Nijdam, J.A., ‘Een toevallige vondst en een onvoltooide speurtocht. Over middeleeuwse, Friese...

10
adoc Tijdschrift over de Middeleeuwen Jaargang 28 | nummer 1 | voorjaar 2014

Transcript of Nijdam, J.A., ‘Een toevallige vondst en een onvoltooide speurtocht. Over middeleeuwse, Friese...

Torenlaan 25, 1211 ja Hilversum

tel. 035-6859856, fax 035-6836557

www.verloren.nl • [email protected]

adocUitgeverij Verlorenspecialist in boeken over middeleeuwse

geschiedenis • kunst • literatuur

Ene andre tale. Tendensen in de Middelnederlandse late ridderepiekLeden van één lichaam. Denkbeelden over armen, armenzorg en liefdadigheid in de

Noordelijke Nederlanden 1300-1650 – Anita BoeleMeesters van het woord. Middelnederlandse schrijvers en hun kunst – Joost van Driel

Princesse der rederijkers. Het oeuvre van Anna Bijns: argumentatieanalyse – structuuranalyse – beeldvorming – Judith Keßler

Een lekenboek in woord en beeld. De Spegel der minschliken zalicheid – Bernadette KramerLiving Memoria. Studies in Medieval and Early Modern Memorial Culture in Honour of

Truus van BuerenDe hertog en zijn Staten. De eenwording van de Bourgondische Nederlanden, ca. 1380-1480

– Robert SteinSchrijven in commissie. De zusters uit het Brusselse klooster Jericho en de preken van hun

biechtvaders (ca. 1456-1510) – Patricia StoopDe ongetemde tong. Opvattingen over zondige, onvertogen en misdadige woorden in het

Middelnederlands (1300-1550) – Martine VeldhuizenWalewein ende Keye. Een dertiende-eeuwse Arturroman, overgeleverd in de

LancelotcompilatieDit is de pelgrimage van het Heilig Land en daaromtrent. Bloemlezing uit de reisverslagen

van Jeruzalemgangers uit de Nederlanden, 1450-1650 – Ben Wasser

T i j d s c h r i f t o v e r d e M i d d e l e e u w e n

Jaargang 28 | nummer 1 | voorjaar 2014

Madoc20141_omslag R??.indd 1 01-05-14 11:38

R e p o r t a g e

HanNijdam

Een toevallige vondst en een onvoltooide speurtochtOver middeleeuwse, Friese handschrift-fragmenten

Vorig jaar vond Oudfrisist Han Nijdam twee middeleeuwse handschriftfrag-

menten in zijn eigen instituutsbibliotheek, die van de Fryske Akademy (knaw)

te Leeuwarden. Ze zaten als bindmateriaal in de rug van een exemplaar van

het werk De Frisiorum antiquitate et origine libri tres van Suffridus Petrus (1527-

1597), de eerste ‘landshistorieschrijver’ van Friesland. Dit soort versneden hand-

schriftfragmenten worden membradisjecta genoemd.

Een vondst als deze doet het hart van een Friese mediëvist meteen sneller

slaan. Er is immers zo weinig handschriftelijk materiaal uit middeleeuws Fries-

land overgeleverd, dat elk snippertje een welkome aanvulling vormt. In deze re-

portage wordt eerst kort stilgestaan bij de vondst. Vervolgens wordt ingegaan

op de overlevering van de meest ‘Friese’ middeleeuwse handschriften uit Fries-

land, namelijk de in het Oudfries (middeleeuws Fries) geschreven rechtshand-

schriften. Wat is er nog over en welke sporen vertellen ons iets over de hand-

schriften die verloren zijn gegaan?

Het is symbolisch dat de handschriftfragmenten werden aangetroffen in een publi-catie van Suffridus Petrus. In 1590 stelden de Staten van Friesland hem namelijk aan als ‘landshistorieschrijver’, met als opdracht het roemruchte verleden van Friesland te onderzoeken en beschrijven, en daartoe ook de benodigde geschreven bronnen te verzamelen.1 De voorkaft van het exemplaar dat zich op de Fryske Akademy bevindt was door het veelvuldig gebruik in de loop der tijd losgeraakt van het boekblok en de versteviging van de rug was zichtbaar geworden. Deze ‘ingewanden’ van het boek bleken te bestaan uit twee strookjes perkament die afkomstig waren uit een mid-deleeuws handschrift. Op een van de twee stroken was nog wat tekst te herkennen. Het andere was op wat doorsneden letters na blanco. Beide strookjes passen wel aan elkaar.

