Evaluatieverslag archeologisch onderzoek te Gent, Veldstraat - Boeksteeg

40
1 Titel Gent, Veldstraat 48-54. Evaluatierapport archeologisch onderzoek. Auteur Robby Vervoort Opdrachtgever BELFOCA NV Projectnummer 2015-062 Plaats en datum Borgerhout, april 2015 Reeks en nummer © Robby Vervoort. Freelance Senior Archeoloog. Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook.

Transcript of Evaluatieverslag archeologisch onderzoek te Gent, Veldstraat - Boeksteeg

1

Titel

Gent, Veldstraat 48-54.

Evaluatierapport archeologisch onderzoek.

Auteur

Robby Vervoort

Opdrachtgever

BELFOCA NV

Projectnummer

2015-062

Plaats en datum

Borgerhout, april 2015

Reeks en nummer

© Robby Vervoort. Freelance Senior Archeoloog. Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden

verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of

op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook.

2

3

Inhoud

1. INLEIDING .............................................................................................................................................. 1

2. EERSTE OVERZICHT RESULTATEN ........................................................................................................... 1

2.1. WPI ............................................................................................................................................................ 1 2.1.1. Sector 0 .............................................................................................................................................. 2 2.1.2. Sector 1 .............................................................................................................................................. 3 2.1.3. Sector 2 .............................................................................................................................................. 8 2.1.4. Sector 3 .............................................................................................................................................. 9 2.1.5. Sector 4 ............................................................................................................................................ 13

2.2. WPII ......................................................................................................................................................... 14 2.2.1. Vlak 1 ............................................................................................................................................... 14 2.2.2. Vlak 2 ............................................................................................................................................... 15 2.2.3. Vlak 3 ............................................................................................................................................... 16

2.3. WPIII ........................................................................................................................................................ 17 2.4. PROFIELPUT 1 ............................................................................................................................................. 19 2.5. PROFIELPUT 2 ............................................................................................................................................. 19 2.6. PROFIELPUT 3 ............................................................................................................................................. 19

3. MONSTERNAME EN KWETSBARE VONDSTEN ...................................................................................... 19

3.1. MONSTERNAME .......................................................................................................................................... 19 3.1.1. Overzicht monsters .......................................................................................................................... 20 3.1.2. Evaluatie monsters en voorstel natuurwetenschappelijk onderzoek ................................................ 23

3.2. CONSERVATIE .............................................................................................................................................. 26 3.2.1. Metaal .............................................................................................................................................. 26 3.2.2. Glas .................................................................................................................................................. 27 3.2.3. Voorstel conservatie en/of analyse .................................................................................................. 29

4. VOORLOPIG BESLUIT ............................................................................................................................ 29

5. VERDERE TIMING ................................................................................................................................. 32

5.1. WAARDERING NATUURWETENSCHAPPEN .............................................................................................................. 32 5.2. ANALYSE NATUURWETENSCHAPPEN ..................................................................................................................... 32 5.3. CONSERVATIE .................................................................................................................................................. 33 5.4. RAPPORTAGE .................................................................................................................................................. 33

6. ONDERZOEKSVRAGEN.......................................................................................................................... 33

4

Technische fiche

Naam site Gent Veldstraat

Ligging Gent, Veldstraat 48 – 54

Hoekperceel met Boeksteeg

Topografische kaart met aanduiding onderzoeksgebied in groen1

Kadasterkaart met aanduiding onderzoeksgebied2

1 NGI © IGN 2015.

2 © Architectenbureau Van Severen, Dendermonde.

5

Onderzoek Eerste analyse en assessment van het archeologische

veldwerk.

Projectcode 2015-062

Opdrachtgever BELFOCA NV

Anthos Asset Management BV

Jachthavenweg 111

1081 KM Amsterdam

Contactpersoon opdrachtgever De heer Wim van Beukering

Uitvoerder Robby Vervoort. Freelance Senior Archeoloog. Research

& Consultancy en BAAC Vlaanderen.

Verwerking Robby Vervoort/Ben Terryn (plannen) (BAAC

Vlaanderen)

Begeleiding Stedelijke Archeologische Dienst Gent

Maarten Berkers/Geert Vermeiren

Termijn 5 werkdagen

Reden van de ingreep Gedeeltelijke sloop en verbouwing/uitbreiding We-

winkel

Bijzondere voorwaarden Opgesteld door Stedelijke Archeologische Dienst Gent

Archeologische verwachting Gelet op de positie van het perceel in de oude Gentse

‘kuip’ en de talrijke archeologische waarnemingen in de

directe omgeving, is de kans reëel dat hierbij

archeologische sporen worden aangetroffen.

Doelstelling Het doel van het evaluatierapport is een eerste inzicht

te verkrijgen in de aangetroffen resten en hun verdere

potentieel met het oog een antwoord te verkrijgen op

de gestelde onderzoeksvragen. Tevens wordt een

evaluatie van de genomen stalen en hun verdere

potentieel besproken en wordt een selectie en

presentatie van de aangetroffen ‘gevoelige’ vondsten

gegeven. Tot slot wordt de verdere timing voor het

bekomen van een goedgekeurd eindrapport besproken.

Resultaten Middeleeuwse resten daterend vanaf de 12de eeuw tot

de 20ste eeuw.

1

1. Inleiding

Naar aanleiding van de verbouwing van een handelspand gelegen te Gent, Veldstraat 48 – 54,

adviseerde de archeologische dienst van de stad Gent een voorafgaandelijk archeologisch onderzoek.

Doel van het onderzoek is om het op basis van de uitgevoerde bureaustudie verwachtte en bedreigde

bodemarchief in kaart te brengen.

Het onderzoek werd uitgevoerd door Robby Vervoort Freelance Senior Archeoloog in samenwerking

met BAAC Vlaanderen nv. Een opgravingsvergunning werd uitgeschreven op naam van Robby Vervoort

(2015-062). Digitale opmetingen en het maken van de plannen werden uitgevoerd door Ben Terryn

(BAAC). Bijkomend werd een vergunning voor bijkomend onderzoek met een metaaldetector

uitgeschreven op naam van Ann Verlaekt en Robby Vervoort (2015-062(2)). Het veldwerk nam 12

dagen (41 mandagen) in beslag (25 maart 2015 – 10 april 2015). In totaal werden drie werkputten en

drie profielputten aangelegd (zie bijlagen). Het totale volume onderzochte grond bedroeg plusminus

350 m³. Het archeologische team werd bijgestaan door een machinist met graafmachine (5 ton). Deze

was gedurende 10 dagen aanwezig.

2. Eerste overzicht resultaten

Tijdens het onderzoek kwamen resten aan het licht daterend uit de periode 12de tot 20ste eeuw. Er

werden in totaal 255 spoornummers toegekend (doorlopende nummering: muren, vloeren, lagen,

constructiehout, sporen). Hierbij bevonden zich o.a. minstens vier haarden, drie beerputten, twee met

hout beschoeide beerkuilen, drie beerkuilen, drie aspotten, verschillende kuilen, afvalkuilen en

paalkuilen, drie vloeren, verschillende muren, één kelder, drie zinkputjes …

2.1. WPI

Werkput 1 bevindt zich in het noordoosten van het onderzoeksterrein in de niet-onderkelderde zone

van de zgn. ‘binnenkoer’. In het oosten wordt de zone begrensd door het niet-gesloopte hoofdgebouw.

In het noorden grenst de put aan de Boeksteeg. In het zuidoosten wordt de put begrensd door werkput

2. In het zuidwesten en het westen bevonden zich de gesloopte kelders. Het oostelijke en noordelijke

profiel werden volledige geregistreerd. Verder werden twee bijkomende profielen aangelegd in sector

2.

Tijdens het veldwerk werd de put onderverdeeld in vijf verschillende sectoren. De onderverdeling

gebeurde op basis van de aanwezige resten enerzijds en op basis van de opgelegde veiligheidsnormen

anderzijds. Sector 0 bevindt zich in het uiterste oosten van het onderzoeksgebied en vormt een

ongeveer 2 meter brede zone van noord naar zuid gelegen langs het hoofdgebouw. In deze zone

2

werden om veiligheidsredenen geen graafwerkzaamheden uitgevoerd. Wel werd de zone opgekuist

en geregistreerd.

Sector 1 bevindt zich ten westen van sector 0 en wordt in het noordwesten begrensd door sector 4.

Ten zuidwesten bevindt zich sector 3. In sector 1 werden in totaal drie opgravingsvlakken aangelegd.

De aangetroffen resten dateren uit de periode 12de eeuw tot late 18de eeuw.

Sector 2 bevindt zich in het noordwesten van werkput 1. De sector was sterk verstoord door recentere

graafwerken maar leverde toch nog resten op daterend uit de periode 12de tot 19de eeuw.

Ten zuiden van sector 2 en sector 4 bevindt zich sector 3. In deze sector werden vier opgravingsvlakken

aangelegd. Hier dateerden de resten uit de periode tussen de 12de en de 15de eeuw. In deze sector

vonden we mogelijk aanwijzingen van de vroegste ‘stenen’ bewoning langs de Boeksteeg.

Sector 4 ten slotte zit geklemd tussen de andere drie sectoren ongeveer centraal in het noorden van

het onderzoeksgebied. De sector wordt volledig ingenomen door een diepe beerput die zeker tot het

midden van de 20ste eeuw in gebruik was.

2.1.1. Sector 0

Gezien de beperkte onderzoeksmogelijkheden en het vroege stadium van de verwerking van het

vondstenmateriaal is het voorlopig nog niet mogelijk een datering van de hier vermelde aangetroffen

resten voorop te stellen.

Beerput (S157 en S158)

Tegen het hoofdgebouw aangebouwd herkenden we enkele muurresten die gezien de

aanwezigheid van een donkerkleurige korst aan de binnenzijde ervan vermoedelijk ooit deel

uitmaakten van een beerput.

Haardvloer

In het vlak herkenden we een grote zone bestaande uit in situ verbrande aarde (S163 en S175).

