Door uwe donkre sluier heen… Een biografische notitie over Johannes Helder als theoloog en...

11
Door uwe donkre sluier heen… Een biografische notitie over Johannes Helder als theoloog en dichter-dominee Guy Liagre DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - 1

Transcript of Door uwe donkre sluier heen… Een biografische notitie over Johannes Helder als theoloog en...

Door uwe donkre sluier heen… Een biografische notitie over Johannes Helder als theoloog en dichter-dominee

Guy Liagre

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �1

In 1909 verscheen in Zierikzee bij Mooy & Mommaas een bundeltje Godsdienstige Liederen op zangwijzen uit Engelsche bundels. Het bevatte een 30tal door de vrijzinnig 1

hervormde predikant dr. J. Helder geschreven liederen. In 1920 kwam één van deze liederen in de Vervolgbundel van de Nederlandse Protestantenbond terecht. Later ook in de Hervormde gezangenbundel uit 1938 en tenslotte in het Liedboek voor de Kerken uit 1973. Een diep religieus, maar in menig opzicht ook waarlijk maçonniek lied. 2

Doortinteld van verlangen naar de gemeenschap met God, eeuwige bron van al wat is. Deze notitie stelt Helders gezang voor en voegt er ook een paar korte biografische kanttekeningen aan toe.

De auteur

Johannes Helder ziet het levenslicht op 24 februari 1839 te Aalsum in Friesland en overlijdt te Zierikzee op 15 november 1933. Het ouderlijke gezin telt later 12 kinderen. Hij studeert theologie in Groningen, wordt op 3 juli 1864 predikant te Hellouw aan de Waal en vertrekt in 1868 naar Wynaldum bij Harlingen. Hij verhuist op 10 Mei 1885 naar Zierikzee, tot zijn emeritaat op 1 oktober 1905 als hij in Amsterdam gaat wonen. Helder promoveert in 1865 summa cum laude bij de Groningse hoogleraar Willem Muurling (1805-1882) op het proefschrift Het Geloof volgens Jezus, onderzocht uit de Bronnen van de synoptische evangeliën. Muurling – minder bekend dan zijn schoonzoon professor Abraham Kuenen – maakt vooral naam door publicaties op het gebied van de praktische godgeleerdheid. Hij is in de negentiende eeuw één van de boegbeelden van een groep vooruitstrevende Groningse theologen. In zijn proefschrift poogt Helder door onderzoek van hetgeen Jezus in de eerste drie evangeliën zelf onder geloof verstaat, een heldere en klare voorstelling van zijn persoon en werk te geven. Als jonge promovendus wil

Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de Kerken, 1

Amsterdam 1978, blz. 1084-1085.

Liedboek voor de Kerken, Amsterdam 1973, gezang 472. 2

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �2

hij zo iets bijdragen “opdat de onvergelijkelijke Zoon des Mensen uit de deels heldere, deels troebele wateren der overlevering, in steeds groter waarde en schooner licht te voorschijn kome”. Het is Helder in de geest van de tijd in de 3

eerste plaats om de historische Jezus te doen. De grote moeilijkheid is volgens hem te weten wat Jezus wérkelijk gezegd heeft. Aan de basis van de voorliggende teksten ligt namelijk een mondelinge overlevering, die nog moeilijk valt te achterhalen. En hier botst Helder volgens collega-theologen op zijn eigen grenzen. Zélfs indien men – aldus een recensent in 1866 – verschillende onstaanlagen en dus meerdere overleveringen kan onderscheiden, dan nog heeft men niets gezegd over de vraag of ze al dan niet van Jezus zelf afstammen. Zijn proefschrift ademt volgens critici de geest van een dogmatiek in het kleed van historisch-kritisch onderzoek. De Christus uit Het Geloof volgens Jezus, onderzocht uit de Bronnen van de synoptische evangeliën lijkt volgens hen veeleer een negentiende eeuwer, dan een historische figuur uit het begin van onze tijdrekening! De Tubingers (theologen die 4

kort voordien grondig historisch-kritisch onderzoek naar het leven van Jezus hebben verricht) gaan hierbij aan zijn aandacht voorbij. Zijn recensent W. Straatsman besluit met de woorden: “De schrijver heeft met grote zorgvuldigheid zijn onderwerp behandeld, en zijn zaak zo goed verdedigd, als van zijn standpunt mogelijk was. Vooral toont hij talent te bezitten voor exegetisch-kritische onderzoekingen, waarbij hij een gave van opmerking en een scherpzinnigheid in combinatie en redenering tentoon spreidt, welke de lezer boeien en hem nopen, de schrijver met belangstelling te volgen….”

