Oppotting in België - KU Leuven Bibliotheken
-
Upload
khangminh22 -
Category
Documents
-
view
2 -
download
0
Transcript of Oppotting in België - KU Leuven Bibliotheken
pÍWICHEUN & ko VAN HOVE :..i:, .,,
professionnel des autorités de contröla collaboration internation
...
Pbikppe UMBRECHT
Concentrati egraad van de Belgische financiële sector
banken is ànders
le et
Guy WRFAILLE @ hpbie GEE RAEKI
ETicPOLLEFLIET
Oppotting in België
Verschiint maandeliiksnou.199i
niet in de maanden juli en aug.
C,ente d'Emdes Financièrcs) - 1000 Bruxelles
Afgiftekantoor Antweqpeo X10 nummers pet iaar
Une publication dt Fonon
Een publikatie van het Belgiscb Studieentnnn u/?t Financieuqerà - LOOO
I t lie succesvol zaken wilVV ao"r, moet vlot gebruikkunnen maken van diverse datat
banken: voor frnanciële venichtini
gen, het reserueren van een reido
het raadplegen van de elektro-nische telefoongidsen of het plaat
sen van bestellingen. Dat verei$een efficiënt gebruik van mdern§te I eoo m m u n i ati e m id d el e n.
Neem nu de Wdedexdienst: een
interactief systeem waarmee u via
een personal computer of eeirgoedkope terminal op een snellë
en eenvoudige manier toegangheeft tot duizenden databanken in
binnen- en buitenland.
Vooral gericht naar professionele
gebruikers worden zo tal van toe,-
passingen in de meest diversesectoren zoals transport, distribu-
tie, toerisme, administratie en dëfi nanciële wereld geboden.
BELGACOM heeft de organisatiq
de middelen en de diensten ofir
voor u de meesÍ veelzijdige totaal.
oplossing te realiseren die penfitaanstuit bij uw behoeften. Want als
geen ander weten w| hoe tel+ammuniatie in elkaar zit.
la
/1[
ËóFt
F.1',]
%::;
\
uiilsoErU
B E LG A C O M
Voor documentatie, inÍormatie oÍ een persoonliik gesprek belt u hetgratis nummer 1260 oÍ faxt u deze coupon naar (02) 242 58 25
VV
NAAM:
FUNCTIE:
BEDRIJF
ADRES
TEL.: FAX.:
.ë
*trii:.$^i
*uffi,ï
Lfir,l
i,t
:ri '
l, l
,,1
I
ï1
!.ï
' '..,r .' '
-x----
I I , lr:::iiir;:,:r:,,9/1993 dr
57tème Inhoudstafelïable des matières
í7src
Forum
Cilïe d'Etudes Fim-SUMMARIES 487
fois I'an.Floanclewezea,
vanha Belgiscb TRIBUNE
pet iMLComrnunicatie bii banken is àndersEric POLLEFLIET 488
c/o Belge des BanquesFOCUScJo Vereniging van Banken .
Íue 36,bte 5,1000 Bru. ' ,
xelles1000
36 .bus 5,. ,,1 Oppotting in BelgiëJefWCHELEN @ LeoVAN HOVE 490
Fax: 1iDROIT FINAI\CIER / FINANCIEEL RT,CHT
/ lJll{levetEditoria.l Le secret professionnel des autorités de contróle et
la collaboration internationalePbilippe LAMBRECHT
18, L93OZ"Yeilemo2/7t9.15.1119.15.59 503
Réglementation financière en brefYuAn STEMPNIERWSKY 5tt
'Pttbltctté:
o2/779.15.ttSTRUCTUR.E ET STRATEGIESTRUCTUUREN STRAIEGIE
Concentratiegraad van de Belgische financiële sectorGuy VERFAILLE @ Sopbie GEERAERT 513
BIBLIOGRAPHIE / BOEKBESPREKINGEN 517ul[ever:
Smet, rue Ravenstein 36, OI]VRAGES SIGNALES / BOEKENSIGNAIEMENT 5208Íuxelle§ / Ravenstein,
sorlsFORUM ECHOCalendrier des activités du FORUM FINANCIER BELGEActiviteitenkdender van het BELGISCH FINANCIEEL FORUM 523
n'6t permisede la rédac-
indiqumt la source.
artikels.ziinop de
broovermelding.
16176 44/5
unie van de Uitge-veÈ van de Periodieke Pefs.
Mehbre de l'Union des Editeurede la Presse PéÍiodioue
i
REVUE DE TI. BANQUE /BANK. EN FINANCIEWEZEN 4ót
r9la
hun
Fu
dJ.
9/1993
/ Ë.ÍikMióel Simal / Luc VanMxÍc ven Houte /EddyVymeersch
comlté d'Accoml!4g[e0eot /SururgrocÍt
Jean-Paul Abraham
Jean-Frangois de le CourtRobert Reynders
: . : :::1t..
oeresuë & :i4§§ t,l ,JIsevaàÍdtsdevm der BIF§]:,::a:4,it.,,:
rvrictret ooiri§ól(:.,'.I ,, ::::::l:l:
comtté de coordtnztloí r/ coöii§.::,i:loadecomiÉC@rdiruteu" général / Algemeen
Comtté dc f,édacrton,/RedacítecoottéCoorditu tefr - Coördiru torFÍank LieÍman
ebmham/André Doumont,/Michel
Peter PEetGreetTJon& / Rlk VanPiet Van Bellingen /Jan vermeutRédaarie -Redadrice:
Càilos de MiguelFmcoEverdingen walteÍ
Hertig /Jacques/ l(2nstovtrlet /
.Tatsula
Gxdener /MeBis / R.
L€o Schuster /Jai.
cofiespoodarts pour la Belgique /CoilespondeoteD voor Belgtë
DelieÍnew/ !^n
/ Michel
Stefaii.ginrie ns / GuyVerfaille
Fotu.mFinnnciq BeFontm gn uuede promouuoir l'étude etl.a réflexion prosPectiu erelntiueaux problèmesdu monde firm.ncier
Les obiectifs du Forum sont les suivants:
- stimuler l'étuàe des problèm'es fi;rnn-ciers au sens large et susciter la réflex-ion scientifique en matière de Polidque monétaire et financière, d'opéra-tions et de marchés financiers, de sec-
teur financier et d'institutions finan-cières;
- ëtre non seulement à Bruxelles maiségalement dans les différentes régionsdu pays, un lieu de rencontre pour les
autorités, les professionnels et les universitaires dans les domaines cités ci-
dessus;
- assurer la diffitsion des connaissances,des informations et du sauoir-fairedans les domaines susmentionnés parla voie de publications, de confé-rences, de colloques, etc.
Le Forum est accessible:
- aux professionnels de la finance: ban-ques, banques d'éPargne, IPC, comPag-
nies d'assurances, sociétés de porte-feuille, sociétés de bourse, sociétés deleasing et de factoring, organismes deplacement, avocats, bureaux d'etudeset sociétés de services opeÍanÍ dans ledomaine financier, etc. ;
- aux milieux universiaires (universités,
centres de recherche, institutions spé-
cialisées) ;
- aux pouvoirs publics et aux autoritésfinancières: BNB, CBF, Ministère des
Finances, Office de Contröle des
Assurances, IRG, Office National duDucroire, etc.
Le Forum est établi au siège de l'Associa-
tion Belge des Banques, rue Ravenstein
36, looo Bruxelles.Les réunions se tiennent aux sièges de la
Banque Nationale de Belgique.
BelgiscltFinnncieel Foru.mFontm ter beuorderinguan dew etsns cb app e lij ke s tu"d'ie ende prospectieue bezinningouer b et financiewezen.
In het algemeen heeft het Forum tendoel:- de wetenscbappelijke studie en bezin-
ning te stimuleren op het gebied van definanciële problematiek in ruime zin:geld- en financieel beleid, financiëleverrichtingen en markten, financiëlesector en instellingen ;
- eelt onhnoetingsplaats te biedqn, en ditniet alleen te Brussel maar ook in de diverse regio's van het land, voor beleids-voerders, professionelen en academicidie op de bovenvermelde werkter-reinen actief ziin;
- te zotgen voor de uerspreiding uartkmnb, informatie ert know-bow met be-
trekking tot deze werkterreinen via hetuitgeven van publikaties, het inrichtenvan voordrachten en colloquia, enz'
Het Forum staat open voor:
- de professionele financiële wereld,banken, spaarbanken, OKI, verzeke-
ringsinstellingen, portefeuillemaatschap-pijen, beursvennootschappen, leasing-
en factoringmaatschappif en, beleggings-instellingen, advocaten, studiebureausen servicemaaschappiien die op finan-cieel gebied actlef ziin, enz.;
- de academische wereld (universiteiten,onderzoekscentra, gespecialiseerde in-stellingen);
- de overheid en de financiële administratie: NBB, CBF, het Ministerie vanFinanciën, de Beurscommissie, deControlecommissie van het Verzeke-
ringswezen, het FI\VI, het Delcredere,efiz.
Het Forum is gevestigd in de zetel vande Belgische Vereniging van Banken,Ravensteinstraat 36, 1000 Brussel.De vergaderingen vinden plaats in dehoofdzetel en de regionale vestigingenvan de Nationale Bank van België.
lge
aördiaar<r:BeteÍ,8rye
Méa&1q1lll.eden,cuy §;iólis:lEric Jacobs /
::::t-irye de Ia aanque,ri:i§diiidee en 1936.
Bark- eo Flí,ÍoraLití€lriolr, .
csticht in t936; t,tt::riit:::l:,::,:.:,
486 REVUE DE LA BANQUE /BANK-EN FINANCIE\íEZEN
Tison
Jxn AtrBert,/ Benoft Daenen /MaÍc De BÍoeck /Chris ceiregat / chanul Kegels /
9/1993 ,ÈrSummaries
Oppotting in België(Tbe boarding of aurenqt in Belgium)
JefVUCHELEN & Leo VAN HOVE
The size of the Belgian currency circu-lation, amounring ro BF 42,OOO perc pita, can hardly be explained by theneed for transacrions only. This articleunderpins the hypothesis rhathoarding is a substantial componentof the demand for currency, and inpartranlar the demand for large bank-notes.
According to our estimates, the shareof hoarding in total currenry circu.lation has dropped from 600/o inthe early 1970s (or, roughly,BF 120 billion) to some 4Oo/o in t991(or, BF 170 billion). This decline isremarkable, since in most countriesthe relative importance of hoardingseems to be increasing. Our resultsalso reveal a clear substitution ofBF 5,000 notes for BF 1,000 nores as
a means of hoarding. §7e thereforeexpect that the newly introducedBF 10,000 banknote will be usedpredominantly as a means ofhoarding, rather than as a means ofFrayment.
Cleady, holding wealth in the form ofcurrency entails oppomrniry costs.This implies that the interest foregoneis probably compensared for by otherbenefits, An important qualiry of cur-renry as a means of hoarding is theprivacy it provides. This leads to thetentative conclusion that it is used bytax evaders to conceal accumulated
earnings. There is, however, littleempirical evidence to substantiate thisconjecture.
supervisory aurhorities (EC orthird countries) are briefly summa-rized (V).
I€ secret professionÍrel des auto-rités de contröle et la collabo-ration internationale(Superuiso?y autboities' du6t of pro
fessional secreqt and intematictnalc.ooperatiolt behteen. supelaisoryautborities)
Philippe LAMBRECHT
The Law of 22nd March t993 on theLegal Stanrs and Supervision ofCreditInstitutions brought various changesto the professional secrery by whichthe Banking and Finance Commission(Belgium's banking supervisoryauthoriry hereafter BFC) is bound.
This paper first examines the dury ofprofessional secrecy. Both its natureand the persons and facts to which itapplies are reviewed (l).
Secondly, the three exceptions to rhisdury are discussed: tesrimony incourt proceedings (II), information ofiudicial authorities in case of criminaloffences (III) and speci,fic legal excep-tions enabling the BFC to carry out itssupervisory tasks (IV). Àmong thesespecific legal exceptions, only rhoseconcerning banking supervision arediscussed.
Finally, the rules governing coope-ration berween the BFC and other
Concentratiegraad van de Bel-gische financiële sector(Concentration of tbe Belgtan financirtlsector)
Guy YERFAILLE and SophieGEERAERT
The process offinancial andmonetary integration in Europeinduces changes in the strategies ofthe financial institutions and affectstherefore the structure of the Belgianfinancial sector.
However, the ef[ect on the degree ofconcentration of the sector is a priorinot clear. Belgian institutions v/antingto play an international role may seekto strenghten rheir domestic base byincreasing their market share. On theother hand, the globalisation of themarkets may
^ttÍact new (foreign)
competitors.
In this article, the authors analyse theevolution of the degree of concen-tration of the Belgian financial sectorby means of rwo rypes of indicators:the Herfindahl-Hirschman Index(used by the Federal Reserve) and theGinicoefficient. Our conclusion isthat the sector has become lessconcentrated in recent years,although there is no major shift inthis matter.
RE\,.UE DE I-A, BANQUE,/BANK. EN FINANCIE\íEZEN487
' 'l ' ,'':'
dJ.
9/1993 TRIBUNE
Communicatiebii banken is ànders
Zoals voor elke onderneming is ookvoor een bank de communicatie een
hoeksteen van en voor de onderne-
mingsstrategie. Een gestroomlif nde
communicatie binnen de onder-
neming is een belangriike onder-
steuning voor de verbetering van de
produktiviteit, de kwaliteit van pro-
dukten en diensten en de commercia-
liteit van medewerkers en mana-
gement. Een goed gekozen externe
communicatie draag!. op haar beurt
bi; tot het imago van de onder-
neming en het succes bij de verkooPvan produkten of het aanbieden van
diensten. De concrete imulling van
de communicatie-opdracht verschilt
uiteraard van onderneming tot onder-
neming en staat niet los van de
bedriifsculnrur. In het onomkeerbaarproces van internationalisering en toe-
nemende mededinging wordt com-
municatie een steeds belangrijkerv/apen. Voor de financiële sector, en
meer in het bijzonder voor het bank-
v/ezen, is dit een complexe uitdaging
met vaak delicate zspecten. Het eerste
hangt samen met de zeer uiteenlo-
pende activiteiten van het bankieren
en het tweede met de sleutelpositie
van de banken in de monetaire en
financiële stabiliteit van de economie
en hun vertrou\À/ensrelatie met de
cliënten.
Voor wat betreft het eerste Punt - de
complexiteit van het bankieren en de
communicatie daaromtrent - biedt de
technologie interessante oplossingen
die nu al of in een relatief nabiie toe-
komst, kunnen worden geimPlemen-
teerd. Heel .wat grote ondernemingenen financiële instellingen doen zwate
investeringen in het onrwikkelen en
gebruiken van hoogtechnologischeplatforms waarbli audio-visuele tech-
nieken, automatisering, commerciëledienswerlening en tactische biistu-
ringen volledig geïntegreerd moeten/
kunnen verlopen. Het is evenwel een
illusie te denken dat alleen de
invoering van de meest geavanceerde
middelen volstaat om de complexiteitvan de communicatie-oPdrachtbinnen een bank op te lossen.
Het succes hangt ook afvan een vol-
dragen, goed uitgebouwde communi-
catiestrategie. Elke actie naat de
cliënteel toe vr ^gt
een optimale inte-
gratie van de externe en interne com-
municatie. Een prachtig professioneel
afgewerkte barnumreclame rond een
goed produkt zalvoor de onder-
neming weinig of geen toegevoegde
waarde brengen, indien biivoorbeeldde eigen medewerkers onvoldoendeingelicht zijn of gemotiveerd. Dit con-
creet aanpakken is evenwel raPPer
gezegd dan gedaan, zeker in een
grootbank. Enkele duizenden mede-
werkers verspreid in een uitgebreidnerwerk tijdig, tegeltlkertiid m doel-
ma.tig informerm en uooral rnotiuerert
omtrent de ondernemingsstrategie en-tactiek, de commerciële acties en de
talrijke produkten en diensten (oude
en nieuwe, stlrrrda Íd en oP maat),
met daarbovenop een duiding van de
ondernemingsvisie omtrent de
continu wisselende omgeving, is een
zware klus die niet alleen met "hightech" kan worden gehaard. De bood-
schap die men wil brengen, moet oP
de eerste plaats duidelilk ziin én in de
"taal- van de gebruiker of doelgroep.
Bovendien vereist het doelmatig en
doelgericht overbrengen van de
boodschap(pen) een concreteplanning en budgettering met een
optimale timing en integratie van de
in te vullen interne en externe com-
municatiebehoeften. Hierbii zal menniet alleen rekening moeten houdenmet de beperkte financiële middelenmaar ook met de absorptiecapaciteit
én van het publiek én van de media
en van de medewerkers, zeker in een
bank gezien de grote verscheidenheid
van cliëntengroepen, produkten en
diensten. lnzake interne communi-catie moet daarenboven niet alleen
de "top-down-informatie georgani
seerd worden, maar ook - en voor-
488 REVUE DE tÀ BANQUE,/BANK- EN FINANCIE§íEZEN
À,.,
1,
"i*,,
Siège social à BRIJXELLESCantersteen 1
B - i000 Bruxelles
TEL.:3225787217
@anqzz
BEIJGOIAISE@aruï
IFinancement du commerce extérieur
a.u ec I Afrique sub s a.b arienne
Seruice s pour non-ré sident s
IACCUEIL PERSONNALISE?-
-=,:é7-)Af-
§
I3
Siège à LONDRESSouth Quay Plaza 2
183 Marsh §7all - 3rd floorLondon E14 9 SH
TEL. : 4471. 538 33 23
al - de .bottom-up-communicatie ofhet opvangen en sturen van terechtenoden van de medewerkersbasis.Deze laatste is opnieuw een moeilijkeopdracht voor een complex bedrijfals de bank. Tenslotte, zoals voor destrategie en planning in het algemeenis er tevens voor de communicatie-strategie en -planning in het bijzondereen bijkomend spanningsveld vangecentraliseerd versus gedecentraliseerd opueden en organiseren. Ookop dit vlak is de keuze - met een effi.
ciënt evenwicht in de communicatie-taken tussen hoofdkantoor enregionale groepsdiensten - niet een-
voudig envaak aftrankeliik van de
bedrijfsculruur en -traditie.
Naast de complexiteit (die binnen ditbestek slechs beknopt werd aange-
sneden) is er nog het "delicate" vande communicatie in het bankwezen.Ik heb het hier niet zozeeÍ over de
vanzelfsprekende discretie in cliënten-aangelegenheden (o.m. inzake kre-dietdossiers) of de eerbied voor een
aantal deontologische regels (o.m.inzake het wirwassen van geld). Ikheb het hier wel over de impact vanpublieke verklaringen door bankiers.Nog niet zo lang geleden waren huncommentaren over monetaire, finan-ciële en zelfs fiscale en budgettairemateries eerder schaars en in elkgeval omfloerst. Een e ÍÍal receÍ'tte
stellingnames (o.m. met betrekkingtot het muntbeleid van de NationaleBank en de fiscaliteit van het spaar-wezen) wekken de indruk dat de tra-ditionele behoedzaamheid en terug-houdendheid van bankiers op hetpublieke forum tot het verledenbehoren. Mede onder invloed van deverhevigde concurrenÍe - ook qua
imago-building - profileren sommigeonder hen zich steeds meer in demedia met niet zelden politiek-actuelesoms zelfs politiek-getinte verkla-ringen. Of men nu die ontwikkelingmoet betreuren of toeiuichen, is nietter zake.In deze jarcnvan revolutio-naire vooruitgang in informatica- eÍrcommunicatiemogelilkheden is een
9/1993
grotere openheid onvermijdelijk, zelfs
wenselijk. Ook in het bankwezen.Anderzijds hebben de bankiers -meer dan andere ondernemers - eenbelangrilke sleutelpositie in de mone-taire en financiële stabiliteit van de
economie. Voor de bankier zelf is
terughoudendheid misschien nietlanger de boodschap, dan tochbehoedzaamheid en relativering. Eenuonk kan snel onlaarden in een
moeilijk te blussm brand, zeker in betkleine open Belgiscbe bos op zijn licbtontulambare scbul.dmberg en niet inbet rninst wanneer één of enkele jagerszelf de lont aanstekm of uerderuoeden.
Eric Pollefliet(*)Investor Relations Manager en
Hoofd Persrelaties enFinanciële Comrnunicatie,
Kredietbank
(') De auteur schreef dit artikel in zijnpersoonli jke naam. Het veÍbindr dusgeenszins de Kredietbank.
/r
REVUE DE LA BANQUE /BANK. EN FINANCIE§?'EZEN 489
I I -:.,:ull:::r'..
Z \
7
dr 9/1993 FOCUS
Oppotting in Belgiëscbappen,
Geutoon
uoorSciene,WB
rairc
LeoLicentiaatschapput, richting
Weten-
wer inflatie, mone-
en openfu
tn
nonie,WBA§s.i@, Cqrmtm rcor FinarciëleEcorwnb,WB
l.INLEIDING
Midden 1992bedtoeg de omloopvan munten en bankbilietten inBelgië ongeveer 440 miliard frank.
Hiervan werd een 17 millard frankaangehouden door de geldschep-
pende instellingen zodat de chartalegeldvoorraad in handen van hetpubliek ongeveer 42O mlliard frankbedroeg2. Per inwoner gaat het dus
om een gemiddeld bedrag van42.OOO frank. Dit is waanzinnig veel.
Een dermate hoge hoeveelheidmunten en bankbiljetten kan duideliik niet worden verklaard door(legale) transactiemotieven.
Naast een ruilmiddelfunctie ven'ultgeld echter ook een oppottings-ofvermogensaanhoudingsfu nctie. Men
spreekt van oppotting v/anneer eco-
nomische agenten vanuit specula-
tieve3 enlof voorzorgsmotievena meer
kasmiddelen aanhouden dan nodigvoor transactiedoeleinden. Uit een
aantal indicaties kan worden afgeleid
dat een aarvienliik deel van de Bel-
gische chanale geldvoorraad zich indergelilke slapende of inactieve
kassen bevindt.
DaarnaasÍ kan men uiteraard ook nietvoorbijgaan aan de invloed van de
zwaÍte ekonomie. Men neemtalgemeen aan dat transacties in deze
sector in belangrijke mate wordenafgehandeld met behulp van chartaalgeld. Dit om zo min mogeliik sporenna te laten.
Deze rwee verklaringen kunnenelkaar ook deels ovedappen. Zoals
reeds werd opgemerkt door Cagan(1958), is het aannemeliik dat zwartgeld wordt opgepot onder de vormvan bankbiljeften, uit vrees dat de
omzetting in andere activa argwaan
zou wekken bij de fiscale instanties.
ln deze tekst proberen we de omvangvan de oppotting te ramen over de
periode l97l-199t5. Aangezien hethier gaat om een niet direct waar-
neembaar fenomeen, gebruiken wevier verschillende benaderingen. De
aldus bekomen resultaten wordennaderhand samengebracht en in een
internationaal perspectief geplaatst.
Vervolgens gaanwe ook in op ts/ee
belangrijke vÍagen die bii dit alles
opduiken, nl. wie pot op? en
waarom?6
2. OMVANGVAN DE OPPOTTING
2.l.Inleiding
Voor het becijferen van de omvangvan de oppotting volgen we een
viertal benaderingen. Deze vedopenalle volgens dezelfde strategie: eerst
wordt bepaald welk bedrag aanbank-biljetten er nodig is voor het voldoenvan de tansacíevtaag, waarna de
oppotting als het verschil tussen
totale omloop en transactievruag kanworden afgeleid. Merk op datbli deze
benaderingen geen onderscheidwordt gemaakt tussen de "witte" en
"zwaÍte" componenten van resp. de
transacttevraag naar chattaal geld en
de oppotting.
2.2. Oppotting en de circulatievan grote coupures
Bij het bestuderen van de samen-
stelling van de Belgische bankbil-
iettenomloop over de periode 1p60-
1991 (figuur 1), dringen twee vaststel
lingen zich op. Een eerste betreft het
overwicht van de grote coupures.Eind 1991 vertegenwoordigden de
bankbiljetten van duizend en vijf-duizend frank bijna )4 procentvanhet totaal. ln 1.960 bedroeg hetaandeel van het biljet van duizendfrank 87,4 procent. Men kan er der-
halve van uitgaan dat de oppottinghoofdzakelilk bestaat uit de grootste
coupufe.
Een rweede vaststelling heeft
beuekking op de verschuivingen dievolgden op de introductie van hetbankbillet van vijfduizend frank in
490 REVUE DE LA BANQUE,/BANK- EN FINANCIEWEZEN
1971. Hieruit distilleren we een eerste
raming van de grootte-orde van deopponing. Zoalsblijkt uit figuur 1
trad tussen I97l en 7987 een vrijwelperfecte substin-rtie op: het bankbiljetvan vijfduizend frank boekte geleidelijk terreinwinst ten koste van hetbankbiljet van duizend frank. Sedert
1987 schommelt het aandeel vandeze laatste coupure rond de 25 pro-cent. Men kan dan argumenteren datdit percentage overeenkomt met de
transactievraag naar bankbiljenen vandu2end frank. Vergelijkt men dit per-centage met het aandeel van hetbankbiljet van duizend frank eindl97I,ds,.z. onmiddellilk na het intro-duceren van het bankbiljet van vijf-duizend frank,T dan bekomt men een
schaning voor het deel van de bank-bilietten van duizend frank dat werdopgepot. Eind 197I bedroeg hetaandeel van het bankbiljet vanduizend frank 75,3 procent, zodat deoppotting zou overeenkomen met dehelft van de bankbiljettencirculatie. Invergeliiking met de resultaten diewerden bekomen voor anderelanden (zie 2.6.), is dit een aan-
vaardbaar cijfer.
Kritiek op deze benadering ismogelijk en moet derhalve zo goedmogelijk worden weedegd. Zokanmen opwerpen dat de percentages
die we als vertrekpunt hanteren,betrekking hebben op verschillendetijdstippen en daardoor niet (vol-
Iedig) vergeliikbaar ziin.ln t))l laghet prijspeil immers meer dan driemaal hoger dan in 7971. Ditlaatver-moeden dat voor een aantal trans-
acties in 1971 bankbilletten van vilf-honderd frank werden gebruikt, waarvandaag, bankbiljetten van duizendfrank worden gehanteerd. Inflatie zoudus het gebruik van bankbiljetten vanduizend frank hebben verhoogd. Ditzou concreet betekenen dat de trans-
actievÍa gnaar deze laatste coupurein 1971, kleiner was dan 25 procentof, m.a.w., dat meer dan de helft vande bankbiliettenomloop werdopgepot. Tussen 1971 en de rweedehelft van de jaren tachtig nam hetaandeel van de coupure van vijf-honderd frank slechts met een2 procent af. Het beschreven effect isdus marginaal. Omgekeerd kan menargumenteren dat inflatie het gebruikvan bankbiljetten van duizend frankheeft gereduceerd, daar een aartaltransacties nu worden afgewikkelddoor gebruik te maken van bankbil-jetten van vilfduizend frank. Hoegroot dit effect is, valt moeilijk te
zeí1gen. Het liikt echter onwaar-schijnlijk dat het belangrijk is, daar inrekening moet worden gebracht datde coupure van duizend frank ookgebruikt wordt als aanvul- of terug-gave-briefe. Daar er geen concreteindicaties bestaan over de grootte vanbeide effecten en ze in tegengestelderichting werken, ga nwe er van uitdat ze elllolar compenseren.