Centraal bevonden zich de resten van een tegelvloer (S160). Op dezelfde plaats herkenden we

in het noordprofiel van sector 1 eveneens de resten van een mogelijke haardvloer. Onder S160

bevonden zich met andere woorden mogelijk nog verschillende oudere haardvloeren. Verder

onderzoek kan mogelijk verdere informatie opleveren omtrent de gebruiksperiode van de

haard.

3

Figuur 1: Bovenaanzicht op de haardvloer. Bemerk de grote zone rondom

gekenmerkt door verbrande aarde.

2.1.2. Sector 1

Omwille van stabiliteitsredenen moest het verdiepen van de verschillende vlakken in talud worden

uitgevoerd. Daarom werd zowel in het noorden als het oosten met een getrapte uitgraving gewerkt.

2.1.2.1. Vlak 1

Kuilen 13de eeuw

In vlak 1 herkennen we twee 13de eeuwse kuiltjes gekenmerkt door een donkere organische

vulling. De voorlopige datering is gebaseerd op de aanwezigheid van hoogversierd aardewerk

in de vulling. De vulling van beide kuiltjes werd bemonsterd (bulkstaal macroresten 10 liter M9

en M12).

4

Figuur 2: S24: Doorsnede op 13de eeuwse kuil

met organische gebruiksvulling.

Uitbraakspoor muur (S35)

S35 is een langwerpig spoor met erg puinachtige vulling. Het spoor begrenst een puinachtige

zone ten oosten en bevindt zich boven de dieper gelegen muur (S132) in vlak 2. Vermoedelijk

betreft het de resten van een uitgebroken muur parallel aan het hoofdgebouw.

Afvoergootje (S4 en S10)

In het zuidoosten van de sector troffen we de resten aan van een bakstenen afvoergootje

afgedekt met natuurstenen dekplaten (S4). Het gootje rustte op een oudere bakstenen muur.

Het gootje kwam vrij steil uit het oostelijke putwandprofiel in de werkput. Op een lager niveau

herkenden we de resten van een mogelijke vertakking of aansluiting (S10). S10 bestond uit een

reeks platte natuurstenen platen die ooit de bodem vormden van het gootje. Op basis van

aardewerk afkomstig uit het afdekkende pakket kunnen we het einde van het gootje dateren

in de (vermoedelijk late) 18de eeuw.

5

Figuur 3: Afvoergootje en bodem van mogelijke aftakking.

Muurresten (S11, S13 en S14)

Haaks op de Boeksteeg, parallel met het hoofdgebouw werden de resten van enkele oude

muren aangetroffen. Verder onderzoek moet meer informatie opleveren omtrent een

eventuele datering en betekenis.

Afvalkuil/Beerkuil (S22)

In vlak 1 tekende zich een grote min of meer rechthoekige zone af opgevuld met een gevlekte

verplaatste vulling. De kuil werd eveneens herkend in het tweede en derde opgravingsvlak en

had onderaan een erg organische vulling. Op basis van het aangetroffen materiaal kan de

gebruisfase van de kuil voorlopig op het einde van de 15de eeuw worden gedateerd.

Beschoeide beerkuil (S27, S29 en S30)

Deze voornamelijk puinrijke lagen vertegenwoordigen enerzijds een vermoedelijke aanlegfase

enerzijds (S27) en de dempingsfase (S29 en S30) van een diepe onderliggende beschoeide

6

beerkuil. Uit de dempingslagen werd aardewerk ingezameld dat voorlopig in de 15de eeuw

wordt gedateerd. De kuil werd gezien haar diepte niet volledig onderzocht. Wel werd een

gedeeltelijke coupe geplaatst op de kuil en werd een pollenstaal (M21) genomen van de

mestachtige organische jongste gebruikslagen.

Puinkuil (S26)

S26 is een vrij grote min of meer rechthoekige puinkuil rijk aan platte pannen, tegels en mortel.

Muur (S18)

Onder de fundering (S19) van het recent gesloopte bijgebouw bevonden zich de resten van

een oudere bakstenen muur. De muur vormde de grens tussen de Boeksteeg en het

onderzoeksgebied. Aan de zijde van het onderzoeksgebied bevonden zich twee steunberen.

De datering van de muur is op dit moment niet duidelijk. Of de muur aan een woning langs de

Boeksteeg kan worden toegeschreven of eerder als tuinmuur moet worden geïnterpreteerd is

nog niet duidelijk.

Figuur 4: Noordelijke muur langs de Boeksteeg.

2.1.2.2. Vlak 2

Vlak 2 bevindt zich ongeveer 50 centimeter lager dan vlak 1 op een diepte van plusminus 7 meter +

TAW. In het noorden werd een strook van ongeveer 1,20 meter parallel aan de Boeksteeg om

stabiliteitsredenen niet verder verdiept. Een groot deel van de in vlak 2 herkende sporen kunnen

worden toegeschreven aan sporen die behoren tot het hoger gelegen vlak 1.

7

Muur (S132)

S132 is een post-middeleeuwse muur opgetrokken in een zeer harde witte kalkmortel. De

muur begrensde een zone gekenmerkt door de aanwezigheid van grote puinresten en was erg

los. Hogerop (vlak1) werd een deel van deze zone als verstoord geïnterpreteerd. De muur liep

parallel met het hoofdgebouw en maakte vermoedelijk ooit deel uit van een aanbouw.

(Afval)kuilen (S138 en S139)

Beide kuilen bevinden zich in het zuiden van de sector grenzend aan WPII. Op basis van

stratigrafische gegevens kunnen de kuilen voorlopig in de 12de eeuw worden gedateerd.

(Beer)kuil (S136)

Centraal in vlak 2 tekende zich een spoor af met de vorm van een min of meer afgeronde

rechthoek. Het spoor werd gekenmerkt door een vulling die grotendeels bestond uit verplaatst

zandig moederbodemmateriaal. De kuil werd tevens aangetroffen in vlak 3. Hier tekende zich

rondom een centrale zandige vulling met een grote hoeveelheid versmeten

moederbodemmateriaal een min of meer rechthoekige zone af gekenmerkt door de

aanwezigheid van erg organisch materiaal. Rondom bevonden zich mogelijk de resten van een

houten beschoeiing. De kuil kon gezien haar diepte niet verder onderzocht worden. Op basis

van aangetroffen aardewerk kan de kuil voorlopig in de 12de eeuw worden gedateerd.

2.1.2.3. Vlak 3

Vlak 3 bevindt zich op de maximum geplande verstoringsdiepte op ongeveer 6,80 meter + TAW. In het

vlak tekenen zich voornamelijk sporen af die reeds in de vorige vlakken werden herkend. Slechts enkele

nieuwe sporen kunnen als mogelijke (afval)kuil worden geïnterpreteerd. Geen van de aangetroffen

sporen kon verder worden onderzocht ten gevolge van opgelegde beperkingen omtrent de maximaal

te onderzoeken diepte. Nergens in de sector kon de onverstoorde moederbodem worden

aangetroffen. Aan de noordzijde werd ter hoogte van een geplande funderingssokkel een kleine extra

sleuf gegraven tot op de onverstoorde moederbodem (plaatselijk plusminus 6,20 meter + TAW).

8

Figuur 5: Zicht op de sporen op vlak 3.

2.1.3. Sector 2

Deze sector wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van recente verstoringen. In het zuidoosten

bevond zich een betonnen put. Centraal in de sector bevond zich een mazouttank. Deze was ingewerkt

in een bakstenen kuip. Plaatselijk werden drie opgravingsvlakken aangelegd. Ondanks de

aanwezigheid van de verstoringen konden we nog resten onderzoeken die vermoedelijk dateerden uit

de periode 12de tot 14de eeuw en uit de 19de eeuw. In het noordwesten werd een extra profielsleuf

aangelegd tot op de onverstoorde zandige moederbodem (op plusminus 6,30 meter + TAW).

Beerput (S49, S50, S51, S52 en S75)

De dempingslagen en bovenste gebruikslagen behorend tot de beerput werden aangesneden

in het eerste opgravingsvlak. Gezien hun recente herkomst werden ze in eerste instantie als

recente verstoring geïnterpreteerd. Bij het machinaal aanleggen van het tweede

opgravingsvlak bleek echter al snel dat het de resten van een 19de eeuwse beerput betrof. De

beerput was voorzien van een natuurstenen tegelvloer. De beerput behoorde vermoedelijk

toe aan een woning gelegen langs de Boeksteeg.

Kuilen (S79 t.e.m. S83)

In vlak 2 tekenden zich verschillende kuilen af. Kenmerkend voor de kuilen is hun demping die

veelal bestond uit een zeer vette leemachtige tot kleiige versmeten onverstoorde

9

moederbodem. De gebruiksfase vertoonde vaak sporen van asachtig en verbrand materiaal.

Van S81 werd een monster genomen voor verder onderzoek (10 liter bulkstaal macroresten

M10). Het monster bevat de organische tot mestachtige laag die de gebruiksfase van deze kuil

vertegenwoordigt.

Figuur 6: Doorsnede op één van de kuilen in sector 2.

Puinkuil (S44)

Deze puinkuil tekende zich reeds af in het eerste opgravingsvlak en bevond zich nog steeds in

het derde opgravingsvlak. De kuil werd niet verder onderzocht maar is vermoedelijk van post-

middeleeuwse datering.

2.1.4. Sector 3

In sector 3 werden vier opgravingsvlakken aangelegd. De aangetroffen sporen dateren uit de periode

12de tot 15de eeuw.

2.1.4.1. Vlak 1

Het eerste opgravingsvlak wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van vloeren en muurresten die

kunnen worden geïnterpreteerd als de resten van een woning die vanaf de late middeleeuwen langs

de Boeksteeg stond. Het niveau schommelt tussen 7,70 meter + TAW en 8 meter + TAW.

10

Vloerresten (S53, S56 en S57)

De aangetroffen vloerresten bestaan uit oxiderend gebakken rode tegels met zijdes van

ongeveer 20 centimeter. De vloer was in een min of meer regelmatig kruisverband gelegd en

vertoonde plaatselijk herstellingssporen. De vloer kan voorlopig gedateerd worden in de

vroege 15de eeuw. De vloer rustte op een kalkmortelbed (S65).

