Oudheusden: een dorp met drie kastelen (2014)

15
51 1 H. van Rij (ed.), ‘Het stichtingskroniekje van de Abdij van Berne’, in: Nederlandse Historische Bronnen. VII. Egmond en Berne, twee verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen (’s-Gravenhage 1987), p. 87-143, aldaar p. 120-121. 2 H.P.H. Camps (ed.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert) (’s-Gravenhage 1979), nrs. 49, 78. 3 Zie bijvoorbeeld B.W. Braams, ‘Verkenningen rond het oude Aalburg’, Historische Reeks Land van Heusden en Altena 11 (2001), p. 8-39, aldaar p. 18-19. 4 Zie bijvoorbeeld L. de Munck, Heusden. Kroniek van een stadje (Heusden 1970), p. 11-17. 5 Zie: C. Thijssen, ‘Nogmaals de heren van Heusden (1)’, Met Gansen Trou 50 (2000), p. 4-8; idem, ‘Nogmaals de heren van Heusden (2)’, Met Gansen Trou 50 (2000), p. 18-25. 6 Voor het Luikse kapittelbezit, zie: A-J. Bijsterveld, ‘Van Texandrië naar de Kempen. Het noorden van het bisdom Luik in de volle Middeleeuwen’, Brabants Heem. Driemaandelijks tijdschrift voor archeologie, geschiedenis en volkskunde 54 (2002), p. 67-77; A. van Gils, De Lambertuskerk en het dorp Raamsdonk. Duizend jaar geschiedenis (Raamsdonkveer 2004), p. 19-20. 7 Voor een algemeen overzicht: C. Thijssen, ‘De heerlijkheid van Heusden’, Met Gansen Trou 38 (1988), p. 170-179; B. Aarts, ‘Texandrië, van omstreden gouwbegrip naar integratie in het hertogdom. Hoofdlijn en vraagtekens’, in: H. van Doremalen e.a. (red.), Geworteld in Taxandria. Historische aspecten van de relatie Tilburg-Turnhout (Tilburg/ Turnhout 1992), p. 8-42; B. Aarts, ‘Het kastelenraadsel van Heusden en Oudheusden’, Brabants Heem. Driemaandelijks tijdschrift voor archeologie, geschiedenis en volkskunde 49 (1997), p. 19-29; B. Aarts, ‘Het achthoekige Heusden en de symboliek. De donjons van het kasteel in hun context’, Het Brabants Kasteel 24 (2001), p. 3-57. Bij de stichting van de abdij van Berne in 1134 (H.P.H. Camps, ‘De stichtingsoorkonde van de abdij Berne (1134): diplomatische aantekeningen’, Analecta Praemonstratensia 59 (1983), p. 258-270, aldaar p. 270) treedt graaf Arnold de Jongere van Kleef op als getuige. Waarschijnlijk een aanwijzing voor zijn bevoegdheden ter plaatse. Voordien is er sprake van Wichert van Wijk met grafelijke macht rondom Berne, in de Woudrichemmerwaard en een groot deel van de Bommelerwaard (Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 101-102, 120-121), maar die kennen we niet uit de bewaardgebleven oorkonden. Wie vandaag argeloos rondloopt in Oudheusden en er slechts de contouren van het appartementencomplex ‘Castellum’ ontdekt, zal vraagtekens plaatsen bij de titel boven dit artikel. Oudheus- den een kastelendorp? Toch heeft Oudheusden via zijn verleden op kastelengebied veel interessants te bieden. Ooit stond er zelfs het stamslot van de heren van Heusden. Het oudste Heusden en de heren Volgens het uit de dertiende eeuw stammende stichtingskro- niekje van de abdij van Berne stond de burcht van de heer van Heusden omstreeks 1130 op de linkeroever van de (Oude) Maas, naast of nabij de kerk van ‘Heusden’ (Hoesden). 1 Die kerk was de kerk van Sint-Jan-Evangelist, gelegen in het dorp dat later Oud- heusden zou gaan heten. Zij werd in 1147 en 1186 vermeld als zijnde in bezit van het kapittel van Sint-Jan-Evangelist in Luik. 2 Het zal hierbij ongetwijfeld om een kerkgebouw van natuur- steen zijn gegaan. Niet ongebruikelijk in deze al vroeg dichtbe- volkte streek met zijn rijk Romeins en Karolingisch verleden. 3 De eerste heer van Heusden moest het – volgens de overle- vering althans – beleven dat zijn burcht door de Noormannen werd verwoest. Later werd zij weer opgebouwd. Dit en andere oncontroleerbare ‘feiten’ betreffende de vroegste heren 4 zullen we – hoe boeiend ook – vooralsnog naar het rijk der legenden moeten verwijzen. Eerst vanaf het begin van de twaalfde eeuw krijgen we enig houvast. Wiger van Heusden treedt tussen 1108 en 1121 op als getuige bij een schenking aan de abdij van Sint- Truiden. Die bezat in deze regio een belangrijk goederencom- plex met Aalburg als centrum. De positie van de familie van deze Wiger zal zijn bepaald door het bezit van eigen (allodiale) goederen, van rechtsmacht en van een omstreeks 1200 vermelde tol. 5 Misschien dat de heren ook optraden als voogd (juridisch vertegenwoordiger en beschermer) namens het Luikse kapittel, dat veel goederen had, in Oudheusden zelf, alsmede in Hedik- huizen, Engelen en Vlijmen. En misschien ook nog wel voor andere Luikse kapittels, die in die tijd rijk gegoed waren langs de vruchtbare zuidrand van de Maas. 6 De heren wisten een redelijk omvangrijke heerlijkheid op te bouwen (het Land van Heusden) aan weerszijden van de Oude Maas, maar bereikten net niet de status van een volledig ‘vrij’ (mini)vorstendom. Vanaf een onbekend tijdstip (tweede kwart twaalfde eeuw?) moesten zij voor de heerlijke rechten in het gebied ten noorden van de Oude Maas de graaf van Kleef als leenheer erkennen. In de veertiende eeuw blijkt vervolgens de graaf van Gelre hun leenheer te zijn, met name voor de rechten betreffende het grootste deel van het gebied ten zuiden van de rivier (de ‘bovendorpen’ Oudheusden, Hedikhuizen, Vlijmen en Engelen). 7 Gelre en Kleef behoorden oorspronkelijk tot één familie, die van de Flamenses. Zij stamden uit de elfde eeuw en oefenden (samen) in het rivierengebied hun grafelijke rechten uit namens de bisschop van Utrecht. Middeleeuwse leenver- houdingen konden zeer complex zijn. De Utrechtse bisschop fungeerde niet alleen als herder van een bisdom dat reikte tot Een dorp met drie kastelen Bas Aarts

Transcript of Oudheusden: een dorp met drie kastelen (2014)

51

1 H. van Rij (ed.), ‘Het stichtingskroniekje van de Abdij van Berne’, in: Nederlandse Historische Bronnen. VII. Egmond en Berne, twee verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen (’s-Gravenhage 1987), p. 87-143, aldaar p. 120-121.

2 H.P.H. Camps (ed.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert) (’s-Gravenhage 1979), nrs. 49, 78.

3 Zie bijvoorbeeld B.W. Braams, ‘Verkenningen rond het oude Aalburg’, Historische Reeks Land van Heusden en Altena 11 (2001), p. 8-39, aldaar p. 18-19.

4 Zie bijvoorbeeld L. de Munck, Heusden. Kroniek van een stadje (Heusden 1970), p. 11-17. 5 Zie: C. Thijssen, ‘Nogmaals de heren van Heusden (1)’, Met Gansen Trou 50 (2000), p.

4-8; idem, ‘Nogmaals de heren van Heusden (2)’, Met Gansen Trou 50 (2000), p. 18-25.6 Voor het Luikse kapittelbezit, zie: A-J. Bijsterveld, ‘Van Texandrië naar de Kempen.

Het noorden van het bisdom Luik in de volle Middeleeuwen’, Brabants Heem. Driemaandelijks tijdschrift voor archeologie, geschiedenis en volkskunde 54 (2002), p. 67-77; A. van Gils, De Lambertuskerk en het dorp Raamsdonk. Duizend jaar geschiedenis (Raamsdonkveer 2004), p. 19-20.

