgoed en nodig daar mensen uit met wie het goed toe-ven is en je je prettig kunt onderhouden. En vrees de toekomst en de dood niet.”

5 In dat geval zullen we hun Achterliggende doelen moeten afleiden uit a) non-verbale exponen-ten, zoals archeologische artefacten; b) uit schriftelijk materiaal dat zeer omvangrijk is (zoals de inquisitie-verhoren van de Kar tharen en andere ‘annalen’). Ook daarbij blijft voorzichtig-heid geboden.

6 Ik ga hier verder niet in op de (Achterliggende doelen-)variaties die zowel bij rondtrekkende stammen als bij seden tairen een waaier van economische activiteiten voortbrengen en verwijs daarvoor naar hoofdstuk 12.

7 John Lynch, La expansión de los Musulmanes en la Peninsula. Madrid: El País, 2007; tomo 5 de “Historia de España”.

8 Uitputtend daarin ben ik zeker niet. Daarom wil ik historici aansporen om zich uitvoerig met die talrijke kleine wereldjes bezig te houden. Er is nog veel werk te doen.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 5

In plaats van vage begrippen: een analyse van achterliggende doe-len (Achterliggende doelen) We moeten daarom eerst af van beschrijvingen in vage begrippen als ‘stammen’, ‘clans’, ‘tribale structuren’, ‘feodale structuren’, ‘patriarchale structuren’, ‘endogame vs. exogame huwelijken’ en dergelijke. Iedere student in de culturele antropologie en de geschiedschrijving wordt met definities daarvan en talloze correcties daarop geconfronteerd. Hier lopen we tegen het probleem op dat definities de schijn van duidelijkheid verschaffen, terwijl de werkelijkheid veel complexer is. Ik zal niet de eerste zijn die dit opmerkt, maar ik zal het niet als een loze opmerking in de lucht laten hangen. Evenals ‘feiten’ en bronnen, moeten definities altijd worden gezien vanuit het Achterliggende doelen perspectief van de beschouwer. Het perspectief van degenen die beschreven werden kan echter geheel anders zijn. De gevarieerdheid van Achter-liggende doelencombinaties uit zich in talrijke perspectieven op de ‘werkelijkheid’.

Verklaring van de tekens

Elke actie komt voort uit een hypothetische Achterliggende doelencombinatie van de 10 Achterliggende doelen.In de tekst worden alleen de dominante Achterliggende doelen van zo’n combinatie genoemd. Daarbij worden de volgende tekens gebruikt:

+ in combinatie met; bijv. hiërarchie: [stab + eer]-/- minus; bijv. niet al te veel, ofwel het ontbreken van organisatie [-/- STAB]

± in meer of mindere mate; bijv. al dan geen organisatie, al dan geen regels [±STAB]

<> in samenwerking met (feitelijk: uitkomst van een samenwerking, i.c. alliantie tussen personen of groepen met twee elkaar aanvullende Achter-liggende doelen); bijv. [exp<>stab]: samenwerking tussen expansionisten en stabiliteitzoekers

>< in strijd met, tegen; [exp><stab]: belangenconflict tussen expansionisten en stabiliteit-zoekers

↑ toenemende invloed van een Achterliggende doel↑↑ sterk toenemend±↑ min of meer toenemend↓ afnemende invloed van een Achterliggende doel→ betekenisverschuiving, verandering: een Achterliggende doelencombinatie

verandert in een andere combinatie

Elke actie komt voort uit een combinatie van Achterliggende doelen. Gebeurtenissen zijn daarom te ontleden in Achterliggende doelen die in meer of mindere mate een rol spelen. Daarvan zijn sommige zo tegenstrijdig dat ze geen beoogd resultaat ople-veren. De beste resultaten lijken te worden bereikt door (minstens) twee sterk elkaar

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 6

aanvullende Achterliggende doelen. Volgen we deze redenering consequent dan kun-nen we oorzaken van gebeurtenissen uitsluiten of op z’n minst sterk betwijfelen wan-neer Achterliggende doelen (te) sterk met elkaar interfereren. Het is bijvoorbeeld erg onwaarschijnlijk om aan te nemen dat Julius Caesar een boerenbedrijf [STAB] leidde en tussen het zaaien en oogsten door nog eens enige militaire expedities [EXP] succes-vol zou hebben geleid. Een boer die zijn bedrijf steeds verder uitbouwt [STAB+↑EXP] is geen zeldzaamheid, maar in wezen bouwt hij stabiliteit uit en wordt hij niet primair expansionist. Iemand die een groot boerenbedrijf opbouwt waaraan hij leiding geeft en zelf niet boert is primair een expansionist die samenwerkt met stabilisten die voor hem boeren. Iemand wordt soldaat uit verschillende beweegredenen, die naar een persoonlijke Achterliggende doelencombinatie verwijzen. Wat de motivering betreft kunnen we qua kern-Achterliggende doelen vier grote ideaaltypen onderscheiden. De expansionist die ambitieus is en op een of andere manier in het leger carrière wil maken. De vrijheid-zoeker [MOB] en vrijbuiter die zich laat ronselen, individueel, of in groeps- resp. stamverband, d.w.z. als bende.9 De stabilist die zich wel voelt in een omgeving die structuur, discipline en hiërarchie biedt, en een zekere plaats in de mi-litaire hiërarchie, soms in de stille hoop om daarin promotie te maken (en vele on-derscheidingen te verdienen). En de ordening-maker die in een leger zijn creatieve energie kwijt kan, niet alleen als ingenieurs in de genie, maar ook in het organiseren van parades (de talrijke militaire denkers, wetenschappers en auteurs daargelaten). Een expansionist heeft zelden succes zonder een groot gevolg; daarvan is Napo-leon een goed voorbeeld. In de geschiedenis der mensheid blijkt een combinatie tus-sen expansionistische legerleiders en stabiliteit-zoekende soldaten een goede combi-natie te zijn. Caesar had vele stabiliteit-zoekende soldaten in zijn gevolg, die hoopten na enige jaren dienst beloond te worden met een stukje land, of dat te kunnen kopen. In de Arabische ‘commonwealth’ is dit eerder een uitzondering.10 Daar lijken in de ge-schiedenis expansionistische expeditieleiders en mobiliteit-zoekers te overheersen. Het zijn uitersten: de werkelijkheid is geschakeerder.

1. Het centrale gezagEen centraal gezag wordt gekenmerkt door een administratief apparaat – lees: schat-kist – en een leger dat ervoor zorgen moet dat de schatkist gevuld blijft. Ordehand-having is daartoe slechts een bijproduct. De Omayyaden in Damascus traden geheel

9 Te vergelijken met de avonturiers-huursoldaten [MOB+↑EXP] in de 14e en 15e eeuw. De Italiaanse merce na rios werden een begrip, evenals hun condottieri: ‘aanvoerders’ die feitelijk zelfstandige krijgsheren (war lords) waren. Van hun diensten maakten rijke Italiaanse stadsstaten gebruik, zoals Venetië en Genua die zelf niet over een eigen leger beschikten. Dergelijke rondtrekkende bendes zouden in het begin van de 14e eeuw – na afloop van de Kruistochten – ontstaan uit groepen werkloze kruisvaardersoldaten (vnl. Cataluñers, Aragonezen en Brabanders). Er is twijfel over of het Arabische woord masnada (‘bende’) ont leend is aan het Italiaanse mercena-rio of, omgekeerd, mercenario een verbastering van masnada is en masnada van het Arabische werkwoord sânada (‘helpen, ondersteunen’) komt.

10 Andreas Eppink, A Psychological Analysis of Muslim Cultures, 2012. (1st 2004.)

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 7

in het spoor van de Byzantijnen en zij slaagden erin om hun gezag uit te breiden over bijna geheel noordelijk Afrika, d.w.z. de voormalige Romeinse en in naam Byzantijn-se provincies. Onderwijl bleven de overzeese plunderexpedities van groepen Berbers voortgaan; noch de Byzantijnen, noch de Visigoten hadden deze kunnen verhinde-ren. Deze plunderaars vormden een wereld apart; in feite diverse sub-wereldjes. mo-biliteit is hier het predominante Achterliggende doel. Voor de expansieve Omayy-aden waren die sub-wereldjes van ondergeschikt belang. Naar Byzantijns voorbeeld beschikten zij over vaste legereenheden, jund-s, die niet alleen de kalief en zijn familie beschermden, maar ook erop uitgestuurd konden worden om de orde te handhaven en om nieuwe gebieden te onderwerpen en schatplichtig te maken. Was een gebied onder het gezag van de kalief, dan waren lokale gouverneurs belast met de lokale heffingen. Het onderwerpen van grote gebieden, zoals Noord-Afrika en het Iberisch schier eiland, gebeurde vanzelfsprekend niet van de ene dag op de andere. Het ge-beurt door steunpunten te veroveren of door nieuwe steunpunten te stichten. Over de verschillende manieren hoe dit gebeurt, komen we nog te spreken. Het uitgangspunt is een alliantie aan te gaan of een pact te sluiten met lokale heersers (bijvoorbeeld krijgsheren) of de lokale aristocratie. (In Achterliggende doelen termen: exp<>mob resp. exp<>stab). In Noord-Afrika was Qairouan een belangrijk steunpunt11 van waaruit de veroveringsexpedities naar Iberia gedirigeerd werden, doelbewust geën-tameerd door het centrale gezag in Damascus onder supervisie van de kalief en diens officieren. Met als oogpunt: heffingen voor de centrale schatkist. Het feit dat niet gebiedsuitbreiding of landverovering, maar inkomsten (daaruit) het primaire doel zijn, toont de invloed van het oorspronkelijke Achterliggende doel mobiliteit op de Omayyaden-expansie, resp. Arabische expansie. Dat betekent dat het centrale gezag nauwelijks belang stelt in het doen en laten van de bevolking, zolang er inkomsten binnen blijven komen. Het betekent ook dat er allerlei werelden (gemeenschappen) naast en ‘binnen’ het centrale gezag kunnen blijven voortbestaan. In de beginperiode van een onderworpen gebied hebben de lokale gouverneurs en hun legerchefs slechts één opdracht, inkomsten genereren, en daarbij wordt hen de vrije hand gelaten [MOB]. De twee wegen om inkomsten te verwerven zullen in de loop der eeuwen nog tot grote complicaties leiden.

ExpeditiesElke expeditie, gedirigeerd door een centraal gezag [EXP], ofwel ondernomen door een voor dat doel gevormde stammenconfederatie [MOB±EXP], moet voor alle deelne-mers iets opleveren. In het eerste geval zowel inkomsten voor de schatkist als buit voor de deelnemers. Bovendien moeten expedities gefinancierd worden, want zon-der voldoende materieel en fourage is elke expeditie kansloos. Welke financierings-mogelijkheden zijn er? Hoe komt men aan de benodigde fourage? In het algemeen in die tijd gebeurt dat door de deelnemers ter plaatse de gelegenheid te geven tot plun-dering (of zgn. inkwartiering), waarbij het feitelijk om rooftochten gaat [MOB], ofwel 11 Lynch, p. 60; zie aan het begin van dit hoofdstuk de mythe van het Aurès-gebergte.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 8

door financiering uit de centrale schatkist of door rijke aanvoerders zelf, d.w.z. als een investering [EXP]. Dergelijke investeringen zijn pas mogelijk als er een betaalmiddel bestaat, bijvoorbeeld zout, goud of muntgeld. Dat vergemakkelijkt ook een snel ver-voer, omdat er geen grote hoeveelheden voedsel, zoals graan, meegevoerd behoeven te worden. Een investering wordt pas terugverdiend indien een expeditie, behalve buit [MOB], erin slaagt om aan de onderworpen bevolking schattingen op te leggen [EXP]. Een centraal gezag raakt gevestigd [↑STAB], wanneer men erin slaagt om deze schattin-gen (in natura of in geld) een permanent en regulier karakter te laten krijgen. Daartoe dienen vaste steunpunten opgezet en uitgebreid te worden. Er zijn nog twee andere kenmerken van expansie + ↑stabiliteit: het slaan van eigen munten door het centrale gezag en betaling van soldij. Wanneer dat de han-del [MOB+↑COM] bevordert, is dat een bijkomend gemak. Nadrukkelijk valt te vermelden dat betaling in landrechten [STAB] voor deelnemers dan pas profijtvol is, wanneer men de arbeidskrachten die de grond bewerken erbij krijgt – in de juridische vorm van horigen of slaven – , òf wanneer het om zgn. ‘concessies’ gaat. Een concessiebezitter is niet de eigenaar van de grond, maar mag de inkomsten (of een gedeelte daarvan) innen. Is er een sterk centraal gezag, dan moet er door de concessiehouders aan dat gezag een groot deel worden afgedragen en zijn de concessiehouders feitelijk tribuut- of belastinginners (resp. exp<>mob en exp<>stab). Wat de beloning aan expeditiedeelnemers betreft, zijn er allerlei tussenvor-men denkbaar – van buit, soldij, grond-’bezit’ in de vorm van concessies, tot feitelijk grondeigendom toe. Deze reeks laat een oplopende graad van stabiliteit zien. In moslimgebieden is het toekennen van een lapje grond – meestal aan ‘gepensioneerde’ soldaten – om deze zelf te bewerken eerder uitzondering dan regel en alleen bekend buiten al-Andalus.12 E.e.a. neemt niet weg dat er in gebieden buiten de invloed van het centrale gezag landbouwgronden in eigen beheer door bepaalde groepen [±STAB] geëxploiteerd en zelf bewerkt werden, zoals we in de volgende hoofdstukken zullen zien.

Geslagen muntgeldDe oudste archeologische vondsten van geslagen muntgeld in al-Andalus (begin 8e eeuw) geven het beste bewijs van de expansie van het centrale gezag van Damascus, en zij bewijzen dat de eerste veroveringsexpedities wel degelijk centraal voorbereid en gedirigeerd werden en deze geen kwestie van simpele razzia’s of louter rooftochten waren (al waren deze in de loop van enige eeuwen er ook). Het slaan van munten had volgens Lynch twee (expansie-)hoofddoelen: de financiering van expedities èn als teken van ‘een nieuwe orde’.13 Bovendien onderscheidt hij het verschil in functie van

12 Met name in voormalig Perzische gebieden. Dit bewijst nog eens dat mobiliteit in de Ara-bische wereld het oorspronkelijke primaire Achterliggende doel was, i.t.t. bijv. in voormalig Byzantijnse en Perzische gebieden en in het bijzonder in de nabijheid van steden. Pogingen om soldaten onontgonnen gebieden te laten ontgin nen – dus letterlijk gebiedsuitbreiding – mislukten meestal. (Etats, sociétés et cultures du monde Musulman médiéval.)

13 Lynch, p. 123.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 9

gouden en koperen munten.14 Goud dient om legerchefs te betalen, koper is voor de soldaten. In de eerste plaats vergemakkelijkt goudgeld grote betalingen, zoals voor provi-and. Want grote betalingen in goudgeld aan legerchefs zullen niet louter als persoon-lijke bonus voor de legerchefs bedoeld zijn geweest, zoals de tegenwoordige mana-gerbonussen [EXP+WAARD+INSTANT]. Het volgende overzicht laat zien dat er alleen gouden munten uit de beginperi-ode van al-Andalus zijn gevonden, wanneer dit gebied onder het gezag van Damascus staat, èn uit een veel latere periode, wanneer er een nieuw kalifaat in Cordoba wordt uitgeroepen. Dat roept vragen op over de invloed van het centrale gezag van Cordoba in de periode die aan het kalifaat vooraf ging.

Uitgave van gouden dinars en zilveren dirhams15

Omayyaden van Damascus: gouden dinars

- 693: (Arabo-Griekse tekst).- 699: kort na de verovering van Noordafrika; na 711 ook in al-Andalus in om-

loop.- 716 in al-Andalus geslagen (Arabo-Latijnse tekst).- 720 tot 728 (Arab. tekst), naar Noordafrikaans voorbeeld (699).- 729 tot 732.

Al-Andalus:

∗emir Abd ar-Rahman I (756-788): 31 (zilveren) dirhams. ∗emir Hisham I (788-796): 9 (zilveren) dirhams.∗emir Al-Hakam I (796-822): 32 (zilveren) dirhams.∗emir Abd ar-Rahman II (822-852): 36 (zilveren) dirhams: v.a. 822, elk jaar

tot 852. ∗emir Muhammad I (852-886): 86 (zilveren) dirhams.∗emir Al-Mundhir (886-888): 2 (zilveren) dirhams.∗emir Abd-Allah (888-912): 4 (zilveren) dirhams.∗emir (912), kalief (929) Abd ar-Rahman III (912-961): 30 gouden dinars; 120

(zilveren) dirhams.∗kalief Al-Hakan II (961-976): 10 gouden dinars; 41 (zilveren) dirhams.∗kalief Hisham II (976-1009), in feite onder het bewind van Almanzor: 22 gou-

den dinars.∗onder Almanzor werden diverse zilveren dirhams geslagen (het aantal vari-

eert tussen 10 en 25).∗zonen van Almanzor lieten zilveren dirhams slaan (aantal niet na te gaan).

14 Kopergeld: felûs, Arabisch: fals. Modern Marokkaans: flûs = geld.15 Bron: Coins of al-Andalus Tonegawa collection. Lynch, p. 112 e.v.; p 185 e.v.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 10

∗vanaf 1010 diverse taifas slaan hun eigen munt, lage kwaliteit (economische achteruitgang).

∗Almoraviden slaan gouden dinars in Cordoba en daarna in Sevilla (1096-1116) (van hun naam zijn later de Spaanse gouden ‘maravedes’ afgeleid).

∗zo ook de Almohaden (13de eeuw).∗tot slot de Nasriden van Granada (tot 1492).

