Das besondere in der Fremde - Fernkontakte im Ems-Dollart-Raum/Het bijzondere in den vreemde -verre...

Die Archäologie des friesischen KüstenraumsDe archeologie van het Friese kustgebied

6 Inhaltsverzeichnis

4 Impressum /

Colofon

10 Grußwort des Niedersächsischen Ministerpräsidenten /

Welkomstwoord van de minister-president van Nedersaksen

DavidMcAllister

11 Die fesselnde Geschichte unseres nördlichenKüstengebietes /

De boeiende geschiedenis van ons noordelijk kustgebied

JacquesTichelaar

12 Grußwort des Lead-Partners /

Welkomstwoord van de lead-partner

HelmutCollmann

13 Bodenhaftung – ein Vorwort zum „Land der Entdeckungen“ /

Gehechtheid aan de bodem – een voorwoord bij het ‘Land van ontdekkingen’

JanF.Kegler

18 Abfolge der Kulturen im deutsch-niederländischen Küstenraum /

Sequentie van culturen in het Duits-Nederlandse kustgebied

20 Fundstellenkarte /

Overzicht van vindplaatsen

22 chronologisch / chronologisch 24 Archäologische Forschungsgeschichte des friesischen

Küstenraums – ein Überblick /

Archeologische onderzoeksgeschiedenis van het Friese kustgebied – een overzicht

JanF.Kegler,RolfBärenfänger,HennyA.Groenendijk

32 Funde vom Upstalsboom / Vondsten van de Opstalboom RolfBärenfänger

34 „Für wen tun wir das?“ oder die Motivation, Archäologie zu betreiben /

‘Voor wie doen we dit?’ oftewel de motivatieom archeologie te beoefenen

HennyA.Groenendijk,JanF.Kegler

42 Einfach, effektiv und tödlich – die Holzkeulen aus Berumerfehn und Wiesmoor /

Eenvoudig, doeltreffend en dodelijk – de houten knotsen uit Berumerfehn en Wiesmoor

ThomasTerberger,ErwinStrahl

44 Zeiten, Räume und Kulturen – eine Übersicht der Chronologie /

Tijd, ruimte en culturen – een overzicht van de chronologie

DaanC.M.Raemaekers,RolfBärenfänger

60 Abriss der Landschafts- und Küstenentwicklung / Schets van de ontwikkeling van het kustlandschap PeterVos,FriederikeBungenstock

70 Der Anstieg des Meeresspiegels und die Landschaft / Zeespiegelstijging en landschap HenkWeerts

74 Katalog chronologisch / Catalogus chronologisch zusammengestelltvon/samengestelddoorKirstenHüser

110 angepasst / aangepast112 Von Jägern zu Bauern / Van jager tot boer HennyA.Groenendijk,JanaEstherFries,JanF.Kegler,

DaanC.M.Raemaekers

Inhaltsverzeichnis / Inhoud

Inhoud 7

122 Auf der Suche nach der Trichterbecherkultur / Op zoek naar de trechterbekercultuur HaukeJöns,HennyA.Groenendijk,

DaanC.M.Raemaekers,JanF.Kegler,MoritzMennenga,DanielNösler

136 Keramik und Großsteingräber / Aardewerk en megalithische graven AnnaBrindley

145 Technologische Merkmale trichterbecherzeitlicher Keramik /

Technologische kenmerken van aardewerk uit de trechterbekercultuur

KatrinStruckmeyer

146 Leben mit dem Meer: Terpen, Wierden und Wurten / Leven met de zee: terpen, wierden en wurten AnnetNieuwhof,HaukeJöns,GillesdeLangen,

JohanNicolay,AnnetteSiegmüller

156 Völkerwanderungszeitliche Bestattungen im Wattenmeer bei Ostbense /

Begrafenissen in het wad van Ostbensein de volksverhuizingstijd

RolfBärenfänger

158 Der kleine Unterschied – der Einbaum von Jemgum / Het kleine verschill – de boomstamkano van Jemgum JanF.Kegler

160 Wir waren schon immer hier! Brüche und Kontinuitäten in der Besiedlung des Küstenraums /

We waren er altijd al! Breuken en continuïteiten in de bewoning van het kustgebied

RolfBärenfänger,ErnstTaayke,JanF.Kegler

171 Bruch oder Kontinuität? Botanische Ergebnisse / Breuk of continuïteit? Botanische resultaten FelixBittmann

172 Zwischen Marsch und Geest: Leben und Arbeiten in den Moorgebieten /

Tussen klei en zand: leven en werken in de veengebieden

GillesdeLangen,HennyA.Groenendijk,WolfgangSchwarz

188 Moorleiche von Bernuthsfeld / Veenlijk van Bernuthsfeld JürgenBär

190 Katalog angepasst / Catalogus aangepast Zusammengestelltvon/SamengestelddoorKirstenHüser

216 mächtig / machtig218 Von Reichen und Armen –

Eliten im archäologischen Befund / Over rijken en armen –

elites in het archeologisch onderzoek HaukeJöns,AnnetNieuwhof,AnnetteSiegmüller,

ErwinStrahl,WijnandA.B.vanderSanden

234 Eine besondere Grabstätte der Glockenbecherkultur im Norden der Niederlande /

Een bijzonder graf van de klokbekercultuur in Noord-Nederland

ErikDrenth,JohanJelsma,ElmaSchrijer

238 Goldene Fibel mit Mondstein / Gouden fibula met maansteen EggeKnol

240 Kultische Bauten der Bronzezeit / Cultusgebouwen in de bronstijd WijnandA.B.vanderSanden,WolfgangSchwarz

246 Die Maske von Middelstum / Het masker van Middelstum EggeKnol

248 Bronzezeit ohne Bronze oder „Warum finden wir im Norden so wenig Bronze?“ /

Bronstijd zonder brons of “waarom vinden we in het noorden zo weinig brons?”

OttoMathiasWilbertz,ErikDrenth,EricLohof,JanF.Kegler

258 Das Opfermesser von Appelscha / Het offermes van Appelscha NellekeLaureIJssennagger

260 Von den Göttern zu Gott – Mission und Christianisierung im deutsch-niederländischen Nordseeküstenraum /

Van de goden naar God – missie en kerstening in het Duits-Nederlandse Noordzeegebied

EggeKnol,KristinaNowak-Klimscha

8 Inhaltsverzeichnis

324 Katalog mächtig /

Catalogus machtig

Zusammengestelltvon/SamengestelddoorKirstenHüser

358 fremd / vreemd360 Das Besondere in der Fremde –

Fernkontakte im Ems-Dollart-Raum /

Het bijzondere in den vreemde – verre contacten in de Eems-Dollardregio

HaukeJöns,JaapBeuker,EvertKramer,NellekeLaureIJssennagger

372 Das Schiff auf dem Backstein /

Het schip op de baksteen

RolfBärenfänger

374 Klootkugeln /

Klootschietballen of kloten

KristinaNowak-Klimscha

376 Katalog fremd /

Catalogus vreemd

Zusammengestelltvon/SamengestelddoorKirstenHüser

394 verborgen / verborgen396 Das Verstecken begreifen –

von Schatz-, Verwahr- und Opferfunden /

Begraven begrijpen – over schatvondsten, deposities en offers

VincentT.vanVilsteren,HaukeJöns

410 Goldscheibe von Moordorf /

Gouden zonneschijf van Moordorf

StephanVeil

412 Die zwei Goldschalen von Terheide /

Twee gouden schaaltjes uit Terheide

StephanVeil

270 Knochenkästchen aus Emden / Benen kistje uit Emden AnnetteSiegmüller,JuliaZiegler

272 Kampf ums Überleben / Strijd om te overleven AngelikaBurkhardt,WijnandA.B.vanderSanden

280 Schädel mit Pfeilspitze Termunten / Schedel met pijlpunt Termunten ErnstTaayke

282 Von Häuptlingen und Burgen / Over hoofdelingen en kastelen SonjaKönig,VincentT.vanVilsteren,

EvertKramer

294 Eiserner Schild aus Winsum / IJzeren schild van Winsum ErnstTaayke

296 Die ehemaligen Klosterplätze im Küstengebiet /

De voormalige kloosterplaatsenin het kustgebied

RolfBärenfänger,JohannesA.Mol

310 Margarete und Christophorus – zwei Heilige aus Kloster Ihlow /

Margaretha en Christophorus – twee heiligen uit het klooster Ihlow

BernhardThiemann

312 Von Stadtmauern, Steinhäusern und Schanzen – Wehrbau und Befestigungsanlagen im Norden der Niederlande und in Ostfriesland /