7 Voor een algemeen overzicht: C. Thijssen, ‘De heerlijkheid van Heusden’, Met Gansen Trou 38 (1988), p. 170-179; B. Aarts, ‘Texandrië, van omstreden gouwbegrip naar integratie in het hertogdom. Hoofdlijn en vraagtekens’, in: H. van Doremalen e.a. (red.), Geworteld in Taxandria. Historische aspecten van de relatie Tilburg-Turnhout (Tilburg/Turnhout 1992), p. 8-42; B. Aarts, ‘Het kastelenraadsel van Heusden en Oudheusden’, Brabants Heem. Driemaandelijks tijdschrift voor archeologie, geschiedenis en volkskunde 49 (1997), p. 19-29; B. Aarts, ‘Het achthoekige Heusden en de symboliek. De donjons van het kasteel in hun context’, Het Brabants Kasteel 24 (2001), p. 3-57. Bij de stichting van de abdij van Berne in 1134 (H.P.H. Camps, ‘De stichtingsoorkonde van de abdij Berne (1134): diplomatische aantekeningen’, Analecta Praemonstratensia 59 (1983), p. 258-270, aldaar p. 270) treedt graaf Arnold de Jongere van Kleef op als getuige. Waarschijnlijk een aanwijzing voor zijn bevoegdheden ter plaatse. Voordien is er sprake van Wichert van Wijk met grafelijke macht rondom Berne, in de Woudrichemmerwaard en een groot deel van de Bommelerwaard (Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 101-102, 120-121), maar die kennen we niet uit de bewaardgebleven oorkonden.

Wie vandaag argeloos rondloopt in Oudheusden en er slechts de contouren van het appartementencomplex ‘Castellum’ ontdekt, zal vraagtekens plaatsen bij de titel boven dit artikel. Oudheus-den een kastelendorp? Toch heeft Oudheusden via zijn verleden op kastelengebied veel interessants te bieden. Ooit stond er zelfs het stamslot van de heren van Heusden.

Het oudste Heusden en de heren

Volgens het uit de dertiende eeuw stammende stichtingskro-niekje van de abdij van Berne stond de burcht van de heer van Heusden omstreeks 1130 op de linkeroever van de (Oude) Maas, naast of nabij de kerk van ‘Heusden’ (Hoesden).1 Die kerk was de kerk van Sint-Jan-Evangelist, gelegen in het dorp dat later Oud-heusden zou gaan heten. Zij werd in 1147 en 1186 vermeld als zijnde in bezit van het kapittel van Sint-Jan-Evangelist in Luik.2 Het zal hierbij ongetwijfeld om een kerkgebouw van natuur-steen zijn gegaan. Niet ongebruikelijk in deze al vroeg dichtbe-volkte streek met zijn rijk Romeins en Karolingisch verleden.3

De eerste heer van Heusden moest het – volgens de overle-vering althans – beleven dat zijn burcht door de Noormannen werd verwoest. Later werd zij weer opgebouwd. Dit en andere oncontroleerbare ‘feiten’ betreffende de vroegste heren4 zullen we – hoe boeiend ook – vooralsnog naar het rijk der legenden moeten verwijzen. Eerst vanaf het begin van de twaalfde eeuw krijgen we enig houvast. Wiger van Heusden treedt tussen 1108

en 1121 op als getuige bij een schenking aan de abdij van Sint-Truiden. Die bezat in deze regio een belangrijk goederencom-plex met Aalburg als centrum. De positie van de familie van deze Wiger zal zijn bepaald door het bezit van eigen (allodiale) goederen, van rechtsmacht en van een omstreeks 1200 vermelde tol.5 Misschien dat de heren ook optraden als voogd (juridisch vertegenwoordiger en beschermer) namens het Luikse kapittel, dat veel goederen had, in Oudheusden zelf, alsmede in Hedik-huizen, Engelen en Vlijmen. En misschien ook nog wel voor andere Luikse kapittels, die in die tijd rijk gegoed waren langs de vruchtbare zuidrand van de Maas.6

De heren wisten een redelijk omvangrijke heerlijkheid op te bouwen (het Land van Heusden) aan weerszijden van de Oude Maas, maar bereikten net niet de status van een volledig ‘vrij’ (mini)vorstendom. Vanaf een onbekend tijdstip (tweede kwart twaalfde eeuw?) moesten zij voor de heerlijke rechten in het gebied ten noorden van de Oude Maas de graaf van Kleef als leenheer erkennen. In de veertiende eeuw blijkt vervolgens de graaf van Gelre hun leenheer te zijn, met name voor de rechten betreffende het grootste deel van het gebied ten zuiden van de rivier (de ‘bovendorpen’ Oudheusden, Hedikhuizen, Vlijmen en Engelen).7 Gelre en Kleef behoorden oorspronkelijk tot één familie, die van de Flamenses. Zij stamden uit de elfde eeuw en oefenden (samen) in het rivierengebied hun grafelijke rechten uit namens de bisschop van Utrecht. Middeleeuwse leenver-houdingen konden zeer complex zijn. De Utrechtse bisschop fungeerde niet alleen als herder van een bisdom dat reikte tot

Een dorp met drie kastelenBas Aarts

52

aan de Oude Maas maar ook als betrouwbare steunpilaar voor de koning/keizer van het Duitse Rijk. Onder diens gezag vielen in die tijd onze Lage Landen. Dat leverde de bisschop in 1026 de grafelijke rechten op in Teisterbant, de streek tussen Lek en Oude Maas (Tielerwaard, Bommelerwaard en een deel van het Land van Heusden en Altena). Als geestelijke had de bis-schop leken nodig (als rechtspersoon) voor de hem toevallende ‘wereldse’ taken. Vandaar het weer ‘uitlenen’ van de grafelijke taken als bestuur, rechtspraak en oorlogvoering aan bijvoor-beeld Gelre en Kleef. Zo viel Teisterbant al vanaf 1052 gedeel-telijk onder Gelre.8

De vraag rijst nu of de heren van Heusden binnen deze struc-tuur op eigen kracht waren opgeklommen of vanaf het begin hadden gefunctioneerd binnen een Utrechts-Kleefs-Gelderse context. Als zij uit een plaatselijke familie van grootgrondbezit-ters voortkwamen, is aannemelijk dat zij op een zeker moment een leenafhankelijkheid van ‘hogere machten’ hebben moeten

accepteren. Dit staat niet vast maar was in onze streken wel het meest gebruikelijk. Het eerder genoemde middeleeuwse kroniekje van Berne kent omstreeks 1130 een ‘Herman van Heusden’. Hij wordt getypeerd als castellanus, dat wil zeggen als kastelein, kasteelbewaarder.9 Een castellanus had oorspronke-lijk een ondergeschikte, in de regel onvrije positie. Later wisten dergelijke ‘ministerialen’ vaak door te dringen tot de adel.10 Het kroniekje, dat vijandig staat tegenover Herman van Heusden, kan de titel ook denigrerend bedoeld hebben. Maar zoals gezegd, we weten niet hoe de heren van Heusden aan hun sociale klim zijn begonnen. Als zij werkelijk slechts ‘kastelein’ waren, dan rijst de vraag, namens wie? Een relatie met Gelre past niet in het beeld dat we van de toenmalige Gelderse machtsontplooi-ing in het rivierengebied hebben. Anderzijds: het conflict tus-sen de graaf en de abt van Sint-Truiden dat zich afspeelde rond 1100 en handelde over de novale tienden (op nieuw ontgonnen land, wellicht in Baardwijk) kan toch op oude Gelderse rechten

1. Heusden en Oudheusden. Netuitvoering door Jacob van Deventer, circa 1560, detail: Oudheusden met kerk en (tweede) kasteel (castrum).

53

8 Zie: P.C.M. Hoppenbrouwers, Een middeleeuwse samenleving. Het Land van Heusden (ca. 1350 – ca. 1515) (Wageningen 1992). Vooral p. 3-5; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 19-21.

9 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 120-121. Over de naam ‘Herman van Heusden’, zie: J.C. Klesser, ‘De oudst bekende Van Heusden. De voornaam van de mogelijke stamvader van het geslacht van de heren van Heusden’, De Nederlandsche Leeuw 112 (1995), p. 334-335.

10 J.M. van Winter, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen (Arnhem 1962), vooral p. 46-47. Zo vinden we in de stichtingsoorkonde voor Berne Arnold de kastelein (burggraaf) van Utrecht onder de getuigen, die daarbij uitdrukkelijk tot de ministerialen (van de bisschop) wordt gerekend (Camps, ‘De stichtingsoorkonde van de abdij Berne’, p. 270).

11 Thijssen, ‘De heerlijkheid van Heusden’; C. Thijssen, ‘Het Land van Heusden in de Middeleeuwen. Correcties en aanvullingen’, Met Gansen Trou 40 (1990), p. 87-93, aldaar p. 89, 92 noot 19; Aarts, ‘Texandrië’, p. 20-25; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 20; Thijssen, ‘Nogmaals de heren van Heusden (2)’, p. 20-25.

12 B. Aarts, ‘Ter Borch, faktor in de middeleeuwse geschiedenis der ‘Tilburgen’’, De Lindeboom. Jaarboek V 1981 (Tilburg 1981), p. 48-69; idem, ‘Texandrië’, p. 11-19.