Bekijkt men het overzicht, dan komt er twijfel op over de macht en invloed [EXP] van het centrale gezag van Cordoba in de periode van maar liefst drie eeuwen na de ‘ech-te’ veroveringen. Dat niet alleen, er zijn nog veel meer vragen. Geld vergemakkelijkt het verwerven van proviand. Toch kan men zich afvragen of deze functie bij expansie [±MOB] doorslaggevend is. Immers, er wordt tribuut gehe-ven bij de lokale bevolkingen en de meeste tribuutbetalingen geschieden in natura. Zo wordt in al-Andalus tribuut betaald met graan, gerst, most, azijn, honing en olie.16 Zodra er graanschuren en dergelijke worden opgetrokken, wijst dit op expansie + toenemende stabiliteit. Geld zou daar niet voor hoeven te vloeien, ook niet om arbeid te betalen. Want een leger kan daarvoor steunen op eigen mankracht, of de onderworpenen tot arbeid verplichten. Dat kan op een toenemende stabiliteit en een afnemende mobiliteit duiden, niet per se op expansie. Het gebruik van kopergeld wijst op een nauwe band tussen veroveraars en ver-overden, aldus Lynch.17 De vraag is, of we hier nog van ‘veroveraars en veroverden’ kunnen spreken, want ‘een nauwe band’ betekent (toegenomen) stabiliteit, en een zeker evenwicht. Ook in het laat-Romeinse Rijk had goudgeld een belangrijke rol gespeeld. Bij de Romeinen en Byzantijnen zien we dat goudgeld en belastingbetalingen in nauw verband met elkaar staan als een exponent van steeds verder toenemende stabili-teit èn... een sterk afbrokkelende expansie en mobiliteit. Dat legt uiteindelijk de economie volledig lam.18 Voor de ‘barbaarse’ stammen [±MOB], die van deze situatie handig weten te profiteren, heeft het goud en goudgeld een geheel andere betekenis: het kan gemakkelijk geroofd en vervoerd worden. Zelfs gouden kunstvoorwerpen en kerkattributen worden daarom omgesmolten [MOB+INSTANT]. Zodoende kan het goud èn snel worden uitgegeven èn de ‘handel’ [±COM] toenemen.19 Niet het gemunte goudgeld, maar het goud zelf – als ruilmiddel – is voor mobiliteit-zoekers van belang. Afhankelijk van het (Achterliggende doelen-)perspectief van betrokkenen kan goudgeld dus een heel andere betekenis hebben dan slechts als middel tot expansie. In de 10e eeuw beschrijven de chroniqueurs dat in de tijd van de verovering van al-Andalus tribuut betaald werd in natura en in goudgeld. Bedoelden zij daarmee de oude Romeins-Byzantijnse gouden denarii? Waren die (mogelijk) nog (ruim?) in om-loop? Waarschijnlijk is dat zij hun eigen tijd [EXP+↑STAB] voor ogen hebben, met gouden dinars en zilveren dirhams – beide woorden zijn trouwens afgeleid van denarii. De 16 Lynch, p. 123.17 Lynch, p. 123 e.v., citaat Lynch, p. 130.18 Hoofdstuk 6.19 Hoofdstuk 7.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 11

chroniqueurs willen ons doen geloven: “wij in al-Andalus zijn de grote veroveraars en waren dat altijd al.” Het verdwijnen van goudgeld in al-Andalus verraadt in elk geval dat de geschie-denis geen lineair proces doorloopt en dat er naast die ene wereld van het centrale ge-zag, in de lacunes van zijn invloedssfeer, allerlei kleine wereldjes hebben moeten bestaan of telkens weer ontstonden.

Bij de geschiedenis van de wording van al-Andalus (en natuurlijk ook el-ders) fasen te zoeken (en te vinden!) bevredigt misschien de lineaire geest, maar het inzicht en het begrip wordt er niet groter door. Daartegenover probeert een stroming in de culturele antropologie observaties – bron-nen dus – (zoveel mogelijk) te beschrijven zoals de onderzochten zelf hun werkelijkheid zien en in categorieën in te delen die de onderzochten zelf hanteren, in plaats van eigen begrippen te hanteren. Ook deze benadering voldoet niet, want de voorstelling van zaken kan uiterst gekleurd zijn, zo-als uit de berichtgeving van de chroniqueurs blijkt.

Categorisering naar Achterliggende doelen maakt geschiedenis inzichtelij-ker en begripsmatig enigszins navolgbaar. Daarbij moet wèl de val verme-den worden dat de geschiedschrijver te veel redeneert vanuit zijn persoon-lijke Achterliggende doelencombinatie (of die van zijn Umfelt). Ik hoop zelf niet (te veel) in die val te zijn getrapt.

Fortificaties: een begin van expansie Afgezien van enige verkenningstochten start de beginfase van de ‘verovering’ van het Iberisch schiereiland met de concentratie van enige legereenheden (‘troepen’, Arab.: jund-s) op plaatsen die een gemakkelijke en snelle uitzending bevorderen. Aanvan-kelijk is de radius beperkt en het expansieve streven is om deze zoveel mogelijk uit te breiden. Strategische en beveiligde enclaves dienen om garnizoenen te herber-gen, om de controle in een gebied te handhaven en voor de opslag van proviand. Deze enclaves zijn de uitvalsbases voor expedities. Sterke beveiliging en enige per-manentie duiden op expansie – d.m.v. georganiseerde expedities – in tegenstelling tot mobiliteit – met rooftochten en razzia’s. Permanentie vereist onderhoud van de beveiligingswerken en het levensonderhoud van manschappen, en deze werken dienen daarom zo te zijn gelegen dat er niet al te ver weg aan de bevolking tribuut kan worden opgelegd. Uit angst voor aanvallen en ‘in ruil’ voor bescherming zijn stede-lingen [STAB!] een doelgroep bij uitstek. Bedenk daarbij dat rondom steden landbouw of veeteelt wordt gedreven om stedelingen te verzorgen. De Arabische veroveraars belegeren liever geen steden en nemen geen steden in. Bij voorkeur is het strategie om een kampement buiten een stad op te zetten en dit te versterken tot fort, of een fort in de buurt van een stad in te nemen en verder te versterken, of wanneer een stad zichzelf overgeeft een stedelijk fort als uitvalsbasis te kiezen, of in de stad een nieuw fort op te trekken.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 12

In het geval van Kufa, Basra en Fustat (het latere Cairo) wordt een sterk beves-tigd kamp opgezet in de buurt van een stad. Het kamp groeit zelf uit tot een kleine nieuwe stad, die zich verder ontwikkelt. Door handel en verkeer breidt ook de oude stad zich uit en uiteindelijk groeien de oude en nieuwe stad samen tot één plaats. Dat-zelfde gebeurt in al-Andalus alleen onder ‘Abd ar-Rahmân II circa 825 met Murcia. Andere voorbeelden treffen we bij de ‘verovering’ van al-Andalus echter niet aan, vandaar dat ik ‘verovering’ tussen aanhalingstekens plaats. Na het opzetten en versterken van forten is de volgende stap het uitbreiden van de radius naar die gebieden die niet te veel energie kosten om te ‘onderwerpen’ en gemakkelijk te controleren zijn qua opbrengsten. In al-Andalus lagen deze gebieden als het ware voor het oprapen. Want het gezag van de Visigotische koningen bestond nog alleen in naam; de aristocratie, die de steden allang verlaten had, woonde op het platteland en leefde van de opbrengsten van ‘hun’ horige boeren [STAB+STAB].20 Met deze rurale aristocratie was het niet moeilijk een ‘vredespact’ te sluiten, in ruil voor be-scherming, d.w.z. dat ze met rust gelaten werden tegen een jaarlijkse afkoopsom (tri-buut). Sulh betekent feitelijk ‘verzoening na capitulatie’ en zo’n pact hield in dat de lokale aristocratie hun rechten en bezittingen [STAB] mochten behouden, in ruil voor tribuutbetalingen. In deze gebieden worden opslagschuren opgericht waar de beta-lingen in natura verzameld worden, zo nodig worden deze opslagschuren versterkt. Diverse auteurs verwijzen in dit verband naar de toponiemen – plaatsnamen – (zie het volgende hoofdstuk).

Samenwerking met lokale inheemse overhedenIntrigerend is dat ook het merendeel der Visigotische steden in het noorden een ge-makkelijke prooi voor de ‘veroveraars’ zijn. Het feitelijk gezag in de steden [STAB] ligt bij de bisschoppen (overigens ook in sommige rurale gebieden). Om hun rechten en macht te behouden kiezen de plattelandsaristocraten en bisschoppen, die uit dezelf-de kringen afkomstig zijn [STAB], voor een vredespact met de nieuwe machthebbers. Bisschoppen moeten opgave doen van de omvang van de onder hen ressorterende parochies en volgens die opgave wordt hun bevolkingsgroep belast met een schat-plicht. Evenals onder keizer Constantijn de Grote, worden de bisschoppen een soort staatsambtenaren, want in al-Andalus verplichten zij zich als belastinginners voor het centrale gezag te fungeren. Zonder een dergelijke collaboratie van lokale machthebbers is een snelle ver-overing van geen enkel gebied te verwezenlijken. Tenzij de expansionisten natuurlijk over een overweldigende legermacht beschikken. In al-Andalus was dat zeker niet het geval.21 De diverse thema’s rond de eerste veroveringen, die moderne geschied-schrijvers lange tijd voor raadsels hebben gesteld en die tot heftige discussies en tegen strijdige conclusies leidden, zijn gemakkelijk te ontwarren wanneer wij eerst de processen volgen in de ‘wereld’ van het centrale gezag [EXP] in alliantie met de op

20 Horigheid naar Romeins model, zie hoofdstuk 6.21 Voor cijfers, zie Lynch.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 13

stabiliteit-gerichte aristocratie (bisschoppen incluis), en daarbij voorlopig de verbin-dingen tussen exp<>mob – de andere ‘wereldjes’ buiten beschouwing laten. Het gegeven dat legerleiders verdragen aangaan met lokale notabelen illustreert een alliantie van expansie met stabiliteit – of, zo men wil, het samengaan van ex-pansionisten en stabiliteit-zoekers: exp<>stab. Een uitstekend voorbeeld daarvan is de geschiedenis van de Banû Hajjâj, een machtige familiegroep in en rond Sevilla.22 Tegen het einde van de 10e eeuw – drie eeuwen na de eerste veroveringen – laten zij hun geschiedenis optekenen door de chroniqueur Ibn al-Qutiyya (gest. 977) om hun omvangrijke landgoederen en andere bezittingen te legitimeren. Ik geef alleen de kern hiervan weer: een zoon van de Visigoten-koning Vitiza sloot een verdrag met de eerste veroveraar Târiq, en opnieuw met diens opvolger Mûsâ. Het verdrag werd be-klonken met het huwelijk van zijn dochter met één van de legerchefs. Deze laatste zou persoonlijk naar Damascus zijn gegaan om met de Omayyaden-kalief het verdrag te bezegelen en zich (als vazal) in dienst te stellen van de kalief. Daarna zou het verdrag steeds weer vernieuwd zijn. In ruil voor tribuut en hulp aan het centrale gezag in al-Andalus, mocht de familiegroep haar bezit behouden. Dit trouwe bondgenootschap zou enerzijds hebben geleid tot stabiele relaties van het gezag met de oorspronkelijke bewoners, anderzijds met blijken van waardering van de kant van dit gezag. Zo kwam het tot de uitgebreide bezittingen van deze familiegroep, aldus de chroniqueur. De bedoelingen van de chroniqueur daargelaten, één ding is zeker: hij probeert te bewij-zen dat de rechten op de bezittingen van deze familiegroep oorspronkelijk gebaseerd zijn op ‘een verdrag van overgave’ (sulh), zoals deze volgens de islamitische wetten wordt genoemd. De zich overgegeven bevolking blijft volledig recht behouden op gebruik van de eigendommen. Dat wil in de regel zeggen, dat er tribuut moet worden betaald (waarbij de hoogte een kwestie is van onderhandelen) en er worden afspra-ken gemaakt over militaire deelname aan verdediging en ordehandhaving, wanneer het centrale gezag dat eist. Het ligt voor de hand dat er voor de boeren niets veranderde; zij waren aan hun heer gebonden middels het Romeinse patroon-cliëntsysteem dat in een of an-dere vorm was blijven voortbestaan en gehandhaafd bleef. De autochtone aristocra-tie kende immers geen andere gezagsverhouding met ‘hun’ boeren. Ook al zullen de verdragscondities niet altijd gelijk zijn geweest, in de praktijk bleef het oude gezags-systeem (meestal ten onrechte ‘feodaal’ genoemd23) bestaan [STAB]. Dat blijkt een paar eeuwen later, wanneer er heftige juridische discussies ontstaan over eigendomsrech-ten en over persoonlijke allianties. Historici ontlenen aan deze juridische discussies het feit dat ‘veroveringen met wapengeweld’ bij de onderwerping van al-Andalus niet de doorslag hebben gegeven, en dat ze van ondergeschikt belang waren, vergeleken met vrijwillige overgaven van de bevolking met ‘een verdrag van overgave’ (sulh). Niet alleen dat. De verovering was geen aaneenschakeling van ongeordende rooftochten en razzia’s [MOB+INSTANT] van

22 Evenals het volgende, is dit ontleend aan Lynch, p. 79-80.23 Zie hoofdstuk 10.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 14

‘wilde’ Berber-stammen24 – die óók voorkwamen – en evenmin een verovering door een legermacht bestaande uit een stammenfederatie [MOB<>EXP], zoals bij de latere Al-moraviden (11e eeuw) en Almohaden (12e eeuw).25 In het proces van de verovering van het Iberisch schiereiland domineren tweemaal de Omayyaden van Damascus. De verovering van al-Andalus was een van hun grote successen.26 Vóór de val van Damas-cus in 750 was hun ‘imperium’ gecentraliseerd en het beschikte over een complexe machinerie van bestuurs functionarissen en een gedisciplineerd leger [EXP<>STAB]. De Omayyaden coördineerden hun expedities degelijk [EXP+STAB], en naar Byzantijns voor-beeld hadden zij legereenheden (jund-s) samengesteld uit verschillende bevolkings-groepen.

Dan wordt bijna de gehele top van de clan der Omayyaden uitgemoord door de clan der Abbasiden (zij stichten een eeuw later Bagdad). Korte tijd na de val van Damascus slaagt één van de weinige overlevenden uit de kaliefenfamilie der Omayyaden erin een expeditie naar al-Andalus uit te voeren [EXP] en wel met de hulp van de sedentaire Berber-familie [MOB+↑STAB] van zijn moeder in Tunesië. Deze ‘Abd ar-Rahmân I wordt tenslotte uitgeroepen tot emir (vorst) van Cordoba en erkent in naam de Abbasiden-kalief. Natuurlijk verliep de consolidering van het gezag in Cordoba niet van een leien dakje, daarvoor was de bevolkingssamenstelling te divers. Om het centrale gezag van Cordoba uit te breiden en in stand te houden, moeten de elkaar opvolgende emirs een waaier van verschillende bevolkingsgroepen aan zich weten te binden.

Verovering en expansie: een eerste beeld van expansie in al-AndalusVerovering is een vorm van expansie; expansie wordt echter niet alleen bereikt door veroveringen. Over de verovering van al-Andalus is veel geschreven. Waaruit bestond deze? Was er tegenstand? Waar was de vijand? Elke expansionist wil ‘de vijand’ of zijn concurrent bedwingen. Behalve van die kant, dreigt er ook gevaar van binnen uit: menig expansionist wordt verraden door zijn Brutus. In al-Andalus is het gevaar van een revolte (fitna) een steeds terugkerend thema. Komplotten27 en opstanden zijn bijna aan de orde van de dag. Er zijn poten-tiële concurrenten die de macht willen overnemen (ambitie-zoekers [EXP]). Maar ook

24 Lynch (p. 282) spreekt van ‘ongeordende acties van bewegende (lees: mob) stammen’.25 Het is opvallend hoe veroveringen met wapengeweld, bijvoorbeeld door de Almoraviden en

Almohaden, die aanvankelijk een geweldige omwenteling lijken te bewerkstelligen (Andreas Eppink, Malaga, 2012; 1st 2004) uiteindelijk tot aanpassing en een nieuwe Stabiliteits cultuur leiden, die na een begin van bloedvergieten en fanatisme (onaantastbaarheid) zelfs tole-rant worden [↑COM+↑INFO↑HUM]. Maar zoals alle fenomenen die een sterke kern van mob in zich hebben, is hun continuïteit beperkt. In het geval van de Almoraviden en de Almohaden (of-ficieel) maximaal 70 jaar, in de praktijk (en regionaal) korter.

26 Lynch, p. 28227 Andreas Eppink, Crisis, Macht en Machiavelli: macht! krijgen en houden in een tijd van crisis na

crisis Málaga, 2011.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 15

van de kant van bodemvaste stabiliteit-zoekers, zoals de lokale aristocratie, kan ge-vaar dreigen, zodra zij zich in hun oude rechten aangetast voelen. Daar komt nog bij dat al naar gelang het centrale gezag zijn invloed vergroot, ook de stroom van rege-ringsfunctionarissen en administratieve krachten [STAB] – en niet te vergeten van hun nakomelingen! – groeit. Dat betekent een bureaucratische en familiaire blok aan het been van expansionisten. Ook niet vergeten moeten worden de mobiliteit-zoekers die aan de marges en in de lacunes van de wereld van het centrale gezag hun eigen wereldjes vormen, zoals de Berber-groepen die vanuit Noord-Afrika immigreren. Tenslotte is er nog het gevaar van ‘dissidente’ ordening-makers in de hoedanigheid van geloofsfanaten [ORD+MOB+ONSCHEND], mystieke stromingen [ORD+MOB], conservatieve groepen [ORD+STAB], en vooral de ‘orthodoxe’ religieuze wetsjuristen [ORD+STAB] die pro-beren steeds meer invloed op het gezag te krijgen. De Visigotische koningen verdwij-nen geheel van het toneel. Het noorden wordt bevolkt door christelijke krijgsheren. Sommigen van hen zullen de stamvader van regionale koninkrijkjes worden. Vanuit het zuiden komen steeds meer Berbers naar het vruchtbare, veelbelovende land met een nieuw regime.

Lynch stelt terecht dat een massale immigratie van clans naar al-Andalus in 711 – met als gevolg dat er een samenleving ontstond van overwegend tribale structuren – moei-lijk te bewijzen valt en onwaarschijnlijk is.28 Eerder is het tegendeel te bewijzen. Heel globaal bezien troffen de ‘Arabische veroveraars’ in het Visigotische Spanje enerzijds een boerenbevolking aan die beheerst werd door een lokale aristocratie, anderzijds waren daar de steden waar feitelijk de Visigotische bisschoppen de toon aangaven. In de voormalige Romeinse Noordafrikaanse provincies had de Berber-bevolking een marginale rol gespeeld en zich teruggetrokken in de bergen. Sommige groepen hiel-den zich met landbouw bezig, dankzij bevloeiing. Andere groepen dreven handel op kleine schaal. Weer anderen voerden plunderexpedities uit, overzee naar de Iberische kusten. Naarmate het centrale gezag van achtereenvolgens de Romeinen en Byzantij-nen zich expansief opstelde, sloten Berber-groepen zich bij hun legers aan, in de regel als contingent en geleid door een eigen hoofdman. De samenleving bestond uit totaal verschillende werelden die min of meer onafhankelijk van elkaar opereerden om te overleven. De geschiedenis vertelt vooral de ontwikkelingen van het centrale gezag, soms die van sterke lokale gezaghebbers, zelden van de zgn. marginale bevolkings-groepen, ook al waren deze qua aantal in de meerderheid. Het bestaan van parallelle werelden (of uiteenlopende bevolkingsgroepen) springt het meest in het oog in het geval van opstanden. Er zijn andere manieren om achter het bestaan ervan te komen, zoals betekenisverschillen – of wel verschillen in connotaties– van woorden.

