Individualisering en de WMO: een korte analyse van de decentralisering van jeugdzorg
Transcript of Individualisering en de WMO: een korte analyse van de decentralisering van jeugdzorg
Wet maatschappelijke ondersteuning Analyse decentralisatie van jeugdzorg Paper van het vak “De Sociale Stand van Nederland” over
de veranderende verzorgingsstaat. In dit paper staat de
decentralisatie van jeugdzorg, één van de grote hervormen
van de huidige WMO, centraal. Werkgroep 3 Dhr. Van
Selten
Marieke Lomans en Marlieke Spaans
8-11-2013 Bachelor antropologie/sociologie
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
1
Inhoud
1.Inleiding 2
2.De huidige Wet Maatschappelijke Ondersteuning 3
3.Veranderingen in de WMO: Jeugdzorg 6
4.Theoretische analyse van de decentralisatie van jeugdzorg 10
5. Conclusie 14
6.Literatuur 15
7. Bijlagen 16
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
2
1.Inleiding
Donderdag 17 oktober heeft ruim de meerderheid van de tweede kamer ingestemd met de nieuwe
Jeugdwet, Dit houdt in dat de gemeenten per 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de
provinciale jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugd-ggz (www.vng.nl 20-10-2013).
De jeugdzorg is één van de drie decentralisaties waar het kabinet op dit moment mee bezig is. De
anderen decentralisaties zijn; overheveling van de uitvoering van de Participatiewet naar de gemeenten
vanaf 2015 en overheveling van delen van de AWBZ naar de WMO. Deze decentralisaties hebben
betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning. In deze paper zullen wij ingaan op de
decentralisatie van de jeugdzorg.
De WMO zorgt dat mensen met een beperking ondersteuning kunnen krijgen (www.rijksoverheid.nl
22-09-2013). Dit kunnen ouderen, gehandicapten of mensen met psychische problemen zijn.
Het doel van de WMO is dat deze mensen die niet meer op eigen kracht mee kunnen doen, door de
regeling actief kunnen meedoen in de maatschappij en zelfstandig kunnen blijven wonen. De WMO
wordt uitgevoerd door de gemeente (www.ipsz.nl 22-09-2013).
Veranderingsproces ‘Individualisering’
De recente ontwikkelingen van het WMO en de nieuwe Jeugdwet passen bij het veranderingsproces
individualisering. Volgens Beer (2006) betekent individualisering een verzwakking van banden tussen
mensen en traditionele instituties, toename van keuzevrijheid van mensen en een toename van
moderne opvattingen. Een doel van de decentralisatie van de jeugdzorg is het stimuleren van de
zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van individuen, wat te maken heeft met
individualisering. De centrale vraag in deze paper is hoe de veranderingen in de WMO, specifiek de
decentralisatie van jeugdzorg, verklaard kunnen worden aan de hand van het veranderingsproces
individualisering.
Opbouw paper
In hoofdstuk 2 wordt eerst beschreven hoe de huidige Wet maatschappelijke ondersteuning en de
Jeugdzorg in elkaar zit. Hier wordt ingegaan op het doel van de regelingen, de onderdelen en de
doelgroep. In hoofdstuk 3 staan de veranderingen van de WMO centraal. De drie decentralisaties van
de WMO worden hier beschreven en we gaan in op de decentralisatie van het jeugdzorgbeleid. Dit
hoofdstuk sluit af met een beschrijving van het maatschappelijke debat omtrent de decentralisatie van
jeugdzorg. In hoofdstuk 4 verdiepen we ons in het veranderingsproces ‘Individualisering’ en leggen
een verband met de decentralisatie van jeugdzorg. Dit doen we door middel van een theoretische
analyse.
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
3
2. De huidige Wet maatschappelijke ondersteuning
In dit hoofdstuk wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning in zijn huidige vorm beschreven.
Daarbij gaan we eerst in op het doel van de regeling , waarna we vervolgens ingaan op de bepalingen,
onderdelen en doelgroep van de WMO. Hiernaast zullen we ook kort de huidige jeugdzorg in de
WMO beschrijven, omdat de veranderingen van de jeugdzorg in de WMO de focus van deze paper
worden in de volgende hoofdstukken.
2.1 Het doel van de regeling
Het doel van de WMO is ‘meedoen’ (www.invoeringwmo.nl 5-10-2013). De wet zorgt ervoor dat
mensen die niet meer op eigen kracht mee kunnen doen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven
wonen en meedoen in de samenleving. Als vrienden en familie niet kunnen helpen, biedt de gemeente
ondersteuning. De gemeente en inwoners werken samen voor een goed uitvoering van het WMO.
Gemeenten ondersteunen vrijwilligers en mantelzorgers. Op dit moment heeft de WMO negen
prestatievelden. Zie deze beschreven in bijlage 1. Elke gemeente kan binnen deze prestatievelden haar
eigen beleid maken, dat afgestemd is op de behoeften van de inwoners.