Madoc20141_Binnenwerk.indd 34 01-05-14 11:32

E e n t o e v a l l i g e v o n d s t e n e e n o n v o l t o o i d e s p e u r t o c h t   35

Het werd al snel duidelijk dat het ging om fragmenten van een heiligenkalender. Op de a-zijde (die naar de rug van het boek gekeerd was) zijn de namen van de heili-gen die op drie dagen uit het begin van juni (9, 11 en 12) herdacht worden te lezen; op de b-zijde is het laatste stuk van de maand juni te vinden.2 Het moet een klein boekje zijn geweest. De breedte van de strookjes is ongeveer 6,5 cm en de hoogte van beide strookjes opgeteld is ongeveer 5 cm. De originele bladzijde is zeker hoger geweest, maar wellicht niet veel breder. Het zou dan om een zeer klein formaat gaan (bijvoor-beeld een sextodecimo: circa 10 bij 17 cm).

Hieronder een poging tot een transcriptie (veel is door de staat van het perkament niet meer goed te onderscheiden):

a-zijde (afb 1)[...] Primi et Fel[iciani][...] Barnabae apostoli [...][...] Basilidis Cirini Naboris [...]

b-zijde (afb 2)[...] Johannis et Pauli [...][...] Leonis, pape. Hyrenei cum sociorum suum [...][...] [Petri et Pauli ???] [...][...] Commemoratio pauli Appostoli [...]

Ten slotte rest natuurlijk de vraag of deze fragmenten uit een middeleeuws Fries handschriftje afkomstig zijn. Het werk van Suffridus Petrus werd in 1590 te Keulen gedrukt, maar het is voor dit exemplaar niet mogelijk te herleiden waar het ingebon-den is. We weten dat boeken meestal oningebonden een drukkerij verlieten en pas door de koper van een band werden voorzien. Binden en drukken waren dus vaak ge-scheiden processen. Als het inbinden in Friesland is gebeurd, bestaat de kans dat we hier met de restanten van een handschrift uit een voormalig Fries klooster te maken hebben. Aanwijzingen zouden geleverd kunnen worden door de tekst van de heili-genkalender. Daarin werd namelijk vaak speciale aandacht besteed aan lokaal ver-eerde heiligen. Helaas leveren de fragmenten die nu overgeleverd zijn geen aankno-pingspunten: er valt niets specifieks uit af te leiden.

Waarom er zo weinig middeleeuwse Friese handschriften be-waardzi jngebleven

De onderzoeker van middeleeuws Friesland kampt met een enorme schaarste aan ge-schreven bronnen en daarom is elk fragmentje een welkome aanvulling op het wei-nige dat de Middeleeuwen overleefd heeft. Rolf Bremmer beschrijft in zijn boek Hiriseskriven.LezenenschrijvenindeFrieselandenrond1300 mooi hoe het schrift naar Fries-land kwam en daar in de loop van de Middeleeuwen tot goed gevulde kloosterbiblio-theken heeft geleid.3 Oebele Vries had al jaren daarvoor een doorwrochte studie ge-schreven over het verdwijnen van het Fries als schrijftaal vlak na de Middeleeuwen.4 De twee werken vullen elkaar prachtig aan.

Rolf Bremmer besteedt aandacht aan de vraag waarom er tegenwoordig nog maar zo weinig middeleeuws handschriftmateriaal overgebleven is. Dat is voor een be-langrijk deel een direct gevolg van de reformatie en de opheffing van de kloosters in

Madoc20141_Binnenwerk.indd 35 01-05-14 11:32

36 H a n N i j d a m

Friesland in de late zestiende eeuw. Complete kloosterbibliotheken en -archieven werden vernietigd of bij opbod verkocht. En, voegt Bremmer daar aan toe, in tegen-stelling tot andere gebieden waren er hier ‘nauwelijks rijke verzamelaars of geïnte-resseerde kerkelijke en wereldlijke instanties die het belang van deze oude cultuur-dragers op tijd inzagen en ze door opkoping voor het nageslacht bewaarden’.5

