With Rolf van der Woude, ‘”Op nieuw land een nieuwe maatschappij”. Verzuiling en ontzuiling...

25
'Op nieuw land een nieuwe maatschappij' Verzuiling en ontzuiling bij de landbouworganisaties in Flevoland 1942-1995 Mari Smits en Rolf van der Woude Toen pioniers de in 1942 langzaam maar zeker droogvallende Noordoost- polder ont gon nen, waren zij zich er van bewust niet alleen te werken voor een nieuw be staan, maar ook aan een nieuwe samenleving. En men had idealen. Het ‘Nieuwe Land’ zou anders en beter worden dan het ‘Oude Land’. ‘De be vol king is hier an ders op ge groeid dan op het oude land. In de jaren van samenwerking heb ben we el kaar leren waar deren en begrijpen. De wil voor samenwerking is aan we zig. Al les wordt hier op nieuw opgebouwd. Men kan het vormen van groepen en schei din gen voor komen’, meen de land bouw- voorman W.G. de Feijter in 1946. 1 De nieuwe polderbewoners waren nuchter genoeg om in te zien dat zij veel van de structuren, organisatievormen en instanties van het oude land zouden moeten over ne men en aan een aantal waren zij ook zeer gehecht. Maar ‘zich bewust, dat in de Noord oost polder een jonge levens- en werk- gemeenschap zich geleidelijk en liefst har mo nisch moet vormen’, was men van oordeel dat ‘de eendracht en samenwerking van alle rich tingen voorop zou moeten staan’. 2 Was dit ideaal van eendracht, har mo nie en sa m en werking haalbaar? Het antwoord ligt voor een niet gering deel be slo ten in de ma nier waarop polderbewoners om gingen met modernisering en de daarin besloten pro cessen van verzuiling en ont zui ling. Dit artikel wil dat perspectief op drie be lang rij k e momenten schetsen in de geschiedenis van Flevoland, waarbij de nadruk ligt op de land- en tuin bouw or ga nisaties. Verzuiling in de land- en tuinbouw De Feijters aangehaalde woorden suggereren dat hij gebrek aan wederzijdse waardering en begrip en onderlinge verdeeldheid als de kwaal van het oude land zag. Zijn oordeel past in de kritiek die al voor de oorlog opdook over wat sociologen toen misprijzend aanduidden als ‘verzuiling’. Zij zagen een door ‘hokjesgeest’ ver- deeld Nederland en vreesden voor een verder uiteenvallen van de samenleving. Zij wensten een ‘doorbraak’ naar harmonie en eensgezindheid, zodat een nieuw Neder- land kon worden opgebouwd. Deze doorbraak werd een veel besproken thema en leek breed te worden gedeeld. Koningin Wilhelmina riep al voor de oorlog op tot ‘op- bouw, uitgaande boven verdeeldheid’. 3 Direct na de bevrijding gaf zij dan ook de kabinetsformateurs W. Schermerhorn en W. Drees de opdracht mee een ‘nationaal kabinet voor herstel en vernieuwing’ samen te stellen. 4 Lang heeft het begrip verzuiling het negatief odium uit die tijd behouden. Verzuiling werd nog al eens gezien als een conservatieve, zo niet reactionaire tegen- 45 1 W.G. de Feijter sprak deze woorden op een vergadering van de Landbouwcommissie (de commissie van negen) waarvan vertegenwoordigers van de verschillende landbouworganisaties deel uit maakten. Nieuw Land Erfgoed- centrum Lelystad (NLE) Archief Land- bouwmaatschappij IJsselmeerpolders (Arch. LMIJ) Verslag DB Landbouw- commissie 16 juli 1946. 2 NLE, Arch LMIJ, brief Commissie van Negen aan Directie Wieringermeer 13 augustus 1945. 3 Zij sprak deze woor- den in een radiorede gehouden op 27 jan. 1939. Geciteerd in: Van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001) 63. 4 P.J. Oud, Honderd jaren. Een eeuw van staatkundige vorm- geving in Nederland 1840-1940 (Assen 1979) 310.

Transcript of With Rolf van der Woude, ‘”Op nieuw land een nieuwe maatschappij”. Verzuiling en ontzuiling...

'Op nieuw land een nieuwe maatschappij' Verzuiling en ontzuiling bij de landbouworganisaties

in Flevoland 1942-1995

Mari Smits en Rolf van der Woude

Toen pioniers de in 1942 langzaam maar zeker droogvallende Noordoost -polder ont gon nen, waren zij zich er van bewust niet alleen te werken voor een nieuw be staan, maar ook aan een nieuwe samenleving. En men hadidealen. Het ‘Nieuwe Land’ zou anders en beter worden dan het ‘Oude Land’.

‘De be vol king is hier an ders op ge groeid dan op het oude land. In de jarenvan samenwerking heb ben we el kaar leren waar deren en begrijpen. De wilvoor samenwerking is aan we zig. Al les wordt hier op nieuw opgebouwd. Menkan het vormen van groepen en schei din gen voor komen’, meen de land bouw -voorman W.G. de Feijter in 1946.1

De nieuwe polderbewoners waren nuchter genoeg om in te zien dat zij veel van de structuren, organisatievormen en instanties van het oude landzouden moeten over ne men en aan een aantal waren zij ook zeer gehecht.Maar ‘zich bewust, dat in de Noord oost polder een jonge levens- en werk -gemeenschap zich geleidelijk en liefst har mo nisch moet vormen’, was men van oordeel dat ‘de eendracht en samenwerking van alle rich tingen vooropzou moeten staan’.2 Was dit ideaal van eendracht, har mo nie en sa men werkinghaalbaar? Het antwoord ligt voor een niet gering deel be slo ten in de ma nierwaarop polderbewoners om gingen met modernisering en de daarin beslotenpro cessen van verzuiling en ont zui ling. Dit artikel wil dat perspectief op driebe lang rij ke momenten schetsen in de geschiedenis van Flevoland, waarbij de nadruk ligt op de land- en tuin bouw or ga nisaties.

Verzuiling in de land- en tuinbouwDe Feijters aangehaalde woorden suggereren dat hij gebrek aan wederzijdse

waar de ring en begrip en onderlinge verdeeldheid als de kwaal van het oude landzag. Zijn oordeel past in de kritiek die al voor de oorlog opdook over wat so ci o lo gentoen mis prijzend aanduidden als ‘verzuiling’. Zij zagen een door ‘hokjesgeest’ ver -deeld Neder land en vreesden voor een verder uiteenvallen van de samenleving. Zijwensten een ‘doorbraak’ naar harmonie en eens gezindheid, zodat een nieuw Ne der -land kon wor den opgebouwd. Deze doorbraak werd een veel besproken thema enleek breed te worden ge deeld. Ko nin gin Wilhelmina riep al voor de oor log op tot ‘op -bouw, uit gaande boven ver deeld heid’.3 Direct na de be vrij ding gaf zij dan ook dekabi netsformateurs W. Scher mer horn en W. Drees de opdracht mee een ‘na ti o naalka binet voor herstel en ver nieu wing’ sa men te stellen.4

Lang heeft het begrip verzuiling het negatief odium uit die tijd behouden.Ver zuil ing werd nog al eens gezien als een conservatieve, zo niet reactionaire te gen -

45

1 W.G. de Feijter sprakdeze woorden op eenvergadering van deLandbouwcommissie(de commissie vannegen) waarvan vertegenwoordigersvan de verschillendelandbouworganisatiesdeel uit maakten.Nieuw Land Erfgoed -centrum Lely stad(NLE) Archief Land -bouwmaatschappijIJsselmeerpolders(Arch. LMIJ) VerslagDB Landbouw -commissie 16 juli 1946.

2 NLE, Arch LMIJ, brief Commissie van Negen aan DirectieWieringermeer 13 augustus 1945.

3 Zij sprak deze woor-den in een radioredegehouden op 27 jan.1939. Geciteerd in:Van der Heijden, Grijs verleden.Nederland en de Tweede Wereldoorlog(Amsterdam 2001)63.

4 P.J. Oud, Honderdjaren. Een eeuw vanstaatkundige vorm -geving in Nederland1840-1940 (Assen1979) 310.

be weging op ge roe pen door ker ken en daarmee verbonden instituties en religieuzehoog waar dig heids be kle ders, die vreesden macht en invloed te verliezen. Later kreegmen meer oog voor de in ternationale aspecten en de mo der ni se rende elementen in hetpro ces van ver zui ling. De visie dat ver zui ling een in tegraal onderdeel uitmaakt van hetmo der ni se ringsproces dat Nederland en de wes terse sa menleving in de laatste paarhonderd jaar veranderde, is van recentere datum.5

Nu is modernisering een complex en allerminst eenduidig proces, waar ver schil -lende, onderling verweven deelprocessen deel van uitmaakten. Lang niet altijdspoor den de verschillende processen en soms werkten zij elkaar tegen. Moderni -sering gaat dan ook altijd gepaard met onbedoelde effecten en onvoorziene gevol-gen. Te ge lij kertijd maakt modernisering als idee en toekomstvisie deel uit van hetgehele pro ces. Het kan een beheersingsstrategie worden van een overheid of elites. Opzijn beurt kan dit weer weerstand en tegenreacties oproepen. Het geven van eendefinitie is daar om vrijwel onmogelijk. Uiteindelijk is modernisering misschien alleenin para do xen te vat ten. Tegen polen ontwikkelen zich naast elkaar en vloeien somsin een be paalde ont wik kelingsgang in elkaar over. Zo kent globalisering zijn anti -pode in een tendens naar par ti cula risme; gaan collectivering en massacultuur ge lijkop met in di vi du a li se ring; bestaan rati o nali teit en ir rationalisme naast elkaar en staatintegratie op sommige ge bieden naast se gregatie op andere terreinen.

Zo opgevat kan verzui ling ge zien worden als het onvoorziene en onbedoelde ge -volg van de reactie op en de tegen stand tegen sociaal-eco no mi sche en mentaal-cul-turele ver nieu wingen bij een groep die aan een traditionele invulling van religie ende daarbij behorende waarden en normen vast wilde houden. Zij kozen voor mee-doen met modernisering van sociaal-economische verhoudingen en voor een men-taal en cultureel iso lement; met ander woorden: het was de vorm geving van mo -dernisering in eigen kring.6

Een goed voor beeld van het paradoxale van mo der nise ring en verzuiling is de ge - or ga ni seer de land bouw. Geen enkele eco nomische sector in Nederland kent zo’nlange or ga ni satie ge schiedenis en er zullen ook weinig instituties zijn waarvan de ge -schiedenis langs der gelijke kronkelige wegen liep.

Hoewel er voordien aanzetten waren tot organisatie, liggen de wortels van dehui dige land- en tuinbouworganisaties rond het midden van de negentiende eeuw.Toen werden in de meeste provincies landbouwmaatschappijen opgericht, die voor-al door voorlichting de land- en tuinbouw op een hoger plan wensten te brengen.7

De maat schappijen van landbouw vonden echter alleen ingang bij een bovenlaagvan ‘gro te’ boeren. De meerderheid van de katholieke en protestantse boeren entuinders zag hen als onderdeel van het liberale establishment. Desondanks en bijgebrek aan an dere organisaties werd het Nederlandsch Land bouw co mi té, als dekoepel van de land bouwmaatschappijen, de eerste landelijke belangenorganisatievan de Ne der land se landbouw. Tijdens de agrarische crisis, die de laat ste decenniavan de negentiende eeuw de tekortkomingen van de Nederlandse land bouw pijnlijkaan de oppervlakte bracht, werd het Landbouwcomité door de re ge ring erkend alsofficiële overlegin stan tie, omdat de overheid zich gedwongen zag in te grijpen.8

De katholieke emancipatie sloeg de eerste bres in de eenheidsorganisatie in deland bouw. De clerus wilde de rooms-katholieken als groep in de Nederlandse sa men -leving integreren. Daarvoor achtte zij eigen organisaties onontbeerlijk. Alleen zo kon

46

5 S. Stuurman, ‘De Nederlandse staattussen verzuiling enmoderniteit’ in: F. van Besouw e.a.(red.) Balans enPerspectief . Visie op degeschiedwetenschap inNederland (Groningen1987) 270. Stuurmanziet verzuiling als een strijd om demoderniteit en plaatsthet vooral in hetkader van een politiekproces. Hij heeft oogvoor de ambivalentievan verzuiling enponeert de stelling:‘verzuilers warenanti-moderne moderniseerders’. H. Knippenberg, B. de Pater, De een-wording van Nederland(Nijmegen 1988) 13 e.v.

6 J. Adema, ‘Verzuilingals metafoor voormodernisering’ in: M. de Keizer, S. Tates(red.), Moderniteit en massacultuur inNederland 1914-1940(Zutphen 2004) 265-284, 280 e.v.

7 Voor een samenvat-tende geschiedenisvan de Nederlandsegeorganiseerde land-bouw zie: R. van der Woude, ‘Het Boerenbolwerk’in: P. Kooij e.a., De actualiteit van de agrarische geschiedenis(Groningen/Wapeningen 2000) 49-65.

8 Die erkenning kreeghet Landbouwcomitéin 1893. De geschie-denis van de maat-schappijen van land-bouw en het KNLC is beschreven in: V.R.IJ. Croesen, De geschiedenis van hetKoninklijk Nederlandsch

de ka tho lie ke boer en tuinder zich emanciperen tot een welvarende, zelfbewuste enaan de kerk trouwe stand. In 1896 richtten enkele katholieke voormannen de Neder -landsche Boerenbond op. De bond was interconfessioneel, maar vorm de zich onderdruk van de bisschoppen na 1900 om tot een exclusief katholieke organisatie enwerd na 1920 omgedoopt tot Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond(KNBTB).9 De or tho dox-pro testantse boeren- en tuinders kregen in 1918 een eigenorganisatie, de Ne der landse Chris telijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB), die sterkgeworteld was in de ge re for meer de gezindte.10

In de jaren dertig konden de drie overkoepelende land- en tuin bouw or ga ni sa tiesuitgroeien tot het Groene Front. De land- en tuin bouw or ganisaties beseften dat zijveel gezamenlijke be langen had den, vooral op agrarisch-tech nis ch gebied en bij dema teriële be lan gen be har ti ging. Al in de ja ren twintig kwam het daarom tot overlegtussen de drie cen trale land bouw organisaties, dat in de loop van de jaren steedsmeer gewicht kreeg. Dit ge za menlijk optreden werd versterkt toen de crisis steedsmeer om zich heen greep. De overheid begreep dat men de land- en tuinbouw nietaan zijn lot kon overlaten en ontwierp een uit ge brei de land bouw crisis wetgeving. Deregel ge ving werd met de cen trale land bouworganisaties be sproken en deels doorhen uit ge voerd. Dit versterkte het prestige van de organisaties bij de ach ter ban. Doorde sterke dwarsverbanden binnen de zuilen vervulden de land bouw voor man nen eendubbelrol van bestuurder en politi cus en werd hun invloed op het beleid sterk ver-groot. Het in 1935 gevormde mi nis te rie van Land bouw en Visserij werd een belang-rijk instrument van het boe ren front. Aan de voor avond van de Tweede Wereldoorlogwas het Groene Front hecht ver ankerd in boeren- en tuindersbestaan, de zuilen ende politiek.