Figuur 7: Detailopname van de tegelvloer.

Muren (S55 en S69)

Deze bakstenen muren kunnen vermoedelijk worden toegeschreven aan hetzelfde gebouw als

de vloerresten. Wat hun onderlinge relatie en chronologie is, is in dit stadium van het

onderzoek nog niet duidelijk.

Zinkputjes (S58 en S59)

Aan de zuidzijde van het gebouw bevonden zich twee zinkputjes die vermoedelijk niet

gelijktijdig in gebruik waren. Mogelijk is het westelijke (S59) het oudste van de twee

(voorlopige datering materiaal vulling). Zinkputjes bevonden zich aan de rand van een gebouw

en dienden om het bezinksel op te vangen dat via het afval- en regenwater anders in de

afvoeren terechtkwam. De zinkputjes behoorden waarschijnlijk bij het gebouw langs de

Boeksteeg dat hier minstens in de loop van de 14de eeuw werd opgetrokken (datering vulling

zinkputjes). In de vloer van het westelijke zinkputje werd een hergebruikt haardtegeltje

aangetroffen. Het met een gevleugeld fantasiewezen versierd tegeltje kan in de 14de eeuw

worden gedateerd.

11

Figuur 8: Zicht op de vulling van het jongste zinkputje.

Buitenmuur en sokkeltjes ? (Vlak 1 en 2) (S61, S62, S63, S66, S67, S154)

Tussen de zinkputjes en de tegelvloer bevonden zich enkele bakstenen en mogelijke restanten

van bakstenen sokkeltjes. Ze bevonden zich min of meer in een lineaire verband parallel met

de tegelvloer. In dezelfde lijn bevinden zich enkele platte horizontaal geplaatste Doornikse

kalkstenen. Grenzend aan deze mogelijke sokkels bevond zich een dun spoor bestaande uit

een kalkachtige mortelachtige samenstelling dat mogelijk eveneens als soort fundering kan

worden geïnterpreteerd van een opstaande wand. Of de sokkeltjes en de vloer gelijktijdig zijn

of tot een verschillende fase behoren is niet duidelijk.

Figuur 9: Mogelijke buitenmuur eerste bewoning langs de Boeksteeg.

12

2.1.4.2. Vlak 2

Het vlak werd volledig manueel aangelegd. Na het verwijderen van de tegelvloer, het mortelbed en

een plaatselijk onderliggend puinlaagje. Zo hoopten we eventueel resten van mogelijk andere

sokkeltjes aan te treffen en konden we tevens de in het noordoosten vastgestelde zone met lokaal

verbrande aarde nader onderzoeken. De hier aangetroffen resten zijn ouder dan de vloerresten in vlak

1 maar kunnen eveneens worden toegeschreven aan de vermoedelijk oudste ‘stenen’ bewoning (14de

eeuw) langs de Boeksteeg.

Haarden (S168 en S180)

In het noordoosten van de sector merkten we bij het bestuderen van het zuidprofiel van sector

2 de resten op van een mogelijk haardvuur. Na het verwijderen van de tegelvoer kwam een

min of meer vierkante zone aan het licht gekenmerkt door een typisch rood-roze kleur. In het

westen en het oosten was nog een rij bakstenen bewaard.

Een tweede zone met in situ verbrande aarde tekende zich af in het noordoosten van de site

en bevond zich eveneens onder de verwijderde tegelvloer. Hier werden geen resten van een

eventuele haardconstructie ontdekt, maar vermoedelijk was deze hier eertijds wel aanwezig.

Figuur 10: Resten van een haard onder de tegelvloer.

Aspotten (S155, S182 en S187)

Eveneens onder de vloer troffen we de resten aan van enkele circulaire sporen gekenmerkt

door een oranjekleurige asachtige vulling rijk aan houtskool. De rand van de sporen werd

gevormd door fragmenten aardewerk. Na onderzoek bleek het telkens om ingegraven

13

aardwerk potten te gaan die dienst deden als aspot. S155 en S182 kunnen mogelijk in verband

gebracht worden met haard S168. S187 bevond zich dan weer in de nabijheid van haard S180.

Figuur 11: Eén van de drie ingegraven aspotten.

2.1.4.3. Vlak 3 + 4

Vlak 3 werd aangelegd op een diepte tussen plusminus 7,55 meter + TAW en 7,65 meter + TAW. Het

vlak wordt grotendeels gekenmerkt door de aanwezigheid van grote en kleinere kuilen die veelal een

gelijkaardige vulling hebben als de kuilen aangesneden in sector 2. De kuilen zijn meestal gedempt met

leemachtige tot kleiige versmeten onverstoorde moederbodem. Op basis van het aangetroffen

aardewerk kunnen ze voorlopig in de periode 13de – 14 de eeuw worden gedateerd. In één van de

kuilen was een intacte eenorige grape in lokaal of regionaal vervaardigd oxiderend gebakken rood

aardewerk aanwezig.

Vlak 4 bevindt zich op een diepte tussen 6,80 meter + TAW (westen) en 7,20 meter + TAW (oosten). In

het oosten tekenen zich nog verschillende kuilen af gelijkend op deze aangetroffen in vlak 3. In het

westen herkennen we een homogene grijze leemachtige laag.

De onverstoorde natuurlijke bodem werd nergens in deze sector aangesneden.

2.1.5. Sector 4

De sector wordt volledig begrensd door bakstenen muren. Een deel hiervan was duidelijk van recente

oorsprong (beton) en werd reeds in vlak 0 ingemeten. De datering van de oudste muren in deze sector

14

is niet duidelijk. Wel staat vast dat ze deel uitmaakten van een diepe beerput die zeker tot ongeveer

het midden van de 20ste eeuw in gebruik was. De muren liepen dieper door dan de maximaal te

onderzoeken diepte. Daarom en door de recente datum werd geen verder onderzoek uitgevoerd op

de constructie of de vulling ervan. De gebruiksfase werd gekenmerkt door een zeer grote hoeveelheid

mosselschelpen.

2.2. WPII

Werkput 2 is in het uiterste zuidoostelijke gedeelte van het onderzoeksgebied gelegen. De werkput

bevindt zich binnen de onderkelderde zone van de gesloopte bebouwing. De keldervloer was hier

beduidend hoger dan in andere zones van de kelder en diende voor de nieuwe constructie verlaagd te

worden. Op de startvergadering werd in samenspraak met de wetenschappelijke begeleiding beslist

het verlagen door middel van een archeologisch onderzoek uit te voeren.

In WPII werden drie opgravingsvlakken aangelegd. De aangetroffen resten dateren uit de periode 12de

tot vroeg 20ste eeuw. De maximaal aangelegde diepte bedraagt tussen plusminus 6,70 meter + TAW

en 6,80 meter + TAW. Ter hoogte van de meest oostelijke geplande funderingssokkel werd het

noordelijke putwandprofiel plaatselijk verdiept tot op de ongeroerde zandige moederbodem

(plaatselijk tussen plusminus 6,15 meter + TAW en 6,30 meter + TAW).

2.2.1. Vlak 1

Tijdens het machinaal verwijderen van de bestaande keldervloer kwam onder de vloer een heterogeen

ophogingspakket aan het licht. Dit bevond zich tussen enkele oudere muren (S84, S110, S115 en S116)

die zich onder de hoger gelegen gesloopte keldervloer bevonden. Het ophogingspakket werd

machinaal verwijderd. Hieronder bevonden zich de resten van een oudere tegelvloer (S85, S86, S92,

S96, S98, S99, S100, S102, S104 en S106) bestaande uit rode oxiderend gebakken vierkante tegels.

Plaatselijke herstellingen werden uitgevoerd in een harde grijze cementmortel. De vloerresten

Bevonden zich binnen een met muren afgebakende ruimte en leken oorspronkelijk door te lopen in

zuidelijke richting. Verschillende bakstenen tussenmuurtjes (S87, S91, S93, S95, S97, S101, S103, S107

en S108) verdeelden de ruimte vermoedelijk in voorraadbakken. Centraal werd de vloer doorbroken

door een recentere bakstenen muur (S90).

Mogelijk maakten de aangetroffen resten deel uit van een ouder gebouw dat zich op het aangrenzende

perceel in het zuiden bevond. Uit de bureaustudie is immers gebleken dat de percelering omstreeks

het begin van de 20ste eeuw werd aangepast (vermoedelijk omstreeks de bouwperiode van de huidige

bebouwing).

15

Figuur 12: Zicht op jongste kelderfase.

2.2.2. Vlak 2

Na het verwijderen van het jongste vloerniveau kwamen plaatselijk de resten aan het licht van een

ouder bakstenen vloerniveau (S119 t.e.m. S123). De onderverdeling van de ruimte met

voorraadbakken geschiedde duidelijk op een later tijdstip, getuige hiervan de resten van enkele

tussenmuurtjes die duidelijk op een later moment op de bakstenen vloer werden geplaatst.

Figuur 13: Een deel van het oudste bakstenen vloerniveau in de kelderruimte.

16

2.2.3. Vlak 3

Het derde opgravingsvlak werd aangelegd onder het bakstenen vloerniveau. In het vlak tekenden zich

verschillende grondsporen af die gezien de aard van hun vulling moeilijk van elkaar te scheiden waren.

Enkele sporen werden in het derde opgravingsvlak herkend als kuilen.

Laat 15de eeuwse afvalkuilen (S124 en S126)

In het noordoosten en het zuidwesten van vlak 3 tekenden zich twee afvalkuilen af. Beide

bevatten een vrij grote hoeveelheid vondstenmateriaal. De kuilen waren slechts ondiep

bewaard. De gebruiksvulling bestond uit een vrij homogeen sterk organisch tot mestachtig los

pakket. De kuilen werden bemonsterd met zicht op verdere analyse van de aanwezige

macroresten (S124 : bulkstaal macroresten 20 liter M7 en M18/ S126 : bulkstaal macroresten

10 liter M11). Gezien de vrij grote hoeveelheid fragmenten drinkglas en de slechte

bewaringstoestand van het aanwezige glas werd beslist de inhoud van de kuil in bulk in te

zamelen. De inhoud zal gezeefd worden met oog op recuperatie van vondsten.

