Post on 08-Mar-2023
Doesburgse Archeologische Publicaties 11
Norbert Eeltink, Bert Fermin en Erica Rompelman
Leven en dood in de Gasthuiskerk
Archeologisch onderzoek in en rond de Gasthuiskerk in Doesburg
3
Inhoud
1 Algemene projectgegevens 5
2 Aanleiding voor het onderzoek en vraagstellingen 7
3 Geologie 9
4 Historische kader 11
5 Stratigrafie 15
6 Opgravingsresultaten 176.1 Werkput 1 176.2 Werkput 2 206.3 Werkput 3 23
7 Metaalvondsten 277.1 Munten 277.2 knopen 317.3 Gespen 317.4 Riemtong 317.5 Vingerhoed 327.6 Siernagels en knoppen 327.7 Handvat van doodskist 327.8 Kogels 33
8 Menselijk botmateriaal 358.1 Inleiding van het osteologische onderzoek 358.2 Vraagstellingen 368.3 Methoden en technieken 378.4 Resultaten 44
8.4.1 Spoor 30, Vondstnummer 20 448.4.2 Spoor 56, Vondstnummer 55 618.4.3 Spoor 59/60 668.4.4 Spoor 61, Vondstnummer 53 808.4.5 Spoor 50, Vondstnummer 50: een knekelkuil 858.4.6 Losse vondsten buiten 948.4.7 Losse vondsten binnen 958.4.8 Discussie en conclusie 122
9 Dierlijk botmateriaal 1359.1 Onderzoeksgeschiedenis 1359.2 Onderzoeksvragen 1359.3 Methoden en technieken 1359.4 Resultaten 136
9.4.1 Elementen 136
4
9.4.2 Soorten 1379.4.3 Elementen per soort 138
9.5 Interpretatie en discussie 1459.6 Conclusie dierlijk botmateriaal 146
10 Conclusie 147
11 Literatuur 151
Afbeeldingsverantwoording 161Colofon 161
Doesburgse Archeologische Publicaties 163
Bijlage 1: Verklarende woordenlijst 165Bijlage 2: dierlijk botmateriaal 173Bijlage 3: botten knekelkuil 178Bijlage 4: losse vondsten 187Bijlage 5: geslachtsbepaling schedels 191Bijlage 6: sporenlijst 193Bijlage 7: vondstdeterminatielijst 195
5
1 Algemene projectgegevens
Gemeente: DoesburgPlaats: DoesburgToponiem: Gasthuiskerk, Gasthuisstraat 49Projectcode: GHK2013Onderzoeksmeldingsnummer: 64263Onderzoeksnummer: 51958Coördinaten: 206.378 / 447.720 206.401 / 447.732 206.397 / 447.739 206.365 / 447.733Archis-monumentnummer: 13206Opdrachtgever: Stichting Gestichten van WeldadigheidUitvoerder: Gem. Zutphen, afd. Stadsbedrijven, Team ArcheologieProjectleider: drs H.A.C. Fermin, D. Kastelein MADatum van veldwerk: 14 dagen in november-december 2013, januari 2014Aantal uitgegeven putnummers: 3Aantal uitgegeven spoornummers: 93Aantal uitgegeven vondstnummers: 95Documentatie: bevindt zich per 01-01-2015 in het Regionaal Archief Zut-phen, Spiegelstraat 13-17, 7201 KZ, Zutphen.Vondstmateriaal: bevindt zich per 01-01-2015 in het Gemeentelijk Depot voor Bodemvondsten, Dieserstraat 11, 7201 NA Zutphen.
206000
206000 208000
208000
4460004460
00
4480004480
00
4500004500
00
1. Ligging Gasthuiskerk binnen de gemeente Doesburg.
6
1
206400
206325
20632544
7750
4476
75
447675447750
12
3
2. Onderzochte delen in en rond de Gasthuiskerk. WP1. portaalgebouw aan de oostzijde van de kerk; WP2. zijbeuk van de kerk; WP3. Gasthuiskerk (hoofdbeuk).
7
2 Aanleiding voor het onderzoek en vraagstellingen
In 2012 werd een kleine proefsleuf gegraven door het terrein van de lang gele-den gesloopte zijbeuk van de Doesburgse Gasthuiskerk. Dit in verband met de aanstaande bouw van een nieuwe aanbouw. Het voornemen was om de oude fundering van de zijbeuk opnieuw te gebruiken. Daarvoor moest vanuit bouw-technisch oogpunt worden vastgesteld of de funderingsresten hiervoor geschikt waren. Het alternatief was om de nieuwbouw vrijdragend op palen te funderen. Deze laatste optie zou echter bodemverstorend zijn. Het onderzoek was gericht om de funderingen te bekijken. Daarbij kon tevens vastgesteld worden in hoe-verre er archeologische resten verloren zouden gaan bij de voorgenomen bouw-werkzaamheden en de funderingsvarianten. Het gebouw zelf kent een monu-mentale status: het is een rijksmonument. Het terrein van de Gasthuiskerk heeft de status van ‘terrein met hoge archeologische bekende waarde’. Deze waarde is als dubbelbestemming in het archeologische paraplubestemmingsplan van de gemeente Doesburg vastgelegd. De daarbij behorende voorschriften stellen ar-cheologisch (voor)onderzoek verplicht bij voorgenomen bodemingrepen.
Met het selectiebesluit naar aanleiding van het vooronderzoek werden de voor-schriften verder aangescherpt. De ondergrond bevat belangrijke informatie over de prestedelijke en vroegstedelijke geschiedenis van Doesburg en over de stichting en ontwikkeling van het Gasthuis vanaf de 14e eeuw. Bovendien is er betrekkelijk veel vondstmateriaal te verwachten dat tot de materiële cultuur van de bewoners van het Gasthuis behoort.De fundering van de zijbeuk leek in ieder geval bruikbaar te zijn als basis van een betrekkelijk lichte nieuwbouw. De muur van de zijbeuk is 75 cm dik en is direct op het schone zand gebouwd op een diepte van twee meter. Indien er gekozen zou worden voor een palenplan om het gebouw vrijdragend van de oude muren te realiseren, dan is een grootschalige archeologische opgraving onvermijdelijk vanwege de schade die wordt aangericht aan dit beschermde archeologische terrein. Als vrijstellingsdiepte, waarbij zonder nader archeologisch onderzoek gegraven kan worden, is 30 cm vastgesteld.
In 2013 werd begonnen met de bouw. Daarvoor werd het terrein van de noord-beuk ontgrond tot 65-70 cm diepte. Dat was aanmerkelijk dieper dan de vrij-stellingsdiepte van 30 cm. Het vlak dat daarbij vrij kwam te liggen, werd daar-om archeologisch gedocumenteerd, de onderliggende grond is verder intact gelaten om de archeologische waarden veilig te stellen voor de toekomst. Aan de zijde van de Paardenmarkt werd eveneens een bouwput gegraven ten be-hoeve van een nieuwe ingangspartij. Ook dit vlak werd archeologisch begeleid omdat ook deze bouwput dieper lag dan 30 cm onder het maaiveld, namelijk eveneens 70 cm. Een derde ingreep vond plaats in de kerk zelf: hier werd de vloer verwijderd en de toplaag verwijderd om een vloerverwarming aan te kun-nen leggen. Ook hier is de diepere ondergrond verder niet onderzocht omdat deze verder niet bedreigd werd. Desondanks kwamen diverse archeologische resten aan het licht.
8
Het programma van eisen (PvE) dat voor de eerste fase al was opgesteld door D. Kastelein MA is voor de tweede fase van het onderzoek in 2013 ongewijzigd gelaten. Hierin waren de volgende vragen geformuleerd:
• Hoeziendefunderingsrestenvandekerkeruit?• Wijkendezeafvandeverondersteldeplattegrondvandeverdwenenzijbeuk?• Watisdewijzevanfunderenvandekerkresten?• Watishetmetselverband,watzijnde10-lagenmatenenbaksteenformaten?• Zijneraanwijzingenvoormeerderebouwfasen?• Zijnerbinnenhetonderzoeksgebiedgravenaanwezig?• Zoja,waarbevindendezezich?• Zittenerfaseringenindebegravingen?• Hoezietdebodemopbouwterplaatseeruit?• Ishetmogelijkdeaangetroffenrestentedateren?• Zijnerbehalveoverblijfselenvandekerkendaarmeeaanverwantezakennogandersoortigearcheologischerestenaanwezig?• Zijndietoeteschrijvenaanprestedelijkedanwelvroegstedelijkeactiviteiten?• Zoja,watisdeaard,omvangenconserveringvandezeresten?
Een deel van deze vragen is in 2012 al beantwoord1, terwijl voor een ander deel nu pas de antwoorden zijn gevonden. Voor de onderzoeksvragen aangaan-de het skeletmateriaal verwijzen we naar hoofdstuk 6.
Deze rapportage bestaat uit een algemene basisrapportage (door H.A.C. Fermin), aangevuld met een studie naar het menselijk botmateriaal (door N. Eeltink, Aestimatica) en een studie naar de dierlijke botresten (door E. Rom-pelman, Aestimatica).
1 Fermin 2012.
9
3 Geologie
De Gasthuiskerk bevindt zich bijna op het hoogste punt van het Doesburgse rivierduin dat zich onder het grootste deel van de binnenstad bevindt. Van dit rivierduin is de exacte vorm nog slechts zeer summier bekend. Deze is niet te extrapoleren uit het Actueel Hoogtebestand Nederland vanwege nivellerin-gen uit de late middeleeuwen en later. Aan de oostzijde echter is het rivier-duin waarschijnlijk geërodeerd door afslag van de Oude IJssel (zie historisch kader). De top van het rivierduin bevindt zich ter plekke van het onderzoek op 11,60 meter + NAP, waarbij feitelijk nog zo’n 50 cm moet worden op-geteld omdat dit de verploegde bovenkant van het rivierduin is. Het Does-burgse rivierduin ligt midden in de delta van de Oude IJssel bij de (nieuwe) IJssel. Doesburg ligt daarmee precies aan het uiteinde van een lang lint van rivierduinen langs de Oude IJssel. Ten noordoosten van de binnenstad liggen uitgestekte crevasses die op oude doorbraken van Rijnwater wijzen. De IJssel heeft zich ten westen van de binnenstad in de afgelopen 1500 jaar meande-rend een weg gebaand in noordelijke richting. Het rivierduinenlint van de Oude IJssel is vermoedelijk door de IJssel ten westen van Doesburg weggeslagen.
3.ActueelHoogtebestandNederlandvanhetOudeIJsseldal,metinoranjeeenlintvanrivierdui-nenenlinksdeIJsselendestadDoesburg.Doesburgisgelegenophetlaatsterivierduinvandereeks. De Gasthuiskerk ligt op één van de hoogste punten van dit rivierduin.
11
4 Historische kader
Iedere stad van betekenis had in de middeleeuwen één of meer gasthuizen. De oudste gasthuizen (Maastricht 1171, Nijmegen 1196) waren verbonden aan de kerk. Een hausse aan bouwprojecten van gasthuizen vond plaats in 1246, toen in Bergen op Zoom, Breda en Antwerpen gasthuizen werden gebouwd uit de erfenis van Godevaert IV van Breda.2 In Zutphen was in elk geval in 1268 al een gasthuis gevestigd, vlak buiten de stadsmuren. Tijdens het concilie van Vienne in 1311 werd deze praktijk echter verboden, en kwamen de gasthuizen onder bestuur van wereldlijke gasthuismeesters te staan, die betaald werden door de stad. Dat wil niet zeggen dat de religie geheel werd verbannen uit de gasthuizen. Net als bij moderne ziekenhuizen en bejaar-dencentra was er meestal een kapel aanwezig voor het zielenheil van de gasten. Deze gasten, vaak de minder welgestelde reizigers die zich geen goede herberg konden veroorloven, vonden in een gasthuis onderdak in de baaierd (beijer). De baaierd werd vanwege het verloop (maximaal drie dagen onderdak) ook wel wandelhuis genoemd. Behalve een baaierd kende gasthuizen vanaf de late 14e eeuw echter ook provenierswoningen. Deze werden gehuurd door ouden van dagen die hier hun laatste dagen sleten. Als ze overleden vervielen hun bezit-tingen gewoonlijk aan het gasthuis. Deze mensen werden bovendien begraven op het terrein van het gasthuis. Gemiddeld telde het Doesburgse gasthuis zo’n 20 proveniers (verdeeld over 12 huisjes). Dit aantal schommelde echter nogal. In 1706 woonden er meer dan dertig mensen, tussen 1749 en 1751 slechts drie.3
De exacte stichtingsdatum van de Gasthuiskerk (Gasthuiskapel, Antoniuskapel) is niet bekend. Een eerste aanwijzing is dat in 1337 ene Armegart Wermbolds-
2 Vermunt & Van der Kallen 2012.3 Van Petersen 1998.
4.DeGasthuiskerkopeenkopergravurevanHendrikSpilman/JandeBeijeruit1743.
12
dochter wordt genoemd die een jaarrente van twee pond uit een maat gelegen bij de Bingerderhorst aan de schepenen van Doesburg overmaakte ten behoeve van een te stichten gasthuis. Stukken uit 1352 en 1354 bevestigen in ieder geval het bestaan van dit Heilige Geestgasthuis.4 Het is mogelijk dat het nog bestaande gebouw van meet af aan een kapel was, zoals de bouwstijl suggereert. Daarbij is het overigens zeer wel mogelijk dat de kapel alleen het gedeelte bij het koor besloeg, zoals gesuggereerd wordt voor het 14e-eeuwse gasthuis in Bergen op Zoom en eigenlijk gasthuizen in het algemeen. Deze kapel mat 8 x 6 meter, terwijl de zaal waar men at en sliep 22 x 9 meter mat, veel groter dus.5 Vermoedelijk was deze zaal een “hospitael ind gasthuijs” waarover in 1399 gesproken wordt.
Pas vanaf ca. 1352 was er een priester aan het gasthuis verbonden. Er zal ge-werkt zijn met een draagaltaar. Pas op 12 september 1401 kreeg het complex een eigen altaar, dat gewijd was aan Sint Antonius. Of dit Antonius Abt (van Egypte) was of Antonius van Padua is onduidelijk: aan beide heiligen zijn gast-huizen gewijd. De vicarie werd gesticht door priester Celekinus Nycolaus-zoon.6 Het gasthuis bezat tevens een brouwerij (locatie Gasthuisstraat 13-17). Deze brouwerij functioneerde ook na de Reformatie nog: pas rond 1800 staakte men de productie van bier, waarna het gebouw in 1823 tot lagere school werd verbouwd. De sluiting van de brouwerij was waarschijnlijk het resultaat van protesten van andere brouwers in de stad: het bier werd namelijk niet alleen binnen het gasthuis zelf geconsumeerd, maar werd ook doorverkocht aan der-den. Tot in de 18e eeuw had het gasthuis verder een veestapel en akkers waar graan werd verbouwd.
Over het begraven in en rond de Gasthuiskapel is verbazingwekkend weinig bekend. We kennen (tot nu toe) alleen een verwijzing uit 1504:
4 Van Petersen 1998, Van de Ven 1950, 19, reg. 55..5 Vermunt & Van der Kallen 2012 6 Van de Ven 1950, 60, reg. 224, 225.
5,6.DeGasthuiskerkindejaren‘30vande20e eeuw. Rechts de gerestaureerde noordoostgevel in 2012.Hierinkomthetgotischekaraktervandekerkgoedtotuiting.
13
JohanvanWeesisin’tGasthuysgestorven,voirdiedoetkistegegeven14butken,indvandatgrafftegraven6butken,indvansijnbegengenisse (uitvaart) denCommenduer10butken,facit30butken.Deshebickvansynenrockwedergeboert20butken,vanenenar-menman,dathebeterwasomGadswillgegeven,soeblyfftdesuuthgevensmer10butken7
In een regest uit 1541 wordt gesproken over het uitdelen van turf aan de arme vrouwen die op het Gasthuiskerkhof wonen.8 In 1572 werd Doesburg ingeno-men door de Staatse troepen. Zij namen de bezittingen van geestelijke instel-lingen zoals het Gasthuis in beslag en vernielden wat hun niet aanstond. Daarna verlieten zij de stad weer. De kans is groot dat in dit jaar tweederde van de zijbeuk van de kapel is gesloopt. Getuige de jaartalsteen in de provenierswo-ningen werden deze in 1578 opgeleverd op de locatie van het Gasthuis. Dit jaar komt overeen met de omvorming van de Sint Maartenskerk tot Hervormde kerk door stadhouder Jan van Nassau. De functie van het gasthuis werd door de Calvinisten dus doorgezet. De provene die ze betaalden bleef natuurlijk een welkome bijdrage voor de stedelijke kas.Na de Reformatie kwam de kapel zelf een tijd lang leeg te staan. Pas in de Franse tijd, in 1672-1674, werd de kerk gebruikt door de Hervormden. In 1708 werd de kerk tijdelijk gebruikt om Franse krijgsgevangenen in te huisvesten. In 1717 namen de Hervormden er weer hun intrek en na 1735 de Lutheranen nadat ze de kerk verbouwd hadden.9 Een restauratie in opdracht van de Evangelisch-Lutherse gemeente van de kapel vond plaats in 1929-31 door architect N. de Wolf. Bij de restauratie in de jaren 1967-1971 werd de kerk opnieuw onder handen genomen. Hierbij werden de middeleeuwse muurschilderingen ontdekt die op sommige plaatsen in de kapel nog te zien zijn. Tevens werden de provenierswoningen in het resterende deel
7 OAD 2845 Gasthuisrekeningen 1504, p. 19., met dank aan Margreet Frankot. Butken is een afkorting van botdrager ofwel een halve stuiver ofwel (na de 15e eeuw) een groot. De naam butken werd in oost-Nederland gebruikt (Enno van Gelder 1965). 8 Van de Ven 1950, 362, reg. 1364.9 Van Manen 2001.
7.PlattegrondvandeGasthuiskerk(TerKuile1958).
14
van de zijbeuk weer bij de kerk gevoegd. De zijbeuk kreeg weer het uiterlijk van een kerkgebouw, waarbij zelfs de steunberen weer werden teruggeplaatst. In één geval bevond zich zelfs een deur op de plaats waar nu een steunbeer aan-wezig is. Tot slot dient nog vermeld te worden dat zich aan de kopse, gesloopte kant van de zijbeuk (dus aan de zijde van de toren) een waterput bevindt. Deze is op oude foto’s nog herkenbaar aan een houten pompopbouw, maar is thans niet meer zichtbaar. De resten bevinden zich nog onder de grond. Hoe oud de put is, is op dit moment niet te zeggen.Het Doesburgse gasthuis hield pas in 1987 officieel op te bestaan. Daarna werd het onderdeel van de Gestichten van Weldadigheid.
8,9.HethofjemetprovenierswoningenaandenoordkantvandeGasthuiskerk.Rechtsisdezijkantvan de kerk te zien vanuit dit hofje. Ongeveer onder het witte pad dat parallel aan de kerk loopt bevond zich vroeger een gesloopte vleugel van de kerk.
15
5 Stratigrafie
Bij de proefsleuf in 2012 werd de stratigrafie van het terrein onderzocht. Omdat hier in de tweede fase van het onderzoek geen aandacht aan is besteed, worden de resultaten die in DAP 810 zijn gepresenteerd, hier letterlijk overgenomen.
De basis van deze locatie wordt gevormd door schoon lichtgeel zand van een rivierduin uit het late Pleistoceen (S 13). De bovenkant van het schone zand ligt op 11,60 meter + NAP. De bovenste 40-50 cm zijn echter omgewerkt tot een bruine, homogene akkerlaag (S 9). Helaas zijn in deze akkerlaag geen dateerbare vondsten gedaan. Het vermoeden bestaat echter dat deze laag in ieder geval van de bronstijd (2000 voor Chr. - 750 voor Chr.) tot ca. 1200 na Chr. in gebruik is geweest, afgaand op de waarnemingen in de Korte Koepoortstraat. Boven de akkerlaag bevindt zich een 20-25 cm dikke bruingrijze laag die houtskool en huttenleem bevat (S 8). Uit deze laag is ook slechts één scherf verzameld. Het gaat om aardewerk dat de overgang vormt tussen Pingsdorfkeramiek en protosteengoed en dat aan de buitenzijde bedekt is met een donkerpaarsbruine ijzerengobe. De datering van de scherf, waaraan verdere vormkenmerken ont-breken, ligt ergens rond 1200. Dit is een interessante periode voor Doesburg omdat de stadsrechten dateren uit 1237 en de plaats als vroegstedelijke neder-zetting vanaf 1228 wordt vermeld. Wellicht hebben we met deze vondst één van de oudste aanwijzingen voor de stedelijke bewoning van Doesburg. Op deze donkere laag komen we een laag tegen die bestaat uit meerdere lagen van af-wisselend bruingrijs zand en lichtbruin geel zand (S 7, 16-17). Zonder twijfel is deze laag het resultaat van het uitgraven van een bouwsleuf voor de funda-menten van de kapel, waarbij de onderliggende lagen naar boven zijn gehaald. De insteken (S 10-12) van beide muren (S 1 en 2) beginnen aan de bovenkant van deze lagen. De insteek (S 12) van de muur aan de kerkzijde is smal, die van de buitenmuur is veel breder. Deze insteek (S 10-11) is 1,40 meter breed. Dit komt doordat op de plek van de waarneming een steunbeer (S 20) aanwezig is die 60-65 cm naar buiten steekt in de richting van de kapel. De laag boven dit niveau is gemiddeld zo’n 50 cm dik en bestaat uit bruingrijs, grijsbruin en grijs zand en bevat mortel en baksteen. De datering ligt waarschijnlijk van de 17e tot de 19e eeuw. Deze laag wordt doorsneden door een zeer forse puinkuil (S 15). Deze kuil, alleen zichtbaar in het zuidwest-profiel, heeft een breedte van 2,40 meter en een diepte van 1,40 meter. De wanden zijn steil. De vulling in de kuil bestaat bijna geheel uit mortel en baksteenpuin en lijkt dus een afvalput van een verbouwingsfase. Het materiaal dateert uit de eerste kwart van de 19e eeuw.In het noordoost-profiel bevindt zich een andere kuil (S 5) met een meer gril-lige vorm en een geringere diepte. Deze kuil bevat vooral veel dakleien en is duidelijk te relateren aan één van de verbouwingen. In het noordoost-profiel ligt deze leisteenlaag over de grote puinkuil S 15. Tot slot bevindt zich bovenaan het pakket een laag tuinaarde van gemiddeld zo’n 35 cm dik. Er zijn geen aanwijzingen voor begravingen gevonden in deze sleuf.
10 Fermin 2012.
17
6 Opgravingsresultaten
Bij de tweede fase van dit project is op drie locaties opgegraven in en om de kerk. Deze locaties zijn uitgegraven door de aannemer en zijn archeologisch begeleid. Het vlak is daarbij met een graafmachine aangelegd, waarbij de vlak-hoogte met behulp van een laser op hoogte is gehouden. Het gaat daarbij om drie werkputten. Werkput 1 is de locatie in de voormalige zijvleugel van de kapel, waar een foyer gebouwd ging worden. In deze put werd in 2012 al hand-matig een smalle profielsleuf aangelegd.11 Werkput 2 is de nieuwe entree van het gebouw tgen de oostmuur van de kerk. Werkput 3 is het interieur van de kerk. Hier is de oude vloer verwijderd en iets verdiept om een vloerverwarming aan te kunnen leggen.
6.1 Werkput 1Werkput 1 is een vlak van 17,40 x 6,10 m, op 65 tot 70 cm onder het grasveld bij het hofje tussen de kerk en de provenierswoningen. De belangrijkste struc-tuur in het vlak is het muurwerk (S1/20) van de noordvleugel van de kerk. Deze muur is aan de kopse kant (westen) 85 cm dik in het vlak (75 bij het opgaande werk) en 75 cm dik aan de noordzijde. De binnenruimte van de vleu-gel bedraagt 15,70 x 4,55 meter (14,55 x 5,30 m buitenmaats) het gebruikte steenformaat is 26 x 13 x 7 cm. In het vlak is de muur voor het grootste deel
11 Fermin 2012.
11-13.Werkput 1. Linksboven mogelijke haard-plaatsS42,rechtsoverzichtvandegeslooptevleugelten opzichte van de resterende kerk met linksonder twee kinderskeletten (V20) op de gesloopte muur(S1/20). Linksonder de twee skeletten op de hoekvan de muur.
18
aanwezig, maar op sommige plaatsen is hij dieper gesloopt. Omdat in principe niet dieper is gegraven dan het vlak, is niet na gegaan tot hoe diep deze plekken gesloopt zijn. Aan de noordzijde van het muurwerk bevindt zich een steun-beer (S10), die ook al in de proefsleuf werd waargenomen. Deze steunbeer, ter hoogte van één van de pijlers in de huidige opgaande noordmuur, heeft een exacte tegenhanger aan de zuidzijde. Het is aannemelijk dat ook op de noord-westhoek een steunbeer had, maar deze lijkt te zijn uitgebroken (dit is de locatie waar twee skeletten op de muur werden aangetroffen). Binnen de muren zijn nog twee baksteenstructuren aangetroffen. De eerste is een muurblok (S42) van middeleeuwse sloopstenen met een afmeting van 1,10 x 0,70 meter. Het lijkt daarbij om een “plaat” voor een haard of kachel te gaan. Deze plaat is zeven steenlagen dik en werd ook al in 2012 aangetroffen.
De andere structuur is een halfsteens bak van 1,20 x 0,8 m uit bakstenen van 21 x 10,5 x 4,5-5 cm. Deze bak is mogelijk een bezinkput voor regenwater en dateert waarschijnlijk pas uit de 19e eeuw. Voor het overige zijn de grondsporen binnen de muren niet erg eenduidig. In een aan-tal gevallen gaat het om puinkuilen, zoals bij S11, de diepe puinkuil uit het eerste kwart van de 19e eeuw die ook in 2012 werd doorsneden. Het enige spoor dat verder werd aangetroffen, is de eerder genoemde begraving in de uitbraak van de
14,15.Werkput1richtingzuidwesten.LinksderelatietotdeMartinikerkendeGasthuiskerk,waarvan de “steunbeer” aan de rand van de put in feite een restant is van de gesloopte vleugel. Rechts een overzicht van het gevonden muurwerk.
16.Raeren-steengoeduitde16eeeuw,gevondenbijdeaanlegvan het vlak. in werkput 1.
19
noordwestelijke steunbeer. Deze begraving van twee kinderen in één kist wordt verder beschreven in paragraaf 8.4.1. De kist zelf mat naar schatting 1,40 m, waarbij er aan de randen 21 nagels zijn verzameld. Het begeleidende vondst-materiaal laat zich niet heel strak dateren. Onder de scherven vinden we een bodem van een (pis-?)pot uit Stadtlohn-Vreden, ondefinieerbare roodbakkende scherven, twee scherven van een Rijnlands bord, twee faiencescherven, waar-van er een dunwandig is en met een lichtblauwe achtergrondkleur en een rand van een majolicabord. Daarbij komen zeven dikke pijpenstelen, waarmee de datering als complex waarschijnlijk uitkomt in de tweede helft van de 17e eeuw.
GASTHUISKERK
skeletten S30 / V20
muur gesloopte vleugel
pomp
steunbeerhaardplaats?
uitgebroken steunbeer?
2063
80
2063
80
2063
9020
6370
2063
70
447730
447730
2063
90
17.Allesporenkaartvanwerkput1.N.B:noordenlinks.Opgravingsvlakgrijs,muurwerkoranje,uitgebroken muurwerk lichtoranje.
20
6.2 Werkput 2Werkput 2 is een kleine werkput tegen de buitenzijde van het koor van 2,8 -4,4 x 3,6 meter, uitgegraven tot een diepte van 65 cm. Het is duidelijk dat deze locatie deel heeft uitgemaakt van het oude kerkhof. Al direct onder de bestra-ting werden menselijke resten aangetroffen. Het gaat daarbij om een knekelkuil (S50 v50) met resten van tenminste vier individuen. De resten moeten zijn vrijgekomen bij een verbouwing aan de kerk of andere bodemingreep. Tussen de botten bevond zich ook vrij veel dateerbaar materiaal. In de kuil zelf zijn trechtervormige kleijpijpmodellen (begin 18e eeuw), scherven van Rijnlandse borden, “Fries” roodbakkend aardewerk, Stadtlohn-Vredener (baardman?)krui-ken en een witte faiencescherf gevonden. Ouder aardewerk was er in de vorm van Brühler bijna-steengoed en een ijzertijdscherf. Een rand van een gietijzeren kookpot biedt niet veel houvast.12 Het complexje is hiermee ergens in de eerste helft van de 18e eeuw te plaatsen, en zou hiermee mogelijk te relateren zijn aan de verbouwing van de lutheranen in 1735.
Het onderliggende graf S56 / V55, waarvan de resten deels bij het ontgraven door de aannemer aan het licht zijn gekomen, en dat deels nog in het profiel is achtergebleven, is om die reden slechts summier gedocumenteerd. Tussen de botten die nog uit het zuidprofiel staken is verder geen dateerbaar materiaal verzameld.
12 Gietijzer werd in Europa voor het eerst toegepast in de 15e eeuw (kanonnen). De echte productie ervan voor andere voorwerpen kwam pas goed op gang medio 18e eeuw (bv DRU in Ulft). In Rekhem (bij Doetinchem) bestond medio 17e eeuw al een ijzergieterij (Kuiper 2012).
V20 groot
V20 klein
muur
206372206371
4477274477
27206372
4477284477
28206371
18.DetailskelettenV20.Noordenboven.
21
Net ten noorden van dit graf bevond zich het graf van een volwassen man (S60, V52). Dit graf lag iets lager. Het gaat hier om een begraving in een linnen doek: er zijn geen contouren van een kist gevonden en ook geen patroon van nagels (al zijn er in dit graf vijf van geborgen). Het lichaam ligt scheef in de kuil. Dit is waarschijnlijk het resultaat van nazakking van een begraving er schuin onder (noordzijde). Dit onderliggende skelet is verder niet onderzocht omdat het ver-der niet verstoord zou worden. Hiervan werd alleen geconstateerd dat er een schedel aanwezig was onder het hoofd van S60. Naast S60 zijn diverse resten van andere begravingen gevonden: op de rechterschouder bevond zich een tweede schedel (V52A), bij de voeten lagen nog wat losse botten (V52B), en net ten zuiden van de kuil lagen resten van nog een schedel (V51A). De datering van het aardewerk in de grafkuil omvat een Pingsdorfscherf, laat kogelpotaardewerk, grijsbakkend aardewerk en steengoed uit Siegburg en Langerwehe. Verder zijn er “geknabbelde” vensterruitjes van groen glas. De datering van het complex ligt waarschijnlijk in de tweede helft van de 14e eeuw. Toch is het niet uitgesloten dat het hier om een postmiddeleeuwse begraving gaat. Juist op kerkhoven is de kans op opspit natuurlijk groot. Dit skelet ligt op een niveau waarin zich een 17e / 18e-eeuwse graven bevinden. Doorgaans liggen de middeleuwse begra-vingen op een lager niveau.
19.Allesporenkaartvanwerkput2.
GASTHUISKERK
GASTHUIS-KERK
GASTHUISKERK
PAA
RD
ENM
AR
KT
S66
206398
4477
38
4477404477
40
447738
206398206396
4477364477
36
206396
knekelkuil S50 / V50
S56 / V55
S60 / V52
V52B
V52AV51A
S61 / V53
S62
afvoer-putje
afvoer-buizen
22
20.Werkput 2 met deskeletten V52 en V53).
21. Werkput 2 met de skeletten V52 en V53). Een overzicht van de totale werkput tegen de noord-oostmuur.DirectonderdekaarsnissenbevondzichdeknekelkuilS50,dieopdefotoalgeborgenis.
23
Daarnaast ligt weer een begraving: S61 (V53). Dit is een kleutergraf. Deze be-graving bevond zich in een rechthoekige kuil van 1,40 x 0,48 m. In de kuil bevond zich een kist van 1,16 x 0,38 m. Rond de rand zijn 18 nagels geborgen. Het kind dat er in lag meet ca. 98 cm. De datering van dit graf lijkt veel later uit te vallen dan S60. Behalve middeleeuws aardewerk (o.a. protosteengoed, grijs-bakkend aardewerk, Brühler bijna-steengoed14e-eeuws Siegburg en 16e-eeuws Siegburg) vinden we in het graf ook twee roodbakkende scherven (o.a. “Fries”), een pijpensteel (diameter 7 mm) en een brokje steenkool. Met een slag om de arm lijkt dit graf rond 1700 te dateren. In een rechthoekige, niet verder onderzochte kuil (S66) ten noorden van het kleutergraf (mogelijk te duiden als een grafkuil) werd naast middeleeuws aar-dewerk ook een 17e of 18e-eeuwse witte faiencescherf gevonden. Ook S62 is vrijwel zeker als graf te duiden.De grond rondom de graven heeft ook enig aardewerk opgeleverd. Het gaat daarbij om 13e-eeuws kogelpotaardewerk, protosteengoed, 14e-eeuws Siegburg en een scherf van een waarschijnlijk 17e-eeuws grape.
6.3 Werkput 3Werkput 3 behelst het totale vloeroppervlak van de kerk, dus 24 x 8 m. De vloer is ca. 20 cm verlaagd. Afgezien van de 60 cm brede gemetselde kabelgoten aan weerzijde van het schip is er slechts één structuur gevonden in de kapel. Het
22,23.Altaarengrafkelderinhetkoor.BovenrichtinghetONO,benedenrichtinghetNNW.
24
gaat om de altaarfundatie (S84) met secundair aangebouwd os-suarium (S85).Het altaar meet 2,20 x 0,60 meter. Er resteren vier steenla-gen (in totaal 33 cm), met bak-stenen van 27 x 12,5-13 x 6,5 cm, typerend voor de periode ca. 1350-1550. Deze altaarfun-dering is één keer gemetseld met de fundering voor een podi-um achter het altaar, dat 2,20 x 1,10 m meet (buitenmaats) met muurwerk van 45 cm dik. Men mag aannemen dat zich hier een houten vloer op bevond waar de
priester op stond bij het lezen van de mis, en mogelijk ook een bescheiden rentabel. Een belangrijk gegeven is dat onder het altaar, dat gebouwd is op een ca. 10 cm dikke bruine zandlaag zich twee leemvloeren bevinden van elk ca. 8 cm dik. Uit de bovenste leemvloer komt een grijsbakkende scherf. Tussen de vloeren bevindt zich een ca. 8 cm dikke zandlaag. Deze laatste hoeven overigens niets met de kerk van doen te hebben. De Gasthuiskerk is immers gesticht in een bestaand bouwblok (vandaar dat de oriëntatie niet precies oost-west is zoals eigenlijk bij een kerk hoort), wat impliceert dat er voor de bouw rond 1340 al huizen moeten zijn geweest. Het altaar zelf zou, afgaand op de historische ver-melding, dateren uit 1401, en zijn gewijd aan Sint Antonius. Het jaartal 1401 past in ieder geval goed bij het gevonden steenformaat (1350-1550).
Aan de voorzijde van het altaar bevindt zich een structuur die waarschijnlijk moet worden geduid als een ondiepe grafkelder of ossuarium (buitenmaats 2,18 x 1,00 m, binnenmaats 1,60 x 0,80 m) waarvan slechts twee steenlagen res-teerden. De steensdikke muren van dit bouwwerk hebben een dikte van 27 cm. Binnen deze grafkelder werden twee tegen elkaar liggende schedels, een bek-ken, twee armen met schouders en wat wervels en ribben (V62) gevonden. De binnenruimte van dit bouwwerk laat een begraving in de lengte niet toe, en al zeker niet in de richting waarin alle andere doden liggen (haaks daarop). Daarbij zijn er geen gearticuleerde botten gevonden, en liggen er twee schedels tegen elkaar. Er bevinden zich geen kleine botten in dit ensemble.We kunnen er dus van uitgaan dat hier botten bijeen gebracht zijn uit geruimde graven, een ossu-arium dus. Er is dus in principe geen relatie tussen de personen in deze ruimte.De muur van deze grafkelder is vroeger al een keer kapot getrokken (met een kleine graafmachine?), waarschijnlijk bij dezelfde actie als de aanleg van de ka-belgoten.
24. De Gasthuiskerk ten tijde van de archeologische begeleiding en de ver-bouwing. Achteraan het koor met het gesloopte altaar.
25
Het is mogelijk dat bij die actie ook de overige botten die in het koor zijn aange-troffen verspreid zijn geraakt. Het gaat daarbij om de schedels van nog eens vijf individuen en verdere losse botten. Opvallend bij dit ensemble is dat het groot-ste deel van de botten ontbreekt (er werden bijvoorbeeld maar vier bovenbe-nen gevonden). De datering van dit complex is lastig. In de zandlaag binnen de grafkelder werd tussen de botten geen dateerbaar materiaal gevonden. In de laag daarbuiten werd wel veel dateerbaar materiaal gevonden dat uit de 17e en waarschijnlijk vroege 18e eeuw dateert. Een begeleidende vondst is een ijzeren handvat van een doodskist. Dit handvat werd buiten het ossuarium gevonden bij schedel V57. Het handvat meet 22,5 x 5 cm. Het gaat om een bijna recht-hoekige beugel die scharnierde aan een beslagplaat. Hiervan rest alleen nog een scharnieroog. Dit type handvat komt overeen met type 3-5 in de doodskisthand-vattentypologie van Peter Bitter. De handvatten van Bitter dateren uit 1809, maar het is onduidelijk of dit type niet ook al eerder werd gebruikt.13 Het gaat in ieder geval niet om een middeleeuws handvat. De kans dat oude botten waar
13 Bitter 2002, 140-141.
altaar S84
“ossuarium”
DDDkl S85
20639044774044
7740
206390
4477304477
30
V57
V60V62
V61V95
V69
V79
25.Allesporenkaartwerkput3.Ingrijshetonderzochteterreinbinnendekerk(oranje).
26
men bij bouwwerkzaamheden op stuitte in een kist met een handvat begraven zijn is niet heel groot: in de Alkmaarse Laurenskerk had slechts 9 % van de kis-ten buiten het koor ijzeren handvatten, tegen 39 % van de kisten in het koor. Dit verschil had met status te maken: voor een begraving met ijzeren handvatten moest worden bijbetaald.14 De kans dat men bijbetaalde voor anonieme botten lijkt niet groot. Het lijkt dus een vrij harde aanwijzing dat in de kapel in ieder geval nog begravingen aanwezig zijn. Het is een aanwijzing zijn dat de botten in de kapel in de 17e of 18e eeuw zijn begraven, of minstens dat er überhaupt werd begraven in deze tijd. Vreemd is dat het ossuarium duidelijk tegen een bestaand altaar aan is gebouwd (of minstens het podium daarvoor). Blijkbaar heeft dit de Reformatie dus overleefd. Het ossuarium is waarschijnlijk gebouwd in de tijd dat de kerk in Lutherse handen was.Extra aanwijzingen dat het gaat om post-middeleeuwse skeletten vormen de pipe notches in de gebitten van deze begravingen, die duiden op het roken van ta-bakspijpen en een bolgeslagen duit uit 1702 die in de gesloopte zijvleugel werd gevonden. Hier werd ook de dubbel-kinderbegravingvan rond 1700 gevonden. Opvallend is overigens dat de kapel niet oost-west georiënteerd is zoals een kerk, maar een zuidwest-noordoost-oriëntering heeft. Bij kerken is dit zeld-zaam, maar bij kapellen komt het veel voor. Kerken vormden ook vaak het punt waar omheen de bebouwing is gegroeid, terwijl kapellen vaak ontstonden bin-nen de bestaande bebouwing, en zich dus vanwege plaatsgebrek in het bestaande stratenplan moesten wringen.De kerk bestond oorspronkelijk uit een hoofdbeuk van ca. 25 x 9,5 meter van drie gewelfvlakken, een ca. 5 meter brede zijbeuk aan de noordoostzijde en een slanke toren. Later werd de pastorie toegevoegd. De zijbeuk is zoals gezegd grotendeels gesloopt. Het derde deel dat overbleef werd omgebouwd tot pro-venierswoningen. Of dit ook in 1578 gebeurde is (ons) niet bekend.
14 Bitter 2002, 142.
27
7 Metaalvondsten
7.1 MuntenIn en rond de kerk zijn 25 munten gevonden, waarvan 5 middeleeuws. Dit re-latief hoge aantal voor zo’n klein onderzoek is gezien de context op het eerste gezicht niet echt vreemd: munten werden bijvoorbeeld in de collectezak gedaan en konden dan makkelijk worden verloren tussen de planken van de vloer. Een aantal munten echter dateert uit de periode dat de kerk waarschijnlijk niet als zodanig in gebruik was (1572-1672). Of deze munten hebben dus niets met de kerk in die functie te maken, of het gaat om munten die lang circuleerden (wat inderdaad gebeurde. De vroege duiten zijn ook meer gesleten dan de latere exemplaren). Munten werden verder vaak gebruikt in het grafritueel.15 Daarnaast trok het gasthuis mensen uit binnen- en buitenland, wat ook blijkt uit het voorkomen van munten van Baden-Württemberg tot Hamburg (armenpen-ning). Opvallend is wel dat het hier gaat om middeleeuwse munten; het post-middeleeuwse geld is allemaal Nederlands of van net over de grens (een Duitse rekenpenning was een gebruiksvoorwerp, geen munt).
De middeleeuwse munten zijn allen van zilver of biljoenzilver. Een bracteaat (holpenning, armenpenning)van biljoen(-zilver) met een diameter van 16 mm blijkt afkomstig te zijn uit de stad Hamburg en dateert uit de 14e eeuw.16 Het gaat hier om een zgn. Hohlpfennig: een penningstuk. Daarnaast bestonden er ook een Hohlblaffert(2 penning, met complexe afbeelding) en een Hohlscherf(halve penning met halve afbeelding, verder als Hohlpfennig).17 Bracteaten zijn platte muntjes die slechts eenzijdig beslagen zijn: de afbeelding wordt er aan de achterzijde in geslagen waardoor ze hol zijn. Dergelijke muntjes circuleer-den binnen een soort alternatieve geldeconomie, die werd aangestuurd door de kerk. Daarnaast bestonden er ook loden alternatieven. Hamburger holpennin-gen worden hier niet veel gevonden. Een zeldzaam voorbeeld is afkomstig uit de schat die in 1958 werd gevonden in de Schupstoel in Zutphen.18
Zeer bijzonder in deze contreien is ook een zilverenHandheller die in de late 13e of 14e eeuw in (Schwäbisch) Hall werd geslagen.19 Deze stad werd in 1189 Reichsmünzstätte uit naam van keizer Frederik Barbarossa. Het woord Heller (Häller) vindt zijn oorsprong in de stad Hall.
15 Bitter 2002.16 Gaedechens 1854, 1371.17 Herzog, 2007.18 Flohil & Rietdijk 2004, 400, Enno van Gelder 1965, 119.19 Von Saurma-Jeltsch 1892, 1365/608; Raff 16.
26,27.Middeleeuwsemunten:eenHohlpfenniguitHamburg(rechtsdehollezijde).RechtseenHandheller.
28
Van dichterbij komt een 1/16e NijeGroot van –s-Heerenberg, geslagen tussen 1388 en 1390 op naam van graaf Frederik III (1387-1416).20
Een gehalveerde penning is toe te schrijven aan graaf Willem IV/V van Ho(o)rne (Limburg), geslagen te Wessem (ca. 1315-1343).21 Zijn zoon, Arnold van Ho(o)rne, werd bisschop van Utrecht. Van hem werd een complete halve groot gevonden, geslagen te Utrecht (1376-1378).22
De jongste middeleeuwse munt is een Hollandse groot van Albrecht van Beie-ren, geslagen tussen 1401 en 1405.
Ook tussen de postmiddeleeuwse munten bevinden zich opmerkelijke exem-plaren. De meeste van deze munten (n=12) dateren uit de 17e eeuw. Een 3-Hel-ler stuk dateert tussen 1609 en ws. 1611. De munt is geslagen door Conrad Hoyer in Kleef in opdracht van graaf Johann Wilhelm en de possidiernde Fürsten (Kleef, Gülick, Berg, Mark, Ravensberg, Ravenstein).23 Deze munten vielen in een vrij complex systeem: er gingen 1176 Heller in een Thaler. Er gingen 21 Heller in eenStuber en 56 Stubers in een Thaler. In de praktijk functioneerden deze munten als duit (Duits: Deut). Het gebruik van Hellers in Nederland werd door de Staten Generaal meermaal verboden.24 Een duit uit Roermond dateert uit 1633. Deze duit werd op last van de Staten Generaal geslagen nadat de Staatse troepen in 1632 de stad veroverd hadden op de Spanjaarden. Na de herverovering van de stad door de Spanjaarden in 1637 werden er weer duiten geslagen op naam van Philips IV.25
Een andere duit dateert uit 1618-24 en is geslagen onder Maximiliaan van Bronckhorst-Batenburg-Steyn.26 De hagemunten van de Gelderse bannerheer-lijkheid Batenburg werden vanaf 1618 weer geslagen omdat de controle op deze
20 Grolle 5.2.4.21 V.d. Chijs 1862 XII-1.22 V.d. Chijs 1859 XII 5-6.23 Noss 347-353.24 1611, 1613 en 1617; Groot placcaet Boeck I 2934-2938.25 K. Pannekeet: De stad Roermond, http://www.historieroermond.nl/munten/munt.htm26 http://www.duiten.nl/batenburg.html
28-30.PenningvanHoorne,1/16enijegrootvanBerghenhalvegrootvanUtrecht.
31-32.3-HellerstukvanKleefenRoermondseduit.
29
praktijk verslapte door de Dertigjarige Oorlog. Deze duit behoort tot de laatste die in Batenburg geslagen werden.Meer gangbare Staatse duiten komen uit Holland (1604-05, 1702), Friesland (1645), Zwolle (1639),Overijssel (1628 en1619-1635, 1767, 1768), Utrecht (1687), Zeeland (1680-89).
De Hollandse duit 1702 is licht hol geslagen. Deze munt is een vrij sterke aan-wijzing dat in de 18e eeuw nog begraven werd in of rond de kerk. De munt werd in de gesloopte zijbeuk opgepiept, op de muur waar ook de dubbelbegraving werd gevonden, namelijk aan precies het ander einde van de muur, aan de oost-zijde. Secundair hol/bol geslagen munten worden aangetroffen in de oogkassen van overledenen.27 De hol/bolle vorm blijft beter op het oog liggen. Munten werden veel meegegeven aan de doden. Dat kon in de hand of in de mond, maar vooral op de ogen. Het gebruik van munten op de ogen is bekend vanaf de 4e eeuw tot in de huidige tijd (Middellandse Zeegebied). In Nederland en België is het gebruik vooral bekend uit de 17e tot 19e eeuw. In Duitsland stond dit gebruik bekend als Reisegeld,Brückengeld of Peterspfennig (tributum Petri). Het oorspronkelijke idee was in dit geval natuurlijk dat Sint Petrus de sleutels van de hemel bewaakte. Om binnen te komen was geld een mooi smeermiddel. Uit onderzoek in Alkmaar, waar de religieuze achtergrond van de overledenen kon worden achterhaald, is overigens gebleken dat dit ritueel zowel bij protestanten als katholieken werd uitgevoerd (net zoals trouwens de strikte oost-west ori-entatie die nodig was om bij de wederopstanding op de Dag des Oordeels God direct recht in de ogen te kunnen kijken). Een andere verklaring is dat de ziel van de overledene door de munten niet meer via de ogen zou kunnen terugke-ren in het lichaam.28
27 Hasselt 2012.28 Bitter 2002, 166-168; Aten 2003, 27
33-35.DuitenvanZeeland(ca.1680),Utrecht(1687)enOverijssel(1767).
36-38.HolgeslagenHollandseduit(1702).Dergelijkemuntenwerdenopdeogenvandeover-ledenengeplaatstalsresigeld.InhetmiddeneenvoorbeeldvanditgebruikuitAlkmaar(Bitter2002).RechtseentoteenrolletjegebogenFrieseduit(1645).
30
Ook met de Friese duit uit 1645 is iets vreemds aan de hand: hij is tot een rol-letje gebogen. Dit is waarschijnlijk als bewuste actie gedaan. Met name uit En-gelse bronnen is bekend dat men munten opvouwde advoticonfirmationem. Dat kon bij dreigende scheepsramp, maar werd vooral toegepast als geneeswijze. De munt kon worden omgebogen boven het zieke lichaamsdeel of boven de patiënt als geheel en werd vervolgens naar het altaar van de aangeroepen heilige gebracht om daar geofferd te worden. Dit ritueel staat bekend als the English Custom. Ook in Nederland kwam de praktijk echter voor, getuige een door Vin-cent van Vilsteren aangehaalde passage29, afkomstig uit een mirakelboek uit Den Bosch, die plaats zou hebben gevonden in 1383:
Ende op desen selven dach [20 oktober] quam oec een eersam vrou uuten lande van Valkenborch,wellicvroueenkintdroechendeinarbeydeginch [barensweeën kreeg] 6wekenlancvanenenkinde.Endedieskindesenghevoeldesinye[van het kind zelf werd zij niets gewaar] binden desen6wekenendedievrouwensaghengrotenjameranhare. Ende doen [toen] boghede men enen pennich voer haren licham ende dien pennich sende [zond] men met enen knape [knecht] tot Onser Soe-ter Vrouwen Tsertoghenbosch. Ende doen [toen] dieknaeptenBoschquam,doeof-ferdedieknaepdienpennicendedoenseidehi,dathidienpennichvandiervrouwebracht,ende hi bat [vroeg], dat men voer haer bade [zou bidden],wantsilangheinarbeydehadghegaenvanenenkinde.Endemenantwerdedesenknapeweder,datonseVrouweonsenlievenHerevoerdervrouwenbiddenmoest,datsienengoedentijtverbeydenmoest[met vertrouwen haar tijd zou afwachten] ende dat haer God met ghenaden [goedgunstig] ontbinden moest [zou laten baren] ende si haer ghesunde [gezondheid] behouden moest ende dat kint sijn kerstenheit [doopsel] ghecrighen moest. Ende doen die knape tehuus quam,doenhaddievrouweenensconenjonghensoenenwaskerstenghedaen [was hij gedoopt]. Endediesoenwartopdierselveruurengheboren,doendienknaeptenBoschvoerOnserSoeterVrouwensijnofferhandedede.Endetierstdoen[zodra] die vrouwe te kercken was ghegaen [haar kerkgang weer had gedaan en dus hersteld was],doenquamdievrouweopdenvoers(egde)dachtotTsertoghenboschvordenbeeltMarienendeheeft haer bedevart ende eersame offerhande ghedaen. Ende si heeft Gode ghedanct ende sierelieverMoedervandergrotergracieendeghenade,diehaerghescietes.
29 Van Vilsteren 2014 in prep.
39,40.ZwolsedubbelestuiverenGeldersebezemstuiver.
31
Een Zwolse dubbele stuiver uit 1672-79 en een Gelderse bezemstuiver (1640), beiden van zilver, sluiten de rij betaalmunten. Een tussen 1700 en 1727 in Neu-renberg vervaardigde rekenpenning met de afbeelding van de Franse koning Lodewijk XIV diende alleen als rekenmunt.
7.2 knopenMet name in de kerk zelf zijn redelijk wat laat-16e en 17e-eeuwse knopen ge-vonden. De meeste daarvan zijn kleine messing knopen met staaf- en gegoten ringogen. Eén exemplaar is van lood. De decoratie op deze knopen bestaat uit min of meer florale motieven (bv. rozen) of vertikale groeven. Deze knopen zijn planoconvex tot puntig.
7.3 GespenSlechts drie gespen werden gevonden, alle in de kerk. De eerste is een vlindervormig uiteinde van een beslagplaat je van een 18e-eeuwse gesp. De tweede is een grote 17e-eeuwse gesp met middenstijl (oorspr. 66 x 40 mm).30 Van het derde exemplaar is zowel een dubbele gespplaat (30 x 7 mm) als een deel van de bijbehorende kleine, recht-hoekige gesp bewaard. Een vergelijkbaar exemplaar is in Hoorn afkomstig uit een goed gedateerde context: 1310-1350.31 Daarmee valt hij in de begintijd van het gasthuis.
7.4 RiemtongEen klein hartvormig beslagstukje is te duiden als riemtong. Deze vorm kwam algemeen voor en is in andere opgravingen wel gevonden op het uit-einde van smalle riemen. Een exemplaar uit Am-sterdam is scherp gedateerd in het laatste kwart van de 16e eeuw.32
30 Vgl. Hasselt, Lenting & Van Westing 1993, 413.31 Schrickx 2006, 114.32 Willemsen 2009, 71.
41-45.Diverseknopen.Hetlaatsteexemplaarisvanlood,derestisvanmessing.
46.Deelvaneen17e-eeuwse gesp.
47.Laat16e-eeuwseriemtong.
32
7.5 VingerhoedTot de metaalvondsten die ín de kerk werden gedaan hoort ook een vingerhoed van 20 mm hoog. Het gaat om een gegoten exemplaar met groef onder de top en putjes in rijen. Dergelijke vingerhoeden werden ge-produceerd in de 17e en 18e eeuw.33
7.6 Siernagels en knoppenIn de kerk werden relatief veel siernagels gevonden in de meest uiteenlopende vormen. Het is natuurlijk niet meer na te gaan waarop deze siernagels beves-tigd hebben gezeten. Te denken valt aan meubels, maar gezien de context is een andere toepassing misschien voor de hand liggender. Van de 17e tot vroege 19e eeuw werden soms de initialen van de overledene, sterfdata of spreuken in sier-nagels in de kisten geslagen.34
Een rijk versierd rond messing beslagstuk dateert vermoedelijk uit de 16e eeuw.35 Van een achtkantige bronzen knop van 38 mm en een diameter van 20 mm uit de kerk is de toepassing niet bekend. De datering ligt in de 17e of 18e eeuw.
7.7 Handvat van doodskistNaast skelet V57 werd een ijzeren greep van een doodskist gevonden. De totale lengte ervan is 27,5 cm. Aan één zijde is nog een afgebroken draaioog aanwezig.Vermoedelijk gaat het om een 18e-eeuws handvat. De naast gelegen schedel is in ieder geval niet middeleeuws gezien de kleipijp-slijtage op de tanden.
33 Langedijk & Boon, 1999, 76-79.34 Bitter 2002, 142-143.35 Vgl. Hasselt et al. 1993, 424 afb. 88.
48.Vingerhoed.
49-53.Diversesierspijkers,bronzenknopenijzerengreepvaneendoodskist.
33
7.8 KogelsIn totaal werden drie bolle loden kogels gevonden: twee musketkogels en een pistoolkogel. De laatste is interessant omdat het om een halffabrikaat met een gietprop gaat. Dit betekent dat hij misschien wel in de de kerk gegoten is, bij-voorbeeld tijdens de periode 1572-1672, toen het gebouw waarschijnlijk geen kerkelijke functie had.
35
8 Menselijk botmateriaal
8.1 Inleiding van het osteologische onderzoekHet onderhavige osteologische onderzoek is uitgevoerd door Aestimatica36 in opdracht van de Gestichten van Weldadigheid te Doesburg, de eigenaar van de Gasthuiskerk te Doesburg. Dit specialistische onderzoek aan dierlijk en men-selijk botmateriaal is een deelonderzoek van de uitwerking van de in decem-ber 2013 en januari 2014 uitgevoerde archeologische begeleiding van bouw-werkzaamheden aan de Gasthuiskerk te Doesburg. De bouwwerkzaamheden werden uitgevoerd ten behoeve van de herontwikkeling van deze kerk tot een cultureel centrum. Bij het ontwerp werd niet alleen rekening gehouden met de kerk als historisch gebouw, maar ook als bodemarchief. Daardoor was de ingreep beperkt en daardoor is de archeologische steekproef ook beperkt en niet noodzakelijkerwijs representatief voor het gehele bodemarchief in en bij de Gasthuiskerk. Desondanks heeft het veldwerk goede en deels onverwachte archeologische resultaten opgeleverd.Het specialistisch onderzochte botmateriaal werd zowel buiten als binnen de Gasthuiskerk verzameld. Dit botmateriaal betrof hoofdzakelijk menselijk bot-materiaal. Aangezien het veldonderzoek slechts een archeologische begeleiding van bouwwerkzaamheden betrof, werd niet meer van het bodemarchief on-derzocht dan door deze bouwwerkzaamheden werd verstoord en is het verza-melde botmateriaal vermoedelijk slechts een beperkte selectie van hetgeen het bodemarchief van de Gasthuiskerk in zich bergt. Dit betekent dat botmateriaal dat is geassocieerd met het verzamelde en onderzochte materiaal zich nog in situ op de vindplaats kan bevinden. In het geval van enkele graven die door de werkzaamheden werden aangesneden, werd echter de grafinhoud wel volledig geborgen om de integriteit van de skeletten te waarborgen en omdat anders het achtergebleven deel van het skelet door de verdere bouwwerkzaamheden ge-vaar zou hebben gelopen. Een uitzondering daarop vormde spoor 56 / vondst-nummer 55, waarvan door de ligging tegen en in het profiel van de bouwput slechts een deel van het skeletmateriaal werd bedreigd en verzameld, terwijl het wel compleet verzamelen een uitbreiding van het oppervlak van de bouwput zou hebben vereist en daardoor in onnodige aantasting van het bodemarchief zou hebben geresulteerd.Behalve menselijk skeletmateriaal werd ook een beperkte hoeveelheid dierlijk botmateriaal aangetroffen en verzameld. Van het opgegraven en verzamelde botmateriaal werd geen selectie gemaakt. Al het verzamelde dierlijke en men-selijk botmateriaal is specialistisch onderzocht. De reikwijdte van de analyses was echter afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen die voortkwamen uit de conservering, de compleetheid en de context.De vondsten zijn alle eerst individueel bekeken om deze te scheiden in dierlijk en menselijk botmateriaal. Vervolgens zijn de vondsten van beide vondstcatego-rieën afzonderlijk verder onderzocht en afzonderlijk gerapporteerd binnen het onderhavige rapport. Voor zover het relevant was, zijn de conclusies over het dierlijk botmateriaal verwerkt in de conclusies over het menselijk botmateriaal.
36 Aestimatica dankt Michel Groothedde, Bert Fermin, Frits Laarman, Ben Krause-Kyora, Bernd Thier, Steffen Baetsen en Marrie Tensen.
36
Het menselijke skeletmateriaal is afkomstig van begravingen in en buiten de Gasthuiskerk in Doesburg, wat, zoals de naam al zegt, een kerk bij een gast-huis is. Gasthuizen waren voorlopers van de ziekenhuizen, komen voor vanaf de middeleeuwen en werden aanvankelijk opgericht en bedreven door kerkelijke instellingen. Het is derhalve aannemelijk dat overleden patiënten en mogelijk geestelijken een belangrijk deel van de begravenen zullen vormen.Het menselijke skeletmateriaal is afkomstig uit drie werkputten (Voor de lig-ging van de graven zie hoofdstuk 6). Werkput 1 ligt aan de noordzijde buiten de kerk en omvat het areaal van de na de reformatie gesloopte noordvleugel van de Gasthuiskerk. In werkput 1 werd één graf met twee individuen aangetrof-fen (S30). Werkput 2 ligt aan de oostzijde buiten de kerk, achter het koor. In werkput 2 werden drie graven en een knekelkuil onderzocht (S56, S60, S61 en S50 respectievelijk). Werkput 3 betreft de binnenruimte van de Gasthuiskerk, maar daar werden geen intacte graven aangetroffen. Wel werd binnen de kerk een aanzienlijke hoeveelheid los menselijk botmateriaal aangetroffen dat niet aan specifieke begravingen kan worden toegewezen.Het onderzoek past binnen het kader van hoofdstuk 10 / §2.3 “Fysische antro-pologie: biologie van mens en cultuur” van de Nationale Onderzoeksagenda Ar-cheologie (NOaA)37 en sluit aan bij kennisthema “De stad in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd”, dat is hoofdstuk 24 van de NOaA.38
8.2 VraagstellingenHet onderzoek van het menselijke botmateriaal is uitgevoerd op basis van de volgende vraagstellingen:39
Algemeen:-Watishetgeslacht?-Watisdeleeftijdbijoverlijden?-Watisdelichaamslengte?-Welkepathologieënzijnaanwezig?
Daarnaast zijn enkele aanvullende vragen voor specifieke sporen geformuleerd:
Spoor 50 (Knekelkuil):-Hoeveelindividuenzijnaanwezig?
Spoor 56 (Half opgegraven skelet)-Welkelossebottenvandeaanleghorenbijditskelet?-HoortéénvandeschedelsuitknekelkuilS50bijditskeletdathethoofdmist?
Spoor 30:S30:Grotereskelet:Isaanbekkentezienofereenkindisgebaard?S30:Kleinereskelet:Issprakevaneenvoldragenkind?S30:Zijnvergelijkbaresituatiesvanditsoortdubbelgravenbekendindeliteratuur?
37 Cavallo et al. 2006.38 Bitter et al. 2006.39 Fermin 2013. Fermin 2013.
37
Spoor 30, ten aanzien van het DNA-onderzoek aan beide individuen:-Watishetgeslacht?-Issprakevanverwantschaptussenbeideindividuen?-Watisdeaardvaneeneventueleverwantschap?
8.3 Methoden en techniekenDe skeletten zijn bij het veldonderzoek blootgelegd, ingemeten, getekend en gefotografeerd. De lichaamslengte in situ is niet gemeten. De skeletten zijn als geheel geborgen, waarbij de elementengroepen niet afzonderlijk zijn verza-meld. Het botmateriaal is gewassen bij de gemeentelijke archeologische dienst van Zutphen. De specialistische uitwerking van het botmateriaal is uitgevoerd door Aestimatica (Hengelo Ov.).Het hier gerapporteerde specialistische onderzoek is uitgevoerd conform pro-tocol 4006 van KNA3.3.40 Daarvoor is een specialistisch Plan van Aanpak opge-steld overeenkomstig specificatie SP01 van KNA3.3.41 De uitkomsten van het specialistische onderzoek zijn vastgelegd in deze specialistische rapportage vol-gens specificatie SP02 van KNA3.3.42 Het onderzoek vond plaats op basis van de richtlijnen en criteria van de WEA43 en had het Handboek ROB44-specificaties als uitgangspunt.45
In de tekst zijn de meest gangbare Nederlandse termen gebruikt waar dit de leesbaarheid bevordert zonder de nauwkeurigheid van formulering te vermin-deren en verwarring normaliter is uitgesloten. Veelal betreft het dan de meest bekende elementen of groepen elementen. In alle andere gevallen zijn de La-tijnse termen volgens ‘Sobotta’46 en ‘Van der Klaauw en Van Oordt’s’ 47 gehan-teerd. Verder is achterin een bijlage opgenomen met de Nederlandse termen of een beknopte uitleg van in de tekst gebruikte termen.
Voor de determinatie van de elementen en verdere bepalingen en analyses is gebruik gemaakt van de faciliteiten en de vergelijkingscollectie van het archeo-zoölogisch laboratorium van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), die onder het beheer staat van osteologisch specialist drs. F.J. Laarman. Als basisliteratuur bij het onderzoek werden diverse standaardwerken gebruikt, waaronder Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998; Brothwell 1981; Buikstra & Ubelaker 1994; Ortner & Putschar 1981; Putz & Pabst 2000; Schaefer et al. 2009; WEA 1980; White et al. 2012; White & Folkens 2005. Voor een duidelijke en uitgebreidere uitleg van de methoden en technieken voor geslachtsbepaling, leeftijdsbepaling, anatomische variatie en pathologieën zie Baetsen 2001 en Cle-vis & Constandse-Westermann 1992.In geval van aangegeven methoden, technieken en uitkomsten die niet op boven-staande basisliteratuur is gebaseerd, wordt verwezen naar specifieke publicaties.
40 SIKB 2013.41 Aestimatica 2014.42 SIKB 2013.43 Workshop of European Anthropologists,1980.44 Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.45 Brinkkemper et al. 1998, 4.4.10.3.46 Putz & Pabst 2000.47 Van der Klaauw et al.1993.
38
Het botmateriaal is beschreven en geanalyseerd per spoor en dan per vondst-nummer. Spoornummers worden aangeduid met een hoofdletter S en een volgnummer, bijvoorbeeld S30 is spoor 30. Vondstnummers worden aangeduid met de hoofdletter V met een volgnummer en een eventuele subindicator in de vorm van een letter. V52A is bijvoorbeeld deelset A van vondstnummer 52. In gevallen waar meerdere vondstnummers bij elkaar horen wegens associatie van de vondsten worden al de betrokken vondstnummers genoemd.Losse vondsten, met name binnen de Gasthuiskerk, zijn per vondstnummer be-schreven omdat meerdere niet-gerelateerde vondsten binnen hetzelfde spoor-nummer kunnen vallen. Spoor 79, een grote en verspreide vondstlaag binnen in de Gasthuiskerk, bevat bijvoorbeeld diverse niet geassocieerde vondstnummers.In deze rapportage is het menselijke botmateriaal met de volgende verdeling beschreven. Eerst worden de vondsten van buiten de kerk per graf c.q. spoor behandeld. Vervolgens wordt het botmateriaal van binnen de kerk per vondst-nummer behandeld, omdat de vondsten binnen de kerk in geen van de geval-len in een oorspronkelijke archeologische context werd aangetroffen, maar post-depositioneel één of zelfs meerdere keren in de loop der geschiedenis zijn verplaatst. Bij het materiaal binnen de kerk wordt desalniettemin bijzondere aandacht besteed aan min of meer complete schedels.Gezien de bijzondere aard van de vindplaats, een begraafplaats van een gasthuis in plaats van een regulier kerkhof, zijn van (deels) complete skeletten, geasso-cieerde vondstcomplexen en schedels vrij uitgebreide beschrijvingen gemaakt in combinatie met foto’s, in plaats van formulieren, om zo herinterpretatie en het maken van vergelijkingen met vondsten van andere vindplaatsen te vereen-voudigen. Bij het onderzoek is gekeken naar toestand en tafonomische veran-deringen van het botmateriaal, geslacht, leeftijd, anatomische variatie, patho-logieën en verdere bijzonderheden. Van schedels zijn waar mogelijk metingen uitgevoerd om de primaire schedelindices te berekenen om de beschrijvingen te ondersteunen en het beeld aan te vullen (tabel 1).