In meer sectoren kwamen dergelijke vormen van neo-corporatisme voor, waar-bij de overheid rechtstreeks samenwerkte met belangenbehartigers. In de land- entuinbouw ging het een stap verder. Daar leefde, vooral in katholieke kring, een cor -po ra tis tisch ideaal, dat streefde naar een zo groot mogelijke autonomie.11 Deelsonder de druk van de oorlogsomstandigheden kwam men over een na de oorlog deland- en tuin bouw corporatistisch te ordenen. De Stich ting voor de Landbouw – devoorloper van het Landbouwschap – zou het centrale orgaan worden voor be lan -gen be har ti ging, so ci aal over leg en het nationaal en interna tionaal lobbywerk.12

In een oproep ‘Aan de boeren, tuinders en landarbeiders van Nederland’ in juni1945 lieten vertegenwoordigers van boeren en landarbeiders weten dat het hoog tijdwas was om gezamenlijk te praten en geza menlijk op te treden. Unaniem was dewens ‘om na de oorlog op te richten één grote en sterke publiekrechtelijke land -bouw or ga ni sa tie’. Dat be te ken de geen een heidsorganisatie. ‘De vrije organisatieszullen uiteraard blijven be staan en naar eigen inzicht hun specifieke taak vervullen’,schreef men. ‘Wij ad viseren U daarom zo spoe dig mogelijk gewestelijk en plaatselijkde oude or ga ni sa ties weer in het leven te roe pen’.13

Deze impressie van de ontwikkeling van de land- en tuinbouworganisaties toonthet para doxale van de verzuiling in de land- en tuinbouw. In te gra tie was er door devor ming van gezamenlijke instituties voor landelijke belangenbehartiging: het cen -traal land bouw over leg en de Stichting voor de Landbouw, met daarnaast een grootaantal niet verzuilde sectorale verenigingen, vooral in de tuinbouw. Maar dat be te -ken de al ler minst dat de KNBTB en de CBTB hun eigen recht van bestaan re la ti veer -

47

Landbouw-comité(Den Haag 1934) enD.A. Piers, Wisselendgetij. Geschiedenis van het KoninklijkNederlands Landbouw-comité over de periode1934 tot en met 1959(Den Haag 1959).

9 Voor de geschiedenisvan de KNBTB zie:Smits M., Boeren metbeleid. Honderd jaarKatholiek NederlandseBoeren- en Tuinders -bond (Nijmegen1996).

10 Voor de CBTB zie: R. van der Woude, Op goede gronden.Geschiedenis van deNederlandse ChristelijkeBoeren- enTuindersbond 1918-1995(Hilversum 2001).

11 Frouws, Mest enmacht. Een politiek-sociologische studienaar belangenbehar -tiging en beleids -vorming inzake demestproblematiek inNederland sedert 1970(Wageningen 1994)21 e.v.

12 Voor de geschiedenisvan het Landbouw -schap zie E.J. Krajenbrink, Het Landbouwschap.‘Zelfgedragen verant-woordelijkheid’ in deland- en tuinbouw,1945-2001 (z.p.2005).

13 HistorischDocumentatie centrumvoor het Nederlandsprotestantisme(1800-heden) VrijUniversiteit (HDC),Archief CBTB, inv.no.A-5-5-2Correspondentie metOverijsselse CBTB,

den, in te gen deel. De KNBTB bleef zich zelf zien als het geestelijk en ma te ri eel te huisvoor de ka tho lieke boer en tuinder. Het bleef ook met kracht vasthouden aan zijnma teriële taak met eigen coöperaties en instellingen. De CBTB zette zich, net alsvoor dien, met niet aflatende ijver in voor een aloud protestants strijd punt: het pro -tes tants-chris telijk onderwijs. Het Land bouw co mité, sinds 1918 ‘Koninklijk’ en dusKNLC, had ge meng de ge voe lens bij de nieuwe organisatievorm, want het liberalegedachtegoed ver droeg zich niet goed met het streven naar maatschappelijke orde-ning. Het on der steun de evenwel het streven naar organisatie uit pragmatisme en methet toekomstvisioen dat het een opstap zou worden voor de vorming van een een -heids organisatie.

Nieuw land en een nieuwe maatschappijBij de discussies over de Zui der zee wet, die in 1918 door het parlement werd

aange nomen, werd over de opbouw van een sociale structuur in het nieuwe landnauwelijks gesproken. Men ging er vanuit dat de overheid de waterstaat en in fra -struc tuur in orde zou bren gen en daarna het land zou uitgeven. Zo was het tot dietijd al tijd gegaan.14 Het proefschrift van de socioloog H.N. ter Veen, uit 1925, overde ko lo ni sa tie van de Haar lem mer meer bracht daarin verandering.15 Ter Veenbeschreef het le ven van de eer ste ge ne ra ties pol derpioniers – de polder was rond1850 drooggemalen – als een niet af la ten de strijd om het be staan. De Haar lem mer -meer was een frontier-samenle ving waar in al leen de sterksten over eind bleven. Dedoor het sociaal-darwinsme beïn vloedde Ter Veen kon er wel waar de ring vooropbrengen.16 Het had kansen geboden aan ‘de best en onder hen: (…) deze versnel-len de historische beweging en smeden de toe komst’.17 Uiteindelijk had het een vita-le en psychisch sterke bevolking op ge le verd, die zich door het gebrek aan traditiesonafhankelijk en toe komst gericht opstelde.

Niettemin besefte Ter Veen dat de prijs te hoog was geweest. ‘Niemand wenschteen herha ling van de onverschillige zorgeloosheid, welke de Staat toonde’.18 Hijmeen de dat de eerste moei za me fasen van ko lo nisatie door wetenschappelijke plan - ning en orde ning als het ware overgeslagen konden worden. ‘Een actieve sociale po -litiek’ van de over heid was daarbij on ontbeerlijk.19 Als secretaris van de in 1926 in -ge stelde Com mis sie-Vissering kon hij gro te invloed op het beleid uitoefenen. Dezecom missie kreeg de op dracht praktische op lossingen te bedenken voor het in cul -tuur bren gen van de Wie ringermeer, de eerste droog te leg gen Zuiderzeepolder. Dead vie zen om vatten de ont ginning, ex ploitatie en sociaal-eco nomische opbouw vande pol der. In 1929 presen teerde de com missie haar ‘ur gen tie rap port’ dat richtingge-vend zou worden voor de ver dere inpolde ring van de Zuiderzee. De kern van het rap-port was het openbaar bestuur in handen te geven van een ‘open baar lichaam’, meteen kleine, maar effectieve direc tie.20

In 1930 werd Directie van de Wieringermeer ingesteld, waarvan de land bouw -kun dige ir. S. Smeding de gezichtsbepalende figuur zou worden en zich onder diensleiding zou ontwikkelen tot een slagvaardig instrument. De Wie rin ge meer – in 1930drooggevallen – kreeg daardoor een solide economische basis, waardoor een ster-ke en hechtte ge meen schap ontstond. Sociale experimenten wees men af, want menwilde de kolonisten een sa men leving bieden die zich in weinig van de Nederlandsesamenle ving on der scheid de.21 Voor men met de Noordoostpolder aan het werk ging,

48

Oproep zonderdatum.Ondertekenaars: Chr. van den Heuvelnamens de CBTB, ir. G.J. Heymeijernamens de KNBTB,H.D. Louwes namenshet KNLC, J. Lageveennamens de Ned. Bondvan Arbeiders inLand-, Tuin bouw- en Zuivelbedrijf, M. Ruppert namensde NCLB en C.J. vander Ploeg namens de Nederlandse R.K.Landarbeidersbond.

14 A.M.C. van Dissel, 59 Jaar eigengereidedoeners in Flevoland,Noordoostpolder enWieringermeer.Rijksdienst voor deIJsselmeerpolders 1930-1989(Zutphen 1991) 11.

15 Sj. Groenman,Kolonisatie op nieuw land(Assen 1953) 103.

16 E.W. Hofstee, ‘Deselectie van de kolo-nisten en de ontwik-keling van de platte-landscultuur in deIJsselmeerpolders’ in:Langs gewonnen wegen.Facetten van Smedingswerk (Wageningen1954) 268-298, 271 e.v. Hofstee zietTer Veen als leerlingvan de hoogleraarsociologie aan deUniversiteit vanAmsterdam, S.R.Steinmetz. Ter Veenzette diens psycho-logische benaderingvan de sociologiedoor. Samenleving enbeschaving zagen zijals de som van – inhoge mate erfelijke –individuele geestelijkeeigenschappen.

konden de eerste re sulta ten ge ëva lueerd worden. Ze vielen gunstig uit, ook in soci-aal opzicht. Het vervangen van ‘de harde na tuur lijke selectie der immigranten (…)door een meer humane zifting’ vooraf slaagde. De pachters waren streng geselec-teerd op erva ring, kennis, vak be kwaam heid, ka pitaalkracht en antecedenten. Menwilde ‘zoons uit een goed nest’ in de pol der. De landarbeiders waren onderzocht opvakbekwaamheid. Even eens moesten ze een ge zond heids ver kla ring overleggen enwerd het gezin door een inspectrice bezocht. Daar door en door de me di sche ensociale zorg ter plaatse ging ‘het eerste ko lo ni sa tie ge slacht niet meer op spreek -woordelijke geworden wijze te gronde, integendeel’. Hun si tu atie was juist verbe-terd.22 Ter Veen was ook en thou si ast. De be volking on der scheid de zich van die vanhet oude land door ‘zelfvertrouwen, on der ne mings lust, ar beid zaam heid, uithou-dingsvermogen, sterke vitaliteit, nuchter realisme’, meende hij.23

Er waren wel kritiekpunten. Kleinere, minder kapitaalkrachtige boeren haddennauwelijks een kans gekregen. Daardoor waren de sociale verschillen erg groot enontbrak het aan middelgrote gezinsbedrijven. Een ander punt was de middenstand.De komst van deze groep was niet geregeld en dat had tot nogal wat on gelukkengeleid.24 Maar de conclusie was duidelijk. De overheid zou op het zelf de spoor ver-der gaan en haar greep op de wording van het nieuwe land zelfs nog versterken. Hetuitgiftebeleid zou centraal staan, want ‘de invloed van economische verhoudingenop de geheele so ci ale structuur is evenwel zo machtig, dat een nieuwe opbouw vanhet economische leven op den duur gepaard zal moeten gaan met maatschappelij-ke ver nieuwing van wijder om vang’.25 Een nog strengere selectie bij alle beroeps-groepen werd de basis van het uitgiftebeleid. En om hernieuwde kritiek voor te zijn,werd er meer ruimte ge schapen voor de kleine boer en tuinder. Eenderde van debedrijven – 12 en 18 ha groot – was voor hen bestemd. De gemiddelde bedrijfs -grootte was dan ook een stuk kleiner dan in de Wieringemeer: 25 tegenover 35 ha.26

De ‘echte’ pioniers konden in de loop van 1941 aan het werk, toen de eerste de lendroogvielen. Hen wachtte ‘negen uren per dag zeer zwaar, eentonig grondwerk, hetleven ver van hun gezin in het kale woestijnachtige land in barakkenkampen’.27 Ineers te instantie rekruteerde men onder boerenzoons en landarbeiders, die in dehoop een bestaan in de polder te kunnen opbouwen, het harde werken niet schuw-den. Meer dan een mondelinge toezegging dat met hun belangen rekening gehoudenzou worden kre gen ze echter niet.28 Door de oorlogsomstandigheden kwam er vaneen strenge se lec tie niet veel terecht. Het verloop onder de polderwerkers was danook groot.29 Zij die volhielden werden beloond. Bij de uitgifte kregen zij een voor-keursrecht, mits zij voor 1945 minstens twee jaar voor de Directie van de Wieringer -meer hadden ge werkt. On geveer 750 mannen – waarvan tachtig procent boeren-zoons – kwamen daar voor in aan merking.30 Zij zouden in eerste instantie de dragersvan de nieuwe maat schap pij op het nieuwe land worden.

Na de bevrijding kon men – onder leiding van Smeding, die in 1942 land drost vanhet Openbaar Lichaam ‘de Noordoostelijke Polder’ was geworden – een wer kelijkbegin maken met de opbouw van land en samenleving. Onder streng toe zicht van deoverheid hoopte men de kolonisten door de moeilijke eerste fase heen te helpen.Eerst diende een geordende samenleving te ontstaan, die ook nu een bijna ge trouweaf spie ge ling moest worden van de vooroorlogse verzuilde samenleving: ‘in elk dorpdrie ker ken en drie scholen’.31 Zo ongeveer de eerste openbare gebouwen die ge reed

49

17 H.N. ter Veen, De Haarlemmermeer als kolonisatiegebied.Proeve eener sociaal-geographische mono-graphie (Groningen1925) 248.