2.2 De verschillende onderdelen van de regeling
Organisaties
De filosofie achter de WMO is dat lokale entiteiten beter weten wat goed is voor de burger dan de
centrale overheid. Daarom zijn zorgtaken die onder de WMO vallen gedecentraliseerd en nemen
gemeenten nu de verantwoordelijkheid om de begroting en het beleid in te vullen voor de uitvoer van
de WMO. Hierdoor ontstaat de situatie dat de gemeente in dialoog moet gaan met haar burgers, omdat
zij ook cliënten van de gemeente worden. De verantwoording van de gemeente over het WMO beleid
dat zij voeren zal niet rechtstreeks naar het rijk gaan maar in eerste instantie naar de burger
(http://www.invoeringwmo.nl 5-10-2013). De organisatie van de WMO is dus min of meer ook
democratisch. Burgers en cliënten kunnen actief meedenken en kritiek uiten over het gemeentebeleid.
Daarvoor kunnen zij zich wenden tot de gemeenteraad (http://www.invoeringwmo.nl 5-10-2013).
Bepalingen
De WMO is een grote verzamelwet waar verschillende kleinere wetten in op zijn gegaan. De
Welzijnswet , Wet voorzieningen gemeenten , Openbare Geestelijke Gezondheidszorg zijn hier
voorbeelden en ook delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden stapsgewijs in deze
wet geïntegreerd (www.scp.nl 5-10-2013). De AWBZ blijft echter ook nog deels bestaan voor
mensen die permanent intensieve zorg nodig hebben (http://www.invoeringwmo.nl 5-10-2013). De
WMO verzorgt de maatschappelijke ondersteuning van inwoners van een gemeente. De zorg en
ondersteuning die geboden wordt is zeer divers. Voorbeelden van zaken die de gemeente via de WMO
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
4
aanbiedt zijn: sociaal werk, thuishulp, ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers en
maatschappelijke ondersteuning (www.zorgkantoor-zorgenzekerheid.nl 5-10-2013). Hulpmiddelen
zoals krukken en rollators vallen niet onder de WMO, net als de persoonlijke verzorging (hulp bij
dagelijkse handelingen en intensievere thuiszorg. Het plan is echter wel om deze laatste vorm van
ondersteuning, die nu nog onder de AWBZ valt, naar de WMO te halen (http://www.rijksoverheid.nl
5-10-2013).
Jeugdzorg en de WMO
De jeugdzorg in Nederland wordt geregeld door twee wetten: De WMO wet en de Wet op de
Jeugdzorg (WJZ). De WJZ regelt daarbij de invulling van de jeugdzorg en de WMO hoe de
zorg wordt gefaciliteerd. Momenteel wordt de jeugdzorg op provinciaal geregeld. Dat
betekent dat de provincie jeugdzorg moet inkopen. De provincie krijgt hiervoor geld van de
overheid en investeert dit in ‘Bureau Jeugdzorg’ die vervolgens de zorg toebedeelt aan de
burgers die met hun zorgvraag naar de jeugdhulpverlening en GGZ willen. De gemeente heeft
in de huidige constructie ook taken. Deze zijn als volgt: informatie en advies geven,
signaleren van problemen bij opgroeien en opvoeden, zorgen dat kinderen, jongeren en hun
ouders de juiste hulp krijgen, pedagogische hulp geven en het coördineren van zorg
(www.rijksoverheid.nl/ 5-10-2013).
Doelgroep
Voor de WMO geldt geen specifieke doelgroep. De mensen die een beroep doen op de WMO komen
voor uiteenlopende zaken, zoals hulp in de huishouding, hulp bij huiselijk geweld, jeugdzorg en
geestelijke zorg . Iedereen kan dus in principe aanspraak maken (www.invoeringwmo.nl 5-10-2013).
Mensen die aanspraak willen maken op hulp via de gemeente moeten zich melden bij het WMO-loket
van de desbetreffende gemeente. Hier worden zij door specialisten beoordeeld en wordt er al dan niet
zorg toegekend (www.invoeringwmo.nl 5-10-2013). Ditzelfde geldt ook voor de jeugdzorg. De burger
komt meestal zelf met haar zorgvraag naar de instantie. De gemeente kan in het geval van jeugdzorg
echter ook zelf jeugdproblemen signaleren ( via de GGD of rechter) en mensen laten oproepen via
bureau jeugdzorg (www.rijksoverheid.nl 5-10-2013) (http://www.bureaujeugdzorg.info 5-10-2013).
2.3 De omvang van de regeling
Ongeveer 22% van de mensen met een lichamelijke beperking maakt gebruik van gemeentelijke
ondersteuning. Hiervan heeft 44% een matige of ernstige beperking. Van hulp in het huishouden,
vervoerskostenvergoeding, vervoerspas voor de bel taxi en een woningaanpassing wordt het meest
gebruik gemaakt.