Stadsmuren, steenhuizen en schansen – verdedigingswerken in Noord-Nederland en Oost-Friesland

AndreasHüser,ReinderReinders

322 Ein Wams aus dem Menrediepin Groningen /

Een wambuis uit het Menrediep in Groningen

EggeKnol

Inhoud 9

436 Der goldene Fingerring aus Meinersfehn / De gouden vingerring uit Meinersfehn KristinaNowak-Klimscha

438 Halsreif aus Warsingsfehn / Halsring van Warsingsfehn SonjaKönig

440 Sceatta-Hort von Kloster Barthe / Sceatta-schat van het klooster Barthe RolfBärenfänger

442 Der Sceatta-Schatz von Hallum / De sceatta-schat van Hallum NellekeLaureIJssennagger

444 Wikingerring von Gaasterland / Vikingring van Gaasterland NellekeLaureIJssennagger

446 Ein Gold- und Silberschatz aus Marsum / Een gouden zilverschat uit Marsum EggeKnol

450 Der Schatzfund von Kloster Barthe / De schat van het klooster Barthe RolfBärenfänger

452 Der Goldschatz von Feerwerd / De goudschat van Feerwerd EggeKnol

454 Der Münzschatz von Walle / De muntschat van Walle HeikeReimann

Anhang / Bijlage

458 Autoren / Auteurs

459 Leihgeber / Bruikleengever

460 Literatur / Literatuur

476 Abbildungsnachweise / Foto- en illustratieverantwoording

414 Hort von Lorup – bronzene Trachtbestandteile /

Depot van Lorup – bronzen kledingonderdelen

SilkeSurberg-Röhr

416 Der Hortfund von Ostrhauderfehn / De schat van Ostrhauderfehn JanF.Kegler

418 Der Hortfund von Plaggenburg / De depotvondst van Plaggenburg JanF.Kegler

420 Der Bronzefund von Drouwen / De bronsvondst van Drouwen WijnandA.B.vanderSanden

422 Dem Boden anvertraut: Die Schatzfunde von Onstwedde /

Aan de bodem toevertrouwd: de bronsschatvondsten van Onstwedde

EggeKnol

424 Der Münzschatz von Anloo / De muntschat van Anloo WijnandA.B.vanderSanden

426 Der Münzschatz von Zoutkamp / De muntschat van Zoutkamp EggeKnol

428 Der Goldschatz von Beilen / De goudschat van Beilen WijnandA.B.vanderSanden

430 Die goldenen Runensolidi aus Harlingen und Schweindorf /

De gouden runensolidi van Harlingen en Schweindorf

TinekeLooijenga

432 Der Goldschatz von Dronrijp / De goudschat van Dronrijp NellekeLaureIJssennagger

434 Die Fibel von Hogebeintum / De fibula van Hogebeintum NellekeLaureIJssennagger

360 Das Besondere in der Fremde – Fernkontakte im Ems-Dollart-Raum

Het bijzondere in den vreemde – verre contacten in de Eems-Dollardregio 361

De geschiedenis van de mensheid is altijd sterk be-paald door de uitwisseling van ideeën, ideologieën, materialen, technologieën en voorwerpen. Dit is voor de zuidelijke Noordzeeregio sinds de middeleeuwen in talrijke schriftelijke bronnen vastgelegd, maar het geldt ook voor de tijd waaruit geen of weinig schrifte-lijke bronnen bekend zijn, de prehistorie en de vroeg-ste geschiedenis. Voor deze periode, van het einde van de laatste ijstijd tot het einde van het 1e millennium n. Chr., is informatie over de Eems-Dollardregio vrij-wel uitsluitend te vinden in archeologische bronnen.

De archeologie heeft zich al vanaf haar ontstaan in de 19e eeuw intensief beziggehouden met voorwer-pen die niet gemaakt kunnen zijn in het gebied waar ze zijn gevonden. Aan de speciale belangstelling voor ‘vreemde’ objecten liggen vooral twee redenen ten grondslag. Allereerst verschillen ze in vorm en manier waarop ze zijn gemaakt vaak zo van ‘inheemse’ pro-ducten dat ze opvallend zijn en gemakkelijk herkend kunnen worden. Ten tweede zijn ze een bewijs van contacten over soms grote afstanden. Ze maken dui-delijk dat men ook lang voor de komst van trein, auto en vliegtuig al heel mobiel was en deel uitmaakte van regio-overschrijdende netwerken. Met de ‘exotische’ voorwerpen werden vaak tot dan toe onbekende materialen en soms ook nieuwe technologieën geïn-troduceerd. Hoe groot daarnaast de uitwisseling van gedachten, intellectuele denkbeelden en ideologieën is geweest, kan soms indirect gereconstrueerd wor-den. Door archeologische sporen en overblijfselen is de overgang van oude naar nieuwe tradities en gewoonten te herkennen. De omvang van de vast-gestelde ‘vreemde’ invloeden en de vondstdichtheid van exotische voorwerpen worden in de wetenschap beschouwd als aanwijzingen voor intensieve handels-betrekkingen, maatschappelijke veranderingen en als

Die Geschichte der Menschheit war seit jeher stark durch den Austausch von Ideen, Materialien, Tech-nologien und Gegenständen unterschiedlicher Funk -tion bestimmt. Dies ist für den südlichen Nordsee-raum seit dem Mittelalter in zahlreichen Schriftquel-len dokumentiert, es gilt jedoch auch für die schrift-armen oder gar schriftlosen Epochen der Vor- und Frühgeschichte. Für diese Zeiträume, die sich vom Ende der letzten Eiszeit bis zum Ende des 1. Jahr-tausends n. Chr. erstrecken, sind es fast ausschließlich archäologische Quellen, die Informationen über die Lebensbedingungen der damaligen Menschen liefern.

Die archäologische Forschung hat sich schon seit ihren Anfängen im 19. Jahrhundert intensiv mit Gegenständen beschäftigt, die nicht im jeweiligen Fundgebiet hergestellt worden sein können. Dieses besondere Interesse an „fremden“ Objekten hat vor allem zwei Gründe: Zum einen unterscheiden sich die Gegenstände in Form und Machart oft so deut-lich von den „einheimischen“ Erzeugnissen, dass sie leicht erkannt und erfasst werden können. Zum an-deren belegen sie kulturelle Kontakte über teilweise sehr große Entfernungen hinweg. Sie zeigen damit, dass auch Gesellschaften, die lange vor der Erfi n-dung von Eisenbahn, Auto und Flugzeug existierten, überaus mobil waren und überregionale Netzwerke besaßen. Zusammen mit den „fremden“ Objekten wanderten auch bislang unbekannte Materialien und zum Teil auch neue Technologien ein. Welche Bedeutung darüber hinaus der Austausch von Ge-danken, geistigen Vorstellungen und Ideologien hatte, ist zumindest indirekt erschließbar, vor allem wenn die überlieferten, archäologisch erfassbaren Spuren und Überreste den Wechsel von althergebrachten zu bislang unbekannten Traditionen und Sitten erken-nen lassen. Der Umfang dieser fremden Einfl üsse

Das Besondere in der Fremde – Fernkontakte im Ems-Dollart-Raum

Het bijzondere in den vreemde –verre contacten in de Eems-Dollardregio

Hauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette SiegmüllerHauke Jöns, Jaap Beuker, Evert Kramer, Nelleke Laure IJssennagger, Annette Siegmüller

Abb. 1: Römische Bron-zefi gur des Gottes Mars (Kat.-Nr. F 11a) aus der Zeit zwischen 100 und 300 n. Chr., gefunden im Bereich einer Wurt in Nijlanderzijl, Prov. Friesland. Fries Museum, Inv.-Nr. 195-1.