18 Ter Veen, De Haarlem -mermeer, 249.

19 H.N. ter Veen, ‘Opnieuw land een nieuwe maatschappij’in: Mensch enMaatschappij 6 (1930)311-330, 320.

20 Van Dissel, 59 Jaar,33 e.v.

21 H.N. ter Veen, De Kolonisatiepolitiek in den Noordoostpolder(Amsterdam 1941) 9.

22 Er waren geruchtendat de selectie vanlandarbeiders langniet waterdicht was.Vooral met degezondheidsverklarin-gen schijnt nog weleens de hand gelichtte zijn. De huisartsen,die de verklaringmoesten afgeven,schijnen soms onderdruk gezet te zijn deverklaring af te geven.Zie: F. van Heek,Economisch en socialeproblemen van deWieringemeer. Een studie van eenkolonisatiegebied inwording (Alphen aanden Rijn 1938) 28 e.v.

kwa men waren kerken. Al voor de bevrijding hadden de gereformeerden en ka tho -lieken hou ten noodkerken gebouwd, direct na de bevrijding plaatsten de Ne der landsHer vorm den door Zwitserland geschonken houten noodkerken in Emmeloord enEns.32 De doorbraak was ver weg, want pas als de kolonisten eenmaal geset teld wa -ren, zou den hun ge selecteerde eigenschappen en bekwaamheden ‘op nieuw landeen nieu we maat schap pij’ vormen. Een moderne samenleving op beproefde en dusver zuilde fun da men ten. Het had iets paradoxaals.

‘Allen ‘t zelfde doel’?In de ba rak ken kampen werkten de polderpioniers al voor de bevrijding aan hun

toe komst. Het vormen van land- en tuin bouw or ganisaties was een vanzelfsprekend-heid. Boerenzoons voerden de boventoon. Zij waren meestal nog in dienst van deDirectie van de Wie rin ge rmeer. Een deel van hen was er al vanaf 1942 en had hetgebracht tot ploegbaas of opzichter. Het gedeelde lief en leed had saamhorigheidgebracht en het idealisme was ge bleven. ‘Vol enthousiasme en met volledige inzetwilde men van die polder een nieu we maat schap pij maken (…) als voorbeeld voorde hele Nederlandse ge meen schap’, her in ner de Hans Tiemeyer zich, die vlak na deoorlog met een to neel ge zel schap de ba rak ken kam pen was langs getrokken, inge-huurd door de Culturele Com mis sie.33 Voor de pioniers leek de ver zuildheid ver wegen uit de tijd.

Het oude land had zijn bedenkingen. J. Haverkamp, sinds jaar en dag voor zit tervan de Overijsselse CBTB en een van hun belangrijkste voormannen, lichtte al ge -meen-secretaris W. Rip van de Nederlandse CBTB in. ‘Bij sommigen, die eertijds ooktot onze CBTB behoorden’ gingen stemmen op de vooroorlogse structuur los telaten, stelde hij verontrust vast. Vooral de ver deeldheid onder de protestanten werddoor een aantal CBTB’ers als achterhaald gezien. Haverkamp had op de eerstenaoorlogse bij een komst van het algemeen bestuur van de Overijsselse CBTB al devraag ge kre gen of het geen tijd was ‘om, nu de Her vorm de Kerk trachten wil heel hetvolk te om vat ten, ook nu de deuren wat wijder open te zetten, zoodat wij alle Pro -tes tant sche boeren zou den kunnen om vat ten’. Of an ders gezegd: ‘Moeten we het nietaan dur ven ook de niet positief Christelijke boeren toe te la ten tot het lid maat schap,zon der onzerzijds daarbij iets van ons beginsel prijs te geven?’ Haverkamp zag nietsin de vorming van een grote algemene protestantse bond. Volgens hem waren veelpro tes tanten ‘helaas vervreemd geraakt van de Christelijke be ginselen’. Zij zoudenbe slist geen lid van de CBTB willen worden ‘of ons standpunt zou zeer moeten ver -slap pen’. Dat had hij er niet voor over. ‘Graag zetten we onze vens ters open, maarwe moe ten homogeen zijn’. Haverkamp wist ook de vragensteller te overtuigen, wantuna niem stelde het bestuur zich achter zijn afwijzing.34

Zo was het vormen van een eenheidsorganisatie in de Noordoostpolder tot mis - lukken ge doemd. Uit de hoek van de Over ijsselse Landbouwmaatschappij (OLM)klonk daar over spijt. ‘Her haalde pogingen om te geraken tot één algemene or ga ni -satie wa ren, mede onder invloed van het oude land mislukt’.35 Daarop werd afge-sproken dat de drie land- en tuinbouworganisaties op 4 augustus 1945 tegelijkertijdhun eigen af de lin gen zouden oprichten.

Op de oprichtingsvergadering van de CBTB-afdeling motiveerde spreker De Fe ijterzijn keus. Hij refereerde aan het feit dat er al min of meer een een heids ver e ni ging

50

23 Geciteerd in: M. Gorten A. van Oostrom,Uitverkoren. De kolo-nisatie van de Noord -oost polder 1940-1960(Zwolle 1987) 12.

24 Van Heek,Economische en sociale problemen, 27; Gort, Van Oostrom,Uitverkoren, 11 e.v.

25 Ter Veen, ‘Op nieuwland’, 328.

26 A.J. Geurts, De ‘groene’ IJsselmeer -polders. Inrichting van het landschap in Wieringemeer,Noordoostpolder,Oostelijk en ZuidelijkFlevoland (Lelystad1997) 67.

27 Ch. A. P. Takes,Pioniers in den Noord -oostpolder gedurende de oorlogsjaren 1941en 1942 (Alphen aanden Rijn 1947) 31.

28 Gort, Van Oostrom,Uitverkoren, 59.

29 Takes, Pioniers, 16 e.v.

30 Gort, Van Oostrom,Uitverkoren, 60.

31 P. Bak en R. van der Woude, Schoolgemaakt. GroenhorstCollege 1990-2004(Amstelveen 2004) 9.

32 C. Kalisvaart, ‘De Directie van deWieringer meer en deontwikkeling van hetkerkelijk leven in denieuwe Zuiderzee -polder’ in: Langsgewonnen wegen, 298-312, 309.

33 Geciteerd in: R. Peys, Flevoland 12de

provincie (Zutphen1985) 41.

was ontstaan. Het initiatief was onder boerenzoons opgekomen ‘om hun toe komstze ker te stellen’. Hoewel hij zei grote waardering te hebben voor wat er gedaan was,toch bleef hij erbij dat ‘één grote polderorganisatie een gevaarlijk ka rakter’ had. Zijnkeuze was ‘een principieel zelfstandige organisatie’. De afdeling startte met 128 le -den.36

Op hetzelfde moment sprak Tj. de Jong, hoofd van de lagere landbouwschool teBolsward, op de oprichtingsvergadering van de afdeling Noordoostpolder van deAartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond (ABTB). Over de doorbraak had hij hetniet, wel over de noodzaak verder te gaan met de katholieke emancipatie. Het ka -tho lie ke volks deel had nog te weinig invloed, vooral door gebrek aan goede leiders.‘Door mach tige organisatie alleen kunnen wij onze stem doen gelden’, hield hij zijnge hoor voor. Anderen gingen in dit spoor verder. Algemeen-secretaris van de ABTB,H. Ruijter, verkondigde enkele weken daarna: ‘Wij zullen generlei samenwerkingaan vaarden waar de katholieke principiën in het gedrang komen’. De geestelijk advi-seur van de afdeling, pastoor F.B.J. Koopmans, hield zijn gehoor voor pal te staanvoor het katholieke geloof en zich vooral niet te laten leiden ‘door de idealisten vandeze tijd’. Er waren bij de oprichting 265 leden en men hoopte snel de 500 te pas-seren.37

Tegenover deze onmiskenbare aandrift de zuilenstructuur te herbouwen, stondde drang samen te werken. Op dezelfde bijeenkomst waarop besloten was de drielandbouworganisatie opnieuw op te richten, werd ook afgesproken een commissievan negen te installeren, die de gezamenlijke agrarisch-technische en sociale be lan -gen be har tiging zou verzorgen. Haverkamp was er enthousiast over, omdat het vol-komen in lijn lag met de plannen voor de Stichting voor de Landbouw. Het was ookniet zo maar een samenwerkingsorgaan. Er speelden ‘de hoogste levensbeginselen’,immers ‘vooral op technisch gebied hebben we allemaal ‘t zelfde doel en de socialebelangen zijn voor ieder gelijk’.38

De opstelling van de CBTB was te begrijpen. De bond was veruit de kleinste vande drie centrale landbouworganisaties en was er niet in geslaagd een materiële in -fra structuur met financiële en economische dienstverlening, aan- en ver koop coöpe -ra ties en dergelijke op te bouwen. Bij samenwerking viel er alleen te winnen. Bij deABTB, die het aartsdiocees Utrecht bestreek, lag de situatie net omgekeerd. Daar hadmen vanaf het begin een groot dienst verlenend apparaat opgebouwd dat varieerdevan boe renleenbanken en aan- en verkoopcoöperaties tot een vlees ver werkendeindustrie. Desondanks waren de ABTB’ers in de Noordoostpolder wel bereid waterin de wijn te doen en de op te richten eco no mi sche instellingen onder gezamenlijkbestuur te plaatsen. Dit ging het Arnhemse ABTB-hoofdbestuur te ver. Daar peinsdemen er niet over concessies te doen. W. Hoefnagels, directeur van de Handelsraad,het over koe pelende orgaan van de ABTB-coöperaties, wond er voor de Land bouw -com mis sie, zoals de commissie van negen was gaan heten, geen doekjes om. ‘OnzeKer ke lij ke Over heid heeft destijds de wens te kennen gegeven, dat de economischein stel lin gen zoals de coöperatieve aan- en verkoopverenigingen zouden worden on -der ge bracht in de Katholieke Stands or ga nisatie. Dit is geschied.’ Het was de ruggen-graat van de orga nisatie. ‘Dat is onze levensbeschouwing, deze is niet te splitsen’.Daarmee plaats te hij zijn leden in de Noordoostpolder en de OLM en CBTB voor eenvol don gen feit.39

51

34 HDC, Arch. CBTBinv.no. A-5-5-2 J.Haverkamps aan W. Rip 17 augustus1945; HDC, Arch.CBTB inv.no. A-5-5-2,notulen Alg. BestuurOverijsselse CBTB 7 juli 1945. Wie de vragensteller was vermelden de notulenniet.

35 NLE, Arch LMIJ, verslag besprekingdistrict NOP metafvaardiging OLM 9 september 1948.

36 NLE, Arch. CBTB-Flevoland, notulenoprichtingsvergade-ring 4 aug. 1945.

37 NLE, Archief ABTB-Flevoland, jaarverslag1945/1946; M. Smits,Een aardse geschie-dens. De ABTB indienst van boeren entuinders (Nijmegen1997) 153.

38 Bak, Van der Woude,School gemaakt, 31.

39 NLE, Arch. LMIJ,bespreking DB land-bouwcommissie metde directies van hetCentraal Bureau ende Handelsraad 16 juli 1946.

Deze blokkade van de ABTB zorgde er voor dat de feitelijke situatie in de Noord -oostpolder niet veel afweek van wat in andere regio’s gebeurde. Samen wer king waser was er in de Stichting voor de Landbouw en later in de Gewestelijke Raad van hetLandbouwschap en in verschillende aan sectoren verbonden organen, ver e ni gin genen instituten. Ook was er een gezamenlijk coöperatief landbouwboekhoudbureau DeNoord oostpolder. Voor het overige ging men zijn eigen weg. De ABTB had het re la -tief gemakkelijk. Het zocht zijn kracht in het isolement en kon de doorbraak min ofmeer negeren. De protestanten zaten in een geheel ander schuitje. Problemen zou -den niet uitblijven.

Nieuwe schoolstrijdDe verzuchting van OLM’ers dat het oude land de vorming van een een heids or -

ga ni satie in de weg had gestaan, was niet uit de lucht gegrepen. De oorzaak lagdeels in de organisatiestructuur. De net opgerichte afdelingen van de land- en tuin -bouw or ga ni sa ties waren te klein om zelfstandig te kunnen opereren en werden inge-past in de bestaande Over ijs selse organisaties. De eerste jaren was dat vanzelfspre-kend, maar toen de eerste pachtbedrijven in 1947 werden uitgegeven en het leden-tal groeide, wenste men meer zelfstandigheid. De ABTB’ers uit de Noordoostpoldersvoelden er niets voor om als streekgroep bij de Kring Overijssel te wor den ingedeelden wensten een eigen Kring te vormen.40 In eerste instantie werd toegestaan dat mendirect onder het hoofd be stuur viel, maar dat was uitstel van executie; de inlijving bijOverijssel viel niet te voor komen. Het zou een gespannen relatie blijven.41

Het gevolg was dat de agenda van de landbouworganisaties in de Noord oost pol -der voor een belangrijk deel door de moederorganisaties op het oude land werdbepaald. Daarmee kwam de naoorlogse wederopbouwproblematiek in afgeleidevorm op het bord van de Noordoostpolderse bestuurders terecht. De doorbraak opzich was nauwelijks een thema, want dat bleek een ideaal van een kleine elite enwerd nooit de bedoelde brede volksbeweging. De verzuilde organisaties, institutiesen instellingen werden, soms in een nieuw jasje of onder andere naam weer opge-bouwd. De KNBTB en de CBTB hadden na enige tijd ook meer leden dan voor de oor-log. De eenheidsbeweging in de Noordoostpolder had dan ook weinig van doen metde doorbraak. Het stoelde op de gedeelde ervaringen in de oorlog en een besef vanpi o nier schap.42 Dat het toch tot problemen kwam bij het landbouwonderwijs hadeen achtergrond die dieper lag dan een doorbraakstreven.

Eigen landbouwonderwijs was een speerpunt van het vooroorlogs CBTB-be leiden zou dat na de oorlog onverminderd blijven. Zo lang niet elke CBTB’er zoon ofdochter naar het eigen landbouwonderwijs kon laten gaan, was men niet tevre den.De motivatie was des te groter omdat er in de oorlog een groot aantal landbouw -scholen waren gebouwd, die echter allemaal rijksscholen waren geworden. De CBTBvond dat een rechtmatig aandeel van die scholen aan de bond moesten wor den over -gedra gen. Daarin vond men het KNLC tegenover zich. Die sprak zich prin cipi eel uitvoor openbaar on der wijs. Dat was niet de enige reden dat de land bouw school strijdin de Noordoostpolder met grote felheid zou worden gestreden.

