Religie, riten en transcendentale machten - Het gebruik van grafheuvels in de prehistorie van de...

104
Religie, riten en transcendentale machten Het gebruik van grafheuvels in de prehistorie van de Lage Landen Religion, rites and transcendental powers The use of round barrows in the prehistory of the Low Countries Bette Johanna Vertelman

Transcript of Religie, riten en transcendentale machten - Het gebruik van grafheuvels in de prehistorie van de...

Religie, riten en transcendentale machtenHet gebruik van grafheuvels in de prehistorie van

de Lage Landen

Religion, rites and transcendental powers

The use of round barrows in the prehistory of the Low Countries

Bette Johanna Vertelman

Masterscriptie Archeologie, Vrije UniversiteitAmsterdam 2013

Afbeelding op de voorkant:Artist’s impression van het rituele gebruik van het prehistorische landschap door middel van grafheuvelactiviteiten en deposities in natte context. Afbeelding door de auteur.

Eerste begeleider: Prof. Dr. N.G.A.M. RoymansVrije Universiteit

Faculteit der LetterenJuli 2013 Master Archeologie

Woord voorafMet deze scriptie sluit ik mijn studie archeologie aan de VrijeUniversiteit af. Eerst worstelde ik nog met een geschikt onderwerp,maar hoe meer literatuur ik las, hoe meer ik er van overtuigd raaktedat ons iets ontging. Het is een gewaagd onderwerp geworden, waarvanik blij ben dat Nico Roymans mijn begeleider wilde zijn en me vrijliet om mijn eigen keuzes te maken. Ik heb tijdens het schrijvenmensen lastig gevallen met ideeën en theorieën, maar ze ook ominformatie, kennis en hun mening gevraagd. Gelukkig waren de meestenzo vriendelijk om me daarbij van dienst te zijn dus daarvoor mijndank. Als eerste gaat mijn dank uit naar mijn ouders, zij zijn degenendie me vrij hebben gelaten om te doen wat ik het liefste wil, maarme ook een plek hebben gegeven om dit te kunnen schrijven. Lindebedankt, het is fijn een zus in de buurt te hebben die nuchterblijft. Lars, bedankt voor je kennis over de Hallstatt periode, jecorrigerende blik op lastige stukken tekst, de soms lange discussiesen de geleende boeken. Zowel Rosa als Wouter bedankt voor julliehulp met mijn Engels en als laatste mijn dank aan John in de rol alsmijn persoonlijke drukker.Nu gaat de reis pas echt beginnen.

Inhou

d1. Inleiding.......................................................1

2. Introductie op het grafheuvelonderzoek..........................4

2.1 Grafheuvels in de archeologie................................5

2.1.1 Het laatste deel van het Midden Neolithicum...............52.1.2 Het Late Neolithicum......................................5

2.1.3 De Vroege Bronstijd.......................................62.1.4 De Midden Bronstijd.......................................8

2.1.5 De Late Bronstijd........................................102.1.6 De Vroege IJzertijd......................................11

2.1.7 De Midden IJzertijd......................................112.1.8 De Late IJzertijd en Romeinse tijd.......................12

2.2 Grafheuvels en hun interpretatie............................122.2.1 Mooi aardewerk...........................................12

2.2.2 Sociale veranderingen....................................122.2.3 Wat signaleren urnenvelden?..............................13

2.2.4 Voorouders en hun land...................................142.2.5 Rituele deposities en kosmologische principes?...........15

2.2.6 Hoe nu verder............................................153. De bewuste keuze voor een grafheuvellocatie....................17

3.1 Een positie met zicht of een claim van eigendomsrechten?. . . .173.2 Een sacrale hoogte?.........................................18

3.3 Overgangsgebieden en binaire opposities in Groot-Brittannië. 193.4 Wat zegt de Nederlandse archeologie?........................20

3.5 Zijn Engeland en het gebied tussen Arnhem en Renkum uitzonderingen?.................................................20

3.6 Vergelijking met deposities in natte contexten..............223.7 De locatie van grafheuvels, een conclusie...................23

4. Slechts enkelen zijn geschikt voor de eeuwigheid...............24

4.1 Belangrijke leiders.........................................24

4.2 Een object als mens, een mens als object....................25

4.3 Rituele depositie, of een mensenoffer?......................264.4 Mensen als rituele depositie, een conclusie.................27