Zie tabel in bijlage 2. (WMO, vierde deelrapport)
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
5
Ongeveer 85% van de mensen met een lichamelijke beperking weet dat de gemeente bepaalde vormen
van ondersteuning biedt, maar weten niet hoe ze deze moeten krijgen. Niet iedereen weet dat de
gemeente zorgt voor huishoudelijke hulp.
Financiën
Het kabinet stelde in 2012 47,6 miljoen euro beschikbaar voor de gemeenten, in 2013 32 miljoen euro.
(http://www.mogroep.nl 5-10-2013). Het WMO-budget in 2011 voor huishoudelijke hulp was 1,3
miljard. Vanaf 2007 is er 75 miljoen aan uitvoeringskosten beschikbaar gesteld. Vanaf 2011 zouden
de gemeenten 70 miljoen extra ontvangen hebben voor de uitvoeringskosten. Het Sociaal Cultureel
Planbureau heeft de taak om een bindend advies uit te brengen ver het macrobudget voor
huishoudelijke hulp (www.invoeringwmo.nl 5-10-2013).
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
6
3. Verandering in de WMO: decentralisatie jeugdzorg
In dit hoofdstuk staan de veranderingen in de WMO centraal. We zullen de algemene verschuivingen
in de WMO beschrijven alvorens we ingaan op een specifieke WMO verandering: het
jeugdzorgbeleid. Ten slotte geven we in dit hoofdstuk een kleine impressie van het maatschappelijke
debat omtrent de veranderingen in de WMO met betrekking tot jeugdzorg.
3.1 Beschrijving van de wijziging WMO/Jeugdzorg
De regering is momenteel bezig met een proces van decentralisatie. Decentralisatie is het overhevelen
van nationale regelingen naar een lokaal niveau. Hierdoor krijgt een lagere overheid (zoals een
gemeente of provincie) meer verantwoordelijkheid. Het huidige kabinet is met betrekking tot de WMO
en verwante regelingen nu bezig met drie grote decentralisaties.
De decentralisaties houden concreet de volgende veranderingen in:
1. Delen (begeleiding en verzorging) van de AWBZ zullen worden overgeheveld naar de WMO. Ook
zal de aanspraak op AWBZ sub-regelingen gewijzigd worden.
2. De uitvoering van de Participatiewet zal worden overgeheveld naar de gemeenten vanaf 2015.
3.Gemeenten zullen vanaf 2015 verantwoordelijk worden voor provinciale jeugdzorg,
jeugdbescherming en jeugd-ggz.
(www.divosa.nl 19-10-2013)
Deze laatste wijziging zullen wij in dit paper bestuderen, omdat deze wet zeer recentelijk (donderdag
17 oktober) is goedgekeurd door de kamer (www.nrc.nl 19-10-2013). De decentralisering van
jeugdzorg houdt in dat de gemeente de taak wordt toebedeeld om jeugd-ggz en zorg in te kopen bij
lokale aanbieders. Voorheen werd dit geregeld door de provincie. De gemeente is hiernaast ook
verantwoordelijk voor de omvang en de kwaliteit van het jeugdzorg aanbod
(www.officielebekendmakingen.nl 19-10-2013).
Het motto van deze decentralisatie is “Eén gezin, één plan, één regisseur”. Dit concept houdt in dat
aan de andere kant de overheid ook “één budget en één verantwoordelijke” zou moeten bieden,
waardoor de verschillende hulpverleners niet meer los van elkaar werken, maar samen goed
georganiseerd één product afleveren: welzijn (www.divosa.nl, Memo)
Volgens de regering is de gemeente beter in staat om de juiste hulp te bieden en een afweging te
maken of er beroep gedaan moet worden op dure hulp (www.volkskrant.nl 19-10-2013). Het
maatwerk dat de gemeente levert stopt onnodige ‘medicalisering’. Er wordt strenger gekeken naar de
hulpbehoevendheid van de cliënt (www.artsennet.nl 19-10-2013). De transformatie van het systeem
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
7
die hiermee plaatsvindt zal resulteren in een nieuwe opbouw van de ondersteuning van de jeugdige
cliënten. Dit biedt ook de mogelijkheid om een integrale aanpak van de problematiek die deze
jeugdigen hebben te ontwikkelen (www.jso.nl 19-10-2013).
Voor het rijk levert de decentralisatie van jeugdzorg ongeveer €80 miljoen op in het eerste jaar (2015).
Daarna verwacht men dat dit kan oplopen tot €300 miljoen vanaf 2017.
3.2 Waarom decentralisatie van jeugdzorg?
Het kabinet heeft de jeugdzorg om verschillende redenen naar de gemeenten gebracht. Om te beginnen
wil het kabinet dat het jeugdstelsel eenvoudiger wordt, zodat de hulp snel en effectief is. In het huidige
stelsel weten ouders en kinderen niet altijd direct waar ze naar toe kunnen voor hulp
(www.barneveld.nl 19-10-2013). Wanneer de jeugdzorg in 2015 naar de gemeenten gaat komt er één
systeem, zowel wetmatig als financieel, waardoor de jeugd en hun opvoeders niet meer verdwalen in
het bureaucratische systeem (www.arnhem.nl 19-10-2013).
