De ene Cuyck is de andere niet De familie van Cuyck in Culemborg en hun verwantschap tot de heren...

24
1 De ene Cuyck is de andere niet De familie van Cuyck in Culemborg en hun verwantschap tot de heren van Cuijk * HORST VAN CUYCK EN VÉRONIQUE LAMBERT De heren van Cuijk In de 11de en 12de eeuw vormden de heren van Cuijk een belangrijke adellijke familie waaraan reeds diverse publicaties zijn gewijd. 1 Stamvader Herman van Malsen (het huidige Geldermalsen in de Tielerwaard), graaf in Teisterbant, was gehuwd met Ida van Boulogne, dochter van graaf Eustaas II van Boulogne (1047-1087) en de heilige Ida van Lotharingen (+1113). 2 Over de voorouders van Herman van Malsen is weinig bekend, behalve dat ze graaf in Teisterbant waren, bezittingen hadden in de buurt van Geldermalsen en Meteren en zich verdienstelijk hadden gemaakt in de strijd tegen de Noormannen. Ida van Boulogne behoorde daarentegen tot een illustere en erg bekende familie. Zij was de zuster van de grote kruisvaarder Godfried van Bouillon (+1100), van graaf Eustaas III van Boulogne (1087-1125) en van Boudewijn (+1118), eerste koning van Jeruzalem. * Onze welgemeende dank gaat uit naar Prof. Dr. B.J.P. van Bavel (Universiteit Utrecht), die bereid was om met ons over dit onderzoek van gedachten te wisselen en ons waardevol advies verschafte. 1 De belangrijkste studies, in chronologische volgorde: J.J.F. WAP, Geschiedenis van het Land en der Heeren van Cuyk (Utrecht, 1858). E. ADRIAENSEN, ‘De Heeren van Cuyk van Hoogstraten en van Mierop’, in: Taxandria, 3 (1906) 160-182. H. OBREEN, ‘Bijdragen tot de Geschiedenis der oudste Heeren van Hoogstraten (XIII° en XIV° eeuwen)’, in: Tijdschrift Koninklijke Hoogstratense Oudheidkundige Kring, 4 (1936) 341-356. H.B.M. ESSINK, Een onderzoek naar de absolute rechten van de heren van Cuijk: een bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van het land van Cuijk en de stad Grave (z.p., 1968). J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc 1096-1400 (Leiden, 1982). G. GRAAT, Het Geslacht van Cuijk (Haps, 2008). 2 H. VAN CUYCK, De Graaf en de Heilige. Eustaas en Ida van Boulogne (Oostkamp, 2013). H. VAN CUYCK EN V. LAMBERT, ‘Ida van Lotharingen, gravin van Boulogne (+1113)’, Nationaal Biografisch Woordenboek, 21 (2014), ter perse.

Transcript of De ene Cuyck is de andere niet De familie van Cuyck in Culemborg en hun verwantschap tot de heren...

  1  

De ene Cuyck is de andere niet De familie van Cuyck in Culemborg en hun verwantschap tot de heren van Cuijk * HORST VAN CUYCK EN VÉRONIQUE LAMBERT De heren van Cuijk

In de 11de en 12de eeuw vormden de heren van Cuijk een belangrijke adellijke familie waaraan reeds diverse publicaties zijn gewijd.1 Stamvader Herman van Malsen (het huidige Geldermalsen in de Tielerwaard), graaf in Teisterbant, was gehuwd met Ida van Boulogne, dochter van graaf Eustaas II van Boulogne (1047-1087) en de heilige Ida van Lotharingen (+1113).2 Over de voorouders van Herman van Malsen is weinig bekend, behalve dat ze graaf in Teisterbant waren, bezittingen hadden in de buurt van Geldermalsen en Meteren en zich verdienstelijk hadden gemaakt in de strijd tegen de Noormannen. Ida van Boulogne behoorde daarentegen tot een illustere en erg bekende familie. Zij was de zuster van de grote kruisvaarder Godfried van Bouillon (+1100), van graaf Eustaas III van Boulogne (1087-1125) en van Boudewijn (+1118), eerste koning van Jeruzalem.

                                                                                                               * Onze welgemeende dank gaat uit naar Prof. Dr. B.J.P. van Bavel (Universiteit Utrecht), die bereid was om met ons over dit onderzoek van gedachten te wisselen en ons waardevol advies verschafte. 1 De belangrijkste studies, in chronologische volgorde: J.J.F. WAP, Geschiedenis van het Land en der Heeren van Cuyk (Utrecht, 1858). E. ADRIAENSEN, ‘De Heeren van Cuyk van Hoogstraten en van Mierop’, in: Taxandria, 3 (1906) 160-182. H. OBREEN, ‘Bijdragen tot de Geschiedenis der oudste Heeren van Hoogstraten (XIII° en XIV° eeuwen)’, in: Tijdschrift Koninklijke Hoogstratense Oudheidkundige Kring, 4 (1936) 341-356. H.B.M. ESSINK, Een onderzoek naar de absolute rechten van de heren van Cuijk: een bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van het land van Cuijk en de stad Grave (z.p., 1968). J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc 1096-1400 (Leiden, 1982). G. GRAAT, Het Geslacht van Cuijk (Haps, 2008). 2 H. VAN CUYCK, De Graaf en de Heilige. Eustaas en Ida van Boulogne (Oostkamp, 2013). H. VAN CUYCK EN V. LAMBERT, ‘Ida van Lotharingen, gravin van Boulogne (+1113)’, Nationaal Biografisch Woordenboek, 21 (2014), ter perse.

  2  

Herman van Malsen werd vóór 1096 door keizer Hendrik IV (1056-1105) beleend met het land van Cuijk. Uit dat jaar dateert een oorkonde waarin de toenaam ‘van Cuyck’ voor het eerst voorkomt: een Henricus ‘de Cuk’ is getuige in een oorkonde van Ida van Lotharingen en haar zoon Godfried van Bouillon.3 Het betreft hier Hendrik I van Cuyck, overleden in 1108, gehuwd met Alveradis, gravin van Hochstaden.4 Zijn broers waren Andreas van Cuyck, bisschop van Utrecht (1128-1139), en Godfried van Cuyck, elect-aartsbisschop van Keulen (1131).5 Met deze generatie begint de echte geschiedenis van de familie van Cuyck. Ze stonden op hetzelfde niveau als de hertogen van Brabant en de graven van Holland en Gelre. Door huwelijk verbonden ze zich met leden uit de prefeodale adel, onder meer de families van Nassau, Berthout, van Rode, van Borssele en de Cocq van Opijnen. De van Cuycks waren een geslacht van dynasten. De heren voerden een ruiterzegel en verschillende Cuycks hebben belangrijke kerkelijke ambten bekleed. Mede door het feit dat hun bezittingen geen aaneengesloten geheel vormden, zijn ze er niet in geslaagd een landsheerlijk gebied te vormen. Op politiek-diplomatiek vlak hebben zij een uiterst belangrijke internationale rol gespeeld, maar                                                                                                                3 Het betreft een oorkonde van Ida van Lotharingen, gravin van Boulogne, en haar zoon Godfried (van Bouillon), waarin ze een schenking doen aan de abdij van Affligem, uitgegeven door L.A.J.W. BARON SLOET, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen (Arnhem, 1872-1876) nr. 196. 4 We maken een onderscheid tussen de plaats ‘Cuijk’ en de toe- of familienaam ‘van Cuyck’: de van Cuycks waren heer van Cuijk. 5 J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, 7-12, 20-28.

  3  

de feodalisering van hun allodia heeft hun macht geleidelijk doen afbrokkelen.

Volgens Coldeweij waren Jan VI van Cuyck (ca. 1360 – 1394) en zijn zuster Johanna (ca. 1365 – na 1426) de laatste telgen uit deze familie die eeuwenlang het gezag over Cuijk en Grave voerde. Op één of twee bastaarden van Jan VI na, overleden ze kinderloos. Hiermee was de illustere familie van Cuyck uitgestorven. Toch vinden we aan het begin van de 15de eeuw een familie van Cuyck terug in Culemborg, vlak bij Geldermalsen. De vraag stelt zich of de van Cuycks uit Culemborg verwant zijn aan de door Coldeweij bestudeerde familie. In deze bijdrage gaan we uitvoerig op deze vraag in.