Er waren er wel een paar. Dit waren meestal leden van de adel, die zelf in verschil-lende gevallen op hun voorouderlijk kasteeltje (states en stinzen genoemd in Fries-land) een familie-archief en bibliotheek bewaarden, waarin zich, zeker in de zestien-de en zeventiende eeuw, nog middeleeuwse stukken bevonden. Een mooi voorbeeld is het recent opnieuw geïnventariseerde familiearchief Van Eysinga-Vegilin van Claer-bergen.6 Bremmer vertelt dat de edelman Seerp Hanya in 1580 voor ƒ3,29 ‘oldeboecken’ kocht op de openbare verkoping van de bibliotheek van het Dominicanenklooster van Leeuwarden.

Maar we hebben meer aan dergelijke privécollecties te danken. Zo is de oudste in het Oudfries gestelde oorkonde uit 1329 te vinden in de mysterieuze, 150 pagina’s tellende appendix bij het in 1658 verschenen boek van Christianus Schotanus, De

Afb. 1 De a-zijde van het pas ontdekte fragment van een heiligenkalender. Foto: Jacon van Sluis, Tresoar.

Afb. 2 De b-zijde van het pas ontdekte fragment van een heiligenkalender. Foto: Jacon van Sluis, Tresoar.

Madoc20141_Binnenwerk.indd 36 01-05-14 11:32

E e n t o e v a l l i g e v o n d s t e n e e n o n v o l t o o i d e s p e u r t o c h t   37

GeschiedenissenKerckelyckendeWereldtlyckvanFrieslandOostendeWest. Deze appendix draagt de naam ‘Tablinum. Dat is: brieven ende documenten, dienende tot de Frie-sche historie’. De historicus Onno Hellinga (1960-†2011) was in 2009 in staat om het raadsel rond deze curieuze verzameling documenten deels op te lossen. Door een ana-lyse van de in het Tablinum afgedrukte stukken, de families die erin voorkwamen en hun onderlinge relaties, kwam hij tot de conclusie dat we hier te maken hebben met (een substantieel deel van) het huisarchief van het voormalige Sjaardaslot te Frane-ker.7 De originelen zijn sinds de publicatie van het Tablinum in elk geval verdwenen, zodat voor verscheidene stukken, waaronder 38 in het Oudfries (middeleeuws Fries: circa 1200-1550) gestelde oorkonden het Tablinum de primaire bron geworden is.

Zeer zeldzaam: Oudfriese handschriftenDat er in de zeventiende eeuw nog meer middeleeuws materiaal voorhanden was dan nu, blijkt ook als we kijken naar de allerzeldzaamste, namelijk de in het Oudfries ge-stelde rechtshandschriften. Friesland was ook al in de Middeleeuwen een meertalige regio: Latijn, Middelnederlands/Middelnederduits en Oudfries bestonden op schrift naast elkaar. Het Friese recht was bij uitstek Friestalig. Het hoorde bij de autonomie die de Friese landen gedurende de Middeleeuwen kenden: de Vrije Friezen hadden geen landsheer boven zich en bestuurden zichzelf.

Er zijn veel meer handschriften met Oudfries recht geweest dan het magere twin-tigtal dat nu nog over is uit het gehele middeleeuwse Friese gebied, dus van het Vlie (IJsselmeer) tot aan de Wezer. Dat blijkt alleen al uit de handschriften die wel over-geleverd zijn: verschillende bezitten marginale aantekeningen van eerdere bezitters, die variante lezingen van Oudfriese teksten of aanvullingen daarop leveren – alle-maal aanwijzingen dat de overlevering veel groter is geweest.8 Veelzeggend is verder dat bijna alle overgeleverde rechtshandschriften eeuwenlang aantoonbaar in het be-zit van geleerden zijn geweest – mensen dus die de waarde er van in zagen en ze zorg-vuldig bewaarden.