Afb. 1: Romeins beeldje van de god Mars (cat. nr. F 11a) uit de tijd tus-sen 100 en 300 n. Chr. Het werd gevonden in de omgeving van een wierde in Nijlanderzijl, provincie Friesland. Fries Museum, Inv.-Nr. 195-1.


indicatoren voor de migratie van bevolkingen.

Bovenregionale contacten van het paleo-lithicum tot het begin van onze jaartelling

Sporen van bovenregionale contacten en uitwisse-ling van goederen en ideeën zijn in Noordwest-Eu-ropa al bekend van de mobiele jagers en verzamelaars uit het paleolithicum en mesolithicum. Veel duidelij-ker worden ze echter zichtbaar in het neolithicum.

De overgang van een op jagen, vissen en verza-melen gerichte bestaanswijze naar landbouw, die in Noord-Nederland en Noordwest-Duitsland onge-veer 6.000 jaar geleden begon, kan worden gezien als een aanwijzing dat er intensieve contacten beston-den met Centraal-Europa. Als communicatieroutes dienden vermoedelijk de wijdvertakte rivierenstelsels van Rijn, Wezer en Elbe. Dat de verandering in de bestaanswijze ook verbonden was met veranderde intellectuele denkbeelden en maatschappelijke orga-nisatievormen, blijkt vooral uit de hunebedden die tussen 3500 en 3200 v. Chr. in de Eems-Dollardregio werden gebouwd. Ze tonen aan dat men bereid was de traditionele rituelen voor de doden op te geven en de overledenen voortaan in stenen grafmonu-menten bij te zetten. Deze monumenten werden met vereende krachten door de gemeenschap gebouwd.

und die Funddichte der nicht vor Ort hergestellten – also „fremden“ – Gegenstände werden dabei in der Forschung traditionell als Indikatoren für intensive Handels- und Austauschbeziehungen, einen gesell-schaftlichen Wandel oder aber auch als Hinweise auf die Migration von Bevölkerungen angesehen.

Überregionale Kontakte vom Paläolithikum bis zur Zeitenwende

Spuren weitreichender überregionaler Kontakte und des Austausches von Gegenständen und Ideen sind in Nordwesteuropa bereits für die überaus mo-bilen Gesellschaften des Paläolithikums und Meso-lithikums nachweisbar. Besonders deutlich treten sie jedoch während des Neolithikums hervor. So kann der vor ca. 6.000 Jahren in den nördlichen Niederlanden und in Nordwestdeutschland einsetzende Wechsel von der aneignenden zur produzierenden Wirtschaftswei-se – also die Wandlung von Jägern, Sammlern und Fischern zu Ackerbauern und Viehzüchtern – als Hinweis auf intensive Kontakte der hier ansässigen Menschen nach Zentraleuropa gewertet werden. Als Kommunikationswege dienten dabei vermutlich die weitverzweigten Flusssysteme von Rhein, Weser und Elbe. Dass dieser Umschwung in der Wirtschaftsweise auch mit einem Wandel der geistigen Vorstellungen

Abb. 2: Artefakte aus rotem Helgoländer Flint. 1 Beil aus Wanhöden, Ldkr. Cuxhaven, 2 Bruchstück einer Sichel aus Sievern, Ldkr. Cuxhaven, 3 Rohling eines Beils aus Een, Prov. Drenthe, 4 Dolch aus Heerstedt, Ldkr. Cuxhaven.

Afb. 2: Voorwerpen van rode vuursteen van het eiland Helgoland. 1 Bijl uit Wanhöden (Landkreis Cuxhaven), 2 Fragment van een sik-kel uit Sievern (Landkreis Cuxhaven), 3 Halffabrikaat van een bijl uit Een, gemeente Noordenveld (provincie Drenthe), 4 Dolk uit Heerstedt (Landkreis Cuxhaven).


Ook de Eems-Dollardregio had dus te maken met de ingrijpende maatschappelijke omwentelingen die tijdens het 3e millennium v. Chr. in grote delen van West-Europa plaatsvonden (zie het hoofdstuk ‘Tijd, ruimte en culturen - een overzicht van de chronolo-gie’, p. 44–59).

De grote mobiliteit beperkte zich toentertijd niet tot de rivierenstelsels, maar strekte zich ook uit tot op de Noordzee. Dat bewijzen vondsten van werktui-gen en wapens van rode Helgoland-vuursteen die op vele Nederlandse en Noordwest-Duitse vindplaatsen werden aangetroffen (afb. 2). Omdat Helgoland in het neolithicum door de zeespiegelstijging, die na de laatste ijstijd begon, een eiland was geworden, waren contacten tussen het vasteland en het eiland alleen met boten mogelijk. De zeevaarders uit het neolithi-cum moeten zowel over zeewaardige boten als over kennis van navigatie hebben beschikt. Tijdens de reis kwam men namelijk op een punt dat door de krom-ming van de aarde noch het eiland, noch het vaste-land te zien waren.

Ook de overgang van de steentijd naar de brons-tijd aan het begin van het 2e millennium v. Chr. ging in het Eems-Dollardgebied gepaard met allerlei veranderingen die alleen maar door omvangrijke ‘vreemde’ invloeden op de lokale gemeenschappen zijn te verklaren. Een voorbeeld is het gieten van

und gesellschaftlichen Organisationsformen verbun-den war, zeigen besonders deutlich die Großsteingrä-ber, die in der Zeit zwischen 3500 und 3200 v. Chr. auch im Ems-Dollart-Raum errichtet wurden. Mit ihnen gaben die Menschen dort ihre angestammten Totenrituale auf und bestatteten ihre Verstorbenen stattdessen in steinernen Monumenten, die sie in ge-waltigen Gemeinschaftsleistungen errichteten. Damit war offensichtlich auch der Ems-Dollart-Raum von jenen großflächig festzustellenden gesellschaftlichen Umwälzungen betroffen, die während des 4. Jahrtau-sends v. Chr. weite Teile des westlichen Europas erfasst und geprägt haben (siehe Beitrag „Zeiten, Räume und Kulturen – eine Übersicht der Chronologie“, S. 44-59).

Die große Mobilität der damaligen Gemeinschaften beschränkte sich jedoch nicht auf die Flusssysteme, sondern umfasste auch bereits die offene Nordsee. Dies belegen Funde von Werkzeugen und Geräten aus rotem Helgoländer Flint, die an zahlreichen nie-derländischen und nordwestdeutschen Fundplätzen zutage kamen (Abb. 2). Da Helgoland durch den postglazialen Meeresspiegelanstieg zur Insel gewor-den war, muss es demnach regelmäßige Kontakte zwischen dem Festland und der Insel gegeben haben, die nur mithilfe von Booten denkbar sind. Die jung-steinzeitlichen Seefahrer müssen also nicht nur über hochseetüchtige Wasserfahrzeuge, sondern auch über Navigationskenntnisse und -techniken verfügt haben.

Auch der Übergang von der Stein- zur Bronzezeit zu Beginn des 2. Jahrtausends v. Chr. war im Ems-Dollart-Raum von zahlreichen Veränderungen geprägt, die nur durch umfangreiche „fremde“ Einflüsse auf die lokalen Gemeinschaften erklärbar sind. Zum einen kam es mit der Einführung des Bronzegusses innerhalb von nur wenigen Generationen zur Etablierung einer neuen Technologie, die bis dahin im südlichen Nordseeraum vollkommen unbekannt gewesen war. Zum ande-ren wurden nun auch große Mengen von Zinn und Kupfer als Ausgangsstoffe für die Bronzeherstellung benötigt. Da beide Metalle weder in der Ems-Dollart-Region selbst noch in den benachbarten Landschaf-ten des nordwestlichen Mitteleuropas vorkommen, mussten sie aus den jeweiligen Produktionsgebieten eingeführt werden. Als Beispiel sei hier das Opfermes-ser von Appelscha genannt (siehe Beitrag „Das Op-fermesser von Appelscha“, S. 258-259), das vermutlich vor Ort aus importierten Metallen hergestellt wurde. Es muss somit spätestens ab dem Beginn des 2. Jahrtau-sends v. Chr. ein gut funktionierendes und effektives Transport- und Wegesystem gegeben haben, über das auch der südöstliche Nordseeraum mit den Produk-tionszentren in Südosteuropa (Kupfer) bzw. auf den britischen Inseln (Zinn) verbunden war. Auch das seit dem 7. –6. Jahrhundert v. Chr. verstärkt genutzte Eisen ist vermutlich zumindest bis zur Zeitenwende genauso wie Kupfer und Zinn eingeführt worden, obwohl mit dem Raseneisenerz, das in den Geestgebieten anstand, der zur Verhüttung erforderliche Rohstoff verfügbar gewesen wäre. Herkunftsgebiete des Eisens könnten Polen, Norwegen oder Süddeutschland gewesen sein,

Abb. 3: Einbaum aus dem Umfeld der Wurt Jem-gumkloster, Ldkr. Leer, während der Freilegung. Das Boot stammt aus dem Frühen Mittelalter.