Het is in de periode van het ontstaan van zijn proefschrift dat Helder met enkele studievrienden een theologisch gezelschap opricht. Met de latere dr. Johannes Reitsma (predikant en hoogleraar, overleden in 1902), dr. B. Th. W. van Hasselt (o.a. predikant te Soerabaja, overleden in 1889), J. van Loenen L.L.z. (later o.a. predikant

W. Straatsman, ‘Biografisch album - Het Geloof volgens Jezus, onderzocht uit de Bronnen van de 3

synoptische evangeliën’, in: De Gids, Amsterdam 3 (1866), blz. 385-394.

Catalogus van academische proefschriften verdedigd aan de Nederlandsche universiteiten gedurende de 4

jaren 1815-1900, 1(5), Groningen 1901-1903, blz. 29.

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �3

te Hardegarijp en lid van de Synode, overleden in 1889), J.J. Diest Lorgion (predikant van Padang en overleden in 1869) en P.H. Roessingh (predikant, lid van de tweede kamer en hoogleraar – overleden in 1916) stort hij zich op de bellettrie en de theologische studie. Een hulpmiddel bij die studie, is de oprichting van een theologisch gezelschap dat de naam Ι.Χ.Θ.Τ.Σ. aanneemt. Op 26 februari 1859 houden de zeven jonge theologen hun eerste vergadering. Ze ontbinden het gezelschap enkele jaren later op 21 februari 1862, als de laatste van de zeven leden de academie verlaten. Als vriendenkring komen ze in die periode om de drie weken op zaterdagavond bij elkaar, waarbij elk lid een originele bijdrage van ongeveer een kwartier dient te leveren: een redevoering, een schets, een exegetische proeve of een korte preek. De leden sparen hierbij elkaar niet van kritiek, waardoor al snel een interessante theologische en literair-filosofische (de meesten onder hen leggen zich ook toe op wijsgerige vraagstukken) biotoop ontstaat.5

Hobby’s heeft Helder als predikant ook, want later stort hij zich als vrijmetselaar in Zierikzee op de bestudering van de ritualen. Voor zijn 40 jaar predikantschap, 6

trakteert hij zichzelf een jaar later op de publicatie van een Korte handleiding tot de kennis van den oorsprong, het wezen en de symboliek van de Vrijmetselarij. Hij voegt er 7

‘Levensbericht van Johannes Reitsma’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 5

1904, blz. 215-216.

‘Stukken afkomstig van dr. J. Helder te Zierikzee, lid van het Hoofdbestuur van het Groot-6

Oosten der Nederlanden (Vrijmetselarij) betreffende het ‘rituaal’, met circulaires aan de leden van het hoofdbestuur en met aantekeningen uit 18de en 19de eeuwse Nederlands-talige, Duitse, Engelse en Franse publicaties betreffende de Vrijmetselarij, in het bijzonder de geschiedenis en de rituelen, en met aantekeningen en afschriften uit het archief van het Groot-Oosten en van diploma’s, vervaardigd in het kader van een geschiedkundige studie naar het rituaal.1882-1898’ - 1 pak, in: Archief van de Nutsspaarbank te Zierikzee. (aanwinsten gemeentearchief Schouwen-Duiveland - tweede halfjaar 2002)

J. Helder, Korte handleiding tot de kennis van den oorsprong, het wezen en de symboliek van de 7

vrijmetselarij: Bepaaldelijk ter begeleiding en toelichting van het herziene en door het Hoofdbestuur der Orde vastgestelde rituaal, 1905, 52 p.

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �4

een zelfgemaakt ontwerp-rituaal bij, evenals een tekst getiteld Het ontwerprituaal nader toegelicht. Enkele maanden later, in oktober 1905, rolt zijn Tekenplank met een 8

verkort en omgewerkt (rituaal)ontwerp van de persen. Als ontwerp van het hoofdbestuur (Helder is eerste Grootopziener) gaat het naar het grootoosten, waar het na veel tumult een zekere dood sterft. Helders concept blijkt een te categorieke ingreep in de maçonnieke geplogenheden. Zijn rituaal breekt op wezenlijke 9