Index Schedelindex Bovengelaatsindex Gnathische indexFormule (B*100)/L= (GH*100)/J= (GL*100)/LB=
<65 ultradolichocraan65-69,99 hyperdolichocraan70-74,99 dolichocraan <50,00 euryeen <97,99 orthognaath
meso- 75-79,99mesocraan 50,00-54,99meseen 98,00-102,99mesognaath80-84,99 brachycraan >54,99 lepteen >103,00 prognaath85-89,99 hyperbrachycraan>89,99 ultrabrachycraan
Tabel 1: Formules en categorieën van schedelindices: B=maximale breedte (tussen beide ossaparietale haaks op het sagittale vlak), L=maximale lengte (glabella-opistocranion), GH=bovengelaatshoogte(basion-bregma),J=jukboogbreedte(maximaal),GL=gelaatslengte(nasi-on-prosthion),LB=schedelbasislengte(basion-nasion).(Whiteetal.2012,96-97;Barge1924,666;Constandse-Westermannetal.13-15)
39
Bij metrische en non-metrische kenmerken, bijvoorbeeld de lengtebepaling of het geslacht, is uitgegaan van een Europese oorsprong van de individuen. Natuurlijk bestaat theoretisch de mogelijkheid een oorsprong van individuen van buiten Europa, maar door de kleine kans daarop vanwege de premoderne datering van het vondstmateriaal, is deze mogelijkheid buiten beschouwing ge-laten. De aanwezigheid van eventuele marges ten aanzien van metrische en non-metrische kenmerken worden aangegeven met een ±-teken. Voor de maximale lengte wordt de afkorting “ML” gebruikt.Bij de beschrijving van en verwijzing naar wervels is gebruik gemaakt van de volgende codering der wervels. De hoofdgroepen van de wervels zijn aangeduid met een letter. Deze hoofdgroepen zijn: C = cervicaal (hals), T = thoracaal (borst), L = lumbaal (lende) en S = sacraal (heiligbeen). Binnen deze hoofd-groepen worden de wervels sequentieel genummerd van superior naar inferior, dus van boven naar beneden. C2 is bijvoorbeeld de tweede halswervel vanaf het hoofd geteld, de axis of draaier.Bij de verwijzing naar vingers, tenen of elementen worden sequentiële num-mers gebruikt en gelden duim en grote teen als nummer 1, pink en kleine teen gelden als nummer 5.Bij de beschrijving van en verwijzing naar specifieke tanden wordt een codering gebruikt voor achtereenvolgens: symmetrie, (eventueel melkgebit), element en locatie. Daarbij worden de volgende afkortingen gebruikt: R = rechts, L = links, I = incisivus (snijtand), C = caninus (hoektand), P = praemolaris (pre-molaar, valse kies), M = molaris (molaar, ware kies), d = decidui (melktand). Bij het melkgebit worden de letters die de elementen aanduiden als kleine letter geschreven. De herkomst uit het bovengebit wordt aangegeven met superscript van het locatienummer, herkomst uit het ondergebit met subscript van het locatienum-mer. De locatienummering per tandsoort begint vanuit het midden, mesiaal. De Rdi1 is dus de eerste snijtand van het melkgebit in het bovengebit aan de rech-terzijde en de LP2 is de linker tweede premolaar in het permanente ondergebit.
De eerste stap bij de feitelijke uitwerking en analyse bestaat uit het beoordelen van de conserveringsgraad en fragmentatiegraad van het botmateriaal. Daarbij spelen depositie, tafonomie en andere post-depositionele processen een belang-rijke rol.Vervolgens worden de elementen of fragmenten daarvan gedetermineerd en gesorteerd. Indien mogelijk worden fragmenten dan onderling geassocieerd, in elk geval per vondstnummer en voor zover het binnen het bereik van dit on-derzoek valt binnen de dataset als geheel. In het geval van gearticuleerd aange-troffen materiaal, primair skeletten, wordt de compleetheid van de individuen bepaald.Waar mogelijk en redelijk werden aan elkaar passende fragmenten geplakt met verwijderbare lijm (UHU Hart), om zo een beter beeld van de elementen en de skeletten te verkrijgen. Zo kunnen eveneens meer metingen worden uitge-voerd. Bovendien ontstaat hierdoor een beter archeologisch beeld van de con-text en de depositionele, tafonomische en overige post-depositionele processen.
De vervolgstappen in het fysisch antropologisch onderzoek zijn in de meeste gevallen gebaseerd op visuele waarneming. Om het inherente gevaar voor sub-
40
jectiviteit van dergelijke waarnemingen, de intraobserver- en interobserver-variabiliteit, te reduceren, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gestan-daardiseerd referentiemateriaal en meervoudige waarnemingen.
De tweede stap bestaat uit het bepalen van het geslacht. Het basisprincipe hier-bij is het bestaan van verschillen tussen mannen en vrouwen betreffende bouw en morfologie, in de eerste plaats het bekken en als tweede de schedel. Bij morfologische beoordelingen worden deze verschillen in het algemeen binnen een gangbare reeks beoordeeld op een schaal met vijf categorieën. Deze cate-gorieën zijn verdeeld als: zeer vrouwelijk, vrouwelijk, neutraal, mannelijk en zeer mannelijk (–2, –1, 0, +1, +2 respectievelijk). Bij de uiteindelijke bepaling van het geslacht wordt aan kenmerken afhankelijk van de zeggingskracht van deze kenmerken een gewicht toegekend. De bouw van de wenkbrauwbogen en vooral het punt ertussen zijn bijvoorbeeld naar verhouding zwaarder wegende kenmerken van het geslacht dan de vorm en de bouw van de eronder gelegen oogkassen.Om de onvermijdelijke foutmarge die optreedt door anatomische variatie ener-zijds en de toepassing van visuele beoordelingen van non-metrische kenmerken anderzijds, wordt uitgegaan van een op anatomisch onderzoek gebaseerde set samenhangende kenmerken. Zo worden fouten en onnauwkeurigheden zoveel mogelijk vereffend. De toegekende waarden van de morfologische beoordelin-gen en de daarbij horende gewichten worden verrekend en verwerkt in een op de set kenmerken gebaseerde formule, waarbij de kenmerken naar rato worden gemiddeld. De uitkomst van deze formule, van –2 naar +2, duidt dan op het geslacht. Cijfers onder nul gelden als vrouwelijk en boven nul als mannelijk, dus van zeer vrouwelijk via neutraal naar zeer mannelijk. Maar omdat de scheiding tussen vrouwelijke en mannelijk anatomische bouw en morfologie niet absoluut is, is de zeggingskracht afhankelijk van de hoogte van de uitkomst (tabel 2).
Waarde Geslacht< –0,75 vrouw–0,74 - –0,5 vrouw?–0,5 - +0,5 indeterminabel+0,5 - +0,75 man?> +0,75 man
Tabel2:ZeggingskrachthoogtescoresgeslachtsbepalingWEA(1980).
Het meeste gewicht bij de geslachtsbeoordeling heeft de morfologie van het bekken .48 Een fundamenteel verschil tussen vrouwen en mannen is dat bij de eersten het bekken voor zwangerschap en geboorte is geëvolueerd; bij de twee-den speelt dit geen rol. Hierdoor bestaan significante en goed herkenbare ver-schillen tussen de bekkens van beide geslachten.Daarnaast kan een bepaling of indicatie van geslacht worden afgeleid van de schedel die bij mannen in het algemeen robuuster is gebouwd dan bij vrou-wen. Ook de elementen van het overige postcraniale skelet zijn bij mannen
48 WEA 1980, 517.
41
vaak robuuster. Daarbij zijn mannen statistisch groter dan vrouwen. Bij schedels wordt onder meer gekeken naar verschillen betreffende de vormen en verhou-dingen van specifieke kenmerken van de aangezichtsschedel en het schedeldak. Zo hebben mannen in het algemeen minder graciele kaken en achterhoofden, meer geprononceerde wenkbrauwbogen en schuinere voorhoofden. Maar ook de spieraanhechtingen zijn bij mannen in het algemeen meer geprononceerd. Vrouwen hebben daarentegen vaker uitstulpende hoeken van de bovenzijde van het neurocranium en een verticaler voorhoofd. Al deze kenmerken worden ech-ter gemeten op een analoge schaal waarbij geen harde grens tussen mannen en vrouwen bestaat en een individu van het ene geslacht met extreme kenmerken kan op een dergelijke schaal scoren als het andere geslacht. Geslachtsbepalin-gen van schedels hebben bovendien een grotere mate van onzekerheid dan ge-slachtsbepalingen van bekkens.Er zijn bij dit onderzoek geen metingen ter bepaling van het geslacht uitgevoerd aan femora en humeri, omdat veelal voldoende sterkere kenmerken werden vastgesteld, het voorbij ging aan de aard van het onderzoek en sprake is van onvoldoende populatieomvang voor een zinvolle toepassing van deze methode.Aan het pars petrosa van het os temporale zijn evenmin metingen uitgevoerd, hoofdzakelijk omdat veelal sterke indicatoren ter beschikking stonden en het buiten het bereik van het onderzoek viel. Daarnaast is de mate van betrouw-baarheid van deze methode nog niet sluitend bepaald .49
Een geslachtsbepaling bij kinderen op basis van morfologische karakteristieken is op grond van door de leeftijd nog ontoereikende kenmerken van het onvol-groeide skelet niet met voldoende betrouwbaarheid mogelijk en wordt bij fy-sisch antropologisch onderzoek aan skeletmateriaal normaliter niet uitgevoerd.
De derde stap is het bepalen van de leeftijd bij overlijden. Voor het zo nauw-keurig mogelijk bepalen van de leeftijd is het echter van belang dat het geslacht bekend is, omdat de stadia en de ontwikkelingsmomenten waarin specifieke leeftijdsindicatoren zich ontplooien verschillen tussen beide geslachten, met name in de pubertijd. Dit is vooral het geval bij het vergroeien van de van de diverse elementen en hun epifysen in het postcraniale skelet, een belangrijke leeftijdsindicator. Hierbij is als basis het schema van de WEA (1980) gevolgd, maar naarmate individuen jonger zijn, hebben de indicaties van Schaefer et al. (2009) toenemend zwaarder gewogen; niet alleen omdat Schaefer et al. speci-fiek is gericht op onvolwassenen, maar ook omdat deze actueler is.Het sluiten van de schedelnaden is een andere indicator van leeftijd en is vooral van belang voor volwassenen waarvan de vergroeiing van het postcraniale skelet al (grotendeels) is voltooid. De leeftijdsbepaling via vergroeiing van de sche-delnaden werd uitgevoerd met de methoden van Meindl & Lovejoy (1985) en Mann et al. (1987 & 1991). Bij deze methoden wordt verspreid over de schedel op vaste plekken via kleine stukjes van 1 cm de mate van vergroeiing c.q. slui-ting van de schedelnaden beoordeeld en genormeerd, waarna deze waarden in verschillende sets worden opgeteld. De hoogte van de uitkomst per set geeft een leeftijdsindicatie binnen een reeks leeftijdscategorieën die is gebaseerd op anatomisch onderzoek, maar kent een aanzienlijke marge (tot meer dan tien
49 Häckel et al. 2003.
42
jaar). Door uit te gaan van meerdere bepalingen en reeksen wordt de invloed van natuurlijke anatomische variatie en subjectiviteit bij de beoordeling veref-fend. Bij dit onderzoek is vooral gebruik gemaakt van de beoordelingen aan de buitenzijde van het cranium, met name bij complete crania waar eventuele be-nodigde waarnemingen aan de binnenzijde zouden moeten plaatsvinden via het foramen magnum en die daardoor lastig en derhalve onbetrouwbaarder zouden zijn. De mate van vergroeiing c.q. sluiting van de schedelnaden wordt beoor-deeld binnen een schaal van vier categorieën: 0 = geheel onvergroeid, 1 = < 50% vergroeid, 2 = > 50% maar < 95% vergroeid, 3 = geheel vergroeid en gesloten. Bij incomplete crania kan gebruik worden gemaakt van andere, vaak oudere, methoden waarbij naar de vergroeiing en sluiting van grotere delen van de schedelnaden wordt gekeken om een indicatie van de leeftijd bij overlijden te verkrijgen.50 Deze methoden zijn echter een doorlopend punt van discussie (voor een uitgebreid historisch overzicht zie Shetty 2009).Bij jonge kinderen zijn leeftijdsbepalingen op basis van het stadium van tandont-wikkeling het meest nauwkeurig. Dit wordt beoordeeld volgens het schema van de WEA (1980) dat is gebaseerd op Ubelaker (1978). Aangezien de tandontwik-keling aan het begin van de volwassenheid voltooid is, wordt vanaf die levensfase de leeftijdbepaling aan de hand van de tanden uitgevoerd door te kijken naar de toenemend slijtage van tanden naarmate de leeftijd vordert.51 De nauwkeurig-heid en betrouwbaarheid van deze methode wordt echter beperkt door ver-schillen in individuele gesteldheid, de individuele ontwikkeling in combinatie met verschillen ten aanzien van omgevingsfactoren en het feit dat de oorsprong van deze methode in onderzoek aan populaties van voor de middeleeuwen ligt.In het geval van kinderen kan, of moet soms, bij gebrek aan andere indicatoren, gebruik worden gemaakt van de afmetingen van botelementen, vaak de lengte van diafysen van pijpbeenderen. Deze afmetingen worden dan vergeleken met een op anatomisch onderzoek gebaseerde reeks aan leeftijden gekoppelde afme-tingen.52 Ook hier is de natuurlijke anatomische variatie een beperkende factor.Verder bestaan diverse andere methoden ter beoordeling van de leeftijd bij overlijden.53 Voorbeelden hiervan zijn de veranderingen van de facies symphy-sialis van het os pubis en de facies auricularis van het os ilium naarmate men ouder wordt, of de met leeftijd toenemende verbening van het kraakbeen aan de distale ribuiteinden. Deze laatste methoden zijn echter alleen geschikt voor volwassenen en door de natuurlijke anatomische variatie en de soms lastige be-oordelingen zijn deze niet altijd even nauwkeurig en eenduidig als andere bo-venstaande methoden.54
Aangezien waar nodig in het algemeen voldoende kenmerken aanwezig bleken voor leeftijdbepalingen en om het botmateriaal niet onnodig te beschadigen, is besloten om niet in het botmateriaal te zagen voor het bepalen van de leeftijd via de toestand van het spongiosa in de femora en de humeri aan de proximale zijden.
50 Vallois 1937; Rösing 1977.51 Brothwell 1981, 72; Bouts et al. in: Clevis & Constandse-Westermann 1992, 109.52 Schaefer et al. 2009.53 White et al. 2012, hoofdstuk 18.54 San Millán et al. 2012; Fleischman 2013; Bednarek et al. 2009.
43
Ter bepaling van geslacht en leeftijd zijn bij voorkeur meerdere methoden naast elkaar gebruikt, om zo niet enkel een nauwkeuriger, maar ook een completer beeld te krijgen. In enkele gevallen is hoewel door beperkte betrouwbaarheid de zeggingskracht gering is, toch een indicatie van geslacht of leeftijd gegeven van afzonderlijke elementen als toevoeging aan de beschrijving en aanvulling van het totaalbeeld van de vindplaats.
Bij losse schedels zonder verdere postcraniale elementen en in sterkere mate bij alleen crania zonder zelfs mandibulae, hebben geslachts- en leeftijdsbepalingen slechts een beperkte betrouwbaarheid .55 Desondanks zijn gedurende dit fysisch antropologische onderzoek dergelijke bepalingen bij losse schedels en crania zo veel mogelijk toch uitgevoerd vanwege de belangrijke plaats die schedels bin-nen de onderhavige dataset en de totale archeologische steekproef innemen bij de archeologische reconstructie van de vindplaats. Dit betreft specifiek spoor 50 en de binnenruimte van de kerk (zie onder). Deze bepalingen die uitsluitend op een schedel of zelfs alleen een cranium zijn gebaseerd, dienen dus met meer marge of slechts als indicatief te worden gezien.
Ten vierde is waar mogelijk en zinvol de vermoedelijke lichaamslengte bepaald. Hoewel de lichaamslengte niet in situ is gemeten, is deze tijdens de uitwerking afgeleid van de veldtekeningen door te meten van de bovenkant van de schedel tot de onderkant van de voet(en). Daarnaast is de lichaamslengte van volwassen individuen berekend door metingen van lange pijpbeenderen te verwerken in formules die zijn gebaseerd op anatomisch onderzoek .56
Ten vijfde is het botmateriaal onderzocht op anatomische variatie, pathologie, trauma en andere anatomische bijzonderheden. Dit kan niet alleen informatie leveren over het leven en de door van individuen, maar ook inzicht bieden in de populatie en haar leefomstandigheden.Het stellen van een diagnose ten aanzien van pathologieën bij skeletmateriaal kent echter veel haken en ogen. Dat begint met de compleetheid, conservering en fragmentatie van skeletmateriaal. Voorts laat slechts een deel van ziekten en aandoeningen sporen na op het skelet. Bovendien kunnen specifieke patholo-gische kenmerken op skeletmateriaal worden veroorzaakt door verschillende ziekten en aandoeningen. Daarenboven is het herkennen en interpreteren pa-thologische kenmerken op skeletresten zo lastig dat bij blinde tests zelfs ge-trainde specialisten slechts een accuratesse bereikten van minder dan 50% !57
Vanwege het bereik van het onderzoek is de beschrijving van non-metrische kenmerken beperkt tot de meest opvallende.Ook wordt in deze fase nader gekeken naar sporen van modificatie, depositie, tafonomie en verdere post-depositionele processen.
Van de totale verzameling menselijk botmateriaal die is aangetroffen, wordt ten slotte vastgesteld wat het minimaal aantal individuen (MAI) is dat binnen de verzameling is vertegenwoordigd. Dit wordt bepaald door vast te stellen wat
55 Brothwell 1981, 108; Clevis & Constandse-Westermann 1992, 74-75.56 Trotter 1970.57 White et al. 2012, 432.
44
het aantal aantoonbaar aan afzonderlijke individuen toewijsbare elementen is. Twee linker ossa coxae van volwassen vrouwen, één schedel van een volwassen man en één tibia van een peuter geven dus een MAI van vier individuen, want geen van deze elementen kan van hetzelfde individu zijn als één van de overige drie elementen.Voor zover mogelijk wordt uiteindelijk tevens een totaalbeeld van de populatie geschetst.
Ten aanzien van een aantal specifieke onderzoeksresultaten zijn scenario’s uit-gewerkt; niet als speculatie, maar als aanzet tot discussie en vervolgonderzoek.
8.4 Resultaten
8.4.1 Spoor 30, Vondstnummer 20
V20-inleidingHet graf met de aanduiding spoor 30 werd aangetroffen in werkput 1 ten noor-den van de Gasthuiskerk. Het betreft een enkele geïsoleerde begraving aan de noordzijde van de kerk. Deze begraving heeft plaatsgevonden in een kist waar-van de aanwezigheid nog kon worden vastgesteld door achtergebleven spijkers. In dit graf bevonden zich twee individuen, een kind en een baby of dreumes. Beiden lagen in gestrekte rugligging met hoofd in het westen en voeten in het oosten. De baby bevond zich op het linker onderbeen van het oudere kind (af-beelding 54).
54.GrafS30.Hetgaatomeen(vergane)grafkistmetdaarintweekinderen,diegeplaatstisopdehoekvandegeslooptevleugelvandeGasthuiskerk.Hetjongstekindligtophetlinkeronderbeenvan het oudere kind. Op de voorgrond is de waterleiding te zien die deels de incompleetheid van de skeletten verklaart.
Het oudere individu wordt aangeduid als V20-Groot en het jongere individu als V20-Klein.Niet enkel het feit dat twee individuen gezamenlijk werden begraven in één kist
45
in een enkel graf maakt dit graf bijzonder. Ook de locatie van dit graf is bijzon-der. Terwijl de overige begravingen die bij de archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden werden gevonden zich binnen de Gasthuiskerk zelf of buiten het gebouw aan de oostkant achter het koor bevonden, werd graf S30 noordwestelijk van de kerk geïsoleerd aangetroffen in een perceel zonder enige verdere begravingen in de directe omgeving. Wat het graf eveneens uitzonder-lijk maakt, is dat de grafkuil door gemetselde funderingsresten van een gesloop-te noordvleugel van de Gasthuiskerk werd gegraven en gehakt. Ten slotte werd het graf dat op grond van de context en het vondstmateriaal wordt gedateerd rond 1700, op deze geïsoleerde locatie aangelegd in een tijd dat de Gasthuiskerk geen eigen kerkhof meer had. Dit alles suggereert dat dit graf doelbewust in een uitzonderlijke locatie werd begraven in plaats van op het reguliere kerkhof. Het wekt welhaast de indruk dat men zelfs heeft gekozen voor de verste hoek van het beschikbare areaal.
V20-GrootHet skelet van individu V20-Groot werd begraven in gestrekte rugligging in een kist. Op het linker onderbeen bevond zich een baby dan wel dreumes. Op basis van de veldtekening was de totale lichaamslengte van V20-Groot in de bodem ±115 cm.
55.SkeletV20-Groot.Delocatievandeelementenisindicatiefennietnoodzakelijkerwijsana-tomisch correct.
Het skelet van V20-Groot is grotendeels compleet. De fragmentatie van de pijp-beenderen, de onregelmatige beenderen en de delen van de ossa coxae is gering, maar de fragmentatie van de overige platte beenderen en de schedel is aanzien-lijk. De conservering van het botmateriaal is niet optimaal, vooral postcraniaal.De schedel is 50-75% compleet en alle aanwezige elementen van de schedel zijn gefragmenteerd. Het neurocranium is in lichte mate post-depositioneel ver-vormd. De grote schedelnaden zijn alle nog onvergroeid, maar de delen van de condyli occipitalis zijn wel vergroeid. Boven de linker processus zygomaticus van het os frontale en over het os zygomaticum lopen parallelle verticale be-schadigingen over het oppervlak, deels tot in het compacte beenweefsel.Het cranium mist enkele herkenbare grotere delen en een onbekend aantal klei-ne fragmenten. Door de hoge fragmentatiegraad van het cranium en de kwets-baarheid van het botmateriaal is een reconstructie met het resterende materiaal
46
niet uitgevoerd en blijft onduidelijk wat exact ontbreekt. Diverse ontbrekende onderdelen van het cranium zijn goed te identificeren. Van het schedeldak ont-breekt een deel van het os frontale boven het rechteroog, een deel van de ach-terzijde van het rechter os parietale en het deel van de os occipitale direct onder de lambda. De maxillae zijn gebroken en incompleet. Het deel van de linker maxilla tussen de linker oogkas en de neusopening is afwezig. Van de rechter maxilla is alleen het deel met de melkkiezen en de eerste permanente molaar nog herkenbaar, het deel onder de neusopening is verdwenen. Een deel van de bovenrand van het rechter os temporale en de linker processus mastoideus zijn eveneens verdwenen. Het linker os temporale is geheel gefragmenteerd. Ook van de kwetsbare interne delen van de aangezichtsschedel lijkt een aanzienlijk deel te ontbreken. Van het linker os parietale zijn geen samenhangende delen bewaard gebleven, maar resten hiervan bevinden zich ongetwijfeld tussen de vele kleine fragmenten van het neurocranium. Van de overige elementen van het cranium kunnen zich eveneens verdere delen tussen de kleine fragmenten bevinden.Vanwege de onvergroeide schedelnaden, de fragmentatie en de post-depositio-nele vervorming van het cranium waren metingen ten behoeve van schedelin-dices niet mogelijk.De mandibula is vrijwel compleet aanwezig, maar is post-depositioneel net voor de rechter eerste melkkies gebroken. Aan de buitenzijde loopt net achter de eerste permanente molaar een vraatgang van een insect. Links van de breuk is bij de rechter snijtanden een deel van het bot, met name de processus alveolaris, afwezig. Aan de onderzijde van de buitenzijde van de linkerkant van de mandi-bula bevinden zich hetzelfde soort verticale parallelle beschadigingen als op het linker os zygomaticum en links op het os frontale (zie onder).Het gebit is niet meer compleet door de post-depositionele schade en een deel van de bewaard gebleven gebitselementen is daardoor los aanwezig. De aan het levenseinde in gebruik zijnde snijtanden en de hoektanden van zowel de bo-venkaak als de onderkaak zijn post mortem verloren en deels verdwenen. Een deel daarvan werd los aangetroffen tussen het botmateriaal: twee snijtanden van het melkgebit met slijtage, één zo goed als voltooide en derhalve vermoedelijk doorgekomen permanente eerste snijtand van het bovengebit, één zo goed als volgroeide en dus vermoedelijk doorgekomen mogelijke eerste permanente snijtand van het ondergebit, één vermoedelijk nog niet doorgekomen perma-nente hoektand met een nog onvoltooide wortel, één waarschijnlijk nog niet doorgekomen vermoedelijke permanente hoektand met een ongeveer halfvol-groeide wortel en één permanente tweede molaar met nog slechts beginnende wortelgroei uit het bovengebit die nog niet zal zijn doorgekomen.Een deel van de gebitselementen is echter nog in (de resten van) de kaken aan-wezig. In het breukvlak van de mandibula is in het kaakbot al de LI2 te zien die op het punt van doorkomen staat. De melkkiezen zijn alle nog in maxillae en mandibula aanwezig en zijn aanzienlijk versleten. Het slijtagestadium daar is vergelijkbaar met Brothwell’s stadia 4-5 en het sterkste in eerste melkkiezen.58 Alle permanente eerste molaren zijn volledig doorgebroken aanwezig en heb-ben nog geen slijtage. Wel zijn op de permanente eerste molaren twee strepen
58 Brothwell 1981, 72.
47
door hypoplasie van het tandglazuur aanwezig. Bovendien bevinden zich op deze elementen minimale sporen van tandsteen. In de mandibula zijn de LM2 en de RM2 al zichtbaar door beginnende openingen in de processus alveolaris.Van het postcraniale skelet zijn alle lange beenderen onvergroeid. Het skelet mist echter de clavicula, scapula en humerus van de linkerzijde. Dit is het resul-taat van een waterleidngssleufje dat door de begraving heen is aangelegd. Van de linker ulna is alleen het distale deel van de diafyse bewaard. Van de epifysen van de linkerarm is enkel de distale epifyse van de radius nog aanwezig. De sca-pula van de rechterzijde is beschadigd en incompleet aan de onderzijde van het bladdeel. De proximale epifyse van de humerus is aanwezig, de overige epifysen van de rechterarm ontbreken. Beide handen zijn incompleet, maar wegens de jonge leeftijd en post-depositionele vermenging is amper te bepalen welke os metacarpi en phalanges met welke symmetrie nog aanwezig zijn. Dit probleem wordt verder gecompliceerd doordat de vermengde elementen van handen en voeten vanwege de nog jonge leeftijd en de conserveringstoestand niet altijd met zekerheid zijn te scheiden.Van de meeste ribben zijn fragmenten aanwezig, maar door de aanzienlijke mate van fragmentatie is moeilijk exact te zeggen wat ontbreekt en wat aanwezig is. Van het sternum is alleen het manubrium bewaard gebleven. Een aantal ribben is ontstoken geweest bij de aanhechtingspunten met de wervels. In één geval is een opening dwars door het bot ontstaan (afbeelding 56). Het lijkt op een opening voor pusafvoer, zodat in dat geval ook sprake zou zijn van infectie. Be-schadigingen aan de aanhechtingspunten kunnen betekenen dat de ribben in het proces waren om vast te groeien aan de wervels en post-depositioneel weer zijn losgebroken, maar diezelfde beschadigingen maken het lastig om dit met zeker-heid te stellen. Beschadigde oppervlakken aan de processus transversus van de wervelbogen spreken deze veronderstelling niet tegen.
Alle wervels zijn in meerdere of mindere mate aanwezig. Ongeveer de helft van de wervels is compleet, maar een beduidend deel is gefragmenteerd en in en-kele gevallen is slechts een incomplete wervelboog bewaard gebleven. De meest algemene schade zijn ontbrekende processus. Van de C1 ontbreekt de boog aan de voorzijde. Van de C2 ontbreekt de onvergroeide epifyse van de dens axis. Het wervellichaam van de C7 is ernstig aangetast door een ontsteking en botverlies. Het wervellichaam is poreus, deels ingestort en aan de voorzijde is een holte ontstaan (afbeelding 57).
56. V20-Groot, proxi-maal ribuiteinde met mogelijk kanaal voor pusafvoer.
48
De wervellichamen en wervelbogen van de thoracale wervels lijken onderling vergroeid, maar door beschadiging is dat niet duidelijk. Het wervellichaam van de T1 is poreus en deels ingestort door ontsteking en botverlies. Bij T3 t/m T10 zijn de wervelbogen en wervellichamen los van elkaar en de wervellichamen zijn in ongeveer de helft van de gevallen afwezig. De resterende delen van de losgeraakte wervellichamen vertonen tekenen van ontstekingen en botverlies. De wervellichamen zijn in meerdere of mindere mate poreus en in de wervel-lichamen zijn zowel anterior als posterior holten ontstaan. Vermoedelijk is dit ook de oorzaak voor de scheiding tussen de wervellichamen en de wervelbogen. Het is plausibel dat deze wervellichamen zijn losgeraakt of zelfs verdwenen om-dat ze zo verzwakt waren door ontstekingen dat ze sterker werden beïnvloed door de diverse tafonomische processen. Tussen T1 t/m T9 zijn de wervelbogen met de bogen van de aangrenzende wervels vastgegroeid, beginnend vanuit het facet van de articulerende processus. Bij T1/T2, T3/T4 en T5/T6/T7 zitten de wervelbogen nog aan elkaar vast (afbeelding 58). Het is evident dat deze drie clusters, T8 en T9 ook onderling samengegroeid zijn geweest en post-depositio-neel weer zijn losgebroken. T10 t/m T12 vertonen geen tekenen van onderling vastgroeien met de aangrenzende wervels. De lumbale wervels zijn grotendeels compleet en bij alle is het wervellichaam vergroeid met de wervelboog. Met name aan de wervellichamen van de lumbale wervels zijn post-depositionele beschadigingen aanwezig.
57.V20-Groot, aangetast wervellichaamvanC7,anterior.
58.V20-Groot, vergroeide wervelbogen vanT5/T6/T7,anterior.
49
Van alle onderling nog onvergroeide wervels van het sacrum zijn resten aanwe-zig, maar de vleugels van alle sacrale wervels zijn in meerdere of minder mate beschadigd en afwezig, vooral aan rechterzijde. Het lijkt alsof (enkele) sacrale wervels ook ontstoken zijn geweest, door slechte conservering is dit echter moeilijk te beoordelen. Het is goed denkbaar dat de bovengemiddeld slechte conservering van de laterale delen van het sacrum ten opzichte van de rest van het skelet juist een gevolg is van verzwakking van de sacrale elementen door ontsteking. Een os coccygis ontbreekt.
De ossa coxae zijn vrijwel compleet, maar de drie hoofddelen daarvan zijn on-derling helemaal onvergroeid. Een eventuele ontwrichting van het schaamge-wricht door een bevalling zou daardoor ook niet zichtbaar zijn (zie: Vraagstel-lingen). Voor epifysen bestaan geen aanwijzingen. De elementen zijn slechts licht post-depositioneel beschadigd, de ossa ilium het sterkst. Op een deel van de facies auricularis zijn kleine putjes aanwezig.Van de benen zijn alle lange pijpbeenderen en de epifysen daarvan aanwezig, behalve de distale epifyse van de linker tibia en de epifysen van de fibulae. Alle epifysen van deze lange beenderen zijn onvergroeid. Ook de grote trochanters van de femora zijn niet aangetroffen. Voor de kleine trochanters zijn geen aan-wijzingen. Het botweefsel van distale epifyse van de linker femur is aangetast door een ernstige ontsteking. De laterale condylus is ten gevolge van botverlies deels verdwenen aan de zijde van de fossa intercondylaris (afbeelding 59). Via een post-depositionele breuk is zichtbaar dat ook binnen de epifyse een holte is ontstaan. De proximale epifyse van de linker tibia is ook aangetast, maar in minder mate. De rechter patella is present, maar de linker patella is afwezig. De mogelijkheid bestaat dat deze linker patella eveneens was aangetast door de ern-stige ontsteking aan de knie en daardoor versterkt door decompositie en andere tafonomische processen werd beïnvloed. Op de voorzijde van de linker tibia en mogelijk ook op de rechter fibula bevinden zich vraatgangen van insecten.De talus van de rechtervoet is bewaard gebleven en heeft sporen van een ontste-king. Daarnaast is een fragment van een niet nader te duiden voetwortelbeentje bewaard gebleven dat tevens sporen van een ontsteking draagt. Wellicht zou dit een aanwijzing kunnen zijn dat dit voetwortelbeentje ook van de rechtervoet afkomstig is. Verder is van de rechtervoet de eerste phalanx van de grote teen en mogelijkerwijs het vierde os metatarsi aanwezig. Van de linkervoet is enkel het os metatarsi van de grote teen en met enige waarschijnlijkheid het derde os metatarsi identificeerbaar. Verdere elementen van de voeten, hoewel niet alle, zijn bewaard gebleven, maar vanwege de geringe leeftijd en post-depositionele
59.V20-Groot, de aangetaste linker distaleepifysevandefemur,inferior(opdefotoisan-terior boven).
50
vermenging is slecht te bepalen welke os metatarsi en phalanges met welke symmetrie nog aanwezig zijn. Dit wordt verder gecompliceerd doordat het vanwege de jonge leeftijd en de conserveringstoestand problematisch is de ver-mengde elementen handen en voeten te scheiden.
GeslachtIndividu V20-Groot is te jong om op grond van morfologie het geslacht te be-palen.
LeeftijdDe vergroeiing van de wervellichamen met de wervelbogen wijst op een leef-tijd van boven de 3-5 jaar.59 De vergroeiing van de delen van de condyli occi-pitalis geeft een leeftijd van boven de 5-7 jaar (Idem, 339). Het feit dat de ossa coxae en alle epifysen van de lange pijpbeenderen nog onvergroeid zijn, geeft een prepuberale leeftijd. De onvergroeide apex dentis van de axis/C2 betekent dat deze onvolwassene bij het overlijden jonger zal zijn geweest dan ± 12 jaar (Idem, 340). De ossa ischii en ossa pubis zijn nog onvergroeid, wat normaliter tussen 5 en 11 jaar plaats vindt.60 De diverse vergroeiingstoestanden van de ver-schillende genoemde elementen leiden gezamenlijk naar de leeftijdscategorie van een zogenaamd schoolkind, grofweg tussen 6 en 12.Binnen deze leeftijdscategorie geldt het stadium van ontwikkeling van het gebit als de beste indicator van de leeftijd. In het geval van individu V20-Groot geeft de hierboven beschreven samenstelling en ontwikkeling van het gebit een leef-tijd 7-8 jaar (± 24 maanden).61 De ontwikkelingstoestand van de voortanden en de beginnende wortelgroei van de tweede permanente molaar uit het boven-gebit wijst eerder naar 8 jaar of zelfs richting 9 jaar. De leeftijd op basis van de gebitsontwikkeling wordt onderschreven door de leeftijdsbepaling op basis van de lengte van de intacte diafysen van de lange pijpbeenderen, namelijk 6-8 jaar (zie tabel 3).
De leeftijd van individu V20-Groot wordt gesteld op ± 8 jaar.
Diafyse Lengte rechts Lengte links Leeftijd (±marge) Schaefer et al. 2009Humerus 208 mm - 7-8 jaar p.174Radius 149 mm 150 mm 6-8 jaar p. 191Femur 277 mm 283 mm 6-7 jaar p. 267Tibia 224 mm - 6-7 jaar p. 302Fibula 230 mm 231 mm 6-7 jaar p. 286
Tabel3:LeeftijdsbepalingaandehandvandegemetenlengtevandediafysendercompletelangepijpbeenderenvanV20-GrootvolgensSchaeferetal.2009
LichaamslengteVanwege de jonge leeftijd is geen lichaamslengte uitgerekend, maar wordt de totale lichaamslengte in de bodem van ± 115 cm als indicatie aangehouden.
59 Schaefer et al. 2009, 341.60 Schaefer et al. 2009, 339.61 WEA 1980, 529.
51
PathologieUit de beschrijving van de skeletresten ontstaat een beeld van een individu met meerdere pathologieën der beenderen die individueel en gezamenlijk tot ern-stige gezondheidsklachten moet hebben geleid: ontstoken en samengegroeide wervels waarvan deels de wervellichamen zijn ingestort, ontstoken en vermoe-delijk met de wervels samengegroeide proximale ribuiteinden waarbij mogelijk ook een infectie is opgetreden, een onmiskenbaar ernstig ontstoken linkerknie, een ontstoken rechtervoet en het is niet uitgesloten dat ook de andere voet ont-stoken is geweest. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat tevens het gewricht tussen het sacrum en de ossa coxae eveneens ontstoken is geweest. De alge-meenheid van ontstekingen maakt een algemeen ziektebeeld als veroorzaker van de afzonderlijke ontstekingen plausibel.De betrokkenheid van de grote gewrichten van de ledematen beperkt het aantal waarschijnlijke veroorzakers. Een veelvoorkomende aandoening die de wervel-kolom aantast en waarbij wervels aan elkaar vastgroeien is DISH (DiffuseIdio-pathicSkeletalHyperostosis), ook wel de Ziekte van Forestier, maar individu V20-Groot is in principe niet enkel te jong voor dit ziektebeeld, maar de extensieve ontstekingen, betrokkenheid van de facetgewrichten van de wervelbogen en de gewrichten van de ledematen spreken tegen DISH.62
Twee verschillende aandoeningen zijn goede kandidaten die aansluiten bij de op het botmateriaal waargenomen symptomen, specifiek het beeld van verspreide ernstige ontstekingen die grote dragende gewrichten en de wervelkolom aan-tasten.Het eerste ziektebeeld dat tenminste een deel van deze verzameling van patho-logieën van de genoemde skeletelementen kan verklaren is extrapulmonale tu-berculose, een infectieziekte. Dat wil zeggen tuberculose (TBC) waarbij aantas-ting van het lichaam door de tuberculose veroorzakende bacteriën (ook) buiten de longen plaatsvindt .63 Het tweede ziektebeeld dat aansluit bij de op het skelet achtergebleven sporen is een vorm van spondylartropathie, een categorie aan-doeningen met kenmerken van artritis van de wervelkolom waarbij ontstekin-gen kunnen optreden op de aanhechtingspunten tussen pezen c.q. ligamenten en botten. Een goede kandidaat binnen deze categorie is met name spondylitis ankylopoetica (SA) dan wel ankyloserende spondylitis, in het Nederlands: ont-stekingsproces van de wervelkolom met verstijving tot gevolg, een reumatische aandoening met verbening van kraakbeen die beter bekend is als de Ziekte van Bechterew.64 Patiënten met de Ziekte van Bechterew lijden niet alleen onder pijn en toenemende beperkingen van de beweeglijkheid door aantasting van de wervelkolom en gewrichten van de extremiteiten, maar kunnen ook worden getroffen door onder meer darmproblemen, huidklachten en oogontstekin-gen.65 De exacte aard en samenstelling van het complex van verschijnselen en klachten bij SA varieert nochtans aanzienlijk per individu.De jonge leeftijd van individu V20-Groot past goed bij het demografische beeld van patiënten met tuberculose in de beenderen, vooral de aantasting van de wervelkolom, die meestal in de vroege jeugd begint, sluit hierbij aan. Het aan-
62 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 97-99.63 Aufderheide & Rodríguez-Martín 121-141; Ortner & Putschar 1981, 141-175.64 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 102-104; Ortner & Putschar 1981, 411-415.65 Erasmus Medisch Centrum; z.j.
52
tasten van de wervellichamen correspondeert met TBC, specifiek de aanwezige holten in enkele bewaard gebleven wervellichamen van V20-Groot passen goed bij het infectieuze karakter van TBC. Het aantal getroffen wervels is echter aan de hoge kant. Bovendien zijn er geen aanwijzingen voor aantasting van de kleine pijpbeenderen zoals dat bij kinderen met TBC aan de beenderen kan voorko-men. Dat ook de wervelbogen aangetast zijn is relatief zeldzaam bij TBC, omdat deze ziekte vooral optreedt in (delen van) beenderen met veel rood beenmerg, dat in de wervellichamen rijkelijk voorhanden is, maar in de wervelbogen niet. Ook het samengroeien van de facetgewrichten van de wervelbogen past niet in het gebruikelijke beeld van TBC van het skelet.Dit laatste aspect, het samengroeien van de facetgewrichten van de wervel-bogen, past wel goed in het beeld van spondylitis ankylopoetica. V20-Groot is echter vrij jong voor het ontwikkelen van dit ziektebeeld dat vooral optreedt bij volwassenen mannen. SA bij kinderen is echter wel degelijk bekend en gedocu-menteerd, zelfs bij jongere patiënten dan V20-Groot.66 Typisch voor SA is ont-steking en uiteindelijk samengroeien van de gewrichten tussen sacrum en ossa coxae, sacroiliitis. De conservering van deze elementen bij V20-Groot maken het beoordelen hiervan helaas lastig. De facies auricularis van de ossa coxae zijn wel bewaard gebleven. Onregelmatigheden in het oppervlak daarvan zouden kunnen duiden op ontstekingen en beschadigingen van het oppervlak zouden kunnen zijn ontstaan bij het post-depositioneel weer losbreken van samenge-groeide raakvlakken, maar eenduidig is dit niet. Bovendien is in het geval van sa-croiliitis de aantasting aan het os ilium dan wel beperkt, terwijl de ontwikkeling van sacroiliitis juist aan deze zijde van het gewricht begint. Om goed te kunnen beoordelen of sprake was van sacroiliitis, is het sacrum eveneens van belang. Het sacrum van V20-Groot is echter slecht bewaard gebleven en net de nood-zakelijke laterale delen die in verbinding staan met de ossa coxae ontbreken. De slechte conservering van deze sterk diagnostische elementen zou echter juist het gevolg kunnen zijn van sacroiliitis vanwege door de ontsteking verzwakt botweefsel. De ernstig ontstoken knie past ook goed bij het ziektebeeld van SA, zeker bij jonge patiënten. De betrokkenheid van gewrichten van de extremitei-ten kan verwarring opleveren met reumatoïde artritis, een verwante aandoe-ning waarbij zelfs de wervelkolom betrokken kan raken; een typisch verschil is echter dat bij SA de betrokkenheid van de gewrichten van de extremiteiten minder algemeen c.q. beperkter is.67 Spondylitis zonder sacroiliitis waarbij uit-eindelijk toch wervels samengroeien, komt echter ook voor.68 De afwezigheid van ontstekingen aan de lumbale wervels zou een indicator kunnen zijn dat geen sprake was van sacroiliitis.69
Het totaalbeeld dat het skeletmateriaal van V20-Groot vertoont is voor geen van beide aandoeningen, TBC en SA, helemaal typisch en bepaalde aspecten pas-sen goed bij beide aandoeningen. In beide gevallen is de knie één van de eerste en ergste getroffen grote gewrichten. Betrokkenheid van de lumbale wervels is bij V20-Groot niet aangetoond, terwijl ook deze elementen bij beide ziekte-beelden vaak een belangrijke rol spelen; sterker nog bij beide aandoeningen zijn
66 Jacobs 1963; Riley et al. 1971.67 Ladd et al. 1971.68 Horst-Bruinsma 2005, 22.69 Ortner & Putschar 1981, 411.
53
de lumbale wervel vaak juist de eerst getroffen wervels. Een belangrijk verschil tussen beide ziektebeelden is dat SA geen infectieziekte is en TBC wel. De ont-stekingen van de proximale uiteinden van de ribben, met name op de plaatsen waar deze contact maakten met de wervellichamen, zou wijzen kunnen op TBC, maar aantasting van de ribben is bij SA niet ongebruikelijk. De aanwezigheid van kanalen voor pusafvoer passen echter beter bij TBC aangezien dat een infectie-ziekte is en SA niet. Botverlies van de wervellichamen en een daaruit volgende toenemende vooroverbuigende houding van de rug, angulaire kyfose, kan even-eens in beide ziektebeelden passen. De wervels waren echter te slecht bewaard om de kromming van angulaire kyfose vast te stellen. Het grote aantal betrok-ken en pathologische wervels zou daarentegen eerder op SA dan TBC kunnen wijzen. De holten in de wervellichamen lijken op ontstekingsholten bij infectie en zijn bij V20/Groot zowel anterior als posterior aanwezig. De aanwezigheid van infectie wijst op TBC, maar bij TBC bevinden de ontstekingsholten zich normaliter veeleer anterior. In het licht van de bij V20-Groot vastgestelde ver-schijnselen is een belangrijk verschil tussen beide ziektebeelden het onderling samengroeien van de facetten van de wervelbogen van afzonderlijke wervels en het waarschijnlijke onderlinge samengroeien van wervels met ribben, wat beide eerder spreekt voor SA dan TBC.Het kan echter zelfs met huidige diagnostische hulpmiddelen in sommige geval-len lastig zijn om bij nog levende individuen SA en TBC te onderscheiden.70 Dat het maken van dit onderscheid uitsluitend op basis van (incompleet) skeletma-teriaal problematisch kan zijn, is dan niet verbazingwekkend. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat V20-Groot zowel door SA als door TBC werd getroffen.71
Strepen over de schedelOver de linkerzijde van de schedel van individu V20-Groot lopen parallelle ver-ticale beschadigingen, specifiek over de processus zygomaticus van het os fron-tale, over het os zygomaticum en de mandibula (afbeeldingen AE-08a, b en c). Deze lineaire beschadigingen hebben op alle drie elementen een corresponde-
70 Huyge et al. 2011.71 Pàlfi et al. 1999.
60-62. V20-groot,linkerdeel os fronta-le,linkeroszygoma-ticum en linkerdeel van de mandibula met verticale bescha-digingen.
54
rende oriëntering en vormen een doorlopend patroon van vergelijkbare sporen van het voorhoofd tot aan de onderzijde van de onderkaak. De beschadigingen reiken op enkele plekken door het compacte beenweefsel aan het oppervlak tot in het onderliggende spongieuze beenweefsel. Ook is plaatselijk oppervlakte-materiaal naast de lijnvormige beschadigingen verdwenen. Het is opvallend dat de beschadigingen zich bevinden op vooruitstekende delen c.q. hoekvlakken van het gezicht.
Aangezien duidelijk sprake is van een beschadiging, kan een anatomische vari-atie als oorzaak worden uitgesloten. Een oorsprong in een ziekte is evenmin waarschijnlijk door de aard van de beschadigingen, het verspreidingspatroon en het regelmatige lineaire karakter.Een trauma behoort wel tot de reële mogelijkheden. Dat trauma zou dan peri mortem moeten zijn ontstaan, omdat geen aanwijzingen bestaan voor genezing. Te denken is aan tot krassen in het bot voerende parallelle snijwonden in het gezicht, die dan na de dood door de opgetreden beschadigingen van het zachte weefsel en het botoppervlak post-depositioneel tot een versterkt optreden van decompositie en andere tafonomische processen zouden hebben geleid, resulte-rend in wat we nu zien: parallelle groeven met schilferende randen. De oorzaak zou dan moeten worden gezocht in bijvoorbeeld een slag met een scherp getand voorwerp of een gebeurtenis als versleping van het lichaam waarbij het hoofd over een oppervlak met scherpe puntjes schuurt. Tegen de waarschijnlijkheid van een dergelijk trauma spreekt de lengte en de regelmaat daarvan in combi-natie met de verspreiding van de sporen van dit veronderstelde samenhangende trauma over de hele voorkant van het gezicht en vooral over een aanzienlijke curve van bij de tuber frontale tot aan de onderrand van de mandibula.Dan rest nog een uitsluitend tafonomische of andere post-depositionele oor-zaak. Ook hier maakt het regelmatige patroon en de aanzienlijke verspreiding daarvan van een directe tafonomische oorzaak via het ontbindingsproces van het lichaam zelf onwaarschijnlijk. Optreden van deze beschadigingen door een bo-demverstorende activiteit waarbij de schedel zou zijn geraakt door een scherpe hark of iets dergelijks ligt evenmin voor de hand door het feit dat deze activiteit sterk genoeg moet zijn geweest om het compacte beenweefsel aan het opper-vlak diep te beschadigen, maar daarbij dan de hele curve van het gezicht heeft moeten volgen zonder daarbij één van de getroffen schedelelementen te bre-ken. De schedel was door de bodem weliswaar platgedrukt, maar daarbij zijn de delen ook verschoven, waardoor de opgetreden gelijke oriëntering over delen zoals die aanwezig niet zo zou zijn ontstaan. Bovendien zou vermoedelijk in dat geval meer van het schedeldak zijn geraakt.Het is bekend dat de inwerking van plantenwortels lijnvormige beschadigingen aan begraven botmateriaal kunnen aanbrengen, maar het regelmatige parallelle patroon van de beschadigingen spreekt ook tegen deze oorzaak. Het gezamen-lijke patroon en de aard van de individuele sporen past evenmin bij een oorzaak via dierlijk bodemleven, bijvoorbeeld vraatsporen van roofdieren, knaagsporen van knaagdieren en vraatgangen van insekten. Vraatsporen van roofdieren zou men ook eerder verwachten op de mergrijke pijpbeenderen. Knaagdieren zijn pas geïnteresseerd in botten om de tanden bij te slijpen als het zachte weefsel al is verdwenen, wat bij een normale begrafenis pas ruime tijd na het sluiten van
55
het graf het geval is. Tevens is het verloop van de individuele sporen enerzijds net weer te grillig en anderzijds te lang voor deze twee mogelijkheden. Boven-dien past het parallelle verloop en de ruwheid van het beschadigde oppervlak en de ‘rafelige’ randen van de individuele sporen niet bij vraatgangen door insecten zoals die bijvoorbeeld op dit zelfde skelet op de linker tibia en vermoedelijk rechter fibula te zien zijn.De aangetaste delen hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze vooruitste-ken dan wel hoekvlakken vormen. Bovendien ligt bij het os frontale en het os zy-gomaticum slechts weinig zacht weefsel over het bot. Een plausibele verklaring voor het ontstaan van deze parallelle beschadigingen is de post-depositionele inwerking van een lichaamsvreemde stof. In dat geval is het waarschijnlijk dat het materiaal dat de beschadigingen heeft veroorzaakt gelijk met het lichaam in het graf zal zijn gedeponeerd om dan tijdens de tafonomische processen in werking te treden en de parallelle sporen te produceren. Kandidaten voor een dergelijk materiaal kunnen worden gezocht in kleding en accessoires daarvan of een hoofd- dan wel gezichtbedekking, uitrusting van de doodskist en de doods-kist zelf. Het is veelzeggend dat de beschadigingen op de meest vooruitstekende delen van de schedel zijn opgetreden, waardoor een plastisch maar eerder min-der dan meer flexibel materiaal in beeld komt. Het skelet en de schedel lagen op de rug, wat betekent dat de oorzaak van de beschadigingen van boven zal zijn gekomen. Het individu lag in een doodskist, waarvan de aanwezigheid is aange-toond door de overgebleven spijkers. Het is daarmee voorstelbaar dat het mate-riaal dat de lineaire beschadigingen heeft veroorzaakt het hout van de doodskist is, specifiek de deksel; vooral als dat hout zacht is geworden door verrotting. Het patroon van parallelle lijnen zou dan de nerfstructuur kunnen weergeven. Hout is een materiaal dat zeker bot kan aantasten; direct als het een naaldhout betreft met veel zuren in de hars of indirect door een schimmel of bijtend im-pregneermiddel. Aangezien dit graf een geïsoleerde en afwijkende begraving betreft buiten het reguliere kerkhof, is het niet ondenkbaar dat deze kist werd gemaakt van een niet regulier materiaal dat voorhanden was, bijvoorbeeld heel vers naaldhout of hergebruikt sloophout.Een denkbaar scenario is het volgende: tijdens het complex van tafonomische processen verzwakt de deksel van de doodskist en zakt onder druk van het bo-vengelegen bodemmateriaal in de lege ruimte. Het verzwakte en doorgezakte hout is vervolgens op het onbeklede hoofd terecht gekomen. Daar raakte het de curve van de hoofd volgend de hoger gelegen hoekvlakken van de schedel, waar door het gewicht van het sediment contact onder druk tot stand kwam. Compenserende verzakking van de onderzijde van de doodskist tijdens de nazak was slechts beperkt mogelijk omdat de grafkuil tot in een muurrest was gegra-ven en uitgehakt.Uiteraard is dit alles slechts één mogelijk scenario ter verklaring van de sporen op het linkerdeel van het gezicht van V20-Groot en zijn andere scenario’s mo-gelijk.
56
V20-Klein Dit skelet van een baby of dreumes werd in gestrekte rugligging aangetroffen op het linker onderbeen van V20-Groot.
V20-Klein betreft een incompleet skelet van een baby of dreumes waarvan het grootste deel van het onderlijf ontbreekt. De kwetsbare elementen als schedel en ribben zijn sterker gefragmenteerd dan de pijpbeenderen. De conservering van het botmateriaal is matig. Vooral het botmateriaal van het postcraniale skelet is aangetast. De onderdelen van het cranium lijken overwegend aanwezig, maar zijn aanzienlijk gefragmenteerd. Vanwege de toestand van het botmateriaal en de kwetsbaarheid wegens de nog zeer jonge leeftijd van het individu bleek een reconstructie van het cranium niet realistisch en wenselijk. Daardoor is niet exact te bepalen hoeveel en wat van het cranium ontbreekt. Het pars basilaris van het os occipitale en beide partes petrosa van de ossa temporale zijn aan-wezig. Van de maxilla en de kwetsbare interne delen van de aangezichtsschedel lijken niet of nauwelijks resten aanwezig te zijn. De mandibula is slechts deels aanwezig. Twee fragmenten van het centrale deel met het mentum en een deel van de linker ramus zijn herkenbaar.Tussen de skeletresten waren tien gebitselementen los aanwezig. Dit zijn vier snijtanden met bijna complete wortels, twee bredere (waarschijnlijk Ldi1 en Rdi1 uit bovengebit) en twee smallere snijtanden. Verder is één hoektand aan-wezig waarvan de wortelontwikkeling al herkenbaar is begonnen en die gezien de ontwikkeling van de mandibula bezig was met doorkomen. Ten slotte werden vijf kiezen aangetroffen, twee melkkiezen met al goed in ontwikkeling zijnde wortels (vermoedelijk eerste molaren, gezien de morfologie één uit het boven-gebit en één uit het ondergebit), twee melkkiezen met beginnende wortelvor-ming (waarschijnlijk tweede melkkiezen) en één tandkapsel (vermoedelijk van een permanente eerste molaar).Beide claviculae zijn ongeveer voor de helft aan de laterale zijde bewaard ge-bleven. Beide scapulae zijn incompleet aanwezig, met vooral schade aan het uiteinde van het kwetsbare bladdeel. De humeri zijn beide als diafyse vertegen-
63.SkeletV20-Klein,delocatievandeelementenisindicatiefennietnoodzakelijkerwijsanato-misch correct.
57
woordigd en hebben slechts lichte schade. Over de rechter humerus loopt een vraatgang van een insect. Van de linker ulna ontbreekt proximaal een deel. De rechter ulna is aan het distale uiteinde incompleet. De linker radius is afwezig. De rechter radius is gebroken en mist klein deel van de diafyse. Van de handen zijn alleen twee complete os metacarpi en een deel van een derde os metacarpi, drie eerste of tweede phalanges en één derde phalanx bewaard gebleven.Alle soorten wervels lijken tussen de resten vertegenwoordigd te zijn. Er zijn tien wervellichamen en 39 fragmenten van wervelbogen bewaard gebleven. Van de atlas zijn in elk geval fragmenten aanwezig. Eén van de wervelboogfragmen-ten lijkt van een sacrale wervel afkomstig te zijn. Van beide zijden van de borst-kas zijn resten van ribben aanwezig. Alle bewaard gebleven ribben zijn echter gebroken en, op één mogelijke uitzondering na, incompleet.Van het onderlichaam zijn beide ossa ilium aanwezig. De rest, met uitzondering van de hierboven genoemde mogelijke sacrale wervel, ontbreekt. Met name het linker os ilium heeft enige schade.
GeslachtIndividu V20-Klein is te jong om op grond van morfologie het geslacht te be-palen.
LeeftijdDe resterende lengte van de slechts lichtbeschadigde humeri is links 90 mm en rechts 85 mm. In onbeschadigde toestand zullen ze een fractie langer zijn geweest. Op basis van de resterende lengte de humeri kan worden gesteld dat individu V20-Klein in elk geval ouder zal zijn geweest dan zes maanden en ver-moedelijk tegen of rond een jaar oud was.72 Volgens het schema voor gebitsont-wikkeling van de WEA (1980) was dit individu net iets ouder dan een jaar (± 4 maanden), gezien de bijna complete vorming van wortels bij de snijtanden, het doorkomen van hoektand, de gevorderde ontwikkeling van de wortels van de eerste melkkiezen en de aanwezigheid van een al gevorderd ontwikkelde tand-kapsel van een permanente eerste molaar.De leeftijd van overlijden van individu V20-Klein wordt gesteld op ± 1 jaar.
Op het skeletmateriaal van V20-Klein werden geen herkenbare pathologieën waargenomen.
aDNATen behoeve van het hieronder beschreven aDNA-onderzoek, dat wil zeggen ancient DNA, werden van beide individuen, V20-Groot en V20-Klein, elk twee gebitselementen geselecteerd.Van individu V20-Groot werden de twee intacte permanente eerste molaren, de LM1 en de RM1, uit de fragmenten van de maxillae geselecteerd. Beide tanden behoren door de directe associatie met de maxilla met zekerheid tot individu V20-Groot. Bovendien bevonden ze zich aan de al beschadigde uiteinden van de processus alveolaris en konden daardoor eenvoudig en zonder veel extra
72 Schaefer et al., 174.
58
schade aan te richten worden uitgetrokken. Daarenboven zijn deze volgroeide tandelementen zeer geschikt voor DNA-analyse omdat ze normaliter ruim vol-doende bruikbaar materiaal bevatten dat door de volgroeide ontwikkeling van de tanden is afgesloten voor verontreiniging met ander DNA.Van V20-Klein werden tanden geselecteerd die post-depositioneel al los waren geraakt van de kaak. Gezien het feit dat de geselecteerde tanden zich tussen het afzonderlijk verzamelde skeletmateriaal van V20-Klein bevonden, de tanden ten aanzien van het type en het ontwikkelingsstadium duidelijk bij de leeftijd van V20-Klein passen, geen aanwijzingen bestaan voor elementen van een derde individu in graf S30 en ook geen aanwijzingen bestaan voor enige andere begra-ving of zelfs maar los menselijk botmateriaal nabij dit graf, mag met aan zeker-heid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat het geselecteerde tandmateriaal bij individu V20-Klein hoort. De selecteerde elementen betreffen twee melkkiezen, gezien de morfologie van beide elementen één eerste molaar uit het bovengebit (dm1) en één eerste molaar uit het ondergebit (dm1).
De onderzoeksvragen voor het aDNA-onderzoek van V20-Groot en V20-Klein zijn:Watishetgeslachtvanbeideindividuen?Issprakevanverwantschaptussenbeideindividuen?Watisdeaardvaneeneventueleverwantschap?
Het aDNA-onderzoek is uitgevoerd door Dr. Ben Krause-Kyora van het Insti-tutfürKlinischeMolekularbiologie (IKMB) van de Christian-Albrechts-Universität te Kiel (Duitsland) in het speciale aDNA-laboratorium van het UniversitätklinikumSchleswig-Holstein, ook te Kiel.73
Aangezien onderzoek aan DNA bijzonder gevoelig is voor verontreiniging met ander DNA, bijvoorbeeld van bodemleven of archeologen, moeten de te on-derzoeken objecten eerst uitgebreid worden gereinigd door onderzoekers in speciale kleding in een schone ruimte met schone lucht en schone middelen. Daarbij wordt al het aanwezige ‘vreemde’ DNA van de buitenzijde van het ob-ject verwijderd of geneutraliseerd. Als het object, in dit geval een tand, dan is ontdaan van alle verontreinigingen wordt het object geopend om een zuiver monster binnen uit het object te nemen. In het geval van de tanden van de beide individuen in S30/V20 werden deze doorgezaagd om het dentine middenin de tand te kunnen bemonsteren. Deze monsters worden vervolgens nogmaals gereinigd om verontreiniging uit te sluiten, gedroogd en ten slotte vermalen. Van het zo verkregen poeder wordt 50-100 mg gebruikt voor de analyse, de rest wordt opgeslagen bij -20° C voor eventueel later gebruik. Om de uiteindelijke analyse uit te kunnen voeren, wordt het geselecteerde deel van het poeder met een speciale machine opgelost, gecentrifugeerd, verder gezuiverd en opgesla-gen in een beschermende hulpvloeistof bij -20° C.Met behulp van een polymerase kettingreactie (PCR) worden specifieke delen van het DNA vermeerderd tot genoeg aanwezig is voor de analyse. Bij deze daadwerkelijke analyse wordt gebruik gemaakt van een sequentiereactie die de exacte volgorde van de nucleotiden, de bouwstenen van DNA, leesbaar maakt
73 Krause-Kyora 2014.
59
en waardoor de elementaire informatie die het erfelijke materiaal draagt toe-gankelijk wordt. De zo ontstane patronen kunnen dan worden vergeleken met referentiemateriaal in de vorm van bekende sequenties.De cellen in het menselijke lichaam hebben twee soorten DNA. Het kern DNA is het deel van het erfelijke materiaal dat zich in de celkern bevindt, aanwezig is in de 23 chromosomen die een kind van elk van beide ouders krijgt en de erfelijke eigenschappen draagt. Daarnaast heeft een cel mitochondriaal DNA of mtDNA dat zich in de mitochondriën bevindt die de energievoorziening van de cel verzorgen. Dit mtDNA is alleen van de moeder afkomstig via de eicel en daardoor heel geschikt voor onderzoek naar de afstamming en verspreiding van mensen. Daarvoor wordt het mitochondriale haplotype bepaald, dat wil zeggen een specifieke combinatie nucleotiden. De individuen kunnen dan worden inge-deeld in een mitochondriale haplogroep, dat is een groep mensen met dezelfde afstamming via de vrouwelijke lijn.Bij de individuen in graf S30, V20-Groot en V20-Klein, is onderzoek gedaan naar beide soorten DNA. Ten tijde van de publicatie van het onderhavige rap-port was echter alleen het onderzoek van het mtDNA afgerond en kan hier worden gerapporteerd. De resultaten van het nog lopende onderzoek van het kern DNA, met een focus op het geslacht en erfelijke aandoeningen, zal later elders worden gepubliceerd.
Uitslag DNA-onderzoekVan V20-Groot en V20-Klein konden de mitochondriale haplotypen worden bepaald en worden bevestigd door minstens twee afzonderlijke experimenten. V20-Groot bleek haplotype W1 te hebben en V20-Klein haplotype H1f (tabel 4).74
Tabel4.MitochondrialehaplotypendubbelgrafS30
De verschillende mitochondriale haplotypen van de twee individuen in graf S30 betekenen dat beiden individuen niet verwant waren via de vrouwelijke lijn. Het kunnen dus niet moeder en kind zijn geweest. Evenmin kunnen ze dezelfde moeder, grootmoeder of verdere directe vrouwelijk voorouders hebben gehad, want beide haplogroepen bestaan al millennia naast elkaar. Het is wel mogelijk dat beide individuen dezelfde vader hebben gehad, maar dit zou moeten blijken uit onderzoek aan het kern DNA en de aanwezigheid van een Y-chromosoom, maar dit onderzoek loopt nog.
De haplogroep H is de meest voorkomende vrouwelijke afstammingslijn in Eu-ropa. Subgroep H1 is hierbinnen de meest voorkomende subgroep en komt voor in Europa, Noord Afrika en West Azië, maar het verspreidingsgebied loopt
74 Krause-Kyora 2014; Europedia.com/genetics/.
Individu Haplotype VariatiesV20-Groot W1 73G; 119C; 189G; 195C; 204C; 207A; 214G; 227G; 263G; 315.1CV20-Klein H1f 16093C; 152C; 263G; 309.1C; 315.1C
60
tot in Centraal Azië en Siberië (afbeelding 64). Subgroep H1f waartoe V20-Klein behoort, was en is veelvoorkomend in Europa en komt tegenwoordig het meest voor in Finland.
Haplogroep W waartoe subgroep W1 van V20-Groot behoort, is minder alge-meen dan haplogroep H en komt vooral voor in Oost-Europa, de noordelijke Kaukasus, Centraal Azië, Iran en het noordwestelijke deel van het Indiase sub-continent (afbeelding 65). Deze haplogroep is in Europa nog niet aangetroffen
64.VerspreidingsgebiedvanhaplogroepenH1enH3(©Eupedia).
65.VerspreidingsgebiedvanhaplogroepW(©Eupedia).
61
in monsters van voor het neolithicum en komt pas vanaf de bronstijd vaker voor. In Europa is de hoogste frequentie waarnemingen van haplogroep W in Finland (9,5%).
Hoewel de verspreidingsgebieden van beide haplogroepen Nederland insluiten en dusdanig breed zijn dat beide individuen uit heel Europa kunnen komen, is het vermeldenswaardig dat de hoogste frequentie van haplotypen H1f en W1 binnen Europa beide in Finland is. Wellicht zou in dit kader een onderzoek naar de herkomst van deze individuen met behulp van stabiele isotopen interessant kunnen zijn.