Afb. 3: Boomstamkano uit de directe omgeving van de wierde Jemgum-kloster, Landkreis Leer, tijdens de preparatie. De boot dateert uit de vroege middeleeuwen.


brons. Binnen slechts enkele generaties raakte deze volkomen nieuwe techniek verspreid in de zuidelijke Noordzeeregio. Om brons te kunnen maken waren grote hoeveelheden koper en tin nodig. Beide komen niet in de Eems-Dollardregio voor en moesten van ver geïmporteerd worden.

Een goed voorbeeld van het gebruik van het nieuwe materiaal en de nieuwe techniek is het of-fermes van Appelschaa, provincie Friesland (zie het artikel ‘Het offermes van Appelscha’, p. 258-259), dat vermoedelijk van geïmporteerde metalen lokaal werd vervaardigd. Er moet op z’n laatst aan het begin van het 2e millennium v. Chr. al een goed functionerend transport- en wegenstelsel zijn geweest, dat de zuid-oostelijke Noordzeeregio verbond met Zuidoost-Europa (koper) en de Britse eilanden (tin). Ook ijzer, dat vanaf de 7e en 6e eeuw v. Chr. steeds vaker werd gebruikt, is vermoedelijk tot het begin van onze jaar-telling ingevoerd, alhoewel moerasijzererts lokaal ook wel in voldoende mate bijvoorbeeld in stroomdalen te vinden was. Het geïmporteerde ijzer kan uit Polen, Noorwegen of Zuid-Duitsland afkomstig zijn. Daar waren centra aanwezig die zich specialiseerden in overproductie voor de export.

Het bovengenoemde transport- en wegenstelsel kan in de Eems-Dollardregio vooral het wijdver-takte rivierstelsel van de Eems hebben omvat. Voor de bovenregionale verbindingen zijn vermoedelijk Rijn, Wezer en Elbe van grote betekenis geweest, maar ook de Noordzee speelde in de eeuwen voor het begin van onze jaartelling kennelijk al een grote rol. Er moeten boten zijn geweest die de vaareigen-schappen en transportcapaciteiten overtroffen van de boomstamkano’s die van het mesolithicum tot de late middeleeuwen op rivieren, beken en meren werden gebruikt (afb. 3). In de gebieden langs de Noordzeekust zijn maar weinig van dit soort bo-ten onderzocht. Boten uit de bronstijd werden tot nu toe alleen in Groot-Brittannië opgegraven. De constructie van deze vaartuigen wordt gekenmerkt door overnaads aangebrachte planken die flexibel aan elkaar zijn genaaid. Dit is vergelijkbaar met de bouwwijze van een boot uit de ijzertijd (gedateerd omstreeks 350 v. Chr.) die in het Zuid-Deense Hjortspring werd gevonden. Het is daarom aanne-melijk dat deze flexibele en lichte bouwwijze in elk geval in de twee laatste millennia voor onze chris-telijke jaartelling bij botenbouwers aan weerszijden van het Nauw van Calais bekend was. De ongeveer 19 m lange en met peddels voortgestuwde boot van Hjortspring heeft bovendien een constructie met een dubbele steven. Afbeeldingen van vergelijkbare boten kennen we van scheermessen uit de bronstijd in Zuid-Scandinavië en Noord-Duitsland (afb. 4). Samen met afbeeldingen van boten, die in dezelfde periode vooral langs de rotsachtige Oostzeekust van Zweden op talloze plaatsen in het gesteente wer-den gekrast, geven ze ons een aardig beeld van de vaartuigen die vermoedelijk ook op de Noordzee voeren.

wo auf die Überproduktion ausgerichtete spezialisierte Produktionszentren existierten.

Das oben erwähnte Transport- und Wegesystem dürfte im Ems-Dollart-Raum vor allem das weit-verzweigte Flusssystem der Ems und ihrer Neben-gewässer umfasst haben. Für die überregionalen Verbindungen wurden wohl im Wesentlichen Rhein, Weser und Elbe genutzt, aber auch die Nordsee spielte hier offensichtlich schon in den Epochen vor der Zeitenwende eine große Rolle. Wenn dies zu-trifft, muss es auch entsprechende Boote und Schiffe gegeben haben, die in ihren Fahreigenschaften und Transportkapazitäten die vom Mesolithikum bis zum Späten Mittelalter auf Flüssen, Bächen und Seen ein-gesetzten Einbäume (Abb. 3) übertrafen. Allerdings sind im gesamten Nordseeküstenraum bislang nur wenige solcher Wasserfahrzeuge untersucht worden. Schiffe aus der Bronzezeit konnten bislang nur in Großbritannien ausgegraben werden. Die Konstruk-tion dieser Fahrzeuge ist durch zusammengenähte Planken gekennzeichnet, ein Element, das auch bei einem im süddänischen Hjortspring gefundenen Boot aus der Zeit um 350 v. Chr. gefunden wurde. Man kann deshalb annehmen, dass diese flexible und leichte Bauweise zumindest in den beiden letzten Jahrtausenden v. Chr. bei den Bootsbauern beiderseits des Ärmelkanals bekannt war. Das etwa 19 m lange und mit Paddeln angetriebene Boot von Hjortspring besitzt zudem eine Doppelstevenkonstruktion, die große Ähnlichkeit mit Darstellungen von Schiffen und Booten besitzt, wie wir sie von zahlreichen bronzezeitlichen Rasiermessern vor allem aus dem südskandinavischen und norddeutschen Raum kennen (Abb. 4). Gemeinsam mit entsprechenden Schiffsmotiven, die während dieser Zeit vor allem an der felsigen Ostseeküste Schwedens an zahlreichen Orten ins Gestein geritzt wurden, vermitteln sie uns eine ungefähre Vorstellung von den Wasserfahrzeugen, die vermutlich auch im Nordseeraum verkehrten.

Abb. 4: Bronzezeit-liche Rasiermesser mit Schiffsdarstellung aus der Gegend von Bremen (oben) und aus Aurich (unten) (Kat.-Nr. F 3).

Afb. 4: Scheermessen uit de bronstijd met de voorstelling van een schip, gevonden in de omgeving van Bremen (boven) en Aurich (on-der) (cat. nr. F 3).


De Noord- en Oostzee als 'verbindingswegen' tijdens het 1e millennium n. Chr.