punten met de traditie. De drie graden verdwijnen, men verkrijgt in één keer alle graden en de traditionele vormen houden op te bestaan. Helder volgt hiermee een evolutie die zich ook in andere landen voltrekt. In sommige Belgische loges zijn schootsvel en regalia in die periode al afgeschaft. In andere gevallen amputeert men de derde graad van één van de meest pittoreske en respectabele maçonnieke plechtigheden, namelijk de Hirmmythe. Bij vermeend gebrek aan interne samenhang, schaft ook Helder het gradenstelsel dan maar af. Hij formuleert op de koop toe een voorstel tot wijziging van het algemeen reglement van de obediëntie. Of zijn rituaal dan te eng of te ingewikkeld is? Toch niet. Helder vat zijn rituaal breed op. Hij verwerkt er bovendien godsdiensthistorische elementen van de Mithra-dienst in. Het ontwerp heeft echter te weinig verband met de klassieke maçonnieke ritualen in drie graden, wat het onaanvaardbaar maakt. De 10

stemgerechtigde officieren in het grootoosten kunnen er zich niet mee verzoenen en nipt (119 tegen, 117 voor) verdwijnt het - overigens niet zonder problemen - in de archieven. De grote groep jastemmers wenst het ééngradenstelsel immers toch 11

J. Helder, Het ontwerp-rituaal nader toegelicht, 1905, 48 p. 8

Voor meer achtergrondinformatie: G. Liagre, ‘Tussen behouden en vernieuwen. Eugène Goblet 9

d’Alviella’s historische en godsdiensthistorische overwegingen bij de maçonnieke meestergraad’, nog te verschijnen.

Mithra(s) was eigenlijk de god van het licht van de Perzen (nu Iran). De god werd door 10

handelaren en soldaten ‘meegenomen’ naar Europa. Mithra besliste of je na je dood in de hemel of in de hel terechtkwam.

P.J. van Loo, Geschiedenis van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, Den 11

Haag 1967, blz. 187.

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �5

te beproeven. Ze leggen de vraag voor, maar vangen bot. Van de aanwezigen stemmen 65 voor en 107 tegen. De problemen rond Helders ontwerp zijn hiermee echter nog niet van de baan. Gezien de stemverhoudingen en het feit dat sommige broeders het maçonniek experiment wél genegen zijn, komt het hoofdbestuur in nauwe schoentjes en neemt gedwongen ontslag. Helder staat ondertussen niets anders te doen dan andere horizonten op te zoeken. En zo komt hij, teleurgesteld door de evoluties, op 6 januari 1907 voor de tweede keer weer in dezelfde gemeente terecht. Dit keer voor een ambtsperiode die nog bijna een kwart eeuw (tot 1930) duurt. Ter gelegenheid van zijn zestig jaar predikantschap, onthult men in juli 1924 te zijner ere in de Nieuwe Kerk te Zierikzee een marmeren gedenkplaat. Helder, ridder in de Orde van Oranje Nassau, legt uiteindelijk op de krasse leeftijd van 91 jaar het ambtsgewaad af en overlijdt twee jaar later. 12

Helders theologieAanvankelijk is Helder - zoals zijn promotor - theologisch een aanhanger van de Groninger richting. In die stad ontwikkelt zich als linkervleugel van het Réveil (een protestantse opwekkingsbeweging aan het begin van de negentiende eeuw) een nieuwe theologie. Ze legt de volle nadruk op gewetensvrijheid en geloofspraktijk. 13

De aanhangers putten vooral inspiratie uit de mensgerichte theologie van de populaire Duitse protestantse theoloog en filosoof Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher (1768–1834). Ze ondergaan ook de schriftkritiek van de Duitse theologen David Strauss (1808-1874) en Ferdinand Baur (1792-1860). Schleiermacher formuleert in Über die Religion. Reden an die Gebildeten unter ihren Verächtern omstreeks 1799 de nieuwe localisering van de religie. Samen met de

Een verslag over de viering van zijn negentigste verjaardag (hij is dan nog steeds predikant in Zierikzee!) 12

is te vinden in Ons Zeeland, 9 (1929).

R. Klooster, 'Groninger Godgeleerdheid in Friesland; 1830 - 1872', Leeuwarden 2001. 13

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �6

godsdienstigheid vormt die een aparte, eigen provincie in het menselijke gemoed. 14

