Coldplay - Miracles (EASY) - Slides-776365550.pdf - PGN Piano
Een verdediging van Of Miracles van David Hume
-
Upload
independent -
Category
Documents
-
view
0 -
download
0
Transcript of Een verdediging van Of Miracles van David Hume
1
Een verdediging van Of Miracles van David
Hume (1711-1776)
Naam: Michiel T’Jampens
Studentennummer: 00702469
Studierichting: Bachelor in de wijsbegeerte
Academiejaar: 2013-2014
Verantwoordelijke lesgever: Dr. Maarten Boudry
Aantal woorden: 5310
2
Engelse abstract
A retired Belgian bricklayer claimed in 2014 that a miracle had taken place in his garage. A
statue of Mother Mary gave light in the darkness. Scientists have demystified this supposed
miracle. It is against this background that the groundbreaking essay of David Hume, Of
Miracles, becomes relevant. I defend the argument of Hume against religious miracles in this
paper. First, I reconstruct the argument. Secondly, I take a good look at the criticisms of his
argument. My conclusion is that these criticisms fail and that Of Miracles is still a good
inspiration for criticizing miracles.
Inhoudstafel
Inleiding. .................................................................................................................................................. 3
1. Hume’s argument tegen mirakels. .................................................................................................. 5
2. Kritieken op het argument van Hume ............................................................................................. 9
2.1. Het probleem van de meerdere getuigen. .............................................................................. 9
2.2. Een onbetrouwbare methode ............................................................................................... 10
2.3. Question-begging. ................................................................................................................. 11
3. Conclusie ....................................................................................................................................... 14
4. Bibliografie..................................................................................................................................... 16
3
Inleiding. Eind maart 2014 zakten toeristen massaal af naar Jalhay, een dorpje nabij Luik. Een
gepensioneerde metselaar had bekendgemaakt dat er in zijn garage een Mariabeeld stond dat
op een miraculeuze wijze licht gaf. Vijftien jaar lang had het beeld daar gestaan tot het op 17
januari ineens licht gaf. De metselaar waande zich gek. Sinds de bekendmaking trok het
beeldje een massa gelovigen en zieken aan. Die laatsten waren ervan overtuigd dat het
Mariebeeld hen kon genezen. Algauw begon de wetenschappelijke wereld interesse te tonen
voor dit beeld.1 Het beeld werd door wetenschappers weggehaald en door hen onderworpen
aan een grondig onderzoek. Na twee dagen van onderzoek kwamen zij tot het volgende
verdict: van een mirakel is geen sprake.2
De wetenschappers konden het lichtgevende Mariabeeld verklaren zonder een beroep te
doen op een interveniërende God. Zij schoven twee mogelijke naturalistische verklaringen
naar voren. De eerste verklaring stelt dat het beeld overgoten werd met een flueorescerende
lak waardoor het licht gaf in de duisternis. De tweede verklaring stelt dat het fenomeen
verklaard kan worden aan de hand van het chemische proces fotoluminescentie. Bij
fotoluminescentie wordt lichtenergie opgeslagen in fosforescende materialen bij blootstelling
aan een lichtbron. Deze energie wordt nadien vrijgesteld in de vorm van zichtbaar licht. Dit
effect is zichtbaar in het donkerde gedurende een bepaalde tijd.3
De vraag kan natuurlijk opgeworpen worden waarom net dit beeld licht geeft en niet een
ander. Wat maakte dit beeld zo bijzonder? Professor en chemicus Mark Van Der Auweraer
(Katholieke Universiteit van Leuven) zoekt de oplossing voor deze vraag bij de eigenaar van
het beeld: “Het moet bijna dat de eigenaar expres een organisch product dat heel lang nalicht
heeft aangebracht op dat beeldje.”4 Met andere woorden acht hij het mogelijk dat het
zogenaamde mirakel eigenlijk een ordinaire vervalsing is.
1 Niet alleen exacte wetenschappers hadden interesse in dit opmerkelijk voorval. Ook filosofen hadden de nodige aandacht voor dit zogenaamde mirakel. Voor een wetenschapsfilosofische analyse verwijs ik de lezer graag verder naar een bijdrage van Maarten Boudry voor het duidingsprogramma Terzake. Maarten Boudry, Maarten Boudry: "Ik Denk Aan Fosfoescentie" Terzake (Brussel Een 2014 ). 2 Kim De Raedt, "Lichtgevend Mariebeeld Uit Jalhay Is Geen Mirakel " De Standaard 2014. 3 Phillip Gallasz, "De Mirakelmaria Uit Jalhay Verklaard: Niet God, Wel Chemie " De Morgen 2014. 4 Ibid.
