Ring reading studies on Black-headed Gulls Larus ridibundus in Groningen and in Het Gooi [in Dutch,...

10
Aflezen van metalen ringen bij Kokmeeuwen in Groningen en het Gooi Klaas vanDijk & Frank Majoor ledere vogefaar kentze wel: de groepen krijsende Kokmeeuwen Larusridibundus die om je heenvlie- gen als je in een parkjede eendenwat broodvoert. Deze Kokmeeuwen lijkenechte stadsvogels die zich tegoed doen aan het afual van de mens. Veel vogelaarskiiken nauwelilks naar dergeliike stadsmeeuwen. Tochvalt er heel wat aan te ontdekken: doordatze vaak erg mak zijn, kun je ze biy voorbeeld goed van dichtbij bekijken. In dit artikel zullen wii daar wat oververtellen, vooral aan de hand van resultaten van het aÍlezen van geringdeexemplaren. Kokmeeuwen komenhet helejaar in Nederland voor. De soort is een talrijke broedvogel in Ne- derlanden aan het begin van de jaren tachtig werd het aantal broedparen op ongeveer 250.000 geschat.Onze broedvogels overwintêren vooral in Zuid-Engeland, Belgié en Frankrijk. De bij ons doortrekkende en overwinterende vogels komen vooral uit het Oostzeegebied. Het aantal over- winteraars bedraagt enkele honderdduizenden (Sovon 1982 Speek& Speek 1984). In veel Eurooese stedenzitten vooral 's winters aanzienlijke aantallên Kokmeeuwen. Deze vo- gels zijnvaak vrij mak.Al in de jarendertig was het Duitse en Zwitserse ornithologen opgevallen dat sommige geringde Kokmeeuwen jaarlijks naar hun overwinteringsplaats terugkeerden. Onder de publikaties die hieroververschenen, bevindt zich ook een artikel van WilliTettenborn (Tettenborn 1947). Ondanks het oorlogsgeweld was hij in staatom met een verrekijker in de win- ter van 194311944 bijna honderd verschillende geringde Kokmeeuwen in Berlijn aÍ te lezen. Ruim dertig hiervan had hij ook al in de winter van 1942/1943 in Berlijn gezien. Eigenlijk is er sindsdien niet zoveel veranderd. Ooktegenwoordig kun je in een willekeurig park- je een Kokmeeuw met een metalen ringtegenko- men die op enkele meters naast je blijft staan wachten op voer. Het heeft tot het middenvan de jaren zeventig geduurd, voordat enkele voge- laars begonnen met het systematisch aflezen van metalen ringenbij Kokmeeuwen in Neder- land. Pioniers warenonderandeÍeEgbert Boe- kema in Groningen en Eduard Osieck in het Gooi. De gegevens voor dit artikel zijn gebaseerd op materiaal dat vanaÍ 1978 is verzameld in de stad Groningen en materiaal dat vanaf 1985 is verza- meldin het Gooi.Hetdoelvan ons onderzoek is om inzicht te kriigen in factoren als herkomst, po- pulatieopbouw, plaatstrouw, verblijfsduur en pa- lronen van koprui. Voor een beschrijving van ge- bieden en methoden wordt veíwezen naar De Beer & Majoor (1986) en Van Dijk (1990). Voordat wij ingaan op de resultaten, zullen wij eerst aan' dacht besteden aan de manierwaaropwij de metalenringen met zekerheid kunnen aÍlezen. De techniek van het aÍlezen Alle begin is moeilijk en dit geldt zekeÍ voor het aflezen van metalen ringen! Het aflezen van kleurringen van bi.lvoorbeeld Brandganzen, Rot- ganzen en Zilvermeeuwen - soms al moeilijk ge- noeg - is stukken eenvoudiger dan het goedafle- zen van metalen ringen. Zo zal iedereen die wel eens een metalen ring van een dood gevonden vogel goed heeft bekeken, hebben opgemerkt dat de inscriptie helemaal rondom staat. Het ringnummer is dus nooit in één keer te zien, maar moet stap voor stap worden ontciiÍerd. FiguuÍ 1. Voorbeeldenvan enkele veel voorkomende ringtypen bij Kokmeeuwen Het Vogeljail 43 (1995) 4 Foto: Klaasvan Dijk. 145

Transcript of Ring reading studies on Black-headed Gulls Larus ridibundus in Groningen and in Het Gooi [in Dutch,...

Aflezen van metalen ringen bij Kokmeeuwenin Groningen en het GooiKlaas van Dijk & Frank Majoor

ledere vogefaar kent ze wel: de groepen krijsende Kokmeeuwen Larus ridibundus die om je heen vlie-gen als je in een parkje de eenden wat brood voert. Deze Kokmeeuwen lijken echte stadsvogels diezich tegoed doen aan het afual van de mens. Veel vogelaars kiiken nauwelilks naar dergeliikestadsmeeuwen. Toch valt er heel wat aan te ontdekken: doordat ze vaak erg mak zijn, kun je ze biyvoorbeeld goed van dichtbi j beki jken. In dit art ikel zul len wii daar wat over vertel len, vooral aan dehand van resultaten van het aÍlezen van geringde exemplaren.

Kokmeeuwen komen het hele jaar in Nederlandvoor. De soort is een talrijke broedvogel in Ne-derland en aan het begin van de jaren tachtigwerd het aantal broedparen op ongeveer 250.000geschat. Onze broedvogels overwintêren vooralin Zuid-Engeland, Belgié en Frankri jk. De bi j onsdoortrekkende en overwinterende vogels komenvooral uit het Oostzeegebied. Het aantal over-winteraars bedraagt enkele honderdduizenden(Sovon 1982 Speek & Speek 1984).In veel Eurooese steden zitten vooral 's wintersaanzienl i jke aantal lên Kokmeeuwen. Deze vo-gels zi jn vaak vri j mak. Al in de jaren dert ig washet Duitse en Zwitserse ornithologen opgevallendat sommige geringde Kokmeeuwen jaarl i jksnaar hun overwinteringsplaats terugkeerden.Onder de publikaties die hierover verschenen,bevindt zich ook een art ikel van Wil l i Tettenborn(Tettenborn 1947). Ondanks het oorlogsgeweldwas hij in staat om met een verrekijker in de win-ter van 194311944 bijna honderd verschillendegeringde Kokmeeuwen in Berl i jn aÍ te lezen.Ruim dert ig hiervan had hi j ook al in de wintervan 1942/1943 in Berl i jn gezien.Eigenl i jk is er sindsdien niet zoveel veranderd.Ook tegenwoordig kun je in een wil lekeurig park-je een Kokmeeuw met een metalen r ing tegenko-men die op enkele meters naast je blijft staanwachten op voer. Het heeft tot het midden van dejaren zeventig geduurd, voordat enkele voge-