28 Lynch, p. 39-40.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 16

2. Betekenisverschillen en parallelle wereldjesOp een subtiele manier valt het (voort)bestaan van parallelle werelden af te leiden uit verschillende lokale en historische connotaties van woorden en begrippen. Bijvoorbeeld het begrip salâm (vrede) heeft per plaats en tijd niet steeds dezelfde inhoud. Salâm in expansionistische zin houdt in dat daar waar de islam overwint er vrede heerst of zal gaan heersen.29 In die zin kan salâm wonderwel zelfs als strijd-kreet gaan dienen. Hier is een wereld(je) van expansie aan het woord. Als exponent van stabiliteit betekent salâm iets geheel anders, namelijk het ontbreken van oorlog en strijd. Dat kan worden bereikt door zich te houden aan de religieuze Wet [ORD+STAB] waardoor er geen chaos (zina) heerst. Mensen groeten elkaar met Salâm alaikum! (Vrede zij met u!), waarbij voor de gelovige het accent op religi-euze verbondenheid [ORD+COM] ligt. Het kan zijn dat we hier te maken hebben met een wereld(je) van diepgelovigen. Dat hangt van de verdere context af, want de betekenis verschuift, wanneer deze vrome wens sleets wordt en Salâm alaikum! vervlakt tot een beleefdheidsformule [↓ORD+↑STAB+COM]. Dit betekent overigens niet dat betekenisverschuivingen een lineair proces volgen. Overeenkomsten qua plaats of tijd kunnen evengoed toevallig voorkomen, namelijk in het geval van parallelle werelden die nooit met elkaar in contact zijn gekomen. Werelden die qua tijd ver uit elkaar liggen zijn, per definitie, nooit met elkaar in contact gekomen. Historici lopen gemakkelijk in de val om uit te gaan van lineaire processen en van continuïteit. Anderzijds kunnen historici de kans missen om juist verbanden te leggen tussen werelden die qua plaats en soms zelfs qua tijd (ver) van elkaar liggen. Dankzij opgravingen, hebben moderne historici bijvoor-beeld de grote invloed van de Jemenieten in bepaalde regio’s van al-Andalus en Noord-Afrika kunnen aantonen. Schriftelijke bronnen zijn er waarschijnlijk nooit geweest; het ontbreken daarvan zegt weinig, indien in een bevolkingsgroep het Achterliggende doel stabiliteit geen belangrijke invloed heeft. De Achterliggende doelentheorie is als een mes dat aan twee kanten snijdt: waar grote betekenisverschillen in begrippen bestaan, is een historisch verband of continuïteit erg onwaarschijnlijk (ook niet naar de toekomst overigens). Grote verbanden zijn in dit geval lariekoek en het eventuele bestaan van afzonderlijke of parallelle wereldjes en hun geschiedenis is in dat geval een onderzoek waard. Bij betekenisovereenkomsten daarentegen, en in het bijzonder bij beteke-nisverschuivingen, wordt het voor de historicus interessant om de eventuele ver-banden te onderzoeken. Treden er betekenisverschuivingen op, dan moet dat een oorzaak hebben gehad.

29 PM Arab. amân = vrede-veiligheid [STAB!], inclusief gehoorzaamheid (tâ’a ) en onderwer-ping (islâm).

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 17

Een betekenisverschuiving is een proces waarbij de Achterliggende doelen van plaats verschuiven. Ze doen dit niet zelf; het zijn de mensen – ‘cultuurparticipan-ten’ – die hun individuele en collectief gedeelde Achterliggende doelen volgen. Groepen en individuen zoeken contact met elkaar als hun respectievelijke Achter-liggende doelen bij elkaar aansluiten, of elkaar aanvullen. Nog vaker zullen groe-pen en individuen met elkaar – en met zichzelf – in conflict raken doordat hun respectievelijke Achterliggende doelen met elkaar botsen. Elke botsing tussen twee of meer parallelle werelden is te beschouwen als een cultuurbotsing, groot of klein. Als participanten elkaar niet geheel uitmoorden, dan zal elk conflict op een of andere manier opgelost worden: òf omdat een bepaalde Achterliggende doe-lencombinatie dominant wordt – en andere Achterliggende doelen ‘onderdrukt’, òf doordat wereldjes (verschillende Achterliggende doelencombinaties) zich van elkaar afscheiden, bijvoorbeeld door emigratie.

De betekenisverschuiving van het begrip walâ’: een indicatie voor de invloed van het centrale gezag In het volgende voorbeeld zal ik proberen om uit de betekenisverschuivingen van het begrip walâ’ de invloed van het centrale gezag af te leiden. Het is een globale benade-ring waarbij slechts gekeken wordt of er aanwijsbare bewijzen voor expansie zijn.30

In pre-islamitische tijd houdt het begrip walâ’ (clientèle-systeem) verband met de bloedprijs (dhiya31) die een stam aan een andere stam betaalt, wanneer een van de eigen mensen iemand van de andere stam gedood heeft. Het doel van de betaling is het vermijden of doorbreken van een spiraal van bloedwraak (d.w.z. mobiliteit ±↑stabiliteit). Ook bestond de pre-islamitische gewoonte dat mensen op doorreis tijdelijk bescherming konden zoeken bij een stam die zij op hun tocht ontmoetten (de zogeheten ‘gastvrijheid’ [MOB+COM]). De cliënt (Arab.: mawlâ) is in dit geval te beschou-wen als tijdelijk stamlid. Want zonder stam is iemand letterlijk niets en heeft hij noch bescherming, noch een eigen identiteit; hij is vogelvrij [MOB]. Ten tijde van de moslimveroveringen werden degenen die zich vrijwillig over-gaven en zich bekeerden ‘cliënt’ van de Arabische stam die het gebied veroverd had.

30 Theoretisch kan gekeken worden naar (a) duidelijke invloed van het centrale gezag, d.w.z. expansie; (b) geen of weinig invloed van het centrale gezag, anders gezegd: parallel(le) wereldje(s), onderverdeeld naar het accent op drie andere kern-Achterliggende doelen: sta-biliteit, mobiliteit en creatieve ordening; (c) de combinatie van het centrale gezag met andere invloeden (i.e. andere Achterliggende doelen); (d) de invloed van het centraal gezag is onduidelijk.

31 Ook het begrip dhiya ondergaat betekenisverschuivingen. Dhiya wordt in verloop van tijd: een econo mische compensatie die de agressor betaalt aan de erven van het slachtoffer; in het geval dat de agressor cliënt is betaalt zijn heer in zijn naam; althans volgens sommige moslimjuristen (Lynch, p. 452-453). Dit wijst m.i. op een afname van de betekenis van de stam [↓MOB]. Bij mos-limjuristen bestonden evenwel diverse gezichtspunten [ORD±STAB] met als thema’s: collectieve of individuele schuld, religieuze verplich tin gen en de individuele verantwoordelijk heden van iedere moslim.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 18

Zij kregen hierdoor de bescherming van deze stam en hoefden geen bloedvergieten meer te vrezen. De stam in kwestie trekt profijt uit dit clientèle-syteem doordat het trouwe bondgenoten kreeg en zo versterkt werd [MOB+EXP]. Evenzo, wanneer in een veroverd gebied de leiders uit de dominante eliteklasse cliënt werden – met in hun kielzog hun aanhang en gevolg. Het clientèle-syteem had een functie om nieuwko-mers in de nieuwe orde te integreren. Dankzij de bekering van vele individuele vrije personen en hun gezin, die zelf niet tot een stam behoorden – zoals in de steden – groeide het aantal cliënten. Zij werden mawâlî (enkelvoud: mawlâ) van een prominent individu, bijvoorbeeld van een lid van de heersende dynastie of van een gouverneur, soms krijgen zij diens stam-naam. Feitelijk is deze manier van doen analoog aan de vroeg-islamitische vrome daad van de heer die zijn slaven bekeert tot het geloof en dezen vervolgens vrijlaat [MOB+ORD]. Uit dankbaarheid – zo is de redenering – wordt een bekeerling een mawlâ (cliënt) van degene die zijn bekering bevorderd heeft. De vrijgelatene wordt van slaaf tot cliënt; cliënt en heer blijven beiden elkaar trouw, en daarmee blijft ook de afhankelijkheid van de cliënt van zijn heer voort-bestaan.32 Deze relatie is een zaak van wederkerigheid en dienstenuitwisseling33 [↓MOB+↑STAB+↑COM], die zelfs erfelijk kan zijn [↑↑STAB]. Zodra een aanduiding erfelijk wordt, domineert stabiliteit volledig en raakt mobiliteit geheel op de achtergrond. Ook het Romeinse recht kende de vrijlating van slaven (manumissio). Al spoe-dig, toen in de veroverde Byzantijnse gebieden de nakomelingen van de allereerste moslimveroveraars gevestigd raakten en door huwelijken met de lokale elite accul-tureerden, nam vooral de Syrisch-Byzantijnse invloed [↑STAB] toe. Damascus werd het culturele centrum van de Arabisch spreken commonwealth. Het walâ’-systeem ont-wikkelde zich steeds meer tot een formaliteit [↓MOB+EXP+↑STAB]. Steeds meer ‘vrijen’ sloten zich persoonlijk (maar inclusief hun gevolg) bij een machtige persoon aan, in de regel contractueel [STAB]. Machtige families, zoals de Omayyaden van Damascus, beschikten zo over een groot gevolg van dit soort vertrouwelingen, èn van talloze vrijgelaten Byzantijnse slaven. Van de mawâlî der Omayyaden vertrok successievelijk een groot aantal naar al-Andalus, bijvoorbeeld als veroveraars – zoals de zgn. Syrische jund (legereenheid) die door zijn banden met Damascus onmiddellijk een elite-positie ging innemen.34 Als vervolgens in al-Andalus van mawâlî gesproken wordt, dan zijn dit volgens historici voornamelijk deze vrijge-

32 Trouw en loyaliteit, d.w.z. erfelijke afhankelijkheid [↓MOB+↑↑STAB] in ruil [COM] voor protectie [STAB<>EXP]: “niemand mag hem kwaad doen want zijn clientèle behoort aan mij en mijn nako-melingen” (citaat Lynch, p. 454).

33 Andreas Eppink: Familierelaties en persoonlijkheidsontwikkeling in Marokko, 1977.34 De Syrische jund was een elitaire legereenheid met een gemengd Arabisch-Byzantijnse leger-

leiding, gevormd naar Byzantijns model en nauw verbonden aan de Omayyaden van Damas-cus, vandaar hun prestige. De jund bestond voor een belangrijk deel uit Byzantijnse ‘vrijge-laten’ (mawâlî), bekeerlingen en hun nakomelingen. In de loop der eeuwen wordt het steeds moeilijker om te zeggen waaruit een jund bestond. Immers, veroveraars maken slaven, die weer vrijgelatenen worden en belangrijke posten kunnen bekleden etc. Allen worden ze aan-geduid met ‘Syriërs’.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 19

latenen geweest, want zij waren in de meerderheid.35 Desondanks blijkt uit de heftige juridische discussies over wat de juridische status der mawâlî was en wie ertoe ge-rekend moesten worden, dat velen zich mawlâ (cliënt) noemden vanwege een ooit door hun voorouders gesloten contract – en kennelijk had in al-Andalus het walâ’-sy-steem zich aangepast36 aan het Romeinse (en Visigotische) recht, waarbij een patroon recht had op delen van de erfenis van zijn cliënt [↑STAB]. Historici hebben verder aangetoond dat in al-Andalus de pre- en vroeg-islamitische walâ’-vormen niet hebben bestaan; in tegenstelling tot wat eerder werd aangenomen werden bekeerden geen (formeel) lid van een Arabische stam. Er be-ston den alleen variaties op het patroon-cliëntsysteem. Anders uitgedrukt:

geen mob ±↑stab (van slaaf tot cliënt)geen mob + exp (veroverden worden ingelijfd in een stam)geen ↓mob + exp + ↑stab (formeel stamlid)wèl exp + stab (een uitbreiding van groepen cliënten en cliënten families)èn ↓exp + ↑stab (een soort partijgebondenheid)

Het begrip mawâlî krijgt namelijk in al-Andalus weer een heel andere betekenis zodra aanduidingen als Arabisch, Berber en mawlâ nog maar weinig te maken hebben met de origine van de desbetreffende personen en louter aangeeft tot welke “factie” (of partij) zij behoren [↓STAB+COM±MOB], want van factie kan men wisselen, zij het dat dit niet individueel maar in in-groupsverband gebeurt. (Ook hier dringt zich de vraag op: Is dit een teken van zwakte [↓EXP] van het centrale gezag, en/of van het bestaan van glij-dende parallelle wereldjes?)

Samengevat zijn mawâlî personen ‘die behoren bij’ en verloopt de betekenisverschui-ving van het begrip als volgt (1) behoren bij een stam als nieuwe in-group; (2) beho-ren bij (de afstammelingen van) persoon die-en-die (lees: in-group van die-en-die); (3) behoren bij een factie, d.w.z. ruime in-group.

Betekenisverschuivingen als blijk van afnemende mobiliteit en toenemende stabiliteit

De invloed van mobiliteit betekent flexibele en glijdende betekenissen. Het ver-band tussen begrippen als mawlâ (cliënt), wederkerigheid, in-group en factie is dui-delijk: het zijn variaties rond het thema mobiliteit in combinatie met ±stabiliteit en ±communicatie. Geheel in het verlengde daarvan kan in de Arabische ‘commonwealth’ een per-soon op verschillende manieren aangeduid worden met een of meer zgn. nisba, die al-lemaal iemands relatie met zijn in-group aanduiden.37 Namen liggen niet vast [MOB], het 35 Lynch, p. 449.36 Lynch, p. 452.37 Als voorbeeld van een nisba waarvan elk onderdeel afzonderlijk gebruikt kan worden:

imâm Mâlik (Abû ‘Abd Allâh Mâlik ibn Anâs ibn Abî ‘Âmir at-Tamîmî al-Isfahânî al-Ma-

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 20

zijn verwijzingen naar iemands clan, vader, zoon, plaats van herkomst, woonplaats, etc. en ook eventueel naar de stam, clan of persoon waarmee hij als mawlâ verbonden was. Welke nisba gebruikt wordt, hangt af of men in kleine of ruime kring wil laten weten wie men is. Want is het in kleine kring onzinnig om te verwijzen naar de plaats van herkomst of naar de eigen clan waartoe ieder van die kleine kring behoort, even onzinnig is het om buiten de eigen kring zich de vader van zoon zo-en-zo te noemen (tenzij deze een beroemdheid is). Niet alleen de term mawâlî, ook de aanduidingen banû (stam, stamleden), qawm (clan, beter gezegd: ‘de mensen van’) en dergelijke kunnen sterk van de oor-spronkelijke betekenis afwijken38: ↓mobiliteit + stabiliteit. Opnieuw gaat het om ‘behoren bij een in-group’: ‘de eigen mensen’. En slechts voor weinigen is het centrale gezag tevens zijn in-group. Met andere woorden: waar de eigen groep vóór alles gaat, is het centrale gezag out-group, en wordt dat gezag zo ver mogelijk op afstand gehouden.

Het centrale gezag en het nut van wetgeleerden: expansie<>ordening + stabiliteit De toenemende macht van lokale aristocraten [STAB+↑EXP] in hun eigen wereldjes zal het centrale gezag een doorn in het oog geweest zijn, anders had het centrale gezag van Cordoba niet zo zijn best hoeven te doen om – met forse ondersteuning van de Mali-kitische rechtsgeleerden39 (ulema) – macht en controle te krijgen over de ‘top’ van al-Andalus. Want pas in de 9e eeuw kan er van ware expansie van het centrale gezag worden gesproken, met als verpersoonlijking daarvan de figuren van ‘Abd ar-Rahmân II en III. De Malikitische wetsschool was in al-Andalus juist in opkomst, terwijl de kalief in Bagdad de Hanifitische wetsschool aan zich had gebonden. Voor Cordoba een reden temeer om de Malikiten te steunen. Samenwerking tussen ulema [ORD+↑STAB] en het gezag [EXP] leverde beide profijt op. De Malikitische wetsschool zou definitief de religieuze toon gaan aangeven en verdrong de mystieke [STAB<>MOB] en andere stromingen.40 De introductie van deze

danî (710-790)).38 Andere verwante denominaties waarvan de betekenis niet altijd eenduidig is: fasîla: ‘extended

family’, verwanten; ‘imâra: kleine stam; baTn: denigrerend, stam met weinig aanzien; fakhd: tak (clan, subdivisie) van een stam (Muhammad Traiki, m.m.).

39 De wetsschool der Malikiten, genoemd naar de stichter Mâlik ibn Anâs (710-790), ge-storven in Medina. Zijn onvoltooide werk Al-muwaTTa’ (De wegbereider) had vooral in al-Andalus grote invloed.

40 (1) Shi’iten: aanhangers van Ali, schoonzoon van de Profeet. (2) Kharijiten verbastering van het Arabische khawârij: buitenstaanders, non-conformisten; een smeltpot van doctrines in Kufa en Basra. In de loop der tijd ontstonden er in de Arabische ‘commonwealth’ diverse stro-mingen. Zij noemden zichzelf Zâhiriya, een begrip afgeleid van het woord Zâhir (zichtbaar, duidelijk, helder), omdat zij slechts de koran en hadith als richtlijn accepteren. Vandaar in al-Andalus hun tegenstand tegen de Malikitische wetgeleerden (zgn. ‘dissidenten’ versus zgn. ‘le-gitimisme’), alsook tegen mystiek quiëtisme (murdi’a). De Zâhiriya was een tegenpool van de BâTiniya (‘veinzerij, heimelijkheid’, d.w.z. esoterisch, mystiek). (3) De mystieke stromingen

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 21

wetsschool in al-Andalus gebeurde juist op een moment dat het expansionisme van de Omayyaden in Cordoba het grootst was. De geleerden en de emirs hadden elkaar nodig. De emirs zetten zich af tegen de kalief in Bagdad en tegen de opkomende (shi’itische) Fatimiden in Egypte. De uitkomst van deze machtsstrijd resulteerde in drie kalifaten: het kalifaat van Bagdad, en de kalifaten van Cordoba en Cairo die zich van Bagdad losmaakten. In al-Andalus ging daar een lang proces aan vooraf dat gelijk liep met de macht van het centrale gezag van Cordoba, een proces dus met pieken en dalen.

Een belangrijke stap naar het succes was de definitieve formalisering [↑STAB] van het mawâlî-systeem, tegen het einde van de 9e en in het begin van de 10e eeuw. De ule-ma waren van mening dat het walâ’-systeem ‘in hun landen ontaard was’41 en ten onrechte verworden was tot een persoonlijk patroon-cliëntsysteem [STAB+↑STAB] en in strijd was met de islamitische wetten. Uiteindelijk bepalen zij 1) dat vrije mensen (mannen) die bekeerd zijn en hun nakomelingen géén cliënten (mawâlî) van een par-ticulier persoon, clan of familie kunnen zijn, maar per definitie cliënten zijn van de moslimgemeenschap (umma). E.e.a. had tot consequentie dat 2) alleen de ‘vrijlating’ van slaven [MOB+ORD±STAB] geldig werd verklaard en dat 3) alle andere vormen van het ontstane walâ’-systeem ongeldig waren die voortgekomen waren door middel van een verbond [MOB+↑STAB] of persoonlijk contract [STAB] met een lid van de Arabische elite, ook als deze eeuwen geleden waren gesloten en inmiddels generaties lang bestonden [ORD+STAB+EXP<>↓STAB]. 4) Het contractueel gesloten walâ’-schap had volgens de geleer-den dus geen speciale juridische status en dus waren ook alle rechten die aan zo’n contract verbonden waren ongeldig, zoals de rechten [STAB] van een heer en zijn erven op een deel van de erfenis van zijn mawâlî.42

In het verleden waren families die contractuele banden met de dynastie of een andere belangrijke familie hadden gesloten daardoor zelf tot de elite gaan behoren, en op hun beurt waren zij weer dergelijke contracten aangegaan, natuurlijk in ruil voor een deel van het bezit van de gecontracteerden. De elite verwierf omvangrijke bezit-tingen [STAB] of hoge posten [STAB+EXP]. Op die manier breidde de ‘verovering’ zich uit, echter ten koste en niet ten voordele van het centrale gezag.

