Naturaleza jurídica de los bienes nacionales de uso público (Ius Publicum, Santiago, 1999)
Solidaire studenten. Nieuwe perspectieven op de internationale studentenorganisaties IUS en ISC...
Transcript of Solidaire studenten. Nieuwe perspectieven op de internationale studentenorganisaties IUS en ISC...
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Solidaire studenten Nieuwe perspectieven op de internationale
studentenorganisaties IUS en ISC (1956-1962)
Joppe Schaaper Masterscriptie
Begeleider: Dr. Niek Pas Tweede lezer: Dr. Rimko van der Maar
Onderzoeksmaster Geschiedenis 23 juni 2015
Inhoudsopgave
Inleiding 1
1 De internationale studentenpolitiek door een nieuwe bril
1.1 Historische achtergronden van IUS en ISC 7
1.2De Koude Oorlog en het top-down-perspectief in de historiografie 12
1.3 Een nieuwe benadering 16
1.3.1 Continuïteit: een voorgeschiedenis 17
1.3.2 Conceptueel en theoretisch kader: transnationalisme en cultuurtransfer 19
1.3.3 Historiografie: New Cold War History 23
2 Samen tegen Batista: een studentencoalitie
2.1 Historische achtergronden van Latijns-Amerika en Cuba 29
2.2 Cubaanse studenten en de International Student Conference 34
2.2.1 De toetreding van de FEU tot de International Student Conference 34
2.2.2 The Student en Cuba 38
2.2.3 Functies en verhoudingen: congres, secretariaat en nationale unies 41
2.2.4 Verpersoonlijking van de strijd 45
2.2.5 De Research and Information Committee 47
2.3 Het einde van de strijd 49
3 „Patria o muerte!‟ Studenten en de Cubaanse Revolutie
3.1 Historische achtergronden van de Cubaanse Revolutie 51
3.2 De Cubaanse Revolutie en de International Student Conference 54
3.3 Castro‟s inlijving van de FEU 58
3.4 Cubaanse studenten en de International Union of Students 61
3.4.1 De toetreding van de FEU tot de International Union of Students 61
3.4.2 Voorgeschiedenis: World Student News en het vijfde congres 63
3.4.3 Beeldvorming: IUS‟ rol in de Cubaanse Revolutie 66
3.5 Nieuwe oppositionele bewegingen en hun verhouding tot de ISC 67
3.6 FEU en de concurrentiestrijd tussen de IUS en de ISC 72
3.7 Koude Oorlog: de Cubacrisis 76
4 De neergang van de internationale studentenorganisaties 79
Conclusie 83
Bronnen- en literatuurlijst 91
Bijlagen 95
1
Inleiding
„We have come here to demonstrate our solidarity with the Cuban Revolution, and to assure you that
we are by your side in your fight. We have come here so that we may show the whole world that the
students of many lands consider the Cuban Revolution as their own, that they are ready to defend it
with you and that your slogan “Patria o Muerte – Venceremos” is also their slogan‟1
Met deze mooie woorden opende Jiri Pelikan, de voorzitter van de International Union of
Students in mei 1961 de vergadering van het Uitvoerend Comité ten overstaan van Cubaanse
hoogwaardigheidsbekleders en studenten. Ter gelegenheid van het toetreden van de Cubaanse
Federación Estudiantil Universitario (FEU)twee jaar eerder, had het comité besloten één van
zijn vergaderingen in Havana te houden. Als uiting van solidariteit, maar niet minder als
symbool van een steeds hechter wordende band. Het leek alsof de situatie nooit anders was
geweest. Alsof de IUS de Cubaanse studentenunie al decennialang gesteund had in haar strijd
tegen opeenvolgende dictators – waarvan de laatste, Fulgencio Batista, op 1 januari 1959
gevlucht was. Niets was minder waar. Ruim voordat de Cubaanse studentenunie zich aansloot
bij de IUS, was zij al lid van de International Student Conference, de tegenhanger van de
IUS.2 In hun zoektocht naar steun voor de escalerende politieke strijd tegen Batista, besloten
Cubaanse studenten vanaf 1956 gebruik te maken van het internationale podium en netwerk
dat de ISC bood. En deze keuze legde hen bepaald geen windeieren: materiële en immateriële
steun van de internationale studentengemeenschap sterkten de Cubaanse studenten in hun
strijd. Toen Batista verslagen was en Fidel Castro de macht overnam werd ISC‟s steun echter
snel vergeten. De IUS was de nieuwe bondgenoot.
De veranderende verhouding tussen de Cubaanse studentengemeenschap en de
internationale studentenkoepels is een voorbeeld van hoe het er in de internationale
studentenpolitiek in de praktijk aan toe ging. Nationale studentenunies, zoals de FEU,
vertegenwoordigden hun studentenpopulatie op internationaal niveau door zich aan te sluiten
bij één van beide studentenorganisaties. Deze keuze werd voornamelijk ingegeven door
eigenbelang: solidariteit met en materiële steun voor de eigen politieke strijd en een groot
internationaal netwerk van studenten waren vaak doorslaggevend. Ook de koepels zelf waren
actief bezig zoveel mogelijk studentenunies aan zich te binden, voornamelijk uit de
gedekoloniseerde wereld. Onderlinge concurrentie speelde hierin een belangrijke rol, maar
oprechte solidariteit met de vrijheidsstrijd van de studenten was niet minder van belang.
Daarnaast kwamen er politieke aspecten bij kijken: op het moment dat Castro banden
1 FEU en IUS, IUS Executive Committee meeting Havana, May 23 to June 2, 1961 (Havana 1961) 17.
2 Brief COSEC aan nationale studentenunies: „Invitations to the sixth ISC‟, 4 juli 1956, Internationaal Instituut
voor Sociale Geschiedenis (IISG), Archief International Student Conference (ISC), inv. nr. 755.
2
aanknoopte met de Sovjet-Unie, bijvoorbeeld, ging ook de FEU in zee met de door
communistische studenten gedomineerde IUS.3 Al met al was er sprake van een
wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen politieke krachten, IUS en ISC en de
nationale studentenunies. Op het eerste gezicht lijkt dit niet zo‟n spannende en opzienbarende
conclusie, maar tegen de achtergrond van de bestaande historiografie van de internationale
studentenpolitiek is het vernieuwend, nodig en bovendien geheel in lijn met de actuele
ontwikkelingen in de geschiedwetenschap.
Tot nu toe is de geschiedenis van de IUS en de ISC sterk vanbovenaf geschreven. De
nadruk ligt op de organisaties en hun acties, interne aangelegenheden en onderlinge
concurrentie. De agency van nationale studentenunies en individuele studenten wordt niet
onderkend, zodat zij geen enkele rol van betekenis spelen in deze geschiedenis.4 Dit top-
down-perspectief is grotendeels voortgekomen uit een dominante focus op de aspecten van de
Koude Oorlog. De IUS werd vrij snel na haar oprichting in 1945 gedomineerd door
communistische studentunies en de ISC bestond uit Westerse unies die zich in 1950 uit
onvrede met de koers afscheidden van de IUS.5 Achteraf bleek bovendien dat de organisaties
financieel gesteund werden door de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten.6Dat verklaart
waarom beide organisaties voornamelijk zijn beschouwd als marionetten van de twee
machtsblokken, die werden ingezet om zoveel mogelijk studentenunies uit de
gedekoloniseerde wereld in de eigen invloedssfeer te krijgen. Dit perspectief leidde tot
waardevolle publicaties7, die voornamelijk in hetKoude-Oorlogsdebat van belang zijn
geweest. Maar het had ook tot gevolg dat er een eenzijdige focus op de monolithische en top-
down bestuurde studentenkoepels ontstond. De sterke aandacht voor de politiek-ideologische
en financiële betrokkenheid van de twee grootmachten heeft er voor gezorgd dat andere
facetten en benaderingen niet aan bod kwamen en dat het debat over de studentenpolitiek is
vastgelopen.
Deze studie richt zich, algemeen geformuleerd, op de ontwikkeling van zowel de
nationale studentengemeenschappen als de internationale studentengemeenschap, evenals de
3Rapport uitvoerend comité van de IUS: „On the experiences and the development of the international student
movement since the 5th congres of the IUS‟, zesde IUS, oktober 1960, IISG, Archief International Union of
Students (IUS), inv. nr. 16, p. 33. 4Philip Altbach, „The international student movement‟, Journal of Contemporary History 5 (1970) 156-174;
Philip Altbach en Norman Uphoff, The student internationals (Metuchen 1973); Joël Kotek, Students and the
Cold War (Basingstoke 1996); Karen Paget, „From Stockholm to Leiden: the CIA‟s role in the formation of the
ISC‟, Intelligence and National Security 18 (2003) 134-167. 5Altbach, „The international student movement‟,161; Kotek, 86-87, 174-180.
6Kotek, 222-223; Paget, „From Stockholm to Leiden‟, 134.
7Hiermee doel ik voornamelijk op de bovenstaande publicaties van Altbach, Kotek en Paget.
3
weerslag die deze ontwikkelingen hadden op de onderlinge relaties. Specifieker richt het
onderzoek zich op de ontwikkelingen van en de verhoudingen tussen de IUS, de ISC en de
Cubaanse studentengemeenschap ten tijde van de regeerperiodes van Fulgencio Batista en
Fidel Castro (1956-1962).8De Cubaanse studentendienen zo als voorbeeld van studenten uit
de „Derde Wereld‟. De studie begint in 1956, omdat de studentenstrijd tegen Batista in dat
jaar escaleerde en de Cubaanse studentenunie voor het eerst contact legde met de
internationale studentengemeenschap.Het onderzoek eindigt in 1962, het moment dat de FEU
definitief de ISC verliet. Vragen die centraal staan zijn:hoe veranderden de Cubaanse
studentengemeenschap en haar relatie met de internationale studentenkoepels toen Castro de
macht overnam van Batista? Welke invloed hadden de politiek geëngageerde Cubaanse
studenten op de van oorsprong apolitieke ISC? En andersom: welke rol speelde de ISC in de
Cubaanse strijd tegen Batista? Op welke manier uitte de solidariteit van de ISC (en later de
IUS) met de Cubaanse studenten zich en was dit oprechte solidariteit of kwam het vooral
voort uit het streven naar een zo groot mogelijke machtsbasis? Vervulden de twee
studentenkoepels, ondanks de concurrentie, niet eigenlijk dezelfde faciliterende en
bemoedigende rol ten opzichte van de Cubaanse studentengemeenschap? En, ten slotte, hoe
hebben Koude-Oorlogsconflicten, zoals het Varkensbaai-incident en de rakettencrisis, hun
weerslag gehad op de ontwikkelingen binnen en tussen de internationale
studentenorganisaties en de Cubaanse studentenunie?
Om de perspectiefwisseling gestalte te geven, maak ik gebruik van het concept van het
transnationalisme en de daarbij behorende theorievorming vancultural transfer. Kort gezegd
verlegt de cultural transfer de aandacht van statische eenheden naar de dynamische interactie
tussen die eenheden. De historiciteit van de bestudeerde objecten komt naar voren, zodat een
synchrone benadering plaatsmaakt voor een diachrone benadering. Cultuurtransfertheoretici
betogen dat interacties tussen entiteiten, in dit geval studentenorganisaties, de betrokken
entiteiten zelf diepgaand kunnen beïnvloeden.9Niet de onveranderlijke studentenorganisaties
staan centraal, maar de zich ontwikkelende interactie en wederzijdse invloeden tussen die
organisaties. Cultuurtransfertheorie is verbonden met transnationale geschiedschrijving, die
ook een perspectiefverschuiving voorstaat. Het zwaartepunt van de historiografie lag
decennialang bij de natiestaat en het transnationalisme brengt daarin verandering met haar
8 Jaime Suchlicki, „Cuba‟, in: Donald Emmerson ed., Student and politics in developing nations (Londen 1968)
315-336. 9Martijn van der Burg, Nederland onder Franse invloed. Cultuurtransfer en staatsvorming in de Napoleontische
tijd, 1799-1813 (Proefschrift; Amsterdam 2007) 7-11.
4
focus op natie-overstijgende processen.10
Studentenorganisaties IUS en ISC beschouw ik dan
ook als transnationale platformen voor contacten, discussies en onderlinge solidariteit.
Een historiografische tendens die deze ontwikkelingen weerspiegelt is de New Cold
War History. Een sleutelpublicatie in dit verband is Global Cold War. Third world
interventions and the making of our times (2005) van Odd Arne Westad. Westad benadert de
Koude Oorlog niet volgens de klassieke Oost-Westtegenstelling (Sovjet-Unie vs. Verenigde
Staten) maar als een tegenstelling tussen het Noordelijk en het Zuidelijk Halfrond. De
tegenpolen uit het klassieke Koude Oorlogsbeeld zijn in deze invalshoek juist min of meer
gelijken, die allebei dezelfde positie innemen ten opzichte van de Derde Wereld. Zij zijn
allebei als het ware in het vacuüm gesprongen dat de Europese koloniale machten hebben
achtergelaten tijdens de grote dekolonisatiegolf. Ze knoopten politieke, militaire en
economische contacten aan met gelijkgezinde (anti-)revolutionaire krachten in landen waar
bevrijdingsoorlogen waren uitgebroken. De gedekoloniseerde landen krijgen in deze
historiografie dus een centrale rol toebedeeld. Ze worden bovendien niet gezien als speelbal
van de twee machtsblokken, maar als onafhankelijke spelers in het internationale
machtsveld.11
De parallel met de internationale studentenpolitiek is natuurlijk niet volledig,
maar de achterliggende gedachte van een perspectiefverschuiving met meer aandacht voor de
relatie tussen de „noordelijke‟ studentenkoepels en de „zuidelijke‟ studentenunies, met beide
een even grote invloed op de loop van de ontwikkelingen, is op dit onderzoek goed
toepasbaar.
Dezestudie is vrijwel geheel gebaseerd op een kwalitatieve analyse van primaire
bronnen. In het Amsterdamse Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) liggen
omvangrijke archieven van zowel de International Union of Students als de International
Student Conference. Deze schier onuitputtelijke bron van alle mogelijke aspecten van de
internationale studentenpolitiek is relatief weinig geraadpleegd. Dat geldt zeker voor het niet
geïnventariseerde archief van de ISC, terwijl het maar liefst honderdtwaalf meter aan
waardevolle archiefstukken beslaat.12
Congresresoluties, -notulen en -samenvattingen, brieven
en telegrammen van de beide secretariaten en van nationale studentenunies, rapporten van
10
Akira Iriye, „The transnational turn‟, Diplomatic History 31 (2007) 373-376, aldaar 375; Pierre-Yves Saunier,
„Transnational‟, in: Akira Iriye en Pierre-Yves Saunier ed., The Palgrave Dictionary of transnational history,
from the mid-19th
Century to the present day (Basingstoke 2009) 1047-1055, aldaar 1047. 11
Odd Arne Westad, Global Cold War. Third world interventions and the making of our times (Cambridge
2005). ; Mark T. Berger., „The real Cold War was hot: The global struggle for the Third World‟, Intelligence and
National Security 23 (2008) 112-126, aldaar 113, 117-118. 12
Op deze plaats wil ik dan ook graag de medewerkers van de studiezaal van het IISG bedanken die heel
behulpzaam waren en mij hebben gefaciliteerd in mijn onderzoek. Een aantal keer mocht ik met hen mee om het
ongeïnventariseerde ISC-archief te bekijken en de stukken te pakken en in te zien die relevant waren.
5
onderzoekscommissies, solidariteitsbetuigingen en andere verklaringen van zowel de IUS en
de ISC als de nationale studentenunies, toespraken van internationale en nationale
studentenleiders en persoonlijke brieven van individuele studenten geven samen een heel
ander, veel complexer beeld van de studentenpolitiek dan de bestaande, gesimplificeerde
voorstelling.
Naast primaire bronnen heb ik gebruik gemaakt van publicaties van IUS, ISC en
Cubaanse studenten, die te vinden zijn in het IISG. De maandelijks uitgegeven tijdschriften
van de organisaties, respectievelijk World Student News en The Student,zijn belangrijk voor
een reconstructie en analyse van de ontwikkeling van (de relatie tussen) de studentenkoepels
en de Cubaanse studentengemeenschap. Ook losse publicaties van de betrokken organisaties
hebben inzicht verschaft in de achtergronden en de dagelijkse praktijkvan de internationale
studentenpolitiek. Ten slotte heb ik me voor de achtergronden van Latijns-Amerika en Cuba
en voor de internationale context, evenals de voorgeschiedenis van de studentenkoepels,
gebaseerd op secundaire literatuur.
Het eerste hoofdstuk is een contextueel hoofdstuk. Hierin komt eerst uitgebreid de
oprichtingsgeschiedenis van de IUS en de ISC aan bod. Daarna ga ik in op het dominante
geschiedbeeld dat er in de loop der jaren van de internationale studentenpolitiek is ontstaan. Ik
bespreek, analyseer en contextualiseer de betreffende publicaties en hun waardevolle
bijdragen, maar ook de historiografischelacunes. Vervolgens zal ik dieper ingaan op zowel de
historiografie van de New Cold War History, als de theorie vancultural transfer en het
concept transnationalisme. Hoofdstuk 2 en 3 bestaan uit de kwalitatieve analyse van de
besproken bronnen, in hun context geplaatst met behulp van de secundaire literatuur. De
natuurlijke cesuur tussen de twee hoofdstukken ligt op 1 januari 1959: de overgang van
Batista naar Castro. Het onderzoek eindigt met een klein, afsluitend hoofdstuk over de
neergang van de studentenorganisaties en een conclusie. Om de praktijk van de internationale
studentenpolitiek goed te weerspiegelen, verspringt het onderzoek voortdurend van
analyseniveau: zowel politieke actoren, de twee internationale studentenorganisaties,
verschillende studentenunies en -bewegingen (met een nadruk op de Cubaanse FEU), als
individuele betrokkenen komen aan bod. Op die manier hoop ik een veelzijdiger beeld te
geven van de internationale studentenpolitiek tussen 1956 en 1962.
7
1 De internationale studentenpolitiek door een nieuwe bril
1.1 Historische achtergronden van IUS en ISC
Staande ovaties en een daverend applaus volgden op de openingsspeech van Klement
Gottwald op het eerste Praagse congres van de International Union of Students in augustus
1946. De Tsjechoslowaakse minister-president liet zijn kans niet voorbij gaan om op deze
speciale gelegenheid eens flink de vloer aan te vegen met alle „fascisten‟ en „reactionairen‟
die zijn land moeilijke tijden hadden bezorgd. Het was de taak van de hier bijeengekomen
studenten, zo zei hij, om een terugkeer van het fascisme in de toekomst op alle mogelijke
manieren te bestrijden en te werken voor internationale vrede. Deze boodschap werd
meermalen herhaald door andere sprekers en versterkt door liederen van een Tsjechoslowaaks
arbeiderskoor, parades van de verschillende aanwezige studentendelegaties en een
felicitatietelegram van de Joegoslavische minister-president Josip Tito. Het gehele congres
draaide om het uitdragen van de antifascistische boodschap en had weinig van doen met
studentenzaken.13
Hoe kon dit zover komen? Was iedere aanwezige het wel eens met deze
politiek geëngageerde en partijdige inslag van het congres? Hoe definieerde men
„studentenzaken‟ eigenlijk? Hoorde het congres zich te beperken tot de student as such en zijn
praktische problemen of moest rekening gehouden worden met zijn positie in de
maatschappij?
Aan het eerste congres van de International Union of Students (IUS) gaat een lange
geschiedenis vooraf. Terwijl de Tweede Wereldoorlog nog in volle gang was, dachten
studenten al na over de toekomst. Hoe moest de nieuwe internationale studentengemeenschap
vormgegeven worden en door wat voor type organisatie moest zij vertegenwoordigd worden?
De vooroorlogse, apolitieke International Conference of Students was blijkbaar niet in staat
geweest de opkomst van het fascisme te beteugelen. Het moest anders, maar hoe? Voor veel
studenten die actief betrokken waren geweest bij de oorlog, sommigen in het verzet, stond
vast dat politieke kwesties nu belangrijker waren dan ooit. Dit moest dan ook naar voren
komen in een nieuw op te richten internationale studentenorganisatie. Toch was zeker niet
iedereen het hiermee eens. Er waren ook studenten die aan het traditionele apolitieke karakter
wilden vasthouden. De Britse National Union of Students organiseerde daarom in maart 1945
een bijeenkomst voor studenten uit de geallieerde landen. Er werd gediscussieerd over de
invulling van de toekomstige organisatie, maar de voor- en tegenstanders van een politiek
13
Kotek, Students and the Cold War, 97.
8
geëngageerde inslag kwamen er niet uit. Zij besloten het oneens te zijn en schoven de kwestie
door tot na het (verwachte) einde van de oorlog.14
De oorlog was inderdaad snel afgelopen, dus werd er opnieuw een congres in Londen
georganiseerd. Honderdvijftig afgevaardigden uit achtendertig landen kwamen op 10 en 11
november 1945 bijeen om de oprichting van een nieuwe internationale studentenorganisatie
voor te bereiden. Er heerste een grote vastberadenheid om na de verschrikkingen van de
oorlog eensgezindheid uit te stralen. Er werd geprobeerd de genoemde meningsverschillen
over het karakter van de toekomstige studentenkoepel opzij te zetten ten behoeve van de
„antifascistische eenheid‟. Desondanks kristalliseerde dit verschil in opvatting zich juist
verder uit. De conservatievere „Westerse‟ studenten waren traditioneel gekant tegen een
politieke invulling van de internationale studentenorganisatie: deze moest voornamelijk
richten op dingen die de student-as-such aanging, ofwel praktische, studiegerelateerde
onderwerpen. De aanwezige communistische studenten – voornamelijk uit de Sovjet-Unie en
Oost-Europese landen – waren juist voor een organisatie die zich met alle maatschappelijke
facetten van het studentenleven bezig zou houden. Om de goede vrede te bewaren besloten
beide partijen om één sterke internationale organisatie op te richten en de discussie over de
invulling daarvan opnieuw te verschuiven naar een later tijdstip. Maar deze schijnbare
eenheid duurde niet lang.15
Een week later al kwamen de studenten weer bijeen, nu in Praag. Het congres was met
ruim zeshonderd studenten uit eenenvijftig landen veel groter dan in Londen. De
samenstelling verschilde ook in grote mate van de bijeenkomst in Londen, wat essentieel zou
blijken voor de uiteindelijke koers van de studentenorganisatie. Er waren meer Oost-Europese
studenten, waardoor voorstanders van een politiek geëngageerde organisatie een meerderheid
verwierven. Ondanks felle tegenstand van een aantal West-Europese studenten, besloot het
congres aldus dat de op te richten studentenkoepel een politiek karakter zou krijgen. Een
ander besluit dat deze politisering zou bestendigen, was het aanstellen van een uitvoerend
comité bestaande uit zeventien leden.Omdat zij op hetzelfde congres gekozen werden,
domineerden van meet af aan communistische studenten het comité.Dat verzekerde hen van
de controle over de IUS nog vóór de officiële oprichting in 1946. Dat was ook de reden
waarom er voor Praag in plaats van Parijs gekozen werd als vaste zetel van dit uitvoerend
comité.16
14
Ibidem, 87. 15
Altbach, The student internationals, 17-19. 16
Altbach, The student internationals, 19-23; Kotek, Students and the Cold War, 86-88.
9
Het eerste conflict tussen de communistische meerderheid en de „Westerse‟
minderheid ging over de agendabepaling van het eerste congres. Op de originele agenda, die
al een paar maanden van tevoren was verstuurd, hadden onderwerpen als democratisering in
het onderwijs en studiebeurzen een belangrijke plaats. Toen het congres begon werd echter
duidelijk dat het eerste gedeelte van de openingssessie gewijd zou worden aan het gevecht
tegen het fascisme en de rol van studenten in de strijd voor vrede. Pas nadat dit soort politiek-
ideologische problemen bediscussieerd waren, zou er, als er nog tijd over was, ruimte zijn
voor praktische zaken. De minderheid diende tevergeefs een resolutie in om de volgorde om
te draaien. Deze gang van zaken viel bij veel aanwezige West-Europese studenten in het
verkeerde keelgat. De Nederlandse vertegenwoordiging, de Nederlandse Studenten Raad
(NSR) verklaarde „onder doodse stilte‟ dat zij de dominantie van de communistische
studenten geen democratie vond. Zij sprak van een partijdig politiek debat en klaagde over de
eenzijdigheid van de besproken onderwerpen, om te besluiten met: „We want to live in
friendship with all of you, but we need another basis of cooperation than the one which the
constitution of IUS now gives us. Therefore I have no choice to declare that the Dutch Union
of Students will not become a member of the IUS.‟17
Vooralsnog was de NSR echter de enige.
In het volgende jaar vestigde de IUS zich, ondanks de interne strubbelingen, stevig als
de enige internationale studentenorganisatie. Het publiceerde een tijdschrift, World Student
News, dat diende als medium tussen het uitvoerend comité en de leden en tussen de studenten
onderling. In de loop van de jaren zouden artikelen over de antikoloniale strijd van „Derde
Wereld‟-studenten18
hierin een steeds grotere plaats krijgen, maar vooralsnog lag het
zwaartepunt bij artikelen over studeren en vrije tijd.19
IUS begon jaarlijkse conferenties en
festivals te organiseren met delegaties uit meer dan vijftig landen. Ze sponsorde reizen naar de
Sovjet-Unie voor buitenlandse delegaties en verschillende projecten in het buitenland.20
De
oprichting van de IUS leidde er ook toe dat in verschillende landen nationale studentenunies
opgericht werden, waaronder de National Student Association (NSA) in de Verenigde Staten.
Bovendien bracht de politieke insteek van de IUS voor het eerst grotere aantallen
studentenunies uit de „Derde Wereld‟ ertoe actief deel te nemen aan een internationale
studentenorganisatie. Zo was de Indiase studentenunie All-India Student‟s Federation vanaf
het begin zeer actief in de IUS. Ook een aantal Latijns-Amerikaanse studentenunies,
voornamelijk links georiënteerd, namen actief deel aan de congressen. Met de meeste
17
Kotek, 100-101. 18
Achter de term „Derde Wereld‟ schuilt een debat, waar ik later op terug zal komen. 19
Altbach, The student internationals, 23, 39. 20
Paget, „From Stockholm to Leiden‟, 137.
10
Europese studentunies en een groeiend aantal unies uit de ge(de)koloniseerde landen, werd de
IUS langzamerhand werkelijk representatief voor de wereldwijde studentengemeenschap.21
Een cruciaal gegeven, dat de representativiteit van de IUS nuanceert, is echter dat was
bepaald dat er maar één studentenunie per land lid kon worden van de studentenkoepel. De
legitimiteit van de koepel was dus gebaseerd op studentenunies en niet op individuele
studenten. Het interessante hieraan is dat de IUS zelf bepaalde welke nationale groeperingen
een plek zouden krijgen. Welke unie of organisatie vertegenwoordigde als beste de
studentenpopulatie in het betreffende land? Deze keuze was zeer arbitrair en onderhevig aan
allerlei politieke invloeden. In de IUS besloot de – ook door communistische studenten
gedomineerde – Credentials Committee wie er op welke congressen en evenementen
aanwezig mocht zijn. Voorafgaand aan ieder congres – het congres was formeel de
„wetgevende macht‟ – werd bepaald wie er toegelaten zouden worden. Al snel na de
oprichting begon deze commissie in haar keuzes te discrimineren op basis van politieke
voorkeuren. Zo werd de bovenstaande All-India Student‟s Federation verkozen boven het in
aantal leden veel grotere All-India Student Congress. Puur om de reden dat ze er een
communistisch gedachtengoed op nahield. En omdat de Nederlandse NSR zich had
teruggetrokken, liet de IUS een kleine communistische studentenorganisatie toe.22
In de loop
der jaren hebben controverses omtrent deze toekenning van lidmaatschappen voor zowel de
IUS als haar rivaal, de International Student Conference, voor veel problemen gezorgd.23
Al snel na de totstandkoming van de IUS in 1946 werd er gepraat over het oprichten
van een nieuwe studentenorganisatie. Het congres en het Uitvoerend Comité werden steeds
partijdiger. Een symptoom van deze partijdigheid was de radicalisering van de resoluties en
de speeches, die steeds minder met studenten an sich te maken hadden en gelardeerd werden
met antifascistische en anti-imperialistische boodschappen. Dit deed Westerse nationale unies
kritischer kijken naar de organisatie en hun eigen positie daarin.De eerste jaren stonden zij
voor een dilemma: behouden wij de eenheid binnen de studentenwereld of houden we vast
aan onze eigen principes en breken wij met de IUS? In eerste instantie bleven ze bij het
voeren van constructieve oppositie, naar de opvatting van de Britse, Franse en Amerikaanse
studentenunies. Deze wilden koste wat kost de „laatste brug tussen Oost en West, de enig
overgebleven waarlijk internationale organisatie‟, behouden. De op gang gekomen Koude
21
Altbach, The student internationals, 23. 22
Helaas is niet te achterhalen welke studentenorganisatie dit is geweest. 23
Altbach, The student internationals,19-20, 25-26.
11
Oorlog was, tot dan toe, paradoxaal genoeg juist de reden voor de Westerse studentenunies
om zich niet af te scheiden.24
Naast de eigen bedenkingen en gereserveerdheid ten opzichte van een nieuw op te
richten organisatie, was er een aantal andere bezwaren om nog niet tot actie over te gaan. Het
verschil tussen de Westerse minderheid en de communistische meerderheid was groot in
financieel en professioneel opzicht. De meeste communistische studentenunies kregen veel
financiële steun van de Sovjet-Unie, evenals de IUS zelf.Daardoor konden zij zich
professionele en fulltime medewerkers veroorloven. De Westerse studenten deden het werk
veelal naast hun studie en waren dus onervaren. Een afscheiding zou financieel veel
onzekerheid met zich meebrengen, waardoor de concurrentie met de IUS op ongelijke basis
zou zijn. Een essentiëler punt was echter het imagoprobleem van de Westerse studenten en het
bijbehorende gebrek aan steun van studentenunies uit de „Derde Wereld‟. Een nieuwe,
geloofwaardige internationale organisatie zou moeten beschikken over een substantiële
machtsbasis onder studentenunies in Latijns-Amerika, Azië en Afrika. De IUS had onder veel
van deze studenten een beter imago, omdat zij een duidelijk antikoloniaal en –imperialistisch
geluid liet horen en vrijheidsbewegingen in raad en daad steunde. De belangrijkste leden van
een potentieel nieuwe Westerse studentenorganisatie, zoals Frankrijk en Nederland, werden
juist geassocieerd met dit kolonialisme. Dit stond een grote aanhang onder studenten uit de
ge(de)koloniseerde landen in de weg.25
Ondanks deze moeilijkheden, besloten de Deense, Noorse en Zweedse studentenunies
gezamenlijk een aparte studentenconferentie in Stockholm te beleggen. Het tweede IUS-
congres in 1950 versterkte hen in hun overtuiging dat de IUS geen geschikte plaats meer was
voor de Westerse studentenunies. Los van de militante pro-Sovjet-Unie sfeer, waar ze
inmiddels wel aan gewend geraakt waren, was het vooral de toelating van verscheidene kleine
en niet-representatieve, maar wel Sovjet-gezinde, groeperingen waar zij over vielen. Hierbij
kwam nog de affaire met Joegoslavië van het jaar daarvoor: omdat de Sovjet-Unie alle banden
met Tito had verbroken, royeerde ook de IUS stante pede de Joegoslavische studentenunie.
Door dit alles werd in december 1950 in Stockholm de knoop doorgehakt: eenentwintig
Westerse studentenunies scheidden zich af van de IUS en richtten een nieuwe internationale
studentenkoepel op: de International Student Conference (ISC). In de lijn der verwachting,
besloot het eerste congres dat de ISC een apolitiek karakter zou hebben, gericht op de student
as such.Bovendien zouden nationale studentenunies in de ISC een autonomer positie innemen
24
Ibidem, 130-140. 25
Paget, „From Stockholm to Leiden‟, 137; Altbach, The student internationals, 142.
12
dan in de IUS. De unies benadrukten dat de ISC niet per definitie een anticommunistische
organisatie zou zijn, wat in de praktijk overigens lastig bleek vol te houden. Op het tweede
congres in Edinburgh in 1952 werd besloten om in Leiden een coördinerend secretariaat
(COSEC) op te richten om zorg te dragen voor de praktische zaken en de continuering van
congresresoluties. Hierdoor kreeg ook de ISC een vastere vorm en was de tweedeling een
feit.26
1.2 De Koude Oorlog en het top-down-perspectief in de historiografie
De oprichtingsgeschiedenis van beide internationale studentenorganisaties brengt goed in
beeld hoe de eenheid in de internationale studentengemeenschap binnen korte tijd
afbrokkelde. De Koude Oorlog kreeg steeds meer greep op de studentenwereld, waardoor er
in 1950 uiteindelijk één koepel geassocieerd kon worden met het machtsblok van de Sovjet-
Unie en één koepel langzamerhand werd geïncorporeerd in het machtsblok van de Verenigde
Staten. Maar er is ook te zien dat de studenten een grote bewegingsvrijheid hadden en zelf het
initiatief namen tot eerst het opzetten van de International Union of Students en later de
International Student Conference. De agency van de studenten was relatief groot: zij richtten
zonder al te veel bemoeienis van bovenaf een eigen organisatie op. Dit wordt weerspiegeld in
de historiografie van de internationale studentenpolitiek. In de beginjaren was deze min of
meer bottom-up, alhoewel er de nodige aandacht was voor politieke beïnvloeding. Vanaf
ongeveer 1950 echter, veranderde het historiografische perspectief. Meer en meer werd de
geschiedschrijving van de internationale studentenpolitiek gedomineerd door de Koude
Oorlog. De politieke toe-eigening van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie van
respectievelijk de ISC en de IUS kwamen centraal te staan, evenals de onderlinge ruzies en de
strijd om de gunst van de student. De geschiedenis van onderop werd vervangen door een
politieke en institutionele geschiedschrijving van bovenaf.Hoewel de Koude Oorlog
inderdaad meer ingang kreeg in de studentenwereld, is dit perspectief mijns inziens te
overheersend geworden.Daardoor zijn andere interpretaties van de studentenpolitiek
verdrongen.
