SAGALASSOS JAARBOEK 2009 Roman Baths (Ndl.)

39
SAGALASSOS JAARBOEK 2009 De Late Oudheid (ca. 200-450/455 n. Chr.) Het jaarverslag van de campagne van 2009 Marc WAELKENS en het Sagalassos team

Transcript of SAGALASSOS JAARBOEK 2009 Roman Baths (Ndl.)

SAGALASSOS JAARBOEK 2009

De Late Oudheid (ca. 200-450/455 n. Chr.)

Het jaarverslag van de campagne van 2009

Marc WAELKENS en het Sagalassos team

© Peeters, Bondgenotenlaan 153, 3000 LeuvenISBN 978-90-429-2489-5

D/2010/0602/103

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in

een automatisch gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij

elektronisch, mechanisch, door foto kopieën, opnamen of op enige andere manier zonder vooraf-

gaande toestemming.

INHOUDSTAFEL

INLEIDING V

INHOUDSTAFEL XV

DEEL IV

Van de Tetrarchie en Constantijn de Grote tot Justinianus:

de opdeling en de kerstening van het rijk (293-527 n. Chr.) 1

IV 1. De onstabiele derde eeuw n. Chr. 2

IV 2. De Tetrarchie (293-324 n. Chr.) 20

IV 2.1. Diocletianus en de Eerste Tetrarchie

(284-305 n. Chr.) 20

IV 2.2. Het falen van de Tetrarchie (305-324 n. Chr.) 50

IV 3. De Dynastie van Constantijn de Grote (324-363 n. Chr.) 75

IV 4. De Dynastie van de Valentiniani (364-392 n. Chr.) 98

IV 5. De Dynastie van de Theodosii (379-450/455 n. Chr.) 127

DEEL V

De onderzoeks- en opgravingscampagne in 2009 173

V 1. De archeologische prospectie in het territorium

van Sagalassos 173

V 2. Düzen Tepe: ertsen en edelstenen, huizen en

voorraadkamers 190

V 3. De stadsopgravingen in Sagalassos 208

V 3.1. De grote colonnadestraat (SS1) herwint

haar ‘grandeur’ 209

V 3.2. De Thermen (RB); Hoe de ‘Keizerlijke Thermen’

het oudste Romeinse badcomplex van Anatolië

verbergen en zelf eindigden als banketzaal 224

V 3.3. Het Macellum (MAC). Van verstopte leidingen

tot muntschatten 258

V 3.4. Het Paleiscomplex (DA) dat blijft aangroeien 273

XVI

V 3.5. Een nieuw ‘officieel’ gebouw (B 3) op

de Bovenste Agora 300

V 3.6. Ambachtelijke productie:

Het onderzoekskapitaal van antiek roerend goed 302

V 4. Anastylose en conservatie: objecten en gebouwen krijgen

een verlengd en nieuw bestaan 319

V 4.1. Conservatie 319

V 4.2. De anastylose van het NW Heroön voltooid 324

V 4.3. Het Antonijnse Nymphaeum schittert opnieuw

langs de noordzijde van de BovensteAgora 328

V 4.4. De verankering van Sagalassos in

de lokale gemeenschap 331

Onze sponsors in 2009 335

Lijst van de “Vrienden van Sagalassos” in 2009 337

224 DEEL V

V.3.2. De Thermen (RB). Hoe de ‘Keizerlijke Thermen’ het

oudste Romeinse badcomplex van Anatolië verbergen en zelf

eindigden als banketzaal

(Marc Waelkens, Jeroen Poblome, Johan Claeys, Marie Lefere,

Wim Van Neer, Markku Corremans, Jan Baeten).

Tijdens de campagne van 2009 werden de opgravingen van het enorme

complex van de ‘Keizerlijke Thermen’ (Fig. 133-134) gebouwd vanaf

de jaren 120 n. Chr., tijdens de regering van Hadrianus, voortgezet.

De constructie van dit enorme complex stond ongetwijfeld in verband

met de overbrenging door keizer Hadrianus van Sagalassos vanuit de

provincie Asia met Ephesus als hoofdstad naar de door Vespasianus in

ca. 69 n. Chr. gecreëerde provincie van ‘Lycia et Pamphylia’ met Patara

als hoofdstad. Ongetwijfeld beantwoordde deze verandering aan de ver-

langens van de bevolking van Sagalassos zelf, aangezien de stad, net als

de rest van Pisidië, al eeuwenlang economisch op Pamphylië en in het

geval van Sagalassos meer specifiek op Perge, waarvan de haven voor

zijn export en import gebruikt werd, georiënteerd was. Deze transfer

impliceerde ook dat Pisidië net als de twee andere regio’s van de nieuwe

provincie, die al respectievelijk in Patara en in Perge een officieel erkend

centrum voor hun regionale keizercultus bezaten, een ‘neokoros’ – een

titel toegekend aan dergelijke steden – voor geheel Pisidië moest krijgen.

Hadrianus koos hiervoor Sagalassos uit, dat hij tevens de eretitel

van “eerste stad van Pisidië, vriend en bondgenote van de Romeinen”

toekende. De organisatie van een officieel erkende provinciale of regi-

onale keizercultus bracht naast de bouw van een ‘neokorie’ tempel,

in casu het Heiligdom voor de ‘Divus’ (na zijn dood vergoddelijkte)

Hadrianus en Antoninus Pius, ook de organisatie van spelen (in dit geval

de lokale ‘Klareia’) en keizerlijke festivals met zich mee. Omdat deze

festivals honderden tot mogelijk meer dan duizend bezoekers uit geheel

Pisidië naar Sagalassos lokten, veronderstelde dit dat de stad ook nuts-

voorziening voor het opvangen van deze afvaardigingen uit de andere

steden van Pisidië bouwde. Zo ging de toekenning door keizer Domiti-

anus van de ‘neokorie’ voor de provincie Asia aan Ephesus direct

gepaard met de constructie van het eerste reusachtige thermencomplex

in deze stad, namelijk de Haven Thermen. Toen Perge door Vespasianus

de ‘neokorie’ voor Pamphylië verwierf, werden ook hier onmiddellijk

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 225

Fig

. 1

33

. G

ron

dp

lan

van

de ‘

Keiz

erl

ijk

e T

herm

en

’ m

et

on

dera

an

(o

ran

je)

twee v

an

de a

psi

ssen

van

de ‘

Ou

de T

herm

en

’. D

e n

am

en

in

het

zw

art

id

en

tifi

cere

n d

e v

erm

oed

eli

jke f

un

cti

es

van

de d

ivers

e r

uim

tes

tijd

en

s d

e o

rig

inele

fase

uit

de 2

de e

eu

w n

. C

hr.

Term

en

in

het

roo

d g

ev

en

de f

un

cti

es

weer

na d

e g

rote

verb

ou

win

gen

van

het

co

mp

lex

op

het

ein

de v

an

de 4

de e

n b

ij h

et

beg

in v

an

de 5

de e

eu

w n

. C

hr.

© J

oeri

Th

eele

n &

Marc

Waelk

en

s.

226 DEEL V

de Zuidelijke Thermen gebouwd. Zo startte Sagalassos vrijwel direct

na zijn erkenning als Pisidische ‘neokoros’, nog tijdens de eerste helft

van de regering van Hadrianus (117-138 n. Chr.), de bouw van de ‘Kei-

zerlijke Thermen’. De omvang van dit gebouw (O-W lengte: 75,20 m;

N-Z breedte: minimaal 63,10 m), evenals die van het theater (9.000 zit-

plaatsen), waarvan de constructie wellicht in dezelfde periode van start

ging, waren op zich veel te groot voor een stad met een stedelijke bevol-

king van maximaal 3.500 tot 5.000 personen. De omvang van deze

gebouwen dient men echter te zien binnen het kader van de opvang en

de ontspanning van de deelnemers aan de keizerlijke festivals afkomstig

uit de hele Pisidische regio. Terwijl de binnenfaçade van de scène van

het theater ongetwijfeld als laatste element van het gebouw tijdens

de laatste decennia van de 2de eeuw n. Chr. werd voltooid, situeert een

inscriptie uit de verderop besproken ‘Keizers-‘ of ‘Marmerzaal’ van het

badcomplex de voltooiing van ofwel het hele badgebouw ofwel van deze

zaal (of eventueel zelfs van een onderdeel van haar decoratie), opge-

dragen aan de co-regenten Marcus Aurelius en Lucius Verus, in het jaar

165 n. Chr.