8.4.2 Spoor 56, Vondstnummer 55 Individu V55 werd aangetroffen bij en in het linkerdeel van het zuid(oost)profiel van werkput 2 achter het koor van de Gasthuiskerk (afbeelding AE-12). Dit is gevonden nadat het graf was aangesneden bij het ontgraven bouwput en het skeletmateriaal werd vervolgens buiten de bouwput en uit het profiel verza-meld. Het verzamelde materiaal betreft echter slechts een deel van het aanwe-zige skeletmateriaal. Het resterend deel van het skeletmateriaal van V55 is in situ gelaten.
De conservering van dit botmateriaal is goed, maar een aanzienlijk deel van de botten is enigszins gefragmenteerd en incompleet. De aanwezige elementen zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de romp, de benen en de hand(en). Van het hoofd is alleen een achter de LP1 afgebroken deel van de linkerhelft van de mandibula present. Het mediale deel van de ramus is post-depositioneel beschadigd. De LP2, de LM1 en de LM2 zijn aanwezig, maar de LM3 ontbreekt en is ook niet in aanleg aanwezig. De LM3 zou ante mortem verloren kunnen zijn gegaan, maar het is goed mogelijk dat deze als anatomische variatie nooit aanwezig is geweest. Horizontaal loopt een bruine streep over de tanden die mogelijk is veroorzaakt door tandsteen, misschien in combinatie met tabak. De slijtage van de LM1 is
66.HetbotmateriaalvanskeletV55.
62
2+ en van de LM2 2.75 Alle tanden zijn aangetast door cariës, de LP2, mesiaal en lateraal licht, de LM1 occlusaal en lateraal en distaal licht. De cariës bij de LM2 is occlusaal en lateraal verder gevorderd, waarbij buccaal op de kroon ter hoogte van de bruine streep een grotere en een kleinere langwerpige caviteit (holte) is ontstaan.Het aanwezige laterale deel van een linker sleutelbeen met een sterk ontwikkeld tuberculum conoideum, het laterale deel van een vrij robuuste linker scapula, delen van de diafysen van beide radii en het nog net tekenen van vergroeiing vertonende distale deel van een rechter radius zijn aanwezig. Van de linkerhand resteren drie vergroeide os metacarpi (nrs. 3, 4 en 5), twee eerste phalanges (nrs. 3 & 4) en een derde phalanx van één der grotere vingers. Al deze elemen-ten van de linkerhand zijn geheel vergroeid.Het aanwezige manubrium is nog onvergroeid met corpus sternale, de epifysen van de incisura clavicularis zijn aan achterzijde nog vergroeiende en zijn nog niet vergroeid met de eerste rib. Verder is het sternum vertegenwoordigd door het onderste segment dat nog onvergroeid is met de processus xiphoideus en een foramen sternale heeft dat via een spleet open is naar de onderzijde (afb. 67).Verder zijn achttien ribfragmenten aanwezig die afkomstig zijn van de onderste helft van de linkerzijde der borstkas. Hiervan zijn alle aanwezige caput costae nog onvergroeid en de aanwezige facies articularis tuberculi costae vergroeiend. De wervelkolom is bijna compleet. Alleen de C1/atlas, de C2/axis en de C3 ontbreken. De C4 is slechts deels bewaard in de vorm van een fragment van de wervelboog. Verder is slechts sprake van kleine beschadigingen, met name aan de processus van de wervelbogen en in enkel geval het wervellichaam (met name L2) De processus spinosus van de C5 is gevorkt. Bij alle wervels behalve de L5 zijn de articulatievlakken van de wervellichamen nog vergroeiende. De thoracale wervels zijn in verschillende stadia van vergroeiing. De L5 heeft op-vallend zware processus transversus en de gewrichtsvlakken zijn vergroeid. De onderste thoracale wervels, T9 t/m T12, hebben op de articulatievlakken aan de onderzijde, net rechts van midden een groefvormige beschadiging vanuit cen-trum naar het foramen vertebrale, variërend van minder dan een millimeter tot
75 Brothwell 1981, 72.
67.68.Links:V55,foramensternale,anterior..Rechts:V55,sacrummethiatussacralisenasym-metrischetubercula,posterior.
63
meerdere millimeters breed en alle ongeveer een centimeter lang. Door deze kanalen is vermoedelijk materiaal uit de ruimte tussen de wervels naar buiten en in het foramen vertebrale geduwd en wordt in het algemeen hernia nuclei pulposi genoemd, hoewel het in de praktijk moeilijk blijkt om vast te stellen of het in het foramen vertebrale geduwde materiaal inderdaad het nucleus pulpo-sus is uit de binnenzijde van de tussenwervelschijf of het anulus fibrosus van de rand.76 Het sacrum heeft lichte post-depositionele beschadigingen. De wervel-lichamen van de S1 en S2 zijn nog niet onderling vergroeid en van de S4 en S5 zijn deze onderling vergroeiende. De hiatus sacralis is open tot op de S3, alwaar zich asymmetrische tubercula op de open crista sacralis mediana bevinden (af-beelding 68). Daarmee is sprake van lichte vorm van spina bifida occulta.77 De partes lateralis van het sacrum zijn onvergroeid.
Beide ossa coxae hebben post-depositioneel aanzienlijke schade opgelopen, overwegend aan het os ilium en het os pubis, en zijn incompleet. Vooral het linker os coxae mist grote delen. De epifyse van het os ilium is vergroeiende, met al vaste en nog losse delen. De tubera ischiadicum zijn vergroeiend. De facies auricularis zijn post-depositioneel beschadigd. De femora zijn vertegen-woordigd door ongeveer de distale helft van de linker femur met een vergroeide epifyse en een bijna complete rechter femur waarvan de distale metafyse en epifyse ontbreken en de proximale epifyse vergroeid is. Van de tibiae zijn alleen incomplete diafysen bewaard gebleven. De linker tibia draagt de tekenen van periostitis, ribbelig beenweefsel dat zich heeft gevormd op het botoppervlak (afbeelding 69 en 70). Deze ribbels ontstaan door reactieve botgroei, meestal bij een ‘steriele’ ontsteking van het beenvlies door overbelasting, en bevinden zich met name aan voorkant en de zijden. Het element is in het midden onre-gelmatig van vorm, vermoedelijk veroorzaakt door osteomyelitis of een weer geheelde fractuur. De rechter tibia vertoont eveneens geribbelde sporen van pe-riostitis, maar in mindere mate. Ook een fragment van de diafyse van de rechter fibula heeft aan het oppervlak in lichte mate sporen van periostitis. Ten slotte zijn van dit individu elf kleine botfragmenten overgebleven, met name stukjes van scapulae en ossa coxae.
76 Milette 2000.77 vergelijk Baetsen 2001, 53: afbeelding.
69,70.Linksdiafyselinkertibia,rechtsV55,periostitisopdelinkertibia,detailopname.
64
GeslachtDankzij de aanwezigheid van het bekken kan het geslacht van dit individu be-trouwbaar worden bepaald en wordt deze met een score van +0,95 gedeter-mineerd als mannelijk (tabel 5) (WEA 1980 en onderliggend). De verschij-ningsvorm van de overige aanwezige elementen onderschrijft dit, onder meer door het articulatievlak van het sacrum met de L5 dat duidelijk breder is dan de bovenzijden van de alae ossis sacri en de robuuste schouderpartij.
Geslachtsbepaling bekkenKenmerk Gewicht (W) Score(X) W*XSulcus praeauricularis 3 +2 +6Incisura ischiadica major 3 0 0Angulus/arcus pubis 2 +1 +2Arc composé (+1, 0, –1 ) 2 +1 +2Os coxae 2 0 0Foramen obturatum 2 +1 +2Corpus ischii 2 +2 +4Crista iliaca 1 0 0Fossa iliaca 1 +1 +1Apertura pelvis superior 1 +1 +1Totaal 19Geslachtsbepaling: ∑(W * X) / ∑W = 18 / 19 = +0.95
Tabel5:V55,geslachtsbepalingbekken.
LeeftijdDe verschillende stadia van vergroeiing van de diverse elementen bieden veel aanwijzingen voor de leeftijd.78 Bij de bepaling van de leeftijd is uitgegaan van een man. De stadia der elementen en daaruit volgend leeftijden zijn als volgt:-radius: distaal bijna helemaal vergroeid, 17-20 jaar-os metacarpi en phalanges vergroeid (16-20 jaar), ouder dan 16 jaar-wervellichamen verschillende stadia vergroeiing articulatievlakken, 16-23 jaar79 -sacrum: vergroeiing diverse delen 18-25 jaar80
-manubrium: epifysen incisura clavicularis nog vergroeiende 17-21 jaarribben: onvergroeide en vergroeiende epifysen 18-25 jaar-ossa coxae: vergroeiende epifyse van het os ilium en vergroeiende tuber ischi-adicum, 21-24 jaar-ossa coxae: ontwikkeling facies symphysialis; Todd-systeem fase I/II 18-21 jaar, Suchey-Brooks-systeem 18,5 ±2,1 jaar en 15-23 jaar in 95% bereik81 -femora: vergroeide epifysen (17-21 jaar), ouder dan 17.Hetzelfde beeld geeft de slijtage van de resterende tanden in het fragment on-derkaak 17-25 jaar.82
78 WEA 1980, 531 tenzij ander aangegeven.79 Schaeffer et al. 2009.80 Schaeffer et al. 2009, 120.81 White et al. 2012, 394-400.82 Brothwell 1981, 72.
65
De leeftijd bij overlijden van de individu V55 wordt op basis van de verschil-lende kenmerken ingeschat op ± 20 jaar, in het licht van het bekken wellicht iets ouder, begin 20.
LichaamslengteWegens ontbreken van complete grote pijpbeenderen is de lichaamlengte niet betrouwbaar te berekenen.
Variatie en pathologieHet individu had een lichte vorm van spina bifida occulta in het sacrum, een ‘open rug’. Lichte gevallen hiervan komen echter relatief vaak voor, leveren normaal gesproken geen problemen op en worden vaak zelfs pas vastgesteld bij een radiologisch onderzoek.83 Uitzonderlijker is het naar onder open, ‘geple-ten’, foramen sternale. Het is een rudiment van de scheiding tussen de twee verticale kraakbenen ‘staven’ waaruit het uiteindelijke sternum door verbening ontstaat. Hoewel V55 slechts een beperkte variant van deze afwijking heeft, kan deze anomalie gevaar opleveren voor het ondergelegen hart, bijvoorbeeld bij een behandeling met acupunctuur.84 De rughernia die aanwezig is in de onder-ste thoracale wervels, is waarschijnlijk ontstaan door overbelasting. Dat cor-respondeert met de periostitis aan beide tibiae en de rechter fibula, want deze aandoening van het beenvlies wordt gewoonlijk eveneens veroorzaakt door overbelasting via de aangehechte spieren. De linker tibia is vervormd door een genezen fractuur of osteomyelitis, een bacteriële infectie van het botweefsel of het botmerg waarbij het bot kan vervormen door reactieve botgroei. Het ma-nubrium is aan achterzijde relatief poreus, maar dat kan natuurlijke variatie zijn.
Van dit skelet bevonden delen van femora zich in situ links in een zuid(oost)profiel. De ribben en wervels in het profiel bevonden zich daar rechts van. In-dien het botmateriaal als een gearticuleerd skelet in de bodem aanwezig was, is de overledene met het hoofd naar het westen en de voeten naar het oosten begraven. Aangezien een deel van het skelet zich nog in situ bevindt en de verza-melde ribben en elementen uit de schouder afkomstig zijn uit de linkerhelft van lichaam, betekent dit dat individu V55 in gestrekte rugligging werd begraven. Theoretisch is het mogelijk dat de ontbrekende schedel zich bevindt tussen het botmateriaal van knekelkuil S50 die mogelijk bij het graven daarvan spoor 56, het graf van individu V55, zou kunnen hebben verstoord, waarna de schedel van V55 dan in de knekelkuil terecht zou kunnen zijn gekomen (zie onder: Discussie en conclusie).
Tussen het skeletmateriaal van individu V55 werd een rechterrib gevonden van een ongeveer eenjarig kind.
83 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 61.84 Fokin 2000.
66
8.4.3 Spoor 59/60
Skelet V52Skelet V52 werd in gestrekte rugligging aangetroffen, met het hoofd naar het westen en de voeten naar het oosten, in een graf in werkput 2 achter het koor (afbeelding 19-21). Op de rechterschouder lag een tweede schedel (zie hieron-der: V51A/V52/V52A/V52B). In het spoor waren geen duidelijke aanwijzin-gen voor een doodskist herkenbaar. Op basis van de veldtekening was de totale lichaamslengte in de bodem ± 165 cm.
De conservering van het botmateriaal is goed en de fragmentatiegraad is relatief gering. Het skelet inclusief schedel is vrijwel compleet. Postcraniaal zijn alle elementen aanwezig behalve de linker clavicula, enkele wervels, beide patellae en meerdere onderdelen van de handen en voeten. Vrijwel alle ribben, beide scapulae, de rechter radius, de ossa coxae, de rechter femur en de linker tibia zijn post-depositioneel gebroken. De scapulae zijn beide incompleet, met name links.
71.V52ingrafS60(insitu).
72.SkeletV52.Delocatievandeelementenisindicatiefennietnoodzakelijkerwijsanatomischcorrect.
67
De schedel is vrijwel compleet, alleen iets meer dan de onderste helft van het linker os nasale ontbreekt en de kwetsbare delen in de neusholte en oogkassen zijn beschadigd. De vomer is deels los aanwezig. Er bevindt zich een klein pun-tig uitsteeksel rechtsboven in rechter oogkas en onder de rechter oogkas bij de sutuur tussen het os zygomaticum en de maxilla zit een kleine wigvormige uit-stulping van het bot. De foramina supraorbitale van beide oogkassen zijn open, de rechter is groter. Het pterion heeft slechts een minimale schedelnaad tussen het os sphenoidale en het os parietale en is bijna een directe viersprong. De su-tura sagittalis is opvallend breed en heeft een complex verloop. Bij het bregma is een vrij groot naadbeen is aanwezig in de sutura sagittalis, direct tegen het os frontale.
Tevens is sprake van een nog bredere en complexere sutura lambdoidea met daarin meerdere vrij grote naadbenen, met name vanaf het midden van beide helften van de sutuur, met een naadbeen op de lambda en één naadbeen dat feitelijk deel is van de sutura sagittalis. Het achterhoofd heeft zware spieraan-hechtingen waardoor sprake is een lichte chignon (occipital bun).Aan de buitenzijde van de linker condylus occipitalis is sprake van lipping, dat wil zeggen een opstaande rand langs hert articulatievlak ontstaan door (over)belasting. Mogelijk is deze ontstaan door veel zwaar te tillen op de rechter-schouder waardoor hoofd vaak onder druk naar links werd gebogen.De schedelbasis is post-depositioneel vervormd langs suturen van het pars ba-silaris van het os occipitale, vooral bij het foramina lacerum. Het deel van het verhemelte dat wordt gevormd door het os palatinum is post-depositioneel vrij-wel geheel verdwenen.De schedel is brachycraan (index 80,11 (B=149 mm, L=186 mm)), net meseen (index 50,00 (GH=65 mm, J=130 mm)), en prognaath (index 104,49 (GL=93 mm, LB=89 mm)).De tanden hebben lichte hypoplasie van het tandglazuur, vooral zichtbaar in het ondergebit. Hypoplasie is duidelijk aanwezig vanaf PM1 t/m M3, maar bij M3 minder, wat er op wijst dat vooral in de kinderjaren verstoringen van de tand-ontwikkeling hebben plaatsgevonden door trauma, ziekte of gebrek. De mate van tandslijtage loopt gemiddeld van 2 tot en met 5+ en is het sterkst in de
73,74.V52,schedeldak,superior.Rechtsdetailhakspoor.
68
voortanden.85 In het bovengebit zijn de RI1 en LM1 links post mortem verloren gegaan. De maxilla is bij de wortels van de LM1 beschadigd, maar dit lijkt niet door een pathologie te zijn veroorzaakt, al is dit door beschadiging van het bot moeilijk met zekerheid vast te stellen. In de onderkaak is de LM1 ante mortem verloren en de alveolus dichtgegroeid. De RM1 is afgebroken en gesleten; alleen de mesiale wortel is nog aanwezig, de laterale wortel is post mortem verloren. De RP1 en RP2 zijn beide post mortem verloren. Er is sprake van beginnende alveolaire resorptie, mogelijk als gevolg van periodontitis. Het individu heeft gemiddelde tandsteen, vooral aan de voorzijde van het ondergebit, maar ver-moedelijk is een deel bij de vondstverwerking verloren gegaan. In het gebit is linksonder cariës aanwezig op de distale zijde van de LP2 en bij LM2 net begin-nend occlusaal in de fissurae van het kauwvlak. Dit is mogelijk ook bij de LM3 het geval in het vroegste stadium.Op het os frontale is links een genezen vermoedelijk hak- c.q. snijspoor aan-wezig. De oorspronkelijke lengte is onduidelijk, maar het resterende ‘litteken’ is nog over meerdere centimeters zichtbaar. Parallel daaraan en direct rechts daarvan is een minimaal zichtbaar mogelijk tweede genezen hak- c.q. snijspoor aanwezig. Tevens is mogelijk klein genezen hak- c.q. snijspoor aanwezig achter op rechter os parietale, maar deze is slecht zichtbaar. Er is wel een duidelijk oude en genezen deukvormig vervorming zichtbaar bij het linker tuber parieta-le die veroorzaakt kan zijn door een val of een slag. Een vergelijkbare deuk in het achterhoofd, door de onderzoekers omschreven als een genezen breuk door een stompvoorwerp, is aangetroffen bij een laatmesolithische schedel in Har-dinxveld- Giessendam.86
Daarnaast zijn hak- c.q. snijsporen aanwezig die geen tekenen van genezing ver-tonen en dus peri mortem zijn ontstaan. In de eerste plaats een ± 46 mm lang spoor van de sutura sagittalis over naadbeen bij de bregma en de sutura coro-nalis naar het os frontale (zie afbeelding 73, 74.). De gelijkmatige diepte over vrijwel de hele diepte van het spoor duidt eerder op een snijdend contact dan op een hakkend contact. De V-vorm van het spoor en de beschadigingen op de ‘schouder’ van de snede wijzen eveneens op een snijdende beweging.87 Verder bevindt zich links op het os frontale net links naast het ‘litteken’ van het genezen trauma een minimaal spoor met een lengte van ± 20 mm en een lichte versprin-ging in het verloop. Ook dit spoor heeft de verschijningsvorm van een snijspoor, wat wordt bevestigd door de verspringing in het verloop. Mogelijk bevindt zich op het os frontalis net rechts voor het bregma heel oppervlakkig zelfs nog een derde snijspoor. Alle drie sporen hebben vrijwel dezelfde oriëntering van links-voor naar rechtsachter.Net onder het tuber parietalis en de ‘oude deuk’ op het linker os parietalis is een duidelijk en diep spoor met een lengte van ± 32 mm en een diepte van minstens 6 mm diep aanwezig dat ongeveer recht van boven is aangebracht. Vanwege de locatie aan de zijkant van het schedeldak is de snede onder een schuine hoek door het bot gegaan, maar heeft het bot niet helemaal doorboord. De buitenzijde van deze diepe snede is post mortem, post-depositioneel of zelfs recent afgebroken (de lichtere kleur van het breukvlak ten opzichte van het
85 Brothwell 1981, 7286 Smits & Louwe Kooijmans 2001, 486.87 White et al., 468.
69
omringende beenweefsel wijst op het laatste). Hoewel de diepte van het spoor een hakbeweging impliceert, kan wegens het scherpe en rechte verloop van het spoor een (intensieve) snijdende beweging als oorzaak niet worden uitgesloten.Deze laatste peri mortem verwonding loopt evens vrijwel parallel met de eerst-genoemde snijsporen. De positie en het verloop van al deze sporen suggereert een oorsprong van boven. De overeenkomstige oriëntering en richting van oor-sprong ondersteunt de veronderstelling dat al deze snij- c.q. haksporen gelijk-tijdig of binnen een korte tijdspanne zijn aangebracht. Indien de sporen niet zijn veroorzaakt door een ongeval maar door een actie van een ander individu wijst de hoek van de verwondingen, uitgaande van een benadering van het individu V52 door het andere individu van voor of van achter, op rechtshandigheid. De ondiepe sporen die op het os frontale en het bregma zijn aangebracht, zouden kunnen duiden op een benadering vanaf de voorzijde.De afwezigheid van genezing suggereert dat het aanbrengen van deze sporen peri mortem heeft plaatsgevonden. De overeenkomsten tussen deze sporen im-pliceren dat hetzelfde voorwerp ze heeft aangebracht. De regelmatige, smalle en rechte groef wijst op een scherp, dun en recht snijvlak, maar ook op een voorwerp dat niet buitengewoon zwaar is geweest, omdat schokverschijnselen niet of nauwelijks aanwezig zijn en de sporen op het voorhoofd de curve van het bot volgen. Indien deze sporen zijn veroorzaakt door een werktuig of zelfs een wapen, is een groot mes of een licht zwaard een goede kandidaat.Deze peri mortem verwondingen lijken onvoldoende als directe doodsoorzaak, maar het is niet vast te stellen of meer van dergelijke hak- c.q. snijsporen in het zachte weefsel zijn aangebracht die wel tot de dood hebben geleid. De verwon-dingen aan de schedel kunnen echter wel indirect tot de dood hebben geleid door een infectie via deze verwondingen.Op achterhoofd zijn links en rechts op de sutura lambdoidea kleine ‘aankoek-sels’ met zich kruisende gestreepte afdrukken aanwezig (zie onder: Discussie en conclusie). Deze aankoeksels lijken te zijn ontstaan bij de ontbinding van het lichaam, waarbij door de ontbindingsprocessen veroorzaakte toenemende druk materaal vanuit het neurocranium via de schedelnaad naar buiten werd geduwd. De afdrukken in de aankoeksels zijn dan waarschijnlijk afkomstig van een ma-teriaal waar het hoofd op heeft gerust en waarmee het uit het neurocranium tredende materiaal in contact kwam.
Het os hyoideum is onvergroeid en de linker cornu majus ontbreekt.In de wervelkolom ontbreken C4 t/m C6. Van de C1/atlas is de linker proces-sus transversus verdwenen. T2 mist een deel van het wervellichaam. Van de T7 zijn lichaam en boog post-depositioneel losgebroken en circa de helft van het wervellichaam aan de zijde van het foramen vertebrale is verdwenen. Ongeveer helft van de thoracale en lumbale wervels heeft beschadigde processus transver-sus en/of processus spinosus.Alle wervels vertonen enige mate van tijdens het leven opgetreden slijtage, het sterkst in de T5. De C1 heeft een groef over de bovenste gewrichtsvlak-ken, wellicht een lichte vorm van de anatomische variatie tweeledigheid van de gewrichtsvlakken optreedt. De C2 heeft op het rechter articulatievlak aan de bovenzijde schade door slijtage en/of een ontsteking. Bij de C7 is rechter pro-cessus transversus kleiner dan de linker. Meerdere wervels hebben een dubbele
70
depressie in het onderste articulatievlak van het wervellichaam op de hoeken aan de zijde van het foramen vertebrale: T2 t/m T4 & T9 t/m T2 & L1 t/m L5. Bij de T6 en de T8 lijken enigszins geheelde Schmorlse noduli, ‘kleine’ hernia’s zonder kanaal naar het foramen vertebrale, aanwezig te zijn .88 In het deel van de wervelkolom in de romp zijn de wervellichamen meteen vanaf de T1 asym-metrisch, vooral in de borstkas. Aan de linker voorzijde zijn de wervellichamen afgevlakt, met name T5 t/m L1. Het wervellichaam van L1 is aan de bovenzijde nog sterk asymmetrisch, maar aan de onderzijde weer vrijwel symmetrisch. L2 t/m L5 zijn vervolgens weer vrijwel symmetrisch, maar niet helemaal.
Het sacrum is aan de rechterzijde ter hoogte van S1 en S2 post-depositioneel beschadigd. De basis ossi sacri vertoont sporen van slijtage door de articulatie met de laatste lumbale wervel. De linea transversale tussen S1 en S2 is niet he-lemaal gesloten, Aan het einde van de crista sacralis mediana bevinden zich twee bobbelige uitsteeksels (afbeelding 75). Het meest opvallende aan dit sacrum is echter aanwezigheid van een S6, een zesde sacrale wervel in plaats van de ge-bruikelijke vijf. Aangezien het bovenste deel van het sacrum volstrekt normaal is gevormd en alle lumbale wervels aanwezig zijn, is hier geen sprake van een gesacrileerde lumbale wervel, maar van een extra zesde wervel of een gesacri-leerde bovenste vertebra coccygea. Resten van een afzonderlijke os coccygis zijn niet gevonden.
Op de tweede rib links na, zijn alle ribben aangetroffen, maar van met name de bovenste ribben ontbreken kleine delen. Behalve de 11e en 12e rib links, zijn alle ribben post-depositioneel gebroken. Kleine benen haakjes bevinden zich bij het tuberculum costae van rib 5 rechts en beide 7e ribben. Rib 11 heeft rechts een genezen fractuur. Rib 12 rechts heeft een verdikking met ‘gleuf’ en daar be-vindt zich mogelijk ook een geheelde fractuur, maar dat is zonder radiologisch
88 Wilczak & Jones 2011, 61: figure 7.2b; Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 97.
75,76.V52, sacrummet extra sacralewervel, posterior.Rechts: sternummet foramen sternale,posterior.
71
onderzoek moeilijk met zekerheid te bepalen. Bij de onderste ribben is distaal de aanhechting van het kraakbeen begonnen met verbenen, met name bij de 12e ribben, herkenbaar aan verbeende uitsteeksels.Het sternum is compleet op de processus xiphoideus na (afbeelding 76). De aansluiting tussen het manubrium en het corpus sternale is enigszins schuin en lijkt tekenen van slijtage te vertonen. Het sternum heeft een foramen sternale. Ter hoogte van incisura costalis II is sprake van botverlies.
De linker clavicula ontbreekt. De rechter clavicula heeft een sterk ontwikkelde impresso ligamenti costoclavicularis, het aanhechtingspunt voor het ligament die de clavicula met de eerste rib verbindt, en daarbinnen is aan de zijde van de epifyse een geulvormig corticaal defect aanwezig. Dit komt vaak aan beide zijden voor en is het gevolg van chronische overbelasting.89
Beide scapulae zijn gebroken en incompleet. Vooral de rechter is gefragmen-teerd. Beide missen delen van het bladdeel. De linker scapula mist het acromion.De rechter humerus heeft naast de crista tuberculis minoris (een aanhechtings-punt voor twee spieren en het tussengelegen bindweefsel) aan mediale zijde een onregelmatige groef van ± 53 mm lang die vermoedelijk het gevolg is van over-belasting via een zware spieraanhechting.90 De rechter humerus is ook duide-lijke robuuster dan de linker, waarbij links de crista tuberculis minoris navenant minder ontwikkeld is dan rechts.Van de linkerhand zijn het os lunatum, os hamatum en ossa metacarpi 2 en 3, drie eerste phalanges (2, 3, 5) en de tweede phalanx van de wijsvinger aanwezig. Van de rechterhand zijn het os scaphoideum, os capitatum, os hamatum, ossa metacarpi 2 en 3, vier eerste phalanges (1, 2, 3, 5) en vier tweede phalanges (2, 3, 4, 5) aanwezig. De eerste phalanx van de rechter wijsvinger heeft een versle-ten proximaal gewrichtsvlak.
Beide ossa coxae hebben post-depositionele breuken in het os ischii en het os pubis. Beide ossa ilium hebben beschadigingen aan de randen, waarbij vooral van het rechter os ilium delen zijn verdwenen. Bij de sulci preauricularis is het bot heel iets ‘sponzig’ door enkele kleine gaatjes. De facies symphysialis hebben beschadigde en verzwakte articulatievlakken, lijken versleten en zijn mogelijk ontstoken geweest.De rechter femur is robuuster gebouwd dan de linker. Aan de rand van het caput van de rechter femur is duidelijk sprake van plaque, dat wil zeggen een platte uitgroei van botmateriaal vanuit de rand van het caput aan de voorzijde de femur.91 Aan de linker femur is in lichte mate sprake van plaque. Deze plakvor-mige botuitgroei ontstaat via systematische belasting door bijvoorbeeld veel-vuldig knielen.92 Asymmetrische plaque kan ontstaan doordat voornamelijk op één knie is geknield. De rechter femur heeft distaal op het articulatievlak van de mediale condylus eenmin of meer ovale beschadiging van ± 22 x 13 mm waar het bot is aangetast door een ontsteking (afbeelding 77).Proximaal is op de mediale condylus van de rechter tibia een verkleuring aan-
89 Vandenbruaene et al. 1999/2000, 299-300.90 Vandenbruaene et al. 1999/2000, 30091 Finnegan & Faust 1974, 7-8; White et al.2012, 252.92 Jennings et al. 2004.
72
wezig die qua locatie en formaat correspondeert met de ontstoken plek op de mediale condylus van de rechter femur en zal zijn ontstaan door dezelfde ont-steking.Beide fibulae zijn duidelijk zichtbaar licht gebogen in de richting van de tibia, maar dit lijkt een natuurlijke variatie of gevolg van het lichaamsgebruik te zijn, want de tibiae zijn wel recht. De rechter fibula is iets robuuster dan de linker.Van de linkervoet zijn de talus, calcaneus, os cuboideum, os naviculare en os metatarsi 5 aanwezig; van de rechtervoet talus, calcaneus, os cuboideum en os metatarsi 1. De rechtertalus heeft duidelijke slijtage op het articulatievlak met de calcaneus. Bij de linker talus is hiervan slechts licht sprake. Het articulatie-vlak met het os cuneiforme laterale van het rechter os cuboideum is duidelijk groter dan bij het linker equivalent, mogelijk ten gevolge van een pathologie in de rechtervoet waardoor deze voet anders werd gebruikt. De bovenste helft van het distale articulatievlak van os metatarsi 1 in de rechtervoet is beschadigd, waarschijnlijk ten gevolge van slijtage. In de linkervoet heeft het os naviculare aan de zijde naar het os cuboideum, dus midden in de voet, een ‘sponzig’ op-pervlak, wellicht ten gevolge van een ontsteking (afbeelding 78). Ontstekingen van het os naviculare kunnen ontstaan door herhaaldelijke overbelasting via de aangehechte pees van een spier aan de achterzijde van het onderbeen, de mus-culus tibialis posterior, hoofdzakelijk bij activiteiten als zwaar tillen, hardlopen of springen.
Geslacht Het algemene beeld van het bekken is mannelijk, met een hoge en smalle bek-kenholte. Het heeft een hartvormig bovenaanzicht, een smalle hoek tussen de schaambenen en een robuust mediaal aspect van de ramus ossis ischii. Het bek-ken scoort totaal +1, mannelijk; zie tabel 6(WEA 1980 en onderliggend). Dit wordt ondersteund door het os sacrum, waarvan het articulatievlak met wervel L5 beduidend breder is dan de vleugels en onderste deel van het sacrum buigt sterk naar binnen, wat tevens op een man wijst.
Geslachtsbepaling bekkenKenmerk Gewicht (W) Score(X) W*XSulcus praeauricularis 3 +1 +3Incisura ischiadica major 3 +1 +3
77,78.V52,condylivanderechterfemur,inferior(anteriorisonderopdefoto).Rechts:linkerosnavicularemetpathologie,proximaaleninferior-links.
73
Angulus/arcus pubis 2 +1 +2Arc composé (+1, 0, –1 ) 2 +1 +2Os coxae 2 +1 +2Foramen obturatum 2 0 0Corpus ischii 2 +2 +4Crista iliaca 1 +1 +1Fossa iliaca 1 0 0Apertura pelvis superior 1 +2 +2Totaal 19 19Geslachtsbepaling: ∑(W * X) / ∑W = 19 / 19 = +1
Tabel6.V52,geslachtsbepalingbekken.
De geslachtskenmerken van de schedel scoren als volgt: cranium +0,17; man-dibula +0,63; schedel totaal +0,28 (zie tabel AE-17.). Hoewel alle uitkomsten boven nul scoren en daarmee aan de mannelijke kant van de scheidslijn vallen, zijn de uitkomsten van de geslachtskenmerken van de schedel niet heel sterk. De totale schedel en het cranium afzonderlijk vallen binnen het bereik van de categorie “Indeterminabel”, maar wel boven nul. De uitkomst van alleen de mandibula valt binnen de categorie van waarschijnlijk mannelijk.
Geslacht schedelKenmerk Gewicht (W) Score(X) W*XGlabella 3 0 0Arcus superciliaris 2 0 0Tubera frontale en parietale 2 0 0Inclinatio frontale 1 +1 +1Processus mastoideus 3 0 0Reliëf planum nuchale 3 +1 +3Protuberantia occipitalis externa 2 0 0Processus zygomaticus (os temp.) 3 -1 -3Os zygomaticum 2 +1 +2Crista supramastoidea 2 0 0Margo forma orbita 1 +1 +1
∑ cranium 24 +4Mandibula (robuustheid) 3 0 0Mentum 2 +1 +2Angulus mandibulae 2 +1 +2Margo mandibulae 1 +1 +1
∑ mandibula 8 +5∑ cranium + mandibula 32 +9
Geslachtsbepaling cranium: ∑(W * X) / ∑W = 4/24 = +0,17Geslachtsbepaling mandibula: ∑(W * X) / ∑W = 5/8 = +0,63Geslachtsbepaling cranium + mandibula: ∑(W * X) / ∑W = 9/32 = +0,28
Tabel7.V52,geslachtsbepalingschedel.
74
Op grond van de morfologische kenemerken, waarbij hoofdzakelijk het bekken significant is, was individu V52 een man.
LeeftijdMet uitzondering van het os hyoideum is het postcraniale skelet geheel ver-groeid, wat betekent dat deze man ouder is dan ± 25 jaar. Het os hyoideum is echter in de praktijk vrijwel nutteloos bij leeftijdsbepaling.93 De tandslijtage wijst op een leeftijd van 25-35.94 Hoewel wegens de beschadigingen aldaar een leeftijdbepaling aan de hand van de facies symphysialis niet zinvol is, maken de nog duidelijk herkenbare resten van de typische ribbels op het oppervlak een (zeer) hoge leeftijd onwaarschijnlijk. Verbening van de sternale uiteinde van de vierde rib verschillen links en rechts enigszins, maar vallen binnen het bereik van fasen 3 t/m 5, wat verwijst naar een leeftijdsbereik van gemiddeld 25,9-38,8 jaar (bij 95% betrouwbaarheid 24,1-42,3 jaar).95 De toestand van het op-pervlak van de facies auricularis wordt volgens de methode van Lovejoy et al. toegewezen aan fase 3 of 4, wat leidt tot een leeftijdsindicatie van 30-39 jaar.96
Een andere methode voor de leeftijdsbepaling van een individu in de categorie van postcraniaal vergroeide volwassenen is de vergroeiing van de schedelna-den. Volgens de methode van Meindl & Lovejoy scoort dit individu per groep schedellocaties als volgt; schedellocaties 1-7: 39,4 jaar ±9,1 en schedellocaties 6-10: 36,2 jaar ±6,2, zie tabel 8.97 Bij de suturen in het verhemelte wijst de sutura incisiva vanwege volledige vergroeiing op een leeftijd van ouder dan 24 jaar, de vergroeiing van de sutuur naar het foramen palatinum majus geeft een leeftijd van minstens 30-34 jaar, maar vanwege het ontbreken van een deel van het os palatinum in verhemelte is verdere leeftijdsbepaling via de sutura palatina transversa onmogelijk.98 De leeftijd bij overlijden van deze man zal vermoede-lijk ± 34-40 zijn geweest.
Sluiting craniale suturenVondstnummer
Nr. Locatie 52 57 60 61 69 79 951 Midlambdoidaal 2 0 3 1 0 0 22 Lambda 1 0 3 2 2 0 33 Obelion 3 0 3 3 2 0 34 Anterior Sagittaal 1 1 3 3 1 0 25 Bregma 0 1 3 2 0 0 16 Midcoronaal 0 0 3 0 0 0 17 Pterion 1 0 0 3 0 0 28 Sphenofrontaal 1 0 0 3 0 0 19 Inferior sphenotemporaal 0 1 2 3 0 0 210 Superior sphenotemporaal 0 0 1 1 1 0 0Tabel8.Scoresvoordesluitingvancranialesuturen(Meindl&Lovejoy1985).
93 D’Souza et al. 2010.94 Brothwell 1981, 72.95 Işcan et al. 1984.96 White et al. 2012, 400-404.97 Meindl & Lovejoy 1985, 63: tabellen 7 & 6.98 Mann et al. 1987 & 1991.
75
LichaamslengteUitgaande van een man van Europese oorsprong is de berekende lichaamslengte op basis van lange pijpbeenderen ongeveer 166 cm, zie tabel 9.99
Tabel9.MetingenenlengtebepalingenV52opbasisvanmaximalelengtes.R=rechts,L=links,-waarde=gemetenlengte,-lengteisafgeleidelinchaamslengte,±=marge/standaardafwijking(Trotter1970,77:tabelXXVIII).
Variatie, pathologie en traumaHet skelet van individu V52 bezit meerdere anatomische afwijkingen en varia-ties (zie boven). Opmerkelijk zijn vooral de complexe schedelnaden met naad-benen, de asymmetrische wervellichamen, de extra sacrale wervel en het fora-men sternale.Ten aanzien van de gezondheid heeft dit individu gedurende zijn leven meerdere problemen gekend. De hypoplasie van het tandglazuur wijst op mogelijke ge-zondheidsproblemen tijdens de vroege jeugd. Daarnaast heeft deze man meer-dere lichaamsdelen gehad die werden getroffen door ontstekingen, evident in de rechterknie, de rechtervoet en de symphysis pubica. Daarnaast is sprake van botverlies in het sternum ter hoogte van incisura costalis II. Een beschadigde symphysis pubica wordt vaak gezien als een indicatie dat het individu een kind heeft gebaard waarbij het gewricht werd ontwricht. Aangezien V52 een dui-delijk mannelijk bekken heeft, is deze verklaring hier niet aan de orde. Er zijn echter ook andere situaties, bijvoorbeeld een ontsteking, waarbij de symphysis pubica beschadigd kan raken. Een ontsteking van dit gewricht zou onder andere kunnen wijzen op ochronose100, maar diagnose van deze ziekte op alleen ‘droog’ botmateriaal zoals hier is niet meer dan theoretisch.101
Het algemene beeld van het skelet toont dat het individu tijdens zijn leven zwaar is belast, specifiek af te lezen aan de linker condylus occipitalis, de wervelko-lom, de rechter clavicula, de rechter humerus, de rechterwijsvinger, de plaque aan de femurkoppen en de slijtage in beide voeten. Het is opvallend dat de rechterhelft van het lichaam de meeste gevolgen van zware belasting heeft on-dergaan. Dit maakt het aannemelijk dat het individu rechtshandig is geweest, vooral de sterkere ontwikkeling van plaque op de rechter femur is suggestief. De lipping van de linker condylus occipitalis, mogelijk door tillen op de rechter-schouder, wekt eveneens deze indruk. Deze veronderstelling van rechtshandig-
99 Trotter 1970, 77: tabel XXVIII.100 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 111-113.101 Ortner & Putschar 1981, 417.
Element Formule R-waarde R-lengte L-waarde R-lengte ±Humerus 3,08 x Hum + 70,45 30,6 cm 164,7 cm 30,3 cm 163,8 cm 4,05 cmRadius 3,78 x Rad +79,01 23,6 cm 168,2 cm 23,4 cm 167,5 cm 4,32 cmUlna 3,70 x Uln + 74,05 25,6 cm 168,8 cm 25,7 cm 169,1 cm 4,32 cmFemur 2,38 x Fem + 61,41 43,7 cm 165,4 cm 43,4 cm 164,7 cm 3,27 cmFibula 2,68 x Fib + 71,78 34,6 cm 164,5 cm 34,1 cm 163,2 cm 3,29 cmGemiddeld 166,3cm 165,7cm (3,85cm)
76
heid wordt ondersteund door de zwaarder gebouwde rechter humerus, rechter femur, rechter fibula en de slijtage en ontstekingen in het rechterbeen.Ten slotte is het skelet getekend door traumata, specifiek aan de schedel en de borstkas. Met name de traumata aan de schedel bieden aanwijzingen voor geweld of op zijn minst serieuze ongevallen en wel op twee verschillende fa-sen in het leven. De eerste fase met schedeltrauma ligt lang genoeg voor de dood dat sprake is van volledige genezing. De tweede fase met verwondingen aan het hoofd is peri mortem en is mogelijk gerelateerd aan de doodsoorzaak. Het trauma van één of twee gebroken ribben kan gelijktijdig met de genezen hoofdwonden zijn opgetreden, maar kan ook op een ander moment in het leven zijn ontstaan, wat dan een derde fase van serieuze verwonding betekent. De zware belasting van het lichaam en de minstens twee of zelfs meer verschillende momenten in het leven met trauma, waarvan de laatste op peri mortem geweld lijkt te wijzen, duiden op een actieve levenswijze met fysieke risico’s. De mo-gelijkheid dat individu V52 bijvoorbeeld een militaire achtergrond had, is reëel.
De extra schedel die op de schouder van deze man is gevonden (zie onder), is wellicht afkomstig van een individu dat eerder op dezelfde locatie was begraven en bij het delven van het nieuwe graf werd aangetroffen, waarvan vervolgens de schedel als meest herkenbare element doelbewust op de schouder is gelegd van het nieuw begraven individu. Het is niet uit te sluiten dat de schedel van elders komt of zelfs dat enigerlei vorm van relatie tussen beide individuen heeft bestaan, maar dat is niet meer dan speculatief.
Bij dit skelet werd een phalanx van een hand gevonden. Deze is distaal ver-groeid, maar proximaal onvergroeid. Hoewel het formaat van deze phalanx overeen komt met de verhoudingen van skelet V52 en van de handen van V52 meerdere phalanges ontbreken, is het gezien de onvergroeide proximale epifyse niet vanzelfsprekend dat ze bij elkaar horen, omdat op de leeftijd van V52 nor-maliter alle phalanges vergroeid zijn en de overige aangetroffen phalanges dat ook allemaal zijn. Deze proximaal onvergroeide phalanx zal normaliter van een ander individu afkomstig zijn, tenzij sprake is van een uitzonderlijke variatie of pathologie. Vanwege afmetingen en vergroeide distale epifyse zal deze phalanx evenmin afkomstig zijn van het hieronder beschreven individu (V51A-V52B).
Tussen het botmateriaal in dit graf bevindt zich ook nog een losse snijtand van een ondergebit, mogelijk de I2 van de rechterzijde. De tand heeft slijtage in stadium 4 en twee plekken met cariës, een klein plekje op de linkerhelft van de achterkant en een grotere op hoek van de binnenzijde en de rechterzijkant.102 Het is duidelijk dat deze tand niet afkomstig kan zijn van volwassene V52, want de snijtanden van V52 in de mandibula zijn compleet en het is evident dat de tand te klein is om in de alveolus van de post mortem uit de maxilla verloren snijtand te horen. Het is dan ook waarschijnlijker dat deze tand aan een jonger individu toebehoord.
102 Brothwell 1981, 72.
77
Losse elementen V51A/V52/V52A/V52BIn spoor 60, het graf van het volwassen individu V52, werden in secundaire de-positie ook een aantal losse kinderbotten gevonden die vermoedelijk afkomstig zijn van een enkel individu (afbeelding 79). Het meest opvallend is een groot deel van een cranium dat met het schedeldak naar boven op de rechterschouder van het volwassen individu werd aangetroffen (= V52A) (afbeelding 71, 72). Bij de rechter elleboog van volwassen individu V52 werd nog een deel van een cranium en een wervelboog ontdekt (= V51A/S59). Tenslotte lag een kleine concentratie niet-gearticuleerde botten net onder de rechtervoet van het vol-wassen individu (= V52B). Tussen de botten van het volwassen skelet werd nog een losse wervelboog aangetroffen dat duidelijk niet tot het volwassen skelet behoort (ook geregistreerd onder V52).De conservering van dit losse botmateriaal is goed en de fragmentatiegraad van de meeste elementen is gering, alleen de delen van het schedeldak waren geheel gefragmenteerd.
V51AVondstnummer 51A bevat een complete linker os temporale, waaruit de daar-bij behorende malleus en incus te voorschijn kwamen. Dit os temporale past op het linker os parietale in V52A en beide zijn dus geassocieerd. Daarnaast is een wervelboog aanwezig (coronale diameter foramen vertebrale = 16 mm, de maximale breedte (lateraal-lateraal) = 42mm).
V52Onder nummer V52 is naast de elementen van het hierboven besproken volwas-sen skelet een wervelboog aanwezig van een met het wervellichaam onvergroei-de tot mogelijk net vergroeiende thoracale wervel (coronale diameter foramen vertebrale = 16 mm, de maximale breedte (lateraal-lateraal) = 43mm). De processus zijn eveneens onvergroeid. Bovendien bevond zich onder het bot-materiaal een onvergroeide linker os metacarpi, vermoedelijk nummer 2 (ML diafyse = 31 mm) (ontbreekt op de overzichtsfoto).
79.V51A/V52/V52A/V52B,kinderbotten.
78
52ADe op de rechterschouder van het volwassen individu V52 aangetroffen delen van een tweede cranium waren onderling gearticuleerd aanwezig, zodat mag worden aangenomen dat dit extra cranium tenminste deels intact al dan niet bewust secundair werd gedeponeerd op de schouder van de volwassene. Aan-wezig zijn beide ossa parietale, het os occipitale en het rechter os zygomaticum.Het linker os parietale is gefragmenteerd, maar zo goed als compleet. Het rechter os parietale is gefragmenteerd en grotendeels compleet, maar mist een deel van ± 3 x 2-2,5 cm onder en achter het tuber parietale én twee kleine fragmentje boven de sutura squamosa. Daarnaast is een gefragmenteerd en in-compleet os occipitale aanwezig, waarvan het pars basilaris en het daarop aan-sluitende deel links van foramen magnum ontbreken. Verder zijn verspreid nog enkele kleine delen afwezig. Bij de occipitale condyli was het pars basilaris van het os occipitale onvergroeid. Het rechter os zygomaticum heeft lichte post-depositionele schade aan de suturen.De delen van het schedeldak zijn post-depositioneel iets vervormd. Met name bij het os occipitale zijn de delen links en rechts langs de breuk tussen foramen magnum en protuberantia occipitalis externa ten opzichte van elkaar uiteenwij-kend vervormd (vergelijkbaar met de schedel in V957 van de opgraving Zut-phen -Stadhuis).103
V52BIn deze concentratie losse kinderbotten zijn acht elementen aanwezig. Daaron-der zijn twee wervelbogen aanwezig die mogelijk net beginnen te vergroeien (coronale diameters foramen vertebrale = 15 & 16 mm, de maximale breedte (lateraal-lateraal) = 41 & 42 mm). Deze zijn vergelijkbaar met en passend aan de onvergroeide wervelbogen in V51A en V52. Eén complete lumbale wervel is aanwezig, waarvan de boog en het lichaam nog vergroeiend, maar de articula-tievlakken van het wervellichaam onvergroeid zijn (coronale diameter foramen vertebrale = 18 mm; corpus breedte 30 mm, dikte 25 mm). Er is één rib aan-wezig van de rechterzijde, vermoedelijk een 5e, 6e, 7e of 8e rib. Deze rechterrib is onvergroeid en heeft een totale booglengte van 172 mm, in een rechte lijn meet deze van uiteinde tot uiteinde 131 mm. Tevens is een geheel onvergroeid manubrium aangetroffen (hoogte = 25 mm, breedte = 28 mm). Voorts bestaat deze vondstconcentratie uit een rechter scapula met lichte post-depositionele schade aan de bovenzijde die geheel onvergroeid is (maximale resterende lengte = 76 mm, maximale breedte = 53-54 mm). Van de voet zijn ten slotte een onvergroeide rechter talus met een post-depositionele beschadiging aan onder-zijde en onvergroeide rechter calcaneus met aan de onder- en achterkant post-depositioneel schade aanwezig.
Gezien de bij één individu passende verschijningsvorm, afmetingen en verhou-dingen van al de hier besproken en niet bij het skelet van volwassen individu V52 horende losse elementen binnen dit graf, de aansluitende stadia van vergroeiing van deze verschillende losse elementen én de consistentie van het totaalbeeld bij de aanname dat al deze losse elementen behoren tot hetzelfde skelet, recht-
103 Rompelman 2007, § 7.3.2 en afbeelding 7.13.
79
vaardigen de veronderstelling dat de kinderbotten in de vondstnummers V51A/V52/V52A/V52B van een enkel individu afkomstig zijn. Deze veronderstelling wordt bevestigd door het feit dat al de aanwezige losse wervelbogen, afkomstig van meerdere over het graf verspreide locaties, aan elkaar passen en onmisken-baar geassocieerd zijn.
GeslachtIndividu V51A/V52/V52A/V52B is te jong om het geslacht op grond van mor-fologische kenmerken te kunnen bepalen.
LeeftijdHet pars basilaris van het os occipitale is onvergroeid. Deze vergroeiing vindt plaats tussen 5 en 7 jaar, wat betekent dat dit individu jonger dan zeven was.104 De wervelbogen V51A/V52/V52B lijken mogelijk net de eerste aanzet tot ver-groeien te hebben gemaakt, maar post mortem weer los te zijn geraakt. Ver-groeiing van de wervelbogen en wervellichamen vindt plaats tussen de 3 en 5 jaar.105 Het individu zal dus jonger dan vijf zijn geweest. De maximale breedte van de scapula is 53-54 mm, wat wijst op een leeftijd 2 à 3 jaar.106 Indien het aangetroffen os metacarpi inderdaad nummer 2 is, dan past de afmeting van de diafyse van 32 mm bij een leeftijd van 2 à 3 jaar.107
De leeftijd bij overlijden van dit individu wordt derhalve gesteld op 2 à 3 jaar.
De verspreiding, vermenging en de afwezigheid van articulatie geven onmis-kenbaar aan dat het botmateriaal van dit kind niet in primaire depositie werd aangetroffen, maar bij de begrafenis van de volwassene V52 al dan niet bewust secundair is gedeponeerd. De meest waarschijnlijke oorsprong van dit secun-dair gedeponeerde botmateriaal is een graf op dezelfde plek dat is geruimd dan wel verstoord bij het graven van het nieuwe graf voor volwassen individu V52. De positionering van de kinderschedel precies op de schouder en juist naast het hoofd van de volwassene is dusdanig in het oog springend en treffend, dat het niet uitgesloten is dat hier sprake is van een bewuste plaatsing van de nog deels intacte kinderschedel op de schouder van de volwassen bij de begrafenis van de laatste. Het is in dat geval niet onmogelijk dat sprake was van enigerlei verbin-ding tussen beide individuen, maar simpelweg piëteit voor het in de grafrust verstoorde individu kan voldoende drijfveer zijn geweest voor nieuwe bijzetting van het cranium op deze manier. Het cranium van dit kind zou uiteraard net zo goed bij toeval op de schouder van deze volwassene gerold kunnen zijn, maar de kans is dan iets groter dat dit incomplete cranium door de vorm en het decen-trale zwaartepunt ondersteboven tot stilstand zou zijn gekomen.De kinderbotten van V51A en V52B liggen op voldoende afstand van het skelet van volwassene V52, dat deze zich mogelijk buiten een eventuele doodskist van het volwassen individu hebben bevonden en pas bij het sluiten van het graf weer in de grafkuil zijn gekomen.
104 Schaefer et al. 2009, 15.105 Schaefer et al. 2009, 341.106 Schaefer et al. 2009, 157.107 Schaefer et al. 2009, 224.
80
De hierboven bij volwassene V52 al genoemde losse snijtand van een ondergebit zou bij het kinderskelet V51A-52B kunnen horen (mogelijk de tweede snijtand van de rechterzijde dRi2), maar door het volledig ontbreken van de mandibula is dit morfologisch niet te beoordelen. Het formaat sluit dit niet direct uit. Gezien de mate van slijtage en de cariës is een herkomst van een kind van 2 à 3 jaar echter niet vanzelfsprekend. Het is derhalve een reële optie dat deze tand afkomstig is van een derde individu.
8.4.4 Spoor 61, Vondstnummer 53Skelet V53 werd aangetroffen in werkput 2 achter het koor van de Gasthuiskerk en lag in gestrekte rugligging, met het hoofd naar het westen en de voeten naar het oosten. De vorm van de doodskist was nog als bodemverkleuring herken-baar (afbeelding 19, 80). Op basis van de veldtekening was de totale lichaams-lengte in de bodem ± 91-94 cm.
80.V53ingrafS61.
81.SkeletV53.Delocatievandeelementenisindicatiefennietnoodzakelijkerwijsanatomischcorrect.
81
De conservering van het botmateriaal is goed en op de schedel na is de fragmen-tatiegraad in het algemeen gering.V53 betreft een vrijwel compleet skelet van een kind. Hoofdzakelijk elementen uit de handen en voeten ontbreken. De schedel is vrijwel compleet, maar voor een aanzienlijk deel gefragmenteerd, vooral de aangezichtsschedel. Op basis van deelreconstructies is duidelijk dat alleen kleine fragmenten van de schedel ontbreken, maar vanwege de nog onvolledige ontwikkeling door de nog jonge leeftijd is het schedelbot te dun en zijn de fragmenten te kwetsbaar voor een reguliere realistische en integrale reconstructie tijdens deze uitwerking, zodat moeilijk na te gaan is welke (kleine) delen specifiek ontbreken. In elk geval ont-breken de dunste delen van beide processus zygomaticus van de ossa temporale. Schedelmetingen waren zonder een reconstructie ook onmogelijk betrouwbaar uit te voeren. De belangrijke grote suturen van het neurocranium zijn alle on-vergroeid, op de sutura metopica na die wel helemaal is vergroeid en verdwe-nen. De mandibula is net links van het midden gebroken. De linker malleus is compleet aanwezig.
Endocraniaal is het pars petrosa van het linker os temporale post-depositio-neel aangetast (afbeelding 82). Op de margo superior is het oppervlak van het botmateriaal deels verdwenen en lichtgrijs verkleurd. De kleur herkenbare in-werking zet zich slechts beperkt voort in het bot. Het element is bij de porus acusticus internus afgebroken en ook daar is heel iets verkleuring ontstaan. De veranderingen van het bot vertonen enige gelijkenis met brandsporen, maar een biologische of chemische inwerking tijdens de tafonomische processen is even-eens mogelijk. Het is opvallend dat de verkleuring slechts licht is, niet of nau-welijks sprake is van vervorming van het bot en dat op de rest van het element en de rest van het skelet geen vergelijkbare sporen zijn vastgesteld. In het geval brand de oorzaak zou zijn, heeft deze bijzonder selectief, slechts heel beperkt en uitermate kort ingewerkt. Bovendien is het moeilijk te verklaren hoe vuur dan wel hitte zou moeten inwerken op een klein en bovendien endocraniaal deel van een element dat zich omsloten door grond in een intact graf bevond, terwijl de rest van het skelet niet door dezelfde inwerking werd getroffen, zelfs het ernaast en het erboven gelegen deel van de schedel niet. Aangezien de schedel op de rechterzijkant rustte en het getroffen deel tijdens de ontbinding onderdeel was van de bodem van de holle ruimte die de hersenholte vormde, zou het zich daar
82,83. V53, linkeros temporale,endocraniaal.Rechts:V53,axis (C2)metmogelijke fractuur,posterior.
82
verzamelende ontbindend hersenweefsel betrokken kunnen zijn bij het ontstaan van deze aantasting van het pars petrosa.Postcraniaal is slecht gering sprake van fragmentatie. Van het os hyoideum is de rechter cornu majus bewaard gebleven. De wervelkolom is grotendeels intact en alle wervels boven het os sacrum zijn (deels) aanwezig. De articulatievlakken van al deze wervellichamen zijn onvergroeid en afwezig, behalve bij de C1/atlas en de bovenzijde van de C2/axis. Alle cervicale wervels zijn aanwezig. Van de atlas is de arcus anterior atlantis onvergroeid en deze laatste ontbreekt. De processus transversalis ontbreken bij de C1 en C2.Bij de axis is de top van de dens nog niet vergroeid en daardoor nog iets gevorkt, het ossiculum terminale en de processus spinosus ontbreken. Er is links van de dens een onderbreking van de botstructuur aanwezig die van voor naar achter loopt en begint in de linker processus articularis superior en dan omlaag door-loopt naar de onvergroeide open ruimte tussen de dens en het wervellichaam (afbeelding 83). Er zijn echter aan de zijde van het foramen vertebrale eerste tekenen van vergroeiing van de onderbreking. Hier zou sprake kunnen zijn van onvoltooide vergroeiing van de reguliere naad die zich op deze plek bevindt tussen onderdelen van deze wervel. Het is echter opvallend dat diezelfde naad aan de rechterzijde van de axis al normaal en geheel vergroeid is. Bovendien is het articulatieoppervlak van de linker processus articularis superior aan beide zijden van de onderbreking deels ongelijk van hoogte en sluiten aan de zijde van het foramen vertebrale de randen van het articulatievlak als geheel aan weers-zijden van de onderbreking niet aan. Dit zou kunnen betekenen dat de onder-breking een fractuur is (zie onder: Trauma).
De epifysen van alle processus van de thoracale wervels zijn onvergroeid en afwezig. Bij T1, T2, T11 en T12 zijn wervelboog en -lichaam vergroeiend. Bij T3 t/m T10 zijn boog en lichaam onvergroeid. Wervellichaam en –boog van de lumbale wervels zijn alle nagenoeg vergroeid. Van het os sacrum ontbreekt S5 en een os coccygis is niet aanwezig. Het resterende deel van het os sacrum is post-depositioneel echter aanzienlijk beschadigd. S3 en S4 zijn slecht bewaard en bij S3 is de linker ala ossis sacri verdwenen. De sacrale wervels zijn onderling nog onvergroeid. Bij de S1 zijn de ala ossis sacri vergroeiend en S2 t/m S4 zijn deze vergroeid. De ribben zijn vrijwel compleet en alle onvergroeid. Nummer 9 links en nummers 2, 5, en 6 zijn post-depositioneel gebroken. Van de tweede rechter rib ontbreekt met name het distale deel. Van het sternum zijn alle delen nog onvergroeid.De epifysen van de lange pijpbeenderen in de bovenste ledematen zijn alle on-vergroeid, maar afwezig. Van beide scapulae zijn de epifysen onvergroeid. De processus coracoideus zijn beide los aanwezig, de overigen epifysen niet. De rechter scapula heeft lichte post-depositionele scheuren, vermoedelijk door krimp bij uitdroging. Handwortelbeentjes zijn niet aangetroffen. De ossa meta-carpi 1 van beide zijden zijn aanwezig en distaal vergroeid. Zeven verdere ossa metacarpi werden aangetroffen, maar wegens de nog incomplete ontwikkeling door de nog jonge leeftijd en onderlinge vermenging is het problematisch vast te stellen welke aanwezig zijn en wat links en rechts is. Datzelfde geldt voor vier eerste of tweede phalanges van de handen. Alle derde phalanges van de handen ontbreken.
83
De drie hoofddelen en epifysen van de ossa coxae zijn onvergroeid; de epifysen ontbreken. Van de femora aan beide zijden zijn de proximale en distale onver-groeid epifysen aanwezig. De trochanter major links en rechts zijn onvergroeid en afwezig, de trochanter minor zijn nog niet ontwikkeld. Beide patellae ontbre-ken. De tibiae zijn geheel onvergroeid, maar beide epifysen van beide zijden zijn aanwezig. Ook van de fibulae ontbreken de nog onvergroeide en waarschijnlijk nog onvolgroeide epifysen. Van de linker fibula is aan de proximale zijde een klein stukje afgebroken en verdwenen. Van beide voeten zijn de talus en calca-neus aanwezig. De ossa metatarsi 1 van beide zijden werden eveneens aangetrof-fen. Deze zijn proximaal onvergroeid en distaal vergroeiende. Daarnaast zijn nog vijf ossa metatarsi gevonden, maar wegens de nog incomplete ontwikkeling door de jonge leeftijd en onderlinge vermenging is niet vast te stellen welke aanwezig zijn en wat links en rechts is. Verder ontbreken alle phalanges van de voet. Ten slotte is nog één beschadigd element aangetroffen waarvan wordt ver-moed dat het een niet nader te duiden onvergroeid voetwortelbeentje betreft.Het gebit is merendeels aanwezig en intact. Alleen is rechtsonder de dRi1 post mortem verloren gegaan. De permanente snijtanden zijn al in beide kaken aan-wezig, zichtbaar door beginnende openingen in de kaak, met name in de maxil-lae. Ook in het breukvlak van de mandibula is duidelijk te zien dat de LI2 al in het bot aanwezig is. In de breuk van de onderkaak is de crypte van de LC1 zichtbaar en de kroon van de LC1 is los bewaard gebleven. Alle vier (perma-nente) eerste molaren staan op het punt van doorkomen, waarbij de openingen al in het kaakbot aanwezig zijn, maar de tanden steken daar nog niet bovenuit en zullen nog niet door het tandvlees zijn gebroken. Alle (permanente) tweede molaren zijn in het bot in ontwikkeling; bij het ondergebit zijn deze al zichtbaar en nog aanwezig, maar bij het bovengebit zijn daarvan alleen in breukvlakken zichtbare crypten bewaard gebleven.
GeslachtHet individu is te jong om morfologisch een betrouwbare geslachtsbepaling uit te voeren.
LeeftijdAlle lange pijpbeenderen in het postcraniale skelet zijn onvergroeid, zodat hier sprake is van een kind. In het schema voor gebitsontwikkeling van de WEA ver-tegenwoordigt het hierboven beschreven gebit een leeftijd tussen 5 jaar (±16 maanden) en 6 jaar (±24 maanden), waarbij het aanwezige gebit dichter bij schema van 6 jaar ligt (WEA 1980). Het pars basilaris van het os occipitale vertoont eerste tekenen vergroeiing aan de randen van het gewrichtsvlak, wat een leeftijd impliceert van tenminste 5 jaar, maar minder dan 7 jaar.108 De on-vergroeide arcus anterior atlantis van de atlas geeft een leeftijd van niet boven de 5-6 jaar.109 De incomplete vergroeiing van de dens en het corpus van de axis wijst op een leeftijd van 4-6 jaar.110 De mate van vergroeiing van de bogen en lichamen van de overige wervels wijzen op een leeftijd van niet meer dan 5
108 Schaefer et al. 2009, 339.109 Schaefer et al. 2009, 340.110 Schaefer et al. 2009, 340.
84
jaar.111 De lengte van de diafyse van de clavicula wijst op zelfde leeftijd als de gebitsontwikkeling, ongeveer 6-7 jaar, maar de lengte van de overige diafysen wijzen naar een iets jongere leeftijd, gemiddeld ongeveer 3-4 jaar (tabel 10).112 De lichaamslengte, en daarmee de lengte van botelementen, kent echter een aanzienlijke anatomische variatie door individuele aanleg en leefomstandighe-den. Sommige mensen, ook kinderen, zijn nu eenmaal groter of kleiner dan gemiddeld. Het is mogelijk dat dit individu relatief klein was, wat betekent dat de leeftijdsbepalingen aan de hand van de lengte van de diafysen relatief lager uitkomen. Het ontwikkelingsstadium van het gebit is derhalve de meest be-trouwbare indicator van leeftijd en heeft de sterkste zeggingskracht.
Element Rechts, lengte Links, lengte Leeftijdsindicatie Schaefer et al. 2009Clavicula 82 mm 84 mm ± 5-7 jaar p. 144Humerus 164 mm 161 mm ± 4 jaar p. 174Ulna 123 mm 121 mm ± 3 jaar p. 207Radius 117 mm 115 mm ± 3-3,5 jaar p. 192Femur 213 mm 217 mm ± 3,5-4 jaar p. 267Tibia 167 mm 168 mm ± 3-3,5 jaar p. 286Fibula 163 mm - ± 3-3,5 jaar p. 302
Tabel10.MetingendiafysenV53.Maximalelengtesenleeftijdsindicatiesmetmarge.(Schaeferetal.2009).
Uitgaande van alle indicatoren, was de leeftijd bij overlijden van dit kind rond de 5 jaar, met een marge van minstens één jaar, maar maximaal twee jaar.
LichaamslengteVanwege de nog jonge leeftijd is geen lichaamslengte uitgerekend, maar wordt de totale lichaamslengte in de bodem van ± 91-94 cm als indicatie aangehou-den.