Achteraf-projectie en betekenisverschuivingenDe Malikitische uitleg [ORD+STAB] van de islamitische wetten [MOB+ORD±STAB] legt een aan-tal zaken bloot43: flexibiliteit in het walâ’-systeem verdwijnt [↓MOB] en stabiliteit blijkt

hadden veel aanhang onder de christelijke bekeerlingen en onder de Berbers. (4) Van tijd tot tijd diverse fanatieke ‘ketterbewegingen’ van het type (2) en (3). (5) Vanuit Noord-Afrika twee grote ‘ketterbewegingen’ [ORD+MOB], politieke dissidenten [MOB+EXP] probeerden de leiders er-van (mahdî’s) voor hun kar te spannen.

41 Lynch, p. 461 42 In hoeverre de nieuwe wetsuitleg daadwerkelijk in de praktijk is gebracht, is mij (AE) niet

bekend.43 Andreas Eppink, Malaga, 2012 (1st 2004).

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 22

het dominante Achterliggende doel in het al-Andalus van de 9e eeuw. Dat betekent dat de aanvankelijke expansiedrang van de Omayyaden van Damascus en dus van de eerste veroveraars van beperkte duur moet zijn geweest en plaats heeft gemaakt voor het Visigotische44 dominante Achterliggende doel stabiliteit. Ook betekent het dat er kleine parallelle stabiliteitswereldjes moeten zijn geweest, met weinig samenhang, die naast het centrale gezag hebben bestaan.. De band met het centrale gezag moet daarom beperkt zijn geweest tot de afdracht van belasting [STAB] en enige militaire steun als een soort herendienst [STAB]. Stabiliteit heeft in alle opzichten aan invloed gewonnen45 [↑ STAB] en het Achterliggende doel mo biliteit/zelfstandigheid lijkt zo goed als verdwenen [↓↓]. (In de volgende hoofd stukken over de economieën in al-Andalus, zullen we zien dat mobiliteit/zelf standig heid naar de periferie is verdwenen en aldaar eigen wereldjes heeft ge-vormd.) Het was, zoals gezegd, een langzaam en sprongsgewijs proces van een com-binatie van expansie, ordening en stabiliteit waarin het centrale gezag en de wetgeleerden elkaar aanvulden, en waarin de bezittende elite [STAB+↓EXP] een belang-rijke financiële klap werd toebedeeld. In de 10e eeuw lijkt de omslag van stabiliteit + expansie – de wereldjes van de diverse elites – via expansie in combinatie met stabiliteit naar expansie–stabiliteit – het centrale gezag – definitief en wordt er een scheidslijn met het verleden getrokken, politiek, economisch en cultureel.

De Malikitische uitleg van het begrip mawâlî is een voorbeeld van het in retrospectief hinein interpreteren van eigen interpretaties (of ideeën e.d.) in historische gebeurtenissen. D.w.z. men projecteert eigentijdse begrippen (connotaties) op zaken in het verleden.

Wet en gezag versus gewoonterecht: lineaire verbanden versus Ach-terliggende doelencombinaties en parallelle wereldjesHet Romeinse recht evolueerde in de provincies via de daar dominante Achterliggen-de doelen combinaties tot provinciaal Romeinse recht. Het wordt aan deze Achter-liggende doelen aangepast en volgens deze Achterliggende doelen geïnterpreteerd. Zo zien we dat in het Byzantijnse rijk het patronaat steeds meer in hiërarchische onderverdelingen (‘klassen’) wordt onderscheiden46 [STAB+EER]. In al-Andalus lijkt het ‘moslim’-patronaat niet zozeer een aanpassing aan het Romeinse recht te zijn, eerder wordt het op de aldaar traditionele manier geïnterpreteerd. Nog beter gezegd, het oude recht is in feite niet verdwenen; pas wanneer de ulema’s de sharî’a willen forma-liseren, ontstaat er discussie over de geldigheid van de bestaande contracten, en de constatering dat deze ongeldig zijn. Hieruit kan eenvoudigweg de conclusie worden

44 De zgn. continuïteitstheorie der Spaanse historici vindt hier ondersteuning, maar weerlegt zeker de theorie van de “convivencia” niet. Deze en andere theorieën over de Arabische in-vloeden in Spanje verwijzen eenvoudig weg naar aparte werelden in de geschiedenis van al-Andalus.

45 De vele gemengde huwelijken zullen daar zeker toe hebben bij gedragen.46 Etats, sociétés et cultures du monde Musulman médiéval.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 23

getrokken dat vóór die tijd de geformaliseerde sharî’a van de wetgeleerden eenvoudig geen of weinig invloed had, en bijgevolg dat er geen aanpassing van de sharî’a aan het lokale recht plaatsvond! We hebben ook gezien dat formalisering door wetgeleerden [ORD+↑STAB] in al-Andalus pas daadwerkelijk ingang vindt, omdat dit het centrale gezag [EXP] goed uitkomt. Het zal niet te ver gezocht zijn om aan te nemen dat in het algemeen de implementatie van wetgeving altijd een samenspel is tussen (sterk) gezag en wetgeleer-den, dus ordening + toegenomen stabiliteit in combinatie met toegenomen ex-pansie. Eenvoudig uitgedrukt: recht is een idee [ORD] dat geformaliseerd wordt [STAB] en in meer of mindere mate gehandhaafd wordt [±EXP/CONTROL]. Wie de ontwikkeling van wetgeving onderzoekt, zal al te gemakkelijk in de val lopen van de tegenstelling tussen ‘wet’ en ‘werkelijkheid’: de wet wordt op schrift gesteld, de werkelijkheid niet, althans in veel mindere mate. Wat men aan historische gegevens vindt is het zichtbare deel van een historische brij die waarschijnlijk wel voor altijd de meeste parallelle historische wereldjes zal blijven bedekken. De waardering die men kan opbrengen voor het nauwgezet verzamelen van data, zoals Patricia Crone heeft gedaan47, verdampt wanneer men zich door de con-clusies heen worstelt, en volgt hoeveel moeite zij moet doen om aan te tonen hoe beïnvloeding lineair verlopen zou zijn. Het uitgangspunt van lineaire verbanden zet ons bij voorbaat op het verkeerde been. Er bestaan lineaire verbanden; ernaar op zoek gaan in de geschiedenis, is heikel.

Laten we allereerst proberen onszelf steeds voor ogen te houden dat:

de werkelijkheid oneindig gecompliceerd is (als in een kaleidoskoop met een oneindig aantal variërende Achterliggende doelencombinaties), en bestaat uit een veelheid van parallelle wereldjes waarvan sommigen domi-nante en zichtbare werelden worden, terwijl in de schaduw daarvan kleine wereldjes blijven voortbestaan, die een karig of bloeiend bestaan kunnen leiden en waarvan sommige dominant kunnen worden.

In het verloop van de geschiedenis gaan geformaliseerde wetten als het ware een wedloop aan met het gewoonterecht zoals dat in een regio bij mensen leeft (met hun Achterliggende doelen en van welke Achterliggende doelencombinatie dat regionale gewoonterecht een exponent is), en sommige wetten ‘halen het’ andere ‘halen het niet’. Wetten zijn – ook als ze op papier staan – niet eeuwig, ze kunnen gewijzigd en herinterpreteerd worden. Dat laatste gebeurt nogal eens om een expansionistisch gezag te behagen.48

47 Patricia Crone (1987) verwerpt de hypothese van Goldzieher dat het Romeinse recht de sharî’a zou hebben beïnvloed; de conclusie van de schrijfster is dat in de voormalige oostelijke provin-cies van het Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk elementen uit het provinciale Romeinse recht al dan niet via de joodse wetten de moslimwetgeleerden hebben beïnvloed. M.i. is hier eerder een bepaalde variatie op de Achterliggende doelencombinatie mob + ↑stab de constante factor, dan een chronologische causaliteit – i.c. beïn vloe ding.

48 De emirs van Cordoba zetten zich af tegen de kalief in Bagdad en tegen de opkomende

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 24

Idealisering en ‘upgrading’: stabiliteit + eer

Uit de vele genealogieën die in de 10e eeuw circuleren – en de felle kritiek erop van geleerden als Ibn Hazm (994-1064) –, kunnen we concluderen dat (zeker in die tijd) in de ‘top’ in al-Andalus de combinatie stabiliteit–expansie domineerde, en dat zeker niet de expansionisten de overhand hadden. Genealogieën hebben voor de betrokkenen de functie om zich te legitimeren. De veelheid ervan doet vermoeden dat vele stabilisten hun status [STAB ±EER] en vooral hun bezit ermee willen legitimeren. M.a.w. hier is een hiërarchisch stabiel klassensysteem ontstaan, een systeem waar-langs economische middelen en opbrengsten verdeeld worden. Wat valt uit de discussies in die tijd af te leiden? Velen in de elite hebben in de loop der jaren hun status upgraded. Zij herleiden hun afkomst tot één van de oor-spronkelijke Arabische elite-groepen in al-Andalus. Simpel voorgesteld: veel Berbers en verarabiseerde bekeerlingen uit de oorspronkelijke bevolking presenteren zich generaties later als stammen (banû) van Arabische oorsprong. Arabische namen zijn dus geen garantie voor een Arabische herkomst. Afstammelingen van vrijgelatenen (de mawâlî in engere zin) presenteren zich als oorspronkelijke stamleden. Hetzelfde doen de afstammelingen van cliënten (mawâlî in ruime zin): die van de eerste verove-raars – de invloedrijke baladiyyûn: letterlijk ‘mensen van het land’, ofwel een soort ‘founding fathers’), – waartoe de Syrische jund-s werden gerekend – , als wel cliënten van de Omayyaden-kaliefen en hun familie in Damascus, èn cliënten van de Omayy-aden van het emiraat van Cordoba. Afstammelingen van al deze groepen proberen eeuwen later hun status zo hoog mogelijk op te schroeven. Sommige stambomen zijn van twijfelachtig samenstelling, maar doordat er in de begintijd veel gemengde huwelijken werden gesloten – als bevestiging van een pact –, waren zeker niet alle stambomen vervalst of nagemaakt. De zogenaamde ‘Arabische patriliniaire structu-ren’, waarvan zelfs Lynch spreekt49, is een ideaalbeeld dat ook bij de betrokkenen zelf leefde.50

De mythe van patriliniaire structuren en endogame huwelijkenIn het Arabische geval is de clan bepalend, in het Europese geval de hoeve. In beide gevallen verloopt de vererving van naam en bezit idealiter via de mannen, maar in de praktijk blijkt vererving van naam, prestige en eigendom via de vrouwelijke lijn geen probleem.51

Als in het Europese geval er geen zonen zijn of dezen gebrekkig of nog jong zijn, dan wordt er voor de oudste dochter een krachtige echtgenoot gezocht die de naam van de hoeve aanneemt, dus de naam zijn echtgenote. De hoeve is het referentiepunt,

(shi’itische) Fatimiden in Egypte en kozen voor de Malikitische wetsschool. In hoeverre de ontwikkeling der wets scholen in Medina, Kufa, Basra en elders in verband zijn te brengen met het gezag in deze contreien, is mij niet bekend.

49 Lynch, p. 96.50 Een ideaal dat evenmin aan de werkelijkheid beantwoordde als de patriliniaire afstamming van

de horige boeren in de Achterhoek en in Westfalen. Zie hierna en het betreffende hoofdstuk.51 Lynch, p. 279 betreffende al-Andalus.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 25

het dominante Achterliggende doel stabiliteit, de primaire economische activiteit is de landbouw. In het Arabische geval is de stam of clan het referentiepunt, het dominante Achterliggende doel mobiliteit, de primaire economische activiteit is wisselend en varieert tussen buit maken (beter gezegd, gebruik maken van wat op je weg komt), nomadisch trekken en handel drijven. Op het sociale vlak leidt Achterliggende doel mobiliteit, in tegenstelling tot Achterliggende doel stabiliteit, tot de acceptatie van polygamie, echtscheiding en exogame huwelijken (gemengde en morganatische – d.w.z. ‘beneden iemands stand’). Het zgn. preferente endogame huwelijk, met vadersbroedersdochter, is een ide-aalbeeld, ontdekt door cultureel-antropologen, of door de betrokkenen zelf slechts met de mond beleden. Een ideaalbeeld dat veeleer de belangrijkheid van de eigen clan ofwel de in-group tot uitdrukking brengt [↓MOB >STAB +↑EER]. Want het is slechts een ideaal om clan en bezit – lees: kudden – bij elkaar te houden. In de praktijk zien we scheuring en verdeling (mobiliteit, staat immers voor tijdelijkheid en wisselende allianties). Economisch gezien heeft het endogame huwelijk (huwen binnen de ei-gen kring) alleen zin voor de kleine man met de kleine kudde die voor het levens-onderhoud van zijn familie aangewezen is op zijn groep. Kudden die te groot zijn worden gesplitst, als de ruimte onvoldoende opbrengt. Een te kleine kudde brengt sowieso te weinig op. Het uithuwelijken van een dochter brengt kosten met zich mee en de betaling is meestal in vee. Door je dochter uit te huwelijken aan een zoon van je broer, blijft het bezit in stand. Huwelijken dienen om bezit te behouden en het liefst te vermeerderen. In de regel zal exogamie voordeliger zijn. Endogame huwelijken ko-men pas aan de orde, wanneer de kosten de baten overtreffen bij het zoeken naar een vrouw ‘van buiten’. Om financiële redenen, of door geïsoleerde leefomstandigheden. Vaker bestaat er een denkbeeldige reden waardoor het moeilijk is om een vrouw te vinden: vooral in elitaire kringen waar men eigen mensen (in-group) hoger aanslaat dan buitenstaanders (out-group), en er beducht voor is om morganatisch, d.w.z. ‘be-neden je stand’ te huwen [STAB+↑EER]. In de Arabische commonwealth (en elders, zoals bij de latere Turkse sultans), waar huwelijken met één of meer slavinnen volkomen geaccepteerd waren, bestond deze vrees niet (misschien omdat slavinnen herinner-den aan de ideale goede oude tijd waarin zij gemakkelijk als rijke buit konden worden meegevoerd).

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 26

Eerste aanzet verschillen tussen endogamie en exogamie

Soorten relaties tussen man en vrouw

mobiliteit losse en wisselende relaties, dus scheiding mo gelijk en gemakkelijk

mobiliteit +↑stabiliteit huwelijk, maar niet verplicht

status van (huwelijks)partner niet van belang

polygamie

echtscheiding mogelijk en gemakkelijkmobiliteit ±stabiliteit ‘politieke’ huwelijken, meestal tijdelijk±mobiliteit + expansie + stabiliteit ‘politieke’ huwelijken lange duur

stabiliteit huwelijk is norm↑stabiliteit monogamie, van lange duur; echtscheiding

moeilijk of verbodenstabiliteit + onschendbaarheid onschendbaar huwelijkstabiliteit ±eer afkomst/status e.d. van huwelijkspartner van

be lang: vermindert keuzemogelijkheden voor een partner

stabiliteit + expansie -/-mobiliteit horigheid: vrouw is bezit van hoeve/’heer’ (n.b.: de ‘heer’ kan een vrouw zijn)

Alle combinaties ±stabiliteit ±eer ±instant-satisfac-tie: vrouw als bezit van de man, allerlei vor-men van slavernij

Beperkingen keuze van de huwelijkspartner

• Economisch, sociaal of geografisch isolement [-/-COM-/-INFO] door externe omstandigheden.

• Onderdrukking, d.w.z. sterk tegenstrijdige Achterliggende doelen van:

∗dominante groepen:

− ordening: religieus/ideologisch;

− stabiliteit: bijv. bureaucratisch;

− mobiliteit: bijv. instabiliteit/willekeur;

− expansie: overmacht, meestal in combinatie met toegenomen eer en toegeno-men onschendbaarheid.

∗minderheidsgroepen.

• Andere beperking keuzemogelijkheden: bijv. vrouwenoverschot na een oorlog.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 27

Endogamie in alle combinaties [↑STAB]. Functie: bezit [STAB] bij elkaar houden [↑STAB], bezit vermeerderen [STAB+EXP] Combinatie Soort bezit [STAB] Actorsstabiliteit<>stabiliteit land = bedrijf [STAB] landbouwers

stabiliteit ±expansie<>stab +-exp familiebedrijf (stadsbewoners)

stabiliteit ±mobiliteit<>stab +-mob kudde sedentairen*

ordening +↑stabiliteit<>ordening geloof religieuze groep**

stabiliteit + expansie<>stab + exp territoria aristocratie

±eer/waardering: status-, elitegevoel: “wij zijn beter”:• bij minderheidsgroep • maatschappelijke elites: aristocratie vorsten patriciërs, of andere dominante ‘min-

derheids’groep• geloofselites, uitverkorenen [±ONSCHENDBAARHEID]: angst voor ‘ongelovigen’

* Ideaalhuwelijk met vaderbroedersdochter: neef-nicht 3e graad.** Bijv.: Mennonieten: geen potentiële partners buiten de eigen groep beschikbaar: neef-

nicht 3e graad.

Exogamie in alle combinaties. Functie: invloed uitbreiden [↑exp]. Combinatie Soort relatie ActorsMOB<>divers alle soorten mobiele stammen

EXP +-MOB<>divers alle soorten emirs, sultans e.a.*

STAB + EXP<>divers

EXP + STAB<>divers

gearrangeerd elite in het algemeen

MOB<>divers • slavinnen/polygamie• zgn. sateliet-relaties**• losse relaties

alle bovengenoemd

MOB<>MOB ±EXP: persoonlijke gevoelens

eigen/vrije keuze partner*** individuele ‘vrije’ burgers

* Polygamie in het bijzonder met slavinnen [MOB+EXP].** Bijv.: afstammelingen van zwarte slaven in Amerika.*** Man en vrouw zijn ‘gelijk’: eigen/vrije keuze partner: uit persoonlijke motieven, lees:

Achterliggende doelen.

Zowel bij monogame als bij polygame families zijn rijke erfdochters gewilde partners voor anderen. Gearrangeerde huwelijken tussen de kinderen van de Arabische ver-overaars en van de inheemse aristocratie was voor de Arabische veroveraars het mid-del bij uitstek om een lokale elite aan zich te binden in een verbond van trouw. Deze gemengde huwelijken bevorderden de Arabisering. Inheemsen gingen als schoon-

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 28

zoon deel uitmaken van een Arabische clan, en op die manier werd menigeen uit de Visigotische aristocratie een van de Arabische stamvaders in al-Andalus. Evenals later menige Berber. Dat is het verschil tussen de schijn van definities of begrippen ener-zijds en de complexe werkelijkheid anderzijds, mèt of zonder parallelle wereldjes.