9/1993
Een tweede mogelijke kritiek houdtvoor dat de trage substirutie tussen decoupures van duizend en vijfduizendfrank - het duurde vilftien iaar vooreen en ander zich stabiliseerde - hetgevolg is van de hoge reële waardevan het bankbiliet van vijfduizendfrank in 1971. Door de toename vanhet prilspeil zou dan geleidelijk aanhet belang van het bankbiljet vanduizend frank ziin afgenomen. Deze
visie houdt uiteindelijk voor dat hetbankbilfet van duizend frank groten-deels werd gebruikt om transacties afte handelen. Dit is onwaarschijnliik,ook al omdat dan eenzelfdeargument zou moeten gelden voorhet bankbiljet van vijfduizend frank.
Ve besluiten derhalve dat de geleide-
lijke afname van het belang van de
coupure van duizend frank er opduidt dat het bankbiljet van vijf-duizend frank geleidelijk aan de rolvan oppotmiddel overnam : vanaf hetmidden van de jaren tachtig zou de
oppotting volledig bestaan uit bank-biljenen van vijfduizend frank. Voorde traagheid van deze verschuivinghebben we wel niet meteen een ver-klaring.
Samenvattend: volgens deze eerstemethode zou de omvang van deoppotting gelijk zijn aan de helft vande bankbiljettencirculatie en constantzlin in de tijd. Dit laatste volgt uit deveronderstellingen die aan degrondslag liggen van de methode.
2.3.De levensduur van bankbil-ietten
In vele landen stelt men vast dat cou-pures met een grote nominalewaarde een merkelijk langerelevensduur kennen dan de kleinerecoupures. Zo ook in België. Sommigeauteurs stellen dat dit simpelweg tewi.jten is aan de manier u/aarop con-sumenten met bankbiljettenomspringen. Grote coupures zoudenmet meer zorg worden behandeld.De verschillen in levensduur lijkenons echter te groot opdat dit een toe-reikende verklaring zou kunnen zijn.S§7ij hechten derhalve meer geloof aan
de interpretatie van Anderson (1977),
:rr
-ffiffi----- lmffi
------smffi
- lmffi
'_ _ __- lm5m
rm%
80*
1W
ffi
$%
M
M
M
tÉ
wrm trc rH rffi 1968 1970 t972 1974 1916 l97t l9m l9E2 t984 1986 19ffi 1m
Fbaur 1 - Smcnsteung b@kbiucttcrcmloop, 1960-1991
?t!.l
t'o
REVUE DE LA BANQUE /BANK,EN FINANCIEWEZEN 491
til
dJ.
9/1993
die stelt dat de verschillen inlevensduur er op wijzen dat een deel
van de circulatie van de grotere cou-pures wordt opgepot en daardoorminder aan slijtage onderhevig is. Hijstelt verder dat men redelijkerwijzemagaanfiemen dat de kleinere cou-pures uitsluitend worden gebruiktvoor transactiedoeleinden en der-
halve een goede maastaf opleverenvoor de "normale" levensduur vaneen bankbiljet. Op basis van het ver-
schil nrssen de waargenomenlevensduur van de grote coupures ende levensduur die als normaal wordtvooropgesteld, kan dan het aandeelvan de inactieve biljetten wordengeraamd.e Als referentiepunt neemtAnderson het biliet van 1 $. Om de
Ievensduur van deze coupure in teschatten, baseert hij zich op het ver-
vangingspercentage. Dit wordtgegeven door het aantal bankbriefies
die per jaar wegens beschadiging
enlof ven'uiling dienen te wordenafgekeurd, uitgedrukt als een per-
centage van de uitstaande hoe-
veelheid op het einde van hetiaarHet omgekeerde van het vervangings-percenage geeft een indicatie van degemiddelde gebruikstiid van de
coupure. Een vervangingspercentagevan20 procent bv. geeft aan datdebetrokken coupure gemiddeld vijfjaar meegaat.
In figuur 2 hebben we de vervan-gingspercentages van de Belgische
bankbiljetten over de periode 1'972-
1PP1 opgenomen. Opvallend is
vooral dat het vervangingspercenagevan het bankbiljet van duizend frankvanaf het midden van de iaren tachtig
op een niveau is komen te liggen datvergelijkbaar is met dit van de
kleinere coupures, Dit "bewiist" wel-licht dat het bewuste bankbillet sedert
dan in hoofdzaakwordt gebruiktvoor transactiedoeleinden en dat het
bankbiljet van vijfduizend frank de
rol van oppottingsmiddel overnam.l0Dit vormt een bevestiging van s/athoger reeds werd afgeleid.
De verschillen in vervangingspercen-
tages kunnen we, in navolging vanAnderson, exploiteren om een
FlgLut 2 - v enangingsptcettages (%)
E096
M
ffi
5M
4%
n*
.'- - -.r:- ./,,
,,i \r ' .....'
'\/' \,,"'-.,-
50m 6aÀ
----- lomhil
5m 6'ail
:M
t91t t911 1915 t911 tgD l9t1 1fi3
BM:NddcBd
rs5 l9E7 r9E9 l99l
schatting te bekomen van de
oppotting onder de vorm van de
grotere coupures, en dit volgens
onderstaande formule (per cou-pure) t 1
:
oppotting: totale circulatie -transectievraagtransactievraag : vervangen biljetten (per
)aar) /v erv atgingspeÍcentage vantransactiebiljetten
Hierbij werd het vervangingpper-
centage van het bankbiliet vanhonderd frank als "normaal" voorop-gesteld. Omdat de vervangingspercen-
tages sterk variëren van iaar Íot iaaÍ,werd gewerkt met gemiddeldewaarden over perioden van ongeveer
vljf jaar. De resultaten werden opge-
nomen in tabel 1.
40 procent in 198912. De oppottinggaatglobaal in dalende lijn, al komtdat in de tabel niet zo duidelijk totuiting (zie wel onder 2.6.).Hetwerken met periodes van viif iaarvlakt de iaarlijkse fluctuaties immersniet helemaalujt. Zo is het vervan-gingspercentage van het bankbilietvanvijfduizend frank bv extreemlaagin l99O,wat resulteert in een
hoge waarde voor de oppotting invergelijking met de jaren voordien en
meteen ook de raming voor deperiode L986 90 optrekt.
Een punt van kritiek op deze
methode is uiteraard dat de vervan-gingspercentages niet uitsluitendworden beïnvloed door de "functie"die de bankbiljetten vemrllen. Een
deel van de verschillen in levensduur
kan, zoals aangestipt, te makenhebben met het feit dat zoÍgzamer
wordt omgesprongen met grotere
coupures. Ook (veranderingen in) de
verwerpingsnormen van de Nationale
Deze cijfers liggen in de lijn van de
resultaten die Boeschoten (1992)
voor België bekomt, nl. 67 procentvan de chartale geldhoeveelheid inhanden van her publiek in 1970 en
TABEL 1:
Raming van oppotting op basis van vervangingspercentages
Periode
Bankbiijet uan 10O0 frank Banhbiljet uan 500O frankTOTAALin o/o uan
totalecirculatie
in o/o uancirculatie
uan fr.1000
in o/o uantotale
circulatie
in o/o uanciranlatie
uan fr.5000
in o/o uantotale
cirailatie
72-7576-8081-8586-9O86-9r
63,o5 1,821,220,217,7
39,121,26,45,7)o
88,376,96r,365,162,8
26,O
37,339,145,1.
43,3
o),460,54r,550,246,3
492 REVUE DE I-A, BANQUE /BANK- EN FINANCIE'§íEZEN
I
Bank en incidentele gebeurtenissen
zoals de introductie van een nieuwecoupure of de vervanging van een
bestaande coupure, spelen een ro1.
Van groot belang in dit verband is de
introductie van het bankbillet van vijf-duizend frank in I97l.ln de eerste
iarcn na de introductie zlin de vervan-
gingspercentages begrijpeliikerwijzeabnormaal laag (zie figuur 2), watleidt tot een overschatting van de
oppotting.
Een rweede bemerking is dat het ver-
vangingspercentage van de transactie-
briefes van duizend en vijfduizendfrank in onze berekeningen werdgelijkgesteld aan ditvan een lagere
coupure. Cramer OgeZO,1986) leidtuit een simulatiemodel - zie 2.5. - afdat de gebruiksintensiteit van degrotere coupures groter is dan deze
van de kleinere. DiÍ zov dan ver-
klaard worden door de hogere oppor-h-rniteiskostl3. Indien dit klopt, dan
Ieidt de hier gevolgde methode toteen onderschatting van de oppotting(Boeschoten, L992, blz. 107). Anders
uitgedrukt, het als normaal vooropge-stelde vervangingspercent^ge zounaar boven moeten worden aan-
gepast. Een eventueel verschil ingebruikintensiteit van de transactie-
briefies komt immers niet tot uiting inde waargenomen vervangingspercen-
tages: het wordt verdoezeld doordateen deel van de grotere coupures
wordt opgepot en bijkomend ookdoordat de gebruikers meer zorgdragen voor de grotere coupures.
2.4. Terugkeerfrequenties
Een derde ramingsmethode is geba-
seerd op de terugkeerfrequenties vande bankbilietten. De terugkeer-frequentie wordt gegeven door de
verhouding tussen het aantal bankbil-jetten dat faarlijks door de uitgif-tebank wordt ontvangen en hetgemiddeld uitstaande aantal biljetten.Deze verhouding geeft dus aan
hoeveel keer een bankbiliet van een
bepaalde coupure gemiddeld per iaarnaat de uitgiftebank terugkeert.Indien de waargenomen terugkeerfre-quentie van een coupure lager uiwalt
dan men bij uitsluitend gebruik in hetbetalingsverkeer zou mogen ver-
wachten, kan dit worden toege-
schreven aan oppotting (Boeschoten
en Fase, 1988,1992). De onderlig-gende gedachte is dezelfde als bij de
vorige methode: de terugkeerfre-quentie (f geeft een indicatie van de
intensiteit waarmee een bankbiljetwordt gebruikt als transactiemiddel.
De omvang van de oppotting kan
men dan (per coupure) berekenenals :
oppotting: totale circulatie - tÍansacde'vt^Àgtransactievraag : totale circulatie'(waargenomen f - normale f; / waar-genomen f
Het grote probleem bij deze methodeis uiteraard de bepaling van de"normale" terugkeerfrequentie. Inessentie bestaan er rwee mogelijk-heden: men kan de terugkeerfre-quentie van een coupure vergelijkenmet de waarde op een ander tijdstipof met de terugkeerfrequentie vaneen andere coupure. Het tweede alter-
natief is alvast niet vrij van pro-blemen. Indien grotere coupuÍesdaadwerkelilk vaker (en langer)worden opgepot dan kleinere, zou ernormaliter een inverse relatie moetenbestaan tussen nominale waarde enterugkeerfrequentie. Cramer (1983^)
merkte echter reeds op dat zulks niethet geval is in Nededandta. Hij achthet hierom weinig waarschijnlijk dat
een aanzienlijk deel van de chartalegeldhoeveelheid in slapende kassen
zou verblijven. De waargenomen ver-
schillen in terugkeerfrequentie schrijftCramer (\983a, blz. 14) in hoofdzaaktoe aan "de omstandigheid dat hetpubliek een bepaald coupurebeleidvoert bii ziin disposities en stortingen
TABEL 2
Terugkeerfrequentles : 197 l-1991
Bron: Natrorale Bank, Verslag 1997,blz. 1.46
9/1993
bi1 de banken. Net zoals wij allendageliiks kwanjes gebruiken maar
zelden of nooit geld in deze vorm bijde banken opnemen, kunnen er
bepaalde voorkeuren bestaan bij de
storters en, wellicht ook bii de
banken in hun verkeer met de Nederlandsche Bank". Met deze opmerkingondergraaft hij echter eigenhandigziin redenering.
Bekiikt men het volledige g mmaaancoupures, dan is er inderdaad geen
eenduidige samenhang tussen denominale waarde van een biliet en
ziin terugkeerfrequentie. Cramer's
opmerking biedt echter een aanneme-lijke verklaring voor de lage terugkeer-frequenties van de kleinere coupures.
Ook Boeschoten en Fase (1988,
blz.527) merken op dat bankbiljettendie intensief worden gebruikt, in het
betaalcircuit kunnen blilven cir-
culeren zonder regelmatig bij de Bank
terug re keren. Vandaar datzii deterugkeerfrequentie van het biljet vanf 25 als "normaal"l5 beschouwen en
als ijkpunt nemen bij het ramen vande oppottingl6. Beschouwt men enkelde grotere coupures, dan is er weldegeliik een verband tussen nominalewaarde en terugkeerfrequentie.
In tabel 3 hebben we een en andervertaald naar de Belgische situatie.Om de oppotting onder de vorm vanbankbiljetten van vijfduizend frank te
ramen, kozen we de terugkeerfre-quentie van het bankbillet vanduizend frank als referentiepunt, uitge-
zonderd voor de iaren 1,971en 1975.
De gegevens in tabel 2 lijken erimmers op te wijzen dat men voordeze iaren de terugkeerfrequentie vanhet bankbiliet van vijftronderd frankdient te gebruiken, eerder dan deterugkeerfrequentie van het bankbiljet
dr
coupure 197 I 1975 1980 1985 1990 1991
fr. 5000fr. 1000fr.500fr. 100alle biljetten
,0,7
,3
,1
,7
1,11.,2
7,31,07,2
t,31,81,31,11,4
1,5)o
7,57,27,9
1,94,71.,6
t,42,4
t,94,51,8t,5
REVUE DE LA BANQUE,/BANK. EN FINANCIE'§rEZEN 493
dr 9/1991
Een en ander zou betekenen dat in1971 om en bij de 60 procent van detotale bankbilj ettenomloop werdopgepot. De cijfers stemmen verderovereen met vorige asserties als zouhet bankbiljet van viifduizend frankgeleidelijk de ro1 van oppottings-middel hebben overgenomen van hetbankbiljet van duizend ftank.ln L99Izou de oppotting zijn teruggevallenop ongeveer 40 procent en volledigbestaan uit bankbiljetten van vijf-duizend frankrT.
Ook deze methode is niet vrij vankritiek. Men kan argumenteren dat deresultaten in opwaartse, dan wel inneerwaartse zin vertekend zijnts:
- Een groot deel van de resultaten intabel 3 werd bekomen op basis vaneen terugkeerfrequentie van 4,5
voor het bankbiliet van duizendfrank. Het is echter pas de laatste
TABEL 3:Raming van oppotting op basis van terugkeerfrequenties
van duizend fuank, aangezien deze
laaÍste waarde (nog) te sterk ver-
tekend is door oppotting. Voor de
bankbilletten van duizend frank, kanmen zich enkel baseren op de evo-
lutie van de terugkeerfrequentie vanhet biljet zelf .ln navolging van Boe-
schoten en Fase beschouwen wedaarom de hoogste frequentie overde waarnemingsperiode als "normaal"(wat wel impliceert dat de technolo-gische evolutie wordt verwaarloosd,cfr. infra). Dit levert volgend beeld opvan de opponing.
iaren dat een dergelijk niveauwordt bereikt. Volgens de NationaleBank houdt het intensiever gebruikvan het bankbiljet wellicht verbandmet het succes van de geldverdeel-
automatenre. Men kan dus argumen-teren dat 4,5 te hoog is om als
"normaal" te mogen wordenbeschouwd voor de gehele periodeen dat de oppotting hierdoor wordtoverschat;
- Anderzijds kan men aanvoeren datwellicht toch nog een (beperkt)deel van de bankbilietten vanduizend frank wordt opgepot.Zonder deze oppotting zou de
terugkeerfrequentie derhalve noghoger liggen dan 4,5. Dit cijfer isoverigens niet eens zo extreemhoog vergeleken met een waardevan 4,9 (in 1990) voor het bank-biljet van 50 gulden, dat in alleopzichten de tegenhanger is vanhet bankbiljet van duizend frank.Niet alleen is de waarde verge-
lijkbaar, het wordt ook gebruikt ingeldautomaten. Gezien het bestaanvan coupures van 100,250 en1000 gulden, lilkt oppotting onderde vorm van briefes van 50 guldenminder waarschijnlijk, wat mis'schien het verschil in terugkeerfre-quentie kan verklaren.
- Mogelijkerwiize is de temgkeerfre-quentie van het bankbiliet van vijf-duizend frank (in bepaalde iaren)artificieel hoog, wat zou inhouden
dat de ramingen van de oppottingte laag uiwallen. Kapitaaluiwoermet behulp van bankbiljetten(waarvoor de coupure van viif-duizend frank het meest aange-
wezen is), resulteen immers in een
toename van de terugkeerfre-quentie die - zoals Boeschoten enFase (1988, blz. 527) opmerken -in de ramingsmethode ten on-rechte wordt geïnterpreteerd als
een toename van de gebruiksinten-
siteit.
Cij fergegeven s aangaande deterugkeer van biljetten naar de uitgif-tebank kunnen ook nog op een
andere manier worden gebruikt omeen beeld te krijgen van de orde vangrootte van de oppotting. Kimball(1981) merkt op dat de chartalegeldomloop in de VS toeneemt in de
twee laatste maanden van elk iaar.Eens de seizoensgebonden toenamevan de transacties (eindejaarsaan-
kopen, reizen, enz.) voorbij, stromende overtollige bankbiljetten weerterug n ar de Federal Reserve Banks.
Opmerkelijk hierbii is dat de nettoinkomende bankbiljettenstroom vande maand januari in verhoudingbeduidend meer kleinere coupuresbevat dan de netto uitgaande stÍoomover een volledig jaar (vanjuni tot
iuni). Kimball stelt dat waar de eerste
stroom hoofdzakelijk voorspruit uitflucnraties in de transactiebehoeften,deaangroei van de chartale geldhoe-veelheid op jaarbasis ook beïnvloedwordt door andere motieven. Hiibesluit hieruit dat de samenstellingvan de eerste stroom waarschijnlijkeen meer representatief beeld geeft
van de transactiebehoeften. Hij veron-derstelt verder dat de kleinere cou-pures (10 $ en kleiner) uisluitendworden gebruikt voor transacties.
Op basis van een vergelijking van desamenstelling van beide vermeldestromen komt hij dan tot ramingenvan het deel van de aangroei van dechartale geldomloop dat kan wordentoegeschreven aan transactiebe-
hoeften. Deze proportie blijktvolgens zi.jn berekeningen in de loopder jaren beduidend te zrin afgeno-men2o.
Periode
Bankbiljet uan 1 O 0 0 franh Bankbiljet uan 5OO0 frankTOTAALint% uan
tufalecirculatie
in o/o udncirculatie
uan fr1000
in o/o uantotale
circulatie
in Vo uancirculatie
uanfr.5000
in o/o uantotale
circulatie
r97 1
r975198019851986r9871988198919901991
/ ),o/ ),560,o35,635,63r,r24,420,o
8,9
56,941,,7)) o
o)7,86,15,1.))
23,11,5,4
27,848,357,754,855,958,353,757,8
3,5§§
r5,417 <
35,438,038,840,237,O100
60,447,238,142,O44,64>,u
44,945,J39,339,9
494 REVUE DE LA BANQUE /BANK. EN FINANCIE§íEZEN
:I
Op ons verzoek berekende de
Nationale Bank terugkeerfrequentiesvoor de maand januari van de iaren1990 en 1991.Deze liggen voor alle
coupures beduidend hoger dan de
waarden over de volledige jaren.
Opvallend is verder dat de toename
van de terugkeerfrequentie van de
coupure van vijfduizend frank in
ianuari 1991. zowat de helft mindersterk is dan de toename voor de
overige coupures, wat dus in de
richting gaatv^n de vaststellingen vanKimball. De cijfers voor 1990 ver-
tonen echter geen eenduidig verbandnrssen nominale waarde en veran-
dering in terugkeerfrequentie. Bii
gebrek aan gedetailleerde gegevens
over de in- en uitgaande stromen aan
bankbiljetten kon niet verder wordennagegarrn in hoeverre de bevindingenvan Kimball opgaan voor België21.
2.5. Methode van Cramer
Een vierde ramingsmethode steunt
op de benadering van Cramer(1983b, 1986). Cramer tracht de cou-
pure-samenstelling van de chartalegeldhoeveelheid te verklaren vanuithet betalingsgedragvan de econo-
mische agenten. Biy middel van een
simulatiemodel waarbii hil veronder-
stelt dat dit betalingsgedrag "efficiënt"is, bekomt hij een raming van de
transactiebehoefte aan de onder-
scheiden coupures. Overschrijdingenvan deze waarden kunnen derhalve
worden geïnterpreteerd als een indicatte van oppotting.
Onder efficiënt bealingsgedrag ver-
staat Cramer dat ieder bedrag wordtbetaald met een minimaal aantal
fysieke eenheden (biljetten eniofmunten), zo nodig mits overbetalingen tenrggave van wisselgeld. Voor hetberekenen van de gebruiksfrequentie
van de verschillende coupures onderdergeliik betaalgedrag, dient men inprincipe de frequentieverdeling vande contante betalingen te kennen.Boeschoten en Fase (1989) kunnenterugvallen op de resultaten van een
budget-enquëte die in Nededand
werd gehouden in de periode 1P84-
1986. De verdeling die hieruit naar
voor kwam, bleek het best te kunnenworden benaderd door een log-
normale verdeling met, voor het iaar1986, een gemiddelde en een modusvan omgerekend ongeveer 475 fuank
en 65 frank. Afgaand op het verschiltussen de op basis van deze verdelingberekende transactiebehoeften aan de
onderscheiden coupures en hun wer-
keliike omloop, zoov^rr de bankbil-jetten van 100 en 1000 gulden resp.
meer dan 80 en 90 procent wordenopgepot.
Naar de verdeling van de contantebetalingen in België, heeft men hetraden. Bij gebrek aanbeter, hebben
we berekend hoe de samenstellingvan de Belgische chartalegeldomloop er volgens de methodevan Cramer in 1986 zou hebben uit-gezien indien de verdeling van de
contante betalingen identiek zou ziinaan de in Nederland vastgestelde ver-
deling. Net als bij Boeschoten en Fase
bleken de berekende aandelen sterk
af te wijken van de werkelijk w^aÍge-nomen samenstelling. §7at meer is, de
bankbiljetten van vijfduizend frankkomen niet of nauweliiks in het
verhaal voor. Deze vaststelling sterkt
ons in ons vermoeden dat een grootdeel van het gebruik van het bank-
biljet van vijfduizend frank niet is
ingegeven door normale transactie-
motieven. We zien wel drie factoren
die het uitermate lage berekende
aandeel van de coupure van vijf-duizend frank enigszins kunnen ver-
klaren, maar die lijken ons niet echt
toereikend. Zo bleef het Nederlandse
onderzoek beperkt tot gezinnen.
Hierdoor wordt de verdeling hoogst-waarschijnlijk naar onderen toebeïnvloed, zodat het relatief belangvan de grotere coupures onderschatwordt. Ten tweede is het gebruikenvan Nederlandse data om bereke-ningen te maken voor België, uiter-
aard aanvechtbaar. Tlrssen beidelanden bestaan ongetq/ijfeld ver-
schillen in inrichting van het girale
bealingsverkeer en (daaruit voort-vloeiend) in betalingsgedrag. Opdathet grote aantalbankbilfetten van viif-duizend frank volledig zou kunnenworden verklaard door transactiemo-
9/1993
tieven, zou er echter een onredeliikgroot verschil moeten bestaan en zou
de gemiddelde omvang van de con-
tante transacties in België absurdhoog moeten liggen. Een derde
bemerking is dat het optimaal beta-
lingsgedrag zoals verondersteld doorCramer, op zrjn best een grove bena-
dering is van de werkelijkheid. Het
efficiënt betalingspatroon heeft de
neiging om de transactiebehoeftenaan grote coupures te onderschatten.
Dit kan worden geïllustreerd aan de
hand van de gebruiksdrempels vande onderscheiden coupures. Degebruiksdrempel van een coupure is
het kleinste bedrag waarblj het biljetin kwestie voorkomt in een efficiënte
combinatie. Voor de coupure van vijf-duizend frank bedraagt deze drempel2.727,5 frank. Bii optimaal betalings-gedragworden er m.a.w. nooit grote
coupures gebruikt bi.i kleine beta-
lingen. In de praktiik gebeun zullis
uiteraard wel, ook al omdat de keuze
van de coupures waarmee menbetaalt, mede wordt ingegeven doorde munten en bankbiljetten die menop het ogenblik van betaling ter
beschikking heeft.
Interessant aan de benadering vanCramer is dat hil het gebrek aan
kennis over de frequentieverdelingvan contante betalingen enigszinss/eet te omzeilen. De meeste cou-pures komen immers volgens een
regelmatig cyclisch patroon voor inde efficiënte betaalschema's22.
Beschouwt men een interval aan te
betalen bedragen dat een geheel
aantal cycli omvat, dan kan men -aldus Cramer - volstaan met onge-
wogen gemiddelde gebruiksfre-quenties, a(), als indicatie van de
behoefte aan de onderscheiden cou-pures, weliswaar ongeacht de ver-
deling van de bedragen. Dit g ^t
evenwel niet op voor de grootste
coupure. Deze wordt immers nietgedomineerd door een hogere, zodata(j) bliift toenemen wanneer men hetinterval vergroot. Over de grootste
coupure kan Cramer derhalve geen
uitspraken doen. Dit is bijzonder ver-
velend voor ons probleem omdat de
oppotting grotendeels onder de vorm
:iËr
REVUE DE I-A, BANQUE /BANK EN FINANCIE\íEZEN 495
dJ.
9/1993
van de grootste coupure plaatsvindt.