Alle publicaties over de internationale worden in meer of mindere mate gekenmerkt
door dit top-down perspectief, waarin de machtspolitiek van de Koude Oorlog en de interne
aangelegenheden van de studentenorganisaties centraal staan. De Belgische historicus en
26
Altbach,The student internationals, 31-34; Kotek, 148.
13
politicoloog Joël Kotek is de auteur van Students and the Cold War27
, de meest recente(!)
publicatie over IUS en ISC. De titel zegt het al: hij bestudeert de studentenkoepels in relatie
tot de Koude Oorlog. Kotek beschouwt de IUS en de ISC als vooruitgeschoven pionnen van
de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. In hun propagandaoorlog, een belangrijk onderdeel
van de strategie om een zo groot mogelijke machtsbasis te verkrijgen, waren studenten een
belangrijk mikpunt. Zij zouden de latere politieke elite vormen en het was dus interessant om
hen voortijdig aan je zijde te hebben. De Sovjet-Unie was al vanaf haar oprichting actief bezig
om wereldwijd steun van jeugd te verkrijgen voor het communisme. Zij waren de eersten, zo
beweert Kotek, die inzagen dat de jeugd zeer goed ingezet kan worden als politiek-
ideologisch wapen. Door zogenaamde „front organisaties‟ op te richten, die niet openlijk
procommunistisch waren maar juist algemeen geaccepteerde waarden als vrede en democratie
propageerden, vergaarden ze een grote internationale aanhang.28
Ook de IUS werd al snel door de Sovjet-Unie toegeëigend als „front organisatie‟,
terwijl deze in eerste instantie niet als zodanig gecreëerd werd. Omdat ze ook de World
Federation of Democratic Youth (WFDY) domineerde, bekleedde de Sovjet-Unie in 1950 een
monopoliepositie in de internationale jeugd- en studentenbeweging, De IUS en de WFDY
fungeerden meer en meer als spreekbuis van de Sovjet-Unie. In internationale conflicten werd
steeds vaker de lijn van het communistische machtsblok gekozen: zo steunden de organisaties
Noord-Korea en ook de machtsovername van de communisten in Praag. En dat laatste
gebeurde ondanks luid protest van de Tsjechoslowaakse nationale studentenunie. Er werd ook
steeds meer ingezet op het „werven‟ van zoveel mogelijk studentenunies uit de gekoloniseerde
wereld, door hen op allerlei manieren te steunen in hun onafhankelijkheidsstrijd. Zodoende
had de Sovjet-Unie een grote voorsprong op haar Amerikaanse tegenstander in de Koude
Oorlog.29
Tot aan de jaren vijftig hadden de Verenigde Staten en haar Europese partners geen
internationaal beleid ten aanzien van de jeugd. Zij waren zich ervan bewust dat zij actie
moesten ondernemen om de balans te herstellen en om invloed te kunnen uitoefenen op de
jeugd. Eerst werd de World Assembly of Youth (WAY) opgericht, als tegenhanger van de
WFDY, en vervolgens de International Student Conference. Beide organisaties waren, zoals
we hebben gezien, aanvankelijk zelfstandig en volgens Kotek ook zonder politieke inmenging
27
In 2003 verschijnt van zijn hand het artikel „Youth organizations as a battlefield in the Cold War‟, Intelligence
and national security 1 (2003) 168-191. Dit is goed beschouwd een beknopte versie van dezelfde analyse. Ik zal
hier verder dan ook niet naar verwijzen. 28
Kotek, vi-vii. 29
Ibidem, vii-x, 130.
14
ontstaan. Langzamerhand nam de invloed van de Amerikaanse regering echter toe. Maar het
lag ingewikkelder dan bij de communistische tegenstrever. Er hing in Amerika een sterk
anticommunistische sfeer, veroorzaakt door de republikeinse senator Joseph McCarthy. Dit
maakte openlijke steun van de regering aan links-progressieve organisaties als de WAY en de
ISC lastig. Daarom besloot de CIA een systeem op te zetten van geheime financiële donaties
aan de organisaties, buiten medeweten van het Amerikaanse congres en publiek om.30
Zo kon
de paradoxale situatie ontstaan dat de Amerikaanse regering financiële hulp verleende aan een
internationale organisatie die het Amerikaanse buitenlandse beleid in bijvoorbeeld Vietnam
veroordeelde. Deze progressieve houding kwam deels voort uit oprechte antikoloniale en anti-
imperialistische opvattingen van de betrokken studenten, maar is volgens Kotek vooral te
verklaren door strategische overwegingen van de kant van de CIA: hoe minder
anticommunistisch en hoe meer gericht tegen het impopulaire Amerikaanse imperialisme, hoe
groter de kans dat studenten uit gedekoloniseerde landen zich zouden aansluiten bij de ISC.
Het doel was immers vooral om het monopolie van de Sovjet-Unie te doorbreken en zelf meer
invloed te kunnen uitoefenen op de internationale „jeugd‟. Desondanks heeft de Verenigde
Staten nooit zo‟n absolute controle gehad over de ISC en de WAY als de Sovjet-Unie had
over haar front organisaties.31
De Amerikaanse politiek wetenschapper Karen Paget betwijfelt dit, blijkt uit haar
artikel „From Stockholm to Leiden: the CIA‟s role in the formation of the ISC‟. Hierin
onderzoekt ze de oprichting en de beginfase van de ISC en de invloed die de CIA daarop
gehad heeft. In tegenstelling tot Kotek betoogt zij dat de CIA een grote rol heeft gespeeld in
de vorming van de ISC. Al in de jaren voor de oprichting bemoeiden de Verenigde Staten zich
volgens haar actief met het bijeenbrengen van de Westerse studenten en het formeren van een
verenigd front tegen de IUS. Dit deed zij grotendeels via de nieuw ontstane Amerikaanse
studentenunie NSA en haar bestuursleden. De voorzitter van de NSA, Allard Lowenstein, gaf
bijvoorbeeld een buitengewoon anticommunistische speech op het eerste IUS-congres in
Praag. Daarin opperde hij direct al het idee van een concurrerende studentenorganisatie, die
onafhankelijk zou zijn en niet beïnvloed zou worden door machtspolitiek. Dit van het begin af
aan gepolijste imago ziet Paget ook als een van de redenen waarom de CIA de ISC per se in
het geheim wilde financieren. Maar de CIA benaderde ook andere dan Amerikaanse
studenten. Olof Palme bijvoorbeeld – de voorzitter van de Zweedse studentenunie en de latere
minister-president – werd in een later stadium onder druk gezet om de leiding van het
30
Ibidem, x-xi. 31
Ibidem, 220-221.
15
coördinerend secretariaat op zich te nemen. Een Scandinaviër werd hiervoor het meest
geschikt geacht, vanwege het gebrek aan koloniaal verleden. Dat was belangrijk, omdat
COSEC‟s primaire functie volgens de CIA het beïnvloeden, steunen en „inlijven‟ van
studentengroeperingen in postkoloniaal gebied was.32
Ook Philip Altbach is duidelijk in zijn stelling: „The history of the IUS and the ISC is,
in microcosm, a history of the Cold War.‟33
Hij betoogt in zijn boek The student internationals
(1973)dat de inmenging van de politiek al vrij snel zichtbaar was. Beide studentenkoepels
waren voor negentig procent afhankelijk van financiële hulp van politieke instanties. De CIA
gaf volgens Altbach het geld bovendien niet als blanco cheque, maar per individueel project
dat vooraf goedgekeurd moest worden. Zo wilde het een seminar in Latijns-Amerika niet
sponsoren omdat er te veel „radicale elementen‟ aanwezig zouden zijn. Bovendien ontving de
CIA regelmatig „briefing documents‟ van de ISC, waarin informatie over wereldwijde
studentenleiders en organisaties stond. De CIA beschouwde de ISC tevens als een goede pion
in het beïnvloeden van de toekomstige elites in de „Derde Wereld‟. Maar, betoogt Altbach net
als Kotek, het zou te ver gaan om de ISC als een „simple tool‟ van de CIA te beschouwen. De
ISC had een grote onafhankelijkheid in het opstellen van haar resoluties en verklaringen en
een groot deel van haar programma‟s initieerde zij zelf. Bovendien waren de meeste niet-
Amerikaanse leden van COSEC niet op de hoogte van de banden met de CIA, zodat zij daar
niet in directe zin door beïnvloed zijn geweest.34
Altbach ziet de geschiedenis van de IUS en de ISC dus als een „kleine‟ variant van de
Koude Oorlog, maar erkent ook hun agency. Hij heeft aandacht voor de eigen initiatieven van
de studentenorganisaties en hun invloed op interne en externe ontwikkelingen. Een groot deel
van zijn boek The Student Internationals is gewijd aan de geschiedenis, structuur, functie,
ontwikkelingen, bezigheden en plannen van de organisaties zelf. Hun wereldwijde publicaties
en de effecten en het bereik daarvan worden geanalyseerd. De technische en financiële steun
aan studenten in de „Derde Wereld‟, evenals studiebeurzen zijn onderwerp van uitgebreide
studie. Ook regionale en internationale congressen, seminars en andere evenementen passeren
de revue. Altbach geeft zodoende een aantal aanzetten tot een benadering die het Koude
Oorlogsperspectief loslaat en de studentenkoepels meer op hun eigen uiteenlopende merites
beoordeelt. Dit betekent overigens geenszins dat de reële context en invloed van de Koude
Oorlog genegeerd of ontkend wordt. Deze waardevolle aanzetten en analyses van Altbach heb
32
Paget, „From Stockholm to Leiden‟, 140-154. Zie ook: Hugh Wilford, The mighty Wurlitzer. How the CIA
played America (Cambridge USA 2008) 129-134. 33
Altbach, The student internationals, 4. 34
Ibidem, 51-55.
16
ik dan ook veelvuldig gebruikt ter inspiratie en contextualisering van mijn onderzoek.
Ondanks de gedateerdheid (1973), is het voor zover ik weet tot dusver de enige publicatie die
de internationale studentenpolitiek vanuit deze optiek bestudeerd heeft.
Toch wordt ook Altbachs methode nog gekenmerkt door een eenzijdig, top-down-
perspectief. Zijn analyse laat dan wel gedeeltelijk het rigide Koudeoorlogsdenken los, maar
beperkt zich wel nog steeds tot een intra-institutionele geschiedenis van de internationale
studentenorganisaties. In zijn visie waren de IUS en de ISC statische en monolithische
entiteiten, die van bovenaf de wereldwijde studentengemeenschap bestierden. Bovendien
maakten ze weinig ontwikkeling door en werden ze volgens hem niet of nauwelijks door de
hun constituerende studentenunies beïnvloed. Er is in zijn benadering geen sprake van een
dynamische en zich ontwikkelende verhouding tussen de organisaties onderling en tussen de
organisaties en hun studenten. Er wordt wel aandacht besteed aan de relatie tussen de
organisaties en de studentenunies in de „Derde Wereld‟, maar Altbach beziet deze relatie
slechts vanuit de optiek van de IUS en de ISC. Deze eigenschappen gelden ook voor de
publicaties van Kotek en Paget. Overigens heeft Paget nog onlangs (maart 2015) een nieuw
boek gepubliceerd over de studentenpolitiek, zij het toegespitst op de Amerikaanse National
Student‟s Association.35
Dit geeft aan dat het onderwerp na een lange tijd van afwezigheid
weer in de belangstelling staat en aan relevantie nog niet ingeboet heeft. Toch wordt ook deze
publicatie gekenmerkt door een relatief eenzijdig perspectief, waarin de politieke rol van de
CIA, de omstandigheid van de Koude Oorlog en de intra-institutionele ontwikkelingen de
meeste aandacht krijgen.
1.3 Een nieuwe benadering
Met dit onderzoek probeer ik dat eenzijdige perspectief te completeren. Er moet nodig op een
andere manier naar de geschiedenis van de internationale studentenpolitiek tussen 1956 en
1962 gekeken gaan worden. Er moet enerzijds een omslag plaatsvinden van een te exclusieve
focus op de politieke gevolgen en invloeden van de Koude Oorlog op de internationale
studentenpolitiek naar een inclusieve benadering die zowel deze aspecten als andere, meer
sociaal-culturele aspecten in het onderzoek opneemt. Anderzijds moet de nadruk meer komen
te liggen op de dynamiek en ontwikkelingen in de relatie tussen zowel de organisaties
onderling als met hun studentenunies. Deze omslag wil ik bewerkstelligen door (1) de
continuïteit met de periode van voor de Koude Oorlog meer te accentueren. Daarnaast door
35
Karen Paget, Patriotic betrayal : the inside story of the CIA's secret campaign to enroll American students in
the crusade against communism (New Haven 2015).
17
gebruik te maken van (2) het concept van transnationalisme en de daarbij behorende theorie
van cultuurtransfer en ten slotte (3) de historiografie van de New Cold War History. Beide
leveren door hun inzichten mijns inziens een relevante en nuttige bijdrage aan een nieuw
perspectief op de internationale studentenpolitiek.
1.3.1 Continuïteit: een voorgeschiedenis
De International Union of Students en de International Student Conference waren geenszins
de eerste internationale studentenorganisaties. Al vanaf de negentiende eeuw hebben jeugd-
en studentenorganisaties een belangrijke rol gespeeld in het samenbrengen van jongeren uit
allerlei landen. Religieuze, culturele, politieke, maar ook ontspanningsmotieven lagen ten
grondslag aan de oprichting van allerlei typen internationale verenigingen, zoals bijvoorbeeld
de Young Men‟s Christian Association (YMCA) en de Scouting. Studenten verenigden zich al
vanaf 1889, toen de politiek- en religieus neutrale International Student Federation werd
opgericht. Ook al is het niet te achterhalen hoeveel leden deze federatie had, lijkt deze beperkt
te zijn geweest in zowel kwantitatieve als geografische zin. Maar door het organiseren van
allerlei bijeenkomsten, sportevenementen en uitwisselingsprogramma‟s was het wel het
belangrijkste internationale verbond voor studenten in die tijd.36
De ISF verdween tijdens de
Eerste Wereldoorlog en daarvoor in de plaats kwam in 1919 de International Conference of
Students (ICS). Ook dit verband van studenten was niet politiek georiënteerd en voornamelijk
gericht op „campus-gerelateerde‟ studentenzaken. Zo faciliteerde de ICS sport, reizen, films
en tijdschriften. De ICS werd, waarschijnlijk evenals de ISF, gedomineerd door
studentenunies uit Europa, plus een klein aantal unies uit Latijns-Amerika en Azië.37
Maar deze twee apolitieke studentenorganisaties waren, ondanks hun ambitie dé
internationale te zijn, niet de enige verbonden tussen studenten. Ook christelijke studenten
verenigden zich internationaal in de World Student Christian Federation. De groeperingen die
voor dit onderzoek van belang zijn echter, zijn die met een uitgesproken politieke inslag en
doelstelling. Twee jaar na de Russische revolutie (1919) werd bijvoorbeeld de Communist
Youth International opgericht. Deze activistische jeugdbeweging – niet exclusief voor
studenten dus – had als doel de revolutie te verspreiden door een wereldwijd netwerk van
jongeren op te bouwen. De beweging was vooral actief in het steunen van Aziatische
revolutionairen. In Azië zelf, maar ook in Afrika en Latijns-Amerika, ontstonden na de Eerste
36
Detlef Siegfried, „Youth organizations‟, in: Iriye en Saunier ed., The Palgrave Dictionary of transnational
history, 1145-1147, aldaar 1145. 37
Altbach, The student internationals, 11-12.
18
Wereldoorlog ook politieke studentengroeperingen. Deze ageerden tegen de kolonisering van
hun continenten en voor nationale zelfbeschikking. Een belangrijke rol hierin was weggelegd
voor „inheemse‟ studenten die in Europa een deel van hun opleiding hadden genoten en daar
ideeën hadden opgedaan over zelfbeschikking. Grote aantallen studenten sloten zich aan en
universiteitscampussen vormden een centrum van politiek verzet. Geen van de organisaties in
de gekoloniseerde gebieden sloot zich overigens aan bij de bestaande internationale
studentenorganisaties. Deze vonden zij te eurocentrisch en te apolitiek.38
De Tweede Wereldoorlog had een grote impact op zowel de studenten in koloniale
gebieden als in Europa. Voor de studenten in de gekoloniseerde gebieden toonde de oorlog
eens te meer aan – na eerder al de Eerste Wereldoorlog – dat de Europeanen niet in staat
waren hun eigen problemen in de hand te houden. Het hoge niveau van beschaving, waaruit
het verheffingsideaal voortkwam dat het kolonialisme legitimeerde, bleek tegen te vallen. Als
zij zichzelf al niet konden besturen, wat waren zij dan nog waard in hun koloniën? Het was
een stimulans om door te gaan met de strijd voor dekolonisering en nationale zelfbeschikking.
Voor Europese studenten kwam het studentenleven stil te staan. Universiteiten werden
gesloten en de ICS werd opgeheven: de fysieke vernietiging van haar secretariaat in Brussel
stond hiervoor symbool. Studenten in Europa moesten zien te overleven en sommigen van
hen namen deel aan het verzet tegen de Duitse overheersing. De oorlog had hun politieke
bewustzijn aangewakkerd: zij moesten nu verantwoordelijkheid nemen en na de oorlog
zouden zij dat ook moeten doen om een nieuw conflict te voorkomen. Zoals we al hebben
kunnen zien werden de politiek geëngageerde West-Europese studenten na de oorlog echter al
gauw overvleugeld door hun conservatievere apolitieke collega‟s.39
Deze beknopte voorgeschiedenis maakt duidelijk dat de eerder geschetste naoorlogse
ontwikkelingen ook wortels hebben die buiten de context van de Koude Oorlog liggen. De
apolitieke ISC heeft eigen voorgangers en dus een eigen traditie opgebouwd waarop zij kon
teruggrijpen na de Tweede Wereldoorlog. En de politiek geëngageerde IUS heeft zijn wortels
in de vooroorlogse communistische internationale beweging. Er is kortom meer continuïteit
met eerdere periodes dan tot nu toe in de historiografie over de IUS en de ISC naar voren is
gekomen. Dat legitimeert op zijn beurt een nieuwe benadering van de internationale
studentenpolitiek, die los staat van de Koude Oorlog.
38
Siegfried, „Youth organizations‟, 1145-1146; Altbach, The student internationals, 15-16. 39
Siegfried, 1146; Altbach, 16-18.
19
1.3.2 Conceptueel en theoretisch kader: transnationalisme en cultuurtransfer
De nieuwe benadering die ik voorsta baseert zich op het concept van transnationalisme en de
daaraan verwante cultuurtransfertheorie. Transnationalisme en cultuurtransfer zijn relatief
nieuwe verschijnselen in de geschiedwetenschap. Pas vanaf de jaren negentig begon deze
benadering gemeengoed te worden onder historici. Tot die tijd was de natiestaat nog het
primaire kader van de historiografie. Het natie-overstijgende perspectief sloeg wel al eerder
aan in de sociale en politieke wetenschappen. Vanaf de late jaren zestig zagen politicologen
en sociologen het nut in van een transnationale benadering van hun onderzoek. Dit kwam
voornamelijk voort uit de inhoudelijke focus van hun disciplines. De invalshoek was immers
inherent aan grensoverschrijdende onderwerpen als migratie, kapitaalstromen, communicatie
en multinationals. De wetenschappen maakten zich het transnationale discours dan ook snel
eigen. Vanaf de jaren tachtig domineerde dit discours ook de antropologie en de culturele
wetenschappen. De toenemende invloed van deze „maatschappijwetenschappen‟ op de
geschiedwetenschap zorgde er vervolgens voor dat transnationalisme ook onder historici
langzaam gangbaar werd.40
Eerst waren het de sociologie en economie die, vanaf de jaren zestig, ingang kregen in
de geschiedschrijving. De bestudering van sociale en maatschappelijke processen (de
geschiedenis van de „normale man‟) vormde een alternatief voor en won terrein op de
traditionele politieke geschiedenis (de geschiedenis van de „grote mannen‟). In de jaren
zeventig en tachtig kregen ook de culturele studies zoals antropologie meer invloed op
historici. Deze zogenaamde „cultural turn‟, die volgens Burke tot een New Cultural History
heeft geleid, bracht een grotere nadruk op de alledaagse cultuur, gewoontes en waarden.
Cultuur werd beschouwd in de breedste zin van het woord, dus alle zaken die mensen denken,
doen, maken en hebben, en zeker niet alleen „elitecultuur‟. Ook politieke en economische
fenomenen werden steeds vaker cultureel beschouwd en verklaard.41
Deze invloeden op de
geschiedschrijving brachten een nieuwe focus met zich mee op menselijke actoren – en dus
niet alleen de machthebbers – en hun agency. Niet „anonieme politieke en economische
structuren‟, maar de mensen zelf creëerden de wereld waarin zij leefden, was het leidende
principe hierachter.42
Toch hadden deze nieuwe vormen van geschiedbeoefening niet direct tot gevolg dat
het zogenaamde methodologisch nationalisme losgelaten werd. Zelfs het veld van de
40
Saunier, „Transnational‟, 1047. 41
Peter Burke, What is cultural history? (Cambridge 2004) 30-32, 50. 42
Jörg Rogge ed., Cultural history in Europe. Institutions, themes, perspectives (Bielefeld 2011) 11-20.
20
internationale geschiedenis, die betrekkingen tussen staten bestudeert, bleef gericht op de
natiestaat als primaire analyse-eenheid. Dat had ook te maken met de dominantie van
politieke en diplomatieke geschiedenis binnen deze discipline. De centrale actoren in dat type
geschiedschrijving waren en blijven natiestaten.43
Ditzelfde gold voor de vergelijkende
geschiedenis, een gangbare methode onder historici waarin twee of meer „entiteiten‟ met
elkaar vergeleken worden. Het nationale kader werd als vanzelfsprekend als het beste kader
beschouwd waarin relevante en waardevolle vergelijkingen gemaakt konden worden. Strikt
genomen, was er dus wel een natie-overstijgend perspectief, omdat er meerdere naties
betrokken werden in het onderzoek. Maar op een analytisch en methodologisch niveau bleef
het onderzoek beperkt tot de natiestaat. Deze werden bestudeerd en met elkaar vergeleken als
ware het geïsoleerde eenheden die niet waren blootgesteld aan externe sociale, politieke en
culturele invloeden.44
Het duurde tot eind jaren tachtig voordat sommige historici de traditionele, nationale
invalshoek begonnen in te ruilen voor een transnationaal perspectief. De eerste zelfbewuste
transnationale agenda in de geschiedschrijving werd geïnitieerd door de American Historical
Review (AHR). Dit Amerikaanse tijdschrift zette tussen 1989 en 1991 een
onderzoeksprogramma op, specifiek gericht op transnationale geschiedschrijving. Naast
bovenstaande externe invloeden waren ook de val van de Berlijnse muur en de Sovjet-Unie
invloedrijk in de keuze van de AHR voor transnationale geschiedschrijving. Deze
gebeurtenissen vestigden de aandacht op processen die boven het exclusieve kader van de
natiestaat uitstijgen en toch een grote invloed kunnen hebben op de loop van de geschiedenis.
Daarnaast werd er ingespeeld op de mondialisering die steeds meer aanwezig was in het
dagelijks leven van de „wereldburger‟. Door deze ontwikkelingen gingen historici zich
afvragen wat de effectiviteit van de analyse op het niveau van de natiestaat nog was. De
transnationale geschiedschrijving verwerpt de natiestaat echter niet geheel als relevante
historische actor. De natiestaat maakt nu deel uit van een serie van historische actoren, naast
multinationals, internationale organisaties en vooral mensen die op allerlei manieren interactie
hebben over natiegrenzen heen.45
Het transnationalisme definieert zich zowel letterlijk als
figuurlijk in de natie.46
43
Akira Iriye, Global andtransnational history: the past, present and future (Basingstoke 2013) 7-8. 44
Matthias Middell en Lluis Roura, Transnational challenges to national history writing (Basingstoke 2013) 24;
Chris Bayly e.a., „AHR Conversation: On transnational history‟, American Historical Review 111 (2006) 1441-
1464, aldaar 1448. 45
Ian Tyrrell, „History‟, in: Iriye en Saunier ed., The Palgrave Dictionary of transnational history, 493-495,
aldaar 495; Iriye, „The transnational turn‟, 375. 46
Kiran Klaus Patel, „Transnationale Geschichtsschreibung. Ein neues Paradigma?‟, H-Soz-u-Kult (2005) 1.
21
Vanaf de jaren negentig nam transnationale geschiedschrijving een grote vlucht en het
heeft tot op heden een dominante positie ingenomen onder historici van verschillende
disciplines. Maar wat doen transnationale historici nu precies en van welke methode maken
zij gebruik? De Duits-Britse historicus Kiran Klaus Patel ziet het transnationalisme als „ein
Forschungsperspektive, die den unterschiedlichen Graden der Interaktion, Verbindung,
Zirkulation und Verflechtung nachgeht, die über den Nationalstaat hinausreichen.‟47
De
nadruk ligt op processen, fenomenen en stromingen, die de natiestaat overstijgen. Ofwel
transfers: de verbindingen en de wisselwerking tussen mensen, instituties, organisaties en
culturen. De theorie van de cultuurtransfer kwam in de jaren tachtig voort uit een kritiek op de
al genoemde vergelijkende methode. Deze werd volgens Martijn van der Burg „in toenemende
mate vereenzelvigd met historisch materialisme, kwantitatieve methoden en meer in het
algemeen de sociale wetenschappen. Vooral de geringe aandacht voor culturele aspecten in de
geschiedenis werd steeds sterker als een gemis ervaren.‟48
Er was dus sprake van een
spanning tussen de twee „nieuwe‟ benaderingen sociale en culturele geschiedenis, die
opgelost kon worden door een „radicale wijziging van perspectief‟.
Dit kon bereikt worden door niet de te vergelijken „entiteiten‟ (natiestaten, culturen en
in mijn geval organisaties) het centrale object van de historische studie te laten zijn, maar de
interactie tussen die entiteiten. Een zogenaamde pure vergelijking zoals die gebruikelijk
gemaakt werd, waarbij de eenheden statisch en geïsoleerd van elkaar en hun context
bestudeerd werden, werd afgewezen.49
In plaats daarvan kwam de nadruk te liggen op de
historiciteit van de vergelijking en van de entiteiten die vergeleken werden. De voorstanders
van de transfer studies betogen dat interacties en contacten tussen culturen, natiestaten en
organisaties de ontwikkeling van alle betrokken eenheden diepgaand kunnen beïnvloeden. De
synchrone vergelijking moest daaromvervangen worden door een diachrone vergelijking, die
gericht is op de ontwikkeling van een bepaald fenomeen, proces of uitwisseling door de tijd
heen. Tegelijkertijd moet de zogenaamde „basiseenheid‟ van de vergelijking opnieuw worden
gedefinieerd. De natiestaat werd daartoe door twee cultuurtransfertheoretici, Michel Espagne
en Michael Werner, vervangen door het brede begrip aires culturelles of Kulturräumen. Zo‟n
cultuurruimte kan overigens een natiestaat zijn, maar sluit ook regio‟s, sociale netwerken en
grensoverschrijdende organisaties niet uit.50
47
Patel, „Transnationale Geschichtsschreibung‟, 1. 48
Van der Burg, Nederland onder Franse invloed, 7. 49
Ibidem,7. 50
Ibidem, 9-10.
22
Om meerdere redenen zijn de transnationale benadering en de cultuurtransfertheorie uitermate
geschikt voor dit onderzoek. Allereerst om de simpele reden dat de studieobjecten geen
natiestaten zijn, maar grensoverschrijdende organisaties en bovendien sociale netwerken.
Deze organisaties definieerden zich wel min of meer in de natie, omdat zij hun bestaansrecht
baseerden op nationale studentenunies, maar tegelijkertijd kwamen zij daar los van te staan
door de ontwikkeling van een vaste organisatiestructuur, die natie-overstijgend opereerde.
Belangrijker is echter de manier waarop de organisaties benaderd worden. Zoals ik heb laten
zien, is de geschiedenis van de internationale studentenpolitiek tot nu toe vooral geanalyseerd
vanuit een politiek gezichtspunt. De IUS en de ISC worden beschouwd alspolitieke
organisaties, die aan de ideologische en financiële leiband liepen van de twee grootmachten.
Ze worden geplaatst in een Koude Oorlogscontext en zodoende wordt voornamelijk de
rivaliteit tussen de twee organisaties uitgebreid geanalyseerd. Dit politieke perspectief brengt
een vorm van methodologisch nationalisme met zich mee, omdat de organisaties min of meer
als verlengstuk en onderdeel van de twee natiestaten beschouwd worden en daardoor niet als
op zichzelf staande objecten worden geanalyseerd.51
Dit onderzoek heeft als doel dat wel te doen. Met behulp van de cultuurtransfertheorie
streef ik naar een omslag in het perspectief die de organisaties meer als transnationale
platformen voor discussies, contacten en solidariteit met de Derde Wereld gaat beschouwen.
De cultuurtransfer kan hierbij helpen doordat het de interactie tussen de beide organisaties en
met hun studentenpopulaties centraal stelt. Het brengt een dynamische benadering, door meer
nadruk te leggen op de ontwikkeling door de jaren heen en op de historiciteit van de
organisaties. De IUS en de ISC hadden een veranderende rol ten opzichte van elkaar, de
nationale studentenunies en de politiek. Het waren geen statische, geïsoleerde entiteiten, die
gedurende hun bestaan dezelfde standpunten, samenstelling en kenmerken hadden. Er was
juist sprake van constante wederzijdse beïnvloeding, wisselende contacten en interne
ontwikkelingen. Het gaat niet primair om de verschillen tussen de IUS en de ISC, die
voornamelijk benadrukt zijn door de politieke benadering. Het gaat om het proces van toe-
eigening, afstoting, beïnvloeding en uitwisseling waarin beide partijen een gelijkwaardige
positie innamen.
Maar het draait in dit onderzoek niet alleen om deze twee internationale
studentenkoepels. Ook de Cubaanse studentengemeenschap, vertegenwoordigd door
51
Ten behoeve van de overzichtelijkheid, behandel ik de Sovjet-Unie hier als „natiestaat‟, terwijl het eigenlijk
een verzameling is van verscheidene naties onder één politiek stelsel. Omdat het methodologisch nationalisme
het best uit te leggen is aan de hand van de natiestaat, houd ik hier aan vast. Hiervoor in de plaats zou het ook
staat kunnen zijn.
23
verschillende organisaties door de jaren heen, krijgt een belangrijke plek toebedeeld. In
bestaande historiografie wordt de rol en de agency van studenten zelf, en ook van de hen
vertegenwoordigende studentenunies niet of nauwelijks onderkend. Er wordt, naast politieke
geschiedenis, voornamelijk institutionele geschiedenis geschreven. De studentenpopulatie zelf
komt niet aan bod, terwijl zij mijns inziens een heel belangrijke rol heeft gespeeld in de
ontwikkeling van de studentenkoepels. Nationale studentenunies worden gepercipieerd als de
speelbal van de IUS en de ISC, net als zij zelf de speelbal zouden zijn van grotere politieke
machtsstructuren. Terwijl ik er van overtuigd ben dat zij via allerlei kanalen een invloedrijke
rol hebben gespeeld in de twee organisaties. Het is hoog tijd dat de geschiedenis van de
internationale studentenpolitiek meer van onderop geschreven wordt: hoe heeft de interactie
tussen de studentengemeenschap op Cuba met de beide koepels de drie partijen veranderd?
Deze perspectiefverschuiving betekent echter niet dat mijn onderzoek politieke en
institutionele dimensies uitsluit. De achtergronden van de Koude Oorlog en de politieke
invloed van de twee grootmachten op de studentenorganisaties waren reëel en een factor van
belang in de ontwikkeling van beide. Ook de politieke omstandigheden op Cuba zijn
onmogelijk te negeren in dit onderzoek. Nationale politiek had een dusdanig invloedrijke rol
in de geschiedenis dat deze nog steeds aandacht zal moeten krijgen in transnationaal
onderzoek, zoals bijvoorbeeld de Belgische historicus Kim Christiaens betoogt.52
Het is dan
ook niet mijn bedoeling om een puur sociaal-culturele geschiedenis te schrijven.
Transnationale geschiedschrijving neigt er nog wel eens naar politieke dimensies te negeren.
Dit onderzoek zal juist een hybride vorm van cultuurgeschiedenis en politieke geschiedenis
zijn, omdat deze elkaar versterken in het historisch begrip. Kortom, ik verleg het perspectief
naar onderlinge interactie en beïnvloeding en benadruk de historiciteit en de dynamiek van de
organisaties, zonder hierbij de politieke achtergronden uit het oog te verliezen.
1.3.3 Historiografie: New Cold War History
Een historiografie die goed aansluit op deze theoretische inzichten is die van de New Cold
War History. De kerngedachte van deze aanpak is dat de Koude Oorlog niet meer vanuit een
Oost-Westperspectief bekeken moet worden, maar vanuit een Noord-Zuidperspectief. Sinds
de jaren tachtig zijn er steeds meer historici die de centrale rol van de zogenaamde „Derde
Wereld‟ in de Koude Oorlog benadrukken. Zij betogen dat de Koude Oorlog meer was dan
52
Kim Christiaens, „States going transnational. Transnational state civilian networks and socialist Cuba and
Sandinista Nicaragua solidarity movements in Belgium (1960s-1980s), Revue Belge de Philologie et d’Histoire
89 (2011) 1277-1305.