laars begonnen met het systematisch aflezenvan metalen r ingen bi j Kokmeeuwen in Neder-land. Pioniers waren onder andeÍe Egbert Boe-kema in Groningen en Eduard Osieck in hetGooi.De gegevens voor dit artikel zijn gebaseerd opmateriaal dat vanaÍ 1978 is verzameld in de stadGroningen en materiaal dat vanaf 1985 is verza-meld in het Gooi. Het doel van ons onderzoek isom inzicht te kriigen in factoren als herkomst, po-pulat ieopbouw, plaatstrouw, verbl i j fsduur en pa-lronen van koprui. Voor een beschri jving van ge-bieden en methoden wordt veíwezen naar DeBeer & Majoor (1986) en Van Dijk (1990). Voordatwij ingaan op de resultaten, zul len wij eerst aan'dacht besteden aan de manier waarop wij demetalen ringen met zekerheid kunnen aÍlezen.

De techniek van het aÍlezenAlle begin is moeil i jk en dit geldt zekeÍ voor hetaflezen van metalen ringen! Het aflezen vankleurr ingen van bi. lvoorbeeld Brandganzen, Rot-ganzen en Zi lvermeeuwen - soms al moeil i jk ge-noeg - is stukken eenvoudiger dan het goed afle-zen van metalen r ingen. Zo zal iedereen die weleens een metalen r ing van een dood gevondenvogel goed heeft bekeken, hebben opgemerktdat de inscriptie helemaal rondom staat. Hetr ingnummer is dus nooit in één keer te zien,maar moet stap voor stap worden ontciiÍerd.

FiguuÍ 1. Voorbeelden van enkele veel voorkomende ringtypen bij Kokmeeuwen

Het Vogeljail 43 (1995) 4

Foto: Klaas van Dijk.

145

Om een r ing aÍ te lezen worden de meeuwen melvoer gelokt. Dit gebeurt meestal in parken mefeen vt jver waar ook eenden zit ten. Deze eendenworden vaak door mensen gevoerd en Kok_meeuwen proberen dan ook een graantje mee tepikken. Hierdoor zi jn de mêeuwen gewend aan.T._l:"n.9n.t" btijven rusrig sraan atsle stopt mety99_re_n, Met een kijker oÍ met het blotè oog wordtzo n groep meeuwen afgezocht op qerinqàe indi_vrouen. Als die aanwezig zijn. wordt gefrobeerdoe nng met een telescoop af te lezen. Het is es_sentreet dat de vogel zo nu en dan even st i lstaat,w-ant anders is de . inscript ie van de r ing niet teontculeren. Door het voer op een bépaaldeplaats in de groep re gooien is n"t .àuri"rïooilrlK om de vogel of de ring te laten draaien. óenng Kan zo van al le kanten worden bekeken.

;k *i*;":$*i

E_119"_"^1_" gekteurringde Kokmeeuw tn ae "r"o*clniffi,maan 1987.

Foto: Fred prak.

Voorbeeldên van enkele veel voorkomende ringfypen bi) Kok-meeuwen.Foto: Klaas van Drlk.

146

Het.aJlezen gaat vooral goed in die perioden, datveet KoKmeeuwen in de bebouwde kom zit ten.Bij nat.weer (vooral in de herÍst

"n in nefuooi_

)aat) ztln het er meestal maar weinig. weilandenzijn dan veel aantrekkelijker omdát r"o"n*ór_men dan erg gemakketijt< 2i1n te vinden. óaaó_regen zitten er bij droog en koud weer veel meerKoKmeeuwen in de stad. Bovendien zi jn er metvorst meer mogelijkheden voor het aÍlézen: dansraan oe meeuwen vaak op het ijs te rusten oÍ tepoetsen. Het aflezen concentreert zich dan ookrn de periode buiten het broedseizoen: ,r**èàvan juli tot in april. 's Zomers zitten er ,""si"lweinig Kokmeeuwen binnen de bebouwde kom.De inscriptie van metalen ringenDe inscriptie van een metalen-ring bestaat uiteen individueel nummer en uit een ádres van denngcentrale die al aangeeft uit welk land de r inoarKomstig is (Íiguur 1). Vrijwel ieder land heeËzf1n eigen ringtype, maar er zijn diverse landenwaar verscheidene ringtypen voor Kokmeeuwenworden gebruikt. Andere landen (bi jvoorbeeldZweden en Denemarken) gebruikei i ; i"g";-; ; ;erg op elkaar l i Íken.Het individuele nummer bestaat uit ciifers of uital ler lei combinaties van ci j fers en lenórs. aiaÀnniet met punten oÍ streeplês ertussen. niná"rË_rUK van het land kan het adres bovenaan oÍ on-cÍeraan de ríng staan. Ook kan bi j sommiqe lan_den een deet van de reksr dwárs op AË iingstaan. Om een metalen ring met succès te kunlnen ontct j Íeren, is het belangri jk om een goedekennis te hebben van at dezi hogeli ;XneáóÀ.