Beschoeide beerkuil 12de eeuw (S125 en S153)

In het noordwesten van vlak 3 tekende zich een zwarte sterk organische laag af die als

mogelijke kuilinhoud werd geïnterpreteerd. Tijdens het plaatsen van een kleine coupe op de

aanwezige lagen en sporen kwamen de resten aan het licht van een houten beschoeiing. De

beschoeiing bestond uit aangepunte ingeheide verticaal opstaande palen enerzijds en uit

horizontaal op elkaar liggende boomstammetjes (met bewaarde schors) anderzijds. Deze

laatsten vormden vermoedelijk de buitenzijde van de kuil. Op basis van het aangetroffen

aardewerk en de aard van de vulling kunnen we voorlopig concluderen dat de resten kunnen

geïnterpreteerd worden als zijnde afkomstig van een 12de eeuwse beschoeide beerkuil. De kuil

kon niet volledig worden onderzocht omwille van veiligheids- en stabiliteitsredenen.

Gezien de organische aard van de gebruiksvulling en de vrij grote aantallen dierlijk

botmateriaal die aan het licht kwamen werd een deel van de vulling bemonsterd voor verdere

analyse (bulkstaal macroresten 10 liter M2). Enkele onderdelen van de houten beschoeiing

werden eveneens bemonsterd met oog op eventueel verder onderzoek (monster houtsoort

en C14 horizontale stammmetjes M22/ monster houtsoort en C14 verticale palen M17).

Tijdens het maken van de verschillende coupes en uit de studie van het noordelijke profiel

blijkt dat vlak 3 in WPII kan bestempeld worden als een zone die volledig wordt ingenomen

door elkaar opvolgende of opnieuw uitgegraven afvalkuilen. De aard van de vulling verwijst

naar een specifieke functie als beerkuilen.

17

Figuur 14: Detail van de houten beschoeiing.

2.3. WPIII

Werkput 3 bevindt zich in het uiterste westen van het onderzoeksterrein ter hoogte van de geplande

kraansokkel. Bij het aanleggen van het eerste opgravingsvlak werd al snel duidelijk dat de aanwezige

resten in deze zone eerder beperkt in aantal waren. Het oostelijke deel van het opgravingsvlak bestond

reeds uit onverstoorde zandige moederbodem (diepte ongeveer 6,40 meter + TAW). In het noorden

en het westen was het opgravingsvlak gedeeltelijk verstoord, vermoedelijk ten gevolge van de

constructie van de recent gesloopte bebouwing. Gezien de opgelegde veiligheidszone ten opzichte van

de bestaande bebouwing ten westen van het onderzoeksgebied waren de verdere

onderzoeksmogelijkheden eerder beperkt.

Beerkuil (S227 en S228)

In het zuiden van het opgravingsvlak tekende zich een grijze verkleuring af in vlak 1. Gezien de

beperkte onderzoeksmogelijkheden werd beslist deze zone verder te onderzoeken door

middel van een smalle profielsleuf (profiel 5). Het grijze pakket bleek een oude beerkuil af te

dekken met een gebruiksfase gekenmerkt door de aanwezigheid van zeer compacte zuivere

organische tot mestachtige lagen. Bij het opentrekken van de profielsleuf kwam de geur van

verse mest vrij.

Er werd een pollenstaal genomen van de zuivere mestlagen voor verder onderzoek (M25).

18

Muurresten (S226)

In de zuidwestelijke hoek van WPIII herkenden we de resten van een bakstenen muur. De muur

komt uit het westen en maakt een hoek in zuidelijke richting. Gezien de positie van de

muurresten binnen de opgelegde veiligheidsmarges is geen verdere informatie beschikbaar

over de functie of de datering van deze resten.

17de eeuwse beerput (S232, S233 en S234)

Ongeveer centraal in werkput 3 treffen we de resten aan van een min of meer

trapeziumvormige bakstenen constructie (S232 en S234). Binnenin is de structuur opgevuld

met een puinrijke laag. Aan de binnenzijde van de muren heeft zich een donkerbruine korst

afgezet. Onder het puinrijke pakket troffen we de resten aan van de gebruiksfase van de

beerput. Op basis van aangetroffen vondsten kan de gebruiksfase van deze beerput in de 17de

eeuw worden geplaatst. Naast talrijke keramische objecten bevatte de vulling tevens de resten

van verschillende glazen objecten. Eén object was zeer fragiel in de vulling aanwezig en werd

voor verdere conservatie in blok gelicht. Tijdens het onderzoek van de beerputvulling werd al

snel duidelijk dat deze een aanzienlijke hoeveelheid visbot bevatte. Daarom werd op

verschillende plaatsen een bulkstaal genomen uit de vulling (bulkstaal macro/vis 40 liter M3,

M4, M6 en M30). Tevens werd een bulkstaal genomen van een zone bestaande uit vrij zuivere

beer die zich in de zuidwestelijke hoek van de beerput had opgehoogd. Doel van dit staal is

specifiek op zoek te gaan naar plantenresten (bulkstaal zaden en vruchten 1,5 liter M14).

Figuur 15: Zicht op de doorsnede van de 17de eeuwse beerputvulling.

19

2.4. Profielput 1

PP1 werd aangelegd ter hoogte van de geplande tweede zuidelijke sokkel vanuit het oosten. Doel was

een zicht te krijgen op de diepte en opbouw van het bewaarde bodemarchief. De put bevindt zich in

het verlengde van het noordelijke putwandprofiel van WPII. Bij het machinaal uitgraven van de

profielsleuf werd al snel duidelijk dat de sleuf zich in het westelijke gedeelte bevond van de zone

bestaande uit vermoedelijk verschillende beerkuilen die we in het derde opgravingsvlak van WPII

ontdekten. Een deel van de stratigrafische opbouw van het noordprofiel van PP1 kan zelfs

geïnterpreteerd worden als de westelijke uitloper van S125. In het vlak bevond zich eveneens een

aangepunte ingeheide paal (S198) die mogelijk deel uitmaakte van een houten beschoeiing van één

van de in deze zone aanwezige beerkuilen. De sleuf werd aangelegd tot op de onverstoorde zandige

moederbodem (plaatselijk tussen plusminus 6,15 meter + TAW en 6,30 meter + TAW).

2.5. Profielput 2

PP2 werd aangelegd ter hoogte van de geplande derde zuidelijke sokkel vanuit het oosten. Doel was

na te gaan of er onder het diepere keldergedeelte van de gesloopte bebouwing nog een deel van het

bodemarchief was bewaard. Gezien de beperkte omvang is het niet evident de aangetroffen resten te

duiden. Mogelijk bevond er zich onder de oudste antropogene ophogingslagen een oude greppel of

kuil (S200). De bodem bevond zich op een diepte van ongeveer 6,30 meter + TAW. Het spoor was

uitgegraven in de onverstoorde zandige moederbodem.

2.6. Profielput 3

PP3 werd aangelegd ter hoogte van de meest westelijke zuidelijke funderingssokkel. Doel was na te

gaan of er onder het diepere keldergedeelte van de gesloopte bebouwing nog een deel van het

bodemarchief bewaard was. Onder een vrij dunne homogene grijze laag van antropogene oorsprong

tekenden zich in de onverstoorde moederbodem twee oudere sporen af (S216 en S217). De sporen

werden gecoupeerd, waarbij S216 duidelijk als paalkuil kan worden geïnterpreteerd. De onverstoorde

zandige moederbodem werd aangesneden op een diepte van plusminus 6,20 meter + TAW.

3. Monstername en kwetsbare vondsten

3.1. Monstername

Tijdens het veldwerk werd van de inhoud van bepaalde kuilen en structuren een bodemstaal genomen

voor verder onderzoek. Het soort monster en het doel waarmee dit werd genomen werd op het terrein

bepaald en werd mede ingegeven door de aard van de bemonsterde lagen en hun

vormingsgeschiedenis.

Bij sommige afvalkuilen ontstond tijdens hun gebruiksfase een organische opvullingslaag met een vaak

goede bewaringstoestand voor organische materialen. Van deze werd een bulkstaal ingezameld voor

20

verder onderzoek op macroresten. Indien er zich een duidelijke fasering aftekende in de organische

gebruikslagen, voornamelijk bij grote structuren die gedurende een langere periode in gebruik waren,

werd een pollenstaal genomen van de gebruikslagen. Wanneer tijdens het couperen van bepaalde

kuilen een grote aanwezigheid van klein botmateriaal (o.a. visresten) werd vastgesteld, werd een

bulkstaal genomen met het oog op verder onderzoek van de aanwezige kleine botresten. Van enkele

bewaarde houten structuren werd een sample genomen met oog op een eventuele houtsoortbepaling

of datering. Van de belangrijkste muur- en vloerresten werd een representatief staal genomen van het

gebruikte bouwmateriaal.

3.1.1. Overzicht monsters

M1 : (WPI, sector 3, vlak 1, S65)

Dit monster bestaat uit een staal van de mortel die zich onder de 15de eeuwse tegelvloer

bevond.

M2 : (WPII, vlak 3, S125)

Dit monster is een bulkstaal van plusminus 10 liter genomen van de zwarte organische laag die

zich binnen de houten beschoeiing van een beerkuil bevond. Tijdens het couperen van het

spoor bleek een vrij grote hoeveelheid dierlijk botmateriaal aanwezig te zijn. Vermoedelijk

betrof het etensresten. Het monster werd genomen met het oog op verder onderzoek op

macroresten en klein dierlijk botmateriaal. Op basis van het aangetroffen aardewerk kan de

gebruiksfase van deze structuur voorlopig in de 12de eeuw worden gedateerd.

M3 : (WPIII, vlak 1, S233)

Dit is een bulkstaal (10 liter) genomen uit de gebruikslagen van een 17de eeuwse beerput.