De laatste heren van Cuijk

Wenemar van Cuyck, jongste zoon van Jan III, volgde zijn neef Jan V (+ 1382) op als heer van Cuijk en Grave. Jan V had kort voor zijn dood verschillende bezittingen van de hand gedaan. Hoogstraten had hij verkocht aan zijn neef Jan IV van Hoogstraten; Asten werd verkocht aan Gerard van Berkel en Ricoud de Cocq.6 Hendrik, vader van Jan IV van Hoogstraten, had reeds in 1364 zijn rechten op de heerlijkheid Cuijk laten afkopen.7 Na het overlijden van Jan III werden zijn resterende bezittingen verdeeld onder zijn drie overlevende zonen, waarbij Wenemar de Cuyckse allodia te Meteren en Malsen, in Gelders gebied, kreeg.

                                                                                                               6 Ibid., 185. 7 Ibid., 179-186.

  4  

Wenemar en zijn zoon en opvolger Jan VI raakten verstrikt in de strijd tussen Brabant en Gelre. In 1356 werd het land van Cuijk, tot op dat moment rijksleen, door keizer Karel IV tot Brabants leen gemaakt; Grave was reeds in 1323 een Brabants leen geworden.8

Wenemar en Jan VI waren dus leenmannen van de hertog van Brabant. Wenemar was echter getrouwd met een Gelderse en koos in het geschil tussen Brabant en Gelre de kant van Gelre, zoals onder meer blijkt uit het feit dat in de zomer van 1384 huwelijksvoorwaarden werden opgemaakt voor een huwelijk tussen Wenemars zoon Jan VI en Johanna, bastaarddochter van Willem van Gelre. Wenemar en Jan VI worden trouwens diverse malen expliciet helpers van Gelre genoemd.9 Het conflict tussen Brabant en Gelre werd beëindigd in 1388, waarbij bepaald werd dat Wenemar en Jan VI van Cuyck de stad Grave in leen van Brabant zouden houden; bij de ratificatie van het akkoord in 1390 werd ook bepaald dat Jan VI, schoonzoon van hertog Willem I van Gelre, vóór kerstmis 1390 leenhulde moest doen aan Brabant.10

Jan VI van Cuyck overleed op 23 augustus 1394. Hij werd in Grave en Cuijk opgevolgd door zijn zuster Johanna. Enkele weken later werd een huwelijk geregeld tussen haar en Willem, minderjarige bastaardzoon van de hertog van Gelre. Het huwelijk werd in 1400 ontbonden, kort nadat Willem door Brabant met Grave beleend werd. Vanaf dat moment ging het snel bergaf: gaandeweg speelde Johanna bijna al haar bezittingen kwijt. Ze wordt een laatste keer vermeld in 1426. Haar sterfdatum is niet gekend.11

De van Cuycks in Culemborg

In de 15de eeuw vinden we diverse leden van een familie van Cuyck in de Culemborgse bronnen terug. De eerste vermelding betreft Jan van Cuyck (verder Jan sr.), die in 1424 gasthuismeester van het Sint-Petersgasthuis van Culemborg is, een functie die hij drie jaar later opnieuw opneemt.12 In 1439 vinden we hem ook terug als                                                                                                                8 Ibid., 172-175. 9 Ibid., 193-197. 10 Ibid., 196-197. 11 Ibid., 202-204. 12 Regionaal Archief Rivierenland (verder afgekort als RAR), Oud Archief Culemborg (verder afgekort als OAC), inv. 1380, Reg. 53; inv. 1262, fol. 16 r° en 25 r°. In verband met dit archieffonds raadplege men A.J. VAN DE VEN, Het Oud-Archief van de Gemeente Culemborg (Utrecht, 1938).

  5  

kerkmeester van de Sint-Barbarakerk aldaar.13 Hij is burgemeester van Culemborg in 1427-29, 1432-33, 1436-38 en 1450-51.14 Ook in de tweede helft van de 15de eeuw zien we een Jan van Cuyck als burgemeester van Culemborg opduiken, maar het betreft hier achtereenvolgens een zoon (verder Jan jr.) en een kleinzoon (verder Jan jr. jr.) van de eerste.15

Vanaf 1427 duikt Jan van Cuyck sr. op als schepen van Culemborg, een functie die ook zijn zoon en kleinzonen in latere jaren vervullen. Jan van Cuyck jr. was ook rentmeester van Gerard, heer van Culemborg, in 1449-1452 en 1461-1463.16 Hij trad ook op voor het Sint-Pietersgasthuis in 1468, maar het is niet duidelijk of hij in dat jaar ook gasthuismeester was.17

De Culemborgse stadsrekeningen geven ook informatie over andere activiteiten van de Cuycks in Culemborg: ze leveren producten, pachten cijns, kopen stenen, vervullen diplomatieke opdrachten, huren gebouwen, bouwen huizen, huren land, enz.

Jan van Cuyck sr.: huwelijken en nakomelingen

Jan van Cuyck sr. was gehuwd met Gerarda Hermansdr. Doys (of Deys) van Leeuwen.18 Op 7 december 1440 regelde Jan sr. voor zijn zoon Jan jr. een huwelijk met Johanna, bastaarddochter van Gerard II, heer van Culemborg (1452-1480).19 Jan van Cuyck jr. en Johanna van Culemborg hadden vijf zonen en een dochter20: Jan jr. jr., schepen en burgemeester van Culemborg in de periode                                                                                                                13 Gelders Archief (verder afgekort als GA), 0370 Heren en graven van Culemborg (verder afgekort als HGC), Reg. 1118a, inv. 1787, f° 67v°-68r°. In verband met dit archieffonds raadplege men A.P. VAN SCHILFGAARDE, Het archief der heeren en graven van Culemborg (’s-Gravenhage, 1949). 14 RAR, OAC, inv. 181-183, 184, 186, 198-199, 1402 (Reg. 107). Volgens de oudste stadsrechtbrief van 1318 bestond het stadsbestuur van Culemborg uit richter en schepenen, die door de heer werden aangesteld. Ook maakten een drost en twee burgemeesters (een stads- en schepenburgemeester) deel uit van het bestuur. A.W.K. VOET VAN OUDHEUSDEN, Historische beschryvinge van Culemborg (Utrecht, 1753). 15 RAR, OAC, inv. 204-208, 214, 240-241. 16 GA, HGC, inv. 3465-3467, 3477-3478. 17 RAR, OAC, inv. 1262, fol. 10 r° (Reg. 130), inv. 1452, fol. 16 r°. 18 Het Utrechts Archief (verder afgekort als HUA), 26 Familie Des Tombe, inv. 336. J.C. KORT, Leenhoven van de heren van Vianen 1292-1666. 19 GA, HGC, Reg. 1117a, inv. 1787, f° 67v°-68r°. 20 GA, HGC, Reg. 2493, Reg. 2421

  6  

1487-149521; Sweder (Zweder); Goessen (Goossen), schepen en burgemeester van Culemborg in de periode 1485-150322; Giisbert; Anthon; Aleid (Aliid).

Uit het genoemde document waarin de huwelijksvoorwaarden tussen Jan van Cuyck jr. en Johanna van Culemborg werden vastgelegd, blijkt dat de moeder van Jan jr. – die niet nader bij naam genoemd wordt – reeds overleden is en dat de bruid in spe de (huwbare) leeftijd van veertien jaar nog niet bereikt heeft. Jan jr. overleed kort voor 1483; zijn weduwe overleed kort voor 1496.23 Jan sr. en zijn echtgenote Gerarda Doys worden nog vermeld in 1444, waaruit we kunnen afleiden dat Gerarda de tweede echtgenote was van Jan sr. en niet de moeder van Jan jr.

Over de identiteit van de moeder van Jan jr. wordt een tipje van de sluier opgelicht dank zij het genoemde document uit 1440 waarin de huwelijksvoorwaarden beschreven staan. Daaruit blijkt dat de van Cuycks in het bezit waren van land dat via de moeder van Jan jr. in de familie gekomen was.24 Het betreft in de eerste plaats vijf morgen land in Tricht die toebehoord hadden aan Wouter van Overrijn. Wouter van Overrijn werd in 1397 ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden, in opvolging van zijn vader. Maar Wouter weigerde om rekening af te leggen en werd al na enkele maanden uit het ambt gezet en zijn goederen, evenals die van zijn moeder en echtgenote, werden verbeurd verklaard.25 De 5 morgen land waarvan hier in de tekst sprake is, behoorden tot de verbeurd verklaarde goederen.26 Het merendeel van Wouter van Overrijns goederen werd verkocht aan Jan, heer van Arkel, en diens zoon Willem: gronden in Wamel, Leeuwen, Avezaath, Zoelen en Geldermalsen.27 De Arkels verwierven ook goederen in Tricht die van Wouter van Overrijn afkomstig waren.28 Na de Arkelse                                                                                                                21 RAR, OAC, inv. 240-241, Reg. 218, Reg. 235, Reg. 236. GA, Heren en graven van Culemborg, Reg. 2493, Reg. 2421, Reg. 2525, Reg. 2529, Reg. 2434, Reg. 2438, Reg. 2251, Reg. 2272, Reg. 2029. 22 GA, HGC, Reg. 2740, Reg. 2743, Reg. 2745, Reg. 2768, Reg. 2773, Reg. 2675, Reg. 2676, Reg. 2677, Reg. 2731, Reg. 2631, Reg. 2644, Reg. 2443, Reg. 2381, Reg. 2400. RAR, OAC, inv. 242-248, 246, 252, 274. 23 J.C. KORT, Repertorium op de lenen van de hofstede Culemborg 1251-1648. 24 Zie verder in dit artikel. 25 B.J.P. VAN BAVEL, Transitie en continuïteit. De bezitsverhoudingen en de plattelandseconomie in het westelijk gedeelte van het Gelderse rivierengebied, ca. 1300 – ca. 1570 (Hilversum, 1999), 238. 26 P.N. VAN DOORNINCK (ED.), Acten betreffende Gelre en Zutphen, 1400-1404 (Haarlem, 1901), 13-20. 27 B.J.P. VAN BAVEL, Transitie en continuïteit, 152, 237-238. 28 M.J. WAALE, De Arkelse Oorlog, 1401-1412 (Hilversum, 1990), 59.