De opeenvolgende landshistorieschrijvers van Friesland zijn van immens belang geweest voor het bewaren en doorgeven van middeleeuws handschriftelijk materiaal. In totaal heeft Friesland vijftien landshistorieschrijvers gekend, die werkzaam waren tussen 1590 en 1783. Na het overlijden van de zesde landshistorieschrijver echter, Si-mon Abbes Gabbema (1628–1688), kwam de klad in het ambt. Door zijn opvolgers is er niet of nauwelijks meer iets gedaan of geproduceerd.

Gabbema zelf echter is om een aantal redenen te beschouwen als een sleutelfi-guur.9 Hij was een fervent verzamelaar van oude handschriften. Bij het aanvaarden van zijn ambt kreeg Gabbema enkele gedeeltes van de collecties van zijn voorgangers overgedragen, maar hij wist zelf een bewonderenswaardige collectie oude manus-cripten aan te leggen. Hiertoe behoorden onder andere tientallen Oudfriese oorkon-den waarvoor het afschrift van Gabbema (net als bij het Tablinum van Schotanus) de primaire bron is geworden omdat de originelen nu verloren zijn. Van zijn voorgan-ger Bernardus Furmerius (1542–1616) bezat hij een handschrift met afschriften van onder andere Oudfriese teksten, die deels ook niet op een andere manier zijn overge-leverd.10 Ten slotte heeft Gabbema er via een bepaling in zijn testament voor gezorgd dat zijn collectie manuscripten anderhalve eeuw onaangeroerd werd gelaten op een zolder van het Gabbema Gasthuis, dat door zijn vader was gesticht. Het is daardoor tot op de dag van vandaag (grotendeels) bewaard gebleven.

Madoc20141_Binnenwerk.indd 37 01-05-14 11:32

38 H a n N i j d a m

Met betrekking tot de Westerlauwerse Oudfriese rechtshandschriften (dus afkom-stig uit de huidige provincie Friesland) wordt verder langzamerhand duidelijk dat alle handschriften die nu nog overgeleverd zijn, in de zeventiende eeuw in het bezit waren van Simon Gabbema. Daaronder was ook het belangrijke, want zeer archaï-sche, handschrift van de edelman Syds van Unia – naar hem Codex Unia genaamd. Hij schreef het in 1475 af van een veel ouder voorbeeld: de taal waarin de teksten gesteld zijn stamt deels uit de veertiende eeuw. Na Gabbema’s dood is het helaas verdwenen. Hij zelf en zijn geleerde vriend Franciscus Junius maakten er echter afschriften van, zodat we de inhoud van het handschrift nu grotendeels kunnen reconstrueren.

Een andere zeventiende-eeuwse geleerde moet ook de beschikking hebben gehad over een Oudfries rechtshandschrift dat erg leek op degene die nog overgeleverd zijn, maar daar toch qua tekstredactie net even van afweek. In 1617 gaf Sibrandus Siccama de LexFrisionum uit, de Latijnstalige wet van de Friezen die onder Karel de Grote was opgesteld, voorzien van een notenapparaat. In die noten verwerkte hij citaten uit een Oudfries rechtshandschrift. Uit een hernieuwde analyse van deze citaten door mij-zelf en collega Arjen Versloot is recent gebleken dat Siccama een rechtshandschrift tot zijn beschikking had dat nu niet langer bekend is.11 Het is door ons Codex Sic-cama gedoopt.

Dan zijn er ten slotte de paar Oudfriese membradisiecta: fragmenten van rechts-handschriften die er ooit geweest zijn. Waardeloos geworden handschriften werden soms versneden en gebruikt als vulmateriaal voor latere handschriften of drukken. In 1943 publiceerde de hoogleraar Fries Jelle Brouwer met gepaste trots een dergelij-ke vondst. In een zeventiende-eeuws boek dat hem cadeau was gedaan vond hij nota bene twee stukjes van een Oudfries rechtshandschrift (afb. 3 en 4). Het bleek te gaan om fragmenten uit een van de meest klassieke Oudfriese rechtsteksten, de 17 Keu-ren. Brouwer was in staat de redactie en de taal aan de regio Hunsingo te koppelen.12 Vandaar dat deze fragmenten in de vakliteratuur H3 heten, oftewel het Derde Hun-singoër Handschrift (naast de twee volledige handschriften uit dat gebied, H1 en H2). Na zijn dood is het persoonlijk archief van Brouwer overgedragen aan het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum, tegenwoordig opgegaan in Tre-soar. Daar waren ze zo zuinig op deze stukjes Oudfries dat er een paar jaar geleden een speurtocht op touw gezet moest worden om ze boven water te krijgen toen ze op-nieuw op de foto moesten. Ze bleken in een kluis te zitten.