Daarnaast vindt het kabinet dat de gemeente beter maatwerk kan leveren dan de provincie, aangezien
deze dichter bij de kinderen en hun opvoeders staat. In het huidige stelsel worden kinderen te vaak
doorverwezen naar zwaardere zorg dan dat ze nodig hebben, hierdoor wordt een grote druk op
gespecialiseerde zorg uitgeoefend. Daarnaast worden problemen vaak te laat opgemerkt en is de hulp
niet snel goed georganiseerd. Er zijn diverse zorg- en hulpverleningsinstanties voor de jeugd, maar
tussen deze instanties is te weinig of slechte samenwerking, hulpverleners werken vaak langs elkaar
heen. Het nieuwe stelsel kan de gemeente kan beter het zorgaanbod afstemmen op de vraag van hun
inwoners en op het juiste moment de juiste hulp bieden (www.telegraaf.nl 19-10-2013).
Een belangrijk doel van de decentralisatie van jeugdzorg –en waar in deze paper ook verder op wordt
ingegaan- is dat men zich meer gaat richten op de eigen kracht en sociale netwerken van de jeugd en
hun opvoeders. Het kabinet wilt dat de zelfredzaamheid van de burger maximaal wordt gestimuleerd.
Burgers moeten eigen initiatief nemen om hulp te zoeken en niet meer afwachten, ze zijn nu samen
met hun sociale netwerk in eerste instantie verantwoordelijk (Kamerbrief, februari 2013). Het kabinet
wilt nadruk leggen op de kansen van kinderen en hun opvoeders, in plaats van hun problemen centraal
te zetten. Het kabinet wilt meer investeren in preventie, ondersteuning en ambulante hulp. Pas wanneer
mensen echt hulp nodig hebben, biedt de overheid ondersteuning. Hierdoor hopen ze dat het beroep op
dure vormen van zorg wordt teruggedrongen (www.jso.nl 19-10-2013).
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
8
3.3 Analyse van het politieke en maatschappelijke debat over de decentralisatie van jeugdzorg
Artsen
Vanuit de samenlevingen klinkt er vanuit enkele hoeken kritiek. Allereerst zijn er diverse artsen die
niet verheugd zijn over het nieuwe jeugdzorgstelsel. De directeur van de artsenfederatie KNMG, Dr
Wigersma, stelt dat het nieuwe stelsel juist geen aandacht schenkt aan integrale zorg. Hij zegt ook dat
er veel twijfel heerst over de kundigheid van de gemeente om de zorg te realiseren. De gemeenten
worden nu de ‘poortwachters’ die de cliënten in het zorgtraject brengen, maar deze mensen moeten
daar in principe goed voor opgeleid zijn en moeten een interdisciplinair perspectief hebben op de
toekenning van zorg en in behandeling name. Van dergelijke opleidingen is nog geen sprake stelt
hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie Vermeiren (www.artsennet.nl, Blog Robert Vermeiren, 19-
10-2013). De vraag is dus of de gemeente deze training van poortwachters zelf goed kan oppakken en
invullen. Ook wordt door het interfereren van de gemeente in de toebedeling van zorg en het instellen
van een jeugdzorgloket en poortwachters de jeugdarts gepasseerd, omdat de jeugdzorg die de
gemeente biedt voornamelijk slaat op gedrags-, psychische en opvoedproblemen. Het medische aspect
en de verbinding tussen de geestelijke gezondheidszorg en de medische zorg wordt in de hervorming
dus niet betrokken (www.artsennet.nl, Blog Lode Wigersma, 19-10-2013).
Prof. dr. Vermeiren vindt dat er aan de nieuwe plannen een langetermijnvisie ontbreekt. Er wordt
zowel financieel als kennistechnisch veel druk op de gemeenten gelegd en de jeugdzorg zal net zo
versnipperd blijven als nu, omdat alle 408 gemeenten straks vrij zijn om hun eigen beleid te maken
(http://blogs.kenniscentrum-kjp.nl/robert-vermeiren/2013/09/05/oproep-transitiecommissie/). Hij is het
wel eens met de regering dat er wat kan veranderen in de jeugdzorg, maar vindt de plannen van het
kabinet niet goed. Zo stelt Vermeiren dat een kind nu rechtsongelijkheid gaat meemaken. De zorg die
een kind ontvangt gaat namelijk afhangen van de gemeente waarin het kind woont. Heeft deze
gemeente de zorg minder goed kunnen organiseren, dan zal dit kind mindere zorg ontvangen dan een
kind in een andere gemeente (www.artsennet.nl, Blog Robert Vermeiren, 19-10-2013).