Cramer berekent verder "gecorri-geerde" circulaties, N'(j), door de wer-kelilke circulatie te delen door deovereenstemmende a(). Indien dewerkelijke circulaties precies zoudenovereenkomen met de berekendegebruiksfrequenties, zou N'() een
consante ziin. Cramer stelt evenwelvast dat de gecorrigeerde aantallenafnemen naarmate de nominalewaarde van de coupure toeneemt, en,
wat meer is, bij gebruik van eenlogaritmische schaal bij benaderingop een rechte liggen. Hij interpre-teert deze dalende rechte als een
vraagfunctie voor de verschillendecoupures als functie van hun prijs ofkost.
§7i1 hebben een en ander toegepast
op België om voor het jaar I99l deoppotting onder de vorm van bank-biljetten van vijfduizend frank te
ramen. Het probleem is evenwel -zoals hoger aangegeven - dat degecorrigeerde circulatie van hetbetrokken biljet niet kan wordenberekend, aangezien het op datogenblik de grootste coupure inomloop was. §7e hebben daarom eensimulatie verricht met een fictief assor-
timent aan bankbilletten dat naast decoupures die in 1991 in omloopwaren, ook een bankbiljet van tien-duizend frank omvat. Op die manierkan dan wel een gemiddelde fre-quentie voor het bankbiljet van vijf-duizend frank worden berekend.
Fwaur 3 - Gccorig.crdc circulolios: B.lgE, 1991
l(m
z
Et
.!
i
l0m a
a
1000cx)
a
l0m0,1 I t0 lm r000 100q)
Nonid. rurdc, r(i)
Zoals blijkt in figuur 3 liggen degecorrigeerde circulaties van de cou-pures van 1 tot en met 1.000 frank-net als in de berekeningen vanCramer - bif benadering op eendalende lijn'?r. N'(5000) ligt daarechter beduidend boven. Een voor de
hand liggende verklaring hiervoor isdat de circulatie van het biljet van vijf-duizend frank niet uitsluitend wordtbepaald door transactiebehoeften.Oppotting is immers een aspect dat inde aarpak van Cramer volledig wordtverwaarloosd2a.
Indien men de rechte voor de cou-pures van 1 tot en met 1000 frankdoortrekt naar de coupure van vijf-duizend frank, dan volstaan in degesimuleerde situatie ongeveer7J,4 milioen bankbiljetten van vijf-duizend frank (of 67 miljard frank)om te voldoen aan de transactiebe-
hoeften. Het verschil met de werke-lijke circulatie bedraagt afgerond23L míljard frank, wat overeenstemtÍnet77,6 procent van de omloop vanbankbiljetten van vi.jfduizend frank of53,5 procent van de totale circulatie-waarde aan bankbiljetten.
Slechts een deel hiervan kan wordentoegeschreven aan oppotting. Menmag immers niet uit het oog ver-
liezen dat een bankbiljet van tienduizend frank werd toegevoegd aan hetassortiment. De gebruiksdrempel vandeze coupure bedraagt 7.258 frank.Voor bedragen beneden deze
drempel heeft het fictieve biljet vantienduizend frank dus geen invloed.Bij betalingen boven deze drempelworden wèl bankbiljetten van tien-duizend frank gebruikt, en dit uiter-aardten koste van de coupure vanvijfduizend frank. In de mate dat erdus contante betalingen plaatsvindenvan bedragen groter dan 7.258 frank,wordt de gemiddelde gebruiksfrequentie van de coupure van vijf-duizend frank onderschat en deoppotting derhalve overschat. Andersgeformuleerd : de 23L miljard frankdie hoger werd afgezonderd, omvatniet alleen de opgepotte biljetten vanvijfduizend frank, max ook de bil-jetten die gebruikt worden bij gr'ote
contante betalingen, met dien ver-
sande dat de biljenen van vijfduizendfrank die in de gesimuleerde sinratie
worden gebruikt als aamul- of terug-gavebriefe, wel degelijk vervat zittenin de 67 miliard.
Het ligt voor de hand dat de resul-
taten gevoelig zijn voor de omvangvan het flctief briele dat men toe-
voegt aan het assoniment en de drem-pelwaarde die impliciet ln dezeketzevewat zit. Kiest men i.p.v een biljetvan 10.000 frank voor een billet van15.000 frank (met als drempelwaarde7.728 frank), dan bedraagt het onver-klaard verschil met de werkelijke cir-culatie 4J,2 procent van de totale cir-culatiewaarde aan bankbiljetten. Bijeen briefe van 20.000 frank (drem-
pelwaarde 12.258 frank), wordt dit37,0 procent. De vraag is dan maarwat de meest realistische keuze is.
Bij gebrek aan informatie over de ver-
deling van de contante betalingen, isdit moeilijk in te schatten. Intuitiefvoelt men wel aan dat - ook volgensdeze methode - de omvang van deoppotting hoe dan ook als aanzienlíikdient te worden beschouwd, zekerwanneer men de link legt met de ver-deling van de contante betalingen diein Nederland werd vastgesteld.
Verder moet worden opgemerkt datin onze berekeningen impliciet s/ordtaangenomen dat biljetten vanduizend frank niet worden opgepot.In de mate dat zulks wel het geval is,
496 REVUE DE I-4. BANQUE /BANK- EN FINANCIEWEZEN
n
9/1993 drI I :::::t::::: lr::::,,
wordt niet alleen de globale omvangvan de oppotting onderschat, maar
ook de oppotting onder de vorm van
bankbilietten van vijfduizend frank.
Men zou dan immers dienen te
werken met een vraagfunctie
w^ rvan de helling iets groter zou
zlin dan de helling van devraag-functie die nu werd geschat. Hierdoorzou de afwijking voor N-(5000) toe-
nemen.
Een algemeen bez:waat tegen de schat-
tingsmethode is uiteraard - zoals
hoger reeds werd aangegeven - dat
de kwaliteit van de bekomen schat-
tingen functie is van de verklarings-
kracht van het model van Cramer.
Inzonder de uniforme verdeling van
de contante betalingen die implicietwordt verondersteld, is een zwakpunt25.
Volgens een analoge procedurehebben we ook de oppotting in 7970
geschat. Hiertoe werd een bankbiljetvan viifduizend frank (dremPel-
waarde 2.727,5 frank) aan het assor-
timent toegevoegd. Onder deze veron-
derstellingen komt men uit op83,3 procent van de bankbiliettenvan duizend frank, wat overeenstemt
met74,9 procent van de totale circula-
tiewaarde. lJiteruard gelden hier
dezelfde opmerkingen en bezwarenals hoger.
2.6. Synthese
Los van elkaar beschouwd, kan op
elk van de vier gebruikte schattings-
methoden wel een en ander wordenaangemerkt. Aan de bekomen resul-
taten kleeft de nodige onzekerheid,niet in het minst door het residueel
karakter van de ramingsmethoden.Iedere methode geeft echter wel een
zekere indicatie van de omvang van
het verschijnsel en tesamen onder-
bouwen ze toch de stelling dat een
aanzienhik deel van de Belgische
bankbiljettencirculatie wordt opgepot.
In figuur 4 werden de resultaten vanalle benaderingen samengebracht. Bii
de methoden van de levensduur en
de terugkeerfrequentie werd geop-
teerd voor het weergeven van de
trend, eerder dan de cijfers zondermeer. Deze durven immers, zoals
hoger reeds aangegeven, sterk fluc-
tueren van jaar tot iaar. Merk ook opdat we ons niet hebben gewaagd aan
het herleiden van de resultaten totéén enkele cijferreeks. Gegeven dat
elke methode ziin zwald<e Puntenheeft, zou dit o,i. de relevantie nietverhogen, integendeel zelfs. De ver-
schillende benaderingen bliiken al biial vrij goed met elkaar te verzoenen
wat de orde van grootte van de resul-
taten betreft, zeker wanneer menbedenkt dat de methode van de ver-
vangingspercentages te hoge resul-
taten oplevert voor de iarenzeventig(zoals reeds aangegeven onder 2.3.).
TWee van de vier methoden leveren
informatie op over de evolutiedoorheen de tiid. Zowel de methodevan de levensduur als de methodevan de terugkeerfrequenties duiden
op een afname van de oppotting.Als mogelijke oorzaken kunnen in de
eerste plaats eena ntal ontwikke-lingen in het betalingsverkeer wordenvooropgesteld '
de toenemende popu-
larisatie van bankrekeningen, de toe-
nemende beschikbaarheid van ban-
caire diensten (aantal agentschappen
en biljettenverdelers) en de onrwik-keling van nieuwe bankprodukten(betaalkaarten e.d.). Bij de jongere
generaties ligt de drempelvrees t.a.v
dergelijke ontwikkelingen zeer laag.
Duideliik is verder dat schomme-
lingen in rente- en inflatievoet een
impact kunnen hebben gehad, enmisschien speelt ook de zwarte eco-
nomie een rol (merk ten andere oP
dat het Luxemburgse bankgeheim in198 I van kracht werd).
In internationaal perspectief mag
België een buitenbeentie wordengenoemd. Niet zozeer qua orde vangrootte van de oppotting, als wel watde evolutie doorheen de tiid betreft.
Dit bliikt uit berekeningen vanBoeschoten (1992) die voort4 landen de omvang van de
oppotting raamt b.m.v de methodevan de levensduur (cfr. tzbel 4)26.
Opvallend is dat België in 1970 het
hoogst scoort van alle doorBoeschoten beschouwde landen. De
raming voor 1989 is echter nietextreem hoog. Boeschoten merkt ookop dat, op Zweden na, de omvangvan de oppotting hoger lijkt te liggen
in die landen waar de bovengrens
van het assortiment relatief hoog is,
zoals Nededand, §7est-Duitsland en
Zwitserland.
Bij tabel 4 moet wel worden opge-
merkt dat Anderson (1977) en\frzhitehead (1982) de oppotting in de
VS merkelilk hoger inschatten dan
Boeschoten, ook al gebruiken ze
alledrie dezelfde methode. Andersonkomt voor 1975 uit op 68,4 procentvan de chartale geldhoeveelheid.
Volgens de berekeningen van\X4ritehead bedroeg de oppotting58,0 procent ío 1970,65,8 procent in1975 en 6P,1 procent in 1980. De ver-
schillen vloeien voort uit het feit dat
Anderson en §Thitehead, in tegen-+wughg +Eqfemq +ffi6[q *tu
ffi
ffi
ffi
50i
q$
ffirs rm lrr 1972 1frl t911 t915 t96 t911 l9?t lgD 19& l98l l9E2 lq3 19& lS5 19& lS7 tffi rS r9S l9r
Ftguut 4 - Oppoltlàg: ovczichl vu miagca
.
a
o
REVUE DE IJ. BANQUE /BANK. EN FINANCIE§íEZEN 49t
o
dr 9/1993
stelling tot Boeschoten, geenrekening houden met het positiefverband tussen de reële waarde vaneen coupure enziin gemiddeldelevensduur (cfr. supra). Ook nemenzij aan dat, op de coupure van1 dollar na,alle coupures kunnenworden opgepot, waar Boeschotenveronderstelt dat dit enkel voor cou-pures van 50 en 100 dollar het gevalis. Anderson (1977), Kimball (1981),Vtritehead (1982) en Boeschoten(1992) komen wel allemaal tot deconclusie dat het relatief belang vande oppotting toeneemt in de tiid.
TABEL 4:
Belang van oppotting:inteorationaal overzicht
Bron: Boeschoten, 1-992,blz. L68.
Deze vaststelling gaat op voor hetgros van de landen in abel 4, oprwee na: Noorwegen en - duideliikde meest markante uizondering -België. Vooral wanneer men een enander uiÍzet t.o.v. het BNP, reveleertdit een merkwaardig verschil, waarwe overigens niet zo direkt een ver-klaring voor hebben. In alle landen,Noorwegen incluis, neemt de ver-
houding chartale geldhoeveelheidexcl. oppotting/BNP tussen 1970 en1989 beduidend af, wat gegeven detechnologische vooruitgang in hetbetalingsverkeer niet meer danlogisch lijkt. In België blijft die ver-houding echter constant. De afnamevan de verhouding chanale geldhoe-veelheid/BNP zou volledig op
rekening komen van de afname vande oppotting.
ïbr afronding: als orde van groottevan de oppotting in België kan voorhet begin van de iaren zeventig eencijfer van 60 procent van de toale cir-culatiewaarde aan bankbiljetten (ofruwsveg l2O mllia:.d frank) wordenvooropgesteld. Twintig jaar later zoudit zljn teruggevallen tot om en bij de40 procent van de circulatiewaarde ofzo'n l7O miljard frank.
3. WIE POT OP?
Uit voorgaande paragraaf blijkt datredelijkerwiize mag worden
^ange-nomen dat een aanzienlljk deel vande Belgische bankbiljettencirculatiewordt opgepoÍ.Devra g is dan uiter-aardwaar die bankbilietten zichbevinden. Moet men ze uisluitendzoeken bij de gezinnen of neemt debedrijfswereld ook een deel voor zijnrekening? A priori is men geneigdom de oppotting quasi uisluitend teIocaliseren bij de gezinnen. ïbgen deachtergrond van het streven naar (en
de noodzaak aan) een efficiënt kas-
beheer, liikt het nogal onwaar-schijnlijk dat bedri.jven grote hoeveel-heden chartaal geld zoudenaan-houden.
Anderson (tgll, btz. 22) stelt dat -de banlaector terzíjde gelaten - hetgrootste volume aan munten en bank-biljetten logischerwijze moet wordengezocht bif de detailhandel. Hij rekentvoor dat indien men het gemiddeldaangehouden bedrag gelijkstelt aande contante verkopen van één dag,men uitkomt op minder dan 1 mil-jard $, te vergelijken met een chartalegeldomloop van ongeveer 80 mil-jard $. De overige niet-financiële sec-
toren houden vermoedelijk nogminder chartaal geld aan. Bii elimi-natie leidt Anderson hieruit af datmeer dan 90 procent van het chartaalgeld (excl. de kasvoorraden van debanken) wordt aangehouden doornatuudijke personen. Avery e.a.(L986,b12.104) denken in dezelfderichting: "Because there are strong
economic and safery incentives tominimize cash holdings, legitimatebusinesses are not likely to holdmore cash than all adults'l De transac-tiev nag van deze laatsten Íamen ze -op basis van een enquete naarhetb etaalgedrag van Amerikaansegezinnen-op 11à 12 procentvanhet chartale geld in handen van hetpubliek.
In Nederland heeft men geprobeerdom meer klaarheid te scheppen inhet oppot-mysterie door het uit-voeren van enquëtes naar het houder-schap en gebruik van bankbillettenvan duizend guldenzz. Uit vrees vooreen lage en vertekende respons biieen klassiek steekproefonderzoek,werd hierbii in eerste instantie geop-
teerd voor een meer indirecte Delphiachtige aanpak. Interviews metexperten werden ingebouwd om ook"grijze" en illegale activiteiten te
kunnen bestri.jken28. Op deze wijzekon biina 60 procent van de bankbil-jetten van duizend gulden wordengelokaliseerd (zie tabel5)2e. Bijna eenl<srart daarvan moet worden gezochtin de drugshandel en de gokwereld.Ongeveer 9 procent van de biljenenvan duizend gulden zou worden aan-
gehouden door gezinnen. Andere sec-
toren die er uit springen zijn de auto-handel en woons/agenbewoners.Blijkens dit eerste onderzoek zo:u 60tot 70 procent van de bankbiljettenvan duizend gulden worden gebruiktals oppotmiddel. Deze raming berustechter slechts op een deel van debeschouwde sectoren. Voor eenaantal sectoren kon het onderscheidtussen transactiekassen en oppot-kassen, dat-zoals Boeschoten enFase terecht opmerken - enigszinsarbitrai is, niet worden aangegeven.
Specifiek m.b.t. de oppotkassen vande gezinnen bleken de resultaten vandeze eerste enquète te onbetrouwbaar(hoge non-respons). In een pogingom de resultaten te verbeteren, werddaarom een bijkomende (klassieke)
enquete uitgevoerd. Hieruit werdafgeleid dat de transactiekassen vande gezinnen ckca 5 procent van hettotale aantal billetten van duizend
Land
Opporilng(in o/o uan cbartalegeldboeueelbeid
in bandmuan bet publiek)
1970 1989
BelgiëCanadtDenemarkenFinlandIraliëNederlandNoorwegenVerenigd KoninkriikVerenigde StatenWest-DuitslandZwedenZwitserland
671672
07
4319o
18r774
35
403477
37356211
0
39403645
gemiddelde r9 1)
49s REVUE DE LA BANQUE /BANK- EN FINANCIEWEZEN
,Ii :
TABEL 5:
Houderschap van biljetten van f 100O
Bron : Boeschoten en Fase (1988, blz. 525).
Noot : De enquete werd uitgevoerd in de eerste helft van 7986, maar de ramingen werdengerelateerd aan de circulatie eind 1985. In Boeschoten en Fase (1992) en Boeschoten(1992) worden dezelfde resultaten gepresenteerd, maat dan uítgedrukt in functie van de
gemiddelde circulatie in de eerste helft van 1986.
' Gebaseerd op additioneel klassiek steekproefonderzoek (cfr. infra).
dr
gulden bevaÍen. Een resultaat dat inde liin ligt van Ls/ee andere, in 1983
efl 1984-1986 uitgevoerde, onder-
zoeken. Ook de oppotkassen zouden
Eoed zijn voor 5 procent. In totaal
zouden de gezinnen derhalve circa
10 procent van de circulatie van bil-
ietten van duizend gulden aan-
houden. Dit percentage wiikt nietwezenlijk af van de ),2 procenÍvanhet hoger vermelde sectorieel onder-
zoek3].
De oppotkassen van de gezinnen
zouden dus slechts een gering
gedeelte van de totale circulatie vanbilietten van duizend gulden kunnenverklaren. Deze raming werd evenwelbekomen op basis van direkte vraag-
stelling naar het bezltvan dezebll-jetten en is derhalve met veel
onzekerheid omgeven. Men mag rede-
lijkerwiize aannemen dat de respon-
denten een neiging hebben tot onder-
rapportering en dat het aandeel datdoor de gezinnen in oppotkassen
wordt aangehouden, in werkeliikheidveel hoger ligt dan de geraamde
5 procent (Boeschoten, 1992,
bb. PA. Uit de enquëte bif de
gezinnen bleek overigens dat het
bezit en gebruik van briefes vanduizend gulden zeer scheef verdeeld
is31. Boeschoten (o.c., blz. 130) denktten andere - alkan hii dat nietbewilzen - dat de 40 procent diedoor de mazen van het sectorieel
onderzoek glipte, moet worden toege-
schreven aan het onderschatten vande oppotting en dan inzonder van degezinnen. Ook moet opgemerktworden dat in het sectorieel
onderzoek klaarbliykelif k gewerktwerd met een nogal enge definitievan'gezinnen". In een a ntalvan de
onderscheiden sectoren (bvlandbouw en visserij, horeca,...) is het
onderscheid tussen persoonlijk en
bedriifsvermogen eerder vaag. Deze
overwegingen maken dat de resul-
taten van de Nededandse enquëtes al
iets beter te verzoenen vallen met watmen op het eerste zicht geneigd is
aan te nemen over de relatieve
belangrijkheid van de oppotkassenvan gezinnen en bedrijven. Het bliiftniettemin opmerkelijk dat ook in sec-
toren andere dan "gezinnen'l bankbil-jetten van duizend gulden zoudenworden opgepot.
4.WAAROM POTMEN OP?
Devraag rijst uiteraard ook waaromeconomische agenten dermate grote
hoeveelheden chartaal geld oppotten.Zoals aangesttpt in de inleiding, kan
dit volgens de theorie worden inge-
geven door speolatieve enlof voor-zorgsmotieven. Het liikt onwaar-
schijnlijk dat het speculatiemotief een
rol van belang zou spelen. De specu-
latieve geldvraag wordt biina zeker
voldaan door andere, meer rendabele,
mogeliikheden dan het bijhoudenvan omvangrijke voorraden bankbil-jetten. Ook voor het voorzorgsmotiefis giraal geld beter geschikt. Gegeven
de interestderving, de waarvermin-dering door inflatie en het risico van
vedies of diefstal, liikt het oppottenvan bankbiljetten weinig rationeel.
Volgens Kimball (1981) moet het ant-
woord worden gezocht in een uniekecombinatie van liquiditeit, veiligheiden privary Chartaal geld biedt het
voordeel dat het ogenblikkelifk in degeweÍrste hoeveelheid en zonderkosten kan worden aangewend. Alter-
natieven zoals onroerend goed, edele
metalen, kunstwerken e.d. zljnminder liquide ; ze z\in minder (ofniet) deelbaar en de verkoop kangepaard gaan met substantiële trans-
ferkosten32. Een aantal van deze spaar-
vormen zijn ook sterk onderhevigaan waardeschommelingen.
Ondanks alles kan chartaal geld doorbepaalde gebruikers (en in bepaalde
omstandigheden) misschien toch(nog) als het meest veilige alternatiefworden beschouwd. Men denke aan
een wantrouwen jegens banken. Dui-
delijk is ook dat chartzal geld een
vluchtheuvel is in oorlogstifd.
Het anoniem karakter van chaÍlaalgeld is misschien wel de meest aan-
trekkelijke eigenschap. Anderson(L97 7, blz. 25) benadrukt dat hierbiiniet noodzakelijk moet s/ordengedacht aÀn zw^rÍ geld : sommigemensen willen misschien gewoonvermijden dat anderen hoogte krilgenvan de omvang van hun volkomenlegaal bijeengespaard kapitaal
Sector Verdeling (in 0/o)Aantal biljetten. Per buisbouding
Totaal uaafvan opSepot
Landbouw en visseriiIndustrieBouwnijverheidHandel in auto'sDetailhandelGroot- en tussenhandelHorecaOnroerend goedOverige dienstenGezinnenBanken en overheidBuitenlandersWoonwagenbewonersDrugshandelGokwereldHouderschap onbekend
4,51,32,O6,72,87,2o,21,87,4
9,26,42,7)o
to,7\1
42,5
4,o3,55,7
e6,32,62.1o,67,45,8o,2
2,450,0
2,O
3,82,t2,12,10,54,45,o0,1
Totaal 100
RE\'UE DE LA BANQUE /BANK. EN FINANCIE§rEZEN 499
9/1991:' ':.:' :: .:
dJ.
9/1993
Rekening houdend met de rente-derving, is een voor de hand liggendegevolgtrekking niettemin dat deoppotting mede wordt bepaald doorvermogensvorming uit zwaÍteinkomsten (Fase, 1984a, blz. 7 6).Anderson (1977) gafreeds aandathet perf,ect rationeel kan zijn om voorde fiscus verborgen inkomsten aan tehouden onder de vorm van chataalgeld, eerder dan wèl belastingen te
betalen en de netto-inkomsten te
beleggen. De rentederving plaatstuiteraard grenzen op deze afweging.Cijfers m.b.t. de break-even horizonvan de aangegeven scenario's zijn tevinden in Boeschoten en Fase (1992,blz. 333)33. Ter illustratie: bij een inte-reswoet van 6 procent en een aan-
slagvoet van 40 procent, is de eerste
optie lucratief voor periodes tot1. 4,4 iaar. Martino (19et, btz. 94) ziet
- specifiek voor bedrijven - nog eenbijkomende verklaring: "... firms ope-rating in [the underground sector]
might not have access to the'legal'credit market. They might, therefore,be forced to hold large amounts ofmoney both in the form of depositsand cash"3a.
ïbgen de "zwÀÍte" interpretatie vanoppotting kan worden ingebracht dat,zeker in de Belgische constellatie,zwafi chartaal geld zonder al te grotemoeilijkheden kan worden omgezetin giraal geld, al was het maar dooreen korte buitenlandse verplaatsing.Mogeliikerwijze slaat dus - zoals Fase(19a4a, blz. 7 5) suggereerr - alleennieuw gevormd zwart vermogen, bi.j
wiize van tussenstation voor verderebeleggingen, neer in bankbiljetten.Men kan niet uitsluiten dat dit een rolspeelt, maar gegeven de omvang vande oppotting zoals in dit anikelgeraamd, kan dit moeiliik de enigeverHaring ziin.
Al bij al is het toch opvallend datBoeschoten en Fase (1988) een duidelijk verband vaststellen tussen demate waarin een sector geboekstaafdstaat als een sector waar illegale envoor de fiscus verborgen transactiesfrequent voorkomen, en de aanwe-zigheid van bankbillenen van
duizend gulden (cfr. tabel 5; op één
uitzondering na : de bouwnijverheid).Bij een legale bedrilfsactiviteit valt hetaanhouden van grote hoeveelhedenbankbiljetten maar moeilijk te verant-woorden, behoudens dan misschienvoor een paar sectoren waar hetgebruik van chartaal geld traditioneelsterk is ingeburgerd (b.v veehandel).Het blijft dan ook verleidelijk om deoppotkassen die Boeschoten en Fase
in sectoren met een "zwatÍe reputatie"aanffeffen, te zien als sporen van gelddat het daglicht schuwt. Specifiekm.b.t. Belgie kan er worden opgewezen dat de belastingdruk een sig-
nificante invloed heeft op devraagnaar grotere coupures (Vuchelen enVan Hove, 1,993b). Koppelt men ditaan de wetenschap dat een belangrijkdeel van deze coupures wordtopgepot, dan vormt dit een eerste,
weliswaar vrij magere, indicatie vanhet bestaan van zwatÍe oppotting.
Een niet onplausibel scenario dat uital deze overwegingen kan wordengedistilleerd is dat de oppotting nietuitsluitend betrekking heeft op (witteof zwafte) spaarkousen van gezinnen.maar ook op werkvoorraden vanbedrijven en middenstanders diedienen om lonen in het zslart uit tebetalen en om zwafie investeringenen aankopen te financieren. Het gene-
refen van zwafte omzet impliceertimmers dat ook aan de inkoopzijdeeen en ander moet worden ver-
doezeld. De eigenlijke zwarte winstzou dan, al dan niet met tussenpozen(lees : accumulatie van bankbiljettentot een kritische omvang is bereikt),worden belegd in andere activa, even-
rueel middels een witwas-operatieenlofeen transfer naar het buitenland.
Duideliik moge ziin dat dit alles hetniveau van speculaties en ver-
moedens niet of nauwelijks overstijgt.Er mogen dan redenen zijn om te ver-
onderstellen dat de oppotting deels"fiscaal geïnspireerd" is, het becijferenvan de relatieve belangrijkheid vande z'warte en witte componenten is
zo goed als onbegonnen werk.