-

Zo is de meest gebruikte Nederlanáse r inq (dà zmm ring) relatief groot en heeft als adres"voàer.TREKSTATIoN ARNHEM HoLLANo en een individueelLy:lmel.van zeven cijfers. Het nummer begintartrJd met een 3 en heeft een klein puntje tusóenrespectievelijk het eerste en tweede ciifer en hetvierde en vijfde cíjfer Een Litouwse r'íng È ooïvn1 groot, heeft lrrusEuv zooL KAUNAS lrrulrura alsadres en een nummer van zes cijfers.Ringen uit België zi jn last iger, onder andere om_oar er drie verschi l lende typen in omloop zi in.Daarnaast. i.s het meest ge'bruikte tvpe oJf n6àeens veet kteaneÍ dan een Nederlandse r ing. Dèmeest gebruikte Belgische ring heeft atà op_SCNTIII I\,4USEUIVI SC NAT BFUXELLES 4 EN EEN NUM-

Jn9r d3t begint met een cijfer gevolgd door dererrer.t en drie, vier of vi j Í ci j fers.Erg Íast ig afÍeesbaar kunnen verschi l lendeOosteuropese ringen zijn. met name die uit Tsie_cnre, Lettand en Estland. Bi j dergel i jke r inqenii i_ken sommige cijÍers dikwijÍs eri of eriàár. eó_venoten ts het nummer vaak scheeÍ, ondiep ofonreg-etmatig Ingeslagen, waardoor het eromoerf llt( Kan zijn om te zíen welk cijfer of letter eïprecies staat. Ook zijn sommige r.íng"n .à

"t"iLverslelen, dat de inscriptie èlechÉ met veelmoetre (deets) nog is te ontci j feren.

Andere veldkenmerkenDaarnaast worden van iedere gerrngoe meeuw:9l,1u"lql

gegevens genoreerd die men kan ge_?,rurken als de vogel later weer wordt gezienén3l:cgtrole op.de juistheid van de aÍtdzing. Herzrjn de volgende kenmerken:

,liii.tr

r&,*' "{

í'

,,ffi&1

Her Vogeljaar 43 (t995) 4

- leeft i jd. Tot 31 december worden de jongen diein dat laar ziin geboren, genoteerd als eerstekalenderjaar (1kj) vogels. Vanaf 1 januari wor-den ze als 2kj opgeschreven. In de loop van dezomer verdwijnt door de rui het onderscheidtussen jongen van ruim een jaar oud en vol-wassen (adulte) vogels. In het veld zijn ze danniet of nauweli jks meer van elkaar le onder-scheiden. In de looo van de herÍst wordt deleeftijd van adulte vogels dan ook genoteerd alsouder dan 1kj (na 1kj) en na 1 januari als ouderdan Zkj (na 2kj).

- posit ie van de r ing. De metalen r ing zit : (a) l inksof rechts, (b) aan het loopbeen of boven hetloopbeen en (c) is al dan niet onderstebovenaangelegd.- eventuele bi jzonderheden als de aanwezig-heid van kleurÍ ingen, sl i j tage van de r ing, manklopen of een aÍwijkend verenkleed.

- koplekening. In het voorjaar is er een grote indi-viduele variat ie in de kopkaprui. In Het Gooiworden sinds 1986 ook aantekeningen over dekoprui gemaakt.

Al met al zal het duidel i jk zi jn dat het niet eenvou-dig is om metalen r ingen bi j Kokmeeuwen vol le-dig en juist aÍ te lezen. Wij zi , in beiden geruimetijd bezig geweêst om de ervaring op le bouwendie nodig is om de r ingen steeds met 1000/o ze-kerheid aÍ te lezen. Ook nu gebeurt het nog re-gelmatig dat wi j een r ing slechts gedeeltel i jkkunnen aflezen, omdat de vogel niet wi l draaienoÍ op een gegeven moment wegvl iegt. Al leenvol ledige af lezingen worden gemeld aan de Ne-derlandse Ringcentrale in Heteren (adres: deNederlandse Ringcentrale, postbus 40, 6666 ZGHeteren). Onvolledige nummers oÍ niet met1000/o zekerheid afgelezen r ingen worden noortaan de r ingcentrale gemeld.

HerkomstTabel 1 geeÍt een overzicht van de aantallen ende herkomst van de geringde Kokmeeuwen diein Groningen en in hel Gooi zi jn gezien. ln totaalzi jn ruim 2300 verschi l lende r ingen uit 18 landenaÍgelezen. Maximale aantal len per land die inéén seizoen, lopend van 1 jul i tot 30 juni, zi jn af-gelezen, staan vermeld in tabel 2. De seizoens-maxrma bedragen 433 voor het Gooi (seizoen1986Í987) en 227 voor Groningen (1989/1990).Kokmeeuwen uit de noordel i jk gelegen landenwaren vaak als nestjong geringd. Veel Duitse enDeense vogels waren buiten het broedseizoengevangen. Deze vogels zi jn waarschi jnl i jk vooreen aanzienl i jk deel niet in Duitsland oÍ Dene-marken geboren.Kokmeeuwen uit landen ten westen of ten zuidenvan Nederland waren bi jna al lemaal buiten hetbroedseizoen gevangen. Er werden twee in En-geland geboÍen vogels gezien: één in Groningenen één in het Gooi. Opvallend was, dat beide vo-gels in juni 1988 in de zelfde kolonie aan de En-gelse oostkust waren geringd en beide in maart1990 werden aÍgelezen.

De meest oostel i jke vogel was in mei 1989 aande noordoostkant van het Ladogameer geringd

Het lbgeljrar 43 (1995) 4

totaal 98s 1 361

Tabel 1. Aantallen geÍingde Kokmeeuwen aÍgelezen in destad Groningen (periode í978-1994) en in het Gooi (pêÍiode1984-1994).

en werd in maart 1992 in Hilversum gezien (af-stand 1960 km). De meest noordelijke vogelskwamen uit Midden-Finland. Verscheidene nest-jongen uit de omgeving van l i ( langs de Botni-sche GolÍ, noordel i jk van Oulu) werden in Gro-ningen (afstand 1710 km) en in het Gooi gezien(aÍstand 1850 km). Een nestjong uit lJsland werdals meest westelilke vogel door Tseard Hiemstrain december 1981 in Groningen aÍgelezen. Dezevogel is één van de weinige lJslandse Kokmeeu'wen die in Nederland werd teruggemeld.De meest zuidel i jke Kokmeeuw kwam uit l tal ië.Deze vogel werd in Groningen aÍgelezen (af-stand 950 km) en was in januari 1981 bi j Venetiégeringd. In het Gooi weíd in oktober 1986 een Li-touwse Kokmeeuw aÍgelezen (geringd als nest-. jong in juni 1986), die in augustus 1987 in deBaai van Arcachon in Zuidwest-Frankrijk doodwerd gevonden (aÍstand 2230 km tussen Litou-wen en Arcachon).