5. Een gedeeltelijke begraving....................................29

5.1 Menselijke skeletdelen in andere contexten..................30

5.2 De Urnenveldenperiode, een afname van de collectiviteit?. . . .315.3 Gedeeltelijk begraven mensen, een conclusie.................34

6. Vreemde paalstructuren.........................................35

6.1 Een connectie tussen paalkransen en Britse monumenten.......35

6.2 De diepere betekenis van cirkels............................386.3 Dodenhuisjes................................................40

6.4 Rituele paalstructuren, een conclusie.......................437. Een mens is ook niet alles.....................................44

7.1 Het belang van de materie in een grafheuvel.................447.2 Welke materie was van belang?...............................45

7.2.1 Hout.....................................................457.2.2 Planten..................................................47

7.2.3 Aarde....................................................477.2.4 Steen....................................................47

7.2.5 Dieren...................................................487.3 Het begraven van materie, een conclusie.....................48

8. Herhaling van wijgeschenken....................................49

8.1 Het “praktische nut” van voorouders.........................49

8.2 Continuïteit van gebruik of continuïteit van traditie?......508.3 Greppels in de onderwereld..................................51

8.4 Herhaaldelijk gebruik, een conclusie........................519. Grafheuvels en cultusplaatsen..................................52

9.1 Verschillende soorten cultusplaatsen........................529.2 Grafheuvels als cultusplaatsen?.............................54

9.4 Vroege cultusplaatsen, een conclusie........................5510. Conclusie.....................................................56

11. Verder onderzoek..............................................59

English summary...................................................61

Bronnen...........................................................63

Literatuur......................................................63Websites........................................................66

1

‘Architecture is basically a container of something. I hope they will enjoy not so much the teacup, but the tea.’

Yoshio Tanigushi

InleidingDe in 1937 geboren Japanse architect Yoshio Tanigushi1 verwoordt nietalleen precies datgene wat volgens mij het belangrijkst is aanarchitectuur in de vorm van gebouwen, maar ook in de vorm vanprehistorische grafheuvels. Niet de architecturale vorm, hetsilhouet dat zich aftekent tegen de horizon is het belangrijkst,maar waaruit deze is opgebouwd in zowel materiële als ideële zin.Een gebouw bestaat uit functionele ruimtes die met bepaalde redenenzijn toegevoegd en daarmee de ‘thee’ van het gebouw vormen. Voor eengrafheuvel zijn het de met reden gekozen materialen en objecten diezijn bewerkt, samengevoegd en opgestapeld om tezamen deuiteindelijke grafheuvel te vormen die ik als de zogenoemde theebeschouw. Al deze met reden gekozen onderdelen zijn bepalend voorwat een grafheuvel is.Het archeologische onderzoek naar prehistorische grafheuvels heeftzich naar mijn mening echter slechts ten dele bezig gehouden met devraag naar wat een grafheuvel is. De observatie dat het om eenaarden heuvellichaam gaat waar veelal menselijke resten in wordenaangetroffen, vormt de basis van de huidige interpretatie. Hoewelhet menselijk materiaal meestal niet geschikt is om uitspraken tedoen over de doodsoorzaak, zijn het vermoedelijk mensen die eennatuurlijke dood zijn gestorven. De interpretatie van de heuvels isdan ook eenduidig: het betreft hier begravingen van overleden,wellicht op enigerlei wijze bijzondere personen, welke onder of ineen heuvel ten ruste zijn gelegd. Logischerwijs kan hier dus wordengesproken van een graf, want een graf is: 1. Ruimte waarin een lijkbegraven wordt, grafkuil, (ook) grafkelder, 2. Plaats waar iemandbegraven ligt, 3. De laatste rustplaats.0 Wat de precieze socialebetekenis van deze grafheuvels is geweest voor de toenmalige

1 http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/y/yoshiotani177780.html0 Deze drie definities zijn afkomstig uit het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal.