4. BESLUIT
In dit artikel werd aan de hand vanvier verschillende methoden aange-
toond dat het oppotten van bankbil-jetten in België, net als in anderelanden, een aanzienlijke omvang aan-
neemt. Aangezien het hier gaaÍ omeen niet direkt waarneembaarfenomeen, zijn de gemaakteramingen wel met de nodigeonzekerheid omgeven. Als orde vangrootte kan voor L99L een cijfer van40 procent van de bankbiljettencircu-latie worden vooropgesteld. Verdermag worden aangenomen dat hetbankbiljet van vijfduizend frank in deloop der jaren de rol van oppot-middel heeft overgenomen van hetbankbiljet van duizend frank. Vanafhet midden van de jaren tachtig zoude oppotting quasi volledigbetrekking hebben op biljetten vanvijfduizend frank. Verwacht moetworden dat ook het nieuwe bank-biljet van tienduizend frank in de toe-komst in belangrifke mate als oppot-middel zal fungerent5. In vergelijkingmet het begin van de jaren zeventigzou de oppotting nu een kleiner deelvan de Belgische bankbiliettencircu-latie uitmaken. Dit is voorwaar eenmarkante vaststelling : in nagenoegalle andere landen waarvoorramingen voorhanden zijn, zott zichnet het omgekeerde hebben voor-gedaao.
Micro-economisch bewijsmateÍiaalover oppotting is zeer schaars. Apriori is men geneigd om de opge-pone bankbiljetten vooral bilgezinnen te zoeken, maar Neder-Iandse enquëtes - de enige op ditvlak - geven aan dat ook andere sec-
toren een deel voor hun rekeningnemen. Over de motieven achter deoppotting vak zo mogelijk nogminder met zekerheid te stellen. Aan-gezien oppotting gepaard ga t rfletrentederving, is men geneigd om aarrte nemen dat het anoniem karaktervan chartaal geld een belangri.jke rolspeelt. De conclusie dat een deel vande oppotting "fiscaal geïnspireerd" is,
is dan ook zeer verleidelijk. Bewijsma-teriaal om deze vermoedens hard te
500 REVUE DE LA BANQUE /BANK- EN FINANCIEWEZEN
I,
maken, ontbreekt evenwel. Naar derelatieve belangrijkheid van de'2wafie" en "witte" componenten vande oppotting heeft men dan ook hetraden.
Bibliografie
Anderson, P. S., Currency in use and in hoards,New England Economic Review, Federal Re-serve Bank of Boston, maxt/aprll 7977,b12. 2130.
^very R.B., Elliehausen, G.8., Kennickell, A.B.
cn P.A. Spindt, The use of cash and transactionaccounts by American families, Federal Rese rveBulletin, Vol, 72, februari 1986, blz. 87-108.
Boeschoten, §(/.C., The withdrawal fromcirculation of the fl. 100 "De Ruyter" bank note,De Nederlandsche Bank N.V., Quarterly Bulletin,nr. 2, juni '1986,b12.27-33.
Boeschoten, W'.C., CurÍency use and paymentpatterns, Kluwer, Dordrecht, 1,992.
Boeschoten, VC. en M.M.G. Fase, He tbankbiljet van f 1.000, Economisch StatistischeBerichten, Vol. 73, r.3658,1 juni 1988,blz. 523-527.
Boeschoten, rV.C. en M,M.G. Fase, The way wepay with money, Journal of Business &Economic Statistics, juli 1989,voI. 7, nr. 3,blz.319-326.
Boeschoten, w.C. en M.M.G. Fase, The demandfor large bank notes, Journal of Money, Creditand Banking, Vol. 24, r. 3, augustus 1992, blz.319-337.
Cagan, P., The demand for currency relative tototal money supply, Journal of PoliticalEconomy, Vol. 66, r. 4, augustus l958,blz.303 328.
Cramer, J.S. en G.M. Reekers ,Waar zíjn debankbiljenen ?, Bank- en Effectenbedrilf, mei1972.blz.213 217.
CrameÍ, J.S., Contanten r wit, zwart, onzichtbaar,Kwantitarieve Methoden, nr. 9, februari 1983a,blz.2 28.
Cramer, J.S., Currency by denomination,Economics Lerters,vo[. 12, r. 3 4, 1983b, blz.299 301
Cramer,J.S., De optimale coupure,opbouw, inFase, M.M.G., SteinhauseÍ, J.R. enJoh. de Vries(eds.), Het Nederlandse bankbillet in zijnverscheidenheíd, Monetaire Monografi eën,nr. 6, De Nederlandsche Bank, Kluwer,DeYenter, L986, blz, 17 5- 194.
den Butter, F.A.G. en R.L. Coenen, Hetbankbiljet als produkt, Economisch StatistischeBerichten, 18 februari 79al, blz. 162.167.
Fase, M.M.G., lnformele economie engeldomloop. Enige aspecten van meting eninterpÍetatie vanuit monetair gezichtspunt, inDe informele economie, Preadviezen van deVereniging voor Staatshuishoudkunde, Leiden/Antwerpen, 1)84a, blz. 5)')4.
Fase, M.M.G., Het bankbilyet van duizendgulden : betaalmiddel of oppotmiddel ?,
Kwartaalbericht De Nederlandsche Bank, nr. 4,I984b,blz. 31.-37.
Kimball, R.C., Trends in the use of currency,New England Economic Review, Federal
Reserve Bank of Boston, september/oktober1987.t:12.43 53.
Laurent, R.D., Currency i.n circulation and thereal value of notes, Journal of Money, Creditand Banking, Vol. 6, mei 1974,b12.213.226.
Martino, A., Measuring Italy's undergroundeconomy, Policy Review, Vol. 16,7981,b12.87.106.
Sumner, S., The tÍensactions and hoardingdemand for currency, Quarterly Review ofEconomics and Business,Vot.30. nr. 1, 1990,blz. 75-89.
Thomas, JJ., Informal economic activity,Harvester Wheatheaf, L992, 384 blz.
Van Bellingen, P., Een onderzoek naar deontwikkeling van de moneuire activa in Belgiëin de periode 1954-1972, Bank- en Financie-wezen, nr. 5, 1974,blz.499 513.
Vuchelen, J. en L. Van Hove, Het bankbiljet vantienduizend frank, Maandschrift Economie.Vol. 57, nr. 3, luni 1993a,b12. 192-214.
Vuchelen, J. en L. Van Hove, De yÍl g nazÍbankbilietten en het bankbiljet yan tienduizendfrank, CEMS-paper nr. 266, te veÍschiinen inCahiers Economiques de Bruxelles, 1993b.
Whitehead, D.D., Explaining the cashexplosion, Economic Review, Federal ReserveBank ofÀtlanra, m aÍt 1982,blz.14.18.
Nota's
1. Met dank aan Bruno Heyndels voor het pro-grammeÍen van de beraalschema's v2nCrameÍ, aan \ií.C. Boeschoten voor com-menfaar bij een eerdere versie van ditaÍtikel en aan de Nationale Bank voor hetter beschikking stellen van gegevens.
2. In dit ciifeÍ worden ook munten en bankbil-ietren meegeteld die verloren zijn gegÀÀn.Deze verliezen zijn echter marginaal.Volgens de ramingen vtnLavent (7974)voor de VS bedroeg het gecumuleerdeverlies over de periode 186L.1977 3,4o/ovan de circulatie in 797 L Laurent steldeoverigens een omgekeerd verband vasttussen verliespercentage en reële waardevan de coupure. Men mag er derhalve vanuitgaan dat de vediespercentages van debankbiljetten van duizend en vijfduizendfrank verwaarloosbaar klein ziin. Ter illustratie: Boeschoten (1986) schat dat van hetDe Ruyter-model van het bankbiljet vanhonderd gulden, dat eind 1985 uit omloopwerd genomen, uiteindelijk 0,130l0 van hettotaal uitgegeven aant2l niet zal terugkerennaar de Bank, een cijfer dat in de lijn ligtvan de verliespercentages die in het ver-leden voor de grotere coupures werdenvastgesteld (cfr. Boeschoten, 1pp2,blz.109).
3. Het aanhouden van vermogen in liquidevorm in afwachting van een geschiktebeleggingsmogel jikheid.
4. Het aanhouden van liquide middelen om tekunnen voorzien in onverwachtebehoeften.
5. Zoals lager zal blijken, wordt deze periodeniet toev2llig afgebakend door de intro,ducties van de bankbiljetten van vi;f,duizend en tienduizend fÍank, resp. in 1971en 1992.
9/1993
6. Voor zover ons bekend, heeft in Belgiëenkel Van Bellingen (1974) onderzoek ver-richt naar het verschijnsel oppotting. Hiidefinieert "oppotting" evenwel als "... de vermeerdering van de liquide middelen of dermonetaire activa die door de gezinnen, deondernemingen en in mindere mate doorde overheid worden aangehouden." (o.c.,blz.499). Deze definitie liikr ons veel reruim. Ook is de methode die wordtgebÍuikt om één en ander te kwantifieren,voor kritiek vatbaar.
7. De keuze van dir tijdstip houdr impliciet deveronderstelling in dat de afname van hetrelatief aandeel van het bankbillet vanduizend frank die nog in 197 I zelf plaats-greep een daling van 9O0/o taa,Í 75,3V0 -werd geïnduceerd door transactiemotieven.Er wordt m.a.w verondersteld dat hetpubliek quasi onmiddellijk inspeelde op deverandering in het bankbil jettenassoÍtimenten voor de omvangrijke contante beta-lingen die voor de introductie van het bank-biljet van vijfduizend frank node werdenafgehandeld met bankbilierren van duizendfrank, nà de introductie wel een beroepdeden op de efficientere coupure van vilfduizend frank. Een en ander betekentmeteen ook dat het procentueel aandeelvan het bankbiljet van vijfduizend frankultimo 1971, nl. t5,2o/o, wordt gelijkgesreldaan de transactievÍ ag nÀ Í deze coupure.
8. Eind 1992 ging een bankbiljet van vijf,duizend frank gemiddeld 61 maanden mee,tengeoveÍ resp. 26 en 25 maanden voor decoupuÍes van honderd en vijthonderd frank(Bron, Narionale Bank, Verslag 1992,blz. 157) . Merk wel op dat het hier gemiddelden betreft met als beginpunt hetmoment van introductie van de betrokkencoupure.
9. OokWhitehead (1982) en Boeschoten enFase (1p88, 1992) volgen deze weg. Boe-schoten (1992) verfijnt de methode op eenaantal punten. Belangrijk is vooral dat hijeen relatie schat tussen de gemiddeldelevensduur van de transactiebiljetten enhun reèle waarde. Deze relatie - die weer,spiegelt dat bankbiljenen met grotere zorgworden behandeld naarmate hun waardehoger ligt trekt hii dan door om denormale levensduur van de grotere cou,pures te berekenen. Verder corrigeert hij dewaargenomen levensduur van de biljettenvoor korte termijn fluctuaries b.m.v eentrend. Voor een aantal landen, waaronderBelgië, vindt Boeschoten evenwel een insignificant negatief yerband tussen gemiddeldelevensduur van de transacriebiljetten enhun reële waarde. Voor deze landen stelt hijde normale levensduur daarom gelijk aanhet gemiddelde van de levensduur van dekleinere coupures (voor Belgiè zijn dit decoupures van 100 en 500 frank).
10. Een andere vaststelling is dat de vervangingspercentages van de tÍansactiebiljettenglobaal in stiigende lijn gaan. Dit wijst opeen intensiever gebÍuik. Een en anderwordt door den Butter en Coenen (1981,blz. 164) het "pasmunteffecr" genoemd,door inflatie neemt de reële waarde van debankbiljetten af; hierdoor gaan de billettensneller van hand tot hand en verslijten zevlugger.
1 1. We beschouwen hier de uitstaandevoorraad als homogeen, D.w.z. dat de kansdat een bankbiljet uit omloop wordtgenomen, los wordt gezien van het tijdstipvan introductie.
dl'
REVUE DE LA BANQUE /BANK EN FINANCIEWEZEN 501
dr 9/1,993
12. Het verschil in de Íesulteten is te wi,ten aande verschillende berekeningswijze voor delevensduur, de keuze van het referentiepunten de door Boeschoten gemaakte korrektievoor korte termiin-fl ucluaties.
13. Boeschoten (1992,b12.107) plaatst hierwel een aantal vÍaagtekens bil: "The oppor-unity costs play, however, a role onlywhen the oppoÍtunity costs peÍ note areconsidered as a relevant factor rather thanthe opportunity costs per unit value. Bycontrast, the opportunity costs pet cutrencyunit are the same for all denominations".
L4.Tabel 2 geek aan dat dir ook voor Belgiëkan worden vastgesteld.
15. Met'normaal'wordt bedoeld ' niet ver'tekend door de vermelde voorkeureninzake opnemingen en niet vertekend dooroppotting.
16. Boeschoten en Fase gebruiken als alter-natief ook de hoogste terugkeerfrequentievan het biljet van f 1.000 in de waarne'mingsperiode. De twee berekeningswiizenleiden doorgaans tot vergelijkbare resul-taten : in 1987 zot de oppotting Íesp. 77o/o
en 760/o van het totaal aantal bilietten vanduizend gulden bedragen.
17. Dit is een logisch gevolg van ons uit-gangspunt als zou de terugkeerfrequentievan het biliet van duizend frank in 1991'normaal' zijn, In combinatie met hetstijgend verloop van de terugkeerfre'quenties van deze coupure (een tendensdie overigens geldt voor alle coupures),houdt zulks in dat de oppotting onder devorm v2n bankbiljetten van duizend frankalsmaar is afgenomen en momenteeI volko'mende onbestaande zou zijn. Bii gebrek aaneen ander valabel Íeferentiepunt is het nietmogelijk om voor 1991 de opgepotte bil,etten yan duizend frank te Íamen. De struc-tuÍele toename van de terugkeerfrequentiesstaat oveÍigens in schril contrast met deevolutie in Nederland. De terugkeerfre'quentie van het biljet van duizend guldendaalt gestadig (cfr. Boeschoten, 1992,blz. 1 1 1).
18. Boeschoten (1992,b12. 1 13) komt ove'rigens tot het besluit dat de methode vande levensduur te verkiezen valt boven demethode van de terugkeeÍfrequenties.
19. Cfr. Narionale Bank, Verslag 7991,b12. 746.De Netionale Bank stelt verder dat de versnelling ook kan te maken hebben met deoprichting van de zogenaamde'currencycenters'. Hierdoor zijn de stortingsge'woonten van de financiële instellingen ver'anderd en circuleren de bankbiljettenminder lang binnen het financiële bestelzelf. Dit heeft dus wellicht de terugkeerfrequentie van alle coupures in opwaartse zinbeinvloed (o.c., blz. 746-147).
20. Volgens zijn berekeningen zou in de eerstehelft van de jaren zestig 540/0 van de aan-groei van de chartale geldomloop verklaardworden door transacdemotieven, tegenoverslechts om en bij de 2oo/o in de tweede helftvan de jaren zeventig, KimbalI beklemtoontdat het hier gaat om aandelen in de aan'gÍoei van de omloop. Van het totale uit-staande bedrag ran chxta'a,l geld wordt duswel een hoger pÍopoÍtie aangehouden voortransactiebehoeften, maaÍ het aandeel moetvolgens hem logischerwiize drastisch ziingedaald.
2 1. vermelden we hier volledigheidshalve nogSumner (1990), die zich sterk inspireerdeop Kimball. Summer yeÍgeliikt de seizoensschommelingen in de vraag raar chtrtaalgeld met deze in de verkopen van de detail-handel. Zich baserend op het voorraad-model van Baumol en Tobin, leidt hijhieruit de transactievraag naar chartaal geldaf en, residueel, ook de oppotting.
22. Zo zlja de efficiënte betaalschema's voor dereeks 100, 101,...,200 frank identiek aandie voor de reeks 1, 2,..., 100 frank, uiter-aard op de toevoeging van één bankbiljetvan honderd frank na.
23.8Í zltn wel minder muntstukken van0,5 frank in omloop dan men op basis vanhet model van Cramer zou verwachten. Ditkan worden verklaard door een (niet inge-calculeerde) voorkeur voor rondebedragen, díe maakt dat het muntstuk van0,5 frank hoe langer hoe meer in onbruik isgeraakt. Het muntstuk werd in de berekeningen dan ook buiten beschouwinggelaten.
24. Cfr. C,ramer, 7986, p. 192: "Wi! hebben con-tanten uitsluitend als betaalmiddel geziet,en ontkend dat zil ook de geldfunctie van'store of Yalue' kunnen veruullen".
25. Boeschoten (1992,b12.85-86) merkt op datdeze veronderstelling leidt tot het oveÍ-schatten van de behoefte aan de groterecoupures. In werkelijkheid komen dekleinere betalingen immer re latief fre-quentef voof, cfr, de rechts scheve ver-deling die hoger werd vermeld.
26. wat Nederland betreft, gaat Boeschoten naof berekeningen op basis van terugfre-quenties de ramingen op basis van delevensduur bevestigen. Dit bliikt groten'deels het geval te ziin. voor 1970 komt hijnu uit op 45 procent van de chartalegeldhoeveelheid in handen van het publiektegenover 54 procent in 1990.
27. Zie Boeschoten en Fase (7988, L992) enBoeschoten (199-2).
28. Gegeven de onderzoeksopzet, hebben deresultaten een kwalitatief karakter endienen ze eerder als indicaties te worden
geïnteÍpÍeteerd, zoals Boeschoten en Fasezelf opmerken. De gevonden verdeling ver-toont wel grote gelijkenissen met eerderonderzoek van Cramer en Reekers (1971),dat voor een belangrijk deel was gebaseerdop een schrifteliike enquete.
29. Ondanks de meer indirecte kwalitatieveaanpak, kon dus toch ruim 40 procent vande biljetten van 1000 gulden niet wordenthuisgebracht. Boeschoten en Fase vullende resullaren nog wel aan met ramingenvan het houderschap in sectoren die buitenhet onderzoek bleven (o.a. financiële instel'lingen, vervoer en buitenland), mtx zelfsdan blijft 39,2 procent spoorloos.
30. Op basis van dat laatste onderzoek schattenBoeschoten en Fase dat voor het zakelijkecontante betalingsverkeer ruwweg10 procent van de totale hoeveelheid aanbriefles van duizend gulden nodig is, wet inde lijn ligt van de trserties van Anderson(1977) ea Avery e.a. (1986). Dit betekentdat voor de transactievraag van gezinnenen bedrijven tesamen, zou kunnen wordenvolstaan met nog geen 15 procent van defeiteliike circulatie, De oveÍige 85 procentzou volgens deze raming een oppotfunctieverullen.
3 1. Een kwart van de bevolking bleek nooit eneen ander kwart slechts één keer per iaargebruik te maken van een biljet vanduizend gulden. Ànderzijds bleken er ookmensen te ztin die deze biljetten met eenzeer grote frequentie ontvangen en uit-geven (Boeschoten en Fase, L988,b1z-.526)
32. volgens Thom^s (1992,b12. 146) zotdenacademici, door beroepsmisvorming, hetbelang hieran wel eens kunnen onderschatten : "Even in the United States thereare considerable capital market imperfec-tions, with the fixed costs and minimumsize of financial transactions restricting theavailability of some interest-bearing 2ssets.The consequence is that some of the lesswealthy may use cash as a store of value inways that would suÍprise a professor offinance, since most data on wealth portfolios tend to be based on information thatrelates to the relatively affluent".
33. Ook overgenomen in Boeschoten, 1992,blz. 704.
34.M^rtiÍto (1981) haast zich wel om hier aantoe te voegen dat in Italië deposito's evenyeilig zijn als chartaal geld en gezien deinterestopbrengst (ook op zichtrekeningen)het meest aantrekkelijke alternatief vormen.
35, De introductie van het bewuste bankbilietkan immers niet worden verantwoord alseen tegemoetkomen aan de transactiebehoeften van het publiek (cfr. Vuchelen enYzn}love,1993^).
502 REVUE DE IA BANQUE /BANK. EN FINANCIEWEZEN
DROIT FINANCIER. FINANCIEEL RECHT 9/1993 ,,fJ-
r[:'::
etoÈ il est
au setTli@ des études géné-juridiryes
scimtifique à
' Larticle qui suit est rédigé à titre personnel etne saurait en aucune manière pré,ugeÍ del'opinion de la Commission bancaire etfinancière.
" Texte du rapporr présenré le 11 maí 1993 zucours d'un séminaire organisé par Vanham &Vanham, présidé par le Professeur AndréBruyneel er consacré à [a réforme desétablissements de crédit.
I-e secret professionneldes autorités de contröleet la collaborationinternationale..
La loi du 22 mars 1993 a, notammentdu point de lrre légistique, bouleverséle paysage traditionnel du droit ban-caire et financier public. Désormais,le statut et le contróle des établisse-ments de crédit n'est plus régi par lemëme texte de base que le régimedes émissions publiques. larrëté royaln" 185 du 9 juillet 1935 sur Iecontróle des banques et le régime desémissions de titres et valeurs est dès àpresent amputé d'une bonne partiede son contenu : la partie relative au
contröle des banquesl.
Anticipant l'architecture définitive dela matière, le legislateur a dqà pré*,lIe futur nom de I'anëté royal n" 185
'Arrèté royal n" 185 du 9 Fillet t935relatif à Ia Commission bancaire etfinancière"2. Ce nouvel intinrlé seraapplicable lorsqu'entrera en vigueurle futur Code des opérations finan-cières et des marchés financiers. Nousnous trouverons alors devant untryptique composé dudit code, de laloi du 22 mars 1993 relative au statutet au contróle des établissements decrédit et de neuf articles3 maintenusdans l'arrèté royal n" 185 et com-prenant les dispositions organiquesrelatives à la Commission bancaire etfinancièrea.
Le maintien de l'arrëté royal n" 185dans ce futur tryptique, malgré l'avis
SOMMAIRE
r. LE SECRET pRorEssIoNNEL DE LA coMMIssIoN BANCAIRE ET FrNencrÈnrI.1. Le nouvel aÍl,icle 40 de l'arreté royal n,, 185l-2, La flatltrÍe du secret professionnel instauré par l,artlcle 40 de l,arrété royal n" 195I.3. Les personnes soumises au secret et les faits couverts par l'obligation au secretII. PREMIÈRE EXCEPTIoN AU SECRET PRoFESSIoNNEL DE LA coMMIssIoN
BANCATRE rT nrxexcrÈnn, LE TÉMorcNAGE ENJUsrrcErrr. onuxrÈrrn ExcEprIoN AU SECRET pRorEssIoNNEL DD LA coMMISSIoN
BANCAIRE ET FINANCIÈRE: PoS§IBILITÉ PoUR CELLE-CI DE DÉNoNCERcERTATNES rNrRACTroNs AUx euronrrÉs;UDICTATRES
Iv. TRoISIÈME ExcEprIoN AU sEcRET pRoFEssIoNNEL DE LA coMMIssIoNBANCATRE rt rrxeNcrÈnE: LES GoMMUNICATToNS pRÉvuES ou auToRrsÉEsPAR oU EN vERTU DES LoIs RÉGISSANT LEs MISsIoNS CoNFIÉE§ À LACOMMISSION
IV,l. PrincipeIv.2. communications d'informations confidentielles prévues ou autorisées dans le
secteur des établissements de crédit, par ou en vértu de la loi du 22 mars 1993IV2. 1 . Justification de l'aménagement du secret professionnel du fait de la nécessité de la
collaboration internationaletv.2.2
w.2.3
ry.z.5.rY.2.6.
rv.z.4.
Communication sous forme sommaiÍe ou agÍégÍée d,informations -Tentatives desauvetage d'établissements de crédit en difficultéCommunication d'informations aux autorités de contróle étrangères1y.2.3.1. Communication à des autorités de contróle CEE1V.2.3.2. Communication à des autorités de contröle hors CEE[y.2.3.3. Limitations apportées à I'usage des informations confidentielles
communiquées par la Commission à d,2utres autoÍités de contröle desétablissements de crédit
[v.2.3.4. Limitations apportées à l'usage, par la Commission bancaire er financière,d'informations confidentielles regues de la part d,autorités étrangères decontröle d'établissements de crédir
Communication d'informations confidentielles concernant des établissements decrédit à des personnes ou à des autorités autres que des autorités de contröle desétablissements de créditCommunication aux banques centralesUtilisation par la Commission bancaire et financière d,informations confidentiellesdont elle e eu connaissance en raison de ses fonctions dans le contröle desétablissements de crédit, pour l'exercice de ses fonctions légales de surveillance desmarchés financiers et des établissementS et intermediaires operant sur ces marchés
V. LA CoLLABoRATIoN ENTRE AUToRITÉS
REVUE DE I-A. BANQUE /BANK EN FINANCIEWEZEN 503
dr 9/1993
contraire du Conseil d'Etats, expliqueque le régime de base du secret Pro-fessionnel de la Commission bancaire
et financière reste inscrit dans l'arrëté
royal n" 1856.
Les exceptions au secret Profes-sionnel de la Commission, spéciÍiques
au régime des établissements de
crédit, sont désormais inscrites dans
les articles 95 à 100 de la loi du22 mars 1993. Celles qui concernent"les exceptions au secret de la Com-
mission bancaire et financière qui
concernent les matières des marchés
primaires et secondaires en valeurs
mobilières, l'information des investis-
seurs et des marchés, les organismes
de placements collectifs et divers
intermédiaires en ces matières"7 sont
temporairement logées dans le
nouvel article 40bis de l'arrëte royal
n" 1858 qui est destiné à rejoindre le
Code des opérations financières et
des marchés financiers.
Selon le Ministre des Finances, "le
maintien de l'arrèté royal no 185 et
spécialement de son anicle 40 offreI'avantage de permettre de régler le
régime général du secret de la Com-
mission bancaire et flnancière dans
un texte de base et de Prévoir dans
les législations de contröle elles-
mèmes les dispositions différentes
relatives aux exceptions qui s'appliquent dans les divers domaines"e.
Reprenant la structure introduite par
la loi nouvelle, nous examinerons.
tout d'abord, le secret professionnel
de la Commission bancaire et finan-
cière, inscrit à l'article 40 nouveau de
l'arrètë royal n" 185 (infra I). Nous
commenterons ensuite les trois excep-
tions à ce principe: le témoignage enjustice (infra II), Ia dénonciation aux
autorités judiciaires (infra III) et les
exceptions légales résultant des mis-
sions de contröle confiées à la Com-
mission bancaire et financière (infra
IV). Parmi ces exceptions légales, lar-
gement justifiées par la nécessaire col-
laboration entre les autorités de
contróle nationales et étrangères,
nous nous attacherons essentiel-
lement à celles qui concernent les éta-
blissemens de crédit. La présentation
des règles régissant la collaborationentre autorités de contröle clÖturera
notre exposé (infra V).