herkomst Groningen het Gooi

herkomst Groningen het Gooi

lJslandNoorwegenDenemarkenZwedenFin landRus landEstlandLetlandLitouwenPolenTsjechiêDuitslandNederlandBelgiëEngelandFrankri jkZwitserlandI ta l ië

,|1 183349 1

1 4 3

o1 1 31 8 05245

'I

I

I

451 871

11 0 3

Z J

134284

49t o +

t 929

NoorwegenDenemarkenZwedenFin landEstlandLetlandLitouwenPolenTsjechiêDuitslandNederlandBelgièEngeland

42 í

I1 8321 344

48

1 11 0

3I t )q

1 724I

óz

Iz

1 432720

Tabel 2. Maximaal aanlal aígelezen gèringde Kokmêeuwenpêr sêizoen in Grcningen ên in het Gooi.

'147

LeeftildIn het Gooi werden vier Kokmeeuwen gezien diemeer dan twint ig jaar geleden waren geringd. Deoudsle was in juni 1968 als nestjong bi j de Vinke-veensche Plassen geringd en werd 26 jaar en 7maanden na de r ingdatum gezien. De op één naoudste vogel was in junr 1967 bi j het EngureMeer in Letland geringd en werd in maart 1992in Hilversum gezien,24 jaar en 9 maanden na deringdatum. Een andere vogel werd 23.jaar en 11maanden na de r ingdatum gezien. Deze Kok-meeuw was als adulte vogel geringd in Huizenen was al 251/z laar oí ouder.De oudste Gronrngse Kokmeeuw werd 19 jaar en9 maanden na de r ingdatum in de slad gezien.De vogel was als nestjong in juni 1972 in Finlandgeringd. Daarna volgen twee die respectievel i jk18 jaar en 6 maanden en 17 jaar en 8 maandenna de r ingdatum zi jn gezien. De laatste hiervanwas als adulte vogel in een park in Kiel geringden zeker 19t/z jaar oÍ ouder.

Verschi l len tussen Groningen en het GooiHet hoge aandeel Nederlandse r ingen in hetGooi (560/o) weerspiegel l de r ingactivi teiten terplaatse: tussen 1968 en 1985 zijn er, hooÍdzake-l i jk buiten het bíoedseizoen, meer dan 20.000Kokmeeuwen geringd. Achtt ien hiervan zi in ookin Gronrngen gezien. Verder zi jn de Groningsevogels mêt een Nederlandse r ing vooral plaatse-lijke broedvogels die op het nest waren gevan-gen.In zeven seizoenen (1986/1987 tot en met1992/1993) is zowel in Groningen als in het Gooiintensref naar geringde meeuwen gekeken. Indeze periode zi jn slechts vier vogels zowel inGroningen als in het Gooi afgelezen: één uitZweden, één uit Engeland en twee meeuwen dieook in het Gooi waren geringd. Dit wi jst erop, dater maar zeer weinig uitwissel ing is tussen Gro-ningen en het Gooi.Tabel 3 geeft een overzicht van de gemiddeldeaantal len en peícentages buitenlandse r ingendie in deze zeven seizoenen zi jn aÍgelezen. lnGroningen werden toen gemiddeld 147 buiten-

herkomstGroningen het GooiN

NoorwegenDenemarkenZwedenFinlandEstlandLetlandLitouwenPolenDuitslandBelgièEnge land

2 1 , 1 0 / o18 12 ,10 /o6 3,90/o

1 5 10,5o/o23 15,60/o

B 5,70/o31 20,70/o

4 2,90/o24 16,60/o

I 5,40/o6 4,20/o2 1,40/o

2 1,Bo/o7 7,30/o2 2,40/o

1 0 10,50/o16 17,20/o4 4,30/o

23 23,70/o6 6,00/o8 8,40/o

14 14,90/o3 3,00/o1 0,60/o

totaal 1 4 7

Tabel 3, Vergeli iking van de herkomst van buitenlandse rin-gen, gebaseerd op gemiddêlden (N) uit zeven seizoenen(1986/1987 lot en met í992/1993).

148

landse r ingen gezien (uitersten 123 en 170) en inhet Gooi 96 (met uiterslen van 82 en 118). In Gro-ningen werden dubbel zo veel Deense, Duitse enZweedse ringen afgelezen: 330/o tegenover 180/oin het Gooi. Daarentegen werden in het Goorjuist veel meer Belgische r ingen gezien. Hetaandeel nngen uit Estland, Letland en Litouwenverschi lde nauweli jks: 470lo in Groningen tegen-over 450/o in het Gooi.

Een gemiddeld seizoen van juni tot en metjun i :

nazomer & herÍstGlobaal zi jn er in de nazomer twee trekgolvenvan Kokmeeuwen uit het Oostzeegebied te on-derscheiden. De eerste trekgolf arr iveert vanaÍmidden jul i en bestaat naast veel longen uitbroedvogels die in Nederland hun slagpenruivoltooien. De tweede trekgolf komt vanaÍ eindoktober en bestaat uit vogels die deze rui in hetOostzeegebied hebben voltooid. De plaatselijkebroedvogels en hun jongen verdwijnen geleide-l i jk in de loop van de herfst. Na begin novemberzi jn ze bi jna al lemaal verdwenen. Wel is in de na-zomer en in de heÍst het aantal Kokmeeuwen inde bebouwde kom sterk afhankelijk van hel weer.Bi j nat en vochtig weer zit ten er weinig, bi i aan-houdende droogte ziïlen eí meestal vêel meer.In sommige jaren kunnen de eerste broedvogelsuit het Oostzeegebied al eind juni opduiken. Op29 juni 1988 werden in het Gooi twee Kokmeeu-wen afgelezen die waarschijnlijk in het Oostzee-gebied broeden: een Deense vogel geringd inmaart 1983 in Kopenhagen en op 29 apri l 1988daar ook gezien en een Kokmeeuw uit Letlanddie in juni 1981 als nestiong was geringd. Heteerste nestjong uit Litouwen werd op 20 juli inhet Gooi gezien. In Groningen zi jn pas uitgevlo-gen nestjongen uit Litouwen gezien vanaf 16 jul i ,ui t Estland en Denemarken vanaÍ 17 iul i en uitFinland vanal 24 jul i . Ook werd in Groáingen op171uli 1990 een adulte Kokmeeuw aÍgelezen diezeven dagen eerder in Malmó (Zweden) was ge-r ingd.Een deel van deze vroege trekvogels wordt dehele winter door gezien en bestaat uit de vastewinterpopulat ie. Een ander deel wordt nooit weergezien en lrekt vermoedeli jk door naar het zui-den. Het zelÍde geldt voor de vogels die met detweede trekgolÍ arr iveren. Een leuk voorbeeldvan een Kokmeeuw die de relat ie tussen Gronin-gen en het Gooi weergeeft, is een vogel die op.11 december 1984 als 1kj in KoÍtenhoeÍ werd ge-ringd. ln de jaren erna werd de vogel iedere win-ter in het Gooi afgelezen. Twee maal werd dezemeeuw ook op doortrek in Groningen aÍgelezen:op 6 oktober '1991 en op 5 november 1994.