1

bewoners, is reden voor debat. Zijn het de laatste rustplaatsen vanvooraanstaande leden van de locale gemeenschap (bijvoorbeeld leidersof stamoudsten die een gedenkwaardig grafmonument verdienen) ofworden de doden getransformeerd tot voorouders, die vervolgens eenrol spelen in het leggen van claims op land? Aan theorieën over debetekenis van grafheuvels is geen gebrek, maar grafheuvels zijn nogniet gebruikt om een beeld te krijgen van de prehistorischekosmologische ideeën die niet alleen sturend waren bij de aanleg vangrafheuvels, maar ook bepalend waren voor de invulling van de restvan het landschap. Vanuit dat oogpunt wil ik in deze masterscriptieverder kijken dan de enge betekenis die er aan het woord ‘graf’ (ingrafheuvels) gegeven wordt om daarmee inzicht te krijgen in dekosmologische structuur van deze prehistorische samenlevingen.Het concept grafheuvel is ontstaan op basis van een aantal telkensterugkerende kenmerken. Niet iedere grafheuvel voldoet compleet aandeze kenmerken, maar ze zijn zo algemeen geldend dat er vanuit wordtgegaan dat het de norm moet zijn geweest. In het kort verwacht menbij een grafheuvel dat het: een aarden heuvel is die (in eersteinstantie) is opgeworpen ter begraving van één persoon, welke al danniet wordt begraven met bijgiften en waarvan de heuvel wordt‘versierd’ of ‘afgebakend’ met een greppel, rij(en) palen ofanderszins. Hoewel dit een goede basis is voor onderzoek, is hetmoeilijk hiermee inzicht te krijgen in de kosmologischstructurerende ideeën die hieraan ten grondslag liggen. Toch zijn erook gevallen waarin er zich iets heeft afgespeeld dat anders is danzou worden verwacht. Deze gevallen worden geïnterpreteerd alsafwijking van de norm of afgedaan als een eigenaardig kenmerk,zonder bij te dragen aan een beter begrip van het geheel. Eigenlijkweten we niet zo goed hoe we afwijkingen, of beter gezegd: voor onseigenaardige aspecten, moeten interpreteren en daarom verdwijnen zemeestal naar de marge van het onderzoek. Maar wat nu als we dezeeigenaardigheden juist centraal plaatsen in ons onderzoek, wat zouons dat voor inzicht kunnen bieden in de kosmologische ideeën dievooraf gingen aan het oprichten en uitbreiden van grafheuvels? Dat ik in deze scriptie kies voor een onderwerp dat vrij dicht bijhet bestuderen van een prehistorisch geloof komt, is een niet ergvoor de hand liggende keuze. Dit heeft alles te maken met de huidigehouding van archeologen. Er is een trend waarneembaar waarinwetenschappers alleen van religieuze motieven uitgaan als ze daartekstueel bewijs voor hebben.0 Er lijkt zelfs een soort weerzin tebestaan tegen het interpreteren van depositiepraktijken als zijndete maken hebbend met rituele handelingen die gericht waren optranscendentale machten en daarom worden de meest uiteenlopendeverklaringen aangedragen, zoals een politieke crisis of economisch