4
Het is tegen deze achtergrond dat de relevantie van het essay Of Miracles van de Schotse
filosoof David Hume, dat opgenomen is zijn geprijsde An Inquiry concerning Human
Understanding, opnieuw duidelijk wordt. In dit essay ontwikkelt Hume een sceptisch
argument tegen het bestaan van religieuze mirakels en waarschuwt hij de lezer dat vele
mirakels vervalst zijn. Dit werd hem niet in dank afgenomen omdat hij daarmee één van de
fundamenten van het christendom had aangevallen.
Mirakels vormen inderdaad één van de fundamenten van de belangrijkste monotheïstische
religies (judaïsme, christendom en de islam). De mirakelverhalen die we bijvoorbeeld
aantreffen in de Bijbel of de Koran, worden verondersteld om de authenticiteit en de autoriteit
van het openbaarde woord en de profeten te bevestigen. Mirakels moeten in het bijzonder
aantonen dat God zich openbaart aan zijn belijders. In het christendom staat bijvoorbeeld één
bepaald mirakel centraal: de herrijzenis van Jezus Christus. Als iemand de waarheid van dit
mirakel durft te betwijfelen of te bevragen, twijfelt hij ook aan de kern van de christelijke
religie. Hij zou dan bijvoorbeeld ook kunnen twijfelen aan de stelling dat Christus God is en de
redder van de mensheid is. Een van de ambitieuze doelen van Hume in Of Miracles is om het
bestaan van deze religieuze mirakels in diskrediet te brengen.5 Het zal dan ook niemand
verbazen dat dit essay in de 18de eeuw voor de nodige commotie heeft gezorgd in het
katholieke Westen.
Maar ook in de hedendaagse geseculariseerde en wetenschappelijke cultuur van het westen
doet dit essay nog veel stof opwaaien. John Earman publiceerde in 2000 het boek met de
veelzeggende titel Hume’s Abject Failure waarin hij betoogt dat het argument van Hume tegen
mirakels in alle aspecten faalt.6 In 2005 zag Robert Fogelin zich genoodzaakt om te reageren
op de aantijgingen van Earman in A Defense of Hume on Miracles. Hij verdedigt daar op een
consequente en doordachte manier het argument tegen alle aantijgingen. Daarbij benadrukt
hij dat een correcte reconstructie van het argument van groot belang is.7
De doelstelling van deze paper is om net zoals Fogelin het argument van David Hume tegen
mirakels te verdedigen. Dat er nog steeds een nood is aan zo’n verdediging, blijkt uit het feit
5 Paul Russell, "Hume on Religion " in The Stanford Encyclopedia of Philosophy, ed. Edward N. Zalta(Stanford Stanford University Press, 2013). 6 John Earman, Hume's Abject Failure: The Argument against Miracles (Oxford Oxford University Press 2000), 4. 7 Robert J. Fogelin, A Defense of Hume on Miracles (Princeton en Oxford: Princeton University Press, 2005), 34-35.
5
dat er nog veel mensen geloof hechten aan mirakels. Deze verdediging valt uiteen in twee
delen. In het eerste deel werp ik de vraag op hoe Hume een sceptisch argument ontwikkelt
tegen religieuze mirakels. Ik behandel in het tweede deel drie kritieken op zijn argument en
betoog ik ook waarom die kritieken stuk voor stuk falen.
1. Hume’s argument tegen mirakels.
David Hume beargumenteert in Of Miracles dat er geen goede redenen zijn om te geloven in
het bestaan van religieuze mirakels. In het eerste deel van zijn essay ontwikkelt hij een kritisch
instrumentarium om getuigenissen te benaderen. Onze kennis over mirakels is namelijk
volledig afkomstig van de getuigenissen van anderen die beweren dat ze een mirakel hebben
gezien. Omdat we deze getuigenis via anderen gehoord hebben, moeten we deze getuigenis
beschouwen als minder betrouwbaar dan onze eigen ervaring. We moeten ten slotte onze
opvattingen evalueren op basis van de evidentie die beschikbaar is. In gevallen waar alle
evidentie wijst op een bepaalde conclusie, mogen we bijna zeker zijn dat die conclusie correct
is. Wanneer er zowel argumenten voor als tegen zijn voor een bepaalde conclusie, kunnen we
alleen zeggen dat de conclusie een bepaalde waarschijnlijkheid heeft.8 Hume formuleert dit
epistemische ideaal als volgt:
“A wise man, therefore, proportions his belief to the evidence [ … ] All probability, then,
supposes an opposition of experiments and observations, where the one side is found
to overbalance the other, and to produce a degree of evidence, proportioned to the
superiority.”9
Hume betoogt dat dit waarschijnlijkheids-denken ook toegepast kan worden op
getuigenissen. We moeten dan de inhoud van getuigenissen evalueren op basis van hun
betrouwbaarheid. De ervaring leert echter dat de betrouwbaarheid van getuigenissen varieert
op basis van een aantal factoren. Hij geeft ook een aantal voorbeelden van zo’n factoren: de
consistentie van de getuigenis, het karakter van de ooggetuige, het aantal ooggetuigen en de
8 David Hume, An Enquiry Concerning Human Understanding Oxford World's Classics (Oxford: Oxford University Press, 2008), 79-80. 9 Ibid., 80.