  7  

Oorlogen (1401-1412) zijn de Arkelse bezittingen deels in Gelderse, deels in Hollandse handen terecht gekomen. De goederen in Tricht gingen in elk geval naar de graaf van Holland.

Cruciaal staat de vraag in welk jaar Jan van Cuyck sr. huwde, maar die vraag is moeilijk te beantwoorden. In 1410/11 wordt hij voor het laatst in de rekeningen van Gelre vermeld (zie verder). De kans is groot dat hij in dat jaar trouwde. Op dat moment was de Arkelse oorlog nog niet beëindigd. De Arkelse oorlog was in oorsprong een conflict tussen Jan V van Arkel (1396-1411) en de graaf van Holland, maar na verloop van enkele jaren evolueerde de oorlog tot een strijd tussen Holland en Gelre en Jan van Arkel trok zich terug. Hij was gehuwd met Johanna van Gulik, een dochter van Willem VI van Gulik en Maria van Gelre. Jan van Arkel was dus de zwager van Willem I (1371-1402) en Reinald IV (1402-1423) van Gelre.29 Jan’s dochter Maria trouwde in 1409 met Jan van Egmond en verbleef de meeste tijd in Gelre aan het hof van de hertogin. Ook zijn zoon Willem verbleef in Gelre en werd daar gezien als een mogelijke opvolger voor de kinderloze hertog Reinald IV. Maar na eindeloze besprekingen tussen Holland en Gelre, deed de hertog van Gelre in 1412 afstand van de Arkelse bezittingen die hem in 1409 waren opgedragen. De vrede werd hersteld en het land van Arkel ging over naar het graafschap Holland.

De chronologie is gunstig: tijdens het verblijf van de Arkels aan het Gelderse hof werd er misschien een huwelijk gearrangeerd tussen Jan van Cuyck sr. en een Arkel meisje (zie ook verder). Bijkomend argument voor een huwelijk met een Arkel meisje is dat Jan van Cuyck sr. via zijn eerste echtgenote ook in het bezit blijkt te zijn van land in Mastenbroek dat vroeger toebehoorde aan Johan van Beesde, een leenman van de Arkels. Jan V van Arkel had minstens één bastaarddochter (Hennekeyn, vermeld in 1419), waarvan we niet weten met wie ze gehuwd was. Misschien trouwde zij met Jan van Cuyck sr.?

In 1412 waren de Arkels de verliezende partij en Gelre sloot een verdrag met Holland. Tussen Gelre en Arkel boterde het niet meer, zoals ook blijkt uit het feit dat de heer van Arkel zich in 1412 bij de Gelderse steden over hertog Reinald beklaagde.30 Het lijkt dus geen toeval dat Jan van Cuyck in 1412 uit de Gelderse rekeningen verdwijnt. Wellicht dwong zijn huwelijk met een Arkel hem er toe om Gelre te verlaten. We komen hier verder nog op terug.

                                                                                                               29 Ibid., 47. 30 W.J. ALBERTS, De staten van Gelre en Zutphen, I (Groningen, 1950),106.

  8  

Het is moeilijk te zeggen wanneer Jan van Cuyck sr. precies overleden is. In 1450-51 is hij nog burgemeester van Culemborg. Zijn zoon wordt op dat moment in de stadsrekening vermeld als Jan Janszoon van Cuyck. Op 15 juli 1455 sticht Jan jr. een vicarie op het Sint-Pietersaltaar van de kerk van Culemborg.31 Hierin wordt vermeld dat zijn ouders allebei overleden zijn en begraven in de Barbarakerk te Culemborg. Jan sr. overleed dus na 11 november 1451 en vóór 15 juli 1455.

Grondbezit en lenen

Diverse bronnen verschaffen informatie over het grondbezit en de lenen van de Culemborgse van Cuycks. We nemen hier eerst de bezittingen en lenen van Jan sr. onder de loep.

Hij bezat diverse stukken grond in Redinchem. In 1428 droegen Liisbeth, weduwe van Gosen Keymp, en haar zoon Hendrik die Keymp, 1/3 deel van 2 morgen land op Redinchem over aan Jan van Cuyck sr.32 In 1440 droeg Geryt Teylinckx 4 hont land te Redinchem aan hem over.33

Jan van Cuyck sr. bezat zes morgen land in Kampen op de Veluwe, in pacht gegeven aan Alert Aerntssoen.34 Hij bezat tevens vijf morgen land in Tricht die toebehoord hadden aan Wouter van Overrijn.35

In 1451 kocht Jan sr. 22 ½ hont land te Altena en 10 ½ hont land te Gorinchem van het Sint-Maria-Magdalenaklooster te Wijk-bij-Duurstede.36

Uit de voorwaarden voor het huwelijk tussen Jan jr. en Johanna van Culemborg blijkt dat Jan van Cuyck sr. 24 morgen land in leen hield van Jan van Buren, heer van Arcen, waarvan er 16 morgen naar zijn zoon Jan jr. gaan.37 Er wordt verder niet gespecificeerd waar dit land gelegen is, enkel dat het uit de nalatenschap van de moeder van Jan jr. komt. Jan van Buren was gehuwd met Aleidis,                                                                                                                31 GA, HGC, inv. 7969 (Reg. 1449). 32 GA, HGC, inv. 7271 (Reg. 872); inv. 1787, fol. 258 v°. 33 GA, HGC, inv. 1787, fol. 259 (Reg. 1118a). 34 GA, HGC, inv. 1787 (Reg. 1117a), fol. 67 v°. 35 Ibid. Zie ook hoger. 36 HUA, 1006-5 Sint Maria Magdalenaklooster van dominicanessen te Wijk bij Duurstede, Inv. 5, cartularium van akten opgemaakt door het St. Maria Magdalenaklooster ten behoeve van het goederenbeheer over 1406-1527, aangelegd 1412 en voortgezet tot en met 1527, fol. 23 r°. 37 GA, HGC, inv. 1787 (Reg. 1117a), fol. 67 v°.

  9  

dochter van Jan van Arendael, heer van Well, die van haar vader het Cuijkse deel van de heerlijkheid Well erfde.38 Misschien betreft het land dat in dat gedeelte lag.

Jan van Cuyck sr. hield ook 8 morgen land in Rijswijk in leen van de proost van Arnhem; Evert Uten Werde hield ze in erfpacht.39 De Uten Werdes hielden heel wat lenen in die omgeving, vooral in Maurik.40

Van de heer van Culemborg hield Jan sr. 2 morgen land in leen te Beusichem41 en 6 morgen op Priis (in de polder van Parijs bij Culemborg)42.

Ook het grondbezit van Jan van Cuyck jr. is interessant om te bekijken. Jan van Cuyck jr. bezat land in Trichterbroek (Tricht) en in Mastenbroek (bij Kampen).43 Hij was ook eigenaar van land bij de molen in Zoelmond (Buren), op de Breedakker in Tricht, in Culemborgerbroek bij Culemborg en in Everdingen.44

Op 15 juli 1455 stichtte hij een vicarie op het altaar van de Sint-Pieterskerk in Culemborg.45 Hij stelde daarvoor verschillende regels vast en schonk renten uit landerijen op Golberdingen, op Paveien en in Buurmalsen. In Buurmalsen betreft het onder andere een perceel land ‘opten Spyck’ onder een perceel dat toebehoorde aan de abdij Mariënweerd.