De Nederlandse Her vorm de Kerk had in de oorlog een nieuw elan ontwikkeld.Niet langer moest de kerk een ‘ho telkerk’ zijn waar de stromingen naast elkaar leef -den. Er diende een nieuwe een heid te komen. Gemeenteopbouw was de nieuwe

52

40 Een streekgroep waseen verzameling afdelingen binnen eenregio zonder formelestructuur. Een kringhad eigen statuten eneen vaste vertegen-woordiging in hetABTB-hoofdbestuur.

41 NLE, Arch. ABTB-Flevoland, notulenkringbestuur 10 en 25 juli en 17 nov.1947, Smits, Een aardse, 153 e.v.

42 De historicus L.J.Rogier legde hier al in1958 de vinger op inzijn rede ter gelegen-heid van het 12-jarigbestaan van de ABTBin de Noordoost -polder, ‘De wijde kim van de polder’.Terugblik en uitzicht 1. Verspreide opstellen van L.J. Rogier(Hilversum/Antwerpen 1964)617-635, 627. Zieook: Smits, Een aardsegeschiedenis, 152 e.v.

tover for mule. De Noord oost pol der was eenideale proeftuin.44 Dit raakte ook het on der -wijs om dat een deel van de hervormdegemeente eigen onderwijs wilde, uit gaandevan de kerke raad. De gereformeerden en eendeel van de hervormden voelden hier weinigvoor, zij wensten gemengd pro tes tants onder-wijs. Bij het lager onderwijs had dit tot gro teproblemen en me nings ver schil len geleid.45

Het land bouw on derwijs zou er even min aanontkomen.

Vanzelfsprekend zou Emmeloord het onder -wijscentrum van de polder worden en daar

zou de school voor middelbaar landbouwonderwijs moeten komen. Het land bouw -on derwijs viel onder het ministerie van Landbouw en werd ook via die weg ge fi nan - cierd. Gewoonlijk stichtte een land bouw or ga ni satie een school, die dan door het mi -ni ste rie werd bekostigd. Landdrost Smeding – oud-di recteur van een land bouw -school – be sloot echter in te grijpen. Hij wenste een rijksschool die niet specifiekuit ging van een landbouworganisatie, maar een openbare school voor alle gezindtenen adviseerde mi nister van Landbouw, S.L. Mansholt, in die rich ting.46 Die bleekvoor die suggestie gevoelig; als sociaal-democraat was hij sowieso voor stan der vanopen baar on derwijs.

De ABTB en CBTB voelden daar niets voor. De laatste bond vermoedde zelfs eencomplot. De oproep die het polderbestuur had gedaan om voor middelbaar land -bouw on der wijs uit te wijken naar de randgemeenten, was volgens hen ingegeven omon ver hoeds met een rijksschool aan te komen en hen en de ABTB zo voor een vol -dongen feit te plaatsen.47 De ABTB en CBTB wilden alleen praten als er een even -wich tige verdeling van de scholen over heel Flevoland zou komen.48 Regelrecht ver-toornd waren de CBTB’ers toen men vernam dat er geen rijksschool zou komen opgezamenlijke grondslag, maar dat de OLM de school in beheer zou krijgen. Voor deCBTB was dit on ver teer baar, maar de bestuurders twijfelden aan hun reactie. Eendeel van het be stuur vreesde dat een simpele weige ring mee te werken de verdereont wik keling van het CBTB-landbouwonderwijs in de weg kon staan. Men beslootmet Sme ding te over leg gen. Deze vroeg begrip en medewerking van het CBTB-be stuur, want de school zou ‘voor alle gezindten’ werken en op termijn zou men als-nog een eigen school kun nen aanvragen. Op een vergade ring, waar Haverkamp alsadvi seur aanwezig was, toonden de bestuurders geen enkel be grip voor Smedingsver zoek. Men vreesde, net als bij voorgaande ge le genhe den, ‘on der valse voor -wendsels’ in de val gelokt te worden. Voorzitter De Feijter wilde nog een laatstegesprek met de landdrost, maar kreeg daarvoor van zijn mede be stuur ders geenruimte.

De vraag was hoe het nu verder moest. De Feijter bleek ook nu de meest toe geef -lij ke, hij wilde de zaak aan de ouders overlaten. Anderen zagen meer in een verras -singstaktiek: ‘Niets adviseren en zo snel mogelijk een eigen school beginnen’. Deechte hardliners zagen maar een oplossing: de rijksschool ‘zoveel mogelijk afbreken’.Bij zoveel verschil van mening besloot men een beslissing uit te stellen. Echter de tijd

53

44 J.T.W.H. van Woensel,Kerkbouw en kerk-opbouw in deIJsselmeerpolders(Lelystad 1996) 48 e.v.

45 A.P. Rasch, ‘DeNoord oostpolder’ in:W. Banning (red.)Handboek PastoraleSociologie Deel III(Den Haag 1955)243-302, 247 e.v.

46 H. Pruntel, Scholen in een nieuwe samen -leving. De ontstaan -geschiedenis van hetonderwijs in Flevoland(Lelystad 2004) 76 e.v.

In 1948 zendt de

BBC een uitzending

uit over de Kerstviering

in verschillende landen.

De families Van 't Zet

en Bruinsma uit de

Noordoostpolder

vertegenwoordigen

Nederland. Op de foto

de beide families bij

het vastleggen van

het programma op

een grammofoonplaat.

drong, want men stond alleen. De ABTB-afdeling – daarbij duidelijk gesouffleerddoor het hoofd bu reau in Arnhem – had zijn conclusies getrokken en stuurde aanop een eigen school.49 Daarbij kwam dat minister Mansholt op de begroting van1953 geld voor de school had vrijgemaakt. Onder druk van confessionele Kamer -leden, die de land bouwor ganisaties nog een kans wilden geven het onderling eens teworden, schortte de mi nister zijn beslissing een jaar op. Het was tevergeefs. DeABTB had al beslist en OLM noch CBTB wensten concessies te doen. Een OLM leden-vergadering sprak zich ‘in grote meer der heid’ uit voor een rijksschool ‘met een aan-gepast karakter’. Dat hield in dat er bij de be noe ming van de leerkrachten rekeningzou worden ge hou den met de ‘geestelijke stromin gen in de polder’ en er ruimte wasvoor weekopeningen en -slui tingen.50 De CBTB vond dit veel te mager.

In juni 1952 besloot de CBTB door te pakken. Toen weer een bespreking met deOLM ‘weinig hoopvol’ was verlopen, stelde het bestuur, na overleg met de afdelingvan de Nederlands Christelijke Landarbeidersbond (NCLB) een commissie in. DezeCommissie van Vijf formuleerde statuten voor landbouwonderwijs, dat uit zou gaanvan een eigen vereniging. Kern daarvan was dat de bijbel als Gods Woord de grond -slag vormde en dat leerkrachten dit in het onderwijs moes ten uitdragen. On danksprotesten van de OLM wenste de CBTB geen ver an de rin gen aan te brengen en werdop 9 april 1953 de Vereniging Landbouwonderwijs Noord oostpolder opgericht, metacht hervormde en vijf gereformeerde be stuurs le den.51 Uit de bestuurssamenstellingvalt af te leiden dat het draagvlak van de vereniging dat van de gereformeerdegezindte duidelijk oversteeg. Het gevolg was wel dat er nu op de burelen van hetministerie van Landbouw opeens vier aanvra gen lagen voor een school - drie vande land bouw or ga ni saties en een van de nieuwe ver e ni ging - uit de polder die tocheens gezindheid wil de uitstralen.

‘Een volk dat bouwt, leeft in zijn toekomst’De OLM had zich vrij rustig gehouden, met

reden. Zij bevonden zich in de ge makke lijkepositie dat Smeding en Mansholt de kastanjesvoor hen uit het vuur haal den en voorkwa-men zo dat interne verdeeldheid de kop op -stak, want men was zich bewust dat een deelwel voelde voor het meer orthodoxe onder-wijs dat de CBTB voor stond. Nu echter deVere niging Landbouwonderwijs Noord oost -polder een feit was, voel de het OLM-bestuurzich genoodzaakt tot een tegenoffensief. Erging een brief naar alle leden om hen duide-

lijk te maken dat de OLM niet de ‘zondebok’ was, maar dat de CBTB samenwerkinghad tegen gehou den. Het was er al mee begonnen dat de Com missie van Vijf zonderenig overleg was ingesteld en bovendien eenzijdig was sa men gesteld. Voor vrij zin -nig-her vorm den was er geen plaats. Ook had de com mis sie wel leden van de NCLBgevraagd, maar de ‘neutrale’ Algemene Ne der landse Agrarische Bedrijfsbod ‘bewust’over gesla gen. Deze ‘onelegante werkwijze’ had het be stuur nog wel door de vingerswillen zien, als de CBTB de statuten niet had willen op dringen.

54

47 NLE, Arch. CBTB-Flevoland, notulenbestuur 1 dec. 1949.

48 Pruntel, Scholen, 77.Er zou dan een rijksschool in deNoordoostpolderkomen, een katho -lieke in OostelijkFlevoland en een pro-testants-christelijke inde Markerwaard.

49 NLE, Arch. CBTB-Flevoland, notulenbestuur 2 febr., 12april en 15 mei 1951.H. van der Wal (red.)Bouwen aan agrarischonderwijs in Flevolandwas een voorrecht. 40 jaar agrarischonderwijs in Flevoland(z.p. 1994) 15.

50 NLE, Arch. LMIJ, nietgedateerde brief aande leden.

51 Pruntel, Scholen, 77.

Heilige mis ter

gelegenheid van de

oprichting van de

afdeling van de ABTB

in de Noordoostpolder

Maar voor alles wilde men de in druk wegnemen dat de nieuwe vereniging gro teaanhang had onder OLM-leden. Van de meer dan 700 leden, waarmee de ver e ni gingschermde, was niet meer dan 10% OLM’er, beweerde het bestuur. Verder riep het optot eens ge zind heid en het res pec te ren van ieders gevoelen in deze zaak.52 Te ge lij ker -tijd schreef het OLM-be stuur een brief aan minister Mansholt waarin dezelfdear gumenten wer den gehan teerd. Het slot van de brief wees de minister er op –zoals men al vaker had gedaan – ‘dat een Rijks land bouwwinterschool met aan -gepast ka rak ter de enig juiste oplossing voor de Noord oostpolder betekent’.53

Deze actie kon niet voorkomen dat op 22 oktober 1953 de vereniging in twee lo -kaal tjes in de houten noodkerk van de gereformeerden in Emmeloord met 32 leer lin -gen haar werk begon.54 Minister Mansholt bleef weigeren de school te subsidiëren,ondanks druk van het parlement. De leden van de ver e ni ging dienden daarom allekosten voor hun re ke ning te nemen.123 Een aantal hervormde leden van OLM enCBTB, on der voor zit terschap van OLM-bestuurder Eskes, die ook deel had uit ge -maakt van de Com mis sie van Vijf, deed nog een poging het gesprek weer op gang tebren gen, maar zonder re sultaat.56

Met de situatie ontevreden OLM’ers, met OLM-afdelingsvoorzitter H.R. Kos terals ster ke man, hadden toen al een ‘tegenvereniging’ opgericht die streefde naar deop rich ting van een rijksschool. Zo belandde een vijfde aanvraag bij de mi nister.57

Een dorps vete leek in de maak, want volgens een van de betrokkenen waren er prin-cipieel nau we lijks verschillen. ‘De statuten van de ene vereniging leken overi gensprecies op die van de ander’, verklaarde A.E. Brons, terugkijkend op de affaire.58 Alssecretaris van de Landbouwcommissie, de ‘eerste’ ver eniging voor land bouw on der -wijs en vanaf 1954 van de CBTB was hij misschien wel bevooroordeeld, maar zon ne -klaar was dat de ontstane situatie uiterst pijnlijk was.

Het ergste was wel dat de scheiding der geesten zich tot in de hervormde ge -meente dreigde door te zetten. Een scheuring tussen orthodoxe en vrijzinnige ledenkwam dichtbij. De kerkeraad besloot daarop in te grijpen. De hervormde predikantvan Bant, ds. K. Beks, wist vertegenwoordigers van beide verenigingen over te halentot een gesprek. Gemakkelijk ging het niet en op zeker moment riep hij uit: ‘Watgaan we nu doen heren, gaan we kerkje spelen of schooltje spelen’.59 Na een weekcon fe re ren had Beks succes. Beide partijen deden water in de wijn en stelden ge za -menlijk nieuwe statu ten op. Nadat de landbouw- en landarbeidersorganisaties hunmorele steun had den toegezegd, werd een nieuwe Vereniging ter bevordering vanLand- en Tuin bouw on derwijs in de Noordoostpolder opgericht, die verantwoordelijkwerd voor het pro testants-christelijke landbouwonderwijs in de Noordoostpolder.De minister sub si di eerde nu met terugwerkende kracht.

Eind goed, al goed lijkt een toepasselijke tegeltjeswijsheid, maar de aan de kolo-nisten toe ge dich te grote eensgezindheid, eenheid en saam ho rig heid was ver te zoe-ken geweest. Religieuze en levenbeschouwelijke verschillen waren uitgelopen op eenweinig verheffende machtstrijd. Ook daarin was er weinig verschil met het oudeland. Overal vierde de verzuiling hoog tij, overal trokken de katholieken zich in hunsubcultuur terug en overal deden zich tussen CBTB en KNLC scher mut selingen voorbij de verdeling van land bouw scho len. Had Ter Veen het bij het ver keer de eind gehadmet zijn bewering dat selectie en het gebrek aan tradities kolonisten tot een zelf stan -dig den ken de en handelende groep maak ten? Volgens de Wageningse socioloog

55

52 Pruntel, Scholen, 76 e.v.

53 NLE, Arch LMIJ,bestuur OLM afd.NOP aan de ministervan Landbouw 17 april 1953.

54 Pruntel, Scholen, 78 e.v.

55 J.A. Vermaat, Grote en kleine euvelen. Tienjaar uit de agrarischepolitiek, gezien vanuithet standpunt van deChristelijke Boeren- en Tuindersbond, metname door de bril vande toenmalige voor -zitter, Chris van denHeuvel (Amsterdam1994) 199; Van derWal, Bouwen, 13. De kosten werdenvoor het eerste jaarop ƒ 45,000,- werden be groot. Er was overigensbijna ƒ 80.000,- opgehaald.