Politiek
Ook al is de wet de kamer al gepasseerd, er zijn nog steeds een aantal partijen (SP, PVV, 50PLUS en
Partij voor de Dieren) die het niet eens zijn met de invulling van de decentralisatie. De PVV en SP
stelden bijvoorbeeld dat er nog het een en ander verbeterd moet worden aan het plan voordat het
doorgevoerd zou worden (www.volkskrant.nl 19-10-2013). Volgens hen zou het plan te snel door de
kamer zijn gegaan en volgens PVV’er Agema beschikken de gemeenten nog niet over een transitie-
arrangement waarin de gemeenten afspraken hebben gemaakt met lokale zorgaanbieders en financiers
(www.jeugdzorgnederland.nl 19-10-2013). Het CDA was het al wel eens met de coalitie en stemde als
eerste in. De CU was positief over de reactie van de coalitie op hun inbreng om hulp eerst bij de
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
9
families te zoeken met een familiegroepsplan. Groen Links vond dat het goed was dat gemeenten nu
duidelijkheid kregen over hun budget (www.jeugdzorgnederland.nl 19-10-2013).
Gemeenten
De vereniging van gemeenten was blij met het wetsvoorstel, omdat gemeenten (ook in het licht van de
twee andere decentralisaties) al druk bezig zijn met het nadenken over decentraliseren en de
vormgeving daarvan. De VNG gaat gemeenten in dit proces ondersteunen nu zij deze grote
verantwoordelijkheden zullen krijgen (www.vng.nl 19-10-2013).
Jeugdzorgmedewerkers
De mensen die bij jeugdzorg zijn minder positief over de plannen. Zij vrezen dat de zorg aan kwaliteit
en continuïteit zal inboeten, omdat de hervorming gepaard gaat met een bezuiniging van 15% van het
huidige budget. Ook zullen huidige zorgaanbieders het werk moeten overdragen aan beter
concurrerende aanbieders, waardoor er mogelijk 6000 tot 9000 medewerkers hun baan kunnen
verliezen (www.abvakabofnv.nl 19-10-2013).
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
10
4. Theoretische analyse van de decentralisatie van jeugdzorg
In dit laatste hoofdstuk betrekken we theorieën bij de empirie om de veranderingen in de WMO met
betrekking tot het jeugdzorgbeleid te kunnen verklaren. Hiervoor maken wij gebruik van verklarende
theorieën over ‘Individualisering’. Eerst zullen we kort het verband tussen de decentralisatie van
jeugdzorg en het theoretische concept ‘Individualisering’ introduceren. Vervolgens schetsen we een
theoretisch kader over ‘individualisering’. Ten slotte verbinden we deze theorie aan de in de vorige
hoofdstukken beschreven decentralisatie van jeugdzorg en proberen we een analyse te maken van deze
verandering.
4.1 Korte introductie verband decentralisatie jeugdzorg en individualisering
Bij de decentralisatie van jeugdzorg krijgt de gemeente meer verantwoordelijkheid voor bepaalde
taken van de jeugdzorg. De gemeenten kunnen beter maatwerk leveren dan de provincies, omdat ze
dichter bij de kinderen en hun opvoeders staan. Bij deze nieuwe regeling richt de gemeente zich op de
eigen kracht van burgers en op hun sociale netwerk. Bij het proces van individualisering ligt de nadruk
op zelfredzaamheid van de burger, eigen verantwoordelijkheid en zorg op maat. De decentralisatie van
jeugdzorg is een proces van individualisering omdat een van de doelen van de nieuwe regeling is om
de zelfredzaamheid van burgers te bevorderen.
4.2 Veranderingsproces: Individualisering
Eerst een definitie van individualisering van Janweijer (1987)
‘Het proces, waarin de afhankelijkheid van het individu, zowel economisch als in normatieve zin,
verlegd wordt van zijn directe sociale omgeving naar verder weg gelegen anonieme verbanden via
partiëlere relaties, met als gevolg dat de machtsverhouding tussen het individu en zijn directe sociale
omgeving gelijk wordt, en dat niet zozeer de invloed, als wel het sturend vermogen van de sociale
omgeving verminderen’.
(Janweijer, 1987)
Individualisering heeft meerdere oorzaken; sociaal economische oorzaken en veranderde opvattingen.
Deze twee processen beïnvloeden elkaar. De sociaal economische oorzaak is dat door middel van
industrialisering en urbanisatie, individuen meer op zichzelf kwamen te staan. Individualisering
ontstond ook door de veranderde opvattingen van mensen. In het liberalisme kregen individuen meer
burgerrechten, hierdoor konden ze meedoen aan het economische spel. Door het socialisme kregen
individuen meer sociale rechten en hadden recht op bescherming van de overheid.
Felling (2004) onderscheidde vijf processen/betekenissen van individualisering;
1. De-institutionalisering
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
11
2. De-traditionalisering
3. Privatisering
4. Fragmentarisering
5. Heterogenisering
Bij de-institutionalisering gaat het om de verzwakking van traditionele bindingen, zoals politieke
partijen, kerken en vakbonden. Individualisering is het proces dat het individu lost komt uit
traditionele verbanden. De-traditionalisering wordt ook wel culturele individualisering genoemd. Dit is
de afname van traditionele en culturele opvattingen, zoals familiewaarden, religieuze opvattingen,
opvattingen over seksualiteit en opvattingen over gezag. Bij de-institutionalisering gaat het over
vaststaande instituties. Bij de-traditionalisering gaat het over niet vaststaande instituties, meer over
normen en waarden.