6
overtuigingskracht van de getuigenis. Deze factoren moeten allemaal betrokken worden
wanneer we de betrouwbaarheid van een getuigenis evalueren.10
Het belangrijkste punt dat Hume maakt in het eerste deel van zijn essay, is dat er ook met een
andere factor rekening gehouden moet worden bij de evaluatie van een getuigenis. Het gaat
niet alleen om de betrouwbaarheid van de getuigenis, maar ook om de natuur van het
gerapporteerde feit. Indien dit feit ingaat tegen onze uniforme ervaring van de wereld (een
natuurwet), dan vormt deze ervaring op zich een sterk inductief argument tegen het bestaan
van het feit. We moeten dus in het beoordelen van de betrouwbaarheid van een
mirakelverhaal een balans opmaken tussen de evidentie die we hebben die spreekt in het
voordeel van de betrouwbaarheid van een getuigenis en de evidentie die in het nadeel
spreekt. Hume formuleert dit als volgt:
“The plain consequence is (and it is a general maxim worthy of our attention)), ‘That
no testimony is sufficient to establish a miracle, unless the testimony be of such a kind,
that its falsehood would me miraculous, than the fact, which it endeavours to
establish: And even in that case, there is a mutual destruction of arguments, and the
superior only gives us an assurance suitable to that degree of force, which remains,
after deducting the inferior.”11
De volgende figuur vat het kritische instrumentarium van Hume om getuigenissen te
evalueren goed samen.12
10 ibid. 11 Ibid., 83. 12 Peter Millican, "Twenty Questions About Hume's "of Miracles" " Philosophy and Religion 68, no. Juli (2011): 158.
7
Hume beweert in het citaat hierboven dat bij het beoordelen van een bepaald feit het
belangrijk is om de waarschijnlijkheid van het feit zelf te evalueren. We kunnen dit abstracte
idee duiden met een helder voorbeeld dat Peter Millican geeft. Veronderstel dat Jan denkt
dat hij een genetische ziekte heeft die slechts één op een miljoen mensen treft. Daarop besluit
Jan een test te bestellen die hem een kans geeft van 99,9% om de correcte diagnose vast te
stellen. Dit wil zeggen dat er 99,9% kans is dat de diagnose positief is als Jan de ziekte heeft.
Als Jan de ziekte niet heeft, is er toch een kans van 0,1% dat de diagnose toch positief is. Dan
heeft Jan te maken met een valse positieve diagnose. De meeste mensen zullen denken dat
een positieve diagnose wijst op het feit dat Jan de ziekte heeft. Maar de kans van één op een
miljoen om de ziekte te krijgen, weegt echter veel minder door dan de kans van één of duizend
dat de test fout is. De kans dat Jan de ziekte heeft, is dus gebaseerd op een evidentie van
slechts één op 1002. Een valse test is dus met andere woorden veel waarschijnlijker dan de
ziekte zelf.13
Het algemene maxime waarover Hume spreekt, kan dus bestempeld worden als een
veeleisende vereiste voor een getuigenis die een religieus mirakel bevestigt. In het tweede
deel van Of Miracles geeft hij ons vier argumenten waarom in de praktijk nooit aan deze
vereiste voldaan wordt. Ten eerste is er in de geschiedenis nog nooit een mirakel voldoende
geattesteerd geweest door voldoende betrouwbare getuigen.14 Ten tweede is een
mirakelverhaal bijzonder gevoelig voor toevoegingen van de menselijke fantasie door de
verrassing en de verwondering dat een mirakel oproept. Hume beweert dat dit zeker en vast
geldt als het mirakel gebruikt wordt om een bepaalde religie te promoten. De geschiedenis
van vervalste mirakels heeft volgens hem voldoende aangetoond dat een religieus persoon
bereid is om te liegen om zijn doel te bereiken.15 Het voorbeeld van het valse mirakel dat
gegeven werd in de inleiding, lijkt dit inderdaad te bevestigen. Ten derde zijn de meeste
mirakelverhalen “verbonden aan ignorante en barbaarse naties” waardoor de suggestie
ontstaat dat ze product zijn verbeelding.16 Ten slotte wordt van een mirakel verondersteld
dat ze de waarheid van een religie of een sekte kan bewijzen. Hume stelt echter vast dat
verschillende religies incompatibel zijn met elkaar. Daaruit volgt dat de evidentie voor ieder
13 "Introduction," in An Enquiry Concerning Human Understanding (Oxford: Oxford University Press, 2008), l. 14 Hume, An Enquiry Concerning Human Understanding 84. 15 Ibid., 84-85. 16 Ibid., 86-87.