56 NLE Arch. LMIJ, notulen besprekingvan de commissie vanhervormden uit deOLM en de CBTB methet dagelijks bestuurvan de OLM over hetlandbouwonderwijs in de NOP, zonderdatum.

57 Vermaat, Grote enkleine euvelen, 200 e.v.De CBTB had zijnaanvraag inmiddelsweer ingetrokken.

58 Van der Wal, Bouwen, 20.

59 Van der Wal, Bouwen,14, 20 en 79. Hoezeerhet optreden vanBeks indruk gemaaktmoet hebben blijkt uit het gedenkboekBouwen etc. waarindrie van de in het

E.W. Hofstee wel. In de af scheids bun del die Sme ding in 1954 werd aangeboden,schreef hij een artikel waarin hij Ter Veens gedachtegoed ondubbelzinnig museaalver klaarde. Maar als Ter Veen verouderd was, zoals Hofstee meende, was daarmee de‘homo Zui der zee lan di cus’ eveneens een museumstuk geworden? Zeker niet meendeHofstee, mits het juiste uitgangspunt gekozen werd. Niet selectie, maar modernise-ring was het goede perspectief.

Het Nederlandse platteland, beweerde Hof stee, verkeerde in een overgangsfasevan een tra di ti o neel naar een mo dern dynamisch cultuurpatroon. Het moderne endy na mische kreeg de vorm van een ‘cultuur-ideaal’. Op het nieuwe land, waar tra -di ti o ne le belemmeringen ontbraken, kon ‘het cultuur-ideaal van het be tref fende tijd-vak het zui verst tot uiting komen’.60 Het cul tuur-ideaal van de kolonisten was ‘hetmo der ne-boer-zijn’, wat zich ver taal de in een drang ‘naar stedelijke le vens vor men’.Ver za ke lij king van de ver houding tussen boer en arbeider, het scheiden van privé enzakelijk, het verdwijnen van het dialect, de verzwakking van de dorps sa men levingen een meer as sertieve hou ding, noemde Hofstee als symptomen. Tot ‘een wer kelijkele vens stijl’ had dit nog niet geleid, daarvoor was te veel ‘klakkeloos’ over ge nomenvan het ste delijk cultuurpatroon.61

Hofstees beschouwing laat zien hoe modernisering als waargenomen ont wik ke -ling en als normatieve visie in elkaar over kunnen lopen. Mo der ni sering was inHofstees ogen geen autonoom proces, het was tot op zekere hoogte beheersbaar.Sociologen konden als social engineer de ontwikkelingsgang bijsturen in de door hengewenste richting. Interessant is ook dat in zijn ontwikkelingsmodel het gebrek aaneens ge zind heid en samenwerking in de polder verklaarbaar is. Typisch voor het ste-delijk cultuurpatroon noemde Hofstee het uiteenvallen van het dorp als gemeen-schap, waarvoor in de plaats andere ‘collectieven ter verdediging van de eigenbelangen’ kwamen. De land bouw organisaties, zowel van boeren als van arbeiderswaren der ge lij ke ver banden, waarin de kolonist, zonder de last van aloude dorps -tradities, zijn be langen kon verdedigen.

Cijfers lijken dit te bevestigen. Rond 1955 was de deelname aan stands or ga ni -satie of vakbond in de Noordoostpolder vrijwel honderd procent. Ook de or ga ni sa -tie graad on der boe rin nen en vrouwen van landarbeiders was op mer ke lijk hoog. Invriend s chaps re laties speel de de dorpsgemeenschap een ondergeschikte rol. Vriend -schap werd voor al ge sloten op basis van stands- en religieuze ver want schapen, nietop basis van dorpsgenootschap.62 Toch was er hoop voor de bewoners van de IJssel -meer pol ders, meende Hofstee. Als de gemeen schap de fase van verwarring door deover gang van het oude naar het nieuwe achter zich had gelaten en zich had ‘geor-ganiseerd en ge ïn te greerd tot een samenhangende gemeenschap, dan zullen dezenieuwe le vens vor men wor den tot een nieuwe levensstijl, tot een min of meer uniformge drags pa troon van een sociaal dwin gend karakter’. Dat zou een nieuwe, ‘werkelij-ke plat te lands cul tuur’ op leveren, ‘waarin het stedelijke cultuurelement tot op zeke-re hoogte en in zekere zin, weer zal zijn overwonnen’.63

Paste verzuiling in die nieuwe plattelandscultuur? Toen Hofstee eens het pro fielschetste van de moderne boer zag hij hem als een ‘kerkelijk mens’ en betrokken bijzijn kerk en ge meente, dit in tegenstelling tot de traditionele boer, die vaak uit sleuren traditionalisme naar de kerk ging. De moderne boer was actief in organisaties enhad be lang stel ling voor on derwijs.64 Maar hier wringt iets. Hofstee maakte van de

56

boek geïnterviewdenen toen aanwezigenof nauw betrokkenende geciteerde woor-den aanhalen.

60 Hofstee, ‘De selectievan de kolonisten’,280. Volgens Hofsteehad het sociaal-darwinisme het nooitverder weten te brengen dan eenhypothese. Ter Veenswerk mar keerde feite-lijk een eindpunt vande sociografische traditie. Onderzoekhad ook op geenenkel punt diensideeën bevestigd,maar ze juist weer -gesproken. Kort om:het selectieprincipewaar ter Veen vanuitging kon ‘een algemeen kolo niaalbe vol kings type’onvoldoende be schrijven en alevenmin verklaren.

61 Hofstee, ‘De selectievan de kolonisten’,289 e.v.

62 A.K. Constandse, Het dorp in de IJssel -meerpolders. Sociolo -gi sche beschouwingenover de nieuwe platte-landscultuur en haarimplicaties voor deplano logie van de droogte leggen IJsselmeer -polders (Zwolle 1960)194 e.v.; 233 e.v.

63 Hofstee, ‘De selectievan kolonisten’, 291 e.v.

64 De gehele passageover de moderne boeris geciteerd in: E.H.Karel, De maakbareboer. Streekverbeteringals instrument van hetNederlandse landbouw-beleid 1953-1970(Groningen/Wage-ningen 2005) 21-22.

moderne, religieuze boer een sociologische categorie. Voor de emotionele, be vin de -lijke en traditionele aspecten van het geloof is bij hem geen ruimte. Zijn dichotomievan traditioneel tegenover mo der n is te oppervlakkig en te eendimensionaal en laatweinig ruimte voor ambiguïteit en paradox. Verzuiling en vooral de ne ven ef fec tenvan ter ri to ri um drift en machtsstrijd lijken uiteindelijk moeilijk in te passen in zijnteke ning van het moderne toekomstgerichte platteland. Bij Hofstee was de dorps ge -meen schap de drager van de nieuwe plattelandscultuur. En hij zag te weinig in dathij op die manier een traditionele en normatieve kijk op het boerenleven zijn modelbin nen smok kelde.

De poldergemeenschap zag Hofstee niet meer als een apart species, zoals TerVeen had gedaan. Wel konden de bewoners van de Noordoostpolder door de bij zon -de re om stan dig he den voor lo pers van het modern dynamisch cultuurpatroon wor-den, doordat zij te typeren waren – met een variatie op de spreuk op het monu-ment op de Af sluitdijk – als: ‘Een volk dat bouwt, leeft in zijn toekomst’.65 Ondanksalle ver schil len waren Ter Veen en Hofstee het daarover eens.

Eenheid op christelijke grondslag?Het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig waren belangrijk

voor de Noordoostpolder. In de eerste plaats was het tijd om een balans op temaken. De jonge socioloog A.K. Constandse, een leer ling van Hofstee, kreeg daar-voor de opdracht. In 1960 verscheen zijn gedetailleerde proef schrift Het dorp in deIJsselmeerpolders. Er viel veel positiefs te melden. De or de ning en planning had debewoners een goede start gegeven. Er was een moderne en wel va ren de gemeen-schap gegroeid, met een groot economisch potentieel.

Er was meer. De poldersamenleving was volwassen geworden en kon op eigenbenen staan. De afdelingen van de OLM en CBTB kregen hun zo gewenste vrijheid.In 1956 en 1957 kregen zij eigen rechtspersoonlijkheid onder de namen Land bouw -maat schappij IJs sel meer pol ders en CBTB-IJsselmeerpolders. Dit voorrecht kreeg deafdeling van de ABTB niet, maar vormde in 1956 wel de Kring Zuiderzeeland onderde pa raplu van de moederbond. In deze jaren begon Flevoland zich te vormen. Erwerd hard gewerkt aan de inrichting van Oost elijk Flevoland en de dijken vanZuidelijk-Flevo land. De vorming van een eigen pro vincie leek dichterbij te komen. In1962 werd de gemeente Noord oost polder gevormd.

De ervaringen in de Noordoostpolder noopten de planologen wel hun beleid voorde nieuwe polders bij te stellen. De kleinere bedrijven in de Noordoostpolder had denhet moeilijk en omdat schaalvergroting onmiskenbaar door zou gaan, werd be slo ten al -leen grote percelen uit te geven. Duidelijk was ook dat het gesloten dorps model niethad gewerkt, want – Hofstees verwachtingen ten spijt – echte ge meen schap penwaren niet ontstaan. Daarom werd het aantal geplande dorpen sterk ver min derd, omzo enkele sterke kernen te kunnen vormen. En ook het oude land stelde zijn eisen. DeFlevopolders kregen een taak als overloop voor de overvolle Randstad. Er moest plaatsgeschapen worden voor ste denbouw, natuur en recreatie.66

Minstens even belangrijk waren de totaal gewijzigde omstandigheden. Rond hetmidden van de jaren vijftig waren de naweeën van de oorlog en wederopbouwtijdoverwonnen en kon een wel vaarts- en verzorgingsstaat opgebouwd worden, de eerstegrote naoorlogse omwenteling.67 De gevolgen waren zo groot omdat sociaal-eco no -

57

65 Het gezegde is vanHofstees leerling A.K. Constandse. Zie: Constandse, Het dorp, 80.

66 A.K. Constandse,‘Onderzoek en planOostelijk-Flevoland’in: Stedenbouw enVolkshuisvesting 44(1963) 73-76, 74.

67 H. Righart, De wereld-wijde jaren zestig.Groot-Brittannië,Nederland, deVerenigde Staten(Utrecht 2004) 15.

mi sche en tech no lo gische vernieuwing sa menging met grote mentaal-culturele ver an -de rin gen. Materiële en ideologische kentering gingen zo hand in hand. De nieuwverkre gen wel vaart, de verworven vrijheden, de opkomst van massamedia en eenmas sa cul tuur – om maar enkele aspecten te noemen – veranderden levensinzicht,-be schou wing en -ideaal. Het veranderde ook het religieuze perspectief. Een meervrijzinnige the ologie kreeg een kans, waarbij er meer aandacht kwam voor oecu me -ne en de mo der nisering van de kerkelijke vormen en instituties. De openheid van diejaren - ook van de zijde van de kerkelijke hiërarchie en hoog waar digheidsbekleders- maakte meer ruimte voor de vragen en de concrete problematiek van de ge meen -te le den. Aan de andere kant zette de secularisering door en werd godsdienst steedsmeer naar de rand van de samen leving gedrongen.

Na het midden van de jaren zestig raakten het sociaal-economische en het men -taal-culturele zo met elkaar verweven dat de vraag hardop gesteld werd of het ge -scheiden optrekken van de standsorganisaties nog wel nuttig en noodzakelijk was.68

Aan de ene kant kwam dit voort uit theologische bezinning aan de andere kantnood zaak ten sociaal-eco no mische veranderingen daar tot op zekere hoogte toe.Rond 1960 ver keer den de standsorganisaties op een hoogtepunt. Schaal vergrotingzorgde na die jaren voor een vermindering van de boerenstand, die al snel in deledentallen te mer ken was. Ook groeide de onvrede over de standsorganisaties, voor-al bij de kleine boe ren die op het punt stond gesaneerd te worden. De be lang en -

behartiging had in hunogen gefaald. De op komstvan de Boeren partij waseen symp toom van toe ne -mend onbehagen.De ontstane onzekerheidwas voor de CBTB-IJssel -meer polders reden zich te be zin nen op taak, plaatsen functie van de bond endat deed men op een twee-daagse con fe rentie. Hetleverde verschillende per-

spectieven op. De Amster damse the o loog C.C. van Niftrik hield een pleidooi voor hetbestaansrecht van de CBTB, want zo kon den leer en leven, theorie en praktijk opelkaar betrokken blijven. H.J. van Zuthem, hoog le raar soc i o logie aan de Vrije Univer -si teit, stelde het omgekeerde. Christelijke or ga ni sa tie was geen dogma, maar eenzaak van de praktische omstandigheden; hoe men de bood schap het beste kon ver-werkelijken. In een nabetrachting meende CBTB-secreta ris Brons opgemerkt te heb-ben dat de aloude ‘mannenbroedertaal’ van Van Niftrik weinig werd gewaardeerd,terwijl de bijdetijdse taal en het sociaal engagement van Van Zuthem vaak in goedeaarde viel. Anderen spraken hem echter tegen. Con cre te resultaten leverde de con-ferentie niet op, maar voorzitter R. Zijlstra van de Neder landse CBTB con clu deer dena afloop dat dergelijke principiële debatten waar de vol waren. Als de CBTB alleenzijn mond open deed bij de puur agrarische zaken als de vaststelling van de bieten-prijs dan ‘was het met de organisatie gauw gedaan’.69

58

68 Voor het proces binnen de ABTB zie:Smits, Een aardsegeschiedenis, 264 e.v.,voor de CBTB zie:Van der Woude, Op goede gronden, 303 e.v.