Teneinde de bouwgeschiedenis van het reusachtige complex beter te

begrijpen, werd in 2009 een eerste opgraving uitgevoerd in twee even-

wijdige dienstruimtes die zich net achter (d.w.z. ten oosten of rechts van)

de ‘Marmerzaal’ uit de 2de eeuw – op het einde van de 4de eeuw n. Chr.

omgevormd tot Caldarium 3 (zie hierover Jaarboek 2008, 349-360) –

bevinden (Fig. 133). Bij deze transformatie (zie Fig. 144) werd de meest

oostelijke dienstruimte, die oorspronkelijk een doorgang naar Tepida-

rium 2 vormde, hiervan afgesloten door de bouw van een uit herge-

bruikte stenen bestaande trap, die naar het dak leidde, vermoedelijk om

er de bronzen platen van de schoorstenen te bedienen. Deze schoor-

stenen stonden in verbinding met de ‘praefurnia’ (stookplaatsen voor

warme lucht en/of water) van het badcomplex. Door deze schoorstenen

te openen of te sluiten kon men in deze stookplaatsen tocht creëren of

afsluiten en zo temperatuur daarbinnen, en indirect ook deze van de lucht

onder de vloeren en vaak ook in de spouwmuren van ‘caldaria’ (warm-

waterbaden) en ‘tepidaria’ (lauwwaterbaden), bij- of afstellen. Wij ver-

moeden dat deze oostelijke dienstgang aanvankelijk ook een trap bezat,

die naar de gewelfde kamers onder de ‘Keizerlijke Thermen’ leidde,

waarin mogelijk houtvoorraden voor het stoken waren opgestapeld. De

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 227

westelijke dienstruimte of dienstgang bevatte na de transformatie van

de thermen in de late oudheid (eind 4de tot begin 5de eeuw n. Chr.) in haar

westelijke muur ook de stookplaatsen die tot twee opeenvolgende

laatantieke fasen van verbouwing behoorden (één uit de late 4de tot

vroege 5de eeuw n. Chr.; een herstel na een aardschok ca. 500 n. Chr.).

Samen met nieuwe ‘praefurnia’ ten zuidwesten ervan, moesten zij de

tot Caldarium 3 omgevormde ‘Keizers-‘ of ‘Marmerzaal’ verwarmen

(zie Fig. 133, 146). Bij het opgraven van deze dienstruimte werd

echter ook tegen de smalle noordwand een dikke aslaag aangetroffen

(Fig. 136). Nader onderzoek wees uit dat deze wand thans een deur-

opening bevat, die pas na het afsluiten van de doorgang (naar Tepida-

rium 2) in de (trap)ruimte net ten oosten ervan gecreëerd was. Voortaan

vormde deze nieuwe deur de verbinding tussen de noordelijke kamers

van het badgebouw via deze stookruimte naar Caldarium 2 dat net ten

westen van Tepidarium 2 gelegen was (Fig. 133). Tijdens dezelfde

grootschalige verbouwingsfase werd een langwerpig bad met gebogen

Fig. 134. Luchtopname vanuit het noordoosten van de ‘Keizerlijke Thermen’. De rode

pijl duidt de locatie van de westelijke dienstruimte met haar ‘praefurnium’ voor de ‘Oude

Thermen’ aan. © Sagalassos Project.

228 DEEL V

Fig. 135. Zicht op de noordwand van de westelijke stookplaats met in de linkerhelft de

oudste muurconstructie uit de vroege Keizertijd en onderaan haar brede funderingen. De

gewelfde opening bovenaan is een onderdeel van de grote verbouwing van de thermen

tijdens de late 4de tot vroege 5de eeuw n. Chr., toen hier een deuropening naar Caldarium 4

(het voormalige Caldarium 2) gecreëerd werd. De losse bakstenen in de deuropening zijn

door de archeologen ter afsluiting ervan opeengestapeld. Daaronder ziet men echter een

dik pakket van kleine veldstenen in een mortelbed, waarmee men (wellicht in de 2de eeuw)

de oude opening tussen de stookplaats uit de vroege Keizertijd en de ruimte ten noorden

ervan dichtgestopt had. Bij het creëren van de nieuwe deuropening naar Caldarium 4 in

de late 4de eeuw, werden de resten van de oudste muur boven de dichtgestopte, ooit

gewelfde verbinding tussen het oude ‘praefurnium’ en de ruimte die het verwarmde,

afgebroken. Restanten ervan zijn echter nog in de muur bovenaan rechts zichtbaar. De

deuropening uit de 4de eeuw is voorzien van heel dunne deurposten uit baksteen, die links

op de resten van de muur uit de vroege Keizertijd en rechts op de opvulling van de oude

verbinding tussen stookplaats en ‘caldarium’ rusten. Onder deze vulling zijn de tegelvloer

en de zijdelingse aanzet van deze oorspronkelijke gebogen verbinding tussen stookplaats

en ‘hypocaustum’ nog duidelijk zichtbaar. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 229

uiteinden langs de westmuur vervangen door twee op een verhoging

geplaatste bad kuipen langs de noordwand, zonder echter zijn functie als

warm waterbad (nu Caldarium 4 genoemd) te verliezen (zie Jaarboek

2008, 360-361 Fig. 277).

Een nauwkeurige studie van de hier boven vermelde noordwand van de

westelijke dienstruimte liet toe hierin verschillende bouwfasen te onder-

scheiden. Het oudste deel van de muur, vooral nog in de oostelijke helft

aanwezig, was volledig gebouwd met middelgrote, vrij ruw bewerkte

onregelmatige tot polygonale kalkstenen (Fig. 135 links) in plaats van

de veel grotere, goed bewerkte kalksteenblokken die in de 2de eeuw,

bij de constructie van de ‘Keizerlijke Thermen’ gebruikt werden.

Men trof hen toen enkel nog aan aan in pijlers of bogen die zware lasten

(bvb. dakgewelven) moesten torsen. Daartussen werden uitsluitend volle

baksteenmuren opgetrokken. Dergelijke muren werden pas op het einde

van de regering van Trajanus als teken van ‘Romanitas’ (Romein zijn)

in Ephesus (Celsus Bibliotheek) geïntroduceerd en werden al bij het

begin van de regering van Hadrianus zowel in de Neon Bibliotheek (zie

achterwand in Fig. 85) als in de ‘Keizerlijke Thermen’ van Sagalassos

toegepast. Het opgraven van de zopas beschreven muur uit middelgrote

kalkstenen tot op het niveau van zijn iets bredere funderingen, leidde tot

de ontdekking van de aanzet van een oude gewelfde opening in baksteen.

Deze liep vanuit deze dienstgang, toen ook al een ‘praefurnium’, naar

een eveneens oudere kamer ten noorden ervan, die onder het vloerniveau

van Caldarium 2 (en later 4) gelegen was. De bakstenen bodem van

deze opening bevond zich op hetzelfde niveau als de aanzet van de

funderingen van de oudste noordmuur (Fig. 135). De keramiek in zijn

funderingssleuven (Fig. 136) dateerde deze oudste bouwfase en dit

eerste ‘praefurnium’ in het begin van de Keizertijd.

Resten van muren in dezelfde bouwtechniek als deze van de oudste

noordwand van de westelijke dienstruimte van de ‘Keizerlijke Thermen’

werden ondertussen op heel wat andere plaatsen geïncorporeerd in

de muren van het badcomplex uit de 2de eeuw n. Chr. teruggevonden

(Fig. 139). Dit is onder meer het geval in de buitenmuren van twee apsi-

diale ruimtes op de zuidrand van de ‘Keizerlijke Thermen’. Voordien

hadden wij beide ruimtes ten onrechte als twee ‘sudatoria’ (zweetruimtes

met hitte veroorzaakt door heet water) van deze thermen geïdentificeerd.

Daarbij werd ervan uitgegaan dat bij de grote laatantieke transformatie

230 DEEL V

van de ‘Keizerlijke Thermen’ enkel de oostelijke helft van het oostelijke

‘sudatorium’ als een ‘laconicum’ (zweetruimte op basis van hete lucht)

behouden bleef, vooraleer het na de aardbeving van circa 500 n. Chr.

door het aanbrengen van een verbindingsgat voor warme lucht in zijn

noordmuur, in een ‘praefurnium’ veranderd zou zijn. Omdat dit gat de

verbinding vormde met de ‘hypocaustum’ vloer van Tepidarium 2, werd

dit laatste afhankelijk van de hitte die de nieuwe stookplaats genereerde

hetzij een ‘caldarium’ (dan een oostelijke uitbreiding van Caldarium 4),

hetzij als een goed verwarmd ‘tepidarium’ behouden (Jaarboek 2008,

359-360 Fig. 276). De westelijke helft van deze apsis zou al bij de eerste

verbouwing in een stookplaats zijn veranderd. De hoogst bewaarde rij

stenen van beide apsissen bestaan uit mooi afgeronde grote en vlakke

stenen (Fig. 137-138). Echter de lagen eronder, die in 2010 tot op een

diepte van meer dan 8 m werden vrij gelegd, zijn duidelijk in dezelfde

muurtechniek als de noordwand (uit de vroege Keizertijd) van de wes-

telijke dienstruimte in de ‘Keizerlijke Thermen’ (Fig. 135) gebouwd.

Fig. 136. Keramiek uit de vroege Keizertijd in de funderingssleuven van de noordwand

van de westelijke dienstruimte. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 231

Dit geeft aan dat zij tot eenzelfde complex behoord moeten hebben.