Oudfrisist en rechtshistoricus Pieter Gerbenzon deed in 1982 een vergelijkbare vondst, daarbij geholpen door oplettende medewerkers van de Koninklijke Biblio-theek in Den Haag. De vondst bestond uit vijf aansluitende fragmenten van een Riustringer rechtshandschrift. Uit dat gebied zijn eveneens twee volledige hand-schriften bekend (R1 en R2) en een eerder gevonden fragment (R3). Het Haagse frag-ment, R4 gedoopt, sluit inhoudelijk naadloos aan bij R1 en R2. Het bevat namelijk een stuk van het RiustringerBoeteregister, een Oudfriese letselschadelijst.13 De membradisiectableken bovendien te herleiden tot een ‘grote verzameling soortgelijk materi-aal, die in 1963 door de toenmalige rijksarchivaris in de provincie Friesland [...] aan de kb is overgedragen’.14 Een interessante Friese herkomst dus: een handschrift dat zijn oorsprong vond in het verre Riustringen bij de Wezer en als fragment eindigt in Westerlauwers Friesland.

Madoc20141_Binnenwerk.indd 38 01-05-14 11:32

E e n t o e v a l l i g e v o n d s t e n e e n o n v o l t o o i d e s p e u r t o c h t   39

DeGroninger connectieVertel het niet aan de Groningers – dat wil zeggen, de bewoners van de Ommelan-den – maar in de Middeleeuwen waren het Friezen. De van oorsprong Drentse stad Groningen heeft het omliggende platteland, de Ommelanden, in de veertiende en vijftiende eeuw politiek onder zich gebracht. Daardoor ook is het Fries als taal rond 1400 verdwenen in de Ommelanden om plaats te maken voor het Nedersaksisch/Ne-derduits. En dat heeft weer geleid tot een omvangrijk corpus aan vertaalde Friese rechtsbronnen, daterend tussen de vijftiende en de achttiende eeuw. Het Friese recht wist zich in Groningen namelijk veel langer te handhaven dan in Westerlauwers Friesland, waar men na 1498 overging op het Romeinse recht. Het corpus aan Omme-lander rechtshandschriften is met ongeveer 150 stuks vele malen groter dan het Oud-friese corpus en is schromelijk onderbestudeerd. En dat terwijl er zo ontzettend veel interessants in te vinden is.

Het Ommelander corpus levert verschillende rechtsteksten op waarvan we we-ten dat er ooit een Oudfriese versie aan ten grondslag moet hebben gelegen, maar die niet is overgeleverd. Onderzoeker (en emeritus hoogleraar Fries aan de vu) Henk Meijering komt tot een reconstructie van minstens zes Oosterlauwerse en evenveel Westerlauwerse Oudfriese handschriften die in de Ommelanden gecirculeerd moe-

Afb. 3 H3: fragment uit een van de meest klassieke Oudfriese rechtsteksten, de 17Keuren. Foto: Jacon van Sluis, Tresoar.

Afb. 4 H3: fragment uit een van de meest klassieke Oudfriese rechtsteksten, de 17Keuren. Foto: Jacon van Sluis, Tresoar.

Madoc20141_Binnenwerk.indd 39 01-05-14 11:32

40 H a n N i j d a m

ten hebben en die aan de basis van de Nederduitse vertalingen hebben gestaan.15 Bo-vendien circuleerde er minstens een (maar wellicht meerdere) exemplaar van de rond 1485 gedrukte incunabel Freeska Landriucht. Ook in de Groninger Ommelanden is dus een enorme schat verloren gegaan. Daar komt nog bij dat de schat die wel is over-geleverd de afgelopen eeuwen de aandacht heeft gekregen van slechts een handjevol onderzoekers.