Schleiermachers wijsgerige inzichten circelen in de geest van het Duitse idealisme rond de verhouding van eenheid en veelheid, geheel en delen. Godsdienst is hierbij in de eerste plaats een niet-cognitieve manier waarop de mens de aard van de werkelijkheid kan beleven. De Groningse theologen, met Helder in hun kielzog, willen zich niet het geloof en de theologie laten voorschrijven. Uiteraard stof tot conflict met de gereformeerde orthodoxie, want die probeert hen de Kerk uit te jagen. Tevergeefs. In de peiljaren tussen 1850 en 1860 beschikken de Groningers in Friesland over ongeveer 67% van de predikantsplaatsen. Later krijgt de Groninger richting het aan de stok met een stroming die haar links inhaalt, het modernisme. Ook de predikant van Zierikzee maakt deze evolutie mee en ontplooit zich tot één van haar markantste vertegenwoordigers. Ad ten Besten beschrijft Helder als een zeer vitale man, geleerd, muzikaal en vol overtuiging predikant en pastor. Meerdere door hem verzorgde uitgaven getuigen van zijn aandacht voor de catechese. Voorzittend-meester van de in 1800 door Abraham van Doorn geconstitueerde loge De Ster in het Oosten, ontkent hij echter alle wonderen en beschouwt natuurwetten heel rationalistisch als goddelijke wetten. God heeft de mens rede gegeven, om hem zo te leren kennen. Dit algemene godsgeloof, geworteld in een warme vroomheid, kenmerkt ook zijn poëzie.

Het liedGezang 472 in het Liedboek voor de Kerken is een prachtig, maar weinig gezongen lied. Helder inspireert zich voor de melodie op de Congregational Church Hymnal, 15

zijn geliefde muzikale bron. Een aantal liederen (28 in totaal) brengt hij in 1909 zelf uit met een vierstemmige uitgave, waarin de muziek is afgedrukt. In 1912 publiceert hij overigens nog een liedbundel, om de volgens hem ontoereikende

Het uitgangspunt is dat religie en godsdienstigheid een aparte, eigen provincie vormen in het 14

menselijke gemoed. F. Schleiermacher, Over de Religie Redevoeringen tot de ontwikkelde onder haar verachters, Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door dr. A.A. Willems, ’s Gravenhage 1990.

A.Th. Rothfusz, Dagboek bij het liedboek, Kampen z.j., blz. 330. 15

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �7

liederenschat van de vrijzinnige Nederlandse Protestantenbond verder aan te vullen. Als nummer 13 vinden we in beide uitgaven uit 1909 dit lied, dan nog getiteld ‘Verlangen naar God’. De auteurs van het liedboek verkiezen later om het niet op de wijs van de Congregationale Church Hymnal, maar op de melodie van de Geneefse psalm 134 te laten zingen. Het is een eenvoudige zangwijs, waardoor de draagkracht van de innige tekst ten volle tot zijn recht komt. Het lied, dat aanvankelijk zeven coupletten telt, verschijnt met enkele wijzigingen en weglating van het derde couplet dus voor het eerst in de Vervolgbundel van de Nederlandse Protestantenbond (1920). Met vier coupletten komt het terecht in de Hervormde bundel van 1938. En uiteindelijk met 6 coupletten in het Liedboek voor de Kerken:

Door uwe donkre sluier heenzoekt U mijn hart met zijn gebeên,o eeuwge bron van al wat is,o groot, o diep geheimenis.

Gelijk de bloem naar zonnegloed,zo neigt mijn ziel naar 't hoogste goed;ze is voor altijd aan U geboeid,o liefde, die het al doorgloeit!

Wie is er, die me aan U ontrukt?Uw merk, mijn ziele ingedrukt,uw zegel in de edelsteen,wijst altijd naar haar oorsprong heen.

Gelijk aan 't verre, vreemde strandgedachten gaan naar 't vaderland,zo midden in dit aards gewoelvraagt mijne ziel naar 't eeuwig doel.

De draad, die in de donkerheid

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �8

mij door des doolhofs gangen leidt,brengt mij tot U, Gij trekt, Gij spant:want 't einde is in uwe hand.

In 's levens droom en schemerschijnlaat mij in U geborgen zijn,wees in de schaduw van de tijdmijn licht, o liefdes werklijkheid!

Bovenstaande recente versie, wijkt in meerdere opzichten af van Helders oorspronkelijke tekst. Eerder dan bijbelse noties, dringen zich bij het lezen van die eerste versie Griekse gedachten over de onsterfelijkheid van de ziel op. Ook maçonnieke gedachteassociaties zijn het lied niet vreemd. Bijvoorbeeld in het oorspronkelijke vers 3:

Een vonk die, God! Aan U ontsprongEn diep in mijne ziele drong,Die bron van mijne reinste lust,Blijft groeien en wordt nooit gebluscht.