24
alleen een ideologisch, politiek en militair conflict tussen Moskou en Washington, zoals de
klassieke literatuur het veelal deed voorkomen.53
Geconstateerd wordt dat de historiografie
over de Koude Oorlog en de literatuur over de ontwikkelingen in de „Derde Wereld‟
waardevol, maar te zeer gescheiden zijn. De literatuur over interventies van de Verenigde
Staten en de Sovjet-Unie in de „Derde Wereld‟ is omvangrijk (denk alleen al aan de oorlog in
Vietnam) en ook de revolutionaire bewegingen aldaar zijn diepgaand geanalyseerd. Wat de
New Cold War History wil bewerkstelligen, is een verbinding tussen deze twee
historiografieën.
De sleutelpublicatie in deze breed gedragen herijking van het Koude Oorlogsdebat is
Global Cold War van de Noorse historicus Odd Arne Westad. Om een goed beeld te krijgen
van de New Cold War History is een uitgebreide analyse van zijn argumenten op zijn plaats.
Westad betoogt dat de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in het machtsvacuüm in de „Derde
Wereld‟ zijn gesprongen dat de Europese koloniale machten hebben achtergelaten. In hun
militaire, economische en politieke ondersteuning van facties in deze dekoloniserende landen,
waren zij opvallend identiek. Hij ontkent niet de politieke realiteit van vijandschap tussen de
twee grootmachten, maar wil de nadruk leggen op een andere relatie: die tussen de
„ontwikkelde‟ wereld en de „ontwikkelende‟ wereld. In dat perspectief wordt de gelijke rol
van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten ten opzichte van de „Derde Wereld‟
beklemtoond.54
Westad voert twee hoofdargumenten aan waarom hij vindt dat de analyse van
de Koude Oorlog ook „het Zuiden‟ erbij moet betrekken. Ten eerste hebben de bemoeienissen
of interventies van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in de gedekoloniseerde landen in
grote mate het internationale en binnenlandse kader geschapen waarin de politieke, culturele
en sociale veranderingen van die landen plaatsvonden. De landen waren voor hun
ontwikkeling grotendeels afhankelijk van steun van de twee machtsblokken. Maar het was
geen eenrichtingsweg: de politieke elites in de betreffende landen stemden hun beleid ook
actief af op de „ontwikkelingsmodellen‟ die de twee grootmachten hen aanreikten. Hun keuze
voor een alliantie met één van beiden, bepaalde niet alleen de ideologische weg die het land in
zou slaan, maar ook en vooral de daarbij behorende politieke en economische inrichting van
het land.55
Ze konden bovendien kiezen voor een positie, ongebonden van beide landen,
hoewel dat in de praktijk vaak een lege huls bleek te zijn.56
53
Berger, „The Real Cold War was Hot‟, 113-118. 54
Westad, Global Cold War, 1-7. 55
Ibidem,3. 56
Voor meer achtergronden en context van deze Non-Aligned Movement, zie: Nataša Mišković, The non-
aligned movement and the Cold War : Delhi - Bandung – Belgrade (New York 2014).
25
Hiermee erkent Westad niet alleen de agency, maar ook de vormende rol van de
„Derde Wereld‟ in het kader van de Koude Oorlog. In plaats van slechts een speelbal te zijn
van de machtspolitiek van de grote mogendheden, hebben zij een invloedrijke rol gehad in
zowel hun eigen ontwikkeling als die van de Koude Oorlog. Dit inzicht wordt ondersteund
door het debat dat achter de term „Derde Wereld‟ schuil gaat. Het concept van de tiers monde
werd in 1952 door de Franse socioloog Alfred Sauvy bedacht, waarna het vrij snel een
algemeen geaccepteerde term werd voor de ge(de)koloniseerde wereld. De naam kwam van
het Franse tiers état, dat de naam aanduidde van de grootste, maar slechtst gerepresenteerde
en meest uitgebuite sociale groep in het Frankrijk van voor de revolutie. De „Derde Wereld‟
op haar plaats stond dus voor de meerderheid van de wereldbevolking, die de slechtste
economische positie innam en jarenlang gebukt was gegaan onder de koloniale onderdrukking
van de minderheid. Maar tegelijkertijd, en daar komt het overeen met Westads positie, stond
het voor een weigering nog langer de „slaaf‟ te zijn van het ontwikkelde deel van de wereld en
de wens een eigen rol op te eisen.57
Toch houdt de New Cold War History geen ontkenning van de machtspolitieke
dimensie van de Koude Oorlog in. De militaire interventies in en het aangaan van
economische banden met landen op het Zuidelijk Halfrond waren onmiskenbaar een
belangrijk onderdeel van de strategie van de grootmachten in hun onderlinge machtsstrijd. In
de Verenigde Staten lag de angst voor een wereldwijde verspreiding van het communisme ten
grondslag aan deze militaire en economische betrokkenheid. Als de uitbreiding van de
machtspositie van de Sovjet-Unie in de „Derde Wereld‟ niet gestopt zou worden, dan zouden
het Amerikaanse liberalisme en kapitalisme op termijn het onderspit delven. In eerste instantie
bleef de steun beperkt tot militaire steun en was het hoofddoel het voorkomen van een
machtsgreep van door de Sovjets gesteunde facties. Vanaf de jaren zestig, onder Kennedy en
Johnson, veranderde dit meer in een „battle for hearts and minds‟.Via democratisering,
economische maatregelen en het aangaan van culturele banden werd getracht
gedekoloniseerde landen blijvend achter de Verenigde Staten te krijgen. Voor de landen in
Latijns-Amerika bijvoorbeeld werd de Alliance for Progress opgericht, die technische,
economische en educatieve hulp bood via duizenden vrijwilligers.58
Voor de Sovjet-Unie gold in eerste instantie minder dat zij handelde uit een
concurrentiestrijd met de Verenigde Staten, puur om de reden dat haar offensief al in 1917
begon en zij dus een grote voorsprong had op de Verenigde Staten. Om revoluties in Europa
57
Westad, Global Cold War, 2. 58
Ibidem, 25, 35.
26
en in de „Derde Wereld‟ te bevorderen en te steunen werd in 1919 al de Communistische
Internationale opgericht. Dit moest het middel worden van waaruit zij opstanden tegen het
kolonialisme kon aanjagen. De belofte van steun aan revolutionaire bewegingen in de
gekoloniseerde wereld en het bieden van een voorbeeld maakte de Sovjet-Unie in korte tijd
populair. Al snel werden er Communistische Partijen opgericht in China, India, Indonesië,
Turkije etcetera. Na een relatieve afwezigheid op het wereldtoneel onder Stalin, werden onder
Chroesjtsjov de banden met de „Derde Wereld‟-landen weer aangehaald. Ook met niet-
socialistische landen wilde hij actief samenwerken in economisch en militair opzicht. De
gemeenschappelijke vijand werd geïdentificeerd in het kolonialisme en het imperialisme.
Begin jaren zestig had de Sovjetideologie de fase al bereikt dat grote invloed in de „Derde
Wereld‟ essentieel was geworden voor het voortbestaan van het socialisme. De Sovjetelite
geloofde er heilig in dat het socialisme binnen één generatie het kapitalisme zou vervangen
als het dominante wereldsysteem.59
Westad ziet hierin een grote continuïteit met het Europese imperialisme van de
eeuwen daarvoor. De manier waarop de „Derde Wereld‟-bevolking beschouwd werd als een
pion in een groter strategisch machtsspel, waarvan het handig werd geacht die aan je zijde te
hebben, komt gedeeltelijk overeen met de oude Europese koloniale economische uitbuiting.
Ook zit er in allebei een zeker verheffingsideaal verborgen, dat voortkomt uit een vorm van
morele verhevenheid. Westad identificeert wel een cruciaal verschil tussen beide vormen van
imperialisme, wat direct ook een nuancering van de machtspolitiek van de supermachten met
zich mee brengt: waar de Europese koloniale machten hun beschavingsmissie „almost as an
afterthought‟ creëerden, was het sociale bewustzijn bij de Koude Oorlogsmogendheden al
direct vanaf het begin aanwezig. Hun kritiek op het Europese koloniale systeem van
onderdrukking en hun wil tot „bevrijding‟ van de gekoloniseerde wereld was oprecht en kwam
voort uit hun beider ideologieën. Zowel de Sovjet-Unie als de Verenigde Staten waren in
zekere zin universalistische staten: het fundament van hun staat was gelegen in idealen voor
een betere wereld. De een zocht het vooral in een collectivistische benadering en de ander
legde vooral de nadruk op individuele vrijheid. Maar in de praktijk was hun politiek in de
„Derde Wereld‟ min of meer hetzelfde, aldus Westad.60
Het gevolg van de benadering van Westad is dat de nadruk niet langer op de tweestrijd tussen
de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie ligt, met alle aandacht van dien voor de ideologische,
59
Ibidem, 49, 51-2, 67-8, 72. 60
Ibidem, 4-5, 39.
27
politieke, militaire en culturele verschillen. In plaats daarvan beklemtoont zij de gelijkenissen
tussen de twee grootmachten. Het gaat dan niet zozeer om de verschillende invulling die de
landen gaven aan hun interventies in de „Derde Wereld‟, maar om het simpele feit dát ze
allebei intervenieerden en invloed probeerden uit te oefenen op interne nationale
ontwikkelingen. Door de perspectiefwisseling van Oost-West naar Noord-Zuid worden de
grootmachten als het ware met elkaar op gelijke voet gesteld ten opzichte van de „global
South‟. De aandacht verschuift dus van de relatie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-
Unie naar de ontwikkelingen in de relatie tussen de grootmachten en de ge(de)koloniseerde
wereld.
Maar de wisseling in perspectief van Oost-West naar Noord-Zuid is op zichzelf nog
niet vernieuwend te noemen. Er zijn talloze publicaties verschenen over de bemoeienissen van
de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie met landen op het Zuidelijk Halfrond. Deze
interventies en conflicten worden echter veelal beschouwd met een eenzijdige blik. De auteurs
redeneren vanuit de supermachten en hun politieke motieven om te interveniëren in Derde
Wereldlanden. Westad draait ook dit perspectief om, althans ten dele. Hij betoogt dat, naast
de overwegingen van de twee machtsblokken, ook de lokale ontwikkelingen en motieven in
ogenschouw genomen moeten worden. Hij erkent zoals gezegd de agency en de
geschiedvormende kracht van de „Derde Wereld‟. De landen waren geen willoos slachtoffer
van de grillen van de grootmachten. Er was juist sprake van wederzijdse beïnvloeding en
culturele toe-eigening van elkaars eigenschappen. De relatie tussen het „Noorden‟ en het
„Zuiden‟ was veel dynamischer en gelijkwaardiger dan in de „klassieke‟ Koude
Oorlogsliteratuur naar voren komt. Wat Westad doet komt in die zin grotendeels overeen met
de cultuurtransferbenadering.
Ik zie hierin een duidelijke analogie met mijn onderzoek. De historiografische lacunes
die Westad onderscheidt gelden grotendeels ook voor de geschiedschrijving van de
naoorlogse internationale studentenpolitiek. Er wordt duidelijk vanuit een Oost-
Westperspectief naar de materie gekeken en de nadruk ligt daardoor meer op de ideologische,
organisatorische en financiële verschillen dan op de overeenkomsten in de functie die zij
hebben voor de wereldwijde studentengemeenschap. Ook is er sprake van een eenzijdige,
vanuit de instituties beredeneerde geschiedschrijving, waardoor er weinig aandacht is voor de
beweegredenen, context, belangen en invloed van de studenten zelf. Terwijl zij toch degenen
zijn die de organisaties hun bestaansrecht verlenen. In de zeldzame gevallen dat de agency
van de studenten erkend wordt, betreft dit de Westerse unies in de beginfase van de IUS en de
28
ISC. De actieve rol die studentenunies uit de „Derde Wereld‟ in de organisaties hebben
gespeeld wordt vrijwel nooit onderkend.
De eerste stap in het proces om dat te veranderen, is het beschouwen van de IUS en de
ISC als elkaars gelijken. Ondanks alle reëel bestaande verschillen die voortvloeiden uit de
Koude Oorlog, vervulden de twee organisaties dezelfde rol ten opzichte van hun
constituerende studentenunies. Beide waren platformen voor interactie, discussie en
solidariteit tussen studenten uit de hele wereld. De tweede stap volgt uit de eerste: het
hanteren van een Noord-Zuidperspectief. De focus moet verlegd worden van de relatie tussen
de IUS en de ISC naar de relatie tussen de „noordelijke‟ studentenkoepels en de „zuidelijke‟
studentenunies. Daardoor zal de functie die de studenten in de „Derde Wereld‟ hebben gehad
voor de organisaties duidelijker naar voren komen. Door het bieden van hulp en solidariteit,
trachtten beide organisaties studentenunies meer bij zichzelf te betrekken. Mijns inziens was
de studentengemeenschap in de „Derde Wereld‟ voor hen veel belangrijker dan tot nu toe
gebleken is. Maar er is nog een derde stap nodig. Het was namelijk geen eenrichtingsverkeer:
ook de studentenunies in de gedekoloniseerde wereld hadden invloed op de ontwikkelingen in
de organisaties. Er moet erkend worden dat de relatie veel gelijkwaardiger en dynamischer
was dan in de literatuur naar voren komt.
29
2 Samen tegen Batista: een studentencoalitie
2.1 Historische achtergronden van Latijns-Amerika en Cuba
Latijns-Amerikaanse studenten kennen een lange traditie van betrokkenheid met en
inmenging in het politieke debat. De universiteit was in veel Latijns-Amerikaanse landen geen
ivoren toren, maar werd gezien als een belangrijk onderdeel van de samenleving, waarin
fundamentele zaken voor de nationale politiek bediscussieerd werden die tot beleid moesten
leiden. De student moest als het ware tegelijk student en politiek „strijder‟ zijn.Onderwijs
moest worden ingezet voor het verbeteren van politieke, economische en sociale
omstandigheden. Op studenten lag een grote verantwoordelijkheid, omdat zij geacht werden
de intellectuele elite te zijn dieeen kritische geest en kennis van zaken had.61
Politiek
activisme onder studenten had zijn wortels in de universitaire hervormingsbeweging in het
Argentijnse Córdoba, die in 1918 belangrijke resultaten boekte. De Argentijnse studenten
protesteerden tegen de lage kwaliteit van het onderwijs, de politieke bemoeienis met de
aanstelling van professoren en het gebrek aan vertegenwoordiging van studenten in het
bestuur van de universiteit.62
Een essentiëler punt van kritiek was dat er op de universiteit
weinig tot geen aandacht was voor de bredere politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
In colleges werd het verband met de wereld buiten de universiteit nauwelijks gelegd.63
Het protest verspreidde zich naar de rest van Latijns-Amerika en resulteerde vrijwel
overal in de invoering van cogobierno, de medezeggenschap van studenten in academische
aangelegenheden. Ook werd de universitaire autonomie wettelijk vastgelegd, waardoor de
politieke invloed op de intra-universitaire ontwikkelingen minder groot werd. De autonomie
van de universiteit leidde ook tot de ontwikkeling van de studentengemeenschap tot een
politieke factor, waar serieus rekening mee gehouden moest worden. Doordat de studenten
meer een eigen stem kregen, werd politiek en maatschappelijk engagement langzaam een
primaire eigenschap van de universiteit. Waar het protest begon met bezwaren tegen de
universitaire praktijk en het verdedigen van de eigen belangen, groeide het al snel uit tot een
inmenging in de nationale politiek. Studenten begonnen steeds meer naar zichzelf te kijken als
„agents of change‟, die de universitaire en maatschappelijke status quo zelf probeerden te
veranderen door invloed uit te oefenen op de regering. Zij hadden de positie, de contacten, het
61
Kevin Lyonette, „Student organisations in Latin America‟, International Affairs 42 (1966) 655-661, aldaar
655. 62
Lyonette, „Student organizations in Latin America‟, 655-656. 63
Robert Scott, „Student political activism in Latin America‟, Daedalus 97 (1968) 70-98, aldaar 74.
30
organisatietalent en de toegang tot informatie, die het hen mogelijk maakten voor hun eigen
rechten op te komen en structureel de gevestigde macht te beïnvloeden.64
De meeste Latijns-Amerikaanse universiteiten kregen zodoende een andere functie dan
zij voorheen hadden. De nadruk kwam meer te liggen op de vorming van politieke
vaardigheden en leiderschapskwaliteiten en op de voorbereiding van studenten op de latere
praktijk in de politieke arena. Deze politieke functie verdreef volgens Robert Scott de
wetenschappelijke taken van de universiteit langzaam naar de achtergrond. Discussie,
beschouwing en analyse maakten langzaam plaats voor directe politieke actie, serieuze studie
voor politiek activisme.65
In de jaren dertig radicaliseerde dit naar aanleiding van het
aantreden van verschillende militaire en repressieve regimes in Latijns-Amerika.
Universiteiten ontwikkelden zich tot oppositionele en revolutionaire bolwerken, van waaruit
de regeringen weerstand geboden werd. Studenten organiseerden vanuit de universiteit
stakingen en demonstraties en verspreidden propagandamateriaal gericht tegen de overheid. In
sommige gevallen veroorzaakten ze ook rellen op straat of trokken ze zich zelfs terug in de
bergen om zich voor te bereiden op een guerrilla-oorlog. In de decennia daarna ontstonden de
meeste Latijns-Amerikaanse politieke bewegingen die een radicale verandering voorstonden
en vanuit de universiteit oppositie voerden tegen repressieve of niet-representatieve
regeringen. De studentenunies of –federaties waarin de studenten zich verenigden vormden
aldus één van de belangrijkste katalysators van protest.66
De situatie op Cuba kwam in grote mate overeen met de hierboven geschetste Latijns-
Amerikaanse omstandigheden. Ook daar had de universiteit een grote mate van autonomie en
de studenten een lange traditie van politiek engagement. Al in de laatste decennia van de
negentiende eeuw was de grootste universiteit van het land, de Universiteit van Havana, een
broeinest van activisme tegen de Spaanse overheersing van het eiland.67
Veel studenten
ondersteunden de strijd van de intellectueel José Martí, die het Cubaanse volk verenigde tegen
de Spaanse machthebbers en de Cubaanse Revolutionaire Partij oprichtte. Hij stond aan het
begin van de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog, die hij wilde ontketenen door een massale
opstand onder het volk te creëren. Hij moest zijn idealen van een onafhankelijk Cubaans volk
in 1895 echter bekopen met de dood. In de loop der jaren is hij de martelaar en vader des
vaderlands van de Cubanen geworden. Uiteindelijk werd Cuba, met behulp van Amerikaanse
militairen, in 1898 onafhankelijk. Maar in dat machtsvacuüm sprongen de Verenigde Staten,
64
Scott, „Student political activism in Latin America‟, 74-78. 65
Ibidem, 87-8. 66
Lyonette, 656; Scott, 83, 87-8. 67
Suchlicki, „Cuba‟, 315.
31
die in de decennia daarna regelmatig militair en diplomatiek intervenieerden in Cubaanse
conflicten en ook economisch stevig voet aan de grond kregen. Veel Amerikaanse bedrijven
vestigden zich op Cuba en er ontstond een levendige handel tussen de twee landen.68
De Verenigde Staten kennen een lange geschiedenis van politieke, economische en
militaire bemoeienis met Latijns-Amerika in het algemeen en Cuba in het bijzonder. De
Amerikanen beschouwden het zuidelijke continent als hun natuurlijke achterland en meenden
een alleenrecht te hebben op inmenging in Latijns-Amerikaanse en Caribische
aangelegenheden. Al in 1823 formuleerde president James Monroe een programma (de
zogenaamde Monroe Doctrine), waarin hij het „Amerikaanse systeem‟ van economische en
burgerlijke vrijheden wilde exporteren naar Zuid-Amerika en tegelijkertijd Europese
koloniale mogendheden buiten de deur wilde houden. Deze doctrine is lange tijd de leidraad
geweest van de Amerikaanse buitenlandse politiek ten opzichte van Latijns-Amerika. Door de
lange koloniale overheersing was er in veel Zuid-Amerikaanse en Caribische landen sprake
van een slecht functionerende staat, waardoor de Verenigde Staten in het vacuüm konden
springen. Bovendien hadden de Amerikanen een grote economische overmacht, die ze konden
aanwenden voor investeringen in onafhankelijk geworden landen. Deze hechte economische
banden resulteerden zowel in een grote Amerikaanse invloed op de ontwikkelingen in die
landen als in een aanzienlijke Latijns-Amerikaanse afhankelijkheid van de Verenigde
Staten.69
In eerste instantie was er onder veel Zuid-Amerikanen weinig aversie tegen de Noord-
Amerikaanse inmenging in interne aangelegenheden. De formele onafhankelijkheid die in
veel landen in de loop van de negentiende eeuw was uitgeroepen verhulde lange tijd deze
nieuwe vorm van paternalisme en beïnvloeding van buitenaf. Maar in de periode na de Eerste
Wereldoorlog begon dit langzaam te veranderen. Steeds meer Latijns-Amerikaanse
intellectuelen ontwikkelden anti-Amerikaanse ideeën en droegen deze uit. Onder invloed van
deze „anti-Yankee‟ sentimenten en geïnspireerd door de protesten van de studenten op de
Argentijnse Universiteit van Córdoba, besloten ook Cubaanse studenten weer van zich te laten
horen. Studenten op de Universiteit van Havana begonnen te protesteren tegen de
Amerikaanse bemoeienis met hun land en te betogen voor een nieuw Cuba, vrij van corruptie
en buitenlandse inmenging. De studenten grepen veelvuldig terug op de
onafhankelijkheidsidealen van de vrijheidsstrijder José Martí, waarmee zij hun
68
Luis Aguilar, „Cuba, c. 1860-1934‟, in: Leslie Bethell ed., The Cambridge History of Latin America, Volume
5, c. 1870 to 1930 (Cambridge 1986) 229-264, aldaar 236-248. 69
Westad, Global Cold War, 144.
32
protestenprobeerden te legitimeren. Om hun verzet kracht bij te zetten en te bestendigen
richtten de studenten in 1923 een eigen studentenverband op, de Federación Estudiantil
Universitario (FEU).70
Niet alleen de verregaande Amerikanisering van Cuba zette de studenten aan tot
protest. Ook binnenlandse politieke aangelegenheden gaven bij tijd en wijlen aanleiding tot
demonstraties. De Cubaanse onafhankelijkheid betekende namelijk allerminst dat er een goed
functionerende democratie was ontstaan. Veel regeringen werden gekenmerkt door een
autoritaire en repressieve politiek. Gerardo Machado bijvoorbeeld, oud-generaal van de
Onafhankelijkheidsoorlog en president vanaf 1925, was via een democratische weg aan de
macht gekomen, maar veranderde geleidelijk in een repressieve dictator. Studenten van de
Universiteit van Havana waren de katalysator van het protest tegen hem, omdat zij de
bevolking opriepen om in opstand te komen. Machado gebood daarom de universiteit te
sluiten, waardoor de studenten geen beschikking meer hadden over deze „autonome‟
uitvalsbasis en ondergronds moesten gaan opereren. Na een lange en felle strijd, waarin ook
de Verenigde Staten via diplomatiek en militaire weg ingrepen, werd Machado uiteindelijk
afgezet. De studenten hebben in deze laatste fase geen doorslaggevende rol gehad, maar zijn
wel een belangrijke factor geweest in het aanjagen van het proces dat tot het einde van
Machado‟s regime heeft geleid.71
Hierna brak een periode van rust aan, waarin een progressieve politiek de bovenhand
kreeg. De universiteit werd weer geopend en de studenten konden zich weer richten op de
wetenschap. Na een aantal jaar resulteerde deze politiek in 1940 in een opmerkelijk
progressieve grondwet, waarin zaken als referenda, algemeen stemrecht, vrije verkiezingen en
andere politieke en burgerlijke vrijheden werden opgenomen. Deze zaken werden uiteindelijk
niet allemaal gerealiseerd, maar het feit dat deze doelen werden gesteld was voor de Cubaanse
context een mijlpaal en dat werd nadien ook zo beschouwd.72
Het relatief stabiele politieke
klimaat, waarin deze grondwet tot stand kwam, was echter van korte duur. De president
Fulgencio Batista, die de grondwet mede mogelijk had gemaakt, vertrok in 1944 naar de
Verenigde Staten, waarop andere facties in een machtsstrijd vervielen. In 1952 keerde Batista
terug naar Cuba, alwaar hij via een militaire coup weer president werd. Hij schortte per direct
de grondwet op en groeide in korte tijd uit tot een dictator, met alle macht in handen. Onder
70
Aguilar, „Cuba‟, 257; Louis Perez, „Cuba, c. 1930-1959‟, in: Leslie Bethell ed., The Cambridge History of
Latin America Volume 7. Latin America since 1930: Mexico, Central America and the Caribbean (Cambridge
1990) 417-456, aldaar 421. 71
Aguilar, „Cuba‟, 259-262. 72
Perez, „Cuba‟, 439.
33
zijn bewind kregen Amerikaanse bedrijven de vrije hand, zodat zij in veel sectoren een
dominante positie verwierven. De Verenigde Staten groeiden uit tot de belangrijkste
handelspartner van Cuba, maar kreeg ook politiek nog meer invloed dan ze al hadden.
Bovendien verveelvoudigde het aantal Amerikaanse toeristen in Cuba, wat de zichtbaarheid
van de Amerikaanse aanwezigheid sterk vergrootte.73
Het repressieve regime van Batista bewoog studenten, voor een groot deel verenigd in
de FEU, tot nieuwe acties. De Universiteit van Havana nam in deze acties wederom een
centrale plek in. Dat de studenten van deze universiteit konden uitgroeien tot een invloedrijke
politieke factor had verschillende oorzaken. Allereerst was de universiteit – zoals eerder
vermeld – wettelijk beschermd tegen inmenging en beïnvloeding van overheidswege. De
politie had niet de bevoegdheid om de campus te betreden, zodat de universiteit zich kon
ontwikkelen tot een veilige haven voor oppositionele activiteiten. Een tweede reden lag
besloten in het feit dat de universiteit onvoldoende faciliteiten had en veel docenten in dienst
had die weinig aanwezig waren en slechte pedagogische kwaliteiten hadden. Zo was de
motivatie om met politiek- in plaats van studie-gerelateerde aangelegenheden bezig te gaan
groot. Bovendien plaatste de locatie van de universiteit in het midden van de hoofdstad de
studenten in het centrum van de politieke contestatie wat een goede uitgangspositie was om
hun standpunten naar voren te brengen. Ten slotte gaf de vertegenwoordiging van meer dan
zeventienduizend studenten in één organisatie, de FEU, hen een grote slagkracht en
legitimiteit.74
Al vanaf het begin stonden de verhoudingen tussen de FEU en Batista op scherp. De
studenten in Havana, maar ook in andere universiteitssteden zoals Santa Clara en Santiago de
Cuba organiseerden al snel demonstraties. Deze protesten liepen steeds vaker uit op rellen,
waarbij de ordepolitie in 1953 voor het eerst ook een student doodschoot. Dit incident
radicaliseerde het protest nog verder, wat een deel van de studenten er na een aantal jaar zelfs
toe bracht om gewapend verzet te organiseren tegen Batista.75
Ondertussen waren er ook
buiten de universiteit allerlei andere groeperingen in verzet gekomen, voor een groot deel
overigens voortgekomen uit studentenkringen. Eén van die groepen stond onder leiding van
Fidel Castro, zelf ook opgeleid en politiek actief geworden op de Universiteit van Havana. Hij
viel op 26 juli 1953 de militaire kazerne Moncada in Santiago de Cuba aan, maar de aanval
73
Ibidem, 445. 74
Suchlicki, „Cuba‟, 315-316. 75
Ibidem, 316-319.
34
mislukte en de groep werd opgepakt.76
Hierdoor verwierf Castro wel direct een leiderspositie
in het verzet tegen Batista en toen duidelijk was geworden dat een vreedzame, diplomatieke
oplossing van het conflict onmogelijk was geworden, maakte Castronieuwe plannen voor een
gewapende opstand. Na zijn vrijlating voer hij in 1956 vanuit Mexico met het kleine jacht
Granma naar Cuba, alwaar hij vanuit de bergen het regime bestookte.77
Kort daarvoor richtte een groepje studenten, in reactie op het steeds hardere optreden
van de politie, de ondergrondse beweging Directorio Revolucionario Estudiantil (DRE) op.
De leider van de DRE, José Antonio Echeverría, was speciaal naar Mexico afgereisd om een
pact te sluiten met Fidel Castro. Dit pact verbond de latere guerrillabeweging van Castro met
het stedelijk verzet onder leiding van de studenten. De leden van het Directorio waren, in
tegenstelling tot Castro die een massale opstand wilde bewerkstelligen, voorstander van het
gebruik van gerichte aanslagen om de regering ten val te brengen.78
Omdat de meeste FEU-
leden op dat moment weinig zagen in een oplossing met geweld, opereerde de DRE overigens
los van de studentenunie en de universiteit. Maar ook zij bewonderden en omarmden de
nationalistische idealen van José Martí: hun ideale Cuba was een sociaal en raciaal verenigde
en economisch onafhankelijke natie. Om deze doelen te bereiken was volgens hen veel
geoorloofd, ook het vermoorden van tegenstanders. Door de radicalisering van een deel van
de studenten besloten de autoriteiten wederom om de Universiteit van Havana te sluiten. Het
doel was om de oppositionele studenten hun vrijplaats te ontnemen, maar het effect was
averechts: duizenden andere studenten raakten ook gemotiveerd om tegen Batista in het
geweer te komen.79
2.2 Cubaanse studenten en de International Student Conference
2.2.1 De toetreding van de FEU tot de International Student Conference
De strijd tegen Batista ging een nieuwe fase in, waarin het internationale belangstelling
verwierf. Zo werd in juli 1956 de Cubaanse studentunie FEU voor de eerste keer uitgenodigd
voor de International Student Conference. Aan deze uitnodigingen gingen bij elk congres
lange en diepgaande discussies vooraf. Er was zelfs een speciale credentials committee
opgezet om te bepalen welke studentenunies en andere organisaties zouden worden toegelaten
tot de conferentie. Deze commissie maakte onderscheid tussen een volwaardige
delegatiestatus en afgezwakte vormen daarvan, met bijvoorbeeld minder of geen stem- of
76
Kepa Artaraz, Cuba and Western intellectuals since 1959 (New York 2009) 38. 77
Perez, „Cuba‟, 446-447. 78
Paget, Patriotic betrayal,207. 79
Suchlicki, „Cuba‟, 319-321.
35
spreekrecht. Daarnaast kon er een observer status worden toegekend, aan internationale
organisaties, de IUS of unies die zich nog niet definitief wilden aansluiten bij de ISC. COSEC
had voor dit proces overigens bepaalde eisen geformuleerd, waaraan de betreffende unies
moesten voldoen om toegelaten te worden. Zo moest de unie bijvoorbeeld de meerderheid van
de nationale studentengemeenschap achter zich hebben.80
De discussies over de toekenningen
van statussen lijken een futiliteit, maar zijn mijns inziens essentieel geweest. De keuze wie er
aanwezig zou zijn op een congres was beslissend voor het verloop van dat congres. Debatten
en resoluties konden zo op voorhand al gestuurd worden. Die keuze stond dan ook bloot aan
allerlei invloeden en werd ook op het betreffende congres vaak nog langdurig bediscussieerd
en bekritiseerd.
Waarom specifiek de FEU voor het zesde congres van de ISC in Ceylon werd
uitgenodigd, komt uit de archieven niet duidelijk naar voren. In een brief van COSEC aan alle
studentenunies betreffende de uitnodigingen voor de zesde ISC staat wel: „Either at their own
request or on the request of a National Union of Students, invitations additional to those listed
originally have been issued to the following organizations,‟ waaronder dus de Cubaanse
studentenunie.81
Dat duidt erop dat het primaat van de besluitvorming inzake uitnodigingen bij
de studentenunies zelf lag, in plaats van bij COSEC. De beweegredenvan de FEU om zich bij
de ISC aan te sluiten laat zich raden. Gezien de verslechterde binnenlandse situatie van de
Cubaanse studenten en de verharding van de strijd tegen Batista, zochten zij waarschijnlijk
bewust en actief het internationale podium dat de ISC bood. Bij eerdere congressen vonden de
Cubaanse studenten dat schijnbaar nog niet nodig. Zij waren immers voorafgaand aan het
vierde congres in Istanbul wel op de hoogte gebracht door COSEC. In een administratief
memorandum van september 1953 staat dat onder andere de FEU geïnformeerd is over het
aankomende congres, waarschijnlijk met de bedoeling de unies over te halen om het congres
bij te wonen.82
Aan dit proces van „aanmelding‟ alleen al is goed te zien dat er meer initiatief
bij de studentenunies zelf lag dan tot nu toe in de historiografie is beweerd.
De toetreding van de FEU paste in een bredere ontwikkeling binnen de ISC. In de
jaren vijftig groeide het aantal studentenunies uit de „Derde Wereld‟ dat zich bij de ISC wilde
aansluiten exponentieel. Terwijl op het eerste congres in 1950 uitsluitend „Westerse‟ (West-
Europese, Amerikaanse en Commonwealth-) studentenunies aanwezig waren, maakten de
80
Notulen, vijfde ISC, september 1958, IISG, Archief ISC, inv. nr. 75. 81
Brief COSEC aan nationale studentenunies: „Invitations to the sixth ISC‟, 4 juli 1956, IISG, Archief ISC, inv.
nr. 755. 82
Administratief memorandum nr. 2: „Notification of the conference to organizations not present at previous
ISC‟s‟, vierde ISC, september 1953, IISG, Archief ISC, inv. nr. 750.