TraumaDe hierboven bij de beschrijving van de elementen genoemde onderbreking in de axis door de linker processus articularis superior zou een fractuur kunnen zijn (afbeelding 83). De asymmetrie en de aanwezige afwijkingen van het arti-culatievlak spreken hiervoor. Het relatief grillige verloop van de veronderstelde fractuur lijkt deze veronderstelling eveneens te ondersteunen. Er is in dat geval sprake van een incomplete en weer enigszins geheelde fractuur van het type III van de dens.113 Een fractuur van de dens van type III is een fractuur waarbij tijdens een extreme beweging van het hoofd door een kritische overbelasting van de dens niet een fractuur in de dens zelf wordt veroorzaakt, maar via de dens een breuk ontstaat in het onder de dens liggende deel van de wervel bij het wervellichaam, met als gevolg dat de dens loskomt. Indien daarbij de dens niet helemaal loskomt is sprake van een incomplete fractuur van type III. In het
111 Schaefer et al. 2009, 341.112 Schaefer et al. 2009, 166-308.113 Anderson & D’Alonzo 1974.
85
geval van individu V53 heeft de breuk vanaf het oppervlak zich dan via de weg van de minste weerstand doorgezet tot in de onvergroeide open ruimte tussen de dens en het wervellichaam van de axis. Dat bij dit individu de breuk zich niet helemaal verder onder de dens door heeft voortgezet naar de andere zijde van de wervel, heeft dan mogelijk eveneens te maken met de nog onvergroeide open ruimte boven het wervellichaam. De speelruimte dan wel flexibiliteit die dit biedt, zou de optredende kracht dusdanig kunnen hebben weggeleid, dat de breuk zich niet verder doorzette naar de rechterbovenzijde tot een volledige fractuur van de dens van type III.Op en aan de schedel zijn geen sporen van een slag of een val waargenomen die kunnen samenhangen met de extreme beweging van het hoofd die deze fractuur zou hebben veroorzaakt. Maar aangezien de schedel incompleet is en deels aanzienlijk gefragmenteerd, kunnen eventuele sporen onduidelijk of zelfs verdwenen zijn. Maar zelfs als daadwerkelijk geen sporen van een val of slag aanwezig zijn, hoeft dat niet te betekenen dat deze niet hebben plaatsgevonden. Een val op een relatief zachte ondergrond of de impact van een groot en zwaar maar niet hard voorwerp kan voldoende zijn om een dergelijke fractuur te ver-oorzaken zonder sporen op de schedel na te laten.Fracturen aan de axis en met name de dens, zijn de meest voorkomende fractu-ren aan de cervicale wervels.114 Ze worden veroorzaakt door hyperflexie, over-matige, vaak plotselinge, buiging van het gewricht met de atlas. Vanwege het aangrenzende ruggenmerg kan dit type fracturen neurologische schade zoals verlammingen en zelfs de dood veroorzaken. Tegenwoordig worden ze vooral veroorzaakt door verkeersongevallen, maar ze kunnen ook het gevolg zijn van een val of een slag, bijvoorbeeld tijdens het sporten. Het komt voor dat deze breuken niet of slechts deels genezen.115 Gezien het feit dat bij individu V53 enige mate van genezing van de veronderstelde fractuur lijkt te zijn opgetreden, kan het optreden van deze fractuur niet de directe doodsoorzaak zijn geweest; wat door het niet volledig doorbreken van de fractuur ook minder waarschijn-lijk is. Het is echter goed mogelijk dat dit trauma indirect of tenminste ten dele betrokken is bij de dood van het kind V53 door aan de fractuur of het veroorza-kende incident gerelateerde gezondheidsklachten.
8.4.5 Spoor 50, Vondstnummer 50: een knekelkuilSpoor 50 met daarin vondstnummer 50 was een kuil met een doorsnede van ongeveer een halve meter en een goede 30 cm diep. Deze bevatte enkele hon-derden botten en delen van botten (zie bijlage 3). Deze kuil werd aangetroffen in het zuidoostprofiel van werkput 2 achter het koor en tegen de muur van de Gasthuiskerk (afbeeldingen 21, 84). Hoewel hier sprake is van een secundaire depositie van skeletmateriaal van meerdere individuen, is dit vondstcomplex als afzonderlijk herkenbaar spoor wel een duidelijk ruimtelijk en chronologisch af-gescheiden eenheid en is in die zin gesloten. Gezien de aard van het spoor en de inhoud is hier sprake van een knekelkuil. Dat is een kuil waarin het vrijgekomen skeletmateriaal van geruimde graven gezamenlijk werd en wordt herbegraven. Dit ruimen van graven was en is zeer algemeen, vooral op begraafplaatsen met
114 Egol et al. 2010, h. 9 m.n. 109-1.115 Govender et al. 2000.
86
beperkte ruimte, van een regulier kerkhof in een klein dorpje als Zunderdorp (NH)116 tot bijzondere gevallen als een pestkerkhof in de stad Delft.117 Kne-kelkuilen komen dan ook veel voor en kunnen in tegenstelling tot V50 bij de Gasthuiskerk in Doesburg meerdere meters groot zijn en het botmateriaal van aanzienlijke aantallen individuen bevatten. In Delft waren bijvoorbeeld de res-ten van circa honderd individuen in een enkele knekelkuil herbegraven. Van-wege het zich niet meer in primaire context bevinden en/of de grote aantallen gemengde elementen van meerdere individuen worden knekelkuilen vaak niet nader specialistisch onderzocht. Bij gelegenheid wordt menselijk botmateriaal uit knekelkuilen om de toch al gestoorde grafrust niet onnodig nog verder te verstoren soms zelfs na het opgraven zonder verder onderzoek zo snel mogelijk weer herbegraven, zoals is gebeurd in Grou.118 Gezien de bijzondere context van een gasthuis en de relatief geringe hoeveelheid botmateriaal is de inhoud van S50/V50 wel in zijn geheel onderzocht.De conserveringsgraad van het botmateriaal uit S50 is goed, maar de fragmenta-tiegraad van de elementen is aanzienlijk. Na het lijmen van aan elkaar passende fragmenten bestaat de verzameling menselijk botmateriaal in V50 uit 239 ele-menten of delen van elementen.
Bij het materiaal uit de knekelkuil is bijzondere aandacht besteed aan schedels, hoewel het strikt genomen slechts incomplete crania betrof. Van het overige menselijke botmateriaal in V50 worden alleen de elementen met bijzonderhe-den besproken met het oogmerk inzicht te verkrijgen in het aantal individuen en het geslacht, de leeftijd, de lengte, eventuele pathologieën en het aantal indi-viduen van de mensen waarvan de skeletresten in de knekelkuil afkomstig zijn.
116 Gawronski & Yayasena 2012.117 De Vries 1996.118 Tuinstra et al. 2005.
84.KnekelkuilS50,zuidprofiel.
87
Crania V50Onder het botmateriaal uit de knekelkuil bevinden zich geassocieerde elemen-ten van het schedeldak, of tenminste fragmenten daarvan, waarmee vier in-complete crania kunnen worden gereconstrueerd. Naast deze aantoonbaar aan vier crania toegewezen elementen en fragmenten zijn nog meer dan twintig verdere schedelfragmenten aanwezig, vooral delen van de ossa temporale en de aangezichtsschedel zoals maxillae, os sphenoidale en os zygomaticum. Deze kunnen echter wegens beschadigingen en incompleetheid niet met zekerheid aan één van de vier gereconstrueerde crania worden toegewezen, maar horen grotendeels of zelfs allemaal naar alle waarschijnlijkheid wel bij deze vier cra-nia, omdat ze precies die delen van de schedel vertegenwoordigen die bij de gereconstrueerde crania ontbreken. Bovendien sluiten deze fragmenten qua af-metingen, verhoudingen en toestand van het botmateriaal goed aan bij deze vier crania. Wegens de onzekerheid van associatie van die fragmenten en de reik-wijdte van het onderhavige onderzoek zijn deze derhalve bij de onderstaande beschrijvingen weggelaten, maar zijn allemaal aanwezig in bijlage 3.De vier gereconstrueerde crania zijn benoemd met de letters M, N, O en P. Deze letters dienen uitsluitend ter identificatie en hebben geen enkele verdere betekenis.
Cranium V50-M (afbeelding 85)Het os frontale en het linker os parietale zijn aanwezig en duidelijk geassocieerd. Het os frontale is ± 75% compleet, het linker os paritale ± 50%. Foramina su-praorbitale zijn aanwezig als bescheiden inkepingen. Aan de voorzijde van het os frontale bevinden zich nog resten van de ossa nasale en een kleinstukje van de linker maxilla. De sutura sagittalis en de sutura coronalis zijn nog onvergroeid, maar de sutura metopica is geheel vergroeid en verdwenen. Op grond van deze onvergroeide schedelnaden betreft V50-M een jong individu, vermoedelijk jon-ger dan ± 20-25 jaar.119 Door de afwezigheid van afdoende indicatoren kan geen indicatie van geslacht worden gegeven. Het botoppervlak tussen de glabella en het nasion is rechts van het midden poreus. Dit zou het gevolg kunnen zijn van een deficiëntie of een infectie, maar post-depositionele beschadiging van het botoppervlak ter plekke maakt een beoordeling hiervan als pathologie precair.
119 Vallois 1937, 502; Rösing 1977, 60.
85.CraniumV50-M,anterosuperior.
88
Cranium V50-N (afbeelding 86)De geassocieerde delen van dit cranium zijn het os frontale (± compleet), beide ossa parietale in staat van onderlinge vergroeiing (beide samen ± 75% compleet) en een deel van het os occipitale (± 50%). De ossa parietale zijn beschadigd aan de zijden van de ossa temporale en aan de achterzijde (vooral het rechter). Het os occipitale mist het deel rond het foramen magnum en het rechterdeel van de squama occipitalis. Over het os frontale is ectocraniaal een minimaal rudiment van de sutura metopica zichtbaar, vooral op de onderste helft. De foramina supraorbitale ontbreken.
Bijzonder opvallend en uitzondelijk is een bijzonder hoge en geprononceerde crista frontalis interna (afbeelding 87), een richel die vanaf de voorzijde mid-den over het os frontale naar achter loopt en zich veelal slechts iets boven het endocraniale oppervlak verheft. Het is aangesloten op de falx cerebri, een hard hersenvlies dat de beide helften van de grote hersenen scheidt. Bij V50-N loopt deze crista frontalis interna van het beginpunt bij het foramen cecum tot aan het eindpunt in het midden van het os frontale en heeft in een rechte lijn gemeten tussen beide punten een lengte van 55 mm (58 mm tot het punt in het midden van het os frontale dat hij al zichtbaar is maar nog niet omhoog komt). De maxi-male hoogte is 17 mm. Wederzijds van het eindpunt van deze crista frontalis in het midden van het os frontale bevindt zich een foramen. Een dergelijk hoge crista frontalis interna is een anatomische variatie en kan zich al in de vroege jeugd ontwikkelen.120 Bij andere individuen is juist eigenlijk sprake van een groef, feitelijk het doorlopen van de sulcus sinus sagittalis superioris, de groef waar de falx cerebri van achter de crista frontalis interna tot in de protuberan-tia occipitalis interna in het achterhoofd aan het endocraniale oppervlak hecht. Mogelijk hangt het ectocraniale rudiment van de sutura metopica bij V50-N samen met deze uitzonderlijk hoge endocraniale crista frontalis aangezien beide dezelfde lijn volgen, waarbij de sutura metopica extern het duidelijkst is waar de crista frontalis intern aanwezig is.De sutura sagittalis is endocraniaal al aanzienlijk vergroeid (>50%) en de sutura coronalis lijkt vergroeiende met de ossa parietale. Dit wijst op een volwassen leeftijd, grof ingeschat, tussen de 30-40 jaar (± 10 jaar).121
120 Brossman et al. 2000, 369-370: afb. 4.36.121 Vallois 1937, 502; Rösing 1977, 60.
86,87.CraniumV50-N,anterosuperiorenposteroinferior(osoccipitale).Rechtsidem,cristafron-talisinterna,linksenposteroinferior.
89
Het planum nuchale van het os occipitale is gegroefd, reliëfrijk en de protube-rantia occipitalis externa heeft een haakje; waardoor dit cranium mannelijke kenmerken lijkt te hebben.Aan de buitenkant van het neurocranium zijn op de sutura sagittalis ronde ‘aan-koeksels’ aanwezig, waarschijnlijk als gevolg van onder druk uittredend mate-riaal door de ontbinding van de hersenen. Het os occipitale is rondom de linea nuchalis inferior groen verkleurd door koperoxide.
Cranium V50-O (afbeelding 88)Het grootste deel van de elementen van het schedeldak is aantoonbaar geas-socieerd aanwezig: os frontale, ossa parietale, os occipitale en het rechter os temporale. Het os frontale mist rechtsvoor een stuk met het laterale deel van de margo supraorbitalis en de processus zygomaticus, van het rechter os parietale ontbreekt een fragmenten op de hoek bij het pterion en een kleiner fragment van ongeveer midden boven de sutura squamosa. Van het os temporale is alleen het bovenste deel van de squama bewaard gebleven, van het os occipitale is al-leen het deel boven het planum nuchale aanwezig. In de linker margo supraor-bitalis is een foramen supraorbitale aanwezig dat heel iets open is, rechts is deze helemaal open.
Opvallend is een aantal ‘geultjes’ die ectocraniaal over het os frontale lopen vanaf het linkeroog richting het linkeroor (afbeelding 89). Het intacte opper-vlak van het bot en de afronding van de randen van deze ‘geultjes’ maken een post-depositionele oorsprong hiervan onwaarschijnlijk. Deze anomalieën lijken eerder overblijfselen van een genezen trauma, een pathologie of een natuurlijke variatie.De tubera frontale en parietale zijn duidelijk herkenbaar en het resterende deel van het achterhoofd lijkt niet robuust ontwikkeld. Deze indicatoren zouden kunnen aangeven dat het individu vrouwelijk was.De sutura sagittalis, de sutura coronalis en zelfs de sutura lambdoidea lijken te zijn begonnen met het proces van vergroeiing, maar post-depositioneel weer losgebroken te zijn. Dit wijst in dat geval op een volwassen leeftijd die hoger is dan 20-25 jaar.122
122 Vallois 1937, 502; Rösing 1977, 60.
88,89.CraniumV50-O,allehoekenbehalveinferior.Rechts:idem,‘geultjes’ophetosfrontale,links.
90
Cranium V50-P (afbeelding 90)De aanwezige geassocieerde delen zijn het os frontale, de ossa parietale, het os occipitale en de ossa temporale. Ofschoon dit evident een volwassen schedel is (zie onder), is de sutura metopica persistens nog volledig aanwezig en is sprake van een kruisschedel. Normaliter is deze schedelnaad al in het eerste of tweede levensjaar gesloten.123 De rechterhelft van het gedeelde os frontale is helemaal aanwezig, van de linkerheft alleen het achterste deel. In de rechter margo su-praorbitalis lijken twee foramen supraorbitale aanwezig te zijn, één gesloten re-guliere en één als open vorm. De ossa parietale en het os occipitale zijn vrijwel compleet en zijn alle drie onderling vergroeid als eenheid aanwezig. Het ossa occipitale mist de delen rond het foramen magnum. Het achterhoofd stulpt iets uit en neigt naar een chignon (occipital bun). De sagittale sutuur is endocraniaal en ectocraniaal bijna geheel verdwenen. De vergroeide sutura lambdoidea is endocraniaal al aan het verdwijnen en ectocraniaal is dit proces begonnen. In de sutura lambdoidea zijn in de linkerhelft enkele naadbenen aanwezig. De su-tura coronalis en de sutura metopica persistens zijn begonnen met het proces van vergroeiing, maar zijn post-depositioneel weer losgebroken. Van beide ossa temporale is een groot deel van het pars squamosa verdwenen. Endocraniaal lijkt het bot boven het pars petrosa iets poreuzer.
Het resterend deel van het neurocranium dat wordt gevormd door de vergroei-de ossa parietale en het os occipitale is scheef en helt licht naar de rechterzijde van het hoofd (afbeelding 91). Een dergelijke vervorming bij schedels ontstaat vaak postdepositioneel onder druk van de bovengelegen bodem als het bot door decompositie en andere tafonomische processen zoals inwerking van vocht ver-zwakt is. Verschillen in afmetingen en krommingen én asymmetrie van de emi-nentia cruciformis en aansluitende delen van de fossae cerebralis, ook ten op-zichte van het verloop van de sutura lambdoidea, sluiten echter een pathologie, zoals plagiocefalie, niet uit. Plagiocefalie kan ontstaan bij de geboorte of in de eerste levensfase, maar een scheef hoofd bij volwassenen kan ook het gevolg zijn van asymmetrisch vergroeien en sluiten van de schedelnaden.124
123 Schaefer et al. 2009, 338.124 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 53-54.
90,91.CraniumV50-P,allehoekenbehalveposterioreninferior.Rechts:idem,scheefneurocra-nium,achterhoofd,anteriorenendocraniaal.
91
Het planum nuchale is reliëfrijk, de protuberantia occipitalis externa heeft een haakje en de processus mastoidius en crista supramastoidea vertonen duidelijk mannelijke kenmerken, waardoor het waarschijnlijk is dat het individu waarvan deze schedel is geweest een man was.De mate van vergroeiing van de verschillende schedelnaden wijst duidelijk op een volwassen individu. Ten opzichte van de sutura lambdoidea is de sutura co-ronalis relatief laat met het vergroeien en sluiten. De aanwezigheid van een sutura metopica persistens betekent echter dat de meer gebruikelijke patronen van vergroeiing en sluiting van de schedelnaden niet opgaan. En ook het mo-gelijk door asymmetrische sluiting van de schedelnaden scheve neurocranium geeft aan dat het patroon van vergroeiing en sluiting bij de de craniale ontwikke-ling van dit individu niet standaard is. Normaliter zou op grond van de mate van vergroeiing en sluiting van de sutura sagittalis en de sutura lambdoidea worden aangenomen dat dit een individu van middelbare leeftijd is, vermoedelijk zo’n 40-50 jaar (±10 jaar).125 De aanwezigheid van een sutura maakt hier de toch al aanzienlijke onzekerheid die bij leeftijdsbepalingen aan de hand van de schdel-naden moet worden betracht nog groter.Op de lambda en en de sutura lambdoidea zijn ronde aankoeksels aanwezig die afkomstig lijken te zijn van onder druk uittredende producten van het ontbin-dingsproces in de schedel.
Minimaal Aantal Individuen V50 (MAI)De hierboven beschreven schedels geven voor V50 dus een minimaal aantal in-dividuen van vier. Dit aantal van vier individuen wordt bevestigd door het mi-nimaal aantal individuen dat herleidbaar is uit de overige skeletresten in V50, specifiek de mandibulae, femora, humeri (zie bijlage 3).Aangezien zowel de craniale als postcraniale skeletresten in deze knekelkuil op vier individuen wijzen, is het niet voor de hand liggend dat één van de schedels in deze knekelkuil bij individu V55 hoort die een schedel mist.
Geslacht V50Alleen cranium P beschikt over voldoende kenmerken om een voorzichtige en enigszins betrouwbare indicatie van het geslacht te geven, namelijk mannelijk. Op grond van het achterhoofd zou cranium N ook van een man kunnen zijn ge-weest. Cranium O zou gezien de tubera op het schedeldak en de ontwikkeling van het achterhoofd van een vrouw kunnen zijn geweest. Bij cranium M is geen enigszins steekhoudende geslachtsindicatie mogelijk. De bij deze incomplete crania aanwezige geslachtskenmerken zijn evenwel onvoldoende voor een daad-werkelijk betrouwbare bepaling en geven slechts indicaties onder voorbehoud.Diverse van de verdere fragmenten in V50, bijvoorbeeld delen van mandibulae, hebben mannelijke of vrouwelijke kenmerken. Maar deze hebben geïsoleerd weinig zeggingskracht. De waarde voor geslachtsbepaling van het bekken is daarentegen beduidend sterker dan zelfs complete schedels. De kenmerken van de in V50 aanwezige bekkenfragmenten, specifiek de incisura ischiadica major en de vorm van de crista iliaca, wijzen op tenminste één vrouw en één man.126 De verhoudingen tussen de basis ossi sacri en de alae ossis sacri van een eer-
125 Vallois 1937, 502; Rösing 1977, 60.126 WEA 1980 en onderliggend.
92
ste sacrale wervel wijzen eveneens op een vrouw. Daarmee ondersteunen de aanwezige elementen van de bekkengordel het beeld van de schedels dat beide geslachten in V50 aanwezig zijn.
Leeftijden V50Van de in V50 aangetroffen crania kon een voorzichtige indicatie van de leeftij-den bij overlijden worden gegeven, namelijk één vermoedelijk onvolwassene en drie volwassenen waarvan de oudste van middelbare leeftijd was (zie boven).Ook een deel van het overige botmateriaal in V50 geeft aanwijzingen over de leeftijd van de aanwezige individuen. De afmetingen van het mannelijke bekken wijzen op een volgroeid individu. De facies auricularis van dit mannelijke bek-ken valt binnen fase I volgens Lovejoy et al. 1985, wat er op wijst dat deze man vermoedelijk een leeftijd heeft bereikt van niet meer dan 24 jaar.127 Bovendien heeft het een onvergroeide epifyse van het os ilium, wat wijst op een leeftijd van niet ouder dan 22 jaar.128 Andere bekkenfragmenten wijzen op een juveniel. Het is niet uitgesloten dat deze tot hetzelfde individu behoren. Bij een verder bekkenfragment is de epifyse van het os ilium vergroeid, dat wil zeggen ouder dan 21 of 22, en de facies auricularis is in fase II volgens Lovejoy et al. 1985, wat een leeftijd van 25-28 aangeeft.129
Ook verschillende andere botfragmenten in V50 bevatten leeftijdsinformatie. De slijtage van de tanden in een maxillafragment wijzen op de aanwezigheid van een 20-25 jarige.130 Ook de vergroeiing van epifysen van het postcraniale skelet levert informatie en biedt in het geval van V50 een gevarieerd beeld van onvergroeide, vergroeiende en vergroeide epifysen.131 Twee geheel vergroeide radii wijzen op een leeftijd boven de 14-19 voor vrouwen en boven de 16-20 voor mannen. Vergroeide proximale en distale epifysen van femora wijzen op leeftijden van minstens 14-17 (♀) / 16-19 (♂) of 14-19 (♀) / 16-20 (♂) res-pectievelijk. Een distaal onvergroeide S1 met onvergroeide epifysen wijst op een individu dat vrijwel zeker jonger dan 25 jaar was, maar waarschijnlijk zelfs jonger dan 18-25 jaar. Een scapula met nog vergroeiende articulatievlakken met de humerus wijst op een leeftijd van 15-18 jaar. Ook een aantal niet geheel ver-groeide wervels wijst op een jong c.q. juveniel individu.Van enkele elementen kan metrisch een leeftijdsindicatie worden gegeven. Een aan beide zijden onvergroeide diafyse van een linker femur heeft een maximale lengte van 412 mm, zodat het individu ouder zal zijn geweest dan 12 jaar.132 De proximaal onvergroeide epifyse geeft een leeftijd van maximaal 14-17 jaar bij een vrouw of 16-19 jaar bij een man (de distale epifyse geeft een minder nauw-keurige indicatie).133
Een proximaal en distaal onvergroeide epifyse van een rechter radius heeft een maximale lengte van 220 mm een leeftijdsindicatie (met marge) van ± 13 à 14 jaar, wat correspondeert met de onvergroeide epifysen.134
127 White et al. 2012, 400-404.128 Schaefer et al. 2009, 347.129 Schaefer et al. 2009, 347; White et al. 2012, 400-404.130 Brothwell 1981, 72.131 WEA 1980, Schaefer et al. 2009.132 Schaefer et al. 2009, 267.133 Schaefer et al. 2009, 348.134 Schaefer et al. 2009, 192 & 342.
93
In V50 is dus één jong individu van rond de 14 (met ruime marge) aanwezig, waarschijnlijk het individu van cranium M; en daarnaast drie meer of minder volwassenen, waarvan minstens één individu een jong volwassene van rond de 20 jaar was, één individu dat bij overlijden vermoedelijk een middelbare leeftijd had en een vierde individu dat waarschijnlijk een leeftijd tussen beide voor-noemde heeft bereikt.
Lichaamslengte V50Op twee radii na, zijn lengtebepalingen niet betrouwbaar mogelijk, omdat alle overige lange pijpbeenderen te beschadigd zijn voor een goede meting. Deze radii hebben een maximale lengte van 221 mm en 223 mm, wat, uitgaande van een individu met een Europese oorsprong, resulteert in een lichaamslengte van rond 160 cm voor een vrouw of rond 163 cm voor een man (in beide gevallen met een marge van meer dan 4 cm.135 In het algemeen geeft het skeletmateri-aal in V50 een normaal beeld zonder sterk afwijkende verhoudingen tussen de mate van vergroeiing en de afmetingen, zodat geen aanwijzingen bestaan voor uitzonderlijke lichaamslengtes.
Variatie en pathologie V50Cranium M heeft bij de glabella enige porositeit, maar het is de vraag of dat het gevolg is van tafonomische c.q. post-depositionele processen of dat sprake is van een pathologie. Cranium N heeft als anatomische variatie een abnormaal hoge en geprononceerde crista frontalis (zie boven en afbeelding 87). Cranium O bezit een aantal ‘geultjes’ op de buitenzijde van het os frontale tussen het linkeroog en het linkeroor (zie boven en afbeelding 89). Deze lijken niet post-depositioneel, maar overblijfselen van een genezen trauma, een pathologie of een natuurlijke variatie. Cranium P heeft een sutura metopica persistens en een scheef neurocranium (zie boven en afbeelding 91). Vanwege de kromming en asymmetrie van de eminentia cruciformis en verschillende afmetingen van de ronde hoeken van de fossae cerebralis lijkt dit niet van post-depositionele oorsprong, maar een pathologie, in dat geval mogelijk plagiocefalie, die dan wellicht is veroorzaakt door asymmetrische sluiting van de schedelnaden.Onder het verdere botmateriaal van V50 bevinden zich een geheel vergroeide linker femur met vergroot distaal gewrichtsvlak en een linker humerus met een extra gewrichtsvlak op de vergroeide distale epifyse. Een fragment van het corpus sternum heeft duidelijk asymmetrie tussen de aanhechtingspunten voor dezelfde linker en rechter ribben. Het is goed mogelijk dat deze asymmetrie is veroorzaakt door aangeboren scoliose waarbij de ribben van hetzelfde paar onder afwijkende hoek met het sternum articuleerden. Een onregelmatig ge-vormd manubrium kan goed bij het voornoemd sternumfragment horen en de-zelfde pathologische achtergrond hebben.Een fragment van een diafyse van een rechter ulna heeft geribte vervorming van het oppervlak door periostitis. Een rechter humerus is mogelijk ook getrof-fen door een licht geval van periostitis op de diafyse. Een linker humerus heeft een poreus oppervlak bij de onvergroeide proximale epifyse, wat het gevolg zou kunnen zijn van een ontsteking. Een lumbale wervel heeft aan de zijkant
135 Trotter 1970, 77: tabel XXVIII.
94
van het wervellichaam een depressie met daarbinnen een opening die lijkt op een afvoerkanaal voor pus. Een fragment van een radius of ulna lijkt iets poreus en is mogelijk ontstoken geweest. Een mandibulafragment heeft aan de boven-zijde een opening achter de laatste molaar, maar het is niet duidelijk of dit een natuurlijke variatie is of een opening voor afvoer van pus. Een eerste sacrale wervel heeft een bovengemiddelde grote poreuze depressie ter hoogte van de tuberositas ossis sacri, maar er is geen duidelijke aanwijzing dat dit een patholo-gie is in plaats van een natuurlijke anatomische variatie.Een vergroeide linker os metacarpi heeft ante mortem schade aan het proximale articulatievlak en lijkt getroffen door artritis. Schade aan het onderste articu-latievlak van het wervellichaam met een kanaal naar het foramen vertebrale is zichtbaar op een thoracale wervel, hernia nuclei pulposi. Een asymmetrische borstwevel heeft een Schmorlse nodulus, dat wil zeggen een ‘kleine’ hernia zon-der kanaal naar het foramen vertebrale.136
Twee complete en geassocieerde radii zijn iets gebogen, maar dit valt binnen het bereik van natuurlijke variatie.Ten slotte is in V50 een opvallend kleine en dunne rib aanwezig. Deze rib komt van de rechterzijde, is vergroeid, lijkt op een zwevende rib, maar heeft slechts een booglengte van slechts 58 mm. Hoewel de conservering niet optimaal is, is slechts minimaal sprake van post-depositionele beschadiging. Morfologisch ver-toont het element enige gelijkenis met een 12e rib. Bij vergelijking met diverse dierlijke ribben van meerdere soorten werd geen overeenkomst vastgesteld. De samenstelling van het beenweefsel van rib uit V50 wijst eveneens op een mens en niet een dier. Deze rib uit Doesburg vertoont sterke gelijkenis met een cer-vicale rib, een halsrib. Een vergelijkbaar exemplaar van een cervicale rib van een 39-jarige man is afkomstig uit de begraafplaats van het Minderbroederklooster te Dordrecht.137 Deze anatomische variatie van een extra rib is zeldzaam en kan klachten aan de arm van dezelfde lichaamszijde geven omdat deze extra rib afknelling kan veroorzaken bij vaten en zenuwen. Theoretische andere verkla-ringen voor deze rib zouden kunnen bestaan uit dwerggroei of een aandoening dan wel trauma waardoor een afwijkende vorm en afmeting is ontstaan.
Op een aantal botfragmenten werden groene verkleuringen vastgesteld, speci-fiek op twee ribfragmenten, één os occipitale (cranium N), één kaakfragment, één radius, één axis en twee fragmenten van lendenwervels. Deze zijn vermoe-delijk veroorzaakt door koperoxiden (zie onder: Post-depositionele processen: Groenverkleuringen).Brandsporen werden op het menselijke botmateriaal in S50 niet waargenomen.
8.4.6 Losse vondsten buitenLos menselijk botmateriaal werd slechts bij uitzondering buiten de Gasthuis-kerk aangetroffen. Alleen aan het begin van het veldonderzoek werd bij de me-taaldetectie in werkput 1 aan de noordzijde van de Gasthuiskerk een losse wer-vel gevonden (V2/S25). Het betreft een onderste thoracale wervel, een T12, die volledig vergroeid is en diverse recente post-depositionele beschadigingen heeft. Tevens werd tijdens de uitwerking tussen het vondstmateriaal onder het-
136 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 97.137 Maat et al. 1998, 22; vondstnummer DDT84-86.
95
zelfde nummer een zeer dun en slechts enkele centimeters groot extra botfrag-ment aangetroffen dat vermoedelijk een schilfer van het buitenste compacte beenweefsel van een groot pijpbeen van een volwassen individu is. De herkomst van deze schilfer is echter niet zeker.
8.4.7 Losse vondsten binnenAlle hieronder volgende vondsten zijn afkomstig uit de binnenruimte van de Gasthuiskerk, gedefinieerd als werkput 3 (bijlage 4). Geen van de binnen de Gasthuiskerk aangetroffen menselijke skeletresten bevond zich nog in hun pri-maire context, het oorspronkelijke graf, en werden alle verspreid door de kerk gevonden. Geen van de elementen was nog met andere elementen gearticu-leerd als skelet of herkenbaar deel van een skelet. Het is zeer goed mogelijk dat het botmateriaal sinds de verstoring van de oorspronkelijke grafcontexten in de verdere loop der geschiedenis zelfs meermaals is verplaatst. Er is dan ook geen sprake van een gesloten vondstcomplex. Desondanks is de binnenruimte een duidelijk begrensde ruimtelijke eenheid en zijn deze vondsten relevant als informatiebronnen over de mensen die in deze kerk werden begraven en daar-mee over het gasthuis.
Van de losse vondsten uit de binnenruimte worden eerst de min of meer com-plete schedels besproken. Vervolgens worden de meest noemenswaardige ove-rige vondsten behandeld. Aanwezige post mortem verloren tanden werden te-ruggeplaatst en vastgelijmd.
Losse schedels binnenIn totaal werden onder de vloer van de kerk zeven meer of minder complete schedels aangetroffen. In slechts één geval was sprake van een complete schedel met cranium en mandibula (V57). In de overige gevallen betrof het enkel crania, waarvan sommige aanzienlijke delen missen. De geslachtsbepalingen aan sche-dels die sowieso al minder betrouwbaar zijn dan aan bekkens, zijn in de gevallen van uitsluitend crania extra onzeker; bij beschadigde of zelfs incomplete crania slechts indicatief.De nauwkeurigheid van leeftijdsbepalingen wordt tevens beperkt door de com-pleetheid en de toestand van het botmateriaal.
Vondstnummer 57 (spoor 80) (afbeelding 93)Vrijwel de complete schedel inclusief onderkaak is aanwezig. Ectocraniaal be-vinden zich verspreid over het hele neurocranium beschadigingen van het com-pacte beenweefsel waarvan de buitenste laag aan het oppervlak is verdwenen, met name op het voorhoofd, het schedeldak en langs de sutura lambdoidea. De rand van de neusholte, de processus alveolaris van de maxilla en het achterste deel van de linker helft van verhemelte zijn beschadigd. De meeste boventanden lijken post mortem naar buiten toe te zijn uitgebroken. Het linker os temporale is post-depositioneel licht vervormd en iets open, waarbij de bovenrand van de pars squamosa licht is beschadigd. Beide processus mastoideus zijn aan de onderzijde enigszins afgesleten. In de processus zygomaticus van het rechter os temporale zit een post-depositionele breuk.De mandibula heeft diverse beschadigingen. Van de rechter ramus zijn beide
96
processus afgebroken en de linker ramus heeft een beschadiging aan het articu-lerende deel van de processus condylaris, doorlopend naar de angulus mandi-bulae. Beide anguli mandibulae hebben beschadigingen aan het oppervlak. Het oppervlak de linker ramus heeft zelfs scheuren en is deels afgebladderd. Het hoofdzakelijk parallelle patroon wijst op enigerlei vorm van verwering vertoont gelijkenis met verwering zoals die optreedt als bot wordt blootgesteld aan wis-selende temperaturen en luchtvochtigheid.138 Dit zou hier kunnen zijn gebeurd als de rami mandibulae enige tijd boven het oppervlak hebben uitgestoken terwijl de voornoemde wisselende omstandigheden binnen de kerk optraden, maar andere invloeden zoals verhitting kunnen niet worden uitgesloten hoewel bij de rami mandibulae geen sprake is van daarop wijzende verkleuring. Aan de linker binnenzijde van de mandibula is wel een blauwgrijze verkleuring ontstaan en bevinden zich fijne scheurtjes, wat in dit geval toch op sterke verhitting of brandschade zou kunnen duiden.Aanwezige foramina supraorbitale zijn links open en rechts dicht. Er bevindt zich nog een rudiment van de sutura metopica op de glabella. De processus alveolaris van de maxillae steekt bij de voortanden sterk naar voren, zodat ten aanzien van de verdwenen voortanden sprake van prognathie zal zijn geweest. Het septum in de neusholte is kromgebogen naar rechts. Dit zou post-deposi-tioneel kunnen zijn opgetreden. De rechter condylus occipitalis is iets groter dan de linker. Naast de rechter condylus occipitalis zit aan de buitenzijde een osteofyt. Beide foramina parietale zijn aanwezig. De rechter malleus en incus kwamen te voorschijn bij het schoonmaken.Ondanks dat de gewrichtsvlakken van de mandibula enigszins beschadigd zijn en het grootste deel van bovengebit ontbreekt, zijn de afmetingen van cranium en mandibula in overeenstemming, is de reconstrueerbare articulatie overtuigend en is de occlusie van de resterende tanden dusdanig goed passend dat cranium en mandibula duidelijk bij elkaar horen.In het bovengebit hebben de LM1 op de hoek buccaal/distaal en de LM2 op de hoek mesiaal/buccaal lichte cariës op hals. In het ondergebit is links het hoekje buccaal/distaal van de LM2 links post-depositioneel afgebroken. Rechts is oc-
138 Behrensmeyer 1978, 153-156.
92,93.SchedelV57,pipenotchesenschedelan-terior links.
97
clusaal een klein gaatje aanwezig in de fissurae van de RM3. Dit lijkt natuurlijke variatie, maar mogelijk is onder het oppervlak ook sprake van cariës.De slijtage van de tanden loopt op van stadium 2 bij de achterste molaren tot 4+/5+ bij de middelste snijtanden.139 Op de tanden zit lichte (resterende) tandsteen. Er is sprake van zeer lichte alveolaire resorptie van het bot.In de rechterhelft van het ondergebit zijn twee door pijpenstelen veroorzaakte halfronde gaten gesleten, zogenaamde pipe notches of steelinkepingen van tabaks-pijpen (afbeelding 92). Per steelinkeping is deze slijtage verdeeld over meerdere tanden, waar bij elk van de betrokken tanden facetten zijn afgesleten door de beweging van het over de tanden schurende aardewerk. Steelinkepingen komen zeer algemeen voor in postmiddeleeuwse en vooral vroegmoderne gebitten, niet alleen bij mannen, maar ook bij vrouwen en zelfs onvolwassenen.140 De steelinkepingen dateren dit individu derhalve in de postmiddeleeuwse tijd. Dat past goed bij een postmiddeleeuws ijzeren handvat van een doodskist dat bij deze schedel werd aangetroffen. De eerste steelinkeping wordt gevormd door de LI1, de RI1 en de RI2. De RI1 is scheef naar voren komen te staan, vermoe-delijk door de herhaaldelijke druk die ontstaat bij het bijten op de pijpensteel. De tweede steelinkeping wordt gevormd door de RC1, en de RP1. Het bovenste deel tandwortel van de RC1 is bloot komen te liggen en verkleurd. Door post-depositionele beschadiging van de tand en de processus alveolaris is moeilijk te zeggen of dit ante mortem of post mortem is gebeurd, maar ook in dit geval kan het veelvuldig bijten op een pijpensteel de tand naar voren hebben geduwd. De locatie van de steelinkepingen maakt het waarschijnlijk dat het individu rechts-handig was.
SchedelindicesDe schedel is dolichocraan (index 74,73 [B=136 mm, L=182 mm]), meseen (index 54,03 [GH=67 mm, J=124 mm (J is gecorrigeerd in verband met een lichte beschadiging van de processus alveolaris van de maxilla)], mesognaath (index 98,95 [GL=94 mm, LB=95 mm].
GeslachtsbepalingDe gezamenlijke kenmerken van de gehele schedel vallen met een score –0,38 aan de vrouwelijke kant van de scheidslijn binnen de categorie “indeterminabel” (bijlage 5) (WEA 1980, 523-524). De score van alleen het cranium scoort met –0,58 als “vrouw?”, maar alleen de mandibula scoort met +0,25 net aan de mannelijke kant van de grens binnen de categorie “indeterminabel”. Het is ech-ter bekend dat bij Europese vrouwen de mandibulae meer geprononceerd zijn en daardoor mannelijker scoren.Het geslacht van individu V57 is onzeker, maar het is waarschijnlijker dat V57 een vrouw was dan een man.
LeeftijdDe beoordeling van de mate van vergroeiing van de schedelnaden is lastig bij dit cranium; aan de buitenzijde vanwege beschadigingen aan het oppervlak, aan de binnenzijde omdat het cranium compleet is. Volgens de methode van Meindl en
139 Brothwell 1981, 72.140 Van Dijk et al. 2014.
98
Lovejoy is de leeftijd op locaties 1-7: 30,5 jaar ±9,6 en op locaties 6-10: 32,0 jaar ±8,3 (tabel 8) leeftijd.141 De leeftijdsbepaling via de vergroeiing van de suturen in het verhemelte geeft door de vergroeiing van de sutura incisiva en depalatina mediana posterior samen met het eerste begin van vergroeiing van de suturen naar het foramen palatinum majus een leeftijd van ± 30-34 jaar.142 De slijtage van het gebit wijst op een leeftijd van 17-35 jaar.143 Deze brede bepaling is samengesteld uit de slijtage van de resterende boventanden (25-35 jaar, de LM3 ontbreekt echter) die sterker is dan bij de tanden uit het ondergebit (17-25 jaar). De leeftijd bij overlijden van dit individu wordt gesteld op ± 30-32 jaar.
Bij deze schedel werden een linker femur en fragment van een rechter rib ge-vonden. Binnen de methodiek van het onderhavige onderzoek is niet met zeker-heid vast stellen of deze elementen bij schedel V57 horen. De femur is vrijwel compleet. Alleen is proximaal de grote trochanter en distaal de laterale condy-lus afgebroken. Beide epifysen zijn volledig vergroeid en het individu daarmee volwassen, wat mag worden verwacht indien een associatie zou bestaan tussen deze femur en schedel V57. De maximale lengte van de femur is 387 mm. Uit-gaande van een Europese vrouw levert dit een lichaamslengte op van 149,69 cm ±3,72 cm, in het geval van een man 153,52 ±3,27 cm (zonder leeftijdscor-rectie aangezien deze wegvalt tegen de foutmarge).144
Het ribfragment is het proximale uiteinde van rib 8, 9 of 10 aan de rechterzijde en betreft minder dan 25% van het oorspronkelijke element. Voor zover zicht-baar zijn de epifysen vergroeid en is het element afkomstig van een volwassene.
Vondstnummer 60 (spoor 81) (afbeelding 94 en 95)Dit losse cranium werd net buiten een klein grafkeldertje c.q. ossuarium gevon-den dat zich bevond bij de plek waar ooit vermoedelijk het altaar heeft gestaan (zie onder schedels V61 en V95).Het cranium is zwaar beschadigd. Het linker en centrale deel van de aange-zichtsschedel zijn verdwenen, inclusief het grootste deel van het binnenwerk rondom het reukorgaan. Van het neurocranium is het onderste deel aan de linkerzijde verdwenen, inclusief het hele linker os temporale en een deel van het os occipitale tot aan het foramen magnum. Enkele tientallen kleine losse fragmenten van deze grote beschadiging zijn bewaard gebleven. Op de glabella is een minimaal rudiment van sutura metopica zichtbaar. In het post-depositionele breukvlak is te zien dat het bot van het os parietale en het os occipitale relatief dik is. Endocraniaal hebben de arteriae parietalis/temporalis superficialis diepe groeven in het neurocranium achtergelaten. Foramina parietale ontbreken, maar op het achterhoofd is op de sutura sagittalis bij het obelion een relatief groot foramen aanwezig. Langs de sutura sagittalis loopt een lichte langwerpige depressie centraal over het sche-deldak, waarschijnlijk veroorzaakt door vroegtijdige vergroeiing van de sutura sagittalis op deze plek voordat de groei van het neurocranium volledig was vol-tooid. Bij dit verschijnsel past een lang, dolichocraan, neurocranium, wat hier
141 Meindl & Lovejoy 1985, 63: tabellen 7 & 6.142 Mann et al. 1987 & 1991.143 Brothwell 1981, 72144 Trotter 1970, 77: tabel XXVIII.
99
ook het geval is (zie onder). In ernstige gevallen hiervan is sprake van scafocefa-lie en wordt gesproken van een bootschedel vanwege de lange en smalle vorm van het hoofd.145 Bij deze schedel is de anomalie slechts gering en is geen sprake van een echte bootschedel (zie metingen hieronder bij Schedelindices; ter vergelijking met een uitgebreide set metingen van een ultradolichocrane scafo-cefalische schedel.146 Uit dit cranium is bij het schoonmaken een rechter incus voor de dag gekomen.Vanaf het midden van het os frontale loopt via het rechter os temporale naar de onderzijde van het os occipitale, ongeveer langs de linea nuchalis superior, een streep van donkere aankoeksels met aan de onderzijde deels een scherpe rand. Een grote donkere vlek van hetzelfde materiaal bevond zich op het rechter as-terion. Deze aankoeksels zijn mogelijk een gevolg van tafonomische processen, bijvoorbeeld ontstaan door ontbinding en verdroging van huid bij het ontbin-dingsproces of post-depositioneel door inwerking van het omringende bodem-materiaal. De aankoeksels zijn deels verdwenen bij de vondstverwerking.Aan de binnenzijde van het neurocranium is op het os occipitale en het linker os parietale deels een grote en scherp begrensde endocraniale brandplek binnen aanwezig, waar het bot donkergrijs tot blauw is verkleurd en enigszins gecal-cineerd. Deze brandplek overlapt ten dele met de het verdwenen deel van het cranium. In het post-depositionele breukvlak is inwerking van de hitte tot in maar zeker niet helemaal door het bot duidelijk herkenbaar. De verzwakking van het bot die door de hitte is opgetreden, kan van invloed zijn geweest bij het ontstaan van de aanzienlijke post-depositionele beschadiging door verzwakking van het botmateriaal. Net rechtsonder de lambda is een lichte groene verkleuring zichtbaar.
SchedelindicesDit cranium is dolichocraan (index 74,33 (B=139mm, L=187mm)). Wegens incompleetheid zijn verdere metingen niet mogelijk of zinvol.
GeslachtsbepalingOndanks dat de mandibula ontbreekt, is de vorm van dit cranium met een score van –1,54 duidelijk vrouwelijk (bijlage 5) (WEA 1980, 523-524).
145 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 52-53.146 Hohenthal & Brooks 1960, 61.
94,95.CraniumV60insituindeGasthuiskerk.Rechts:idem,anterior.
100
LeeftijdDe mate van vergroeiing van de schedelnaden levert de volgende leeftijdbepa-lingen: op locaties 1-7: 48,8 jaar ±10,5 en op locaties 6-10: 43,4 jaar ±10,7 (tabel 8) (Meindl & Lovejoy 1985, 63: tabellen 7 & 6). Volgens deze methode was de leeftijd bij overlijden ± 43-49 jaar, maar zal mogelijk in verband met de vroegtijdige sluiting van de sutura sagittalis in werkelijkheid lager zijn geweest.
Onder de overige vondsten uit de binnenruimte van de Gasthuiskerk is onder vondstnummer 70 een los linker os temporale aanwezig. Aangezien cranium V60 de enige schedel is waarvan het linker os temporale ontbreekt, is het niet ondenkbaar dat ze bij elkaar horen. Maar hoewel de afmetingen, verhoudin-gen en verschijningsvormen van het bot passend lijken, is de schade aan zowel het cranium als het os temporale te groot om associatie met zekerheid vast te stellen. Lichte brandsporen aan het losse os temporale ondersteunen echter de mogelijkheid van de veronderstelde associatie.
Vondstnummer 61: Zie onder.
Vondstnummer 69 (spoor 79) (afbeeldingen 96 en 97)Cranium V69 werd voorafgaand aan het archeologische onderzoek gevonden door bouwvakkers bij het verwijderen van een betonnen rand ± 50 cm onder wat bij het archeologische onderzoek het eerste vlak zou worden.Het cranium is compleet en heeft slechts minimale post-depositionele bescha-digingen: rechts van de glabella een klein gaatje, schade aan processus alveo-laris van de maxilla waarvan de meeste tanden ontbreken en verder minimale schade aan de verschillende kwetsbare randen en mediaal in de oogkassen. De sutura sagittalis is in het proces van vergroeiing. In het rechterdeel van de sutura lambdoidea zijn twee naadbenen aanwezig. Bij de glabella is nog een rudiment van de sutura metopica zichtbaar. Rechts van de sutura parietale is een foramen parietale aanwezig, maar links is deze afwezig.
96,97.CraniumV69,anteriorenanteriorenlinks.
101
Langs de buitenzijde van de linker condylus occipitalis is sprake van lipping met een rand van poreus botweefsel, vermoedelijk veroorzaakt door overbelasting van het gewricht. Een dergelijke pathologie kan zijn veroorzaakt door veelvul-dig zwaar tillen op de rechterschouder waardoor het hoofd naar links buigt. Het foramen incisivum is opvallend groot en asymmetrisch. Dit kan een natuurlijke variatie zijn, maar de asymmetrie en de aansluiting van het foramen incisivum op het canalis incisivus maakt een pathologische oorsprong zoals een cyste goed mogelijk.De processus alveolaris van de maxilla lijkt bij de RP2 substantieel en bij de RM1 minimaal aangetast door parodontitis. Alle snij- en hoektanden van het boven-gebit zijn post mortem verloren. Beide linker premolaren zijn ante mortem verloren, maar dit heeft niet lang voor de dood plaatsgevonden, want de alveoli zijn nog in het proces van dichtgroeien. Verschillen in mate van dichtgroeien suggereren dat de LP1 eerder is verloren dan de LP2. De RP1 is eveneens ante mortem verloren; dit heeft echter gezien de dichtgegroeide alveolus al ruim voor de dood plaatsgevonden. De RP2 is bijna tot aan tandwortel afgebroken, versleten en aangetast door ernstige cariës. De LM1 is ante mortem verloren en de alveolus is dicht. De LM3 is tevens ante mortem verloren en de alveolus is net aan het dichtgroeien. De LM2 heeft distaal beginnende cariës op hals. Van de RM1 is het grootste deel van de kroon afgesleten en aangetast door ernstige cariës. De RM2 heeft mesiaal en distaal cariës op de hals. De slijtage van de overige molaren is nog in een vroeg stadium. Op de tanden is slechts in lichte mate tandsteen aanwezig, maar gezien de sporen daarvan is deze waarschijnlijk voor een aanzienlijk deel post-depositioneel of bij vondstverwerking verloren gegaan.
Boven het linkeroor is een genezen trauma aanwezig (afbeelding AE-42a & b). Het meest opvallend is een langwerpig gat met genezen randen door het linker os temporale (± 15 x 2-3 mm). Dit gat maakt deel uit van een groter trauma waarvan nog indrukken in de schedel aanwezig zijn. Het geheel heeft het voor-komen van een indruk van een polygonaal oppervlak van een object, waarbij op een hoek van het contactvlak door de diepste indruk aldaar het gat is ontstaan. Vanuit het langwerpige gat loopt een aantal op indrukken lijkende lijnen verder over de linkerzijde van het neurocranium. Vanaf de onderzijde van het gat loopt
98,99.V69,genezentraumaoplinkerostemporale(enosparietale?),lengteenrechtverloopdersporenvervormddoorperspectiefenlenswerking);Rechts:idemmetindrukkenvoorzoverzichtbaaraangegeven.
102
een lijn over het bot in een bijna horizontale licht stijgende lijn naar de voorzijde (± 38 mm), maakt dan een hoek terug omhoog (± 32 mm) en verdwijnt dan schuin naar achter. In het verlengde van de lengteas van het gat loopt een indruk schuin omhoog (± 34 mm) en dan terug richting de voorzijde en verdwijnt ook (± 6 mm zichtbaar). Doorgetrokken zouden verdwijnende lijnen elkaar op het os parietale weer raken en dan gezamenlijk een vijf- of zeshoek vormen. Heel dun loopt diagonaal door het door de lijnen gevormde vlak nog een rechte lijn van de rechter onderhoek naar de linker bovenhoek, maar deze is amper zicht-baar. Gezien de afmetingen en de vorm van het trauma ligt het niet voor de hand om uit te gaan van een slag met een regulier wapen. Wellicht is het trauma eerder het gevolg van een ongelukkige val op een object, een vallend object, een botsing of een slag met een voorwerp voor dagelijks gebruik.Links aan de onderzijde en onder aan de linkerzijde van de buitenzijde van het cranium is wit aankoeksel aanwezig. Het bevindt zich verspreid en onregelmatig ongeveer van het verhemelte via foramen magnum en lambda naar de crista supramastoidea en de binnenzijde van de linker oogkas. Mogelijk betreft het resten van mortel, beton of water dat deze materialen bevatte.
SchedelindicesDit cranium is brachycraan (index 82,39 [B=145mm, L=176 mm]), meseen (index 54,26 [GH=70 mm, J=129 mm]), mesognaath (index 90,91 [GL=90 mm, LB=99 mm]). GH en GL zijn gecorrigeerd in verband met een lichte be-schadiging van de processus alveolaris van de maxilla.
GeslachtsbepalingMet een score van –0,71 geldt dit cranium, zonder mandibula, als waarschijn-lijk vrouwelijk (bijlage 5).147
LeeftijdDe uit vergroeiing van de schedelnaden afgeleide leeftijd is op locaties 1-7: 34,7 jaar ±7,8 en op locaties 6-10: 32,0 jaar ±8,3 (tabel 8).148 De suturen van het verhemelte wijzen door vergroeiing van de sutura incisiva en sutura palatina mediana posteror en de gevorderde vergroeiing van de sutuur naar het foramen palatinum majus op een leeftijd van ± 30-34 jaar.149 Op basis van tandslijtage van de RM1 (5++) en geringe slijtage van de RM2, de LM2 en de RM3 (3+, 3- en 3 respectievelijk) leeftijd van 25-35 jaar.150
De leeftijd bij overlijden wordt gesteld op ± 32-35 jaar.
Vondstnummer 72 (spoor 79) (afbeelding 100)Van dit cranium zijn slechts losse delen van het schedeldak bewaard gebleven. Aantoonbaar geassocieerd zijn een vrijwel intact os frontale, ± 75% van het linker os parietale en ± 25% van het rechter os parietale. Aangezien de sutura sagittalis en de sutura coronalis nog geheel onvergroeid zijn, is sprake van een
147 WEA 1980, 523-524.148 Meindl & Lovejoy 1985, 63: tabellen 7 & 6.149 Mann et al. 1987 & 1991.150 Brothwell 1981, 72.
103
jong individu, jonger dan 25 of zelfs 20 jaar.151 Alle drie delen van het schedel-dak hebben brandsporen met licht- en donkergrijze verkleuring en grofmazige craquelé aan de binnenzijde, het os frontale slechts beperkt aan de rechterzijde, de ossa parietale over een groter oppervlak.Bij deze schedeldelen werd een deel van een linker os temporale en een daaruit afkomstige incus gevonden. Aan de binnenzijde van het os temporale zijn sporen van brand met blauwgrijze verkleuring en aanzienlijke thermische spannings-scheuren aanwezig. Alhoewel door beschadigingen aan het os parietale en het os temporale een associatie niet direct kan worden aangetoond, zijn de afmetin-gen, verhoudingen, de verschijningsvormen van het bot en de op alle delen aan-wezige brandsporen sterke argumenten voor een gemeenschappelijke origine.Het os temporale heeft mannelijke kenmerken, maar van een enkel element kan hoogstens een voorzichtige indicatie uitgaan.De schedel is logischerwijze te onvolledig en gefragmenteerd voor metingen ten behoeve van schedelindices.
Onder hetzelfde vondstnummer, V72, is fragment van een mandibula geregis-treerd (zie onder: Overige losse vondsten binnen).
Vondstnummer 79 (spoor 79) (afbeelding 101)Cranium V79 kwam tevoorschijn bij werkzaamheden met de graafmachine aan een voormalige betongoot binnen de Gasthuiskerk.Het cranium is incompleet. Het neurocranium is wel nagenoeg compleet, maar de ossa nasale, de linker maxilla, het linker os zygomaticum, het os sphenoidale en de overige interne elementen van de aangezichtsschedel ontbreken. Los, maar duidelijk met het neurocranium geassocieerd en onderling nog verbon-den, zijn de rechter maxilla en het rechter os zygomaticum wel aanwezig. Aan de ossa temporale zijn de processus zygomaticus nog present, links compleet, maar rechts is deze deels afgebroken. De schedelnaden in het linkerdeel van het cranium zijn enigszins vervormd (zie onder).Bij het obelion heeft het schedeldak een vlakke plek tot bijna een depressie met een diameter van ± 3 cm. De sutura sagittalis is daar ter plekke overigens vrijwel niet getand, maar dat deel van deze schedelnaad is vaak minder complex
151 Vallois 1937, 502; Rösing 1977, 60.
100.V72, os frontale en ossaparietalemetbrandsporen,endo-craniaal.
104
dan de aangrenzende delen. De schedelnaden van V79 hebben echter in het algemeen een bovengemiddeld geringe complexiteit, dat wil zeggen mate van vertanding c.q. meanderen en vervlechting, vooral duidelijk bij de sutura sagit-talis (afbeelding 102). Bij het bregma zijn de sutura sagittalis en het middelste deel van de sutura coronalis eveneens relatief recht, maar geringere complexi-teit van deze schedelnaden bij het bregma is daarentegen niet ongebruikelijk, eerder typisch, en is bijvoorbeeld ook in enige mate het geval bij de crania V57 en V69 (vergelijk de schematische weergave van het systeem van grote suturen van Vallois 152 en vooral Rösing).153 Ook de sutura lambdoidea verloopt bij de lambda een klein stukje bijna recht. De complexiteit van suturen kan mede worden beïnvloed door de drukverhoudingen op deze schedelnaden tijdens de groei. De mate van spierspanning door bijten en kauwen speelt daarbij mogelijk een rol, specifiek in de regio van het obelion.154 Bij V79 is links een foramen pa-rietale aanwezig, maar rechts is geen foramen parietale aanwezig. Endocraniaal zijn in het midden van het schedeldak enkele putjes aanwezig op de ossa pa-rietale. Dit lijkt eerder anatomische variatie dan pathologisch te zijn. De linker condylus occipitalis heeft iets lipping met een poreuze rand, vermoedelijk door overbelasting van het hoofd door buiging naar links, bijvoorbeeld door tillen op de rechterschouder.
Aan de buitenkant van het neurocranium zijn op het voor- en achterhoofd don-kerder gebieden te zien die grotendeels zijn begrensd door soms bijna zwarte strepen c.q. stroken met daartussen een lichter gekleurde zone (afbeelding 102). De bijna zwarte delen van de begrenzende strepen bestaan uit aankoeksels en daarin bevinden zich haarresten (afbeelding 103). De haarresten bevinden zich vooral op de ossa parietale over de bovenkant van het hoofd. Iets schuin over de bovenzijde van het schedeldak loopt tussen de beide donkere gebieden een zone met een lichtere kleur. De achterste plek is groter aan rechterzijde en de ondergrens loopt achter langs de linker processus mastoideus, voor langs de rechter processus mastoideus en daartussen over het planum nuchale. De don-kere plekken wekken de indruk dat tijdens het ontbindingsproces de hoofdhuid
152 Vallois 1937, 502.153 Rösing 1977, 60.154 Mann et al. 2009.
101,102.CraniumV79,anteriorensuperior.
105
is gekrompen, dwars over de ossa parietale is gescheurd en naar de voorzijde en de achterzijde is teruggetrokken, waarbij het bot in het midden door de vroeg-tijdige afwezigheid van huid lichter is verkleurd. Uiteindelijk zou dan aan de randen van de gebieden met langer aanwezige hoofdhuid de nu nog als dusdanig herkenbare haarresten zijn achtergebleven.In de aanwezige rechter maxilla zijn nog tanden aanwezig (RP1, RP2, RM1, RM2, RM3), waarvan de meeste buccale tandwortels door het kaakbot steken (zie on-der). De snijtanden en de hoektand van dit kwadrant zijn post mortem verloren en ontbreken. Alle nog aanwezige gebitselementen hebben pathologieën (af-beelding 104). Hypoplasie van het glazuur in de vorm van horizontale strepen is evident op alle nog aanwezige tanden, het sterkste bij de molaren. Verspreid over de tandkronen zijn eveneens putjes in het glazuur ontstaan door verstoring van het groeiproces, ook wel pitting genoemd. Ook deze pitting is het sterkst in de molaren. Voorts hebben de molaren sterk afwijkende kauwvlakken door ver-storing van de tandontwikkeling, terwijl dit bij de premolaren slechts gering het geval is. Dergelijke vervormde molaren worden wel Mulberrymolars genoemd, moerbeikiezen, wegens enige gelijkenis met deze vruchten. Ten slotte zijn de tanden getekend door horizontale strepen over hele lengte van de wortels. Der-gelijke gestreepte tandwortels zijn zeer uitzonderlijk, ook bij moerbeikiezen. Aangezien de ontwikkeling van tandwortels laagsgewijs plaatsvindt vanaf een al gevormde tandkroon tot aan de wortelpunt, vertegenwoordigen de strepen fasen bij de groei van de wortel en zullen de verschillende strepen wisselende omstandigheden hierbij weerspiegelen.
Dergelijke vervorming van de vorm van de tandkronen en hypoplasie van het tandglazuur wordt veroorzaakt door storingen bij de ontwikkeling van de tan-den tijdens de groei van het individu en wordt normaliter gerelateerd aan aan-geboren syfilis.155 De deze ziekte veroorzakende bacteriële besmetting vindt plaats tijdens de zwangerschap via de placenta door een al geïnfecteerde moe-der. In veel gevallen leidt een dergelijke besmetting tot de dood voor de ge-boorte. Indien het kind de zwangerschap overleeft, kan de besmetting direct in de eerste twee levensjaren tot ernstige gezondheidsklachten leiden, maar de
155 Aufderheide & Rodríguez-Martín 1998, 164-166 & 406; Ortner & Putschar 1981, 198-210.
103,104.Haarresteninaankoekselsopdesuturasagittalisnetbovenobelion.Rechts:maxillametresterendgebit,rechts.
106
ziekte kan zich ook pas jaren na de geboorte manifesteren. Opvallend is dat bij individu V79 de premolaren minder afwijkingen hebben dan de molaren, vooral geringere occlusale vervorming. De ontwikkeling van de tandkronen van de permanente premolaren begint rond het tweede levensjaar, de ontwikkeling van de duidelijk deviante tandkroon van de RM1 begint echter al ruim voordien, terwijl de ontwikkeling van de eveneens duidelijk deviante tandkronen van de RM2 en de MR3 normaliter pas na het begin van de ontwikkeling van de eerste premolaar start (de ontwikkeling van de tweede premolaar kan tegelijk met de tweede molaar starten).156 Helaas ontbreken bij V79 de snijtanden, want ook deze kunnen een typische aan aangeboren syfilis gerelateerde afwijkende vorm hebben, zogenaamde Hutchinson’sincisors.De buccale tandwortels van de premolaren en eerste twee molaren liggen deels bloot; bij de RP1 en de RP2 tot aan de wortelpunt, bij de RM1 de mesiale tand-wortel wel maar de distale niet, bij de RM2 alleen de distale tandwortel deels. De wortelpunt van de RP1 steekt zelfs door het kaakbot naar buiten. Blootlig-gende tandwortels zijn meestal het gevolg van tafonomische of andere post-de-positionele processen. Hoewel de randen van de openingen in het bot tenminste ten dele post-depositioneel beschadigd zijn, zijn de randen op andere plekken echter regelmatig en duidelijk begrensd. Daarenboven is de mate waarin deze wortels door het kaakbot steken dusdanig dat het niet vanzelfsprekend is dat dit niet op zijn minst al in enige mate al bij leven het geval is geweest. De veronder-stelling dat mogelijk onder druk van de uittredende tandwortels atrofie van het kaakbot heeft plaatsgevonden waardoor de wortels deels bloot zijn komen te liggen, past bij de aard van het bot dat over de nog bedekte mesiale wortel van de RM2 aanwezig is en dat zeer dun is en waarin openingen lijken te ontstaan. Het is derhalve niet uitgesloten dat de oorzaak voor de uit het kaakbot tredende tandwortels kan gerelateerd zijn aan een door syfilis veroorzaakte onderont-wikkeling, storing of aandoening waardoor het botweefsel atrofieerde en de tandwortels langzaam naar buiten kwamen.In enkele tanden heeft zich cariës ontwikkeld: in de RP2 distaal in de kroon, in de kroon van de RM1 mesiaal in gevorderde mate van de hals tot in het kauw-vlak en distaal, bij de RM2 mesiaal op de hals. De mate van slijtage is bij de RM1 3-3+ en bij de RM2 2-2+.157 De RM3 en de premolaren hebben geen zichtbare slijtage, wellicht ten dele door de afwezigheid van occlusie in verband met de geringe hoogte van deze elementen. Op het oppervlak zijn sporen van tand-steen te zien, maar dit is voor een groot deel post-depositioneel verdwenen. Het kaakbot heeft beginnende alveolaire resorptie.
In het neurocranium is endocraniaal een tot diep in het bot doorwerkende brandplek aanwezig over de linkerhelft van de sutura coronalis en het weder-zijds aangrenzende botoppervlak (afbeelding 105). Ter plekke is het endocrani-ale compacte beenweefsel zwart verkleurd, gecraqueleerd, losgeraakt en voor het grootste deel afgebladderd. Het spongieuze beenweefsel is grijs verkleurd en gecalcineerd. Door inwerking van de hittebron is het linker deel van het cranium licht vervormd, waarbij de schedelnaden iets open zijn gegaan, met name het linker deel de sutura coronalis, de linker sutura squamosa en de linker
156 Schaefer 2009, 80-85; WEA 1980, 528.157 Brothwell 1981, 72.
107
sutura occipitomastoidea. Via het beschadigde linker foramen jugulare is goed te zien dat ook dit deel van de schedelbasis door hitte is aangetast en evenzo is inwerking van brand of hitte waarneembaar aan de rand van het pars basilaris van het os occipitale waar deze aansloot op het os sphenoidale. Bij de samen met het os zygomaticum los aanwezige rechter maxilla is aan het verhemelte naast de molaren eveneens lichte brandschade zichtbaar. Het is goed mogelijk dat deze onderling vergroeide maxilla en os zygomaticum door inwerking van de hitte van het cranium zijn losgekomen.Het niet verbrande endocraniale oppervlak heeft een kleurverschil waarbij de-len een licht uitgeslagen verschijning hebben, waarschijnlijk ook het gevolg zijn van de post-depositionele brand/verhitting nadat het zachte weefsel al was ver-gaan.
SchedelindicesDit cranium is hyperbrachycraan (index 89,08[B=155mm, L=174mm]). We-gens incompleetheid zijn verdere metingen en indices niet mogelijk of zinvol.
GeslachtsbepalingVoor zover dit cranium nog over (intacte) kenmerken beschikt, scoort het +0,29 (bijlage 5) (WEA 1980, 523-524). Dit net aan de mannelijke kant van de scheidslijn, maar deze score valt binnen het bereik van de categorie “Inde-terminabel”. Behalve dat dit cranium de behorende mandibula mist, waardoor niet alle kenmerken van de schedel konden worden beoordeeld; zijn de wel aanwezige kenmerken soms beschadigd of slechts enkelvoudig aanwezig, zodat extra marge bestaat.
LeeftijdDe open grote schedelnaden wijzen op een jong individu, vermoedelijk niet ou-der dan ± 20-25 jaar.158 De uit vergroeiing van de schedelnaden afgeleide leef-tijd volgens Meindl en Lovejoy is op locaties 1-7: <30,5 jaar ±9,6 en op locaties 6-10: <32,0 jaar ±8,3 (tabel 8).159 Hierbij moet echter rekening worden ge-houden met de mogelijkheid dat de inwerking van hitte schedelnaden die al wa-ren begonnen met vergroeien weer heeft geopend. Hoewel deze methode strikt genomen niet mag worden toegepast wegens het niet compleet aanwezig zijn
158 Vallois 1937, 502; Rösing 1977, 60.159 Meindl & Lovejoy 1985, 63: tabellen 7 & 6.
105.V79,brandplekoverdesuturacoronalis,endocraniaal.