DeFraneker UniversiteitsbibliotheekEen tot op heden onontgonnen mogelijke bron van membradisiecta is de voormalige universiteitsbibliotheek van de Franeker Academie (1585–1811), die tegenwoordig in Tresoar in Leeuwarden wordt bewaard. De nieuwe universiteit werd in 1585 onderge-bracht in het voormalige Kruisherenklooster. Zouden daarvan nog archiefmateriaal of boeken in de gebouwen zijn achtergebleven? En zouden die, wellicht versneden, hun weg naar de banden van de boeken in de universiteitsbibliotheek hebben kun-nen vinden?

Een paar jaar geleden dook de lang verloren gewaande oudste catalogus uit 1601 van de bibliotheek op, die een reconstructie van zowel de oudste toestand als de latere ontwikkeling mogelijk maakte. Uit de catalagus van 1601 blijkt nu dat de universiteit van Franeker zich in het begin nog moest behelpen met alle boeken waarop zij maar de hand kon leggen. Halverwege de zeventiende eeuw begon men in te zetten op het verwerven van folianten: grotere formaten boeken die voor particulieren moeilijk aan te schaffen waren.16 Veel van de kleinere formaten boeken zijn dan later ook niet meer in de bibliotheek aanwezig.

Jacob van Sluis, conservator bij Tresoar en expert op het gebied van de universi-teitsbibliotheek is, nadat hij in 2011 de catalagus van 1601 heeft uitgegeven, nu bezig met een zorgvuldige codicologische beschrijving van de Franeker boekbanden. Hij acht de kans dat zich in de banden Friese membradisiectabevinden niet heel groot, maar houdt zijn ogen er wel voor open. Pas vanaf ongeveer 1650 had de Franeker uni-versiteit een eigen binderij. De kans dat daarbij nog materiaal uit het voormalige klooster is gebruikt is klein. Bovendien confisceerden de Staten van Friesland in de regel ook de bibliotheek en het archief, waarvan ze dan de bruikbare stukken, zoals eigendomspapieren, bewaarden en de rest weggooiden.

Toch levert de Franeker universiteitsbibliotheek nog een belangrijk spoor op. In de afdeling ‘Historici,Ethici&Logici’ (Geschiedenis en aanverwante) vinden we in de catalogus van 1601 deze beschrijving: Leges Frisonum in pergameno Frisonicè scrip-tae (Wetten der Friezen, op perkament in het Fries geschreven).17 Een perkamenten handschrift dus met Oudfries recht, dat nu niet meer in de collectie te vinden is. De Westerlauwerse handschriften die overgeleverd zijn stammen alle uit de late vijf-tiende eeuw en zijn op papier geschreven. Het is een spannend besef dat deze be-schrijving hoogstwaarschijnlijk slaat op een ouder perkamenten handschrift met Westerlauwers recht. Dat zou bewijzen wat we ook al uit de taal en de inhoud van de rechtsteksten kunnen afleiden, namelijk dat de Oudfriese rechtsteksten tot in de der-tiende eeuw (en mogelijk verder) terugreiken.

Conclusie : het belangvandespeurtochtWaarom is het zo belangrijk om op jacht te gaan naar flardjes middeleeuws Fries, en dan het liefst Oudfries, handschriftelijk materiaal? De eerste reden is al genoemd:

Madoc20141_Binnenwerk.indd 40 01-05-14 11:32

E e n t o e v a l l i g e v o n d s t e n e e n o n v o l t o o i d e s p e u r t o c h t   41

door de vernietiging van het leeuwendeel van de bibliotheken en archieven van de Friese kloosters is er sprake van een grote bronnenschaarste. Dat geldt afortiori voor de Oudfriese rechtshandschriften, die nu als enkele stukken manna uit de hemel ge-vallen lijken te zijn. We hebben meer handschriften nodig en meer kennis omtrent de context waarin ze ontstaan zijn om ze beter te kunnen begrijpen.

Verder lijkt het tij nu gunstig te zijn om een gerichtere zoektocht te ondernemen. De boeken van Oebele Vries en Rolf Bremmer over de verschriftelijking van middel-eeuws Friesland zijn belangrijke bouwstenen. Nog niet genoemd in dit verband is het onderzoek van Jos Hermans en collegae naar boekenbezit in het Noorden in de Middeleeuwen en de moderne tijd, dat ook veel informatie heeft opgeleverd.