winterIn zachte winlers is het beeld vri j stabiel. Tussenhalf december en half Íebruari zi t een relat ieÍvaste winterpopulat ie in de bebouwde kom. Inhet Gooi en in Groningen worden de hele winterdoor enkele plaatsel i jke broedvogels gezien.Rondzwervende trekvogels kunnen ook dan opieder moment opduiken, bi jvoorbeeld een Engel-se vogel die als na 2kj op 25 december 1992 in

Het Vogeljaar 43 (1995) 4

o/oo/o

96

EeFtê kalenderiaar (lkt) Kokmeeuw, herkènbaar aan donkere bovenvleugeldekveren en zwarte eindband van de slaart, lJmui-den, auguslus 1970. Foto: Frits van Daalen.

lpswich was geringd en op 12 januari 1993 inGroningen werd afgelezen. In strenge winterskan de situatie veranderen. Dit wordt voor dewinler 1986/'1987 in een volgend hooÍdstukje be-scnreven.

voorjaar en zomerIn de loop van februari en maart komen de plaat-sel i jke broedvogels langzaam aan terug. Veelvan de plaatsel i jke broedvogels hebben in Bel-gië, Engeland oÍ Frankri jk overwinterd. Een voor-beeld is een Kokmeeuw die als kuiken in juni1976 in het Hi lversumse Waschmeer werd ge-ringd en op 27 januari 1980 werd afgelezen in

"Èl4dqsEÊrÍtNr;

,

,;$i";*$,;!rr,;* l';;: n:: ?lÏ':;-: ".'

Voorde, Oost-Vlaanderen. ln het voorjaar en inde zomer van 1988-1990 werd deze vogel regel-matig in het Gooi gezien.Gelijktildig met de aankomst van deze plaatsêlij-ke broedvogels verdwilnen de overwinteraars ge-leidel i jk naar hun broedgebieden in de landenrondom de Oostzee. Sommige wintergasten trek-ken vermoedeli ik in één ruk van Nederland naarDenemarken. Ëén vaste wintergast zat op 3maart 1994 's avonds om vi j Í uur nog in Bussumen werd op 5 maart 1994 om 10 uur 's ochtendsin Kopenhagen gezien- Daarnaast maken in hetvoorjaar ook meer noordel i jke broedvogels eenkorte stop in Nederland, zoals bi jvoorbeeld een

' ' : " ..rqlrie*ewe,

. " . . " . , . . , . . i " u ,

' " ! ï :êCCï+ l { t ' s Í€ { '? i *F" q" " '4 " '4o" :'-

*.4;wif@a+e":",94_.. ::13;effi ffi+.à_uo"u"

. . . I : :,:.,: ; ; ::i.. :.. ; 3l;l::,1*gji;iiti:.

k" w È + 1 l % " . : .

HeÍ lbgel.isar 43 (1995) 4

! . . ! 4 "*.

- .^"g"-d*" "' -_- - ** * ,=*""- J d . : * . .

ïTsl,;&*'" s

*fr:*ffi. r . ' * -

ïn$E*

$p;!*

1&

ffi# Foto: Henk Harmsen

149

gekleurringde Kokmeeuw uit Kopenhagen. Dezevogel werd op 13 januari 1989 aÍgelezen bij Bou-logne (Frankri jk) en op 18 maart 1989 in Hilver-sum gezien. Vervolgens werd de zelfde vogel op-nieuw afgelezen op 30 maart 1989 in Motala inZweden.

Na halÍ apri l zi in praktisch al le trekvogels naaíhet Oostzeegebied teruggekeerd. In de stad blij-ven naast plaatselijke broedvogels vooral de 2kjvogels achter. Deze broeden nog niet en sommi-ge overzomeren vermoedeli jk in Nederland. Erzi jn drie mei-waarnemingen van 2kjvogels, alsnestjong in de Balt ische staten geringd, die hier-op wijzen. In het Gooi werd op 13 mei een derge-l i jke meeuw uit Litouwen afgelezen en op 25 meiéén uit Letland; in Groningen werd een soortge-l i jke vogel uit Estland op 23 en 26 mei gezien.