In 1456 wordt Jan van Cuyck jr., samen met Ghijsbert van Haeften, aangeduid als geërfde van Meteren.46

Van de heer van Culemborg hield Jan jr. 10 morgen op de Rolle (het polderblok Rol), strekkend van de Vreestrose steeg tot de                                                                                                                38 Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, 8, kol. 31. A.F. VAN BEURDEN, Het oudste cartularium der heerlijkheid Well, 1363-1463 (Sittard, 1906). 39 GA, HGC, inv. 1787 (Reg. 1117a), fol. 67 v°. 40 J.C. KORT, ‘Het goederenbezit van de Heren van Culemborg in Maurik, 1299-1669’, in: Genealogische Bladen 2 (1993). 41 GA, HGC, inv. 5392 (Reg. 1230); inv. 1788, fol. 81 v°. 42 GA, HGC, inv. 4856 (Reg. 1200); inv. 4856. 43 GA, HGC, inv. 1787 (Reg. 1117a), fol. 67 v°. 44 J.C. KORT, Repertorium op de lenen van de hofstede Buren, 1328-1794. J.C. KORT, Leenhoven Vianen. J.C. KORT, Repertorium hofstede Culemborg. 45 GA, HGC, inv. 7969 (Reg. 1449). 46 GA, HGC, inv. 4877 (Reg. 1492). Geërfden zijn vooraanstaande eigenaren van onroerende goederen. Het is evenwel niet duidelijk of het hier Jan van Cuyck jr. uit Culemborg betreft dan wel Jan van Cuyck van Meteren (uit een andere tak van de familie). Zie ook R.A.J. DIX, ‘Het geslacht van Cuyck van Meteren’, in: De Nederlandsche Leeuw 124 (2007) 130-141. Het zegel aan de bewuste oorkonde had uitsluitsel kunnen geven, maar is verloren.

  10  

Rietveldse kade47 en 4 morgen in Lang Avontuur48. Van de heer van Vianen hield hij de nederste hoeve van de Welboren in leen.49

De Cuyckse allodia

Het allodiale grondbezit van de heren van Cuijk was hoofdzakelijk te situeren in het gebied tussen Lek en Waal, geconcentreerd rond de rivier de Linge. Het gaat om delen van Enspijk, Deil, Beesd, Paveien, Geldermalsen, Buurmalsen, Tricht, Beusichem, Meteren en Zennewijnen. Delen hiervan werden in leen uitgegeven. Cuyckse allodia in Geldermalsen, Wadenooijen, Est, Meteren, Tricht en Deil werden door verwante families overgenomen. Ook goederen te Dalem, Deil, Geldermalsen, Gellicum, Rumpt en Enspijk, die aan de familie van Arkel toebehoorden, behoorden oorspronkelijk tot de Cuyckse allodiale bezittingen. In de loop der eeuwen speelde de familie veel van haar goederen kwijt, maar een deel bleef in het bezit van de van Cuycks; hiervan was de heerlijkheid Meteren en Est de voornaamste.50

Na het overlijden van Jan III van Cuyck gingen de Cuyckse allodia te Meteren en Malsen over in handen van Wenemar van Cuyck.51 Coldeweij vermoedt dat Wenemar van Cuyck het huis Meteren gebouwd heeft en er ook gewoond heeft.52 Johanna, de laatste vrouwe van Cuijk, was ook vrouw van Est en Meteren. De rentmeester van Gelre reed naar die gebieden om er de pacht voor haar te innen.53

Volgens Coldeweij, hierin gevolgd door van Bavel, kwam de heerlijkheid Meteren via Johanna van Cuyck in handen van haar jongere zuster Elizabeth en haar echtgenoot Jan van Tiel. Hun zoon, die zich Jan van Cuyck zoon van Jan van Meteren noemde,                                                                                                                47 J.C. KORT, Repertorium hofstede Culemborg. In verband met dit leen moest hij ook jaarlijks de helft van 4 pond aan de kerk van Sint-Barbara te Culemborg betalen. 48 Ibid. 49 J.C. KORT, Leenhoven Vianen. 50 B.J.P. VAN BAVEL, Transitie en continuïteit, 144. 51 J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, 189. 52 Ibid., 190. 53 Ibid., 200-201. GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 226, fol. 198.

  11  

was de stamvader van het geslacht van Cuyck van Meteren, dat de heerlijkheid tot in 1694 in bezit hield.54

Jan van Cuyck sr. uit Culemborg was leenman van de proost van Arnhem voor land in Buren en van de heer van Arcen voor land in Well. Deze lenen waren via zijn eerste echtgenote bij de van Cuycks terechtgekomen. Via die eerste echtgenote kwamen de van Cuycks ook in het bezit van land in Tricht en Kampen.

Daarnaast waren Jan van Cuyck sr. en zijn zoon ook leenman van de heer van Culemborg voor land in Beusichem, de polders Parijs en Rol, in Lang Avontuur en een hoeve op de Welboren. De van Cuycks komen niet voor in het oudste leenregister van Culemborg.55 Een “Jan van Kuuc” wordt in 1341 wel vermeld als leenman van de heer van Culemborg, maar verder verschijnen er tot in 1424 geen van Cuycks meer in de Culemborgse bronnen.56

Jan van Cuyck sr. en zijn zoon verwierven ook land in Redichem, Altena en Gorinchem.

Uiterst interessant zijn de bezittingen van de Cuycks waarvoor geen recente verwerving kon gevonden worden: land in Golberdingen, Everdingen, Paveien, Buurmalsen, Trichterbroek, Mastenbroek, Zoelmond, Tricht, Culemborgerbroek, Corte Hoeven en Meteren.

De heerlijkheid Golberdingen was van oorsprong een leen van de heren van Cuijk dat door hen in 1327 werd verkocht aan de graaf van Holland, die er de heren van Vianen en van Culemborg mee beleende; de tienden waren evenwel in het bezit van de kapittels van Dom en Oudmunster.57 Jan van Cuyck jr. had in 1455 in Golberdingen 4 stroken land in bezit tussen de Parijse Steeg en de                                                                                                                54 Ibid., 205. B.J.P. VAN BAVEL, Transitie en continuïteit, 144. E.A. VAN BERESTEYN, ‘Het huis te Meteren en zijn bezitters (1267-1907)’, in: Bijdragen en Mededelingen Gelre 11 (1908) 335-372. 55 GA, HGC, inv. 4772; zie ook J.C. KORT, ‘Het oudste leenregister (1394) van Culemborg’, in: Bijdragen en Mededelingen Gelre 75 (1984) 35-42. 56 GA, HGC, inv. 3 (Reg. 128). Hij wordt vermeld naast Arend en Zweder van Culemborg, Jan van Mauderick, Jan Uten Werde, e.a., die allen zonder verder titel of specificatie vermeld worden. Het is dus aannemelijk dat het hier Jan van Cuyck betreft die in 1350 heer van Cuijk wordt, of diens zoon Jan die in 1357 heer van Cuijk wordt. 57 R.H.C. VAN MAANEN, ‘De tienden op Goilberdingen (1324-1811)’, in: Voetnoot 10 (1993).

  12  

Lek, wellicht afkomstig uit het vroegere bezit van de heren van Cuijk.58

Ook Everdingen was eertijds een leen van de heren van Cuijk en werd door hen eveneens verkocht aan de graaf van Holland en vervolgens in leen gegeven aan de heer van Culemborg.59 Hier heeft Jan van Cuyck jr. eveneens nog bezittingen, vermoedelijk dus ook afkomstig uit het vroegere bezit van de heren van Cuijk.

Delen van Paveien, Buurmalsen, Tricht en Meteren behoorden tot het allodiale bezit van de heren van Cuijk. Zo zien we dat ze in 1129 goederen te Paveien aan de abdij Mariënweerd schenken.60 Dat de heren van Cuijk bij het begin van de 14de eeuw nog bezittingen hadden in Paveien blijkt uit de schenking van 1315 door Jan van Cuyck aan dezelfde abdij.61 Het land dat Jan van Cuyck jr. in 1455 in zijn bezit heeft, betreft 14 hont land gelegen tussen Paveien en Corte Hoeven, grenzend enerzijds aan ‘den Beesden Wech’ en anderzijds aan het gasthuis en het kerkhof.