Aangezien het ‘praefurnium’ uit de vroege Keizertijd de westelijke van

beide apsidiale ruimtes verwarmde, moet deze ruimte het ‘caldarium’

van een badcomplex uit deze periode geweest zijn. De keramiek in de

funderingssleuven dateert dit complex nog voor de aanleg van de Capito

Baden in Milete, gebouwd tijdens de regering van keizer Claudius (Jaar-

boek 2008, 351 Fig. 267 b). Hiermee vormt dit voortaan als ‘Oude

Thermen’ bestempelde badcomplex van Sagalassos de tot dusver oudste

Romeinse thermen van heel Anatolië. Enkel de oostelijke helft van de

apsis van de meest oostelijke kamer werd in de 2de eeuw nog als ‘suda-

torium’ (Jaarboek 2008; 360 Fig. 276) in de ‘Keizerlijke Thermen’

geïncorporeerd (zie Fig. 133). Deze zweetruimte was alleen via een deur

in de zuidwestelijke nis van het Zuid Apodyterium (zie verder) van de

‘Keizerlijke Thermen’ toegankelijk. Tijdens de late 4de eeuw n. Chr.

werd deze deur echter dichtgemetseld en werd het ‘sudatorium’ omge-

vormd tot een stookplaats voor de verwarming van Tepidarium 2 (en/of

Caldarium 4). In de sindsdien van het voormalige ‘sudatorum’ afgeslo-

ten zuidwestelijke nis van het Zuid Apodyterium werd toen het kolossale

Fig. 137. Bovenzicht van de – opgevulde – oostelijke helft van de westelijke (links)

en de westelijke helft van de oostelijke apsidiale ruimte (rechts) van de ‘Oude Thermen’.

© Sagalassos Project.

232 DEEL V

beeld van keizer Hadrianus geplaatst. De rest van de zuidelijke ruimtes

van de ‘Oude Thermen’ was vermoedelijk al in de 2de eeuw n. Chr. ter

ondersteuning van de zuidfaçade van het nieuwe badcomplex dat hier

bovenop een heel steile helling verrees, helemaal opgevuld geworden.

Een gedetailleerde studie van alle nog in situ staande muursegmenten

van de ‘Oude Thermen’ (Fig. 139) liet toe dit gebouw te identificeren

als een complex van minstens 32,50 m bij 40 m, maar hoogstwaarschijn-

lijk nog veel groter. Terwijl het op de noordzijde uit minstens één grote

ruimte bestond, werd de zuidelijke helft gevormd door drie naast elkaar

geschikte kamers, waarvan de middelste (het ‘caldarium’) en de ooste-

lijke kamer in het zuiden in een apsis eindigden (Fig. 140).

Hierdoor stemmen zij overeen met de Zuidelijke Thermen van Perge,

die echter pas onder Vespasianus, gebouwd werden en met de typische

Lykische en Kilikische baden, die op hun beurt pas vanaf Vespasianus

opduiken. De Romeinse badgewoonten met hun opeenvolging van

warm, naar lauw, tot koud, met eventueel een zweetbad ertussen, waren

totaal nieuw voor het Griekse Oosten, waar publieke badhuizen uit een

rij cirkelvormig geplaatste bassins in de vorm van een zetel, waarin

Fig. 138. Vooraanzicht van de bovenste rij stenen van de twee apsidiale kamers op de

zuidkant van ‘Oude Thermen’ op het punt waar zij elkaar raken. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 233

water van één bepaalde temperatuur gegoten werd, hadden bestaan.

Daarom dient men de prototypes van dit badcomplex uit de vroege Kei-

zertijd ongetwijfeld in Italië te zoeken. Men treft hen inderdaad aan in

Campanië, meer bepaald in de drie grote publieke baden van Pompeii,

aangelegd tijdens de late Republiek en de vroege Keizertijd (Fig. 141).

Hoe dit type in Sagalassos terecht kwam, blijft voorlopig onduidelijk,

maar aangezien veel van de veteranen die door Augustus in de Pisidische

kolonies werden ondergebracht uit Campanië (streek Napels) afkomstig

waren, vormen zij wellicht de ontbrekende schakel. Tot dusver is echter

uit geen enkele van deze kolonies, waar in Antiocheia-ad-Pisidiam en

in Kremna wel latere thermen van een totaal ander type werden opge-

graven, een gelijkaardig badcomplex gekend. Het is ook niet uitgesloten

Fig. 139. Grondplan van de ‘Keizerlijke Thermen’ uit de 2de eeuw n. Chr. In oranje de

nog bewaarde muursegmenten van de ‘Oude Thermen’; in geel gerecycleerde blokken

uit de ‘Oude Thermen’. © Marc Waelkens.

234 DEEL V

dat de Sagalassiërs beroep zouden gedaan hebben op een in Antiocheia

actieve, uit Italië afkomstige architect. Zoals al hoger vermeld, vertonen

verschillende gebouwen van Sagalassos uit de regering van Augustus

en Tiberius de invloed van typisch Italo-Romeinse elementen in de

architectuur van Antiocheia, waardoor aangenomen wordt dat een

dergelijke architect inderdaad de constructie van deze bouwwerken in

Sagalassos had begeleid.

Eens Sagalassos de ‘neokoros’ stad van Pisidië werd, was zijn badcom-

plex uit de vroege Keizertijd niet meer opgewassen tegen de stroom

bezoekers tijdens de keizerlijke festivals. Daarom werd vanaf de twin-

tiger jaren van de 2de eeuw n. Chr. overgegaan tot de constructie van de

‘Keizerlijke Thermen’ die thans het stadsbeeld van de benedenstad

domineren. Teneinde een voldoende groot terras te scheppen voor het

Fig. 140. Reconstructietekening van de met zekerheid te identificeren muren en ruimtes

van de ‘Oude Thermen’ in Sagalassos. © Marc Waelkens & Joeri Theelen.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 235

Fig

. 141.

Ver

gel

ijkin

g tuss

en d

e ‘O

ude

Ther

men

’ van

Sag

alas

sos

en d

e dri

e bad

com

ple

xen

van

Pom

pei

i (n

aar

Jaar

boek

2008, 3

51 F

ig. 3

76 a

).

236 DEEL V

75,20 m ≈ min. 63,10 m grote nieuwe complex diende de natuurlijke

heuvel ten oosten van de Onderste Agora op welke steile zuidflank de

‘Oude Thermen’ stonden, zowel naar het westen over de gehele breedte

van het bad, als naar het zuidoosten, door gewelfde kamers op het niveau

van de Onderste Agora te worden uitgebreid. De zuidelijke kamers van

de ‘Oude Thermen’ zelf vormden eens opgevuld een ideale onderbouw

voor het centrale deel van de zuidfaçade van het nieuwe badgebouw daar

waar een enorme steile helling de stabiliteit van deze muur bedreigde.

De gelijktijdige badcomplexen uit Ephesus (de Haven Thermen gebouwd

vanaf Domitianus en voltooid onder Trajanus; het Vedius Bad-Gymna-

sium complex gebouwd onder Antoninus Pius en het gelijktijdige Oos-

telijke Bad-Gymnasium) en uit andere grote steden van Asia (Sardes,

Aizanoi) waren voorzien van grote ‘palaestrae’ (oefenpleinen voor atle-

tiek) als een element van de met de thermen verbonden gymnasia. Hun

eigenlijke badgedeelte was volgens een axiaal-symmetrisch schikking

aangelegd in overeenstemming met de keizerlijke thermen in Rome, te

beginnen met deze van Titus (waarschijnlijk al een onderdeel van Nero’s

‘Domus Aurea’). Ondanks het ontbreken van dit axiaal-symmetrische

plan, vertonen de ‘Keizerlijke Thermen’ van Sagalassos toch uitgespro-

ken invloeden van de badgebouwen in Ephesus. In feite bestond het

badcomplex van de stad uit twee L-vormig aangelegde eenheden met de

typisch Romeinse opeenvolging van achtereenvolgens caldarium-

tepidarium-frigidarium (zie plan Fig. 133). Het kleinste daarvan vormde

de NW hoek van het badgebouw met over de gehele westelijke breedte

verspreid Caldarium 1 en Tepidarium 1 en langs de noordzijde vermoede-

lijk een nog niet opgegraven ‘frigidarium’ (Fig. 133, 142). Waarschijnlijk

was dit eerste gesloten badcircuit voor vrouwen bestemd. Het badcircuit

voor de mannen nam de volledige zuid- en oostwand van de thermen

in beslag, met in het zuiden Caldarium 2 en Tepidarium 2 (plus een

‘sudatorium’ als enig nog gebruikt overblijfsel van de ‘Oude Thermen’).