PlaatstrouwDe sterke plaatstrouw bij Kokmeeuwen is een op-val lend Íenomeen. Tabel 4 geeÍt een overzrchlvan de meeuwen uit Groningen die één oÍ meerseizoenen later weer zi jn teruggezien. Voor eengemiddeld seizoen geldt dat 470/o van de vogelséén oÍ meer seizoenen later nog een keer in destad zijn gezien. Voor meeuwen die al twee ser-zoenen in Groningen zi jn gezien, geldt dat bi jna7oo/o ook voor een derde seizoen naar de stad te-

serzoen

Een NooBe Kokmeeuw in de stad Groningen, maart 1987. De-ze vogel wêrd in juni 1978 als nestiong bij Oslo geringd enoverwinlêrde tien achtereenvolgende jaren steeds in hei zelÍ-de park in GÍoningen.Foto: Fred Prak.

rugkeert. Voor het Gooi liggen de terugkeerpercentages in de zelfde orde van grootte.Er zi jn veel voorbeelden van vogels die jarenachter elkaar naar het zelÍde parkje lerugkeren.De recordhouder is al vi j f t ien seizoenen gezien.Van 1975/1976 tot en mel 1979/1980 en jaarlijksvanaf 1984/1985 zat deze vogel 's winters bijnaaltijd bij een vijver in Laren. Vermoedelijk zat devogel er ook in de tussenliggende winters, maartoen keek niemand naar geringde Kokmeeuwen.Een Estlandse meeuw is in lwaalÍ achtereenvol-gende winterseizoenen in Gronrngen gezien. Devogel was in 1979 in Estland geboren en keerdeieder laar terug naar zi ln eigen plekje in hetNoorderplantsoen. Na maart 1991 is de vogelniet meer têruggez,en en het is waarschi jnl i jk datde vogel dood is. Niet al leen wintergasten maarook broedvogels kunnen een aanzienl i jke matevan plaatstrouw aan bepaalde gebieden verto-nen. In hel Gooi en in Groningen zi ln verschi l len-de voorbeelden van plaatselijke broedvogels dieal jaren in voor- en najaar op een vaste plek in destad zitten.

Recordhoudêr in olaatslrcuw isde Kokmêêuw die viiÍt ien seizoe-nen biina all i id in het park van deBrink bij Oe Coêswaerde in L€rcnN.-H. verblêêt.Foto: JaaD ÍaaDken.

Het Vogeljaar 13 (1995) 4

7

o/oN

1 985/1 9861 986/1 9871 987/1 9881 988/1 9891 989i 1 9901 990/1 9911 991 /1 992

28 540/o67 360/o

100 460/o97 590/o

109 480/o90 460/o72 41o/o

5 11872191 6 52271941 7 7

Tabel 4, Terugkeerpercentages van Kokmeeuwen uil GÍonin-gen. N is hel aantal algelezen ringen per seizoen; T is hetaantal ringen uit dil seizoen die één ot meer seizoenen lalerin Groningen 2iin teruggezien.

150

Een Engêlsê Kokmeeuw in deslad Grcningen, í8 maart 1992.Oeze vogel werd in Íebrueri 1989in het Slnt James Park in Londengeringd en is alleen in maart 1992op doortEk in Groningen gezien.Fotor Theo Bakker

Veel andere Kokmeeuwen worden maar één sei-zoen gezien. Relat ief vaak zi jn dit vogels diemaar één keer worden gêziên en vermoedeliikkort (éen dag tot enkele weken) in de stadpleisteren. Deels zi jn dit doortrekkers, zoals bi j-voorbeeld een groot deel van de in Belgiê en inEngeland geringde vogels. Het is moeil i jk om erachter te komen oÍ deze doortrekkers ook in an-dere jaren in de stad pleisteren. De waarneem-kans voor zulke vogels is relat ief klein, maar erzi jn enkele voorbeelden van vogels die ieder jaarde stad kort bezoeken.Daarnaast worden er Kokmeeuwen gezien, diehet best kunnen worden gekarakteriseerd alsrondzwervers die op ieder wil lekeurig momentoo kunnen duiken. Voorbeelden uit zachte win-ters zijn:- 2kj, van gekleurde r ing voorzien op 5 maart

1987 in Kopenhagen, daar ook op 6 apri l . Afge-lezen op 9 november 1987 in Groningen, op 13november in DelÍzi j l en vanaÍ 3 december weerregelmatig in Kopenhagen.

- als na 2kj geringd (gekleurde r ing) op 5 januari1985 in Kopenhagen, tot en mel 1 januari 1988daar regelmatig gezien. Op 9 januari 1988 inGroningen, op 12 Íebruari in Den Haag en van-

af november 19BB weer regelmatig in Kopenha-gen.

- als na 2kj geringd 11 jul i '1989 in Gloucester(Engeland), aÍgelezen 16 novembeí 1989 inGron ingen.

Al met al l i jkt het er sterk op dat Groningen enhet Gooi buiten het broedseizoen overwegendworden bevolkt door een vaste populatie Kok-meeuwen. Rondzwervende vogels kunnen op ie-der wil lekeurig moment opduiken, terwij l door-trekkers vooral in het voor- en najaar worden ge-zien. Deze rondzwervende vogels en doorlrek-kers beïnvloeden in sterke mate de terugkeer-percentages. Hoe intensiever wordt gekeken,hoe meer éénmalige vogels nameli jk worden af-gerezen.De strenge winter van Í986/1987Het bovenstaande beeld geldt voor normale win-teÍs, maar in strenge winters kan de situatie ver-anderen. Onder invloed van strenge vorst inNoordwest-Europa kan er nameli jk een aanzien-l i jke inÍ lux optreden van watervogels die normali-ter in het Oostzeegebied blijven overwinteren.Voor de Kokmeeuw geldt dit verschi jnsel ook ende situatie is het best gedocumenteerd voor dewinter van 1986n987.

FÉnk MaiooÍ bezig met geringde Kok-meeuwen in hel cooi al te lezen bii deRioolwalerzuiverinq (RWZ1) in Hilversum,Foto: Mark Muusse.