Tijdens het uittruwelen van de vulling bleek een opvallende aanwezigheid van kleiner

botmateriaal (vnl. visresten). Het bulkstaal is afkomstig van centraal tegen de westelijke wand

van de beerput en kan gebruikt worden voor verder onderzoek op klein botmateriaal

(consumptie) en macroresten.

M4 : (WPIII, vlak 1, S233)

Dit is een bulkstaal (10 liter) genomen uit de gebruikslagen van een 17de eeuwse beerput.

Tijdens het uittruwelen van de vulling bleek een opvallende aanwezigheid van kleiner

botmateriaal (vnl. visresten). Het bulkstaal is afkomstig van de noordwestelijke hoek van de

beerput en kan gebruikt worden voor verder onderzoek op klein botmateriaal (consumptie)

en macroresten.

21

M5 : (WPI, sector 1, vlak 2, S22)

Het betreft een bulkmonster (10 liter) van de organisch tot mestachtige gebruikslagen van een

laat 15de eeuwse (beer/afval)kuil. Het monster kan gebruikt worden voor onderzoek op

macroresten en klein botmateriaal.

M6 : (WPIII, vlak 1, S233)

Dit is een bulkstaal (10 liter) genomen uit de gebruikslagen van een 17de eeuwse beerput.

Tijdens het uittruwelen van de vulling bleek een opvallende aanwezigheid van kleiner

botmateriaal (vnl. visresten). Het bulkstaal is afkomstig van de zuidwestelijke hoek van de

beerput en kan gebruikt worden voor verder onderzoek op klein botmateriaal (consumptie)

en macroresten.

M7 : (WPII, vlak 3, S124)

Dit is een bulkstaal (10 liter) genomen uit de organische tot mestachtige gebruikslaag van een

(voorlopige datering) laat 15de eeuwse (afval/beer)kuil. Het staal kan verder onderzocht

worden op de aanwezigheid van klein botmateriaal.

M8 : (WPI, sector 1, vlak 2, S139)

Het monster bevat enkele fragmenten houtskool en huttenleem afkomstig van de

dempingslaag van een nog nader de dateren afvalkuil. De kuil kon door haar diepte niet

volledig worden onderzocht.

M9 : (WPI, sector 1, vlak 1, S34)

Het betreft een bulkstaal (10 liter) genomen uit de donkere organische opvulling van een

voorlopig in de 13de eeuw gedateerd kuiltje. Mogelijk bevat het staal resten van plantaardig

materiaal en komt daarom in aanmerking voor een onderzoek op macroresten.

M10 : (WPI, sector 2, vlak 2, S81.4)

Het betreft een bulkstaal (10 liter) genomen uit de organisch tot mestachtige gebruikslaag die

op de bodem van de kuil aanwezig was. De kuil wordt voorlopig in de 14de eeuw gedateerd en

gaat de eerste bebouwing langs de Boeksteeg vooraf. Het staal kan gebruikt worden voor

verder onderzoek op macroresten.

M11 : (WPII, vlak 3, S126)

Het betreft een bulkstaal (10 liter) genomen van een laat 15de eeuwse organisch tot

mestachtige gebruikslaag uit een (afval/beer)kuil. In de kuil was tevens een opvallende

aanwezigheid van vaak slecht bewaard glas aanwezig. Het staal komt in aanmerking voor

verder onderzoek naar macroresten.

22

M12 : (WPI, sector 1, vlak 1, S24)

Het betreft een bulkstaal (10 liter) genomen uit de donkere organische opvulling van een

voorlopig in de 13de eeuw gedateerd kuiltje. Mogelijk bevat het staal resten van plantaardig

materiaal en komt daarom in aanmerking voor een onderzoek op macroresten.

M13 : (WPI, sector 2, vlak 1, S52)

Bulkstaal 10 liter genomen uit de organische gebruiksvulling van een 19de eeuwse beerput. Het

staal komt in aanmerking voor verder onderzoek op macroresten en klein botmateriaal.

M14 : (WPIII, vlak 1, S233)

Bulkstaal (1,5 liter) afkomstig uit de zuivere organische beerlagen die zich in de zuidwestelijke

hoek van een 17de eeuwse beerput bevonden. Tijdens het uittruwelen werd er dierlijke

activiteit waargenomen (wormen). Het staal werd specifiek genomen voor onderzoek van

zaden en vruchten.

M15 : (WPI, sector 3, vlak 1, S69)

Representatieve baksteen afkomstig van een muur.

M16 : (WPII, vlak 3, S142)

Fragment van een houten verticaal opstaande paal. De paal kwam aan het licht bij het

couperen van de sporen S124 en S130. Vermoedelijk maakte hij deel uit van een beschoeiing

van een (beer?)kuil waarvan S130 de dempingsfase vertegenwoordigt. Het hout komt in

aanmerking voor datering en soortbepaling.

M17 : (WPII, vlak 3, S153)

Houtmonster afkomstig van de verticaal opstaande palen van de beschoeiing van een 12de

eeuwse beerkuil. Geschikt voor houtsoortbepaling en datering.

M18 : (WPII, vlak 3, S124)

Dit is een bulkstaal (10 liter) genomen uit de organische tot mestachtige gebruikslaag van een

(voorlopige datering) laat 15de eeuwse (afval/beer)kuil. Het staal kan verder onderzocht

worden op de aanwezigheid van macroresten.

M19 : (WPI, sector 1, vlak 1, S13)

Representatief baksteen- en mortelstaal van de aangetroffen muurresten.

M20 : (WPII, vlak 3, S126)

Grote volledige baksteen uit de vulling van een voorlopige datering laat 15de eeuwse kuil.

M21 : (WPI, sector 1, vlak 1, S76)

Pollenstaal genomen uit de jongste zeer compacte zuivere beerlagen van een beschoeide

beerkuil. De demping van de kuil kan voorlopig in de 15de eeuw worden gedateerd.

23

M22 : (WPII, vlak 3, S153)

Houtstaal van de horizontaal liggende boomstammetjes van een 12de eeuwse beschoeide

beerkuil. Op de stammetjes is schors bewaard. Staal komt in aanmerking voor soortbepaling

en datering.

M23 : (WPI, sector 3, vlak 1, S59)

Baksteen van het oudste zinkputje.

M24 : (WPI, sector 3, vlak 1, S63)

Baksteen afkomstig van het best bewaarde meest westelijke sokkeltje.

M25 : (WPIII, vlak 1, S227)

Pollenstaal van de zeer zuivere compacte beerlagen in een beerkuil onder de oudste

antropogene gebruikslaag op het terrein. Geen datering beschikbaar.

M26 : (WPI, sector 3, vlak 1, S54)

Volledige tegel van de 15de eeuwse tegelvoer.

M27 : (WPII, vlak 3, S126)

Groot tegelfragment uit de vulling van een voorlopig in de late 15de eeuw gedateerde

afval/beerkuil.

M28 : (WPI, sector 3, vlak 1, S59)

Klein zakje van de inhoud van de gebruikslagen van het oudste zinkputje. Hierin werden

plaatselijk concentraties vis aangetroffen. Het staal komt in aanmerking voor onderzoek op

klein botmateriaal.

M29 : (WPI, sector 3, vlak 3, S209)

Inhoud intacte grape, geen hoge verwachtingen op aanwezigheid van resten.

M30 : (WPIII, vlak 1, S233)

Bulkstaal (10 liter) genomen van de gebruiksvulling tijdens het machinaal couperen van een

17de eeuwse beerput. Er werd tijdens het couperen een grote hoeveelheid aan visresten

waargenomen. Geschikt voor verder onderzoek op aanwezigheid van klein botmateriaal.

3.1.2. Evaluatie monsters en voorstel natuurwetenschappelijk onderzoek

Tijdens het archeologisch onderzoek werden verschillende stalen genomen met oog op verder

onderzoek. Veelal zijn deze afkomstig van gesloten contexten zoals de gebruikslagen van afvalkuilen

of beerputten. Vaststellingen op het terrein omtrent de aard van de bemonsterde lagen gaven

aanwijzingen omtrent hun mogelijke inhoud. Op basis van het in de gebruiks- of dempingslagen

aangetroffen aardewerk kon het grootste deel van de contexten worden gedateerd. Hieronder volgt

24

een korte chronologische bespreking en de mogelijkheden voor verder onderzoek. Per periode werden

reeds enkele monsters geselecteerd die eventueel voor verder onderzoek in aanmerking komen en

een verwijzing naar de desbetreffende onderzoeksvraag.

12de eeuw (M2, M22)

Uit de zwarte erg organische gebruikslaag van een 12de eeuwse beschoeide beerkuil werd een

bulkstaal van 10 liter ingezameld. Tijdens het onderzoek van de kuilvulling werd tevens een

hoeveelheid dierlijk botmateriaal ingezameld. Op basis van een vergelijking tussen het met de

hand ingezamelde materiaal en een waardering van het grondstaal op botresten kan beslist

worden of verder onderzoek van het staal op botresten gewenst is (enkel bij substantiële

verschillen in samenstelling). Het monster kan tevens gewaardeerd worden op de

aanwezigheid van macroresten. Aanwezigheid van etensresten (bot en organisch) kan ons

informatie opleveren omtrent de 12de eeuwse gebruikers van het terrein. Van de beschoeiing

werden enkele fragmenten van de horizontale boomstammetjes met bewaarde schors

bemonsterd. Deze kunnen via een C14 – datering op de schors een aanwijzing geven omtrent

de constructiedatum van de beerkuilbeschoeiing. Het aangetroffen aardewerk dateert enkel

de jongste gebruiksfase van de constructie.

13de eeuw (M9, M12)

In de huidige stand van het onderzoek kunnen voorlopig maar twee bemonsterde sporen in

de 13de eeuw worden gedateerd. De sporen (S24 en S34) werden geïnterpreteerd als restanten

van twee afvalkuiltjes. Ze waren gevuld met een erg donkere tot zwarte organische vulling.