108
van het verhemelte, onderschrijft het begin van vergroeiing van de sutura inci-siva in het verhemelte echter de voornoemde leeftijdsindicatie en wijst richting ± 20-24 jaar.160 De aanwezigheid van een volledig doorgekomen verstandskies veronderstelt een leeftijd van minstens ± 20-21 jaar.161 Op basis van de slijtage der tanden leveren de RM1 (3-3+), de geringe slijtage van de RM2 (2-2+) en de afwezigheid van slijtage op de RM3 een leeftijd van 17-25 jaar.162
De leeftijd bij overlijden van individu V79 wordt gesteld op ± 20-24 jaar.
Vondstnummer 61 en 95 (spoor 82/83) (afbeeldingen 106-113)Crania V61 en V95 werden gezamenlijk gevonden in een kleine gemetselde ruimte die aanwezig was onder de vloer van de Gasthuiskerk bij de plek waar vermoedelijk ooit het altaar van de kerk heeft gestaan. Deze ruimte kan een ossuarium zijn geweest, maar is groot genoeg om een kleine grafkelder te zijn geweest. Beide crania lagen tegen elkaar aan in de zuidoosthoek van deze ge-metselde ruimte (afbeelding 106). De plaatsing zij aan zij maakt het denkbaar dat ze daar doelbewust zijn neergelegd, mogelijkerwijs uit piëteit. Behalve deze crania werd nog enig menselijk skeletmateriaal in de gemetselde ruimte aange-troffen (zie onder). Al het skeletmateriaal aldaar werd in secundaire depositie aangetroffen en is wellicht bij bouwactiviteiten in het verleden buiten de oor-spronkelijke context geraakt, maar de kans dat dezelfde gemetselde ruimte de oorspronkelijke context was, is reëel.
Vondstnummer 61 (spoor 82) (afbeeldingen 107 en 108)Dit cranium is vrijwel compleet. Bij de uitwerking is de rechter malleus uit de gehoorgang tevoorschijn gekomen. Van beide jukbogen ontbreekt een klein deel, links iets meer. Het laterale deel van het linker os zygomaticum is be-schadigd en het oppervlak aldaar lijkt verweerd. Beide processus styloideus zijn afgebroken. Langs de rand van de neusholte en aan de onderzijde van beide pro-cessus mastoideus is lichte post-depositionele schade aanwezig. De processus alveolaris van de maxillae heeft rechtsachter en vooral aan de linkerheft aanzien-
160 Mann et al. 1987 & 1991.161 Schaefer et al. 2009, 80-85; WEA 1980; 529.162 Brothwell 1981, 72.
106. CraniaV61 enV95samen in een gemetselde ruimte in de Gasthuiskerk.
109
lijke schade. Aan de achterzijde van het cranium en op het achterste deel van het linker os temporale is het externe oppervlak beschadigd en de buitenlaag van het compacte beenweefsel verdwenen. Er bevinden zich strepen op het voorste deel van het bovenzijde schedel die enige gelijkenis vertonen met wortelstre-pen, maar daarvoor te hoekig lijken. Een ander argument tegen plantenwortels als oorzaak is de donkere kleur van de strepen, want sporen van plantenwortels zijn vaak lichter van kleur dan het omringende bot door de inwerking van het zuur uit de plantenwortels.163 Bovendien is de aanwezigheid van wortelstrepen op een cranium dat binnen in een kerk is gevonden niet voor de hand liggend. Op het os frontale is boven het linker oog een bleekgroene verkleuring aan-wezig die wijst op koperoxide. Het is niet onwaarschijnlijk dat de genoemde strepen en de groenverkleuring dezelfde oorsprong hebben, bijvoorbeeld een hoofdbedekking die bij het vergaan deze sporen heeft achtergelaten.Beide foramen supraorbitale zijn open, de linker is minder diep en bevindt zich meer naar het midden. De sutura coronalis ligt relatief ver naar achter. Parietale foramina zijn afwezig. Het achterhoofd heeft een lichte chignon of occipital bun.
De rechter condylus occipitalis is kleiner dan de linker (afbeelding 109). Een dergelijke asymmetrie kan in ernstige gevallen de beweging van het hoofd hin-deren, maar het is de vraag of dit bij V61 het geval is geweest.164 Ook het fora-men magnum is asymmetrisch, maar de vorm van het foramen magnum kent
163 White et al. 2012, 466.164 Das & Chaudhuri 2008.
107,108.CraniumV61,anterosuperiorenanteriorenlinks.
109.V61,asymmetrischeoccipitalecondylienprecondylairtuberculum,inferior.
110
uiteenlopende variaties.165 De rand van foramen magnum heeft naast de linker condylus occipitalis een kleine uitstulping naar binnen.166 Een precondylair tu berculum bevindt zich net links van de centrale as bij de rand van het foramen magnum op het pars basilaris van het os occipitale. Precondylaire tubercula ko-men zowel enkel als dubbelzijdig voor bij meer dan 10% van de mensen en iets vaker bij vrouwen, maar de bijhorende atlas/C1 wijkt normaliter niet af.167
Links lijkt de LP1 al ante mortem verloren en de alveolus deels dichtgegroeid te zijn, maar door schade aan de processus alveolaris is deze beoordeling moeilijk. Alle overige tanden waren ante mortem aanwezig, maar zijn post-depositioneel verdwenen. Wegens het volledig afbreken van de processus alveolaris ter plekke is niet met zekerheid te zeggen wat met beide derde molaren is gebeurd of zelfs of deze überhaupt bij leven aanwezig zijn geweest.Donkere aankoeksels lopen op de sutura coronalis vanaf het rechter pterion en-kele centimeters omhoog en vanaf het pterion naar de rechter sutura squamosa, eventueel het gevolg van contact met onder druk uit het neurocranium tredend materiaal gedurende de ontbinding van het lichaam. Een minder donkere streep van aankoeksel met een scherpe bovenrand loopt rechts over de zijkant van het neurocranium vanaf het begin van de processus zygomaticus van het os frontale naar het begin van de processus zygomaticus van het os temporale. Een lijn met nog lichtere meer korrelige aankoeksels loopt met een enigszins overeenkom-stig verloop ongeveer vanaf net achter de kruising van de linker margo supra-orbitalis en de linea temporalis tot net boven het linkeroor. Een grillige diffuse lijn met vergelijkbare aankoeksel loopt langs de rand van de onderzijde van het cranium en volgt deels de grens van het planum nuchale. Deze aankoeksels zouden eveneens het gevolg van decompositie kunnen zijn, maar deze lichte en meer korrelige aankoeksels kunnen net zo goed het gevolg zijn van externe post-depositionele processen, wat overeenkomt met een ‘druppel’ van een ge-lijkend licht materiaal bovenop het schedeldak achter het bregma.
SchedelindicesHet cranium is mesocraan (index 78,35 (B=152 mm, L=194 mm)), lepteen (index 58,12 [GH=68 mm, J=117 mm]), mesognaath (index 98,02 [GL=99 mm, LB=101 mm]). GH en GL zijn gecorrigeerd in verband met een lichte beschadiging van de processus alveolaris van de maxilla.
GeslachtsbepalingMet een score van +0,88 scoort cranium V61 als de mannelijk (bijlage 5).168
LeeftijdDe leeftijdsbepaling op basis van de vergroeiing der schedelnaden geeft op loca-ties 1-7: 45,2 jaar ±12,6 en op locaties 6-10: 41,9 jaar ±12,5 (tabel 8).169 In het verhemelte leidt de vergroeiing van de sutura incisiva, de sutura palatina me-diana posterior, de sutuur naar het foramen palatinum majus en het begin van
165 Aragão et al. 2014.166 vergelijk Khudaverdyan 2011, 168 fig. 5.167 Vasudeva & Choudhry 1996.168 WEA 1980, 523-524.169 Meindl & Lovejoy 1985, 63: tabellen 7 & 6.
111
vergroeiing van de sutura palatina transversa tot een leeftijd van ± 35-50 jaar.170
De leeftijd van individu V61 wordt gesteld op ± 41-46 jaar.
Vondstnummer 95 (spoor 83) (afbeeldingen 110 en 111)Dit cranium is vrijwel compleet bewaard gebleven, met een complete set ge-hoorbeentjes van de rechterzijde die tijdens de uitwerking te voorschijn kwa-men (afbeelding 113).
Er is recente schade aanwezig op het os frontale op en boven de linker margo su-praorbitalis en op het linker os zygomaticum. De punt van de rechter processus mastoideus is enigszins afgesleten. In de rechter processus zygomaticus van de maxilla is langs de onderrand een langwerpig gat aanwezig met een post-deposi-tionele oorsprong, mogelijk tijdens of na secundaire depositie. De sutura sagit-talis is geheel vergroeid en grotendeels verdwenen. De sutura coronalis is in het proces van vergroeien. De sutura lambdoidea is, voor zover deze onbeschadigd zichtbaar is, ook in het proces van vergroeien en is zelfs al aan het verdwijnen. Foramina parietale zijn afwezig. De foramina infraorbitale zijn asymmetrisch ge-plaatst, de linker zit beduidend lager en vanuit de rechter loopt een naad naar de rand van de rechter oogkas en komt daar samen met sutura zygomaticomaxil-laris. Het foramen magnum is asymmetrisch, maar dit kan verergerd zijn door de hieronder beschreven post-depositionele beschadiging. Alle tanden van het bovengebit zijn ante mortem verdwenen, alle alveoli zijn dichtgegroeid en de gehele processus alveolaris van de maxillae zijn geatrofieerd tot niet meer dan een opstaand randje. Het botoppervlak naast het foramen incisivum is bobbelig.Het compacte beenweefsel aan het oppervlak van het achterhoofd is beschadigd over het os occipitale en aangrenzende delen van de ossa parietale vanaf een lijn onder de lambda. In de onderzijde van het cranium bevindt zich in het os occi-pitale een gat in het linkerdeel van het planum nuchale. Dit gat is onderdeel van
170 Mann et al. 1987 & 1991.
110-113.CraniumV95,anterior;enanterosuperiorenlinks;palatum,inferior;malleus,incusenstapes van de rechterzijde.
112
een zone van beschadiging die zich voortzet naar midden van het os occipitale. In deze uitbreidingszone is het compacte beenweefsel aan de buitenzijde ge-scheurd en deels gecraqueleerd, terwijl het spongieuze weefsel grijs verkleurd en enigszins gecalcineerd is. Het pars basilaris van het os occipitale is afgebroken en het aangrenzende deel van het os sphenoidale is deels afgebrokkeld en zwart-geblakerd. De aard van de schade wijst naar de inwerking van hitte c.q. vuur en aangezien de schade vooral ectocraniaal is, zal deze inwerking van buiten het cranium zijn opgetreden. Vanwege de aanwezigheid van soortgelijke sporen aan de voorzijde van het foramen magnum zijn de brandsporen pas na het vergaan van het zachte weefsel ontstaan. Rondom het foramen magnum en met name op de beschadigde rand van het os sphenoidale zijn op het oppervlak van zowel het beschadigde als het onbeschadigde bot witte korrelige aankoeksels aanwe-zig. Ook op het beschadigde oppervlak bij het grote gat in het os occipitale bevinden zich witte afzettingen. Dat betekent dat deze aankoeksels niet enkel post-depositioneel moeten zijn, maar ook dat deze tijdens of pas na het ontstaan van de brandsporen zijn afgezet. De oorsprong van het witte aankoeksel kan liggen in een restproduct van verbranding c.q. verhitting, maar een organische oorsprong, zoals bijvoorbeeld schimmel, kan zonder nader specialistisch onder-zoek niet worden uitgesloten.
SchedelindicesHet cranium is hyperbrachycraan (index 86,11 [B=155mm, L= 180]). Wegens maximale alveolaire atrofie door het ante mortem verloren bovengebit en de afwezigheid van de rand van het foramen magnum zijn geen verdere metingen ter bepaling van indices gedaan.
GeslachtsbepalingCranium V95 scoort zonder mandibula met –0,42, aan de vrouwelijke kant van de scheidslijn, maar de score valt binnen de categorie “indeterminabel” (bijlage 5).171
LeeftijdDe leeftijdsbepaling aan de hand van de vergroeiing van de schedelnaden levert op locaties 1-7: 45,2 jaar ±12,6 en op locaties 6-10: 43,4 jaar ±10,7 (tabel 8).172 In het verhemelte levert de vergroeiing sutura incisiva, de sutura palatina mediana posterior, de sutuur naar het foramen palatinum majus en begin het begin van vergroeiing van de sutura palatina transversa een leeftijdsindicatie van ± 35-50 jaar.173
De leeftijd bij overlijden van individu V95 wordt gesteld op ± 43-46 jaar.
De zij aan zij gevonden crania zouden afkomstig kunnen zijn van een man en een vrouw, beide vermoedelijk veertigers. Het is niet uitgesloten dat de crania af-komstig zijn van twee individuen die oorspronkelijk samen primair bijgezet zijn geweest in de gemetselde ruimte. Het is verleidelijk om te veronderstellen dat
171 WEA 1980, 523-524.172 Meindl & Lovejoy 1985, 63: tabellen 7 & 6.173 Mann et al. 1987 & 1991.
113
dit eventueel een bij elkaar horende man en een vrouw zijn.174 Maar de moge-lijkheid van een herkomst van deze twee crania en het overige in de gemetselde ruimte gevonden skeletmateriaal elders uit de Gasthuiskerk en zonder enige onderlinge relatie is heel realistisch.Het overige menselijke botmateriaal uit deze gemetselde ruimte is verzameld als vondstnummer V62 (zie bijlage 4). Het betreft in de eerste plaats een lin-ker os coxae en een complete rechter humerus (maximale lengte 347 mm) die dicht bij de crania aan het oppervlak werden aangetroffen. Verderop binnen deze ruimte werd een tweede complete humerus gevonden (maximale lengte 352 mm). Deze tweede humerus is van de linkerzijde. De overeenkomsten ten aanzien van verschijningsvormen, afmetingen en verhoudingen van beide hume-ri maken een onderlinge associatie waarschijnlijk, zodat deze dan tot hetzelfde individu hebben behoord. Daarnaast werden binnen de gemetselde ruimte di-verse andere elementen of fragmenten daarvan verzameld: een fragment van een zeer graciele linker clavicula, fragmenten van vijf ribben van de rechterzijde van de borstkas, fragmenten van drie scapulae (een rechter en twee linker waar-van één der laatste lipping vertoont rond de cavitas glenoidalis), geassocieerd en relatief robuust een radius en een ulna (beide deels met lengtescheuren, mogelijk door hitte), een lumbale wervel (vermoedelijk L5) en een phalanx van de linkerhand en een phalanx van de rechterhand. Ten slotte bevinden zich in V62 twee sterk en schuin gesleten tanden, een premolaar en een mogelijke hoektand. Deze schuine slijtage zou onderdeel geweest kunnen zijn van een pipe notch, een steelinkeping door veelvuldig contact met aardewerken tabakspijpen. In het geval hier sprake is van een steelinkeping betekent dat een postmiddel-eeuwse datering van de tanden. Mogelijk gaat dit dan ook op voor de andere vondsten in V62, maar omdat het hier losse vondsten betreft, kunnen middel-eeuwse en postmiddeleeuwse vondsten vermengd zijn geraakt.Het is opvallend dat alle in V62 aanwezige elementen zijn vergroeid en dus af-komstig zijn van volwassenen. Dat sluit tenminste aan bij het beeld van de cra-nia.De aanwezigheid van twee linker scapulae geeft in V62 een minimaal aantal in-dividuen van twee. Het verschil tussen een zeer graciele clavicula en de relatief robuuste humeri onderschrijft het beeld van twee individuen Dit past overigens goed bij het beeld van een vrouw en een man. Een os coxae dat de indruk wekt mannelijk te zijn, bevestigt het beeld van de aanwezigheid van een man.Een reconstructie van de lichaamslengte op basis van de humeri (links/rechts) geeft in het geval van een vrouw een lengte van ± 176,2/174,6 cm (± 4,45 cm) en in het geval van een man een lengte van ± 178,9/177,3 cm (± 4,05 cm; zonder leeftijdscorrectie wegens de onduidelijk van de leeftijd).175
In de nabijheid van de gemetselde ruimte werden twee geassocieerde femora gevonden. Eén daarvan heeft slijtage aan het caput femoris die past bij een leef-tijd als die van de hier beschreven crania (zie onder: Overige losse vondsten binnen: Associaties).
Overige losse vondsten binnen (bijlage 4)Alleen schedel V57 was compleet met cranium en mandibula. De mandibula
174 zie ook pagina 24.175 Trotter 1970, 77: tabel XXVIII.
114
bleek op basis van van articulatie en occlusie van de tanden ook daadwerke-lijk bij het cranium te horen. Waarschijnlijk hoort ten minste een deel van de overige los in de kerk gevonden fragmenten van mandibulae bij de hierboven beschreven schedels, maar wegens incompleetheid en met name het ontbreken van fossae mandibularis van de crania, processus condylaris van de mandibu-lae en gebitselementen is dit niet direct vast te stellen. Tussen de overige losse vondsten uit de Gasthuiskerk zijn twee tanden aanwezig die bij de bovenge-noemde schedels kunnen horen.Op de bodem van de vondstendoos met de bovengenoemde schedels uit de bin-nenruimte van de kerk werd een rechter incus los aangetroffen. Deze zal dus vrijwel zeker bij één van deze schedels horen.
Naast de bovenbeschreven schedels werden binnen de Gasthuiskerk tientallen verdere losse vondsten verzameld (zie bijlage 4). De conservering van dit bot-materiaal is goed. Hoewel een groot deel van de losse vondsten uit de kerk beschadigingen kent, is de fragmentatiegraad gering. Dit past goed bij skelet-materiaal dat in de oorspronkelijke context is verstoord en verspreid is geraakt, waarbij de kleine elementen door hun geringe afmetingen met het sediment vermengd raken en makkelijker op de oorspronkelijke locatie achterblijven. Waar mogelijk werden de aan elkaar passende fragmenten van dezelfde ele-menten geplakt, zodat uiteindelijk naast de bovenbeschreven schedels 73 meer of minder complete elementen of delen daarvan overbleven; ongeveer een der-de daarvan betrof complete elementen. Een deel van deze 73 is hierboven al beschreven als V62. Voor zover een beoordeling mogelijk was, betreft het iets meer linker dan rechter elementen. Waar dit kon worden vastgesteld, zijn, op één uitzondering na, geen onvergroeide elementen c.q fragmenten aanwezig, maar het is goed mogelijk dat een deel van de beschadigde elementen onver-groeid was. Het beeld is in elk geval dat de binnen de kerk begraven individuen hoofdzakelijk volwassenen zijn.De meeste elementen van het menselijke lichaam zijn vertegenwoordigd. Dui-delijk afwezig zijn patellae en de meeste metapodia. Verhoudingsgewijs zijn tus-sen de losse vondsten sowieso weinig kleine elementen aanwezig, wat niet onlo-gisch is bij verstoord en verplaatst materiaal. Bovendien is geen sprake geweest van een daadwerkelijke complete opgraving en is er niet gezeefd, zodat de kans op het aantreffen van kleinere vondsten relatief gering was.Hieronder wordt het meest vermeldenswaardige losse botmateriaal dat binnen de Gasthuiskerk werd gevonden besproken.
AssociatiesIn V58 bevinden zich een linker en een rechter clavicula, beide robuust, die op basis van de overeenkomstige verschijningsvormen, afmetingen en verhoudin-gen worden geassocieerd als afkomstig van hetzelfde individu.V59 bevat twee femora, een linker en een rechter, die op grond van overeen-komstige verhoudingen en afmetingen worden geassocieerd. De linker femur is proximaal aangetast door perifere osteoartrose, slijtage van het heupgewricht, herkenbaar aan de aangetaste caput femoris met langs de randen van het ge-wrichtsvlak lipping en osteofyten (afbeelding 114). Er zijn geen aanwijzingen voor eburnatie, polijsting van het gewrichtsvlak, wat aangeeft dat de aandoening
115
nog niet in het meest ernstige stadium was.
De slijtage van het heupgewricht wijst op een ouder individu, mogelijk bij één van de veertigers uit de nabij gelegen gemetselde ruimte (zie boven V61/V95).
De maximale lengte van de linker femur is 439 mm. Dit geeft een gereconstru-eerde lichaamslengte van 165,9 cm (±3,27 cm) in het geval van een man en 162,5 cm (±3,72 cm) in het geval van een vrouw.176 Indien deze femora tot één van de individuen behoren waarvan resten werden gevonden in de gemetselde ruimte zal dat dan wegens de afwijkende gereconstrueerde lichaamslengte niet het individu zijn geweest waarvan de humeri van V62 werden aangetroffen.
Een mandibulafragment in V72 (mentum) past aan fragment V64 (corpus en ramus rechts, afbeelding 115). Mandibulafragment V64 heeft een mogelijke pathologie in de vorm van een parodontitis van de processus alveolaris bij de premolaren. Direct daarnaast bevindt zich een hiaat in het gebit door een ante mortem verloren RM1. Beide fragmenten vertonen een grijsverkleuring en in beperkte mate spanningsscheuren wat wijst op brand of hitte. Het is niet uitge-sloten dat deze mandibula bij cranium V72 hoort (zie boven). In het geval van een associatie tussen beiden versterkt dit het vermoeden van brandsporen op de mandibula. Aangezien zowel het cranium als de mandibula ernstige beschadi-gingen hebben en incompleet zijn, kan de associatie niet met de conventionele methode van articulatie worden bepaald.
Niet geassocieerdV63 bevat een linker os metatarsi met proximaal een facet c.q. extra gewrichts-vlak. In V63 is tevens een zeer robuust linker clavicula aanwezig met een zeer grote impresso ligamenti costoclavicularis die wijst op structurele overbelas-ting. Vondstnummer V65 bevat een ribfragment dat een geheelde fractuur lijkt te hebben en V70 bevat een linker os metatarsi nr 2 waarvan het distale deel van de diafyse opvallend dun is.Het os temporale in V70 lijkt te passen op schedel V60, maar wegens schade is dit niet zeker (zie boven: V60). Opvallend is een zeer kleine eerste rib in V64. Het is naar alle waarschijnlijkheid de linker eerste rib van een ca. éénjarig kind.
176 Trotter 1970, 77: tabel XXVIII.
114,115.V59,caputfemorislinksnetosteofyten,posteroinferior.Rechts:MandibulaV64/V72,linguaal.
116
Minimaal Aantal Individuen BinnenDe binnen de Gasthuiskerk aangetroffen schedelresten vertegenwoordigen mi-nimaal zeven individuen. De schedels buiten beschouwing gelaten, vertegen-woordigen de losse vondsten uit de binnenruimte van de Gasthuiskerk zuiver op uniciteit van elementen op zijn minst drie individuen. Als verschillen in ver-houdingen en afmetingen worden meegewogen, lijkt sprake te zijn van min-stens vier individuen (claviculae en femora). De kans is echter groot dat deze botvondsten veelal, of zelfs alle, afkomstig zullen zijn van dezelfde individuen als de hierboven beschreven schedels. Derhalve kan het aantal individuen dat voortkomt uit deze losse vondsten niet worden meegeteld bij het bepalen van het minimum aantal individuen. Een uitzondering daarop is de linker eerste rib in V64 die afkomstig van een ongeveer éénjarig kind.Inclusief deze eerste rib van een baby/dreumes zijn binnen de Gasthuiskerk skeletresten van acht individuen aangetroffen.
Post-depositionele processenHet in en naast de Gasthuiskerk gevonden menselijke botmateriaal is net als alle andere archeologische vondsten blootgesteld geweest aan verschillende de-positionele, tafonomische en verdere post-depositionele processen. Tijdens de begrafenis van de overledenen kwam bijvoorbeeld met het sediment dat ge-bruikt werd om de grafkuil op te vullen ander toekomstig vondstmateriaal in de grafkuil terecht, zoals bouwpuin, aardewerk, dierlijk botmateriaal en zelfs menselijk botmateriaal van oudere verstoorde begravingen. Het dierlijk botma-teriaal betreft diersoorten die werden gegeten en de meest waarschijnlijke bron voor dit dierlijk botmateriaal is het stadsafval waarin zich resten uit de keuken en van de tafel bevonden. Ook de overige vondsten als aardewerk en puin zullen hoofdzakelijk via het zich aan het oppervlak bevindende afval in de grafvullingen terecht zijn gekomen. Gaandeweg raakte dit materiaal door de genoemde pro-cessen enigszins gemengd. Het is waarschijnlijk dat de afvalstromen binnen en buiten de kerk hebben verschild in aard en hoeveelheid.De tafonomische processen en vooral decompositie die met het intreden van de dood op gang komen, vinden vooral post-depositioneel plaats. Ook hier-bij zullen verschillen hebben bestaan tussen binnen en buiten de kerk door de verschillende milieuomstandigheden, wat zich duidelijk uit door het ‘schonere’ skeletmateriaal buiten de kerk, dat wil zeggen minder aankoeksels en geen ha-ren.Graven worden soms echter geruimd, waardoor menselijk botmateriaal ook in secundaire depositie werd aangetroffen. In het geval van het menselijk botmate-riaal uit de binnenruimte van de Gasthuiskerk kan zelfs sprake zijn van meer dan twee momenten van depositie, aangezien bijna al het daar gevonden botmate-riaal dicht onder de vloer aangetroffen losse vondsten betreft die bij de diverse bouwwerkzaamheden in de loop der geschiedenis, tot in het recente verleden toe, verplaatst kunnen zijn. Deze secundaire en mogelijke verdere deposities zijn feitelijk een post-depositioneel proces en onderdeel van het verhaal van de vindplaats.Drie specifieke post-depositionele processen of sporen daarvan op het mense-lijk botmateriaal van de Gasthuiskerk worden hieronder nader besproken.
117
AankoekselsOp een aantal neurocrania werden op de schedelnaden overeenkomstige aan-koeksels aangetroffen. Op de sutura sagittalis en op de lambda van schedel N in V50 en verder op de sutura lambdoidea van schedel P in V50 werden min of meer ronde plekken aangetroffen die de verschijningsvorm hebben van opge-droogd schuim (afbeelding 116).
Op de schedel van V52 werden links en rechts op de sutura lambdoidea soort-gelijke plekken vastgesteld, met in twee gevallen daarbij een kalkachtig residu waarin fijne gestreepte afdrukken zijn achtergebleven (afbeelding 117). Het is aannemelijk dat dit afdrukken zijn van een materiaal waarop het hoofd heeft gerust. Verschillen in oriëntering van deze strepen binnen één plek kunnen worden verklaard worden als de afdrukken afkomstig zijn van een materiaal dat gebruikt werd als of in een kussentje. De aard van de afdrukken wijst richting een plantaardig materiaal zoals hooi of stro. Grafkussens met dergelijke vullin-gen zijn bekend uit de zeer grote opgraving van een begraafplaats in Spitalfields, Londen.177
Het is kenmerkend dat de bovengenoemde aankoeksels zich alle op schedelna-den in het neurocranium bevinden en zich manifesteren als een neergeslagen residu. Daarmee is de meest waarschijnlijke oorzaak dan een tafonomische pro-ces, specifiek de ontbinding van de inhoud van het neurocranium, de hersenen, waarbij druk ontstaat en afvalproducten van de ontbinding door nog niet geslo-ten delen van de schedelnaden naar buiten worden gedrukt, waar deze vervol-gens opdrogen en deze sporen achterlaat.Cranium S61 heeft een streep met donkere aankoeksels rechts op sutura coro-nalis. Deze aankoeksels hebben niet hetzelfde karakter van opgedroogd schuim als bij de drie bovengenoemde crania, maar gezien de aanwezigheid van de don-kere aankoeksels exact over deze schedelnaad maakt het aannemelijk dat de oorzaak hiervan eveneens in een door ontbinding uittredende schedelinhoud kunnen liggen, bijvoorbeeld door contact van uit de schedelnaad tredende ma-teriaal met extern aanwezig lichaamseigen of lichaamsvreemd materiaal dat bij opdroging blijft kleven aan het uitgetreden materiaal.
177 Reeve & Adams 1993, 103-104.
116,117. Links: cranium50-P, aankoeksel op lambda, posterior.Rechts:V52, aankoekselmetafdrukkenopsuturalambdoidea,detail.
118
Een andere categorie aankoeksels zijn langere donkere strepen die niet over schedelnaden lopen. In enkele gevallen, bij V60 en V61, hebben deze strepen aan één rand een vrij scherpe begrenzing. In het geval van V79 zijn in dergelijke strepen zelfs haarresten aanwezig. Een verklaring voor dit type aankoeksels is dat deze kunnen zijn ontstaan tijdens de ontbinding van het zachte weefsel aan de buitenzijde van de schedel en een residu daarvan zijn. Alle hier genoemde gevallen betreffen vondsten van binnen de kerk. Het is tekenend dat dit type aankoeksel buiten de kerk niet is waargenomen. Dat kan samenhangen met het beschermde milieu dat het gesloten interieur van de kerk vormt. Hierdoor zal niet enkel de directe inwerking van vocht en temperatuur een geringere invloed op de tafonomische processen in het algemeen hebben, maar ook de invloed hiervan op de decompositie en andere biologische factoren zal minder zijn, waardoor de kans op het achterblijven van residu van zacht weefsel groter is. Zo zal binnen de kerk de invloed van plantaardig en dierlijk leven minder zijn geweest. De donkere strepen zouden daardoor overblijfselen van zacht weefsel kunnen zijn, maar ondanks het verhoudingsgewijs beschermde binnenmilieu in de kerk blijft een oorsprong in bodemprocessen mogelijk.Een laatste categorie van aankoeksels is licht van kleur. In het geval van V69 lij-ken het resten van mortel of zelfs beton te zijn, wat goed past bij het feit dat dit cranium voorafgaand aan het archeologische onderzoek werd gevonden door bouwvakkers bij het verwijderen van een betonnen rand. In het geval van V61 lijkt dit minder te passen en sluit een oorsprong in tafonomische processen als decompositie en/of bodeminwerking in dit geval wellicht beter aan bij de aan-wezige kenmerken. Rond het foramen magnum van V95 zijn witte meer kor-relige aankoeksels aanwezig die afwijken van de bovengenoemde types. Deze kunnen samenhangen met de mogelijke sporen van brand ter plekke, maar kun-nen ook een organische oorsprong hebben.
GroenverkleuringenOp een klein deel van het verzamelde menselijke botmateriaal werden groene verkleuringen vastgesteld. In V50 werden groenverkleuringen geconstateerd op het os occipitale rondom de linea nuchalis inferior van cranium V50-N en verder op twee ribfragmenten, één kaakfragment, één radius, één axis en twee fragmenten van lendenwervels in V50. Net rechtsonder de lambda van cranium V60 is ook een lichte groene verkleuring zichtbaar en op het os frontale van cranium V61 is boven het linker oog eveneens een bleekgroene verkleuring aan-wezig. De verkleuringen bij de genoemde elementen zijn verspreid over ele-menten van het hoofd, de romp en de bovenste extremiteit.De groene kleur wijst als oorzaak op contact van het bot met koper, brons of een ander metaal dat een koper bevat als onzuiverheid of legering, waarvan de oxiden een groene kleur hebben en bij de oxidatie neer kunnen slaan op andere materialen. Zelfs edelmetalen werden met koper gemengd, enerzijds omdat het zilver en goud sterker maakt en anderzijds omdat koper goedkoper is. Het afge-ven van een groene verkleuring door koperoxiden op andere materialen als bot is een algemeen bekend, veelvoorkomend en al sinds geruime tijd natuurwe-tenschappelijk aangetoond verschijnsel.178 Koper en brons werden onder meer
178 Molleson et al. 1993, 15-16
119
gebruikt als grondstof voor gebruiksvoorwerpen en accessoires van kleding zo-als knopen. Gezien de aanwezigheid van sporen van koper in een grafcontext en de aanwezigheid van de verkleuringen op beenderen die zich verspreid over het lichaam hebben bevonden, zijn kledingstukken of accessoires daarvan zoals knopen en sluitingen de meest voor de hand liggende kandidaten als veroorza-kers van de verkleuringen, terwijl het metaal zelf al helemaal kan zijn vergaan. Het is ook mogelijk dat de dode in speciaal voor de begrafenis bedoelde kledij werd bijgezet, die dan vaak was gesloten met spelden.179 Andere kandidaten zijn bijvoorbeeld hoofdbedekking van textiel waarin metaaldraad is verwerkt, sieraden of munten.180
Groenverkleuringen op menselijk skeletmateriaal werden binnen en buiten de Gasthuiskerk aangetroffen op botmateriaal van zowel als vrouw en als man ge-determineerde individuen.
BrandsporenOndanks het feit dat inhumatie in en rond de Gasthuiskerk conform de chris-telijke traditie de vorm van dodenbezorging was, heeft een aantal menselijke skeletresten toch duidelijke sporen van verbranding, hitte of sporen die op ver-branding lijken. Dit is herkenbaar aan veranderingen van het botweefsel als ver-kleuring (zwart/grijs/blauw/wit), calcineren, bros worden, spanningsscheu-ren en craquelé (tabel AE-21). Er werd bij het archeologische onderzoek bij en in de Gasthuiskerk ook dierlijk botmateriaal met sporen van verbranding aange-troffen, waarbij verschillende soorten brandsporen werden vastgesteld die deels
179 Reeve & Adams 1993, 106.180 zie ook p. 29-30.
Site V. S. Element Bijzonderheden/opmerkingenExtern 53 61 ?OstemporaleL? Pars petrosa endocraniaalIntern 57 80 Mandibula Linguaal en kaakhoekenIntern 60 81 Cranium Scherp begrensde brandplek in neurocra-
nium aan bovenzijde schedelIntern 62 79 ?Radius? Ass. onderstaande ulnaIntern 62 79 ?Ulna? Ass. bovenstaande radiusIntern 64 79 Mandibula Ass.V72,linguaalenbijbreukIntern 70 79 Os temporale L Brandsporenlangsbeschadigdebovenrandenbij
pars petrosaIntern 72 79 Mandibula Ass.V64,linguaalenbijbreukIntern 72 79 Osfrontale(Ass.V72) Oorsprong binnenzijde meurocraniumIntern 72 79 OsparietaleL(Ass.V72) Oorsprong binnenzijde meurocraniumIntern 72 79 OsparietaleR(Ass.V72) Oorsprong binnenzijde meurocraniumIntern 72 79 OstemporaleL(Ass.V72) BrandsporenbinnenzijdeIntern 79 79 Cranium PlekinneurocraniumenaanmaxillaIntern 95 79 Cranium Achterhoofd en op de plaats van het verdwenen
pars basilaris os occipitale
Tabel11.Brandsporenophetmenselijkebotmateriaal(V=vondstnummer,S=spoornummer,Ass.=associatie,cursiefisonzeker,?=theoretisch).
120
overeenkomen met de brandsporen op het menselijk botmateriaal (zie boven: Dierlijk bot, tabel AE-10). Ook daar zijn bijzondere brandsporen aanwezig die slechts op delen van de desbetreffende botten hebben ingewerkt. Dit dierlijk bot is echter bij deze verdere bespreking van de brandsporen buiten beschou-wing gelaten, omdat dieren in tegenstelling tot mensen als voedsel werden ge-kookt, gebakken en geroosterd.
Bij crania V60 en vooral V72 en V79 zijn de brandplekken heel duidelijk (zie af-beeldingen 100 en 105). Ook in het geval van V95 wijst de schade (verkleuring, bros worden, spanningsscheuren en verzwakking) op de inwerking van vuur. In andere gevallen zoals bij de mandibulae V57 en V64/V72 lijkt, indien sprake is van brandsporen, meer inwerking van hitte dan directe vlammen te zijn op-getreden (afbeeldingen 115 en 118). Hetzelfde geldt voor het os temporale in V70. Bij de radius en de ulna in V62 zijn de sporen zo gering dat inwerking van brand slechts theoretisch is, maar wegens de overeenkomstigheid in aard en lo-catie is een gelijke externe oorsprong van de scheuren in deze beide elementen aannemelijk.
Het is dus niet uit te sluiten dat een deel van de veronderstelde brandsporen op een andere wijze zijn veroorzaakt die tot verkleuring, spanningsscheuren en craquelé hebben geleid; zoals chemische en biologische aantasting, bijvoorbeeld door de inwerking van zeer bijtende en/of hitte veroorzakende chemicaliën. Dat vergt nader specialistisch onderzoek, bijvoorbeeld microscopisch en che-misch, en valt buiten het bereik van het onderhavige onderzoek.Afgezien van een theoretisch brandspoor bij V53 in werkput 2, komen de aan-wijzingen voor de inwerking van vuur op het menselijke botmateriaal uit de binnenruimte de Gasthuiskerk. Opmerkelijk is dat alle door brand c.q. hitte gehavende botten elementen van de schedel zijn. Alleen een ulna en een ge-associeerde radius waarvan de aanwezigheid van brandsporen twijfelachtig is, wijken van dit beeld af.Het valt op dat brand of hitte alleen delen van elementen of fragmenten daarvan hebben aangetast en niet het geheel. Nog opvallender is dat bij V60, V72 en V79 de locaties die onmiskenbaar direct door verbranding zijn getroffen zich aan de binnenzijde van het schedeldak bevinden. Dit zijn duidelijk begrensde en tot diep in het botweefsel inwerkende brandplekken, ofschoon het omringende botoppervlak van deze drie crania niet of nauwelijks verbrand is en ook de bui-tenzijde van het cranium niet of minder sporen van verbranding vertoont (af-beelding 118). De andere, endocraniale, schedelelementen vertonen niet deze
118.MandibulaV57,mogelijkebrandsporen,linguaal.
121
onmiskenbaar direct inwerking van vuur, zijn minder direct aangetast en lijken meer te zijn beïnvloed door hitte dan direct door brandend materiaal.Om zo gelokaliseerd en direct te kunnen inwerken heeft de inwerking van vuur en hitte op het botmateriaal heeft niet alleen post mortem, maar zelfs na de-compositie van het zachte weefsel plaatsgevonden. Het kromtrekken van bot wordt vaak gezien als aanwijzing voor het feit dat het bot op het moment van verbranding niet meer was omringd door zacht weefsel en uitgedroogd. Krom-trekken heeft bij het onderhavige botmateriaal slechts beperkt plaatsgevonden. Maar dit principe van kromtrekken gaat niet altijd op en andersom kan ‘vers’ botmateriaal ook kromtrekken bij verbranding.181 Bovendien geeft de donke-re kleur aan dat de verbranding niet bij heel hoge temperaturen heeft plaats-gevonden.182 De locaties van de directe brandplekken aan de binnenzijde van neurocrania laten er echter geen twijfel over bestaan dat de brandsporen een post-depositionele oorsprong moeten hebben in een situatie waarbij geen zacht weefsel meer aanwezig was, want als het zachte weefsel nog niet was vergaan, had de directe inwerking van brandend materiaal niet op die plaats en niet zo scherp begrensd kunnen plaatsvinden.De mate van verbranding in neurocrania V60, V72 en V79 geeft aan dat deze langer dan een kort moment aan de inwerking van vuur moeten zijn blootge-steld, want om een dergelijke effect te bereiken moet het botmateriaal enige tijd aan voldoende temperatuur zijn onderworpen, dat wil zeggen meer dan één of enkele minuten, omdat verspreiding van hitte door bot enige tijd vergt.183 Voor de aanwezigheid van voldoende zuurstof voor een dergelijk verbrandings-proces moet het met brandsporen getekende botmateriaal aan het oppervlak hebben gelegen of moet op zijn minst een directe verbinding naar het oppervlak hebben bestaan. Een logische verklaring voor de zeer plaatselijke en onmisken-bare brandsporen binnen in neurocrania is dat brandbaar of zelfs al brandend materiaal in het neurocranium terecht is gekomen. De locatie van de brandspo-ren aan de binnenzijde van het schedeldak wijzen erop dat de desbetreffende schedels op dat moment ondersteboven hebben gelegen, omdat zwaartekracht een binnendringend materiaal naar het laagste punt zal hebben getrokken. Dit is niet onaannemelijk omdat losse schedels door de gewichtsverdeling makkelijk een positie ondersteboven innemen. De relatief kleine opening die het foramen magnum echter vormt voor het binnendringen van brandbaar op zelfs al bran-dend materiaal suggereert dat deze brandstof dan heeft bestaan uit kleine delen of een vloeistof.De qua verspreiding zeer beperkte, maar qua intensiteit aanzienlijk brandsporen spreken tegen een algemene brand, want bot van hetzelfde element direct naast de significante brandsporen is geheel niet aangetast. Door de betrokkenheid van schedel V57 met steelinkepingen van tabakspijpen vallen de stadsbranden 1483 en 1548 af. De stadsbrand van 1610 is als oorzaak wel mogelijk, maar gezien de ontwikkeling van de populariteit van het roken maakt een latere datering waarschijnlijker.184
Een plausibel scenario dat de aanwezigheid van het menselijke skeletmateriaal
181 Symes et al. 2012, 28.182 Shipman et al. 1984, 312-314; Constandse-Westemann et al. 1997, 30.183 Shipman et al. 1984, 310/322.184 Van Dijk et al. 2014, 13.
122
aan het oppervlak kan verklaren, is een verbouwing binnen de Gasthuiskerk waarbij de vloer was verwijderd en menselijk botmateriaal te voorschijn kwam. Tijdens de werkzaamheden kan vuur zijn ontstaan waardoor los brandend mate-riaal op en in botmateriaal terecht is gekomen, bijvoorbeeld brokken gloeiende houtskool of een brandbare olie die op de vloer terecht kwam zonder dat de kerk afbrandde. Eventuele snelle blusactiviteiten kunnen verklaren waarom met name in neurocrania brandsporen aanwezig zijn, aangezien brandend materiaal in een dergelijke binnenruimte minder snel kan worden gedoofd dan materiaal daarbuiten.
8.4.8 Discussie en conclusieGedurende de archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden aan de Gasthuiskerk te Doesburg werden buiten de kerk vier graven en een knekelkuil vastgesteld en onderzocht. De graven buiten de kerk achter het koor lagen alle drie parallel en gelijk georiënteerd met het hoofd naar het westen conform de traditie in het Christendom om zo in de richting van Jeruzalem de terug-komst van Christus op de dag der wederopstanding tegemoet te kunnen zien.185 Ook graf S30 aan de noordzijde van de kerk had een vergelijkbare oriëntering. Binnen de kerk werden geen intacte graven aangetroffen, maar verspreid door de binnenruimte werden wel losse menselijke skeletresten verzameld die in de loop der geschiedenis buiten hun oorspronkelijke contexten, de graven, waren geraakt en verplaatst. Bij de plek waar het altaar van de kerk heeft gestaan, werd wel een kleine gemetselde ruimte ontdekt. Deze ruimte is groot genoeg om een kleine grafkelder te zijn geweest, kan echter ook als ossuarium zijn gebruikt. Maar ook hierin werd geen intacte graf of zelfs maar nog gesloten secundair bijgezet los botmateriaal aangetroffen.
De conservering van het botmateriaal was in het algemeen redelijk tot goed, maar de conservering van het botmateriaal dat binnen de Gasthuiskerk werd aangetroffen, was beter dan het botmateriaal dat buiten de kerk werd gevon-den. De oorzaak hiervan zal liggen in het meer beschermende milieu binnen de kerk. Het botmateriaal van V20-Klein was het slechtst geconserveerd, maar dat is niet verrassend bij het skelet van een nog zo jong kind. De fragmentatiegraad van V20-Klein is dan ook aanzienlijk. De fragmentatiegraad van het overige bot-materiaal is wisselend. Bij de (vrijwel) complete skeletten is de fragmentatie gering, behalve bij de schedels van de kinderen. De fragmentatie van het ske-letmateriaal in knekelkuil V50 is daarentegen aanzienlijk, wat niet onlogisch is bij een secundaire depositie. Bij de losse vondsten die binnen de kerk werden aangetroffen, is de fragmentatiegraad gering, maar aangezien daar ook nauwe-lijks kleine elementen werden gevonden, zal dit meer te maken hebben met de sortering die is opgetreden door de verplaatsing van dit materiaal bij versto-rende activiteiten in het verleden.In totaal werden bij het archeologische onderzoek bij en in de Gasthuiskerk skeletresten van minstens 18 individuen verzameld: zes individuen in graven naast de kerk, vier individuen in een knekelkuil naast de kerk (S50/V50) en acht individuen binnen de Gasthuiskerk die zijn vertegenwoordigd door losse
185 Kok 1970, 70.
123
elementen of fragmenten daarvan (tabel 12). Eén van de acht individuen, een kind van ongeveer één jaar, wordt slechts vertegenwoordigd door een enkele eerste rib, maar de rib is zo klein dat deze niet kan horen bij de overige indivi-duen waarvan binnen de kerk resten werden aangetroffen.Waarschijnlijk is nog een 19e individu aanwezig, vertegenwoordigd door een thoracale wervel van een volwassene die in werkput 1 werd gevonden en die duidelijk niet hoort bij de individuen in graf S30 (het enige graf in werkput 1). Hoe klein de kans daarop ook is, op grond van morfologie alleen kan echter niet worden uitgesloten dat deze afkomstig is uit de binnenruimte of de oostzijde van de kerk en bij het skeletmateriaal aldaar hoort.Het is zelfs mogelijk dat zich onder het menselijk botmateriaal resten van nog enkele individuen bevinden: een proximaal onvergroeide phalanx van de hand en een snijtand (beide V52) passen niet in het beeld van de twee in graf S60 aangetroffen individuen. Bij individu V55 in graf S56 was een rechterrib van een ongeveer éénjarige aanwezig. Hoewel individu V20-Klein ook ongeveer een jaar oud was, kan, vanwege het feit dat V20-Klein zich in een gesloten graf bevond, worden uitgesloten dat de rib in V64 bij V20-Klein hoort. De kans dat de losse eerste rib in V64 binnen de kerk en de rechterrib van een éénjarige in V55 bui-ten de kerk van hetzelfde individu zijn, is uitermate gering, maar kan natuurlijk niet geheel worden uitgesloten omdat beide elementen zich niet meer in de primaire context bevonden.
Ind. Vondstnr. Gsl. Leeftijd P/V Opmerkingen1 V20-Groot -- ± 8 jaar ja Geïsoleerd dubbelgraf met V20-Klein2 V20-Klein -- ± 1 jaar - Geïsoleerd dubbelgraf met V20-Groot3 V52 ♂ ± 34-40 jaar ja Secundaire depositie kinderbotten4 V51A-V52B - ± 2-3 jaar - Cranium op schouder van individu V525 V53 - ± 5 jaar ja Doodskist herkenbaar als grondspoor6 V55 ♂ ± 20/20+ jaar ja Skelet deels nog in situ achtergebleven7 V50-M (Cr.) - < 20-25 jaar ? Afkomstig uit een knekelkuil8 V50-N (Cr.) ?♂? ± 30-40 jaar ja Afkomstig uit een knekelkuil9 V50-O (Cr.) ?♀? > 20-25 jaar ja Afkomstig uit een knekelkuil10 V50-P (Cr.) ?♂? ± 40-50 jaar? ja Afkomstig uit een knekelkuil11 V57 (Cr.+m.) ♀?? ± 30-32 jaar - + IJzeren handvat doodskist en femur12 V60 (Cr.) ♀ ± 43-49 jaar ja Lag net buiten de ruimte met V61/V9513 V61 (Cr.) ♂ ± 41-46 jaar ja Samen met cranium V95 aangetroffen14 V69 (Cr.) ♀? ± 32-35 jaar ja Aangetroffen door bouwvakkers15 V72 (Cr.) ?♂? < 20-25 jaar - Losse delen gezamenlijk gevonden16 V79 (Cr.) ♂?? ± 20-24 jaar ja Aangetroffen bij machinewerk goot17 V95 (Cr.) ♀?? ± 43-46 jaar ? Samen met cranium V61 aangetroffen18 V64 - ± 1 jaar - Losse linker eerste rib
Tabel12.Lijstmethetminimumaantalindividuen(Ind.=individu,Vondstnr.=vondstnummer,Gsl.=geslacht,P/V=pathologie/variatie,Cr.,?=geslachtonzeker:scoretussen+0,75-+0,5of–0,5of–0,75,??=geslachtindeterminabel:♂??=>0,♀??<0,?♂?&?♀?=indicatiegeslacht op basis van slechts één of enkele indicatoren).
124
Het bovenstaande kan betekenen dat er naast de achttien individuen in tabel 12 tot vier individuen extra in het menselijke skeletmateriaal vertegenwoordigd zijn. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat zich tussen de niet-gearticuleerde skeletresten in knekelkuil V50 en de losse vondsten uit de binnenruimte van de Gasthuiskerk nog meer individuen bevinden.Vanwege de aanwezigheid van een knekelkuil buiten de kerk en een aanzien-lijke hoeveelheid los menselijk skeletmateriaal binnen de kerk kan het theore-tisch mogelijke maximaal aantal individuen tientallen individuen hoger liggen. Dit maximale aantal individuen is echter niet uitgerekend, want het algemene vondstbeeld maakt een dergelijke inflatie onwaarschijnlijk. Bovendien voegt dit geen relevante informatie toe aan het onderzoek.Uitspraken over het algemene populatiebeeld van de Doesburgse bevolking kunnen aan de hand van het bij het onderhavige onderzoek onderzochte mense-lijke skeletmateriaal niet worden gedaan. In de eerste plaats is de steekproef te klein en zijn de aantallen te gering om significante statistische uitspraken over de demografie te kunnen doen. In de tweede plaats betreft deze steekproef al-leen die mensen die bij een gasthuis waren begraven en of ze nu patiënt waren of niet, het waren geen willekeurige, aselecte, Doesburgers op een algemeen gebruikte begraafplaats. Ten derde is bij het onderzoek slechts een deel van al de begravenen in en bij de Gasthuiskerk aangetroffen en verzameld, bovendien op alleen die plaatsen waar bouwwerkzaamheden plaatsvonden en niet gelijkmatig verdeeld over het hele complex. Desondanks kunnen over het verzamelde ma-teriaal enkele algemene uitspraken worden gedaan.
Beide geslachten zijn vertegenwoordigd in het verzamelde menselijk botmate-riaal (tabel 12). Er lijken iets meer mannen dan vrouwen in het skeletmateriaal aanwezig te zijn. Maar in iets meer dan de helft van de gevallen is het geslacht onzeker of strikt genomen zelfs indeterminabel. In al deze onzekere of indeter-minabele gevallen betreft het geslachtsbepalingen via de schedel of zelfs alleen het cranium. Illustratief is in dit kader individu V52, die via de schedel als inde-terminabel geldt, maar op basis van het bekken duidelijk een man is. Enerzijds zal hier een methodische beperking aan ten grondslag liggen, maar anderzijds is het een goede afspiegeling van het feit dat het bekken als enige deel van het menselijke skelet een echt functioneel onderscheid heeft tussen beide geslach-ten, namelijk al dan niet te hoeven functioneren als geboortekanaal.
De leeftijden bij overlijden van de individuen in en bij de Gasthuiskerk te Does-burg variëren van baby’s/dreumesen tot wat tegenwoordig als middelbare leef-tijd geldt (tabel 12). De jongste individuen zijn ongeveer een jaar oud (V20-Klein, V55, V64). De oudst gedetermineerde individuen zijn V95 (cranium) met een leeftijd van ongeveer 43-46 jaar (wegens de marge kan de werkelijke leeftijd richting de 60 jaar zijn geweest), V60 van ongeveer 43-49 en individu V50-P met een leeftijd van mogelijk 40-50 jaar (wegens afwijkende sluiting van de schedelnaden bestaat bij deze laatste aanzienlijke onzekerheid en kan dit in-dividu ouder zijn geweest). Aantoonbaar hoogbejaarden werden niet vastgesteld in het menselijke skeletmateriaal van de Gasthuiskerk, maar leeftijdsbepaling is geen exacte wetenschap en kent veel onzekerheden; zo ook bij het sluiten
125
van de schedelnaden.186 Daarenboven hebben de oudste aangetroffen individuen leeftijden bereikt die in de eeuwen voor de 19e eeuw als een normale levens-verwachting golden.187 Het valt wel op dat de meerderheid van de individuen zich in de ‘bloei’ van het leven bevond, dat wil zeggen na de jeugd en voor de seniorenleeftijd of zelfs middelbare leeftijd. Dat past goed bij het beeld van een instelling waar zieken en gewonden werden verzorgd en in het verlengde daarvan overleden zijn. Dit algemene leeftijdsbeeld van de Doesburgse Gast-huiskerk sluit aan bij het beeld van de begravenen bij het Oude en Nieuwe Gast-huis te Delft en het Gangolf-gasthuis in Haarlem.188 Bij een kerk die niet met een Gasthuis was verbonden, zou een leeftijdsbeeld van de begravenen kunnen worden verwacht met een hoger aandeel echt jonge en echt oude mensen, zeg jonger dan 5 jaar en ouder dan 60 jaar, omdat deze groepen in situaties zon-der specifieke aandoeningen of traumata het meest kwetsbaar zijn (zwangere vrouwen buiten beschouwing gelaten). Een goed voorbeeld van een dergelijk leeftijdsbeeld met een hoger aandeel van juist jonge en oude mensen is bekend uit de Grote Kerk te Alkmaar.189 In de ruimtelijke verdeling van de vastgestelde leeftijdscategorieën is een verschil tussen binnen en buiten de kerk aanwezig. De verspreiding van jonge kinderen heeft een duidelijk zwaartepunt buiten de kerk, waar ze het merendeel van de aangetroffen individuen vormen. Binnen de Gasthuiskerk werden geen onvergroeide elementen van het postcraniale skelet gevonden, op een linker eerste rib van een ongeveer éénjarige na. De oudste bij het archeologische onderzoek verzamelde individuen werden zelfs allen binnen de kerk aangetroffen. De aantallen individuen binnen dit onderzoek zijn te ge-ring om een significant patroon af te leiden, maar aangezien een graf binnen een kerk een begeerd statussymbool was, kan worden verwacht dat de kans kleiner zal zijn geweest dat kinderen met hun geringere sociale status en positie een graf binnen de kerk kregen.190
In zeven gevallen kon de lichaamslengte worden gemeten of bepaald (V20-Groot, V50, V52, V53, V57, V59, V62). Daarbij werden geen aanwijzingen ge-vonden voor mensen met een uitzonderlijk lang of kort lichaam. Ten aanzien van kinderen zijn lichaamslengtes sowieso slechts een momentopname, omdat ze nog groeien en deze groei kan in onregelmatige spurten optreden. Vertegen-woordigd door een losse geheel vergroeide femur is naast de kinderen het kort-ste individu waarvan de lengte kon worden bepaald aanwezig in vondstnummer 57 en zal rond de 150 cm lang zijn geweest. Het langste volwassen individu binnen de onderhavige dataset was het individu dat is vertegenwoordigd door twee humeri in V62 en had een lichaamslengte van ongeveer 175-180 cm. Het eerst genoemde individu was aan de korte kant en het tweede individu zal tot de grotere mensen hebben behoord, maar geen van beide wijkt uitzonderlijk af van de gemiddelde lichaamslengtes in het pre-industriële tijdperk.191
Bij de onderzochte individuen werden verschillende anatomische variaties vast-
186 White et al. 2012, 380-381; Perizonius 1984; Shetty 2009.187 Vandenbroucke 1988.188 Onisto et al. 1998, 10; De Groot 2013, 90.189 Baetsen 2001, 29-33.190 Kok 1970, 117-119.191 Maat 2006, 4: tabel 1.
126
gesteld. Vaak zijn dat kleine algemene variaties als de plaats of het aantal fora-mina. In de schedel betrof de variatie hoofdzakelijk naadbenen en verschillen in complexiteit van de schedelnaden. Een meer opvallende maar niet ongebruike-lijke anatomische variatie is een kruisschedel of sutura metopica persistens bij cranium V50-P. Deze variaties komen veel voor en het individu zal daar niets van hebben gemerkt. Minder gebruikelijk is een bijzonder sterk ontwikkelde crista frontalis interna in cranium V50-N, maar het is moeilijk te zeggen in hoeverre het individu hier last van heeft gehad. Waarschijnlijk zullen de foramina sternale bij V52 en V55 ook onopgemerkt zijn gebleven, hoewel deze laatste een meer uitzonderlijk variant hiervan had die open was naar de onderzijde. V55 had ook een lichte vorm van spina bifida occulta, eveneens een incomplete axiale ver-groeiing. Het sacrum van V52 heeft een extra sacrale wervel aan de onderzijde. De meest opmerkelijke anatomische variatie is de (vermoedelijke) halswervel-rib in V50. Deze kan voor het individu wel problemen in het dagelijkse leven hebben opgeleverd omdat deze extra rib de vaten en zenuwen naar de arm aan dezelfde lichaamszijde kon afknellen. Cranium V61 heeft een asymmetrisch fo-ramen magnum, een precondylair tuberculum en ongelijke condyli occipitalis, waarbij dit laatste theoretisch klachten zou kunnen hebben opgeleverd.Bij cranium V60 is bij het obelion over de sutura sagittalis een lichte depressie ontstaan, waarschijnlijk doordat deze schedelnaad hier voortijdig is gesloten, waardoor dit deel van het schedeldak bij de laatste fase van de groei niet vol-doende kon meebewegen. Cranium 50-P heeft een scheef achterdeel van het neurocranium en hoewel niet kan worden uitgesloten dat dit een post-depositi-onele oorzaak heeft, is een asymmetrisch sluitingspatroon van de schedelnaden ook goed mogelijk als oorzaak. Van een aantal geultjes in het oppervlak van cranium V50-O tussen het linkeroog en het linkeroor is het evenmin duidelijk of hier sprake is van een variatie of een pathologie.
Sporen van ziekten en andere aandoeningen zijn op het skeletmateriaal van een groot deel van de aangetroffen individuen aanwezig. Vooral gebitspathologieën zijn vrij algemeen. Hypoplasie van het tandglazuur is vastgesteld bij V20-Groot, V52 en V79. De tanden van V52, V55, V57, V69 en V79 zijn aangetast door ca-riës. Ante mortem verlies van één of enkele tanden komt tevens meermaals voor (V52, V61, V64, V69), maar bij cranium V95 was zelfs het hele bovengebit ante mortem verloren en de hele processus alveolaris geatrofieerd. Bij V55 ont-breekt de M3 in de mandibula, maar deze kan ook als anatomische variatie nooit tot ontwikkeling zijn gekomen. Het gebit van schedel V52 heeft twee steelinke-pingen van tabakspijpen of pipe notches, ontstaan door herhaaldelijk contact met het schurende materiaal van aardewerken tabakspijpen. Dit zijn geen variaties of pathologieën, maar zelf aangebrachte modificaties. Het toont aan dat dit in-dividu na de middeleeuwen heeft geleefd.
Alle min of meer complete skeletten behalve V20-Klein vertonen tekenen van ziekten. Individu V52 vertoont een beeld van een leven met zware belasting waarbij niet alleen slijtage en ontsteking van gewrichten in de hand, de knie en de voet optrad, maar bij de heupgewrichten ook plaque ontstond, dat wil zeg-gen een plakvormige uitgroei van de capita femoris die kan wijzen op veelvuldig knielen. V52 had verder een beschadigde symphysis pubica en een aantal asym-
127
metrische wervels. In knekelkuil S50 (V50) werd een asymmetrisch sternum aangetroffen dat mogelijk scheef is ontwikkeld door scoliose, een zijdelings kromgegroeide wervelkolom die via de ribben inwerkte op het sternum.In twee gevallen (V52 & V79) is langs de buitenrand van de linker condylus oc-cipitalis sprake van lipping, wat wijst op een asymmetrisch belasting vanaf de rechterzijde van het hoofd, bijvoorbeeld door te tillen op de rechterschouder. Andere sporen van gewrichtsslijtage of artrose zijn aanwezig op de caput femo-ris in V59 en aan het articulatievlak met de humerus van een linker scapula in V62, met in beide gevallen lipping langs de rand van het gewrichtsvlak (perifere osteoartose). Verdere aanwijzingen voor slijtage en belasting van het lichaam zijn af te lezen aan sporen van hernia’s in de wervelkolom (V2?, V50, V52, V55), maar deze worden met een toenemende leeftijd steeds algemener en hoeven niet veroorzaakt te zijn door een uitzonderlijke belasting. Andere pathologie-en in deze categorie zijn onder andere artritis op een os metacarpi, een extra gewrichtsvlak op de distale epifyse van een linker humerus en een vergroot gewrichtsvlak op het distale gewrichtsvlak van een linker femur (V50). Gerela-teerd aan overbelasting is een sterk ontwikkelde impresso ligamenti costoclavi-cularis, het aanhechtingspunt voor het ligament die de clavicula met de eerste rib verbindt, met een geulvormig corticaal defect dat aanwezig is bij V52 en V63. Ook vaak veroorzaakt door overbelasting is periostitis, reactieve botgroei door een ontstoken beenvlies, dat aanwezig is in V50 en bij V55. Bij 55 kan bij de linker tibia ook mogelijk sprake zijn van osteomyelitis of een geheelde fractuur.Twee individuen hadden osteologische symptomen voor een specifiek ziekte-beeld. De eerste is cranium V79 dat de tekenen lijkt te dragen van aangeboren syfilis in de vorm van moerbeikiezen en ernstige hypoplasie van het tandglazuur wegens verstoring van de tandontwikkeling door deze ziekte. Ook de gestreep-te tandwortels van V79 wijzen op verstoringen in het groeiproces. Mogelijk zijn de door het kaakbot stekende tandwortels hierdoor al tijdens het leven opgetreden.
Het tweede individu met een ziektebeeld dat op een specifiek ziektebeeld lijkt te wijzen is V20-Groot, met een groot aantal wervels waarvan de lichamen waren aangetast, de wervelbogen onderling begonnen samen te groeien en ernstige ontstekingen aan enkele gewrichten van de extremiteiten. Een moge-lijke kandidaat voor de ziekte van V20-Groot is spondylartropathie, specifiek spondylitis ankylopoetica, ook wel de ziekte van Bechterew. Een andere ziekte die symptomen veroorzaakt zoals die aanwezig zijn bij V20-Groot is extrapul-monale tuberculose. Aangezien aspecten van het ziektebeeld van V20 bij beide aandoeningen aansluiten, maar het gehele ziektebeeld van V20-Groot voor geen van de twee aandoeningen geheel typisch is, is het lastig om er één uit te sluiten en is het zelfs mogelijk dat het individu door beide aandoening was getroffen.
Traumata werden slechts in enkel gevallen vastgesteld. Het meest door trau-mata getroffen individu was V52, die één of zelfs twee gebroken en geheelde ribben heeft gehad. Ernstiger van aard zijn verwondingen van de schedel. Op twee, mogelijk drie, plaatsen op het neurocranium zijn plekken die op genezen hoofdwonden lijken, op het voorhoofd door een scherp voorwerp en op het achterhoofd door een stomp voorwerp. Daarnaast bevinden zich op het sche-
128
deldak twee tot drie sporen die peri mortem zijn ontstaan en met een scherp voorwerp zijn aangebracht. Het is mogelijk dat deze verwondingen gerelateerd zijn aan de doodsoorzaak. Deze traumata vertegenwoordigen minimaal twee fasen in het leven van V52, maar de kans is groot dat de verschillende genezen fracturen niet gelijktijdig zijn ontstaan, waardoor sprake kan zijn van meer dan twee fasen met trauma.Individu V53 heeft mogelijk een incomplete en deels genezen type III fractuur van de dens aan de linkerzijde van de axis. Dit type breuk is de meest voorko-mende fractuur van een halswervel en wordt veroorzaakt door een plotselinge, meest zijwaartse, overbelasting van de nek; tegenwoordig ontstaan deze vooral bij verkeersongelukken en het sporten.Het trauma dat cranium V69 heeft, bevindt zich aan de linkerzijde van het neu-rocranium boven en voor het oor. Het lijkt te zijn veroorzaakt door een hard contact met een object waarbij een indruk, een breuk en zelfs een opening in het bot is ontstaan. Dit trauma vertoont tekenen van genezing, maar deson-danks is er een langwerpig verticaal gat achtergebleven boven het linkeroor.Verdere eventuele fracturen zijn de al genoemde mogelijke fractuur in de linker tibia van V55 en een mogelijk geheelde fractuur in een rib in V65. Het is ech-ter goed mogelijk dat zich tussen het verzamelde menselijk skeletmateriaal nog meer geheelde fracturen bevinden, maar goed behandelde en genezen fracturen zijn niet altijd met het blote oog zichtbaar en kunnen zelfs radiologisch worden gemist.
Het algemene pathologische beeld past goed bij een gasthuis waar zieken en gewonden werden verzorgd, maar niet alle patiënten weer levend zijn vertrok-ken. Zij die overleden konden dan worden begraven op het eigen kerkhof van de Gasthuiskerk of binnen de kerk zelf, maar het is onwaarschijnlijk dat dit onder normale omstandigheden grote aantallen zal hebben betroffen; enerzijds omdat niet alle zieken en gewonden zullen zijn opgenomen in het gasthuis en ander-zijds omdat niet alle in het gasthuis overledenen in of bij de Gasthuiskerk zullen zijn begraven, maar een graf kregen op hun ‘eigen’ begraafplaats bij hun eigen parochiekerk. Ook het geringe aantal individuen in knekelkuil V50 van vermoe-delijk slechts vier past bij de bijzondere aard van het kerkhof als de begraafplaats van het gasthuis, waar normaliter wellicht slechts kleine ruimingen nodig waren wegens de geringe aantallen bijzettingen.