Privatisering is de afname van de effecten van het behoren tot sociale groepen (zoals kerken, sociale
klassen) op opvattingen van individuen. Opvattingen van individuen zijn nu geprivatiseerd, helemaal
eigen geworden. Mensen nemen geen voorgekookte opvattingen meer over van groeperingen. Het
vierde proces is fragmentarisering, hierbij vormen individuen losstaande meningen, waar er niet altijd
sprake is van onderlinge samenhang.
Bij heterogenisering is er een toename van verschillen in opvattingen tussen individuen, waardoor
mensen steeds meer verschillen van elkaar.
Giddens (1991) maakt onderscheid tussen twee processen van modernisering. Voor de jaren 60 was er
sprake van simpel moderniteit, waarin rationaliteit belangrijk was. Na de jaren 60 was er sprake van
laat-moderniteit, met als kenmerk: reflexiviteit. Door de toename van (beschikbare) kennis konden
individuen zelf reflecteren op die kennis. Men gaat niet meer domweg naar de dokter, maar zoeken het
nu ook zelf op via de computer.
4.3 De gevolgen van individualisering voor de verzorgingsstaat in algemene zin
Het proces van individualisering is duidelijk te zien in de beleidsvorming. De nadruk wordt gelegd op
zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Vroeger was er collectieve verantwoordelijkheid voor
verzekering, nu is dat geïndividualiseerd. Er is nu sprake van zorg op maat, hierbij wordt maatwerk
toegesneden op individuen en de cliënt wordt consument.
Knijn (2004) zegt dat het traditionele kostwinnersmodel aan het verdwijnen is en in plaats daarvan
geïndividualiseerd kostwinnerschap is. Ze schrijft over het privatiseren van ‘levenslooprisico’s’, dit
betekent dat het de eigen verantwoordelijkheid is van burgers welke keuzes ze maken. Bijvoorbeeld
alleenstaand moederschap is dan een ‘persoonlijk risico’. Door deze regeling dreigt de collectieve
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
12
solidariteit af te nemen. Wel leidt individualisering van het kostwinnerschap en het privatiseren van
levenslooprisico’s tot re-familialisering. Dit houdt in dat bijvoorbeeld alleenstaande moeders geen
zorg meer vragen van het kerngezin, maar van de ‘extended family’, zoals hun ex-partner, familie of
vrienden.
Beer (2006) heeft het in zijn artikel ook over het effect van individualisering op solidariteit. Hij vraagt
zich af of de maatschappelijke ondersteuning van de huidige openbare/publieke voorzieningen
afneemt en of individualisering een bedreiging is voor de verzorgingsstaat. Beer concludeert dat
individualisering geen bedreiging is voor de verzorgingsstaat, omdat geïndividualiseerde mensen over
het algemeen niet minder solidair zijn.
4.4 Een uitgebreide analyse van het verband tussen de decentralisatie van jeugdzorg en het
veranderingsproces individualisering
De nieuwe jeugdzorgwet heeft het motto ‘één gezin, één plan, één regisseur’. Dit laat duidelijk een
individuele benadering van de burger door de overheid zien. Bij individualisering schikken de
instituties zich naar de wensen van het individu (Schnabel 2004). De burger meldt zich bij een loket
met zijn vraag of verzoek en wordt op individuele wijze gecodeerd en al dan niet naar een
overheidsinstantie of regeling verwezen. Bij de individualiseringstrend hebben we gezien dat
collectieve regelingen worden om gezet naar rechten en regelingen voor het individu (College 4, slide
8). Dit is precies waar de nieuwe jeugdzorgwet op gebaseerd is.
De burger moet zelf nu keuzes maken (Schnabel 2004). Dit komt omdat zij is losgeraakt uit haar
traditionele instituties en collectief geregelde zorg is vervangen door individuele zorg (Felling 2004).
Van de burger wordt verwacht dat hij zelf naar het jeugdzorg/WMO-loket komt om een
jeugdzorgtraject op te zetten en zelf keuzes maakt over het behandelings- en/of ondersteuningstraject.
Om de ondersteuning dichter bij de burger te brengen werd daarom jeugdzorg al eerder op provinciaal
niveau geregeld en is deze nu verder gedecentraliseerd naar de gemeente. De gemeente voert de
jeugdzorgregeling uit met de lokale instanties en betrekt de burger. De burger zal hierdoor ook meer
vertrouwen hebben in de geleverde zorg, omdat hij door deze verandering meer zelf kan participeren
(De Beer 2006). De decentralisatie van jeugdzorg en bevordering van participatie zijn allebei ook een
kenmerk van individualisering bij sociale regelingen.