0 Osborne 2004, 6.

2

handelen.0 Het gaat zelfs zo ver dat om te bewijzen dat iets ritueelis, eerst moet worden aangetoond dat de politieke of economischeverklaringen onhoudbaar zijn.0 In dit laatste ben ik niet van planmee te gaan. In plaats daarvan zal ik op verschillende manierenproberen duidelijk te maken dat er juist aanwijzingen zijn die welwijzen op de noodzaak van een rituele en waarschijnlijk zelfs eenreligieuze interpretatie. Aangezien ik niet de pretentie heb metdeze religieuze visie op grafheuvels ineens alle aspecten te kunnenverklaren, zal ik dat ook niet proberen. Wat ik wel belangrijk vindis de discussie op gang brengen. In sommige gevallen zal ik daaromook speculatieve gedachten te berde brengen. Dit zie ik niet als eenzwakte, maar als een stimulering van de creatieve beeldvorming. Dezemaakt het mogelijk dingen van andere kanten te bekijken dan wevoorheen hebben gedaan, in de hoop dat we hiermee ergens op stuitenwaar we tot dusver aan voorbij zijn gegaan. Hopelijk zullen dezegedachten dan ook niet als storend worden ervaren of degeloofwaardigheid van mijn andere beweringen aantasten maar slechtseen stimulerende aanzet zijn voor een nieuw beginpunt van waaruitgrafheuvels onderzocht kunnen worden.Naar mijn mening is de datering van een heuvel van groot belang voorzijn interpretatie en daarom is het gebruik van eenlangetermijnperspectief in dit onderzoek onontbeerlijk.Veranderingen in betekenis zijn veranderingen op de lange termijn,omdat grootscheepse veranderingen meestal niet binnen een generatieplaatsvinden, tenzij er sprake is van grote sociale druk. Om diereden richt ik me in dit onderzoek op de periode van het MiddenNeolithicum -waarin er voor het eerst resten van enkele overledenenop een permanente manier in het landschap worden verankerd- tot inde Urnenveldenperiode waarin het gebruikelijk wordt dat (zoals wordtaangenomen) ieder lid van de gemeenschap het recht had om onder eenop de eeuwigheid gerichte heuvel begraven te worden. Hoewel grafheuvels in grote delen van Europa en ook Azië voorkomen,richt ik mijn onderzoek toch slechts op Nederland en Vlaanderen,ofwel de Lage Landen. Ik heb gekozen voor dit gebied vanwege defocus in de huidige stand van het onderzoek, maar ook vanwege degrote verschillen tussen Europese grafheuveltradities onderling. Zolijkt bijvoorbeeld de ontwikkeling van grafheuvels in Groot-Brittannië anders te zijn verlopen dan in Nederland en is hetarcheologische onderzoek in Duitsland veel minder gefocust opgrafheuvels dan bij ons. Een bijkomend voordeel is dat hier in deLage Landen relatief veel grafheuvels en een aantal (bijna) completeurnenvelden met eventueel bijbehorende nederzetting zijn opgegravenen gepubliceerd. Hoewel de door mij in dit onderzoek gebruikte

0 Osborne 2004, 7.0 Fontijn 2002, 19.

3

grafheuvels afkomstig zijn uit Nederland en Vlaanderen, zal ikinformatie uit de omringende gebieden niet achterwege laten wanneerik meen dat dit een zinvolle bijdrage aan mijn onderzoek kanleveren.Ik zal deze scriptie beginnen met een inleidende paragraaf waarinper tijdvak wordt beschreven wat voor archeologische resten weaantreffen in en rond grafheuvels. Ik beperk me hier uitsluitend tothet archeologisch materiaal zonder daar interpretaties (zowel vanmijzelf als van andere auteurs) aan te verbinden. Enerzijds omdatdan duidelijk is waar de basis van het onderzoek uit bestaat maaranderzijds omdat de interpretaties die relevant zijn voor ditonderzoek in de aansluitende paragraaf aan bod zullen komen.In de hoofdstukken die volgen zal ik vanuit verschillende(deel)vraagstellingen proberen inzicht te verkrijgen in dekosmologische ideeën die het gebruik van grafheuvels (en het wijderelandschap) structureerden. Zoals ik hiervoor al stelde datafwijkingen net zo veel (of misschien zelfs meer) over hetgrafheuvelgebruik kunnen laten zien dan standaardpraktijken heb ikde verschillende vraagstellingen hierop toegespitst. Daarnaast zieik afwijkingen ook als variaties op ons huidige verwachtingspatroon,wat daarmee blootlegt hoe wij nu denken en een bepaald, mogelijkonjuist, beeld van het verleden kunnen onderscheppen. Dit allesheeft het doel zo dicht mogelijk bij de kosmologische ervaring enideeënwereld van de prehistorische mensen te komen wanneer zijgrafheuvels aanlegden of gebruikten.De vragen die in de verschillende hoofdstukken zullen wordenonderzocht zijn als volgt: Waarom liggen grafheuvels waar ze liggen?(hoofdstuk 3) Waarom is slechts een gedeelte van de hele bevolkingin grafheuvels begraven? (hoofdstuk 4) Waarom wordt er maar eengedeelte van een gecremeerd mens begraven? (hoofdstuk 5) Waaromstaan er palenstructuren in, rond en bij heuvels of urnenvelden?(hoofdstuk 6) Wat ligt er behalve mensen nog meer in grafheuvels?(hoofdstuk 7) Waarom komen mensen terug naar een grafheuvel envoegen ze dingen toe, terwijl ze de begraven persoon/personenonmogelijk hebben gekend? (hoofdstuk 8) En waarom lijkt er eenrelatie te bestaan tussen urnenvelden en rechthoekige localecultusplaatsen? (hoofdstuk 9). Per vraag zal ik eerst ingaan oponderzoeken die zich (eventueel gedeeltelijk) met deze vraag hebbenbeziggehouden en hun resultaten kort uiteenzetten. Vervolgens zal ikaan de hand van verschillende archeologische voorbeelden aangevuldmet relevante literatuur een alternatieve verklaring geven dierekening houdt met kosmologische principes die deze activiteitenkunnen hebben gestuurd. Uiteraard sluit ik af met een conclusiewaarin een eerste beeld wordt geschetst van de kosmologische ideeëndie aan de basis lagen van prehistorisch handelen. Deze conclusie