Er zijn veel sporen van de uitwisseling van voorwer-pen en van contacten over grotere afstanden uit het 1e millennium n. Chr. bewaard gebleven. Uit de talrijke ‘exotische’ voorwerpen blijkt vooral dat sinds het begin van onze jaartelling de Noord- en Oostzee een steeds grotere rol gingen spelen bij interregionale contacten. Aan het begin van het 1e millennium komen in dit gebied producten voor die in het Romeinse rijk wer-den gemaakt. Door de vondsten in de gebieden ten noorden van de grens met het Romeinse rijk (limes) in

Nord- und Ostsee als Kommunikationsräume während des 1. Jahrtausends n. Christus

Besonders viele Spuren der Kommunikation und Überreste des Austausches von Gegenständen exis-tieren für das 1. Jahrtausend n. Chr. Wie vor allem das starke Vorkommen „fremder“ Gegenstände zeigt, ist die Bedeutung von Nord- und Ostsee als Trans-portraum seit der Zeitenwende deutlich gewachsen. Die wichtigste Gruppe dieser Fundobjekte für die 1. Hälfte des 1. Jahrtausends stellen im Römischen Reich hergestellte Waren dar. Die Kartierung dieser Funde in den nördlich des Limes gelegenen Gebie-ten zeigt, dass Objekte römischer Herkunft in den niederländischen und nordwestdeutschen Gebieten seit der Mitte des 1. Jahrhunderts n. Chr. verbreitet waren, und zwar besonders entlang der südlichen Nordseeküste und den Unterläufen der großen Strö-me wie Elbe, Weser und Ems (Abb. 5). Ihr Spektrum reicht von Gegenständen des täglichen Bedarfs über wertvolle Gefäße aus Glas oder Bronze bis hin zu Sta-tuetten römischer Gottheiten (Abb. 1). Diese Funde konzentrieren sich in den nördlichen Niederlanden und im Elbe-Weser-Dreieck.

Für das Gebiet zwischen Ems und Weser ist vor allem die Verbreitung von Mahlsteinen aus der Ba-saltlava der Eifel und von römischen Tonziegeln auf-schlussreich. Sie können wegen ihres Gewichts nur mit dem Schiff transportiert worden sein. Konzen-trationen der Tonziegel entlang von Ems, Leda und Jümme sowie auf dem nördlichen Geestrand weisen darauf hin, dass sie bei Schiffstransporten aus der rö-mischen Provinz als Ballast dienten, da sie sicher nicht als Baumaterial eingeführt wurden.

In der Literatur wurden bereits viele verschie-dene Modelle diskutiert, wie dieser überregionale Warenaustausch während der Römischen Kaiserzeit organisiert war. Lange Zeit wurde angenommen, dass es vor allem römische Händler waren, die auch den Markt in den nördlich des Limes gelegenen Gebie-ten für sich erschlossen und organisierten und mit ihren Schiffen außerdem den Nord- und Ostsee-raum befuhren. Ein Indiz für diese These wurde in dem Fund von Knochen mit Runeninschriften und Darstellungen römischer Handelsschiffe im Bereich des Unterlaufs der Weser gesehen (Abb. 6). Denn falls diese Ritzungen tatsächlich in der Nähe des Fundorts angefertigt wurden, würde dies belegen, dass die dort ansässige Bevölkerung Kenntnisse von römischen Handelsschiffen besaß.

Einige Forscher gehen hingegen davon aus, dass das im Zeithorizont stark schwankende Vorkommen von Fremdgütern römischer Provenienz vor allem im südlichen Nordseeraum mittelbar oder unmit-telbar im Zusammenhang mit militärischen Akti-vitäten des Römischen Reiches stand. Folgt man dieser Deutung, könnte sich auch das Römische Reich durch die Schenkung qualitätsvollen Trink- und Essgeschirrs für die Bereitstellung von Soldaten oder gar für die Neutralität in einzelnen Konflik-ten bedankt haben. Diese These wird auch dadurch

Abb. 5: Verbreitung der römischen Funde aus dem 2. Jahrhundert. Die Münzfunde sind nicht berücksichtigt.

Afb. 5: Verspreiding van Romeinse vondsten uit de 2e eeuw. Munt-vondsten zijn niet aangegeven.

Abb. 6: Knochenfund aus der Römischen Kaiser-zeit mit eingeritzter Schiffsdarstellung und Runeninschrift.

Afb. 6: Botvondst uit de Romeinse tijd met een ingekraste voorstelling van een schip en runen-schrift.


kaart te brengen wordt duidelijk dat voorwerpen van Romeinse oorsprong vanaf halverwege de 1e eeuw n. Chr. in Nederland en Noordwest-Duitsland op ‘grote’ schaal verspreid werden. Dat gebeurde vooral langs de zuidelijke Noordzeekust en de benedenlopen van grote rivieren zoals Elbe, Wezer en Eems (afb. 5). Naast alledaagse gebruiksvoorwerpen betreft het ook waardevol vaatwerk van glas of brons en zelfs beeldjes van Romeinse goden (afb. 1). Ze zijn vooral gevonden in Noord-Nederland en in de driehoek tussen de Elbe en de Wezer. Veelzeggend voor het laatste gebied is met name het verspreidingsbeeld van handmolens van basaltlava uit de Eifel en van Romeinse aardewerken dakpannen. Ze kunnen vanwege hun gewicht alleen per schip zijn vervoerd. Vondstconcentraties bevinden zich langs de Eems, Leda en Jümme en op de noor-delijke ‘geestrand’ (de hogere gebieden die tijdens de voorlaatste ijstijd ontstonden). De dakpannen wijzen op scheepvaart uit het Romeinse rijk omdat ze niet als bouwmateriaal maar als ballast in schepen hebben gediend.

In de literatuur is al veel gediscussieerd over de vraag hoe de uitwisseling van producten over de re-giogrenzen heen in de Romeinse tijd georganiseerd was. Lang werd aangenomen dat het vooral Ro-meinse handelaren waren die de markt in de gebie-den ten noorden van de limes voor hun eigen handel ontsloten en organiseerden. Met hun schepen voeren ze naar de Noordzee- en Oostzeegebieden. Een bot met een inscriptie in runenschrift en de afbeelding van een Romeins handelsschip dat werd gevonden in het gebied van de benedenloop van de Wezer, wordt gezien als een bewijs voor deze aanname (afb. 6). Als de afbeelding inderdaad in de buurt van de vindplaats is gemaakt, toont deze aan dat de lokale bevolking blijkbaar bekend was met Romeinse handelsschepen.

Sommige onderzoekers gaan er echter vanuit dat het door de tijd heen sterk wisselende voorkomen van voorwerpen van Romeinse herkomst vooral in de zuidelijke Noordzeeregio direct of indirect samenhangt met militaire activiteiten van de Ro-meinen. Het zou kunnen dat kwalitatief hoogwaar-dig drink- en eetgerei Romeinse dankbetuigingen waren voor het ter beschikking stellen van soldaten of neutraliteit bij conflicten. Deze veronderstelling wordt ook gesteund door het feit dat veel graven uit het Noordzeegebied delen van Romeinse legionair-suitrustingen bevatten. Dit doet vermoeden dat het hierbij om de laatste rustplaats van teruggekeerde Romeinse legionairs gaat. Ook de resultaten van de opgravingen in de terp van Winsum-Bruggeburen (Friesland) wijzen erop dat er nauwe contacten be-stonden tussen de lokale elites en het Romeinse leger. Met name de samenstelling van het gevonden aar-dewerk maakt waarschijnlijk dat hier een Romeinse legerplaats is geweest.

Een ander model, dat vooral populair is in de Scan-dinavische wetenschap, verwerpt het idee van een door handelaren of Romeinse gezanten ondersteund systeem. Het gaat ervanuit dat de in graven gevonden

gestützt, dass zahlreiche Gräber aus dem Nordsee-küstengebiet Teile römischer Militärausrüstungen enthielten, was die Vermutung nahelegt, dass es sich hierbei um die letzte Ruhestätte heimgekehrter rö-mischer Legionäre handelt. Die Ergebnisse der Aus-grabungen an der Wurt von Winsum-Bruggeburen, Prov. Friesland, weisen ebenfalls auf enge Kontakte zwischen den lokalen Eliten und dem römischen Militär hin. Insbesondere die Zusammensetzung der dort geborgenen Gefäßkeramik lässt den Schluss zu, dass hier ein Lagerplatz des römischen Heeres bestanden hat.

Ein weiteres, vor allem in der skandinavischen Forschung favorisiertes Modell weist die Vorstellung eines von Händlern oder römischen Gesandten ge-tragenen Systems zurück. Es nimmt stattdessen an, dass zumindest die zahlreichen in Gräbern gefun-denen Luxuswaren, wie Glas- und Bronzegefäße, im Rahmen eines Austauschsystems zwischen den Trägern der regionalen Eliten über zahlreiche Zwi-schenstationen in den Besitz der Bestatteten gelangt sind. Vor allem die Tatsache, dass in den untersuchten Fundkomplexen nur eine Auswahl der im Römi-schen Reich verfügbaren Produkte gefunden wurde, wird hier als Hinweis darauf gewertet, dass bei den Germanen nur bestimmte Waren Anklang fanden.