3. De geschiedenis van al-Andalus verder gerangschikt naar combinaties van de achterliggende doelen

De expansie waarbij parallelle wereldjes ontstonden en bleven be-staan Bij de ‘verovering’ [EXP] van al-Andalus in het tijdvak van 711 tot de 12e eeuw zijn de Omayyaden de expansionistische hoofdrolspelers. De Omayyaden van Damascus – waar het centrale gezag gevestigd is – nemen het initiatief tot veroveringsexpedities en de kalief stuurt legereenheden (jund-s) naar het westen. Het primaire doel is het verwerven van inkomsten voor de centrale kas. De medespelers bij deze veroveringen zijn: de gouverneurs als representanten van de kalief, die met de legercommandanten onder hen verantwoordelijk zijn voor de inkomsten voor Damascus. Het bestuursmo-del der Omayyaden is geënt op dat van de Byzantijnen en kent een administratieve en militaire hiërarchie (met gedisciplineerde legereenheden: jund-s), d.w.z. expansie + stabiliteit. De middelen waarmee de verovering bereikt moet worden zijn: veroveringen ‘met het zwaard’ [EXP], verbintenissen met stammen(confederaties) [EXP<>MOB] om veroverin-gen ‘met het zwaard’ uit te breiden, en het sluiten van verdragen met lokale macht-hebbers [EXP<>STAB]. Zodra een gebied veroverd is, sturen de gouverneurs legercommandanten met een kleine eenheid naar de periferie, en het veroveringsproces wordt net zo lang her-haald tot er geen ‘grenzen’ meer zijn. De ‘periferie’ bestaat uit die gebieden waar het centrale gezag geen inkomsten uit krijgt; deze gebieden kunnen zowel aan de uiterste grenzen liggen of in moeilijk toegankelijke gebieden binnen het ‘territoor’. Het veroveringsproces moet tot een sterk centraal gezag leiden; ‘sterk’ betekent in de eerste plaats: een toenemende [EXP] en constante stroom [STAB] van inkomsten. Dit werd in al-Andalus niet bereikt. Zeker niet in de eeuwen tot ca. 900. In de eerste plaats blijft de ‘periferie’ zowel aan de grenzen als in de moeilijk toegankelijke gebieden bestaan, en deze parallelle grote en kleine wereldjes vormen daarmee een constante dreiging voor het centrale gezag. De dreiging kan van de kant van vijanden van buiten af komen en van rebellen binnen het territoor, maar intern ook van concurrenten [EXP<>EXP]. In al-Andalus krijgen de machthebbers keer op keer te maken met rebel-lie en opstanden die ‘scheuring en chaos’ veroorzaken (Arab.: fitna). Daarmee is het bestaan van parallelle wereldjes duidelijk bewezen.

Bovendien ontstaan er parallelle werelden door de verschillende manieren waarop een gebied ‘veroverd’ is: expansie in combinatie met mobiliteit, en expansie in combinatie met stabiliteit. Bij de combinaties expansie–mobiliteit, resp. ex-

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 29

pansie–stabiliteit, zijn talloze variaties en sub-variaties te onderscheiden. Mobi-liteit houdt per definitie tijdelijkheid in; (toenemende) stabiliteit betekent continuï-teit. Bij pure mobiliteit gaat het om kortstondig gewin, zoals buit. Daarom is het niet te verwachten dat expansie–mobiliteit een lang leven beschoren is. Confederaties van niet-sedentaire stammen vallen even gemakkelijk uiteen als ze gevormd worden. Wie op buit uit is zal het steeds verderop moeten zoeken, want wanneer een roof-tocht of razzia succesvol was, is de buit op. Ook wanneer het centrale gezag machtiger wordt, is dit gezag er niet bij gebaat dat er binnen zijn territoor verder geroofd wordt (een probleem waarvoor ook de eerste moslimveroveraars waren komen te staan). Anders dan in Noord-Afrika, leefden er in al-Andalus in het begin van de verove-ringen, voor zover bekend, geen mobiele stammen. De eerste Noordafrikaanse gou-verneurs ronselden ter plaatse Berbers voor hun expedities naar het Iberisch schier-eiland. Het ging daarbij om afzonderlijke (groepjes of clans van) avonturiers [MOB±EXP], niet om een stammenconfederatie. Wèl vond er van oudsher immigratie vanuit Noord-Afrika naar het Iberisch schiereiland plaats, waarschijnlijk van familieclans die op zoek waren naar betere landbouwgebieden in de periferie [MOB+↑STAB], was er handel [MOB+COM] en werden de zuid- en vooral oostkusten bedreigd door Noordafrikaanse piraten [MOB+INSTANT] van geheel divers pluimage; ze waren reeds een plaag voor de Byzantijnse heersers, en de Visigoten zochten daarom veilige oorden in de binnenlanden op. (En volgens som-mige historici riepen zij in 711 juist daarom zelf de hulp in van de Noordafrikaanse legerleider Târik ibn Ziyyâd). In ieder geval staat vast dat de Arabische ‘veroveraars’ op het schiereiland slechts op zwakke tegenstand stuitten. Deze bestond op het platteland uit lokale edelen van de Visigotische hiërarchie – landeigenaars en hun boeren [STAB] – en in de steden uit Visigotische bisschoppen die het daar voor het zeggen hadden. Een typische situatie dus van stabilisten die maar al te graag met expansionisten samenwerken in ruil voor het behoud van hun positie en eigendom [STAB]. Concreet betekent dit dat de ‘verove-ring’ voor een belangrijk deel tot stand kwam via pacten [STAB] en particuliere verdra-gen en contracten [STAB] zonder wapengeweld. Dit ‘veroverings’-proces bleef voort-duren, ook nadat de Omayyaden in Damascus uitgemoord werden (750). Immers, voor de Visigotische aristocratie èn de Visigotische clerus veranderde er weinig. De bisschoppen in de steden en de clerus op het platteland bleven in functie, behalve dan dat zij er een taak bij kregen: die van belastinginners voor het nieuwe centrale gezag. Dat centrale gezag bevond zich, na de val van de Omayyaden, in Cordoba. In het onderstaande schema52, dat zeker niet volledig is, worden de belangrijkste elitegroe-pen genoemd. Het waren de concurrenten, potentiële bondgenoten of potentiële re-bellen met wie het centrale gezag rekening moest houden.

52 De gegevens zijn deels ontleend aan E. Lévi-Provençal, Historia de España: España musulmana 711-1031. Tomo IV. Madrid: Espasa-Calpe, 1957, p. 51, en Historia de Andalucía – I: de Tartes-sos al Islam ( - 1031). Madrid: Cupsa Ed., 1980, p. 198-99.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 30

Elite uit de periode van het ‘onafhankelijke emiraat’ van Cordoba tot de crisis van 740∗ Arabieren van de eerste immigratie (talî‘a: avant-gardes, ‘nieuwkomers’)

Hiertoe behoren degenen die gouverneur Mûsâ ibn Nusayr ca. 713 vergezelden en enkele honderden Arabieren in het gevolg van gouverneur al-Hurr at-Thaqâfî (716-719): Degenen die zich later Baladiyyûn noemen, beweren van deze ‘nieuwkomers’ af te stammen en beschouwen zichzelf als ‘founding fathers’ en behorend tot de ‘veroveraars’. Het Arabische baladiyyûn: hangt samen met <bilâd>, onze lan-den53, ofwel ‘ons soort mensen’ (Sp.: nuestro pueblo), d.w.z. de in-group en wordt in het Spaans verbasterd tot baladíes54. Ondanks het feit dat het bij de baladiyyûn gaat om twee elkaar bestrijdende partijen die beide tot de clientèle van de Omayyaden behoren, worden zij tot de baladíes gerekend: - De kalbíes (Sp.); de Kalb-stam kwam oorspronkelijk uit Jemen. Hun partij bracht de Omayyaden-kalief Marwân ibn al-Hakîm (684-85) aan de macht. - De qaysíes (Sp.); tegenstanders van kandidaat Marwân; zij wilden hun ei-gen kandidaat naar voren schuiven. Het conflict tussen de kalbíes en de qaysíes sleepte zich eeuwen voort en werd overgebracht naar Noord-Afrika, al-Andalus en Sicilië.

∗ Zgn. eerste reeks jund-s (legereenheden): concessionarissen – feitelijk een soort leenmannen – latere afstammelingen: landeigenaren. De Shâmmiyyûn (Syriërs): Syrische jund-s bestaande uit Ommayyaden-mawâlî. Zij werden gestationeerd in steden en op de vlakten en kregen als concessies de beste gronden; de Syrische immigratie duurt voort tot medio 8e eeuw, toen Sy-rische jund-s uit Balkh [Afghanistan!] gestationeerd werden in het zuiden en in het oosten van al-Andalus. De jund-s uit Jemen/Oman (Sp.: Jemeníes): ‘Adnânî en Qaysî. Het machtigst werd de clan van al-Fihrî ws. verdeeld als: Kinaníes (rond Toledo), Hudhaylíes (Hudayri, Orihuela), Tamimíes en Qaysíes (in grote getallen in de co-marcas van Sevilla en Valencia). Qahtaníes in de regio’s Cordoba, Badajoz, Sevilla, Elvira, Murcia, onder wie: veel Azdíes (verspreid) en de elite der Himyaríes (zij beweerden uit Hadramouth in Jemen te komen).

∗ De afstammelingen van verwanten en Helpers van de Profeet Qurayshî (stam van de Profeet; Sp.: Qurayshiés); Ansâr: afstammelingen van de Helpers van de Profeet.

∗ Tweede reeks jund-s: nog meer Syrische jund-s (gestationeerd in Léon)

53 In de Spaanse vertaling bij Lynch vertaald als ‘instalados normalmente en el país’.54 In het Spaans baladíes genoemd, met als onbegrijpelijke uitleg bij de vertaling van Lynch:

instalados normalmente en el país.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 31

∗ De oude Visigotische aristocratie (en hun nakomelingen) die een walâ’-pact met de ‘veroveraars’ aangingen.

∗ Regionale Berber-elites55

Uit het overzicht hierboven (dat beslist niet pretendeert volledig te zijn) blijkt dat er na de eerste ‘veroveringen’ een zo uitgebreide waaier aan ‘elites’ is ontstaan dat het moeilijk valt vol te houden dat Cordoba een sterk centraal gezag vertegenwoordigde.

Het resultaat van de eerste ‘veroveringen’ is dat Expansie geheel ondergeschikt wordt aan een aantal min of meer Stabiele parallelle werelden, die de toon aangeven.

Nieuwe elites uit de periode van het emiraat der Omayyaden van Cordoba (756-928)De tweede Expansionistische periode is die van het emiraat van Cordoba (756-928) en begint met de komst van ‘Abd ar-Rahmân I, ‘de Immigrant’, (emir: 756-788). Hij is een van de zeer weinigen die aan het bloedbad in Damascus is ontkomen. Na enige omzwervingen bereikt hij met hulp van de (sedentaire) Berber-stam van zijn Tunesische moeder de kust van al-Andalus en begint zijn veroveringstocht. ‘Abd ar-Rahmâns belangrijkste tegenstanders zijn de leden van de oude Arabische garde (de Baladiyyûn), met uitzondering van de aanhang van de oude Omayyaden-clan, waar-van er velen reeds in al-Andalus leefden en anderen van her en der naar al-Andalus kwamen. Opnieuw begint een ‘veroverings’proces dat geheel dezelfde lijnen volgt als het vorige, met de nadruk op expansie <> stabiliteit waarbij opnieuw de Stabilis-ten maar al te graag samenwerken met de Expansionistische nieuwkomer. Er is één verschil met de vorige veroveringsperiode: de immigratie van Ber-bers uit Noord-Afrika. De familiebanden van ‘Abd ar-Rahmân I zullen daaraan niet vreemd geweest zijn. De invloed van de ‘Berbers’ zal verder toenemen. Evenals de Visigotische aristocratie zullen ook de Berbers verarabiseren en het wordt steeds

55 Omdat ik (AE) niet deskundig ben op dit gebied, laat ik liever Thomas F. Glick aan het woord [Islamic and Christian Spain in the early middle ages]: The effect of all this activity in the Fran-kish sector detracted the attention of the walis from a difficult situation in northwest Spain. The mountains of Galicia had been thinly settled by Berber tribesmen – whether by traditional predilection or by design of the Arab leadership, Berbers [...] throughout the peninsula tended to be settled in the mountains, while the lowland, much of it irrigated, was held by the Arabs and worked by Neo-Muslim or Christian tenants. In 740 these Berbers had joined with others settled on the lower slopes of the Cantabrian mountains and in the Sierra de Guadarrama, in a general rebellion against the walis, probably linked to North African Khârijism, an egalitarian movement opposed to Arab domination of the Islamic state. It is likely that Khârijite ideology merely supplied a rallying cry for disaffection born of the more homely suffering caused by the failure of pastures to support the herds. The Berbers were quelled by a newly arrived force of 7,000 Syrian Arabs under the leadership of Balj ibn Bishr al-Qurayshî in the autumn of 741. Balj [Balkh] not only defeated the Berber dissidents but took control of the state himself, initiating a new round of tribal infighting amongst northern (Qaysî) and southern (Kalbî or Yemeni) Arabs. Yemenis outnumbered Qaysîs in the new province, but when a strong pro-Qaysî wali emerged in the figure of Yûsuf al-Fihrî (ruled 747-756), they tried to forge alliances with Ber-bers in the hope of unseating their mutual enemy.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 32

meer onduidelijk welke clans van oorsprong Arabisch of Berbers zijn. Noch de stam-naam geeft daarover altijd uitsluitsel, noch de aanduiding ‘Arabisch’, resp. ‘Berbers’. Zo wijst Lynch er zeer terecht op dat de betiteling ‘clan’ (qawm) - en later ook ‘stam (banû) - begrepen moet worden als ‘de mensen van’, of zelfs als politieke ‘partij’. Zo-als men heden ten dage van partij kan wisselen, gebeurt dit ook in het emiraat.

De periode van het emiraat der Omayyaden van Cordoba (756-928) wordt geken-merkt door: 1. de voortzetting van de ‘veroveringen’ noordwaarts; 2. versterking van de financiële positie van het centrale gezag; 3. de Arabo-Berberse conflicten met be-trekking tot de bezetting van gebieden en de verdeling van inkomsten; 4. een verdere uitbreiding van de toch al omvangrijke groep van ‘elites’.De volgende nieuwe elites dateren uit deze periode.

∗ De Marwânî, afstammelingen van Omayyaden-kalief Marwân ibn al-Hakîm (684-85) en hun clientèle. Hiertoe behoort in de eerste plaats diens nazaat ‘Abd ar-Rahmân I met zijn ex-tended family. Niet algemeen bekend is dat, behalve hij, ook zijn oudere broer al-Wali’ en een zuster het bloedbad van 750 overleefden56, alsmede een aantal andere verwan-ten, de Marwânî in engere zin. Zij emigreren successievelijk naar al-Andalus. Enige van hun nakomelingen zullen voor dynastieke conflicten zorgen.

∗ Berberstam van de Tunesische moeder van ‘Abd ar-Rahmân I Over deze elite is weinig vermeld, zodat men zich kan afvragen of haar invloed groot was.

Naast de Omayyaden bleven de ‘Arabieren’ machtige partijen, bestaande uit de af-stammelingen [STAB] van (1) de Baladiyyûn eerste (echte) veroveraars (dus: expansie + stabiliteit↑), (2) de afstammelingen van de Visigotische aristocratie (stabili-teit), die via gemengde huwelijken met de veroveraars, een Arabische (‘stam!’)naam aannamen en anderszins verarabiseerd (en vaak slechts moslims in naam) waren.

Onderaan op de maatschappelijke ladder stonden de Mozaraben – musta‘rib = verara-biseerde (christenen). Zij werkten voornamelijk als boeren op het platteland [STAB]. De musta‘rib werden aanvankelijk door de aristocraten beschouwd als ‘de onderdanen’ en als 2e-rangs. Het Arabisch werd later omgangstaal en taal der wetenschap. Zelfs het evangelie en de christelijke liturgische gebeden werden toen in het Arabisch vertaald. Onder de Mozaraben was de groep geleerden zozeer gegroeid dat het woord musta‘rib zelfs de

56 In tegenstelling tot de mythe dat alle Omayyaden in het bloedbad van 750 omkwamen, geeft Lynch (p. 373) een veel waarschijnlijker versie van de familiebanden van ‘Abd ar-Rahmân I, vooral ook gezien de dynastieke troubles die zich in al-Andalus in de Omayyadenkringen voor-deden.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 33

bijbetekenis van ‘goed-opgeleid’ kreeg. (Een bewijs overigens voor de sociale mo-biliteit [MOB] in al-Andalus.57) De Arabische taal bracht eenheid binnen al-Andalus en vormde, dankzij de vertalingen uit ondermeer het Grieks, een brug voor de weten-schap in het christelijke Europa.58

In de derde Expansionistische periode – die bekroond wordt met het kalifaat van Cordoba – wordt de overwinning behaald door de ‘Arabieren’, zij het moeizaam, en – zoals uiteindelijk zal blijken – niet definitief, want het centrale gezag zal zich opsplitsen in vele tâifa-s. Met name twee expansionisten zullen nieuwe veroverin-gen ‘met het zwaard’ maken, namelijk ‘Abd ar-Rahmân II (*822-852) en diens ach-terkleinzoon ‘Abd ar-Rahmân III (*929-961). Zulke veroveringen moeten nieuwe inkomsten voor de centrale kas (dîwân) genereren; aan de andere kant kosten ze heel wat investeringen. In dit licht van financiële expansie moeten de historische bronnen van die tijd gelezen worden. De machthebbers doen het voorkomen alsof zij aansluiten bij een lange chronologische en ononderbroken voorgeschiedenis van veroveringen. Chroniqueurs (geschiedschrijvers) en wetgeleerden (ulema) on-dersteunen de machthebbers daarin [STAB<>EXP] door het verleden voor te stellen als een jihâd (‘heilige oorlog’), althans een continue reeks van veroveringen ‘met het zwaard’ (‘anwatan). Wat betekende dat voor de praktijk? Méér inkomsten voor het centrale gezag. Want, in tegenstelling tot een ‘verdrag van capitulatie’ (suhl, letterlijk: ‘verzoening’ ), volgt op een verovering ‘met het zwaard’ géén (vredes)verdrag waarin afspraken met de-genen die zich overgeven worden vastgelegd. In het geval van veroveringen ‘met het zwaard’ hebben de veroverden geen rechten en al hun bezittingen worden be-schouwd als onverdeelde buit, zgn. ‘Gods buit’ (fay’). Deze voorstelling van zaken kwam het centrale gezag ten goede en zou de meeste aristocratische grondeigenaren benadelen. Want van zgn. ‘Gods buit’ (fay’) had 1/5 (khumus) moeten worden afgedragen aan de (geloofs)gemeenschap (umma59)! En omdat de umma vertegenwoordigd wordt door... het gezag en de politieke macht feitelijk de umma is, zou het centrale gezag van Cordoba nog recht hebben op enor-me inkomsten, daterend vanaf de tijd van de eerste ‘veroveringen’.

57 Twee opmerkingen: (1) De christenen bleven hun eigen opleidingen (met name van priesters uit de aristocratie) voortzetten. (2) De sociale mobiliteit was niet steeds opwaarts, zij kon ook gemakkelijk neerwaarts gaan. Dit betekent geen overheersende invloed van stab bij de elites; zoals steeds weer blijkt behoudt mob in de samenleving van al-Andalus haar invloed.

58 Muhammad Perla & Andreas Eppink Les pionniers niés de la science moderne, Malaga, 2011. 59 De umma als geloofsgemeenschap is een exponent van mobiliteit, ordening en communi-

catie. Het is geen organisatie [STAB].