69 Van der Woude, Op goede gronden, 305 e.v.

Toneeluitvoering bij

het tienjarig bestaan

van de CBTB in de

Noordoostpolder

Werd bij de CBTB de vraag van het bestaansrecht slechts indirect gesteld, bij deABTB kwam de vraag rechtstreeks aan de orde. De aanhoudende roep om eenheidin de landbouw bracht algemeen-secretaris J.H.H. Hol tac kers er toe in 1967 de krin -gen langs te gaan met de toespraak: ‘Toekomst van de confessionele organisaties inland- en tuinbouw’. In maart sprak hij de algemene ver ga dering van de Kring Zui -der zee land toe. Holt ac kers verdedigde het bestaansrecht van de ABTB op praktischeen le vens be schou we lij ke gronden. Ook had de katholieke organisatie een duidelijkepastorale taak, nu ‘de oude waarden’ wegvielen en de boer aansluiting moest ziente vinden bij de dy nami sche en vaak onsamenhangende waarden van het moderneleefpatroon. Op de al ge mene vergadering in november kwam geestelijk adviseurB.J.H. Bless op de zaak te rug. Hij verklaarde gesprekken over eenheid niet opportuunen beriep zich op ‘meer de re gezaghebbende kringen’.70

Dergelijke machtswoorden werkten niet meer. Toen de CBTB-IJs sel meer pol derszich in maart 1968 op de situatie bezon, werd geopperd een gesprek met de ABTBKring Zuiderzeeland te arrangeren over ‘eenheid op christelijke grondslag’. De zaakwas actueel want in de politiek werd ook gesproken over de vorming van één chris-telijke partij. Hoewel de CBTB’ers de mo gelijke uitkomsten verschillend taxeer den,besloot het bestuur unaniem de Kring uit te nodigen voor een conferentie op hetKNBTB-stu die cen trum Ons Erf te Berg en Dal. De reactie was positief, al leen waseen probleem dat de LMIJ niet de indruk mocht krijgen dat de con fes si o ne le organi -saties in het geheim bezig waren. De LMIJ het toehoorderschap aan te bieden vondmen te ver gaan. Men zou de LMIJ wel inlichten.71

Op de conferentie, die op 3 en 4 januari 1969 werd gehouden, waren de bestu -ren en vertegenwoordigers van de afdelingen aanwezig. ‘De zeer geanimeerde endiep gaande diskussies’ konden worden afgesloten met een gezamenlijke resolutie,met als kern: ‘Het optreden van christenen in de maatschappij dient te geschiedenvanuit een maatschappelijke organisatie welke stoelt op de grondbeginselen van hetEvangelie’. Daarom was ‘het niet langer te rechtvaardigen (…) rooms-katholieken enprotestantse boeren gescheiden optrekken’. Bei de organisaties wilden verder sprekenover gezamenlijk optrekken met be houd van iden titeit, waarbij ook LMIJ zou wordenbetrokken.72 Het hoge woord was eruit. Het be staans recht van ABTB en CBTB stondter discussie.

‘De rug of de wil buigen’Het resultaat werd elders met gemengde gevoelens ontvangen. Het CBTB-hoofd -

be stuur voelde De Feijter stevig aan de tand. Hij kreeg te horen dat hij de identiteitvan de bond op het spel en allerlei gegroeide verbanden buiten spel zette. De Feijterver de dig de zich met het argument dat het verlies van identiteit sneller ging danieder een dacht. Hij wees op de plannen van de plattelandsjongeren, die met een een -heids organisatie bezig waren en de ‘vlucht’ van veel boeren naar vaktechnische ver -eni gin gen. Afkeuren deed het hoofdbestuur de intenties van de CBTB-IJssel meer pol -ders niet, wel vonden ver schillende leden dat men daar wel erg ver voor de muziekuit liep.73

Ook het bestuur van de ABTB toonde zich onaangenaam verrast door de re so lu -tie. Te meer daar er een nota volgde waarin het groeiend onbehagen bij de ach ter -ban over het functioneren van de organisatie aan de orde werd gesteld. Steeds vaker

59

70 NLE, Arch. ABTB,notulen AlgemeneVergadering 29 maarten 8 november 1967.Zie ook Jaarverslag1967.

71 NLE, Arch. CBTB-IJsselmeerpolders,notitie n.a.v. conferentie Ons Erf (niet gedateerd[1969]); Arch. ABTBnotulen Kringbestuur8 april en 10 augus-tus 1968.

72 De gehele slot–verklaring is te vindenNLE, Arch. CBTB,Jaarverslag 1969 en Arch. ABTB,Jaarverslag 1969. De samenvatting isovergenomen uit NLE,Arch. LMIJ, notulenbestuur 6 januari1969.

73 Van der Woude, Op goede gronden, 306 e.v.

werd de klacht gehoord dat er te weinig werd opgekomen voor de agrarische belan-gen. Het ABTB-bestuur sprak de bevindingen tegen en stuurde de nota door naar deKNBTB waar het in de bureaucra tie verzandde.74

De LMIJ zag het van enige afstand aan zonder zich er mee te bemoeien. Slechtseen keer zorgde het voor enige ophef toen voorzitter H.P.H. Waalkens de ‘Berg- en-Dal-resolutie’ op een bestuursvergadering van instemmend commentaar voor zag.Eindelijk leek iets te veranderen bij de confessionelen, al ging het hem lang niet vergenoeg. Enkele leden waren minder enthousiast. Het was, waar schijn lijk bewust,allemaal bui ten de LMIJ om gedaan om deze voor voldongen feiten te plaatsen. Bijeen van de bestuursleden lag de onvrede dieper. Het leek wel of bij de con fes si onelen‘belijdende protestanten binnen de LMIJ soms als tweederangs worden be schouwd’,meende hij. Waalkens suste de zaak en riep op in alle rust de ont wik ke ling en af tewachten. Uit een niet lang daarna geschreven notitie bleek dat de LMIJ-leden inmeerderheid voor een eenheidsorganisatie waren, maar dat men er aan twij fel de ofde confessionele bonden daar al klaar voor waren.75

Daarin had men gelijk. Nadat de storm enigszins was geluwd, gingen ABTB enCBTB in de IJsselmeerpolders met de eigen achterban in gesprek. De uitkomst wasverschillend. Een meerderheid van de CBTB-leden was principieel tegen een een -heids organisatie, zelfs een algemeen christelijk organisatie ondervond de nodigeweerstand. Als een van de bezwaren van samengaan met de ABTB werd gezien desterke banden die nog altijd bestonden tussen de katholieke organisaties en dekatho lieke kerk. De ABTB-leden waren veel minder overtuigd van het eigenbestaansrecht. Motieven om de katholieke identiteit te behouden zagen zij nog nau-welijks. De meer derheid had de voorkeur voor een eenheidsorganisatie, zij het meteen christelijke signa tuur.76

Uiteindelijk kwam het eenheidsstreven in de IJsselmeerpolders door de aar ze -lingen bij de CBTB-leden en tegenstand bij de hoofdbesturen van ABTB en KNBTBniet van de grond. Duidelijk was wel dat in de IJsselmeerpolders een dis cus siegestart was, die repercussies had voor het hele land. Was het feit dat daar het debatbe gon nen was en zo open werd gevoerd een teken dat de pioniersgeest er nog altijdwas en dat die zich uitte in een bewust zoeken naar eenheid en een progressievehouding naar de bui ten wereld? In de polder werd het wel zo gezien.77 Was de modernepol der boer – de voorloper van het modern dynamisch cultuurpatroon, waarvanHofs tee droom de – nu opgestaan?

Er werd danig naar deze figuur gezocht, maar de on der zoe kers stuitten op pro -blemen.78 Al bij het onderzoek voor zijn proefschrift merkte Constandse op dat on -danks alle voorsprong die de boeren in de Noordoostpolder hadden, zij lang niet altijdzo vooruitstrevend waren als verondersteld mocht worden. Modernisering werd eerderals een on ont koom baar feit gezien dan als een positieve uitdaging. Hij sugge reerdelater dan ook dat het modern dynamisch cultuurpatroon eerder ‘een expressie van hetcultuurideaal dat leeft bij de overheid’ geweest was, dan dat het zo sterk leefde bij deboer.79 Weerstand uit irrationeel tra di ti o na lis me trof hij nauwelijks aan, wel ratio neelconservatisme. Constandse meende dat niet verandering op zich het pro bleem was,maar het beeld dat de boer van de toekomst had; zijn ‘Leitbild’. Hij stelde voor de dicho-tomie traditioneel versus modern niet als een lijn te zien, maar als een con ti nuüm,waardoor ruimte kwam voor niet parallel lopende ontwikkelingen.

60

74 Smits, Een aardsegeschiedenis, 267 e.v.

75 NLE, Arch. LMIJ,notulen bestuur 6 januari 1969, 2 maart en 10 juli 1970.

76 NLE, Arch. CBTB-IJsselmeerpolders,notitie n.a.v. confe-rentie Ons Erf (nietgedateerd [1969]

77 Van der Woude, Opgoede gronden, 307.

78 Een bespreking vanHofstee rurale socio-logie en de kritiekdaarop is te vinden inKarel, De maakbareboer, hfdst. 2.

79 A.K. Constandse,Boeren in Flevoland 2(Lelystad 1988) 14.

Hij kwam ook iets anders op het spoor. Moderne dynamiek, in de zin van‘bereid heid tot aanvaarden van continue verandering’, aanvaardde de boer maar opéén voorwaarde: als de aloude zelfstandigheid bleef behouden. Ook alle vormen vanin te gra tie en samenwerking in welke vorm, organisatie of instelling – hoe ingenieusook be dacht – werden alleen geaccepteerd als men maar eigen baas kon zijn enblij ven.80 Een voorbeeld daarvan is te vinden in een bestuursvergadering van deCBTB-IJs sel meer polders in maart 1968, toen de spanning rond de kleine 12-ha-bedrijven hoog opliep. Het was het bestuur duidelijk dat dergelijke bedrijven onren-dabel waren en dat ingrijpen onontkoombaar was. Toch weigerde het bestuur de uit-spraak te doen dat een 12-ha-bedrijf te klein was om nog langer bestaansrecht tehebben. Dat was ‘te gevaarlijk’, meende voorzitter De Fe ijter. Wel voelde hij voor‘een gespecialiseerde vorm van samenwerking’, waarbij boe ren gezamenlijk produ-ceerden op basis van ie ders verschillende specifieke pro fes si o naliteit. Hij kreegonmiddellijk te horen dat ‘intermenselijke verhoudingen een be lemmering vormdenvoor dergelijke vormen van verregaande samenwerking’. De Fe ijter kaatste terug met:‘De tijd zal ons dwingen om naar geheel andere vormen van samenwerking te zoe-ken’. Het zou een keuze worden tussen ‘de rug of de wil’ buigen. Hij hoopte dat jon-gere generatie positiever dacht over samenwerking.81

Hij zou geen gelijk krijgen. Toen Constandse aan het eind van de jaren tachtigonderzoek deed onder boeren in Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland trof hij nog altijddezelfde mentaliteit aan. Aan ‘het boer-zijn’ werd nog altijd grote waarde gehecht.

Voor een kolonistenmentaliteit of voorlopers-schap was in Constandses visie nau we lijksplaats. In de Noordoostpolder was er wel zoiets geweest. Daar had zich dat geuit in eenzeker elitedenken. De kolonisten waren datuit enthousiasme en betrokkenheid, de laterepolderboeren voelden zich min of meer uit-verkorenen, zij waren immers door de strengeselectie gekomen. Het leidde tot zelfbewust-zijn en engagement, maar ook wel tot ‘pe -danterie’ waaraan het oude land zich vaakstoorde. Dat was een tijdelijk fenomeen. Veelbelangrijker was dat de boer zich niet zozeerhechtte aan de grond, maar aan grond. Het

feit te kun nen blijven boe ren was veel belangrijker dan de plaats waar.82

In Constandses visie staat het overleven van het zelfstandig familiebedrijf cen -traal in het handelen van de boer en tuinder. Het opzetten van organisaties en ver -e ni gin gen vormde daarvan en zeer belangrijk onderdeel. Zodra boeren zich in depolder vestigden ont stond er een intensief verenigingsleven. In de polder werd zelfsover ‘de pol der kwaal’ of ‘de verenigingsziekte’ gesproken.83 Voor een gemeenschapdie zich nog moest vormen was het verenigingsleven een belangrijk integratiekader.Het had ook negatieve kanten, als mensen of zaken tegen elkaar uitgespeeld werden.Door den kend in de lijn van Con stand se werd het bestaansrecht van de standsorga-nisatie ter dis cussie gesteld, toen men dacht dat het boer-zijn in gevaar kwam en deleden een be tere be lan gen be harti ging wensten. Bij de Kring Zuiderzeeland was dat

61

80 Constandse, Boeren, 15.

81 NLE, Arch. CBTB,notulen bestuur 11 maart 1968.

82 Constandse, Boeren,20 en 37 e.v.

83 Peys, Flevoland, 72.

De landbouw -

organisaties in de

IJsselmeer polders

vieren hun 25-jarig

bestaan in 1970.

Minister P.J. Lardinois

spreekt de feest-

gangers toe.

duidelijk het ge val. De ABTB-be stuurders moesten zich herhaaldelijk verweren tegenopmerkingen van leden en plaatselijke bestuurders dat hun belangen door geschei-den optrekken van de organisaties in gevaar kwam. Bij de CBTB-IJsselmeerpolderswas dat maar zelden het geval.

Waaruit is dit verschil te verklaren? In het secularisatieproces zijn een aantal fa -ses te onderkennen. De Nederlandse Hervormde Kerk kreeg er al voor de TweedeWe reldoorlog mee te maken, toen het karakter als volkskerk grotendeels verlorenging. Na de oorlog zette dit proces door, om in de jaren vijftig en zestig te versnel-len. In die pe ri ode zette bij de rooms-katholieken een razendsnel secularistie- enont zui lings pro ces door. Bij de gereformeerden ging dit veel minder snel en minderri gou reus. Na het afscheid van de orthodoxie bij de gereformeerde kerkelijke enmaat schap pelijke elite, volgde eerst een episode van evangelische bezin ning enpraktische be vlogenheid.84 Daarom moest bij de ABTB de hiërarchie ingrijpen om derijen nog te doen sluiten. Bij de CBTB was het besef van de waarde van de eigenidentiteit en de maatschappelijke betekenis daarvan nog vol doende groot om heteigen bestaan niet op te geven.

De standsorganisaties in de IJsselmeerpolders namen in het bespreekbaar ma kenvan de identiteitskwestie het voortouw, toch was het een zaak die landelijk speelde.Overal in het land werd de discussie over het eigen bestaansrecht gevoerd. Daarmeelijkt ook de pioniersgeest en de homo Zuider zeelandicus buiten beeld te zijn geraakt.