36
unies uit de gedekoloniseerde wereld in 1956, met tweeëndertig, al de meerderheid van de
ISC uit. Dit zorgde voor een geheel nieuwe dynamiek, wat resulteerde in het loslaten van de
student-as-such-benadering. Een apolitieke inslag strookte niet meer met de dagelijkse
realiteit van de meerderheid binnen de ISC. Voor de meeste studenten uit de „Derde Wereld‟
was, zoals we hebben kunnen zien in Latijns-Amerika, politieke strijd een essentieel
onderdeel van hun bestaan als student. Intra-universitaire zaken konden niet los gezien
worden van de bredere maatschappelijke ontwikkelingen, omdat ze er voor een groot deel
door bepaald werden. Dit verband drong ook langzaam door bij de ISC:
„It has become clear that no sharp distinction could be drawn between student problems and
political questions which concerned the student community. As the Conference expanded in size and
representivity, it began to include more delegates from organizations whose primary educational
problem was the interference of the government – restricting access to the university, subjecting
courses and professors to external political pressures and imprisoning students for their political
beliefs.‟83
De agenda van het zesde congres in Ceylon werd dan ook gedomineerd door politieke
vraagstukken, waarin de vrijheidsstrijd tegen kolonialisme en imperialisme voor het eerst een
belangrijke plaats kreeg. Zo besloot de meerderheid van het congres een resolutie aan te
nemen waarin de ISC de strijd van de Algerijnse studenten tegen de Franse overheersing
steunde. De conservatieve minderheid van Westerse studentenunies was haar greep op de
ontwikkelingen binnen de ISC verloren, wat leidde tot een opmerkelijke politisering.
Bovendien was er sprake van een zelfversterkend effect: de uitgesproken politieke koers trok
nog meer studentenunies uit de „Derde Wereld‟ aan, wat resulteerde in ongeveer zestig niet-
Westerse unies in de ISC in 1962.84
Wellicht is er ook wel sprake geweest van motieven die
buiten de studentengemeenschap an sich om gingen. Altbach heeft betoogd dat één van de
doelen van de financiële steun van de CIA was om zoveel mogelijk studentenunies uit de
„Derde Wereld‟ bij de ISC te betrekken, zodat deze studenten van bovenaf beïnvloed konden
worden. Om zijn gedachtegang te extrapoleren: het zou kunnen dat de ISC deze
studentenunies wilde bekoren door aandacht te besteden aan politieke kwesties binnen de
studentenwereld. Bovendien nam het coördinerend secretariaat zelf een steeds politieker
standpunt in, door onomwonden voor de „onderdrukte‟ studenten te kiezen.
In ieder geval werd het beeld van een ISC die zich politiek engageert en solidariteit
betoont met de vrijheidsstrijd van studenten actief gecultiveerd. COSEC zag, al dan niet onder
invloed van de opvattingen van de CIA, de waarde van de politisering duidelijk in. Dit blijkt
83
Paul Sigmund, „Research and Information Committee‟, The Student 1, nr. 7 (Juni 1957) 14-16, aldaar 14. 84
Altbach, The student internationals, 70-72.
37
bijvoorbeeld uit een persbericht dat door COSEC verspreid werd voorafgaand aan de zesde
ISC. Dat benadrukte een aantal keer dat de meerderheid van de aanwezige studentenunies uit
de Derde Wereld kwam en welke nieuwe landen vertegenwoordigd waren.85
Dit beeld van
een sterk politiek geëngageerde ISC bleef de organisatie gedurende haar hele bestaan in stand
houden en koesteren. In 1965 nog bracht COSEC een brochure uit, getiteld „Student action
against oppression. The first fifteen years of the ISC‟. In deze publicatie werd de geschiedenis
gedeeltelijk herschreven ten faveure van de ISC. De brochure karakteriseerde het eerste
congres van de ISC als volgt: „Representatives from twenty one National Unions of Students
gathered together to search for a new way for students to help solve the great problems facing
the student and people of all countries‟. Met terugwerkende kracht werd de ISC al in haar
eerste jaren een politiek geëngageerde organisatie. En dat was bezijden de waarheid, want de
ISC werd in eerste instantie juist opgericht als apolitieke organisatie gericht op students as
such.86
Toch is deze analyse, die gedeeltelijk is voortgevloeid uit Altbachs observaties, wederom te
zeer vanuit het perspectief van de ISC. Het redeneert vanuit de opvatting dat de betrokken
personen geleid werden door politieke „structuren‟ en organisaties. Maar welke rol hadden de
studenten zelf in de politisering van de organisatie? Natuurlijk is de groeiende macht van de
niet-Westerse studentenunies in de ISC al aangetoond. Dit kwam ook doordat de unies steeds
beter gingen inzien dat de ISC goed als podium voor hun nationale strijd te gebruiken was.
Maar de individuele agency van de aanwezige studenten op het congres komt nooit naar
voren. Namens de FEU gingen bijvoorbeeld José Antonio Echeverría en Jacinto Otero. Over
de laatste is weinig bekend, maar Echeverría had op Cuba inmiddels naam verworven als
fervent bestrijder van het regime. Hij was naast leider van het Directorio Revolucionario ook
voorzitter van de studentenfederatie. In Ceylon hield hij een bevlogen toespraak waarin hij de
binnenlandse strijd tegen Batista voor een breed publiek onder de aandacht bracht en om
morele en materiële steun van de aanwezige internationale studentengemeenschap vroeg. Zijn
persoonlijke aanwezigheid en overtuigingskracht zorgden ervoor dat hij veel waardering
oogstte en op veel bijval kon rekenen. De speech en de aanwezigheid van Echeverría op het
congres geeft goed weer wat voor belangrijke rol individuen speelden in de politisering van
de studentenkoepel.87
De aansluiting van FEU bij de International Student Conference en de
85
Persbericht, zesde ISC, september 1956, IISG, Archief ISC, inv. nr. 755. 86
RIC, Student action against oppression. The first fifteen years of the ISC (1965). 87
„Commentary on world student affairs‟, The Student 1 nr. 5 (Februari 1957) 28.
38
speech van Echeverría sorteerden dan ook direct effect. In het persbericht na afloop van het
congres in Ceylon stond:
„Statements of support were made for the National Unions of Students of Algeria, Cuba in defending
university autonomy. [..] In the case of Cuba, it was asked that information about the present situation
be widely circulated, and that the government be urged to grant freedom of association to students, and
release those against whom no legal charges can be brought.‟88
2.2.2 The Student en Cuba
De vraag van het congres over de verspreiding van informatie over de situatie in Cuba was
niet aan dovemansoren gericht. In het eerste nummer van ISC‟s tijdschrift The Student na het
congres verscheen in de rubriek „commentaar op wereldstudentenzaken‟ dat de FEU haar
protesten tegen het regime van Batista voortzette. Het regime had volgens het tijdschrift de
grondwet meermalen geschonden door de studenten te terroriseren en de universiteiten
financiële hulp te weigeren. Echeverría moest zich sinds zijn terugkeer van de zesde ISC,
„alwaar zijn verzoek om steun op veel bijval kon rekenen‟, schuilhouden.89
Al voordat
Echeverría naar Ceylon afreisde, had Batista een campagne tegen hem gelanceerd, waarin hij
via alle media die tot zijn beschikking stonden de studentenleider beschuldigde van het
beramen van aanslagen op regeringsleiders. Zo trachtte hij legitieme omstandigheden te
creëren waarin Echeverría vermoord kon worden, om op die manier hopelijk de oppositionele
studentenbeweging definitief uit te schakelen. In het kader van deze campagne werd de
voorzitter na de zesde ISC ook de toegang tot Cuba ontzegd. Pas na een grootschalige
studentendemonstratie kreeg hij vrije doorgang op het vliegveld. Maar in de weken erna
begon de vervolging van studenten weer, waardoor studentenleiders zelfs niet meer veilig
waren op de universiteit. Sommigen werden gearresteerd, maar de studentenprotesten bleven
ondanks alles doorgaan.90
The Student bleef ondertussen berichten over de situatie in Cuba en de reacties van de
internationale studentengemeenschap daarop. Op 13 maart 1957 viel een grote groep
Cubaanse revolutionairen het presidentieel paleis van Batista aan. Deze aanval mislukte en
hierbij kwamen verschillende studenten om het leven, onder wie José Echeverría. Een ander
lid, Rolando Cubela, wist later die dag het hoofd van de politie te vermoorden en te
ontsnappen.91
Direct in het eerste nummer van The Student na Echeverrìa‟s dood, stond in het
commentaar op de achterzijde dat verschillende nationale studentenunies zich solidair hadden
88
Persbericht, zesde ISC, 5 oktober 1956, IISG, Archief ISC, inv. nr. 755. 89
„Commentary on world student affairs‟, The Student 1 nr. 5 (Februari 1957) 28. 90
José Puente Blanco, „Student tragedy in Cuba‟, The Student 2 nr. 1 (Augustus 1957) 14-15. 91
Karen Paget, Patriotic betrayal, 207-208.
39
getoond met de Cubaanse studenten. Vooral veel Latijns-Amerikaanse studentenorganisaties,
maar ook die van de Filipijnen en Zuid-Afrika lieten verklaringen uitgaan waarin het geweld
van Batista‟s ordetroepen veroordeeld werd en de politieke strijd gesteund. Chileense
studenten hielden zelfs een publieke demonstratie. En COSEC verspreidde een circulaire
onder alle aangesloten studentenunies met alle gebeurtenissen tot dan toe op een rij.92
In april kwam ook de opvolger van Echeverría, Fructuoso Rodríguez, om in een
bestorming van zijn schuilplaats door de politie. Op dat moment was het Latijns-Amerikaanse
studentencongres in het Argentijnse La Plata in volle gang. Het congres organiseerde direct
een speciale sessie waarin een eerbetoon aan Rodríguez werd gebracht en kondigde een
algemene studentenstaking aan. Bovendien vroeg het alle democratische regeringen om de
relaties met Batista te verbreken en alle studentenunies om protesttelegrammen te sturen.93
Het is niet duidelijk of sommige regeringen als gevolg hiervan daadwerkelijk hun banden met
het Cubaanse regime verbraken. Maar de steun en acties van zowel de ISC als veel nationale
studentenunies waren mijns inziens een belangrijke stimulans voor de Cubaanse studenten om
door te gaan met hun strijd. FEU‟s vraag om internationale solidariteit had effect. Het laat ook
zien dat COSEC in dit proces slechts een coördinerende, informerende en faciliterende functie
had. Bovendien was ISC niet het enige gremium dat een rol van betekenis speelde in het tot
stand brengen van solidariteit: ook het Latijns-Amerikaanse studentencongres was belangrijk.
Het volgende nummer van The Student bood zelfs ruimte voor een artikel van FEU‟s
vicevoorzitter in ballingschap José Puente Blanco. Dit artikel gaf een reconstructie van alle
gebeurtenissen van de afgelopen maanden. Daarin kwam naar voren dat veel studenten op alle
mogelijke manieren werden dwarsgezeten door de politie. Arrestaties en geweld, vaak met
doden tot gevolg, waren bijna aan de orde van de dag. Batista negeerde steeds vaker de
universitaire autonomie, waardoor de Cubaanse studenten niet meer veilig waren binnen de
universiteitscampus. Dat was een van de belangrijkste redenen dat velen ondergronds gingen
opereren of vanuit ballingschap, meestal in Miami. Een deel besloot zelfs om de gewapende
strijd op te pakken en samen met Castro vanuit de bergenhet regime te bestoken.94
Blanco
verdedigde in het artikel dan ook uitgebreid de autonome en politieke functie van de
universiteit: „To say that it has solely a responsibility for imparting academic knowledge,
ignoring national issues, is ridiculous. It represents the fundamental institution in the life of
92
„Commentary on world student affairs‟, The Student 1 nr. 7 (Juni 1957) 24. 93
Juan Barros, „Latin American Student Congress‟, The Student 2 nr. 1 (Augustus 1957) 18-19. 94
Blanco, „Student tragedy in Cuba‟, 14-15.
40
the country, developing men with civic concern and social responsibility‟.95
Deze opvatting,
gangbaar voor Latijns-Amerikaanse en Cubaanse studenten, bereikte via The Student een
groot publiek. Op die manier zijn ook Westerse studenten beïnvloed in hun ideeën over de rol
van de student in de maatschappij. Via dit artikel kwamen zij in aanraking met een geheel
andere invulling van het studentenbestaan. Zij zagen dat het in niet-Westerse landen in veel
gevallen onmogelijk was om het student as such-principe te hanteren, omdat de politieke
situatie in het land veel gevolgen had voor het leven van de studenten.
The Student vervulde zodoende een belangrijke functie in de verspreiding van informatie. Het
tijdschrift gaf niet alleen regelmatige updates en overzichten van wereldwijde politieke
conflicten waarin studenten verwikkeld waren. De kern van het tijdschrift bestond uit vier of
vijf achtergrondartikelen, gedeeltelijk over activiteiten, congressen en andere aspecten van de
ISC zelf. Maar meestal handelden ze over een specifieke strijd van één van de aangesloten
studentenunies. Deze artikelen werden vaak geschreven door studenten die zelf betrokken
waren bij de strijd of afkomstig waren uit dat land, zoals bijvoorbeeld Blanco. Volgens het
tijdschrift zelf was The Student voor zijn kopij vrijwel geheel afhankelijk van bijdragen van
studentenleiders en „ordinary students‟.96
Dat bracht natuurlijk wel enige subjectiviteit met
zich mee: de auteur wilde immers de situatie in zijn of haar land zo weergeven, dat er brede
steun uit voort zou vloeien. Maar het feit dat het tijdschrift de ruimte bood aan individuen om
de politieke situatie in hun eigen land te belichten, laat zien dat studentenook een eigen stem
hadden en niet aan de leiband liepen van COSEC. Uiteraard had de redacteur, de Publications
Officer van het coördinerend secretariaat97
, enige macht in het selecteren van de onderwerpen
en de auteurs. Maar de redacteur van het tijdschrift rouleerde en kwam zelf ook steeds uit een
ander land.
Het bereik van het tijdschrift moet niet onderschat worden. Studentenunies van alle
continenten kregen maandelijks gratis dit blad toegestuurd, met een oplage van vijfentwintig
duizend. Geschreven in het Engels, Frans, Spaans en soms zelfs in het Arabisch, was het blad
voor velen toegankelijk. In 1956, het jaar waarin The Student voor het eerst uitgegeven werd,
waren zesenvijftig studentenunies lid van de ISC.98
Het is uiteraard niet te achterhalen
hoeveel studenten het tijdschrift daadwerkelijk bereikt heeft, noch hoeveel het echt gelezen is.
Maar het heeft in ieder geval wereldwijd aandacht gegenereerd voor politieke conflicten waar
95
Ibidem, 14-15. 96
„The Coordinating Secretariat ten years later, 1952-1962‟, The Student 6 nr. 1 (Januari 1962) 19-24, aldaar 19. 97
„Postbox 36, Leiden, Netherlands‟, The Student 2 nr. 7 (Mei 1958) 20-24, aldaar 23. 98
Altbach, The student internationals, 39-40.
41
studenten bij betrokken waren. Belangrijker nog dan het vraagstuk van het bereik en de
effecten van het tijdschrift, is mijns inziens de vraag welk doel of welke intentie er aan het
verspreiden ten grondslag lag. Had de redactie van The Student in het bijzonder of de ISC in
het algemeen een belang bij het onder de aandacht brengen van de binnenlandse strijd van
bijvoorbeeld Cubaanse studenten? Of kwam het voort uit een oprechte solidariteit?
Allicht had de ISC een eigenbelang in het publiceren van artikelen over Cuba. Zij liet
niet na om bijvoorbeeld op het achterblad van The Student de grote steun van het zesde
congres voor FEU‟s strijd te benadrukken. Hiermee wilde de organisatie haar eigen positie en
rol in het proces beklemtonen en een goed beeld van zichzelf creëren. Volgens Altbach en
Pager kwam dit grotendeels voort uit de grote invloed van de CIA op de ISC. Maar deze
artikelen slechts te beschouwen in het licht van de machtspolitiek van de CIA zou een
onderschatting van de goede intenties van de betrokken studenten betekenen. Als de CIA
werkelijk invloed zou hebben op de ISC,zou zij waarschijnlijk nooit toegestaan hebben dat de
strijd tegen hun bondgenoot Batista zo uitdrukkelijk gesteund werd. De Amerikaanse
politieke en economische belangen op Cuba waren daarvoor veel te groot. Daarnaast waren
veel leden van de redactie niet op de hoogte van de CIA-invloed. Crawford Young, COSEC-
lid tussen 1957 en 1959, beweert zelf dat in zijn tijd alleen hij en één ander lid ervan wisten.99
Bovendien werd de ISC inmiddels gedomineerd door studenten uit de „Derde Wereld‟, die
solidariteit met elkaars vrijheidsstrijd vanzelfsprekend vonden. Ten slotte ging het de
studenten in het geval van Cuba voornamelijk om de dictatoriale politiek van Batista en niet
om de buitenlandse inmenging in Cuba. Het was geen onafhankelijkheidsstrijd tegen een
buitenlandse mogendheid, maar een binnenlandse aangelegenheid. Dat alles laat zien dat er
wel sprake moet zijn geweest van een oprechte solidariteit van de leden van de ISC met hun
collega‟s in het buitenland.
2.2.3 Functies en verhoudingen: congres, secretariaat en nationale unies
Eind 1957 vond de zevende International Student Conference plaats, in het Nigeriaanse
Ibadan. José Puente Blanco, door de aanslagen op Echeverría en Rodríguez zelf voorzitter van
de FEU geworden, reisde in september af naar de zevende ISC om daar de Cubaanse
studenten te vertegenwoordigen en hun situatie onder de aandacht te brengen. Nog voordat hij
daar aankwam, op doorreis in Amsterdam, vernam hij het nieuws van een zwaar
bombardement op de stad Cienfuegos, waarbij talloze slachtoffers waren gevallen. Direct
99
Emailwisseling met Crawford Young, 29 mei 2015.
42
stelde hij een verklaring op waarin hij Batista beschuldigde van genocide en schending van de
mensenrechten. Tegelijk met die verklaring spraken negen Latijns-Amerikaanse
studentendelegaties zich uit tegen Batista‟s dictatuur en toonden zich solidair met „hun
vrienden van de Cubaanse delegatie.‟100
Dit voorbeeld laat zien dat er een verschuiving
gaande was in de focus van studentenunies, wat ook invloed had op de studentenkoepels zelf.
Waar eerst politieke ontwikkelingen centraal stonden die exclusief in verband stonden met en
invloed hadden op de studentengemeenschap, verbreedde dit zich langzaam naar de algehele
politieke situatie in de betreffende landen. Terwijl de FEU eerst vooral de aandacht vestigde
op de nijpende situatie van de universitaire studenten als gevolg van de repressieve acties van
Batista, verschoof dit naar de toestand op geheel Cuba, zoals in het geval van Cienfuegos.
Gezien de verklaringen op dezelfde dag in Amsterdam zijn ondertekend en
tegelijkertijd zijn afgegeven, kunnen we de conclusie trekken dat dit in nauw overleg is
gebeurd. Waarschijnlijk hadden alle studenten uit Zuid-Amerika dezelfde vlucht naar Ibadan,
via Amsterdam. Er is dus persoonlijk contact geweest tussen Blanco en de
vertegenwoordigers van de andere studentenunies. Een schijnbaar formele verklaring,
ondertekend door officiële vertegenwoordigers van de Latijns-Amerikaanse
studentengemeenschap, is tot stand gekomen door een persoonlijk onderhoud van Blanco met
zijn collega‟s op Schiphol. Hieruit zou je kunnen concluderen dat de verklaringen dus
eigenlijk niet zo representatief waren: immers, zij zijn in zeer korte tijd en zonder mandaat
van de leden opgesteld door een select groepje studentenleiders. Bovendien
vertegenwoordigden die studentenunies, zoals we hebben kunnen zien, slechts een bepaald
gedeelte van de studentengemeenschap. Maar het laat wel zien hoe het in de praktijk vaak
werkte: persoonlijk contact op of in aanloop naar congressen van de ISC was in veel gevallen
erg belangrijk én effectief in het bereiken van overeenstemming, het creëren van wederzijdse
solidariteit en praktische zaken als het opstellen van een verklaring.
Eenmaal aangekomen op de zevende ISC in Ibadan, probeerde Blanco op alle
mogelijke manieren het Cubaanse conflict onder de aandacht van de aanwezigen te brengen.
Daartoe presenteerde hij op het congres bijvoorbeeld een lijst met alle moorden op Cubaanse
studenten tot dan toe. Tijdens discussies over schendingen van de mensenrechten van
studenten wereldwijd, was Cuba een dominant onderwerp. Ook werd er stilgestaan bij de
dood van de voormalige Cubaanse studentenleider Echeverría, die het jaar daarvoor nog had
gesproken op de zesde ISC. Het congres nam een resolutie aan waarin het Echeverría zelfs
100
Verklaringen van de Cubaanse en andere Latijns-Amerikaanse delegaties voorafgaand aan de zevende ISC, 7
september 1957, IISG, Archief ISC, inv. nr. 759.
43
uitriep tot martelaar van de internationale studentengemeenschap. [zie bijlage 1] In dezelfde
resolutie uitte het congres haar solidariteit met de Cubaanse studenten „die vechten voor de
terugkeer van de constitutionele situatie‟. Tegelijkertijd keurde ze het gedrag van de Cubaanse
regering ten strengste af omdat haar repressie tot zoveel doden leidde en omdat ze het
autonome karakter van de universiteit niet respecteerde. Volgens de resolutie richtte Batista
zelfs nieuwe universiteiten op „with the sole objection of satisfying the demands of the
bureaucracy without any cause from the teaching point of view (which is an attempt to
destroy the recognized position of the three official universities of the country).‟101
Om de resolutie in actie om te zetten spoorde het zevende congres van de ISC alle
nationale studentenunies aan om alle mogelijke (materiële) steun te geven aan de Cubaanse
studenten. Ook droeg het COSEC op om de punten van de resolutie te communiceren met de
Cubaanse regering en de Verenigde Naties én bekend te maken aan de wereldpers, met nadruk
de pers van het Amerikaanse continent. Bovendien vroeg het COSEC wederom publiciteit te
geven aan de situatie op de Cubaanse universiteiten.102
Deze gang van zaken geeft goed de
verhouding tussen de verscheidene congressen en het coördinerend secretariaat weer. De
congressen hadden formeel het primaat binnen de besluitvorming: zij waren als het ware de
wetgevende macht. De bijeengekomen nationale studentenunies, iedere keer in een nieuwe
samenstelling, namen resoluties aan waarin het secretariaat in Leiden opgedragen werd actie
te ondernemen. COSEC was dus de uitvoerende macht. Het secretariaat kon niet zelfstandig
een positie innemen in nieuw ontstane conflicten. Als er een resolutie was aangenomen, was
COSEC verplicht die te volgen, óók als deze tegen de voorkeuren van de CIA inging.103
Het
had wel een belangrijke rol in het verspreiden van informatie over die conflicten en
steunoproepen, evenals de solidariteitsbetuigingen van andere studentenunies. Maar de
verantwoordelijkheid voor solidariteitsuitingen en acties tussen de congressen door lag bij de
individuele studentenunies zelf en niet bij COSEC.104
Dat was waarschijnlijk de reden dat Blanco ook het congres van de Amerikaanse National
Student Association bezocht en toesprak om de Cubaanse situatie onder de aandacht te
brengen. Immers, niet alleen de verschillende congressen van de ISC vormden een goed
podium voor het verkrijgen van morele en materiële steun, ook congressen van nationale
studentenunies werden aangegrepen voor dit doeleinde. Het meest voor de hand liggende
101
Amendement op concept-resolutie over Cuba, zevende ISC, september 1957, IISG, Archief ISC, inv. nr. 759. 102
Ibidem. 103
Emailwisseling met Crawford Young, 29 mei 2015. 104
„The Coordinating Secretariat ten years later‟, 22-23.
44
congres om dat te doen was dat van de NSA: de Amerikaanse regering had veel invloed op
Cuba en de banden met Batista waren hecht. Door Amerikaanse studenten te overtuigen van
het repressieve karakter van de Cubaanse regering en de nijpende situatie waarin de studenten
verkeerden, hoopte de FEU indirect invloed uit te oefenen op de Amerikaanse regering. Deze
„strategie‟ heet ook wel het boomerang model, uitvoerig beschreven door Margaret Keck en
Kathryn Sikkink in Activism beyond borders. Sociale bewegingen die worden geconfronteerd
met een vijandige regering in hun thuisland, trachten daarin buitenlandse activisten en
organisaties in transnationale netwerken te mobiliseren om voor hen te lobbyen bij hun eigen
regering. Die regering kan dan vervolgens, is de hoop, via een diplomatiek offensief of met
andere middelen het repressieve regime beïnvloeden of dwingen een andere koers te varen.105
Dit is waarschijnlijk wat Blanco voor ogen had, toen hij naar de Verenigde Staten
afreisde. Terwijl ook het verkrijgen van morele en materiële steun van de NSA zelf een doel
was. In zijn speech benadrukte hij de gezamenlijkheid van Noord- en Zuid-Amerika in de
strijd voor vrijheid en democratie. Blanco noemde daartoe in één adem vrijheidsstrijders als
Abraham Lincoln, José Martí en Simón Bolívar. Dit „Amerikaanse gedachtengoed‟ plaatste
hij tegenover alle totalitaire regimes, of zij nu links- of rechts-georiënteerd waren. Zowel de
militaire machthebbers als Batista en de Venezolaan Perez Jimenez, als het „communistische
despotisme‟ van Moskou, China en Joegoslavië moesten het ontgelden. Blanco legde een
grote morele verantwoordelijkheid bij de aanwezige Amerikaanse studenten:
„We are conscious of the fact that you, students and people of the United States, hold firm principles
of justice and freedom – because of which many young North Americans have been killed in Europe
and Asia. This being your tradition and your ideals you must sympathize with our fight against the
dictatorships which overshadow Latin America and you cannot turn your back on our legitimate
aspirations.
[..]
On you, youth of the United States, rests the responsibility that truth and justice have priority in the
relations with your brothers of Latin America.‟106
Volgens Paget onderhield de Amerikaanse studentenunie al vanaf het begin van Batista‟s
regeerperiode nauwe contacten met de oppositionele Cubaanse studentengemeenschap. Een
substantieel deel van hen verkeerde in ballingschap in Miami, wat het contact aanzienlijk
vergemakkelijkte. NSA, vertegenwoordigd in COSEC, speelde volgens haar dan ook een
belangrijke rol in het verkrijgen van steun van het zesde ISC-congres voor de strijd van de
105
Margaret Keck en Kathryn Sikkink, Activists beyond borders: advocacy networks in international politics
(Ithaca 1998) 12-14. Zie ook: Kim Christiaens, „States going transnational‟, 1279-1284. 106
„Speech José Puente Blanco at the National Congress of North American Students‟, IISG, Archief ISC, inv.
nr. 759.
45
Cubaanse studenten.107
Dat geeft weer aan hoe persoonlijke contacten van belang waren in het
verspreiden van de Cubaanse boodschap en het vergaren van internationale steun. Hoewel
Paget dus niet ontkent dat individuele studenten, in dit geval verbonden aan de NSA, hun
stempel konden drukken op de ontwikkelingen, betoogt zij wel dat deze individuen onder
sterke controle stonden van de CIA. Als de NSA zich solidair toonde met en steun bood aan
de politieke strijd van studenten in de „Derde Wereld‟, dan was dit volgens haar dus omdat het
de belangen en het imago van de Verenigde Staten diende en niet omdat de betreffende
studenten werkelijk sympathiseerden met de strijd van hun collega‟s. Dit, terwijl Paget zelf
meerdere keren benadrukt dat veel leden van de NSA niets wisten van de betrokkenheid van
de CIA. Dat maakt het aannemelijker dat ook veel van hen een oprechte solidariteit voelden
met studenten in het buitenland – zeker met de Cubaanse studenten van wie er zoveel in de
Verenigde Staten in ballingschap zaten.
2.2.4 Verpersoonlijking van de strijd
Verschillende keren kwam de strijd van de Cubaanse studenten tegen Batista terug in The
Student. Bijvoorbeeld toen de FEU een belangrijke conferentie bijwoonde in Miami met
andere oppositionele partijen, waarin afgesproken werd dat de partijen zich zouden verenigen.
De partijen richtten zelfs een provisionele regering op, waarin de FEU, aldus het commentaar,
een belangrijke rol op zich nam.108
Een paar maanden later wist het tijdschrift te melden dat
de FEU nu zelf ook militair overging op militaire actie, in navolging van de Directorio
Revolucionario dat na moorden op vier van haar leiders al snel geen rol van betekenis meer
speelde. De overgebleven leiders begonnen een reorganisatie in ballingschap, onder leiding
van Faure Chomón.109
De FEU creëerde een tweede front in de centrale provincie Sierra del
Escambray en coördineerden de acties met de al langer militair actieve revolutionairen in het
oosten van het land.110
Ondertussen bleef de FEU COSEC en dus de redactie van The Student
onvermoeibaar op de hoogte houden van de ontwikkelingen op het eiland. Eén van de
middelen die zij daartoe gebruikten was een eigen tijdschrift, Alma Mater, waarin gruwelijke
verhalen en foto‟s van doodgeschoten studenten stonden, onder koppen als „Six years of
bloody dictatorship in Cuba‟.111
107
Paget, Patriotic betrayal, 207-208. 108
„Commentary on world student affairs‟, The Student 2 nr. 4 (Januari 1958) 24. 109
Suchlicki, „Cuba‟, 324-325. 110
„Commentary on world student affairs‟, The Student 2 nr. 7 (Mei 1958) 25. 111
„Six years of bloody dictatorship in Cuba‟, Alma Mater, Official Organ of the Federation of University
Students (jaartal onbekend), IISG, Archief ISC, inv. nr. 422.
46
De moordaanslagen en arrestaties van studentenleiders bleven inderdaaddoorgaan.
Wederom vroeg de FEU aan alle nationale studentenunies om te protesteren tegen deze
daden, wat velen ook deden. COSEC zelf veroordeelde de situatie ook en stuurde een
telegram naar de Cubaanse president om opheldering te vragen over deze daden „die lijken in
te gaan tegen de fundamentele rechten van de mens.‟112
De organisatie stuurde in juli 1958
zelfs de Boliviaan Mario Reyes Chavez, Associate Secretary van COSEC, naar Cuba om de
situatie met eigen ogen te bekijken. In een verslag in The Student schreef Chavez dat hij,
eenmaal in Cuba, contact legde met studentenleiders om van hen eerstehands informatie te
krijgen en te ervaren hoe hun leven was. Hij had de adressen gekregen van Cubaanse
studenten in ballingschap en kwam via allerlei omwegen terecht in het appartement van
FEU‟s vicevoorzitter Pedro Martínez Brito. Daar werd hij op de hoogte gesteld van de laatste
ontwikkelingen. Vervolgens verplaatsten zij, uit angst voor de politie, naar een nieuwe
schuilplaats, waar ook voorzitter José Fernández Cossio zat. Na lange discussies en het
plannen van een reis naar de bergen van Escambray, verliet Chavez het appartement om terug
te keren naar zijn hotel. De volgende ochtend vernam hij dat Brito in zijn appartement was
doodgeschoten door Batista‟s ordepolitie en dat Cossio was gearresteerd en zonder enig
proces in de gevangenis was gezet.113
De dramatische gevolgen van de strijd van de Cubaanse studenten werden op deze
manier voor veel studenten buiten Cuba nog beter zichtbaar. Het persoonlijke verslag van één
van de vertegenwoordigers van COSEC bracht de tragiek van het politieke engagement onder
studenten dichterbij dan de formelere en afstandelijker geschreven nieuwsberichten en
steunbetuigingen. De misschien tot dan toe wat abstracte strijd van de FEU werd concreet en
persoonlijk door de dood van individuele studenten, met wie studenten wereldwijd zich
konden identificeren. En COSEC veranderde van een bureaucratisch orgaan dat ver afstond
van de dagelijkse realiteit in een kwetsbare Boliviaanse student die met gevaar voor eigen
leven verslag deed van de situatie in Cuba. De boodschap van Chavez‟ artikel werd nog
versterkt door een haast poëtisch vervolgartikel genaamd „The silent university‟ over de
sluiting van de Universiteit van Havana vanaf eind 1956. Jorge Puento Blanco (dus niet
voornoemde José Puente Blanco), FEU‟s perssecretaris in ballingschap, reflecteerde hierin op
de gevolgen van de sluiting en de aantasting van de universitaire autonomie. Hij benadrukte
112
„Comentario sobre asuntos estudiantiles en el mundo, por el Secretario Administrativo de la COSEC‟, El
Estudiante 2 nr. 9 (Augustus 1958) 25. [Een aantal nummers van The Student was niet in het Engels verkrijgbaar
bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Van die tijdschriften was een Frans of een Spaans
exemplaar.] 113
Mario Reyes Chavez, „Two of these students were murdered the night this picture was taken‟, The Student 2
nr. 10 (Oktober 1958) 17-18.
47
ook de historische rol van de Universiteit van Havana en van Cubaanse studenten in het
publieke leven, in de revolutionaire traditie van José Martí. De essentie van zijn betoog komt
goed naar voren in het volgende citaat:
„The University of Havana today has no students. Its walls are marked by the blood of its martyrs and
the murderers‟ bullets. It lives in the hearts of the young men and women who at the command of their
fatherland have replaced their books with a gun.‟114
2.2.5 De Research and Information Committee
COSEC publiceerde naast The Student ook een Information Bulletin, waarin de internationale
studentengemeenschap op een zakelijker manier op de hoogte werd gesteld van
gebeurtenissen en politiek engagement onder studenten wereldwijd. Ook verschenen er
regelmatig speciale uitgaven, over specifieke zaken, seminars of conflicten.115
Maar de ISC
beschikte ook over een zogenaamde Research and Information Committee (RIC). Om
studenten in politieke conflicten zo goed mogelijk te kunnen bijstaan, achtte de ISC het
noodzakelijk om over goede informatie te beschikken. „It realized that it might appear in some
cases, that the Conference was receiving only one side of a very complicated picture if it
relied exclusively on the presentation of one National Union very often directly involved in a
bitter conflict with government authorities.‟116
Daarom creëerde het vierde congres in Istanbul
de Research and Information Committee. Deze commissie moest de conflicten ter plaatse
onderzoeken en zoveel mogelijk „objectieve‟ informatie zien te verkrijgen, gebruik makend
van alle mogelijke bronnen. Een conflict werd onderzocht als de bij de ISC aangesloten
studentenunie in het betreffende land daarom vroeg, of als vijf andere unies dat nodig achtten.