De volledige oostzijde van het badcomplex werd gevormd door een

reusachtige kruisvormige ruimte met als langste been van het ‘kruis’ een

60 m lange (N-Z) op 16,60 m brede hal die in het noorden en zuiden uit

twee symmetrisch ten opzichte van een hogere centrale ruimte geschikte

kamers (21,40 m ≈ 16,80 m) bestond. Hun tongewelven werden op de

langzijden door een rij van telkens drie ca. 4,80 m hoge pijlers uit grote

kalksteenblokken gedragen. Deze pijlers vormden in de noordelijke

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 237

hal zes nissen, waarvan enkel de westelijke rij is blootgelegd. Van noord

naar zuid zijn deze nissen 3,40 m, 3,90 m en 3,50 m breed met een

diepte van 1,20 m. In de zuidelijke hal zijn de nissen iets dieper, name-

lijk 1,70 tot 1,80 m. Hun breedte was op de westzijde overal 3, 50 m,

maar varieerde op de oostzijde van noord naar zuid van 3,40 m over

3,50 m tot 3,80 m. Beide ruimtes werden van elkaar gescheiden door een

centrale ruimte van 17,20 m op 17,20 m, in de vier hoeken afgebakend

door reusachtige pijlers van 11,45 m hoog. Volgens de teruggevonden

kalksteenblokken van bogen die hen zijdelings verbonden, moeten deze

een hoog boven de rest van de ruimte uitstekend dak in de vorm van

een kruisgewelf gedragen hebben. Ten westen van deze centrale ruimte

bevond zich zonder enige vorm van afscheiding een westelijke arm van

14,20 m (N-Z) op 7,50 m (O-W) voorzien van grote nissen in zijn drie

wanden, met tegen de westmuur een halfcirkelvormig plonsbad (dia-

meter: 3,50 m) voor koud water en voorzien van zitplaatsen onder het

waterniveau. Deze aanleg identificeerde de ruimte als een ‘frigidarium’

(Fig. 133 en 142). Sinds 2010 is geweten dat er zich ook ten oosten van

de hoge, centrale ruimte een oostelijke arm bevond, waarvan de juiste

vorm en functie echter nog ongekend zijn. In elk geval stemt deze

enorme langwerpige ruimte bestaande uit twee ten opzichte van een

hogere centrale ruimte symmetrisch geschikte, langgerekte kamers per-

fect overeen met de drie hoger vermelde bad-gymnasium complexen uit

Ephesus en met de Severische thermen uit Sardes (Fig. 142). Behalve in

de Haven Thermen, waar de centrale ruimte zelf de ‘natatio’ (zwembad)

van het ‘frigidarium’ bevat, bevindt deze laatste zich in de drie andere

voorbeelden in een afzonderlijke zaal die vlak naast de centrale ruimte

gelegen en van daaruit toegankelijk is. In feite vervulde de westelijke

arm van de centrale ruimte in Sagalassos dezelfde functie, zij het dat

beide zalen hier zonder enige vorm van afscheiding in elkaar overgaan.

De beste parallel voor de aanleg in Sagalassos is het gelijktijdige Vedius

Bad-Gymnasium complex van Ephesus opgedragen aan Antoninus Pius.

Ook hier torende een centrale hal van 11,20 m op 11,20 m – dus aan-

zienlijk kleiner dan die van Sagalassos – hoog uit boven de noordelijke

(28,67 m ≈ 10,84 m) en zuidelijke (28,60 m ≈ 11 m) langwerpige ruim-

tes in haar verlengde. Qua oppervlakte zijn beide ruimtes ongeveer

even groot als die van Sagalassos. In het Vedius complex identificeren

stenen banken langs de wanden van deze ruimtes hen als ‘apodyteria’

238 DEEL V

of ontkleedruimtes (wat ook in de Haven Thermen van Ephesos ver-

moedelijk het geval was). De nissen in de overeenkomstige zalen in de

‘Keizerlijke Thermen’ van Sagalassos passen ook perfect als ontkleed-

ruimtes, wellicht voorzien van houten banken. Hierdoor mogen wij deze

ruimtes zonder twijfel eveneens identificeren als een Noord en Zuid

Apodyterium aan weerszijden van een centraal gelegen Frigidarium 1,

dat minstens uit de westelijke arm van het ‘kruis’ bestond. De functie van

de hoge, centrale ruimte in Sagalassos, waarvan de dakconstructie ook

Fig. 142. Vergelijking tussen de langgerekte kamer bestaande uit twee ‘apodyteria’

aan weerszijden van een hogere centrale ruimte in Sagalassus met gelijkaardige (oranje

gekleurde) ruimtes in de 2de eeuwse thermen van Epheslus en Sardes. Rechtsboven ziet

men links de Haven Thermen (naar B. Barletta. 2006. ‘False Fronts: Separating the

Aedicular Facade from the Imperial Cult in Roman Asia Minor’, American Journal

of Archaeology 110, Fig. 2) en (rechts) het Oostelijke Bad-Gymnasium van Ephesus

(naar B. Barletta. 2006. ’False Fronts: Separating the Aedicular Facade from the

Imperial Cult in Roman Asia Minor’, American Journal of Archaeology 110, Fig. 5). In het midden ziet men het grondplan van het Vedius Bad-Gymnasium complex uit

dezelfde stad (naar M. Steskal & M. La Torre. 2008. Das Vedius Gymnasium in

Ephesos, FiE XIV/1. Wien, Abb. 4). Rechtsonder bevindt zich het grondplan van

het Severische Bad-Gymnasium van Sardes (naar B. Barletta. 2006. ‘False Fronts:

Separating the Aedicular Facade from the Imperial Cult in Roman Asia Minor,’ Ame-

rican Journal of Archaeology 110, Fig. 3). N staat voor ‘natatio’.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 239

aan de buitenkant perfect met deze van het Vedius complex in Ephesus

(Fig. 143) overeengestemd moet hebben, is minder duidelijk. Dit komt

omdat zij thans in een verbouwingsfase uit de late 4de eeuw n. Chr.,

waarbij ook haar functie gewijzigd werd, teruggevonden is. In het

Vedius Bad-Gymnasium complex werden de zijwanden van deze kamer

afgebakend door ondiepe kuipen voor koud water, waarbij het over-

lopende water naar een licht verdiept bassin in het midden van de ruimte

liep, waar zich vermoedelijk ook een fontein bevond.

De ‘Keizerlijke Thermen’ van Sagalassos bevatten echter ook nog

andere elementen die hen met prototypes uit de grote Ionische kust-

steden verbinden, meer bepaald de in het noorden van het complex

gelegen derde grootste ruimte van het nieuwe complex (24,20 m O-W;

Fig. 143. Isometrische reconstructie van het Vedius Bad-Gymnasium in Ephesus, perfect

gelijktijdig met het badcomplex van Sagalassos. Rechts van het centrale ‘caldarium’ met

zijn ingewikkelde dakconstructie steekt in het midden van de bovenzijde, de door een

kruisgewelf overdekte ‘toren’ van de ‘centrale ruimte’ (rode pijl) boven de zadeldaken,

die de interne tongewelven van de twee ‘apodyteria’ aan weerszijden ervan bedekken,

uit. De langwerpige ruimte met zadeldak rechts van deze ‘toren’ is de zaal met de ‘natatio’

(naar M. Steskal & M. La Torre. 2008. Das Vedius Gymnasium in Ephesos, FiE XIV/1.

Wenen, kaft). De oostelijke rand van de Thermen van Sagalassos moeten er quasi volledig

identiek uitgezien hebben.

240 DEEL V

12,40 m N-Z). Deze kamer die de talrijke nissen voor grote en kleine

beelden bezit, werd in de late oudheid tot Frigidarium 2 omgebouwd en

van een ‘natatio’ voorzien. Haar segmentboogvormige oostelijke muur

verleent haar min of meer het aanzicht van een ‘basilica’, zodat zij in

plaats van een wandelgang of ‘ambulacrum’, zoals gesuggereerd in

Jaarboek 2008 (Jaarboek 2008, 347), in werkelijkheid veeleer een ‘basi-

lica thermarum’ geweest is (Fig. 133, 142, 148). Dit was een multifunc-

tionele ruimte, die in ons geval wellicht als uiterst luxueuze vestibule

voor de belangrijkste er vlak naast gelegen zaal van het hele badcomplex

fungeerde. Zij verschafte immers de hoofdtoegang tot de centraal gele-

gen, tweede grootste ruimte van de ‘Keizerlijke Thermen’, die geïden-

tificeerd wordt als een ‘Keizers-’ of ‘Marmerzaal’ van 25,20 m (O-W)

op 18,60 m (N-Z). Op het einde van de 4de eeuw n. Chr. werd de rijke

marmerversiering tegen haar muren door holle, verwarmde spouwmuren

vervangen, die dan opnieuw met marmer bekleed werden. De zaal kreeg

toen ook voor het eerst een verwarmde hypocaustum’ vloer bedekt met

grote marmertegels, waardoor deze kamer voortaan als ‘caldarium’ fun-

geerde (Fig. 133, 144, 145, 147). De grote inspringende erkers op beide

Fig. 144. Zicht op de tot Caldarium 3 omgevormde ‘Keizers-‘ of ‘Marmerzaal’ vanuit

het zuidwesten, met op de voor- en achtergrond de balustrades van respectievelijk het

westelijke en oostelijke grote plonsbad. In de hoek achteraan is een door een balustrade

tot badkuip omgevormde beeldnis (de noordoostelijke) te zien. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 241

korte zijden (11 m ≈ 3,70 m in de oostelijke en 9 m ≈ 3 m in de westelijke

wand) werden daarbij door grote plonsbaden ingenomen, terwijl vier

recht hoekige nissen in de lange zijden (NW: 4,60 m ≈ 2,80 m; NO:

4,80 m ≈ 2,60 m; ZW: 5 m ≈ 2,80 m; ZO: 4,80 m ≈ 2,80 m) door balus-

trades werden afgesloten en tot iets kleinere badkuipen werden omge-

vormd. Deze ruimte, ooit ongetwijfeld de meest representatieve zaal van

het hele badcomplex, werd toen Caldarium 3 (Fig. 133, 144). Teneinde

vloer en muren van dit ‘caldarium’ te verwarmen, werd in de scheidings-

muur met de erachter gelegen westelijke dienstgang een nieuw ‘prae-

furnium’ aangelegd, dat zoals al hoger vermeld twee laatantieke fasen

kende. Bij de laatste verbouwing, vermoedelijk in de vroege 6de eeuw

en die een gevolg was van de aardbeving omstreeks 500 n. Chr., werd

de stookruimte versmald, maar qua oppervlakte uitgebreid om een grote

metalen waterboiler te kunnen verwarmen (Fig. 146).