13 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 120-121.14 G.M. van der Velden, ‘Beknopte geschiedenis van Oudheusden van 1285 tot 1688’, Met

Gansen Trou 33 (1983), p. 97-135, aldaar p. 107.15 Zie de bijdrage van Joep Orbons en Richard Exaltus in dit boek.

ten zuiden van de rivier wijzen.11 Even onlogisch lijkt het vooralsnog om in de twaalfde eeuw een Utrechts ‘gezag’ van welke vorm dan ook over een Heusdense burcht ten zuiden van de Oude Maas te veronderstellen. Die Maas vormde immers des-tijds de grens tussen de bisdommen Utrecht en Luik. Wat niet wegneemt dat de Utrechtse bis-schop nog tot het einde van de twaalfde eeuw bepaalde hoogheidsrechten claimde, juist met betrekking tot de regio ten zuiden van de Maas, in het oude Texandrië. Zo blijkt de burcht van de voormalige heren van Tilburg (de motte-burcht Ter Borch in Oisterwijk) nog in 1222 een leen te zijn van Utrecht.12

Om de zaak niet nog ingewikkelder te maken dan zij al is, ga ik er vooralsnog vanuit dat de neerbuigende titulatuur met betrekking tot de ‘kastelein’ Herman alles te maken heeft met de partijdigheid van de kroniekschrijver ten gunste van de stichter van zijn abdij, Folcold van Berne. Maar daarover straks meer.

Het oudste Heusden en de burcht

Wat mogen we ons voorstellen van die vroege burcht in (Oud-)Heusden? Het enige houvast biedt de opmerking in de kroniek van Berne dat het ging om een burcht (castrum) die ‘toen’ (om-streeks 1130) was gelegen iuxta ecclesiam Hoesden, naast of nabij de kerk van Sint-Jan-Evangelist.13 Burcht en kerk zijn inmiddels verdwenen. Een poging tot lokalisering valt niettemin te on-dernemen. Zoals de kaart van Van Deventer (midden zestiende eeuw) laat zien (afbeelding 1) stond het bedehuis aan de oost-kant van het dorp. Bij het begin van de Nederlandse Opstand werd het in 1579 vernield en afgebroken. Een tijd lang hebben de gereformeerden ter plaatse nog een kerkje gehad. De stenen daarvan werden in 1832 gebruikt voor de herbouw van de nu nog aanwezige kerkhofmuur.14 Op de oudste kadasterkaart (af-beelding 2) moeten we de verdwenen kerk situeren op perceel 582 naast de toenmalige school. Het hier enigszins omheen ge-vouwen grote perceel 583 aan de oostzijde, gelegen in een bocht van het Oude Maasje, leek lang in aanmerking te komen als het oorspronkelijke kasteelterrein. De kerk zou dan eventueel

vanuit een daarbij horende voorburcht gesticht kunnen zijn. Dat kwam wel vaker voor bij vroege kastelen. De uitdrukking ‘naast/nabij de kerk’ wordt dan letterlijk opgevat.

Het bewuste perceel (583) bestaat nog steeds en is in gebruik als boomgaard. Met welwillende toestemming van de eigenaar en dankzij financiële ondersteuning van de gemeente Heusden was het in maart 2012 mogelijk onze nieuwsgierigheid te be-vredigen. Door middel van een uitgebreid geofysisch onderzoek en begeleidende grondboringen kon de boomgaard voor het grootste deel worden onderzocht. Het resultaat was positief in negatieve zin.15 Dat wil zeggen: er werden op deze locatie in de onmiddellijke nabijheid van de voormalige kerk geen aanwijzin-gen gevonden – zoals sporen van een grachtenstelsel – voor het bestaan van het Heusdens stamslot. We zullen de uitdrukking iuxta (‘naast/nabij’ de kerk) dus iets anders moeten interprete-ren, maar daarover straks meer. Het onderzoek in de boomgaard bracht wel de linkeroeverwal en de vroegere loop van het Oude Maasje aan het licht. De rivier blijkt later in gekanaliseerde vorm

2. Oudheusden, kadaster 1832. De voormalige kerk stond op perceel 582. Het tweede kasteel met poortvleugel van de voorburcht en omgrachtingen is nog aanwezig. Het noorden is linksboven.

583

582

54

naar het oosten opgeschoven. Verrassend was de vondst van een ongeveer rechthoekige omgrachting rondom het licht ver-hoogde kerkhof. Deze gracht zal een breedte van circa vijf meter en een diepte van twee meter hebben gehad. Bij nader inzien blijkt zij, rond de kerk, ook heel miniem aangeduid te zijn op de kaart van Van Deventer (afbeelding 1). Duidelijk is dus dat deze situatie reeds bestond in het midden van de zestiende eeuw.

Maar nu terug naar het stamslot van de heren. Straks zal blijken dat deze eerste Heusdense burcht reeds in 1202 werd verwoest en elders herbouwd. Over het precieze uiterlijk van dat stamslot weten we niets, maar als mogelijke vergelijking heb-ben we een interessante beschrijving van de burcht van Folcold van Berne, de ‘vijandige buurman’ van Herman van Heusden.Het dertiende-eeuwse stichtingskroniekje verhaalt van een langdurige vete tussen beide heren. Het ging daarbij om za-ken als gekwetst eergevoel, een gestolen erwtenoogst, wraak en weerwraak. Kortom, het boeiende dagelijkse wel en wee van de twaalfde-eeuwse edelman. De daarbij enkele malen be-legerde burcht (castrum/castellum) van Berne wordt beschreven als zijnde ‘sterk’, met een ‘voortreffelijke toren’ en ommuurd. In de voorburcht stond een kapel waarvan vermeld werd dat zij uit steen was opgetrokken. Bij het kasteel lagen boomgaarden en een moestuin.16 In de tekst is enkele malen sprake van ‘afda-len’ naar de voorburcht. Daarmee wordt duidelijk dat we Berne (vóór de ombouw tot klooster in 1134) tot het kasteeltype van de motte-burcht mogen rekenen. Dit was een type dat populair was onder de kastelenbouwers in de elfde en twaalfde eeuw. Het belangrijkste kenmerk is de kunstmatige aarden heuvel (‘motte’), waarop of waarin de opbouw werd gefundeerd. Bij de vroegste voorbeelden was die opbouw van hout, later van natuur- en baksteen (afbeelding 3). De vermelding dat de kapel

op de voorburcht van Berne uit (natuur)steen was opgetrok-ken, suggereert dat de andere (woon)gebouwen en de toren op de motte van hout zijn geweest. Een onduidelijk detail blijft de antemurale, die tijdens een van de belegeringen van Berne wordt genoemd. Dat kan een omloop of ‘voormuur’ buiten de feitelijke ringmuur op het motte-platform zijn geweest.17 Mogelijk ging het om een vooruitspringende, niet-overdekte, voor de poort gelegen ingang. Iets soortgelijks laten de resten van de motte-burcht van Oostvoorne zien, zij het in een luxere uitvoering (afbeelding 4).18

Van de burcht in (Oud-)Heusden worden helaas geen de-tails gegeven. We mogen aannemen dat het ook hier om een (bescheiden) motte-burcht ging met een opbouw in hout. Dat past prima in de bedoelde periode en bij de andere bekende motte-burchten in het rivierengebied (Uitwijk, Almkerk-Altena, Rijswijk, Wijk, Aalburg, Bruchem).19

3. Ideaalvoorstelling van een motte-burcht uit de twaalfde eeuw. 4. Reconstructie van de motte-burcht van Oostvoorne (Zuid-Holland).

55

16 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 118-119.17 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 96, 118-119; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 22-24.18 Voor motte-burchten in het algemeen: H.L. Janssen (m.m.v. T. Hermans), ‘Tussen woning

en versterking. Het kasteel in de middeleeuwen’, in: H.L. Janssen e.a. (red.), 1000 jaar Kastelen in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen (Utrecht 1996), p. 15-111, aldaar p. 37-45. Voor Oostvoorne, zie ook: E. Orsel, ‘De Burcht te Oostvoorne’, in: J. Stöver e.a. (red.), Kastelen en buitenplaatsen in Zuid-Holland (Zutphen 2000), p. 370-375.

19 Bijvoorbeeld J.P.C.A. Hendriks, Archeologie en bewoningsgeschiedenis van het Land van Heusden en Altena (Almkerk 1990), p. 121-127.