Op basis van het onderzoek schreef de commissie dan een uitgebreid rapport, inclusief
aanbevelingen, dat gepresenteerd werd op het eerstvolgende congres.117
De vijf leden van de commissie werkten onafhankelijk van een bepaalde
studentenunie, maar hadden volgens voorzitter Paul Sigmund veel ervaring in de
internationale studentenbeweging en waren dus bekend met allerlei soorten
„studentenproblemen‟. Bovendien bestond de commissie uit studenten van over de hele
wereld. De RIC tussen het zevende en het achtste congres bestond bijvoorbeeld uit een
Canadees, een Deen, een Chileen, een Ghanees en een Sri Lankaan. „Reports presented to the
ISC represent therefore only the opinion of five individuals who have specialised in the study
114
Jorge Puento Blanco, „The silent university‟, The Student 2 nr. 10 (Oktober 1958) 19. 115
„The Coordinating Secretariat ten years later‟, 22. 116
Sigmund, „Research and Information Committee‟, 14. 117
Sigmund, „RIC‟, 14-15.
48
of these problems‟118
Hieruit blijkt weer hoe belangrijk het persoonlijke element is geweest in
de praktijk van de ISC. Dat is ook te zien in het specifieke onderzoek naar het politieke
conflict in Cuba. Op 28 april 1957, een maand na de moord op Echeverría, kreeg de RIC een
verzoek van de FEU om de situatie in Cuba te onderzoeken. Dit verzoek werd ingewilligd en
in juni bezocht het Uruguyaanse RIC-lid Carlos de Mattos Havana. Op basis van dit bezoek
en andere informatie werd een rapport geschreven, dat verscheen in het RIC Jaarboek 1956-
‟57 en op de zevende ISC werd gepresenteerd. Analyses van de algemene toestand in het land
gingen vooraf aan een bespiegeling op de gevolgen voor het hoger onderwijs en de
studentengemeenschap.119
Na dit rapport bleef het onderzoek echter doorgaan: de zevende
ISC had hiertoe de opdracht gegeven. Met de hulp van COSEC‟s publicity assistent Carlos de
Icaza uit Panama stelde de RIC een nieuw rapport op, waarin nieuwe gebeurtenissen een
plaats kregen.120
Eén van de redenen voor de oprichting van de RIC was, volgens een eigen rapport in
1962, de slechte ervaring van sommige studentenunies met verkeerde of subjectieve
documentatie- en informatieverschaffing.„In particular from other structures or student
movements like the International Union of Students.‟121
De RIC werd dus na verloop van tijd
een instelling waar de ISC trots op was en waar de koepel zich naar eigen zeggen mee kon
onderscheiden van de gekleurde en vooringenomen IUS. De commissie werd ingezet voor het
creëren van een onafhankelijk imago, wat de „concurrentiestrijd‟ met de IUS ten goede moest
komen. Maar hoe objectief was de RIC in werkelijkheid? De algemene toon van de rapporten
over Cuba was anti-Batista en pro-FEU. Een donker beeld werd geschetst van de
omstandigheden, waarin de Cubaanse studenten moesten leven. Het tweede rapport noemde
het conflict zelfs „a heroic struggle by students under tragic conditions,‟122
iets wat met geen
mogelijkheid een objectieve benadering van de situatie genoemd kan worden. [zie bijlage 2]
Dit gebrek aan objectiviteit gold ook in grote mate voor andere rapporten. Een aantal factoren,
op verschillende niveuas, speelden hierin een rol. Ten eerste had de ISC, zoals gezegd, een
eigenbelang bij het onvoorwaardelijk steunen van studenten in de „Derde Wereld‟, namelijk
het aantrekken van zoveel mogelijk nieuw ontstane studentenunies. Ten tweede was deze
groeiende aanwezigheid deels de oorzaak van deze „vooringenomenheid‟: de meeste
studenten hadden ervaring met zulke conflicten en waren dus eerder geneigd om die te
118
RIC, The RIC Yearbook September 1957 – January 1959 (1959) 8. 119
RIC, The RIC Yearbook 1956-1957 (1957) 44-57. 120
RIC, The RIC Yearbook September 1957 – January 1959, 38-51. 121
RIC, The work of the Research and Information Commission, 1961-1962 (1962) 10. 122
RIC, The RIC Yearbook September 1957 – January 1959, 38.
49
steunen. Ten derde was het een persoonlijke kwestie: de twee studenten die naar Cuba gingen
om polshoogte te nemen, kwamen beiden uit Latijns-Amerika en konden zich dus goed
identificeren met de strijd tegen bijvoorbeeld de aantasting van de universitaire autonomie.
Maar hadden de onderzoeksrapporten en de congresresoluties die uit deze
onderzoeken voortkwamen ook resultaat? De RIC zelf beweerde, bijna vanzelfsprekend, van
wel. Zij erkende dat de regeringen van de landen waarin de onderzoeken plaatsvonden vaak
doof waren voor de kritiek en aanbevelingen van de RIC. Dat was de reden voor de
commissie om het rapport in zo realistisch en sober mogelijke bewoordingen op te stellen.
Hierdoor kon in sommige gevallen wel degelijk iets bereikt worden, aldus het RIC zelf,
alhoewel vaag bleef wat dat dan precies was: „Records indicate that there is some causal
relationship between the action of the ISC and the implementation of reforms in certain
countries.‟123
Het is inderdaad onmogelijk om te achterhalen of het werk van de RIC en de
daaruit voortgekomen ISC-resoluties concreet resultaat geboekt hebben. Waarschijnlijk is de
directe impact niet bijzonder groot geweest. In het geval van Cuba hebben de aanbevelingen
van de onderzoeksrapporten in ieder geval niet direct geleid tot hervormingen van Batista‟s
beleid, laat staan tot het einde van zijn dictatuur.
In het individuele geval van eerder genoemde Fernández Cossio, FEU‟s voorzitter die
in juli 1958 werd gearresteerd, zou een brief van de RIC naar de Cubaanse president geholpen
kunnen hebben. Cossio zelf heeft beweerd dat die brief, en de reactie van verschillende
studentenunies, zijn leven hebben gered.124
Maar de effecten lagen vooral in het
ondersteunende, stimulerende, distribuerende en informerende karakter van de rapporten en
de resoluties. Door de moeite te nemen de situatie ter plaatse te onderzoeken toonde de ISC al
een bepaald commitment: men nam de strijd van de studenten serieus en wilde helpen een
verandering aan te brengen in de situatie. Meestal werden de strijdende studenten bevestigd in
hun gelijk, wat aanmoedigend werkte, en werden er op basis van de rapporten resoluties
aangenomen die hen ondersteunden in het bereiken van hun doelen. Ten slotte verspreidde de
RIC al haar rapporten wereldwijd (o.a. de Verenigde Naties), wat de bekendheid van en
solidariteit met de betreffende studenten ten goede kwam.
2.3 Het einde van de strijd
Ondertussen was de guerrillastrijd tegen Batista nog in volle gang. In de late zomer van 1958
startte de zogenaamde 26-julibeweging van Fidel Castro een grootschalig offensief, dat de
123
RIC, The work of the RIC, 10. 124
RIC, The RIC Yearbook September 1957 – January 1959, 50-51.
50
regeringstroepen in het defensief dwong. Binnen een paar weken was bijna de gehele
oostelijke helft van het eiland in handen van de „revolutionairen‟. Bovendien had de
Verenigde Staten zich langzaam tegen Batista gekeerd. In maart 1958 had het land zelfs een
wapenembargo ingesteld en ook de „morele steun‟ van de Amerikanen verdween. Zij drongen
aan op een ordelijke overdracht van de macht aan iemand anders dan Fidel Castro, die zij
ervan verdachten contacten te hebben met de Cubaanse communistische partij. Batista
weigerde dit, wat zijn positie nog meer onhoudbaar maakte. Samen met een interne opstand in
het leger en onder voorheen loyale medewerkers, was het einde van Batista‟s regeerperiode in
zicht. Het succes van het guerrillaleger in de bergen veroorzaakte spontane opstanden in
steden en dorpen over het hele eiland. In december 1958 rapporteerde het leger dat negentig
procent van de bevolking achter de vijftigduizend man tellende 26-julibeweging stond. In de
vroege uren van 1 januari 1959 trokken guerrillatroepen Havana in en eisten
onvoorwaardelijke overgave van de machthebbers. Batista ontvluchtte het land, de Cubaanse
Revolutie was een feit.125
En daarmee kwam er ook een eind aan de jarenlange strijd van de
Cubaanse studenten tegen hun „bloody dictator‟.
125
Perez, „Cuba‟, 452-455.
51
3 „Patria o muerte!‟ Studenten en de Cubaanse Revolutie
3.1 Historische achtergronden van de Cubaanse Revolutie
Na zijn triomfantelijke intocht in Havana begin januari 1959, trok Fidel Castro in korte tijd
alle macht naar zich toe. Zoals dat bij veel revolutionaire omwentelingen gaat, vond er een
grootschalige zuivering plaats onder de voormalige machthebbers. Batista‟s loyale
medewerkers werden verjaagd, gevangen genomen of geëxecuteerd en op hun plaats zette
Castro zijn eigen getrouwen. In de meeste gevallen hadden zij een belangrijke rol gespeeld in
de opstand tegen Batista. Zo verving Osvaldo Dorticós, die de guerrillatroepen van wapens en
financiële middelen voorzien had, de tijdelijke president Manuel Urrutia. Fidels broer Raúl en
Ernesto „Che‟ Guevara, beiden commandanten in Castro‟s guerrillaleger, werden
respectievelijk Minister van Defensie en Minister van Industrie. De strijd tegen Batista werd
met terugwerkende kracht in het verlengde geplaatst van José Martì‟s gevecht tegen de
Spaanse overheersing. Zijn nationalistische idealen van een Cubaans volk bevrijd van
buitenlandse én binnenlandse overheersing werden omarmd en gebruikt als legitimatie van de
nieuwe machthebbers. De Cubaanse Revolutie werd bewust voorgesteld als zijnde de opstand
van het volk, waarin de Cubanen eindelijk het heft in handen namen en hun geschiedenis zelf
schreven: „Patria o muerte!‟ Desondanks waren in de eerste maanden na de machtswisseling
de relaties met de Verenigde Staten relatief goed: Castro zag in dat de economische belangen
hiervoor te groot waren.126
In de tweede helft van 1959 kwam er echter verandering in de goede betrekkingen. De
belangrijkste reden hiervoor was dat de Cubanen banden aanknoopten met de Sovjet-Unie. De
eerste officiële contacten werden gelegd in juni 1959, toen Guevara in Caïro met Russische
vertegenwoordigers sprak. Op dat moment waren de economische betrekkingen nog vrijwel
non-existent, maar ook daar kwam snel verandering in. In februari 1960 bracht vice-premier
Anastas Mikoyan, een vooraanstaande politicus in de Sovjet-Unie, een bezoek aan Cuba om
het eerste grote economische verdrag tussen beide landen te ondertekenen. De twee partijen
besloten nu ook militair te gaan samenwerken, wat betekende dat de Sovjet-Unie „alle
middelen die tot zijn beschikking waren zou gebruiken om een Amerikaanse interventie in
Cuba te voorkomen‟. Langzaam maar zeker nam de invloed van de Sovjet-Unie op de richting
van de Cubaanse Revolutie toe. Terwijl Castro de revolutie in eerste instantie in een
126
Jorge Dominguez, „Cuba since 1959‟, in: Leslie Bethell red., The Cambridge History of Latin America
Volume 7. Latin America since 1930: Mexico, Central America and the Caribbean (Cambridge 1990) 457-508,
aldaar 458-461, 466.
52
nationalistisch kader plaatste, maakte dit in de loop van 1959 en 1960 plaats voor een nadruk
op het socialistische karakter. Enerzijds kwam dit door de groeiende verbinding tussen Cuba
en de Sovjet-Unie, anderzijds had het interne Cubaanse wortels met een relatief grote
socialistische partij (Partido Socialista Popular). Vanaf juli 1961 vormde deze partij samen
met de 26-julibeweging en het Directorio Revolucionario van eerder genoemde Faure
Chomón de Organizaciones Revolucionarias Integradas (ORI). Deze werd later omgedoopt
in de Partido Comunista de Cuba (PCC). In december 1961 liet Fidel Castro geen twijfel meer
bestaan over zijn politieke voorkeur door te verkondigen dat hij „een marxist-leninist was en
dat hij dat zou blijven tot aan zijn dood‟.127
Deze ontwikkeling ging gepaard met een grote reorganisatie van de Cubaanse politiek
en economie. Herverdeling van kapitaal en het onteigenen van privaat bezit werden
speerpunten van Castro‟s economisch beleid, geheel naar communistisch voorbeeld. Hiertoe
werden veel Amerikaanse bedrijven en bezit van ex-president Batista gecollectiviseerd. De
staat kreeg voor het eerst in de Cubaanse geschiedenis een centrale rol in het productieproces.
Veel Cubanen geloofden klaarblijkelijk niet in deze heilstaat, want de grootschalige
veranderingen brachten een enorme emigratiestroom op gang: in de eerste jaren van de
Cubaanse Revolutie vertrokken jaarlijks zestig duizend, vaak hoogopgeleide, Cubanen naar
het buitenland, in de meeste gevallen de Verenigde Staten. Veel van hen hielden er een
fervent anticommunisme op na, waar de Amerikaanse overheid gebruik van wenste te maken
om met zo‟n klein mogelijke militaire inspanning Castro af te zetten. Tegelijkertijd was er
sprake van een grote verdeeldheid onder de Cubaanse gemeenschap in Amerika. Er heerste
veel wantrouwen en antipathie tussen enerzijds de groep die onder Batista gediend had en
anderzijds de groep die in de beginfase met Castro samenwerkte maar om verschillende
redenen gestopt was. Desalniettemin slaagden de leiders van de verschillende groepen er in
maart 1961 in om eenheid te smeden en de Cuban Revolutionary Council op te richten. Dit
was twee maanden nadat de Verenigde Staten definitief de diplomatieke banden met Cuba
verbroken hadden.Samen voerden de regering-Kennedy en de Cubaanse bannelingen op 17
april 1961 een aanval op Cuba uit, waarin door de CIA getrainde Cubanen een coup
probeerden te plegen. Deze zogenaamde Varkensbaai-invasie mislukte en was olie op het
vuur van Castro, die het imperialistische en kapitalistische Amerika vanaf toen als grootste
vijand van de Cubaanse Revolutie kon bestempelen.128
127
Dominguez, „Cuba since 1959‟, 461-468. 128
Ibidem, 462-466.
53
De omwentelingen in Cuba hadden ook hun weerslag op de studentengemeenschap en
de Cubaanse universiteiten. Omdat veel studenten een belangrijke rol hadden gespeeld in de
opstand tegen Batista, zag Castro hen als medestanders. De organisatie die hierin het meest
had betekend, de FEU, werd dan ook toegeëigend als de officiële studentenunie van het
nieuwe, socialistische Cuba. Bij de verkiezingen voor het voorzitterschap van de FEU in
oktober 1959 manipuleerde Castro de uitslag, waardoor Rolando Cubela de verkiezingen won.
Hij was één van de vroegere oprichters van de DRE en bekend van de moordaanslag op het
hoofd van de politie in 1957. Via hem kon Castro de FEU volgens het socialistische
gedachtengoed inrichten en incorporeren in het Cubaanse staatsapparaat.129
Via de FEU kon
hij studenten mobiliseren voor de Cubaanse Revolutie en indoctrineren met zijn eigen
opvattingen. Maar ook de universiteiten ontkwamen niet aan Castro‟s hervormingsdrang.
Staat en universiteit zouden vanaf nu identiek zijn en dezelfde doelen nastreven. De
universiteiten werden, voordat ze hun deuren weer openden, gezuiverd van
anticommunistische en Batista-gezinde studenten en hoogleraren. Onder leiding van Angel
Quevedo – ook één van de oprichters van het Directorio Revolucionario – zorgde de ‘José
Echeverría’ General Commission of Reform dat de Universiteit van Havana inhoudelijk en
organisatorisch een nieuwe richting insloeg die aansloot bij de revolutie. Toch gaven de
incorporatie van de FEU in het systeem en de universiteitszuiveringen en -hervormingen
Castro nog geen volledige controle over de Cubaanse studentengemeenschap. De universitaire
autonomie was zo diep verankerd in de Cubaanse cultuur, dat ook Castro daar niet zo snel een
einde aan kon maken.130
Nu staan revolutionaire ideologieën, zoals Castro‟s socialisme, over het algemeen
bijzonder positief tegenover jeugd. De jeugd belichaamt de frisse ideeën van de beweging en
wordt zodoende gekoesterd als belangrijk onderdeel van de samenleving. De vitaliteit van
ideologieën wordt volgens de socioloog Seymour Martin Lipset dan ook vaak afgemeten aan
de mate waarin zij „deugden‟ met „jong zijn‟ identificeren. Als revolutionaire bewegingen aan
de macht komen, zoals in Cuba, veranderen deze echter vaak in een autoritair regime, uit
angst hun gewonnen positie te verliezen. In dat geval wordt de jeugd, veelal de studerende
jeugd, niet meer gekoesterd als uitdager van het systeem, maar gebruikt als een „sociale basis‟
die het revolutionaire regime steunt tegen zogenaamd conservatieve volwassenen.131
In Cuba
probeerde Castro ook iets in die richting: hij gebruikte hem welgezinde studenten als
129
Ibidem, 466. 130
Suchlicki, „Cuba‟, 326-327. Zie ook: RIC, The RIC Yearbook September 1957 – January 1959,49-50. 131
Seymour Martin Lipset, „Students and politics in comparative perspective‟, Daedalus 97 (1968) 1-20, aldaar
12.
54
„instrument‟ in het bereiken van zijn doelen. De Cubaanse scholen en universiteiten waren
een „principal indoctrinating mechanism‟ voor hen die in principe de Cubaanse Revolutie al
accepteerden. Studenten die het niet eens waren met Castro‟s opvattingen over de inrichting
van Cuba werden niet toegelaten tot de universiteit en hun werd ook niet toegestaan een rol te
spelen in de universitaire en nationale politiek.132
Op die manier ontstond er een
studentengemeenschap die zichzelf totaal identificeerde met de Cubaanse Revolutie en daar
ook met veel enthousiasme aan bijdroeg. Raúl Castro vertelde hierover dat de Cubaanse
regering de universitaire autonomie respecteerde, omdat het een belangrijk wapen was voor
studenten in hun gevecht tegen regeringen die in strijd zijn met de nationale en democratische
principes. Aangezien de nieuwe situatie zo was dat de regering en de bevolking dezelfde
belangen en doeleinden hadden, was de universitaire autonomie echter niet meer nodig: de
universiteit was volledig onderdeel van de maatschappij geworden.133
3.2 De Cubaanse Revolutie en de International Student Conference
De Cubaanse Revolutie bleef niet onopgemerkt in de internationale studentenpolitiek. The
Student stond in haar nummers in februari en mei 1959 uitgebreid stil bij de „overwinning van
de Cubaanse studenten in hun vrijheidsstrijd.‟134
De focus van het commentaar lag –
logischerwijs – op het aandeel van de studenten in het slagen van de Cubaanse Revolutie. Het
lijkt alsof hun offers, oppositionele activiteiten en militaire inzet van doorslaggevend belang
zijn geweest, terwijl zij in werkelijkheid slechts één van de partijen waren die tegen Batista in
het geweer kwamen. Ook de positie die COSEC en de verschillende ISC-congressen zelf
hadden ingenomen in het conflict bleef niet onbelicht.135
De administrative secretary van
COSEC, die het commentaar schreef, accentueerde de rol van de studentengemeenschap om
de agency van „de student‟ in het algemeen te tonen. Los van het eventuele belang dat de ISC
had bij het etaleren van haar steun aan studenten wereldwijd, laat het commentaar zien dat de
organisatie veel aandacht had voor de vormende kracht van de studenten zelf. ISC‟s tijdschrift
heette niet voor niets The Student: hiermee werd de individuele student in het middelpunt
geplaatst en niet de nationale studentenunies of de internationale studentenkoepel.Het
commentaar sloot af met de mededeling dat COSEC direct op de dag van Batista‟s vlucht een
telegram aan de Cubaanse studenten had gestuurd, waarin zij haar vreugde over de goede
132
Scott, 92. 133
G. Lemus, „WSN Interviews, Raúl Castro‟, World Student News 14, nr. 9 (1960) 3-5. 134
„Commentary on world student affairs‟, The Student 2 nr. 13 (Februari 1959) 26. 135
Ibidem; Carlos de Icaza, „Cuba. Les sept années de lutte des étudiants,‟ L’étudiant 3 nr. 1 (Mei 1959) 2-5.
55
afloop en haar eensgezindheid met de Cubaanse studenten uitte. COSEC liet er geen
misverstand over bestaan: de ISC stond achter de Cubaanse Revolutie.
Het achtste congres van de ISC in Peru, in februari 1959, bevestigde dit standpunt nog
eens. De Cubaanse FEU-delegatie, veelzeggend genoeg onder leiding van één van Castro‟s
legercommandanten, Reinaldo Corpion, viel een staande ovatie ten deel op het moment dat de
nieuwe Cubaanse situatie besproken werd. Volgens The Student was het enthousiasme van de
aanwezige congresleden ten aanzien van de Cubaanse studenten vele malen groter dan die ten
aanzien van de Algerijnse en Spaanse delegaties die in een strijd verwikkeld waren tegen
respectievelijk de Franse koloniale overheersing en de Franco-dictatuur. Corpion sprak dan
ook zijn dankbaarheid uit over de „sterke en doeltreffende steun‟ die de FEU had mogen
ontvangen van de ISC en haar coördinerend secretariaat.136
Het feit dat Corpion de leider was
van de Cubaanse delegatie brengt doeltreffend in beeld hoe de verhoudingen in Cuba aan het
veranderen waren. Waar de studentenunie eerst tegenover de politieke macht stond, was deze
nu deel geworden van de gevestigde orde en behartigde zij de belangen van de Cubaanse staat
op een internationaal podium. De aanwezigheid van de Cubaanse ambassadeur op het congres
was in die zin een teken aan de wand.137
Uit deze twee voorbeelden valt ook een duidelijke
verschuiving op te maken in de houding van de ISC zelf: in de eerste jaren zou het
ondenkbaar zijn geweest dat regeringsvertegenwoordigers aanwezig zouden zijn op een
congres, terwijl dit nu door een overgrote meerderheid geaccepteerd werd. Dit op zijn beurt
kwam door de groeiende rol en aanwezigheid van de traditioneel veel politieker georiënteerde
studentenunies uit de „Derde Wereld‟.
De politisering van de International Student Conference heeft ook geleid tot een
ondubbelzinnig geformuleerde resolutie aangaande de situatie in Cuba. Commissie „G‟ van
het congres, die zich boog over zaken als kolonialisme, totalitarisme, imperialisme en racisme
stelde haar verklaring als volgt op:
„The eighth International Student Conference notes the recent overthrow of the totalitarian government
of Cuba and the consequent realization of the University Autonomy and the Cuban students‟ full rights
of free association and expression, and congratulates the Cuban students on the achievement of this
freedom and the full realization of their just demands. The conference, noting the past events in Cuba,
is of the opinion that the National Union should, for the preservation of the rights so regained, protest
actively should any anti-patriotic force or foreign power again put in peril these democratic institutions
and consequently the Cuban students‟ life and liberties.‟138
136
‟66 unions nationales‟, L’étudiant 3, nr. 1 (Mei 1959) 6-10. 137
Ibidem. 138
Resolutie aangaande Cuba, achtste ISC, februari 1959, IISG, Archief ISC, inv. nr. 765.
56
Deze resolutie geeft aan dat het ISC-congres zonder enig voorbehoud de nieuwe status quo op
Cuba toejuichte. Gezien ISC‟s vroegere steun van en identificatie met de strijd van de
Cubaanse studenten tegen Batista, is dit vanzelfsprekend. Niet alleen om de bij de ISC
aangesloten FEU te feliciteren en te prijzen, maar ook om het resultaat van ISC‟s
inspanningen voor de Cubaanse studenten en zodoende haar bestaansrecht te tonen. Maar het
is op zijn minst opmerkelijk dat de kritische houding die de ISC had ten opzichte van Batista,
zo lijkt het, geheel verdwenen was. Want in hoeverre kon er sprake zijn van universitaire
autonomie en het recht op vrije meningsuiting, als de universiteit en haar studenten zo
geïncorporeerd waren in het nieuwe systeem? De zuivering onder hoogleraren en studenten,
die direct na Batista‟s val plaatsvond duidt erop dat afwijkende meningen niet getolereerd
werden. Opvallend aan de resolutie is ook dat de FEU opgeroepen werd te protesteren in het
geval een buitenlandse macht opnieuw deze democratische rechten zou bedreigen. Daarmee
werd de strijd tegen Batista met terugwerkende kracht ook een strijd tegen een buitenlandse
mogendheid (lees: de Verenigde Staten). Dit sloot wel heel goed aan bij Castro‟s
vijanddenken. De kritiekloze houding blijkt overigens ook uit het feit dat het congres besloot
om het lopende onderzoek van de Research and Information Committee naar de Cubaanse
situatie van de agenda te verwijderen. De situatie was dusdanig veranderd dat nieuw
onderzoek niet nodig zou zijn, zo was de redenering.139
Op het volgende congres in augustus 1960 in het Zwitserse Klosters was er nog weinig
veranderd aan deze kritiekloze houding. De toon waarin de Cubaanse revolutie werd
verdedigd en het Amerikaanse imperialisme werd veroordeeld was zelfs versterkt. De
resolutie over Cuba begon zelfs met de „overweging‟ dat „iedere imperialistische poging om
een land economisch of politiek te domineren tegenovergesteld is aan de ontwikkeling van
hoger onderwijs en nationale cultuur.‟ Toch was de tekst – te zien aan de vele verbeteringen –
niet onbediscussieerd gebleven.[zie bijlage 3] Misschien dat de resolutie daarom wederom het
recht op vrijheid en universitaire autonomie benadrukte. Maar het veroordeelde ook de
agressie van de Verenigde Staten, die zich in economische zin uitte door het invoeren van een
quotum op suikerinvoer, en in politieke zin door de Organisatie van Amerikaanse Staten
(OAS) te dwingen een „interventionistische‟ resolutie aan te nemen. Ten slotte riep de tekst
alle studentenunies op om krachtig te protesteren tegen deze imperialistische agressie.140
De
beste verklaring voor deze „radicalisering‟ van de resolutie ten opzichte van het vorige
139
RIC, The work of the RIC, 13. 140
Resolutie Commissie G over Cuba, negende ISC, augustus 1960, IISG, Archief ISC, inv. nr. 777; Zie ook: ‟73
National Unions join in the creation of new student strength‟, The Student 4 nr. 8 (1960) 7-10.
57
congres is dat de FEU-delegatie de tekst zeer waarschijnlijk zelf heeft opgesteld. Bovenaan de
tekst staat namelijk: „FEU Resolution on Cuba‟. Het is helaas niet te achterhalen wie er deel
uit maakte van de bewuste „Commissie G‟, maar het ligt voor de hand dat ofwel FEU zelf een
plaats innam, ofwel de leden een door de FEU aangeleverde tekst min of meer direct hebben
overgenomen. Dit voedt de gedachte dat het in de praktijk zo ging dat studentenunies zelf een
standpunt ten opzichte van hun eigen situatie formuleerden en dat doorgaven aan de
betreffende commissie.Dat resulteerde uiteraard in een subjectieve resolutie. Een
studentenunie kon een resolutie dus gemakkelijk naar zijn hand zetten, waaruit blijkt dat zij
een grote agency hadden en dat het proces voorafgaand aan een „officiële resolutie‟ vaak
informeler was dan het lijkt.
Een andere verklaring voor de houding van het congres ten aanzien van Cuba ligt in
het eigenbelang dat de ISC had in het benadrukken van de positieve effecten van haar
„beleid‟. Dit eigenbelang is evident, maar moeilijk te bewijzen. Karen Paget, echter, brengt
een andere vorm van eigenbelang naar voren. Zij betoogt, meer vanuit een machtspolitiek
oogpunt beredeneerd, dat de ISC de Cubaanse studenten niet teveel tegen zich in het harnas
wilde jagen, omdat zij zich zorgen maakte dat de FEU anders de ISC zou verlaten. De
associate secretary van COSEC, de Amerikaan Robert Kiley, was bang dat Rolando Cubela
dit serieus overwoog. De gevolgen van FEU‟s vertrek zouden desastreus kunnen zijn, omdat
het het begin van een „landslide of withdrawals‟ van andere studentenunies zou kunnen
betekenen. Zijn verleden bij de NSA, dat volgens Paget banden had met de CIA, zou aan deze
angst ten grondslag liggen.141
Voorafgaand aan het negende congres in Klosters waarschuwde
NSA‟s Latijns-Amerikaspecialist, Ralph Della Cava, zijn bestuur dat het goed mogelijk was
dat een nieuwe generatie helemaal Cubanen niet op de hoogte zou zijn van NSA‟s vroegere
steun voor hun strijd. Dat zou een vertroebelde relatie en een tanende invloed op de Cubaanse
ontwikkelingen kunnen veroorzaken.142
Deze redenering was waarschijnlijk, in mindere mate,
ook gangbaar binnen de ISC. Als het congres niet bleef benadrukken dat het achter de
Cubaanse studenten stond, dan was de kans aanwezig dat zij de ISC niet langer als
bondgenoot zouden zien, maar als vijand.
Pagets argument is waardevol en biedt een goede verklaring voor het gebrek aan een
kritische blik op de nieuwe Cubaanse status quo. Maar haar redenering brengt opnieuw een te
nauwe focus op „het instituut‟ ISC met zich mee, waartegen ik me juist verzet. Dé ISC
bestond niet. Besluiten en standpunten werden niet van bovenaf gedirigeerd, maar waren het
141
Paget, Patriotic betrayal, 212. 142
Ibidem, 212-213.
58
resultaat van discussies en verhoudingen tussen de aanwezige studentenunies. De
samenstelling van het congres veranderde iedere keer weer, en daarmee ook de voorkeuren en
opvattingen van de delegaties. Je zou je daarom kunnen afvragen in hoeverre de ISC een
consistente houding in kon nemen ten aanzien van bepaalde conflicten of dat hierop steeds ad
hoc gereageerd werd.Zo kenmerkte het achtste congres zich volgens Altbach door een
groeiend activisme van de aanwezige Latijns-Amerikaanse studentenunies, die geïnspireerd
werden door het slagen van de Cubaanse opstand.143
De locatie van het congres, Peru, speelde
hierin zeker ook een rol. Hun houding stond symbool voor toenemend zelfvertrouwen en
assertiviteit van de unies uit de Derde Wereld. Zij konden zich goed identificeren met de strijd
van hun – in dit geval Cubaanse – collega‟s en vanwege hun meerderheidspositie de resoluties
en besluiten dusdanig beïnvloeden dat het congres de volle steun en solidariteit uitsprak.
Hierin speelde mijns inziens ook zeker de gedachte mee dat, wanneer zij hun solidariteit
betoonden, zij zelf ook verzekerd waren van internationale steun in hun eigen conflicten. Dat
laat zien dat eigenbelang en tactische afwegingen, naast oprechte solidariteit en
maatschappelijk engagement, ook een rol speelden in het steunen van elkaars strijd.
3.3 Castro’s inlijving van de FEU
De kritiekloze acceptatie van alle aspecten van de Cubaanse Revolutie wordt ook goed
geïllustreerd door de plaatsing van twee veelzeggende artikelen in The Student. Een artikel
van de hand van FEU-lid Adrian Garcia handelde over de situatie in Cuba een jaar na de
omwentelingen. [zie bijlage 4] De strijd van de studenten tegen Batista werd uitgebreid
beschreven en herdacht: Garcia liet niet na de „heroïsche‟ rol van de FEU in de opstand te
benadrukken. Ook en vooral de actieve bijdrage van de studentenunie aan de totstandkoming
van het nieuwe Cuba na 1 januari 1959 was onderwerp van Garcia‟s artikel. In tegenstelling
tot de periode daarvoor mocht de FEU zich weer met politieke en maatschappelijke zaken
bemoeien, zij het binnen de perken van de revolutie.144
De unie had zichzelf de volgende
taken toegedicht: het creëren van eenheid onder alle studenten; volle steun weten te realiseren
voor de „Revolutionaire wetten‟; de aanwending van kennis en kritische vaardigheden voor
het revolutionaire proces van natievorming; de Revolutie binnen de muren van de universiteit
brengen door bijvoorbeeld studieprogramma‟s aan te passen en te richten op nut voor de
revolutie; en ten slotte samenwerken met andere studenten wereldwijd „towards the end of
making known and clarifying the slanderous remarks made by the imperialist press, so that
143
Altbach, The student internationals, 73. 144
Adrian Garcia, „The student and the Cuban Revolution‟, The Student 4 nr. 1 (Februari 1960) 25-27.
59
they will not be repeated in the future. All possible efforts must be done to tie our
revolutionary process to the struggle of peoples demanding their national liberation, their real
independence from [..] imperialism‟.145
Een ander artikel waaruit blijkt dat een groot deel van de Cubaanse studenten Castro-
gezind was, ging over de studentenbrigades. Jorge Puento Blanco ging in op het nut en de
beweegredenen van deze „José Echeverrìa‟ studentenmilities. Zij waren opgericht door de
FEU in oktober 1959 met als doel de revolutie te verdedigen, als deze werd bedreigd door
binnenlandse of buitenlandse vijanden. Puento Blanco plaatste deze brigades volgens goed
gebruik in de traditie van José Martí en alle latere opstanden van studenten tegen het gezag.