In 1318 schonk de heer van Cuijk ook 27 morgen in Buurmalsen aan de abdij Mariënweerd.62 De heren van Cuijk hadden grote delen van die kerspel in hun bezit. Uit het document van 1455 blijkt dat Jan van Cuyck jr. daar ook over aanzienlijke bezittingen beschikte, waaronder 8 hont die palen aan de abdij Mariënweerd en dus heel waarschijnlijk uit het bezit van de heren van Cuijk afkomstig zijn.63

De heren hadden ook bezittingen in Zoelmond.64 Hetzelfde geldt voor Culemborgerbroek.65 Ook in Culemborg en Buren hadden de                                                                                                                58 Zie ook J.C. Kort, ‘Repertorium op de Cuykse lenen in Holland, het Sticht en Gelre, 1129-1649’, in: Ons Voorgeslacht 44 (1989) en 45 (1990). 59 A.W.K. VOET VAN OUDHEUSDEN, Historische beschryvinge, 681 e.v. 60 B.J.P. VAN BAVEL, Goederenverwerving en goederenbeheer van de abdij Mariënweerd (Hilversum, 1993) 129. L.A.J.W. SLOET, Oorkondenboek der Graafschappen Gelre en Zutfen tot op den Slag van Woeringen (’s Gravenhage, 1872) 244. J. DE FREMERY, Cartularium der Abdij Mariënweerd (’s Gravenhage, 1890) 1. 61 J. DE FREMERY, Cartularium, 114. 62 Ibid., 133. B.J.P. VAN BAVEL, Goederenverwerving en goederenbeheer, 130. 63 De goederenlijst van de abdij Mariënweerd uit 1347 vermeldt diverse percelen ‘op den Spijc’ in Malsen, maar helaas niet altijd de eigenaar van de belendende percelen, zodat we niet kunnen nagaan of het perceel van Jan van Cuyck jr. effectief afkomstig is uit het bezit van de middeleeuwse heren van Cuijk. J. DE

FREMERY, Cartularium, 363. 64 Ibid., 233. 65 Den Haag, Nationaal Archief, Registers van de grafelijkheid van Holland 1299-1345, uitgegeven via

  13  

heren van Cuijk bezittingen en de heer van Vianen (Everdingen) was leenman van de heer van Cuijk.66

We kunnen constateren dat heel wat bezittingen van de Cuycks in Culemborg gelegen zijn in het gebied waar de allodia van de heren van Cuijk te situeren zijn. Ook al waren veel van deze gebieden in de loop der eeuwen verloren gegaan voor de heren van Cuijk, toch blijkt dat ze er steeds bezittingen gehouden hebben. Op basis van deze vaststellingen mogen we stellen dat het plausibel is dat de Jan van Cuyck die we aan het begin van de 15de eeuw in Culemborg terugvinden misschien verwant is met de heren van Cuijk. In de volgende paragraaf gaan we hier verder op in.

De afstammelingen van Wenemar van Cuyck

Volgens Coldeweij huwde Wenemar omstreeks 1360 met Aleydis de Cocq van Opijnen.67 De bron die Coldeweij voor deze informatie gebruikte, kan slechts afgeleid worden uit indirecte verwijzingen. In een document van september 1382 wordt Hendrik van Est de zwager van Wenemar genoemd. In 1384 treedt diezelfde Hendrik van Est, samen met Gijsbert de Cocq van Opijnen, domproost van Utrecht, op als getuige voor Jan VI van Cuyck (de zoon van Wenemar). Hendrik en Gijsbert worden de zwagers van Wenemar en de ooms van Jan genoemd.

Gijsbert de Cocq van Opijnen was proost van het Domkapittel te Utrecht.68 Volgens de Monumenta Van Buchel droeg zijn graf in de Domkerk het volgende opschrift: ‘Hic iacet sepultus venerabilis vir Giselbertus dictus Coc de Opinen, praepositus et archidiaconus Traiectensis, qui obiit anno MCCCXCI, XX mensis maii, amen’.69 Hij was de zwager van Wenemar van Cuyck en de oom van Jan VI, met andere woorden Wenemar was gehuwd met een zuster van Gijsbert. Wat weten we over de familie van Gijsbert? In een ongedateerde oorkonde lezen we dat de hertog van Gelre de erfgenamen van ‘Giesbrech die Cock, doempraist tUtrecht’ een som                                                                                                                                                                                                                                                                                                                http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/RegistersVanDeHollandseGrafelijkheid1299-1345/oorkonde/UT_117 66 J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, 160. 67 Ibid., 189. 68 De bisschop bevestigde zijn verkiezing op 11 mei 1378. HUA, 216 Domkapittel te Utrecht, inv. 2256. 69 HUA, Hs. XXVII L 1, fol. 16 r° (http://www.hetutrechtsarchief.nl/collectie/handschriften/buchelius/monumenta/027#_ftn1).

  14  

geld kwijtscheldt.70 Genoemd worden: ‘Johan die Cock van Opijnen, Aleit, sijne adelsuster, heren Jan, heren Deric ende Gerit die Cock, gebroidere, Derijx Cocks kynderen’. Hieruit zou kunnen afgeleid worden dat Gijsbert twee broers (Jan en Deric) en een zuster (Aleid) had. Deric is op dat moment al overleden en zijn drie zonen Jan, Deric en Gerit, treden op als erfgenamen. In dat geval kan Aleid inderdaad de echtgenote van Wenemar van Cuyck geweest zijn, maar helemaal zeker kunnen we hiervan niet zijn. Volgens Wap was Wenemar gehuwd met Aleid, dochter van de heer van Haaften en was Aleydis de Cocq de echtgenote van Wenemar’s broer Gerard.71

De andere zwager die genoemd wordt, is Hendrik van Est. Van Bavel meent dat Hendrik van Est uit een bastaardtak van de familie van Cuyck afkomstig is.72 Van Winter vermoedt in de familie van Est een bastaardtak of andere relatie van Cock van Weerdenburg.73 Coldeweij verwijst naar de verwantschap tussen de families de Cocq van Opijnen en van Est.74 Volgens Van Tuyl en Groenendijk was Hendrik van Est gehuwd met een zuster van Gijsbert en Aleydis de Cocq van Opijnen, maar van die zuster vinden we geen spoor terug.75

We vinden Hendrik van Est in diverse bronnen terug. In 1385 leent de hertog van Gelre duizend gouden guldens aan ‘Gisebert die Kock, doempraest tUtrecht’.76 De akte bepaalt dat het bedrag moet terugbetaald worden aan hem of aan ‘Henrich van Est’. In 1372 verkocht Hendrik van Est land te Est aan de hertogin van Brabant.77 In 1385 werd Hendrik van Est beleend met het huis te Beesd, dat tevoren aan Johan de Cocq van Opijnen toebehoorde; in 1390 moet Hendrik het afstaan aan Jan VI van Cuyck.78 Volgens                                                                                                                70 P.N. VAN DOORNINCK (ED.), Acten betreffende Gelre en Zutphen, 1376-1392 (Haarlem, 1900) 301. 71 J.J.F. WAP, Geschiedenis, 134 en 139. Van deze broer is bij Codeweij dan weer geen spoor te bekennen. 72 B.J.P. VAN BAVEL, Transitie en continuïteit, 137. 73 J.M. VAN WINTER, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen (Groningen, 1962) 324. 74 J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, 189. In elk geval was Arendt de Cock van Opijnen in de eerste helft van de 15de eeuw heer van Est. A. OTTEVANGER, ‘Bijdrage tot de geschiedenis van Opijnen’, in: Gens Nostra 14 (1959) 259. 75 R.L. VAN TUYL & J.N.A. GROENENDIJK, A Van Tuyl Chronicle. 650 Years in the History of a Dutch-American Family (Decorah, 1996) 76 P.N. VAN DOORNINCK (ED.), Acten, 69. 77 F.A.J. VERMEULEN, De Bommeler- en de Tielerwaard (Arnhem, 1974-1975) 316. 78 P.N. VAN DOORNINCK (ED.), Acten, 135. B.J.P. VAN BAVEL, Transitie en continuïteit, 137.