8
mirakel zal tegengewerkt worden door de evidentie ten voordele van een groot aantal
mirakels die gerapporteerd zijn in een andere religie. Hume illustreert dit punt met een aantal
goed gedocumenteerde mirakels waarvan hij overtuigd is dat de lezers ze zal weigeren.
Daarmee suggereert hij dat de afwijzende attitude die mensen natuurlijk aanvoelen ten
aanzien van de mirakels van de Romeinse keizer Vespasianus eigenlijk doorgetrokken moeten
worden naar de Christelijke mirakels die mensen veel meer geneigd zijn te aanvaarden.17
Samenvattend stelt Hume het volgende: “ Upon the whole [ … ] it appears, that no testimony
for any kind of miracle has ever amounted to a probability, much less a proof.”18 Omwille van
de neigingen van verschillende religies om ongeloofwaardige mirakelverhalen te verkondigen
en het daarbij horende bewijsmateriaal te fabriceren, kan geen enkele getuigenis zo’n
overtuigingskracht hebben dat ze een bewijs vormt voor een mirakel. Daarbij voegt hij toe dat
het net daarom een fundering is voor een religie. Buiten een religieuze context kan er wel
voldoende bewijsmateriaal zijn voor sommige mirakels. Maar een mirakel in een religieuze
context vormt volgens Hume een apart geval.
“But should this miracle be ascribed to any new system of religion; men, in all ages,
have been so much imposed on by ridiculous stories of that kind, that this very
circumstance would be a full proof of cheat [ … ] ”19
Bewijs betekent in dit citaat niet dat religieuze mirakels logisch onmogelijk zijn. Het is
eenvoudigweg zo dat onze uitgebreide ervaring met de onbetrouwbaarheid van religieus
geïnspireerde mirakelverhalen bijzonder sterk wijst op hun geloofwaardigheid. Hume
benadrukt wel dat een almachtige God een mirakel natuurlijk kan laten gebeuren. Maar indien
God bestaat, blijft de ervaring onze enige gids om Zijn manier van werken te leren kennen.
Bijgevolg zijn we bij het evalueren van de betrouwbaarheid beperkt tot het vergelijken van de
betrouwbaarheid van de getuigenis met de betrouwbaarheid van de natuurwetten.20 De
boodschap van Hume op het einde van Of Miracles is duidelijk: zelf voor een theïst is inductie
de enige manier om feiten over de wereld en dus de waarheid te ontdekken.
17 Ibid., 87-89. 18 Ibid., 92. 19 Ibid., 93. Mijn cursivering. 20 Ibid.
9
2. Kritieken op het argument van Hume
Uit deze reconstructie blijkt dat het argument van Hume duidelijk zijn sterktes heeft. Zijn
kritische instrumentarium laat ons bijvoorbeeld toe om nieuwsartikels die gaan over
buitenaardse wezens die het Kremlin bezoeken in diskrediet te brengen. De kans dat zo’n feit
effectief gebeurt, is namelijk bijzonder klein en bijgevolg zijn deze getuigenissen daarover
volgens de logica van Hume niet betrouwbaar. Niettemin is er al veel kritiek gekomen op zijn
argument vanuit verschillende hoeken. In deze sectie behandel ik drie kritieken op zijn
argument en probeer ik deze op een doordachte manier te ontkrachten.
2.1. Het probleem van de meerdere getuigen.
John Earman beweert dat het probleem van de meerdere getuigen het argument van Hume
onderuit haalt. Volgens hem is de waarschijnlijkheid dat een mirakel inderdaad gebeurt
bijzonder klein. Niettemin kan een mirakel toch waarschijnlijk zijn indien er genoeg getuigen
zijn die elk op zich betrouwbaar genoeg zijn. Als het doel van Hume is om aan te tonen dat we
in principe nooit goede redenen hebben om te geloven in een mirakelverhaal, schijnt hij
volgens Earman verkeerd te zijn. Natuurlijk moet het aantal ooggetuigen bijzonder groot.21
Het kan zelfs zijn dat geen enkel mirakel dat geattesteerd is in de Bijbel hieraan voldoet.
Toch is het waar dat sommige mirakels die geattesteerd zijn in de Bijbel, zich voltrokken
hebben in de aanwezigheid van veel getuigen. Het mirakel van de broden en de vissen dat
beschreven werd door de evangelist Marcus, vormt hiervan een goed voorbeeld. Hij
omschreef het mirakel als volgt:
“Zij ( de volgelingen van Jezus) gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig. Hij
nam de vijf broden en twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak de zegen uit, brak
de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de mensen voort te zetten; ook de
twee vissen verdeelde Hij onder allen. Allen aten tot zij verzadigd waren. Men haalde
aan brokken aan wat er aan vis over was twaalf volle korven op. Het waren vijfduizend
mannen, die van de broden gegeten hadden.”22 (Marcus 6:30-44)
21 Earman, Hume's Abject Failure: The Argument against Miracles 53-56. 22 Marcus, "Het Evangelie Van Jezus Christus Volgens Marcus " in De Bijbel: (Utrecht en Mechelen: Katholieke Bijbelstichting 's-Hertogenbosch), 1326.