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 34

Over de 1/5 (khumus), ofwel de quint, is veel geschreven. De quint verwijst naar de vijf vingers van een hand. Het is een zuiver theoretisch begrip, want zo’n verdeling is in de praktijk slechts uitvoerbaar als het om buit gaat die meegevoerd kan worden [MOB], d.w.z. goud, goederen, geld, graan, vee en slaven en slavinnen. Zo’n verdeling kan men zich alleen voorstellen na een veldslag. In andere situaties, zoals wanneer heersers hun tribuut- of belastingheffingen als ‘quint’ betitelden, moet dit niet letterlijk worden genomen. Heffingen werden ver-pacht; de belastinginners betaalden voor zo’n concessie. De inning was natte-vin-ger-werk, of een zaak van onderhandelen danwel van afpersing. Het begrip quint (khumus) is m.i. daarom het beste simpelweg met ‘heffing’ te vertalen.

Het zijn juist de discussies die in de tijd (van opkomst) van het kalifaat over dit thema in al-Andalus ontstaan die verraden dat er in de voorafgaande tijden (1) géén of wei-nig afdrachten überhaupt aan de umma – lees: het gezag – ten goede kwamen; (2) er géén of weinig zgn. 1/5- concessies bestonden - en waar ze wel bestonden stuitten ze op verzet, m.n. van de Berbers die 20% belasting te veel vonden [MOB><EXP]; (3) dus dat het centrale gezag weinig invloed had; (4) en zich in al-Andalus niet via de weg van verovering [EXP<>±MOB] had uitgebreid. Het centrale gezag moest steeds op een andere manier aan inkomsten komen, namelijk door afdrachten van opbrengsten die uit contracten en verdragen voort-vloeiden [EXP<>STAB] en wel in het bijzonder uit de opbrengsten van landerijen [STAB] en veebezit [↓MOB±↑STAB]. Deze waren door koop, andere overeenkomsten, huwelijken en (bijgevolg) erfenissen [↑STAB] in handen van nakomelingen van de vroegere ‘verove-raars’ gekomen [EXP+STAB], of in handen gebleven van de nakomelingen van vroegere bezitters [STAB], of door vererving en vervreemding erfelijk in nieuwe handen gekomen [STAB<>↑STAB]. Het recht op bezit en bijgevolg het recht op verkoop etc. is een exponent van stabiliteit. Uit vererving van bezit of rechten – zelfs de vererving van ‘con-cessies’! – blijkt de allesoverheersende invloed van stabiliteit. Het zogenaamde ‘terugdraaien’ van deze (erfelijke) rechten, en het opeisen van bezittingen ‘voor de umma’ is een bewijs van een daadwerkelijke expansie van het centrale gezag en luidt een nieuwe episode in, een episode van de omslag exp+↑↑stab →↑ exp+↓stab.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 35

Opvattingen met betrekking tot ‘rechten’ over territoria zijn afhankelijk van Achterlig-gende doelen

‘Rechten’ over territoria kunnen op verschillende manieren geïnterpreteerd wor-den, namelijk als: 1. Het recht op gebruik, zoals het recht – beter gezegd ‘de gewoonte’ – van mo-

biele stammen om hun kuddes te ‘mogen’ laten grazen [MOB]; dat kunnen min of meer uitgestrekte gebieden zijn [MOB±EXP], met als kleinste variant het recht op overpad.

2. Het recht om – als ‘leen’ of andere vorm van concessie60, als pacht of huur – land te mogen bewerken en gebruiken (meestal als ‘bezitten’ aangeduid); het zelf bewerken of het door anderen laten bewerken van land: stabiliteit.

3. Dit ‘bezit’ kan erfelijk worden [↑STAB], maar dat hoeft niet te betekenen dat het ook eigendom wordt [↑↑STAB+EXP].

4. Territoria worden beschouwd als gemeenschappelijk, niet-persoonlijk bezit [MOB+STAB].

5. Territoria waaruit dankzij (politieke) invloed en controle [EXP] inkomsten wor-den verworven door het heffen van tribuut [±MOB], of door het innen van belas-tingen [±STAB].

6. Gebeurt dit op kleine schaal, dan heet het ‘beschermingsgeld’, d.w.z. afpersing [EXP+MOB+INSTANT+ONSCHEND >< STAB].

Bij mobiliteit staat buit voorop – verkregen door roof, jacht, visserij –, d.w.z. wat je mee kunt voeren, en dat is geen territoor. Bezit van territoor wordt eerder ver-meden dan nagestreefd. mobiliteit pur sang leidt tot ongeorganiseerde expedities. Tijdelijke allianties van dienstenuitwisseling [MOB+COM± STAB] verhogen de kans op buit, evenals een zekere organisatie van expedities [EXP<>±STAB].

Ook bij expansie draait het nooit om landbezit [STAB] maar om een zo groot mogelijke radius van invloed [EXP], altijd met het doel om inkomsten te vermeerderen en geld-stromen te beheersen. Zoals moderne multinationals de markt willen ‘veroveren’, uitbreiden en het liefst willen ‘beheersen’ om de ‘winst’ te vergroten. Grote bedrijven proberen een markt te beheersen, niet om kleine bedrijven te onderwerpen of op te slurpen – dat is eventueel een gevolg, niet het doel van hun expansie. Een expansief centraal gezag, ook dat van het kalifaat van Cordoba, is volkomen te vergelijken met een multinational.

60 Bijvoorbeeld: iqTâ‘ (mv.: iqTâ‘ât): leengoed toegewezen aan soldaten door het gezag; d.w.z. concessies aan particulieren. Zie voor een uitvoerige verhandeling hierover: États, sociétés et cultures du monde musulman médiéval X–XVème siècle (o.c.).

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 36

Belastingen Het voortbestaan van een centraal gezag is afhankelijk van een constante stroom van inkomsten. Expansie is met allerlei middelen mogelijk. Anders gezegd, expansie kan het resultaat van verschillende Achterliggende doelencombinaties zijn. Sommige combinaties kunnen het karakter van een centraal gezag sterk veranderen. Vooral een opeenstapeling van stabiliteitsmaatregelen heeft voor een centraal gezag negatieve gevolgen [↓EXP]. Oplossingen voor belastinginning die uit een Achterliggende doelencom-binatie met expansie + ↑↑stabiliteit voortkomen, hebben een toenemende bureaucrati-sering tot gevolg met het gevaar van een volledig vastlopen van de economie.61 Een vast-gelopen economie betekent tevens het einde van de expansie van een centraal gezag. Ik zal dit hierna verder onderbouwen. Laten we voor het gemak aannemen dat roof en diefstal primitieve vormen van ‘belastinginning’ zijn. Zuiver objectief en emotieloos bekeken, maakt het geen verschil op welke manier dit gebeurt; feitelijk is de beroofde een ‘betaler’ die zijn geld of goed kwijt is. De vraag is evenwel: ‘aan wie?’ Dat is een kwestie van legitimiteit [±STAB]. Roof en diefstal zijn exponenten van het kern-Achterliggende doel mobiliteit [±INSTANT] en bijgevolg missen ze continuïteit en legitimiteit [-/-STAB]. Dat is vanuit het standpunt van een (centraal) gezag [EXP] weinig aantrekkelijk. Elk (centraal) gezag [±EXP] zal daarom exponenten van het kern-Achterliggende doel stabiliteit moeten integreren. Organisatie [STAB] is er één van. In de geschiedenis van al-Andalus komen we voorbeelden tegen dat het centrale gezag, om aan inkomsten te komen, legereenheden erop uit stuurt om georganiseerde razzia’s [EXP+±↑STAB<>MOB] uit te laten voeren. Aan de andere kant zijn er voorbeelden dat datzelfde gezag ongeorganiseerde plundertochten [MOB+INSTANT] van soldaten tegengaat, want deze zijn contra-productief voor het centrale gezag. Immers van een kale kip (lees: bevolking) kan men geen veren plukken. Echter, om wilde plundertochten tegen te gaan zal het centrale gezag over geld of levensmiddelen moeten beschikken om de soldaten te onderhouden. Hier dreigt het gezag in een vicieuze cirkel terecht te komen.

Oplossingen voor het gezag om aan inkomsten te komenTheoretisch zijn er vier soorten oplossingen, variaties op de vier kern-Achterliggende doe-len en mengvormen daarvan. Om een exacte analyse van Achterliggende doelencombi-naties te kunnen maken, zou naar de 5 W’s en 2 H’s gekeken moeten worden: wie doet (resp. welke participanten doen) wat, waar, wanneer, waartoe, hoe en hoeveel levert dit op? – een afweging van kosten-baten qua menskracht, kapitaal en tijd.

1. ± MOBILITEIT – buit, losgeld62, beschermingsgeld, tribuut, tolgeld.Dergelijke heffingen vereisen weliswaar enige maar in de regel niet al te veel organi-satie [-/-STAB].

61 Zie de desbetreffende hoofdstukken over de economie in het Romeinse Rijk.62 Fidya.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 37

Daar waar lokaal of tijdelijk van dit soort heffingen wordt gesproken, kan men aan-nemen dat het centrale gezag niet erg sterk was. Het bestaan van parallelle wereldjes ligt hier voor de hand.

2. ± ORDENING – (min of meer vrijwillige) bijdragen op religieuze of ideële gron-den, zoals ‘offers’ en benefits, bijvoorbeeld de zakât: verplichte aalmoes aan de armen. Tot dergelijke ‘offers’ hoort ook het uit ideële motieven deelnemen aan militaire ac-ties – in het bijzonder aan een ‘heilige oorlog’ – en de vrijwillig deelname daaraan om (vader)land, geloof e.d. te dienen. (Het is opvallend, dat bij de ‘verovering’ van al-Andalus dit kern-Achterliggende doel nauwelijks een rol speelt.) Het wordt in de aanloopperiode genoemd om in Noord-Afrika krijgers te ronselen. Daarbij is het nog de vraag of dit geen achteraf geïnterpreteerd motief is. Ideële geloofsmotieven spelen vooral een rol bij de latere veroveringen van de Almoraviden (11e eeuw) en Almoha-den (12e eeuw).

3. ± STABILITEIT – continue, reguliere en legitieme – d.w.z. door de betaler geac-cepteerde – belastingen, georganiseerd door een belastingapparaat, met vaste belas-tinginners. Deze exponenten zijn niet noodzakelijk het bewijs voor een sterk centraal gezag, want naast dat gezag kunnen er op lokaal niveau vormen van gezag bestaan met een zekere actieradius om zelfstandig – kleinschalig – belasting te innen. Het bestaan van parallelle (stabiele) wereldjes is hier niet uitgesloten. De ‘verovering’ van al-Andalus bleek voornamelijk een zaak van verdragen te zijn [STAB]. De ‘veroveraars’ lieten oude structuren bestaan en lokale machthebbers, bij-voorbeeld de bisschoppen in de steden, werden ingezet als belastinginners. Dat is een teken voor het (voort)bestaan van talloze kleine wereldjes in al-Andalus, zeker in de tijd vóór de grote expansie die tot het kalifaat leidde.

4. ± EXPANSIE probeert op allerlei manieren aan inkomsten te komen en vooral uit te breiden, nu eens met exponenten uit het ene, dan weer uit een ander kern-Achterliggende doel. Het sluiten van verdragen [STAB] en de uitwisseling van diensten [MOB] – zoals het aanbieden van smeergelden en baantjes – kunnen elkaar afwisselen of gelijktijdig samengaan. Voorop staat het claimen of afdwingen van zoveel mogelijk afdrachten. Vanwege concurrentie [EXP><EXP] en oppositie [EXP><ANDERE A-DOELEN] loopt ex-pansie altijd het gevaar een zaak van slechts tijdelijke aard te zijn. De continuïteit van een centraal gezag hangt sterk af van stabiliteitsmaatregelen. In al-Andalus is het ver-lenen van concessies een teken voor expansie. Concessies zijn geen teken van eigen-dom, maar een toestemming èn verplichting tot het innen van belastingen in ruil voor een deel van de opbrengst. Hier wordt de vicieuze cirkel, die eerder ter sprake kwam, doorbroken, ofwel gedelegeerd. Typisch voor expansie is de legitimering achteraf: daarbij werden oude verdragen van de elite met lokale bevolkingsgroepen onwettig verklaard. Dit gebeurde in collaboratie met de ulema, d.w.z. vertegen woordigers van ordening en stabiliteit. Deze wetgeleerden verklaarden dat alle verworven be-zittingen oorspronkelijk buit [!MOB] voor de geloofsgemeenschap – de umma, dus het

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 38

centrale gezag [EXP<>ORD] – was. De elite werd ervan beschuldigd te “leven als konin-gen” (mulûk), d.w.z. als kleine machthebbers (in kleine parallelle wereldjes). De elite beschouwde deze legitimering-achteraf als roof.

expansie + stabiliteit-oplossingen: belastingen en bureaucratie Volgens latere bronnen werden in de begintijd soldaten verleid om aan de veroverin-gen deel te nemen door de verlokking van buit [MOB] en de religieuze verplichting om deel te nemen aan de jihâd [ORD+EXP].63 Roofexpedities [EXP±STAB<>MOB] zonder het doel van een permanent bezetting blijven noodzakelijk om soldaten te ‘betalen’. Dat is al-tijd een teken dat een centraal gezag niet machtig genoeg is om voldoende belasting te innen. Vanaf het begin zijn de gouverneurs met dat innen belast. Hun zorg is het daarom om roof en eventueel ongeorganiseerde plundering door het leger tegen te gaan en zij zetten soldaten in voor bewaking en ordehandhaving. Er worden geld-munten geslagen om soldaten te betalen (zolang de eerste, kortstondige, episode van Omayyaden-expansie duurt). Legercommandanten worden erop uitgestuurd om in de periferie ervoor te zorgen dat er tribuut betaald wordt. Betaalt een lokaal hoofd niet, dan wordt hij gevangen gezet, totdat er, behalve tribuut, voor hem losgeld [MOB] wordt betaald.64 Zolang een centraal gezag voor het innen van tribuut niet beschikt over een goed geoliede organisatie, hangt het succes daarvan steeds weer af van de persoon-lijke autoriteit van een gouverneur of legercommandant [EXP-/-STAB]. Toenemende stabiliteit en belastinginningen hangen nauw met elkaar samen. Er is geld nodig om bewaking en ordehandhaving in stand te houden. Omgekeerd komt er zonder bewaking en ordehandhaving nooit regulier geld binnen. Reguliere belas-tingen, bewaking en ordehandhaving zijn alle drie typische Stabiliteitsfenomenen die per definitie geen enkele zin hebben – en dus niet zullen kunnen vóórkomen, – wan-neer mobiliteit of expansie predomineren. Het is interessant om de ontwikkeling van een toegenomen stabiliteit nader onder de loep te nemen. Organisatie van reguliere belastingen [↑STAB] begint met een volkstelling, in de re-gel een registratie van de gezinshoofden.65 In al-Andalus werd deze eenvoudigweg gedelegeerd aan de lokale geestelijken en bisschoppen (zie verder in het volgende hoofdstuk). Dezen waren verantwoordelijk voor de inning. Hierbij gaat het (nog) niet om een ‘hoofdelijke’ inning66; het tribuut moet door de bevolkingsgroep als eenheid worden opgebracht. 63 Lynch, p. 123.64 Lynch, p. 136. 65 Latijn: census, met de betekenis van ‘schatting’/telling en van ‘inschrijving’ (Arab.: ta‘dîl). De

volkstelling met een inschrijving in de plaats van herkomst kent een lange Romeinse-Byzant-tijns-Syrische geschie denis. Vgl. de bijbeltekst in Lukas 2 vers 1-3: “En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging van keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden inge-schreven. Deze inschrijving had voor het eerst plaats, toen Quirinius het bewind over Syrië voerde. En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad.”

66 “Kalief ‘Abd al-Mâlik gaf in 691 strikte orders voor een volkstelling waarbij eenieder van het platteland verplicht werd om zich naar zijn plaats van origine te begeven “... en om ieder in het huis van zijn vader onder zijn eigen naam te registreren en ook iedere wijnrank, olijfboom,

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 39

In al-Andalus komt het niet zover als in het rijk der Abbasiden waar de gouver-neur van het groene Tweestromenland (Irak) de christenen op het platteland ook hoofdelijk laat betalen (ca. 691).67 Zoals gezegd, bedreven voornamelijk christenen de landbouw. Het was de gouverneur te doen om de opbrengsten uit de landbouw. Daar is menskracht voor nodig en elke man, vrouw en kind telt. Mensen moeten daar-om aan de grond worden ‘gebonden’. Degenen die de grond verlaten en naar nieuw gestichte steden (zoals Bagdad) vertrekken worden als ‘gevlucht’ beschouwd en ge-dwongen gedeporteerd naar hun plaats van origine. Om belastingtechnische redenen wilde het gezag de controle [EXP] hebben over verplaatsingen en verhuizingen [EXP+MOB], vooral van de boerenbevolking. Om te mogen reizen – al was het maar voor een familiebezoek in de buurt – was een soort paspoort (si^yill) vereist; een verlof om elders te werken gold hoogstens voor vijf maanden. Zo’n document was een waar identiteitsbewijs; nauwkeurig werd erin het uiterlijk van de drager beschreven. In de Arabische commonwealth zijn dit innovaties (in Byzantium waren dergelijke maatregelen niet ongewoon68). Vanzelf-sprekend zijn dergelijke maatregelen alleen effectief dankzij uitgebreide bureaucratie [EXP+↑↑STAB]. Dat het in al-Andalus niet zover kwam, is weer een bewijs van de geringe kracht van het centrale gezag. Want ook de Visigoten controleerden de mobiliteit van de bevolking; zij kenden – behalve vrijen, slaven en vrijgelatenen – het (Romeins-By-zantijnse) fenomeen van horigheid in de vorm van erfelijk verbondenheid aan de grond – ook wel feodale band genoemd. Op ‘vluchten’ stonden zware (lijf )straffen. Ook voor de clerus gold een beperkte bewegingsvrijheid. Op het tweede concilie van Sevilla (619) werd de Visigotische clerus verboden om de eigen parochie te verla-ten; geestelijken werden zodoende gelijkgesteld met horige boeren (coloni). Curieus, maar geheel in dezelfde lijn van inkomstenverwerving, stelt hetzelfde concilie voor de clerus het celibaat verplicht om te voorkomen dat anders de erfenis van geestelij-ken naar hun nakomelingen gaat in plaats van naar de centrale kas van de kerk. De Visigotische economie raakte dichtgeslibd door stabiliteitsregels. Het is op-merkelijk dat expansie gepaard gaand met een grote mate van stabiliteit en met als exponenten fiscale controle, beperking van bewegingsvrijheid en extensieve bu-reaucratie – d.w.z. een overmaat aan stabiliteit – uiteindelijk leidt tot verminderde expansie. Het stabiliteit op stabiliteit stapelen door méér bureaucratische controle en méér regelingen of reglementen is qualitate qua een belemmering zowel voor expansie als voor mobiliteit (zoals vrije handel en bewegingsvrijheid in veler-lei opzicht).

stukken vee, kinderen etc.” (Lynch, p. 141-47, die zich baseert op de Kroniek Zuqnin anno 775; citaat, p. 141). Het verschil met zijn voorgangers is dat niet alleen volwassen mannen (de fami-liehoofden) geregistreerd worden, maar hoofdelijk, ‘ieder hoofd’.