  15  

Van Winter kocht Hendrik het huis te Beesd van domproost Gijsbert de Cock van Opijnen.79 Jan VI hield van Brabant ook 12 morgen land in de Tielerwaard in leen die vroeger aan Hendrik van Est hadden toebehoord.80

Wenemar van Cuyck, heer van Cuijk en Grave (1382-1390), was dus vermoedelijk getrouwd met een dochter uit het huis van de familie de Cock van Opijnen, heren van Est. Wenemar’s oudste zoon volgde zijn vader op als Jan VI, heer van Cuijk en Grave (1390-1394). Jan huwde met Johanna, bastaarddochter van hertog Willem van Gelre-Gulik, maar dit huwelijk bleef echter kinderloos en dus werd Jan VI in 1394 opgevolgd door zijn oudste zuster Johanna, vrouwe van Cuijk (1394-1400), vrouwe van Grave (1394-1399), vrouwe van Meteren en Est (1400-ca. 1430). Zij huwde in 1394 met Willem, minderjarige bastaardzoon van hertog Willem van Gelre-Gulik, maar het huwelijk werd in 1400 ontbonden en bleef bovendien ook kinderloos. Zoals hoger reeds uiteengezet speelde Johanna haar titels én veel van haar bezittingen kwijt. Haar zuster Elisabeth stond aan de oorsprong van het geslacht van Cuyck van Meteren.81 Katharina huwde met de heer van Acqoy en Jutta met Willem Pieck.82

Wenemar’s zoon Jan wordt in de oorkonden aangeduid als ‘oudste’ of ‘wettige’ zoon. Dit kan er op wijzen dat hij ook een jongere zoon had die vermoedelijk ook de naam Jan droeg. Dit vermoeden wordt bevestigd door Jan van Boendale in zijn Brabantse Yeesten, die aanvankelijk schrijft dat deze andere Jan een natuurlijke zoon is, maar hem verder als een jonge zoon aanduidt.83 Dat twee zonen dezelfde naam dragen, is niet uitzonderlijk: zo bijvoorbeeld had Johan van Haeften ook twee (wettige) zonen die allebei Johan heetten.84 Coldeweij meent dat de jongere zoon van Wenemar misschien identiek is met Jan van Malsen die gegoed is te Meteren, maar het is niet duidelijk waarop deze redenering berust.85                                                                                                                79 J.M. VAN WINTER, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, p. 324. 80 W. WYNAENDTS VAN RESANDT, ‘Brabantsche leenen in Gelderland’, in: Bijdragen en Mededelingen Gelre 1913 (16) 180. 81 R.A.J. DIX, ‘Het geslacht van Cuyck van Meteren’, in: De Nederlandsche Leeuw 124 (2007) 130-141. 82 J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, 235. 83 A. HOUTHUYS, Middeleeuws kladwerk. De autograaf van de Brabantsche yeesten, boek VI (vijftiende eeuw) (Hilversum, 2009) 263. 84 GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, Leenregisters. Register op de Leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en het graafschap Zutphen, het kwartier van Nijmegen, p. 481 (206). 85 J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, 189.

  16  

Mogelijks is de tweede zoon Jan geboren uit een tweede huwelijk van Wenemar met een verder onbekende vrouw; misschien betreft het een bastaardzoon. In elk geval zou Jan, de jongere zoon van Wenemar, identiek kunnen zijn met Jan van Cuyck sr. die we in Culemborg terugvinden.

Toen Wenemar in 1390 overleed, was het uiteraard zijn oudste zoon Jan (VI) die hem opvolgde als heer van Cuijk en Grave. Vier jaar later overleed ook Jan VI en dan is het zijn zuster Johanna die vrouwe van Cuijk en Grave wordt. Zijn jongere broer Jan was op dat moment waarschijnlijk nog een klein kind en te jong om op te volgen.86 De heerschappij over Cuijk en Gelre kon vermoedelijk enkel in de mannelijke lijn vererven, maar het is zeer aannemelijk dat Gelre van de situatie gebruik maakte om de greep op Cuijk en Grave te versterken. Een paar weken na het overlijden van Jan VI trad Johanna in het huwelijk met Willem, bastaardzoon van hertog Willem van Gelre. Willem en Johanna resideerden meestal te Grave, zeker rond 1400. Ze beschikten over een eigen hofhouding die ongeveer veertig tot vijftig leden telde.87 We mogen niet vergeten dat bastaardzonen quasi op gelijke voet stonden als legitieme zonen. Ze werden op dezelfde manier opgevoed en waren opgenomen in het huishouden van hun vader.88

In de rekeningen die betrekking hebben op hun hofhouding duiken een ‘oude Kuycsken’ en een ‘jonge Kuycsken’ op (of ‘aude Kuyc’ en ‘jonge Kuyc’), naast de ‘Jonchere van Kuyc’ (dat is Willem, de echtgenoot van Johanna), ‘Goeswijn van Cuyck’ en ‘Henneken van Kuyc bastart’.89 In een rekening van 1396 worden ‘de twee jonge bastaarden van Cuyck’ vermeld.90 De ‘oude Kuycsken’ of de ‘jonge Kuycsken’ kan Jan, de jongere zoon van Wenemar, zijn. Eén van beide kan ook een nakomeling van Jan VI zijn. Van Willem, de echtgenoot van Johanna, weten we dat hij Kuyxken werd                                                                                                                86 Het is ook mogelijk dat de jongere Jan een buitenechtelijk kind was. 87 G. NIJSTEN, Het Hof van Gelre. Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473) (Kampen, 1956) 55. G. NIJSTEN, In the Shadow of Burgundy. The Court of Guelders in the Late Middle Ages (Cambridge, 2004) 64. Willem kreeg les van een privéleraar (kapelaan Gerit Ekers) aan het hof. Ibid., 131, 243. 88 Ibid., 310-311. 89 GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 232, fol. 50 r° en los blad (1398/99); inv. 233, los blad bij fol. 59 r° (1399/1400). Henneke van Cuyck komt ook voor in de belastingslijst van Gelre van 1369. Zie P. VAN

DOORNINCK, Schatting van den lande van Gelre voor het Overkwartier en de Betuwe van 1369 (Haarlem, 1903) 69 en 93. 90 G. VAN HASSELT, Geldersche Oudheden, dl. 1 (Arnhem, 1806) 189.

  17  

genoemd.91 Verwijzen de ‘oude Kuycsken’ of de ‘jonge Kuycsken’ naar één van zijn nakomelingen? Waarschijnlijk niet, want Willem overleed kinderloos, alhoewel het om onwettige kinderen zou kunnen gaan.92 De ‘oude Kuycsken’ was zeker van het mannelijk geslacht, want in de reeds genoemde rekening staat er dat hij 4 paar schoenen kreeg ‘doe hi ter Coolenwart wanderde’ (toen hij naar Keulen liep). De contacten tussen Gelre en Keulen waren goed: de aartsbisschop steunde Gelre in zijn strijd met Brabant.

In 1400 werd het huwelijk tussen Johanna van Cuyck en Willem de bastaard van Gelre ongeldig verklaard. Willem bleef verbonden aan het hof, ook na het overlijden van zijn vader in 1402, zoals blijkt uit de rekeningen van de rentmeesters van Gelre.93 Uit diezelfde rekeningen blijkt ook dat andere leden van de familie van Cuyck aan het hof verbonden bleven na 1400. Een Jan Cuyck wordt in 1410 vermeld als ‘carremeester’, ‘voedermeester’ en ‘korenmeester’.94 De korenmeester van Gelre was de ontvanger van het koren, een niet onaanzienlijke functie.95

In 1411 wordt deze Jan Cuyck opnieuw diverse keren vermeld; uit de rekening blijkt ook dat hij een knecht had.96 Bovendien komt hij voor onder de ‘vrienden’ die door de hertog gekleed werden.97 Dit betekent dat deze Jan Cuyck tot de ‘huysgesinde’ van de hertog behoorde, dus dat hij aan het hof verbleef, mee at aan de tafel van de hertog en door hem gekleed werd.98

Cuijk tussen Brabant en Gelre

                                                                                                               91 Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Rheinland, Urkunden der Grafschaft bzw. des Herzogtums Jülich, 681 (28 maart 1421). 92 Hertog Willem (+1402) liet bij testament het kasteel en de heerlijkheid Middelar na aan zijn bastaardzoon ‘Guilielmus Cuyckensis’ om ten leenrechte te bezitten. Omdat Willem kinderloos overleed kwam Middelar weer aan de hertogen van Gelre. J.J.F. WAP, Geschiedenis, 156. 93 GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 248, fol. 45 r°, 67 r° (1410); inv. 249, fol. 67 r° (1410/1411). Zie ook GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 244B (1407), fol. 2 r° en 6 v°. 94 GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 248, fol. 50 v°, 58 r°-v°, 67 r°, 78 r° (1410). 95 S. FRANKEWITZ, Die geldrischen Ämter Geldern, Goch und Straelen im späten Mittelalter (Geldern, 1986). 96 GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 249, fol. 90 r°, 99 r°, 103 v° (1410/1411). 97 GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 249, fol. 164 v° (1410/1411). 98 J.M. VAN WINTER, Ministerialiteit, 101-102.