4

wordt gevolgd door een slotstuk waar ik in zal gaan op mogelijkvervolgonderzoek.

5

2

‘The day which we fear as our last is but the birthday of eternity.’

Lucius Annaeus Seneca

Introductie op het grafheuvelonderzoekDe Romeinse filosoof en staatsman Lucius Annaeus Seneca0 ziet eentoekomst na het sterven die voor de archeologie een belangrijkebetekenis krijgt. De eeuwigheid is volgens Seneca vooral vanpersoonlijke aard, maar er schuilt ook een interpretatie in van eenmeer letterlijke en materiële aard. Van sommige mensen die ruim 4000jaar geleden zijn gestorven zijn heden ten dage nog sporen aanwezigin het landschap. Dit kan van zowel de persoon zelf zijn als van hetmonument waarin deze is bijgezet. Dat er nu nog resten van een 4000jaar oude dode aanwezig zijn in een grafheuvel, is een aardige stapop weg naar de eeuwigheid en getuigt van het belang dat er gedurendeal die tijd toch in zekere mate aan deze heuvels werd gehecht.Deze materiële resten van in de prehistorie overleden mensen zijnniet uniform, noch is de wijze waarop ze in het landschap verankerdzijn geraakt hetzelfde. Om te kunnen begrijpen hoe dit door de tijdheen is geëvolueerd, zal ik op basis van een aantal studies overgrafheuvels een beeld schetsen van de ontwikkeling van dezefuneraire praktijken vanaf het Midden Neolithicum tot in deUrnenveldenperiode. De redelijk eendimensionale beschrijving vandeze gegevens zal ik vervolgens meer diepte geven door het debatomtrent interpretatie, betekenis en zingeving dat hieruit isvoortgevloeid, uiteen te zetten.Er is tot nu toe in de ontwikkeling van funeraire praktijken eenfocus geweest op zowel kleinere regio’s dan Nederland en Vlaanderenen relatief korte tijdsperioden. Om toch een beeld te kunnenschetsen van de algemene ontwikkeling van grafheuvels in de LageLanden van het Midden Neolithicum tot en met de Urnenveldenperiodemaak ik noodzakelijk gebruik van vier verschillende studies dietezamen grofweg de gebieden en de tijdsperiode behandelen die ikhier voor ogen heb. De eerste is het boek ‘Nederland in deprehistorie’ uit 2005 onder redactie van Leendert Louwe Kooijmans et

0 http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/l/luciusanna104795.html

6

al. voor het Midden Neolithicum.0 Ten tweede het artikel van EricLohof uit 1994 dat is gebaseerd op zijn proefschrift uit 1991.0 Ditonderzoek richtte zich op Noordoost Nederland en bestrijkt het LateNeolithicum tot en met de Bronstijd. Deze periode wordt ookbeschreven door Liesbeth Theunissen in haar proefschrift uit 1999over de Hilversumcultuur, maar focust zich dan dus ook op ZuidNederland en Noord België.0 Voor dit gebied, maar meer specifiek hetMaas-Demer-Schelde gebied heeft Fokke Gerritsen in 2001 voor zijnpromotieonderzoek de Urnenveldenperiode onderzocht.0 Onvermijdelijkis het beeld dat uit deze studies voortkomt incompleet. Voor hetMiddennederlandse gebied ontbreekt een overzichtsstudie en voor hetgrootste deel van Nederland missen we een overzicht van deUrnenveldenperiode.0 Desondanks zullen we het op dit moment met ditpartiële beeld moeten doen aangezien dit onderzoek niet tot doelheeft de ontwikkeling van grafheuvels in het hele gebied voor dezelange periode in kaart te brengen.2.1 Grafheuvels in de archeologie2.1.1 Het laatste deel van het Midden Neolithicum