67 Lynch, p. 143. Zie verder: États, sociétés et cultures du monde musulman médiéval X–XVème siècle (o.c.).

68 Vergelijk bijv. het beleid tegen zgn. fugitivi en het anti-zwerversbeleid van Rome, hoofdstuk 6.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 40

De concessionaris als voorbeeld voor mogelijke variaties in Achterliggende doelen-combinaties

Het maakt veel uit of een belastinginner een concessionaris is of louter een admini-stratief functionaris. De administratief functionaris maakt als een – groot of klein – ra-dertje deel uit van een bureaucratisch apparaat [STAB ± EXP]. De functionaris maakt deel uit van een organisatie en neemt deel aan – min of meer – georganiseerde activiteiten [STAB]. Elke vorm van organisatie, bijvoorbeeld een belastingapparaat, is een exponent van stabiliteit; organiserende activiteiten zijn daar de basis van. Organiseren is een kunst die niet iedereen beheerst en niet iedereen ligt. Het ontstaan en blijven functi-oneren van een organisatie hangt van drie factoren af: (1) de Achterliggende doelen van degenen die met elkaar samenwerken (in dit geval bij voorkeur stabiliteit), (2) hun capaciteiten, (3) en het veld waarin zij opereren. Dit veld wordt vooral bepaald door de (dominante) Achterliggende doelen van de participanten.

Expansionisten zullen – om belasting te innen – gretig gebruik maken van een (belasting)organisatie, als hen dat goed uitkomt; schatplichtige Stabilisten (belastingbetalers) zullen de activiteiten van zo’n organisatie accepteren, als zij deze legitiem vinden en indien de belastingdruk niet te zwaar wordt, want dat tast hun stabiele bestaan aan. Daarentegen zullen in een veld waar mobiliteit domineert, georganiseerde activiteiten hoogstens van tijdelijke aard zijn en zal er weinig acceptatie voor een (belasting)organisatie ontstaan. Organisaties komen daar gewoonweg niet tot stand of ze zijn een kort leven beschoren.

Hieruit zijn twee conclusies te trekken. Ten eerste: een belastingapparaat of andere organisatie komt niet ‘zomaar’ tot stand en kan niet overal ‘zomaar’ worden inge-voerd (bijvoorbeeld heden ten dage in een zgn. ‘ontwikkelingsland’). Ten tweede: terugblikkend op de geschiedenis, is het niet aannemelijk dat er organisaties hebben bestaan waar het kern-Achterliggende doel stabiliteit niet dominant was, in tijd en plaats. In al-Andalus was dat alleen het geval voorzover de Visigotische structuren nog functioneerden: her en der op het platteland en in enige steden. In beide gevallen was de kerk relatief de sterkste organisatie en waren de bisschoppen de krachtigste func-tionarissen. Het merendeel van hen, zo niet allen, maakten deel uit van de aristocratie [STAB]. De Arabische expansionisten van het eerste uur lieten de bestaande structuren [STAB] in tact en maakten er zoveel mogelijk gebruik van. Zodoende werden de bis-schoppen (en andere aristocraten) concessionarissen. De concessionaris is feitelijk een zelfstandige [MOB] ondernemer [±EXP] die van het gezag – centraal of lokaal, groot of klein – de toestemming heeft om activiteiten te ondernemen die revenuen opbrengen. In de regel revenuen voor het gezag, in de praktijk echter vooral voor de concessiehouder. De afspraken in (stilzwijgende of ex-pliciete) concessie-overeenkomsten kunnen natuurlijk erg verschillend zijn. Zelden wordt er afgesproken hòe de revenuen verkregen moeten worden en de ondernomen activiteiten zijn geheel afhankelijk van het samenspel tussen de Ach-

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 41

terliggende doelen van een concessionaris en de Achterliggende doelen in het veld waarin hij opereert. Het ‘veld’ kan door het gezag worden toegewezen. Heeft een concessionaris veel vrijheid [MOB] dan zoekt hij zelf zijn veld en breidt hij het zo moge-lijk uit. We zien dat bij de legercommandanten die naar de periferie worden gezonden om de populaties aldaar te ‘onderwerpen’ [EXP<>MOB].

De Balearen waren zo’n perifeer gebied. Reeds vóór de verovering van al-An-dalus hadden Arabische legers geprobeerd deze eilanden te bezetten Veel verder dan de oostelijke kust waren ze niet doorgedrongen. Tweehonderd jaar eerder waren de eilanden een korte periode onder Vandaals beheer geweest, dankzij (huwelijks)alli-anties tussen Vandalen met Byzantijnen69 en sedertdien waren deze gebieden feitelijk autonoom, al werden ze regelmatig geplaagd door overvallen van noordafrikaanse Berber-piraten die op buit [MOB] uit waren en er soms tijdelijk in slaagden om van be-woners tribuut te heffen [MOB±EXP]. Op de Balearen komen we exponenten van velerlei Achterliggende doelencombinaties tegen, waarin mobiliteit domineert. Er worden verdragen gesloten van bevolkingsgroepen met bendeleiders (mobiele war lords), benden verenigen zich voor een of andere campagne, ook vanuit al-Andalus worden er razzia’s ondernomen om soldaten bezig te houden en op die manier van ‘soldij’ te voorzien. Ook ging het om arbeidskrachten. Steeds weer stuurt ook Cordoba er daar-toe expedities op uit. In 848 wordt er met succes een pact gesloten waarbij de bevol-king tribuutplichtig wordt gemaakt. Eénderde van de betalingen geschiedt in perso-nen (Arab: anfûs70) want het gezag heeft dringend arbeidskrachten nodig. Aangezien in de achtste en negende eeuw de bevolking afneemt, mag men aannemen dat velen als slaven zijn weggevoerd en dat de Balearen, die nog steeds in Byzantijnse handen zijn, als een goedkoop recruteringsreservoir voor menskracht dienden. In 902 komt al-Khawlânî, een rijke inwoner van al-Andalus, terug van zijn bedevaartsreis [ORD+MOB] naar Mekka en vraagt aan ‘Abd ar-Rahmân III – toen nog emir! – van Cordoba toe-stemming om een jihâd [ORD+MOB+EXP] naar de Balearen te mogen financieren, met de bedoeling om de eilanden permanent voor het centrale gezag te mogen bezetten. De operatie gelukt en al-Khawlânî wordt aldaar de eerste moslimgouverneur.71

Hoe een concessionaris te werk gaat – met het zwaard of door verdragen – staat hem vrij. Ook kan het een concessionaris al dan niet vrij staan om zijn taken te dele-geren door zelf subconcessies te verlenen aan getrouwen of door zelf een pact aan te gaan met een lokale bevolkingsgroep (of de vertegenwoordiger daarvan). Concessies verschillen door de mate waarin mobiliteit, expansie en stabiliteit prevaleren. Enkele voorbeelden van concessies:

69 Zie verder Lynch p. 308-309.70 Arab: anfus, eigenlijk ‘zielen’; evenals in het Russisch kan de term ‘ziel’ als (arbeids)kracht

opgevat worden.71 Lynch, p. 308-311.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 42

Pure Mobiliteit: vrijheid om te roven, op wilde plundertocht of op buit uit te gaan (vergelijkbaar met vrije visvangst). mob <> exp: een deel is af te dragen aan de con-cessieverlener. De verwervingskosten komen in de regel voor rekening van de con-cessiehouder als exploiteur. De mate van vrijheid van handelen is groot.

Expansie: veroveren van territoria waaruit inkomsten gehaald kunnen worden. Beter gezegd: je invloed uitbreiden over een gebied, en dat gebied onder controle houden, zodat de bevolking tribuutplichtig wordt en blijft afdragen. Wie deze control (beheer-sing) heeft is het gezag. Afhankelijk van zijn invloed en sterkte kan van een centraal gezag worden gesproken. ‘Sterkte’ staat voor handhaving (control) en dat is een kwes-tie van geld en menskracht. Vandaar dat een expansief centraal gezag meestal slechts twee oplossing voor geldgebrek kent: het verhogen van de belastingdruk (met de kans op rebellie) of het veroveren van nieuwe gebieden – ofwel ‘markten’ –, met kans op grote verliezen.

Stabiliteit: het toewijzen van territoria waaruit inkomsten gehaald dienen te worden, zgn. ‘lenen’; bij een grote mate van stabiliteit worden de ‘lenen’ erfelijk. stab <> exp: bestaande territoria waaruit, dankzij een verdrag, inkomsten verkregen wor-den. Hier wordt oorspronkelijk eigendom feitelijk omgezet in een leengoed. In dit geval wordt stabiliteit gedomineerd door expansie [↓STAB<>↑EXP]. Neemt de bureau-cratische organisatie(graad) echter toe, dan gaat stabiliteit expansie domineren [↑STAB<>↓EXP].

Zoals in een chemische formule, kunnen de verschillende elementen (Achterliggende doe-len) allerlei variaties opleveren wat betreft: de mate van vrijheid van handelen (het ‘hoe’), de eigen exploitatiekosten, de mogelijkheid tot delegeren en het geven van subconcessies (al dan niet met toestemming van het gezag), de mate van dwang van de ‘toestemming’ tot exploitatie. Het woord ‘exploitatie’ met zijn diverse betekenissen (connotaties) zegt het al: niet elke vorm van exploiteren heeft voor iedereen aangename gevolgen. Uitbuiting en afpersing zijn vormen van exploitatie waarbij belemmerende Achterliggende doe-len gaan domineren. Vooral hebzucht (instant-satisfactie) en het gevoel beter te zijn (eer) dan de anderen (de outgroup, zie eerder in dit hoofdstuk) krijgen hier de overhand. Zoals bij handlangers die voor hun gezag – bijvoorbeeld de maffia – be-schermgeld komen ‘ophalen’. Ook een overmatige dominantie van één kern-Achterliggende doel kan tot uitbui-ting leiden, zoals bij een overmaat aan stabiliteit. In al-Andalus (en elders, zoals met betrekking tot de Romeinse coloni) zijn voorbeelden te vinden van uitbuiting bij continue en reguliere belastingen: concessiehouders verplichten zich [↑STAB] om jaarlijks op gezette tijden [↑STAB] een vaste som [↑STAB] (in geld of in natura) in te bren-gen. De concessionaris dient dit bedrag tevoren te voldoen72 [↑STAB: voor de centrale kas].

72 In Byzantium: zgn. autopragia, Grieks: autopraga: zelfstandig handelen. Een dergelijke gang van zaken die een economisch bloei volledig belemmert komt ook tegenwoordig voor. In

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 43

Deze afspraak wordt vervolgens afgewenteld op de boeren die in slechte jaren niet voldoende overhouden om zelf van te kunnen leven. Hier wordt uitgegaan van de idée fixe [STAB] dat landbouw [STAB] elk jaar hetzelfde oplevert [STAB] mits de menskracht constant blijft [STAB]. Uit deze idée fixe komen ook de eerder genoemde maatregelen voort die de verplaatsing van arbeidskrachten moes-ten tegengaan [STAB]. Feitelijk is elke belasting die uitgaat van vaste inkomsten uit pro-ductie een voortvloeisel van grondbelasting, ook de hoofdelijke belasting. Een beter woord is ‘schatting73’ [EXP+↓MOB+↑STAB], bijvoorbeeld zoals kalief Hishâm I deze in 740 voor Noord-Afrika invoerde. Daarbij werd door verwanten van de kalief (als con-cessiehouders) van ieder (familie)hoofd een vast aantal [STAB] huiden van ongeboren lammeren geëist, alsmede een vast aantal slavinnen dat daartoe op de markt moest worden aangekocht.74 Vooral de levering van genoemde huiden tastte de schatplich-tigen in hun wezenlijkste bron van bestaan aan, omdat er grote aantallen drachtige schapen voor geslacht moesten worden. Dat leidde tot de grote Berber-opstanden die de macht van het centrale gezag verzwakten.

Toch is uitbuiting niet louter op te lossen met ‘rechtvaardigheid’ (ondersteunend Achterliggende doel humaniteit). De belastinghervormingen die met dit doel door kalief Omar II in 717 werden ingevoerd [EXP+↑STAB+HUM]75 veranderden niets aan diens negatieve reputatie. Volgens Lynch waren ze in al-Andalus niet door te voeren van-wege de verschillende belangengroepen (lees: tegenstrijdige Achterliggende doelen in ‘het veld’): de diverse veroveringslegers verspreid over een groot gebied, de Visi-gotische aristocratie en vooral de Visigotische bisschoppen die diverse allianties met Arabische legercommandanten waren aangegaan.76 Met andere woorden: het cen-

Spanje wordt de kleine ondernemer die in het eerste jaar goed verdient ook de volgende jaren voor hetzelfde bedrag aange slagen, zodat hij, wanneer hij een jaar minder verdient, geen kans heeft om te investeren voor groei in de toekomst.

73 Dergelijke zogeheten ‘schattingen’ achtte de kalief rechtvaardig en juist; ze waren definitief en ze werden niet achteraf gecorrigeerd. Er bestonden in die tijd geen adequate rekenmethoden. Deze dateren in de Arabische ‘commonwealth’ van de 9e eeuw (in Europa pas van na 1500). Het woord ‘schatting’ heeft daarom verschillende connotaties: schatting (met de natte vinger) hoeveel iemand kan/moet betalen in de tijd vóórdat er rekenmethoden bekend waren, kort-weg ‘belasting’ of mathematische schatting (die achteraf gecorrigeerd kan worden).

74 Lynch, p. 172.

75 Soms helpen daartoe ook politieke of religieuze idealen [ORD+HUM minus de belemmerende Achterlig-

gende doelen]. Een betere oplossing zijn economische theorieën [ORD+INH] en een dienovereen-komstig economisch beleid. Vooral een beleid waardoor werkgelegenheid wordt geschapen, of beter gezegd privé-inkomsten kunnen worden gegenereerd.

76 Lynch, p. 137-39.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 44

trale gezag had te weinig invloed. In het veld bevonden zich diverse groepen waarvan de Achterliggende doelen tegenstrijdig waren met expansie.

Samenvatting: belasting en expansie

Rechtstreekse betaling is het belangrijkste kenmerk voor toenemende invloed [↑EXP]

De volgende vragen kunnen dienen om de invloed van het centraal gezag, resp. expansie nader te analyseren: • Wordt het tribuut rechtstreeks aan het centraal gezag [EXP] betaald of aan een

concessionaris [EXP<>MOB]? Welke vrijheden heeft de concessionaris [↓EXP<>↑MOB]?

• Gaat het om een leengoed [STAB], d.w.z. het ‘bezitten’ [STAB] van een concessie?• Zo ja wie is de belener (‘heer’) van het leengoed? Het centraal gezag zelf of

een particulier [↓EXP]?• Is de concessie functiegebonden [±STAB] of niet [±MOB], erfelijk of niet [±↑↑STAB]?• Is het leengoed feitelijk privé-eigendom (geworden) [STAB-/-EXP]? Bijvoorbeeld

privé-domeinen, latifundia: van een soeverein, diens familieleden, anderen; en is dit erfelijk of niet [±↑↑STAB]?

Ik pretendeer niet volledig te zijn.

Genoemde vragen kunnen onder meer helpen om de begripsverwarring inzake de zgn. iqtâ‘77 op te lossen en de betekenisverschuivingen daarvan (tributair, vruchtge-bruik -usufructus-, belast bezit, vrij bezit) inzichtelijk te maken.

Middelen en Achterliggende doelen: andere middelen om het centrale gezag te vesti-gen en controle te behouden

Hoewel Expansionisten maar al te graag gebruik maken van de diensten van Stabi-listen en de Stabilisten gaarne genieten van de zekerheden en bescherming die Ex-pansionisten hen kunnen bieden, is de verhouding tussen de (exponenten van) de kern-Achterliggende doelen expansie en stabiliteit gespannen. Hierdoor kan er gemakkelijk een ‘karaktervermenging’ ontstaan. Want zodra expansie toeneemt, komen de zekerheden in gevaar, en als stabiliteit – met name de administratieve bureaucratie – toeneemt, krijgt expansie weinig kans om meer en nieuwe activitei-ten te ontplooien. Het centrale gezag in al-Andalus probeert, steeds weer opnieuw, een overmaat aan stabiliteit op allerlei manieren te vermijden. In de eerste expansieperiode moet het in omloop brengen van eigen gemunt geld [EXP] de veroveringen ‘met het zwaard’ stimuleren [EXP<>MOB]. De secondaire winst daar-van is dat het leger geen band met de onderworpenen aangaat – door verdragen of anderszins – en zo zijn onafhankelijkheid behoudt. We hebben gezien dat dit stre-ven geen stand hield, want uiteindelijk nemen de verdragen en allianties (inclusief

77 Voorbeelden, zie Monde Musulman Médiéval II, p. 94 e.v., en in andere hoofdstukken. Het boek is terzake niet overal even duidelijk.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 45

de gemengde huwelijken) steeds meer de overhand en blijven de oude Visigotische structuren grotendeels bestaan [↑↑STAB]. expansie behoudt ook de overhand zolang de steden vermeden worden en de veroveraars kiezen voor strategische enclaves waar legereenheden worden gestatio-neerd; deze enclaves dienen als uitvalsbases, controleposten en punten van tribuut-verzameling.

Steden: zowel een bron van gevaar voor het gezag, als vestingen tegen gevaar van buiten. De islam ontstond in de steden Mekka en Medina en zoals reeds gezegd is, prefe-reert de islam de handel [MOB+COM] boven de landbouw [STAB], wat het wonen in steden bevordert.78 Echter, anders dan men zou denken, ontstaan er in al-Andalus in de eer-ste Expansieperiode geen urbanisaties of nieuwe steden, alleen fortificaties. Steden kunnen een broeinest van opstand worden en van rebellie tegen het centrale gezag. Om die reden vermijdt het centrale gezag grote concentraties militairen te huisves-ten binnen de steden. Nieuw gestichte versterkingen (Sp.: alcalás, van het Arab.: al-qal‘a) herbergden een klein garnizoen, maar groeiden zelden uit tot een urbanisatie.79 Uit opgravingen blijkt dat zij op belangrijke kruispunten van verbindingsroutes wer-den gesticht. Mijns inziens kan men daarbij denken aan de souqs (Arab: sûq-s) die in Noord-Afrika op een vaste dag in de week ook tegenwoordig op dergelijke kruispun-ten plaatsvinden. De geografische plek waarop eens per week vooral veeverkopers [MOB] bijeenkomen wordt ‘de souq van Maandag’ (Dinsdag etc.) genoemd. Er kunnen grote markten ontstaan, waar ook andere handelaren hun waren aanbieden. Behalve enige vaste ‘winkels’ is er geen verdere urbanisatie. In de steden vestigen zich daar-entegen vooral handwerkers, die per wijk hun producten fabriceren en te koop aan-bieden, de één naast de ander [STAB]. Een ander vorm van handel is eveneens ambulant [MOB+COM]: boeren uit de omgeving, maar ook anderen, bieden hun producten aan vóór de poorten van de stad. Handel [COM] en handwerk [STAB] blijven zoveel mogelijke van elkaar gescheiden. Wijken zijn eenheden (in-groups) die op zichzelf staan. Als een stad groeit, worden rond de uitbreidingen nieuwe muren met poorten opgetrokken, terwijl de oude blijven bestaan. En wéér worden handelaars van buiten (out-group) buiten de nieuwe poorten gehouden. Stedelijke groei is in dit geval eerder een fenomeen van expansieve stabili-teit [STAB+↑EXP] dan van strategische expansie [EXP+STAB] of van een expansieve econo-mie (zoals bij groeiende handelssteden: mob+com+exp±stab). Ook de uitbouw en versterking van de oude steden (en gedwongen remigratie van platteland naar stad) n.a.v. invallen van de Noormannen, de bouw van nieuwe castillos (hisn) voor kust-

78 Andreas Eppink, o.c., Malaga, 2012 (1st 2004).79 Kleine garnizoenen worden (1) vooral gestationeerd op het land in op te richten alcalás (Arab.:

al-qal‘a: mw.: qilâ‘) en bestaande Visigotische castras en castellas, of (2) in alcazabas in de steden (klein garnizoen en gouverneur). Plaatsen met een toponiem waarin een persoonsnaam voorkomt in samenhang met alcala en rabâh (fortificatie) zijn zelden of nooit een ‘centro de población’ (bevolkingscentrum) geworden (Lynch, p. 358), met uitzondering van Alcalá de Henares (Lynch, p. 127).