Solidariteit
Een interessante vraag is of de decentralisatie van jeugdzorg zorgt voor juist meer of minder
solidariteit in de samenleving. Solidariteit is het idee van saamhorigheid en betrokkenheid bij anderen.
Knijn (2004) zegt dat er sprake is van een decentralisatie van solidariteit. De decentralisatie van
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
13
jeugdzorg zorgt ervoor dat niet de nationale overheid, maar de gemeenten nu verantwoordelijk zijn
voor het beleid van solidariteit. In de paragraaf hierboven staat dat het privatiseren van
‘levenslooprisico’s’ een bedreiging kan zijn voor de collectieve solidariteit. Bij de decentralisatie van
jeugdzorg staat de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal. Dit kan
gezien worden als het nemen van eigen risico’s van de burger, waardoor ze minder steun krijgen van
de overheid. Knijn (2004) zegt dat de privatisering van levenslooprisico’s en het geïndividualiseerde
kostwinnerschap leidt tot re-familialisering.
Anti-individualiseringstendens?
Ondanks dat de nieuwe jeugdzorgregeling in de nieuwe vorm nog steeds wordt gekenmerkt door het
proces van individualisering, zien we ook dat sommige elementen uit de beleidsplannen uit het pre-
individualiseringstijdperk lijken te stammen. Dit is mogelijk ten dele waar. Om de zorg, waaronder
jeugdzorg kostentechnisch beheersbaar te houden probeert het kabinet de burger te behoeden voor het
medicaliseren van hun klachten en eerder terug te laten grijpen op de hulp van het gezin en familie (zie
hoofdstuk 3). Het jeugdzorgbeleid stuurt ook , dankzij inbreng van het CDA en de CU bij het tot
stand komen van de nieuwe jeugdzorgwet, actief op het ontwikkelen van een familieplan bij de
jeugdzorgvraag. Hierdoor wordt er eerst hulp gezocht binnen de traditionele verbanden van het gezin.
Dit doet denken aan een traditionelere vorm van zorg die stamt uit het tijdperk voor de modernisering
en individualisering van zorg (College 4, slide 8). Deze familiezorg bevat een logica van reciprociteit
en maakt naaste familieleden tot ‘verzorgers’(Knijn 2004). Gevolg hiervan is echter dat de gezinsleden
afhankelijker van de familie worden en minder geïndividualiseerd zullen zijn. Dit gaat dus tegen de
tendens van individualisering in.
Ook de lokale, op maat gemaakte zorg is eigenlijk oorspronkelijk een kenmerk van traditionele zorg.
Deze zorg werd destijds geleverd door de gemeenschap en niet-statelijke actoren. In het geval van de
decentralisatie van de moderne WMO en jeugdzorg is dit natuurlijk niet zo. Zorg blijft in handen van
de (lagere) overheid en keert niet terug naar de lokale gemeenschap of instituties zoals de kerk. De
verandering van nationaal/provinciaal naar gemeentelijke uitvoer is daarom toch weldegelijk een
geval van modernisering en een kenmerk van individualisering . Het terugbrengen van zorguitvoer
naar een lokaal niveau is in dit geval dus geen teruggang naar traditionele zorg, omdat deze
decentralisering betrekking heeft op de vorm van overheidsorganisatie en niet op de
‘traditionalisering’ van de burger. De burger blijft in de tendens van individualisering zitten, omdat de
zorg collectief door een overheid geregeld blijft. De op maat gemaakte invulling van de zorg zal de
burger nog verder laten individualiseren, omdat hij hierdoor nog meer keuzemogelijkheden aangereikt
krijgt.
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
14
5. Conclusie
Het kabinet is op dit moment bezig met drie decentralisaties. De overheveling van de uitvoering van
de Participatiewet naar de gemeenten vanaf 2015, de overheveling van delen van de AWBZ naar de
WMO en de decentralisatie van jeugdzorg.
We hebben gekozen om de decentralisatie van jeugdzorg te behandelen in deze paper. De reden
hiervoor is omdat heel recent, op 17 oktober, is ingestemd door de tweede kamer dat vanaf 1 januari
2015 de gemeenten verantwoordelijk worden voor de provinciale jeugdzorg, jeugdbescherming en
jeugd-ggz.
Wij hebben een verband gelegd tussen de decentralisatie van jeugdzorg en het veranderingsproces
individualisering. Een van de doelen van de decentralisatie van jeugdzorg is het bevorderen van de
zelfredzaamheid van de burger. Dit kan in verband worden gebracht met individualisering, een proces
waarbij de individuele keuze van de burger centraal staat. De centrale vraag die we aan het begin van
de paper hebben gesteld is hoe de veranderingen in de WMO, specifiek de decentralisatie van
jeugdzorg, verklaard kan worden aan de hand van het veranderingsproces individualisering.