Am Beispiel des an der Ems gelegenen Fundplatzes Bentumersiel bei Leer lässt sich sehr gut zeigen, wie schwer es zu beurteilen ist, welche der genannten Theorien zum Wesen des römisch-germanischen Warenaustauschs zutrifft.

Erste Hinweise auf eine mögliche Präsenz römi-scher Legionäre an der Ems waren bereits 1863 auf-getaucht, als bei Bingum – 2 km südlich von Ben-tumersiel – ein 17 Münzen umfassendes Depot des frühen 1. Jahrhundert n. Chr. entdeckt wurde. Damals nahm man an, es handele sich hierbei um „das Ver-mögen eines römischen Legionärs“. In Bentumersiel selbst fand man dann 1928 bei großflächigen Boden-entnahmen zur Ziegelherstellung die Überreste einer germanischen Siedlung mit zahlreichen Objekten provinzialrömischer Herkunft aus dem 1. bis 3. Jahr-hundert. Darunter fanden sich auch viele metallene Ausrüstungsgegenstände von römischen Legionären aus dem frühen 1. Jahrhundert n. Chr. Schon damals wurde ein Zusammenhang mit den Feldzügen des Germanicus vermutet, der nach der detaillierten Schilderung in den Annalen des Tacitus (II,5,2-3 und 8,2-3) auf seinen Feldzügen in den Jahren 15 und 16 n. Chr. mit einer Flotte von 1.000 Schiffen in das Mündungsgebiet der Ems vordrang. Die auf diese Textstelle fußende Vermutung, bei Bentumersiel habe ein römisches Lager des Germanicus bestanden, wurde schnell aufgegeben, nachdem sich bei ersten Ausgrabungen keine Hinweise auf eine entsprechen-de Anlage hatten finden lassen. Erst in den 1970er-Jahren wurden in Bentumersiel abermals großflächi-ge Grabungen durchgeführt, um neue Erkenntnisse zu römisch-germanischen Kontakten an der Ems zu gewinnen.


luxeproducten, zoals glazen en bronzen vaatwerk, in het kader van een uitwisselingssysteem tussen elites via talrijke tussenstations in het bezit van de over-ledenen zijn gekomen. Vooral het feit dat in de on-derzochte vondstcomplexen slechts een selectie werd gevonden van de producten die in het Romeinse rijk beschikbaar waren, wordt gezien als een aanwijzing dat de Germanen een sterke voorkeur hadden voor specifieke voorwerpen.

Hoe moeilijk het is om te beoordelen welke van de genoemde theorieën over de aard van de Romeins-Germaanse uitwisseling van goederen van toepassing is, blijkt bijvoorbeeld uit de aan de Eems gelegen vindplaats Bentumersiel bij Leer.

De eerste aanwijzingen voor de mogelijke aan-wezigheid van Romeinse legionairs aan de Eems stammen al uit 1863. Toen werd bij Bingum – 2 km ten zuiden van Bentumersiel – een schatvondst met zeventien munten uit het begin van de 1e eeuw n. Chr. ontdekt. Destijds nam men aan dat het hier ging om het vermogen van een Romeinse legionair. In Bentumersiel zelf vond men in 1928 bij grootschalige ontginningen ten behoeve van de baksteenindustrie een Germaanse nederzetting met heel veel Romeinse voorwerpen uit de 1e tot de 3e eeuw n. Chr. Daaron-der bevonden zich ook veel metalen Romeinse (le-ger)uitrustingsstukken uit het begin van de 1e eeuw n. Chr. De vondsten werden toentertijd in verband gebracht met de veldtochten van Germanicus, die

Dabei kamen neben der im Reiderland zu erwar-tenden einheimisch-germanischen Keramik erneut zahlreiche Gegenstände römischer Provenienz zuta-ge, sodass schließlich mehr als 50 Metallobjekte un-terschiedlichster Art – darunter fünf Münzen, neun Fibeln und zahlreiche Bestandteile der Legionärsaus-rüstung – sowie mehr als 400 Fragmente römischer Gefäßkeramik vorlagen (Abb. 7). Da die Scherben zum Großteil von römischen Amphoren bzw. römischer Schwerkeramik stammten, müssen die Menschen vor Ort mit der römischen Lebensweise vertraut gewesen sein. Weil aber die Bebauungsspuren von einheimi-schen Speicher- und Hallenbauten herrührten und keinerlei römische Einflüsse erkennen ließen, wurde daraus geschlossen, dass in Bentumersiel ein wohl nur saisonal genutzter Lagerplatz bestand, der zumindest während der römischen Eroberungszüge zu Beginn des 1. Jahrhunderts n. Chr. auch für das römische Mi-litär von Bedeutung gewesen sein könnte. Vielleicht lagerten hier sogar während der Germaniscusoffensi-ve römische Abgesandte, um mit den einheimischen Eliten zu verhandeln.

Erneute Ausgrabungen in Bentumersiel und in der Umgebung der benachbarten Wurt Jemgumkloster ab 2006 haben weitere Erkenntnisse erbracht. Unter anderem wurde bei Bentumersiel ein Brandgrab des frühen 4. Jahrhunderts entdeckt, das sowohl bronzene als auch gläserne Gefäße römischer Herkunft enthielt, weshalb der Tote gute Kontakte ins Römische Reich

Abb. 7: Fragment eines provinzialrömischen Terra-sigillata-Gefäßes aus Bentumersiel, Ldkr. Leer. Auf dem Boden ist ein Stempel der Töpfer-werkstatt angebracht.

Afb. 7: Fragment van Romeins terra sigillata aardewerk uit Bentumer-siel, Landkreis Leer. In de bodem staat een stempel van de pottenbakker.


volgens de gedetailleerde beschrijving in de annalen van Tacitus (II,5,2-3 en 8,2-3) op zijn veldtochten in 15 en 16 n. Chr. met een vloot van 1.000 schepen de monding van de Eems opvoer. Het vermoeden dat er bij Bentumersiel een Romeinse legerplaats van Germanicus had bestaan, werd echter al snel verlaten toen er bij de eerste opgravingen geen aanwijzingen voor zo’n complex werden gevonden. Pas in de jaren 1970 werden in Bentumersiel weer grootschalige op-gravingen verricht om nieuwe inzichten te krijgen in de Romeins-Germaanse contacten langs de Eems.

Daarbij kwamen naast het in het Reiderland te ver-wachten inheems Germaanse aardewerk opnieuw tal-loze Romeinse voorwerpen aan het licht. Uiteindelijk vond men meer dan 50 zeer uiteenlopende metalen voorwerpen – waaronder vijf munten, negen fibulae en talloze onderdelen van legionairsuitrustingen. Tot slot kwamen meer dan 400 fragmenten van Romeins aardewerk voor de dag (afb. 7). Omdat de scherven vooral afkomstig waren van amforen (respectievelijk van groot aardewerk), moeten de bewoners vertrouwd zijn geweest met de Romeinse levenswijze. Aangezien er bij de sporen van gebouwen geen sprake is van Romeinse invloeden, maar het om inheemse spiekers en huizen zonder stallen gaat, kwam men tot de con-clusie dat er in Bentumersiel een seizoensgebonden legerplaats gevestigd was. Deze legerplaats kan op z’n minst tijdens de Romeinse veroveringstochten aan het begin van de 1e eeuw n. Chr. ook voor het Romeinse leger van belang zijn geweest. Misschien verbleven hier tijdens het offensief van Germanicus zelfs Romeinse afgezanten om te onderhandelen met de inheemse elites.

Vanaf 2006 werden vanwege de uitvoering van bouwplannen wederom opgravingen uitgevoerd in Bentumersiel en in de omgeving van de naburige wierde Jemgumkloster. Deze onderzoeken hebben nieuwe inzichten opgeleverd. Zo werd bij Bentu-mersiel onder andere een vroeg-4e-eeuws brandgraf ontdekt, waarin Romeins vaatwerk van brons en glas werd gevonden. Uit deze grafgiften kan worden afge-leid dat de dode goede contacten met het Romeinse rijk onderhield (afb. 8). Andere grafvondsten van de wierde Jemgumkloster bevestigen deze verre contac-ten en laten zien dat de wierdebewoners vermoede-lijk de plaatselijke elite vertegenwoordigden.