20 Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 24-25.21 Voor de gebeurtenissen van 1202 en hun achtergrond, zie: G. Smets, Henri I. Duc

de Brabant 1190-1235 (Bruxelles 1908); P. Schiffer, Die Grafen von Geldern im Hochmittelalter (1085-1229) (Geldern 1988), p. 235-263; Aarts, ‘Texandrië’, p. 23-25; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 19-29; Aarts, ‘Het achthoekige Heusden’, p. 7-9; B. Aarts, ‘Heusden en de internationale politiek (september 1202)’, Met Gansen Trou 52 (2002), p. 138-139; B. Aarts, ‘Maurick en de Vughtse middeleeuwen’, Vught Onvoltooid Verleden (Vughtse Historische Reeks) (Vught 2003), p. 7-24, aldaar p. 16-19; P. Moors, ‘De man in het zadel. Graaf Otto I van Gelre, zijn moeders en zijn land’, Bijdragen en Mededelingen Gelre – Historisch Jaarboek voor Gelderland C (2009), p. 53-86, aldaar p. 62-65.

22 Van der Velden, ‘Beknopte geschiedenis’, p. 103; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 20.23 […] eundem comitem Theodericum in loco qui villa et castro Husden dicitur bello

aggreditur et capit (O. Oppermann (ed.), Fontes Egmundenses (Utrecht 1933), p. 195; M. Gumpert-Hepp en J.P. Gumpert (ed.), Annalen van Egmond. De Annales Egmundenses tezamen met de Annales Xantenses en het Egmondse Leven van Thomas Becket; J.W.J. Burgers (ed.), Het Chronicon Egmundanum (Hilversum 2007), p. 301). De vertaling door A. Uittenhoeve (A. Uittenhoeve, Annales Egmundenses. De jaarboeken van Egmond. Eerste Nederlandse vertaling (Alkmaar 1990), p. 145) maakt hier ten onrechte van dat Hendrik I Dirk VII gevangen zette op het kasteel te Heusden.

24 1203 (moet zijn 1202). Castrum Husden Henricus dux Brabantie destruxit, et comitem Hollandie cepit et comitem Gelrie similiter cepit (G.H. Pertz (ed.), ‘Annales Parchenses’, Monumenta Germaniae Historica. Series Scriptorum XVI (Hannover 1859), p. 598-608, aldaar p. 606).

25 Dux vero, coadunato exercitu valido, Theoderico comiti viam redeundi festinanter anticipavit: cui idem comes apud Outhoesden occursare presumpsit, et commisso bello, cunctis Hollandis convictis, idem comes a duce captus fuit (P.F.X. de Ram (ed.), Edmond de Dynter, Chronique des ducs de Brabant (en six livres). Chronica nobilissimorum ducum Lotharingiae et Brabantiae ac regum Francorum in sex libros distincta… (Bruxelles 1854-1860), deel II, p. 132).

26 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 120-121.

(Oud-)Heusden en de verwoesting van 1202

In 1202 werd de toenmalige heer van Heusden, Jan I (circa 1200-circa 1217), letterlijk overvallen door de ‘internationale politiek’ van dat moment, al viel hij waarschijnlijk niet hele-maal vrij te pleiten van eigen schuld. De directe achtergrond vormden de onderlinge confrontaties tussen Brabant, Holland en Gelre. In de tweede helft van de twaalfde eeuw richtte de her-tog van Brabant zich vanuit zijn kerngebieden (Leuven-Brussel) steeds meer op het noordelijke Texandrië (dat grotendeels sa-menvalt met het huidige Noord-Brabant). Voor deze regio gold hij in Utrecht in naam als leenman van de bisschop, maar steeds duidelijker werd dat hij een koers uitstippelde die het bewuste gebied rechtstreeks onder zijn eigen gezag zou brengen. Met dat doel probeerde hij de enigszins vrijgevochten regionale adel aan zich te binden. Zo vond er in 1167 in de Sint-Michielsabdij van Antwerpen een opmerkelijke ‘topconferentie’ plaats, waarbij de hertog diverse heren uit de Utrechtse ‘invloedssfeer’ ontving, zoals die van Stapelen (Boxtel), Herlaar en Tilburg. Ook Nico-laas van Doeveren was van de partij, in tegenstelling tot diens buurman uit Heusden. Die zag de bui nog niet hangen of dacht er nog aan te kunnen ontsnappen.20 De hertog had inmiddels speciale plannen met het eerder verworven domein Orthen in het mondingsgebied van Dieze en Dommel aan de Maas. Ergens tussen 1179 en 1196 werd er binnen dat domein een beboste hoogte vrijgekapt en geschikt gemaakt voor de stichting van een nieuwe stad: ’s-Hertogenbosch. Het proces werd met lede ogen gevolgd door de naburige vorsten, die zo hun eigen territoriale ambities hadden. De graaf van Holland bijvoorbeeld infiltreerde over de Oude Maas heen en deed tevens een (vergeefse) poging de heer van Breda aan zich te binden. De graaf van Gelre bezat in die tijd rechten en invloed in verschillende delen van Texandrië, zoals in de Kempen, Sint-Oedenrode en Vught.21

Omdat Brabant in het rivierengebied ook Tiel en Zandwijk bezat, werd de rivaliteit tussen Brabant en Gelre het scherpst voelbaar. Na enige schermutselingen werd in 1196/1197 het verdrag van Orthen gesloten, waarin Gelre letterlijk voorrang

moest verlenen aan Brabant door de erkenning van een vorm van ligische vazalliteit. Dat wil zeggen, een plechtige belofte van de graaf om de hertog te allen tijde militaire bijstand te ver-lenen, ongeacht tegen wie, met uitzondering van de koning of keizer van het Duitse Rijk, die immers boven hen beiden stond.

Met de graaf van Holland sloot Hendrik I van Brabant (1190-1235) in 1200 een akkoord dat de laatste tot leenheer maakte over de recent door Holland verworven gebieden tussen Strijen, Dordrecht, Dussen en Waalwijk. Maar een dergelijke Brabantse dominantie in het rivierengebied werd niet voetstoots geaccep-teerd. Gelre probeerde onder de aangegane verplichtingen uit te komen en lokte daarmee in augustus 1202 de dreiging van een Brabantse inval uit. Om het tij te keren of in ieder geval tijd te winnen begon graaf Otto I van Gelre (1184-1207) onderhandelin-gen. Op dat moment sloeg graaf Dirk VII van Holland (1190-1203) toe met een overval op Tiel en het jonge ’s-Hertogenbosch. Otto I brak de onderhandelingen af en steunde nu openlijk Holland. Hendrik I van Brabant, die zijn strijdmacht al in de buurt had, reageerde snel op de gebeurtenissen en wist begin september 1202 het van ’s-Hertogenbosch terugtrekkende Hollandse leger bij ‘Heusden’ in te halen en een vernietigende slag toe te brengen.

De Hollanders, beladen met buit en gevangenen, werden ken-nelijk verrast toen zij hun overtocht over de Oude Maas aan het organiseren waren.22 Enkele eigentijdse kloosterannalen (van Egmond en de abdij Park bij Leuven) melden respectievelijk de gevangenneming van graaf Dirk nabij ‘het dorp en het kasteel Heusden’23 en de gelijktijdige verwoesting van het kasteel van ‘Heusden’.24 De goed geïnformeerde vijftiende-eeuwse kroniek-schrijver Emond van Dinther zegt zelfs nadrukkelijk dat het hier om Outhoesden ging.25 Het mag duidelijk zijn dat we hier te maken hebben met die eerste burcht aan de zuidoever van de Oude Maas in Oudheusden. De burcht dus waarvan het stich-tingskroniekje van Berne de ligging bij benadering aangeeft. En die, volgens hetzelfde (omstreeks 1225 geschreven) kroniekje inmiddels al weer was verdwenen.26

De toenmalige heer van Heusden werd dus volop meegetrok-ken in de ellende. Maar misschien was dat ook onvermijdelijk.

56

Heer Jan I van Heusden trad vóór en na de ramp verschillende keren op als getuige voor de Hollandse graaf en kan daarmee tot diens partijgangers worden gerekend. Mogelijk had hij Dirk VII en zijn mannen gastvrijheid geboden na de overval van 1202. Het (fatale) feit dat de Hollanders op hun terugtocht niet de brug bij Herpt27 hadden genomen, wijst daar mogelijk op. Mis-schien had Jan I zelf wel meegedaan aan de raid. Latere Bossche kronieken staan bol van verwijten aan Heusden waar het de vroegste geschiedenis van hun stad betreft. Of Jan van Heusden in september 1202 nog meer verloor dan zijn burcht is niet dui-delijk. Wel achtte hij het kennelijk raadzaam te verhuizen naar de andere kant van de Oude Maas en daar een nieuwe start te maken.28 Een zijtak van de familie zou zich in de late dertiende eeuw weer in Oudheusden vestigen en daar een nieuw kasteel bouwen. Vanaf 1332 wordt het bestaan daarvan vermeld.