Bij zijn onderzoek naar de boeren in Oostelijken Zuidelijk Flevoland kwam Con standse daaralleen nog maar een enkel spoor van tegen.Men voelde een zekere trots goed genoeg tezijn be vonden om in de Flevo polders temogen boeren. Tot een eigen identiteit of eengevoel van ei genheid leidde dit niet.85 Hetwaren moderne boeren die, in hun bereidheidnieuwe ta ken en mogelijkheden in natuurbe-heer, re cre atie of zorg te onderkennen, alsagrarisch ondernemer bestempeld kunnenworden, maar in hun vasthouden aan de tra-ditie van zelfstandigheid boer bleven. Met het verdwijnen van de vooroplopende

pol der boeren verdween ook het modern dynamisch cultuurpatroon achter de hori-zon. Hofstee overkwam hetzelfde als Ter Veen, de theorieën overleefden hun ont-werpers niet. Net als Constandse slaagden an dere leer lin gen van Hofstee er niet ineen modern dynamisch cul tuurpatroon vast te stellen. Naast deze empirische moei-lijkheden, waren er theo re tische problemen. In de ‘new sociology’ die al tijdensHofstees le ven op kwam, werd het onderscheid tussen plattelands- en ste de lij kesociologie als niet meer rele vant gezien.86 Uit ein de lijk werd de boer agrarisch on -dernemer en het boeren agra rische bedrijfsvoering. Het idee van Hofstee dat hetplatteland een spe ci fiek le venswijze kende op basis van een eigen cultuur, bleek niette handhaven.87 Had de opkomst van het verstedelijkt platteland alle dromen van TerVeen en Hofstee daar mee ver stoord?

62

84 Zie: G. Harinck, L. Winkeler, ‘De twin-tigste eeuw’ in: H.J. Selderhuis (red.)Handboek Nederlandsekerkgeschiedenis(Kampen 2006) 732-915, 850 e.v.

85 Constandse, Boeren, 40.

86 Voor een uitgebreidebespreking vanHofstees theorie zie:Karel, De maakbareboer, 78 e.v.

87 W. Asbeek Brusse, H. van Dalen, B. Wissink, Stad enland in een nieuwegeografie.Maatschappelijke veranderingen enruimte lijke dynamiek(Den Haag 2002) 87

De drie voorzitters

van de land- en tuin-

bouworganisaties in

de IJsselmeerpolders

poseren in september

1981 voor het nieuwe

'Landbouwhuis' waar

de secretariaten van

de organisaties en het

Landbouwschap een

plaats krijgen.

Een ‘cruciale passage’De overgang van boer en tuinder naar agrarisch ondernemer was een pijnlijk

proces. Boeren en tuinders kregen, net als alle Nederlanders, te maken met een snelver an de ren de sa men le ving. De culturele ‘revolutie’ van de jaren zestig bracht naastnieuwe vrij heid ook de nodige verwarring. Aloude instituten en organisaties, als ker-ken, po li tie ke partijen, vak bon den en andere belangenbehartigende instanties – deeigen stands organisaties incluis – moes ten een nieuwe oriëntatie vinden. En op delange pe ri ode van economische groei na de Tweede Wereldoorlog, volgde in de jarenzeventig en tachtig een moeizaam periode van crisis, heroriëntering en herstel.

De agrarische sector kampte met extra tegenslag. De sector had onder het be -wind van het Europees landbouwbeleid goede jaren gekend. Dit beleid was de motorgeweest van de Europese integratie, maar was hard aan revisie toe, want een aantalon bedoelde maar niettemin onaangename neveneffecten speelde het parten. De ge -ga ran deer de prijzen sti mu leerden de boeren de productie te verhogen, waardoorgrote over schot ten ontstonden, die al leen tegen hoge kosten op de wereldmarktgedumpt kon den wor den. Dit zette niet al leen de land bouwbe gro ting en dus de prij-zen onder druk, maar gaandeweg drongen zich ook ethische vra gen op. De opste-kende economische tegenwind on dergroef de be reid heid van de landelijke over hedenom de agra ri sche sector te blijven ondersteunen. En de continue modernisering doorrationalisatie, schaal ver groting en intensivering, maak ten dat veel boeren zich inhun bestaan bedreigd voelden. Grote onvrede was het gevolg.

De standsorganisatie waren niet langer in staat dit onbehagen in goede banen teleiden. Veel minder dan vroeger konden de confessionele bonden een beroep doenop iden titeit en gezag en op de haast vanzelfsprekende banden met de politiek enhet ministe rie van Landbouw. Het ministerie kreeg er taken bij als milieubeheer enland schaps beleid, het no-nosense-beleid van de kabinetten-Lub bers zette in op be -zui ni ging en een terugtrekkende overheid en de plat te lands be vol king werd een poli-tiek steeds minder belangrijke factor. Langzaam maar zeker be gon het neo-cor po ra -tis tische bouw werk van het Groene Front te wankelen. Om het ver lies aan identiteiten po litieke invloed te com pen se ren konden de stands or ga ni sa ties maar een kantop: een sterk dienst ver le nend apparaat opbouwen, die boer en tuin der zouden hel-pen over le ven.

In Flevoland was de economische toestand minder precair dan elders. De mo der nebedrijven gaven hen een voorsprong, maar dat betekende niet dat de problema tiekaan hen voorbij ging. Ook de Flevolandse boeren- en tuinders voelden de conti nuepressie om te blijven moderniseren. En dus waren de Flevo land se standsorganisa tiesgedwongen te investeren in dienstverlening. De ABTB Kring Flevoland was hier in hetvoordeel. De Kring was ingebed in een grote organisatie, van ca 14.000 leden, die inzeven provin cies actief was. Daardoor kon men profiteren van de dien sten structuurdie daar was opgebouwd en die vanouds al grootschalig en veelomvattend was. Voorde LMIJ en CBTB was hun eigen rechts po sitie nu een nadeel. Als kleine or ganisatiesmet onge veer 1000 en 500 leden waren zij nauwelijks in staat een dienst ver lenendapparaat op te bouwen. Daarbij had de CBTB haar bestuurlijke invloed op hetlandbouwonder wijs prijs moeten geven. Door de schaalvergroting in het onderwijskwam die sector op ei gen benen te staan.88

63

88 Bak, Van der Woude,School gemaakt, hfdst. 2

De onvrede over het steeds onzekerder agrarisch bestaan, die langzaam maarze ker omsloeg naar bitterheid en woede, keerde zich tegen de eigen organisaties ende politiek. In de ‘he te zomer’ van 1974 werden her en der acties ondernomen.Tijdens de grote manifestatie van 10 augustus in het Utrechtse stadion Galgenwaard,waar dui zen den boe ren verzameld waren, richtte de boosheid en frustratie zichtegen de eigen voor man nen en de minister van Landbouw. Zij werden uitgejouwd enhet spre ken werd hen on mo gelijk gemaakt. De organisaties slaagden er uiteindelijkin de onrust in te dam men en te kanaliseren, maar ondergronds bleef de onrustdoor smeulen.

Hernieuwde oproepen tot diepgaander samenwerking of fusie bleven voor eerstuit, omdat de standsorganisaties eerst intern hun dienstverlening wilden ver be te ren.Een notitie van de LMIJ uit 1990 verwoordde dat duidelijk. Het belangrijkste cri te ri -um waarop de boer en tuinder voortaan de organisatie zou beoordelen zou steedsmin der gebaseerd worden op ‘sociale band, traditie en identiteit’. Ook het collectie-ve as pect, zoals politieke beïnvloeding, was voor de meeste boeren ‘veelal nietkwan ti fi ceer baar’ en gezien vanuit de politieke realiteit ‘uiterst kwetsbaar’. Het cri-terium voor de boer en tuinder om lid te worden en te blijven was steeds vaker ‘heteco nomisch voor deel dat men er door heeft’.89 De agrarisch-sociale voorlichting, diezich richtte op het mo der ni seren van het traditionele kleine boerenbedrijf, werd om -ge vormd naar so ciaal-economische voor lich ting, die insprong op de problematiekvan de ge mid del de boer. Daarnaast werden andere vormen van dienstverlening,zoals rechtshulp en ma ke laar dij, geïntroduceerd.

Bij deze omschakeling naar een individuele en brede aanpak ondervonden destandsorganisaties een aantal problemen. Inmiddels had de overheid het pro fijt -begin sel ingevoerd, waardoor niet meer alle kosten konden worden afgewenteld opde overheid. Het maakte ook ruimte voor commerciële instellingen, die buiten deorgani saties om diensten aanboden. Organisaties als de LMIJ en de CBTB Flevolandwaren zo klein dat zij maar een of twee sociaal-economische voorlichters kondenaan stellen. Deze raakten al snel overbelast en konden geen specifieke kennis opbou-wen. Sa men werking leek de enige uitkomst.

Halverwege de jaren tachtig besloten de LMIJ en CBTB Flevoland daarom eenStichting Dienstenverleningsbureau LMIJ/CBTB op te richten dat diensten aan boodop het terrein van taxatie, bouwbegeleiding en gewassenvoorlichting. Dat de ABTBKring Flevoland hier buiten bleef was verklaarbaar. Het had voor de kring weinig zinhun voordelige positie in te ruilen voor veel minder geoutilleerde plaat se lijke sa men -werking. Wat in het verleden als een nadeel was gezien – het niet ver krij gen van deeigen autonomie – bleek nu een voordeel te zijn.

Deze samenwerking was vanuit het gezichtspunt van de LMIJ van zelf spre kend.Bij de Nederlandse CBTB had men er meer moeite mee. En daarom toog landelijkal ge meen-secretaris A. Stokkers naar Flevoland, om met het bestuur van de CBTB-Fle vo land de ontstane situatie te bespreken. Op de bestuurstafel lag een nota overLand bouw voor lichting. Daarin werd vastgesteld dat meer dienstverlening nood za ke -lijk was, omdat schaalvergroting en efficiencyverbetering steeds meer nadruk kregen.Een kleine or ga nisatie als de CBTB Flevoland was evenwel niet in staat nog meer ta kenop zich te nemen. Daarop volgde een ‘cruciale passage’, volgens waar ne mend-voorzitter J. de Wolf van de CBTB-IJsselmeerpolders, omdat daarin werd voorgesteld

64

89 NLE, Arch. LMIJ, notitie dienstverleningbijlage bij hoofd-bestuurvergadering15 oktober 1990.

de samenwerking met LMIJ en ABTB te ver bre den. Stokkers verzette zich krachtigtegen deze suggestie. Ten eerste leidde sa men wer king met niet-CBTB organisaties opde duur ‘tot verwording van de eigen organisatie tot een pure bezinningsclub’.Daarnaast doorkruiste het de plannen voor een her struc turering van de bond, diemoest leiden tot CBTB-eenheden met groter potentieel. De Flevo landse bestuurderswaren het eigenlijk wel met hem eens, maar het geboden alternatief von den ze welerg mager. En wat moest er gebeuren met het net geopende Dien sten bu reau?90

De LMIJ en de CBTB gingen eerst door met samenwerking binnen de eigen pro vin -cie. Maar in het voorjaar van 1988 zette de CBTB Flevoland er een punt achter. Bij hetsamensmelten van de sociaal-economische voorlichting van beide organisaties wasmen op onoverkomelijke moei lijkheden gestuit. De werkwijzen kwam niet over een,organisatorisch bleven er problemen en over identiteitskwesties werd men het nieteens. De CBTB nam een be lang rijk besluit. Het opgaan in welk LMIJ of KNLC-verbanddan ook achtte men niet langer be spreek baar.91 Daarmee was een patstelling ont-staan. LMIJ wilde samenwerken bin nen Flevoland, maar de CBTB wilde daar alleenover praten mits de ABTB Kring Flevo land daar aan meedeed. Maar de ABTB-kring vol-hardde in het schuilen onder de pa ra plu van de ABTB. Was er een uitweg?

‘Bij ons is fusie geen vies woord’De discussies over de samenwerking van de Flevolandse standsorganisaties vond

plaats in de broeierige atmosfeer die een oplaaien van de veenbrand van ongenoe-gen en woede leek aan te kondigen. Alle maatregelen om de productie te beperken– van me de ver ant woor delijkheidsheffing tot superheffing – hadden niet het beoogdeeffect. In te gendeel, de overschotten bleven een groot probleem. Een andere bron vanmis noe gen vormde de groeiende stapel van mest- en milieuregels waaraan de land-en tuin bou wers wer den onderworpen. Ook politiek had de land- en tuinbouw steedsminder in de melk te brokkelen. Dat bleek uit de voorstellen die Euro commissarisvoor landbouw R. Mac Shar ry eind jaren tachtig deed. Hij wilde een deel van de prijs-steun afbouwen en ver van gen door inkomenssteun. De boeren reageerden furieus.Eerlijke markt prij zen werden zo in geruild voor een soort bedeling, vonden zij. Destands or ga ni saties wisten wederom niet de re gie in eigen hand te houden. In maart1990 ronkten trac torcolonnes door Ne der land. Het Binnenhof en de Ridderzaal wer-den geblokkeerd en andere instellingen her en der in het land werden ‘dichtgereden’.Het hoofdkantoor van het Landbouwschap, niet lang daarvoor nog het boegbeeldvan het Groene Front, ont kwam niet aan een blokkade. Een oplossing bood het niet.Minister van Land bouw, P. Bukman, voormalig voorzitter van de CBTB, kon uitein-delijk niet an ders dan zich aan sluiten bij de voorstellen van de Eurocommissaris.

De Flevolandse bestuurders kregen te maken met een geprikkelde achterban enbeseften dat er iets moest gebeuren. In eerste instantie intensiveerde men de agra-risch-technische samenwerking. Het overleg op dit terrein werd in een formeel jasjege sto ken en kreeg een permanent karakter. Zo ging het drie-Flevolandse Land bouw -or ganisaties Over leg (3-FLO) van start, met een eigen bureau en een eigen secreta-ris. Het over leg was niet bedoeld als een opstap naar de vorming van eenFlevolandse een heids organisatie, verzekerden de confessionele organisaties, maarmen kon wel naar elkaar toegroeien, liet de LMIJ weten.