Na de begrafenis ondergingen de lichamen een heel complex van tafonomische en andere post-depositionele processen. Sporen daarvan zijn waargenomen in de vorm van botdegradatie, beschadiging, fragmentatie, aankoeksels, groenver-kleuringen, brandsporen en verplaatsing en vermenging van skeletresten. De meest opmerkelijke sporen in de categorie post-depositionele beschadiging zijn verticale lijnvormige beschadigingen die over de linkerzijde van het gezicht van V20-groot lopen en mogelijk te maken hebben met de directe inwerking van een lichaamsvreemd materiaal of een peri mortem verschijnsel zijn.De aanwezigheid van dierlijk botmateriaal tussen het menselijke botmateriaal past goed bij de ligging van de Gasthuiskerk en haar kerkhof binnen een middel-eeuwse stad waar veel afval op straat en vervolgens in de bodem terechtkwam, zo ook in de vullingen van de graven. Het dierlijk botmateriaal is afkomstig van
129
de dieren die men at, waarvan de resten in het stadsafval eindigden. Maar dier-lijk bot werd niet enkel buiten de kerk in de graven en de knekelkuil aangetrof-fen, maar ook binnen de kerk, waar een oorsprong in directe depositie van afval minder voor de hand ligt.Een specifiek post-depositioneel proces is de bewuste of onbewuste verstoring van graven door menselijk handelen en de daarop volgende secundaire depo-sitie. In hoeverre de verstoring van de graven binnen de Gasthuiskerk doelbe-wust is gebeurd, is onduidelijk. De meest voor de hand liggende momenten van verstoring zijn de bouwwerkzaamheden die in de loop der eeuwen in de Gasthuiskerk hebben plaatsgevonden. Gezien het relatief chaotische versprei-dingspatroon van de losse vondsten binnen de Gasthuiskerk is echter niet of nauwelijks energie gestoken in secundaire depositie van het uit de primaire contexten verstoorde skeletmateriaal. Alleen crania V61 en V95 leken bewust naast elkaar te zijn geplaatst in de hoek van een gemetselde kleine grafkelder of ossuarium. In de praktijk zal dit losse materiaal binnen de Gasthuiskerk feitelijk een passieve secundaire depositie hebben ondergaan, doordat al het verspreide menselijk botmateriaal na de bouwwerkzaamheden in de kerk weer onder een nieuwe vloer verdween.Een duidelijke bewuste verstoring met doelbewuste secundaire depositie is het ruimen van een graf om een nieuwe begraving mogelijk te maken en vervolgens het daarbij verzamelde skeletmateriaal weer herbegraven in een knekelkuil. Deze doelbewuste secundaire depositie in een knekelkuil zou echter weer een onbewuste verstoring van een ander graf kunnen veroorzaken. Eén deel van de onderzoeksvragen richt zich op een dergelijke situatie, waarbij de mogelijk-heid is geopperd dat één van de schedels in knekelkuil S50/V50 afkomstig is van individu V55 dat de schedel mist en waarvan het graf zich onder de kne-kelkuil bevindt. Deze mogelijkheid is onwaarschijnlijk om meerdere redenen. De skeletresten in knekelkuil S50 wijzen zowel craniaal als postcraniaal op vier individuen, onder meer via de mandibulae. Bij V55 werd echter ook een frag-ment van een mandibula gevonden dat met zekerheid ten opzichte van V50 een vijfde individu vertegenwoordigt. Bovendien geeft al het botmateriaal in V50 een consistent beeld van vier individuen met craniaal en postcraniaal goed cor-responderende elementen. Daarenboven lijken de schedels in V50 volgens de interpretatie van de kenmerken net te jong, te oud of van het verkeerde geslacht ten opzichte van V55. Naast osteologische argumenten tegen de aanwezigheid van de schedel van V55 in knekelkuil S50 zijn er ook stratigrafische complica-ties. Gelijktijdigheid van de verstoring van het graf S56 van V55 en de aanleg van knekelkuil S50 is onzeker. Knekelkuil S50 met V50 is ingegraven in het grote grondspoor S51. S51 met daarin S50 is gescheiden van graf S56 met V55 door de tussengelegen laag S53. Op basis van de profielopbouw lijkt S56 veel-eer te zijn verstoord door S57 dat zich precies op de locatie van het hoofd van V55 bevindt en aanwezig was voordat laag S53 ontstond. Deze stratigrafische scheiding en sequentie maakt de aanwezigheid van de schedel van individu V55 tussen het botmateriaal van V50 niet vanzelfsprekend en vermindert eerder de waarschijnlijkheid daarvan. In het graf van V55 werd overigens wel een rechter-rib gevonden van een ongeveer éénjarig kind. Deze rib zal weer afkomstig zijn van een geheel ander graf dat voor de begrafenis van V55 werd verstoord en waaruit deze rib uiteindelijk in de vulling van het graf van individu V55 terecht
130
is gekomen. Dit soort complexe formatieprocessen zijn typisch voor contexten binnen steden met een middeleeuwse oorsprong waar de beperkte ruimte was.In het graf van volwassen individu V52 was los skeletmateriaal van een onge-veer 2 à 3 jaar oud kind aanwezig (V51A-V52B). Aangezien de resten van dit kind zich verspreid door het graf van V52 bevonden, is hier geen sprake van een dubbelgraf, maar zijn deze losse kinderbotten afkomstig uit een verstoord kindergraf. Het is de vraag of hier sprake is van een bewuste ruiming of dat het kindergraf ongepland en onbewust werd verstoord bij het graven van het nieuwe graf. Ten aanzien van de kinderschedel lijkt echter sprake te zijn van een doelbewuste secundaire depositie op de schouder van individu V52. De overige elementen van dit kind werden evenwel verspreid door dit graf gevonden en lijkt ten aanzien van deze elementen eerder sprake te zijn van onbewuste se-cundaire depositie in het nieuwe graf. Onder de elementen van het menselijke skelet heeft de schedel echter al sinds het paleolithicum een speciale status.192 Deze cultische waarde van de schedel loopt door tot in historische tijden en ook begravingen van alleen schedels komen voor.193 In dit geval zal piëteit de meest voor de hand liggende drijfveer zijn geweest om de kinderschedel op de schouder van V52 te leggen. Hoewel het namelijk in de christelijke traditie zo is dat mensen werden begraven tot het moment van wederopstanding, is het duidelijk dat graven ook doelbewust werden geruimd en die menselijke resten niet meer in situ en ongeschonden de Dag des Oordeels konden afwachten. Dat is volgens het christelijke geloof daarentegen geen belemmering voor wederop-standing. Binnen de Christelijke doctrine is het eeuwig intact in situ bewaren van het lichaam niet noodzakelijk, omdat de gelovigen op de Dag des Oordeels een nieuw lichaam zullen krijgen. Afdoende respect is voldoende. Dit concept gaat al terug op de evangelisten en Paulus.194 Christelijke begraafplaatsen mogen echter een praktische benadering ten aanzien van menselijke resten hebben. Het respect blijkt uit bijzondere behandeling die aan de doden wordt gegeven. Het plaatsen van de schedel van een geruimd kind op de schouder van een nieuw bijgezette overledene kan dan precies die bijzondere behandeling zijn waaruit het respect blijkt. In de Broerenkerk in Zwolle werd een graf aangetroffen van een vrouw met op de rechterschouder de resten van een jong kind, wat er op kan wijzen dat de plek op de rechterschouder een bijzondere betekenis had.195 Alleen zijn in dit geval beide individuen tegelijk begraven en is sprake van een doelbewust dubbelgraf. Bij de Gasthuiskerk te Doesburg werd ook een graf aangetroffen waarin zich twee individuen bevonden die duidelijk samen waren begraven zodat sprake is van een echt dubbelgraf: graf S30 met individuen V20-Groot (± 8 jaar) en V20-Klein (± 1 jaar). Het direct zichtbare verschil is dat in Doesburg het kleine kind op het linkeronderbeen van het oudere individu lag.Doelbewuste dubbelgraven zijn de kleinste vorm van collectieve begravingen en komen met enige regelmaat voor sinds de prehistorie. Niet zelden betreft het twee individuen van verschillende leeftijden of zelfs generaties. In Zoelen-Beldert bij Buren werd een dubbelgraf aangetroffen dat wordt gedateerd in de periode Hazendonk 2-3, dus ongeveer 3700-3600 v.Chr. of iets ouder.196 Het
192 bijv. Bello et al. 2011.193 Ullrich 2011.194 Mays 2005, 25-27.195 Clevis & Constandse-Westermann 1992, 94: afb. 54.196 Lauwerier 1991 & 1993; Hulst et al. 1993.
131
betreft het graf van een volwassen vrouw met een kind van ongeveer 7 jaar. Het zouden theoretisch moeder met kind kunnen zijn, maar de leeftijd van de vrouw was vermoedelijk 50-70 jaar, waardoor een moeder-kind-relatie niet vanzelf-sprekend is. In Eext (Dr.) werden in een grafheuvel met een Klokbekerdatering in een verbrande bekisting de resten van een jong individu tussen de 13-19 jaar en een kind tussen de 0-3 jaar vastgesteld.197 In Zutphen-Looërenk werden een crematiegraf uit het late neolithicum gevonden met de resten van een juveniel persoon en persoon tussen de 25 en 30 jaar oud, alsmede een crematiegraf uit de midden-bronstijd met de resten van iemand tussen de 12 en 16 jaar en iemand tussen de 27 en 34 jaar oud.198 Ook in de periode van lijkverbrandingen vanaf de bronstijd tot aan de Christelijke middeleeuwen zijn vele voorbeelden bekend waar tussen de crematieresten van een ouder individu resten van een jonger in-dividu werden aangetroffen. In het urnenveld uit de late bronstijd te Elsen (Ov.) zijn bijvoorbeeld een aantal crematies met ‘bijmengingen’ vastgesteld van een kind bij een jong volwassene en in Hengelo (Ov.) werden in een crematiegraf uit de late bronstijd / vroege ijzertijd de resten gevonden van een man tussen de 20 en 27 jaar en een kind tussen de 7 en 12 jaar.199 Te Wijnaldum werden in een Angelsaksische urn de gecremeerde resten van een volwassene tussen de 20 en 34 en een kind van tussen de 3 en 5 jaar gevonden.200 In het geval van lijkverbranding is het mogelijk dat resten van afzonderlijke crematies vermengd raakten bij het verzamelen, maar gezien de regelmaat waarop dit voorkomt, zal dat in tenminste een deel van de gevallen geen toeval zijn. In de kerk van Elst (Gld.) werd in 1947 in een vermoedelijk 10e-eeuws tufstenen grafkeldertje het skelet van een jonge puber gevonden.201 In het zeefresidu werden resten van een foetus of baby gevonden en het bekken van de puber vertoont mogelijke stressfracturen, zodat rekening wordt gehouden met een kraambeddood. Indien het kind echter nog niet was geboren, kan worden gediscussieerd of hier sprake is van een dubbelgraf. In Buren werden in middeleeuwse begraafplaats aan de Blatumsedijk, vermoedelijk daterend in de late mideeleeuwen B, een volwas-sene en een baby samen in een enkel graf gevonden.202 Graf S30 met individuen V20-Groot en V20-Klein met een datering van na de Reformatie sluit zo keurig aan bij deze chronologische reeks en valt daarmee in een traditie van millennia waarin kinderen met uiteenlopende leeftijden een graf deelden met oudere in-dividuen. De oudere individuen hebben eveneens diverse leeftijden en kunnen zowel vrouwen als mannen zijn.
Het is een naliggende gedachte om te veronderstellen dat twee individuen die een graf delen een directe relatie ten opzichte van elkaar hebben gehad. Bij een volwassene en een kind gaan gedachten al snel richting ouder en kind. In sommige gevallen zoals in Elst zijn daar concrete argumenten voor, namelijk stressfracturen op het bekken en de perinatale leeftijd van het kleine kind. In het geval van V20-Groot en V20-Klein kan dankzij het onderzoek aan het mi-tochondriale DNA een familieband via de vrouwelijke lijn, en daarmee en een
197 Cuijpers et al. 1994.198 Cuijpers 2008, 77-78; Van Straten & Fermin 2012, 28-29.199 Cuijpers 1994.200 Cuijpers et al. 1999, 315.201 Laarman & Meijers 2007.202 Laarman 2004, 17: vondstnummer 1-1-7.
132
moeder-kind-relatie, worden uitgesloten. Beide kunnen nog wel dezelfde vader hebben gehad. Het was echter in de pre-industriële tijd en zelfs later helemaal niet vanzelfsprekend dat kinderen tot zo’n 7 jaar, de leeftijd waarop ze konden beginnen te werken, een eigen graf kregen. Deze kinderen werden ook wel bij een ander willekeurig individu dat toevallig (vrijwel) gelijktijdig overleed in de kist gelegd, waarna beiden gezamenlijk werden begraven.203 Het aandeel van kinderen in grafvelden is sowieso opvallend laag in grafvelden tot in de middel-eeuwen, waardoor het de vraag is of überhaupt alle kinderen wel werden begra-ven in bij de rest van de gemeenschap. Daar kunnen natuurlijk ook de mindere kansen voor een goede conservering van kinderskeletten en de verzamelwijze bij archeologisch onderzoek een rol spelen. Dat graf S30 een dubbelgraf was, is dus ongewoon, maar niet extreem uitzonderlijk of zelfs eenmalig.
Wat het meest opvalt aan graf S30 is de plaats waar dit graf zich bevond. Het was aangelegd aan de noordkant van de kerk, in de meest noordwestelijke hoek van het perceeldeel en door een muurrest heen. Daarmee is graf S30 duidelijk een deviant burial of Sonderbestattung, een afwijkend graf. Dergelijke graven waren voor individuen die buiten de normale samenleving c.q. gemeenschap vielen, een buitenstaandersgraf.204 Het betreft dan mensen die met name wegens de doodsoorzaak, de sociale achtergrond en de levenswijze ten opzichte van de rest van de gemeenschap werden buitengesloten en geen recht hadden op een graf in gewijde grond en daardoor ook de wederopstanding op de Dag des Oordeels werd onthouden. Het betreft dan onder andere zelfmoordenaars, veroordeelde criminelen, geëxecuteerden, geëxcommuniceerden, ketters, heidenen, heksen, ongedoopte zuigelingen en vreemden waarvan men de herkomst en de achter-grond niet kende, zoals reizigers. Bij deze laatsten was het probleem dat men de religie niet kende en daarom niet wist of deze individuen recht hadden op een graf in gewijde grond. In sommige gebieden waren mensen leden van de ge-meenschap die in het kraambed waren gestorven of een ‘afkeurenswaardig’ be-roep als beul hadden ook niet zeker van een rustplaats in gewijde aarde. Als een locatie voor graven van buitenstaanders bij een normale begraafplaats lag, was dat normaliter ten noorden van de gewijde grond en/of ten westen daarvan, zo ver mogelijk weg van Jeruzalem. Zo werden met dezelfde logica rondom de geringere status van een meer noordelijke ligging wel gedoopte jonge kinderen binnen de gewijde grond veelal ook zoveel mogelijk aan de noordzijde begra-ven.De locatie van graf S30 in Doesburg lag duidelijk buiten de reguliere begraaf-plaatsen binnen en ten oosten van de Gasthuiskerk en is in die zin al een bui-tenstaandersgraf. Het graf werd echter niet alleen aangelegd aan de noordkant van de kerk, maar zelfs in de meest noordwestelijke hoek van het perceeldeel. En men nam ook nog eens de moeite om daarvoor het graf door een muur-rest uit te hakken. Het geheel wekt de indruk dat men dit graf zo ver mogelijk weg wilde hebben van de eigen groep. De vraag is dan wat de reden was om deze individuen als buitenstaanders te behandelen. De ziekte van V20-Groot is geen waarschijnlijke reden, omdat mensen met de meest ernstige en weerzin oproepende ziekten vaak gewoon in gewijde grond werden begraven. Ook zal
203 mondelinge en schriftelijke mededelingen Dr. Bernd Thier, StadtmuseumMünster.204 Thier 1988; Thier in voorbereiding.
133
gezien de leeftijden de kans dat dit geëxecuteerden waren klein zijn, bovendien werden deze vaak op de plek van executie of zelfs helemaal niet begraven. De kans dat sprake is van zelfmoordenaars, veroordeelde criminelen of geëxcom-municeerden is wegens de leeftijden eveneens gering, vooral voor V20-Klein. Graf S30 lag op een fundering van een na reformatie gesloopte vleugel van de Gasthuiskerk, zodat de kans dat deze individuen als ketters en heksen werden gezien niet waarschijnlijk is. Het is derhalve het meest waarschijnlijk dat een meer algemene sociale reden heeft bestaan om de individuen in graf S30 als buitenstaanders te behandelen: het behoren tot een bepaalde groep of het af-komstig zijn van elders zonder dat men de achtergrond en vooral de religie van deze individuen kende. Welke van deze redenen hier een rol speelden, is met de nu voorhanden zijnde kennis niet te zeggen, maar het is niet uitgesloten dat toekomstig onderzoek indicaties kan opleveren, bijvoorbeeld met behulp van stabiele isotopen.Tot slot moet worden vermeld dat het feit dat V20-Groot een sociale buiten-staander was de kans vergroot dat de strepen op het gezicht van V20-Groot toch peri mortem zijn in plaats van post-depositioneel.
VervolgonderzoekOngetwijfeld bevat het onderzochte botmateriaal nog veel informatie ten aan-zien van individuele kenmerken, levensloop, verwantschap en oorsprong. Aan-gezien het hier gerapporteerde onderzoek slechts een gelimiteerd onderzoek binnen het kader van Archeologische Monumentenzorg betreft en de weten-schap zich blijft ontwikkelen, is het onderhavige materiaal geschikt voor divers vervolgonderzoek. Dat kan nader conventioneel specialistisch onderzoek zijn, bijvoorbeeld door een patholoog, maar vooral de toenemende toegankelijkheid van bestaande methoden en technieken versterkt met nieuwe technologische ontwikkelingen biedt ongekende mogelijkheden.In het algemeen kan DNA-onderzoek op het materiaal worden toegepast ter verdere bepaling van geslacht, verwantschap, het toewijzen van het losse mate-riaal aan specifieke individuen en het bepalen van het minimum aantal indivi-duen. Ook het opsporen van pathologieën en anatomische variatie behoort tot de mogelijkheden. Maar aspecten die normaliter buiten het bereik van osteo-logisch onderzoek vallen, kunnen tevens door het onderzoek van DNA aan het licht komen, bijvoorbeeld de kleur van de ogen en het haar.Daarnaast vinden ontwikkelingen plaats in het statistische morfometrische onderzoek, het uitvoeren van grote aantallen zeer nauwkeurige metingen die worden verwerkt in een statistisch model. Toepassing hiervan op fossielen van vroege hominiden is al succesvol.205 Dit kan ondermeer worden toegepast bij geslachtsbepalingen en het bepalen van associaties. Momenteel is dit nog zeer arbeidsintensief, maar de huidige opkomst van 3D-scanners biedt ongekende mogelijkheden op dit gebied. Het zal nuttig kunnen blijken in die gevallen waar de inzet van DNA niet of nauwelijks mogelijk is.Bij de bovengenoemde vragen kan histologie tevens een bijdrage leveren en ook ten aanzien van tafonomische en andere post-depositionele processen kan dit zinvol zijn. Verder kan onderzoek naar stabiele isotopen inzicht bieden in de
205 Thackeray 2013.
134
geografische oorsprong en mobiliteit van de individuen, maar eveneens in de status van de verschillende individuen aan de hand van het soort voedsel dat hen ter beschikking stond.Specifiek vervolgonderzoek op het botmateriaal van de Gasthuiskerk kan onder meer worden gedaan naar:
-deexacteaardvanhetziektebeeldvanV20-Groot-deoorsprongvandestrepenophetgezichtvanV20-Groot-deaardenherkomstvandesnij-c.q.haksporenophetcraniumvanV52-dedaadwerkelijkeassociatievandekinderbotteninV51A-V52B-deverondersteldefractuurindeaxisvanV53-deverdereassociatievanhetbotmateriaalinV50naarspecifiekeindividuen-deoorsprongvandestrepenophetosfrontalevanV50-O-deoorsprongvanhetscheveneurocraniumvanV50-P-degebitspathologieënvanV79,metnametenaanzienvandetandwortels-deverdereassociatievanlossebotmateriaalbinnendekerknaarspecifiekeindividuen-deaardvandesporendieopbrand,hitte,verweringofandereaantastingwijzen-deaardenoorsprongvandeverschillendesoortenaankoeksels.
135
9 Dierlijk botmateriaal
9.1 OnderzoeksgeschiedenisIn december 2013 werd ter plaatse van de Gasthuiskerk te Doesburg in het kader van geplande bouwwerkzaamheden een archeologische begeleiding uit-gevoerd tijdens het bouwrijp maken van de bouwlocatie. Daarbij werden onver-wacht menselijke resten aangetroffen in een deel van het plangebied. Bij de begeleiding werd ook divers dierlijk botmateriaal aangetroffen. Dit be-vond zich verspreid over het plangebied. Een klein deel van de fragmenten werd bij de herbegraven menselijke resten aangetroffen.
9.2 OnderzoeksvragenOm meer inzicht te verkrijgen over Doesburg in het algemeen en over het plan-gebied in het bijzonder, zijn tevens de dierlijke botfragmenten onderzocht, aan-gezien analyse van de aard en verspreiding van dit materiaal hieraan een bijdrage kan leveren via het beantwoorden van de onderzoeksvragen.206
Vragen die meer inzicht kunnen geven over de aard van de vindplaats:-Watisdeconserveringstoestandvanhetmateriaal?-Inwelkematezijnderestengefragmenteerd?-Omwelkedierlijkebotfragmentengaathet?-Bevattenderestenenigerleisporenvanbewerking,brandofvraat?-Hoeishetbotmateriaaloverdevindplaatsverspreid?
Door middel van deze vragen kan meer inzicht worden verkregen in de aard van het materiaal:-Hoeveeldierlijkbotmateriaalisaangetroffen?-Welkediersoortenzijnhierinvertegenwoordigd?-Welkeelementenzijnaangetroffen?-Watishierindeverdeling?-Watkanwordengezegdoverhetminimumaantalindividuen?-Isinformatiebeschikbaaroverdeleeftijdvandeindividuen?-Kunnenmetingenaanhetmateriaalwordenverricht?-Zijnopderestensporenteziendiemeerinformatiegevenoverhetmateriaal?-Hoekanhetmateriaalwordengeïnterpreteerd?
9.3 Methoden en techniekenHet materiaal is eerst kort bekeken. Daarbij is met name gelet op de opgra-vingsdocumentatie, de samenstelling van het verzamelde materiaal, de mate van fragmentatie en de conserveringstoestand.
Tijdens het veldwerk lag de focus op het bergen van het menselijk skeletmateri-aal. De vondsten werden met de hand verzameld. Het materiaal is niet gezeefd. In totaal zijn 166 fragmenten verzameld die konden worden gedetermineerd als dierlijk botmateriaal (zie bijlage 2). Een klein deel werd aangetroffen tussen het menselijke botmateriaal. Het dierlijke botmateriaal is relatief goed gecon-
206 Aestimatica 2014; Cavallo et al. 2006, hoofdstuk 10 - §1.5.2 & §1.5.3.
136
serveerd, maar aanzienlijk gefragmenteerd. Dit beperkt de mogelijkheden van het onderzoek enigszins.
Gezien het beperkte aantal fragmenten en de aard van het onderzoek is ervoor gekozen om al het dierlijk botmateriaal te betrekken bij het onderzoek. De fragmenten zijn voor zover mogelijk gedetermineerd tot op element en tot op soort. Hierbij is gebruik gemaakt van de zoöarcheologische vergelijkingscol-lectie van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Alle fragmenten zijn gewogen. De mate van fragmentatie van het materiaal is geregistreerd in vijf klassen: <25%, 25%, 50%, 75% en 100%. Bij vondsten uit hetzelfde spoor is gekeken of fragmenten aan elkaar pasten of met elkaar konden worden geas-socieerd. Voor de dataset als geheel is dit op minder intensieve wijze gebeurd. Indien mogelijk, en voor zover relevant voor het onderzoek, zijn metingen uit-gevoerd. Verder is gelet op de aanwezigheid van sporen van brand, vraat, be-werking, pathologische kenmerken en overige bijzonderheden. Ten slotte zijn de aanwezige leeftijdsindicatoren gedocumenteerd.
Als een fragment niet tot op soort kon worden gedetermineerd, maar wel kon worden vastgesteld dat het toebehoorde aan een klein, middelgroot of groot zoogdier is dit vermeld, door de aanduidingen small mammal (SM), medium mam-mal (MM) of large mammal (LM). In een beperkt aantal gevallen is de aanduiding MM/LM gebruikt, om aan te geven dat het fragment van een middelgroot of groot zoogdier afkomstig was.
Voor het onderzoek en de rapportage daarvan is gebruik gemaakt van het zoöar-cheologisch laboratoriumprotocol van de RCE.207 De terminologie in de deel-rapportage over het dierlijke botmateriaal volgt de Code voor Archeozoölogi-sche Gegevens van dit laboratoriumprotocol. Daarnaast is gewerkt volgens de richtlijnen van KNA 3.3, protocol 4006.208
9.4 Resultaten
9.4.1 ElementenDe botfragmenten zijn eerst voor zover mogelijk tot op element en tot op soort gedetermineerd met de vergelijkingscollectie van de RCE. In totaal zijn 166 fragmenten gedetermineerd (tabel 13). Daarvan behoren 41 fragmenten tot het craniale skelet en 90 fragmenten tot het postcraniale skelet. Van de 166 fragmenten hoorden 79 fragmenten tot het axiale skelet en 52 tot het ledema-tenskelet. Van de overige 35 indetermineerbare fragmenten kon dit niet worden vastgesteld.
207 Lauwerier 1997.208 SIKB 2013.
137
Element Aantal %astragalus 1 0,6%atlas 1 0,6%calcaneus 1 0,6%carpale 1 0,6%costa 25 15,1%cranium 19 11,4%dentes 10 6,0%femur 6 3,6%mandibula 8 4,8%maxilla 4 2,4%metacarpus 2 1,2%metapodium 1 0,6%metatarsus 4 2,4%pelvis 4 2,4%phalanx 1 4 2,4%phalanx 2 3 1,8%radius 5 3,0%sacrum 1 0,6%scapula 4 2,4%tibia 8 4,8%ulna 3 1,8%vertebra 11 6,6%pijpbeen 5 3,0%indetermineer-baar 35 21,1%Totaal 166 76%
Tabel13.Skeletelementen.
9.4.2 SoortenVan 35 fragmenten kon alleen worden vastgesteld dat ze van zoogdieren afkom-stig waren, maar was determinatie tot op soort of element niet meer mogelijk (tabel 14). Bij 71 botresten was het alleen mogelijk deze toe te schrijven aan een middelgroot of groot zoogdier. De meeste fragmenten die tot op soort konden worden gedetermineerd, werden toegeschreven aan rund. Het gaat om 67 stuks, 40,4 % van het totale aantal fragmenten en 71,3% van de tot op soort gedetermineerde fragmenten. In totaal werden dertien fragmenten gedetermi-neerd als varken, 7,8% van het totaal, 13,8% van het tot op soort gedetermi-neerde deel van de resten. In dit onderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen materiaal van schaap en geit. Bij de meeste botfragmenten is het niet mogelijk om visueel vast te stellen of ze afkomstig zijn van een schaap of een geit. Aange-zien het in dit geval losse, niet geassocieerde vondsten betreft, blijven de moge-lijkheden hiertoe beperkt. Van de 166 fragmenten werden tien gedetermineerd als schaap/geit, dat is 5,4% van het totaal en 13,8% van de tot op soort deter-
138
minabele resten. Van kip en haas werd elk één fragment gevonden, 0,6% van het totaal, 1,1% van de op soort gedetermineerde fragmenten.
Soorten Aantal %bos 67 40,4%equus 2 1,2%lepus 1 0,6%ovis/capra 10 5,4%sus 13 7,8%gallus 1 0,6%MM 7 4,2%MM/LM 20 12,0%LM 44 26,5%indet 1 0,6%Totaal 166 100%
Tabel14.Soorten.
9.4.3 Elementen per soort
RundDe meeste determineerbare botten zijn afkomstig van rund. In totaal werden 67 botten of fragmenten daarvan gedetermineerd als rund. Daarvan behoren veertig fragmenten toe aan het axiale skelet en 27 aan het ledematenskelet, 21 fragmenten zijn afkomstig van het craniale skelet en 46 van het postcraniale ske-let. Fragmenten van ribben werden het meest aangetroffen, met in totaal tien stuks (tabel 15). Daarna volgen wervels met zeven stuks (zes niet nader gede-termineerd en een deel van een atlas). Van de schedel en de onderkaak werden beide zes fragmenten aangetroffen. Verder is de verdeling van de aangetroffen elementen enigszins opvallend. Zo werden bijvoorbeeld geen fragmenten van een humerus geregistreerd. De fragmentatie van het materiaal is aanzienlijk. De meeste resten, 42 stuks, zijn voor minder dan 25% compleet. Vervolgens zijn tien fragmenten voor ongeveer 25% bewaard gebleven. Drie botten zijn voor de helft geconserveerd. Zowel in de categorie 75% als in de categorie (nagenoeg) compleet bewaard werden zes stuks genoteerd. De kleinste elementen zijn over het algemeen het minst gefragmenteerd. De grotere elementen, met name van het extremiteitenskelet, zijn niet alleen relatief weinig aangetroffen, maar ook relatief gefragmenteerd.
139
RundElement Gewicht Aantalastragalus 12,6 g 1atlas 23,6 g 1carpale 6,2 g 1costa 144,3 g 10cranium 156,3 g 6dentes 41,8 g 5femur 339,8 g 2mandibula 224 g 6maxilla 48 g 2metacarpus 16,8 g 1metapodium 4,2 g 1metatarsus 226,6 g 3neurocranium 55,4 g 1pars petrosa, cranium 8,2 g 1pelvis 56,4 g 4phalanx 1 81 g 4phalanx 2 9,4 g 2radius 209,6 g 2sacrum 17 g 1scapula 5,8 g 1thoracale vertebra 50,2 g 1tibia 22,4 g 2ulna 50 g 3vertebra 88,2 g 6Totaal 1897,8g 67
Tabel 15. Overzicht van de fragmenten van runderbotten. Het percentage geeft de meestvoorkomendefragmentatieweer.Alshetaantalfragmentengelijkwas,ishetgrootstegewichtalsbepalende factor gebruikt.
Bij een beperkt aantal resten van rund konden leeftijdskenmerken worden ge-registreerd. Omdat de vondsten niet in anatomische associatie of direct verband zijn aangetroffen, kunnen de indicaties alleen per vondst worden gegeven. Op basis van deze indicaties is het wel mogelijk gebleken om een aantal minimale en maximale indicaties te geven, maar kon geen gesloten bereik worden bepaald.209 Dit sluit aan bij de aard van het vondstcomplex.
209 tabel AE-4; Silver 1969.
140
Leeftijdindicaties rundElement % Vergroeiing Aantal Leeftijd(Silver1969)femur 25% DV 1 >3,5 jaar
<25% DO 1 < 4 jaarmetatarsus 25% PV 1 > 0 jaar
75% PVDO 1 < 3 jaarphalanx 1 75% PVDV 1 > 1,5 jaar
100% PVDO 1 > 0 jaarPVDV 2 > 1,5 jaar
phalanx 2 50% PVDV 1 > 1,5 jaar75% PODV 1 < 1,5 jaar
radius 25% PV 1 > 1 jaarTotaal 11
Tabel 16. Leeftijdsindicaties rund (D=distaal; P=Proximaal; A=axiaal; V=vergroeid;O=onvergroeid;VG=vergroeiend).
Op enkele runderbotten zijn sporen van brand aangetroffen. De sporen zijn waargenomen op een fragment van een cranium, een stukje van een femur, een klein deel van een mandibula en een voor 75% complete metatarsus. Het be-treft onregelmatige brandplekken. Het stadium van verbranding is variabel en over het algemeen beperkt.
De runderbotten vertonen tevens diverse hak- en snijsporen. In totaal zijn op negen runderbotten hak- en/of snijsporen aangetroffen. Het gaat om vier res-ten van een mandibula, een eerste phalanx, twee ribfragmenten, een deel van een ulna en een overblijfsel van een wervel. Eén van de fragmenten van een mandibula bevat zowel snij- en zaagsporen als brandsporen.
Varken Van het varken werden dertien fragmenten aangetroffen (tabel 17). Acht daar-van maken deel uit van het axiale skelet, de overige vijf behoren toe aan het ledematenskelet. De tanden zijn het meest compleet en en het best geconser-veerd. De overige gedetermineerde resten zijn beperkt gefragmenteerd en re-delijk tot goed geconserveerd. Bij een aantal fragmenten kon een indicatie van de slachtleeftijd worden gegeven op basis van de mate van vergroeiing van de epifysen. Een femurfragment vertoont een distaal onvergroeide epifyse, wat duidt op een leeftijd van jonger dan circa 3,5 jaar op het moment van overlijden. Een zowel proximaal als distaal vergroeide tweede phalanx indiceert een leeftijd van tenminste ongeveer één jaar. De proximaal vergroeide epifyse van een ra-dius duidt op een leeftijd van minimaal circa één jaar. Een distaal onvergroeide tibia geeft een leeftijd aan tot maximaal ongeveer twee jaar.210
210 Silver 1969.
141
Tabel17.Overzichtvandegedetermineerdefragmentenvanvarken.
Schaap/geitVan schaap en geit werden in totaal tien fragmenten aangetroffen (tabel 18). Gezien de beperkte visuele identificatiemogelijkheden tussen schaap en geit in de zoöarcheologie, het geringe aantal resten en de context waarin deze resten werden aangetroffen, is ervoor gekozen dit materiaal gezamenlijk te beschrij-ven.Het merendeel van de aangetroffen resten, negen van de tien, is afkomstig van het ledematenskelet. Het enige element dat deel uitmaakt van het axiale skelet is een (pre)molaar. Dit is tevens het enige volledig bewaarde fragment van schaap/geit.
Schaap/GeitElement Symmetrie Fragmentatie Gewicht Vergroeiing Aantaldentes (P of M) 100% 6,4 g 1femur L 50% 26,8 g 1metatarsus 25% 3,8 g PO 1radius L 50% 13,8 g PV 1
R 75% 18,6 g PV 1scapula L <25% 6,6 g 1
L <25% 6,8 g 1tibia L 25% 13 g 1
L 25% 13,4 g DVG 1R 25% 13,8 g 1
Totaal 123 g 10Tabel18.Overzichtvandegedetermineerdefragmentenvanschaapen/ofgeit.
VarkenElement Symmetrie Fragmentatie Gewicht Vergroeiing Opmerkingen Aantalcosta R 50% 0,3 g 1cranium <25% 1,2 g 1dentes 50% 5,6 g 1
L 100% 0,5 g waarsch. C mandibula 1R 25% 1,8 g 1
100% 1,1 g P3 onderkaak 1femur R <25% 19,2 g DO 1mandibula 50% 92,6 g nog niet doorgebroken M3;
Silver 1969:7-22 maanden; Higham 1967: 16-17 maan-den 1
maxilla R <25% 12,6 g P4, M1 1phalanx 2 50% 2,8 g PVDV 1radius L 75% 24,2 g PV 1scapula R <25% 6 g 1tibia L 75% 14,8 g DO 1Totaal 182,7g 13
142
De fragmenten van de extremiteiten waren onvoldoende compleet voor het verrichten van betrouwbare metingen. Op basis van het stadium van vergroei-ing van de epifysen kon een aantal leeftijdbepalingen worden gedocumenteerd. De metatarsus is proximaal onvergroeid, wat impliceert dat het dier voor de geboorte zou zijn overleden. Een andere optie is dat het bot relatief kort na de geboorte is afgebroken ter plaatse van de epifyse. De vergroeide radii duiden op een leeftijd van ouder dan drie jaar. De distaal vergroeiende tibia geeft een leeftijdsindicatie van tussen de anderhalf en twee jaar. Op basis van de leeftijds-indicaties en de aantallen gaat het om minimaal drie individuen.
PaardTwee botten konden worden gedetermineerd als paardenbotten. Het gaat om een fragment van de diafyse van een rechter tibia en een rechter calcaneus. Het calcaneus is voor ongeveer 25% compleet en weegt 20,8 g. Het calcaneum is vergroeid. Van de tibia is minder dan 25% bewaard gebleven. Dit fragment weegt 43,2 g. Het fragment is voor een deel verbrand en vertoont brandplek-ken.
HaasEén bot kan worden toegeschreven aan een haas. Het betreft een complete me-tacarpus met een gewicht van 0,4 g. Het bot is afkomstig van een volwassen dier.
KipHet enige aangetroffen vogelbot is gedetermineerd als kip. Het gaat om een lin-ker femur die voor circa 25% bewaard is gebleven. Het botfragment weegt 1,0 gram. Het was niet mogelijk om een specifieke leeftijdbepaling te geven. Tevens konden geen andere kenmerken worden vastgesteld.
Geheel of gedeeltelijk indetermineerbaarVan de 166 fragmenten waren 72 stuks geheel of gedeeltelijk indetermineer-baar. Eén fragment was geheel indetermineerbaar. Van de overige 71 fragmen-ten kon nog worden bepaald of deze afkomstig waren van een middelgroot en/of groot zoogdier en kon ook nog worden vastgesteld van welk element het fragment deel uitmaakte. In de categorie middelgroot zoogdier werden zeven vondsten onderverdeeld (tabel 19). Het gaat in alle gevallen om (zeer) kleine fragmenten van ribben, een epifyse van een femur, een tibia en een vertebra. De botten vertonen geen bijzondere sporen. Een fragment van een onvergroeide epifyse duidt op een relatief jong dier; omdat niet kan worden vastgesteld van welk dier het bot afkomstig is, is geen verdere leeftijdindicatie gegeven.
143
MM (Medium Mammal = middelgroot zoogdier)Element Symmetrie % Gewicht Vergroeiing Aantalcosta <25% 0,2 g 1
0,6 g 11 g 1
femur, epifyse <25% 3,8 g PO 1tibia L <25% 6,8 g 1vertebra A <25% 1,1 g 1
1,4 g 1totaal 14,9g 7
Tabel19.Gedeeltelijkgedetermineerdebottenmiddelgrotezoogdieren.
Van de 72 gedeeltelijk of geheel indetermineerbare resten zijn er 44 onder-verdeeld in de categorie groot zoogdier (tabel 20). Op één na zijn alle frag-menten voor minder dan 25% compleet. Eén rib is voor circa 25% bewaard gebleven. Mogelijk betreft dit een rib van een paard. Het fragment vertoont hak- en snijsporen. Zes fragmenten kon worden toegeschreven aan het cranium of neurocranium in het bijzonder. Van één stukje kon worden vastgesteld dat het afkomstig was van een lumbale wervel, maar kon niet zeker worden gesteld van welke soort. Bij drie fragmenten kon worden genoteerd dat ze afkomstig waren van een pijpbeen, maar niet welk element. Op één van deze fragmenten
LM (Large Mammal = groot zoogdier)Element Symmetrie % Gewicht Opmerkingen Aantalcosta 25% 10,8 g hak- snijsporen; paard? 1
<25% 0,5 g 23,8 g 15,2 g 114 g geplakt 1
R <25% 3,8 g 1cranium <25% 0,5 g slijtage? 1
R <25% 5,2 g 1indetermineerbaar <25% 122 g 27lumbale vertebra A <25% 3,2 g 1neurocranium <25% 1,1 g 1
1,9 g 12,3 g 15,9 g 1
pijpbeen <25% 3,2 g 110,6 g 112,2 g 1
totaal 206,2 g 44
Tabel20.Gedeeltelijkgedetermineerdebottengrotezoogdieren.
144
zijn haksporen te zien. Van 27 fragmenten werd wel vastgesteld dat ze afkomstig zijn van een groot zoogdier, maar was het niet meer mogelijk ze tot op element te determineren.Eén craniumfragment heeft brandsporen.
Van 20 fragmenten kon worden vastgesteld dat ze afkomstig waren van een groot of middelgroot zoogdier (tabel 21). Al deze fragmenten zijn voor minder dan 25% compleet. Van zeven resten kon niet meer worden vastgesteld van welk element ze afkomstig zijn. Twee fragmenten konden nog worden toege-schreven aan een pijpbeen van een groot of middelgroot zoogdier, maar niet verder worden gedetermineerd op element of soort. De overige fragmenten zijn drie stukjes van ribben, vier fragmenten van schedels, een rest van een mandibula en een maxilla. Een fragment van een cranium en een mandibula zijn afkomstig van een jong dier. Vermoedelijk is de mandibula afkomstig van een jong rund. Ten slotte werd nog een fragment van een wervel aangetroffen. Op één van de ribben zijn knaagsporen te zien.
MM/LM (Medium Mammal / Large Mammal)Element Symmetrie % Gewicht Aantalcosta <25% 0,5 g 1
12,8 g 13 g 1
cranium <25% 0,1 g 16,6 g 1
A <25% 6 g 1indetermineerbaar <25% 0,5 g 1
0,8 g 11,6 g 32,6 g 1
A <25% 0,8 g 1mandibula L <25% 2,8 g 1maxilla <25% 2,8 g 1neurocranium <25% 0,5 g 1pijpbeen <25% 1,2 g 1
1,6 g 1vertebra <25% 0,8 g 1totaal 35 g 20
Tabel21.Gedeeltelijkgedetermineerdebottenmiddelgroteengrotezoogdieren.
Bij één fragment kon noch het element noch de soort worden gedetermineerd. Het is een fragment dat voor minder dan 25% bewaard is gebleven. Het is ge-heel verbrand. De algemene roomwitte kleur van het duidt op een verbranding op een (zeer) goede verbranding op een relatief hoge temperatuur.
145
9.5 Interpretatie en discussieHet kleine aantal fragmenten dierlijk botmateriaal dat is aangetroffen, betreft botfragmenten van soorten die als onderdeel van de voedseleconomie verwacht mogen worden in een stedelijke context. De aangetroffen verhouding in aantal-len tussen soorten en elementen sluit hier bij aan. De veronderstelling is dat de meeste niet tot op soort determineerbare resten binnen het soortenspectrum zouden vallen dat het determineerbare materiaal laat zien. Binnen het bereik van het huidige onderzoek kan dit echter worden niet bevestigd, noch ontkracht.
Gezien de beperkte omvang van het dierlijk botcomplex en de aanzienlijke frag-mentatiegraad van het materiaal is ervoor gekozen geen indicatie van het mini-mum aantal individuen per soort te geven. Ook de aard van de context en de vindplaats, een kerk waar het dierlijk botmateriaal van elders aangevoerd kan zijn, maakt het minimum aantal individuen minder relevant.
Hoewel het aantal waargenomen hak- en snijsporen beperkt is, is de algemene indruk die het materiaal wekt, op basis van fragmentatie, conservering en sa-menstelling, dat het om slacht- en keukenafval gaat, dat in een secundaire of tertiaire context werd aangetroffen. Dit betekent dat de herkomst en datering van dit materiaal meer divers en vroeger uit zou kunnen vallen.
De beperkte aanwezigheid van dierlijk botmateriaal, de verspreiding over de vindplaats en de mate van fragmentatie sluiten aan bij de functie die de vind-plaats had. Het is te verwachten dat gefragmenteerd botmateriaal verspreid bin-nen een stedelijke context wordt aangetroffen, en dat daarbij resten uit verschil-lende fasen en perioden vermengd raken, zeker op een plaats waar de bodem verhoudingsgewijs veel wordt geroerd en openbaar toegankelijk is. Geen van de dierlijk botvondsten is aangetroffen in een context die primair wordt geas-socieerd met de lokale voedseleconomie of het dier in het bijzonder. Dit sluit aan bij de aard en ligging van de vindplaats, ofwel een kerk en begraafplaats in de oude stadskern.De aard van de vondsten van dierlijk botmateriaal die binnen in de Gasthuiskerk werden gedaan, verschilt niet wezenlijk van de vondsten daarbuiten. Wel valt op dat de opmerkelijk geconcentreerde brandplekken alleen werden aangetrof-fen binnen de kerk (tabel 22). Vergelijkbare plekken zijn waargenomen op het menselijk botmateriaal (zie onder: Menselijk botmateriaal). Buiten werd één verbrand dierlijk bot aangetroffen, maar dit betrof een volledig, op uniforme wijze verbrand bot, in tegenstelling tot de variabele brandplekken van beperkte omvang die op de vondsten van binnen de kerk werden waargenomen. Mogelijk kunnen de sporen worden gerelateerd aan een gebeurtenis of activiteit die bin-nen de muren van de kerk heeft plaatsgevonden.
146
Tabel22.Brandsporenophetdierlijkbotmateriaal(V.=Vondstnummer,S.=Spoor,Aant.=Aan-tal,Frag.=Fragment,Sym.=Symmetrie,Vergr.=Vergroeiing,Be=Bewerking,Gew=Gewicht,indet=indetermineerbaar).
9.6 Conclusie dierlijk botmateriaalHet dierlijk botmateriaal is redelijk goed geconserveerd. Het materiaal is wel aanzienlijk gefragmenteerd. Het merendeel van de resten is voor 25% of minder compleet. De gedetermineerde resten zijn afkomstig van rund, varken, schaap/geit, haas en kip. Van de haas en de kip is slechts één fragment gevonden. Het grootste aantal botfragmenten is afkomstig van runderen. De soorten varken en schaap/geit zijn beperkt vertegenwoordigd in het vondstenspectrum, maar wel duidelijk aanwezig.
De aangetroffen resten zijn afkomstig van diersoorten die normaal gesproken vertegenwoordigd zijn binnen het vondstbeeld van een binnenstad. De resten lijken afkomstig te zijn van slacht- en keukenafval. Van ambachtelijke bewerking en dergelijke werden geen aanwijzingen waargenomen.
De aard van het materiaal en de aard van de vindplaats geven beide de aanwij-zing dat het materiaal in een secundair of opvolgend proces terecht is gekomen op de uiteindelijke vindplaats. Zo werd geen dierlijk bot aangetroffen in een eigen gesloten en onverstoord gebleven context, bijvoorbeeld in een afvalkuil.
Een klein aantal vondsten bevat hak- en snijsporen. Voor zover dit kan worden beoordeeld, sluiten deze aan bij de interpretatie dat het hier om slacht- en keu-kenafval gaat. Opmerkelijk is dat op een aantal botfragmenten die binnen de kerk zijn aangetroffen specifieke brandplekken zijn waargenomen. Deze ver-tonen sterke gelijkenis met de opvallende brandplekken die op het menselijk botmateriaal zijn aangetroffen. De brandsporen lijken na (primaire) depositie en binnen de kerk te zijn ontstaan.
BrandsporenV. S. Soort Element Aant. Frag. Sy. Vergr. % Be. Gew. Opmerking20 30 indet. indet. 1 <25% 0,3 g roomwit verbrand65 93 bos metatarsus 1 compleet R PVDO 75% 152,4 g65 93 bos mandibula 1 R <25%
S23,4 g snijsporen en zaagsporen
met residu72 bos femur 1 distaal R DV 25% 306,4 g brandplekken + aankoek-
sels72 equus tibia 1 diafyse R <25% 43,2 g niet geheel verbrand,
brandplekken69 79 LM cranium 1 R <25% 5,2 g
147
10 Conclusie
Bij de verbouwing van de Gasthuiskerk (Antoniuskapel) in Doesburg in 2013 werd archeologisch onderzoek verricht. Dit was een vervolg op een archeo-logisch vooronderzoek in de vorm van een proefsleuf in 2012 en het daaruit voortgekomen selectiebesluit tot behoud van archeologische waarden. Dit be-sluit bepaalde dat niet dieper dan 30 cm onder het maaiveld gegraven mocht worden zonder archeologisch onderzoek. In de praktijk werden bouwputten ontgraven tot 65-70 cm - maaiveld en daarmee was archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit vond plaats op drie locaties: de verdwenen zijbeuk (de locatie van de proefsleuf van 2012),waar een glazen uitbouw is gerealiseerd (werkput 1), op de locatie van het oude kerkhof aan de koorzijde waar een nieuwe ingang is gecreëerd (werkput 2) en in de kerk zelf (werkput 3).
In werkput 1 werd inderdaad de muur van de gesloopte kerkbeuk over vrij-wel de gehele lengte teruggevonden, inclusief een steunbeer aan de buitenzijde. Ook werd er een uitbraakspoor van een steunbeer gevonden op de hoek. Al eerder werd bij de proefsleuf vastgesteld dat het terrein is opgehoogd, maar dat er geen waarschijnlijk geen begravingen aanwezig zijn binnen de muren. Over de situatie buiten de muur is weinig te zeggen omdat dit vrijwel geheel buiten het onderzoeksgebied valt. Zeer opmerkelijk was de vondst van twee skeletten óp de gesloopte kerkmuur. Dit is op de hoek, het punt waar mogelijk een steun-beer heeft gezeten. De lichamen zijn, getuige de nog aanwezige nagels, bijgezet in één kist. Daarbij is het lichaam van een kind van ca. één jaar oud tussen/tegen het linkerbeen van het oudere kind geplaatst. Dit laatste kind moet ca. 8 jaar oud geworden zijn en is waarschijnlijk gestorven aan wervel-TBC of de Ziekte van Bechterew. Omdat de baby tussen de benen van het oudere individu is geplaatst in één kist, en op een vreemde plaats, ver verwijderd van de andere doden, sprak deze begraving nogal tot de verbeelding. Was hier sprake van een (jonge) tienerzwangerschap met de dood tot gevolg bij de bevalling, waarna de zeer jonge moeder oneervol begraven is? Om dit uit te sluiten is een extra DNA-onderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat er echter geen verwantschap
119.Ruimebelangstellingvanpersenpubliekvoordeopgraving.
148
(in de vrouwelijke lijn) is tussen beide kinderen. De begraving heeft veel me-dia- en publieksaandacht gekregen (zie afbeelding 119), waarbij de theoretische “jonge moeder” in de media Geeske werd gedoopt. De locatie aan de koorzijde was duidelijk van een geheel andere orde. Al gauw werd tijdens het uitgraven van de kleine bouwput duidelijk dat hier een kerk-hof in de bodem aanwezig is. Vreemd genoeg zijn er nagenoeg geen historische bronnen die dit bevestigen. De enige twee op dit moment bekende verwijzin-gen dateren uit de 16e eeuw. In de bouwput werden alleen skeletten onderzocht op het bovenste niveau. Daarbij werden twee complete graven vrijgelegd. Het ene graf is van een man van ca. 34-40 jaar die in een linnen doek begraven lijkt te zijn. Het andere graf is een kistbegraving van een kind van ca. 5 jaar met een be-schadigde nekwervel. Dit kind is een kist begraven. De begravingen zijn niet exact oost-west georiënteerd, zoals bij Christelijke begravingen de norm is. Ze zijn georiënteerd op de kerk, die op zijn beurt weer op het al bestaande 14e-eeuwse stratenplan is georiënteerd. De richting is WZW-ONO. De datering van de graven heeft wat haken en ogen. Het terrein waarin ze begraven liggen, is opgehoogd in de 13e en 14e eeuw. In het mannengraf werd alleen 14e-eeuws materiaal gevonden, in het kindergraf werd behalve 14e-eeuws materiaal ook materiaal uit het begin van de 17e eeuw gevonden. Toch is het niet zeker dat het kindergraf jonger is, omdat het middeleeuwse materiaal in het mannengraf net zo goed opspit kan zijn. De ervaring leert dat de diepte van de begraving meestal meer zegt over de datering dan het gevonden aardewerk (met dien ver-stande dat een graf met middeleeuws aardewerk wel 17e-eeuws kan zijn maar een graf met 17e-eeuws materiaal niet middeleeuws). Behalve deze twee com-plete begravingen werd er nog een half vergraven graf in de wand aangetroffen. De schedel ontbrak. Het graf is van een man van ca. 20 jaar of iets ouder met een lichte vorm van open rug. Stratigrafisch op een hoger niveau werd een knekelkuik aangetroffen, die resten van ten minste vier individuen bevatte. Het gaat om resten van mannen en vrouwen tussen de 20 en 50 jaar. Verder zijn er in en rond het eerst genoemde mannengraf resten van een kind gevondenvan 2 á 3 jaar oud. Onder de linkerschouder van het skelet werd vastgesteld dat er nog een schedel aanwezig was. Deze is echter niet geborgen omdat het om een ske-let gaat, dat verder niet bedreigd werd door bouwwerkzaamheden. Ter plekke is het bovenste skelet ook verzakt. dat betekent dat het onderliggende skelet waarschijnlijk niet lang voor het bovenliggende skelet begraven is. Tot slot zijn er nog twee mogelijke grafkuilen waargenomen. Er is verder niet gecontroleerd of er in deze rechthoekige kuilen inderdaad skeletten lagen omdat ze verder niet bedreigd werden door bouwactiviteit. Ook is niet onderzocht tot welke diepte skeletten in de ondergrond aanwezig zijn. Het is ook niet bekend wanneer de eerste mensen hier begraven zijn. Ook de datum van de laatste begravingen is onduidelijk.Ook in de kerk zelf is begraven. Dat wil zeggen, in ieder geval in het koorge-deelte. Mogelijk is dit ook het enige gedeelte van de Gasthuiskerk dat als kapel in gebruik was. Van andere gasthuizen weten we dat een deel van de ruimte in gebruik was als bv. ziekenzaal en dat het koor een summier afgesloten deel was waar een mis kon worden opgevoerd. Overigens zijn wel in de hele kerk middeleeuwse schilderingen aanwezig (zie afbeelding 120), wat misschien weer
149
tegen deze visie zou kunnen pleiten.In het koor werd exact in het midden het fundament van een altaar c.q. de basis voor een podium voor een altaar gevonden. Deze bakstenen structuur lijkt bij de eerste opzet van de kerk te horen en meet 2,20 x 1,70 meter. Tegen het altaar aan is een tweede structuur gemetseld die waarschijnlijk niet boven de vloer uitkwam. Het gaat om een bak van 2,20 x 1,00 meter. De diepte ervan is niet onderzocht omdat deze niet verstoord werd. In de bak werden enkele botten gevonden. Onduidelijk is of het gaat om een ossuarium waar losse beenderen in zijn bijgezet, of dat hier primair in begraven is. In het laatste geval zouden de lichamen haaks op de ander begravingen gelegen moeten hebben, wat natuurlijk niet erg waarschijnlijk is. Verder is het opvallend dat twee schedels tegen elkaar zijn gevonden, met de oogkassen naar het altaar gericht, terwijl de rest van het skelet ontbrak (verder werden in deze structuur slechts enkele losse botten ge-vonden). Het gaat om de schedel van een man van 41-46 jaar en een mogelijke vrouw van 43-46 jaar. De botten moeten na de middeleeuwen zijn bijgezet: in één geval werd een pipe notch vastgesteld, een inkeping in de tanden die ont-stond bij het regelmatig roken van een kleipijp. Daarnaast zijn nog vier losse schedels gevonden in het koor. Het gaat om schedels van vrouwen en mogelijk een man, als groep tussen de 20 en 49 jaar oud. Ook werden er enkele andere losse botten gevonden, alsmede een ijzeren greep van een doodskist. Het zou kunnen dat ook deze botten uit het ossuarium afkomstig zijn. Dit ossuarium is namelijk duidelijk verstoord, mogelijk in de jaren ‘70 van de 20e eeuw. In ieder geval gaat het hier ook om 17e- of 18e-eeuwse botten. Overigens is het goed mogelijk dat op een dieper niveau in de kerk ook nog intacte begravingen aanwezig zijn.Vreemd is dat een groot deel van de botten in de kerk brandsporen vertoont die ontstaan zijn nadat de lichamen al ontbonden waren. Het gaat om botten van zowel binnen als buiten het ossuarium, hetgeen misschien als een aanwijzing beschouwd kan worden dat al deze botten oorspronkelijk bij elkaar gelegen moeten hebben zonder dat ze met aarde bedekt waren, met ander woorden: ín het ossuarium. Waarom de botten gedeeltelijk verbrand zijn, is onduidelijk. Het lijkt erop of er druppels brandende olie op zijn gevallen, omdat de verbranding op alle schedels een zeer plaatselijk karakter heeft.
Duidelijk is in ieder geval geworden dat ook nog na de Reformatie werd be-graven in de kerk. waarschijnlijk gebeurde dit al van 1672 tot 1674 door de
120.15e-eeuwse schildering van St.Christoffel achterindekerk.St.Christoffelisalsbeschermheiligevandereizigers wellicht een verwijzing naar de functie van het Gasthuis als passantenhuis.
150
Hervormden en daarna vanaf 1717, waarna vanaf 1735 de Lutheranen de kerk overnamen. Overigens is de Gasthuisfunctie van het complex steeds gehand-haafd gebleven. In 1578 - dus na de Reformatie- werden er provenierswoningen gebouwd bij de kerk.
Naast het menselijke botmateriaal is ook het dierlijke bot bekeken. Daarbij gaat het om slachtafval van rund, met daarnaast wat varken en schaap of geit en een enkel bot van konijn en kip. Het is echter amper na te gaan hoe oud deze botten zijn en of ze als opspit zijn te beschouwen of als afval dat gerelateerd is aan het eetpatroon van de gasten, zieken en proveniers.
Naast botten en aardewerkscherven zijn er ook redelijk wat metalen voorwer-pen aangetroffen, en dan vooral rond het altaar. Om te beginnen zijn dat op-vallend veel munten. Drie daarvan dateren uit de 15e eeuw: een holpenning (armenpenning) uit Hamburg, een Heller uit Schwäbisch Hall en een penning uit Utrecht. Vooral de armenpenning is interessant, omdat holpenningen niet gebruikt werden in de reguliere economie. Mogelijk is het een directe aan-wijzing voor een passant uit Hamburg. Daarnaast zijn er vrij veel 17e- en 18e-eeuwse munten gevonden in de vorm van duiten en stuivers. Ze dateren zowel uit de tijd dat de kerk in die hoedanigheid niet in gebruik was, als uit de tijd erna dat respectievelijk de Hervormden en de Lutheranen van het gebouw gebruik maakten. Het gaat om munten uit Batenburg, Friesland, Gelderland, Holland, Kleef, Overijssel, Roermond, Utrecht, Zwolle en Zeeland. Daaronder bevin-den zich ook twee opvallende exemplaren: de één is een bol geslagen Hollandse duit uit 1702 die in werkput 1 werd gevonden. Bekend is dat bolle duiten op de ogen van doden werd gelegd om Sint Petrus aan de hemelpoort te kunnen betalen, een gebruik dat blijkens onderzoek in Alkmaar overigens zowel door Katholieken als Protestanten werd gebezigd. De andere “vreemde”munt is een tot een kokertje opgerolde Fries duit uit 1645. Uit historische bronnen weten we dat het oprollen van munten gebeurde als een vorm van witte magie en het stond wel bekend als the English Custom: de munt werd boven het lichaam(sdeel) van een zieke verbogen en werd vervolgens geofferd bij het altaar in een kapel om de plaatselijke heilige, in dit geval dus Sint Antonius, om bijval te vragen. Welke Sint Antonius weten we overigens niet. Sint Antonius Abt werd aange-roepen door onder meer zieken en begrafenisondernemers, en Sint Antonius van Padua onder meer door zieken en reizigers, dus beiden zijn mogelijk. His-torisch is niet bekend aan wie de Antoniuskapel gewijd is. Munten uit de 19e eeuw ontbreken overigens. Dat hangt samen met het feit dat het begraven in de kerk vanaf 1829 verboden werd en de vloer niet zo vaak meer werd opge-broken.Andere metaalvondsten zijn knopen en gespen uit de 17e eeuw en een riemtong uit de 16e eeuw. Verder werden opvallend veel siernagels gevonden. Mogelijk maakten deze deel uit van versiering op doodskisten. Er zijn vele voor-beelden bekend van 17e- en 18e-eeuwse doodskisten waarop namen, jaartallen en spreuken werden aangebracht in een patroon van siernagels. Tot slot werden nog kogels gevonden in de kerk, waarvan één nog een gietprop heeft. Mogelijk is de kerk in de Tachtigjarige Oorlog gebruikt door soldaten.
151
11 Literatuur
Aestimatica, 2014: FysischantropologischenzoöarcheologischonderzoekGasthuiskerkDoesburg,PlanvanAanpak,Hengelo Ov.
Anderson, L.D. & R.T. D’Alonzo, 1974: Fractures of the Odontoid Process of the Axis,TheJournalofBoneandJointSurgery, 56(8), 1663-1674.
Aragão, J.A., R. de Oliveira Pereira, R.Z. da Cruz de Moraes & F. Prado Reis, 2014: Morphological types of foramen magnum, AnnualResearch&Review inBiology, 4(9), London / Wilmington / Dehli / Tarakeswar, 1372-1378.
Aten, N., 2003: De opgraving in de Broerenkerk, in: H. Clevis & T. Constandse Westermann (red.): Dedodenvertellen.OpgravingindeBroerenkerkteZwolle1987-88, Wageningen, 12-29.
Aufderheide, A.C. & C. Rodríguez-Martín, 1998: TheCambridgeencyclopediaofhumanpaleopathology, Cambridge.
Baetsen, S., 2001: Graven in de Grote Kerk. Het fysisch-antropologisch on-derzoek van de graven in de St. Laurenskerk van Alkmaar, Rapporten over de Alkmaarse monumentenzorg en Archeologie 8.
Barge, J.A.J., 1924: De methoden der physische anthropologie, NederlandsTijd-schrift voor Geneeskunde, 68, 658-671.
Bednarek, J., E. Bloch-Bogusławska, P. Engelgardt, E. Wolska & K. Oeliwka, 2009: Validity of histomorphometric rib assessment for age at death prediction, ProblemsofForensicSciences, LXXX, 403–410.
Behrensmeyer, A.K., 1978: Taphonomic and ecological information from bone weathering, Palaeobiology, 4(2), 15-162.
Bello, S.M., S.A. Parfitt & C.B. Stringer, 2011: Earliest Directly-Dated Human Skull-Cups, PLoSONE, 6-2, 1-12.
Berger, J.M., 1947: OverzichtdergeschiedenisvandeEvangelisch-LutherseGemeentete Doesburg, Doesburg.
Bitter, P., 2002: Begraven onder de zerken, in: P. Bitter & L. Noordegraaf (red.): DeSintLaurensindesteigers.Bouwen,beherenenrestaurerenvandeAlkmaarseGroteKerk, Hilversum.
Bitter, P., R.J.M. van Genabeek & C.A.M. van Rooijen, 2006: De stad in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, in: NationaleOnderzoeksagendaArcheo-logie, versie 1.0, hoofdstuk 24, Amersfoort.
152
Brinkkemper, O., M.C. Eerden & K. van der Graaf, 1998: HandboekvanROB-specificaties, Amersfoort.
Brossmann, J., C. Czerny & J. Freyschmidt, 2000: GrenzendesNormalenundAnfängedesPathologischeninderRadiologiedeskindlichenunderwachsenenSkeletts, Stuttgart.
Brothwell, D.R., 1981: DiggingupBones, London / Oxford.
Buikstra, J.E. & D.H. Ubelaker (red.), 1994: Standards for Data Collection from Human Skeletal Remains: Proceedings of a Seminar at the Field Museum of Natural History organized by Jonathan Haas, ArkansasArchaeologicalSurveryResearchSeries 44, Fayetteville.
Cavallo, C., K. Esser, R.C.G.M. Lauwerier, W. Prummel, E. Smits & J.T. Zei-ler, 2006: Archeo-zoölogie en fysische antropologie, NationaleOnderzoeksagendaArcheologie, versie 1.0, hoofdstuk 10, Amersfoort.
Chijs, P.O. van der, 1853: De munten van de heeren, later graven van ’s-Hee-renberg, in: De munten van der voormalige heeren en steden van Gelderland, Haarlem.
Chijs, P.O. van der, 1859: Demuntenderbisschoppen,vandeheerlijkheidendestadUtrecht,vandevroegstetijdentotaandePacificatievanGend,Haarlem.
Chijs, P.O. van der, 1862: Munten van het graafschap Hoorne, (oudtijds Horn, Hurne, Hoerne of Hornes).In: De munten der leenen van de voormalige hertogdom-menBrabandenLimburgenz.vandevroegstetijdentotaandePacificatievanGend, Haarlem.
Clevis, H.H.C.C. & T.S. Constandse-Westermann (red.), 1992: De doden vertel-len,opgravingindeBroerenkerkteZwolle1987-88, Kampen.
Constandse-Westermann, T.S. & L. Smits & W.H.M. Bouts, 1997: Syllabusfysi-sche anthropologie, Amsterdam.
Cuijpers, A.G.F.M., 1994: Crematieresten uit de Late Bronstijd en Vroege IJ-zertijd in Overijssel, InterneRapportenvandeRijksdienst voorhetOudheidkundigBodemonderzoek 10, Amersfoort.
Cuijpers, A.G.F,M., 2008: Crematieresten, in: H.M.P. Bouwmeester, H.A.C. Fermin & M. Groothedde (red.): Geschapenlandschap.TienduizendjaarbewoningenontwikkleingvanhetcultuurlandschapopdeLooërenkinZutphen, Zutphen / Den Bosch, 77-78.
Cuijpers, A.G.F.M., E. Drenth & A.E. Lanting, 1994: De grafheuvel ‘De Keten-berg’ te Eext, NieuweDrentseVolksalmanak 111, 111-130.
153
Cuijpers, A.G.F.M., C.M. Haverkort, J.M. Pasveer & W. Prummel, 1999: The human burials, J.C. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets, H.A. Heidinga & J. de Koning (red.): TheExcavationsatWijnaldum;ReportsonFrisiainRomanandMedie-val times, Rotterdam, 305-321.
Das, S. & J.D. Chaudhuri, 2008: Anatomico-radiological study of asymmetrical articular facets on occipital condyles and its clinical implications, KathmanduUniversityMedicalJournal, 22, 6 (2), Kathmandu, 217-219.
Dijk, M.C., B.E. Berkholst , B. Brozius, E.K. Kuijjer, E.B. van Meel, N.H. Møller, T.K. Nielsen, P.J.J.F. Soffers, L.J. Sterner, L. de Veth & H.L. Mickle-burgh, 2014: Pijpgebruik door jong en oud, Westerheem 1, 12-23.
D’Souza, D.H., S.S. Harish & J. Kiran, 2010: Fusion in the hyoid bone: useful-ness and implications,Medicine,ScienceandtheLaw 50(4), Londen, 197-199.
Egol, K.A., K.J. Koval & J.D. Zuckerman, 2010: HandbookofFractures, Phila-delphia.