Een nieuw kasteel in (Nieuw-)Heusden

Na zijn overwinning op Holland stootte hertog Hendrik I on-middellijk door in oostelijke richting. Hij bezette de rijksstad Nijmegen en de burcht van Ooij. Vervolgens werd de nog zeer jonge graaf van Kleef, Dirk V (circa 1202-1260), tot een niet nader gepreciseerd akkoord gedwongen.29 Het is niet bekend of dat toen al consequenties had voor diens rechten in het wes-ten. Met de harde feiten van september 1202 had Brabant zijn oppergezag in het rivierengebied gevestigd. De graaf van Hol-land kreeg een boete opgelegd en moest opnieuw de in 1200 overeengekomen ondergeschikte status erkennen, alvorens hij zijn vrijheid herkreeg. De graaf van Gelre werd tijdens de on-derhandelingen in Leuven ook een tijdje vastgezet om hem te pressen opnieuw en nu meer definitief in het gareel te lopen. Otto I moest weer trouw en bijstand beloven en daarnaast ook een forse boete betalen. In 1203 werd een en ander officieel ge-regeld door middel van een verdrag dat de Gelderse invloed in Texandrië sterk reduceerde. Om in de toekomst vergelijkbare conflicten te vermijden, werden de afspraken vervolgens op ty-pisch middeleeuwse wijze gekoppeld aan een huwelijksverdrag voor een dochter van de hertog en een zoon en opvolger aan Gelderse kant.30 ’s-Hertogenbosch kon weer worden opgebouwd en werd nu veiligheidshalve voorzien van een stadsmuur, het eerste grote bouwwerk in de regio waarin naast tufsteen ook baksteen werd verwerkt.31

Vanwege het nu onloochenbare overwicht van Brabant ten zuiden van de Oude Maas kan de heer van Heusden het raad-zaam hebben gevonden zijn burchtzetel te verplaatsen naar de overzijde van de rivier. Tegelijk kunnen ook andere factoren een rol hebben gespeeld. Het Maaswater koos al enige tijd meer en meer voor een loop noordelijk om Berne heen, richting de Alm, en stroomde eind dertiende eeuw na een nieuwe doorbraak in

de richting van de Merwede bij Woudrichem. De nieuwe burcht van Heusden werd gebouwd aan een korte verbinding tussen die Nieuwe Maas en de Oude Maas. Die verbinding sloot klaar-blijkelijk in het westen de in het kroniekje genoemde waard ‘Vrote’, waarop Berne was gelegen, af.32 Deze ‘Stille Maas’ (nog zichtbaar op de kaart van Van Deventer, (afbeelding 1) werd reeds vóór 1250 weer afgedamd (‘Husdenredam’). De Oude Maas verzandde intussen sterk en werd op haar beurt omstreeks 1280 afgedamd bij Hedikhuizen.33

Dergelijke natuurlijke en kunstmatige wijzigingen van het ri-vierenstelsel hadden natuurlijk ook hun economische beteke-nis. We gingen er lang van uit dat het ‘nieuwe’ Heusden zich als stadje pas ontwikkelde in de loop van de dertiende eeuw ná de stichting van het kasteel aldaar.34 In mijn optiek dus na de verhuizing van 1202. B.W. Braams wees echter op een oorkonde uit 1157, waardoor de zaak misschien toch iets gecompliceerder kwam te liggen.35 In die oorkonde, vervaardigd in opdracht van de bisschop van Utrecht, wordt een geschil beslecht tussen de abt van Sint-Truiden en de tempelier Hendrik. De laatste had een kapel gesticht aan de ‘nieuwe markt’ (novum forum) in de parochie Aalburg en deed daarmee de kerk van Aalburg (en via haar Sint-Truiden) concurrentie aan. In Aalburg zelf valt deze ‘nieuwe markt’ niet te ontdekken, maar misschien moeten we inderdaad de suggestie van Braams volgen en haar zoeken ter plaatse van ‘Nieuw’-Heusden. Dat lag binnen het bisdom Utrecht en oorspronkelijk zelfs binnen de grote parochie van Aalburg. De bewuste ‘nieuwe markt’ zou de latere Vismarkt kunnen zijn, achter de ‘Husdenredam’, die de eerder genoem-de ‘Stille Maas’ afsloot. Elders vormt een ‘Vismarkt’ vaak een vroeg element in een pre-stedelijke kern.36 In Heusden blijft de uitgangssituatie vooralsnog mistig. Indien het novum forum inderdaad daar heeft bestaan, dan betekent dit dat in (Nieuw-)Heusden de handelsactiviteiten vroeg van de grond zijn geko-men, ook in vergelijking met andere middeleeuwse steden in de omgeving. Onmogelijk is dat niet. Het zou tevens de Bossche kronieken recht doen die de Heusdenaren ervan beschuldigen uit jaloezie tot tweemaal toe een gewapende overval op het jonge ’s-Hertogenbosch te hebben gepleegd ter bescherming van hun eigen stedelijke belangen.37 Hoewel hier een overlap kan bestaan met de gebeurtenissen van 1202, mogen we een eigen en eventueel laat-twaalfde-eeuwse achtergrond voor dat relaas niet uitsluiten. Veel blijft nog onduidelijk. De kapel van de tempelier is niet direct traceerbaar in Heusden, tenzij er de voormalige kapel op de Wijkse dijk mee zou zijn bedoeld.38

Al met al is het dus mogelijk dat Jan I van Heusden de ramp van 1202 niet alleen om politieke redenen het geschikte mo-ment vond om zijn burcht naar de noordzijde van de Oude Maas te verplaatsen, maar dat ook economische factoren een rol hebben gespeeld. De nieuwe burcht kon bescherming bie-den aan een zich ontwikkelende marktplaats, gelegen aan een

57

27 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 120-121, bewijst het bestaan van deze brug (circa 1130).28 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 113-114; B. Aarts, ‘De verwoesting van Heusden in ‘87-’88’,

Het Brabants Kasteel 12 (1989), p. 15-21, aldaar p. 15-16; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 20.29 Smets, Henri I, p. 99; G.H.M. Claassens, ‘De Zwaanridder en Nijmegen. Brabantse

politiek in de literatuur’, Numaga 38 (1991), p. 19-40, aldaar p. 31.30 De gebeurtenissen van 1202-1203 en hun voorgeschiedenis worden vrij uitvoerig

ontrafeld door Schiffer, Die Grafen von Geldern, p. 236-257. Dit levert hier en daar een iets andere of wat scherpere datering op van bepaalde oorkonden, dan die welke Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant hanteert. Vooralsnog deel ik echter niet de wisseling in tijdsvolgorde en interpretatie die Schiffer (p. 255-257) aanbrengt met betrekking tot de ontwerptekst en het eindverdrag van 1203 tussen Brabant en Gelre (= Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant, nrs. 98 en 99).

31 H.L. Janssen, ‘De oudste stadsommuring’, in: H.L. Janssen (red.), Van bos tot stad. Opgravingen in ’s-Hertogenbosch (’s-Hertogenbosch 1983), p. 64-73.

32 Van Rij, ‘Stichtingskroniekje’, p. 97, 114, 118-121; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 21.33 C. Thijssen, ‘De loop van de Maas en het ontstaan van (stad) Heusden. Strijd tegen het

water in de middeleeuwen (2)’, Met Gansen Trou 39 (1989), p. 161-170.34 H. Janse, ‘Het Stadsonderzoek van Heusden’, Noordbrabants Historisch Jaarboek 3 (1986),

p. 212-215; Thijssen, ‘De loop van de Maas’, p. 165; Hoppenbrouwers, Een middeleeuwse samenleving, p. 3; C. Thijssen, ‘Was Heusden wel stad in de middeleeuwen? (1)’, Met Gansen Trou 46 (1996), p. 6-12; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 19; R. Rutte, Stedenpolitiek

en stadsplanning in de Lage Landen (12de – 13de eeuw) (Zutphen 2002), p. 126. 35 G.J. Piot (ed.), Cartulaire de l’abbaye de Saint-Trond. t. I (Bruxelles 1870), nr. 67; Braams,

‘Verkenningen rond het oude Aalburg’, p. 27-28. Zie ook: M. van Loon, ‘Tempeliers in Heesbeen en Heusden’, Met Gansen Trou 58 (2008), p. 82-86, 84-85.

36 Zoals in Antwerpen. Zie hiervoor: J. de Meulemeester, ‘Les castra carolingiens comme élément de développement urbain: quelques suggestions archéo-topographiques’, Château Gaillard. Etudes de Castellologie médiévale XIV (Najac 1988) (Caen 1990), p. 95-119, aldaar p. 104, 107.