Vervolgens analyseerde hij de voorgeschiedenis en de opvattingen in Latijns-Amerika over de
universitaire autonomie. Die stond overal hoog in het vaandel en werd nog op vrijwel alle
conferenties en seminars in het continent met hand en tand verdedigd. Maar Puento Blanco,
die zelf in The Student van oktober 1958 het principe van de universitaire autonomie nog de
hemel in prees, betoogde dat een autonome universiteit in een revolutionaire staat helemaal
geen raison d’ȇtre meer had. In plaats van een veilige haven voor kritische oppositionele
studenten dreigde het volgens hem ineens een schuilplaats voor reactionairen te
worden.146
Een autonome universiteit was, kortom, een gevaar voor de staat: „In a
revolutionary state, all spheres of national activity require a specific planification and,
therefore, also in the educational field. Education cannot be complete if the University is to
keep its autonomy.‟147
Ten eerste valt op dat de bewoording in de artikelen duidelijk anders was dan voor de
revolutie. Typeringen als „imperialist press‟ werden overgenomen van Castro‟s revolutionaire
taalgebruik. Ten tweede was het ondenkbaar dat de FEU voor de machtsovername van Castro
zich zo volledig achter de heersende macht zou opstellen. Terwijl voor de revolutie de
aantasting van de eigen vrijheid juist een reden was om in opstand te komen, werden daarna
alle mogelijke manieren ingezet om de Cubaanse studentengemeenschap en universiteiten in
het revolutionaire gareel te krijgen. Zelfs de bijna heilige universitaire autonomie werd in
1960 losgelaten, wat opnieuw een grote exodus van academisch personeel met zich mee
bracht (volgens socioloog Kepa Artaraz zelfs tweederde).148
De FEU werd aldus, door het
aanstellen van Castro-gezinde mensen, gebruikt om de belangen van de revolutie te
145
Garcia, „The student and the Cuban Revolution‟, 27. 146
Jorge Puento Blanco, „The raison d‟être of the student brigades of Cuba‟, The Student 4 nr. 7 (Augustus 1960)
27-28. 147
Puento Blanco, „The raison d‟être of the student brigades of Cuba‟, 28. 148
Artaraz, Cuba and Western intellectuals, 39.
60
verdedigen en het door Castro gecreëerde vijandbeeld van het imperialisme te cultiveren. Het
is dan ook opmerkelijk dat de redacteur van The Student deze artikelen gewoon geplaatst
heeft en zodoende anti-Amerikaanse, maar bovenal volstrekt pro-revolutionaire opvattingen
een podium bood. COSEC kon eerder beleden principes blijkbaar zonder veel moeite opzij
zetten als er andere belangen in het spel waren, zoals het behouden of aantrekken van zoveel
mogelijk studentenunies. Dat duidt op een tweeslachtige houding: kritisch zijn waar het kan,
zwijgen waar het moet. In die zin bedreef COSEC gewoon politiek.
De FEU werd zeker niet alleen ingezet om de binnenlandse studentengemeenschap aan
Castro‟s revolutionaire politiek te binden. De studentenunie speelde ook een belangrijke rol in
Castro‟s streven zoveel mogelijke internationale steun te verkrijgen. FEU‟s doel was om bij
elk Latijns-Amerikaans en internationaal studentencongres en –seminar aanwezig te zijn, om
daar solidariteitsbetuigingen te bemachtigen.149
De unie stuurde talloze studentendelegaties
om buitenlandse studenten voor de Cubaanse zaak te winnen. Toen Raúl Castro gevraagd
werd wat er van internationale studenten, en in het bijzonder Latijns-Amerikaanse, verwacht
werd, antwoordde hij: „Frankly, we expect total solidarity from the students, because this
would correspond to the young people‟s sense of justice and support for just causes.‟150
De
solidariteitsvraag werd niet alleen specifiek aan de Latijns-Amerikaanse studenten gericht;
ook de studentengemeenschap in de Verenigde Staten werd actief betrokken bij en geworven
voor de Cubaanse Revolutie. In 1959 kondigde toenmalig voorzitter Puente Blanco op een
NSA congres aan dat de Cubanen operatie Amistad (vriendschap) waren gestart. Dit hield in
dat goedkope vluchten van Miami naar Havana aangeboden werden om de solidariteit tussen
de beide landen te bespoedigen. Honderden NSA-leden vlogen de jaren daarna naar Cuba en
keerden enthousiast terug.151
In The Student stond een verslag van een reis van honderdnegentig Amerikaanse
studenten naar Cuba. Zij waren uitgenodigd door de FEU om kennis te maken met het
„nieuwe Cuba‟. In een achtdaagse rondreis door Cuba ontmoetten de Amerikanen Cubanen
met allerlei verschillende achtergronden: zelfs de gebroeders Castro en Che Guevara hadden
de moeite genomen voor een onderhoud. NSA‟s perssecretaris Florence Casey schreef vol lof
over FEU‟s inspanningen en over de Cubaanse Revolutie in het geheel. Door vermeende
pogingen van de Amerikaanse pers om de revolutie in diskrediet te brengen door de nadruk te
leggen op de communistische invloed, stonden de meeste Amerikaanse studenten volgens
149
Samenvatting van de Latijns-Amerikaanse studentensituatie, juni – oktober 1960, IISG, Archief ISC, inv. nr.
90. 150
World Student News 14, nr. 9 (1960) 3-5. 151
Paget, Patriotic betrayal, 212.
61
Casey niet zo positief tegenover Cuba. Maar deze reis opende hun ogen, omdat de Cubaanse
autoriteiten – uiteraard – de positieve kanten van de revolutie lieten zien. Agrarische
hervormingen, de strijd tegen analfabetisme, het streven naar economische gelijkheid en het
revolutionaire onderwijs werden onder de aandacht van Casey en haar medestudenten
gebracht. Zo moest een zo goed mogelijk beeld geschapen worden van de realiteit op Cuba.152
Deze reis en de velen die volgden in het kader van operatie Amistad hebben dan ook zeker
bijgedragen aan de grote solidariteit van de NSA voor de Cubaanse Revolutie.153
Ook in dit
geval werd de tactiek van de boomerang gebruikt, alleen met een andere inzet. Waar de FEU
vóór de revolutie via de Amerikaanse studenten Batista‟s val probeerde te bespoedigen, was
nu het doel juist om via de NSA een Amerikaanse interventie af te wenden. Het feit dat dat
niet is gelukt, doet niets af aan de intentie die aan het charmeoffensief van de Cubaanse
overheid én studenten ten grondslag lag.
3.4 Cubaanse studenten en de International Union of Students
3.4.1 De toetreding van de FEU tot de International Union of Students
De FEU vond echter haar nauwe contacten met de NSA en haar „lidmaatschap‟ van de ISC
nog niet voldoende. In haar zoektocht naar een zo groot mogelijke solidariteit van de
internationale studentengemeenschap, besloot het bestuur vrijwel direct na Castro‟s
machtsovername om deel te nemen aan de International Union of Students. Volgens een
commentaar van de ISC werd deze deelname ingegeven door de wens internationaal een
neutrale positie in te nemen, „één van de basisprincipes van de Cubaanse Revolutie‟.154
In die
zin sloot het ook aan bij het zogenaamde „positief neutralisme‟ dat veel studentenunies uit de
„Derde Wereld‟ bedreven: door „lid‟ te zijn van zowel ISC als IUS een neutrale positie in te
nemen en daardoor juist een invloedrijke positie te verkrijgen.155
Maar in de praktijk kreeg de
communistische partij in Cuba in korte tijd een dominante positie. En aangezien de IUS
geïdentificeerd werd met het internationaal communisme, was de keuze voor deze
studentenkoepel snel gemaakt. De Cubaanse studenten keerden de ISC niet direct de rug toe,
152
Florence Casey, „Généreuse invitation des combattants de la liberté. 190 étudiants des États-Unis jouissent de
l‟hospitalité de la FEU, Cuba‟, L’étudiant 3, nr. 6 (December 1959) 19-20. 153
Operation Amistad is een aanzet geweest tot een lange traditie van Cubareizen van Westerse studenten en
intellectuelen, op uitnodiging van de Cubaanse overheid. Zie o.a. hoofdstuk 3.1.7. Kubas Ausstrahlung auf die
studentische Protestbewegung in den VS und westlicher ‚Revolutions-Tourismus„ in : Ingo Juchler, Die
Studentenbewegungen in den Vereinigten Staaten und der Bundesrepublik Deutschland der sechziger Jahre.
Eine Untersuchung hinsichtlich ihrer Beeinflussung durch Befreiungsbewegungen und –theorien aus der Dritten
Welt (Berlijn 1996) 204-217. In 1965 ging er ook een groep Nederlandse studenten naar Cuba. 154
Samenvatting van de Latijns-Amerikaanse studentensituatie, IISG, Archief ISC, inv. nr. 90. 155
Lyonette, 660.
62
maar in de loop der jaren zou deze relatie behoorlijk onder druk komen te staan. Dat de ISC
FEU‟s stap interpreteerde als een streven naar neutraliteit zou uiteindelijk dan ook te
optimistisch blijken.
Vooralsnog had de Cubaanse toetreding tot de IUS echter nog geen grote gevolgen
voor de ISC. Op het zesde IUS-congres in oktober 1960 in Bagdad werd de Cubaanse
studentenunie hartelijk ontvangen, maar werd het lidmaatschap van de FEU meer als een
„aanvulling‟ op de ISC gepresenteerd dan als een bedreiging: „We are very happy that the
organization of Cuban students has joined the IUS as full-member and we are convinced that
this will strengthen the relations of Cuban students with their colleagues in other countries.‟156
De aansluiting van de FEU bij de IUS legde de Cubaanse studenten inderdaad geen
windeieren. Naast de uitbreiding van haar internationale netwerk van studentenunies (de IUS
had immers voor een groot deel andere leden dan de ISC), bood de IUS ook in materiële en
publicitaire zin nieuwe kansen. In dat opzicht was de keuze voor de IUS niet alleen ingegeven
door politieke en idealistische overwegingen, maar ook en vooral een strategische beslissing:
in aanvulling op de al jaren ontvangen steun van de Westerse studentenkoepel zou ook de
koepel in Praag niet terughoudend zijn met het verschaffen van „middelen‟. In een
samenvatting van de zesde IUS stond dat de Cubaanse studenten niet alleen individuele hulp
in de vorm van studiebeurzen kregen aangeboden, maar ook werden ondersteund door
financiële bijdragen aan congressen en seminars, „moral support‟ en wereldwijde aandacht via
verschillende publicaties. Het doel hiervan was „to strengthen further the solidarity of students
in the whole world in the fight of people and students in Cuba in defence of the
Revolution.‟157
In de resolutie die uit het congres voortkwam lag de nadruk sterk op de gedeelde
afkeer en veroordeling van het imperialisme.158
De resolutie werd dan ook gekenmerkt door
een geheel ander taalgebruik en een andere benadering van de internationale en Cubaanse
ontwikkelingen dan de ISC. De IUS was veel politieker en zodoende meer gericht op
internationale aangelegenheden en minder exclusief bezig met de binnenlandse strijd van de
student. Dit was ook te zien aan de manier waarop de IUS haar steun betuigde met het
Cubaanse volk en haar studenten. Het verwees daarin voornamelijk naar algemene politiek en
leek in sommige gevallen de studentengemeenschap zelfs vergeten te zijn. Zo verwierp het
156
Rapport uitvoerend comité van de IUS: „On the experiences and the development of the international student
movement since the 5th congres of the IUS‟, zesde IUS, oktober 1960, IISG, Archief IUS, inv. nr. 16, p. 33. 157
Rapport uitvoerend comité van de IUS, zesde IUS, 35. 158
Verklaring aangaande Latijns-Amerika en Cuba, zesde IUS, oktober 1960, IISG, Archief IUS, inv. nr. 19.
63
congres, zij het op aandringen van de FEU-delegatie159
, categorisch de in augustus
uitgekomen verklaring van San José, waarin de OAS zich achter de Verenigde Staten opstelde
in haar conflict met Cuba. [zie bijlage 5] En het steunde de direct daarna opgestelde
„Declaración de la Habana‟160
, waarin „de Cubaanse bevolking‟ het Amerikaanse
interventionisme veroordeelde en het recht op zelfbeschikking verdedigde. Ten slotte werd 26
juli, de dag van Castro‟s Moncada-aanval, uitgeroepen tot dag van internationale solidariteit
met de Latijns-Amerikaanse strijd tegen imperialisme.161
Eerder al, in april 1960, had de IUS
een „week van solidariteit met de Cubaanse studenten‟ georganiseerd om hen „bij te staan
tegen de imperialistische agressie.‟162
Die vorm, een solidariteitsdag of -week, sloot aan bij
wat in het internationale communisme gebruikelijk was en wat in de sociologie ook wel een
„testimonial of solidarity‟ wordt genoemd.163
3.4.2 Voorgeschiedenis: World Student News en het vijfde congres
FEU‟s toetreding tot de IUS was natuurlijk een direct voortvloeisel van de veranderde
politieke situatie op Cuba. Toch was er meer continuïteit dan op het eerste gezicht lijkt: ook
voor de Cubaanse Revolutie waren er al banden tussen de IUS en de Cubaanse studenten, al
was er geen sprake van een officiële connectie tussen de twee partijen. Er waren voldoende
aanknopingspunten van beide kanten om na de Revolutie wel een officiële relatie aan te gaan.
Het socialistisch gedachtengoed was geen vreemde eend in de bijt in de omgeving van Cuba.
Voor veel Latijns-Amerikaanse studentenbewegingen was het socialisme een aantrekkelijk
alternatief. Omdat verandering en revolutie veelal omarmd werden in die landen, waren veel
jongeren erg enthousiast over de oplossingen die het socialisme bood voor nationale en
internationale problemen. Dit is waarschijnlijk ook de reden geweest dat veel Zuid-
Amerikaanse studentenunies zich bij de IUS aansloten.164
Een aantal van hen was zelfs vanaf
de oprichting van de IUS aan de koepel verbonden. Zij namen als één van de weinige unies
uit de „Derde Wereld‟ actief deel aan de congressen en ander organisatorisch werk. In eerste
instantie bleef dit beperkt tot een paar studentenunies, maar toen de IUS besloot haar harde
lijn ten aanzien van toelatingen los te laten steeg dit aantal aanzienlijk. Waar eerst alleen puur
communistische bewegingen lid mochten worden van de IUS, werden vanaf het begin van de
159
Motie FEU, zesde IUS, IISG, Archief IUS, inv. nr. 19. 160
Voor deze verklaring zie: „Declaración de la Habana‟, 2 september 1960, IISG, Archief IUS, inv. nr. 23. 161
Verklaring aangaande Latijns-Amerika en Cuba, zesde IUS, IISG, Archief IUS, inv. nr. 19. 162
Verklaring Commissie C, zesde IUS, IISG, Archief IUS, inv. nr. 19. 163
Benigno Aguirre, „The conventionalization of collective behavior‟, in: Irving Louis Horowitz en Jaime
Suchlicki ed.,Cuban Communism 1959-2003. 11th
edition (New Brunswick 2003) 241-265, aldaar 254. 164
Lyonette, 658-660.
64
jaren vijftig ook nationalistische unies geaccepteerd. Aangezien de FEU in eerste instantie
geen communistische unie was, bood deze beslissing na de revolutie uitkomst.165
Wat ook mee speelde was dat er van de kant van de IUS al een vroege belangstelling
was voor en solidariteit met de strijd van de Cubaanse studenten tegen Batista. In de loop van
1956 begon de organisatie via haar tijdschrift World Student News – waarvan er maandelijks
vijftig duizend verspreid werden in het Engels, Frans, Spaans, Duits en Russisch166
– eerst
mondjesmaat, maar later grootschalig aandacht te besteden aan de gebeurtenissen op Cuba.
De eerste artikelen die verschenen waren kort en beschrijvend en berichtten onder andere over
de moorden op Cubaanse studenten en over de steun van verschillende IUS-studentenuniesaan
het adres van de FEU.167
De redactie van het tijdschrift – samengesteld uit studenten uit
Frankrijk, Engeland, Irak, Guatemala en de Sovjet-Unie – besloot na verloop van tijd echter
frequenter en uitgebreider te berichten over de Cubaanse toestand. Midden 1957 verscheen er
een gedetailleerd en aangrijpend verslag van de gebeurtenissen rond de aanval op het
presidentieel paleis, inclusief nietsverhullende foto‟s van een dode Fructuoso Rodrìguez.168
Het verslag en de foto‟s waren overgenomen van het Cubaanse tijdschrift „Bohemia‟. Een
paar maanden later plaatste World Student News een verhaal van een Cubaanse student,
Antonio Massip, die met de studentenbeweging vocht tegen Batista en constant achterna
gezeten werd door de politie. Uiteindelijk vluchtte hij naar Europa, wat waarschijnlijk ook
verklaart dat hij dit verhaal kon schrijven en laten publiceren.169
Er was ook ruimte voor
artikelen van niet-studenten, zoals een bespiegeling van activist en dichter Nicolás Guillén.
Hij sloot zijn artikel, over de constante angst om opgepakt te worden, af met een hoopvolle
boodschap en vraag om steun: „We think that just now the government will be strongly
affected by the condemnation of the young people of the world. Send protest cables,
resolutions [..] to the UN, to Cuban Embassies and to Cuba itself. [..] „We count on you!‟170
Het is opmerkelijk dat het tijdschrift zo uitgebreid aandacht besteedde aan de opstand
van de Cubaanse studenten, terwijl de FEU geen onderdeel uitmaakte van de IUS. Het voor de
hand liggende argument hiervoor zou zijn, dat de IUS op deze manier enerzijds het beeld van
een solidaire en geëngageerde studentenorganisatie wilde vormgeven en anderzijds zoveel
165
Altbach, The student internationals, 23; Altbach, „The international student movement‟, 163. 166
Altbach, 39. 167
„In Havana, Cuba, a student was killed‟, World Student News 10, nr. 2 (1956) 11; „Here & There, Cuba‟,
World Student News 10, nr. 4 (1956) 15; „Here & There, Cuba‟, World Student News 10, nr. 8 (1956) 27. 168
Bohemia, „Holy week in Havana‟, World Student News 11, nr. 8-9 (1957) 7-8. 169
Antonio Massip, „On november 27 Cuba‟s universities will have been closed for one year‟, World Student
News 11, nr. 12 (1957) 21. 170
Nicolás Guillén, „My country is sweet on the outside, but bitter inside‟, World Student News 12, nr. 4 (1958)
6-7, aldaar 7.
65
mogelijk unies uit de „Derde Wereld‟ aan zichzelf wilde binden. Maar, net als in het geval van
de ISC, heeft ook bij de IUS een oprechte solidariteit met de Cubaanse opstand ten grondslag
gelegen aan de publiciteitsgolf in IUS‟ tijdschrift. Hoe groot konden de belangen nu werkelijk
zijn? Op dat moment lag een overgang naar een communistische regering absoluut nog niet in
de lijn der verwachting, dus viel er ook niet zoveel te halen. Daarnaast kan ook hier de
argumentatie omgedraaid worden: de IUS was solidair met de Cubanen omdat de koers steeds
meer bepaald werd door unies uit de gedekoloniseerde wereld. Van het Uitvoerend Comité in
1962, bestaande uit zeventien studenten, zouden er elf uit de zogenaamde „Derde Wereld‟
komen. De vicevoorzitter kwam, jawel, uit Cuba.171
De solidariteit van de IUS met de Cubaanse studenten uitte zich niet alleen in de
publicaties van World Student News. Ook op het eerste IUS-congres na de reeks moorden op
Cubaanse studenten werd het lot van Cuba besproken. Op het vijfde congres in Peking,
gehouden in september 1958, werd er een resolutie aangenomen waarin de IUS de regering-
Batista sterk veroordeelde inzake haar politieke en militaire onderdrukking van de Cubaanse
bevolking. Voornamelijk de acties tegen de studenten en hun FEU-vertegenwoordigers en de
sluiting van de universiteit baarde het congres grote zorgen. Zij sprak de overtuiging uit dat de
strijd van de Cubaanse studenten en bevolking snel zou eindigen in een overwinning voor de
„nationale vrijheid en democratie‟. Om deze overwinning dichterbij te brengen droeg zij het
Uitvoerend Comité (evenals COSEC administratief centrum en dagelijkse leiding172
) op om
een solidariteitscampagne op te zetten onder leden en niet-leden. Ook moest het comité actief
lobbyen bij internationale organisaties zoals het Rode Kruis om te interveniëren in
bijvoorbeeld martelingen en de behandeling van gevangenen. Ten slotte werd het opgeroepen
te protesteren tegen de financiële en militaire hulp van de Verenigde Staten aan Batista.173
Het
is helaas niet te achterhalen of het Uitvoerend Comité dit ook daadwerkelijk gedaan heeft,
maar de intentie van de IUS was duidelijk en had op zichzelf al een bemoedigend effect. De
resolutie lijkt bij de IUS bovendien meer dan bij de ISC ook gericht te zijn op de algemene
situatie in Cuba en de gehele Cubaanse bevolking in plaats van specifiek de
studentengemeenschap. Het zou goed kunnen dat dat voortkwam uit het verschil tussen de
apolitieke traditie van de ISC en de politieke inslag van de communistische studentenunies in
de IUS.
171
Overzicht leden van het Uitvoerend Comité van de IUS, zevende IUS, augustus 1962, IISG, Archief ISC, inv.
nr. 7. 172
Altbach, The student internationals, 23. 173
Resolutie aangaande Cuba,vijfde IUS, september 1958, IISG, Archief IUS, inv. nr. 14.
66
3.4.3 Beeldvorming: IUS‟ rol in de Cubaanse Revolutie
Toen er in januari inderdaad een einde kwam aan Batista‟s bewind, werd daar op
verschillende manieren aandacht aan besteed. In World Student News was een verslag
opgenomen van de Venezolaanse secretaris van de IUS, Pedro Francisco Alvarez. Hij schreef
over de hechte banden tussen de Cubaanse en de Venezolaanse studenten en bevolking die
massaal de straat op gingen toen zij vernomen dat Batista gevlucht was. Zij hadden immers
een jaar eerder hetzelfde meegemaakt, toen de dictator Perez Jimenez werd afgezet. Solidaire
Venezolaanse studenten bezochten Cuba en Castro kwam een maand later naar Venezuela om
de vlucht van Jimenez te vieren. Bij deze gelegenheid brachten de Cubaanse studenten hun
„broederlijke groeten‟ over aan het IUS-congres en al haar lidunies, aldus Alvarez.174
Het
interessante aan dit artikel is dat het laat zien hoe essentieel het was welke personen met
welke connecties, geschiedenis en politieke voorkeuren, de dienst uitmaakten binnen de IUS.
Omdat Alvarez een Venezolaan was, met de nodige ervaring met een dictator, kon hij zich
bijzonder goed identificeren met de Cubaanse vrijheidsstrijd en had hij bovendien de
contacten om hier een verhaal over te schrijven. Deze partijdige positie leidde natuurlijk tot
een gekleurd artikel, maar kwam wel voort uit een oprechte en persoonlijke solidariteit.
Natuurlijk kwam dit ook overeen met meer strategische overwegingen van de IUS in zijn
geheel. De kans is aanwezig dat het artikel niet eens zou zijn geplaatst als dit niet zo was.
Maar het toont aan dat er ook andere dan berekenende motieven waren voor het steunen van
andere studenten.
Een aantal maanden later publiceerde World Student News een terugblik op de strijd
van de Cubanen, onder de veelzeggende titel „Castro thanks IUS‟. In deze terugblik legde de
auteur de nadruk op de invloed die de IUS had gehad op de ontwikkelingen die leidden tot
Batista‟s vlucht. Het waren evenwel steeds subtiele verwijzingen, op basis waarvan de lezer
mocht concluderen dat de IUS belangrijk was in het winnen van een groot aantal studenten
voor de Cubaanse Revolutie. De resolutie van het vijfde congres werd aangehaald, evenals
herhaaldelijke oproepen aan alle aangesloten studentenunies om steun te betuigen met de
vrijheidsstrijd van het Cubaanse volk. Een solidariteitstelegram van het secretariaat aan
Castro, dat beantwoord werd met een kort en bondig bedankje, moest de innige connectie
tussen IUS en Cuba illustreren.175
Dit was niet het enige medium dat gebruikt werd om de
geschiedenis van IUS‟ betrokkenheid met Cuba ietwat rooskleuriger weer te geven dan
eigenlijk het geval was. Net als de ISC, was de IUS bedreven in het naar zich toe schrijven
174
Pedro Francisco Alvarez, „Batista follows Perez Jimenez‟, World Student News 13, nr. 3-4 (1959) 3. 175
„Castro thanks IUS‟, World Student News 13, nr. 12 (1959) 22.
67
van de geschiedenis. In een rapport over het zesde IUS-congres werd met terugwerkende
kracht geclaimd dat „the IUS has always been on the side of the Cuban students [..] It is
worthwhile mentioning the special resolution adopted by the 5th
IUS Congress in support of
the Cuban people in September 1958.‟176
Ook IUS‟ voorzitter, Jiri Pelikan, ging hier
herhaaldelijk op in, zoals op een vergadering van het Uitvoerend Comité:
„The IUS is justly proud of the fact that it stood faithfully alongside the students of Cuba while they
were fighting against the bloody fascist dictatorship of Batista and that it has taken just as determined
a position in defense of the Cuban Revolution.‟177
Een eerdere vergadering van het Uitvoerend Comité vond, op uitnodiging van de FEU, zelfs
plaats in Havana. In de openingsspeech sprak FEU‟s voorzitter Cubela zijn dankbaarheid uit
voor de „nimmer aflatende steun‟ van de IUS. Dit naast de gebruikelijke verwijzingen naar
Martí en Echeverría, het Amerikaanse imperialisme en de noodzaak van een politiek en
militair engagement van de student. In de speeches van Cubela en Pelikan valt op dat er een
geheel ander woordgebruik gebezigd werd dan voor 1 januari 1959. De strijd van de
Cubaanse studenten en bevolking werd in een nieuw kader geplaatst: van een binnenlandse
strijd tegen een dictator verwerd het tot een symbool van de internationale strijd tegen het
imperialisme. Misschien dat deze vergadering daarom ook voor de machthebbers op Cuba een
belangrijk moment was, wat blijkt uit de aanwezigheid van zowel Castro als president
Dorticos.178
Zij grepen de gelegenheid aan om de IUS-delegatie een goed beeld van Cuba te
laten zien en de Cubaanse Revolutie te verheerlijken. Door heel Havana hingen
welkomstbanieren en de FEU organiseerde excursies naar de Varkensbaai. Pelikan maakte
zelfs een „pelgrimstocht‟ naar het graf van Echeverrìa om een krans op zijn graf te leggen.179
Een symbolischer gebaar om IUS‟ toe-eigening van de Cubaanse studentenopstand uit te
dragen, is haast niet denkbaar.
3.5 Nieuwe oppositionele bewegingen en hun verhouding tot de ISC
Door de geleidelijke inlijving van de Cubaanse studentenunie door Castro en de IUS onstond
er onder Cubaanse studenten een nieuwe kritische oppositie. Waar Castro en het merendeel
van de studenten eerst een gezamenlijke, nationale strijd voerden tegen de dictatoriale
heerschappij van Batista en ook in een korte periode daarna nog eensgezind samenwerkten
176
Rapport uitvoerend comité van de IUS, zesde IUS, 33. 177
Toespraak Jiri Pelikan op de vergadering van het Uitvoerend Comité van de IUS, november 1961, IISG,
Archief IUS, inv. nr. 102, p. 9. 178
FEU en IUS, IUS Executive Committee meeting Havana, 12-21. 179
Paget,Patriotic betrayal, 248.
68
aan de opbouw van een „nieuw Cuba‟, bracht Castro‟s volmondige keuze voor het
communisme tweespalt in deze gelegenheidscoalitie. Een groot deel van de studenten,
verenigd in de FEU, steunde deze keuze en werd onderdeel van de gevestigde macht. Een
ander, kleiner, deel van de studenten beschuldigde Castro ervan de nationale revolutie te
kapen ten faveure van het internationale communisme. De eerste protesten tegen de nieuwe
koers van Castro vonden, toepasselijk, plaats tijdens een bezoek van de vice-premier van de
Sovjet-Unie, Anastas Mikoyan aan Cuba in februari 1960. Tijdens dit eerste officiële
Russische bezoek aan het eiland, legde Mikoyan een krans in de vorm van een Cubaanse vlag
met een hamer en een sikkel bij het standbeeld van Cuba‟s nationale held José Martì. Een paar
tientallen studenten protesteerden verderop tegen deze symbolische daad, wat het begin zou
betekenen van een nieuwe georganiseerde oppositionele beweging onder Cubaanse studenten.
Nu niet meer gericht tegen Batista, maar tegen de vroegere bondgenoot Castro zelf.180
De eerste tegenbewegingen organiseerden zich al in de loop van 1959, bijvoorbeeld
vanuit de toen nog relatief vrije Universiteit van Havana. Begin 1960 besloten deze
groeperingen hun activiteiten ook ondergronds te ontplooien. Zij werden hiertoe gedwongen,
omdat op de universiteiten een waar zuiveringsoffensief was begonnen. Bovendien werd de
oorspronkelijke tegenbeweging FEU inmiddels bemand door „kameraden‟ van Castro, zoals
Cubela en Quevedo. Zij zorgden er met geweld voor dat oppositionele studenten zoals Juan-
Manuel Salvat en Alberto Muller, beiden eerst verbonden aan de FEU en de Directorio
Revolucionairio, van de campus verdwenen. Salvat en Muller stonden dan ook voorop bij de
demonstratie tegen de kranslegging van Mikoyan. Ze werden gearresteerd, maar na hun
vrijlating vluchtten beiden naar de Verenigde Staten.Salvat zou uiteindelijk gaan deelnemen
aan de Varkensbaai-invasie en andere CIA-operaties gericht tegen Castro. Muller streed, deels
vanuit Miami, deels vanuit de Sierra Maestra, ook tegen Castro, maar als onderdeel van de
Directorio Revolucionario. Totdat hij in april 1961 opgepakt werd en tot twintig jaar cel werd
veroordeeld.181
De Directorio had zichzelf hervonden, nu er een nieuwe vijand was
opgestaan. Niet alleen op Cuba manifesteerde de organisatie zich, ook vanuit Miami
ontplooide het oppositionele activiteiten. DRE en el Exilio, in 1960 opgericht door gevluchte
studenten, trachtte via infiltratie op het eiland en via sabotage, radio- en televisie-uitzendingen
180
„What is the Cuban Student Directorate?‟, DRE International 1, nr. 1 (1964), IISG, Archief ISC, inv. nr.
1214. 181
Suchlicki, „Cuba‟, 332-336; Paget, Patriotic betrayal, 249; Cuban‟s Student Directorate, Alberto
Muller.Cuban’s student leader (1961).
69
en propagandacampagnes het bewind van Castro te ondermijnen.182
Andere organisaties die
vanuit ballingschap oppositie voerden en aandacht vroegen voor de situatie op Cuba, waren
het Comité de Organizaciones Juveniles Cubanas en el Exilio (COJCE ) en een afsplitsing van
FEU, die zichzelf ook wel FEU (Libre) noemde.
Eén manier waarop de Cubaanse studentengemeenschap in ballingschap dat deed, was
door zich rechtstreeks te richten op de dichtstbijzijnde bondgenoot: de studenten en de
regering van de Verenigde Staten. In een brief aan een groep studenten, die door Castro
uitgenodigd was het revolutionaire Cuba te bekijken, schreef COJCE bijvoorbeeld dat Castro
hen een geromantiseerde werkelijkheid voorschotelde. Achter de „façade van de revolutie‟
schuilt een hele andere waarheid: „You want to be objective, and we – the Free Students of
Cuba – want to help you get the impartial information you seek‟.183
Door het doorgeven van
hún waarheid, hoopten zij de andere kant van de revolutie te laten zien – de onderdrukking
van allerlei vrijheden, het ontbreken van universitaire autonomie et cetera. Op die manier
trachten zij hun strijd zoveel mogelijk onder de aandacht te brengen en Castro‟s positie aan
het wankelen te krijgen. Juan-Manuel Salvat sprak zelfs het NSA-congres van augustus 1961
toe, om haar steun te vragen voor de gearresteerde Alberto Muller en de vroegere voorzitter
van de FEU José Puente Blanco. Het congres besloot op basis van zijn verhaal een
protesttelegram naar Castro te sturen, waarin zij hem vroegen de gevangenen in leven te laten.
Volgens Salvat heeft dit telegram ook daadwerkelijk hun leven gered.184
Muller zelf heeft,
voordat hij werd gearresteerd, zelfs John F. Kennedy een brief geschreven, om te pleiten voor
de zaak van de oppositionele beweging.185
Aangezien de Amerikaanse regering al veel actie
ondernam tegen Castro, lijkt deze brief nutteloos te zijn geweest. Maar omdat de focus van
Mullers brief voornamelijk op de binnenlandse politieke toestand lag en de focus van
Kennedy‟s beleid vooral op de internationale politiek, heeft het mogelijk toch resultaat gehad.
Een andere weg waarlangs de oppositionele bewegingen hun boodschap verspreidden en om
steun vroegen was, interessant genoeg, de International Student Conference. In de eerste jaren
na de politieke omwentelingen op Cuba, steunde de ISC de Cubaanse Revolutie en haar
vertegenwoordigers van de FEU. Niet alleen kwam dat voort uit strategische overwegingen,
ook speelden een oprechte solidariteit en bewondering mee. Deze solidariteit was grotendeels
182
„Historical note‟, University of Miami Libraries, Cuban Heritage Collection, Records of Directorio
Revolucionario Estudiantil en el Exilio (DRE), 1960-1996 Collection No.: CHC0510. 183
COJCE, A letter from Cuba’s student freedom fighters to Fidel Castro’s American student guests (Miami
1963) 5. 184
Paget, Patriotic betrayal, 249. 185
Brief Alberto Muller aan John F. Kennedy, 24 januari 1961, IISG, Archief ISC, inv. nr. 975.