65

90 NLE, Arch. CBTBFlevoland, notulenbestuur 22 september1987.

91 NLE, Arch. CBTBFlevoland, notulenbestuur 18 mei 1988.

Verder was er aan het fusiefront nauwelijksbeweging te bespeuren. De LMIJ be sloot daar-op tot een vlucht naar voren. In het najaarvan 1988 lag bij de beide an de re orga nisatieseen uitgewerkt en gedetailleerd fusieplan op demat, waarbij er min of meer van werd uitge-gaan dat binnen afzienbare tijd een federatieof fusie een feit zou zijn. De CBTB Flevolandwas snel klaar met het voorstel. De LMIJ kreegte horen dat men beslist niet blij was met demanier waarop men de andere organisatiesonder druk zette. Men had wel gelijk dat ookde CBTB’ers meer samenwerking eisten, maar

de leden waren beslist niet uit op de eenheidsorganisatie die LMIJ voorstelde. HetCBTB standpunt was en bleef dat er zonder de ABTB geen basis voor verdere samen -wer king was.92

De ABTB besteedde meer tijd aan het voorstel. Er werd een notitie opgesteld, dieals discussiestuk in een aantal bestuursvergaderingen werd besproken. Erkend werddat er van verschillende kanten druk werd uitgeoefend voort te maken met ver de resamenwerking en integratie. In een aantal afdelingen vonden besprekingen plaatsom op plaatselijk niveau te fuseren en aandrang was er ook van de jon ge ren or ga ni -sa ties. De ABTB zat echter met het probleem dat er wel erg veel ingeleverd zou moe-ten wor den. Een Flevolandse Landbouw Organisatie zou weinig meer dan 2500 boe -ren en tuin ders op de been kunnen brengen en dat was beslist niet genoeg voor eenop den duur levensvatbare organisatie. De ABTB had meer dan vijf keer zoveel ledenen dat gaf meer ze kerheid. De ABTB besloot daarom af te wachten. Als er bij de zus -ter or ga ni saties fusieblok ken ontstonden met meer perspectief, zou de ABTB zichdaarbij kunnen aan slui ten.93

De afstand tussen de leiding van de landelijke standsorganisaties, de ge wes te -lijke bonden en de leden waren inmiddels zo groot dat het onmogelijk was regie tevoeren over de besprekingen die vanaf het eind van de jaren tachtig overal gevoerdwer den. Het landelijk bestuur van de CBTB zette alles op de kaart van het vor menvan CBTB-regioblokken. De KNBTB wachtte vooral af, terwijl het KNLC zich uit sprakvoor gewestelijke samenwerkingsverbanden. In de regio’s werden geluiden ge hoorddie elkaar soms volkomen tegenspraken, maar over het algemeen had ge wes telijkesamenwerking daar de voorkeur. Een enquête in 1990 in het Agrarisch Dag blad weesuit dat meer dan 70% van de leden voor stan der waren van een fusie van de stands-organisaties. Zelfs een kleine meer der heid van de CBTB-leden toonde zich er voor-stander van.94

Het gevolg was dat sa men spre kin gen en fusiebesprekingen op velerlei plaatsenen op alle niveaus aan de orde van de dag waren, waarbij de meest waar schijn lij keen on waarschijnlijke federatie- en fusiepartners overgingen tot onderhandelingen.Een door braak was de ferme uitspraak van de voorzitter van de in Holland actievekatho lie ke Land-en Tuinbouwbond (LTB), H. Barendse: ‘Bij ons is fusie geen vieswoord’. Mei 1991 werd de daad bij het woord gevoegd, toen de Westelijke Land- enTuin bouw or ga nisatie (WLTO) werd gevormd uit de LTB en de Hollandse Maat schap pij

66

92 NLE, Arch. CBTBFlevoland, notulenbestuur 7 december1988. Vgl. Van derWoude, Op groedegronden, 525 e.v.

93 NLE, Arch. ABTBKring Flevoland,notulen bestuur 19 december 1988,23 januari 27 februarien 22 mei 1989.

94 Van der Woude, Op goede gronden,531.

J. Hoving, voor-

zitter van de CBTB

IJsselmeerpolders

spreekt op 27 mei

1989 te Nagele

namens protesterende

boeren staats-

secretaris L. de Graaf

(rechts) toe.

van Landbouw.95 De CBTB-West Nederland had zich – met instemming van de le den– af zijdig gehouden. Toen de nog op een kier staande deur door de WLTO dreig dete wor den dichtgedaan, besloot men alsnog toe te happen. Financiële perikelenvorm den het belangrijkste motief voor deze ommezwaai.96

Nadat het eerste fusieschaap over de dam was, was de rest niet langer te hou -den. Op 1 januari 1992 vormden LMIJ en de Friese Maatschappij van Landbouw deLand bouwmaatschappij Friesland Flevoland. De CBTB en de ABTB stonden nu voorde keus mee te gaan met deze fusie of elders heil te zoeken. Verontrust constateer-de de ABTB-Kring Flevoland dat de partijen uit elkaar gedreven werden. De LMIJ hadvoor Friesland gekozen en men meende dat de voorkeur van de CBTB Flevoland naarOver ijs sel uitging. Zelf wist men het nog niet. De CBTB Flevoland keek echter meernaar het noorden, al hoopte men op een bredere basis dan alleen Flevoland en Fries -land. Gedwongen door het feit dat de landelijke bonden door de bocht gingen en oplan de lijk niveau de overkoepelende Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) vormden,wa ren ABTB en CBTB gedwongen te kiezen. De keus viel op het volgen van de LMIJ,waar door per 1 ja nuari 1995 de Fries Flevolandse Land- en Tuin bouw or ga ni sa tie(FLTO) een feit was.

Evenals de verzuiling was ontzuiling van de Nederlandse sociaal-economischorganisaties het deels onbedoelde resultaat van een complex proces en van mo der -ni sering. Hadden rationalisatie en schaalvergroting van de boer en tuinder nu ‘agra-risch ondernemer’ gemaakt en hoorde hun ‘on der ne ming’ nu tot het midden- enklein be drijf? Agrarisch ondernemer is overigens geen nieuwe term. Hofstee gebruik-te het al in de jaren zestig. Hij dacht daarbij aan groot scha lige in ten sie ve vee houderijen niet aan de reguliere ge zinsbedrijven. Het was bij hem ook meer een ge le gen -heidsterm. Boer-zijn was bij hem nog verbonden met de boe ren ge meenschap enboerencultuur.97

Constandses hypothese dat het boer-zijn en blijven op zich het belangrijkstemotief voor het sociaal- economisch handelen vormde, lijkt tot op grote hoogtestand te houden. Het arbeidsveld is verbreed naar recreatie, zorg en milieu en er zijnandere vormen gevonden, zoals maatschappen, maar het boeren- en tuindersbedrijfis een ei gensoortig bedrijf gebleven, waarin het gezinsbedrijf nog altijd de boventoonvoert. De pioniers- of voorlopersperspectief speelde daarin geen rol meer, al blevenver wij zin gen daarna hardnekkig. In 1993 verklaarde een ABTB-bestuurder de onwilvan de af deling Zuidelijk Flevoland om met het fusieproces mee te doen uit het ‘pi -o niers ge voel’ dat daar nog overheerste, ‘wat indertijd in de andere polders ook hetgeval was’.99 De manier waarop de opmerking gemaakt werd, suggereerde dat hetpi o niers ge voel het daar niet lang meer zou uithouden.

Hofstee en in zijn voetspoor de Wageningse school zagen modernisering als eenmin of meer automatisch proces. Voor de boer maar niet door de boer. Het was eensoort be schavingsoffensief ten plattelande dat het boerenbestaan onontkoombaar ineen nieu we richting zou duwen.100 De boeren kozen uiteindelijk voor hun zelf stan -dig heid. Dat gevoel bleek sterker dan de identiteit of kleur van de organisaties. Enhet maakte niet uit of men kolonist, pionier of anders was.

67

95 Smits, Boeren metbeleid, 251.

96 Van der Woude, Op goede gronden,533.

97 Constandse, Boer entoekomstbeeld. Enkelebeschouwingen naaraanleiding van een terreinverkenning in de Noordoostpolder(Wageningen 1964)nawoord E.W.Hofstee, 76. Vgl. Karel, De maak-bare boer, 74 e.v.

98 NLE, Arch. ABTB,notulen kringbestuur18 januari 1993.

100G. Andela, Kneedbaarlandschap, kneedbaarvolk. De heroïsche jarenvan de ruilverkavelingenin Ne derland (Bussum2000) hfdst. 6gebruikt de bescha-vingsthese om demodernsering in hetkader van de ruil -verkavelingen te verklaren.

‘Gewoon een stukje Nederland’ Na zo’n honderd jaar verzuiling waren de land- en tuinbouworganisaties in 1995

weer bijeen. Waren daarmee weer enkele plooien in het moderniseringsprocesrecht ge stre ken, zo dat de moderniseringstrein ongehinderd kon doordenderen? Datzou zo zijn als mo dernisering een lineair proces zou zijn met een evident doel. Degeschiedenis van de IJsselmeerpolders en de plaats van de land- en tuinbouw en hunorganisaties maakt duidelijk dat er van een veel complexer proces sprake is, waarinparadoxen een plaats hebben. Om het scherper te stellen: evenals de verzuiling had-den ook de kolonisatie- en de moder niseringstheses van Ter Veen en Hofstee daarineen plaats. Het verschafte de autoriteiten een legitimatie in hun poging het moderni-seringsproces te sturen. Maar steeds bleek de wer kelijkheid weerbarstiger en mindermaakbaar dan geleerden en be stuur ders dach ten. Theorieën raakten verouderd,modellen bleken weinig adequaat en het overheidsbeleid kampte met tegen slag enonvoorziene neveneffecten. Bijstelling en perspectiefwisseling waren on op hou de lijknodig. Toch was er wel reden voor een zekere trots. De pioniers van de polder en hendie volgden, waren verzekerd van een goede start. Maar het grote ideaal van eennieuwe samenleving werd nooit bereikt. De al eerder aangehaalde Hans Tie me yermerkte over de Noord oost pol der op: ‘Het lijkt voor het oog nog steeds een nieuwland, maar een nieuwe maat schappij is het niet geworden. Het is gewoon een stuk-je Nederland’.101

De geschiedenis van Flevoland laat goed zien hoe feit en visie met elkaar ver-vlochten waren. Toen de plannen voor de inpoldering in de jaren dertig van de twin-tigste eeuw vorm kregen, verkeerde Nederland in een die pe crisis. Het Zui der zee -project had daarin de functie van een stimulerings- en pre sti geproject. De scheppingvan nieuw land en een nieuw cultuur door een sturende over heid paste daarin.Mo der ni sering kreeg zo een positief odium. Na de Tweede We reld oorlog speelde ditnog sterker want een verwoest land moest weer opgebouwd wor den. De wederop-bouw was een onderdeel van de modernisering die van Ne der land een mo der neindustriële natie diende te maken.102 Het idee van een nieuw land en een nieuwemaat schappij kon een element zijn in het rijpmaken van de geesten voor een nieuweaan pak, waarin een zakelijker denk- en handelingspatroon van organisaties ensemi-professionele diensten en instellingen sterker naar voren zou treden. En waarinde overheid het voortouw zou nemen.

Aan het hoofd van deze operatie stond een ‘besluitvormingselite’, die zich ken -merkte door deskundigheid, professionaliteit en wetenschappelijk denken.103 Eendoor breking van het zuilenstelsel beoogden zij niet. Zij gebruikten de zuilen juist omdraagvlak bij de Nederlandse volk te verwerven. De zuilenorganisaties en hun lei-ders hadden immers een haast vanzelfspre kende legitimiteit. Daardoor ook kondenor ga ni sa ties als CBTB, KNBTB, KNLC en hun onderafdelingen uitgroeien tot hetdraaipunt in de corporatistische ruil. Zij zorgden voor een gedisciplineerde achter-ban, in ruil voor po li tie ke invloed. De Flevolandse stands or ga ni saties speelden hetspel vol over tui ging. Zij hadden een voordeel ten opzichte van de rest van Neder -land. Hun achterban bestond uit goed opgeleide, positief ingestelde, zelfbewuste enop de toekomst gerichte leden, die bereid waren zich in te passen in het modernise-rings- en wederopbouwprogramma. Ook na die tijd bleven zij echte ‘organisatie-boeren’ die overtuigd waren van de waarde van hun organisaties. In die zin heeft de

68

101Peijs, Flevoland, 42.

102K. Schuyt, E. Taverne, 1950:Welvaart in zwart enwit (Den Haag 2000)53 e.v. noemen 1945tot 1973 als de periode waarinmodernisering eenvan de belangrijkstemaatschappelijkevraagstukken was.

103De term is van G. Alberts geciteerdin: Schuyt, Taverne,1950, 55.

homo Zui der zee landicus bestaan. Niet gecreëerd door de barre pol der omstandig -heden of de mo ge lijk heden van een nieuw, traditievrij land, maar door de solidese lec tie pro ce du res van de overheid. Maar uiteindelijk moesten ook zij zich schikkenin het groter geheel.

Dat gebeurde toen de Flevolandse standsorganisaties het moeilijk kregen en decor poratistische ruil steeds min der opleverde voor de achterban. Een beroep opgeloof en levensbeschouwing had steeds minder uitwerking, omdat religie niet zozeerver dween, als wel een in di vi du ele, innerlijke zaak was ge wor den. Samengaan bleekvanuit het perspectief van de boer en tuinder, die zijn zelfstandig bestaan voor op stel de,een voordeliger optie. Nieuwe or ga ni sa tie vor men kwamen daarvoor in de plaats,want op ‘de-institutionalisering’ volgt on ver mij de lijk ‘re-institutionalisering’.104

Ver zui ling had in de organisatiegeschiedenis van de land- en tuinbouw een func-tionele plaats. Het maakte mogelijk dat de basis zijn verlangens, via de organisatieskenbaar maakte. Omgekeerd kon de overheid de voorwaarden stellen, waarondermen naar de organisaties en de leden wilde luisteren. Verzuiling was echter meerdan een instrument. Het verschafte menige boer en tuinder in Flevoland een le vens -be schou we lijk kader, waarin de paradoxen van modernisering een plaats kondenkrijgen.

69

104M. Hooghe, D. Houtman,‘Omstreden institu-ties. Instellingen ineen geïndividuali -seerde samenleving’in: Sociologische Gids50 (2003) 115-130,117.