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 46

bewaking, de constructie en reparatie van schepen – het zijn evenzovele blijken van expansieve stabiliteit [STAB+↑EXP].80

In de Arabische commonwealth worden nieuwe steden gesticht, wanneer dit stra-tegisch zinvol lijkt; de bekendste stad is Bagdad (gesticht in 762). In al-Andalus is daarvan geen voorbeeld. Ja, Cordoba expandeerde, in omvang en schittering; dat is een fenomeen van stab+exp, evenals Medina Azahara: het versterkte paleis dat ‘Abd ar-Rahmân III liet bouwen, inclusief woningen voor 20.000 inwoners die met het pa-leis verbonden waren. Het lag even buiten de stad, op een heuvel, ter bescherming tegen eventuele opstanden en als uitkijkpost om ze voortijdig te ontdekken.

Expansieve politiek komt tot uitdrukking in een controle op de bevolking, niet alleen op de militaire, maar ook op de burgerbevolking. Nu eens worden concurrenten of potentiële rebellenleiders gedwongen om op het platteland te gaan wonen (zoals de Visigotische aristocratie) en krijgen daarvoor als tegenprestatie een bestuurspositie (als lokale tribuutinner). Dan weer worden bevolkingsgroepen gedwongen om zich in een nieuw gestichte stad te vestigen. Krachtige legercommandanten krijgen posities in de periferie, liefst zo ver moge-lijk weg van de plaats van het centrale gezag. Het zijn potentiële concurrenten voor de macht. (Overigens bevordert het verspreiden van potentiële concurrenten de kans op het ontstaan van parallelle Expansieve wereldjes, anderzijds kan door verspreiding een ruim netwerk van getrouwen ontstaan.) Het verspreiden is geen teken van een zwak centraal gezag, want zowel concurrentie als control zijn per definitie exponen-ten van expansie.

Verspreiding van de extended familyVooral in de periode van het emiraat (756-929) neemt voor de emir het gevaar van concurrentie uit de eigen familieclan toe.81 Deze clan is inmiddels sterk uitgedijd tot een omvangrijke extended family, en verspreiding van familieleden wordt de regel. De kring van verwanten rond de emir wordt daarom zo klein mogelijk gehouden en ver-wanten worden zover mogelijk van de residentie, het Alcázar te Cordoba, gehuisvest. Zelfs de aangewezen opvolger woont niet in het paleis van zijn vader. Wat de dynastie en de opvolging aangaat, ligt opnieuw de nadruk meer op expansie<>stabiliteit dan op expansie<>mobiliteit, al blijft een zeker aandeel van het oorspronkelijk dominante Arabische kern-Achterliggende doel mobiliteit steeds herkenbaar, zo-als gemengde huwelijken, polygamie, geen voorkeur voor huwelijken binnen de eigen (bijvoorbeeld adellijke) kring, geen progenituur (“eerste geboorterecht”). Dit onder-

80 Vanwege de dreiging der Noormannen worden gouverneurs centraal benoemd; de alcazares worden verlaten en alquerías (Arab: al-qura^) vervangen de Visigotische dorpen (Sp: aldeas) als dominerend urbanisatietype; de aldeas worden gegroepeerd in districten, en komen on-der controle van castillos (sic!) die weer afhankelijk zijn van kûras (de oude Griekse provin-cies), aldus Lynch. Hoe dit ook zij, een dergelijke organisatie is een duidelijke exponent van exp+↑stab.

81 Deze en de volgende passage zijn gebaseerd op Lynch, p. 390-99.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 47

scheidt m.i. deze dynastie van de opkomende Europese dynastieën82 [EXP+±MOB+↑STAB vs.

EXP+↑STAB].

Intomen van dynastieke ambities De dynastie van ‘Abd ar-Rahmân I – de Omayyaden-dynastie van Cordoba – probeert haar macht te baseren op een erfelijke dynastie [STAB]. Als zijn opvolger (wâlî al-‘ahd: erfgenaam/opvolger) wijst de emir zelf één van zijn zoons aan (Arab.: bunuwwa) [STAB] i.p.v. een willekeurige persoon uit de ruime verwantenkring (Arab.: qarâba), maar de aangewezen zoon hoeft niet automatisch de oudste zoon te zijn. Die tendens neemt toe in de tweede helft van de 9e eeuw en nog duidelijker in de eeuw daarop. We zien hier een toenemende stabiliteit83; dat blijkt tevens uit de voortschrijdende hiërar-chisering [STAB±EER] zowel binnen de dynastie zelf als in de cirkels daaromheen.84 De kring van invloedrijke personen rond de soeverein vertoont dezelfde (erfelijke) con-tinuïteit en hiërarchisering als de eigenlijke dynastie.85 Terwijl eerdere emirs reeds de macht en invloed van clanleden inperkten [EXP<>↓EXP] wordt tijdens het kalifaat de familiekring nog eens kleiner.86 Steeds meer verwanten worden op non-actief gesteld en tevreden gehouden met eretitels en financiële privileges [STAB±EER]. Hun sociaal aan-zien [EER] is groot, maar het is hun verboden om eigen inkomsten te verwerven en economische activiteiten te ondernemen [↓EXP+↓<>MOB] Ze zouden eens campagne voor zichzelf kunnen gaan voeren of een eigen krijgsmacht kunnen vormen! De Omayya-den-aristocratie van het kalifaat is volledig afhankelijk van het centrale gezag en feite-lijk worden de familieleden in luxe slavernij gehouden. Door dit soort Expansiemaatregelen wordt wederzijdse dienstenuitwisseling – die in de Arabische commonwealth vanzelfsprekend is [MOB+COM] – in feite voorbehou-den aan het gezag, dat dit mechanisme louter gebruikt om zelf aan eigen macht en prestige te winnen [EXP±EER+EXP+STAB<> MOB↓].87 Naarmate in deze combinatie stabili-teit stijgt, wordt de kans op continuïteit van het gezag groter (mits belemmerende Achterliggende doelen niet dominerend worden; dan zou expansie in het gedrang komen).

82 Een onderscheid waar Lynch op wijst (p. 411). Tegen de door historici bij de Omayyaden zo geprezen disciplina dinastica valt volgens deze schrijver nogal wat in te brengen (p. 388-90).

83 Opvolging: gekozen (bijv. om iemands kwaliteiten): mob. Lynch spreekt van wâlî al-‘ahd (p. 386): erfgenaam/opvolger; dat kan iemand uit de ruime verwantenkring zijn (Arab.: qarâba): mobiliteit + ↑stabiliteit, of - specifiek - een der zonen: paternofilial (Arab.: bunuwwa): stab. Primogenituur: oudste zoon [↑STAB].

84 Lynch, p. 391.85 Lynch, p. 445. De Banû Suhayd bezetten twee eeuwen lang belangrijke bestuursposten; zij

waren van oorsprong mawâlî van de Omayyadenclan familie.86 Lynch, p. 393.87 Andreas Eppink, Familierelaties en persoonlijkheidsontwikkeling in Marokko... (1977).

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 48

De inzet van eunuchen als maatregel tegen concurrerende erfelijke macht

Het lijkt op een laatste poging om de oprukkende stabiliteit te stuiten wanneer kaliefen zich liever omringen met eunuchen en hun hoge posten toewijzen, omdat... eunuchen geen nakomelingen krijgen, die in de toekomst een machtsblok zouden kunnen vormen. D.w.z. het inperken van erfelijke macht, plus het vermijden dat erfe-nissen wegvloeien [STAB]. Zoals het kerkelijk celibaat ervoor zorgt dat erfenissen naar de kerk en niet naar de nakomelingen gaan, komen de erfenissen van eunuchen aan de kalief toe; in beide gevallen aan een centraal gezag.

Conclusies t.a.v. de expansie in al-Andalus

1. De middelen om expansie in al-Andalus tot stand te brengen berustten over-wegend op verdragen en samenwerking met de ‘veroverde’ bevolking [EXP<>STAB]; bestaande structuren bleven voor een belangrijk deel in stand;

2. Wel was het zo dat het centrale gezag van de Omayyaden in Damascus begon met georganiseerde expedities ter ‘verovering met het zwaard’ [EXP]; de expedities had-den ten doel om bevolkingsgroepen schatplichtig te maken en tribuut [EXP<>MOB] te laten betalen aan de centrale schatkist; dus niet territooruitbreiding [STAB], maar invloedsuitbreiding [EXP] stond centraal.

3. Daar razzia’s en ongeorganiseerde plundercampagnes [MOB+INSTANT] niet aan dat doel beantwoorden, waren ze marginaal.

4. Provinciale gouverneurs waren verantwoordelijk voor het kiezen van de midde-len, met lokale en regionale verschillen qua uitkomst, en parallelle wereldjes.

5. Concessies tot het innen van tribuut [EXP+MOB] worden opgevat als erfelijke ‘lenen’ [STAB] en na verloop van tijd als eigendomsrecht op territoor beschouwd [↑STAB]. Af-stammelingen van de eerste veroveraars, van gouverneurs en van verarabiseerde Visigotische aristocratie worden landeigenaars.

6. De expansie ten tijde van het emiraat en het kalifaat van Cordoba betrof vooral het onderdrukken van rebellie en van tegenstanders [EXP><EXP]; de ingezette mid-delen zijn, behalve gewapende actie [EXP], ook hervorming van belastinginning [EXP<>STAB i.p.v. EXP<>MOB] en uitbreiding van het administratief bureaucratisch appa-raat [EXP<>STAB].

7. Expansionisten krijgen steun van anderen, of zij delegeren en laten anderen han-delen, zoals: exp<>mob (tijdelijke hulptroepen, stammenfederaties) exp<>stab (gedisciplineerde legereenheden; belastinginners, regeringsfunctionarissen) exp<>ord+stab (Malikitische wetgeleerden). Zij laten het veelal aan anderen over hoe dezen de zaken regelen. Het opbouwen en uitbouwen van een bestuurs-apparaat en de bekostiging daarvan komt hierdoor – zoals zo dikwijls – in handen van bureaucraten die stabiliteit op stabiliteit stapelen.

8. stabiliteit gaat uiteindelijk expansie overwoekeren en het kalifaat valt uiteen. 9. De tot op dat moment grotendeels verborgen parallelle wereldjes worden zicht-

baar.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 49

10. Grote regionale economische verschillen bestonden er al veel eerder. Dat zal in de volgende hoofdstukken over zuidelijk al-Andalus naar voren komen, het gebied dat later uiteen zou vallen in een groot aantal taifas.

Eindconclusie

Expansie is duur, duurder dan de andere Achterliggende doelen. Voor een gezag be-tekent expansie vermeerdering van inkomsten waarmee het zijn bestaan kan con-solideren. Daarom, bijvoorbeeld, hadden de uitspraken van de ulema alles te maken met de belangen van het centrale gezag inzake belastingen en economisch beleid (de verdeling van middelen en inkomsten). Kennelijk had het centrale gezag deze steun nodig en was de realiteit niet zodanig als idealiter beschreven werd, namelijk dat het centrale gezag van Cordoba van oudsher inkomsten verkreeg uit grote gebieden die eertijds met het zwaard veroverd waren; met andere woorden: stab+exp in plaats van exp<>stab, dus: er bestond geen sterk centraal gezag. De combinatie van stabiliteit + expansie staat voor bezit en bezitsvermeer-dering, het staat voor een stabiele elite van landeigenaars die generaties lang lokaal de politieke overhand had, zonder veel macht of invloed naar buiten. En het staat voor afhankelijkheid van landbouwers in ruil voor bescherming van hun landheer en vice versa, waarbij al snel het woord feodaal valt. (Ook ‘feodaal’ is een (schijn)begrip waarmee talrijke fenomenen rond het thema afhankelijkheid worden aangeduid en betekenisverschillen verdoezeld worden88.)

De combinatie van expansie <>mobiliteit betekent een samenwerking van expansionistische leiders met mobiele troepen, met name van stammenconfede-raties. Vooral de grote moslimveroveringen in de Perzische en Byzantijnse gebieden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika worden hierdoor gekenmerkt89, alsmede in al-Andalus enige veroveringen in en kort na (711) en pas veel later de bezetting van al-Andalus door de federaties der Almoraviden en Almohaden.

Daarentegen geeft de combinatie van expansie <> stabiliteit een samenwerking van expansionistische leiders met stabilisten weer, zoals met de vaakgenoemde lokale landeigenaren die hun positie (wilden) behouden. In de paragrafen van het voorgaande hoofdstuk werd de omslag van expansie <> stabiliteit enerzijds - d.w.z. kalief en centraal gezag - en stabiliteit + expan-sie anderzijds - d.w.z. de aristocratie - naar de combinatie van expansie + stabi-liteit besproken. De combinatie van expansie + stabiliteit staat voor centraal gezag dat steunt op organisatie [±STAB] waarin een militaire macht, belastinginning en een administratief apparaat met elkaar geïntegreerd zijn.

88 Zie ook hoofdstuk 10. Ook ik waag mij aan een definitie: betekenisverschillen weerspiegelen de verschillen in mate en rangorde qua invloed van Achterliggende doelen in een Achterliggende doelencombinatie.

89 Zie Muhammad Perla & Andreas Eppink Les pionniers niés de la science moderne, het hoofd-stuk: Les renouvellements importants arabes qui ont changé le monde, de paragraaf L’expansion, p. 56.

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 50

stabiliteit + expansie : elite, (grond)bezit, ‘protectie’ van landbouwers, bezitsvermeerdering

> expansie: centraal gezag met een sterke kalief, vermeerdering van inkomsten voor de centrale kas.

> + expansie + stabiliteit : wetgeleerden, administratief apparaat.

De omslag van stabiliteit + expansie naar expansie + stabiliteit zegt evenwel nog niets over continuïteit of definitiviteit, en de exponenten van de beide gelijke componenten in de Achterliggende doelencombinatie – in dit geval stabiliteit en expansie – hoeven niet dezelfde te zijn.90

Samenvatting en stellingen1. De verarabisering èn islamisering van al-Andalus had zeker een eeuw nodig om algemeen te worden, althans in de stadscentra. Over het platteland is minder bekend, nog minder over de periferie. Bovendien vond er voortdurend immigratie plaats, men name van Berbers en geïmporteerde blanke slaven (saqâliba).2. Noch landbezit, noch landbouw (beide exponenten van stabiliteit) worden in de koran [PRIMAIR MOB+ORD±STAB] erg gewaardeerd.91

Het ligt voor de hand dat de oorspronkelijke Visigotische aristocratie aan de ‘ver-dragen van overgave’ een interpretatie aan het walâ’-systeem [MOB+ORD] gaf die nauw aansloot bij het vigerende Romeinse patroon-cliëntsysteem [STAB] en dat deze inter-pretatie inmiddels ook usance bleef bij hun verarabiseerde en moslim-nakomelingen in al-Andalus.3. Uit het voorgaande is af te leiden dat het Achterliggende doel expansie – en dus de invloed van het centrale gezag – ondergeschikt moet zijn geweest aan het Achter-liggende doel stabiliteit, met uitzondering van de korte beginperiode waarin de eerste veroveringensexpedities door de Omayyaden-kalief vanuit Damascus naar al-Andalus werden gestuurd. Deze expansie kon echter door de val van de Omayyaden niet worden doorgezet.4. Dit pleit ervoor om al-Andalus te beschouwen als een agglomeraat van parallelle sub-wereldjes waarin stabiliteit (landbezit en landbouwopbrengsten) dominant was en waarop het centrale gezag probeerde invloed uit te oefenen of te herstellen.5. De voorstelling van zaken die chroniqueurs en wetgeleerden in de 9e en 10e eeuw geven is sterk gekleurd door de wens om het centrale gezag [EXP] tegemoet te komen.

90 Ze zijn afhankelijk van andere Achterliggende doelen in de totale Achterliggende doelencom-binatie.

91 Zie Andreas Eppink, o.c. Malaga, 2011 (1st 2004).

© 2013 - Dr. Andreas Eppink 51

6. Wat de ‘verovering’ van al-Andalus heet, moet met een korrel zout worden geno-men.92 Veeleer is de ‘verovering’, dankzij het sluiten van verbonden en contracten [STAB], tot stand gebracht waarin beide partijen voordeel in zagen.7. Eén ding is zeker: de historische processen in al-Andalus waren uiterst complex en vooral: verscheiden; soms verliepen ze gescheiden.8. Historische processen kunnen niet louter op gevonden data (bronnen), woord- en begrippenvondsten gereconstrueerd worden.9. Het is bijzonder twijfelachtig om de ontwikkeling van begrippen als een chronolo-gisch verlopend proces te zien.10. Woorden en begrippen verschuiven qua betekenis (connotatie). Ze krijgen pas betekenis in hun context, maar deze is zeker bij historische gebeurtenissen niet een-voudig te detecteren of te analyseren.11. Woorden en begrippen zijn, evenals gebeurtenissen zelf, altijd exponenten van Achterliggende doelencombinaties; deze laatste bepalen de context. Alleen indien een analyse van Achterliggende doelen van de bronnen (en eventueel van de verschil-lende actors) een beeld van elkaar aanvullende of versterkende Achterliggende doe-len geven, is een samenhang waarschijnlijk. Bij een beeld van Achterliggende doelen die met elkaar in strijd zijn, is een samenhang niet waarschijnlijk. Bijvoorbeeld een tribale samenleving van rondtrekkende stammen [MOB] en een sterk centraal gezag [EXP] gaan binnen hetzelfde tijdsbestek niet met elkaar samen, tenzij stammen (tijdelijk!) een federatie vormen, die zich (tijdelijk!) bij een leider aansluit. 12. Het gevaar van projectie achteraf — d.w.z. het projecteren van eigentijdse begrip-pen (connotaties) op zaken in het verleden — kan worden beperkt door te analyseren of Achterliggende doelen niet met elkaar in strijd zijn. In het voorafgaande ging het om de vragen òf veroveringen bij de expansie de doorslag gaven, òf het centrale ge-zag zich continu uitbreidde, en hoe het proces van expansie verliep.

92 P.M.: Veroveraars zijn Expansionisten, ambitieus, carrière- en control-gericht; Expansionisten zijn er in soorten; de belangrijkste categorieën zijn: exp+ord: veroveraars die hun politieke of religieuze ideeën willen verbreiden; exp+mob: Expansionisten die op ‘buit’ uit zijn en hun betrekkingen, resp. netwerk, willen uitbreiden omwille van inkomsten uit tribuut of handel; exp+stab: Expansionisten die hun bezittingen of hun centraal gezag en invloed willen vergro-ten en uitbreiden. Een combinatie van twee of alle drie is mogelijk, en elk van deze categorieën kent vele subvarianten (in combinatie met de andere hier niet genoemde Achterliggende doe-len).