10
Het tegenargument van Earman is echter niet overtuigend omdat het gebaseerd is op een zeer
selectieve lectuur van het argument van Hume. Hume erkent inderdaad dat het aantal
getuigen die een mirakel hebben gezien de getuigenis geloofwaardiger maken. Daarnaast
beweert Hume echter ook dat de geloofwaardigheid van het gerapporteerde feit in rekening
gebracht moeten worden bij de evaluatie van de getuigenis. Indien het gerapporteerde
evenement indruist tegen onze alledaagse ervaring, is dit op zich een sterk inductief argument
tegen het mirakel. Dit ziet Earman echter volledig over het hoofd.
Laten we dit criterium even toepassen op het mirakel van de vissen en broden. Dit mirakel
beweert dat het mogelijk is om vijfduizend mensen te voeden met vijf broden en twee vissen.
Onze alledaagse ervaring leert ons echter dat we met vijf broden en twee vissen misschien
een klein gezin kunnen voeden voor één dag. Het lijkt zeker en vast onmogelijk om vijfduizend
mensen te voeden tenzij we het voedsel opdelen in minuscule deeltjes. Marcus beweert
echter dat de vijfduizend mensen verzadigd waren na de maaltijd. Dit spreekt wederom onze
alledaagse ervaring tegen omdat wij onmogelijk kunnen inzien hoe mensen zich verzadigd
kunnen voelen na het verorberen van een minuscule maaltijd. We kunnen dus concluderen
dat dit mirakel indruist tegen onze alledaagse ervaring. Dit is volgens Hume op zich een sterk
inductief argument tegen het bestaan van de mirakel.
2.2. Een onbetrouwbare methode
Een andere kritiek die vaak geventileerd wordt tegen Hume, is dat hij gebruik maakt van een
methode die niet betrouwbaar is. Deze kritiek werd onder andere verwoord door de
pragmatist Charles Peirce die beweerde dat zijn methode absurd en fout was.23 Hume’s zijn
methode zou zogenaamd getuigenissen bestempelen als vals terwijl ze eigenlijk waar zijn en
onware getuigenissen valselijk bestempelen als waar. David Corners geeft ons het volgende
voorbeeld waaruit dit moet blijken.
“Consider the fact that a particular combination of lottery numbers will generally be
chosen against very great odds. If the odds of the particular combination chosen in the
California Lottery last week were 40 million to 1, the probability of that combination
being chosen is very low. Assuming that the likelihood of any given event being
23 Kenneth R. Merrill, "Hume's "of Miracles," Pierce, and the Balancing of Likelihoods," Journal of the History of Philosophy 29, no. 1 (1991): 87.
11
misreported in the Los Angeles Times is greater than that, we would not be able to
trust the Times to determine which ticket is the winner.”24
Deze kritiek kan ook gemakkelijk weerlegd worden. Er is gewoonweg geen epistemische
uitdaging wanneer de lezer verantwoord geloven dat de krant de winnende lottocijfers
bekendmaakt. Dit is omdat de bekendmaking van de winnende cijfers van de lottotrekking
een getuigenis is over een normaal alledaags feit en niet over een uitzonderlijk feit zoals een
wederopstanding uit de dood. Het gaat hier om een feit dat vergelijkbaar is met een normaal
feit zoals het weerbericht of een persconferentie van de premier. Deze feiten vergen geen
sterke getuigenis om geloofwaardig te zijn.
Sterker nog, we kunnen zelfs verantwoord geloven in de bekendmaking van de winnende lotto
cijfers wanneer het feit gerapporteerd wordt door onbetrouwbare bron zoals de
roddelmagazines Dag Allemaal en Flair. Op voorhand weten we namelijk dat de lottotrekking
zal doorgaan. We weten ook dat de kans om de lotto te winnen bijzonder klein. Daarnaast
hebben we ook de garantie dat de winnende combinatie een zeer onwaarschijnlijke
combinatie is. Desondanks het feit dat de kans op de winnende combinatie bijzonder klein is,
zijn alle andere mogelijke combinaties even waarschijnlijk als de winnende combinatie. Ten
slotte weten we ook maar al te goed dat iemand ooit de loterij zal winnen. Deze
epistemologische garanties hebben we niet wanneer iemand zogenaamd opstaat uit de dood.