  18  

Otto van Cuyck droeg in 1323 het Cuyckse allodium Grave aan de hertog van Brabant op voor 5.000 pond en ontving het in leen terug; hij bevond zich in geldnood. In 1356, tijdens het bewind van Jan III van Cuyck, beleende keizer Karel IV zijn halfbroer Wenceslaus van Luxemburg, hertog van Brabant, met het land van Cuijk. Vanaf dat moment moeten de heren van Cuijk niet alleen aan zelfstandigheid inboeten, maar vormt het land van Cuijk ook geen barrière meer tussen Brabant en Gelre. Ze verliezen macht, kampen met financiële problemen en ook binnen de familie wordt er over bezittingen getwist. Al deze factoren maken de Cuycks tot speelbal van de twisten tussen Brabant en Gelre. De stad Grave, van vitaal strategisch en economisch belang wegens haar ligging op de grens tussen Brabant en Gelre, was de inzet. De schermutselingen begonnen in 1383. De hertog van Gelre speelde het spel niet alleen militair, maar probeerde ook via huwelijkspolitiek zijn greep op de Cuycks te vergroten. Daarom werden in het voorjaar van 1384 huwelijksvoorwaarden opgesteld tussen Wenemar’s zoon Jan (VI) van Cuyck en Johanna, bastaarddochter van de hertog. Wenemar en Jan steunden Gelre tegen Brabant (hertogin Johanna van Brabant kreeg hulp van Filips de Stoute van Vlaanderen-Bourgondië en Karel VI van Frankrijk). In 1390 werden de strijdende partijen verzoend en er werd bepaald dat de Cuycks de stad Grave van de hertogen van Brabant in leen zouden houden. Het feit dat ze Gelre steunden tegen hun leenheer in, werd hen vergeven.99

Wenemar en Jan VI van Cuyck kozen waarschijnlijk de kant van Gelre omdat ze zo hoopten de invloed van Brabant in hun gebieden te verminderen en meer zelfstandigheid te verwerven. In 1384 was het huwelijk tussen Jan van Cuyck en Johanna van Gelre ook nog niet voltrokken waardoor de Cuycks misschien ook vanuit financiële overwegingen de kant van Gelre kozen (bij niet voltrekken van het huwelijk moest de partij die het contract niet nakwam 5.000 ‘goede oude guldenen schilden’ betalen). Gelre had zich via het huwelijkscontract ook verbonden tot het verdedigen van het land van Cuijk tegen alle aanvallers. Dat de Cuycks door Brabant niet gestraft werden na afloop van het conflict, is misschien te verklaren vanuit de overweging dat Johanna van Brabant en Filips de Stoute hoopten om op die manier de Cuycks tot bondgenoot te maken zodat ze in de toekomst Gelre niet langer zouden steunen. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat Filips de Stoute in 1394 een jaarrente van 300 franc toezegde aan                                                                                                                99 J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, 190-196.

  19  

Jan VI van Cuyck. De hertog van Gelre probeerde zich op zijn beurt van Cuyckse steun te vergewissen en beleende Jan VI in 1394 met de heerlijkheid Hernen en hoefde deze ook geen tol te betalen voor een voer wijn.

Jan VI overleed kinderloos in 1394. Zijn jongere (half) broer was op dat moment zeker nog een kind en de hertog van Gelre zag zijn kans schoon om zijn invloed op Grave en het land van Cuijk te verstevigen. Hij regelde een huwelijk tussen Jan’s oudste zuster Johanna en Willem, minderjarige bastaardzoon van de hertog. Het koppel maakte deel uit van het hof van Gelre (zoals blijkt uit de rekeningen; zie ook hoger) samen met de andere Cuycks en de rentmeester van Gelre behartigde de zakelijke belangen van Johanna. Drie jaar later, na een nieuwe uitbarsting van de moeilijkheden tussen Brabant en Gelre, werd de genadeslag toegediend: Brabant beleende de echtgenoot van Johanna, Willem de bastaard, met de stad Grave. Op 15 december 1400 werd het huwelijk van Johanna en Willem de Bastaard ontbonden verklaard en het land van Cuijk werd aan Gelre overgedragen, waardoor de hertogen van Gelre de rechtsopvolgers werden van de heren van Cuijk.

In die periode speelden zich heel wat geschillen af tussen leenheren en hun vazallen en in geval van verlies van goederen slaagden de meeste vazallen er in om in dezelfde regio een nieuw bestaan op te bouwen.100 Dat is ook wat Jan van Cuyck, de jongere (half) broer van Johanna, deed. Hij kon beschikken over bezittingen die afkomstig waren uit het oude familiepatrimonium, aangevuld met gronden die hij verworven had via zijn eerste huwelijk en breidde dat geleidelijk verder uit via aankopen. Tegelijk slaagde hij erin om eerst een positie aan het hof van Gelre te verwerven en later belangrijke functies in Culemborg. De kers op de taart was het huwelijk van zijn zoon Jan met de bastaarddochter van de heer van Culemborg in 1440.101

Van Gelre naar Culemborg

Wanneer we de rekeningen van het hof van Gelre bekijken, dan zien we dat Jan van Cuyck de laatste keer vermeld wordt in 1410/11. Hij is op dat moment korenmeester en behoort tot het                                                                                                                100 M.J. WAALE, De Arkelse Oorlog, 1401-1412 (Hilversum, 1990) 211. 101 In de loop van de 14de eeuw hadden de heren van Culemborg hun macht en hun bezittingen gestaag uitgebreid door aankopen, pandnemingen en het verkrijgen van leengoederen. B.J.P. VAN BAVEL, Transitie en continuïteit, 113.

  20  

hof van de graaf van Gelre. In 1412 komt hij niet meer voor; er duikt dan een andere korenmeester op, namelijk Geerloch van Afferden.102

Hertog Willem van Gelre was in 1402 kinderloos overleden en opgevolgd door zijn broer Reinald IV. Deze hertog raakte betrokken in de Arkelse oorlog, oorspronkelijk als bemiddelaar tussen de heer van Arkel en de Hollandse graaf, later als militaire en politieke bondgenoot van Arkel. In 1412 werd een vrede tussen Holland en Gelre getekend en de Arkels werden van hun erfgoederen beroofd en verbannen.103 We hebben hoger reeds uitgelegd dat de eerste echtgenote van Jan van Cuyck sr. vermoedelijk een dochter uit de familie van Arkel was en dat dat huwelijk hem vermoedelijk dwong om Gelre te verlaten. Maar waar ging hij heen? Hij duikt in 1424 op in Culemborg, maar dat hij daar al onmiddellijk na het verlaten van het Gelderse hof was naartoe getrokken, lijkt uitgesloten: we vinden hem vóór die datum in geen enkele Culemborgse bron terug en ook de politieke context is ongunstig in 1412. In de Arkelse oorlog koos de heer van Culemborg oorspronkelijk immers de kant van Gelre, dus ook van Arkel, tegen Holland. Maar op 12 mei 1409 brak hij met Gelre, voegde hij zich aan Hollandse zijde en werd hij dus vijand van Arkel. Hubrecht van Culemborg was al in 1406 door Holland beleend met Tulle, Honswijk, Everdingen en Golberdingen, die tot de Arkelse heerlijkheid Hagestein hadden behoord. Voor zijn steun aan Holland werd hij nogmaals beloond met 4.000 oude schilden per jaar en nog eens 1.000 nobel per kwartaal.104

Laten we de algemene context van de late 14de en vroege 15de eeuw even bekijken. De regio wordt op dat moment fel beheerst door de Hoekse en Kabeljauwe twisten, maar ook door de reeds vermelde Arkelse oorlog en iets later eveneens door het Utrechts Schisma.

De Hoekse en Kabeljauwse twisten gaan terug tot 1345, het jaar waarin graaf Willem IV van Holland sneuvelde in een veldslag tegen de Friezen.105 De opvolgingsperikelen gaven aanleiding tot het                                                                                                                102 GA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv. 250 (1412/13). Van Afferden werd later tollenaar. Zie J. WESTSTRATE, In het kielzog van moderne markten: handel en scheepvaart op de Rijn, Waal en Ijssel, ca. 1360-1560 (Hilversum, 2008) 131. 103 M.J. WAALE, De Arkelse Oorlog. 104 Ibid., 131. 105 Over de Hoekse en Kabeljauwe twisten raadplege men: H.M. BROKKEN, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten (Zutphen, 1982). M.J. VAN GENT,

  21  

ontstaan van twee partijen: de Hoeken (of aanhangers van Margaretha van Beieren) en de Kabeljauwen (of aanhangers van Willem van Beieren). Het conflict sleepte zeer lang aan en werd uiteindelijk pas beslecht in 1428 met de Zoen van Delft.