Uit nieuw onderzoek in de moerassen in de bed-dingen van de Wezer en Hunte blijkt dat ook daar het transport van goederen over water door lokale elites werd georganiseerd. Er mag aangenomen worden dat de bij Bentumersiel en Jemgumkloster vastgestelde sociaaleconomische structuren eerder regel dan uit-zondering waren.

Welke eigenschappen hadden de boten en schepen die na het begin van onze jaartelling op de Eems en de Noordzee voeren, en hoe waren ze gebouwd? Als we de al genoemde boomstamkano’s buiten beschouwing laten, beschikken we over maar weinig informatie. Dat komt omdat uit de periode vanaf de Romeinse tijd tot en met het einde van de Merovingische tijd

unterhalten haben muss (Abb. 8). Weitere Funde in Grä-bern, die am Rand der Wurt Jemgumkloster ausgegra-ben wurden, bestätigen diese weiträumigen Kontakte und zeigen, dass die auf der Wurt ansässigen Menschen vermutlich die örtliche Elite repräsentierten.

Neue Untersuchungen in den Flussmarschen von Weser und Hunte zeigen, dass auch dort lokale Eliten den Warentransport über den Wasserweg organisier-ten. Somit darf angenommen werden, dass die bei Bentumersiel und Jemgumkloster festgestellten Ver-hältnisse eher die Regel als die Ausnahme waren.

Welche Eigenschaften hatten die Boote und Schif-fe, die nach der Zeitenwende auf Ems und Nordsee verkehrten, und wie waren sie konstruiert? Sieht man einmal von den schon erwähnten Einbäumen oder Stammbooten ab, die ja bereits seit der Steinzeit auf ruhigen Gewässern im Einsatz waren, gibt es hierzu, wie auch für die zwei Jahrtausende davor, nur weni-ge Hinweise. Dies liegt darin begründet, dass für den Zeitraum von der Römischen Kaiserzeit bis zum Ende der Merowingerzeit bislang nur wenige gut erhaltene Wasserfahrzeuge aus dem Nordseeraum bekannt sind.

Zwar wurden in den vergangenen Jahren im pro-vinzialrömischen Teil der Niederlande bei Zwammer-dam, De Meern und Woerden mehrere gut erhaltene römische Schiffe ausgegraben, allerdings bleibt unklar, ob auch die nördlich des Limes ansässigen Germanen solche Schiffe zu bauen verstanden. Einen Eindruck davon, wie ihre Schiffe ausgesehen haben könnten, vermitteln die exzellent erhaltenen Schiffsfunde aus dem Opfermoor von Nydam (Dänemark) (Abb. 9) und aus dem Grab von Sutton Hoo (England), die in das 4. Jahrhundert bzw. das frühe 7. Jahrhundert n. Chr. zu datieren sind. Auch wenn die Konstruktion in Klin-kertechnik darauf hinweist, dass diese Schiffe von Ru-dern angetrieben wurden, ist nicht auszuschließen, dass in Nord- und Ostsee bereits während der 1. Hälfte des 1. Jahrtausends n. Chr. Schiffe verkehrten, die sowohl gesegelt als auch gerudert werden konnten.

Abb. 8: Reich ausge-stattetes Brandgrab aus Bentumersiel, Ldkr. Leer. Zahlreiche provinzial-römische Glas- und Metallgefäße gelangten auf den Scheiterhaufen und sind fast vollständig verbrannt.

Afb. 8: Rijk crematie-graf uit Bentumersiel, Landkreis Leer. Romeins glaswerk en metalen vaatwerk is samen met de overledene op de brandstapel gelegd en haast onherkenbaar verbrand.


maar weinig goed geconserveerde vaartuigen uit het Noordzeegebied bekend zijn. Er zijn de afgelopen jaren in Nederland bij Zwammerdam, De Meern en Woerden weliswaar goed geconserveerde Romeinse schepen opgegraven, maar de vraag blijft of ook de Germanen die ten noorden van de limes woonden zulke schepen konden bouwen. Een indruk van hoe hun schepen eruit kunnen hebben gezien, bieden de uitstekend bewaard gebleven scheepsvondsten uit het offerveen van het Deense Nydam (afb. 9) en uit het graf van Sutton Hoo (Engeland). Ze zijn respectieve-lijk in de 4e eeuw en de vroege 7e eeuw na Chr. te dateren. De planken die de romp vormen, zijn over-naads met elkaar verbonden en vastgeklonken. De constructie van deze schepen wijst erop dat ze door roeiers werden voortbewogen. Het valt echter niet uit te sluiten dat op de Noord- en Oostzee al in de eerste helft van het 1e millennium n. Chr. schepen voeren waarmee men zowel kon zeilen als kon roeien.

In de vroege en hoge middeleeuwen nam het goederentransport over de Rijn en langs de Noord-zeekust toe. Dat blijkt vooral uit de verspreiding van aardewerk uit het Rijnland. Zo laten bijvoorbeeld verspreidingskaarten van aardewerk uit Badorf en Pingsdorf en van Frankisch glas duidelijk meer vind-plaatsen langs de kust of vlak bij rivieroevers zien (afb. 10). Als men bovendien kijkt naar de verspreiding van maalstenen van basaltlava of naar vondsten van tufsteen (dat vooral voor de bouw van kerken werd gebruikt), is ook een duidelijke concentratie langs de Noordzeekust te zien. Geïmporteerde voorwer-pen waren voor de middeleeuwse bewoners van de Noordzeeregio dus veel minder exotisch dan in de eeuwen daarvoor het geval was.

In de wetenschap is men het er allang over eens dat vanaf het begin van de 8e eeuw handelsplaatsen die per schip bereikbaar waren een centrale rol speelden bij de organisatie van de bovenregionale uitwisseling van goederen in de Noord- en Oostzeeregio. Het

Während des Frühen und Hohen Mittelalters lässt vor allem die Verbreitung der im Rheinland herge-stellten Keramikwaren auf eine Intensivierung des überregionalen Warentransports über den Rhein und entlang der Nordseeküste schließen. So zeigen beispielsweise die Verbreitungskarten der Badorfer und Pingsdorfer Ware sowie von fränkischen Gläsern deutliche Schwerpunkte an küstennahen oder in der Nähe von Flussufern gelegenen Fundorten (Abb. 10). Betrachtet man außerdem die Verbreitung von Mühlsteinfunden aus Basaltlava aus frühmittelalter-lichen Befundzusammenhängen oder von Tuffstei-nen, die vor allem zum Bau von Kirchen verwendet wurden, so ist ebenfalls eine deutliche Häufung an der Nordseeküste festzustellen. Fremde importierte Gegenstände waren demnach für die Bewohner des Nordseeküstenraums im Mittelalter deutlich weniger exotisch, als dies noch in den Jahrhunderten zuvor der Fall gewesen war.

In der Forschung besteht seit Langem Einigkeit darüber, dass seit dem frühen 8. Jahrhundert bei der Organisation des überregionalen Warenaustauschs im Nordsee-, aber auch im Ostseeraum solche Handelsplätze eine zentrale Rolle spielten, die per Schiff erreichbar waren. Der südliche Nordseeraum profitierte dabei vor allem vom intensiven Handel zwischen Dorestad im Rheinmündungsgebiet und Ribe an der Westküste Jütlands, das von zentraler Be-deutung für den Grenzhandel zwischen Friesen und Dänen war. Eine zweite wichtige Handelsbeziehung pflegte Dorestad mit Haithabu an der Schlei, dem wichtigsten Bindeglied zwischen dem Nordsee- und dem Ostseehandel. Viele der entlang der Nordsee-küste verkehrenden Schiffe dürften auch in der Ems-Dollart-Region Zwischenstopps eingelegt haben. So weisen Konzentrationen von Keramikgefäßen fränkischer Herkunft sowie die Bebauungsstruktur der in der Literatur häufig als Handels- oder Lang-wurten bezeichneten Wurten von Groothusen und

Abb. 9: Kupferstich des Nydam-Schiffs, um 1925. Mit solchen hochsee-tauglichen Schiff wurde im 4. Jahrhundert n. Chr. Fernhandel getrieben.