Tijdens het onderzoek werd uit de vulling tevens dierlijk bot gerecupereerd. Beide stalen

komen in eerste instantie in aanmerking voor een waarderend onderzoek op de aanwezigheid

van klein dierlijk botmateriaal en organische macroresten. Een verdere analyse levert mogelijk

informatie op omtrent de eetgewoontes en levensstandaard van de 13de eeuwse bewoners

van het terrein. Van beide kuilen werd een bulkstaal van 10 liter bemonsterd.

14de eeuw (M10) (voorlopige datering)

Uit de gebruikslaag (laag 4) van S81 werd een bulkstaal van 10 liter bemonsterd voor verder

onderzoek op macroresten. De vrij grote kuil vertoonde een dunne vrij homogene bruine

organische tot mestachtige afzetting die duidelijk tot stand kwam gedurende de gebruisfase

van de kuil. Nadien werd ze snel gedempt met voornamelijk onverstoorde moederbodem. Een

waardering van het staal op de aanwezigheid van macroresten wordt in eerste instantie

aangeraden.

25

Late 14de – vroege 15de eeuw (M28)

Tijdens het leegtruwelen van het oudste aangetroffen zinkputje (S59) werden plaatselijk

concentraties klein dierlijk bot herkend. Deze zones werden bemonsterd voor determinatie.

Dit leverde een klein staal op rijk aan klein dierlijk bot. Het staal kan onmiddellijk, zonder

waardering, voor verdere analyse op klein dierlijk bot worden onderzocht.

15de eeuw (datering dempingsfase) (M21)

In het eerste opgravingsvlak werden enkele dempingslagen aangetroffen die voorlopig in de

15de eeuw kunnen worden gedateerd. Na onderzoek bleken ze een grote beschoeide beerkuil

te bedekken (S76). Hiervan bestonden de jongste gebruikslagen uit enkele erg compacte

zuivere organische tot mestachtige beerlagen. Van de beerlagen werd een pollenstaal

genomen. In de eerste plaats wordt een waardering van het pollenstaal aangeraden, na

analyse dient bepaald te worden of een grondiger vervolgonderzoek aan te raden is.

Late 15de – vroege 16de eeuw (M5, M7, M11, M18) (voorlopige datering)

Tijdens het archeologisch onderzoek werden drie mogelijke afval/beerkuilen aangetroffen die

op basis van het aangetroffen aardewerk voorlopig in de periode late 15de – vroege 16de eeuw

kunnen worden gedateerd. In totaal werden vier bulkstalen van 10 liter ingezameld (S22: M5/

S124: M7,M18/ S126 :M11). De stalen zijn allemaal afkomstig van de homogene organische

tot mestachtige laag die ontstond gedurende de gebruiksperiode van de kuilen. Tijdens het

onderzoek werd in alle kuilen de aanwezigheid van etensresten in de vorm van botresten of

mosselschelpen aangetroffen. Tevens werd de aanwezigheid van glas vastgesteld. Het is aan

te raden de verschillende stalen te laten waarderen op de aanwezigheid van dierlijke en

organische resten. Nadien kan beslist worden welke stalen het beste geschikt zijn voor verder

onderzoek. Dit kan informatie opleveren omtrent de eet- en leefgewoontes van de laat 15de

eeuwse gebruikers van het terrein en aanvullend van hun status.

17de eeuw (M3, M4, M6, M14, M30)

Alle stalen zijn afkomstig van de gebruikslagen van een 17de eeuwse beerput. Vier stalen zijn

bulkstalen van 10 liter voornamelijk genomen met het oog op verder onderzoek van klein

dierlijk botmateriaal. Tijdens het onderzoek van de vulling werd een opvallende aanwezigheid

van klein dierlijk botmateriaal vastgesteld. Daarom werd op verschillende plaatsen een

bulkstaal genomen. We stellen voor het aanwezige botmateriaal verder te laten onderzoeken

zonder een voorafgaande waardering. Echter is het wel aan te raden één van de vier bulkstalen

te laten waarderen op aanwezigheid van andere macroresten. Na evaluatie kan beslist worden

om enkel het dierlijk bot te onderzoeken of een verdere analyse te laten uitvoeren op het

geselecteerde staal.

26

Tijdens het uittruwelen van de vulling kwam in de zuidwestelijke hoek van de bakstenen

beerputconstructie een zone aan het licht bestaande uit zuivere organische beerlagen. Hierin

werd dierlijke activiteit waargenomen van wormen. Het staal (1,5 liter) kan voor waardering

op de aanwezigheid van macroresten en pollen worden opgestuurd. Na analyse kan een

eventueel vervolgonderzoek worden uitgevoerd.

Onderzoek van de verschillende stalen kan informatie opleveren omtrent de eet- en

leefgewoontes van de 17de eeuwse gebruikers en aansluitend omtrent hun status.

19de eeuw (M13)

Uit een 19de eeuwse beerput behorende tot een woning gelegen langs de Boeksteeg werd een

bulkstaal van 10 liter genomen uit de zuivere organische gebruiksvulling (S52). Een waardering

op het staal op de aanwezigheid van macroresten wordt aanbevolen. Na analyse kan een

verder onderzoek informatie opleveren omtrent de leefgewoontes van de 19de eeuwse

bewoners van de Boeksteeg, die op dat moment een slechte faam had.

3.2. Conservatie

3.2.1. Metaal

Tijdens het archeologische onderzoek kwamen de resten aan het licht van 22 metalen vondsten

(voorlopige telling). Een deel hiervan werd aangetroffen met behulp van een metaaldetector en een

deel tijdens het manueel couperen of uithalen van sporen en vullingslagen. Hieronder volgt een korte

beschrijving van de belangrijkste metalen voorwerpen.

MET02 : (WPI, sector 1, vlak 1, S36)

Metalen bikkel, uit vermoedelijk uitbraakspoor, goed bewaard.

MET03 : (WPI, sector 1, vlak 1, S31)

Metalen ring, vermoedelijk sieraad uit insteek keldermuur, vrij goed bewaard.

MET04 : (WPI, sector 1, vlak 1, S32)

Volledige vingerhoed afkomstig uit voorlopig ongedateerde ophogingslaag, vrij goed bewaard.

MET05 : (WPI, sector 1, vlak 1, S30)

Munt afkomstig uit dempingslaag (van beschoeide beerkuil S76) met hierin (voorlopige

datering) 15de eeuws aardewerk, redelijke bewaring.

MET06 : (WPI, sector 1, vlak 1, S30)

Vingerhoed afkomstig uit dempingslaag (van beschoeide beerkuil S76) met hierin (voorlopige

datering) 15de eeuws aardewerk, redelijke bewaring.

27

MET07 : (WPI, sector 1, vlak 1, S76)

Munt vermoedelijk uit aanleg beschoeide beerkuil, of minstens uit onderhoudsfase, dateert

aanleg of gebruiksfase, zeer goed bewaard.

MET08 : (WPI, sector 1, vlak 2, S27)

Hangertje, goed bewaard.

MET09 : (WPI, sector 1, vlak 1, S25)

Sierspeld ?, redelijke bewaring.

MET10 : (WPI, sector 1, vlak 2, verstoring coupe S76)

Hangertje ?, vrij veel corrosie.

MET11 : (WPI, sector 1, vlak 2, S133)

Goed bewaarde vingerhoed,

MET13 : (WPI, sector 3, vlak 1, S56)

Munt in eerder slechte staat bewaard, deze kwam tevoorschijn onder de 15de eeuwse

tegelvloer.

MET14 : (WPI, sector 3, vlak 1, S56)

Vermoedelijk fragment van een koperen vergiet (plaat met gaatjes), behoorlijk bewaard. Het

fragment bevond zich onder de 15de eeuwse tegelvloer.

MET15 : (WPII, vlak 3, S124)

Mogelijk een half muntje in vrij goede bewaringstoestand uit een voorlopig in de 15de eeuw

gedateerde afval/beerkuil.

MET18 : (WPI, sector 2, vlak 1, S52)

Munt in redelijke bewaringstoestand uit de dempingsfase van de 19de eeuwse beerput

behorend aan een woning langs de Boeksteeg.

MET19 : (WPI, sector 3, vlak 2 3)

Ring, sieraad, zeer goed bewaard.

MET21 : (WPI, sector 3, vlak 1, S59)

Gesp, redelijk goed bewaard, afkomstig uit gebruiksvulling zinkputje.

MET22 : (WPI, sector 3, vlak 1, S59)

Munt, redelijk goed bewaard, afkomstig uit gebruiksvulling zinkputje.

3.2.2. Glas

Tijdens het archeologische onderzoek kwamen de resten aan het licht van verschillende glazen

voorwerpen. Een deel betreft recente 19de en 20ste eeuwse flessen. Deze zullen hier niet verder worden

behandeld.

28

Glazen voorwerpen zijn vaak snel onderhevig aan verval wanneer ze eenmaal in de bodem

terechtkomen. Zolang ze in de bodem bewaard blijven, waar de omgevingsfactoren (lucht, vochtigheid

en temperatuur) vrij constant zijn, wordt dit verval vertraagd. Zodra de voorwerpen echter uit hun

eeuwenlange bewaringstoestand worden gehaald, beginnen ze in snel tempo te vervallen. Daarom is

het aan te raden de uitzonderlijke stukken zo snel mogelijk voor behandeling naar een specialist te

sturen. Voor de overige stukken dient besproken te worden of een behandeling gewenst is. Gezien de

algemene conditie van het glas op dit moment lijkt een verdere aftakeling zonder behandeling

onafwendbaar. Het kan echter volstaan om de stukken te laten determineren om een zicht te

verkrijgen op de aantallen en aanwezige types in de verschillende contexten.

Hieronder bespreken we kort de belangrijkste contexten waarin resten van glazen voorwerpen werden

aangetroffen, hun aard, datering en bewaringstoestand.

WPI, sector 1, vlak 1, 2 en 3, S22.

In de gebruikslagen van de kuil werden enkele vrij grote fragmenten woudglas aangetroffen

afkomstig van drinkbekers type Maigelein (eerste vaststellingen op het terrein). De

fragmenten zijn niet erg goed bewaard, maar kunnen zonder verdere conservatie worden

bestudeerd. De kuil wordt voorlopig in het einde van de 15de eeuw gedateerd.