Bij de creatie van Caldarium III werd ook de vroegere ‘basilica therma-

rum’ ten noorden ervan tot het nieuwe Frigidarium 2 omgevormd en van

een koud water plonsbad (‘natatio’) voorzien. Ook in deze kamer werd

de omvorming voor een volledig nieuwe bestemming nog steeds met

een grote zin voor luxe uitgevoerd, waarbij mooie ‘opus sectile’ panelen

(zie Jaarboek 2008, 355-357 Fig. 272-273) de vloer en ook delen van de

Fig. 145. Zicht op de nieuw aangelegde

‘hypocaustum’ vloer onder Caldarium 3.

De rode pijlen identificeren resten van

wandplaten die zich bij de aardschok

circa 590 n. Chr. samen met delen van het

dakgewelf door de vloer heen boorden.

© Sagalassos Project.

242 DEEL V

wanden bedekten (Fig. 148). Terwijl heel wat ‘opus sectile’ tegels uit

gerecycleerde gekleurde marmer- of steenplaten gezaagd waren, werden

tegen de wanden ook wandplaten (‘crustae’) die vermoedelijk uit het

rond diezelfde periode afgebroken Theater Gymnasium (zie Deel IV.5)

stammen, gebruikt. Sommige zijn immers voorzien van fijne, uiterst

mooi gekapte, deels poëtische teksten (Fig. 149). De aanleg van dit

nieuwe ‘frigidarium’, ongetwijfeld ter vervanging van het oorspronke-

lijke Frigidarium 1 in het centrum van de enorme ruimte langs de

volledige oostkant van de thermen, maakte deel uit van een algemene

herinrichting van de ‘Keizerlijke Thermen’ (Fig. 133, 147), die hoogst-

waarschijnlijk door de wijziging van de oorspronkelijke bestemming

van de centrale ruimte van het badcomplex, de zogenaamde ‘Keizers-’

of ‘Marmerzaal’, veroorzaakt was.

De centrale ligging van Caldarium 3 dat als het ware het ‘hart’ van de

‘Keizerlijke Thermen’ vormde, evenals de vermoedelijke identificatie

Fig. 146. Zicht op de twee laatantieke verwarmingstunnels en het ‘praefurnium’ (stook-

plaats) in de westelijke dienstruimte, die de vloer van Caldarium 3 verwarmden. De

bovenste, vrij goed bewaarde boog uit bakstenen dateert uit de verbouwingsfase aan het

einde van de 4de eeuw. Daarin en daarvoor ziet men de resten van een vermoedelijke

aanpassing uit de vroege 6de eeuw, na een aardschok omstreeks 500 n. Chr., waarbij de

opening van de tunnel versmald werd, maar de eigenlijke stookplaats verbreed, zodat zij

een ronde metalen boiler voor het verwarmen van water kon dragen. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 243

van de oorspronkelijke ruimte die later door Frigidarium 2 ingenomen

werd, als een ‘basilica thermarum’, een hoogst representatieve vestibule

vooraleer men de voorganger van Caldarium 3 betrad, laten als oor-

spronkelijke functie van deze kamer slechts één interpretatie over, name-

lijk dat men hier met de oorspronkelijke ‘Keizers-‘ of ‘Marmerzaal’ van

de ‘Keizerlijke Thermen’ te maken heeft. Dergelijke kamers waren ook

in de al eerder besproken bad-gymnasium complexen uit Ephesus en

andere grote steden van ‘Asia’ de meest representatieve ruimtes. In deze

complexen lagen zij normaliter heel centraal, pal op de as van de sym-

metrisch geschikte kamers er rond en gaven zij uit op een ‘palaestra’.

Een dergelijk oefenplein is tot dusver nog niet in Sagalassos ontdekt,

hoewel het vermoedelijk aan de voet van de heuvel ten oosten (of ten

zuiden) van de thermen te zoeken is. Bovendien beantwoordt het grond-

plan van de ‘Keizerlijke Thermen’ van Sagalassos ook helemaal niet aan

de perfect axiaal-symmetrische indeling van de hoger vermelde badcom-

plexen uit de provincie Asia, die de keizerlijke thermen’ van Rome zelf

Fig. 147. Grondplan van de ‘Keizerlijke Thermen’ na de totale opknapbeurt en de

wijziging van de functies van verschillende ruimtes aan het einde van de 4de en het begin

van de 5de eeuw n. Chr. © Sagalassos Project.

244 DEEL V

imiteerden. De ‘Keizers-‘ of ‘Marmerzaal’ was echter een typisch Ana-

tolisch verschijnsel. Het dankt zijn naam aan het feit dat deze zalen

vroeger werden geïnterpreteerd als een ruimte waarin de keizer en zijn

familie werden ‘vereerd’ en die bovendien rijkelijk van marmer voorzien

was. Ondertussen is het duidelijk geworden dat deze ruimtes vooral een

representatief karakter bezaten, waarin vooral de grootsheid van de stad

en haar verleden, evenals de vrijgevigheid van haar bouwheren en de

goede relaties van de stad en haar elite met het keizershuis, vaak afge-

beeld naast goden, mythische stadstichters en lokale aristocraten, ten-

toongespreid werden. In het geval van de axiaal-symmetrisch aangelegde

complexen waren de wanden van deze ruimtes meestal op drie zijden

versierd met een rijke ‘tabernakelarchitectuur’. Dit betekent dat er

meestal twee verdiepingen van uitspringende ‘kapellen’ gevormd door

Fig. 148. Zicht vanuit

het oosten op de tot Fri-

gidarium 2 omgevormde

‘basilica thermarum’.

© Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 245

podia met zuilen erop waren, afgewisseld met dieper liggende achter-

wanden met daarin beeldnissen. Het betreft hier een architecturale vorm

die ook voor theaterfaçades, poorten en pronkfonteinen of ‘nymphaea’

(zie in Sagalasssos, Fig. 198 en 207) werd toegepast. Toch zijn, zoals de

‘Keizerzaal’ van het Bovenste Gymnasium van Pergamon illustreert,

dergelijke façades geen absolute ‘must’ voor een ‘Keizers-‘ of ‘Marmer-

zaal’ en horen zij vooral in de symmetrisch aangelegde thermen thuis.

Terwijl deze façades drie zijden van de kamer versierden, opende de

vierde zich dan naar de ‘palaestra’. In het geval van Sagalassos hadden

de grote en diepe erkers in de westelijke en oostelijke smalle zijden van

de kamer zich perfect hiervoor geleend. Alleen sluit de locatie van de

gewelfde ruimtes eronder, die op deze plaats geen dergelijk gewicht

konden torsen, dit omwille van redenen van stabiliteit uit. Bovendien is

de lange bouwinscriptie uit 165 n. Chr., opgedragen aan Marcus Aure-

lius en Lucius Verus en hergebruikt als binnenbekleding van de balus-

trade in het oostelijke plonsbad van Caldarium 3, duidelijk een onderdeel

van een marmeren schijnarchitectuur waarin zuilen door halfpilasters

vervangen zijn en de onderdelen van het draaggestel, zoals de architraaf

Fig. 149. Fragment van een hergebruikte, beschreven marmeren wandplaat uit het

Frigidarium 2, vermoedelijk afkomstig uit het Theater Gymnasium. © Sagalassos Project.

246 DEEL V

(waarop de inscriptie is aangebracht), de fries en de kroonlijst, in laag

reliëf op marmeren wandplaten uitgewerkt zijn. De perfecte overeen-

komst van de afmetingen van deze inscriptie met de breedte van de erker

in de oostelijke wand laat er niet de minste twijfel over bestaan dat deze

tekst oorspronkelijk tegen de achterwand van deze erker aangebracht

was en deze laatste, zoals vele andere wanden van het gebouw, uit

schijnarchitectuur bestond. De inscriptie op de schijnarchitraaf droeg in

165 n. Chr. hetzij het volledige badcomplex, hetzij de pas voltooide

‘Keizerszaal’ of eventueel zelfs enkel de decoratie van haar oostelijke

erker aan Marcus Aurelius en Lucius Verus op

Zoals uitvoerig beschreven in het vorige jaarboek, kan de vindplaats van

de resten van vijf uit verschillende materialen samengestelde (of ‘acro-

lithische’) kolossale beelden van keizers en keizerinnen, die samen

met een nog niet ontdekt zesde beeld drie echtparen vormen in de nissen

van het Zuid Apodyterium (Fig. 150) onmogelijk hun oorspronkelijke

opstelling vertegenwoordigen. Ook de binnenmaten van de ‘cella’ van het

Fig. 150. Luchtopname van het Zuid Apodyterium vanuit het noorden. De achterste beeld-

nissen bevatten links het beeld van Sabina en rechts dat van Hadrianus. In de middelste

nissen werden links verschillende resten van het beeld van Faustina Maior en rechts de

voeten van Faustina Minor teruggevonden. De onderste nissen bevatten links vermoedelijk

de beeltenis van Antoninus Pius en rechts deze van Marcus Aurelius. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 247

Heiligdom voor de ‘Divus’ Hadrianus en Antoninus Pius (4,20 m breed

en 5,60 m diep) waren veel te klein om daar zelfs één enkel heerserskop-

pel in op te stellen. De plaatsing van de mozaïeksteentjes rondom de

voeten van Sabina, waarbij ook de contouren van haar kleed nog her-

kenbaar zijn, evenals deze rond de sokkel van Marcus Aurelius, toonden

anderzijds ook duidelijk aan dat vóór het herstel van deze ruimte na de

aardschok circa 500 n. Chr., alle beelden al in de nissen van het Zuid

Apodyterium waren opgesteld en dat de huidige mozaïekvloer van de

grote Apodyterium-Frigidarium ruimte pas later, tijdens de eerste helft

van de 6de eeuw n. Chr., werd gelegd (Jaarboek 2008, 361-372, Fig. 280,

291). Dit betekent ongetwijfeld dat deze beelden al bij de grote verbou-

wing van de ‘Keizerlijke Thermen’ aan het einde van de 4de en het begin

van de 5de eeuw n. Chr. naar hun huidige locatie overgebracht waren.