Hume zou zeggen dat de bekendmaking van de winnende lottocijfers een feit is dat niet
indruist tegen onze alledaagse ervaring terwijl een opstanding uit de dood dit wel doet.
2.3. Question-begging.
De derde en laatste kritiek op het argument die ik bespreek, werd geformuleerd door David
Johsons in zijn Hume, Holism and Miracles. Het argument tegen mirakels is volgens hem een
duidelijk geval van question-begging.25 Benjamin Armstrong is daarvan trouwens ook
overtuigd.26 Question- begging betekent dat iemand een conclusie of een argument
24 David Corner, "Miracles " in Internet Encyclopedia of Philosophy ed. James Fieser en Bradley Dowden(ISSN, 2014). 25 David Johnson, Hume, Holism, and Miracles, ed. William P. Alston, Cornell Studies in the Philosophy of Religion (Ithaca en Londen: Cornell University Press 1999), 4. 26 Benjamin F. Armstrong, "Hume on Miracles: Begging-the-Geustion against Believers " History of Philosophy Quarterly 9, no. 3 (1992): 319.
12
veronderstelt. Het gaat dus om een vorm van een circulair redeneren waarbij de conclusie die
iemand probeert te bewijzen reeds aanwezig is in de premissen. Dit gebeurt vaak op een
indirecte manier waardoor deze fout in de argumentatie verborgen blijft.27
Laten we even illustreren met een concreet voorbeeld hoe Hume aan question-begging doet.
Jan denkt na over de mogelijkheid of mensen kunnen wandelen over water. Hij denkt na over
zijn eigen ervaring met objecten zoals menselijke lichamen en hun gedrag in water. Eventueel
kan hij zelfs experiment uitvoeren om na te gaan of hij over water kan lopen. Hij probeert dit
en zijn vaststelling is dat hij niet over water kan lopen en zinkt als hij dit probeert. Iets later
denkt hij na over wat er gebeurt wanneer hij opnieuw probeert om over water te lopen. Zijn
verwachting zal zijn, zonder dat hij hierover diep moet nadenken, dat hij niet over water zal
kunnen lopen. Zijn vorige ervaring met water geeft hem een goede reden om te denken dat
dit zal gebeuren. Natuurlijk zal hij zich de twee keer niet afvragen of de natuur nog steeds
werkt volgens dezelfde wetten. Hij veronderstelt dat dit het geval zal zijn zodat hij niet moet
refereren naar zijn vorige ervaring. Zijn vorige ervaring is slechts relevant in die gevallen waar
de uniformiteit van de natuur niet bevraagd wordt. Dit betekent natuurlijk dat hij
veronderstelt dat zijn vorige ervaring relevant is om te beslissen wat er zal gebeuren in een
nieuw en onbekend geval. Het volgende schema geeft dit argument weer.
Vraag 1: Kunnen mensen lopen over water? Vraag 2: kunnen mensen lopen over water?
Experiment: Jan probeert over water te lopen. Jan refereert naar de resultaten van het eerste experiment.
Uitkomst: Jan kan niet over water lopen. Veronderstelling: de natuur werkt volgens dezelfde wetten
als bij de eerste vraag.
Conclusie: Mensen kunnen niet over water lopen Conclusie: Mensen kunnen niet over water lopen
We vertolken dit voorbeeld naar de termen die Hume gebruikt. Volgens Hume veronderstellen
we in dit voorbeeld de uniformiteit van de natuur. Daarmee wil hij zeggen dat we
veronderstellen dat er geen plotse inbreuk is op de uniformiteit van de natuur. Jan kon de
eerste keer niet over water lopen. Bij de tweede keer zijn de wetten van de natuur niet plots
veranderd waardoor hij wel over water zou kunnen lopen. Jan veronderstelt met andere
27 Rob Grootendorst en A. Francisca Snoek Henkemans Frans H. van Eemeren, Argumentation: Analysis, Evaluation, Presentation (New Jersey en Londen: Lawrence Erlbaum Associates Publishers 2002), 130.
13
woorden dat er tussen die twee gebeurtenissen geen mirakel is gebeurd. Met andere woorden
moet Jan veronderstellen dat er een geen inbreuk is op de uniformiteit van de natuur om
serieus te kunnen nadenken over de mogelijkheid van een mirakel.28 Het is op deze manier
dat Hume aan question-begging doet.
Het zou een grove fout zijn om te denken dat door deze argumentatiefout de redenering van
Hume instort als een kaartenhuisje. Johnson en Armstrong kunnen inderdaad terecht vragen
aan Hume om de veronderstelling van de uniformiteit van de natuur te verlaten om de
waarheid van mirakelsverhalen te beoordelen. Alleen op deze manier kan hij de kritiek van
question begging omzeilen. Maar deze eis lijkt op zich een circulair argument te impliceren.