De nieuwe jeugdzorgwet heeft het motto ‘één gezin, één plan, één regisseur’. Dit laat duidelijk zien
dat de decentralisatie van jeugdzorg te maken heeft met individualisering. De nieuwe wet laat
duidelijk een individuele benadering van de burger zien. Burgers moeten eigen verantwoordelijkheid
nemen en zelf keuzes maken. Bijvoorbeeld als de burgers naar het jeugdzorgloket komt kan hij zelf
keuzes maken over het behandelings- en/of ondersteuningstraject.
Een interessante vraag tijdens onze analyse was of de decentralisatie van jeugdzorg voor meer of juist
minder solidariteit zorgt in de samenleving. We kunnen concluderen dat er sprake is van een
decentralisatie van solidariteit. Een van de doelen van de decentralisatie van jeugdzorg is om de
zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers te bevorderen. Dit zorgt ervoor dat de
beslissingen die burgers nemen wordt gezien als eigen risico. Dit kan volgens Knijn (2004) tot een
bedreiging leiden van de collectieve solidariteit.
Ook al is een proces van individualisering aan de gang, er lijkt ook een anti-individualisering aan de
gang te zijn. De overheid wilt burgers stimuleren om hulp te zoeken bij hun gezin en familie. Het
jeugdzorgbeleid is actief bezig met het ontwikkelen van een familieplan bij de jeugdzorgvraag,
waarbij eerst hulp wordt gezocht binnen de traditionele verbanden van het gezin. Hierdoor zullen
burgers afhankelijker worden van familie en minder aandacht gegeven aan de individualisering van de
burger zelf.
Een tegenreactie op deze anti-individualisering is dat de zorg in handen blijft van de overheid (al dan
wel de gemeenten) en niet terug keert naar de lokale gemeenschap, bijvoorbeeld de kerk. De
decentralisatie van de jeugdzorg heeft betrekking op de vorm van de overheidsorganisatie en niet op
de ‘traditionalisering’ van de burger. Men kan dus niet beweren dat er sprake is van een anti-
individualisering. Juist de op maat gemaakte invulling van de zorg leidt tot een individualisering van
burgers, omdat dit de burger stimuleert om eigen verantwoordelijk en eigen keuzes te nemen.
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
15
6. Literatuur
Artikelen
- Beer, P. de en Koster, F. (2006). Samen voor ons eigen. Individualisering, globalisering en de
toekomst van de solidariteit. Amsterdam: De Burcht, p. 22-31.
- Felling, A.J.A. (2004). Het proces van individualisering in Nederland: een kwarteeuw sociaal-
culturele ontwikkeling. Universiteit Nijmegen.
- Knijn, T (2004). Het prijzen van de zorg. Sociaal beleid op het snijvlak van privé en publiek.
Universiteit Utrecht.
- Schnabel, P. (2004). Individualisering in wisselend perspectief. SCP.
Internet
http://www.abvakabofnv.nl/mijn-sector/alle-
caos/jeugdzorg/?OverviewType=Nieuwsbericht&id=568821
http://www.actiz.nl/nieuws/lente-akkoord-ouderen-langer-thuis%20
http://www.amsterdam.nl/zorg-welzijn/wmo-beleidsplan/oud/wmo-beleidsplan-2012/
http://www.arnhem.nl/Wonen_en_leven/Zorg_en_welzijn/Naar_een_veerkrachtige_samenleving/Dece
ntralisatie_Jeugdzorg
http://www.artsennet.nl
http://www.barneveld.nl/welzijn-inkomen-onderwijs/decentralisatie-jeugdzorg_45587/item/wat-is-
decentralisatie-jeugdzorgo_48501.html/
http://www.divosa.nl/dossiers/samenhang-3-decentralisaties
www.ipsz.nl
http://www.mogroep.nl/actueel/nieuws/2521-prinsjesdagstukken-2014-miljoenennota-en-
begrotingen-2014
http://www.nu.nl/politiek/2663136/niet-klagen-maar-blij-we-langer-gezond-leven.html
www.rijksoverheid.nl
http://www.telegraaf.nl/binnenland/21981762/__Jeugdzorg_naar_gemeenten__.html
http://www.vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/decentralisatie-jeugdzorg/veelgestelde-vragen-algemeen
www.zorghulpatlas.nl
Wet maatschappelijke ondersteuning 8 november 2013
16
7. Bijlagen
Bijlage 1: Negen prestatievelden Wmo
De negen prestatievelden van het Wmo:
1. De leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten bevorderen.
2. Jeugdigen met problemen met opgroeien en ouders met problemen met opvoeden preventief
ondersteunen.
3. Informatie, advies en cliëntondersteuning geven.
4. Mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen.
5. Bevorderen dat mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een
psychosociaal probleem deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren.
6. Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal
probleem voorzieningen verlenen om hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het
maatschappelijke verkeer te behouden.
7. Maatschappelijke opvang bieden, waaronder vrouwenopvang.
8. Openbare geestelijke gezondheidszorg bevorderen, met uitzondering van psychosociale hulp bij
rampen.
9. Verslavingsbeleid bevorderen.
www.invoeringwmo.nl