70
gefundeerd op persoonlijke contacten en briefwisselingen met Cubaanse studenten. En
aangezien de studenten die zij spraken en met wie zij correspondeerden vrijwel zonder
uitzondering aanhangers van Castro en zijn politiek waren, kregen zij een bijzonder positief
beeld van de situatie op Cuba. Deze eenzijdige informatievoorziening had tot gevolg dat er
door de ISC geen kritische vragen werden gesteld aan de Cubaanse studenten, ondanks de
groeiende afstand die er tussen de FEU en de organisatie ontstond. Hier kwam verandering in
toen COSEC via verschillende wegen op de hoogte werd gebracht van misstanden en
gebreken binnen de Cubaanse Revolutie. Langzaam maar zeker werd het eenzijdige beeld
aangevuld met verslagen en kritische beschouwingen van leden van de oppositionele
organisaties. Onder invloed van deze brieven en noodkreten van Cubaanse dissidenten
kantelden de ideeën binnen COSEC over de situatie op Cuba, waardoor ook de standpunten
van de ISC ten aanzien van FEU verhardden.
De eerste informatie die COSEC kreeg over de keerzijde van de Cubaanse Revolutie
kwam van FEU (Libre) op 20 december 1960. In een brief gericht aan secretaris Magnus
Gunther zette zij uiteen wat de situatie op de Cubaanse universiteiten en in de
studentenpolitiek was en hoe zij daarover dacht. [zie bijlage 6] Zaken die ons nu bekend zijn,
zoals de hervormingen en zuiveringen op de universiteit, de toe-eigening van de FEU door
Castro en het gebrek aan democratie en vrijheid, bereikten voor het eerst de internationale
studentengemeenschap. FEU (Libre), in ballingschap in Miami, wilde op deze manier een
ontwikkeling in gang zetten, die zou leiden tot een structurele kritische houding ten aanzien
van Cuba: „We are in a position to give you all the information you need, and we would like
very much one of your members to visit us, so that we could explain personally all the details
of the real situation of our University‟.186
Naast het verstrekken van informatie had FEU
(Libre) een aantal andere zaken voor ogen die haar uitgangspositie sterk kon verbeteren. Zij
verzocht de ISC om: de FEU in ballingschap te erkennen en in de ISC op te nemen in plaats
van de officiële „illegale‟ FEU; de aangesloten studentenunies op te roepen de strijd van de
Cubaanse ballingen tegen het internationale communisme te steunen; en FEU (Libre) „op elke
mogelijke manier‟ te helpen in haar zoektocht naar „echte vrijheid en een nieuw Cuba‟.187
Helaas voor hen was COSEC hier op dat moment nog niet ontvankelijk voor. In een vrij
afstandelijk antwoord, pas vier maanden later, stelde Gunther dat COSEC daar niet over kon
en mocht beslissen, aangezien zij een „technisch orgaan, in dienst van de ISC‟ was. FEU op
186
Brief FEU (Libre) aan Magnus Gunther (COSEC), 20 december 1960, IISG, Archief ISC, inv. nr. 975. 187
Brief FEU (Libre) aan Gunther.
71
Cuba was de rechtmatige vertegenwoordiger van de Cubaanse studentengemeenschap en zou
dat voorlopig gewoon blijven.188
Ook de Directorio Revolucionario Estudiantil en el Exilio stond uiterst kritisch
tegenover de representativiteit van FEU. In een zeer uitgebreide rapportage van de acties van
de FEU op Cuba concludeerde zij dat de studentenunie absoluut niet de hele Cubaanse
studentengemeenschap vertegenwoordigde. Zij confronteerde door de opzet van het rapport
de ISC met haar eigen tekortkomingen en inconsequenties. Eerst zette zij op een rij welke
criteria de achtste en de negende ISC-congressen hadden opgesteld, waaraan de aangesloten
studentenunies moesten voldoen, om deze criteria vervolgens te toetsen aan de FEU.
Natuurlijk voldeed de officiële Cubaanse studentenunie, in ieder geval volgens DRE, aan
geen enkele van deze voorwaarden. Zij opereerde niet onafhankelijk van de regering; zij was
niet democratisch ingericht; zij beschermde niet „de legitieme belangen‟ van de studenten; en
ook niet de democratische principes van de universiteit. Daarom kon de DRE niets anders
concluderen dan dat FEU onmogelijk nog kon optreden als internationale vertegenwoordiger
van de Cubaanse studenten. Daar had de ISC wederom geen boodschap aan.189
Het Directorio
verbond aan deze conclusie trouwens niet, zoals FEU (Libre), dat zij in FEU‟s plaats zou
moeten komen. Maar studentenpolitiek was dan ook niet DRE‟s doel: zij was vooral gericht
op het destabiliseren van de politieke en militaire situatie op Cuba. Zij kreeg daar trouwens in
maart 1961 een interessante medestander bij: Rolando Cubela, FEU‟s voorzitter, stapte in
Mexico de Amerikaanse ambassade binnen en bood daar aan om Castro, die hem vertrouwde,
te vermoorden.190
Dit is uiteindelijk mislukt, maar deze stap laat zien dat zelfs Castro‟s
kameraden in de studentenwereld zich tegen hem konden keren.
Toch hadden de kritische beschouwingen wel degelijk effect op COSEC en later zelfs
op de ISC. Toen Alberto Muller terechtstond wegens „contrarevolutionaire activiteiten‟,
stuurde COSEC, evenals de NSA, een telegram aan de FEU waarin haar „onmiddellijke actie‟
werd gevraagd om zijn leven en dat van zijn medestanders te sparen.191
Deze ongebruikelijke
stap (COSEC veroordeelde niet snel een aangesloten studentenunie en bovendien ging het
hiermee in tegen de voorkeur van de meerderheid van de ISC) geeft aan dat het secretariaat
niet meer kritiekloos de FEU verdedigde en ook oog had gekregen voor de oppositionele
studenten. COSEC‟s kritische houding werd zelfs overgenomen door het tiende ISC-congres.
188
Brief Magnus Gunther (COSEC) aan FEU (Libre), 19 april 1961, IISG, Archief ISC, inv. nr. 975. 189
Verklaring Directorio Revolucionario: „Denuncia sobre la representatividad de las FEU de Cuba‟, IISG,
Archief ISC, inv. nr. 975. 190
Paget, Patriotic betrayal, 273. 191
Telegram COSEC aan FEU, 22 augustus 1961, IISG, Archief ISC, inv. nr. 975.
72
Het is onduidelijk hoe de resolutie precies tot stand is gekomen, want de ISC was normaal
gesproken bijzonder pro-FEU, maar resolutie 176 ten aanzien van de situatie op de Cubaanse
universiteiten was zeer kritisch:
The 10th International Student Conference:
In view of the fact that:
- In Cuba several students have been shot and a considerable number imprisoned or exiled;
- In the case of the Cuban students, numerous student organizations have on several occasions raised
their voices repudiating these actions:
- Manifests its protests against the violation of student rights in Cuba simply because the said students
disagreed with the official positions on the revolutionary process;
- Mandates the Secretariat to send this resolution to National Unions and the Cuban government.192
Zij het met een vertraging van acht (!) maanden, stuurde COSEC deze resolutie inderdaad
door aan de Cubaanse president. De reden van de vertraging is onduidelijk, maar geeft wel
aan dat de bureaucratische processen binnen de ISC en COSEC een snelle en adequate reactie
lastig maakten. Maar het was beter laat dan nooit en de resolutie was voorzien van relatief
stevige bewoordingen, waarin de president werd gevraagd rekening te houden met de mening
en de kritiek van de internationale studentengemeenschap.193
Wat misschien een kleine rol
heeft gespeeld in de totstandkoming van deze resolutie, was de aanwezigheid van een
delegatie „contrarevolutionairen‟ op de tiende ISC. Het is niet te achterhalen wie er
uitgenodigd zijn, door wie zij uitgenodigd zijn, wat hun status was op het congres en of zij
überhaupt spreekrecht hadden. Maar het feit dát zij op dat congres mochten zijn, zij het niet
als officiële Cubaanse vertegenwoordiging, zegt iets over de veranderende opstelling van
zowel COSEC als de ISC. Waar COSEC eerst categorisch de erkenning van FEU (Libre)
afwees, stond zij nu een oppositionele delegatie toe. Hun aanwezigheid is overigens gebleken
uit een IUS-rapport over het bewuste congres, wat de werkelijkheid enigszins kan hebben
vervormd.194
Het laat zich raden wat de IUS van die beslissing vond: zeer afkeurenswaardig.
3.6 FEU en de concurrentiestrijd tussen de IUS en de ISC
Tegelijkertijd werd tijdens het tiende ISC-congres de breuk tussen de FEU en de ISC min of
meer definitief. Een schijnbaar futiele kwestie over de toelating van de Puerto Ricaanse
studentenunie FUPI liep behoorlijk uit de hand. Dit leidde tot lange discussies, waarbij de
Amerikaanse NSA de groep leidde die tegen toetreding was en de FEU één van de
voornaamste unies was die tegen waren. Officieel was het een kwestie van representativiteit
192
Resoluties, tiende ISC, juni-juli 1962, IISG, Archief ISC, inv. nr. 795. 193
Brief Joyti Shankar Singh (COSEC) aan de President van de Cubaanse Republiek, 2 april 1963, IISG, Archief
ISC, inv. nr. 1376. 194
Rapport over de tiende ISC, zevende IUS, Augustus 1962, IISG, Archief IUS, inv. nr. 37, p. 4.
73
van de unie, maar in werkelijkheid speelden politieke motieven mee. Het ene kamp wilde de
unie uit de voormalige Amerikaanse kolonie een eigen stem ontzeggen, het andere kamp
stond juist pal voor het recht van studenten uit de „Derde Wereld‟ om zich te engageren. Toen
de uitslag van de stemming een nipte meerderheid tegen toetreding van de FUPI uitwees,
besloten de FEU en vierentwintig andere studentenunies het congres te verlaten.195
De relatie
tussen de FEU en de ISC werd nog verder verzuurd door een slepende ruzie na het congres.
Via een verklaring aan alle aangesloten studentenunies en een brief aan COSEC liet de FEU
weten zich te distantiëren van alle besluiten en resoluties van het tiende congres. Haar
aanwezigheid op de dagen voor haar terugtrekking moest gewist worden.196
COSEC weigerde
dit vervolgens te doen, waardoor de kans op een terugkeer van de FEU op een volgende ISC
danig werd verkleind.
De voorheeninnige band tussen de ISC en de FEU werd echter definitief beëindigd
tijdens het zevende IUS-congres in augustus 1962 in Leningrad, waarop ook een COSEC-
delegatie aanwezig was. De Cubaanse vertegenwoordiger stelde zeer kritische vragen aan
deze delegatie omtrent het vermeende gebrek aan steun na de Varkensbaai-invasie.197
Daarmee was de vertrouwensbreuk compleet. FEU‟s opstelling had natuurlijk te maken met
Castro‟s snelle inlijving van de studentenunie, wat een sterk antiamerikanisme en pro-
communisme met zich meebracht. De FEU werd ingezet als marionet in Castro‟s
internationale politiek, waardoor de betrekkingen tussen enerzijds de FEU en anderzijds de
internationale studentengemeenschap (ISC én IUS) in hun geheel in het politieke domein
getrokken werden. De twee internationale studentenkoepels waren intussen al een lange tijd
verzeild geraakt in een concurrentiestrijd. COSEC-secretaris Crawford Young was er stellig
van overtuigd dat „competing with the IUS for Third World affiliates was a key
objective‟.198
De Cubaanse situatie werd dan ook door beide organisaties aangegrepen om de
ander zwart te maken. In een commentaar op het tiende ISC-congres (1962) schreef IUS‟
vice-president S. Chaudhuri bijvoorbeeld dat COSEC vrijwel geen actie had ondernomen
tijdens en na de Varkensbaai-invasie van april 1961. „With the exception of publishing some
resolutions of National Unions of Students in its publications which however included both
195
Rapport over de tiende ISC, 5-7; Interventie van COSEC, zevende IUS, augustus 1962, IISG, Archief ISC,
inv. nr. 7; Mailand Christensen, „A new clarification of an old problem. The past and present of the International
Student Conference‟, The Student 8, nr. 2-3 (1964) 7-10. 196
Brief FEU aan COSEC, 12 september 1962, IISG, Archief ISC, inv. nr. 282; Brief FEU aan nationale
studentenunies: „Aclaracion de la FEU de Cuba a las uniones nacionales sobre las resoluciones de la X CIE‟, 14
maart 1963, IISG, Archief ISC, inv. nr. 1376. 197
Krantenartikel „Komsomolskaya Pravda‟, 24 augustus 1962, IISG, Archief IUS, inv. nr. 26. 198
Emailwisseling met Crawford Young, 29 mei 2015.
74
support for and condemnation of the Cuban Revolution. Why is there no explanation to the
inactiveness of COSEC in expressing solidarity with Cuba?‟199
Het interessante aan Chaudhuri‟s commentaar is dat hij heel duidelijk zijn pijlen
richtte op COSEC en niet op de International Student Conference. Hij was zich goed bewust
van de „scheiding der machten‟ en had het in zijn rapport dan ook over COSEC‟s verkeerde
implementatie en interpretatie van de resoluties van de tiende ISC. Hiermee beweerde hij
indirect dat de ISC in zeer sterke bewoordingen de Amerikaanse interventie op Cuba
veroordeelde en de Cubaanse Revolutie steunde omdat de meerderheid uit „Derde Wereld‟-
studenten bestond. COSEC daarentegen was een reactionair bolwerk. Maar IUS‟
beschuldigende vinger ging toch ook naar de ISC zelf. In een artikel in World Student News
wees voorzitter Pelikan erop dat van de 207 resoluties van de tiende ISC er slechts twee over
vrede, ontwapening en atoomtesten gingen. „This undoubtedly is a positive fact which can
only be welcomed, coming from a conference which there were present National Unions of
Students, many of whom only a few years ago labeled such questions as „propaganda, politics,
partisan issues‟.‟200
Hij noemde de resoluties algemeen en onduidelijk, waardoor er geen
enkele praktische uitleg aan gegeven kon worden. Het congres én COSEC hebben hier kansen
laten liggen, aldus Pelikan, want er waren mogelijkheden genoeg om zich te mengen in
internationale kwesties, zoals „de imperialistische agressie tegen Zuid-Vietnam en Cuba‟.201
Deze twee voorbeelden passen in een bredere campagne van de IUS om de ISC in
diskrediet te brengen bij de internationale studentengemeenschap. Via allerlei media moesten
de International Student Conference en haar coördinerend secretariaat het ontgelden: de ISC
werd afgeschilderd als een apolitieke organisatie, terwijl de student-as-such-clausule al in
1956 geschrapt werd. Tegelijkertijd, en dat lijkt onverenigbaar, was zij de handlanger van het
wereldwijde imperialisme in het algemeen en van de Verenigde Staten in het bijzonder.
Politieke en financiële hulp van „imperialistische kringen‟ hielden de ISC overeind.202
De IUS
deed het bovendien voorkomen alsof COSEC alle macht in handen had, waardoor de ISC
eerder een bureaucratisch en formeel orgaan was dan dat zij wereldwijd studenten
vertegenwoordigde. Dit contrasteerde natuurlijk sterk met de eigen organisatie: „The IUS is
not an administrative center but a movement whose strength depends on the active
199
Rapport over de tiende ISC,11. 200
Jiri Pelikan, „What helps and what hinders cooperation. A Reply to the Student‟, World Student News 17, nr.
2-3 (1963) 15-23. 201
Pelikan, „What helps and what hinders cooperation‟, 15-23. 202
Toespraak Jiri Pelikan op de vergadering van het Uitvoerend Comité van de IUS, 11.
75
participation of student organizations in its work.‟203
En dan was er nog de langlopende
kwestie van de World Student Unity: beide organisaties zeiden te streven naar een
uiteindelijke oplossing van het schisma in de internationale studentenpolitiek, maar in de
praktijk kwam hier weinig van terecht. Geen van beide had daar dan ook belang bij: het zou
immers betekenen dat de eigen organisatie zou ophouden te bestaan.204
Toch wees ook hier de
IUS haar tegenstrever herhaaldelijk als hoofdschuldige aan:
„We note with regret the fact that the leading group in ISC/COSEC has systematically rejected all
proposals aimed at developing co-operation and unity between IUS members and participants in the
ISC. They have declined to sponsor joint actions together with the IUS, which are in the interests of
students.‟205
De ISC en COSEC herkenden zich in ieder geval niet in dit beeld. Daarom besloot COSEC
een delegatie af te vaardigen naar het zevende IUS-congres in Leningrad. Officieel om een
begin te maken aan échte World Student Unity. In de praktijk bleek dit echter een lege huls.
Het eigenlijke doel was „uit te leggen wat COSEC beweegt‟ en een einde te maken aan de
„oppervlakkige en ongeïnformeerde opmerkingen‟ en het „fundamentele onbegrip van ISC‟s
structuur en acties‟.206
Wat COSEC veel zorgen baarde waren bijvoorbeeld de opmerkingen
aangaande haar gebrek aan steun voor FEU ten tijde van de Varkensbaai-invasie. Zij ontkende
dit dan ook met klem en wees op „talloze publicaties waarin aandacht werd besteed aan
concrete en morele solidariteit met FEU‟.Ook had zij geprotesteerd tegen de economische
boycot en de diplomatieke isolatie van Cuba door de Verenigde Staten.207
Op 21 april 1961
had COSEC inderdaad een telegram gestuurd aan de FEU, waarin gemeld werd dat de
organisatie onmiddellijk alle aangesloten studentenunies opgedragen had de invasie te
veroordelen en solidariteit te betonen. Bovendien herhaalde COSEC haar positie „tegen alle
vormen van interventie in nationale aangelegenheden en voor de Cubaanse Revolutie‟.208
Hieruit kan worden geconcludeerd dat veel aantijgingen een vorm van fact-free politics
waren: met verdraaiingen en herinterpretatie van de werkelijkheid kon een zeer negatief beeld
van de concurrent geschapen worden, dat een eigen leven ging leiden en zodoende een
machtig wapen kon zijn in de strijd om de gunst van de wereldwijde student.
203
Rapport uitvoerend comité van de IUS, zesde IUS, 55. 204
Frank Griffiths, Sino-Soviet conflict at the 7th IUS Congress. Report at the 7th Congress of the International
Union of Students. Held in Leningrad, August 18-28, 1962 (Ottawa 1964) 168. 205
Ibidem, 56. 206
Interventie van COSEC, zevende IUS, augustus 1962, IISG, Archief ISC, inv. nr. 7. 207
Ibidem. 208
Telegram COSEC aan FEU, 21 april 1961, IISG, Archief ISC, inv. nr. 975.
76
De IUS, of beter gezegd haar Uitvoerend Comité, was echter zeker niet de enige die
zich hier van bediende. COSEC zelf was ook actief bezig om IUS een bepaald imago aan te
meten, al dan niet in overstemming met de werkelijkheid. IUS‟ vermeende eigenschap waar
COSEC haar pijlen voornamelijk op richtte was haar partijdigheid: „De IUS heeft, hoewel
nimmer uitgesproken, duidelijk de lijn van het internationaal communisme te volgen, althans
van de Russische politiek.‟209
In een artikel in The Student van een Engelse waarnemer op het
zevende IUS-congres, Bill Savage, wordt het congres „an amazing record of gross
partisanship‟ verweten.210
Hij geeft talloze voorbeelden waaruit deze vooringenomenheid
blijkt, zoals het tegelijk steunen van de nucleaire testen van de Sovjet-Unie en verwerpen van
die van de Verenigde Staten. Er heerste op het congres eerder een emotionele „circus
atmosphere‟ dan een serieuze en constructieve sfeer. Ter illustratie hiervan memoreerde
Savage een moment waarop een grammofoonplaat met een Cubaans revolutionair lied werd
opgezet, waarop alle aanwezigen spontaan begonnen mee te zingen.211
Hij concludeert dat
deze uitingen van partijdigheid de splitsing van de internationale studentengemeenschap
alleen nog maar verder zouden verdiepen.212
Natuurlijk zat er ook een kern van waarheid in
deze beweringen, maar de voorbeelden tonen aan hoe ver beide koepels gingen in hun
concurrentiestrijd.
3.7 Koude Oorlog: de Cubacrisis
Deze concurrentiestrijd kreeg een heel andere dimensie toen in oktober 1962 één van de
grootste crises van de Koude Oorlog uitbrak. Om Cuba te beschermen tegen Amerikaans
imperialisme en om de balans tussen de twee grootmachten weer te herstellen, besloot de
Sovjet-Unie om tweeënveertig middellangeafstandsraketten op Cuba te plaatsen. Toen de
Verenigde Staten dit ontdekten, eiste president Kennedy de ontmanteling van alle raketbases
en legde hij een militaire blokkade op om verdere toevoer naar het eiland af te sluiten.
Uiteindelijk, na ruim een week, besloot de Sovjet-Unie de raketten terug te trekken.213
De
209
Verslag van de elfde ISC door een NSR-delegatie, juni 1964, IISG, Archief Ton Regtien, inv. nr. 91. 210
Bill Savage, „The seventh congress of the International Union of Students‟, The Student 6, nr. 10 (1962) 18-
24, aldaar 21. 211
Savage, „The seventh congres‟, 20. 212
Ibidem; dezelfde conclusie wordt getrokken door de Deense vertegenwoordiger, Mailand Christensen, in haar
artikel van een maand later: Mailand Christensen, „The prospects for world student unity in the light of the 7th
Congres of the International Union of Students‟, The Student 6, nr. 11 (November 1962) 5-12. 213
Dominguez, „Cuba since 1959‟, 464. Deze samenvatting van de Cubacrisis is slechts een zeer beknopte en
algemene weergave van de crisis. Voor meer nuance en achtergronden, raadpleeg de volgende publicaties:
Michael Dobbs, One minute to midnight, Kennedy, Krushchev and Castro on the brink of nuclear war (London
2008); Aleksandr Fursenko en Timothy Naftali, ‘One hell of a gamble’, Krushchev, Castro, Kennedy and the
Cuban missile crisis (New York 1997); Sergo Mikoyan, The Soviet Cuban Missile Crisis: Castro,
77
relatie tussen de IUS en de ISC was al gespannen, deze rakettencrisis zette de verhoudingen
helemaal op scherp. De concurrentiestrijd werd meer dan ooit politiek gemotiveerd en in het
kader van de Koude Oorlog geplaatst. Wie zou er als eerste bij zijn om zijn solidariteit te
betuigen? Welke partij zou de actie het scherpst veroordelen?
Wat opvalt is dat de reactie van de ISC genuanceerder was dan die van de IUS. [zie
bijlage 7] In een verklaring aan alle aangesloten studentenunies veroordeelde zij „in the
strongest terms‟ de agressieve actie van de Verenigde Staten en noemde zij het een flagrante
schending van de zelfbeschikking van Cuba. Zij eiste onmiddellijke stopzetting van de
blokkade en andere militaire en economische acties tegen Cuba. Tegelijkertijd echter wees zij
de Sovjet-Unie terecht om de plaatsing van de raketten, zij het in minder scherpe
bewoordingen. Verdere toevoer van offensieve wapens moest stopgezet worden. De
verklaring propageerde verder nog een doorgaande dialoog tussen de drie partijen, om de
spanningen te beperken.214
FEU‟s acties op de laatste congressen hadden blijkbaar kwaad
bloed gezet: de Sovjet-Unie, Cuba‟s bondgenoot, werd niet gespaard. Toch had COSEC
besloten om zich uit te spreken tegen de Verenigde Staten, om haar geloofwaardigheid te
behouden. Dat was waarschijnlijk ook de reden dat de verklaring geplaatst werd in The
Student, omdat dat extra aandacht zou genereren.215
In het bericht werden de kracht en de
snelheid van de boodschap benadrukt, om zo COSEC‟s waarde te etaleren. Wellicht hebben
IUS‟ en FEU‟s eerdere kritiek op de te late en te beperkte reactie van COSEC op de
Varkensbaai-invasie hier toch een rol gespeeld.
De toon en inhoud van de verklaring verschilde in grote mate van die van de IUS. Die
boodschap was eenzijdig gericht tegen de Amerikaanse blokkade en de solidariteit was vooral
bedoeld om het Cubaanse volk te steunen in hun strijd tegen de „yankees‟: [The IUS] appeals
to all students and their organisations to rally to the defence of Cuba‟216
[zie bijlage 8] Om
tentoon te spreiden welk effect deze oproep had stond er in de eerstvolgende World Student
News een overzicht van maar liefst vijf pagina‟s van alle solidariteitsbetuigingen en
veroordelingen van studentenunies. [zie bijlage 9]Op het voorblad stond: „Cuba si! US action
arouses worldwide indignation; students stand by Cuba.‟217
De verklaringen van de
studentenkoepels en – unies kwamen overigens niet uit de lucht vallen. De Cubaanse
Mikoyan,Kennedy, Krushchev and the missiles of November (Washington 2012); Cold War International History
Project Bulletin „The Global Cuban Missile Crisis at 50‟, nr. 17/18, najaar 2012. 214
Circulaire COSEC nr. 20/62-63, 25 oktober 1962, IISG, Archief ISC, inv. nr. 69. 215
„Latest news in the student world: COSEC demands end to blockade‟, The Student 6, nr. 11 (1962) 30. 216
Twee brieven van de IUS aan alle aangesloten studentenunies, 24 oktober 1962, IISG, Archief IUS, inv. nr.
123. 217
“Hands off Cuba”, World Student News 16, nr 11-12 (1962) 6-10.
78
studentenunie had, net als bij eerdere crises en momenten, zeer actief steun geronseld bij
beide koepels. Op verschillende momenten tijdens en na de crisis stuurde het telegrammen en
brieven aan zowel de IUS als de ISC met verzoeken om solidariteit, informatieverspreiding
onder alle studentenunies, veroordeling van de Amerikaanse agressie en updates van de
situatie.218
Ook deze oproepen waren slechts gericht tegen de Amerikaanse acties; de
plaatsing van de raketten door de Sovjet-Unie werd nergens genoemd. En zo had de Koude
Oorlog na een lange periode van afwezigheid toch nog vat gekregen op de internationale
studentenpolitiek.
218
Brief FEU aan COSEC, 30 oktober 1962; Telegram FEU aan COSEC, 3 november 1962; Telegram FEU aan
COSEC, 5 november 1962, IISG, Archief ISC, inv. nr. 1376. Telegram FEU aan IUS, 24 oktober 1962; Brief
FEU aan alle bij IUS aangesloten studentenunies, verspreid door IUS, 30 oktober 1962; Telegram FEU aan IUS,
2 november 1962, IISG Archief IUS, inv. nr. 123.
79
4 De neergang van de internationale studentenorganisaties
In het jaar daarna probeerde Raúl Ávila van de ISC ondanks alles de verzuurde relatie met de
Cubaanse studenten te herstellen. In een memorandum over de Latijns-Amerikaanse
studentenunies adviseerde de associate secretary Latin America om de formele relaties met de
FEU toch in stand te houden. Hij raadde bovendien staflid Armando Molina aan een
beleefdheidsbezoekje aan Cuba te brengen, omdat dat het conflict zou kunnen de-escaleren.219
Maar de lijmpoging mocht niet baten. De verwijdering tussen de FEU en de ISC werd groter,
naarmate de banden tussen de FEU en de IUS inniger werden. Vanwege de gebeurtenissen op
de tiende ISC in Québec was de Cubaanse studentenunie onder vele anderen niet aanwezig op
de elfde congres in Nieuw Zeeland. In een brief aan de FEU voert COSEC‟s secretaris Gwyn
Morgan als reden aan dat er niet genoeg geld was om tickets voor zoveel studentenunies te
subsidiëren, maar het is heel goed mogelijk dat er meer achter zat.220
De elfde ISC was
aangewezen om een nieuwe koers en structuur te ontwikkelen en dwarsliggers konden daarbij
niet gebruikt worden. Het ontbreken van de FEU in Nieuw Zeeland, was mogelijk ook op
eigen initiatief.De unie wilde naar verluidt de ISC isoleren en ervoor zorgen dat er zo min
mogelijk studentenunies van buiten het Westen vertegenwoordigd zouden zijn. Dit lukte niet
helemaal, maar er waren wel substantieel minder delegaties dan in Québec (55 tegenover
80).221
Er was overigens wel een delegatie van de Directorio Revolucionario aanwezig op het
congres, maar de achtergronden daarvan zijn onduidelijk.222
De verhoudingen tussen de FEU en de ISC verslechterden nog verder tijdens het
achtste IUS-congres in december 1964. Ook hier was een delegatie van COSEC aanwezig,
onder wie Raúl Ávila. Tijdens zijn toespraak had hij het zwaar te verduren, vanwege alle
beschuldigingen en kritische vragen van congresdelegaties. Met name de FEU was scherp in
haar veroordeling van zijn verhaal: „We cannot but reject all the words expressed by the
delegate of the ISC in this congress. He made many contradictions and he supports the cold
war and, in one word, he is a reactionary.‟223
COSEC‟s beleid was hypocriet en demagogisch
en het elfde ISC-congres was „verschrikkelijk vanuit elke ooghoek‟. Ze wilde bijvoorbeeld
weten waarom er een „contrarevolutionaire Cubaanse student‟ mocht spreken op het ISC-
219
Memorandum: „Review National Unions of Students of Latin America‟, 11 maart 1963, IISG, Archief ISC,
inv. nr. 71. 220
Brief COSEC aan FEU, 10 juni 1964, IISG, Archief ISC, inv. nr. 699. 221
Verslag van de elfde ISC door een NSR-delegatie, juni 1964, IISG, Archief Ton Regtien, inv. nr. 91. 222
Telegram DRE aan COSEC [datum onbekend] IISG, Archief ISC, inv. nr. 699. 223
Congresnotulen, achtste IUS, december 1964, IISG, Archief ISC, inv. nr. 8.
80
congres en hoe hij daar gekomen was, aangezien de FEU een reistoelage geweigerd was. Dit
was onacceptabel, omdat de Cubaanse Revolutie permanent gesteund en verdedigd diende te
worden tegen het eeuwige Amerikaanse imperialisme. Ávila werd daartoe uitgenodigd op
Cuba een studentenvergadering bij te wonen.En dan beslist niet als RIC-lid, „want de RIC
heeft niets te onderzoeken in Cuba‟, maar om zich te verantwoorden over ISC‟s positie ten
aanzien van de revolutie.224
FEU‟s commentaar was nog partijdiger dan tijdens het vorige
IUS-congres in 1962. COSEC kon niets meer goed doen en werd nu totaal geïdentificeerd met
het Amerikaanse imperialisme. Het kleine beetje hoop op herstel van de relatie dat nog
resteerde, was nu definitief vervlogen.
De slechte uitgangspositie van COSEC bleef volgens de FEU niet beperkt tot Cuba:
„Concerning Latin America the prestige of COSEC is very clear, because it is very low,
almost unexisting. We really feel sorry for Mr. Avila, travelling in Latin America trying to
explain the position of COSEC in various things.‟225
In navolging van Cuba hadden in 1961 de
meeste andere Latijns-Amerikaanse landen de ISC inderdaad ook verlaten. Er bleven er
slechts vier over, de rest zat volgens NSA-lid Fred Berger „firmly in the Marxist radical
camp.‟226
De IUS daarentegen was volgens de FEU de meest representatieve
studentenorganisatie in de wereld geworden en aldus „het ware forum voor internationale
studentenbewegingen‟.227
Maar in dit standpunt kwam zij steeds geïsoleerder te staan. Van
oudsher had de IUS een grote invloed in de „Derde Wereld‟, maar het enthousiasme onder
deze studentenunies begon af te nemen. Voornamelijk toen steeds duidelijker werd dat de IUS
meer geïnteresseerd was in internationale steun voor haar strijd tegen het imperialisme en
steeds minder in de binnenlandse problemen en aangelegenheden van de studenten.
Bovendien draaiden de congressen van de IUS steeds vaker om interne politieke conflicten,
met name tussen de Russische en de Chinese studentenunies, in plaats van om de
vrijheidsstrijd in de gedekoloniseerde wereld.228
Toch ontstond er ook bij de FEU een
groeiende desillusie met de IUS, wat resulteerde in haar vertrek in 1967 na een conflict over
de uitsluiting van de „door het Amerikaanse imperialisme geleide‟ Chileense studentenunie.
Dit conflict was duidelijk het gevolg van een verregaande radicalisering van de FEU ten
opzichte van de rest van het congres.229
224
Congresnotulen, achtste IUS. 225
Ibidem. 226
Paget, Patriotic betrayal, 332-333. 227
Congresnotulen, achtste IUS. 228
Lyonette, 660. 229
Rapport ISC over het negende IUS-congres, IISG, Archief IUS, inv. nr. 63, p.2.
81
Algemener beschouwd kregen beide studentenorganisaties in de loop van de jaren
zestig te maken met een steeds groter legitimiteits- en imagoprobleem. Meer en meer
studenten over de wereld organiseerden zich op informele wijze tegen uiteenlopende zaken
als kolonialisme, ongelijkheid en kapitalisme.230
Voor hen waren de studentenkoepels
irrelevant en uitingen van de Koude Oorlog. Ton Regtien, de Nederlandse exponent van dit
groeiende informele studentenactivisme, noemde de internationale studentenpolitiek „verkalkt
en overleefd‟:
„Jarenlang hebben de internationale studentencontacten zich afgespeeld in een van de universitaire
werkelijkheid losgemaakte internationale diplomatie van bejaarde, betaalde en politiek
gelijkgeschakelde „ministertjes‟ van buitenlandse zaken. [..] De internationale ontmoetingen,
geprogrammeerd en gefinancierd vanuit een nauwkeurige diplomatieke taxatie van de kansen op winst
en verlies op het schaakbord van de Koude Oorlog, speelden zich af tussen een politiek geselecteerde
elite van beroepsreizigers die hun afgebroken partij bridge in Melbourne een week later in Washington
of Stockholm zouden voortzetten.‟231
Dit op actieve wijze geschapen beeld van de studentenpolitiek was wijdverspreid en heeft de
ISC en de IUS naar de achtergrond verdrongen. De finale doodsteek voor de ISC was de
onthulling van het tijdschrift Ramparts dat de organisatie voor een zeer groot deel financieel
afhankelijk was van de CIA. De Franse studentenunie UNEF besloot als eerste zich terug te
trekken uit de koepel, waarna anderen snel volgden. In februari 1969 werd de ISC officieel
ontbonden.232
De IUS bestaat officieel nog steeds, maar had om bovenstaande redenen vanaf
de tweede helft van de jaren zestig weinig meer om het lijf. Ook op Cuba zelf had de
studentenpolitiek weinig bestaansrecht meer. De FEU was al uitgekleed en ontdaan van haar
autonomie, maar eind jaren zestig werd de studentenunie ook daadwerkelijk opgeheven.233
Internationale solidariteit met Cuba werd ondertussen ook op meer informele wijze
georganiseerd: honderden studenten en intellectuelen uit „het Westen‟ gingen zelf of in
georganiseerd verband naar Cuba om daar de revolutie te aanschouwen. Maar zelfs dat was
slechts van tijdelijke aard: toen de Amerikaanse oorlog in Vietnam escaleerde en alle
aandacht van de wereldwijde studentengemeenschap begon op te eisen, verdwenen Cuba en
haar studenten langzaam maar zeker naar de achtergrond.234
230
Philipp Gassert en Carole Fink, The World Transformed (Washington DC 1998) 1-2. 231
Ton Regtien, Universiteit in opstand (Amsterdam 1969) 139-140. 232
Kotek, Students and the Cold War, 222-223; Paget, „From Stockholm to Leiden‟, 134. 233
Dominguez, „Cuba since 1959‟, 488-489. 234
Juchler, Die Studentenbewegungen in den VS und der BRD der sechziger Jahre, 41-50.