Onze dagelijkse ervaring die ons dicteert dat mensen niet over water kunnen lopen, zal niet
relevant zijn in een geval waar een individu wel over water loopt, een geval waarin er plots
wel sprake is van een opheffing van de uniformiteit van de natuur. Dit is precies wat de
scepticus Hume vraagt om bewezen te worden.29
Misschien is het verleidelijk om te denken dat er een middenweg moet bestaan. Misschien
moet Hume alleen toegeven dat het mogelijk is dat onze gewoonlijke ervaring niet relevant is
om mirakels te evalueren. Het is bijzonder moeilijk om te bepalen wat soort van mogelijkheid
dit precies moet zijn. De logische mogelijkheid dat een mirakel kan gebeuren, is nooit ontkend
geweest door Hume. Wanneer Jan oordeelt dat hij zal zinken in het water wanneer hij over
water probeert te lopen, doet hij dit met de volledige erkenning van het feit dat het logisch
mogelijk is dat hij over water kan lopen.
Indien Johnson en Armstrong nog meer vragen dan het verwerpen van het criterium van de
uniformiteit van de natuur, kunnen we ook Hume vergeven dat hij vraagt dat er een bepaalde
verantwoording moet gegeven worden voor het bestaan voor mirakels. We kunnen hem ook
vergeven dat hij eist dat hij overtuigd moeten van het bestaan van een mirakel in zijn eigen
termen. Een argument voor het bestaan van mirakels moet dan gebaseerd zijn op zuivere
naturalistische gronden en het mag niet van hem vereisen dat hij de veronderstellingen van
supernaturalisme onderschrijft. Natuurlijk is de getuigenis dan de meest evidente plaats om
28 Corner, "Miracles ". 29 Ibid.
14
achter bewijsmateriaal te zoeken voor het bestaan van mirakels. Maar om redenen die nu
toch evident moeten zijn, zal het niet volstaan om alleen maar te betrouwen op getuigenissen.
Op basis van dit argument is het mogelijk om te besluiten dat de geloofwaardigheid van
mirakelverhalen afhankelijk is van een andere vraag. Moeten wij geloven in een
bovennatuurlijke wereldbeschouwing waarbij God kan tussenkomen in de natuur en een
inbreuk op de natuurwetten tolereert? Of moeten wij geloven in een naturalistische
wereldbeschouwing waarbij God overbodig is om de wereld te kennen. Een feit lijkt zeker te
zijn in dit debat. De verdediger van mirakels kan de bovennatuurlijke wereldbeschouwing niet
bewijzen door een beroep te doen op mirakelverhalen indien de geloofwaardigheid van zo’n
mirakelverhalen afhankelijk is van de veronderstelling dat het bovennatuurlijke wereldbeeld
correct is.30 Dan zou hij namelijk een circulair argument construeren.
3. Conclusie In deze paper heb ik twee vragen opgeworpen die op het einde van de rit beantwoord moeten
worden. (I) Hoe heeft David Hume in Of Miracles een sceptisch argument ontwikkeld tegen
religieuze mirakels? (II) Welke kritieken zijn er gekomen op zijn argument en hoe gedegen zijn
die kritieken?
Het sceptische argument tegen mirakels valt uiteen in twee delen. In het eerste deel
ontwikkelt hij een kritisch instrumentarium om getuigenissen over mirakels te analyseren. De
geloofwaardigheid van een mirakelverhaal is afhankelijk van aantal factoren zoals de interne
consistentie van de getuigenis, het karakter van de ooggetuige, het aantal ooggetuigen en de
overtuigende kracht van de getuigenis. Daarnaast moet er ook rekening gehouden worden
met de natuur van het gerapporteerde van het feit. Druist deze in tegen onze uniforme
ervaring van de wereld? Indien het antwoord ja is op deze vraag, hebben we volgens Hume
een sterk inductief argument dat pleit tegen het bestaan van het mirakel. Uiteindelijk zal de
geloofwaardigheid van de getuigenis afhankelijk zijn van een eindbalans waarbij de pro-
argumenten worden afgewogen tegen de contra-argumenten.
In het tweede deel van Of Miracles betoogt Hume dat in de praktijk een getuigenis nooit
voldoet aan de voorwaarden om geloofwaardig te zijn. Hiervoor schuift hij vier argumenten
naar voren. (I) Er zijn nog nooit voldoende betrouwbare getuigenissen geweest voor een
30 Ibid.
15
mirakel om als geloofwaardig bestempeld te worden. (II) Mirakelverhalen bevatten veel
fantasierijke elementen omwille van de verwondering van een mirakel. (III) Mirakelverhalen
komen vaak voor in “ignorante en barbaarse” waardoor ze vaak het product zijn van de
menselijke verbeelding. (IV) Van een mirakel wordt er verondersteld dat ze de waarheid van
een religie bewijst en omdat de verschillende religies incompatibel zijn met elkaar, zullen de
argumenten voor het bestaan van een mirakel elkaar tegenspreken.