37 Bijvoorbeeld J.A.M. Hoekx e.a. (ed.), Kroniek van Molius. Een zestiende-eeuwse Bossche priester over de geschiedenis van zijn stad (z.pl., z.j.), p. 79-81.

38 Braams, ‘Verkenningen rond het oude Aalburg’, p. 28. Deze kapel op de Wijkse Dijk viel officieel onder de parochie Heesbeen.

39 Thijssen, ‘De loop van de Maas’, p. 165-167. Janse, ‘Het Stadsonderzoek van Heusden’, p. 213-215 en P.J. Margry, ‘Blad 101: Heusden’, in: P.C.J. van der Krogt (red.), De stadsplattegronden van Jacob van Deventer. Map 8: Nederland, Noord-Brabant en Limburg (Alphen aan de Rijn 1998) miskennen de betekenis van de oudere tussenverbinding. Margry, ‘Blad 101: Heusden’ en Rutte, Stedenpolitiek en stadsplanning, p. 125-129 gaan er vanuit dat de oudste stadskern (met burcht en kerk) georiënteerd bleef op de Oude Maas.

40 Aarts, ‘Het achthoekige Heusden’; B. Aarts, ‘The Castle of Heusden (NL): Its Relocation and its successive octagonal Towers’, Château Gaillard. Etudes de castellologie médiévale 22. Château et peuplement (Voiron 2004) (Caen 2006), p. 1-12.

verbinding tussen de nieuwe, steeds belangrijker wordende Maasloop en de Oude Maas, die stilaan aan het verzanden was. Wat we tegenwoordig begrijpen van de topografie van de mid-deleeuwse stad Heusden hoeft hier niet mee in strijd te zijn, al verschillen de diverse auteurs op details nogal van mening. Men kan de burcht en de stad bezien als enigszins zuidwest-noordoost georiënteerd op die dwarsverbinding met dam en niet op de jongere grote meander van de Nieuwe Maas aan de noordzijde. De veertiende-eeuwse omwalling heeft zich wel

aan de grote meander moeten aanpassen (afbeelding 1).39 Ar-cheologisch onderzoek op en rond de Vismarkt kan hier nog veel verduidelijken.

De nieuwe burcht onderstreepte het na 1202 herwonnen zelfvertrouwen en illustreerde dat zelfs op een provocerende wijze met een natuurstenen, achthoekige hoofdtoren, die in de verhoudingen van dat moment als een anti-Brabants symbool kon worden opgevat.40

Maar nu is het tijd om terug te keren naar Oudheusden.

5. Het kasteel Oudheusden vanuit het zuiden (achterzijde). Tekening door Roelant Roghman (1646-1647).

58

Het kasteel van Oudheusden

Ergens in de late dertiende eeuw keerde Dirk van Heusden, een oom van de toenmalige heer, terug naar het voorvaderlijke dorp om Dirk van Oudheusden (Theodericus de Oudehuseden) te worden.41 De ligging van het kasteel, dat de zijlinie van het geslacht daar bouwde, is bekend. Jacob van Deventer plaatst het castrum aan de zuidzijde van Oudheusden, naar mijn idee iets te ver af van het Oude Maasje (afbeelding 1). Veel nauwkeuriger vinden we het kasteel ingetekend op de oudste kadasterkaart (afbeelding 2). De burcht wordt in 1332 vermeld als ‘het kasteel van Heusden in de parochie van Oudheusden’.42 Dit ‘Huis van Oudheusden’ ging in 1498 de kern van een afzonderlijke heer-lijkheid vormen, toen het als leengoed verkocht werd aan Jan van Oudheusden Wouterszoon, die onder andere thesaurier van Holland was. In 1579 werd het door de Heusdenaren in brand gestoken, maar de herbouw liet niet lang op zich wachten. Na 1851 werd het kasteel definitief afgebroken. Tot 1954 resteerde nog een vervallen poortgebouw op het voorburchtterrein, met muurankers uit 1688 en (naar men zegt) het opschrift ‘Nieu-wenroy’.43 Dat laatste was niet terecht, zoals we nog zullen zien.

Nu het bodemonderzoek naar het oorspronkelijke stamslot van de Heusdense heren een negatief resultaat heeft opgeleverd, dient serieus overwogen te worden of het in de late middel-eeuwen gebouwde kasteel van Oudheusden niet op dezelfde plaats lag als de allereerste burcht. Die stond dan minder dicht bij de kerk dan tot voor kort werd aangenomen, maar het begrip ‘naast/nabij’ was ook in het middeleeuws Latijn rekbaar. Het is heel goed voorstelbaar dat er een herbouw heeft plaatsgevon-den op de locatie die ongetwijfeld in het bezit van de familie was gebleven. Misschien verklaart dat dan ook de altijd wat cryptisch gebleven omschrijving uit 1332 (toen het kasteel in Nieuw-Heusden allang bestond) van ‘het kasteel van Heusden in de parochie van Oudheusden’.44

Wat de kastelenbouw betreft, had de motte-burcht zijn tijd wel gehad. De bakstenen kastelen die aan het eind van de der-tiende eeuw van de grond kwamen, vertonen een grote verschei-denheid in grondplan en uiterlijk. Veel hing af van de financiële draagkracht van de bouwheer.

Hoe het nieuwe kasteel van Oudheusden er enkele eeuwen later uitzag, weten we dankzij twee tekeningen (afbeelding 5 en 6) van de altijd betrouwbare Roelant Roghman. Hij maakte

6. Het kasteel Oudheusden vanuit het oosten (met zicht op ingangspartij). Tekening door Roelant Roghman (1646-1647).

59

41 C. Thijssen, ‘De Heren van Heusden’, Met Gansen Trou 38 (1988a), p. 137-143, aldaar p. 138-139.42 Van der Velden, ‘Beknopte geschiedenis’, p. 100.43 F. Beelaerts van Blokland, ‘Het geslacht der Heeren van Oudheusden’, De Nederlandsche Leeuw

31 (1913), p. 307-316, aldaar p. 308-314; Van der Velden, ‘Beknopte geschiedenis’, p. 100-101.

44 in camera veteris aule castri Huesdensis in parochia de Oudehuesden. Zie: Van der Velden, ‘Beknopte geschiedenis’, p. 100 (op basis van het Archief van de Abdij van Berne, afd. I, III A, 4).

22 juli:“Een paar inwoners van Oudheusden hebben het plan opgevat de funderingen van het kasteel, dat in Oudheusden gestaan heeft, bloot te leggen. Hun bedoeling is de ganse mannelijke bevolking van Oudheusden te laten deelnemen aan dit karwei, dat snel moet gebeuren omdat over en-kele weken de bulldozers van aannemersbedrijf Heijmans kunnen komen, die het terrein bouwrijp moeten maken voor de 70 woningen die daar gebouwd zullen worden en voor de aanleg van straten en riolering.”“Burgemeester G.M. Scholten van Heusden staat geheel achter dit initiatief, maar stelt als voorwaarde, dat de grondwerkzaamheden en de woningbouw er op geen enkele manier door mogen stagneren.”

“De heer S. Markestein heeft de organisatie van het opgravingswerk op zich genomen. Hij ziet deze amateur-archeologie als een welkome va-kantiebesteding voor tientallen oudere en jonge-re Heusdenaren. Als de deelname groot genoeg is, moet het mogelijk zijn in enkele weken de gehele fundering van het middeleeuwse kasteel bloot te leggen.”“De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem-onderzoek te Amersfoort heeft grote belangstel-ling voor het Oudheusdense plan. Deze dienst heeft zelf nog even overwogen de resten van het kasteel bloot te leggen, maar geldgebrek was er de oorzaak van dat dit niet gebeurde.”“Enthousiasme is er ook bij pater Tarcisius van Schijndel van de heemkundekring ‘Onsenoort’ te Nieuwkuijk. Hij en zijn medewerkers zullen de opgraving deskundig begeleiden.”

“Als het plan om de restanten van het kasteel bloot te leggen wil slagen, zullen veel mensen gehoor moeten geven aan de oproep van de heer Markestein c.s., want, zoals gezegd, over enkele weken zal de aannemer beginnen met de werkzaamheden. Met vereende krachten moet het echter mogelijk zijn in acht à tien middagen (in deze vakantietijd kan ook op doordeweekse dagen gewerkt worden) het belangrijkste werk te doen.”“Reeds zaterdag zal de eerste schop de grond ingaan.”“’s-Middags om half twee worden de amateur-archeologen, gewapend met schop, houweel en kruiwagen, verwacht op het werk.”

29 juli:“Met groot enthousiasme is een deel van de bevol-king van Oudheusden zaterdagmiddag aan het spit-ten geslagen op de plaats waar vroeger het kasteel Nijenrode gestaan heeft. Ongeveer zestig oudere en jongere inwoners hadden gevolg gegeven aan de oproep van de stichting samenlevingsopbouw.