I. LE SECRET PROFESSIONNEL DE
LA COMMISSION BANCAIRE ET
FINANCIÈRE
I.l. Le nouvel artide 40 del'affete.royal n" 185
tiarticle 118 de la loi du 22 mars
1993 rcmplace l'article 40 del'anëtëroyal n" 185 pat la disPosition suivante:
"Les membres de la Commission ban-
caire et frnancière et les membres de
son personnel sont soumis au secret
professionnel et ne peuvent di\,'ulguer
à quelque personne ou autorité que
ce soit les informations confiden-tielles dont ils ont eu connaissance en
raison de leurs fonctions hormis le
cas oÈ ils sont appelés à rendre témoignage en justice.
I1 est fait exception à l'alinéa 1"
Lo dans les cas de communicationsprér,'ues ou autorisées Par ou en
vertu des lois régissant les missions
confiées à la Commission bancaire
et financière;2o pour les dénonciations faites par la
Commission bancake et financière
aux autorités iudiciaires, des infrac-
tions qu'elle a constatées aux dis-
positions des lois régissant les mis-
sions qui lui sont confiées ou àI'arëtë royal n" 22 du 24 aoit1934 ponant interdiction à cer-
tains condamnés et aux faillis
d'exercer certaines fonctions, pro-
fessions ou activites et conférantaux tribunaux de commerce la
faculté de prononcer de telles inter-
dictions.
Ïbute infraction au présent article est
punie des peines Prér'ues Par l'ar'ticle 458 du Code pénal.
Les dispositions du livre I" du Code
pénal, sans exception du chapitre VII
et de l'article 85, sont applicables aux
infractions pre!'ues par Ie présent
afticlel'
l.z.la Írature du secret Profes-sionnel instauré par I'artide 4O
de l'arrëté royal n" 185
Examinant un projet de texte dif-
férent - en ce qui concerne l'alinéa 210 - de l'article 40 nouveau, le
Conseil d'Etat mettait en doute la
nature de secret professionnel ana-
logue à celui instauré par l'atticle 458
du Code pénal, du secret imposé à la
Commission bancaire et financière11.
Le Conseil d'Etat estimait, en effet,
que le fait que les membres de la
Commission et de son personnel
soient tenus par le devoir de dénon-
ciation de l'article 29 du Code d'ins-
truction criminelle était incompatibleavecla"liberté de refuser de dévoiler
un secret que la jurisprudence
reconnalt à ceux que l'article 458 du
Code pénal oblige à rester muets sur
les confidences qui leur auront été
faites".
Toutefois, le Conseil d'Etat estimait
que ce qu'il qualifiait "obligation de
discrétion, afin d'ëtre compatible avec
l'article 12,1", nouveau de la
directive 77 /78j/CEE12, ne pouvait
etre écarté que dans des cas relevant
du droit pénal, au sens strict, c'est-à-
dire "le droit pénal (...) restreint auxinfractions du Code pénal et des lois
particulières se rattachant à celuici",par opposition à une concePtionextensive du droit pénal comprenant"toutes les règles qui, dans d'innom-brables lois de droit socid, fiscal ou
administratif, notamment, renforcentpar des sanctions pénales, les autres
sanctions propres à ces branches dudroit"13.
En conclusion, le Conseil d'E:at eaiÍd'avis que:
"Les règles du proiet sur l'obligationde ne pas divulguer doivent donc
etre re\,'ues, quant au principe autant
que quant aux exceptions qu'il subit.
tu4 REVUE DE LA BANQUE /BANK- EN FINANCIE§7EZEN
Le principe doit ëtre énoncé enévitant toute confusion entre l'obligation des membres de la Com-mission bancaire et financière ou de
son personnel et l'obligation des personnes qui, selon les termes del'article 458 du Code pénal, sont, parétat, dépositaires des secrets qu'onIeur confie.
Quant aux exceptions, les règles
actuellement en vigueur, en parti-
culier celle de I'article 29 du Code
d'instruction criminelle comme celle
de l'article 327, S 5, du Code des
impós sur les revenus de 1992, neparaissent pas compatibles avec uneinterprétation raisonnable de I'ar-ticle 12, § 1", alinéa 1"', in fine, de la
directive 77/780/CEE. Les textes duprojet qui reprennent la seconde(article 96,3, et gardent le silencesur la première, doivent ëtre fonda-
mentalement rel'usl'
Bien qu'il lui ait été loisible de
contester l'analyse du Conseil d'Eaten arguant du fait qu'un secret profes-
sionnel comparable à celui de l'ar-
ticle 458 du Code pénal ne soit pas
incompatible avec I'obligation de
dénonciation imposée pat I'article 2)du Code d'instruction criminelleta, legouvernement a voulu éviter toute
ambiguïté quant à la nature du secret
en cause.
C'est ainsi qu'il a estimé "souhaitableque la qualification de'secret profes-
sionnel'- telle que prévue, d'ailleurs,dans la directive - soit expressémentretenue". Selon le gouvernement,"cette qualification implique, confor-mément à I'intention traduite dans
I'exposé des motifs, qu'il s'agit d'un'secret professionnel' proprement dit,comparable à celui qu'instaure l'ar-
ticle 458 du Code pénal. En consé-
quence, la règle vatdra, selon la juris-
prudence, que l'autorité de contröle a
le droit de se retrancher derrière lesecret, mëme en iustice"ts.
I.3. Les peÍsoÍures soumises ausecfet et les faits couvert§ parl'obliga.tion au secret
Selon l'article 40, alinéa 1", nouveau
de l'arrëté royal no 185, tant les
membres de la Commission que les
membres de son personnel sontsoumis au secret professionnel.
Rappelons qu'en vertu de l'article 35
del'arrëté royal n" 185, la Com-mission est un organe collégialcompose de sept membres dont sonprésident. C'est à cet organe collégialet à chacun de ses membres que s'ap-
plique donc, au premier chef, lesecret de l'article 40 del'arrëté royalno 185.
Quant aux membres du personnel dela Commission, c'est la loi du 30 juin7975 relative au statut des banques,des caisses d'épargne privées et decertains autres intermédiaires finan-
cierst6 qui les a explicitement assu-
jettis au secret professionnel. Il s'agitde l'ensemble des personnes se
trouvant dans les liens d'un contratde travail avec la Commission.
Par ailleurs, les reviseurs agrees etsociétés de reviseurs agréées exergantdes fonctions de commissaires-reviseurs agréés visés aux articles 50 à
55 de la loi du 22 mars L993,les reviseurs d'entreprises agréés et sociétés
de reviseurs agreees visés aux articles74, S 1e'et 82 et les expertsdésignés conformément aux articles 48, alinéa 2 et 49, S 2, alinéa 6sont soumis, dans l'exercice des fonc-tions de contróle pre\,,ues par la loidu 22 mars 7993, au mëme secretprofessionnel.
Notons également que Ie secret pro-fessionnel s'applique non seulementaux personnes en activité mais éga-
lement aux personnes qui ont cessé
de l'exercerrT, et ce conformément à
l'anicle 12 nouveau de Ia premièredirective bancairel8.
Enfin, par l'effet de l'article 99, § 3 dela loi du 22 mars 1993, divers destina-
taires belges d'informations confiden-tielles concernant des établissementsde crédit sont assuiettis quant à ces
communications à un secret équivalent à celui qui incombe à la Com-mission bancaire et financière envertu de l'article 40, ahoéa l" de
9/L993
l'arrëté royal n" 185, en ce compris larestriction prér.,ue par l'article 95 delaloi du 22 mars 1993, de l'exceptiondu témoignage en justice au seuls cas
de témoignage en matière pénale.
Les fais qui ne peuvent ëtre revélés
sont "les informations confidentielles"dont les personnes tenues au secret
"ont eu connaissance en raison deleurs fonctions"le.
Soulignons, d'une part, le fait que ces
informations peuvent ëtre révélées
dans les limites précisées par les
exceptions développées ciaprès, et,
d'autre part, qu'il doit s'agir d'informa-tions qui n'ont pas acquis, par ailleurs,
un caractère public, auquel cas le
secret n'aurait plus de raison d'ëtre.
I1 s'agit, par ailleurs, des informationsconfidentielles dont on a eu connais-sance "en raison de ses fonctions". Ce
qu'une personne apprend, autrementque par des confidences faites enraison de ses fonctions, n'est doncpas couvert par le secret.
II. PREMIÈRE EXCEPTION AUSECRET PROFESSIONNEL DE Ij.COMMISSION BANCAIRE ETFINANCIÈRE 3 I.E TÉMOIGNAGEENJUSTICE
En vertu de l'article 40 nouveau de
l'arrëté royal n" 185, il est faitexception au secret professionneldans les cas oÈ les personnes qui ysont tenues sont appelées à rendretémoignage en justice.
Cette exception, à caractère général,
est similaire à celle que prévoit l'ar-ttcle 458 du Code pénal.La portée de
I'exception s'étend donc en principeaux procédures civiles et répressives.
Toutefois, pour ce qui concerne lerégime des établissements de credit,l'article 95 de la loi dt 22 marc 1993limite les possibilités de témoignageen justice aux seules instancespénales. Selon le commentaire des
articles2o, il y a lieu d'interpréter cette
exception de manière restrictive,
.t:l["''r
REVUE DE LA BANQUE /BANK- EN FINANCIEW'EZEN 505
dJ.
9/1993
"conformément à l'analyse fait par leConseil d'Etadl c'est-à-dire en consi-dérant que l'exception s'applique auxseules "infractions du Code pénal etdes lois particulières se rattachant à
celui-ci"21.
Les membres de la Commission ban-caire et financière ainsi que son per-
sonnel ne pourront donc pas, dans
une instance civile, révéler des infor-mations confidentielles dont ilsauraient eu connaissance en raison deleurs fonctions liées au contröle des
établissements de crédit.
Par ailleurs, mëme en matière pénale
oÈ l'exception serait susceptible des'appliquer, ces personnes conserventle droit de se retrancher derrière leursecret pour ne pas le dévoiler22.
Il s'agit 1à d'une preuve supplémen-taire du c tactète particulièrementstrict du secret auquel l'autorité decontrÖle est astreinte en matière d'éta-
blissements de crédit. La justification
de l'intensité de ce secret glt, enpremier lieu, dans la nécessité pourles éablissements de crédit depouvoir s'adresser en toute confianceà l'autorité de contröle et, en secondlieu, dans I'assurance que la clientèledes établissements de crédit doit avoirsur le fait "que ce que l'autorité de
contröle peut apprendre sur ses
avoirs, ses engagements et ses affaies,reste confidentiel"23.
III. DEUXIÈME EXCEPTION AUSECRET PROFESSIONNEL DE Ij,COMMISSION BANCNRE ETFINANCIÈRE : POSSIBILITÉ POUNCETIF-CI DE DÉNONCER CER-TAINES INFRACTIONS AUX AUTO-RITÉSJUDICIAIRES
A la suite des observations du Conseild'Eat concernant l'incompatibilitéentre Ie caractère de secret profes-
sionnel de l'article 40 nouveau de
l'arrëté royal n" 185 et le maintien dudevoir de dénonciation général deI'article 29 du Code d'instruction criminelle, le législateur a ecaÍte, implici-tement mais de manière certaine, l'ap-
plication de l'article 2) précité atxpersonnes tenues au respect dusecret.
La deuxième exception à l'obligationau secret inscrite à I'article 40, alinéa 1.'de l'arrèté royal no 185 vaut,
en effet, pour "les dénonciations faites
par la Commission bancaire et finan-
cière aux autorités judiciaires, des
infractions qu'elle a constatées auxdispositions des lois régissant les mis-
sions qui lui sont confiées ou àl'anëté royal n" 22 du 24
^olot 1,934
portant interdiction à certainscondamnés et aux faillis d'exercer cer-
taines fonctions, professions ou acti-
vités et conférant aux tribunaux decommerce la faculté de prononcer de
telles interdictions"2a.
Cette exception n'a, évidemment, desens que si l'article 29 du Code d'ins-truction criminelle ne s'applique pas
aux personnes tenues par le secret del'article 40, nouveau de l'arrèté royalno 185.
En outre, elle n'implique aucune obligation automatique de dénonciationdans le chef de la Commission ban-
caire et financière "dans le cas oÈ(celle ci) dispose du pouvoir adminis-tratif de redressement de situationsirrégulières des établissements decrédit au regard de dispositions sanc-
tionnées pénalement. Il serait, eneffet, contradictoire que la Com-mission bancaire et financièrecherche à rétablir une telle situationet qu'elle doive simultanémentdénoncer l'irrégularité aux autorités
iudiciaires"25.
En ce qui concerne "les mécanismespaniculiers" de fraude fiscale au sens
de l'article 327, S 5 du C.I.R. 1.992 quela Commission bancaire et financièredécouvrirait dans "ses contróles", legouvernement - malgré l'aviscontraire du Conseil d'Etzt26 -considère qu'il est loisible à la Com-mission d'en dénoncer la constatationaux autorités judiciaires. Selon leministre des Finances, l'anicle 116 dela loi du 22 mars 1P!l rappelle I'in-competence de la Commission en
matière fscale, sans préludice de l'ar-ttcle 327, § 5 du Code des impöts surles revenus 7992."Cette exception se
justifie, d'une pan, par le fait que l'onse trouve, dans les cas visés par cettedisposition, devant des actes péna-
lement répréhensibles et, d'autre part,par le fait qu'il n'est pas admissible,d'un point de vue de bonne gestion
bancaire, que les établissements decrédit recourrent, à des flns de fraudefiscale, à des procédures ou procédésinhabituels qui peuvent les mettre endifficulté"27.
TV. TROISIÈME EXCEPTION AUSECRET PROFESSIONNEL DE LACOMMISSION BATICAIRE ETFINANCIÈRE: LES COMMUNICA-TIONS PRÉVUES OU AUTORISÉESPAR OU EN VERTU DES ITOIS
nÉcrssanr LEs Mr§sroNsCONFIÉES À TE COUUISSION
IV.l. Principe
En verru de l'article 40, alinéa 2, 1.o deI'arrëté royal n" 185, il est faitexception au secret instauré parI'alinéa 1" "dans les cas de communi-cations prévues ou autorisées par ouen vertu des lois régissant les mis-sions confiées à la Commission ban-caire et financière'l
Selon le commenaire des articles,"c'est donc dans ces diverses lois que
se trouve consacre l'eventuel droit de
la Commission d'échanger des infor-mations avec d'autres autorités ouorganismes ou de procéder à des
publications ainsi, d'ailleurs, que cer-
tains renforcements du secret dans
certains cas. Pour ce qui est ducontröle des établissements de crédit,il s'agit des articles 95 à 100 (.. )Pour ce qui est du contröle de l'infor-mation, des institutions et des profes-
sions en matière de valeurs mobi-lières, il s'agit de l'article 40bisintroduit dans lA.R. n" 185 parl'atticle 119 du proiet. Pour ce qui est
des sociétés à portefeuille, il s'agit des
cas prévus par l'anëté royal n" 64 dul.0 novembre 1967"2a.
506 REVUE DE LA BANQUE,/BANK- EN FINANCIE§rEZEN
fV.2. Cornmunications d'informa-tions confidentielles prévues ouautorisées dans le secteur des éta-blissements de crédit, par ou eÍrvertu de la loi du 22 narc 1993
lV.Z.l. Justtficatíon dc I'amdm-gefiq.t du secretpttfessiowrcl duÍafi de la nécessité dc la collabo-ratlon tnte'nationalc
Comme f indique le commentaire des
articles2e, "Le statut des établissementsde crdit, de leurs actionnaires et deleurs dirigeants, le contróle du respectdes normes financières et d'organisation, l'internationalisation des activités et des implantations directes ouà f intermédiaire de groupes finan-ciers, le contröle consolidé exigentque les autorités de contróle puissent,
en toute confiance, s'échanger des
informations confidentielles et colla-borer étroitement par-delà les fron-tières". Cette collaboration quinécessite un aménagement du secret
professionnel est bien s0r fonda-mentale dans le "système de recon-naissance munrelle et du'homecountry control' oÈ l'imbrication des
droits applicables est systématique etoD une autorité publique nationaledevient competente sur le territoired'une autre3o".
En outre, l'interpénétration des sec-
teurs des établissements de crédit, des
entreprises d'assurances, des services
d'investissement et des valeurs mobilières nécessite une coordination ducontröle prudentiel sur les groupes
financiers actifs dans ces difÉrentsdomaines3l.
Enfin, la plupart des directives euro-péennes, que ce soit en matière de
droit bancaire ou en matière devaleurs mobilières, ont prér,rr des
régimes de collaboration mutuellenécessitant I'adaptatton du secret pro-fessionnel à cette coopération.
fr1.2.2. C.otnmunication sous Jonnesornmal.te ou agégée dT nÍonna-tta,rs - Tentatlaes dc sauaetagedétabltssemen8 de cfrdtt en dfffi-cttlté
Larticle 96 de la loi du 22 mars 1993
fait exception au secret professionnel
dans les deux cas prél,us àl'article L2,
§ 1" nouveau de la première directivebancaíre.
En vemr de la première exception, les
informations confidentielles relativesaux établissements de crédit quereEoit Ia Commission peuvent etre
communiquées "sous une forme som-maire ou
^grégée, (...) à condition
que les éléments individuels relatifsaux établissements ne puissent etre
identifiés"32. Cette exception paraitlogique puisqu'il n'y a pÀs de vio-lation du secret si on respecte lacondition à laquelle est soumise lacommunication.
La deuxième exception permet, quantà elle, "la transmission d'informationsconfidentielles dans le cours de procé-dures judiciaires relatives à des tenta-
tives de sauvetage d'établissements decrédit déclarés en faillite ou bénéfi-ciant d'un concordat", sauf lorsquecette transmission "porte sur des infor-mations relatives à des tiers qui parti-
cipent à ces tentatives"ss.
Selon Ie commentaire des articles,cette exception serait celle visée à l'ar-trcle 1,2, § 1", alinéa 2 nouveau de lapremière directive bancak e1 a
.
Or, cette disposition prévoit que"lorsqu'un établissement de crédit aéÉ décla;Íe en faillite ou que sa liqui-dation forcée a eté ordonnée par untribunal, les informations confiden-tielles qui ne concernent pas les tiersimpliqués dans les tentatives de sau-
vetage peuvent ëtre dir,'ulguées dans
le cadre de procédures civiles oucommerciales".
Cette exception fut insérée dans l'ar-ticle 12 de la première directive afinde rencontrer la situation qui s'étaitprésentée aux Pays-Bas dans l'affaireHillegom,/ Hillenius35.
La farllite de lAmsterdam AmericanBank NV
^v^ft eÉ. à l'origine de cette
affaire. La commune de Hillegom quiavaitplacé un montant importantauprès de cette banque néerlandaise,avait demandé à une juridiction néer-
9/1993
landaise d'entendre Monsieur Hil-lenius, fonctionnaire de la Neder-
landsche Bank, autorité néerlandaisede contróle des banques. A Ia suite detoute une procédure, celuici avaitfinalement accepté de transmettre cer-
taines informations iugées confiden-tielles, mais avait toujours refusé de
révéler Ie nom des banques dont laNedelandsche Bank avait sollicité leconcours dans l'espoir de pouvoiréviter la faillite de lAmsterdam Ame-rican Bank.
On comprend mieux, dans ce
contexte, la portée de l'exception: iln'est pas interdit, postéieurement àladéclaration de faillite ou au jugementordonnant Ia liquidation forcée d'unétablissement de crédit, dans le cadrede procédures civiles ou commercia-les intentées après ces événements -par exemple pour mettre en cause la
responsabilité des anciens administra-teurs - de transmeftre des informa-tions confidentielles concernant l'éta-
blissement de crédit failli, sans
pouvoir toutefois transmettre des
informations qui concernent "les tiersimpliqués dans les tentatives de sau-
vetage".Il s'agit, à notre estime, d'uneprécaution utile pour éviter de décou-rager les repreneurs éventuels d'unétablissement de crédit en diffrculté.
Ijarticle 96,20 de Ia loi du 22 marsL993 adaptant le droit belge aux pres-
criptions de l'article 12, ler nouveaude la première directive bancaire, ilconvient de l'interpréter à la lumièredu texte et de la finalité de cette dis-
position européennel6. En consé-quence, la transmission d'informa-tions confidentielles nous paraitpermise, postérieurement à la failliteou à la mise en liquidation d'un éta-
blissement de crédit en Belgique,dans des procédures qui ne visent pas
à sauver l'établissement de crédit37,
mais par exemple à mettre en cause
les responsables de Ia faillite. Toutefois, ces informations ne pourrontporter sur des informations relatives à
des tiers impliqués dans des tentativesde sauvetage de l'établissement decrédit antérieures à la faillite.
dJ-
REVUE DE I-A, BANQUE /BANK- EN FINANCIE'§rEZEN 507
.,: ir' I
dJ.
9/1993
1Y.2.3. Commun;ication d Tnfonna-tlots au.x autorités de qmtóleétrangeres
1Y.2.3.1. ComnTunication à des auto-rités de antróle CEE
Conformément à l'article 72,52,nouveau de la première directive ban-
caire, l'article 97,1" de Ia loi du22 mars 7993 permet à Ia Com-mission bancaire et flnancière de pro-céder aux échanges d'informationsprér,r-rs par les directives européennesapplicables aux établissements decrédit. Ces autorités, pour autant quela deuxième directive ait ete ffans-
posée dans leur pays, sont elles-
mëmes soumises au secret profes-
sionnel découlant de la directive.
1V.2.3.2. Communication à des auto-rités de antróle bors CEE
Le secret professionnel strict auquelsont soumises les autorités decontröle européennes des établisse-
ments de crédit ne devait pas
empëcher la conclusion d'accords decoopération prévoyant des échanges
d'information avec les autorités decontróle hors CEE. Larticle 12, § 3,nouveau de la première directive ban-
caire soumet cependant la conclusionde tels accords à la condition que les
autorites hors CEE concernées soientsoumises à un secret professionnel au
moins équivalent à celui des autoritésCEE.
Ces principes sont transposés, en ce
qui concerne les échanges d'infor-mation entre la Commission et les
autorités de contröle des établisse-
ments de crédit d'autres Etats nonmembres de la CEE paÍ l'aÍticle 97,2"de la loi dt22 mars 1,993.
En vertu de cette disposition la com-munication d'informations couvertespar le secret professionnel est pos-
sible aux conditions suivantes:
- réciprocité concernant la communication d'informations couvertes par
le secret professionnel ;
- existence, aux fins d'une collabo-ration de contröle, d'une conven-tion visée à l'article 83 de la loi;
- l'autorité qui regoit ces informationsdoit ëtre assujettie à un secret pro-fessionnel au moins équivalent àcelui de la Commission.
1V.2.3.3. Linxitations apportées àI'usage des informations wnfidentielles cornmuni4uées par la. Com-
mission à d'autres autorités decontróle des établissernents de crédit
Conformément à l'article 12, S 4,
nouveau de la première directive, l'ar-
ticle 98 de la loi dtt 22 mars 1,993
n'autorise la Commission à commu-niquer des informations confiden-tielles à des autorités de contröle pru-
dentiel effangères, CEE ou hors CEE,
que si elle est "assurée que l'autoritéqui les reEoit n'en fera usage que pourl'examen des conditions d'accès à l'ac-
tivité d'eablissements de crédit ou defiliales spécialisées de tels établisse-
ments, pour le contröle de tels établis-
sements ou de telles flliales sur unebase individuelle ou sur une base
consolidée, pour s'assurer du respectdes conditions légales et réglemen-taires mises à l'exercice de leuractivité, pour f instruction et l'application de mesures administratives deredressement ou de sanctions administratives ou pénales àl'égard de
l'établissement. de ses dirigeans ouactionnaires, pour f instruction et Iaprise de decisions de rutelle adminis-trative à l'egard de décisions de l'au-
torite de contróle ou pour l'ins-truction et le déroulement de procé-
dures juridictionnelles dans les cas
préurs par des dispositions expresses
des directives de la Communautéeuropéenne dans le domaine des éta-
blissemens de crédit'l
1Y.2.3.4. Limitatioru apportées àl'usage, par la Commission bancaireet firmncière, d'informations anfidm-tielles regtes de la part d'autoritésétrangères de contróle d'étab lissentmtsde crédit
En vernr de l'article 98 de la loi du22 mars 1993,la Commission est
soumise aux mèmes restrictions que
celles indiquées cidessus (supra
1y.2.3.3.), pour ce qui est des informa
tions confidentielles reEues de ses
homologues etrangers.
1v.2.4. Comrnunlcation d'tnforma-tiotts amftdentiell.es coltcqrran tdes établ:issements d.e ddtt à despelsotmes ou à des autoritésautres que des autorités deconh6le des établissements decrédtt
Comme indiqué cidessus (supra
IV 1.), le contröle des établissements
de crédit nécessite désormais la possibilité d'échanger des informationsconfidentielles avec des personnes oudes autorités autres que des autoritésde contróle des établissements decrédit. I s'agit d'adapter le contróle au
développement des groupes finan-
ciers dont les activités dépassent lar-
gement le secteur des établissementsde crédit.
Fondé, pour I'essentiel, sur I'article 12,
§§ 5 et 6, nouveau de la premièredirective bancaire, l'article 99 de la loidu 22 mars 1993 permet à la Com-mission bancaire et financière decommuniquer des informations confi-dentielles concernant des établisse-
ments de crédit à certaines personnes,
autorités ou institutions intervenantdans le domaine des établissemensde crédit38 ou à des autorités compé-tentes pour le contröle d'autres caté-
gories d'institutions financières oupour celui des marchés financiers3e.
Il convient de noter que la communication n'est, à chaque fois, autoriséeque moyennant le respect d'unefinalité assignée au bénéficiaire de f in-formation. Ainsi, par exemple, laCaisse d'intervention des sociétés debourse ne peut recevoir des informa-tions confidentielles concernant des
établissements de crédit, que pour lecontröle des sociétés de bourse et
pour le fonctionnement du systèmed'intervention geft p r cette caisseao.
Ainsi, encore, l'Office de Contróle des
Assurances ne peut recevoir des infor-mations confidentielles de la Com-mission que pour le contröle des
entreprises d'assurances et des entre-prises de crédit hypothécaireal .
508 REVUE DE I-A, BANQUE /BANK- EN FINANCIE'§?'EZEN
Ii
la Commission bancaire et flnancièren'est d'ailleurs autorisée à commu-niquer des informations confiden-tielles sur la base de l'article 99, § 1*de la loi du 22 mars 1993 que pourautant que le destinataire respecte les
finalités qui sont assignées à l'utili-sation de ces informations par cet
article 99, § 1"<2.