WPII, vlak3, S126.

In deze kuil met organisch tot mestachtige gebruikslagen bevonden zich vrij veel

glasfragmenten. De fragmenten waren vaak erg klein en zeer fragiel. De meeste fragmenten

leken afkomstig van drinkglazen. Een deel werd manueel ingezameld tijdens het couperen. Het

tweede deel van de kuil werd in bulk ingezameld. De aangetroffen glasfragmenten worden

voorlopig vochtig bewaard. Zonder verdere behandeling zullen de fragmenten volledig

vergaan. Gezien hun nu reeds grote fragmentatie is het aan te raden de fragmenten enkel te

laten determineren op vorm en type (indien mogelijk). Zo kan misschien een beter zicht

verkregen worden op de materiële cultuur van de gebruikers van de kuil en de herkomst van

het afval. De kuil wordt voorlopig gedateerd in de late 15de eeuw.

WPIII, vlak 1, S233.

In de dempings- en gebruikslagen van deze 17de eeuwse beerput kwamen talrijke fragmenten

van glazen voorwerpen aan het licht. Naast flesfragmenten herkenden we tevens fragmenten

vlakglas en drinkglas. De bewaringstoestand is op dit moment nog vrij goed maar zal

verslechteren zonder verdere behandeling. Op het eerste zicht lijken er zich niet veel speciale

fragmenten in het vondstenensemble te bevinden. Uitzondering hierop zijn enkele

fragmenten van een vermoedelijk hoge bruine drinkbeker met hierop in witte letters een

fragment van een Nederlandse tekst aangebracht. Een tweede sterk gefragmenteerde en zeer

broze glasvondst betreft een vermoedelijk groot fragment van een ruitje. Het heeft een

29

donkere kleur en geaccidenteerd oppervlak. Gezien de hoge fragmentatie en slechte

bewaringstoestand werd het object tijdens het onderzoek in blok gelicht.

3.2.3. Voorstel conservatie en/of analyse

Om het aangetroffen glaswerk voor verder verval te vrijwaren, dient dit geconserveerd te worden door

een specialist in het conserveren van glas afkomstig uit archeologische contexten. Gezien de huidige

fragmentatie en vaak slechte bewaringstoestand van het aangetroffen glas (vooral voor de 15de – 16de

eeuwse contexten) stellen we voor het glas enkel te laten determineren op aanwezige vormen en

types. Zo verkrijgen we een zicht op de samenstelling van het vondstenensemble. Eventueel

uitzonderlijke stukken kunnen alsnog worden geselecteerd voor verdere behandeling. De studie van

de glasvondsten gebeurt het beste door een specialist.

Tijdens het onderzoek kwamen twee bijzondere glasvondsten aan het licht die wel voor onmiddellijke

conservatie en (gedeeltelijke) restauratie worden aangeraden. Het betreft een fragment van een

drinkbeker met hierop in witte letters een fragment Nederlandse tekst en een fragiel sterk

gefragmenteerd (vermoedelijk) ruitje met geaccidenteerd oppervlak. Dit laatste object was

vermoedelijk vrij volledig in de beerput terechtgekomen en werd in blok gelicht.

Voor de metalen voorwerpen dient nagegaan te worden voor welke voorwerpen een actieve

behandeling noodzakelijk is en voor welke voorwerpen een passieve conservatie volstaat. Deze

selectie dient te gebeuren door een conservator met ervaring in het conserveren en restaureren van

metalen voorwerpen. Geen enkel van de aangetroffen objecten dient te worden gerestaureerd. Wel

dienen de verschillende aangetroffen munten te worden gereinigd met het oog op verdere

determinatie. Deze determinatie dient te gebeuren door een numismaticus met kennis over de

periode 12de tot 19de eeuw.

Alle kwetsbare objecten dienen na overdracht onder geschikte omstandigheden worden bewaard.

4. Voorlopig besluit

Tijdens het archeologisch onderzoek uitgevoerd te Gent, Veldstraat – Boeksteeg, naar aanleiding van

de verbouwing en uitbreiding van een bestaand winkelpand, werden resten aangetroffen daterend uit

de periode 12de tot 20ste eeuw. Eventueel oudere resten konden voorlopig nog niet worden gedateerd

maar zijn gezien de beschikbare stratigrafische gegevens wel aangetroffen.

Door de geplande werkzaamheden werd een deel van het aanwezige bodemarchief niet bedreigd. Het

onbedreigde deel moest niet aan verder onderzoek worden onderworpen en kan in situ worden

bewaard. Wel kon op enkele plaatsen een profielsleuf worden gegraven. Hier waren we in staat de

onverstoorde zandige moederbodem aan te snijden. Deze werd afgedekt door een homogene grijze

30

iets leemachtige zandige laag die als oudst aangetroffen laag van antropogene herkomst op het terrein

kan worden bestempeld. Onder deze laag tekenden zich plaatselijk nog enkele sporen af in de

ongeroerde moederbodem. Vermoedelijk behoren deze tot de oudst aangetroffen sporen. Het gaat

om twee mogelijke greppels, een beerkuil en twee paalkuilen. Enkel een wandscherf Maaslands Wit

aardewerk met loodglazuur en radstempelversiering geeft enige extra informatie omtrent de

ouderdom van de sporen.

De resten die aan de oudste gedateerde periodes toebehoorden situeerden zich voornamelijk in het

oostelijke gedeelte van het onderzoeksterrein en kunnen vermoedelijk toegeschreven worden aan

bewoningsactiviteiten gelinkt aan bewoning langs de Veldstraat. Of er zich reeds bebouwing op het

huidige perceel bevond kon niet worden achterhaald. De resten kunnen ook toegeschreven worden

aan de bewoners van het perceel gelegen aan de overkant van de Boeksteeg. Hier bevond zich eertijds

een middeleeuws steen. De aangetroffen sporen uit de 12de en 13de eeuw werden geïnterpreteerd als

afval- en beerkuilen.

Verder naar het westen werden eveneens verschillende kuilen aangetroffen. Voorlopig lijken deze te

dateren uit de 14de eeuw. Mogelijk werd het terrein vanuit het westen geleidelijk verder in gebruik

genomen voor het deponeren van afval. Mogelijk is dit een aanwijzing van het schaarser worden van

de beschikbare ruimte in de laat-middeleeuwse stad. Verder onderzoek van het oostelijke

putwandprofiel en de hierin herkende haarden levert mogelijk nauwkeurigere informatie op omtrent

de aanwezigheid van bebouwing langs de Veldstraat op het betrokken perceel. De aangetroffen 14de

eeuwse afvalkuilen kunnen mogelijk aan deze bebouwing worden toegeschreven.

Zeker in de loop van de 14de eeuw treffen we de eerste aanwijzingen op omtrent wijzigingen in de

perceelstoestand. In de loop van de 14de eeuw verschijnt immers de eerste minstens gedeeltelijk in

steen opgetrokken bebouwing langs de Boeksteeg. Van deze bebouwing werden resten gevonden van

enkele tegelvloeren alsook van minstens één voorafgaande fase. Getuige hiervan de onder de vloer

aanwezige haarden en ingegraven aspotten. Twee aangetroffen bakstenen zinkputjes duiden de

zuidelijke begrenzing van deze bewoning aan. Mogelijk dateert ook de noordelijke bakstenen muur in

werkput 1 (S18) uit deze periode. Vermoedelijk scheidde de muur, gezien de aanwezigheid van enkele

steunberen (wat wijst op een losstaande opgaande muur) de Boeksteeg van een achterliggende

tuinzone. Deze zal dan mogelijk deel hebben uitgemaakt van de bebouwing langs de Veldstraat. Of de

woning langs de Boeksteeg eveneens over een achterliggende tuinzone beschikte, kon door de

aanwezigheid van recente kelderruimtes niet worden achterhaald. Tot nog toe kon geen enkele van

de aangetroffen afvalkuilen in verband met de woonst langs de Boeksteeg worden gebracht.

De jongere afvalkuilen aangetroffen in werkput 1 behoren vermoedelijk alle tot de bewoning langs de

Veldstraat. Het gaat telkens om sporen die een functie als beer- en afvalkuil hadden. Getuige hiervan

31

de vrij talrijk aanwezige vondsten en de organisch mestachtige aard van de gebruiksvulling. Voorlopig

kunnen de kuilen gedateerd worden in de periode late 15de – vroege 16de eeuw.

Een speciale vermelding dient gemaakt te worden omtrent S76. Deze grote beschoeide beerkuil kon

slechts gedeeltelijk worden onderzocht. Uit de dempingsfase werd een vrij grote hoeveelheid

aardewerk gerecupereerd. Een juiste datering van dit materiaal alsook van de in de vermoedelijke

insteek aangetroffen munt zal een juister beeld schetsen van de betekenis in de ontwikkeling van het

terrein. Vermoedelijk gaat de kuil de hierboven beschreven afvalkuilen vooraf.

Over de latere bewoning langs de Veldstraat ontbreken met uitzondering van een laat 18de eeuwse

afvalconcentratie in een in onbruik geraakt afwateringsgootje voorlopig verdere gegevens. Wel kon de

aanwezigheid van een oude kelderruimte worden aangetoond (WPII). De kelder dateerde ten vroegste

uit de 16de eeuw en was mogelijk in gebruik tot in de vroege 20ste eeuw. Tijdens de bureaustudie werd

een mogelijke aanpassing aan de percelering vastgesteld in het begin van de 20ste eeuw. Toen werd

een deel van het zuidelijke aangrenzende perceel in het huidige perceel opgenomen. De aangetroffen

kelderruimte behoorde met andere woorden toe aan het zuidelijk aangrenzende perceel.

Dat er zich in de 17de eeuw meerdere woningen langs de Boeksteeg bevonden wordt aangetoond door

de resten van een beerput in werkput 3 ter hoogte van de geplande kraansokkel. Een verdere analyse

van de inhoud van de gebruikslagen kan informatie opleveren omtrent de levensstandaard van de 17de

eeuwse bewoners van de Boeksteeg. De aanwezigheid van recente kelders had verdere resten van

deze bewoning volledig vernield, waardoor verdere informatie over het ontstaan van deze bewoning

ontbreekt.