83
Conclusie
Het beeld van een irrelevante, gebureaucratiseerde en door de Koude Oorlog gedomineerde
studentenpolitiek dat door de nieuwe generatie studentenactivisten gecreëerd werd, heeft er
mijns inziens aan bijgedragen dat IUS en ISC decennialang zijn beschouwd als marionetten
van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Natuurlijk waren de twee studentenorganisaties in
een tijd van groeiend informeel en grensoverschrijdend contact tussen studentenactivisten
overbodig en irrelevant geworden. Natuurlijk waren IUS en ISC gelieerd aan en beïnvloed
door de twee machtsblokken in de Koude Oorlog. En natuurlijk werden de koepels ook geleid
door motieven anders dan oprechte solidariteit. Politieke druk, het streven naar een zo groot
mogelijke aanhang, concurrentiestrijd om de gunst van de student en zelflegitimatie en -
„mythologisering‟ waren allemaal onderdeel van de alledaagse praktijk van de
studentenpolitiek. Maar de twee studentenorganisaties waren ook en vooral internationale
podia voor studenten uit de „Derde Wereld‟ en platformen voor transnationale sociale
contacten, wederzijdse solidariteit en politiek engagement. In die zin kunnen de
studentenkoepels ook gezien worden als voorlopers en wegbereiders van het
studentenactivisme in de tweede helft van de jaren zestig, in plaats van als het tegendeel. Het
beeld dat op basis van dit onderzoek over IUS en ISC opdoemt, is complexer en minder
overzichtelijk dan het geschetste zwart-witbeeld waarin de ideologische en politieke
tegenstellingen tussen de twee monolithische studentenorganisaties de boventoon voerden.
Wat heeft dit onderzoek opgeleverd? In de eerste plaats meer aandacht voor
continuïteit en voorgeschiedenis. Dit nuanceert de vermeende invloed van de Koude Oorlog
op de studentenpolitiek. Zo bestonden er al ruim voor de Tweede Wereldoorlog internationale
apolitieke én communistische studentenorganisaties. Ook in Latijns-Amerika was er al een
lange traditie van maatschappelijk engagement. Daarnaast heeft de bemoeienis van zowel de
Verenigde Staten als „het internationale communisme‟ met Latijns-Amerika wortels van ver
voor de Koude Oorlog. Op zijn beurt heeft de benadering van New Cold War History
gevolgen gehad voor de kijk op de verhoudingen tussen enerzijds de studentenkoepels
onderling en anderzijds de koepels en hun studentenunies. Waar de nadruk eerst nog lag op de
verschillen tussen de ISC („West‟) en de IUS („Oost‟), verschoof de focus naar de parallellen
tussen de studentenkoepels („Noord‟) en hun relatie met de studentenunies in de „Derde
Wereld‟ („Zuid‟). Bovendien werd het dominante top-down-perspectief, waarin de
studentenunies als marionetten van de koepels worden beschouwd, vervangen door een
84
gelijkwaardiger benadering die de rol en de invloed van de studentenunies erkent.
Tegelijkertijd veranderde de methode van transnationalisme en cultuurtransfer een statische
en synchrone werkwijze in een dynamische en op ontwikkeling gerichte aanpak. De interactie
tussen de internationale studentenorganisaties en de studenten(unies), evenals hun
wederzijdse beïnvloeding en interne ontwikkelingen, staan daarin centraal in plaats van de
geïsoleerde en monolithische entiteiten zelf. Ten slotte hebben beide benaderingen
geresulteerd in een grotere nadruk op de invloedrijke rol die individuele studenten hebben
gespeeld. De verdere bespreking van de uitkomsten van dit onderzoek kan daarom het best
onderverdeeld worden in de drie verschillende analyseniveaus: de internationale
studentenorganisaties zelf, de nationale studentenunies en de individuele studenten.
Internationale studentenkoepels
Een eerste conclusie betreft de grote mate van overeenkomstigheid tussen de International
Union of Students en de International Student Conference. Uit dit onderzoek komt het beeld
naar voren van twee studentenkoepels die eenzelfde functie vervulden ten opzichte van de
studenten in de „Derde Wereld‟. Congressen vormden een platform voor sociale interactie,
uitwisseling van politieke standpunten, steunbetuigingen en onderlinge solidariteit met elkaars
vrijheidsstrijd. Ze boden ook een internationaal podium waarop studenten aandacht konden
vragen voor de eigen situatie. Daarnaast voorzagen beide organisaties in materiële steun en
een netwerk van studentenunies dat gebruikt werd voor informatieverspreiding, vergaring van
mentale steun en verzoeken tot protest. Tijdschriften World Student News en The Student,
evenals aanvullende publicaties, speelden hierbij een belangrijke rol. Ook het onderzoek van
ISC‟s Research and Information Committee had een stimulerende, ondersteunende en
informatieve kracht. Bovendien stond de dagelijkse leiding van IUS en ISC vrijwel altijd
onvoorwaardelijk achter de aangesloten studentenunies: de secretariaten waren dus niet alleen
doorgeefluik van steunbetuigingen van afzonderlijke studentenunies en van resoluties van hun
beider congressen maar namen zelf ook actief standpunten in. Zo stelden zij bijvoorbeeld in
het geval van onvoorziene gebeurtenissen of crises, zoals de Varkensbaai-invasie,
protestverklaringen op of stuurden zij directe boodschappen aan de betreffende regering.
Gedeeltelijk lagen hier machtspolitieke motieven aan ten grondslag. Maar het is duidelijk dat
veel besluiten en solidariteitsbetuigingen ook zijn ingegeven door „goede‟ intenties.
Een tweede conclusie is dus dat er in veel gevallen wél sprake was van oprechte
solidariteit en betrokkenheid met de politieke zaak van studenten in de „Derde Wereld‟. In het
coördinerend secretariaat van de ISC wist slechts een minderheid van de politieke bemoeienis
85
en controle van bovenaf. Aangezien de secretariaatsleden elkaar afwisselden en uit alle delen
van de wereld kwamen, kon COSEC nauwelijksstructureel beïnvloed worden door de CIA. In
het geval van de IUS lag dat iets minder gecompliceerd: haar secretariaat was vrij openlijk
procommunistisch. Toch zegt dat niets over hun werkelijke engagement met hun collega‟s in
de gedekoloniseerde wereld. De politieke dimensie was bij de IUS dan veel duidelijker
aanwezig, uit het onderzoek is gebleken dat ook zij welgemeend sympathiseerden met de
vrijheidsstrijd in de „Derde Wereld‟. Bovendien waren de politieke consequenties van
solidariteitsbetuigingen en steun aan studenten ook weer niet zo groot dat de machthebbers in
Moskou hier wakker van lagen. De IUS was een front organizationmet weinig
machtspolitieke consequenties.
Maar de belangrijkste reden van de groeiende en ongeveinsde solidariteit was gelegen
in de veranderende samenstelling van de congressen. In de eerste jaren na hun oprichting
werden zowel IUS als ISC gedomineerd door de studentenunies van het eerste uur. In de IUS
waren dit vooral unies uit communistisch Europa, zeker nadat het merendeel van de West-
Europese unies eruit gestapt was. In de ISC waren het West-Europese en Noord-Amerikaanse
studentenunies die de dienst uitmaakten. Dit bracht een aanzienlijke identificatie met de eigen
kant van het Koude-Oorlogsconflict met zich mee. En bovendien een nauwe focus op de eigen
wereld, die, zoals bekend, vooral bij de ISC gepaard ging met een apolitieke inslag. De IUS
had direct al een sterk gepolitiseerd karakter, maar onder invloed van het stalinisme bleef de
„Derde Wereld‟ grotendeels buiten schot. In deze periode was de Koude Oorlog dan ook
relatief aanwezig in de internationale studentenpolitiek.
In de loop van de jaren vijftig kwam er evenwel verandering in deze status quo. Een
steeds grotere groep studentenunies uit de „Derde Wereld‟ sloot zich aan bij één van beide of
allebei de studentenkoepels. De reden van hun aansluiting kwam vrijwel altijd voort uit
eigenbelang, ofwel het streven naar zoveel mogelijk steun en aandacht voor de eigen situatie.
Maar het gevolg was een omslag in de interne verhoudingen van de congressen. Daarmee
veranderde ook de manier waarop de studenten in de „Derde Wereld‟ tegemoet getreden
werden. Omdat veel studenten uit gedekoloniseerde landen politiek geëngageerd waren en
zelf een vrijheidsstrijd voerden of hadden gevoerd, konden zij zich vaak beter inleven in
elkaars situatie. Met deze houding beïnvloedden zij de oorspronkelijke unies, waardoor
solidariteit met studenten in „het zuiden‟ gemeengoed werd. Toen zij in beide organisaties een
meerderheidspositie hadden bereikt, konden zij zelfs structureel de agenda bepalen. Hierin ligt
de reden besloten dat de ISC haar student-as-such-benadering verliet en dat de IUS haar
86
stringente toelatingsbeleid losliet om plaats te maken voor andere dan communistische
studentenunies.
Een derde conclusie is dat IUS en ISC geen monolithische eenheden waren. Dit
onderzoek heeftduidelijk gemaakt dat er meer stromingen en inhoudelijke verschillen waren
dan uit de bestaande literatuur is gebleken. Besluiten en standpunten werden niet van bovenaf
gedirigeerd, maar waren het resultaat van discussies tussen verschillende unies met
verschillende meningen. Niet alleen tussen de oorspronkelijke minderheid en de
nieuwkomers, maar ook tussen gevestigde unies onderling. Veel meer dan van een
overzichtelijke tegenstelling tussen een communistisch en een „Westers‟ blok was er daarom
sprake van twee min of meer gelijkende verbonden van studentenunies met verscheidene
achtergronden, meningen en politieke voorkeuren.
Tevenswas er sprake van wederzijdse beïnvloeding tussen de twee koepels. Toen de
IUS de focus ten aanzien van de Cubaanse studenten verschoof van hun binnenlandse strijd
tegen Batista naar een internationale strijd tegen het imperialisme, volgde de ISC snel.
Ondanks IUS‟ beweringen in tegengestelde richting, was de ISC op een bepaald moment even
gepolitiseerd en geëngageerd als de IUS. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de reacties van beide
koepels op de machtsovername van Castro en op het Amerikaanse optreden in de
Varkensbaai-invasie. Die waren allebei bijzonder anti-Amerikaans en kritiekloos tegenover
Castro. Kortom, IUS en ISC waren geen klassieke Koude-Oorlogstegenstanders. Tijdens de
rakettencrisis van oktober 1962 kwam hier overigens verandering in, toen COSEC haar anti-
Amerikaanse standpunt enigszins afzwakte door ook de Sovjet-Unie te veroordelen.
De vierde conclusie van dit onderzoek is dat COSEC vaak pragmatisch handelde. In
die zin was het secretariaat gewoon politiek aan het bedrijven: het speelde in op de situatie en
op het moment. Wat gunstig voor de organisatie was, was niet eenduidig en verschilde van
moment tot moment. Wellicht waren ideologische achtergronden in de besluitvorming veel
minder van belang dan steeds gedacht. Het ene moment steunde COSEC de Cubaanse
Revolutie volledig, het andere moment werden opeens oppositionele bewegingen op het
congres uitgenodigd. Ditzelfde pragmatisme gold voor IUS‟ secretariaat, ook al was daar
meer sprake van politieke beïnvloeding. Overigens staat dezepragmatische houding natuurlijk
op gespannen voet met het principe van oprechte solidariteit. Maar daarbij moet rekening
gehouden worden met het verschil tussen de idealistischecongresresoluties en de praktische
politieke uitvoering van de secretariaten.
87
Nationale studentenunies
De geschiedenis van de internationale studentenpolitiek draait echter niet alleen om IUS en
ISC. Deze koepels zijn immers gefundeerd op de nationale studentenunies. Zonder
studentenunies hadden zij geen bestaansrecht. Lange tijd werd de
geschiedschrijvinggedomineerd door het beeld van een top-down organisatiestructuur, waarin
alle besluiten door het bestuur over de lidunies uitgestort werden. Dit onderzoek heeft de
aandacht gevestigd op een heel andere realiteit. Ten eerste had het congres, bestaande uit de
unies, officieel het primaat in de besluitvorming: met resoluties droeg zij juist de secretariaten
allerlei zaken op. In de praktijk trok deze uitvoerende macht wel eens wat meer het initiatief
naar zich toe, maar dat werd meer dan genoeg gecompenseerd door de agency van de unies
zelf. Dit begon al bij het toelatingsproces: studentenunies moesten zelf een „lidmaatschap‟
aanvragen voor zichzelf of voor een andere unie. Een gedeelte van hen vormde ook de
credentials committee, die over de samenstelling van elk congres ging. Daarnaast is de grote
invloed van Derde-Wereldunies op het politiseringsproces binnen de ISC en het aanwakkeren
van de solidariteit met hun „wereldwijde strijd‟ binnen de IUS aangetoond. Het traditionele
politieke engagement van deze studentenunies, waaronder de Cubaanse FEU, had een
blijvende invloed op de identiteit van beide organisaties.
De onafhankelijke en actieve rolvan de studentenunies is ook goed gebleken uit de
actieve campagne van de Cubaanse studentengemeenschap (zowel FEU als de oppositionele
bewegingen) om solidariteit en steun te verwerven bij grotere, internationale verbanden. Door
zich aan te sluiten bij (één van) beide studentenkoepels of bij regionale studentenfederaties
trachtten zij materiële en immateriële hulp te ontvangen. Ook kon op die manier
internationaal aandacht worden gevraagd voor hun situatie en toegang verkregen worden tot
een groot netwerk van studenten. Tegelijkertijd gaven unies onderling elkaar steun en
solidariteit. Studentenunies veroordeelden via officiële verklaringen gebeurtenissen in andere
landen en gebruikten elkaars congressen als platform voor steunvergaring. Er gebeurde echter
ook veel geïmproviseerd en informeel, tijdens of tussen de internationale congressen door.
Informele contacten tussen congresdelegaties, maar ook „officiële‟ relaties tussen
studentenunies waren zodoende bepalend voor het functioneren en zelfs het voortbestaan van
de ISC en de IUS. Andersom werden de verschillende fora gebruikt om indirect invloed uit te
oefenen op regeringen, zowel in het eigen land (Batista en later Castro) als in het buitenland
(Kennedy).
Toch was ook het omgekeerde het geval. Terwijl de FEU onder Batista een uitdager
van het systeem was, werd de unie na de machtsovername van Castro juist onderdeel van de
88
gevestigde macht. De Cubaanse studentenunie werd ingezet, of eigenlijk misbruikt, voor
revolutionaire doeleinden. Castro maakte dankbaar gebruik van de internationale podia die de
ISC en de IUS boden. Via de FEU kon hij de wereldopinie beïnvloeden door extreem pro-
revolutionaire en anti-Amerikaanse verklaringen te verspreiden. Natuurlijk waren de meeste
betrokken studenten zich hier wel bewust van, maar in feite had Castro de meest loyale
studenten, vaak voormalig legerleiders, uitgekozen de FEU te leiden. De kritische studenten
werden in een vroeg stadium verbannen en zetten hun oppositie voort in het buitenland. Op
Cuba kreeg het binnenlandse schisma van de studentengemeenschap dan ook snel een
internationaal-politiek karakter.
Terwijl de nationale Cubaanse Revolutie al snel werd ingelijfd door het communisme,
zochten de oppositionele studenten aansluiting bij het „Westen‟, dat voor hen
vertegenwoordigd werd in de ISC. Ondanks de nuances die ik heb aangebracht in het Koude-
Oorlogsperspectief op de internationale studentenpolitiek, zijn deze Oost-West-simplificaties
juist voor Castro‟s Cuba weer van toepassing. Een interessante dimensie aan deze tweestrijd
was de toe-eigening van de eerdere studentenstrijd tegen Batista. Alle partijen plaatsten
zichzelf in het verlengde van deze „heroïsche strijd‟, met José Antonio Echeverrìa als ultiem
symbool. De FEU en de Directorio Revolucionario Estudiantil op Cuba, de FEU en de DRE
in ballingschap, zelfs de IUS claimde zijn legitieme opvolger te zijn. De paradox van dit
fenomeen is dat twee ver uit elkaar liggende bewegingen in zekere zin verbonden werden
door een gemeenschappelijk verleden.
Individuele studenten
Het is opmerkelijk dat er in de bestaande literatuur zo veel aandacht uitgaat naar de
organisaties en zo weinig naar de personen die daar deel van uitmaakten. Uiteindelijk zijn het
toch de individuele studenten geweest, die de koers van de studentenunies en –koepels
bepaald hebben. Persoonlijke motieven, contacten en redevoeringen zijn essentieel geweest in
de dagelijkse praktijk van de internationale studentenpolitiek. Zo zijn de gepassioneerde
toespraken van Echeverría en José Puente Blanco op de congressen van de ISC en de NSA
mijns inziens van doorslaggevend belang geweest in het verwerven van een grote
internationale steun voor de Cubaanse strijd tegen Batista. Ook en vooral de informele
ontmoetingen en „bilateraaltjes‟ zullen dit proces bevorderd hebben. Individuen kondenhun
persoonlijke contacten aanwenden om in korte tijd een breed gedragen resolutie of verklaring
te bereiken. Maar individuele studenten werden ook „gebruikt‟ door machthebbers om hun
politieke standpunten te verspreiden. Castro had veel studenten die tegen Batista hadden
89
gevochten in zijn eigen kring opgenomen, zoals Rolando Cubela en Jorge Puento Blanco.
Daarnaast nodigde hij, veelal Amerikaanse, studenten uit om naar Cuba te komen, om via hen
internationale goodwill te kweken voor de Cubaanse Revolutie.
Tegelijkertijd hadden deze studenten natuurlijk wel een eigen keuze: steun ik Castro
en ga ik een relatief gemakkelijk, maar kritiekloos, leven tegemoet of keer ik me tegen hem
met gevaar voor eigen leven? Persoonlijke kansen, motieven en achtergronden zijn hierin
cruciaal geweest en in veel gevallen niet te achterhalen. Waarom kozen Quevedo en Puento
Blanco voor een rol in Castro‟s revolutionaire samenleving en bleven Alberto Muller en José-
Manuel Salvat in oppositionele kringen? Cubela identificeerde zich eerst volledig met
Castro‟s revolutionaire politiek, maar bleek na verloop van tijd zelfs bereid hem te
vermoorden. Allen waren lid geweest van de Directorio Revolucionariodat tegen Batista
vochten toch maakte iedereen een eigen keuze, met veel gevolgen. Als Muller en Salvat niet
hadden gekozen voor een gevaarlijke oppositionele rol, dan was COSEC wellicht nooit op de
hoogte geweest van de „andere kant‟ van de Cubaanse Revolutie. Hun informatievoorziening
liet de ideeën binnen de ISC over de situatie op Cuba kantelen. Op zijn beurt heeft Salvats
toespraak op een NSA-congres mogelijk de Amerikaanse studenten, die in eerste instantie de
revolutie toejuichten, tot andere gedachten aangezet.
Interessant, ten slotte, is dat ook de tijdschriften van de organisaties, wereldwijd
verspreid in meerdere talen, waren gebaseerd op individuele bijdragen. De naam van ISC‟s
tijdschrift, The Student, is in die zin exemplarisch voor de ruimte die de organisatie liet aan
studenten zelf om de agenda te bepalen en uit te weiden over de eigen situatie en problemen.
Omdat artikelen op persoonlijke titel geschreven werden, was het makkelijker voor de lezer
om zich te identificeren met en in te leven in de situatie van de ander, wat meer wederzijdse
sympathie en solidariteit met zich meebracht. Individuele bijdragen van COSEC-leden
maakten bovendien meer indruk dan de formele en afstandelijke nieuwsberichten en
solidariteitsbetuigingen alleen. Ook IUS‟ World Student News liet veelal het woord aan
individuele studenten, zoals de Venezolaan Alvarez en de Cubaan Massip, maar ook aan niet-
studenten, zoals de schrijver-activist Guillen. De agency van de student werd dus niet alleen
door henzelf gecreëerd, maar ook actief aangemoedigd door IUS en ISC.
91
Bronnen- en literatuurlijst Bronnen
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (Amsterdam)
Archieven
Archief International Student Conference (ISC).
Archief International Union of Students (IUS).
Archief Ton Regtien.
Publicaties
Comité de Organizaciones Juveniles Cubanas en el Exilio (COJCE), A letter from Cuba’s
student freedom fighters to Fidel Castro’s American student guests (Miami 1963).
Cuban‟s Student Directorate, Alberto Muller.Cuban’s student leader (1961).
Federacion Estudiantil Universitaria (FEU) en IUS, IUS Executive Committee meeting
Havana, May 23 to June 2, 1961 (Havana 1961).
Research and Information Committee (RIC), Student action against oppression. The first
fifteen years of the ISC (1965).
RIC, The RIC Yearbook 1956-1957 (1957).
RIC, The RIC Yearbook September 1957 – January 1959 (1959).
RIC, The work of the Research and Information Commission, 1961-1962 (1962).
The Student
‟66 unions nationales‟, L’étudiant 3, nr. 1 (Mei 1959) 6-10.
‟73 National Unions join in the creation of new student strength‟, The Student 4 nr. 8 (1960)
7-10.
„Commentary on world student affairs‟, The Student 1 nr. 5 (Februari 1957) 28.
„Commentary on world student affairs‟, The Student 1 nr. 7 (Juni 1957) 24.
„Commentary on world student affairs‟, The Student 2 nr. 4 (Januari 1958) 24.
„Commentary on world student affairs‟, The Student 2 nr. 7 (Mei 1958) 25.
„Commentary on world student affairs‟, The Student 2 nr. 13 (Februari 1959) 26.
„Comentario sobre asuntos estudiantiles en el mundo, por el Secretario Administrativo de la
COSEC‟, El Estudiante 2 nr. 9 (Augustus 1958) 25.
„Latest news in the student world: COSEC demands end to blockade‟, The Student 6, nr. 11
(November 1962) 30.
„Postbox 36, Leiden, Netherlands‟, The Student 2 nr. 7 (Mei 1958) 20-24.
„The Coordinating Secretariat ten years later, 1952-1962‟, The Student 6 nr. 1 (Januari 1962)
19-24.
Barros, Juan, „Latin American Student Congress‟, The Student 2 nr. 1 (Augustus 1957) 18-19.
Blanco, Jorge Puento, „The raison d‟être of the student brigades of Cuba‟, The Student 4 nr. 7
(Augustus 1960) 27-28.
Blanco, Jorge Puento, „The silent university‟, The Student 2 nr. 10 (Oktober 1958) 19.
Blanco, José Puente, „Student tragedy in Cuba‟, The Student 2 nr. 1 (Augustus 1957) 14-15.
Casey, Florence, „Généreuse invitation des combattants de la liberté. 190 étudiants des États-
Unis jouissent de l‟hospitalité de la FEU, Cuba‟, L’étudiant3, nr. 6 (December 1959) 19-20.
Chavez, Mario Reyes, „Two of these students were murdered the night this picture was taken‟,
The Student 2 nr. 10 (Oktober 1958) 17-18.
Christensen, Mailand, „A new clarification of an old problem. The past and present of the
International Student Conference‟, The Student 8, nr. 2-3 (1964) 7-10.
92
Christensen, Mailand, „The prospects for world student unity in the light of the 7th Congress
of the International Union of Students‟, The Student 6, nr. 11 (November 1962) 5-12.
Garcia, Adrian, „The student and the Cuban Revolution‟, The Student 4 nr. 1 (Februari 1960)
25-27.
Icaza, Carlos de, „Cuba. Les sept années de lutte des étudiants‟, L’étudiant 3 nr. 1 (Mei 1959)
2-5.
Savage, Bill, „The seventh congress of the International Union of Students‟, The Student 6, nr.
10 (1962) 18-24.
Sigmund, Paul, „Research and Information Committee‟, The Student 1, nr. 7 (Juni 1957) 14-
16.
World Student News
„Castro thanks IUS‟, World Student News 13, nr. 12 (1959) 22.
“Hands off Cuba”, World Student News 16, nr. 11-12 (1962) 6-10.
„Here & There, Cuba‟, World Student News 10, nr. 4 (1956) 15.
„Here & There, Cuba‟, World Student News 10, nr. 8 (1956) 27.
„In Havana, Cuba, a student was killed‟, World Student News 10, nr. 2 (1956) 11.
Alvarez, Pedro Francisco, „Batista follows Perez Jimenez‟, World Student News 13, nr. 3-4
(1959) 3.
Bohemia, „Holy week in Havana‟, World Student News 11, nr. 8-9 (1957) 7-8.
Guillén, Nicolás, „My country is sweet on the outside, but bitter inside‟, World Student News
12, nr. 4 (1958) 6-7.
Lemus, G., „WSN Interviews, Raúl Castro,‟ World Student News 14, nr. 9 (1960) 3-5.
Massip, Antonio, „On november 27 Cuba‟s universities will have been closed for one year‟,
World Student News 11, nr. 12 (1957) 21.
Pelikan, Jiri, „What helps and what hinders cooperation. A Reply to the Student‟, World
Student News 17, nr. 2-3 (1963) 15-23.
University of Miami Libraries (Miami, Verenigde Staten)
„Historical note‟, University of Miami Libraries, Cuban Heritage Collection, Records of
Directorio Revolucionario Estudiantil en el Exilio (DRE), 1960-1996 Collection No.:
CHC0510.
Literatuur
Aguilar, Luis, „Cuba, c. 1860-1934‟, in: Leslie Bethell ed., The Cambridge History of Latin
America, Volume 5, c. 1870 to 1930 (Cambridge 1986) 229-264.
Aguirre, Benigno, „The conventionalization of collective behavior‟, in: Irving Louis Horowitz
en Jaime Suchlicki ed.Cuban Communism 1959-2003. 11th
edition (New Brunswick 2003)
241-265.
Altbach, Philip, „The international student movement‟, Journal of Contemporary History 5
(1970) 156-174.
Altbach, Philip en Norman Uphoff, The student internationals (Metuchen 1973).
Artaraz, Kepa, Cuba and Western intellectuals since 1959 (New York 2009).
Bayly, Chris e.a., „AHR Conversation: On transnational history‟, American Historical Review
111 (2006) 1441-1464.
Berger, Mark T., „The real Cold War was hot: The global struggle for the Third World‟,
Intelligence and National Security 23 (2008) 112-126.
Berger, Mark T., „The End of the 'Third World'?‟, Third World Quarterly15 (1994) 257-275.
93
Burg, Martijn van der, Nederland onder Franse invloed. Cultuurtransfer en staatsvorming in
de Napoleontische tijd, 1799-1813 (Proefschrift; Amsterdam 2007).
Burke, Peter, What is cultural history? (Cambridge 2004).
Burkett, Jodi „The National Union of Students and transnational solidarity, 1958–1968‟,
European Review of History 21 (2014) 539-555.
Christiaens, Kim, „States going transnational. Transnational state civilian networks and
socialist Cuba and Sandinista Nicaragua solidarity movements in Belgium (1960s-1980s)‟,
Revue Belge de Philologie et d’Histoire 89 (2011) 1277-1305.
Dominguez, Jorge, „Cuba since 1959‟, in: Leslie Bethell ed., The Cambridge History of Latin
America Volume 7. Latin America since 1930: Mexico, Central America and the Caribbean
(Cambridge 1990) 457-508.
Gassert, Philipp en Carole Fink, The World Transformed (Washington DC 1998).
Griffiths, Frank, Sino-Soviet conflict at the 7th IUS Congress. Report at the 7th Congress of
the International Union of Students. Held in Leningrad, August 18-28, 1962 (Ottawa 1964).
Iriye, Akira, Global andtransnational history: the past, present and future (Basingstoke
2013).
Iriye, Akira, „The transnational turn‟, Diplomatic History 31 (2007) 373-376.
J.C., „The International Student Conference: Six Years of the Free Student Movement‟, The
World Today 12(1956) 371-378.
Juchler, Ingo, Die Studentenbewegungen in den Vereinigten Staaten und der Bundesrepublik
Deutschland der sechziger Jahre. Eine Untersuchung hinsichtlich ihrer Beeinflussung durch
Befreiungsbewegungen und –theorien aus der Dritten Welt (Berlijn 1996).
Keck, Margaret en Kathryn Sikkink, Activists beyond borders : advocacy networks in
international politics (Ithaca NY 1998).
Kotek, Joël, Students and the Cold War (Basingstoke 1996).
Kotek, Joël, „Youth organizations as a battlefield in the Cold War‟, Intelligence and national
security 1 (2003) 168-191.
Lipset, Seymour Martin, „Students and politics in comparative perspective‟, Daedalus 97
(1968) 1-20.
Lyonette, Kevin, „Student organisations in Latin America‟, International Affairs 42 (1966)
655-661.
Middell, Matthias en Lluis Roura, Transnational challenges to national history writing
(Basingstoke 2013).
Mišković, Nataša, The non-aligned movement and the Cold War : Delhi - Bandung –
Belgrade (New York 2014).
Paget, Karen, „From Stockholm to Leiden: the CIA‟s role in the formation of the ISC‟,
Intelligence and National Security 18 (2003) 134-167.
Paget, Karen, Patrioticbetrayal : the inside story of the CIA's secret campaign to enroll
American students in the crusade against communism (New Haven 2015).
Patel, Kiran Klaus, „Transnationale Geschichtsschreibung. Ein neues Paradigma?‟, H-Soz-u-
Kult (2005).
Perez, Louis, „Cuba, c. 1930-1959‟, in: Leslie Bethell ed., The Cambridge History of Latin
America Volume 7. Latin America since 1930: Mexico, Central America and the Caribbean
(Cambridge 1990) 417-456.
Regtien, Ton, Universiteit in opstand. Europese achtergronden en de Nederlandse situatie
(Amsterdam 1969).
Rogge, Jörg ed., Cultural history in Europe. Institutions, themes, perspectives (Bielefeld
2011).
94
Saunier, Pierre-Yves, „Transnational‟, in: Akira Iriye en Pierre-Yves Saunier ed., The
Palgrave Dictionary of transnational history, from the mid-19th Century to the present day
(Basingstoke 2009) 1047-1055.
Scott, Robert, „Student Political Activism in Latin America‟, Daedalus 97 (1968) 70-98.
Siegfried, Detlef, „Youth organizations‟, in: Akira Iriye en Pierre-Yves Saunier ed., The
Palgrave Dictionary of transnational history, from the mid-19th Century to the present day
(Basingstoke 2009) 1145-1147.
Suchlicki, Jaime, „Cuba‟, in: Donald Emmerson ed., Student and politics in developing
nations (Londen 1968).
Tyrrell, Ian, „History‟, in: Akira Iriye en Pierre-Yves Saunier ed., The Palgrave Dictionary of
transnational history, from the mid-19th
Century to the present day (Basingstoke 2009) 493-
495.
Westad, Odd Arne, Global Cold War. Third world interventions and the making of our times
(Cambridge 2005).
Wilford, Hugh, The mighty Wurlitzer. How the CIA played America (Cambridge USA 2008).
95
Bijlagen
Bijlage 1. Resolutie over Cuba op het zevende ISC-congres, IISG, Archief ISC, inv.nr. 759.
Bijlage 2. RIC, The RIC Yearbook, September 1957- January 1959 (1959) 38-45.
Bijlage 3. Resolutie over Cuba op het negende ISC-congres, IISG, Archief ISC, inv.nr. 777.
Bijlage 4. Adrian Garcia, „The student and the Cuban Revolution‟, The Student 4 nr. 1
(Februari 1960) 25-27.
Bijlage 5. Motie FEU en resolutie tijdens zesde IUS-congres, IISG, Archief IUS, inv.nr. 19
Bijlage 6. Brief FEU(Libre) aan COSEC, 20 december 1960, IISG, Archief ISC, inv nr. 975.
Bijlage 7. Circulaire COSEC nr. 20/62-63, 25 oktober 1962, IISG, Archief ISC, inv. nr. 69.
Bijlage 8. Twee brieven van de IUS aan alle aangesloten studentenunies, 24 oktober 1962,
IISG, Archief IUS, inv. nr. 123.
Bijlage 9. “Hands off Cuba”, World Student News 16, nr. 11-12 (1962) 6-10.
108
Bijlage 4. Adrian Garcia, „The student and the Cuban Revolution‟, The Student 4 nr. 1
(Februari 1960) 25-27.
113
Bijlage 6. Brief FEU (Libre) aan COSEC, 20 december 1960, IISG, Archief ISC, inv. nr. 975
[in het Engels vertaald door COSEC].
120
Bijlage 8. Twee brieven van de IUS aan alle aangesloten studentenunies, 24 oktober 1962,
IISG, Archief IUS, inv. nr. 123.