En outre, les destinataires de ces infor-mations confidentielles sont soumis,
s'ils sont belges, à un secret profes-
sionnel équivalent à celui de la Com-
mission bancaire et financière, en ce
compris les limitations au seul témoignage en justice en matière pénale,soit en application de l'article 99, S 3
de la loi, soit en application de l'ar-
ticle 1004r.
Quant aux destinataires non belges,
visés à l'article 99, § 1*, alinéa 1"', ils
ne peuvent recevoir d'informationsconfidentielles de la Commission ban-
caire et financière - dispose l'article
99, § 1*, alinëa 2 de Ia loi - que s'ils
sont assujettis à un secret profes-
sionnel équivalent à celui prér'u à
I'article 40,alinéa 1" de l'arrëté
royal no 185, compte tenu de l'ar-
trcle 9544.
[1.2.5. C-ommtuticatlon antxbanqucs central.es
la Commission bancaire et financièrepeut aussi communiquer aux banques
centrales qui n'exercent pas le
contróle individuel des établissementsde crédit les informations qui leursont nécessaifes en tant qu'autorités
monétaires, pour autant que les destinataires de ces informations soientassujettis à un secret professionneléquivalent à celui qui est prér'u à l'ar-
ttcle 40, alinéa 1" précité, comptetenu de l'article 95, et qu'ils ne les
communiquent à d'autres banques
centrales ou à des institutions moné-
taires que dans les mëmes limites et
sous les mëmes conditions que celles
prér.r,res par l'article 99, S 2 de la loiou aux fins prér,rres par I'article 96,1o4s.
D1.2.6. Uttlisatlonpar la C.om-
misslon banrcaire et ftnanrcièred T njumatfons confid.en tte ll.es
dont elle a eu connaissantce enraison dc sesfonctlotts dorrs leconfióle des établlssements decfrdlt, pour I'exerc-tce de sesfotrc-tions légales de sumteillance d.es
marchésftnanc-terc et des éteblts-sements et interntédlnlres opérantsar ces marcbés
La Commission bancaire et flnancièrepeut faire usage des informationsconfidentielles dont elle a eu connais-sance en raison de ses fonctions dans
le contröle des établissements decrédit et de celles reEues de lapartdes autorités et personnes visées à
I'article 99. § l" de la loi pourI'exercice de ses fonctions legales de
surveillance des marches financiers etdes établissements et intermédiairesopérant sur ces marches46.
V. I.A COil./\BORATION ENTREAUTORITÉS
Lanicle 101 de la loi du 22 mars1993 dispose: "Sans préjudice des
articles 97 à99,la Commission ban-
caire et financière collabore avec les
autorités de contröle des établisse-
ments de crédit et les établissementsÍinanciers qui en sont des filialesrelevant du droit d'Etats étrangerspour Ie contróle, conformément aux
dispositions de la présente loi, de I'ac-
tivite de ces établissements en Bel-
gique ainsi que pour le contröle del'activité des établissements de droitbelge sur le territoire de ces Etats.
Sans préjudice des obligationsdécoulant pour la Belgique du droitdes Communautés européennes, la
Commission bancaire et financièrepeut convenir, sur base de Ia réciprocité, avec les autorités de contrólede ces Etats des modalités de cette
collaboration ainsi que des règles rela-
tives aux obligations et interdictionsapplicables à I'activité, à l'objet et auxmodalités de la surveillance des éta-
blissements de crédit visés àl'alinéa 1e' par des inspections sur
9/t993
place ou autrement ainsi qu'auxmodalités des échanges d'informa-tions prél'ues aux articles 97 à 99.
If;alinéa 2 est applicable à la collabo-ration avec les autorités, institutionset personnes belges visées à l'ar-
ticle 99, 55 1e'et 2l'
En vertr: de la disposition précitée, la
Commission bancaire et flnancière se
voit donc assigner par la loi une obligation de collaboration avec les auto-
rités de contröle étrangères.
A cette fin, Ie secret professionnel deIa Commission a eté adaptéai. Actuel-Iement, des conventions sont encours de conclusion avec de nom-breuses autorités de contróle euro-péennes.
En outre, des accords sont en coursde préparation avec certaines auto-rités belges, ainsi que le permet l'ar'ticle 101, alinéa3.
Notes
1. Voy. arr. 153 L.22 mars 1993
]:rr
2. AÍt. 111 et 155, al. 2,20L.22 mars 1-993.
3. Larticle 40bis introduit par l'article 119 dela loi du 22 mars 1993 est destiné àrejoindre le Code des opérations finan'cières et des marchés financiers.
4. Pour une vue d'ensemble, voy. Commen'taire des artícles, DoC Parl. Sénat,7992-1993,no 616 1,p.78-79.
5. Avis du Conseil d'Etat, Doc. Parl. Sénat,1992-7993, p.259.
6. Actuel xt.40 A.R. no 185 destiné à devenirarticle 7 A.R. no 185, selon aÍÍ. 121 L.22 m Ís 1993.
7. Commentaire des articles, op. cit., p. 81
8. InséÍé par art. 1 19 L.22 m Ís 1993.
9. Rapport fait au nom de la Commission desFinances par MM. Didden et Garcia,réponse du Ministre des Finances sur lesquestions relatives à la suite donnée à l'avisdu Conseil d'Et^t, DoC Parl. Smat,7992-1993, n" 676-2, p. 18.
10. Voy. avant pÍojet de loi soumis au Conseild'Etar, Doc. Parl. SénaL7992-1993, n" 616-|, p. 247.
11. Avis du Conseil d'Etat, op. ch.,p.264-265.
12. Lequel fait obligation aux Etats membresd'imposer le respect du secret profes-sionnel à toutes les personnes dépendantdes autorités chargées du contröle des éta-blissements de crédit.
REVIJE DE I.A, BANQUE,/BANK. EN FINANCIE'W'EZEN 509
dJ.
9/1993
13. Avis du Conseil d'Etat, op. cit., p.264.
14, Larticle 29 du Code d'insrruction criminelle, obligation légale de révéler un faitcouveÍt par le secret, est une cause d'excuseau sens de l'article 70 du Code pénal, ensoÍte que l'infraction disparalt. Sa possibleapplication n'implique pas, à notre avis, deconséquence quant à la nature du secretimposé aux membres de [a Commissionbancaire et financière et à son personnel(voy. CONSTÀNT, Manuel, III, no" 1244 e.s.;R.P.D.B., Vo secret professionnel, no§ 11à 74).
15. RappoÍt Didden et GLÍci^, op. cit., p. 18.
16. Voy. A. BRUYNEEL, "La loi du 3O juil 1975'Mammouth', souris ou pot'pourÍi?",/.2,1975, p.649
^ 660.
17. CommentaiÍe des articles, op. cit.,p,73.
18. Larticle 16 de la deuxième directive ban-caire du 15 décembre 1989 a modifié l'ar-ticle 12 de la première directive du12 décembre 7977, voy. JOCE, 30 décembre1989, n. L386/8 et9.
19. Art. 40 A.R. no 185.
20. Doc. Parl. SénaL 7992-7993, n" 676-1,, p.74.
2 1. Àvis du Conseil d'Etat, op. cit., p.264
22. CommentaiÍe des articles, op. cit., p.73.
23. Commentaire des articles, op. cit., p.70.
24. Art. 40, Ll.2,2" L.22 Íírats 1993
25. Rapport Didden et GaÍcia, Réponse duMinistre des Finances aux questions rela-tives à la suite donnée à l'avis du Conseild'Etat, op. cit., p. 19.
26. Op. cit., p.265.
27.R2'ppoÍt Didden et Garcia, Réponse duMinistre des Finances aux questions rela-tives à la suite donnée à l'avis du Conseild'EÍet, op. cil.,p.20.
28. Commentaire des articles, op. cit.,p.7374.
29. Op. cit., p. 7O-7l.
30. Idem,p,7L.
i7.Idem,p.7l.
32. AÍÍ..96, L" L.22 maÍs 1.993.
33. AÍt.96,2" L.22 mats 7993.
34. Commentaire des articles, op. cfi., p. 74.
35. Cons. J,-M. VAN DER VOSSEM, "Division ofsuperuisory responsibilities, cooperationand professional secrecy", it Banking andEC Lau: commmtary, Amsterdam Financialseries, Kluwer Law and Taxation Publishers,1992.
36. V. pour ce principe d'inteÍpÍétation les diffé-rents arrets cités par TILQUIN et PRIOUX in"Management buyouts et leveÍaged mana-gement buyouts: considéÍations de droitdes sociétés et de droit fisca,l", Reu. Banque,l9a9, p. 2O2, notes 89 et 93.
37. Si on peut encore tenter de sauveÍ un éta'blissement de crédit bénéficiant d'unconcordat, par contre cela ne paralt pluspossible une fois la faillite déclarée. Nouspensons, par ailleurs, que le problème de Iacollaboration entre la Commission et lesautoÍités compétentes en matièÍe de faillite - en ce compris l'éventuel dépistage etles mesures de sauvetage evitant la faillite -relève plutöt de l'article 99, § 1", 5" de laloi.
38. ^rt.99,
§ 1e,, al. 1eÍ, 10, 50, 60, 80 er 90L.22 mars 7993, c.-à-d.:"1o aux commissaiÍes reviseurs et reviseurs
d'entreprises et aux autres contröleurslégaux des comptes des etablissementsde crédit et des établissements financiersbelges ou étrangers, pour l'accomplis-sement de leurs fonctions ;
5" aux organes chargés de l'administrationde la faillite ou du concordat d'établisse-ments de cÍédit;
6" aux organismes belges et étÍangersgérant des systèmes de protection desdépöts, pour I'accomplissement de leursfonctions à ce titre ;
80 à I'lnstitut de Réescompte et de GaÍantie,pour l'exercice de sa mission deséquesue visée à l'article 24,57,2" et
^l'àÍtícle 57, § 1.', alinéa 2,20, quatrièmephrase;
9" à I'Institut des Reviseurs d'Entreprises,pour l'exercice de ses missions légalesde surveillance et de discipline à l'ëgarddes reviseurs d'entreprises agréés et dessociétés de reviseurs agréées agissantdans l'exercice de leurs fonctionsprévues aux articles 55, 74, S 2 et 82:'
39. AÍt. 99, § 1eí, al. 1er, 2o, 30, 40, 7", c. à d. :
"2. à I'Office de Contróle des Àssurances,pouÍ le contróle des entreprises d'assu-Íances sur une base individuelle ouconsolidée et pour le contröle des entre-prises de cÍédit hypothécaiÍe;
3o à la Caisse d'intervention des sociétés debourse, pour le contröle, sur une baseindividuelle ou consolidée, de cessociétes et pour le fonctionnement dusystème d'intervention géré par cettecaisse ;
4o aux autorités belges chargées de Ia surveillance des marchés financiers, pourI'exécution de leurs fonctions ;
70 aux autoritesmembres de
publiques relevant d'Etatsla Communauté euro'
péenne, compétentes pour le contröledes institutions financières étrangèresrelevant des catégoÍies énumérées sous20 à 40".
40. AÍt.99, § 1€,, al, 1e,, 3" L.22 m Ís L993.
41.. Ltt.99, § 1.., al, 1.., 20 L.22 m Ís 1993.
42. AÍt.99, § lft, al. 2 L.22 maÍs 1993
43. - Commissaires-reviseuÍs, etc. visés à l'ar-ticle 99, § 1.€r, 1o: soumis au secret profes'sionnel de I'article 40, alinéa 1er de lA.R.no 185, en ce compÍis la limitation auxcas de témoignage en iustice, pour l'application de la loi du 22 m?rs 1993- aÍt. 100 L.22 mus L993
- Office de Contröle des AssuÍances visé àI'afi.99, § 1er, al. 1er, 10
- 2Ít. 99, § 3, 10
Caisse d'intetrention des sociétés debourse visée
^ I'z'Ít. 99, § 1*, al. 1*, 2'
- art. 99, § 3, 2"- AutoÍités de surveillance des marchés
financiers visées à l'art. 99, § 1", al. l*,4"- art. gg, § 3, 50
- Organes chargés, en Belgique, de l'administration de la faillite et du concordatd'établissements de cÍédit visés à l'art. 99,§ 1e', al. 1d, 50
- Àtt. gg, s 3, 3"- Organismes belges gérant des systèmes
de protection des dépöts visés à I'art. 99,§ 1eí, al. 1er,60
- ^rt.
gg, §3,4"- I.R.G. visé à I'article 99, § 1"', 8'
* arr. gg, § 3, 60
- LR.E. visé à l'article 99, § 1"', 9.- art. 99, § j, 7"
- Service du Ministère des Àffaires Econo'miques chaÍgé du contröle relatif aucrédir à la consommation visé à l'2rt. 99,§ ler, al. lu, 10o
- art. 99, § 3, 80
44. ll s'agit des cas suivants :
- Organes étrangeÍs chargés de l'adminis-tration de la faillite ou du concordat d'éta-blissements de crédit visés à,|'aÍticle 99,§ 1.', al. 1-,5.;
- Organismes étrangeÍs gérant des systèmesde protection des dépöts visés à l'ar-ricle 99, § 7il, al. 1q,60.
- Autorités publiques CEE compétentespour le contröle des institudons finan-cières étrangères du domaine des assu-rances, du crédit hypothécaire, dessocietés de bourse et des marchés finan-ciers, visées à l'article 99, § 1",
^1.7il,7o.45. AÍÍ. 99, 5 2 L. 22 mars 1993
46. Art. 99, § 4 L. 22 mars 1993
47.Yoy. stprzlY 2.3
510 REVUE DE T-4. BANQUE/BANK-EN FINANCIEWEZEN
DROIT FINANCIER. FINANCIEEL RECHT 9/1993 drIr:t::ltii:ti,l
Réglementationffienbref
N" 69 (iuillet t993)
Lofs, décrets, an€tés et tèglemenB
Arreté ministériel du 4 iuin 1993
portant approbation de l'arrëté de la
Commission batcaire et financière du6 avfil 1993 portant règlementd'agrément des reviseurs et des
sociétés de reviseurs auprès des éta-
blissements de crédit - Errata (M.B.,
3 iuillet L993, p. 15.888).
Loi du 22 mars 1993 relative au statut
et au contróle des établissements de
crédit - Errata (M.B., 9 iulllet 1993,
p. t6.233).
Arrëté royal du p juin L993 modrfiantl'anëte royal du 28 févier 1993
relatif à l'inscription de valeurs mobilières au premier marché d'uneBourse de valeurs mobilières - Enata(M.8., 9 iutllet t993, p. 16.233).
Àrrëté royal du 11 juin 1993 relatlÍ à
la composition. à I'organisation, au
fonctionnement et à l'indépendancede la cellule de traitement des infor-
mations financières - Errata (M.B.,
9 fuillet t993, p. 16.227).
Arrëté royal du 2 juillet 1993 modifiant l'arrëté royal du 25 ianviet 1))lconcemant l'exonération de titres
dématérialisés de la dette de l'Etat, de
transaction sur ces titres et de titres
d'emprunt de l'Etat belge, dénommés"obligations linéaires" (M.8., 15 iuillet1993,p. 16.504).
Àrrëté royal du 2 juillet 1993 modlfiant l'arrëté royal du 14 octobre1991 concernant l'exonération de
précompte mobilier en ce qui
conceme les revenus de billets de tré-
sorerie démarcrialises et de certiÍicasde dépöts dématérialisés et de transac-
tions sur ces titres (M.8., 15 iuillet1993, p. \6.504).
Arrëté ministériel du 2 julllet 1993
modifiant l'arrèté ministériel du
24 lanvier 1991 relatif à l'émission de
certificas de trésorerie libellés en
francs (M.B., 15 iulllet 1.993,
p. t6.5o5).
Arreré ministériel du 8 iuillet 1993
portant approbation de l'arrëté duFonds des Rentes du 28 iuin 1993
modifiant le règlement du marché
hors bourse des obligations linéaires
et du marché secondaire de certiflcats
de rrésorerie (M.B., 15 jutllet 1993,p. 16.505).
Arreté royal du 15 juin 1993 modi-fiant la liste des biens immobiliers de
la Caisse Générale d'Epargne et de
Retraite transferés à la Caisse Générale
d'Epargne et de Retraite - Banque et à
la Caisse Générale d'Epargne et de
Retraite - Assurances (M.8., 20 iuillet1993,p.16.712).
Loi du 29 iuin t993 modifiant, en ce
qui concerne les fusions et les scis-
sions de sociétés, les lois sur les
sociétés commerciales, coordonnéesle 30 novembrc L935 (M.B.,21juillet1993, p. 17.t76).
Loi du 22 ftllet 1993 ponznl. des dis-
positions fiscales et financières (M.8.,
24 ptllet 1993, p. 17.289 puis M.8.,
26 iuillet t993, p. L7.350)
Régleru entntion e t j urislmdenc e
euw)péewres
Proposition modiÍiée de directive duConseil relative aux systèmes deg r ntie des dépóts (1,O., n" C178 du
l0 juin L993,p.14).
Proposition modifiée de directive duConseil concernant un régime fiscal
commun applicable aux paiements
d'intérèts et de redevances effectues
entre societés mères et filiales d'Etasmembres différents 0.o., n'C178 du
30 iuin t993, p. 18).
Varia
Proiet de loi portant des dispositionsfiscales et financières, amendements
(Documents parlementaires, Chambre
des Représentants, session 1992 1993,n"" lo72/4 a 7,22 iurn 1993).
Prolet de loi portant des dispositionsfiscales et financières, amendements(Documents parlementaires, Sénat,
session 1992 1993, n"s 762-3 à 14,
t5 juin t993).
Proposition de loi visant à adapter
aux directives européennes l'arrëté
royal no 55 du 10 novembre 1967
organisant le statut juridique des
entreprises pratiquant la location -financement, la loi du 72 iuin 1991,
relative au crédit à la consommationet la loi du 4 ao0t 1992 relative atcrédit hypothécaire (Documents par-
lementaires, Sénat, session 1.992 L993,
rp" 741-1, 14 mai 1993).
Projet de loi portant des dispositionsfiscales et Íinancières - propositionde loi scindant les institutionspubliques belges de crédit en instinr-
tions'§Tallonnes et Flamandes -rapport (Documents parlementaires,
Chambre des Représentants, session
1992-1993, n" tO72/8,2 plllet t993)
Prolet de loi portant des dispositionÍiscales et financières, amendementsaprès rapport (Documents pademen-
taires, Chambre des Représentants,
session L992 1993, n"" tO72/9 eÍ lO,9 iutller 1993).
Transposition de directives euro-péennes (Livre blanc "marché inté-
rieur") dans la legislation belge(Documents parlementaires, Chambre
des Représentants, session 1992 7993,n" tO3O/3,9 iulllet 1993).
Proposition de loi modifiant la loi du17 iuin 1991 portant organisation dusecteur public de crédit et harmonisation du contrÖle et des conditionsde fonctionnement des établisse-
ments de crédit en vue de réaliser la
privatisation des établissements
REWE DE I,A, BANQUE,/BANK- EN FINANCIEWEZEN 511
fr 9/1991
publics de crédit, développements(Documents parlementaires, Chambredes Représentants, session L992 1993,n" tt3t/t, t6 filllet 1993).
Proposition de loi achevant la trans-position de la deuxième directive ban-caire dans Ie droit belge, rapport(Documens parlementaire, Chambredes Représentants, session 1992-7993,no ro3g/3,8 iuillet 1993).
Proposition de loi modifiant les loissur les sociétés commerciales, coor-données le 30 novembrc L935, amen-dements (Documents padementaires,Chambre des Représentants, session1992-1993, n.. 1005,/8 et 9,9 et1,2 fuillet t993).
Projet de loi portant des dispositionsfiscales en matière de fusion et descission de sociétés, proiet transmispar le Sénat et Rapport fait au nom dela Commission de Finances (Docu-
ments parlementaires, Chambre desReprésentants, session 1992 1993,Íros 1L5/l et 2, 13 et 14 iuillet L993).
N" 70 (aofft 1993)
Lois, déc:reE, anfrtés et Èglements
Loi du 6 aoit 7993 relative aux opéra-tions sur certaines valeurs mobilières(M.B., 18 aoit 7993,p.18.237).
Loi du 6 aott 1.993, portant des dispo-sitions fscales en matière de fusion etde scission de sociétés (M.8.,31 ao0t1993,p.19.t06).
Réglanentation e t j urlslmtdenc eeuropéerurcs
Rectificatif à la directive 93/22/CEEdu Conseil, du L0 mai 1993,concernant les services d'investis-sement dans Ie domaine des valeursmobilières (1.O. n. 197 du 6 aoit1993,p.57).
Proposition de directive du Conseilmodifiant la directive 9O/434/CEE duConseil, &t 23 juillet 1990,concernant le régime fiscal commun
applicable aux fusions, scissions,
apports d'actifs et échanges d'actionsintéressant des sociétés d'Etatsmembres différens 0.O.n" C225 du20 aoit t993, p. 3).
Proposition de directive du Conseilmodifiant la directive 9O/435/CEE dnConseil, du 23 Nlllet L990,
concernant Ie régime flscal communapplicable aux sociétés mères etfiliales d'Etats membres différents
0.O. n" C225 dt 20 aoit 1993, p. 5).
Proposition de directive du Conseilmodifiant les directives 7 7 /780/ CEE
et 89/646/CEE dans le domaine des
établissements de crédit, les directives73/239/cEE et 92/49/cEF. dans ledomaine de l'assurance non vie, les
directives 79/267 / CEE et 92/96/ CEEdans le domaine de I'assurance vie, etla directive 93/92/CEE dans ledomaine des entreprises d'investis-sement et visant au renforcement dela surveillance prudentielle (|.O.no C229 du 25 ao0t 1993, p. lO).
Vada
Projet de loi portant des dispositionsfiscales en matière de fusion et descission de sociétés, rapport fait aunom de la Commission des Financeset amendements (Documents pade-mentaires, Sénat, session 19921993,n" 765/2 et 3, 8 iuillet 1993).
Projet de loi achevant Ia transpositionde la deuxième directive bancairedans le droit belge, projet transmispar Ia Chambre des Représentants(Documents padementaires, Sénat,
session 1,992-L993, tr" 831/1,1P iuillet 1993).
Question n" 442 de M. Hatry du5 iuillet 1993 G): Cotation desvaleurs etrangères en Bourse deBruxelles (Questions et Réponses -Sénat- 3 aoft 1993 (n 67),p.3.4t6).
Question no 368 de M. Kuypers du4 mai 1993 (N) : Fraude en matièrede carte bancaire (Questions etRéponses - Sénat - 10 aott L993(n. 68), p. 3.481).
No 71 (septembre 1993)
Lols, décrets, atfrtés et t@lements
Arrëté royal du 19 iuillet 1993 modrfiantl'arrëté royal du 25 novembreL99l relatlf à la publicité de acres etdocuments des sociétés et de entre-prises (M.8., 1"'septembre 1993,p.r9.r94).
Arreté ministériel du 4 aoit 1993portant approbation du règlementd'ordre intérieur de la cellule de trai-tement des informadons financières(M.B., 2 septembre 1993, p. 19.292).
Arrëté royal du 12 ao0t 1993 modifiantl'arrèté royal coordonné du27 mars L992 datif à l'émission desobligations linéaires (M.8., 8 septembre 1993, p. 19.884).
Arrëté royal du27 aoit 1993 déter-minant Ie précompte professionneld0 sur les capitaux, les valeurs derachat,l'épargne, les pensions et lesrentes qui sont octroyés dans Ie cadrede l'épargne à long terme (M.8.,22 septembre 1993, p. 20.987).
Réglementation et j urislmtderrceeuropéewre
Avis sur Ia proposition de directive duConseil modifiant la directive85 / 6 L 1, / CEE porranr coordination desdispositions législatives, réglemen-taires et prudentielles concernant lesorganismes de placement collectif -valeurs mobilières (OPCVM) 0.O.n" C248 du 13 septembre 1993,p. 15).
Varia
Projet de loi relatif à la publicité del'administration (Documents parle-mentaires, Chambre des Représen-tants, session 1,992 1993, n" LLL2/1,
9lillet t)93).
Question n" 505 de M. de Clippele du24 mars \993 G): Billets de tréso-rerie - précompte mobilier -exemption (Questions et Réponses -Chambre - (n' 71), p.6.826).
512 REVUE DE I.A. BANQUE /BANK- EN FINANCIE§rEZEN
STRUCTURE & STRATÉGIE.STRUCTUUR & STRÀTEGIE
[.,
' Economische Studiedienst Generale Bank enKUL,
" Stagiaire bij de Generale Bank tiidens deperiode waarin de tekst tot stand kwem.Deze tekst werd op persoonliike titelgeschreven.
9/1993 drConcentrutiegmadvaÍr de Belgischefrnanciële sector
Inleiding
Het proces van flnanciële en mone-
taire integratie in Europa plaatst de
Belgische flnanciële sector voor een
grote uitdaging. De financiële instel-
lingen moeten op dit moment strate-
gische keuzes maken die beslissend
kunnen zijn over het al of niet voon-bestaan van de instelling. Vele strate-
gieën blijven mogelijk. De uiteinde-lijke keuze zal rn grote mate bepaaldworden door de mate waarin de
instelling een internationale rol wilgaan spelen. Het uirwerkenvan deze
strategische opties heeft wellicht nureeds een invloed op de structuur vande financiële sector.
Het effect van de structuurwiizigingenop de graad van concentratie binnende financiële sector is a priorievenwel niet duideliik. Aan de ene
kant zullen een aantal instellingenpogen om, vooruitlopend op de glo-
balisering van de markten, via schaal-
vergroting een steviger positie op de
thuismarkt uit te bouwen. Dit moetdan dienen als springplank voor een
grotere internationale rol. Wanneer
dit gebeurt via fusies of overnamesleidt dit automatisch tot een grotere
concentratiegraad van de markt. Het
is trouwens merkwaardig dat slechts
een minderheid van dergelijke ope-
raties in de financiële sector grens-
overschrijdend is (cfr. Belgische Ver-
eniging der Banken (1993)). Ander-
zijds betekent het openen van degÍenzer, wellicht ook dat nieuwespelers op de markt komen, die
zullen proberen marktaandelen te ver-
overen ten nadele van de reeds geves-
tigde instellingen of ook dat kleinereinstellingen zich meer op specifieke
marktsegmenten gaan richten om zo
marktaandelen af te snoepen van de
grotere instellingen. In deze gevallen
zal de graad van concentratie van de
sectoÍ eerder dalen.