Als oorspronkelijke plaats van opstelling van de drie heersersparen blijft

aldus maar één mogelijkheid over, namelijk de brede en diepe nissen in

de lange wanden van de voorloper van Caldarium 3 die men wel degelijk

als een ‘Keizerszaal’ of ‘Marmerzaal’ mag interpreteren. Het portret van

keizer Hadrianus kon door Semra Mägele kort na de troonsbestijging van

deze keizer in 117 n. Chr., meer bepaald ca. 120-125 n. Chr., gedateerd

worden. Dit beeld, samen met dat van Sabina, zal vanaf het begin voor

een nis in deze ruimte bestemd geweest zijn. De andere heersersparen

stelden Faustina Maior en Antoninus Pius, evenals Faustina Minor en

Marcus Aurelius voor. Terwijl van Hadrianus, Faustina Maior en Mar-

cus Aurelius naast de fantastisch mooie koppen (Fig. 151), respectieve-

lijk ook een been, arm- en voetfragmenten, en ten slotte beide armen en

beide benen bewaard zijn, bleven van Sabina enkel de voorzijde van haar

voeten over. Eerst werd hetzelfde ook voor Antoninus Pius veronder-

steld (Jaarboek 2008, 362-370, Fig. 278-288). Bij nader inzien blijkt het

echter ook in zijn geval om vrouwelijke voeten te gaan, zodat enkel

Hadrianus en Sabina elkaar vanuit twee tegenover elkaar geplaatste

nissen aankeken, terwijl de echtparen gevormd door Faustina Maior en

Antoninus Pius evenals Faustina Minor en Marcus Aurelius in nissen

naast elkaar geplaatst waren. Dit betekent dat de nog niet opgegraven

noordoostelijke nis van het Zuid Apodyterium enkel maar voetfragmen-

ten van Antoninus Pius kan bevatten, en dat in de middelste nis langs de

westrand van het Zuid Apodyterium omgevormd tot een ‘keizerlijke

galerij’ in werkelijkheid Faustina Minor stond.

248 DEEL V

Uit het onderzoek van Semra Mägele bleek ook dat de vervaardiging

van de beelden die de heersersparen na Hadrianus en Sabina voorstelden,

als één groep gepland was. Het ogenblik waarop dat gebeurde kan ver-

moedelijk zelfs kort na 25 februari van het jaar 138 n. Chr. vastgelegd

worden. Nadat een maand voordien de geadopteerde zoon en geplande

opvolger van Hadrianus, namelijk L. Aelius Caesar, overleden was,

stelde de keizer op die dag de toekomst van zijn dynastie veilig door

Antoninus Pius te adopteren, die toen al lang met Faustina Maior

getrouwd was. Diezelfde dag verplichtte hij echter ook Antoninus Pius

om zowel Marcus Aurelius als Lucius Verus te adopteren. Op dat ogen-

blik was Lucius Verus verloofd met Faustina Minor, dochter van Anto-

ninus Pius en Faustina Maior, terwijl Ceionia Fabia, dochter van de

overleden L. Aelius Caesar, aan Marcus Aurelius beloofd was. Na de

dood van Hadrianus, werden deze verlovingen echter verbroken. Marcus

Aurelius huwde al in mei van 145 n. Chr. met Faustina Minor, terwijl

Lucius Verus pas in 161 n. Chr. met Lucilla, dochter van Marcus Aurelius

en Faustina Minor, zou trouwen. Ondanks het feit dat de verlovingen van

zowel Marcus Aurelius als Lucius Verus nog in de loop van 138 n. Chr.

Fig. 151. De schitterende portretkoppen met van links naar rechts Hadrianus, Marcus

Aurelius en Faustina Maior. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 249

verbroken werden, lag de identiteit van twee generaties keizers volgend

op Hadrianus sinds 25 februari van 138 n. Chr. wel al vast. Daarom

vermoeden wij dat naast de nis voor Hadrianus en Sabina, drie andere

grote beeldnissen in de langzijden van de ‘Keizerszaal’ van de ‘Keizer-

lijke Thermen’ van Sagalassos al vanaf 138 n. Chr. voor Antoninus Pius,

Marcus Aurelius, Lucius Verus en hun echtgenotes bestemd waren.

Hierdoor verdient deze zaal wel degelijk haar naam als ‘Keizerszaal’,

zij het niet in de vroegere betekenis van een plaats voor de keizercultus.

Een eerste mogelijke verklaring voor het ontbreken van kolossale beelden

voor Lucius Verus en Lucilla kan de voortijdige dood van deze keizer

in 169 n. Chr. geweest zijn. Toch sluit niets uit dat de keizer postuum

was geportretteerd. Vier jaar voordien was hij wel nog betrokken bij de

lange bouwinscriptie die in de ‘Keizerszaal’ is aangetroffen en is opge-

dragen aan beide co-regenten, zodat er geen reden was om hem uit te

sluiten. Een andere, mogelijke verklaring voor het ontbreken van het

vierde keizerspaar zou men eventueel kunnen zoeken in het feit dat een

vermeend complot van Lucilla tegen haar broer Commodus in 181 n. Chr.

nog datzelfde jaar in haar terechtstelling eindigde, waarna de beeldgroep

van dit echtpaar mogelijk verwijderd werd. Hoewel het hier om een

veel minder dure ingreep handelde, werd slechts tien jaar later ook de

naam van Commodus zelf na diens dood en de ‘damnatio memoriae’

(een verbod op het herinneren aan iemand) die hem te beurt viel, van

alle inscripties in het aan hem opgedragen Macellum van Sagalassos

verwijderd (zie V.3.3). Omdat de mozaïekvloer in de westelijke nissen

van het Noord Apodyterium perfect bewaard is en in tegenstelling tot

deze in de diepere nissen langs beide zijden van het Zuid Apodyterium

geen enkele voorziening voor het opstellen van een vierde keizerspaar

van kolossale afmetingen vertoont, waren deze beelden, voor zover

ooit vervaardigd, nooit vanuit de ‘Keizerszaal’ naar deze ruimte over-

gebracht.

Dit alles schijnt de identificatie van de voorganger van Caldarium 3 als

de ‘Keizers-’ of ‘Marmerzaal’ van het complex te bevestigen. Daarbij

dient men echter te beklemtonen dat het gebruik van de eerste naam ook

hier niet op het uitvoeren van rituelen in functie van de keizercultus in

deze ruimte wijst. In andere gevallen waarin inscripties meer informatie

geven over het gebruik van deze representatieve zalen blijkt dat hier bij

spelen, onder andere met de keizercultus verbonden spelen, vooraf onder

250 DEEL V

meer hetzij door de ‘gymnasiarchen’ (directeurs van de gymnasia in de

grote bad-gymnasium complexen, zoals deze van Ephesus of Sardes,

wat in Sagalassos niet het geval was), hetzij door de voorzitters van

de spelen of ‘agonothetai’ (wat in Sagalassos wel het geval was) de

olie onder de atleten verdeeld werd en dat het ook een plaats was waar

overwinnaars nadien hun prijzen uit de handen van één van beiden ont-

vingen. Bij de vele beeldbasissen voor overwinnaars van de ‘Klareia’

in Sagalassos vermeldt de inscriptie heel kort de naam van de afgebeelde

overwinnaar, maar gaat uitvoerig in op de familie en loopbaan van de

voorzitter van de spelen die het beeld betaald had. Op een vergelijkbare

wijze was het voor ‘gymnasiarchen’ en ‘agonothetai’ even belangrijk

dat zoveel mogelijk van de door hen in het kader van deze spelen gestelde

activiteiten binnen het decor van wat wellicht de meest representatieve

ruimte van elke grote stad was, namelijk de ‘Keizerszaal’, plaatsvonden,

waarin in tal van gevallen wellicht ook naar sommige van hun voor-

ouders verwezen werd. Bij dit alles was het in de eerste plaats het decor

dat als het ware aan elke binnen deze ruimte gestelde handeling iets

sacraals verleende, opnieuw niet in de zin van een een daad die op een

verering van de keizer wees, maar in de zin van, door te verwijzen naar

alles wat met de grootsheid van de stad – uitgedrukt in het beelddecor

– te maken had, hieraan een bijkomende symbolische betekenis te ver-

lenen, die elke hier gestelde daad qua symboliek veruit oversteeg en op

een hoger niveau tilde. Ook in Sagalassos is het daarom niet uitgesloten

dat dezelfde activiteiten (verdeling van olie, uitdelen van prijzen) in het

kader van de met de keizercultus verbonden ‘Klareia’ en andere naar

lokale edelen genoemde spelen uit de 3de eeuw n. Chr. aanvankelijk in

deze ruimte van de thermen werden uitgevoerd. Toch dient men deze

zaal ook los daarvan in de eerste plaats als een representatieve ruimte

te zien, waarin vooral de stad zelf centraal stond, samen met haar rol

in verleden en heden. Daar hoorden ook haar goden, mythische stads-

stichters, vooraanstaande weldoeners waaronder de leden van de dynastie

die Sagalassos echt groot had gemaakt, bij (zie Jaarboek 2008, Deel III).