Enno van Gelder, H., 1965: DeNederlandsemunten, Utrecht / Antwerpen.
Erasmus Medisch Centrum, zonder jaar: Ziekte van Bechterew, patiëntenbro-chure.
Europedia.com
Fermin, H.A.C., 2012: De grondslag van de Antoniuskapel. Archeologisch on-derzoek naar de fundamenten en stratigrafie onder de Gasthuiskerk of Antoni-uskapel te Doesburg, Doesburgse Archeologische Publicaties 8.
Fermin, H.A.C., 2013:Vraagstellingen bij skeletonderzoek Gasthuiskerk Does-burg (InterndocumentBureauArcheologiegemeenteZutphen, 22 november 2013).
Finnegan, M. & M.A. Faust, 1974: Variants of the Femur,ResearchReport14:Bib-liographyofHumanandNon-human,Non-MetricVariation, Paper 3, Amherst, 7-19.
Fleischman, J.M., 2013: A Comparative Assessment of the Chen et al. and Suchey-Brooks Pubic Aging Methods on a North American Sample, JournalofForensicSciences, 58-2, 311-323.
Flohil, J. & A. Rietdijk, 2004: InventarisatiecollectiemuntenenpenningenStedelijkMuseumZutphen, Zutphen.
Fokin, A.A.; 2000: Cleft sternum and sternal foramen, ChestSurgeryClinicsofNorthAmerica; 06/2000, 10(2), 261-76.
Gaedechens, O.C., 1854: HamburgischeMünzenundMedaillen, Hamburg.
154
Gawronski, J.H.G. & R. Yayasena, 2012: OudZunderdorpbegravenachterdekerk.ArcheologischeBegeleiding.BegraafplaatsZunderdorp(2010) , Amsterdamse Archeolo-gische Rapporten 68.
Govender, S., J. F. Maharaj & M. R. Haffajee; 2000: Fractures of the odontoid process, an angiographic and clinical study, TheJournalofBoneandJointSurgery(Br.), vol. 82-B, nr. 8, Londen 1143-1147.
Grolle, J.J., 1993: De muntslag van de heren van den Bergh ca. 1320- ca.1440, JaarboekvanMunt-enPenningkunde, 103-164.
Groot, R.W. de, 2013: Begravingen en muren uit de 15e eeuw: graven naar het Gangolf-gasthuis. Een archeologische opgraving van (een deel van) de begraaf-plaats van het Gangolf-gasthuis aan de Botermarkt in Haarlem, RAAP-rapport2509, Weesp.
Haans, F. & E.J. Harenberg, 2008: Monumentengids Doesburg, MonumenteninGelderland 7, Utrecht.
Häckel, M., H. Uerlings & H. Bruchhaus, 2003: Zur Anwendbarkeit des Pars petrosa zur Geschlechtsbestimmung, BeiträgezurArchäozoologieundPrähistori-schen Anthropologie, IV, 161-172.
Harenberg. E.J., 1996: Jaarverslag van de archeologische werkgroep over het jaar 1995, StadenAmbtDoesborgh30.
Harenberg, E.J., 2005: Jaarverslag van de archeologische werkgroep over het jaar 2004, StadenAmbtDoesborgh 39.
Hasselt, H., 2012, Schotelvormige munten uit de 18e-19e eeuw, TheCoinhunterMagazine 119, 23-25.
Hasselt, H., J.J. Lenting & H. van Westing, 1993: Metalen gebruiksvoorwerpen, in: J.J. Lenting, H. van Gangelen & H. van Westing (red.): Schansopdegrens,Bourtangerbordemvondsten1580-1850, Sellingen, 403-462.
Herzog, M., 2007: Freiwirtschaft:BrakteatenalsMunsterfürdiewundersameWirkungvonSchwundgeldimMittelalter.
Higham, C. W. F., 1967: Stock rearing as a cultural factor in prehistoric Europe, ProceedingofthePrehistoricSociety 33, Cambridge, 84–106.
Hohenthal, W.D. & S.T. Brooks, 1960: An archaeological scaphocephal from California, AmericanJournalofPhysicalAnthropology 18-1, 59-67.
Horst-Bruinsma, I.E. van der, 2005: ClinicalaspectsofAnkylosingSpondylitis, An-kylosingspondylitis,diagnosisandtreatment, Amsterdam.
155
Hulst, R.S., J.W.H. Hogestijn, M.J.A. de Haan, R.C.G.M. Lauwerier & R.W. Mastwijk, 1993: Buren Zoelen, RijksdienstvoorhetOudheidkundigBodemonderzoekJaarverslag1992, Amersfoort.
Huyge, V., S. Goldman & M.S. Soyfoo, 2011: Disseminated tuberculosis mim-icking ankylosing spondylitis, CaseReportsinRheumatology, vol. 2011, article ID 195085, 1-4.
Işcan, M.Y., S.R. Loth & R.K. Wright, 1984: Metamorphosis at the sternal rib end: a new method to estimate age at death in white males, AmericanJournalofPhysicalAnthropology, 65-2,147-56.
Jacobs, P., 1963: Ankylosing Spondylitis in Children and Adolescents, Archives of Disease in Children 38(201), Londen, 492–499.
Jennings, J., J. Inman, J. Ullinger, D. Van Gerven & S.G. Sheridan, 2004: Femoral neck activity and kneeling at a Byzantine monastery, AmericanJournalofPhysicalAnthropology 123, Supplement 38, 120-121.
Khudaverdyan, A.Y., 2011: Unusual occipital condyles and craniovertebral anomalies of skulls buried in the Late Antiquity period (1st century BC – 3rd century AD) in Armenia,EuropeanJournalofAnatomy,15 (3), 162-175.
Klauw, van der C.J., G.J.van Oordt, J.W.M. Osse, J.F.J. Frings & C. Zitman-Elferink, 1993: VanderKlaauw en vanOordt’sTechnischeTermen voorhet gebruikbijhetZoölogischenMedisch-AnatomischOnderwijsaanNederlandseUniversiteitenenHogescholen, Leiden.
Kok, H.L., 1970: DegeschiedenisvandelaatsteeerinNederland, Lochem.
Krause-Kyora, B. 2014: Auswertung Doesburg (voorlopige rapportage), Kiel.
Kuile, E.H. ter, 1958: DeNederlandsemonumentenvangeschiedenisenkunst.DeelIIIDeprovincieGelderland,Tweedestuk:HetkwartiervanZutfen, ’s-Gravenhage.
Kuiper, P.K., 2012: Het ijzeren verleden. De geschiedenis van het oer in Ach-terhoek en Liemers, Oer 3, 14-20.
Laarman, F.J., 2004: Rapport over de veldwaarnemingen tijdens het lichten van de menselijke resten, T. Goossens (red.): Evaluatieverslag van het Archeologisch OnderzoekteBuren-Blatumsedijk(geplandebegraafplaats)in2003, Amersfoort.
Laarman, F.J. & H.J.M. Meijers, 2007: De restauratie van een vermoedelijk tiende-eeuws graf uit de Grote Kerk in Elst (Gl.) , BeknopteRapportageArcheolo-gischeMonumentenzorg 8, Amersfoort.
Ladd, J.R., J.T. Cassidy & W. Martel, 1971: Juvenile Ankylosing Spondylitis, Arthritis and Rheumatism, 14-5, Atlanta, 579-590.
156
Langedijk, C.A. & H.F. Boon, 1999: Vingerhoeden en naairingen uit de Amster-damse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen, AWN-reeks 2.
Lauwerier, R.C.G.M., 1991: Zoelen-Beldert 2-5-1991; neolithische menselijke skeletten (1), InternVerslagArcheozoologie/RijksdienstvoorhetOudheidkundigBode-monderzoek 04-06-1991, Amersfoort.
Lauwerier, R.C.G.M., 1993: Zoelen-Beldert 2-5-1991; neolithische menselijke skeletten (2), InternVerslagArcheozoologie/RijksdienstvoorhetOudheidkundigBode-monderzoek 02-02-1993, Amersfoort.
Lauwerier, R.C.G.M., 1997: Laboratoriumprotocolarcheozoölogie–ROB, Amers-foort.
Maat, G.J.R., R.W. Mastwijk & H. Sarfatij, 1998: Een fysisch anthropologisch onderzoek van begravenen bij het Minderbroedersklooster te Dordrecht, circa 1275-1572 , RapportageArcheologischeMonumentenzorg 67, Amersfoort.
Maat, G.J.R., 2006: Hoelangnog?DelichaamslengtevandeNederlander, Leiden.
Manen, K.G. van, 2001: Verboden en getolereerd: een onderzoek naar luthera-nen, lutheranisme en lutherse gemeentevorming in Gelderland ten tijde van de Republiek, Werken Gelre 55.
Mann, R.W., A.A. Symes & W.M. Bass, 1987: Maxillary suture obliteration: aging the human skeleton based on intact or fragmentary maxilla, Journal ofForensicScience 32-1, 148-157.
Mann, R.W., R.L. Jantz , W.M. Bass & P.S. Willey, 1991: Maxillary suture oblit-eration: A visual method for estimating skeletal age, JournalofForensicScience 36-3, 781-791.
Mann, R.W. J. Manabe & J.E. Byrd, 2009: Relationship of the parietal foramen and complexity of the human sagittal suture, InternationalJournalofMorphol-ogy27-2, 553-564.
Meindl, R.S. & C.O. Lovejoy, 1985: Ectocranial Suture Closure: A Revised Method for the Determination of Skeletal Age at Death Based on the Lateral-Anterior Sutures, AmericanJournalofPhysicalAnthropology68-1, 57-66.
Meulen, A. van der & P. Smeele, 2001: De opbloei van de aardewerknijverheid in Gelderland en Overijssel na 1800 en de rol van Duitse immigranten, in: A. Böing, W. Elling, G. Inhester & A. Menke (red.): Töpfer–Kramer–Pottenbakkers,KeramikzwischenIJssel&Berkel, Ahaus.
Milette, P.C., 2000: Classification, diagnostic imaging, and imaging character-ization of a lumbar herniated disk, RadiologicClinicsofNorthAmerica 38-6, 1267-1292.
157
Molleson, T., M. Cox, A.H. Waldron & D.K. Whittaker,1993: The Spitalfields Project, Volume 2: The anthropology; The middling sort, CouncilforBritishAr-chaeologyReport 86, York.
Noss, A., 1931: Die Münzen derGrafenundHerzögevon Kleve, München.
Onisto, N., G.J.R. Maat & E.J. Bult, 1998: Human remains from the infirmary “Oude en Nieuwe Gasthuis” of the city of Delft in the Netherlands; 1265 - 1652 AD, Barge’sAnthropologica 2, Leiden.
Ortner, D.J. & W.G.J. Putschar, 1981: Identification of Pathological Conditions in Human Skeletal Remains , SmithsonianContributiontoAnthropology 28, Wash-ington DC.
Pàlfi, G., Y. Ardagna, E. Molna, O. Dutour, M. Panuel, C.J. Haas, A. Zink & A.G. Nerlich, 1999: Coexistence of tuberculosis and ankylosing spondylitis in a 7–8th century specimen, in: G. Pàlfi, O. Dutour, J. Deak & I. Hutas I (red.): Tuberculosispastandpresent, Budapest-Szeged, 403-413.
Perizonius, W.R.K., 1984: Closing and Non-closing Sutures in 256 Crania of Known Age and Sex from Amsterdam (A.D. 1883--1909), Journal ofHumanEvolution 13, 201-216.
Petersen, J.W. van, 1998: KroniekvandeGestichtenvanWeldadigheid1237–1987, Doesburg.
Petersen, J. W. van & E.J. Harenberg, 1987: Doesburg – bijdragen tot de geschiedenis vaneenHanzestad, Doesburg.
Putz, R. & R. Pabst (red.), 2000: Sobotta,atlasvandemenselijkeanatomie(2 de-len), Houten/Diegem.
Raff, A., 1986: DieMünzenundMedaillenderStadtSchwäbischHall, Freiburg.
Reeve, J. & M. Adams,1993: The Spitalfields Project, Volume 1: The archaeol-ogy; Across the Styx, CouncilforBritishArchaeologyReport 85, York.
Riley, M.J., B.M. Ansell & E.G.L. Bywaters, 1971: Radiological manifestations of ankylosing spondylitis according to age at onset, Annals of the Rheumatic Dis-eases, 30-2, Londen, 138–148.
Rompelman, E., 2007: Dierlijk en menselijk botmateriaal uit de opgravingen ’s-Gravenhof ’99 en Zutphen Stadhuis. Vondsten uit het roerige laatste kwart van de de 9de eeuw: Stadsafval of Vikingaanval?, ZutphenseArcheologischePublicaties 36.
Rösing, F.W., 1977: Methoden und der Aussagemöglichkeiten der anthropo-logischen Leichenbrand-bearbeitung, Archäologie und Naturwissenschaften, 1, Mainz, 53-80.
158
San Millán, M., C. Rissech & D. Turbón, 2012: A test of Suchey-Brooks (pu-bic symphysis) and Buckberry-Chamberlain (auricular surface) methods on an identified Spanish sample: paleodemographic implications, JournalofArchaeo-logicalScience, 40-4, Londen, 1743-1751.
Saurma-Jeltsch, H. von, 1892: DieSaurmascheMünzsammlungdeutscher,schweize-rischeundpolnischerGeprägevonetwaBeginnderGroschenzeitbiszurKipperperiode, Berlijn.
Schaefer, M., S. Black & L.Scheuer, 2009: Juvenileosteology,alaboratoryandfieldmanual, Burlington / SanDiego / Londen.
Schrickx, C.P., 2006: Het onderzoek op het terrein van de voormalige Winston bioscoop te Hoorn (campagne 2004), de opgraving op de percelen Grote Noord 4 en 6, VerslagenvandeArcheologischeDienstHoorn 3.
Shetty, U., 2009: Macroscopic study of cranial suture closure at autopsy for estimation of age, AnilAggrawal’sInternetJournalofForensicMedicineandToxicol-ogy, 10-2.
Shipman, P. & G. Foster & M. Schoeninger, 1984. Burnt bones and teeth: an ex-perimental study of color, morphology, crystal structure and shrinkage, JournalofArchaeologicalScience, 11-4 Londen, 307-325.
Silver, I.A.; 1969: The Ageing of Domestic Animals, in: D.R. Brothwell & E.S. Higgs (red.) ScienceinArchaeology:AComprehensiveSurveyofProgressandResearch, Londen, 283−302.
Smits, E. & L.P. Louwe Kooijmans, 2001: Menselijke skeletresten. in: L.P. Louwe Kooijmans (red.), 2001: Archeologie in de Betuweroute: Hardinxveld-Giessendam De Bruin: een kampplaats uit het Laat-Mesolithicum en het begin van de Swifterbant-cultuur (5500-4450 v. Chr.), RapportagesArcheologischeMo-numentenzorg 88, Utrecht, 479-498.
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (= SIKB), 2013: Kwa-liteitsnormNederlandseArcheologie–versie3.3., Gouda.
Steven A., Symes, S.A., D.C. Dirkmaat, S. Ousley, E. Chapman & L. Cabo, 2012:Recoveryandinterpretationofburnedhumanremains, Erie, PA.
Straten, K.C.J. van & H.A.C. Fermin, 2012: Het urnenveld van Leesten-Mei-erink. Archeologisch onderzoek naar een ritueel landschap uit de ijzertijd en bewoningssporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd bij de erven Wekenstro en Meierink bij Zutphen, ZutphenseArcheologischePublicaties 70.
Thackeray, J.F.; 2013. Human Evolution from an African Perspective, with Ref-erence to Charles Darwin, Palaeoclimate and the Problem of Defining a Species, vijfendertigsteKroonvoordracht, Amsterdam.
159
Thier, B., 1988: Sonderbestattungen – Kleinkinder, Wöchnerinnen und Selb-stmörder (ongepubliceerdeHauptseminararbeit“Anthropologie desTodes” (Prof.Dr. L.Röhrich,InstitutfürVolkskunde,Sommersemester1988, Albert-Ludwig-UniversitätFrei-burg).
Thier, B., in voorbereiding. Sonderbestattungen – Diskriminierung als Phäno-men, in: H. Brink-Kloke et al. (red.): TagungsbandVomUmgangmitdemTod,Ar-chäologieundGeschichtederSepulkralkulturzwischenLippeundRuhr.
Trotter, M., 1970: Estimation of stature from intact long bones, in: T.D. Stew-art (red.): Personalidentificationinmassdisasters.ReportofaseminarheldinWash-ington,D.C.,9-11December1968,byarrangementbetweentheSupportServicesoftheDepartmentoftheArmyandtheSmithsonianInstitution, Washington DC, 71-83.
Tuinstra, S.J., G.M.A. Bergsma, K.L.B. Bosma, H. Halıcı & G.J. de Roller, 2005: Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven nabij de Piterkerk te Grou, gemeente Boarnsterhim (Fr.), ARC-Publicaties 98, Groningen.
Ubelaker, D.H., 1978: Human Skeletal Remains: Excavation, Analysis, Inter-pretation, AldineManualsonArcheology 2, Piscataway, NJ.
Ullrich, H., 2011: Leichenzerstückelung und Schädelkult – abstruse Totenriten in der Menschheitsgeschichte, BulletinderSchweizerischenGesellschaftfürAnthro-pologie, 17(1–2), 97-104.
Vallois, H.V., 1937: Laduréedeviechezl’hommefossile, L’Anthropologie, 47, 499-532.
Vandenbroucke, J.P., 1988: De levensduur van de mens op volwassen en ou-dere leeftijd, NederlandsTijdschriftvoorGeneeskunde, 132-15, 664-667.
Vandenbruaene, M. , M. Pieters, A. Ervynck, M. Van Strydonck, L. Schiete-catte & A. Maes (met bijdragen van L. Vermeulen & E. Wauters),1999/2000: Fysisch-antropologisch onderzoek van postmiddeleeuwse menselijke skeletten aangetroffen te Oostende (prov. West-Vlaanderen) buiten reguliere begraaf-plaatsen, Archeologie in Vlaanderen, VII, Brussel, 277-318.
Vasudeva, N. & R. Choudhry, 1996: Precondylar tubercles on the basiocciput of adult human skulls, JournalofAnatomy, 188, 207-210.
Ven, A.J. van de, 1950: Hetoud-archiefdergemeenteDoesburg,tweedestuk, Does-burg.
Vermunt, M. & A. van der Kallen, 2012: Een gastvrij verblijf. onderzoek naar het oudste stedelijke gasthuis. In: M. Vermunt & A . van der Kallen, 2012: Op-gravingeninBergenopZoom, Utrecht, 88-99.
160
Vilsteren, V.T. van, 2014 (in prep.): TheEnglishCustom.Overmuntenenparanor-Over munten en paranor-male geneeswijzen in de late middeleeuwen.
Vries, L.S. de, 1996: Onderzoek aan een aantal 17e eeuwse pestslachtoffers uit Delft, verslagbijvakfysicheantropologieRUL, Leiden.
WEA (Workshop of European Anthropologists), 1980: Recommendations for age and sex diagnosis of skeletons, JournalofHumanEvolution, 9, 517-549.
White, T.D., M.T. Black & P.A. Folkens, 2012 (= 3de verbeterde editie): Humanosteology, Burlington / San Diego / Londen.
White, T.D. & P.A. Folkens,2005: Thehumanbonemanuel, Burlington / SanDi-ego / Londen.
Wilczak, C.A. & E.B. Jones (red.), 2011: Osteoware SoftwareManualVolume II:PathologyModule, Washington DC.
Willemsen, A., 2009: Late medieval bling-bling. A collection of decorated leath-er and metalbase mounts in the National Museum of Antiquities in Leiden, Me-dievalMaterialCulture,StudiesinhonourofJanThijssen, Zwolle, 67-129.
161
VeldwerkDavy Kastelein, Bert Fermin, Tijmen Kok, Ibrahim “Bram” ibn Youssouf al-Su-meri, Royer de l’Isle, Jasper Boonstra, Sicco Siegers, Erik Lammers.
RestauratieRonald Dingshoff
AfbeeldingsverantwoordingVeldfoto’s: Bert Fermin en Davy KasteleinObjectfoto’s: Bert Fermin en Norbert EeltinkKaartjes: Davy Kastelein, Bert Fermin & Tijmen Kok4: Spilman & De Beijer 17435, 7: Ter Kuile 195864 & 65: Eupedia
ColofonDit is een uitgave van de gemeente Zutphen, afdeling Stadsbedrijven, team Openbare Ruimte, cluster Archeologie, Rijksstraatweg 63, 7231 AC WarnsveldAuteurs: N.T.D. Eeltink, H.A.C. Fermin, E. RompelmanTitel: Leven en dood in de Gasthuiskerk. Archeologisch onderzoek in en rond de Gasthuiskerk in Doesburg Vormgeving: H.A.C. Fermin205 pagina’s120 afbeeldingenTrefwoorden: Doesburg, Gasthuiskerk, fysische anthropologie, begravingenCopyright: gemeente Zutphen 2014Alles uit deze uitgave mag vermenigvuldigd / openbaar gemaakt worden, maar alleen met voorafgaande toestemming van de uitgeverNUR: 682ISBN: 978-94-91950-13-1
163
Doesburgse Archeologische Publicaties
DAP 1Bert Fermin, Michel Groothedde en Ed Harenberg, 2006: Het convent van Maria op de Gracht. Archeologisch onderzoek in de kelder van het Arsenaal aan de Kloos-terstraat 15 te Doesburg.
DAP 2Bert Fermin en Michel Groothedde, 2007: Twee Ooipoorten in Doesburg. Ar-cheologische begeleiding van de rioolaanleg op het Mauritsveld te Doesburg.
DAP 3Bert Fermin en Michel Groothedde, 2008: Doesburg diachroon. Bewoningsge-schiedenis in de Korte Koepoortstraat te Doesburg van prehistorie tot heden.
DAP 4 Bert Fermin, 2008: Prehistorische en middeleeuwse bewoningssporen rond boerderij Tricht in Beinum. Resultaten van het proefsleuvenonderzoek Beinum-West fase 1 (gemeente Doesburg).
DAP 5Bert Fermin & Michel Groothedde, 2009: De terp van Dollemansstede. Resulta-ten van het proefsleuvenonderzoek aan de Verhuellweg 37 (gemeente Doesburg).
DAP 6Bert Fermin & Kim van Straten, 2010: De Milites Agrarii van Beinum. Archeolo-gisch onderzoek onder erve Tricht in Beinum (gem. Doesburg).
DAP 7Bert Fermin, 2012: De Loddero en het Hooge Molenveld. Archeologische riool-tracébegeleiding Molenveld-Noord in Doesburg.
DAP 8Bert Fermin, 2012: De grondslag van de Antoniuskapel. Archeologisch onder-zoek naar de fundamenten en stratigrafie onder de Gasthuiskerk of Antoniuskapel.
DAP 9Davy Kastelein & Michel Groothedde, 2013: Het diftarproject in Doesburg. Veertien verhalen uit de middeleeuwse stad.
DAP10Bert Fermin, Michel Groothedde & Davy Kastelein, 2014: Het Arsenaal in Does-burg. Archeologische waarnemingen op het terrein van Kloosterstraat 15 te Does-burg.
DAP 11Norbert Eeltink, Bert Fermin & Erica Rompleman, 2014: Leven en dood in de Gasthuiskerk. Archeologisch onderzoek in en rond de Gasthuiskerk in Doesburg.
165
Bijlage 1: Verklarende woordenlijst
aDNA-ancientDNA=oudDNA,bijvoorbeelduitopgegravenbottenAcetabulum-gewrichtskominhetbekkenvoordekopvanhetdijbeenAcromion-uitsteekselvanhetschouderbladAla-vleugelAlaossissacri-vleugelvormigzijdeelvanhetheiligbeendataansluitophetdarmbeenAlveolus-“holteoftrog”,onderandereeentandkasAngulairekyfose-hoekvormigeverkrommingdoorlocalebotprocessenAngulusmandibulae - hoek tussen de onderzijde en de achterzijde van de onderkaak(verschilt bij man en vrouw)Anguluspubis-hoektussenbeideschaambeenderen(verschiltbijmanenvrouw)Antemortem-ontstaanvoorhetintredenvandedoodAnterior-meernaarvorengelegen,voorzijde,vooraanzichtAnterosuperior-meernaarvorenenboven,aanzichtvanvoorenbovenAnnulusfibrosus-buitenringvanbindweefselvaneentussenwervelschijfAperturapelvissuperior-bovenstebekkenopening(tussenbekkenholteenbuikholte)Arccomposé-“samengesteldeboog”vanincisuraischiadicamajorenfaciesauricularisophet darmbeen (gebruikt bij geslachtsbepaling)Arcuspubis-schaamboog,gevormddoorbeideschaambeenderenArcussuperciliaris-wenkbrauwboog,richelbovendeoogkassenArteria-slagaderArticulatievlak-gewrichtsvlakArtritis-ontstekingvaneengewricht,vaakdooreenreumatischeaandoeningArtrose-aandoeningvanhetkraakbeenineengewricht,vaakinrelatietotgewrichtsslij-tageAsterion-plekachterhetoorwaardenadentussenhetachterhoofds-,slaap-enwandbeensamenkomenAtlas-1e nekwervelAtrofie-afnamevangrootteenfunctievanweefselofeenorgaanAxiaal-behorendetotdeasvanhetlichaamofdezevolgendAxis-draaier(2e nekwervel)Basion-middenpuntopderandaandevoorzijdevanhetforamenmagnumBos-rundBrachycraan-korteendaardoorverhoudingsgewijsbredeschedelhebbendBregma-T-splitsingvandesuturacoronalisendesuturasagittalisbovenophetschedel-dak,locatievandevoorstefontanelBuccaal-aandewangzijdeofvandewangCalcaneus,-m-hielbeen(vormtookdehak)Calcineren-verkalken(onderinvloedvangrotehitte)Canalisincisivus-kanaalvanhetforamenincisivumnaardeneusholtemeteenslagaderen zenuwCaninus-hoektandCapra-geitCaput-“hoofd”,ookgewrichtskopCariës-tandbederfCavitasglenoidalis-gewrichtskomvanhetschouderblad
166
Caviteit-gatofholte(bijv.intandbijcariës)Cervicaal-vandenekChignon(occipitalbun)-uitstulpingvanhetachterhoofdsbeenaandeachterzijdevande schedelClavicula-sleutelbeenCloaca-“riool”,afvoerkanaalvoorontstekingsproducten(pus)Collumfemoris-halsvandefemurkopCondylioccipitalis-gewrichtsknobbelsopdeschedelbasisvoorhetgewrichtmetde1stewervelCondylus-gewrichtsknobbel(meervoud:condyli)Cornumajus-“grotehoorn”,achtersteuitsteekselvanhettongbeenCorpus-lichaamCosta-ribCranium-schedelzonderonderkaak(meervoud:crania)Craqueleren-ontstaanvaneensamenstelvanbarstjesineenoppervlakCrista-richelCristailiaca-bovenrandvanhetdarmbeen(deelvanhetbekken)Cristasacralismediana-centralericheloverderugzijdevanhetheiligbeenCristasupramastoidea-richelbovendegehooropening,geslachtsindicatorCrista tuberculisminoris - richel voor spieraanhechtingenophet bovenste deel vandevoorzijde het opperarmbeenCrypte-holteofinzinkingCyste-onnatuurlijkemeteenmembraambekledelichaamsholtemetlucht,vochtofsemi-vaste stofDens,dentes-tand(en)Densaxis-tandvormiguitsteekselbovenopdedraaier(2denekwervel),werktalsasvoorde atlas (1ste nekwervel)Dentine-tandbeenDiafyse-middengedeeltevaneenpijpbeenDISH(diffuseidiopathicskeletalhyperostiosis),ZiektevanForestier-ouderdomsgerela-teerde stijfheid van de wervelkolom door overmatige beenweefselvormingDistaal-vanhetcentrum,decentraleasofdebasisafstaandDolichocraan-langeendaardoorverhoudingsgewijssmalleschedelhebbendEctocraniaal-aandebuitenzijdevandeschedelEndocraniaal-aandebinnenzijdevandeschedelEpicondylus-uitsteekselopeengewrichtsknobbelEpifyse-uiteindevanlangbot,vaakeengewrichtskop(ook:pijnappelklier)Equus-paardEuryeen-metbredebovenstegezichtshelftExtremiteit-ledemaatFacies-“aangezicht”Faciesarticularistuberculicostae-gewrichtsvlakvaneenribmetdeprocessustransversusvan een wervelFaciesauricularis-gewrichtsvlakophetdarmbeenenhetheiligbeenwaarbeidemetel-kaar articulerenFaciessymphysialis-gewrichtsvlakvaneenschaambeenmethettegenhangendeschaam-beenFalxcerebri-hardverticaalhersenvliestussenbeidehelftenvandegrotehersenen
167
Femur-dijbeen(meervoud:femora)Fibula-kuitbeen(meervoud:fibulae)Fissura-spleetofscheurForamen-gatofopening(meervoud:foramina)Foramencecum-doodlopendeopeningForamenincisivum-openinginhetverhemelteachterdesnijtandenForamenlacerum-kleineopeningindeschedelbasisvooreenslagaderenzenuwenForamenmagnum-groteopeningindeschedelbasisvoorhetruggenmergForamenobturatum-openruimtetussenschaam-enzitbeen,tevensdoorgangvoorbloed-vaten en zenuwenForamenpalatinummajus-openingvooreenslagadereneenzenuwachterinhetverhe-melteForamenparietale-openingvooreenaderinhetwandbeennaasthetobelionForamensternale-openinginhetonderstedeelvanhetborstbeenalsanatomischevariatieForamensupraorbitale-kleineopeningbovenoogkasvooreenzenuwenbloedvatenForamenvertebrale-hetwervelgat,openingineenwerveldiehetruggenmergkanaalvormtFormaorbita-vormvandeoogkasFossa-groeveofgeulFossailiaca-komvormigoppervlakaandebinnenzijdevanhetdarmbeenFossamandibularis - gewrichtsholte in de onderzijde van het slaapbeen datmede hetkaakgewricht vormtGallus-kipGlabella-“plekjezonderhaar(tussendewenkbrauwen)”,raakpuntvanbeidewenkbrauw-bogen op de rand boven het nasionHaploïd-(cel)metéénsetchromosomen,bijmensenvoortplantingscellenHaplogroep-groepmensenmetovereenkomstig(haploïde)DNAHaplotype-setvangenvariantenbinnenéénchromosoomdieveelalgezamenlijkoverervenHernianucleipulposi -rugaandoeningdooruitstulping tussenwervelschijfdiezenuwenkan afknellenHiatussacralis-openingonderaanhetheiligbeenaanhetuiteindevanhetruggenmerg-kanaalHumerus-opperarmbeen(meervoud:humeri)Hyper-bovenofbovenmatigHyperbrachicraan-zeerkortschedeligHyperdolichocraan-zeerlangschedeligHypoplasie-onvolkomenontwikkeling,bijv.vantandglazuurmetvaakhorizontalestre-pen tot gevolgImpressioligamenticostoclavicularis-aanhechtingslocatieophetsleutelbeenvoorliga-ment naar de 1ste ribIncisivus-snijtandIncisura-uithollingofinkepingIncisuraclavicularis-inkepingvanhetborstbeenvoorhetgewrichtmethetsleutelbeenIncisuracostalis-inkepingvanhetborstbeenvoorhetgewrichtmeteenribIncisuraischiadicamajor-groteinkepingaandeonderkantvanhetzitbeenInclinatiofrontale-hellingvanhetvoorhoofdIncus-aambeeld(gehoorbeentje)Inferior-ondersteofonderaanzicht
168
Lambda-Y-vormigesplitsingvandesuturasagittalisendesuturalambdoidea,locatievande achterste fontanelLateraal-aandezijkantliggendofnaardezijdegerichtLepus-haasLepteen-metsmallebovenstegezichtshelftLigament-bandvanbindweefseldiebeenderenverbindtLineanuchalisinferior-lijnophetachterhoofdsbeendoorhetmiddenvanhetplanumnuchaleLineanuchalissuperior-lijnophetachterhoofdsbeentussendeachterzijdevanhethoofden het planum nuchaleLineatemporalis-lijnoverhetwandbeenwaardekaakspierenaanhechtenLinguaal-tongzijdeLipping-overhangendebotwoekeringlangsderandvaneengewrichtsvlakbijartroseLumbaal-vandelendenenMalleus-hamer(gehoorbeentje)Mandibula-onderkaak(meervoud:mandibulae)Manubrium-bovenstedeelvanhetborstbeenManus-handMargo-randMargomandibulae-(onder)randvandeonderkaakMaxilla-bovenkaakbeen(meervoud:maxillae)Mediaal-naarhetmiddengerichtMentum-kinMeseen-metgemiddeldbredebovenstegezichtshelftMesiaal-naarhetmiddengericht(m.n.bijhetgebit)Mesognaath-gemiddeldnaarvorenstekendeonderstegezichtshelftMetacarpus-middenhandsbeenMetafyse-uiteindevanhetmiddendeelvaneenlangbotMetapodium–middenhands-ofmiddenvoetsbeenMetatarsus-middenvoetsbeenML-maximalelengteMolaris-molaar,kiesmtDNA-mitochondriaalDNA(buitencelkern),alleenviavrouwelijkelijnovererfbaarMusculustibialisposterior-achterstekuitspier,centralespierindekuitNaadbeen-losextrabotelementineenschedelnaadNasion-raakpuntneus-envoorhoofdsbeenderen(tussendeogen)Neurocranium-hersenschedelNucleuspulposus-geleiachtigekernvaneentussenwervelschijfObelion-plekopdesuturasagittalisbijdeparietaleforamina(opdeovergangvanhetachterhoofd naar de bovenzijde van de schedelOcclusaal-zijdevanhetkauwvlakOcclusie-contacttussengebitselementenvandeboven-enonderkaakOchronose - zwartblauwe pigmentatie van kraakbeen en bindweefsel door een erfelijkestofwisselingsziekte(alkaptonurie,ziektegekenmerktdoorverkleuringvanoorsmeer,urineen oogwit die kan leiden tot artritis)Olecranon-haakvormiguiteindeellepijpbijdeelleboogOpistocranion-vanafdeglabellahetmeestverrepuntophetachterhoofdopdemid-denlijn (lengteas)
169
Orthognaath-benedengemiddeldnaarvorenstekendeonderstegezichtshelftOs-bot(meervoud:ossa)Oscapitatum-kopbeen(hoofdvormighandwortelbeen)Oscoccygis-staartbeenOscoxae-heupbeen(=samengegroeiddarmbeen,schaambeenenzitbeen,deelvanhetbekken)Oscuboideum-teerlingbeen(voetwortelbeen)Os cuneiforme - één van drie wigvormige voetwortelbeenderen (mediaal, intermediaal,lateraal)Osfrontale-voorhoofdsbeen(hersenschedel)Oshyoideum-tongbeenOsilium-darmbeen(deelvanhetbekken)Osischii-zitbeen(deelvanhetbekken)Oslunatum(ook:Ossemilunatum)-maanbeen((halve)maanvormighandwortelbeen)Oshamatum(ook:Oscuniforme)-gehaaktbeen(haakvormighandwortelbeen)Osmetacarpi-middenhandsbeenOsmetatarsi-middenvoetsbeenOsnasale-neusbeen(aangezichtsschedel)Osnaviculare-schipperbeen(bootvormigvoetwortelbeen)Osoccipitalis-achterhoofdsbeen(hersenschedel)Ospalatinum-gehemeltebeen(aangezichtsschedel,achterstedeelverhemelte)Osparietale-wandbeen(hersenschedel)Ospubis-schaambeen(deelvanhetbekken)Osscaphoideum-bootvormighandwortelbeenOssiculumterminale-“eindbeentje”,puntvandetandvandeaxis(2dehalswervel)Ossphenoidale-wiggenbeen(aangezichts-enhersenschedel)Ostemporalis-slaapbeen(hersenschedel)Ostrapezoideum-onregelmatigveelhoekighandwortelbeenOszygomaticum-jukbeen(aangezichtsschedel)Osteofyt - botuitgroei door prikkeling van beenweefsel, vaak aan de rand van een ge-wrichtsvlak (artrose)Osteomyelitis-infectievanbotofbeenmergOvis-schaapPars-(onder)deel,gedeelteParsbasilaris-“basisgedeelte”,meestalhetdeelvanhetachterhoofdsbeenvoorhetforamenmagnum (schedelbasis)Parslateralis-zijdeelParspetrosa(Ospetrosa)-rotsbeenaandebinnenzijdevanhetslaapbeenmetdaarinhetlabyrinth(inwendiggehoor-enevenwichtsorgaan)Parssquamosa-“schubvormigdeel”,inhetalgemeenvanhetslaapbeenPatella–knieschijf(meervoud:patellae)Pathologie-ziekteleerPedis-voetPerimortem-tijdensofrondomhetstervenPeriodontitis -=parodontitis,bijhet tandvleesbeginnendeontstekingvanhetweefselrondom de tandPeriostitis-beenvliesontstekingPhalanx,-ges-vinger-ofteenkootje(s)
170
Plagiocefalie-asymmetrischevervormingvandeschedel,vaakmeteenafgeplatdeelvande hersenschedelPlanum-vlaktePlanumnuchale(p.nuchae)-vlakkeenruwedeelvanachterhoofdsbeenachterhetfora-men magnum (aanhechting nekspieren)Porusacusticusinternus-openinginhetrotsbeenvanuitdehersenholtedienaarhetbin-nenoor leidtPostcraniaal-deelvanhetlichaamonderhethoofdPost-depositioneel-nadedepositie(ofbegraving)Posterior-meernaarachtergelegen,achterzijde,achteraanzichtPosteroinferior-meernaarachterenonder,aanzichtvanachterenonderPostmortem-nahetstervenPraemolaris-premolaar,valsekiesProcessus-uitsteeksel(s)Processusalveolaris-derandvanhetkaakbeenwaarinzichdegebitselementenbevindenProcessusarticularisinferior-onderstegewrichtsvlakvaneenwervelboogProcessusarticularissuperior-bovenstegewrichtsvlakvaneenwervelboogProcessuscondylaris-uitsteekselmetdegewrichtsknobbelvandeonderkaakProcessuscoracoideus-ravenbekuitsteekselvanhetschouderbladProcessusmastoideus-tepelbeen,uitsteekselaandeonderkantvanhetslaapbeenProcessusspinosus-uitsteekselmiddenopdeachterzijdevaneenwervelProcessusstyloideus-zuil-ofgriffelvormiguitsteekselvanhetslaapbeen,spaakbeenofdeellepijpProcessustransversus-uitsteeksel(s)aandezijkantvaneenwervelProcessusxiphoideus-zwaardvormigaanhangsel,ondersteuitsteekselvanhetborstbeenProcessuszygomaticus-uitsteekselvanhetjukbeenofslaapbeendatdejukboogvormtPrognaath-bovengemiddeldnaarvorenstekendeonderstegezichtshelftPrognathie-vooruitsteken,metnametenaanzienvangebitenkakenProsthion-meestvooruitstekendepuntinhetmiddenvanderandvanhetbovenkaakbotProtuberantia occipitalis externa - knobbel of puntiguitsteeksel inhetmidden vandelinea nuchalisProximaal-naarhetcentrum,decentraleasofdebasistoePterion-plekt.h.v.deslaapwaardenadenvanhetslaap-,voorhoofds-,wand-enwig-genbeen samenkomenRadius-spaakbeen(meervoud:radii)Ramus-(zij)tak(meervoud:rami)Ramusmandibulae-opstaanddeelaandeachterkantvandeonderkaakdathetgewrichtmet het cranium draagtResorptie-slinkenvanbotdoorafbraakvanbeenweefselSA(spondylitisankylopoetica,ankyloserendespondylitis,ZiektevanBechterew)-“ontste-kingvandewervelkolomdietotverstijvingenkrommingleidt”,reumatischeaandoeningmetontstekingvanhetaxialeskeletenmogelijkdegrotegewrichtenvandeledematenSacraal-vanhetheiligbeenSacroiliitis-ontstekingvanhetheiligbeen-darmbeengewrichtmetlagerugpijntotgevolgSacrum-heiligbeen(deelvandewervelkolomendebekkengordel)Scafocefalie-bootschedel,eenzeerlangeensmalleschedeldoorvroegtijdigesluitingvande sutura sagittalisScapula-schouderblad(meervoud:scapulae)
171
Schmorlsenodulus-uitstulpingvanhetkraakbeenvaneentussenwervelschijfdietotin-deuking en beschadiging van het wervellichaam leidtScoliose-zijwaartsekrommingvandewervelkolomSpinabifidaocculta-“verborgengespletenruggengraat”,onderhuidseopenrug,openinginhetruggenmergkanaalvanwervelsen/ofheiligbeendooreennietgoedgeslotenembry-onale neurale buisSpondylartropathie-degeneratieveaandoeningvandewervelkolomgewrichtenSpongiosa-sponsachtiginternbeenweefselStapes-stijgbeugel(gehoorbeentje)Sternum-borstbeenSulcus-groeveSulcuspraeauricularis-groeveophetdarmbeenonderhetgewrichtsvlakvoorhetheilig-beenSus-varkenSutura-schedelnaadSuturacoronalis-schedelnaadtussenhetvoorhoofdsbeenendewandbeenderenSuturaincisiva-schedelnaadinhetverhemelte(gehemeltebeenderen)achterdesnijtandenSuturalambdoidea-schedelnaadtussenhetachterhoofdsbeenendewandbeenderenSuturametopica(s.frontale)-schedelnaadinhetvoorhoofdsbeen(sluitnormalitervoorderdelevensjaar,indiennogaanwezigbijvolwassenenmettoevoeging“persistens”)Suturaoccipitomastoidea-schedelnaadtussenhetachterhoofdsbeenenhetslaapbeenSuturapalatinamediana-lengtenaadinhetmiddenvanhetverhemelte,“anterior”hetdeel tussen de bovenkaakbeenderen en “posterior” het deel tussen gehemeltebeenderenSuturapalatinatransversa-dwarsnaadinverhemeltetussenhetbovenkaakbeenenhetgehemeltebeenSuturasagittalis-schedelnaadtussendewandbeenderenSuturasquamosa-schedelnaadtussenhetslaapbeenenwandbeenSuturazygomaticomaxillaris-schedelnaadtussenhetbovenkaakbeenenjukbeenTalus(astragalus)-sprongbeen(bijdemensdeelvandeenkel)Tafonomie-“grafkunde”,onderzoeknaarprocessendiegestorvenorganismenondergaanTBC(tuberculose,tering)-bacteriëleinfectieziekte,vaakbesmettelijk,treedtmeestalopindelongen,kanechterookinandereorganenenlichaamsdelenoptreden(bijv.ruggen-wervels)Thoracaal-vandeborstTibia-scheenbeen(meervoud:tibiae)Trochantermajor -“grote rolheuvel”, knobbel voor spieraanhechting aan buitenkant/bovenkant dijbeenTrochanterminor-“kleinerolheuvel”,knobbelvoorspieraanhechtingaanbinnenkant/achterkant dijbeenTuber-knobbel(meervoud:tubera)Tuberfrontale/parietale-voorhoofds-c.q.achterhoofdsknobbelTuberculum-knobbeltje,onderandereopbot(meervoud:tuberculi)Tuberositas-eenaanknobbeltjesrijkeplek,d.w.z.eenruweplekUlna-ellepijp(meervoud:ulnae)Vertebra-wervel(meervoud:vertebrae)Vomer-ploegschaarbeen(deelvanhetneustussenschot)Thoracaal - in de borst of bovenste deel van de rompTibia - scheenbeen
172
Trochantermajor - knobbel aan buitenkant / bovenkant dijbeenTrochanterminor - knobbel aan binnenkant dijbeenTubercula - knobbel ontstaan door TBCUlna - ellepijp
173
V.nr
Sub
Sp.n
r.B
esch
rijv
ing
Soor
tEl
emen
tto
tfr
agm
Sfu
s%
bevr
brpa
asde
ntge
wop
mer
king
en
52A
602d
e sc
hede
lM
M/L
Mcr
aniu
m1
<25
%0,
1kaa
k of
neu
rocr
aniu
m
2030
bos
cost
a1
<25
%1,
3
2030
inde
tin
det
1<
25%
B0,
3roo
mw
it ve
rbra
nd
2030
grot
er in
divi
dusu
sde
ntes
1com
pR
100%
1,1
2030
grot
er in
divi
duo/
csc
ap1p
rox
L<
25%
6,8P
3 m
axill
a
5050
knek
elku
ilLM
neur
ocra
n1
<25
%5,
9
5050
knek
elku
ilLM
neur
ocra
n1
<25
%1,
9
5050
knek
elku
ilLM
neur
ocra
n1
<25
%2,
3
5050
knek
elku
ilLM
neur
ocra
n1
<25
%1,
1
5050
knek
elku
ilbo
sve
rt1
<25
%13
5050
knek
elku
ilLM
cran
ium
1<
25%
0,5v
reem
d ge
slete
n bo
t
5050
knek
elku
ilLM
cost
a2
<25
%0,
5
5050
knek
elku
ilM
M/L
Mne
uroc
ran
1<
25%
0,5
2030
inhu
mat
ieM
M/L
Mco
sta
1<
25%
0,5
2030
inhu
mat
ieM
M/L
Min
det
1<
25%
0,5
2030
inhu
mat
ieM
M/L
Mco
sta
1<
25%
S0,
5kna
agsp
oren
2030
bos
cran
ium
1<
25%
6,3
5260
mm
vert
1A
<25
%1,
1
5361
sus
dent
es1
L10
0%C
0,5w
rs. C
man
dibu
la
5361
sus
cost
a1
R50
%0,
3
20w
p130
LMco
sta
1<
25%
14ge
plak
t
20w
p130
LMco
sta
1<
25%
5,2
20w
p130
bos
man
d1
R<
25%
H37
,4ou
d ha
kspo
or
20w
p130
bos
man
d1
L<
25%
H8a
fgeh
akt
20w
p130
MM
/LM
cost
a1
<25
%3
20w
p130
MM
/LM
cost
a1
<25
%2,
8
20w
p130
MM
cost
a1
<25
%0,
2
20w
p130
MM
cost
a1
<25
%1
Bijlage 2: dierlijk botmateriaal
174
20w
p130
LMpi
jpbe
en1
<25
%3,
2
20w
p130
MM
/LM
cran
ium
1<
25%
6,6
330
bos
cost
a1
<25
%H
12,8
vlak
1
20w
p130
sus
man
d1
50%
HM
1,2,
392
,6ni
et d
oorg
ebr.
M3;
Silv
er ‘6
9 7-
22 m
nd;
Hig
ham
‘67
16-1
7 m
nd
5wp1
bos
ph 1
1com
pPV
DO
100%
12,4
11w
p1su
stib
ia1d
istL
DO
75
%14
,8
17w
p15
LMpi
jpbe
en1d
ia<
25%
H10
,6
17w
p15
MM
/LM
pijp
been
1dia
<25
%1,
2
9wp1
LMlu
mb
vert
1A
<25
%3,
2
16w
p1bo
sph
11c
omp
PVD
V75
%17
zeer
ver
wee
rd
16w
p1bo
sco
sta
1R
25%
24,4
2wp1
25bo
sat
las
1A
<25
%23
,6
14w
p1bo
sph
11c
omp
PVD
V10
0%29
,8
14w
p1o/
cra
d1
RPV
75%
18,6
14w
p1bo
sve
rt1
A<
25%
28,8
14w
p1M
M/L
Mcr
aniu
m1
A<
25%
6onv
ergr
oeid
2wp1
25su
ssc
ap1
R<
25%
6
4wp1
bos
ph 2
1PV
DV
50%
5
4wp1
o/c
rad
1dia
LPV
50%
13,8
4wp1
MM
/LM
inde
t1
A<
25%
0,8
4wp1
bos
cost
a1
R<
25%
7
4wp1
o/c
dent
es1
100%
6,4P
of M
20w
p130
bos
thor
ver
t1c
omp
APO
DO
75%
50,2
20w
p130
bos
mp
1<
25%
4,2f
ragm
ent
5260
bos
cost
a1
L<
25%
11,4
5260
sus
dent
es1
R25
%M
21,
8
5260
bos
dent
es1
L50
%dP
6
5260
bos
pelv
is1
L<
25%
13,8
5260
bos
ulna
1L
<25
%6
175
5361
bos
dent
es1
25%
5
5361
MM
cost
a1
<25
%0,
6
5361
sus
cran
ium
1<
25%
1,2
5361
MM
/LM
inde
t3
<25
%1,
6
6391
bos
mc
1L
<25
%16
,8
8519
gallu
sfe
mur
1L
25%
1of s
79?
8519
o/c
scap
1L
<25
%6,
6
8519
bos
mt
1R
<25
%17
,2za
agsp
oren
8519
bos
rad
1L
<25
%H
121,
4
8519
bos
vert
1A
<25
%11
,8
8519
MM
vert
1A
<25
%1,
4
8519
bos
pelv
is1
L<
25%
4
8519
MM
tibia
1L
<25
%6,
8
9479
bos
ph 1
1com
pPV
DV
100%
S21
,8sn
ijspo
ren
9479
bos
ph 2
1com
pPO
DV
75%
4,4
9479
bos
cost
a1
L25
%16
,4
72aa
nleg
o/c
tib1d
iaL
25%
13aa
nleg
vla
k
72aa
nleg
sus
fem
1dist
RD
O
<25
%19
,2aa
nleg
vla
k, e
pify
se
72aa
nleg
MM
/LM
pijp
been
1dia
<25
%1,
6aan
leg
vlak
6279
LMco
sta
1R
‘<
25%
3,8
6279
LMpi
jpbe
en1d
ia<
25%
12,2
6279
MM
/LM
inde
t1
<25
%2,
6
6279
bos
cran
ium
1R
<25
%B
18ac
hter
orb
it
6279
o/c
fem
1L
50%
26,8
79be
tong
oot
bos
ulna
1R
25%
40,6
6381
?su
sde
ntes
150
%5,
6
6381
?bo
sde
ntes
1L
100%
7
6381
?bo
spe
lvis
1R
<25
%15
6381
?M
M/L
Min
det
1<
25%
0,8
6381
?bo
sm
and
1L
<25
%11
,4
176
6381
?bo
spa
rs p
etro
sa
cran
ium
110
0%8,
2com
plet
e pa
rs p
etro
sa
6593
bos
mt
1com
pR
PVD
O75
%B
152,
4GL
19,8
SD
25,
32 D
D 2
4,96
Bd
48,4
1,
echt
er d
istaa
l onv
ergr
oeid
6593
equu
sca
lcan
eum
1R
DV
25%
20,8
6593
bos
man
d1
R<
25%
SB
23,4
snijs
pore
n en
zaa
gspo
ren
met
resid
u
6593
LMco
sta
125
%H
10,8
hak-
snijs
pore
n; p
aard
?
5556
lepu
sm
c1c
omp
100%
0,4h
aas
5556
MM
/LM
man
d1
L<
25%
2,8j
ong
rund
72bo
sca
rp1
R10
0%6,
2
72bo
sde
ntes
1R
75%
M2
18M
2 m
axill
a
72ov
istib
1R
25%
13,8
72bo
sfe
m1d
istR
DV
25%
B30
6,4b
rand
plek
ken
+ a
anko
ekse
ls
72bo
sco
sta
1dia
R<
25%
12,8
72su
sph
21c
omp
PVD
V50
%2,
8
72bo
sve
rt1
A<
25%
4,6
72eq
uus
tib1d
iaR
<25
%B
43,2
niet
geh
eel v
erbr
and,
bra
ndpl
ekke
n
6182
-83
bos
vert
1A
<25
%3,
8
5879
bos
scap
1L
<25
%5,
8jon
g ru
nd
5879
MM
/LM
vert
1<
25%
0,8
5879
bos
tib1d
ia<
25%
10,8
verm
oede
lijk
rech
ts
6479
bos
astr
1R
<25
%12
,6aa
nkoe
ksel
6479
MM
/LM
max
1<
25%
2,8
6479
bos
vert
1A
<25
%H
26,2
haks
poor
6479
bos
ulna
1do
R<
25%
3,4
6479
bos
tib1
L<
25%
11,6
6979
bos
cost
a1
R25
%18
6979
LMcr
aniu
m1
R<
25%
B5,
2
177
5050
bos
cran
ium
1L
<25
%9
50bo
sm
t1p
rox
RPV
25%
57
50su
sra
d1p
rox
LPV
75%
24,2
50bo
sm
and
1L
<25
%H
31,8
50bo
sfe
m1d
istR
DO
<
25%
33,4
50bo
sm
ax1
R<
25%
36,2
50bo
sne
uroc
rani
um1
L<
25%
55,4
50bo
sde
ntes
1R
75%
5,8
50bo
sm
and
1L
50%
112
50bo
scr
aniu
m1
L<
25%
59,4
50bo
scr
aniu
m1
L<
25%
14,4
50o/
ctib
1dist
LD
VG25
%13
,4
50bo
scr
aniu
m1
L<
25%
49,2
50su
sm
ax1
R<
25%
12,6
P4, M
1
50bo
sm
ax1
R<
25%
11,8
50bo
spe
lvis
1R
<25
%23
,6
50bo
ssa
crum
1A
<25
%17
50o/
cm
t1p
rox
PO25
%3,
8
50LM
inde
t20
<25
%99
,2
50LM
inde
t7
<25
%22
,8
51bo
sra
d1p
rox
LPV
25%
88,2
51M
Mfe
m1p
rox
PO<
25%
3,8o
nver
groe
ide
epify
se
51LM
cost
a1
<25
%3,
8
52A
60bo
sco
sta
1R
25%
15,4
52B
60w
p 2
vlak
1bo
sco
sta
1R
25%
H24
,8sn
ij- e
n ha
kspo
ren
178
Subnum-mer El
emen
t
Aantal Frag
men
t
Symmetrie Fusi
e%
Associatie Opm
erki
ngen
1cla
vicu
la2
LM
OLO
100%
2cla
vicu
la1
LLV
25%
late
rale
dee
l aan
wez
ig
3cla
vicu
la1
LLV
25%
4cos
ta10
<25
%m
idde
nstu
kken
rib
ben
‘juve
niel
’
5cos
ta26
<25
%m
idde
nstu
kken
rib
ben
‘vol
was
sen’
6cos
ta2
<25
%st
erna
le u
itein
de fa
se 0
7cos
ta4
<25
%st
erna
le u
itein
de fa
se 1
- 2
8cos
ta1
<25
%st
erna
le u
itein
de fa
se 3
of h
oger
9cos
ta1
<25
%st
erna
le u
itein
de fa
se 3
of h
oger
, gro
ene
verk
leur
ing
10co
sta
1<
25%
in h
et m
idde
n ee
n gr
oene
ver
kleu
ring
11co
sta
1L
50%
12co
sta
1O
25%
13co
sta
1L
50%
14co
sta
2pro
xim
aal
L25
%ca
put c
osta
e af
wez
ig, s
tadi
um v
ergr
oeie
n on
beke
nd
15co
sta
2pro
xim
aal
LV
25%
capu
t cos
tae
afw
ezig
, tub
ercu
lum
ver
groe
id
16co
sta
1pro
xim
aal
LV
25%
17co
sta
1pro
xim
aal
LO
25%
18co
sta
3pro
xim
aal
RV
<25
%
Sym
met
rie:
L =
link
s, R
= r
echt
s, A
= A
xiaa
l; Fu
sie:
P =
pro
xim
aal,
D =
dis
taal
, M =
med
iaal
, L =
late
raal
, O =
onv
ergr
oeid
, V =
ver
groe
id, V
G =
ver
groe
iend
.
Lett
ers
onde
r A
ssoc
iati
e zi
jn a
lfab
etis
ch e
n zo
nder
gec
odee
rde
bete
keni
s to
egek
end
en d
iene
n ui
tslu
iten
d om
gea
ssoc
ieer
de v
onds
ten
als
groe
p aa
n te
dui
den.
Frag
men
t ver
wijs
t naa
r aa
nwez
ighe
id v
an a
lle o
nder
dele
n; %
cat
egor
isee
rt e
en v
onds
t bin
nen
vier
kla
ssen
van
25%
ten
aanz
ien
van
inta
cthe
id.
Bijlage 3: botten knekelkuil
179
19co
sta
3pro
xim
aal
RV
25%
capu
t cos
tae
afw
ezig
, tub
ercu
lum
ver
groe
id
20co
sta
3pro
xim
aal
RO
<25
%
21co
sta
1pro
xim
aal
RO
50%
kind
22co
sta
1R
V10
0%nr
. 12,
ext
erne
boo
glen
gte
58 m
m, v
ergr
oeid
, hee
l kle
in, d
wer
ggro
ei o
f 13d
e ri
b?
23co
sta
1pro
xim
aal
RV
<25
%
24co
sta
1<
25%
ster
nale
uite
inde
rib
25cr
aniu
m19
A
<25
%ze
er k
lein
e in
dete
rmin
abel
e fr
agm
ente
n
26cr
aniu
m7
<25
%kl
eine
frag
men
ten,
gee
n de
el v
an h
et sc
hede
ldak
27cr
aniu
m, i
ncus
1R
100%
28cr
aniu
m, m
axill
a1
R75
%vo
lwas
sen
gebi
t, 75
% v
an k
wad
rant
, <25
% v.
sche
del,
sutu
ra in
cisiv
a 20
-25
jaar
?
29cr
aniu
m, m
axill
a1
L50
%M
3 no
g ni
et d
oorg
ebro
ken
30cr
aniu
m, m
axill
a1
L<
25%
deel
ter h
oogt
e va
n sn
ijtan
den
/ ho
ekta
nd
31cr
aniu
m, n
euro
cran
ium
3<
25%
32cr
aniu
m, n
euro
cran
ium
5<
25%
33cr
aniu
m, o
s fro
ntal
e1
A
75%
M
34cr
aniu
m, o
s fro
ntal
e3
A
100%
Npa
thol
ogie
: zee
r hog
e cr
ista
fron
tale
, aan
koek
sels
sutu
ra sa
gitt
alis
35cr
aniu
m, o
s fro
ntal
e4
A
75%
Oec
tocr
ania
al ‘g
eultj
es’ v
an b
oven
link
er o
rbita
naa
r sut
ura
coro
nalis
, lijk
t nie
t pos
tdep
ositi
onee
l
36cr
aniu
m, o
s fro
ntal
e3
A
75%
Pvo
lwas
sene
met
nog
ver
groe
iend
e su
tura
met
opic
a
37cr
aniu
m, o
s fro
ntal
e1
L<
25%
deel
bij
orbi
ta, g
eslo
ten
fora
men
supr
aorb
itale
38cr
aniu
m, o
s occ
ipita
le, b
asila
ir de
el m
et c
ondy
li2
RV
<25
%co
ndyl
i ver
groe
id: o
uder
dan
5-7
jaar
39cr
aniu
m, o
s occ
ipita
le, b
asila
ir de
el m
et c
ondy
li3
LV
<25
%co
ndyl
i ver
groe
id: o
uder
dan
5-7
jaar
40cr
aniu
m, o
s occ
ipta
le4
A
50%
Ngr
oene
vle
k
41cr
aniu
m, o
s occ
ipta
le7
A
50%
O
42cr
aniu
m, o
s occ
ipta
le1
A
50%
Pve
rgro
eid
met
oss
a pa
riet
ale,
bas
ilair
deel
weg
, sch
eef e
n as
ymm
etri
sch
43cr
aniu
m, o
s par
ieta
le2
L50
%M
44cr
aniu
m, o
s par
ieta
le3
L10
0%N
180
45cr
aniu
m, o
s par
ieta
le3
R50
%N
46cr
aniu
m, o
s par
ieta
le4
L10
0%O
47cr
aniu
m, o
s par
ieta
le6
R75
%O
48cr
aniu
m, o
s par
ieta
le1
L10
0%P
verg
roei
d m
et a
nder
e os
par
ieta
le e
n os
occ
ipita
le
49cr
aniu
m, o
s par
ieta
le2
R10
0%P
verg
roei
d m
et a
nder
e os
par
ieta
le e
n os
occ
ipita
le
50cr
aniu
m, o
s par
ieta
le1
<25
%de
el v
an li
nker
en
rech
ter o
s par
ieta
le m
et su
tura
sagi
ttal
is; e
ndoc
rani
aal v
ergr
oeid
, ect
ocra
niaa
l nog
ope
n
51cr
aniu
m, o
s par
ieta
le1
R<
25%
frag
men
t met
dee
l sut
ura
coro
nalis
en
sutu
ra sq
uam
osa
52cr
aniu
m, o
s par
ieta
le1
R<
25%
Qfr
agm
ent m
et su
tura
squa
mos
a en
sutu
ra la
mbd
oide
a
53cr
aniu
m, o
s par
ieta
le1
R<
25%
Q
54cr
aniu
m, o
s par
ieta
le2
<25
%
55cr
aniu
m, o
s sph
enoi
dale
1R
<25
%de
el m
et a
la m
ajor
56cr
aniu
m, o
s sph
enoi
dale
1L
<25
%de
el m
et a
la m
ajor
57cr
aniu
m, o
s sph
enoi
dale
, vom
er,
max
illa
1A
25
%±
25%
van
de
dele
n, sa
men
min
der d
an 2
5% v
an d
e sc
hede
l
58cr
aniu
m, o
s tem
pora
le2
R25
%O
59cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
L75
%P
60cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
R50
%P
61cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
<25
%
62cr
aniu
m, o
s tem
pora
le3
<25
%
63cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
R<
25%
<25
% v
an d
it de
el, <
25%
van
de
sche
del
64cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
L75
%m
anne
lijke
indr
uk, c
rist
a su
pram
asto
idea
goe
d on
twik
keld
maa
r pro
cess
us m
asto
ideu
s min
der s
terk
65cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
L50
%ie
ts c
rist
a su
pram
asto
idea
, pro
cess
us m
asto
ideu
s afg
ebro
ken
66cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
L25
%R
crist
a su
pram
asto
idea
scor
e 0,
pro
cess
us m
asto
ideu
s sco
re 0
67cr
aniu
m, o
s tem
pora
le1
R25
%R
crist
a su
pram
asto
idea
scor
e 0,
pro
cess
us m
asto
ideu
s sco
re 0
68cr
aniu
m, o
s zyg
omat
icum
1L
VG75
%kl
ein
frag
men
tje m
axill
a aa
nwez
ig
69cr
aniu
m, o
s zyg
omat
icum
1R
50%
50%
van
dee
l, <
25%
van
sche
del
70cr
aniu
m, o
s zyg
omat
icum
1L
50%
50%
van
dee
l, <
25%
van
sche
del
71cr
aniu
m, p
ars p
etro
sa1
R<
25%
181
72de
ns c
anin
us1
100%
hoek
tand
, slij
tage
2, m
ogel
ijk u
it m
axill
a
73de
ns m
olar
is2
100%
mol
aar u
it pe
rman
ent g
ebit
max
illa,
gee
n sli
jtage
74de
ns m
olar
is1
100%
mol
aar u
it pe
rman
ent g
ebit
max
illa,
slijt
age
3-
75de
ns m
olar
is1
100%
kaps
el v
an e
en m
olaa
r uit
perm
anen
t geb
it m
axill
a
76de
ns m
olar
is1
LO
100%
mol
aar u
it pe
rman
ent g
ebit
max
illa,
onv
olgr
oeid
e w
orte
lpun
t
77fe
mur
1pro
xim
aal
RPO
50%
78fe
mur
1pro
xim
aal
LPV
25
%op
grav
ings
scha
de a
an c
aput
(ha
lf w
eg)
79fe
mur
1pro
xim
aal
RPV
50
%op
grav
ings
scha
de a
an g
rote
troc
hant
er
80fe
mur
2dist
aal
RD
O
50%
81fe
mur
1dist
aal
RD
O
50%
late
rale
con
dyle
weg
, rec
ente
scha
de
82fe
mur
1dist
aal
RD
O
50%
rece
nte
scha
de
83fe
mur
1pro
xim
aal
LPO
50%
rece
nte
scha
de
84fe
mur
1pro
xim
aal
PO10
0%re
cent
e sc
hade
85fe
mur
1pro
xim
aal
PO10
0%re
cent
e sc
hade
86fe
mur
1pro
xim
aal
PO25
%re
cent
e sc
hade
87fe
mur
1dist
aal
RD
VG25
%re
cent
e sc
hade
late
rale
hel
ft
88fe
mur
1dia
fyse
L25
%pr
oxim
ale
deel
dia
fyse
89fe
mur
1dia
fyse
RPO
<25
%co
llum
fem
oris
90fe
mur
2dia
fyse
LPO
75%
91fe
mur
3dia
fyse
LPO
DO
100%
epify
sen
afw
ezig
in V
50, m
axim
ale
leng
te d
iafy
se 4
13 m
m
92fe
mur
1dia
fyse
<25
%
93fe
mur
1pro
xim
aal
LPO
<25
%co
llum
fem
oris
94fe
mur
1dist
aal
R<
25%
95fe
mur
1dist
aal
LD
V<
25%
path
olog
ie: v
ergr
oot g
ewri
chts
vlak
96fe
mur
1dist
aal
RD
O<
25%
epify
se a
fwez
ig in
V50
97fib
ula
1dist
aal
LD
V<
25%
98fib
ula
1dia
fyse
<25
%
99fib
ula
1dia
fyse
<25
%
100f
ibul
a1p
rox
R25
%
182
101f
ibul
a1d
iafy
se25
%
102f
ibul
a1d
iafy
se<
25%
103h
umer
us2d
istaa
lL
DV
50%
rela
tief z
waa
r, m
edia
le e
pico
ndyl
e ve
rdw
enen
104h
umer
us1d
istaa
lR
DV
25%
± 1
/3 v
an e
lem
ent
105h
umer
us1d
istaa
lL
DV
50%
epic
ondy
lus l
ater
alis
verd
wen
en
106h
umer
us1d
istaa
lL
DO
<
25%
klei
n fr
agm
ent m
et tr
ochl
ea h
umer
i en
foss
a ol
ecra
noni
107h
umer
us1d
istaa
lR
75%
path
olog
ie?:
mog
elijk
lich
t gev
al p
erio
stiti
s dia
fyse
108h
umer
us1d
iafy
seR
50%
volw
asse
n fo
rmaa
t
109h
umer
us1p
roxi
maa
lR
PO10
0%
110h
umer
us1p
roxi
maa
lL
PO25
%pa
thol
ogie
?: t.
h.v.
epify
se p
oreu
s bot
, ont
stok
en?