De evolutie van de concentratiegraadin de Belgische financiële sector kan
ons daarom meer informatie ver-
schaffen over de in ons land gevolgde
strategieën. De vruag is dan of er de
iongste jaren al dan niet een trend is
waar te nemen en zo ia, in welkerichting die gaat.
Tiaditioneel wordt in België het
aandeel van de grootste financiëleinstellingen in de sector gebruikt als
ruwe indicator voor de concentratie-graad.Dit kan volgens een aantal criteria gebeuren zoals bvb. het balans-
totaal., de cliëntendeposito's of het
totale volume van de uitstaande kre-
dieten. Uit tabel 1 kan worden opge-
maakt dat het aandeel van de grootste
instellingen binnen de sector tenden-
tieel aan het dalen is. Deze concentra-
tie-indicator heeft echter het nadeel
dat hij slechts een partieel beeld vande graad van concentratie binnen de
sector geeft. Hij verstrekt weinig ofgeen informatie over wat er bi, de
kleine instellingen gebeurt. Een fusie
tussen de 11e en 12de grootste finan-
ciële instelling in België bvb. zou
niets wijzigen aanhet aandeel dat de
3 of de 5 grootste instellingenhebben, terwijl de marktomstandig-heden door de fusie wel degeliikgewljzigd zouden wordenl. Om een
beter beeld te krijgen van de evolutievan de concentratiegraad in België
kunnen we daarom beter gebruikmaken van andere maatstaven vanconcentratie zoals bvb. de Herfindahl-Hirschman Index (HHI) en, inmindere mate, de Ginicoëfficiënt.
De HerÍindahl - Hirschman Index(HHI)
Sinds 1982 wordt in de Verenigde
Staten, in het kader van de anti-trust
reglementering, van deze index
REVUE DE LA BANQUE /BANK. EN FINANCIE§rEZEN 513
dJ.
9/1993
gebruikt gem ^kt
bij het beoordelenvan fusieproiecten binnen de bank-sector. Met behulp van de HHI gaan
de autoriteiten in eerste instantie naof een voorgestelde fusie al of nieteen potentieel probleem kanopleveren voor de machtsconcen-tratie binnen een afgebakende geogra-
fsche of produktmarkt2. Wanneer eenfusie leidt tot een wijziging van deHHI die groter is dan de vooraf doorhet Ministerie van Justitie bepaaldedrempelwaarde is dit voor de FederalReserve de aanleiding om tot eengrondiger analyse van het dossierover te gaan.
Het berekenen van de HHI is relatiefeenvoudig. De index is gelilk aan desom van het kwadraat van de markt-aandelen van alle individuele instel-lingen:
n(1) HHr: E,:,4m€t 21 : het aandeel van instelling i
in de totale marktn : het totaal a^ntal instellingen
Deze index heeft het voordeelrekening te houden met zowel hetaantzl instellingen actief in de sectorals met de relatieve grooÍe van elkeinstelling3. Door het kwadrateren vanhet marktaandeel krijgen grotereinstellingen een groter gewicht. Eenfusie tussen rwee instellingen leidt op
TABEL 1
Belang van de grootste kredletinstellingen binnen de Belgische financlëlesectorr'2 (in o/o)
Bron : Belgische Vereniging der Banken (1993), blz. 59.7. Zonder borgtochten.2. De samenstelling van de groepen verschilt taargelang het gebruikte cÍiterium. De groep
van de drie grootste kredietinstellingen bestond in 1.997 uit de G-Bank, de BBL en hetGKB voor wat berreft het balanstotaal en uir de G-Bank, het GKB en de ASLK voor wat declientendeposito's betreft .
deze manier steeds tot een toenamevan de waarde van de HHI. De maximumwaarde van de index is 10000.Dit is het geval wanneer ééninstelling de volledige markt voorzich neemt. Indien heel veel instel-lingen elk slechs een miniem markt-aandeel bezitten, tendeert de waardevan de index naar nul.
De antitrust richtlijnen die steunenop de HHI zijn geëvolueerd over detijd (Holder (I993a), Federal Reserve
Board (1993)). Het AmerikaanseMinisterie van Justitie onderscheiddeaanvankelijk drie categorieën bil hetbeoordelen van de markten na een
fusie : niet-geconcentreerde markten(HHI < 1000), matig geconcenrreerdemarkten (HHI russen 1000 en 1800)en sterk geconcentreerde markten(HHI > 1800). Een fusie of een
overname die leidde tot een wtjzigingvan de HHI met meer dan 100 in eenmatig of sterk geconcentreerde markt,deed het vermoeden riizen dat er eenprobleem van concurrentie ontstonda.Sinds 1992 geldt de zogenaamde18OO/2OO regel waarbij transacties dieresulteren in een HHI hoger dan1800 en een wijziging van de indexmet meer dan 2OO diepgaanderworden onderzocht. Een te sterkestiiging van de Herfindahl-HirschmanIndex betekent dan ook niet automa-tisch dat de fusie of overname nietkan doorgaan. Holder (1993b) geeft
een overzicht van de verzachtendeomstandigheden die de Federal
Reserve de jongste IO iaar heeft inge-foepen om transacties toch te latendoor gaan, niettegenstaande hetknipperen van de HHl-indicator.
Gini-coëfficiënt
Een alternatieve concentratie-index is
de Ginicoëfficiënt. Deze maarstaf
wordt het meest gebruikt bij deanalyse van de inkomensverdeling.Naar analogie kan die echter ookgebruikt worden om de verdeling vande marktaandelen te bekijken. Voorde berekening wordt vertrokken vande zgn. Lorenz-curve5. Deze curvegeeft het verband weer tussen de Xkleinste instellingen en het totalecumulatieve markaandeel dat zlj vertegenwoordigen. Figuur 1 toont deLorenz-curve voor de Belgische finan-ciële sector op basis van de clienten-deposito's in het jaar l))16.De50 kleinste instellingen bestrijkensamen slechts O,33o/o van de markt(punt A). De 100 kleinste instellingenhebben samen een marktaandeel van6,Ilo/o (punt B). Alle 130 instellingensamen hebben nanrurlijk een markt-aandeel van 1000/0. Indien nu elkeinstelling eenzelfde marktaandeel zouhebben, dan zou de Lorenz-curvesamenvallen met de diagonaal. Hoeverder de Lorenz-curve verwijderd is
van de dtagonaal, hoe ongelijker deverdeling van de marktaandelen enbijgevolg hoe geconcentreerder definanciële sector kan genoemdworden. De graad van concentratiewordt dan v/eergegeven door de Ginicoëmciënt G die berekend wordt als
de ratio van de oppervlakte tussen dediagonaal en de Lorenz-curve en devolledige oppervlakte onder de dia-gonaal en die kan geschrevenworden als:
n(2) c:- (L + r/n) + (2/n) 1,, í'a,met n : het aantal instellingen
ai: het marktaandeel vaninstelling nummer i waarbijde instellingen vooraf in stij-gende rangorde van belangwerden gerangschikt(i: 1, ..,n)
Volgensbet bal.anstotaal
Volgens bet totaaluan de
clièmtendeposito's
Volgensbet totaal uande kredietm
1975 1985 1991 1975 1985 1991 1989 1991
3 grootstekredietinstellingen
40.8 33.O 33.4 49.2 46.9 42.7 43.7 39.o
5 gÍootstekredietinstellingen
59.5 48.1, 50.1 67.3 63.8 62.4 62.2 57.6
10 groomtekredietinstellingen
/ 4.tJ 66.6 66.4 at.o 81.0 7cr) 80.0 /4./
514 REVUE DE I-A. BANQUE /BANK- EN FINANCIE§rEZEN
li§,i::'.:i:::r.{:
De Ginicoëfficiënt z^l dus schom-
melen tussen 0 (elke instelling heeft
een gelijk marktaandeel) en 1 (mono-
polie).
Evolutie vaÍr de concentratie-gmad
Zoals uit tabel2 blilkt, geven zowelde HHI als de Gini-coëfficiënt aan datin l99l de concentratie binnen de
financiële sector het grootst was
wanneer het criterium van de kre-
dieten aan de publieke sector wordtgehanteerd. Gerangschikt in dalende
orde van concentratie komen dan de
HHI berekend op basis van de cliën-
tendeposito's, de kredieten aan deprivé-sector en het balanstotaall . Datde index op basis van de balansto-
alen de laagste graadvan concen-
tÍatie aanu/iist, is niet te verwonderenvermits die minder beïnvloed wordtdoor de verschillen in types vaninstellingen. De gevonden waardenvan de HHI duiden grosso modo opeen weinig geconcentreerde sector
indien de kritische waarden vanFederal Reserve zouden gehanteerd
wordens. De hoge waarden voor de
Ginicoëfticiënt laten echter ver-
moeden dat voor België anderenormen zouden moeten vooropge-
steld worden.
Het vedoop van de concentratie-indices zoals weergegeven in
9/1993
nomen op de markten van de cliën-
tendeposito's en de kredieten, zoweldie aan de privé-sector als die aan de
overheid. De evolutie van de Ginicoëfficiënt suggereert dat dit vooral is
gebeurd door een verlies aan markt-
aandeel van de grootste instellingen.Volgens het criterium van het balans-
totaal echter valt er geen trend te
onderkennen.
De daling van de concentratiegruad inde sector onderschat wellicht nog de
verscherping van de concurrentie-voorwaarden voor de (grote) finan-
ciële instellingen. De bemiddelings-graadvan het totaal van de financieleinstellingen vertoont immers een
structureel dalende tendens, watbetekent dat een steeds grotergedeelte van de financiële stromenniet meer via de balans van de instel-lingen vedoopte.
Om beter het belang van de geob-
serveerde verschuivingen te kunneninschatten, hebben we behoefte aan
een soort norm, een maatstafwa Íaafi deze kunnen getoetst
worden. Gezien de verschillendestructuur van de sector in België t.o.v.
de Verenigde Staten heeft het weinigzin de Amerikaanse norm toe tepassen op onze situatie. Om tochergens een maatstaf te kunnen vast-
leggen, hebben we een rweetal hypo-thetische normen berekend. De eerste
,:tffrFIGUUR l: Verdellng cliëntendeposito's l99l: totale Ílnanciële sector België
t sN TOÏ LE DEPOSITo'r
O lO 20 30 /íO 60 60 70 80 90 100 110 120 130
AATIAL I]{STELLINOEI
t00 r
80
60
'10
20
0
TABEL 2:Concentratiegraad van de belgischefinanciële sector: 1991
Gini-coëfficië,nt
HHI
Criterium:Kredieten aande overheidCliënten-deposito'sKredieten aande privé-sectorBalanstotaal
881
877
8168t7
r1.o2.3
895.7
/ /4.7601.3
flguren 2 en 3 kan als volgtomschreven .worden. De iongste larenis voortgaand op de evolutie van deHHI de graadvan concentratie afge-
FIGUUR 2: De Herfindahl - Hirschrnan Index Belgische Ílnanciële sector
DEPOSITO'! KREOIET PRIVE-SECÍOR
KREDIET aan de OVERHEID BALANSTOTAAL
rat
Loranz-curvc
A
REVUE DE I.A. BANQUE /BANK- EN FINANCIE\íEZEN
lCae É00
515
B
Éla
dJ.
9/1993
- oEPOStTO',T
+- KREOIET OVERHEIO
geeft weer s/at de wljziging zou zíingeweest in de concentratie-indexmocht de oorspronkelijke idee vaneen groepering van de 6 openbarekredietinstellingen in twee polen in1991 ziin uitgevoerd. Dit zou immerseen belangriike wifziging in de con-currentiestructLluf van de sectorbetekend hebben. Het resultaat vande berekening staat in de kolom"norm 1" van tabel l. In de kolom"norm 2" van de abel staat de wij-ziging in de index die zou be-
komen worden door een fusie vande 11e en l2de grootste instellingvan de sector. In de kolom ernaast
staat dan telkens de evolutie vande index over de periode 1988 91.Uit de tabel kan besloten wordendat alhoewel de geobserveerde ver-
schuivingen niet echt spectaculairziin, zij toch ook verre van ver-
waarloosbaar zijn. De geobser-
veerde wijziging van de HHI ligtn:ssen beide hypothetische normenin.
FIGUUR 3 : Gini-coëfflciëÍrt voor de Belgische financiële sector i l9E6-1991
0.9
0.88
0.86
0.84
0.82
0.81986 1987 1988 1989 1990
De concentratiemaatstaven hebbenechter ook hun beperkingen. Zo zegtde HHI bvb. niets over de eigendoms-structuren van de financiële instel-lingen. Ook kan de graad van concen-tratie in lokale markten of inbepaalde produkten heel wat groterzlin dan de nationale aggtegatenlatenuitschijnen of kunnen anderuijdspotentiële toetreders aan.wezig zrjn. Inelk geval mogen wijzigingen in deconcentratiem aatsÍav en r]laaf aaÍ7-
leiding van fusies of overnames nietmechanisch geïnterpreteerd worden.In het kader van een concurrentie-beleid bli1ft een evaluatie van de
ruimere context noodzakelijk.
Referenties
Atkinson A.B. (1977),Tbe economic of inequality,Clarendon Press, Oxford, 295 p.
Belgische Vereniging der Banken (1993), Bank.fusies. Algemene beschouwingen, Aspecten mDocummtm, nt. L45, Maart.
Federal Reserve goard (L993), Bulletin, MÀÍch,pp.188-189.
Holder C.L. (1993a), Competitive considerations in bank mergers and acquisitions: eco-nomic theory, legal foundations and the FED,Eanomic Reuieo of tbe Federal Reserue Bank ofAt lan ta, Y ol. 7 a (l), Jtnuary / February pp. 23. 3 6.
Holder C.L. (1993b), The use of mitigatingfactors in bank mergers and acquisitions : adecade of antitrust at the Fed, Eanomic Reuieuof tbe Fedual Reserue Bank oÍAtlanta,yol. Ta (2),March/Àpril, pp. 32-44.
NBB, Jaarverslag 1992.
TiroleJ. (1988), Tbe tbeory oÍindustial organi-mtion,MlT Press, 479 p.
Nota's
1. De nieuwe instelling zou op de 6e plaarskomen volgens her balanstotaal, op de 9evolgens clientendeposito's en kredieten aande privé-sector en op de 10e volgens het cri,terium van de kredieten aan de overheid.
2. Zte hterover Federal Reserve Board (1993)en Holder (1993").
3. VooÍ de eigenschappen waaÍàan concentra-tie'indices moeten voldoen, cfr. Tirole(1988), hoofdstuk 5.
4. Cfr. Holder (1993a).
5. Cfr. Atkinson (1977), blz. 45-47.
6.ln 1,991 bedroeg het totaal aantal instel-lingen 130. Het Bestuur der Postchecks werdniet in de analyse betrokken.
7. De Federal Reserve neemt alleen de deposito's in aanmerking (Holder (t993r)).
8. Voorzichtigheid is hierbii geboden vermitsveel aÍhangt van de geografischeomschrijving en de speciale behandeling vande spaarbanken in de VS (cfr, Holder(1993a)).
p. Cfr. Jaarverslag van de NBB, 1992, blz. 1 131 15.
1991
.-+- KREDIET PRIVE
--B- BALANSTOTAAL
Besluit
Tot nu toe liikt de opening van deEuropese financiële markten nog niette leiden tot een sterkere concentratiein de Belgische financiële sector, inte-gendeel. Grootschalige fusies ziln(voodopig ?) nog niet echt aan deorde. Het voorspel tot een éénge-
maakt financieel Europa neemt eerderde vorm a nYan een actiefinspelendoor de relatief kleinere instellingenop de deregulerings- en herregule-ringstendenzen. Om de wijziginginzake de concentratiegra d van desector in te schatten kan vooral deHerfindahl - Hirschman Index een
nuttig instrument zíjn. De berekeningvan deze index op een nationalebasis heeft zin zolang het grensover-
schrijdend retailbankieren niet al tebelangrijk s/ordt. Dit kan veranderenqianneer de natuurlijke segmenteringvan de Europese markten als gevolgvan het bestaan van nationalemunten wegvalt.
TABEL 3:
Vtiziging in de concentratie-index van de Belgische flnanciële sector tijdens deperiode 19E6-1991
HHI Gini-coL,ÍÍicièmt
Norm 1 Norm 2 1988-1991 Nom 1 Norm 2 1988-1991
Deposito's +2OO.3 +3.0 -49.2 +,0088 +.0002 -.oo4lKredietenprivé'sector +13O.7 +5.2 -59.8 +.0003 +.0002 +.0015
Kredietenoverheid +787.7 +4.4 +4.7 +.0O72 +.0002 +.O7O4
Balanstotaal +r08.8 +8.8 +23.3 +.0098 +.0003 +.0013
516 REVUE DE I-{ BANQUE /BANK-EN FINANCIE§rEZEN
9/1993 ]l:rrtl
Bibliographie o
Recueil annuel de iurisprudencebelge 1993 (iurisprudence 1992)Larcier, Bruxelles - 1.294 pages grcmd
formrtt - BEF 19.500 toilé
I-louvrage toujours attendu avec impa-
tience par les meilleurs luristes,source de documentation et de réfé-
rences précieuses, a paru au mois de
iuin de cette année. On aura devinéqu'il s'agit du Recueil annuel de juris-
prudence belge "contenant les som-maires de toute la jurisprudence et detous les articles de doctrine parus en
Belgique". Le Recueil en est à sa
44. année.
On ne peut qu'admirer et féliciter les
auteurs de ce travail monumenal,
Jacques, Christian et Claude Lepaffe etleur équipe de collaborateurs.
La consultation de cet ouvrage est des
plus aisée, gràce notamment à ses
ables: la table chronologique, la tablealphabétique des noms d'auteurs et latable alphabétique des matières.
Le juriste curieux du droit bancairea.ura à sa disposition, au vo"Banque" laréférence à 37 décisions, à 19 articlesde doctrine et à 6 recensions.
Celui qui s'intéresse au droiteuropéen trouvera plus de 40 pages
sur deux colonnes, consacrées à lamatière. Une question à ce sujet: ledomaine du droit européen, et onpense spécialement au droit commurraulaire, ne devrait-il pas s'appuyersur des re\,'ues spécialisées d'autrespays que la Belgique ?
Enfin, on regrettait depuis longtemps1'absence des tables récapinrlativesdécennales. Cette lacune sera
comblee gtàce à l'informatique:un disque reprenant les 15 dernièresannées de doctrine, de jurisprudence
et de recension du Recueil annuel
de la jurisprudence belge. Les praticiens du droit ne peuvent que s'enréjouir.
J.P.
Recente b andb oeken rnacft) -
econornic
Derek LESLIE, Advanced Macro-economics. Beyond IS/LM.McGraw - Hi I I Intematirym l, M ai-dmbead, 199j. XXI and 251 p.,ISBN0-07-707724-5 (paper)
Paul TURNER, Modern Macroeco-nomic Analysis. McGraw- Hill Inter-national, Maidenbead 199i. XIII and160 p. ISBN 0-07-707717-2 (paper)
Shauo P. HARGREAVES HEAP,TheNew Keynesian Macroeconornics.Tirne Belief and Social Interde-pendence. Edutard E lgar, Alders bot,
1992. Xrr a?xd 16i p.,rSBN 1-85278
598-5 (paper):
Het macro-economisch denken wordtsedert het begin van de iaren tachtiggekenmerkt door een grootaanÍalvernieuwingen. Belangrijk nieuwdenkwerk werd verricht op uiteenlo-pende domeinen. Zo verdienen ver-
melding de modellen van reële con-juncruurcycli en endogene groei ont-wikkeld in het nieuw klassiekdenken, de analyse van het besluit-vormingsproces bii de overheid in depolitieke economie, de econo-metrische studie van dynamica vanaggregaten en van niet-stationaireprocessen en tenslotte de zoektochtnaar micro-economische funderingenvan marktimperfecties in de nieuwKeynesiaanse stromingen.
Een aantalvan deze nieuwe inzichtenverdienen aan bod te komen in demeer gespecialiseerde macro-vakkenin de licenties (toegepaste) econo-mische wetenschappen.
Op dit ogenblik echter ontbreken nogin de meest gangbarc handboekenmacro-economie een bevattelijk over-zichtvan deze recente inzichten. Dereden hiervoor is tweevoudig. Ener-
zijds is een aantal van deze ideeënsterk technisch of controversieel, wathet niet eenvoudig maakt ze in een
tekstboek pedagogisch tot hun rechtte laten komen. Anderzijds biedt hetAmerikaans onderwiissysteem,waarop de meeste handboeken zijnafgestemd, in regel slechs één bijkomende cursus macro-economie na
het macro deel van een inleidendeeconomie-cursus, terwiil meer geavan-
ceerd materiaal onmiddellijk naar de
cursussen op doctoraal niveau wordtdoorverschoven. In het VerenigdKoninkrijk echter, waar wel het equivalent van licentie niveau macro-economie gedoceerd wordt, is recenteen inspanning gedaan om een aantalvan de nieuwere inzichten in tekst-
boekvorm te gieten. Het resultaat is
een drietal overzichtswerken die inde loop van het voorbije jaar ver-schenen ztin: Aduanced Mótcro-
eanomics van D. Leslie, ModernMacroeanomic Arm.lysb van P. Turneren tenslotte The Neu Keynesfutn
Macroeanomics v an S. Hargreaves
Heap.
Een bespreking van de in de
inleiding vermelde recente macro-economische ideeën is het gemeen-
schappelijk thema van de drieboeken. De manier v/aarop dit themabehandeld wordt verschilt echter. Hetboek van Leslie gaat bilkomend nogin ruime mate in op de implicatiesvan de rationele verwachtingenhypo-these en op problemen van openbareschuld. terwijl politieke economieinzichten niet aan bod komen in hetwerk van Turner, dat dan weer welnog ruime aandacht besteedt aan tijds-
reeksanalyse en ook aan meer traditionele macro-economische inzichten.Hargreaves Heap tenslotte schetst uit-
REVUE DE Ij, BANQUE /BANK-EN FINANCIEWEZEN 517
dJ.
9/1993
gebreid de historische achtergrondvan de onNvikkeling van nieuw-klassiek en nieuw-Keynesiaansdenken. De drie boeken geven dus
duidelijk een uiteenlopend gewichtaan de diverse nieuv/e ideeën entwee van de drie, Advanced Macro-
economics en The New KeynesianMacroeconomics, pogen bijkomendeen aantal van deze inzichten vanuithet eigen gedachtengoed filosoflschof sociologisch te herinterpreteren,waarbii niet altijd de intentie van deauteurs van de verwerkte basisartikelen wordt geëerbiedigd.
De drie vermelde boeken moetenvooral gezien worden als een verdien-stelijke eerste poging om een aantal
nieuwe inzichten beter toegankelilk temaken voor studenten met een voor-opleiding macro-economie op nrssen-
niveau en voor professionele eco-
nomen die met macro-economiewillen bijbliiven zonder er gespecialiseerd in te zijn. Ze zrin zeker nog nietin alle opzichten geslaagde en afron-
dende werken. Biy de uiteenzetting is
soms nog onvoldoende inspanninggedaan om de behandelde ideeëngenoeg te stroomlijnen voor pedago-gische doeleinden, waardoor debespreking voor "niet-ingewijden"vaak duister bliift. Bovendien is, desoms berwistbare herinterpretatie vanbepaalde inzichten in termen vaneigen gedachtengoed bij de twee ver-melde auteurs niet te na gelaten, nogte weinig gewerkt aan het uitbouwenvan een gemeenschappelijk interpreta'tiekader voor de uiteenlopendemacro-economische visies. Dit kan delezer, en dus ook de student, met hetgevoel laten dat macro-economie een
eclectisch vak is, waarbij verschil-
lende modellen en benaderingen ineen los verband met elkaar staan enwaarbti de macro-econoom naar-
gelang de situatie en de eigen (ideolo-gische) voorkeur een denkschemanaar keuze kan uitpikken.
Dit neemt niet weg dat een aanralhoofdstukken uit de drie vermeldeboeken, in het bijzonder de hoofd-stukken 1,2 en 5 uit het boek vanTurner en het rweede deel van het
werk van Hargreaves Heap, hun nutkunnen hebben als achtergrondmate-riaal voor wie als lesgever een cursus
macro-economie op licentieniveauwil aan"ullen of voor wie als profes-
sionele econoom op de hoogte wilblilven van nieuwe onrwikkelingen indit vakgebied.
Mark DE BROECKMacro-economist
IMF-VashinSon D.C.
Report on ttre Measurement ofInternational Capital fJlow s. Inter-rntiorwl Monetary Fund, 1993.
Elke onderzoekerf academicus kent defrustraties die samengaan met dezoektocht naar geschikte econo-mische gegevens. Dat ook het IMF
zich vragen stelde over de kwaliteitvan de door haar gepubliceerdebeta-lingbalansgegevens is niet verwon-derliik als we kijken naar de sluitpost"Errors and omissions" (die voor deUSA in 7990 zelfs groter was dan hetgepubliceerde saldo op de lopenderekening). Daarom werd in 1990onder leiding van gewezen Gou-verneur van de NBBJean Godeauxeen werkgroep opgericht met als
opdrachten enerziids te peilen naarde belangriykste oorzaken van deafoiiikingen in de globale kapitaal-balans en anderzllds na te gaan .s/elke
acties kunnen ondernomen wordenom de kwaliteit van de gegevens te
verbeteren.
De conclusie van de werkgroep is duidelijk: "The working parry has foundthat wodd capital account statisticalsystems are in a state of crisis"(blz.2). Over de periode 19861989bliiken de globale inflows gemiddeld40 mld USD groter dan de globale
outflov/s. Met een a ntal a flpÀ$singen kon de werkgroep dit totgemiddeld 23 mld USD terugbrengen.
Bij de "Direct investments" blilken deoutflows globaal groter te zijn dan de
inflows. De hoofdreden hiervoor isdat veel landen (o.m. BLEU,Japan,
Frankrijk) herbelegde winsten vandirecte investeringen niet rapporterenwaardoor die enkel als een outflowworden geregistreerd.
De categorie "Portfolio investments"blifkt voor de opstellers het grootsteprobleemgebied. Door de liberali-sering van de internationale kapitaalmarkten, de financiële innovaties enhet gewijzigde beleggersgedrag wordthet moeilijker om dergelijke trans-
acties in een registratiesysteem te
vatten. Bovendien blijken er moeilijk-heden te bestaan bij het onderscheidrussen obligaties en leningen entussen obligaties en aandelen. Vooraltussen de USA enJapan zrjn er gtoteverschillen na bllaterale vergelijking.