De Arkels behoorden van bij het begin tot de partij van de Kabeljauwen, net als de Egmonds. Dat was nog het geval in het laatste decennium van de 14de eeuw toen de strijd zich polariseerde tussen de aanhangers van Albrecht van Beieren (de Kabeljauwen) en die van Willem van Oostervant (de Hoeken). Jan van Arkel, die na de dood van zijn vader Otto in 1396 de nieuwe heer van Arkel was geworden, kwam omtrent de eeuwwisseling echter in conflict met Albrecht en Willem toen hij weigerde militaire steun te verlenen aan zijn leenheer en hiermee de Arkelse oorlogen ontketende (zie hoger). In 1412 had Jan van Arkel zijn land verloren evenals zijn machtigste bondgenoot de hertog van Gelre; iets later werd hij door Holland gevangen gezet. Zijn zoon Willem sneuvelde tijdens het Beleg van Gorinchem (1417). Arkel en zijn Kabeljauwse medestanders (waaronder Gijsbert Pieck en Otto van Buren) gingen er de confrontatie aan met Walraven I van Brederode, stadhouder van Holland. Toen deze sneuvelde, nam Hubrecht, heer van Culemborg de leiding over. Uiteindelijk zegevierden de Hoeken.

Nog in 1417 volgde Jacoba van Beieren haar vader Willem VI op, maar Willems broer Jan van Beieren liet ook aanspraken op de erfenis gelden en stelde zich aan het hoofd van de Kabeljauwen. Er ontspon zich een jarenlange en complexe machtsstrijd en toen Jan van Beieren in 1425 kinderloos overleed, verscheen Filips van Bourgondië (Filips de Goede) op het toneel. In het Utrechts schisma, de bisschopsstrijd tussen Rudolf van Diepholt en Zweder van Culemborg, koos Jacoba partij voor de eerste; Filips van Bourgondië sloot een verbond met Zweder.106 Het schisma sleepte nog ettelijke jaren aan, maar de strijd tussen Jacoba en Filips eindigde op 3 juli 1428 met de Zoen van Delft.

Het verhaal van Jan van Cuyck sr. moet in deze complexe context gesitueerd worden. Hij huwde een meisje uit de Arkel clan en verliet daarom omstreeks 1412 het Gelderse hof. Het huwelijk lieerde hem ook meteen met de Kabeljauwen en hij zal                                                                                                                                                                                                                                                                                                                ‘Pertijelike saken’. Hoeken en Kabeljauwen in het Bourgondisch-Oostenrijkse tijdperk (Den Haag, 1994). 106 R.R. POST, Geschiedenis van de Utrechtse bisschopsverkiezingen tot 1535 (Utrecht, 1933).

  22  

waarschijnlijk in die kringen vertoefd hebben. Zijn (half)zusters waren door huwelijk verbonden met de families Pieck en Acquoy, ook Kabeljauwse families. Dat Jan van Cuyck sr. in Culemborg opduikt, is eveneens vanuit de algemene context te verklaren. Tijdens het Beleg van Gorinchem had Hubrecht III van Culemborg dan wel de kant van de Hoeken gekozen, zijn broer en opvolger Jan II was duidelijk een Kabeljauw. Hun moeder stamde trouwens uit de familie van Egmond, één van de belangrijkste en oudste Kabeljauwe families. Hubrecht overleed in 1422; Jan van Cuyck verschijnt in Culemborg in 1424. Toeval? Ook het huwelijk van Jan van Cuyck jr. Met Johanna van Culemborg in 1440 past perfect binnen dit plaatje.

Wapenschild

Aernt Van Buchel reproduceerde in zijn Monumenta verschillende wapenschilden van de van Cuycks107:

In goud twee dwarsbalken van keel vergezeld van acht zoomsgewijze geplaatste merletten van hetzelfde (fol. 28 v°).

In sabel een klimmende leeuw van zilver beladen met een dwarsbalk van keel (fol. 104 v°).

In sabel een gekroonde klimmende leeuw van zilver beladen met een dwarsbalk van keel waarop twee kruisjes van goud (fol. 151 r°, 171 v°).

Het eerste wapenschild werd gevoerd door de heren van Cuijk en is tegenwoordig ook het wapenschild van de gemeente Cuijk. Het derde wapenschild werd gevoerd door Hendrik van Cuyck (1546-1609), tweede bisschop van Roermond, geboren in Culemborg en afstammeling van Jan van Cuyck sr. waarover deze bijdrage handelt.

Het tweede zegel is het zegel dat we aantreffen aan de oorkonden van Jan van Cuyck sr. van Culemborg.108 Het oudste (herkenbare) zegel dat van hem bewaard is, dateert uit 1443 en toont een                                                                                                                107 Aernout van Buchel of Buchelius (1565-1641) verzamelde in zijn ‘Monumenta passim in templis ac monasteriis Traiectinae urbis atque agri inventa’ beschrijvingen en tekeningen van de grafzerken, wapenborden, inscripties en andere historische bijzonderheden die hij tegenkwam in de kerken en kloosters in en om de stad Utrecht. Het origineel berust in de bibliotheek van Het Utrechts Archief (nr. XXVII L 1). Het kan integraal geraadpleegd worden via http://www.hetutrechtsarchief.nl/collectie/handschriften/buchelius/ 108 Zie ook Navorscher 3 (1853) 273.

  23  

klimmende leeuw (het is niet duidelijk of de leeuw gekroond is of niet) beladen met een dwarsbalk.109 We vinden het wapen ook terug bij zijn nakomelingen.

Het wapen van Jan van Cuyck vertoont nauwelijks verwantschap met dat van de heren van Cuijk. Enkel de dwarsbalk van keel zou een reminiscentie kunnen zijn van het middeleeuwse wapen. Maar we zien wel dat de leeuw ook al voorkomt op de zegels van de familie van Cuyck in de 14de eeuw. Op een zegel van Otto, heer van Cuijk en Grave uit 1331, staat het oude wapenschild (met de merletten) op een klimmende leeuw.110 En ook Jan VI van Cuyck combineerde het oude schild met een leeuw.111

De leeuw was sinds de 13de eeuw een populair heraldisch symbool dat macht en autoriteit moest voorstellen. Vanaf 1236 gebruikt ook de graaf van Gelre (en naaste familie) de leeuw in zijn wapenschild, evenals de graaf van Holland.

Conclusies

Uit de rekeningen van het hof van Gelre blijkt duidelijk dat er vanaf ca. 1394 verschillende telgen uit het middeleeuwse geslacht van Cuyck aan het hof vertoefden. Ook nadat het huwelijk tussen Johanna van Cuyck, de laatste vrouwe van Cuijk, en Willem de Bastaard van Gelre in 1400 ontbonden was, bleven er verschillende Cuycks aanwezig. Eén van hen, Jan, bleef tot 1411 verbonden aan het hof. Hij wordt vermeld als korenmeester en hij behoorde tot het ‘huysgesinde’ van de hertog.

In 1424 duikt in Culemborg een Jan van Cuyck op als gasthuismeesters van het Sint-Pietersgasthuis. Later vinden we hem terug als schepen en burgemeester van Culemborg en in 1440 huwt hij zijn zoon uit aan een bastaarddochter van de heer van Culemborg. De Cuycks bekleden aanzienlijke functies en behoren tot de top van de stedelijke samenleving.

Wanneer we de bezittingen van deze Jan van Cuyck en van zijn zoon onder de loep nemen, stellen we vast dat hij over een aantal                                                                                                                109 GA, HGC, inv. 7953 (Reg. 1187). Zie ook RAR, 0039 Handschriftencollectie Tiel, inv. 166 Tekeningen van wapens op zegels aanwezig in de archieven van de Graven van Culemborg, enz., p. 145. Het oudste gekende zegel van Jan van Cuyck sr. dateert uit 1427 (GA, HGC, inv. 7955 (Reg. 860)), maar dat is erg beschadigd. 110 Gelders Archief, ZGL0243 Charterverzameling, zegels, 0243 - 225/5. 111 Afbeelding in J.A. COLDEWEIJ, De Heren van Kuyc, pl. XIII.

  24  

gronden beschikte waarvan we niet kunnen aantonen dat ze recent verworven werden. Die gronden, die hij vermoedelijk via erfenis verkregen had, zijn bijna allemaal terug te voeren tot de oorspronkelijke Cuyckse allodia. Het is dan ook waarschijnlijk dat de van Cuycks uit Culemborg afstammelingen waren van een van de laatste heren van Cuijk, vermoedelijk van Wenemar. We weten trouwens met zekerheid dat Wenemar een jongere, vermoedelijk buitenechtelijke zoon had die de naam Jan droeg.

De analyse van het grondbezit leert ons ook dat Jan van Cuyck uit Culemborg een eerste keer gehuwd was met een dochter uit de familie van Arkel. Deze connectie plaatst hem in het kamp van de Kabeljauwen en verklaart zijn verdwijnen van het hof van Gelre omstreeks 1412 alsook zijn verschijning in Culemborg in 1424.