111h
umer
us1d
iafy
seL
50%
juve
niel
112h
umer
us1d
istaa
lL
DV
25%
path
olog
ie: e
xtra
gew
rich
tsvl
ak
113h
umer
us1p
roxi
maa
lR
PO<
25%
114i
ndet
erm
inab
el25
<25
%ge
wic
ht 6
,4 g
115i
ndet
erm
inab
el2
O<
25%
116i
ndet
erm
inab
el16
<25
%
117i
ndet
erm
inab
el1
<25
%
118m
andi
bula
1A
V
100%
man
nelij
ke k
enm
erke
n, li
nker
pro
cess
us c
ondy
lari
s ver
dwen
en, a
lveo
lair
bot b
esch
adig
d, M
3 lin
ks a
nte
mor
tem
ver
lore
n en
alv
eolu
s nog
dic
htgr
oeie
nd, o
veri
ge ta
nden
pos
t mor
tem
ver
dwen
en
119m
andi
bula
2A
V
75%
links
M1
& M
2 an
te m
orte
m v
erlo
ren,
alv
eoli
dich
tgeg
roei
d; li
nks P
2 af
gebr
oken
(ver
moe
delij
k po
st m
or-
tem
) wor
tel n
og in
kaa
k; re
st p
ost m
orte
m v
erdw
enen
120m
andi
bula
1A
V
25%
rech
terz
ijde,
ram
us, a
ngul
us m
andi
bula
e ke
nmer
ken
vrou
w, g
roen
e vl
ek o
p ho
ek
121m
andi
bula
1A
<
25%
stuk
je o
nder
rand
122m
andi
bula
1A
<
25%
deel
link
er z
ijde,
met
frag
men
t ron
d an
gulu
s man
dibu
lae,
alle
tand
en p
ost m
orte
m v
erlo
ren,
ope
ning
ach
ter
laat
ste
mol
aar:
var
iatie
of c
loac
a?
123m
andi
bula
1A
<
25%
deel
link
erzi
jde
met
ram
us
124m
andi
bula
1A
<
25%
deel
ond
erra
nd v
an m
entu
m e
n lin
ker c
orpu
s man
dibu
lae
125m
andi
bula
1<
25%
proc
essu
s cor
onoi
deus
?
126m
anus
, met
acar
pus 2
1L
PVD
V
100%
path
olog
ie: a
nte
mor
tem
scha
de a
an p
roxi
mal
e ar
ticul
atie
vlak
, ont
stek
ing?
127m
anus
, pha
lang
1 1
1L
PVD
V
100%
± h
elft
dist
ale
epify
se la
tera
al a
fgeb
roke
n
183
128m
anus
, pha
lang
1 2
-41
RPV
DV
10
0%pr
oxim
aal i
nfer
ior h
oekj
e af
gebr
oken
129m
anus
, pha
lang
1 2
-41
RPV
DV
10
0%
130m
anus
, pha
lang
1 5
1L
PVD
V
100%
131o
s cox
ae1
RO
50%
Fcr
ista
iliac
a on
verg
roei
d, k
enm
erke
n m
an, f
acie
s aur
icul
aris
fase
I vo
lgen
s Lov
ejoy
et a
l. 19
85 (W
hite
et a
l. 20
12, 4
00-4
04)
132o
s cox
ae1
RV
25%
cres
ta il
iaca
ver
groe
id, f
acie
s aur
icul
aris
fase
II v
olge
ns L
ovej
oy e
t al.
1985
(Whi
te e
t al.
2012
, 400
-404
)
133o
s cox
ae1
V<
25%
rand
je, v
ergr
oeid
134o
s cox
ae1
<25
%
135o
s cox
ae3
<25
%
136o
s cox
ae, o
s iliu
m1
L<
25%
deel
van
ace
tabu
lum
aan
wez
ig
137o
s cox
ae, o
s iliu
m1
LO
25%
Fili
um o
nver
groe
id, c
rist
a ili
aca
onve
rgro
eid,
ken
mer
ken
man
, fac
ies a
uric
ular
is fa
se I
volg
ens L
ovej
oy e
t al.
1985
(Whi
te e
t al.
2012
, 400
-404
)
138o
s cox
ae, o
s iliu
m1
LO
<25
%cr
ista
iliac
a on
verg
roei
d
139o
s cox
ae, o
s iliu
m1
RO
<25
%
140o
s cox
ae, o
s iliu
m1
LO
<25
%cr
ista
iliac
a on
verg
roei
d
141o
s cox
ae, o
s iliu
m1
LV
<25
%kl
ein
stuk
je a
ceta
bulu
m
142o
s cox
ae, o
s iliu
m1
L<
25%
klei
n st
ukje
sulc
us p
raea
uric
ular
is
143o
s cox
ae, o
s iliu
m1
<25
%
144o
s cox
ae, o
s iliu
m1
<25
%
145o
s cox
ae, o
s iliu
m1
L<
25%
frag
men
t met
inci
sura
isch
iadi
ca m
ajor
, rel
atie
f bre
de o
peni
ng, k
enm
erk
vrou
w
146o
s cox
ae, o
s iliu
m2
O<
25%
frag
men
ten
onve
rgro
eide
cri
sta
iliac
a
147o
s cox
ae, o
s iliu
m1
<25
%
148o
s cox
ae, o
s isc
hium
1R
O25
%tu
ber i
schi
adiu
m o
nver
groe
id, d
eel v
an a
ceta
bulu
m a
anw
ezig
149o
s cox
ae, o
s isc
hium
1L
V<
25%
tube
r isc
hiad
ium
ver
groe
id, d
eel v
an a
ceta
bulu
m a
anw
ezig
150o
s cox
ae, o
s pub
is1
L<
25%
151o
s cox
ae, o
s pub
is1
L<
25%
152o
s cox
ae, o
s pub
is1
LO
<25
%G
juve
niel
(onv
ergo
eid)
kle
in
153o
s,co
xae,
os p
ubis
1R
O<
25%
Gju
veni
el (o
nver
groe
id),
epify
se fa
cies
sym
phys
ialis
onv
ergr
oeid
154p
edis,
cal
cane
us1p
roxi
maa
lR
DO
50
%ve
rwee
rd
184
155p
edis,
talu
s1
RV
100%
verw
eerd
156p
edis,
tars
ale,
nav
icul
are
1R
V10
0%tu
berc
ulum
afg
ebro
ken
157p
ijpbe
en1d
iafy
se<
25%
158p
ijpbe
en1
V<
25%
159p
ijpbe
en3
<25
%
160p
ijpbe
en4
O<
25%
klei
n fr
agm
ent o
nver
groe
id g
ewri
cht
161p
ijpbe
en1d
iafy
se25
%ul
na o
f rad
ius,
path
olog
ie?:
eni
gszi
ns p
oreu
s
162r
adiu
s1p
roxi
maa
lL
PV
25%
163r
adiu
s1
LPV
DV
10
0%E
prox
imal
e ep
ifyse
hal
f ver
dwen
en, l
icht
geb
ogen
, max
imal
e le
ngte
221
mm
164r
adiu
s1
RPV
DV
10
0%E
groe
ne v
lek
op d
iafy
se, l
icht
geb
ogen
, max
imal
e le
ngte
223
mm
165r
adiu
s1d
iafy
seR
POD
O10
0%lic
hte
scha
de a
an p
roxi
mal
e zi
jde,
max
imal
e le
ngte
220
mm
: ± 1
3-14
jaar
(Sch
aefe
r et a
l. 19
2)
166r
adiu
s2d
iafy
seL
DO
10
0%pr
oxim
aal k
lein
frag
men
t afg
ebro
ken
167r
adiu
s1d
iafy
se25
%re
chts
?
168r
adiu
s2p
roxi
maa
lR
PO50
%ep
ifyse
ont
bree
kt
169s
acru
m2
A
75%
verg
roei
d, S
1 af
gebr
oken
, tus
sen
S2-S
3 lij
ntje
, vor
m: m
ogel
ijk v
rouw
170s
acru
m2
A
25%
S2-S
3 of
S3-
S4, w
erve
ls ve
rgro
eien
d, p
ars l
ater
alis
onve
rgro
eid,
juve
niel
171s
acru
m1
A
50%
S3 t/
m S
5, v
ergr
oeie
nd, p
ars l
ater
alis
onve
rgro
eid,
juve
niel
172s
acru
m1
A
<25
%kl
ein
frag
men
t met
stuk
je o
nver
groe
ide
epify
se
173s
acru
m1
A
<25
%lin
kerh
elft
van
een
sacr
ale
wer
vel
174s
acru
m2
A
<25
%
175s
acru
m, S
11
A
O<
25%
aan
alle
zijd
en o
nver
groe
id, o
nvol
was
sene
176s
acru
m, S
11
A
O<
25%
linke
rhel
ft la
tera
le d
eel m
et fo
ram
en
177s
acru
m, S
11
A
<25
%lin
kerh
elft
178s
acru
m, S
11
A
O<
25%
rech
terh
elft
met
ala
oss
is sa
cri,
verg
roei
d m
et S
2, la
tera
al o
nver
groe
id, p
atho
logi
e:
tube
rosit
as o
ssis
sacr
i po
reuz
e de
pres
sie (v
emoe
delij
k on
stek
ing)
179s
capu
la1p
roxi
maa
lL
PV
25%
acro
mio
n af
gebr
oken
180s
capu
la1p
roxi
maa
lL
PVG
25%
acro
mio
n on
verg
oeid
, gew
rich
tsvl
ak m
et h
umer
us v
ergr
oeie
nd, p
roce
ssus
cor
acoi
deus
ver
groe
id
181s
capu
la1p
roxi
maa
lR
PVG
<25
%ge
wri
chts
vlak
met
hum
erus
ver
groe
iend
182s
capu
la1p
roxi
maa
lL
PV
<25
%kl
ein
frag
men
t ver
groe
id g
ewri
chts
vlak
met
hum
erus
183s
capu
la1p
roxi
maa
lL
PO<
25%
verw
eerd
onv
ergr
oeid
gew
rich
tsvl
ak m
et h
umer
us a
anw
ezig
185
184s
capu
la1
<25
%fr
agm
ent r
and
scap
ula
185s
capu
la1
<25
%fr
agm
ent r
and
scap
ula
186s
capu
la1
<25
%fr
agm
ent r
and
scap
ula
187s
capu
la1
L<
25%
frag
men
t ran
d sc
apul
a
188s
tern
um1
A
V<
25%
gehe
el v
ergr
oeid
189s
tern
um1
A
25%
path
olog
ie: i
ncisu
rae
cost
alis
links
en
rech
ts a
sym
met
risc
h
190s
tern
um1
A
O<
25%
191s
tern
um, m
anub
rium
1A
O
100%
192s
tern
um, m
anub
rium
1A
25
%pa
thol
ogie
: onr
egel
mat
ig g
evor
md
193t
ibia
3pro
xim
aal
LPV
50
%
194t
ibia
1pro
xim
aal
LPO
25%
195t
ibia
1pro
xim
aal
LPO
50%
196t
ibia
1dia
fyse
L<
25%
197t
ibia
1pro
xim
aal
RPO
50%
198t
ibia
1dia
fyse
25%
199u
lna
1pro
xim
aal
LPO
<25
%
200u
lna
1pro
xim
aal
LPO
<25
%ol
ecra
non
201u
lna
1pro
xim
aal
LPV
50
%re
latie
f rob
uust
202u
lna
1pro
xim
aal
LPV
50
%
203u
lna
1pro
xim
aal
RPV
50
%
204u
lna
1pro
xim
aal
RPV
50
%ol
ecra
non
afge
brok
en, v
rij g
raci
el
205u
lna
1dia
fyse
L<
25%
206u
lna
1dia
fyse
R<
25%
207u
lna
1dia
fyse
R25
%pa
thol
ogie
: per
iost
itis
208v
erte
bra
1A
V
<25
%fr
agm
ent w
erve
llich
aam
209v
erte
bra
1A
50
%w
erve
llich
aam
, wer
velb
ogen
ver
groe
id, a
rtic
ulat
ievl
akke
n on
verg
roei
d
210v
erte
bra
1A
25
%w
erve
lbog
en v
ergr
oeid
, art
icul
atie
vlak
ken
onve
rgro
eid,
bes
chad
igd
oppe
rvla
k
211v
erte
bra
1A
O
<25
%fr
agm
ent w
erve
llich
aam
212v
erte
bra
1A
50
%w
erve
lbog
en v
ergr
oeie
nd, g
ewri
chts
vlak
ken
onve
rgro
eid,
scha
de p
lant
enw
orte
l?
186
213v
erte
bra
22A
<
25%
dive
rse
wer
velb
oogf
ragm
ente
n
214v
erte
bra
cerv
ical
is1
A
V10
0%C
7
215v
erte
bra
cerv
ical
is1
A
V10
0%ve
rmoe
delij
k C
4, p
ostd
epos
ition
ele
scha
de a
an b
uite
nzijd
e
216v
erte
bra
cerv
ical
is, a
xis
1A
V
100%
post
depo
sitio
nele
scha
de a
an b
uite
nzijd
e
217v
erte
bra
cerv
ical
is, a
xis
1A
50
%re
chte
rhel
ft, g
roen
e vl
ek
218v
erte
bra
cerv
ical
is, a
xis
1A
50
%re
chte
rhel
ft
219v
erte
bra
lum
balis
1A
V
50%
220v
erte
bra
lum
balis
1A
V
50%
Jgr
oene
ver
kleu
ring
221v
erte
bra
lum
balis
1A
V
50%
Jgr
oene
ver
kleu
ring
, pat
holo
gie?
: gat
aan
rech
ter z
ijkan
t lic
haam
(ont
stek
ing?
)
222v
erte
bra
lum
balis
2A
VG
100%
?KL5
, pos
tdep
ositi
onel
e sc
hade
aan
bui
tenz
ijde,
wer
velb
ogen
ver
groe
iend
, gew
rich
tsvl
akke
n on
verg
roei
d,
mog
elijk
e as
soci
atie
(K)
223v
erte
bra
lum
balis
1A
VG
75%
?KL4
of L
5, w
erve
lbog
en v
ergr
oeie
nd, g
ewri
chts
vlak
ken
onve
rgro
eid,
mog
elijk
e as
soci
atie
(K) d
an L
4
224v
erte
bra
lum
balis
1A
VG
50%
L2 o
f L3
of L
4, w
erve
lbog
en v
ergr
oeid
, art
icul
atie
vlak
ken
onve
rgro
eid,
pro
cess
us sp
inos
us o
nver
groe
id
225v
erte
bra
lum
balis
1A
VG
75%
L1 o
f L2
of L
3 of
L4,
wer
velb
ogen
ver
groe
id, a
rtic
ulat
ievl
akke
n on
verg
roei
d, a
lle p
rose
ssus
onv
ergr
oeid
226v
erte
bra
lum
balis
1A
VG
100%
L1, p
ostd
epos
ition
ele
scha
de a
an b
uite
nzijd
e, w
erve
lbog
en v
ergr
oeid
, art
icul
atie
vlak
ken
onve
rgro
eid,
één
pr
oces
sus o
nver
groe
id
227v
erte
bra
lum
balis
1A
75
%L
1-2,
wer
velb
ogen
ver
groe
id, a
rtic
ulat
ievl
akke
n on
verg
roei
d
228v
erte
bra
thor
acic
a1
A
V10
0%i
T12,
pos
tdep
ositi
onel
e sc
hade
aan
bui
tenz
ijde
229v
erte
bra
thor
acic
a1
A
V75
%T7
of T
8 of
T9,
pat
holo
gie:
her
nia
aan
onde
rzijd
e
230v
erte
bra
thor
acic
a1
A
V50
%T4
of T
5 of
T6
of T
7
231v
erte
bra
thor
acic
a1
A
V75
%i
T11
232v
erte
bra
thor
acic
a1
A
V25
%
233v
erte
bra
thor
acic
a1
A
VG75
%T8
of T
9 of
T10
of T
11 o
f T12
, wer
velb
ogen
ver
groe
id, a
rtic
ulat
ievl
akke
n on
verg
roei
d
234v
erte
bra
thor
acic
a1
A
75%
wer
velb
ogen
ver
groe
id, a
rtic
ulat
ievl
akke
n on
verg
roei
d
235v
erte
bra
thor
acic
a1
A
100%
T2 o
f T3
of T
4, p
ostd
epos
ition
ele
scha
de a
an b
uite
nzijd
e,w
erve
lbog
en v
ergr
oeie
nd, g
ewri
chts
vlak
ken
onve
r-gr
oeid
236v
erte
bra
thor
acic
a1
A
75%
wer
velb
ogen
ver
groe
iend
, gew
rich
tsvl
akke
n on
verg
roei
d
237v
erte
bra
thor
acic
a1
A
75%
T2 o
f T3
of T
4 of
T5
of T
6 of
T7,
wer
velb
ogen
ver
groe
iend
, gew
rich
tsvl
akke
n on
verg
roei
d
238v
erte
bra
thor
acic
a2
A
75%
LT2
of T
3 of
T4
of T
5 of
T6
of T
7, w
erve
lbog
en v
ergr
oeid
, art
icul
atie
vlak
ken
onve
rgro
eid,
alle
pro
cess
us
onve
rgro
eid,
pat
holo
gie:
asy
mm
etri
sch,
Sch
mor
lse n
odul
e?
239v
erte
bra
thor
acic
a1
A
50%
LT2
of T
3 of
T4
of T
5 of
T6
of T
7, a
lleen
wer
velli
chaa
m, w
erve
lbog
en v
ergr
oeie
nd, g
ewri
chts
vlak
ken
onve
r-gr
oeid
187
Vondst
Sub
Spoor Bes
chri
jvin
gEl
emen
tFr
agm
ent
Symmertie Fusi
e%
Brand
Associatie Opm
erki
ngen
01
0n.v
.t.
incu
sR
100%
los i
n vo
ndst
doos
sche
dels
V57
, V60
, V61
, V69
, V79
, V95
21
25m
etaa
ldet
ectie
pijp
been
<25
%sc
hilfe
r van
de
buite
nzijd
e va
n ee
n pi
jpbe
en (i
ndet
) [! B
UIT
EN K
ERK
!]
22
25m
etaa
ldet
ectie
vert
ebra
thor
acic
aA
PV
DV
75
%nr
. 12,
mog
elijk
beg
in S
chm
orlse
nod
ule
[! BU
ITEN
KER
K !]
571
80af
wer
ken
cost
apr
oxim
aal
R<
25%
8 of
9 o
f 10
572
80af
wer
ken
fem
urco
mpl
eet
LPV
DV
75
%ui
tein
den
rece
nte
scha
de, m
axim
ale
leng
te 3
87 m
m
581
79af
wer
ken
clav
icul
aL
V75
%A
robu
ust,
acro
mia
le e
pify
se a
fgeb
roke
n
582
79af
wer
ken
clav
icul
aR
V75
%A
robu
ust,
acro
mia
le e
pify
se a
fgeb
roke
n
583
79af
wer
ken
cost
aL
50%
mid
dend
eel,
geen
uite
inde
n
584
79af
wer
ken
cost
aL
50%
mid
dend
eel,
geen
uite
inde
n
585
79af
wer
ken
cost
apr
oxim
aal
RV
<25
%nu
mm
er 1
1 of
12
586
79af
wer
ken
dens
can
inus
R10
0%bo
ven
rech
ts
587
79af
wer
ken
met
acar
pus 2
LV
100%
588
79af
wer
ken
radi
usL
V50
%
589
79af
wer
ken
sacr
umA
100%
tran
sver
sale
lijn
tuss
en S
1-S2
-S3
open
, maa
r tra
nsve
rsal
e lij
n tu
ssen
S3-
S4-S
5 di
cht
5810
79af
wer
ken
talu
sL
V10
0%
5811
79af
wer
ken
vert
ebra
lum
balis
AV
75%
alle
en p
roce
ssus
bes
chad
igd
591
79af
wer
ken
fem
urdi
staa
lR
DV
75%
B
592
79af
wer
ken
fem
urco
mpl
eet
LPV
DV
75
%B
gew
rich
tsko
p pr
oxim
aal b
esch
adig
d, p
atho
logi
e: ‘l
ippi
ng’ e
n sli
jtage
lang
s ran
den,
max
i-m
ale
leng
te 4
39 m
m
621
79af
wer
ken
clav
icul
aL
50%
zeer
gra
ciel
, bei
de u
itein
den
afge
brok
en
622
79af
wer
ken
cost
aR
V75
%C
onde
rste
hel
ft bo
rstk
as, g
een
zwev
ende
rib
623
79af
wer
ken
cost
aR
V75
%C
onde
rste
hel
ft bo
rstk
as, g
een
zwev
ende
rib
Sym
met
rie:
L =
link
s, R
= r
echt
s, A
= A
xiaa
l; Fu
sie:
P =
pro
xim
aal,
D =
dis
taal
, O =
onv
ergr
oeid
, V =
ver
groe
id, V
G =
ver
groe
iend
.
Le
tter
s on
der
Ass
ocia
tie
zijn
alf
abet
isch
en
zond
er g
ecod
eerd
e be
teke
nis
toeg
eken
d en
die
nen
uits
luit
end
om g
eass
ocie
erde
von
dste
n al
s gr
oep
aan
te d
uide
n.
Frag
men
t ver
wijs
t naa
r aa
nwez
ighe
id v
an a
lle o
nder
dele
n; %
cat
egor
isee
rt e
en v
onds
t bin
nen
vier
kla
ssen
van
25%
ten
aanz
ien
van
inta
cthe
id.
Bijlage 4: losse vondsten
188
624
79af
wer
ken
cost
aR
V75
%C
onde
rste
hel
ft bo
rstk
as, g
een
zwev
ende
rib
625
79af
wer
ken
cost
a R
V75
%C
7 of
8 o
f 9
626
79af
wer
ken
cost
a 2
RV
75%
Cdi
stal
e de
el w
eg
627
79af
wer
ken
dens
pra
emol
aris
100%
cari
ës ta
ndha
ls, st
erk
en sc
huin
afg
esle
ten,
mog
elijk
pip
enot
ch
628
79af
wer
ken
dent
es10
0%w
aars
chijn
lijk
hoek
tand
; ste
rk e
n sc
huin
afg
esle
ten,
lich
te ta
ndst
een,
mog
elijk
pip
enot
ch
629
79af
wer
ken
hum
erus
RV
100%
Dca
put 4
8 x
45 m
m, m
axim
ale
leng
te 3
47 m
m
6210
79af
wer
ken
hum
erus
LV
100%
Dca
put 5
2 x
48 m
m; m
axim
ale
leng
te 3
52 m
m; k
lein
ben
en ra
ndje
op
diaf
yse
(ver
been
de
spie
raan
hech
ting?
)62
1179
afw
erke
nos
cox
aeL
100%
faci
es sy
mph
ysia
lis a
fgeb
roke
n; c
rist
a ili
aca
verg
roei
dend
en
deel
s weg
; man
?
6212
79af
wer
ken
phal
anx
med
ia 5
RV
100%
hand
6213
79af
wer
ken
phal
anx
prox
imal
isL
V10
0%ha
nd, 2
of 3
of 4
6214
79af
wer
ken
radi
usL
V10
0%X
Ebr
ands
pore
n; d
eels
gesp
lete
n
6215
79af
wer
ken
scap
ula
LV
25%
epify
sen
proc
essu
s cor
acoi
deus
en
acro
mio
n w
eg, p
atho
logi
e: a
rtic
ulat
ievl
ak m
et h
ume-
rus v
erto
ont ‘
lippi
ng’
6216
79af
wer
ken
scap
ula
LV
25%
6217
79af
wer
ken
scap
ula
RV
100%
bree
dte
87 m
m
6218
79af
wer
ken
ulna
LV
100%
XE
bran
dspo
ren;
leng
te g
roev
en, d
eels
gesp
lete
n
6219
79af
wer
ken
vert
ebra
lum
balis
AV
100%
klei
n de
el w
erve
llich
aam
weg
; ver
moe
delij
k L5
631
91af
wer
ken
clav
icul
aco
mpl
eet
L75
%ac
rom
iaal
uite
inde
dee
ls af
gebr
oken
; zee
r rob
uust
: res
tleng
te 1
65 m
m, p
atho
logi
e:
grot
e im
pres
so li
gam
enti
cost
ocla
vicu
lari
s; ge
brui
kssli
jtage
632
91af
wer
ken
clav
icul
adi
afys
eR
75%
med
iale
epi
fyse
is v
ergr
oeie
nd, l
ater
ale
deel
is a
fgeb
roke
n
633
91af
wer
ken
cost
apr
oxim
aal
LV
<25
%ri
b 8,
9 o
f 10.
634
91af
wer
ken
cost
a 2
prox
imaa
lL
25%
klei
n, b
esch
adig
d
635
91af
wer
ken
met
atar
sus
prox
imaa
lL
PV
75%
dist
ale
zijd
e af
gebr
oken
, ext
ra fa
cetje
op
prox
imal
e ge
wri
cht
636
91af
wer
ken
os tr
apez
oide
umR
V10
0%
637
91af
wer
ken
ster
num
A75
%m
anub
ium
ont
bree
kt; l
icht
e sc
hade
; seg
men
ten
corp
us st
erna
le: 1
-2 o
nver
groe
id, 2
-3
verg
roei
end,
3-4
ver
groe
id64
179
rond
om 1
6 m
eter
cost
aL
75%
1ste
rib
, gez
ien
de a
fmet
inge
n ri
b va
n ee
n on
geve
er é
énja
rige
642
79ro
ndom
16
met
erco
sta
prox
imaa
lR
PV
<25
%11
of 1
2 (n
iet v
an e
en b
aby)
643
79ro
ndom
16
met
erco
sta
prox
imaa
lR
PVG
<25
%7
of 8
of 9
(nie
t van
een
bab
y)
644
79ro
ndom
16
met
erin
dete
rmin
abel
<25
%m
ogel
ijk fr
agm
ent s
capu
la o
f os c
oxae
189
645
79ro
ndom
16
met
erm
andi
bula
R25
%X
Fho
ort b
ij fr
agm
ent m
andi
bula
V72
; cor
pus e
n ra
mus
; bra
ndsp
oren
; PM
1 (s
lijta
ge 2
), PM
2 (s
lijta
ge 2
+),
M1
ante
mor
tem
ver
lore
n al
veol
e di
cht,
M2
(slij
tage
3),
M3
(slij
tage
3-)
; lic
ht c
alcu
lus;
25-3
5 ja
ar, t
erug
trek
kend
kaa
kbot
, mog
elijk
e on
tste
king
rand
alv
eole
n PM
1-PM
264
679
rond
om 1
6 m
eter
met
atar
sus
com
plee
tL
PVD
V
100%
647
79ro
ndom
16
met
erve
rteb
ra c
ervi
calis
AV
50%
3 of
4 o
f 5 o
f 6
651
93aa
nleg
pui
nlaa
g zu
id-
wes
thoe
kco
sta
diaf
yse
<25
%lij
kt sp
rake
van
een
goe
d ge
heel
de fr
actu
ur (p
atho
logi
e?)
652
93ui
t pui
nlaa
gfib
ula
diaf
yse
R75
%be
ide
epify
sen
afge
brok
en
653
93ui
t pui
nlaa
gve
rteb
ra th
orac
ica
A75
%8
of 9
of 1
0
701
79aa
nleg
vla
km
etat
arsu
sL
V10
0%nr
. 4?,
epify
sen
rece
nt z
waa
r bes
chad
igd
702
79aa
nleg
vla
km
etat
arsu
s 2L
V10
0%du
n, li
chte
rece
nte
besc
hadi
gd, m
axim
ale
leng
te =
71
703
79no
ordh
elft
aanl
egos
tem
pora
leL
75%
Xbr
ands
pore
n
704
79aa
nleg
vla
kph
alan
x pr
oxim
alis
LV
100%
hand
, 2 o
f 3 o
f 4
721
79aa
nleg
vla
kco
sta
diaf
yse
L50
%ri
b ki
nd
722
79aa
nleg
vla
kco
sta
com
plee
tL
PV
100%
9 of
10,
ver
moe
delij
k jo
ng v
olw
asse
n
723
79aa
nleg
vla
kco
sta
12di
staa
lL
75%
prox
imaa
l dee
l afg
ebro
ken
724
79aa
nleg
vla
kep
ifyse
<25
%
725
79aa
nleg
vla
kep
ifyse
<25
%
726
79aa
nleg
vla
khu
mer
usdi
afys
eR
PVD
V
75%
beid
e ui
tein
den
ontb
reke
n
728
79aa
nleg
vla
kin
dete
rmin
abel
<25
%
729
79aa
nleg
vla
km
andi
bula
(+de
ntes
)50
%X
Fbe
hoor
t bij
frag
men
t man
dibu
la V
64; b
rand
spor
en; m
entu
m m
et a
lle v
ier s
nijta
nden
, sli
jtage
bei
de I1
= 5
, bei
de I2
= 4
; lic
ht ta
ndst
een;
teru
gtre
kken
d ka
akbo
t
7210
79aa
nleg
vla
km
etat
arsu
s 3co
mpl
eet
RPV
DV
10
0%
7215
79aa
nleg
vla
ksc
apul
aR
V75
%
7216
79aa
nleg
vla
kul
naco
mpl
eet
RPV
DV
10
0%m
axim
ale
leng
te 2
43 m
m
851
79af
wer
ken
vert
ebra
cer
vica
lis75
%4
of 5
of 6
; vri
jwel
com
plee
t, sc
hade
aan
pro
cess
us
941
79aa
nleg
vla
k zu
idw
est-
hoek
fem
urdi
staa
lL
PVD
V
75%
prox
imaa
l afg
ebro
ken
942
79aa
nleg
vla
k zu
idw
est-
hoek
hum
erus
com
plee
tL
PVD
V
100%
max
imal
e le
ngte
314
mm
943
79aa
nleg
vla
k zu
idw
est-
hoek
tibia
com
plee
tL
PVD
V
75%
epify
sen
post
depo
sitio
neel
bes
chad
igd
191
Ges
lach
tsbe
palin
g lo
sse
sche
dels
uit d
e bi
nnen
ruim
te v
an d
e G
asth
uisk
erk
Vond
stnu
mm
erV
57V
60V
61V
69V
79V
95Kenmerk
WX
W*X
XW*X
XW*X
XW*X
XW*X
XW*X
Gla
bella
3-1
-3-2
-6+
1+
30
00
00
0A
rcus
supe
rcili
aris
2-2
-4-2
-4+
1+
2-1
-2-1
-20
0Tu
bera
fron
tale
en
pari
etal
e2
00
-1-2
00
00
+1
+2
00
Incl
inat
io fr
onta
le1
-1-1
-1-1
+1
+1
-1-1
+1
+1
+1
+1
Proc
essu
s mas
toid
eus
3-1
-3-1
-3+
2+
6-1
-3+
1+
3+
1+
3R
elië
f pla
num
nuc
hale
30
0-1
-3+
1+
3-1
-30
0-1
-3Pr
otub
eran
tia o
ccip
italis
ext
erna
2-1
-2-2
-40
0-1
-20
0-1
-2Pr
oces
sus z
ygom
atic
us (o
s tem
p.)
3+
1+
3-2
-6+
1+
30
00
0-1
-3O
s Zyg
omat
icum
2+
1+
2-1
-2+
1+
2-1
-20
0-1
-2C
rist
a su
pram
asto
idea
2-2
-4-2
-40
0-1
-2+
1+
2-1
-2M
argo
form
a or
bita
1-2
-2-2
-2+
1+
1-2
-2+
1+
1-2
-2∑
cran
ium
24-1
4-3
7+
21-1
7+
7-1
0
∑(W
* X
) / ∑
W-0
,58
-1,5
4+
0,88
-0,7
1+
0,29
-0,4
2
Man
dibu
la (r
obuu
sthe
id)
3+
1+
3
Men
tum
20
0A
ngul
us m
andi
bula
e2
-1-2
Mar
go m
andi
bula
e1
+1
+1
∑ m
andi
bula
8+
2∑
(W *
X) /
∑W
+0,
25
∑ cr
aniu
m +
man
dibu
la32
-12
∑(W
* X
) / ∑
W-0
,38
W =
gew
icht
, X =
scor
e, W
*X =
gew
icht
* sc
ore,
∑ =
som
.
Bijlage 5: geslachtsbepaling schedels
193
Spoor
Put
Vlak
Interpre-tatie
Vulling
Textuur
Mediaan
Bijmen-ging
Kleur
Bijkleur
Schelp
PlantIjzer/Mangaan
Houtskool
Hutteleem
Fosfaat
Baksteen
Mortel
Tufsteen
Leisteen
Opmer-kingen
21
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
LBR
BR-
--
00
01
10
0-
31
1kui
l0Z
S1M
FH
1D
BR-
--
-0
00
11
00-
41
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
LBR
BR-
--
00
01
10
0-
51
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
GR
BR-
--
-0
00
12
00-
61
1kui
l0Z
S1M
F-
LBR
--
--
00
00
00
0-
71
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
LBR
DBR
--
-0
00
00
00-
81
1kui
l0Z
S1M
FH
1D
BR-
--
-0
00
00
00-
91
1kui
l0Z
S1M
FH
1BR
--
--
00
02
10
0-
111
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
FH
1G
RBR
--
--
00
01
10
0-
121
1ver
stor
ing
rece
nt0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
131
1ver
stor
ing
rece
nt0Z
S1M
FH
1D
BR-
--
-0
00
11
00-
141
1kui
l0Z
S1M
F-
LBR
DBR
--
-0
00
00
00-
151
1kui
l0Z
S1M
FH
1D
BRG
R-
--
20
00
10
0-
161
1muu
ruitb
raak
0ZS1
MF
H1
WI
LBR
--
-0
00
33
00-
171
1Ver
valle
n0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
181
1kui
l0Z
S1M
FH
1D
BR-
--
-0
00
01
00-
211
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
LBR
GR
--
-0
00
11
00-
221
1kui
l0Z
S1M
F-
GR
BR-
--
-2
00
11
00-
231
1kui
l0Z
S1M
F-
zwar
t-
--
-1
00
11
00-
241
1kui
l0Z
S1M
F-
DBR
GR
--
-1
00
11
00-
251
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
GR
BR-
--
-1
00
11
00-
261
1kui
l0Z
S1M
F-
DBR
GR
--
-1
00
11
00-
271
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
DBR
GR
--
-1
00
11
00-
291
1kui
l0Z
S1M
F-
LBR
--
--
10
00
10
0-
301
1inh
umat
iegr
af0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
341
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
FLB
2LB
R-
--
-1
00
11
00-
351
1kui
l0Z
S1M
F-
DG
R-
--
-1
00
01
00-
361
1kui
l0Z
S1M
F-
GR
BR-
--
-1
00
11
00-
371
1muu
rins
teek
0ZS1
MF
-LB
R-
--
-0
00
11
00-
381
1kui
l0Z
S1M
F-
DBR
LBR
--
-1
00
11
00-
391
1kui
l0Z
S1M
F-
DBR
GR
--
-1
00
21
00-
401
1kui
l0Z
S1M
F-
BRG
R-
--
-1
00
11
00-
Bijlage 6: sporenlijst
194
431
1pom
p0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
502
1kui
l0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
512
1kui
l0Z
S2M
F-
DG
RZW
--
-1
00
10
00-
522
1kui
l0Z
S1M
F-
BR-
--
-0
00
03
00V
EEL
BOT
532
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S2M
F-
DG
R-
--
-0
00
03
00-
542
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
WI
LGR
--
-0
00
00
00-
552
1kui
l0Z
S1M
F-
ROW
I-
--
00
03
30
0-
562
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S2M
F-
GR
--
--
10
00
10
0VEE
L BO
T
572
1kui
l0Z
S2M
Flb
1D
GR
LBR
--
-0
00
00
00-
582
1kui
l0Z
S1M
F-
BR-
--
-0
00
00
00-
592
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S2M
F-
BRG
R-
--
-1
00
01
00-
602
1inh
umat
iegr
af0Z
S2M
Flb
1BR
GR
--
--
10
00
10
0-
612
1inh
umat
iegr
af0Z
S2M
F-
DBR
GR
--
-1
00
01
00-
622
1inh
umat
iegr
af0Z
S2M
F-
LBR
--
-FM
10
00
00
00-
632
1muu
rins
teek
0ZS1
MF
-BR
--
--
00
00
10
0-
642
1muu
rins
teek
0ZS1
MF
-BR
--
--
00
00
00
0-
652
1ver
stor
ing
rece
nt0Z
S1M
F-
GR
--
--
00
00
00
0-
662
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S2M
F-
BRG
R-
--
-1
00
01
00-
672
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S2M
F-
LBR
--
-FE
10
00
01
00-
682
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S2M
F-
DBR
GR
--
-1
00
02
00-
692
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S2M
F-
DBR
GR
--
-0
00
03
00-
722
1onb
epaa
ld0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
732
1onb
epaa
ld0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
762
1kui
l0Z
s2M
F-
br-
--
-1
00
01
00-
771
1oph
ogin
gsla
ag0z
s1M
Flb
2lb
rbr
--
-0
00
00
00-
782
1onb
epaa
ld0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
793
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
BR-
--
-0
00
11
00-
803
1sch
edel
0XX
XX
--
--
--
00
00
00
0-
813
1sch
edel
0XX
XX
--
--
--
00
00
00
0-
823
1sch
edel
0XX
XX
--
--
--
00
00
00
0-
833
1sch
edel
0XX
XX
--
--
--
00
00
00
0-
883
1ver
stor
ing
rece
nt0X
XX
X-
--
--
-0
00
00
00-
893
1kui
l0Z
S1M
F-
BR-
--
-0
00
11
00-
903
1ver
stor
ing
rece
nt0Z
S1M
F-
LGR
--
--
00
00
00
0-
913
1oph
ogin
gsla
ag0Z
S1M
F-
BR-
--
-0
00
22
00-
923
2vlo
er0Z
S4M
F-
GR
--
--
20
00
00
0-
933
1bou
wvo
or, r
ecen
t0Z
S1M
F-
GR
BR-
--
-0
00
11
00-
1999
10s
tort
0XX
XX
--
--
--
00
00
00
0-
195
[VONDST]
[PUT]
[VLAK]
[SPOOR]
[SPOOROMS]
[MATSOORT]
[HOOFD-GROEP]
[HERKOMST]
[FUNCTIE]
[Type]
[VORMFUNC]
[BAKSELBYZ]
[WAND]
[RAND]
[BODEM]
[OV]
[TOTAAL]
0--
--
--
--
--
-0
00
00
03
1--
--
--
--
-0
00
00
11
119
99st
ort
met
aal
MPB
onbe
kend
slab
--
frag
men
t van
een
op
gevo
uwen
lood
slab
00
01
1
11
119
99st
ort
kera
mie
kPI
JPon
beke
ndpi
jp (k
leip
ijp)
--
stee
l0
00
11
11
119
99st
ort
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
met
lood
glaz
uur
02
00
2
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
met
aal
MFE
onbe
kend
spijk
er-
--
00
03
3
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
met
aal
MPB
onbe
kend
knoo
p-
-D
iam
eter
:12
mm
.0
00
11
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
met
aal
MC
Uon
beke
ndpl
aat
--
wig
vorm
ig p
laat
je0
00
11
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
kera
mie
kM
AJO
LIC
Aon
beke
ndbo
rd-
--
10
00
1
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
grap
e-
-po
ot0
00
11
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
oor
00
01
1
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
kera
mie
kRO
OD
Ned
erri
jnbo
rd-
-m
et sl
ibve
rsie
ring
10
00
1
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
kera
mie
kPO
RSE
LEI
chin
ees
bord
--
-0
01
01
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
kera
mie
kPI
JPon
beke
ndke
tel
--
-0
00
11
21
125
detc
bui
tens
-m
uur
kera
mie
kPI
JPon
beke
ndpi
jp (k
leip
ijp)
--
stee
l0
00
55
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rm
etaa
lM
PBon
beke
ndlo
odje
-bo
l sch
ijfje
; 12
mm
-0
00
11
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rm
etaa
lM
PBon
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
-br
ok0
00
11
Bijlage 7: vondstdeterminatielijst
196
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rm
etaa
lM
PBon
beke
ndst
olse
l-
--
00
01
1
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rm
etaa
lM
CU
Utr
echt
mun
tD
UIT
-16
870
00
11
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rm
etaa
lM
CU
Nur
enbe
rgm
unt
REK
ENP
-Lo
dew
ijk X
IV B
egin
18
de e
euw.
00
01
1
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rm
etaa
lM
CU
onbe
kend
besla
g-
-
besla
gstu
kje
in d
e vo
rm v
an e
en la
ng-
wer
pig
hart
.0
00
11
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rke
ram
iek
PIJP
onbe
kend
pijp
(kle
ipijp
)-
-st
eel
00
05
5
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rke
ram
iek
POR
SELE
Ich
inee
sbo
rd-
--
01
00
1
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rke
ram
iek
ROO
Don
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
--
01
00
1
31
1-de
tc b
inne
ns-
muu
rke
ram
iek
ROO
Don
beke
ndTE
ST-
--
01
00
1
41
1-aa
nvgl
asG
LAS
onbe
kend
vens
ter
--
-0
00
11
41
1-aa
nvke
ram
iek
GR
Son
beke
ndko
m-
--
01
00
1
41
1-aa
nvke
ram
iek
HA
FNER
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-4
00
04
41
1-aa
nvke
ram
iek
ROO
Don
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
--
41
00
5
41
1-aa
nvke
ram
iek
STG
LSt
adlo
hnni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
-
mog
elijk
Sta
dtlo
hn.
Ros
sig b
akse
lmet
br
uine
gla
zuur
laag
.1
00
01
51-
-aa
nvke
ram
iek
STG
Lra
eren
kan
--
-1
01
02
51-
-aa
nvst
een
SLE
onbe
kend
brok
--
-0
00
11
51-
-aa
nvst
een
SXX
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-0
00
11
61
1-aa
nvke
ram
iek
PIJP
onbe
kend
pijp
(kle
ipijp
)-
-st
eel
00
01
1
61
1-aa
nvke
ram
iek
GR
Son
beke
nd
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
61
1-aa
nvke
ram
iek
STG
Lra
eren
kan
--
deco
ratie
in re
lief
11
00
2
71
1-aa
nvm
etaa
lM
CU
onbe
kend
besla
g-
-
rech
thoe
kig
plaa
tje
met
een
rond
e zi
jde
met
op
dect
erka
nt
een
pinn
etje
.0
00
11
197
81
1-aa
nv in
st.
Ker
kmuu
rke
ram
iek
ROO
Don
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
--
10
00
1
81
1-aa
nv in
st.
Ker
kmuu
rke
ram
iek
WIT
obek
end
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
00
01
81
1-aa
nv in
st.
Ker
kmuu
rke
ram
iek
FAIE
NC
Eon
beke
ndbo
rd-
--
01
00
1
91
1-aa
nvke
ram
iek
GR
Son
beke
nd
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
met
aan
koek
sel
10
00
1
91
1-aa
nvke
ram
iek
PIJP
Gou
dake
tel
--
Hie
lmer
k: 4
6 ge
-kr
oond
(173
1-18
97)
00
01
1
91
1-aa
nvke
ram
iek
ROO
DO
chtr
upbo
rd-
-m
et sl
ibve
rsie
ring
00
11
0
91
1-aa
nvke
ram
iek
FAIE
NC
Eon
beke
ndte
gel
--
hoek
frag
men
t met
sp
in a
ls ho
ekor
na-
men
t. di
kte:
6 m
m.
00
01
1
91
1-aa
nvke
ram
iek
ROO
Dm
et sl
ibve
r-sie
ring
bord
--
-0
01
01
91
1-aa
nvke
ram
iek
ROO
Don
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
--
20
00
2
91
1-aa
nvke
ram
iek
IND
USW
ITon
beke
nd
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
91
1-aa
nvke
ram
iek
STG
LW
este
rwal
dfle
s-
min
eraa
lwat
erkr
uik
-1
00
01
101
1-aa
nvm
etaa
lM
CU
onbe
kend
nage
l-
-
Lich
t bol
lesie
rnag
el
Dia
met
er: 2
2 m
m.
met
rond
e ha
p er
uit
00
01
1
111
1-aa
nvke
ram
iek
ROO
Don
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
--
10
00
1
111
1-aa
nvke
ram
iek
WIT
obek
end
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
00
01
111
1-aa
nvke
ram
iek
PIJP
onbe
kend
pijp
(kle
ipijp
)-
-st
eel
00
01
1
111
1-aa
nvke
ram
iek
PIJP
Gou
dake
tel
--
Hie
lmer
k: v
os o
p zi
jn
gat (
1674
-186
6)0
00
11
198
111
1-aa
nvke
ram
iek
ROO
Dm
et sl
ibve
r-sie
ring
bord
--
-1
00
01
121
1-D
TCm
etaa
lM
AGon
beke
ndm
unt
GRO
OT
-
waa
rsch
ijnlij
k gr
oot
van
graa
fsch
ap H
ol-
land
: Alb
rech
t van
Be
iere
n 14
01-1
405
Gro
lle 1
8.6.
2.0
00
11
131-
-aa
nvke
ram
iek
ROO
DO
chtr
upbo
rd-
-m
et sl
ibve
rsie
ring
10
00
1
131-
-aa
nvke
ram
iek
GR
Son
beke
ndko
m-
--
10
10
2
141-
-aa
nvke
ram
iek
ROO
Dm
et sl
ibve
r-sie
ring
bord
--
-0
10
01
151
1-aa
nvke
ram
iek
STG
Sieg
burg
kan
--
-2
00
02
151
1-aa
nvke
ram
iek
ROO
Dm
et sl
ibve
r-sie
ring
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
00
01
161
1-aa
nvst
een
SLE
onbe
kend
brok
--
-0
00
11
161
1-aa
nvke
ram
iek
IND
USW
ITon
beke
nd
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
161
1-aa
nvgl
asG
LAS
onbe
kend
vens
ter
--
-0
00
11
171
15a
anv
stee
nSL
Eon
beke
ndbr
ok-
--
00
01
1
171
15a
anv
met
aal
MC
Uon
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
-pl
aatje
00
01
1
171
15a
anv
kera
mie
kFA
IEN
CE
onbe
kend
zalfp
otf-z
al-1
--
01
00
1
171
15a
anv
kera
mie
kFA
IEN
CE
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
Blau
we
deco
ratie
01
00
1
171
15a
anv
kera
mie
kIN
DU
SWIT
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-5
01
06
171
15a
anv
kera
mie
kRO
OD
met
slib
ver-
sieri
ngbo
rd-
--
01
00
0
171
15a
anv
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-0
01
01
181
111
aanv
met
aal
MPB
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
-br
ok-
00
01
1
191
121
aanv
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-2
00
02
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-9
10
010
199
201
130
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
vetv
ange
r-
--
01
00
1
201
130
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-2
10
03
201
130
afw
erk
kera
mie
kST
GSi
egbu
rgka
n-
--
10
00
1
201
130
afw
erk
kera
mie
kIN
DU
SWIT
onbe
kend
tege
l-
-D
ikte
: 8 m
m.
00
01
1
201
130
afw
erk
kera
mie
kFA
IEN
CE
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-0
01
01
201
130
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
bloe
mpo
t-
--
00
10
1
201
130
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
met
slib
ver-
sieri
ngbo
rd-
--
10
00
1
201
130
afw
erk
met
aal
MFE
onbe
kend
spijk
er-
--
00
017
17
201
130
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
dakp
an-
--
00
03
3
201
130
afw
erk
kera
mie
kST
GSi
egbu
rgka
n-
--
10
00
1
201
130
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-3
00
03
201
130
afw
erk
kera
mie
kH
AFN
ERon
beke
nd
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
201
130
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
leks
chaa
l-
--
10
00
1
201
130
afw
erk
kera
mie
kST
GL
Lang
erw
ehe
kan
--
met
ijze
reng
obe
op
de b
uite
nkan
t.1
00
01
201
130
afw
erk
stee
nSL
Eon
beke
ndbr
ok-
--
00
02
2
201
130
vond
sten
bij
begr
avin
gke
ram
iek
PIJP
onbe
kend
pijp
(kle
ipijp
)-
-st
eel
00
07
7
201
130
vond
sten
bij
begr
avin
gm
etaa
lM
FEon
beke
ndsp
ijker
--
-0
00
66
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kM
AJO
LIC
Aon
beke
ndbo
rd-
-
Kan
ook
een
kom
zi
jn. M
et b
lauw
e de
cora
tie0
10
01
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kFA
IEN
CE
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kFA
IEN
CE
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
blau
we
deco
ratie
10
10
2
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kST
GL
Stad
lohn
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-0
01
01
200
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kRO
OD
Ned
erri
jnbo
rd-
-m
et sl
ibve
rsie
ring
20
00
2
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kW
ITob
eken
dni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
--
10
00
1
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kST
GL
Lang
erw
ehe
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
met
ijze
reng
obe
10
00
1
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
bloe
mpo
t-
--
20
00
2
201-
-vo
ndst
en b
ij be
grav
ing
glas
GLA
Son
beke
ndve
nste
r-
--
00
01
1
211
1-V
rijle
ggen
sc
houw
plaa
tke
ram
iek
FAIE
NC
Eon
beke
ndte
gel
--
Don
kerp
aars
e ve
lam
de d
ecor
atie
. D
ikte
: 6 m
m.
00
01
1
211
1-V
rijle
ggen
sc
houw
plaa
tke
ram
iek
GR
Son
beke
ndko
m-
--
01
00
1
211
1-V
rijle
ggen
sc
houw
plaa
tst
een
SLE
onbe
kend
brok
--
-0
00
11
502-
50kn
ekel
kuil
glas
GLA
Son
beke
ndve
nste
r-
--
00
01
1
502-
50kn
ekel
kuil
met
aal
MFE
onbe
kend
kete
l-
-Fr
agm
ent v
an e
en
giet
ijzer
en k
etel
01
00
1
502-
50kn
ekel
kuil
met
aal
MFE
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
ring
vorm
ig o
bjec
t. D
iam
eter
: 3 c
m.
00
01
1
502-
50kn
ekel
kuil
met
aal
SIN
TEL
XX
Xsla
k-
--
00
02
2
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kPI
JPon
beke
ndpi
jp (k
leip
ijp)
TREC
HTE
R-
-0
00
22
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kPI
JPon
beke
ndpi
jp (k
leip
ijp)
--
stee
l0
00
22
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kAW
Hon
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
-ijz
ertij
d of
bro
nstij
d.1
00
01
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kFA
IEN
CE
onbe
kend
bord
--
-0
01
01
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kST
GL
Lang
erw
ehe
koge
l-
-of
kni
kker
of s
top
00
01
1
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kRO
OD
Ned
erri
jnbo
rd-
-m
et sl
ibve
rsie
ring
20
00
2
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-5
10
06
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kBS
TGSi
egbu
rg
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
502-
50kn
ekel
kuil
kera
mie
kST
GL
Stad
lohn
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-2
00
02
201
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
stee
nSL
Eon
beke
ndbr
ok-
--
00
01
1
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
bouw
mat
e-ri
aal
-ba
kste
en-
00
02
2
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
kera
mie
kK
GP
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
00
01
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
kera
mie
kST
GSi
egbu
rgka
n-
--
10
00
1
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
kera
mie
kPS
TGon
beke
ndka
n-
--
10
00
1
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
glas
GLA
Son
beke
ndve
nste
r-
--
00
01
1
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
kera
mie
kBS
TGon
beke
nd
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
512
159
gron
d ro
ndom
gr
aven
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-0
10
01
522-
60gr
afku
ilm
etaa
lM
CU
Hol
land
mun
tD
UIT
bol g
esla
gen
1702
00
01
1
522-
60gr
afku
ilm
etaa
lM
AGZw
olle
mun
tST
UIV
ER_2
-16
72-1
679
00
01
12
522
160
graf
kuil
kera
mie
kST
GSi
egbu
rgka
n-
--
20
00
2
522
160
graf
kuil
kera
mie
kK
GP
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
00
01
522
160
graf
kuil
kera
mie
kST
GL
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-0
01
01
522
160
graf
kuil
glas
GLA
Son
beke
ndve
nste
r-
--
00
07
7
522
160
graf
kuil
met
aal
MFE
onbe
kend
spijk
er-
--
00
02
2
522
160
-m
etaa
lM
FEon
beke
ndsp
ijker
--
-0
00
33
522
160
-ke
ram
iek
GR
Son
beke
nd
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-2
00
02
522
160
-ke
ram
iek
PIN
GSD
RF
niet
nad
er
gede
finie
erd
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
00
01
522
160
-gl
asG
LAS
onbe
kend
vens
ter
--
-0
00
11
532
161
graf
kuil
met
aal
MFE
onbe
kend
spijk
er-
--
00
013
13
532
161
graf
kuil
met
aal
SIN
TEL
XX
Xsla
k-
--
00
01
1
532
161
graf
kuil
met
aal
MFE
onbe
kend
stri
p-
-L-
vorm
ig p
laat
je m
et
nage
l0
00
11
202
532
161
graf
kuil
kera
mie
kH
UTT
ELM
onbe
kend
bouw
mat
e-ri
aal
--
-0
00
44
532
161
graf
kuil
kera
mie
kG
RS
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-2
00
02
532
161
graf
kuil
kera
mie
kPS
TGon
beke
ndni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
--
20
00
2
532
161
graf
kuil
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-2
00
02
532
161
graf
kuil
kera
mie
kBS
TGSi
egbu
rgka
n-
-op
de
buite
nkan
t zit
een
licht
brui
ne g
lans
10
00
1
532
161
graf
kuil
kera
mie
kST
GSi
egbu
rgka
n-
--
30
00
3
532
161
graf
kuil
kera
mie
kST
GL
Wes
terw
ald
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
00
01
532
161
graf
kuil
met
aal
MFE
onbe
kend
spijk
er-
--
00
02
2
532
161
graf
kuil
kera
mie
kPI
JPon
beke
ndpi
jp (k
leip
ijp)
--
stee
l0
00
11
533
179
-ke
ram
iek
ROO
DN
eder
rijn
bord
-sli
bver
sieri
ng-
10
00
1
533
179
-ke
ram
iek
BSTG
Sieg
burg
kan
--
-0
10
01
542
166
kuil
kera
mie
kFA
IEN
CE
onbe
kend
niet
nad
er
gede
term
i-ne
erd
--
-1
00
01
542
166
kuil
kera
mie
kG
RS
onbe
kend
kom
--
-0
01
01
542
166
kuil
kera
mie
kST
GL
Lang
erw
ehe
kan
--
met
ijze
reng
obe
10
00
1
552
156
afw
erk
kera
mie
kST
GL
raer
enka
n-
--
10
00
1
552
156
afw
erk
glas
GLA
Son
beke
ndve
nste
r-
--
00
02
2
552
156
afw
erk
orga
nisc
hO
PHon
beke
ndho
utsk
ool
--
-0
00
11
552
156
afw
erk
met
aal
MFE
onbe
kend
spijk
er-
--
00
02
2
552
156
afw
erk
kera
mie
kRO
OD
onbe
kend
dakp
an-
--
00
01
1
562-
51la
ag in
pro
fiel
kera
mie
kPI
JPon
beke
ndpi
jp (k
leip
ijp)
--
stee
l met
rade
ring
00
01
1
583
179
-ke
ram
iek
PIJP
-pi
jp (k
leip
ijp)
-st
elen
-0
00
44
583
179
-ke
ram
iek
ROO
D-
--
--
41
00
5
583
179
-m
etaa
lM
FE-
heng
sel
-he
ngse
l doo
dski
st-
00
01
1
623
179
-ke
ram
iek
WIT
--
-ve
rdik
te ra
ndge
el g
lazu
ur m
an-
gaan
spik
kels
01
00
1
623
179
-ke
ram
iek
ROO
D-
--
-1
x zo
nder
gla
zuur
11
00
2
623
179
-ke
ram
iek
ROO
DN
eder
rijn
bord
--
slibv
esri
erd
00
10
1
623
179
-ke
ram
iek
STG
LW
este
rwal
d-
-pi
spot
? lee
uwap
pliq
ue-
10
00
1
203
623
179
-ke
ram
iek
PIJP
--
-du
nne
stee
l-
00
01
1
633
191
-st
een
STR
A-
--
trac
hiet
brok
je-
00
01
1
633
191
-ke
ram
iek
PIJP
--
-tr
echt
ervo
rm X
VIId
-0
00
33
633
191
-ke
ram
iek
ROO
D-
--
--
40
10
5
633
191
-ke
ram
iek
STG
LW
este
rwal
dka
n-
--
10
00
1
633
191
-ke
ram
iek
BSTG
brÃ
¼hl
kan
-bo
lle k
an m
et li
ntoo
ron
gegl
azuu
rd0
10
01
643
179
-m
etaa
lM
PB-
--
kubu
sje 1
4 x
14 x
14
mm
-0
00
11
643
179
-ke
ram
iek
GR
S-
kom
--
-1
11
03
643
179
-ke
ram
iek
ROO
D-
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-1
11
03
643
179
-ke
ram
iek
STG
LW
este
rwal
dka
n-
--
01
00
1
643
179
-ke
ram
iek
PIJP
onbe
kend
--
dunn
e st
eel X
VIII
-0
00
11
643
179
-ke
ram
iek
IND
USW
ITon
beke
ndko
p-
-flo
raal
dru
kdec
or0
10
01
653
193
puin
laag
met
aal
MPB
onbe
kend
koge
l-
mus
ket-
en
pist
oolk
ogel
(r
ond
met
gie
tnad
en)
-0
00
22
653
193
-ke
ram
iek
STG
LSt
adlo
hnpo
t-
ving
erin
druk
kenl
ijst,
mid
den
XV
III-
01
00
1
653
193
-ke
ram
iek
PIJP
--
-bi
coni
sch
-0
00
33
653
193
-ke
ram
iek
ROO
D-
--
deks
elge
ul-
01
00
1
653
193
-st
een
SLE
-da
klei
--
-0
00
11
673
191
-ke
ram
iek
GR
S-
--
--
10
00
1
683
184
alta
ar””
kera
mie
kBA
KST
N-
--
27 x
12,5
x6,
5 cm
-0
00
11
683
184
vrijl
egge
n al
taar
met
aal
MPB
onbe
kend
koge
l-
mus
ketk
ogel
-0
00
11
683
179
-m
etaa
lM
FE-
muu
rank
er-
--
00
01
1
713
179
-m
etaa
lM
FE-
niet
nad
er
gede
finie
erd
--
-0
00
11
713
171
-ke
ram
iek
PSTG
Rijn
land
ska
n-
-ijz
eren
gobe
10
00
1
713
179
-ke
ram
iek
ROO
D-
--
--
20
00
2
713
179
-ke
ram
iek
PIJP
--
-di
kke
stee
l-
00
01
1
723
1-aa
nleg
vla
k zu
idoo
stke
ram
iek
PIJP
onbe
kend
pijp
(kle
ipijp
)-
bico
nisc
h, a
lleen
XV
II-pi
jpen
, 1 x
pun
tens
ter;
3
kete
ls-
00
013
13
723
1-aa
nleg
vla
k zu
idoo
stke
ram
iek
ROO
DN
eder
rijn
bord
--
-0
03
03
723
1-aa
nleg
vla
k zu
idoo
stke
ram
iek
ROO
Don
beke
nd-
--
-4
00
04
204
723
1-aa
nleg
vla
k zu
idoo
stgl
asV
ENST
ER-
--
-lic
htgr
oen
00
02
2
733
179
-m
etaa
lM
AGH
ALL
mun
tH
ELLE
Rha
ndhe
ller,
XIV
-XV
-0
00
11
733
179
-m
etaa
lM
CU
Bate
nbur
gm
unt
DU
IT16
18-1
624
-0
00
11
733
179
-m
etaa
lM
CU
Ove
rijss
elm
unt
DU
IT16
19-3
5-
00
01
1
743
1-79
met
aal
MAG
Berg
hm
unt
GRO
OT
1/16
e ni
je g
root
‘s-
Hee
renb
erg
Fred
erik
III-
00
01
1
763
179
-m
etaa
lM
PB-
--
plat
rond
stuk
je-
00
01
1
763
179
-m
etaa
lM
XX
--
-pl
at ro
nd d
ubbe
lgev
ou-
wen
stuk
-0
00
11
763
179
-m
etaa
lM
PB-
knoo
p-
ring
oog,
pun
tigem
ge
groe
fde
kop
-0
00
11
763
179
-m
etaa
lM
CU
-kn
oop
-st
aafo
og,c
ompl
exe
deco
ratie
-0
00
11
763
179
-m
etaa
lM
CU
-kn
op-
8-ka
ntig
e kn
op-
00
01
1
763
179
-m
etaa
lM
CU
Ove
rijss
elm
unt
DU
ITO
veri
jssel
176
8-
00
01
1
773
179
-m
etaa
lM
CU
Kle
efm
unt
HEL
LER
_316
09-1
611
-0
00
11
783
179
-m
etaa
lM
AGH
AM
BUR
Gm
unt
BRA
EMSE
holp
enni
ng X
IIIB-
XIV
A-
00
01
1
803
179
-m
etaa
lM
CU
-kn
oop
-bo
lle k
noop
rin
goog
, on
vert
sierd
26
mm
-0
00
11
813
179
-m
etaa
lM
AGZw
olle
mun
tG
ROO
T_0,
25ja
n va
n ar
kel?
1342
-13
64, v
d C
hijs
X-1
1-13
-0
00
11
823
179
-m
etaa
lM
PB-
stol
sel
--
-0
00
11
823
179
-m
etaa
lM
CU
-ni
et n
ader
ge
defin
ieer
d-
prie
gel
-0
00
11
833
179
-m
etaa
lM
CU
Ove
rijss
elm
unt
DU
IT17
67-
00
01
1
833
179
-m
etaa
lM
CU
-kn
oop
-ve
rsie
rde
ring
oog-
knoo
pjes
-0
00
22
843
179
-m
etaa
lM
CU
-be
slag
-vi
erka
nt m
et sp
ijker
gat
-0
00
11
853
1
79
aanl
eg v
lak
noor
doos
tke
ram
iek
PIJP
onbe
kend
pijp
(kle
ipijp
)-
bico
nisc
h en
trec
hter
-vo
rm-
00
017
17
853
179
aanl
eg v
lak
noor
dke
ram
iek
WIT
obek
end
bord
--
groe
n ga
lzuu
r, ka
m-
ster
eek
00
10
1
853
179
aanl
eg v
lak
noor
dke
ram
iek
MA
JOLI
CA
-bo
rd-
blau
we
deco
-1
00
01
853
179
aanl
eg v
lak
noor
dke
ram
iek
ROO
D-
niet
nad
er
gede
finie
erd
-o.
a. g
rape
-3
11
05
205
853
179
aanl
eg v
lak
noor
dke
ram
iek
ROO
D-
bloe
mpo
t-
--
11
00
2
853
179
aanl
eg v
lak
noor
dke
ram
iek
GR
S-
kom
--
-2
10
03
853
179
aanl
eg v
lak
noor
dgl
asV
ENST
ER-
--
-bl
ank
niet
indu
stri
eel
00
08
8
863
179
-m
etaa
lM
CU
-bl
ik-
met
rolst
empe
lver
sie-
ring
-0
00
11
873
179
-m
etaa
lM
CU
Ned
erla
ndm
unt
DU
ITon
lees
baar
, 18e
eeu
w-
00
01
1
873
179
-m
etaa
lM
CU
Hol
land
mun
tD
UIT
maa
gd in
om
hein
ing
1604
-160
5-
00
01
1
883
179
-m
etaa
lM
PB-
koge
l-
rond
e m
uske
tkog
el e
n pi
stoo
lkog
el h
affa
bri-
kaat
-0
00
22
893
179
-m
etaa
lM
CU
-bl
ik-
--
00
01
1
893
179
-m
etaa
lM
SN-
NAG
EL-
siern
agel
tje, z
esho
ekig
-0
00
11
903
179
-m
etaa
lM
CU
-na
gel
-fr
aai g
eorn
amen
teer
de
siern
agel
, 12
mm
-0
00
11
903
179
-m
etaa
lM
CU
-kn
oop
-ri
ngoo
gkno
opje
, tud
or-
roos
-0
00
11
913
179
-m
etaa
lM
CU
Frie
sland
mun
tD
UIT
1643
-48,
ws.
1645
-0
00
11
913
179
-m
etaa
lM
CU
-vi
nger
hoed
--
-0
00
11
913
179
-m
etaa
lM
CU
-ge
sp-
besla
gpla
atje
18e
eeuw
?-
00
01
1
923
179
-m
etaa
lM
CU
-ge
sp-
grot
e ge
sp, X
VII
-0
00
11
933
179
-m
etaa
lM
CU
Zwol
lem
unt
DU
IT16
39-
00
01
1
933
179
-m
etaa
lM
CU
-ge
sp-
lang
e ge
sppl
aat (
34 m
m
met
kle
ine
gesp
10m
m-
00
01
1
943
179
-ke
ram
iek
ROO
D-
--
--
30
00
3
943
179
-ke
ram
iek
PIJP
--
--
-0
00
44
943
179
-ke
ram
iek
STG
Sieg
burg
kan
--
-1
00
01
943
179
-ke
ram
iek
FAIE
NC
E-
bord
-st
andr
ing,
wit
-0
01
10
943
179
-m
etaa
lM
CU
-na
gel
-bo
lle si
erna
gel
-0
00
11
943
179
-m
etaa
lM
PB-
koge
l-
mus
ketk
ogel
-0
00
11
943
179
-m
etaa
lM
AGG
elde
rlan
dm
unt
STU
I_B
1640
-0
00
11