Na het uitkiezen van de stad als ‘neokoros’ voor Pisidië en het haar

verlenen van de eretitel van ‘eerste stad van Pisidië’ waren Hadrianus

en zijn opvolgers ontegensprekelijk één van de belangrijkse onderdelen

van de ‘succes story’ die haar lokale geschiedenis en haar vooraanstaande

positie binnen de provincie geworden was. De erkentelijkheid van de

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 251

stad uitte zich dan ook in de opstelling van kolossale, akrolithische

beelden van drie generaties van adoptiekeizers, die hier niet ‘vereerd’,

maar wel voortdurend ‘geëerd’ werden. Omdat de ‘Keizerlijke Thermen’

bovendien in functie van de ontvangst van alle officiële delegaties of

gewone burgers uit andere Pisidische steden, die tijdens de keizerlijke

festivals Sagalassos als ‘neokoros’ bezochten, gebouwd waren, wou de

stad ongetwijfeld, door het opstellen van deze kolossale ‘akrolithen’ in

de meest representatieve ruimte van het complex, deze ‘bezoekers’ ook

aan de grote eer die haar te beurt gevallen was herinneren en er haar

erkentelijkheid tegenover de initiator van dit alles, Hadrianus en zijn

sinds 138 n. Chr. gekende twee generaties van opvolgers, manifesteren.

De opgravingen van de ‘centrale hal’ van het Apodyterium-Frigidarium

complex op de oostrand van de ‘Keizerlijke Thermen’ leverden bijko-

mende informatie op over de omstandigheden waarin de kolossale

beelden uit de ‘Keizerszaal’ uiteindelijk uit deze ruimte verwijderd en

Fig. 152. Luchtopname van de

centrale ruimte van het enorme

Apodyterium-Frigidarium com-

plex op de oostrand van de ‘Kei-

zerlijke Thermen’. De pijl identifi-

ceert de plaats van het ‘emblema’.

© Sagalassos Project.

252 DEEL V

naar het tot een ‘keizerlijke galerij ‘omgevormde Zuid-Apodyterium

overgebracht werden. Geofysisch onderzoek van de hoge ‘centrale

ruimte’ van de enorme hal langs de oostelijke zijde van het badcomplex

leverde geen aanwijzingen op voor het bestaan van een gedempte

‘natatio’. Een ondiep bassin of fontein, zoals bij het Vedius Bad-

Gymnasium in Ephesus, is echter niet uitgesloten. Thans bevindt zich

pal in het midden van deze ruimte, in de mozaïekvloer uit de 6de eeuw

n. Chr. (Fig. 152), een centraal paneel of ‘emblema’ waarin nog net

te lezen valt hoe iemand het ‘DH[PNO]SION’, waarmee enkel een

‘banketzaal’ kan bedoeld zijn, ‘vernieuwd’ had (Fig. 153). Dit betekent

dat deze hal deze functie al voordien, meer bepaald sinds de late

4de eeuw n. Chr., vervuld moet hebben.

In haar eerste fase was de ‘Keizerszaal’ wellicht te interpreteren als een

zaal die de rol van Sagalassos als ‘eerste stad van Pisidië’ en officieel

centrum (‘neokoros’) van de Pisidische keizercultus moest illustreren.

Door haar rijke architectuur, beelden, reliëfs of andere objecten moest

zij het roemrijke verleden van de stad en haar vooraanstaande rol in het

heden tonen. De kolossale beelden van leden van de dynastie, waaraan

de stad haar enorme bloei verschuldigd was, moeten daarbij een cen-

trale rol hebben gespeeld. De transformatie van deze ruimte tot een

Fig. 153. Het centrale ‘emblema’ met de identificatie van de ruimte als een banketzaal.

© Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 253

‘caldarium’, waarbij deze kolossale heersersbeelden van hieruit naar het

Zuid Apodyterium werden verplaatst, samen met de omvorming van het

centrale deel van Frigidarium 1 en wellicht ook het Noord Apodyterium

tot een immense banketzaal, impliceerden een bijna volledige trans-

formatie van het hele badcomplex (Fig.133, 147) waarbij slechts weinig

kamers onaangetast bleven.

Deze ingrepen en transformatie van het badcomplex tijdens de laatste

decennia van de 4de eeuw n. Chr. en het begin van de 5de eeuw waren

zo immens en moeten zoveel gekost hebben, dat ongetwijfeld een

belangrijke politieke of religieuze wijziging aan de basis hiervan gele-

gen moet hebben. M. Waelkens is van oordeel dat die verandering

wellicht in de geleidelijke ondergang van de keizercultus te zoeken is.

Zoals hoger vermeld, blijkt uit inscripties afkomstig van ‘Keizers zalen’

uit andere steden in Anatolië dat ‘gymnasiarchen’ of de voorzitters

(en meestal ook de organisatoren en financiers) van de spelen hierin

bepaalde activiteiten uitvoerden in functie van de belangrijkste lokale

spelen, die meestal met het keizershuis verbonden waren. In Sagalassos

kan het daarbij om de al sinds de Flavische periode nauw met de

keizer cultus verweven spelen voor Apollo Klarios, de zogenaamde

‘Klareia’, gehandeld hebben. Wellicht waren dergelijke spelen met

de publieke naaktheid van atleten één van de eerste aspecten waaraan

de geleidelijk gekerstende bevolking van de stad en vooral de bisschop-

pen, die in deze periode (zie IV.3) ook de seculiere machthebbers

van de steden werden, aanstoot namen. Dit zal op vele plaatsen ver-

moedelijk het eerste element van de keizercultus geweest zijn dat werd

opgegeven. Het is bekend dat de keizercultus vanaf Constantijn de Grote

inderdaad geleidelijk verwaarloosd werd, terwijl de eerste sluiting van

zijn tempels al op het einde van de 4de eeuw n. Chr. plaats vond. In het

geval van de Tempel voor Hadrianus en Antoninus Pius van Sagalassos

is dit door testopgravingen bevestigd.

Sinds de jaren 391-392 n. Chr. (Cod. Theod. XVI 10,10-12) was de

verering van heidense goden verboden en daar hoorde in feite ook de

keizercultus bij. Toch werd bij dit alles – ook van officiële zijde – vaak

een zeer ambigu beleid gevoerd. Zo werd Theodosius I, die de heidense

erediensten verbood en hun tempels liet sluiten, na zijn dood net als zijn

voorgangers nog steeds als ‘Divus’ vergoddelijkt. In het midden van

het door hem aangelegde Forum Tauri in Constantinopel liet hij ook

254 DEEL V

een groot ruiterstandbeeld van zichzelf plaatsen, waarvan de poëtische

wijdingsinscriptie hem als ‘nieuwe Helios’ (zonnegod) bestempelde.

Binnen een dergelijke context hoeft het niet te verbazen dat bepaalde

activiteiten van de keizerlijke festivals, zoals de atletiekspelen waarin de

‘Keizerszalen’ mogelijk een rol speelden, evenals al te expliciete verwij-

zingen naar het heidense verleden van een stad met haar beschermgoden,

vergoddelijkte mythische stichters enz., iets wat in deze ‘Keizers zalen’

zeker het geval was, het eerst uit de thermen gebannen werden. Meer

onschuldige praktijken zoals de organisatie van banketten zal men langer

toegestaan hebben. Belangrijk daarbij is dat deze feestmalen op zich, met

de verdeling van vlees en wijn ná de offers geen echte cultuspraktijk

inhielden, buiten wellicht een toast op de heerser(s). Voor velen waren

deze maaltijden trouwens ook één van de zeldzame gelegenheden waar-

bij zij vlees te eten kregen en daarom een aspect waaraan de overheid niet

direct durfde te raken. Dit soort maaltijden hoort dan ook eerder in een

verdere ‘ering’ van de keizers, wat niet verboden was, dan in hun ‘ver-

ering’ thuis. Daarbij staat niet meer vast dat dergelijke feestmalen tegen

het einde van de 4de eeuw nog altijd door een ‘archiereus’, d.w.z. de

hogepriester van de keizercultus, werden georganiseerd en voorgezeten.