Sinds de publicatie van Of Miracles zijn er veel kritieken geformuleerd op het argument van
David Hume. Ik heb er drie besproken ( het probleem van de meerdere getuigen, de methode
en question-begging) en geanalyseerd of ze gedegen zijn. John Eerman beweert dat meerdere
getuigen toch het bestaan van een religieus mirakel kunnen bevestigen. Zijn lectuur van Of
Miracles is echter zeer selectief en vergeet dat Hume ook rekening houdt met de natuur van
het gerapporteerde feit. Aan de hand van een korte analyse van het Bijbelse mirakel van de
vissen en de broden heb ik beargumenteerd dat zo’n mirakel indruist tegen onze alledaagse
ervaring. Met andere woorden is het mogelijk om aan de hand van de criteria van Hume dit
mirakel te diskwalificeren als een mirakel.
Anderen zoals de pragmatist Peirce hebben dan weer beweerd dat de methode van Hume
onbetrouwbaar zou zijn. De methode zou zogenaamd ware getuigenissen bestempelen als
vals en onware getuigenissen als waar. Ook hier blijkt dat deze kritiek niet opgaat omdat
Peirce weigert rekening te houden met de natuur van het gerapporteerde feit. Ten slotte zou
Hume aan question-begging doen door de uniformiteit van de natuur iedere keer te
veronderstellen wanneer we een nieuw mirakel willen diskwalificeren. Deze kritiek is legitiem
waardoor criticasters kunnen eisen van Hume dat hij dit criterium loslaat. Maar deze eis lijkt
op zijn beurt opnieuw een circulair argument te vergen.
De slotconclusie is dat het argument van David Hume tegen mirakels zeer gedegen is.
Verschillende filosofen hebben het argument proberen te ondermijnen en daarin zijn ze niet
geslaagd. Of Miracles heeft ook nog een actuele waarde. Vandaag de dag zijn er nog steeds
veel gelovigen die overtuigd zijn van de waarheid van mirakels en misschien is het geen slecht
idee dat gelovigen deze tekst grondig bestuderen. Er zijn wel redenen om optimistisch te zijn.
Als een verondersteld mirakel zich voordoet, wordt dit zeer kritisch benaderd door de pers.
David Hume zou het niet anders gewild hebben.
16
4. Bibliografie
Armstrong, Benjamin F. "Hume on Miracles: Begging-the-Geustion against Believers ". History of
Philosophy Quarterly 9, no. 3 (1992): 319-28.
Boudry, Maarten. Maarten Boudry: "Ik Denk Aan Fosfoescentie" Terzake Brussel Een 2014
Corner, David. "Miracles " In Internet Encyclopedia of Philosophy edited by James Fieser en Bradley
Dowden: ISSN, 2014.
Earman, John. Hume's Abject Failure: The Argument against Miracles Oxford Oxford University Press
2000.
Fogelin, Robert J. A Defense of Hume on Miracles Princeton en Oxford: Princeton University Press,
2005.
Frans H. van Eemeren, Rob Grootendorst en A. Francisca Snoek Henkemans. Argumentation: Analysis,
Evaluation, Presentation New Jersey en Londen: Lawrence Erlbaum Associates Publishers
2002.
Gallasz, Phillip. "De Mirakelmaria Uit Jalhay Verklaard: Niet God, Wel Chemie " De Morgen 2014.
Hume, David. An Enquiry Concerning Human Understanding Oxford World's Classics. Oxford: Oxford
University Press, 2008.
Johnson, David. Hume, Holism, and Miracles. Cornell Studies in the Philosophy of Religion edited by
William P. Alston Ithaca en Londen: Cornell University Press 1999.
Marcus. "Het Evangelie Van Jezus Christus Volgens Marcus " Translated by Willibrord Vertaling. In De
Bijbel: . Utrecht en Mechelen: Katholieke Bijbelstichting 's-Hertogenbosch.
Merrill, Kenneth R. "Hume's "of Miracles," Pierce, and the Balancing of Likelihoods." Journal of the
History of Philosophy 29, no. 1 (1991): 85-113
Millican, Peter. "Introduction." In An Enquiry Concerning Human Understanding ix-liii. Oxford: Oxford
University Press, 2008.
———. "Twenty Questions About Hume's "of Miracles" ". Philosophy and Religion 68, no. Juli (2011):
151-92
Raedt, Kim De. "Lichtgevend Mariebeeld Uit Jalhay Is Geen Mirakel " De Standaard 2014.
Russell, Paul. "Hume on Religion " In The Stanford Encyclopedia of Philosophy, edited by Edward N.
Zalta. Stanford Stanford University Press, 2013.