De post "Other capital" toont metgemiddeld 66 mld USD meer inflowsdan outflows het grooste overschot.En hoewel de transacties in de"Official reserve assets" over hetalgemeen vrif goed gemeten ziin, isnog onduidelijkheid over de manierwaarop deze reserves worden aange-
houden (effecten, deposito's,...) enwÀÀÍ ze worden belegd.
Daarnaast wijst de werkgroep ooknog op inconsistenties tussen de IMFgegevens en de schuldstatistieken vande §Tereldbank en de OESO, optekorten in de rapportering doorinternationale organisaties, op de
noodzaak van het aanleggenvanvoorraadgegevens ter aanr,'ulling enverbetering van de stroomgegevens,en op het gebrek aan gegevens overde offshore financial centers.
Voor wat betreft het luik aanbeve-
lingen wordt een onderscheidgemaakt russen die welke betrekkinghebben op het nationale niveau en
die welke toepasbaar zijn op hetniveau van het IMF en andere internationale organisaties.
Op nationaal vlak moet de klemtoongelegd worden op het versterken vande statistische diensten, verwerkingvan de gegevens conform de Manualvan het IMF, samenwerking (informa-tie-uirwisseling) met de statistische
518 REVUE DE LA BANQUE /BANK-EN FINANCIEWEZEN
diensten van andere landen en uit-
breiding van de gegevensverzameling
met cijfers over voorraden.
Nationale autoriteiten moeten regel-
matig rapporteren over de samen-
stelling van de transacties van hunbuitenlandse reserves.
Het IMF moet werk maken van een
grotere harmonisatie van debeschikbare statistieken en van schat-
tingen van ontbrekende of laaniidigegegevens. De Manual moet frequenterworden bijgewerkt om de verande-ringen in de economische en finan-
ciële gegevens te kunnen bijbenen,en de samenwerking tussen IMF, BIS,
§Tereldbank en OESO moet wordenopgevoerd om hun gegevens te ver-
fijnen en vergelijkbaar te maken.
Als eindaanbeveling wordt gesteld dat
er behoefte is aan een comite dat
opvolgt in welke mate de voorge-
stelde maatregelen worden uitge-voerd. Positieve eindnoot is dat der-
gelijk opvolgingscomité intussen
reeds is opgericht.
Chris GEIREGATVakgroep Financiële Economie
Universiteit Gent
Het hypothecaire krediet van deonafhankeliikheid van België totde Europese Gemeenschap. Bel-
giscbe Vermiging uoor bet OnroerendKrediet, 1992.
De Belgische Vereniging voor hetOnroerend Krediet vroeg ter gele-
genheid van haar vijftigste veriaardag
a n een groep specialisten om een bij-dragete schrijven over de geschie-
denis en de toekomst van het hypo-thecaire krediet in België. Het
resultaat is een lezenswaardig boekgeworden, al richt het zich somseerder tot een meer gespecialiseerdpubliek. Dit is vooral het geval voorde eerste hoofdsrukken die een over-zicht geven van de onrwikkeling vanhet hypothecaire krediet, respectie-
velijk in de periodes van 1830 tot deeerste s/ereldoorlog, de tussenoor-logse periode en de periode na derweede wereldoodog. Deze hoofd-stukken zljn vooral nuttig voor die-
genen die zich interesseren voor de
historische onlwikkeling van de finan-ciële sector in ons land. Het eerste
hoofdstuk schetst hoe het hypo-thecair krediet zich langzaam onrwik-kelde van een zaak tussen particu-lieren, waarbij de notaris als tussen-
persoon optrad, tot een meer geïnstitutionaliseerde activiteit met deoprichting van gespecialiseerde privé-
instellingen. In de periode tussen
beide wereldoorlogen zette deze instirutionaliserin g zich dan verder dooren nam ook de overheid stilaan meerinitiatieven op dit vlak. Vooral de pro-blemen veroorzaakt door de crisisvan de iaren'3O leidde tot een
grondige reglementering van hethypothecaire krediet. Ook werd hetCBHK in het leven geroepen, Àanvafl-
kelijk vooral met als doel de liquiditeit van de hypothecaire krediet-markt te verhogen. Het zelf verlenenvan hypothecair krediet aan particu-Iieren door deze instelling werdslechs van secundair belang geacht.
In rwee daarop volgende hoofd-stukken wordt dan de naoorlogseonrwikkeling van het hypothecairkrediet geschetst en wordt het belangvan deze kredietvorm voor de Bel-
gische economie nagegaan. Het maggeen verbazing wekken dat de con-juncturele wisselvalligheden in grotemate de onrwikkeling van de hypo-
9/1993
thecaire krediewedening heeft gecon-
ditioneerd.
Het boek bevat verder ook een bij-dragevar, Prof. H. Cousy die de evo-
lutie schest die de wetgeving inzakehet hypothecaire krediet sinds hetmidden van de jaren dertig heeft
ondergaan en hoe deze de s/eergaveis van een aantal ondediggende ten-
denzen.
De Belgische Vereniging voor hetOnroerend Krediet heeft zich in ditboek echter niet willen beperken toteen loutere beschrijving van het ver-
leden. Vandaar dat met het oog op detoenemende integratie van de finan-
ciële markten een hoofdstuk werdgewijd aan de structuur en dewerking van de hypothecaire marktin de ons omringende landen. Hieruitbliikt de enorme verscheidenheidinzake instellingen en technieken,gevolg van uiteenlopende nationaletradities en regels. Dit toont aan datde creatie van een echt eéngemaakteEuropese markt voor het hypothecairkrediet niet van een leien dakje zal
lopen. Ook dhr. J. L. Duplat, Voor-
zitter van de Commissie voor hetBank- en Financiewezen, richt zíjnblik op de toekomst in zrjnblidrageover effectisering van hypothecaireschuldvorderingen. Hij bekijkt daarineerst een aantal buitenlandse voor-beelden en g at dan na welke demogelif khede n inzake effectiseringzijn voor Belgische financiële instel-lingen.
GtryVERFAITTFSenior Economist
Generale Bank
Belgische Yerenigingvoor het Onroerend Krediet,
Bliide Inkomstlaan 12 (bus 4),te 1040 Brussel
dJ.
REVUE DE LA BANQUE /BANK- EN FINANCIE\g'EZEN s19
dJ-
9/1993
Ouvrages signalés ao
Donald E. FAI& RobertRAYMOND, The New Europe :
Evolving Economic and FinancialSystems in East andWest- SUERFcolloquium.Firancial Monetary Poliqt Studies 26.Kluwer Academic Publisbers, Dor-drecht, 199j,452 pp., ISBN 0-7923-2159-6
The book refers to lwo transitions.Eastern European economies,including CIS republics, are in theprocess of transition to a marketeconomy. EC countries are on theway to implementing an economicand monetary union and many ofthem would welcome a politicalunion. EC countries cannot be sepa-
rated from EFTA member countries,nor Europe from the rest of theworld.
The rwo ffansitions are different inkind, and in some respects are
opposed. \X4rile §Testern Europe is
searching for more trade andmonetary integration, i.e. for moreglobalisation, Eastern economies are
exposed to disintegration. At thesame time the East is influenced bythe Y/est and both transitions havesome common challenges: the search
for a model of capitalism, interme-diate between laissez-faire and inter-ventionism; the search for compe-tition as a discipline and for efficiency.
The book focuses on privatization,economic reform, relationshipsbetween banks and industry the roleof the State, the dynamics of bankingand financial sectors, monetaryreform, the independence of thecentral bank, the European monetaryunion, and East-§7est economic andfinancial relations.
This collection of papers, authored bymembers of universities, financialinstitutions and international organisa-
tions, is of outsanding interest forpoliry makers, executives and aca-
demics.
Kluwer Academic Publishers Group,PO. Box 322,3300 AHDordrecht,The Netherlands.Tel. (31) 7a 5244OOFax (31) 78 7832f3
M. HELTN, M. SCHUTUSE& S.
PEFFE& "Les rachats d'entre-prises".
Quontm Ed. Collection HEC St Louis,199j, 206 p., ISBN 2-9j0014-12-1.
Pour les conseillers et dirigeants direc-tement impliqués dans les processus
d'ingénierie financière accompagnantles fusions et acquisitions d'entre-prises les éditions Quorum viennentde publier un nouvel ouvrage. Ce
livre tente non seulement d'effe leplus complet possible sur les tech-
niques utilisées - il aborde enparallèle les aspects économiques,juridiques et fiscaux - mais encore ilse veut novateur, comme pour Ieconcept "valeur" de I'entreprise.
Le contenu
lJanalyse des motifs amenant les deci-
deurs à envisager la cession ou l'acquisition d'une entreprise (chap. I)permet de cerner les différentes catac-
téristiques financières de 1'entreprise(chap. II) dans les domaines macro etmicro-économiques. Le chapitre III,consacré à l'évaluation financière del'entreprise, expose les principalesméthodes actuellement utilisées.
Suit une présentation des questionsjuridiques liées à la négociation et à la
conclusion du contrat de cession(chap.IV).
A travers les techniques d'acquisition(chap. V à IX), les difÉrentes formesde cession sont abordées. Les mon-tages sont scindés en fonction des
objectifs fi nanciers et economiques.des types d'entreprises et des interve-
nants. Pour chaque cas, les auteurs
abordent les aspects juridiques etfiscaux, tant belges qu'européens, quisont déterminants dans le choix durype de montage.
Pour terminer, deux chapitres (tech-
niques de l'effet de levier et cadre suc-
cessoral) achèvent de donner au
lecteur tous les éléments dont ilspeuvent avoir besoin.
Des aides à la lecture
Pour faciliter la parfaite compre-hension du sujet, les auteurs
fecourent à des tableaux, schémas,graphiques et exemples.
Les auteurs
Licencié en sciences commerciales etfinancières, Marc HELLIN est activement impliqué dans le processus
de formation d'entreprises (tech-
niques bancaires, économie, fiscalité)
et est responsable du département"Gestion et Administration" auprès dela Formation du Crédit Communal. Ilest également assistant en droit et éco-
nomie à HEC St-Louis.
Licencié en sciences commerciales etfinancières, Marc SCHUTIJSER est
Trade Finance Manager à la Généralede Banque oÈ il a aussi animé denombreux séminaires de fiscalité. Ilest également assistant en droit et eco-
nomie a HEC Srlouis.
Ingénieur commercial, expert-comptable agréé à I'IEC, diplömé dejournalisme, Serge PEFFER est pré-
sident du Groupe PME sa et adminis-trateur de plusieurs sociétés finan-cières. Il est aussi chargé de cours à
HEC St-Louis et en post-universitaire à
I,ULB.
Diffusion Belgique: G.M. Diffusion Benelux(librairies)Prix public 1.160 BEFRenseignements : Quorum Editions,rel. o1.o /4742 44 - fax. OLO/4t9841
520 REVUE DE LA BANQUE /BANK-EN FINANCIEWEZEN
9/1,993 i:::Ër:1,
Stefaan VAN CROMBRUGGE & LucVEREYCKEN, Het nieuwe belas-tingstelsel van het lange-terrnijn-sparen. Wif zigingen inkomstenbe-lastingen 1992.
Uitgeuerij Biblo, Kahnthout 1993,222 pp.
In het boek "Het nieuwe belasting-
stelsel van het lange-termijnsparen.§Tif zigingen inkomstenbelastingen1992" ontleedt prof. Dr. Stefaan Van
Combrugge van de Gentse Univer-siteit, om te beginnen, de nieuwemaatregelen die - buiten de sfeer vanhet lange-termijnsparen - op hetgebied van de personen- en vennoot-schapsbelasting werden genomen.
Zijnbrldrage vormt, zoals steeds, een
diepgaande fiscaal-juridische analyse.
Het nieuwe taxatiestelsel van hetlange-termijnsparen wordt vervolgens
op systematische en grondige wijzegeanalyseerd door Luc Vereycken, dieals vennoot verbonden is aan hetactuarissenkantoor Vereycken en Ver-
eycken. Konom, een analyse vanuitde praktijk.
The Economics of Savingedited byJames H. GAPINSKI,Dept. of Econornics, College ofSocial Sciences, Florida State UÍri-versity, Tallahassee, USAKluuer Acadernic Pub lis bers, Bos ton(uSA), 199i, j68 pp. Hardbound.rsBN 0-792 j-9256-6.
This volume explores the principalissues in the economics of saving andfeatures seven new essays by leadingauthorities in the field. The bookcovers the topics of theoretical con-
structs, measurement problems, empirical findings, Ricardian equivalence,the rwin deficits, and supplyside doc-
trine. In addition, it relates saving toincome distribution, economicgrowth, transition to growth, and eco-
nomic development. The discussionis enriched by commentaries from a
second set ofscholars andthroughout the volume the booknotes controversies and tensions thatcharacterize contemporary economicthought on saving. Nevertheless, the
book also notes the consensus andharmonies that give fullness to the
dialogue. The Economics of Saving is
both a reference tool for researchers
and a supplementary text for graduate
students.
Kluwer Academic Publishers GroupPO. Box 322,3300 AH DordrechtThe Netherlands.Tel. (31) 78 524400Fax (31) 78 1.83273
Microstructure of Wodd TradingMarketsEdited by Hans R STOII,Owen Graduate School of Mana-gement, Vanderbilt University,Nashville,TN, USAReprinte d from J O U R NAL O FF I NANC IAL S E RVIC E S RE S EARC H,6 :4. Kluwer Academic Publis bers,
Boston (USA), 199i, 164 pp., aard-bound. ISBN 0-792 3 9295-7.
This volume addresses various aspects
of the microstructure of world tradingmarkets and provides scientific evidence on the functioning of specificforeign markets. The study of marketmicrostructure has previously focusedon the U.S. markes, but with therapid expansion in foreign marketsthere is a real need to understand thenature and functioning of foreigntrading markets.
Kluwer Academic Publishers Group,P.O. Box 322,33OO AH Dordrecht,The Netherlands.Tel. (31) 78 524400Fax (31) 78 t83273
The Pressures on ArnericanMonetary PolicybyThomas HAVRILESI(Y, DepL ofEconomics, Duke University,Durharn, NC, USAKluwer Acadernic Pub lis b ers, Bos ton(USA), 1993,384 pp. Hardbound.rsBN 0-7923-9j00 7.
The basic motivation underlying this
book is the relationship berween political processes and macroeconomicconsequences, especially in the area
of monetary policy. Monetary poliryis an area where political considera-
tions regulady impact upon eco-
nomic results.
In the politically and economicallyn;rbulent period from the late 1960s
through the eady 1980s, it becameclear that the directions taken bymonetary policy were changing withsome frequency. By the late 1970s itbecame obvious that monetarypolicy's reactions to the state of theeconomy shifted in a rather kregolarpattern. Moreover, it was equallyapparent that since 1970 many of theimpulses for these shifu appeared tocome from the executive branch ofgovernment. In the mid 1980s evi-
dence demonstrated realistically howmonetary policy is related to politicalphenomena.The author has spent the last thirryyears investigating and measuring thepolitical and private sector pressures
on monetary policy and showinghow the monetary authoriry assimi-
lates and responds to these pressures.
This book is the first and most com-prehensive study of outside, politicaland private, influences on Federal
Reserve policy.
Kluwer Academic Publishers Group,P.O. Box 322,33OO AH Dordrecht,The Netherlands.Tel. (31) 78 524400Fax (31) 78 t83273
"Ie droit belge de la distributioncommerciale - Les aspects iuri-diques de la stratégie de distri-bution, par LaureÍrt duJARDIN(Les Dossiers du tournal des Zi'i-
bunaux', re 2).Maison LARCIER, Editeurs, Bn txelles,
dec. 1992, ISBN 2-8044 00j0
lJentreprise qui élabore sa stratégie dedistribution. fixe le sysÈme qui,compte tenu de ses potentialités et deses obiectifs, lui est le plus avan-
tageux. Très rapidement se posent des
questions d'ordre juridique: c'est eneffet par un aménagement contractueldes relations entre parties que le
système choisi peut effe concrétisé.
Lintérët de ce Dossier est de rendrecompte de ce qu'aux préoccupations
d'ordre économique qui président à
REVUE DE I.A, BANQUE,/BANK- EN FINANCIE\IEZEN 521.
,'rJr 9/1993
l'élaboration d'un système de distri-bution, correspondent un ou plu-
sieurs canevas juridiques qui, par leurspéciflcité, permettent de réalisermieux, ou plus s0rement, les ob.jectifs
de la stratégie de distribution adoptée.Il est l'occasion pour l'auteur d'ana-
lyser, de manière synthetique maisprécise, le régime juridique des septcontrats de distribution que connait Ie
droit belge, tel que ce régime résultede la loi (en ce compris Ia réglemen-tation européenne), de la jurispru-dence et des usages.
Cette étude présente I'originalitéd'avoir été réalisée, non pas contratpar contrat, mais en fonction de nom-breux critères regroupés sous troistëtes de chapitre relative aux "co0ts"
et au "contröle" de la distribution, à la"ruptLlre" des relations contractuelles.Cette structure peÍmet la comparaisonimmédiate des avantages et inconvé-nients attachés aux diverses formes
de contrats et offre une vision d'en-semble unique en son genre.
La description et la comparaison des
caractéristiques essentielles des diffr-rentes formes de contrats de distribution commerciale reconnues endroit belge facilitent considéra-blement le choix et la rédaction ducontrat le plus adéquat.
R. VERTONGEN & C. LEFEBVRE,Handboek Vennootschapsboek-houden.Leuuen, Acco, 1992, 455 p., 2.720 FB,
rsBN 90-3i4-2660-9.J. ANTOINE &J.-P. CORNIL, Précisde comptabilisation pratique desopérations de l'entreprise.Bnuelles, De Boeck-wesmael, 1992,252 p., rSBN 2-8041-0086-i.
Deux ouvrages comptables de qualité,
mais forts difÉrents, parfaitement
complementaires, doivent ètre
signalés.
Le premier, intitulé "Handboek Ven-
nootschapsboekhouden" et rédige parles professeurs Chris Lefebvre etRoben Vertongen en est à sa troi-sième édition. Comme son titre f in-
dique, il a pour objet les aspects
comptables des opérations effectuéespar les societés commerciales, des
développements plus importantsétant évidemment consacrés à la
société anonyme et plus curieu-sement à la société en nom collectif.Des commentaires d'ordre juridiqueet économique précèdent cependantchaque fois le traitement comptablede l'opération examinée, illustré par
un exemple.
Le livre est composé de deux parties.
La première est constituée de troischapitres intitulés respectivement "Het
Belgisch boekhoudrecht", "Het
algemeen rekeningstelsel" et "De iaarrekening van de ondernemingen". La
seconde panie, plus substantielle(340 pages str 455 pages), comprendsept chapitres: "De naamloze ven-nootschap", "De besloten ven-nootschap met beperkte aansprake-
litkheid'i "De coöperatieve ven-nootschap", "De vennootschap onderflrma", "De ges/one commanditairevennootschap", "De commanditairevennootschap op aandelen" et "Degeconsolideerde jaarrekening van deondernemingen".La bibliographie est assez limitée etne contient que des réferences en
néedandais.
Le second ouvrage est de Ia plumede Messieurs Antoine et Cornil. Is'agit de la sixième édition d'unouvrage bien connu des éudians etqui, lui, ne contient que des écrirures
comptables après une premièrepartie, extremement claire et
pédagogique, consacrée aux méca-
nismes de la comptabilité en partie
double.
Le livre a en effet pour objet la jour-
nalisation des opérations de l'en-treprise conformément au droitcomptable et en ce compris les avis
de la Commission des Normes comp-tables, et effectue cet examen au
travers de cinq étapes: la consti-tution de l'entreprise, la vie del'entreprise: opération en coursd'exercice, la vie de l'entreprise:travaux de fin d'exercice et dedébut de I'exercice suivant, la vie del'entreprise : droit et engagementshors bilan, la liquidation de l'entre-prise.
Enfin, dans la troisième panie du livrese trouve une monographie élémen-taire de la comptabilite analytiqued'exploitation.II y a lieu de noter que ce livres'insère dans une série de troisouvrages, les deux autres étant res-
pectivement intitulés *Lexique
thématique de la comptabilité" et"comptabilité - cours programmé"et qu'il ne contient pas de biblio-graphie. Il est préfacé par le Président
de la Commission des Normes Comp-tables.
La confrontation des deux ouvragesillustre à merveille combien Ia comp-Íabllít1 n'est pas une science exacte:la mème opération n'est pas traitéecomptablement exactement de lamëme manière (voir par exemple laréduction de capital par rembour-sement).
Yvan STEMPNIERWSI(Y
<)) REVUE DE I-A, BANQUE /BANK. EN FINANCIE\gEZEN
r[, I,lrËr
Fonrm EclroACTTVITEITENKALENDER - CALENDRIER DES ACTTVITES
1993-1994
ANTWERPEN
AALST- DENDERSTREEK
GENT
ONDERWERP- SUJET SPREKERS - ORATEURS
22.17:93 De beheersing van de overheidsschuld Prof. P VAN ROMPUY (KUL), Voorzitter vande Afdeling Financieringsbehoeften van deOverheid - Hoge Raad voor Financiën
medio dec.'93 Privatisering van de ASLK H. VER\7ILST, Voorzitter Uiwoerend ComitéASLK Holding
feb.'94 Voorstelling Jaarverslag NBB A. VERPU.ETSE, Gouverneur NBB
mei'94 De Belgische banken en de EMU (Studiena-
middag)met o.m. F. NARMON, Voorzitter, Directie-comite Gemeentekrediet van België
04.tt:93 Ihemacydus: "Begroting en schuld"Luik 3: Begroten in functie van de overheids-schuld - Het gemeentelijk niveau
Panelgesprek:G. DE COSTER, Adi.-Kabinetschef \4aamsMinisterie van Binnenlandse Aangelegen-heden,
J. LEROY, Adviseur Vereniging van BelgischeSteden en Gemeenten enO. REDANT, Schepen van Financiën van Stad
Aalst
ma fi'94 Voorstelling .jaarverslag NBB A. VERPLAETSE, Gouverneur NBB
KEMPEN
t7.tr:93 Evaluatie van de nieuwe wet op het krediet-wezen
J. L. DUPI-{T, Voorzitter Commissie Bank- enFinanciewezen
VIITAMS-BRÀBANT
25.11:93 Onderwerp i.vm. economische toestand vanBelgië
A. VERPLAETSE, Gouverneur NBBProf. P VAN ROMPUY, KULL. SUE, Voorzitter Kamer Handel en Nii-verheid
25.O7:94 Creditscoring en falingsvoorspelling PTof. P VAN CAYSEELE, KUL
feb.'94 Onderwerp ivm. depositogarantiefonds A. BRUNEEL, A.S.L.K.
maan'94 Onderwerp i.vm. verantwoordeliikheden bijbeleggingsadvies
F. NAEKI, Adviseur Commissie Bank-enFinanciewezen
WAASLAND
m art'94 Voorstelling Jaarverslag NBB Robert REYNDERS, Directeur NBB
(ueruolg op keerzijde,/ suite au uerso)
REVUE DE I-A, BANQUE,/BANK EN FINANCIEWEZEN 523
dJ.
Fonrm EclroACTTVITEITENKALENDER - CALENDRIER DES ACTTVITES
(vervolg - suite)
VEST-VLAANDEREN (Kortrii k)
CHAR"LEROI
LIEGE
L5.L2:93 Actualite économique et flnancière Guy QUADEN, Directeur BNB
NAMUR
23.tt:93 Trente ans de vie flnancière E. QUEVRIN
VER\IIERS/EUPEN
20.01,:94 L^ Íéalite économique B. PEETERS, KPMG
Renseignements - Inlichtingen :
Monsieur Michel SimalCoordinateur régional du ForumBanque Nationale de Belgique]Ël.: 04r/233989 Fax: 041/234435
De heer Luc Van der Veken
Regionaal coördinator van het ForumNationale Bank van BelgiëTsl.: 03/2331855 -Fax : 03/2314823
oNDERWERP- SUJET SPREKERS - ORATEURS
06.12:93 I5u.3O/17n.: De rol van de Bretton-W'oods
instellingen IMF en wereldbank, in de heden-
daagse wereld (voor studenten)2Ou/22u.: Crisissen en uitdagingen in de heden-
daagse wereldeconomie
J. de GROOTE, Executive Director IMF
ian.')4 Beleggen in woelige crisistijden R. VERMEIREN, KredietbankF. LIERMAN, Paribas bankS. DUCHAIEAU, BAC
A. DECAT, Bank van Roeselare
ot.o3:94 Voorstelling Jaarverslag NBB R. REYNDERS, Directeur NBB
03.t2:93 La Bancassurance M. VAN PEE, Fortis
17.01:94 LUnion monétaire dans Ia tempëte E. DAVIGNON, Générale de Belgique
Févríer'94 Du Franc belge à l'Ecu R. COENEN, Monnaie Royale
,24 REVUE DE T.A. BANQUE /BANK.EN FINANCIEWEZEN
aaa
ÉÉ
É6
9L
9a
1
11LA
8aÉ
1B I/.o
PARIBAS SHORT INVESÏPOUR UN RENDEMENT ACCRU A COURT TERME.
Si vous voulez progresser, agissez aujourd'hui, il sera trop tard demain.Chaque seconde compte, surtout lorsque vos liquidités sont en jeu.
PARIBAS SHORT INVEST procure la meilleure rentabilité et la meilleure liquiditépossibles à vos capitaux. Profitez du rendement élevé: il est comparable jusqu'àprésent à celui dont vous pourriez bénéficier pour de gros dépöts à terme. Cette
sicav belge de trésorerie, assortie du statut fiscal particulièrement attrayant de ce
type d'organisme, investit à très court terme et tire le profit maximal de la moindrefluctuation des taux d'intérèt.
Demandez le prospectus de PARIBAS SHORT INVEST,
sans engagement, dans une des agences PARIBAS.
A la BANOUE PARIBAS BELGIOUE, nous aimons prendre le tempsde vous présenter nos produits.
rLBANQUE PERIBAS
BELGIQUN
BANOUE PARIBAS BELGIOUE - Boulevard E. Jacqmain 162 - 1210 BruxellesTél (02) 220.41 1 1 - Fax (02) 218 51.42 I
I
ta
Bij ons varen uw bankzaken de juiste
koers, Want we zijn groot geworden in het
land waar u leeÍt. We begrijpen u beter dan
wie ook, geven gepast advies over geld en
verzekeringen, en zijn de geschikte vertrek-
haven v00r uw internationale ambities. De
Kredietbank, De drijvende kracht van hier,
die u veilig naar de toekomst loodst.
KREDIETBANK. THUIS BIJ DE BANK VAN HIER.
r : Íi
F\:4sflÈj+dï- - -:.-;-
-É;!:-