Naargelang het precieze moment in de loop van de 4de eeuw, waarin de

transformatie van de thermen en de herbeschikking van de meeste van

haar ruimtes plaatsvond, kunnen de eerste banketten in de oostelijke lang-

gerekte ruimte van de thermen, de grootste ruimte van het hele complex,

wel degelijk nog door een ‘archiereus’ georganiseerd zijn. Geleidelijk

aan kunnen ‘bisschoppen’ echter zijn rol overgenomen hebben. Zoals

hoger vermeld bij de bespreking van de dynastie van de Theodosii

(Deel IV.5), was de periode van deze dynastie waarbinnen in Sagalassos

deze grootse verbouwingen plaats hadden, precies een tijd, waarin ook

bisschoppen, ondertussen dé machtshebbers in de steden, steeds meer aan

liefdadigheid en het voeden van de armen gingen doen. In de steden

werden zij daartoe gedwongen doordat uit het platteland afkomstige mon-

niken, waarover de bisschop geen controle had, deze zorg geleidelijk

geïntroduceerd hadden. Dezen waren daardoor enorm populair geworden,

wat vaak leidde tot rellen tussen hun dikwijls ongeletterde aanhangers en

die van de meestal goed opgevoede bisschoppen, die toen nog veel res-

pect voor de antieke cultuur vertoonden. Ten tijde van Theodosius I,

voerde de bisschop van Constantinopel, Johannes Chrysostomos, op dit

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 255

vlak zelfs een echte competitieoorlog met de monniken in de hoofdstad,

om via liefdadigheid de gunst van het volk te winnen. Daarom vermoeden

wij dat de inrichting van een banketzaal in het vroegere centrale deel en

mogelijk ook het Noord Apodyterium van het enorme Apodyterium-

Frigidarium complex op de oostelijke rand van de ‘Keizerlijke Thermen’

van Sagalassos, wellicht ook vanuit deze achtergrond moet bekeken wor-

den. Na de ‘archiereus’ kan ook de bisschop hier het perfecte kader voor

grote eetmalen gevonden hebben. Het is trouwens gekend dat ‘eetmalen’

uiteindelijk ook deel uitmaakten van herdenkingsfeesten voor martelaren.

De omkadering in het zuiden (Zuid Apodyterium) van deze banketzaal

door een galerij van kolossale keizersbeelden spreekt dat alles niet tegen.

Op dat ogenblik hoeven deze beelden niet noodzakelijk nog naar de oor-

sprong van de banketten in het kader van keizerlijke festivals verwezen

te hebben. Veeleer werden zij wellicht gezien als verwijzingen naar de

dynastie die Sagalassos als ‘eerste stad van Pisidië’ erkend had, een pri-

vilege dat Diocletianus haar ontnomen had, en verleenden zij dergelijke

maaltlijden een zeker ‘cachet’. Tevens kunnen zij omwille van hun esthe-

tische waarde in de ruimte waarin de maaltijden plaats vonden, bewaard

zijn zonder dat dit nog met enige vorm van cultus gepaard ging. De ‘codex

Theodosianus’ bevat immers ook decreten waarin gevraagd wordt beel-

den die nooit het onderwerp van cultus gevormd hadden als cultureel

erfgoed op neutrale plaatsen op te stellen. Ook dat kan het behoud van

de beelden zelfs tot na de aardschok circa 500 n. Chr. helpen verklaren.

Dat een dergelijk respect voor het voorbije erfgoed zelfs nog tijdens het

tweede kwart van de 6de eeuw n. Chr. wel degelijk nog altijd in de stad

aanwezig was, werd hier eerder ook aangetoond door de oprichting van

het monument met de vier kleine godenbeeldjes in het noordelijke deel

van de colonnadestraat (V.3.1), evenals door de ongeveer gelijktijdige

oprichting van een monument vlakbij de toegang tot de Onderste Agora

ter ere van Julianus de Afvallige (zie Deel IV.3).

Pas in 425 n. Chr. zou Theodosius II ook de overdreven verering van

keizerlijke beelden, die ook toen nog altijd “tentoongesteld werden

bij allerlei wedstrijden”, verbieden (Cod. Theod. XV 4,1), waardoor de

keizercultus verder verwaterde en uiteindelijk verdween. Ondanks

dit decreet is het bekend dat het volksgeloof in Constantinopel nog tot

in de 5de eeuw n. Chr. het beeld van Constantinus I op zijn forum bleef

aanbidden alsof het een god was.

256 DEEL V

Terwijl het verbod van Theodosius II uit 425 n. Chr. het voortleven van

de verering van keizerlijke beelden bij spelen documenteert, zette het

organiseren van publieke maaltijden, ontstaan uit keizerlijke festivals,

een heel onschuldig element daarvan verder. Dit werd mogelijk door

de bisschop van de stad in het kader van de christelijke liefdadigheid

en feesten van martelaren overgenomen. Geleidelijk werden dergelijke

eetmalen een onderdeel van lokale tradities. Het is dan ook zeker geen

toeval dat zelfs in het midden van de 7de eeuw n. Chr. in de ruïnes van

Figidarium 2 nog een grote maaltijd georganiseerd werd waaraan op

basis van de consumptieresten minstens 50 tot 100 personen deelgeno-

men moeten hebben. Dat het daarbij om een echt ‘festijn’ ging, blijkt uit

het feit dat enkel de betere stukken vlees van de schapen en geiten (de

hespen) geconsumeerd werden. Het dumpen van consumptieafval in

heel wat ruimtes van het gebouw is een andere indicatie van het door-

leven van het gebruik – tot in de Byzantijnse ‘Dark Ages’ – om in de

ruïnes van de thermen eetmalen te organiseren. Dit illustreert hoe eng

de band tussen dit gebouw en publieke maaltijden geworden was.

In het kader van de studie van het badgebouw werd binnen het aflopende

doctoraat van Markku Corremans ook onderzoek verricht naar de

herkomst van het materiaal gebruikt voor de ‘tesserae’ of mozaïeksteen-

tjes van een sectie van de bichrome vloer uit deze ‘banketzaal’-annex

‘keizerlijke galerij’, daterend uit de vroege 6de eeuw (Fig. 154). Hieruit

bleek dat het merendeel van het materiaal van lokale herkomst was.

Daarnaast werd in beperkte mate gebruik gemaakt van witte en grijze

Fig. 154. Zicht op een deel van het bichrome mozaïektapijt uit de 6de eeuw n. Chr. in

het noordelijke deel van het Zuid Apodyterium. © Sagalassos Project.

D E O N D E R Z O E K S - E N O P G R A V I N S C A M P A G N E I N 2009 257

marmer, vermoedelijk afkomstig uit Dokimeion, en van een aantal

exotische, gekleurde gesteenten, zoals ‘cipollino verde’ uit Euboia in

Griekenland en ‘pavonazetto,’ eveneens afkomstig uit het 135 km ten

noorden van Sagalassos gelegen Dokimeion. Opvallend was het her-

gebruik van fragmenten van wandplaten, schijnarchitectuur en zelfs

inscripties (Fig. 155).

Een ander interessant aspect uit het lopende onderzoek over de ther-

men, was de residu analyse van fecaliën uit een voormalige publieke

latrine in één van de gewelfde ruimtes onder de ‘Keizerlijke Thermen’

(Fig. 156). Vroeger werd ervan uitgegaan dat deze latrine pas bij het

begin van de 6de eeuw n. Chr., na het vernietigen van een andere latrine

elders in de baden door de aardschok ca. 500 n. Chr., was aangelegd

en dat zij pas na de 6de eeuw tot een productieplaats van meststoffen

op basis van dierlijke mest werd omgevormd. Uit het doctoraal onder-

zoek van Jan Baeten is echter gebleken dat de septische putten van

deze latrine inderdaad menselijke fecaliën bevatten, maar dat deze al

Fig. 155. Detailopname van de mozaïekvloer uit de enorme bankethal met daarin een

steentje dat ooit tot een inscriptie op marmer behoorde. © Markku Corremans.

258 D E E L V

tot de eerste bouwfase van het complex moeten hebben behoord. Kool-

stof 14 datering van twee stalen leverden immers een datum op omstreeks

230-240 cal n. Chr. (profiel C, septische put, op 1,30 m diepte) en een

tweede circa 130-350 cal n. Chr. op (profiel E, septische put, op 1,60 m

diepte). De omvorming tot een productieplaats voor meststoffen op basis

van dierlijke mest geschiedde ook al vóór de vermelde aardschok.

V.3.3. Het Macellum (MAC). Van verstopte leidingen tot

muntschatten

(Julian Richard, Marc Waelkens, J. Poblome).

Het Macellum of de voedselmarkt van Sagalassos is gelegen op een terras

ten zuidoosten van de Bovenste Agora (Fig. 120: MAC). De opgravin-

gen van het gebouw, gestart in 2005, hebben ondertussen al schitterende

– soms onverwachte – resultaten opgeleverd.

Fig. 156. De latrine op het benedenniveau van de ‘Keizerlijke Thermen’. De septische

putten bevinden zich achter de geul in witte kalksteen, oorspronkelijk bedoeld voor

lopend water, waarmee men zich kon reinigen. Gaten in de achterwand duiden de plaats

van uitgebroken zitjes aan. © Sagalassos Project.