Tijdens het onderzoek werd op de plaats van de 14de – 15de eeuwse bewoning aan de zijde van de

Boeksteeg een 19de eeuwse beerput aangetroffen. In de 19de eeuw hadden de steegjes vanuit de

Veldstraat door de band een slechte faam. Tot na de Tweede Wereldoorlog zouden hier dames van

lichte zeden actief zijn geweest. De gebruiksvulling van de beerput bevatte opvallend veel resten van

oesterschelpen, nochtans een delicatesse in de 19de eeuw. Zou de beerput misschien hebben

toebehoord aan een pand waar bepaalde diensten werden aangeboden? Oesters gelden immers als

afrodisiaca.

Net ten oosten van de 19de eeuwse beerput bevonden zich de resten van een vermoedelijk jongere

beerput. De beerput was alleszins tot op een latere datum in gebruik (20ste eeuw). De gebruiksfase

werd gekenmerkt door de aanwezigheid van talrijke fragmenten mosselschelpen. Gezien de recente

datum en diepte van de beerput werd deze niet verder onderzocht.

Tijdens het archeologische onderzoek werden met uitzondering van de 16de en 18de eeuw verschillende

contexten bemonsterd voor verder onderzoek. Een waardering van de geselecteerde stalen op de

aanwezigheid van archeozoölogica en macroresten kan na verdere analyse mogelijk belangrijke

informatie opleveren omtrent de levensgewoontes – en standaard van de gebruikers en/of bewoners

32

van het onderzoeksterrein in de periodes 12de eeuw, 13de eeuw, 14de eeuw, 15de eeuw, 17de eeuw en

19de eeuw. Hierbij geven de oudere stalen voornamelijk informatie omtrent de vermoedelijke

bewoning langs de Veldstraat of in de nabije omgeving van het onderzochte perceel en de jongere

stalen (17de en 19de eeuw) over de bewoners langs de Boeksteeg.

Verder onderzoek van het aangetroffen vondstenensemble kan informatie opleveren omtrent een

exactere datering van de verschillende contexten, alsook omtrent de herkomst (functie) van het

gedeponeerde afval. Na vergelijking met contemporaine contexten kan mogelijk informatie

gegenereerd worden omtrent de status van de gebruikers.

Tevens wordt aangeraden een onderzoek te laten uitvoeren op het handverzameld dierlijk

botmateriaal uit de verschillende afvalkuilen. Het grootste deel hiervan betreft immers etensresten.

Analyse hiervan en vergelijking met contemporaine resten kunnen een licht werpen op het dieet en

de eventuele status van de gebruikers en/of bewoners van het onderzochte perceel. Dit onderzoek

dient uitgevoerd te worden door een archeozoöloog.

5. Verdere timing

De hieronder vermelde timing is een inschatting van de tijd die nodig is voor het uitvoeren van de

vereiste behandelingen. Hierbij werd geen rekening gehouden met de nodige tijd voor het vragen van

de nodige offertes en het verpakken en transporteren/verzenden van de geselecteerde monsters of

objecten.

5.1. Waardering natuurwetenschappen

Enkele van de geselecteerde stalen zullen in de eerste plaats moeten worden gewaardeerd. Na analyse

van deze eerste scan wordt verder bepaald of een bijkomende nauwkeurigere analyse van het

betreffende staal al dan niet gewenst of noodzakelijk is. De geschatte tijd nodig voor het waarderen

van de geselecteerde stalen voor pollenonderzoek of op de aanwezigheid van macroresten wordt op

4 à 6 maanden geschat, gerekend vanaf het transport naar het betreffende onderzoeksbureau.

5.2. Analyse natuurwetenschappen

Een deel van de aangetroffen resten kan zonder waardering voor verder onderzoek worden ingeleverd.

Reeds tijdens het veldwerk werd van deze stalen aangetoond dat een grote hoeveelheid klein

botmateriaal in de bemonsterde laag aanwezig was. Ook het met de hand ingezamelde botmateriaal

uit de geselecteerde contexten kan rechtstreeks voor analyse worden verzonden. De geschatte tijd

voor het onderzoek van de botresten wordt geschat op 6 à 8 maanden (inclusief zeven en uitsorteren

van de zeefresidu’s).

33

Na de evaluatie van de voor waardering opgestuurde stalen op de aanwezigheid van klein botmateriaal

of macroresten kan een verdere analyse worden gevraagd. De verdere analyse van de aanwezige

resten (klein bot, pollen, macroresten) wordt op ongeveer 6 maanden geschat.

5.3. Conservatie

Een analyse en selectie van de actief te conserveren en schoon te maken metalen objecten kan in

principe reeds binnen 1 maand na de eindvergadering worden gerealiseerd. De eigenlijke conservatie

en het schoonmaken van de geselecteerde vondsten kan na goedkeuring van de selectie door de

bouwheer en de wetenschappelijke begeleiding zal ongeveer 6 maanden in beslag nemen.

Een analyse en selectie van het te conserveren en restaureren glaswerk kan binnen 2 maanden na de

eindvergadering worden gerealiseerd. Voor de restauratie en conservatie van de geselecteerde

objecten alsook voor de twee rechtstreeks geselecteerde objecten (drinkbeker met tekst, mogelijk

ruitje in blok gelicht) moet gerekend worden op een periode tussen 6 maanden en 1 jaar.

5.4. Rapportage

Een eerste conceptrapport met hierin reeds de resultaten van de rechtstreeks opgestuurde stalen en

de resultaten van de waardering voor eventueel verder onderzoek kan ten vroegste opgeleverd

worden in december 2015/ januari 2016.

Na het selecteren van de eventueel voor verdere analyse in aanmerking komende stalen moet een

periode van ongeveer 6 maanden na het opsturen van de geselecteerde stalen in acht worden

genomen voor het verkrijgen van de resultaten. Deze zullen samen met de opmerkingen van het

agentschap Onroerend Erfgoed en de wetenschappelijke begeleiding van de stad Gent herwerkt

worden in de tweede conceptnota.

Deze wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het agentschap en de stedelijke diensten in juli 2016.

Eventuele opmerkingen worden nadien verwerkt in het definitieve eindrapport (vermoedelijke

publicatiedatum september 2016).

6. Onderzoeksvragen

Voorafgaandelijk aan het archeologisch onderzoek werden enkele te beantwoorden

onderzoeksvragen gesteld. Tijdens het veldwerk werd getracht een antwoord te formuleren op deze

antwoorden. Het eerste resultaat vindt u in de hierboven staande tekst. Niet alle vragen konden echter

reeds tijdens het veldwerk worden beantwoord. Tevens werd duidelijk dat op bepaalde vragen geen

antwoord zal kunnen worden geformuleerd. Echter door het hierboven voorgestelde verdere

onderzoek op de aangetroffen resten kan mogelijk een vollediger antwoord op enkele van de gestelde

vragen worden gegeven om zo uiteindelijk een duidelijker beeld te krijgen van de

34

ontwikkelingsgeschiedenis van het onderzochte perceel. Hieronder wordt kort aangehaald welke

onderzoeksvragen nog verder kunnen worden beantwoord en op welke manier.

Een verder onderzoek van de stratigrafische relaties van de aangetroffen sporen, lagen en

structuren alsook van de verschillende opgetekende profielen kan een antwoord geven op de

volgende vragen:

- Hoe is de opbouw van de chronologie van de aanwezige archeologische resten?

- Wat is de relatie tussen de bestaande panden en het aanwezige archeologische erfgoed?

- Uit welke periode dateren de vondsten? Kan er een functionele interpretatie aan gegeven

worden?

- Wat is de datering en samenstelling van de aangetroffen ophogingslagen?

- Hoe kaderen de resultaten binnen onze kennis van de stadsgeschiedenis/

stadsontwikkeling van Gent?

Een verder onderzoek van de aangetroffen artefacten van menselijke makelij (metaal, glas,

aardewerk) kan een mogelijk antwoord geven op de volgende vragen:

- Wat is de aard, omvang, datering en conservatie van de aangetroffen archeologische

resten?

- Hoe is de opbouw van de chronologie van de aanwezige archeologische resten?

- Welke specifieke activiteiten hebben in het onderzoeksgebied plaatsgevonden? Wat zijn

de materiële aanwijzingen hiervoor? Passen deze in de historische context van de locatie?

- Wat zeggen de aangetroffen resten over de welstand, levenswijze, sociale, economische

en culturele achtergrond van de verschillende bewoners?

- Levert het organische en anorganische vondstenmateriaal nieuwe inzichten inzake

ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de site, eventueel ook over de materiële

cultuur?

- Uit welke periode dateren de vondsten? Kan er een functionele interpretatie aan gegeven

worden?

- Wat is de datering en samenstelling van de aangetroffen ophogingslagen?

- Hoe kaderen de resultaten binnen onze kennis van de stadsgeschiedenis/

stadsontwikkeling van Gent?

Een verder onderzoek op het handverzamelde dierlijk botmateriaal en de verschillende

geselecteerde monsters kan eventueel bijkomende informatie opleveren voor de volgende

vragen:

- Wat is de aard, omvang, datering en conservatie van de aangetroffen archeologische

resten?

35

- Welke specifieke activiteiten hebben in het onderzoeksgebied plaatsgevonden? Wat zijn

de materiële aanwijzingen hiervoor? Passen deze in de historische context van de locatie?

- Wat zeggen de aangetroffen resten over de welstand, levenswijze, sociale, economische

en culturele achtergrond van de verschillende bewoners?

- Levert het organische en anorganische vondstenmateriaal nieuwe inzichten inzake

ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de site, eventueel ook over de materiële

cultuur?

- Uit welke periode dateren de vondsten? Kan er een functionele interpretatie aan gegeven

worden?

- Hoe kaderen de resultaten binnen onze kennis van de stadsgeschiedenis/

stadsontwikkeling van Gent?