Met betrekking tot familie- en huisarchieven zijn de laatste jaren ook belangrijke stappen gezet. Het inzicht dat het Tablinum van Schotanus in feite het huisarchief van het Sjaardaslot te Franeker vertegenwoordigt is een grote stap vooruit. De nieu-we inventaris van het grootste Friese adellijke familiearchief, Eysinga-Vegilin van Claerbergen, heeft ook veel nieuwe inzichten opgeleverd.

Deze inzichten moeten nu allemaal eens op een rijtje worden gezet om tot een to-taaloverzicht te komen, waarin is aangegeven wat er van welke kloosters en adellijke families bewaard is gebleven. Urgent zijn ook een nieuwe inventaris van de hand-schriftcollectie van Simon Abbes Gabbema (de bestaande dateert uit de negentiende eeuw!) en een databank voor de membradisiecta die aan Friesland kunnen worden toe-geschreven.18 Hopelijk levert dit niet alleen een nog beter inzicht in de verschriftelij-king van middeleeuws Friesland op, maar komt er wellicht ook nog eens ergens een Oudfries handschrift boven water. Ligt de verloren Codex Unia misschien nog ergens op ons te wachten?

Noten1 W. Bergsma et al. (red.), Mytheengeschied-

schrijvinginNederlandenFriesland. It Beaken

56 (Leeuwarden 1994).

2 Zie voor een zeer vergelijkbare heiligenkal-

ender: J. Bernaer, ‘De oudst bewaarde kalen-

der der Kartuizers te Herne’, HetOudeLand

vanEdingenenomliggende 14 (1986) 245–257.

3 R.H. Bremmer, Hiriseskriven.Lezenenschri-

jvenindeFrieselandenrond1300 (Hilversum

2004).

4 O. Vries, ‘Naarploegenkoestalvluchtteuw

taal’.DeverdringingvanhetFriesalsschrijftaal

doorhetNederlands(tot1580) (Leeuwarden

1993).

5 Bremmer (zie noot 3) 135.

6 B. de Vries, ‘Het familiearchief Van Eysinga-

Vegilin van Claerbergen’, ItBeaken 75 (2013)

3–20.

7 O. Hellinga, ‘De Camstra’s en it Tablinum fan

Schotanus’, lezing gehouden 24 maart 2009

op de Oarkonderûnte van de Fryske Akademy

te Leeuwarden.

8 Zie onder andere Bremmer (zie noot 3) 137.

9 Ik bereid een publicatie voor over Simon Ab-

bes Gabbema.

10 P. Gerbenzon, ‘Codex Furmerius’, DeVrije

Fries 39 (1948) 74–90.

11 H. Nijdam en A. Versloot, met medewerking

van H. Meijering, ‘Kodeks Siccama. Spoaren

fan in ferdwûn Aldwestfrysk rjochtshân-

skrift’, UsWurk 61 (2012) 1–56.

12 J.H. Brouwer,‘Hwet in pear flardtsjes parke-

mint yen leare kinne’, FryskJierboek (1943)

32–35.

13 P. Gerbenzon, ‘Oudfriese handschriftfrag-

menten in de Koninklijke Bibliotheek te

’s Gravenhage’, TijdschriftvoorRechtsgeschie-

denis 50 (1982) 263–277. Zie verder voor het

genre van boeteregisters: H. Nijdam, Li-

chaam,eerenrechtinmiddeleeuwsFriesland.Een

Madoc20141_Binnenwerk.indd 41 01-05-14 11:32

42 H a n N i j d a m

studienaardeOudfrieseboeteregisters (Hilver-

sum 2008). Zie 430-439 en 536-537 voor een

analyse van de Riustringer traditie, inclusief

R4.

14 Gerbenzon (zie noot 13) 263.

15 Nijdam en Versloot (zie noot 11).

16 J. van Sluis, DeacademiebibliotheekteFrane-

keranno1601.Deoudstecatalogusingeleiden

opnieuwuitgegeven (Franeker 2011) 22.

17 Van Sluis (zie noot 16) 149.

18 Zie bijvoorbeeld: P. Gerbenzon, Membradis-

jectavanmiddeleeuwseLatijnsejuridischehand-

schriften.Eenhandleidingvoordeterminatie

(Groningen 1981).

Madoc20141_Binnenwerk.indd 42 01-05-14 11:32