Het Voqeljaqr 4J (1995) 4

Zo werden in 1986/1987 oovallend veel Kok-meeuwen uit Denemarken en West-Duitslandgezien. In Groningen werden 31 Deense vogelsgezien ên in het Gooi zestien, voor beide plek-ken de hoogste aantal len die ooit werden gezien.Maar l iefst 32 bleken gekleurr ingde vogels uitKopenhagen te zi jn. Tien van deze Kokmeeuwenzaten tussen halÍ december en begin januarinog in Kopenhagen (tabel 5). Ook bi j DelÍzi j lwerd op 31 januari 1987 een Kokmeeuw aÍgele-zen die op 28 januari nog in Kopenhagen zat. Inal le andere winters zi jn er slechts twee gekleur-r ingde vogels gezien die na november nog in Ko-penhagen zaten.

kleurr ing laatste datum eerste datumin Kopenhagen in Nederland

Kopkaprui in het voorjaarKokmeeuwen ruien in hel vooriaar de kopverenen een deel van de l ichaamsveren. In het winter-kleed is de kop voor het grootste deel wit, terwi.ilna de voorjaarsrui de kop bij adulte vogels volle-dig donkerbruin is. VanaÍ 1986 wordt in het Gooibi.i elke waarneming van een geringde Kok-meeuw het peÍcentage zwart van dê kop geno-teerd. Daarnaast zijn vanaÍ 1990 tekeningen vande kopkap gemaakt. Omdat veel geringde vo-gels laarlijks terugkeren, is veel mateÍiaal verza-meld over de individuele variat ie in rui en in detekening van de kop.Zo zijn er al in het winterkleed verschillen in dehoeveelheid zwart op de kop. Figuur 2 laat eenaantal voorbeelden hiervan zien. Sommige Kok-meeuwen hebben al leen bi j de oorstreek eenzwart vlekje, andere vogels hebben één of tweemin oÍ meer duidel i jke banden over de kop lo-pen. Deze verschi l len zi jn individueel bepaald:jaarlijks terugkerende vogels hebben altijd hetzelÍde type winterkleed.

ARNHEM 3.310.821

Wit EgAwit CRCwit 2EgWit TK1blauw VFRwit V30w i t H 1 lWit CTHwit V9Pwit ToP

17-12-861 8-1 2-8620-12-8624-12-8624-12-8626-12-8627-12-8628-12-8610-01 -87'10-01-87

09-03-8728-01-8710-02-8710-01-8717-01-8731-01-8710-02-8717-O1-871 6-01-8725-01-87

Tabel 5. Lijst van de gekleurringde Kokmeeuwên die in1986/1987 na halÍ december nog in Kopenhagen zaten en la.ter in dezê winler in GÍoningen oÍ in hêt Gooi werden aÍ-gêlezen.

Geen van de t ien vogels uit tabel 5 zi jn later weerin Nederland gezien: acht zi jn weer in Kopenha-gen gezien en twee ziin nooit meeÍ ergens ge-zien. Acht andere vogels werden in andere win-ters wel weer in Nederland teruggezien: een te-rugkeerpercentage van 250/o. ln de jaren na1986i1987 werden veel minder gekleurringdeKokmeeuwen uit Kopenhagen gezien, nameli jkgemiddeld achl in Groningen en drie in het Gooi.Wel lagen de terugkeerpeÍcenlages Í l ink hoger:gemiddeld 620/o met uitersten van 470/o en 750/0.Ook bij Duitse vogels waren dergelijke verschil-len aanwezig. In 1986/1987 werden 47 Westduit-se ringen in Groningen aÍgelezen en dertien inhet Gooi. Op één na waren deze als niet-broedvogel in Sleeswijk-Holstein geringd. In dezes seizoenen erna werden gemiddeld slechts20 Westduitse ringen in Groningen en zes in hetGooi gezien. Van de Groningse vogels uit1986/1987 werden 21 (450/o) in een later seizoenteruggezien, tegenover gemiddeld 610/o uit de la-tere iaren.

De hoge aantal len r ingen uit Denemarken enNoord-Duitsland, de trekbewegingen van Kopen-hagen naar Nederland en de verschi l len in te-rugkeerpercentages maken duidel i lk, dat er in1986/1987 een aanzienl i jke inÍ lux moet zi jn ge-weest van Deense en Noordduitse Kokmeeu-wen. Normaal overwinteren deze vogels hoofd-zakel i jk in Noord-Duitsland en in Denemarken,maar onder invloed van slreng winterweet zijn zeti jdel i jk naar Nederland uitgeweken.

152

/í---^.

l\*/ \t/

MAT'ALU n 24s.o4

ARNHEM 3.352.441

ARNHEM 3.356.361

Figuur 2. Voorbeeldên van veFchil len in kopiekêning bij Kok-mêêuwen in het wintêrkleed. De koptekening in het winlêÍ-kleêd is vsn iaar op iaar hetzelÍde bii de gêvolgde indlviduên.Tekeningen: Frank Nrajoor.

Het Vogeljaar 43 (1995) 4

e>(T

Figuur 3. Hêt patÍoon van de kopkaprui in het voorjaar, geil lustreerd aan ruistadia bii zes individueel herkenbare Kokmêeuwen.Oe tekeningen zijn gebaseêrd op veldschetsên van verschil lende ruisladia die tussen winiêr- en zomerkleed in l iggen. Dezepalronen van kopkaprui ziin bij de gevolgde individuen van jaar op jaar identiek.

Het l/ogeljaar 43 (1995) 4

ARNHEM 3.352.441

rb íFBRUXELLES 4T 7093 ARNHEM 3.394.003

!}

Tekeningen: Frank Majoor.

153

ARNHEM 3.383.321 MOSKWA EB OO3O87

Daarnaast is er een aanzienl i jke variat ie in hetpatroon van de voorjaarsrui van de kopkap (fi-guur 3). Al le voorbeelden uit deze f iguur kri jgenuiteindel i jk een vol ledig donkerbruine kop, maarde maniêr waarop deze rui plaatsvindt, is sterkverschi l lend. Ook hier volgen individueel her-kenbare Kokmeeuwen jaarlijks het zelfde pa-Iroon.Niet alleen het patroon van de kopkaprui maarook de t iming is individueel bepaald. Sommigeindividuen beginnen ieder jaar al in decembermet de koprui. Bij deze vogels duurt de kopruienkele maanden. De meesten beginnen echterpas eind februari met de koprui. Het begin-tijdstip van de koprui bij deze vogels wordt medebepaald door het weer. Na een strenge winterbegint de koprui gemiddeld een week later danna een zachte winteÍ. De rui van de kopkap kanbij late vogels binnen enkele weken zi ln voltooid.Bij 2kj-Kokmeeuwen verloopt de koprui wat an-ders. Zo beginnen ze over het algemeen pas inde tweede helft van maart oÍ in april met de kop-rui. In mei en juni is een deel van de 2kl-vogelsnog steeds (deels) in winterkleed. Het is nog nietduidelijk oÍ deze vogels pas erg laat oÍ misschíenhelemaal geen donkere kopkap kri jgen.