Afb. 9: Kopergravure (ca. 1925) van het schip uit Nydam. Met dergelijke zeewaardige schepen werd rond de 4e eeuw n. Chr. handel over grote afstanden gedreven.


zuidelijke Noordzeegebied profiteerde daarbij vooral van de intensieve handel tussen Dorestad in het gebied van de Rijnmonding en Ribe aan de westkust van Jut-land. De verbinding was van cruciale betekenis voor de handel tussen de Friezen en de Denen. Een tweede belangrijke handelsbetrekking onderhield Dorestad met Haithabu aan de Schlei. Het was de belangrijkste verbinding tussen de Noord- en Oostzeehandel. Veel schepen die langs de Noordzeekust voeren, kunnen ook tussenstops hebben gemaakt in de Eems-Dollard-regio. Zo wijzen concentraties van aardewerken vaat-werk van Frankische origine en de bebouwing van de in de literatuur vaak als handelswierden aangeduide wierden van Groothusen en Emden erop dat ze deel uitmaakten van een bovenregionaal handelsnetwerk. Dat in deze periode ook regelmatig oorlogszuchtige Vikingen langs de Friese kust opdoken, weten we uit veel schriftelijke bronnen. Tevens bewijzen vondsten van Scandinavische oorsprong, zoals de beroemde zilverschat van Westerklief bij Wieringen, dat groe-pen Noormannen zich daar hebben opgehouden. Een gouden ring die bij Nijemirdum in Gaasterland (Friesland) is gevonden, was vermoedelijk ook ooit in het bezit van een Viking (zie het artikel ‘Vikingring van Gaasterland’, p. 444–445).

Overblijfselen van uitstekend geconserveerde bo-ten uit de vroege middeleeuwen zijn onder meer gevonden bij de scheepsblokkade van Skuldelev in het Roskildefjord en in de bekende scheepsgraven

Emden darauf hin, dass sie Teil eines überregionalen Handelsnetzes waren. Dass in dieser Zeit auch im-mer wieder Wikinger in kriegerischer Absicht an die friesische Küste kamen, wissen wir aus zahlreichen Schriftquellen. Aber auch einzelne Fundensembles skandinavischer Provenienz, wie der berühmte Sil-berschatz von Westerklief bei Wieringen, belegen, dass sich einzelne Gruppen von Nordmännern dort auch niedergelassen haben. Auch ein goldener Ring, der bei Nijemirdum in Gaasterland, Prov. Friesland, gefunden wurde, hat vermutlich ursprünglich einmal einem Wikinger gehört (siehe Beitrag „Wikingerring von Gaasterland“, S. 444–445).

Überreste von zum Teil hervorragend erhaltenen Booten und Schiffen des frühen Mittelalters sind unter anderem im Bereich der Schiffssperre von Skuldelev im Roskildefjord oder in den bekannten Schiffsgräbern von Ladby (Dänemark) oder Oseberg (Norwegen) gefunden worden. Auch sie waren wie die bereits erwähnten Schiffe aus Nydam und Sutton Hoo in Klinkertechnik erbaut.

Erhebliche Veränderungen und Neuerungen im Leben der Nordeeküstenbewohner brachte auch die Einführung des Christentums mit sich. Die Friesen-mission wurde bereits am Ende des 7. Jahrhunderts durch Wilfrid, Bischof von York (634–709) begonnen und dann von Willi brord, dem sogenannten Apostel der Friesen (658–739) fortgesetzt. Sie wurde je-doch erst unter Kaiser Karl dem Großen (748–814)

Abb. 10 Fränkischer Sturzbecher aus Ferwerd, Prov. Friesland. Fries Mu-seum, Inv.-Nr. 101-813F (Kat.-Nr. F 16b).

Afb. 10: Frankische spitsbeker uit Ferwerd, provincie Friesland. Fries Museum, inv. nr. 101-813F (cat. nr. F 16b).


van Ladby (Denemarken) en Oseberg (Noorwegen). Ze waren zeker geschikt om ook op de Noord- en Oostzee in te zetten als zeilen roeiboot.

De invoering van het christendom leidde tot ingrij-pende veranderingen en vernieuwingen in het leven van de Noordzeekustbewoners. De kerstening begon aan het eind van de 7e eeuw door Wilfrid, bisschop van York (634-709) en werd in de 8e eeuw voort-gezet door Willibrord (658-739), die wel de apostel van de Friezen wordt genoemd. Onder keizer Karel de Grote (748-814) werd de kerstening met militaire druk afgesloten.

De verspreiding van het nieuwe geloof is vooral goed af te lezen aan de veranderingen in de grafgiften. Zo kregen de meeste overledenen in de eerste helft van de 8e eeuw nog wapens, uitrustingsstukken en al-lerlei metalen voorwerpen mee voor hun leven na de dood. Ze werden in prachtige kleding begraven of ver-brand (afb. 11). Aan het einde van de 8e eeuw begroef men de doden echter steeds vaker volgens christelijke rituelen – doorgaans zonder grafgiften en gekleed in een lijkwade of doodshemd (siehe de bijdrage ‘Van de goden naar God – missie en kerstening in het Duits-Nederlandse Noordzeegebied’, p. 260-269).

De stedelijke nederzettingen, kloosters en de Hanze die de in volgende eeuwen werden gesticht, drukten hun stempel op de hoge en late middeleeuwen. Maat-schappelijke en economische structuren die in de vroe-ge middeleeuwen waren ontstaan, werden uitgebreid.

mit militärischem Druck abgeschlossen. Besonders deutlich lässt sich die Christianisierung am Wandel der Grabausstattung ablesen. So wurde noch in der ersten Hälfte des 8. Jahrhunderts die Mehrzahl der Verstorbenen für ihr Leben nach dem Tod reich mit Waffen, Ausrüstungsgegenständen und zahlreichen metallenen Gegenständen ausgestattet und in präch-tiger Kleidung begraben oder verbrannt (Abb. 11). Hingegen gab man die Toten am Ende des 8. Jahr-hunderts n. Chr. immer häufiger nach christlichem Ritus – meist ohne Beigaben und mit einem Lei-chentuch oder Totenhemd bekleidet – in den Boden (siehe Beitrag „Von den Göttern zu Gott – Mission und Christianisierung im deutsch-niederländischen Nordseeküstenraum“, S. 260–269). Die Gründun-gen von städtischen Ansiedlungen, Klöstern und der Hanse, die die folgenden Jahrhunderte des Hohen und Späten Mittelalters prägen sollten, stellten somit Phasen dar, in denen diese während des frühen Mit-telalters entstandenen gesellschaftlichen und ökono-mischen Strukturen ausgebaut wurden.

Abb. 11: Körperbestat-tung mit Gefäßbeigabe aus dem frühmittelalter-lichen Gräberfeld von Dunum, Ldkr. Wittmund. Deutlich zeichnet sich die Verfärbung des Holzsarges im hellen Sandboden ab.

Afb. 11: Graf uit het vroegmiddeleeuwse grafveld van Dunum, Landkreis Wittmund. De verkleuring van de hou-ten grafkist is duidelijk in het lichte zand te zien.

Literatur/Literatuur:Bos u. a. 1997, Erdrich 2001, Jöns 2008, Jöns 2009a, Jöns 2009b, Jöns u. Siegmüller 2011, Laagland u. a. 2009, Mückenberger u. Strahl 2009, Schmid 2010, Siegmüller 2011, Strahl 2011, Waasdorp u. Eimermann 2008, Wil-lemsen u. Kik 2010, Zadoks-Josephus Jitta, Peters u. van Es 1967.

Das besondere in der Fremde - Fernkontakte im Ems-Dollart-Raum/Het bijzondere in den vreemde -verre...

Documents

Transcript of Das besondere in der Fremde - Fernkontakte im Ems-Dollart-Raum/Het bijzondere in den vreemde -verre...