Vakantiebesteding in Oudheusden (1971)

7. Kasteel Oudheusden, schets van de blootlegging, zomer 1971.

Het Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena schonk in de zomer van 1971 uitgebreid aan-dacht aan de blootlegging van de funderingen van het Kasteel van Oudheusden. Een aantal citaten uit de berichten in die krant willen we u niet onthouden. Ze geven op een opmer-kelijke, zelfs enigszins onthutsende manier inzicht in hoe er toen tegen een dergelijke opgraving werd aangekeken. Zonder al teveel last van wet- en regelgeving. Kortom, een bijzonder tijdsbeeld.

60

’s Morgens luisterde men in De Schakel naar een uiteenzetting van pater Tarcisius van Schijndel over de geschiedenis van het kasteel, dat waarschijnlijk uit de twaalfde eeuw dateert, en naar de instruk-ties van de heer S. Markestein, die zoveel als de dagelijkse leiding heeft over het werk.”“Op het af te graven terrein was de belangstelling ’s middags zo mogelijk nog groter. Wel bleek toen, dat er in Oudheusden maar zeer weinig goede schop-pen te vinden zijn. Heel wat van die instrumenten legden het af tegen de taaie kleigrond en de enorme hoeveelheden puin, die verwerkt moesten worden.”“Op advies van de provinciaal archeoloog, de heer G. Beex, groef men na enig ongecoördineerd gespit een proefsleuf over de volle breedte van het ter-rein. Toen duurde het niet lang of de heer M. Kuijs, die zich ontpopte als een kunstenaar op de schop, stootte op de eerste gemetselde stenen.”

“Het enthousiasme onder de gravers stijgt, naarmate men vordert. Onder de vrijwilligers bevinden zich vo-gels van diverse pluimage. Een typograaf uit Hank, een scheepsbouwer uit Heusden, een Jhr. mr. uit Rijswijk en een huisvrouw uit Oudheusden staan zij aan zij om het werk te klaren.”“Hoewel men weet dat alle vondsten van enige importantie in principe aan de gemeente moeten worden afgedragen, bestaat het vermoeden dat sommige enthousiastelingen kleinigheden mee naar huis nemen. Om dat te voorkomen wil men de vondsten thans nummeren en voorzien van de naam van de vinder. Alle stukken zullen gedurende het weekeinde en wellicht langer worden tentoon-gesteld in de kleine zaal van De Schakel.”“Ir. Thomas van aannemersbedrijf Heijmans te Ros-malen verklaarde desgevraagd veel waardering te hebben voor de pogingen van de Oudheusdenaren om “hun” kasteel aan de vergetelheid te ontrukken.”

“Volgens de heer Thomas zullen de muurresten ver-wijderd moeten worden op de plaatsen waar de wo-ningen gebouwd worden. Onder de tuinen en straten zullen zij waarschijnlijk blijven.”

5 augustus:“De uitstalling van de voorwerpen, die tijdens de opgravingen te Oudheusden gevonden zijn, trekt veel bekijks. Enkele honderden mensen bezochten de tentoonstelling reeds en de meesten toonden zich verrast door de grote hoeveelheid voorwerpen die gevonden zijn.”“De put, die voor een oud kasteel een ongewoon grote diameter heeft, zal zaterdag met vereende krachten worden uitgegraven, waarna hij direct weer wordt dichtgegooid met het oog op de vei-ligheid voor de talrijke kinderen, die van het graaf-terrein hun speelveld gemaakt hebben.”

ze in het midden van de zeventiende eeuw, toen het huis er in goede staat bijlag.45 Zijn weergave correspondeert aardig met de tekening op de oudste kadasterkaart uit 1832 (afbeelding 2). Bij perceel 605 toont deze een plattegrond met twee vleugels, die, gelegen aan een binnenplaats, onder een schuine hoek op elkaar aansluiten. De toegang vanaf de voorburcht loopt via een brug naar een uitspringend deel op de westhoek van de noordvleugel. De fraaiste van de twee tekeningen van Roghman (afbeelding 5) laat binnen de gracht een hoge oostvleugel met een kelderverdieping, twee woonverdiepingen en een zolder

zien. Op het zuiden sluit een wat smallere vleugel aan. In de te-rugspringende buitenhoek was een slanke hoge toren geplaatst. Die toren is ook op de kadasterkaart herkenbaar. Hij kan als trap-toren hebben gediend en, zo te zien, bovenin als duiventoren. In het midden van de oostvleugel was aan de buitenzijde een halfronde erker uitgekraagd. Mogelijk bevatte die de altaarnis voor een ook in het slot aanwezige ‘kapel’. Roghman laat ook het ommuurde binnenplein (met arkeltorentje) zien. Achter-aan rechts geeft de hooischelf de locatie van de voorburcht aan. De tweede, minder scherpe, krijttekening (afbeelding 6) toont

8. Kasteel Oudheusden 1971, de aangetroffen put op het voormalige binnenplein.

9. Kasteel Oudheusden 1971, vierkante binnenruimte, noordelijk aansluitend op hoofdvleugel.

10. Kasteel Oudheusden 1971: restant oostmuur van de hoofdvleugel, zicht naar het noorden.

61

45 Voor een analyse van de beschikbare afbeeldingen en hun correcte toewijzing, zie: Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 25-28, noten 50, 54, 55.

46 Het Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena, 22 en 29 juli, 5 augustus 1971. Verder de correspondentie pater Tarcisius van Schijndel-Anton van der Lee (juli 1971), met mijn hartelijke dank aan Anton van der Lee voor de inzage hiervan.

het kasteel vanuit een iets andere hoek. Naast de hoofdvleugel wordt een lagere noordvleugel zichtbaar. Deze smallere vleugel bestond, afgaande op de gevarieerde dakconstructies, uit diverse bouwelementen. Hij werd op het westelijke uiteinde afgesloten door een uitspringend poortgebouw met een trapgevel.

Roghmans tekeningen en de kadasterkaart zijn dus goed met elkaar in overeenstemming te brengen. Ook de summiere resul-taten van het ‘openbare’ graafwerk, dat in de zomer van 1971 een gedeelte van de funderingen van het kasteel blootlegde, sluiten hier mooi op aan. Helaas was er toen geen geld om een goed begeleide opgraving uit te voeren. Ook een plattegrond van de opgraving ontbreekt, al werd er in het Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena wel een tekening van het muur-werk beloofd.46 Gelukkig bezit de auteur van deze bijdrage nog een eigenhandig gemaakt schetsje van wat er toen tijdelijk bloot lag (afbeelding 7). Daarop zien we de stevige funderingen van de oostvleugel met een aansluitende binnenmuur. Het stukje westmuur van deze hoofdvleugel liet een spaarboog zien. Noordelijk sluit een kleine vierkante ruimte aan en een

buitenmuur die duidelijk minder zwaar was gefundeerd. Het betreft hier de bij Roghman wat rommelig uitgevallen tus-senbouw. Vervolgens merken we de scherpe hoek voor de aan-sluitende noordvleugel op. De overheersende baksteenlengte

12. Het in 1954 afgebroken poortgebouw van de voorburcht van kasteel Oudheusden.

11. Tekening poortgebouw voormalige voorburcht kasteel Oudheusden, kort voor de sloop, zijvleugel inmiddels verdwenen.

14. Aanduiding kasteel Oudheusden op schets uit 1701.

13. Voorburcht kasteel Oudheusden, poortgebouw met aansluitende vleugel (voorzijde).

62

15. Kasteel Nijenrode bij Heusden. (Fantasie)tekening toegeschre-ven aan Jacob Stellingwerf, achttiende eeuw.

16. Oudheusden met de ruïne Nijenrode. (Fantasie)tekening toegeschreven aan Jacob Stel-lingwerf, achttiende eeuw.

63

17. Kasteel Nijenrode in 1652, anonieme tekening. De aandui-ding ‘in de Meyery’ is onjuist.

18. Kasteel Nijenrode in 1652, anonieme tekening.

64

was vijfentwintig centimeter. Ter plaatse van het binnenplein werd een diepe put aangetroffen (afbeelding 8). Aan de hand van het schetsje zijn ook de twee foto’s te duiden die een jaar later werden gepubliceerd in Met Gansen Trou (afbeeldingen 9 en 10).47 Een opmerkelijke vondst was die van een eiken balk, die onder een schuine stand met ijzeren banden aan de fun-dering was gehecht.48 Verder werden er nogal wat scherven aardewerk, munten en musketkogels aangetroffen. Tot een verantwoord rapport is het helaas nooit gekomen. De kasteel-resten werden al spoedig geheel of gedeeltelijk geruimd ten behoeve van de bouw van de basisschool ‘Nieuwenrooy’ aan de Rembrandtlaan. De school kreeg in 2009 weer een nieuw gebouw en werd toen iets verplaatst. De locatie van de voor-malige hoofdburcht zal nu onder het bijbehorende speelveld liggen. Misschien dat de toekomst nog eens een herkansing biedt om meer te achterhalen omtrent deze bijzondere plek in de plaatselijke geschiedenis.