VerantwoordíngIn dit artikel hebben wij een aantal aspecten be-handeld, die naar voren komen uit het jarenlangbestuderen van geringde Kokmeeuwen. Veeldank is verschuldigd aan de ringers van Kok-meeuwen en aan de verschi l lende r ingcentralesdie de terugmeldingen steeds hebben verwerkl.ln het biizonder Kjeld Pedersen uit Kopenhagenheeft door zijn intensief kleurringprogrammaveel toegevoegd aan de kennis over de bewegin-gen van Kokmeeuwen. Alle aÍlezingen in HelGooi ziin door Frank Majoor uitgevoerd. In Gro-ningen zijn in de loop der tijd diverse aÍlezers ac-tief geweest. De meeste rÍngen zijn afgelezendoor EricJan Alblas, Egbert Boekema, Klaas vanDilk, Tseard Hiemstra, Henk van Huffelen, FredPrak en Lex Tervelde. Emiel Wolters en RinseWassenaar gaven nuttige aanwijzingen bij eeneerdere versie.

SummaryThis paper presents some data on the origin oÍ Black-headed Gulls Larus ridibundus (BHG) in two Dutch ur-ban areas during the non-breeding season. All datawere gathered by Írequently reading metal rings with bi-noculars and a telescope. The study sites are situatedin the norlheÍn part oÍ the Netherlands (Groningen,

53013'N/ 06'34'E) and in the central part oÍ the NetheÍ-lands (Het Gool, 52"13'N/ 05ï1'E). In Groningen thestudy was carried out between 1977-1994 and in HetGooi the study was carried out between 1984-1994. Inthe last part oÍ this paper, some inÍormation on prenup-tial head moult will be DÍesented as well.ln total, more than 2300 diÍÍerent BHc-rings Írom 18 Eu-ropean countries were identified, 985 in Groningen and1361 in Het Gooi (table l). The number oÍ diÍferent BHG-rings identified in one season (between 1 July and 30June) amounted to a maximum of 433 in Het Gooi(1986/1987) and 227 in Groningen (1989/1990). Data onthe maximum number of different BHc-rings from difÍe-rent countries identified in one season are oresented intable 2.BHG Írom northern countries were mainly ringed as achick. The largê number oÍ Dulch BHc-rings observedin Het Gooi is caused by a large-scale ringing programin 1968-1985. Table 3 Dresents a comoarison oÍ the an-nual average numbers and percêntages oÍ foreign BHG-rings identified in Groningen and Het Gooi, based onthe seven successive seasons (1986/1987 - 1992/1993)when both sites were extensively checked on metalBHG-rings. In lhis seven years, only four ringed BHGs(two r inged in Hel Gooiand one in England and in Swe-den) were seen both in Groningen and in Het Gooi.Most foreign BHGs were ringed in the three Baltic coun-tries, 450/0 in Het Gooi and 47o/o in Groningen.Site-Íidelity is an obvious phenomena oÍ urban 8HGs.Table 4 presents data on the return rate oÍ ringed BHGSin Groningen Írom sêven consecutive seasons. Nmeans the numbeÍ oÍ diÍÍerent BHG-rings identified thatseason, T means the number oÍ 8Hc-rings oÍ that yearidentified one or more seasons later in Groningen. Onaverage, 47o/o oÍ all ringed BHGs Íeturned one or moreseasons later to Groningen. Ringed BHGs which wereseen at least two seasons in Groningen have a chanceoÍ 700/o to return Íor a lhiÍd season.Furtheron, most BHGS are very Íaithful to their own parkor pond. The extreme is an Estonian bird wintering twel-ve successive winters in the NoorderDlantsoen in GÍo-ningen. The oldest BHGs were seen in Het Gooi: one of26 years and another one of at least 25 years.The severe winter oÍ 1986/1987 caused a temporaÍy in-Ílux oÍ BHGs normally winteíing in Denmark or in nor-thern Germany. High numbers oÍ Danish and Germanrings weÍe seen in Groningen and Het Gooi. Table 5 pre-sents migration data oÍ ten colour-ringed BHGs ÍromCopenhagen to the Netherlands in 1986i1987. In the se-cond column the last observation in Copenhagen ismentioned, in the third column the firsl observation inGroningen/Het Gooi is mentioned. Almost all oÍ theseBHGS returned to Copenhagen, but none oÍ them wasever seen again in the Netherlands.In non-breeding plumage, adult BHGS show several va-riations in the winter head pattern (Íigure 2). Individualscan be recognized year after year by their individual dif-Íerences in winter head pattern. Also, the prenuptialmoult oÍ the head diÍÍers individually. Figure 3 presentssix difÍerent moult patterns oÍ individual BHGs. Again,individuals show the same moull pattern year after year.

I K. van Dijk, Vermeerstraat 48, 9718 SN Groningen, (050) 318 29 24 &F. Majoor, Poststraat 18, 6828 EK Arnhem,(026) 351 79 31.

LITTERATUUR:Beer, R, de & F. Majoor (1985): Het aÍlezen van geringde Kokmeeuwen in Het Gooi in de winter van 1985/1986.

Aythya 25 (2): 3-a0.Beer, R. de & F. Maioor (1988): Het aÍlezen van geringde Kokmeeuwen in Het Gooi in 1986/1987. Aylhya2T (2):3-41.Diik, K. van (1990): Geringdê Kokmeeuwen in de stad Groningen. De Grauwe Gors 18 (4): 13-22.Diik, K. van (1993): Gekleurringde Kokmeeuwen uit Kopenhagen in de stad Groningen. De Grauwe Gors 2l (3/4):

105-109.Speek, B.J. & G. Speek (1984): Thieme's Vogeltrekatlas. Thieme, Zutphen.Sovon (1987): Atlas van de Nederlandse vogels. Sovon, Beek-Ubbergen.Tettenborn, W (1947): Feststellungen an beringten Lachmówen in Berlin, Winter 1943/44. Orn. BeÍichte 1:61-7í.Woutersen, K. (1984): Koprui van de Kokmeeuw in Alkmaar. De Graspieper 4: 166-170.

154 Het Yogeljaor 43 (1994) 4