De vonk van licht, aan God ontsprongen, dringt diep in de ziel door. Eenmaal in de menselijke ziel, moet ze groeien. Ze is héél persoonlijk (‘mijn’) bron van de ‘reinste lust’. Lust, hier uiteraard te lezen in de zin van niet seksueel getinte intellectuele en emotioneel-existentiële ‘eros’. Bovendien blijft ze groeien, een leven lang, want ‘ze wordt nooit geblust’. Ook het laatste vers van de oorspronkelijke versie bevat duidelijk herkenbare maçonnieke gedachteassociaties:

In ’s levens droom en schemerschijn,Houdt mij omklemd, o Eeuwig Zijn!Wees in de schaduw van de TijdMijn Licht! O Liefde’s Werkelijkheid!

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �9

De mens leeft in schemer, in de schaduw, in een droom. In die schaduw is God ‘mijn’ licht. De versie van 1973 heeft dit vers niet bewaard, het thema wél. We spraken in de inleiding van een lied, doortinteld van verlangen naar de gemeenschap met de eeuwige bron van al wat is, God. Om het diepe en levensnoodzakelijke van dit verlangen uit te drukken, roept Helder de dingen ter hulp. Om te beginnen de bloem: ‘Gelijk de bloem naar zonnegloed, zo neigt mijn ziel naar 't hoogste goed’. De bloem zoekt de zon. Ze kan niet zonder. De bloem en de zon, ze horen bij elkaar. De bloem is voor de beschouwer als een soort klein ‘licht van de wereld’, dat het goddelijke licht weerkaatst. Ze zoeken elkaar: ‘ze is voor altijd aan U geboeid, o liefde, die het al doorgloeit!’ Het is ook een prachtig beeld van de mens. Dat staat duidelijk in het eerste vers: ‘Door uwe donkre sluier heen zoekt U mijn hart met zijn gebeên, o eeuwge bron van al wat is, o groot, o diep geheimenis.’ In vers 3 wijst Helder op het diepe menselijke zielsverlangen dat zich naar het eeuwige uitstrekt. De sporen van Gods aanwezigheid zijn zelfs in de schoonheid van de natuur te vinden. Of is die edelsteen de mens zelf? Waarschijnlijk: ‘Wie is er, die me aan U ontrukt? Uw merk, mijn ziele ingedrukt, uw zegel in de edelsteen, wijst altijd naar haar oorsprong heen.’ In de eerste persoon: God zoekt en kent mij. En mij staat om mijns levens wil, niets anders te doen dan hem op mijn beurt te zoeken. Een zoeken, midden in het leven. De eeuwige stranden zijn in de verbeelding echter nooit ver. Zeker niet voor Helder die als predikant in de waterstad Zierikzee de zee als geen ander kent. Dat blijkt uit vers 4. Daar is het strand. Wijd is op die plek de wereld en ver de hemel. Daar ontmoet een mens zijn eigen gedachten. En zoals de golven het strand omspoelen voeren de gedachten de mens mee: ‘Gelijk aan 't verre, vreemde strand gedachten gaan naar 't vaderland, zo midden in dit aards gewoel vraagt mijne ziel naar 't eeuwig doel’. Is dit een allusie op de maçonnieke heildronken? Verwijst het naar alle broeders die men waar ook verspreid op het oppervlak der aarde, op het land of op de zee een behouden thuiskomst wenst? In elk geval zijn de bloem en het strand de dingen die, zoals ook Guido Gezelle in zijn prachtige gedicht ’Mij spreekt de blom een tale’ verwoordt, op onze wegen tot ons spreken. Zij zijn als een draad waarlangs door donkerheid en doolhof heen het voortgaan mogelijk wordt. Ze zijn een koord door God gegeven en door Hem vastgehouden. Een koord dat brengt bij

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �10

Hem. Althans, zo kan men het vers in kerkelijke context lezen: ‘De draad, die in de donkerheid mij door des doolhofs gangen leidt, brengt mij tot U, Gij trekt, Gij spant: want 't einde is in uwe hand’. De vrijmetselaar Helder heeft ongetwijfeld echter nog iets anders in gedachten. Namelijk de Theseus-Ariadne-mythe. Ariadne, dochter van Minos, Koning van Kreta, helpt Theseus die uit Athene komt de Minotaurus te overwinnen. Dat doet ze door middel van een draad die hij bij de ingang vastmaakt om de weg in en uit het labyrint te wijzen.

Het kan tenslotte niet anders of dit mystieke, innige en warme lied loopt uit in een gebed. Temidden van droom en schemerschijn, belijdt Helder voor tijd en eeuwigheid het licht en de werkelijkheid van de liefde. Want daar is het uiteindelijk in het leven allemaal om begonnen:

‘In 's levens droom en schemerschijn laat mij in U geborgen zijn, wees in de schaduw van de tijd mijn licht, o liefdes werklijkheid!’.

DOOR UWE DONKRE SLUIER HEEN…. - �11