Al met al heeft het kasteel van Oudheusden wel een gezicht ge-kregen. Een laatmiddeleeuws gezicht, want zo op het oog lijken de vernielingen van 1579 beperkt van omvang te zijn geweest. In de tijd van Roghman kwamen de heerlijkheid en het kasteel (dat moet na 1641 zijn geweest) in het bezit van Pieter de Hu-ter (Huyter, Heuyter) door diens huwelijk met Maria Anna van Oudheusden. Een onlangs gevonden schetsmatige kaart van de omgeving uit 1701 toont de noordzijde (ingangszijde) van het kasteel (afbeelding 14).49 Er volgde nog een serie andere eigena-ren, totdat de laatste heer, jonkheer Maurits de Rotte, het kasteel in 1846 aan de Heusdenaar Gerardus Cornelis Bax verkocht. Die begon in 1851 met de afbraak. Van de voorburchtbebouwing bleven nog lang de ingangsvleugel en (tot 1954) het poortge-bouw met klokgevel bewaard (afbeeldingen 11-13). Boven de dichtgemetselde poort prijkte, zoals gezegd, in muurankers het jaartal 1688. Ook zou de poort het opschrift ‘Nieuwenroy’ heb-ben gedragen,50 maar dat was dan toch ten onrechte…

19. Locatie ‘Nijenrode’ op de kaart van P. Ketelaar (1775).

65

Het kasteel Nijenrode (Nieuwenroy)

De bekende zeventiende-eeuwse geschiedschrijver Jacob van Oudenhoven weet te vertellen dat er omstreeks 1650 twee kas-telen waren in Oudheusden. Van een ervan, de burcht Nieu-wenroy, stonden toen alleen nog de muren overeind. Deze op-merking heeft later voor veel verwarring gezorgd. De naam Nieuwenroy of Nijenrode werd, behalve aan fantasieprenten uit de achttiende eeuw (afbeeldingen 15 en 16), ook gekoppeld aan de hierboven beschreven tekeningen van Roeland Roghman. Volgens zijn eigen aantekening had Roghman toch echt het toen nog intacte kasteel ‘out Heusden’ op het oog.51 Nieuwen-roy of Nijenrode moet dus een ander adellijk huis zijn geweest.

Twee anonieme tekeningen uit ‘1652’ tonen een geruïneerd Huys Nieuwenroy, waar we wel wat aan hebben (afbeeldingen 17 en 18), zeker nu het inmiddels geheel verdwenen kasteel Nijenrode is gelokaliseerd. Op een gedetailleerde kaart uit 1775 van de hand van P. Ketelaar vinden we de vermelding: ‘Hier stond destijds het kasteel Nieuwen Rode’ (afbeelding 19).52 Het betreft een plek, buitendijks gelegen, vrij direct ten zuidoosten van de voormalige Doeverense Schans. Momenteel ligt hier een weiland in de hoek tussen de Blaasbalgweg en de Elshoutse of Zeedijk, langs het afwateringsstroompje Het Loopke. Dat lijkt een wat vreemde ligging voor een heus kasteel, maar we moeten bedenken dat de Zeedijk zijn definitieve vorm pas om-streeks 1460 kreeg, namelijk in het kader van de aanleg van een nieuw stelsel van dijken dat nodig was geworden door de Sint-Elisabethsvloed van 1421.53 Het kasteel Nijenrode was al eerder ontstaan. Het kan gebouwd zijn door Gijsbrecht II van Nijenrode (bij Breukelen). Deze behoorde tot de ‘noorderlingen’ die hun geluk kwamen beproeven in het Land van Heusden, toen dit (na een Brabantse tussenperiode) in 1357 Hollands was geworden. Zijn nieuw verworven bezit werd van 1359 tot 1362 geconfisqueerd vanwege zijn betrokkenheid bij de Kabeljauwse opstand. Zijn nakomelingen kunnen we niet direct koppelen aan het betreffende, op de grens van Oudheusden en Baard-wijk gelegen landgoed. Latere vermeldingen van gronden als ‘die erfenisse van Nyenrode te heyten plach’ (1462), gelegen naast het goed van ‘heer Ghijsbrechs van Nyenroede’ (1497) drukken wel een sterk stempel op het hier bedoelde complex en hielden klaarblijkelijk een bepaalde ontstaansgeschiede-

nis levend. Rond 1500 viel het bezit kennelijk uit elkaar.54 De afgebeelde ruïne ‘anno 1652’ vertoont een tweeledige aanleg met een hoofdgedeelte, bestaande uit enkele mogelijk nog mid-deleeuwse torens met latere aanbouw. Daarnaast zijn er bouw-elementen (zoals een poort) die op een voorburcht duiden.In de zeventiende eeuw kennen we als bezitters van het kasteel de families Nederveen en Hamel.55 Het verval zal echter spoedig hebben doorgezet. Na verloop van tijd verdween zelfs het topo-niem. Al lijkt het er sterk op dat de benaming via de Heusdense predikant C.W. Pape en zijn gedicht uit 1850 over de ‘Sage van het Slot Nijenrode’56 verhuisde naar het kasteel in het dorp.

Besluit

Oudheusden heeft in de middeleeuwen drie kastelen gekend. Allereerst het stamslot van het belangrijke geslacht van de he-ren van Heusden. Deze burcht lag ‘nabij’ de voormalige kerk op geringe afstand van de Oude Maas. De sterkte ging ten onder in september 1202 ten gevolge van een ‘internationaal’ con-flict tussen Holland en Brabant, dat voor een deel op Heusdens grondgebied werd uitgevochten. Herbouw volgde aan de over-zijde van de Oude Maas. De nieuwe hoofdzetel zou mede het silhouet gaan bepalen van de stad (Nieuw-)Heusden.Oudheusden kreeg weer een kasteel toen een zijtak van de he-ren van Heusden zich daar eind dertiende eeuw vestigde. Ver-moedelijk werd daarvoor de locatie van het in 1202 verwoeste stamslot gebruikt. Van het nieuwe adellijk huis kennen we twee betrouwbare afbeeldingen door Roelant Roghman uit de zeventiende eeuw. De funderingen van dit Oudheusdens kasteel werden heel even zichtbaar in 1971, zonder dat er een officieel archeologisch onderzoek volgde. Het huis zelf was afgebroken in de negentiende eeuw. Alleen het poortgebouw van de voor-burcht zou blijven staan tot 1954.

Het derde kasteel van Oudheusden is Nijenrode geweest. Het stond nabij de grens met Doeveren aan de Zeedijk. Het kan gebouwd zijn in de tweede helft van de veertiende eeuw en zal hebben bestaan tot in de zeventiende eeuw. Na zijn onder-gang is de naam op een zeker moment kennelijk overgegaan op het kasteelrestant in het dorp. Tot aan de sloop in 1954 zou de naam ‘Nieuwenroy’ op de overgebleven voorburchtpoort hebben gestaan.

47 T. van Schijndel, ‘Archeologische opgraving van het Kasteel Nijenrode te Oudheusden’, Met Gansen Trou 22 (1972), p. 166-167, 170-171.

48 Het Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena, 29 juli 1971.49 Nationaal Archief, Ontvangers Geestelijk Kantoor Delft, inv. nr. 609. Met dank aan Tom

van der Aalst.50 Van der Velden, ‘Beknopte geschiedenis’, p. 104-105.51 Van der Velden, ‘Beknopte geschiedenis’, p. 104-105; Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 26-27.52 B. Stevens, ‘De sage van Slot Nijenrode’, De Klopkei 17 (1993), p. 18-28, aldaar p. 26-28;

Aarts, ‘Het kastelenraadsel’, p. 27-28.

53 K. van den Oord e.a. (red.), ‘Elshoutse Zeedijk. Historie en Natuur’ (Themanummer), Met Gansen Trou 56 (2006), p. 110.

54 Hoppenbrouwers, Een middeleeuwse samenleving, p. 349-351; C. Thijssen, ‘Mist in de polder (2)’, Met Gansen Trou 45 (1995), p. 17-21, aldaar p. 18-21.

55 Vriendelijke mededeling drs. J.P.M. van de Mortel (Streekarchief Land van Heusden en Altena) d.d. 16 juni 1997, waarvoor mijn hartelijke dank.

56 Stevens, ‘De sage van Slot Nijenrode’.