De periode waarvan voor het eerst echt duidelijk is op welke wijzeer doden worden begraven is het Midden Neolithicum en meer precies:de Trechterbekercultuur. Dit beeld geldt alleen voor het noordoostenvan Nederland aangezien we uit het zuiden slechts een paar crematieskennen en er verder vrij weinig bekend is over het grafgebruikaldaar.0

Het meest bekend uit deze periode zijn de hunebedden, hoewel er ookindividueel in steenkisten en vlakgraven werd begraven.0 Het aantalbijzettingen van mensen is echter zo laag dat slechts een deel vande samenleving op een archeologisch zichtbare manier werd begraven,wat zo blijft tot de Urnenveldenperiode. Deze megalithischestructuren zijn gebouwd tussen 3400 en 3000 v.Chr. en lijken veelalte liggen op de hogere delen van het landschap zoals hellingen endekzandruggen. De hunebedden bestaan uit grote zwerfkeien die intwee parallelle rijen van twee tot 17 keien ongeveer 50 centimeterin de grond gegraven waren met daar bovenop een horizontaleafdekkende kei. De ruimten tussen de stenen was met platte stenen enleem dichtgesmeerd en over de structuur lag een aarden grafheuvel.0 Louwe Kooijmans et al. 2005.0 Lohof 1991; 1994.0 Theunissen 1999.0 Ik maak echter zowel gebruik van de versie van Gerritsen uit 2001 als die uit 2003.0 In Leiden focust het in volle gang zijnde ‘ancestral mounds project’ dat onder leiding staat van David Fontijn, Annelou van Gijn en Corrie Bakels zich zowel op hetZuid- als Middennederlandse gebied. http://www.grafheuvels.nl/0 van Gijn & Bakker 2005, 196.0 van Gijn & Bakker 2005, 288.

7

Ze zijn 0,8 tot 2 meter hoog en in Nederland tussen de 2,5 en 17meter lang, in Duitsland zijn ze tot wel 40 meter lang. Dehunebedden liggen oostwest georiënteerd met in de lange zuid- ofzuidoostkant een ingang. De vloer bestaat uit een laag keien die isafgedekt met een laagje verbrand granietgruis.0

In deze grafkamers werden gedurende 75 tot 400 jaar zowel mannen alsvrouwen bijgezet. Vermoedelijk werd om de twee tot tien jaar hetonverbrande lichaam van een nieuwe dode met één tot vijf pottentoegevoegd waarvan niet duidelijk is in welke staat van ontbindingdeze individuen verkeerden aangezien onverbrande menselijke restenin de zure zandgronden niet zijn teruggevonden.0

Behalve aardewerk werden er allerhande andere soorten giftenmeegegeven. Dit konden kralen en hangers van koper, barnsteen, gitof andere bijzondere stenen, vuurstenen of stenen bijlen,strijdhamers, hamerbijlen en kleine vuurstenen artefacten alspijlpunten zijn. Deze giften liggen zowel binnen de grafkamer alsvoor de ingang, maar ook in vlakgraven werden dezelfde soortenobjecten meegegeven.0

2.1.2 Het Late Neolithicum

In het Late Neolithicum hebben we voor het eerst de meertraditionele vorm grafheuvels in plaats van hunebedden, maar er zijnmeerdere vormen van begraving mogelijk. Vooral vlakgraven maken eengroot deel uit van de inventaris in Noordoost Nederland, maar diezijn bijna niet afkomstig uit de Klokbekerperiode. In deEnkelgrafperiode is tweederde van de graven een vlakgraf.0 In hetzuiden worden behalve grafheuvels ook vlakgraven gevonden maar erheerst het vermoeden dat het aandeel oorspronkelijk hoger is geweestdan nu bekend is omdat in de meeste gevallen de zone rond degrafheuvels niet is opgegraven. Wanneer dat wel het geval is wordener meer vlakgraven gevonden.0 Naast de vlakgraven zijn het vooral grafheuvels die worden gevonden.Deze werden slechts sporadisch opgeworpen en liggen In het zuidenvan Nederland en Vlaanderen voornamelijk op de wat hogere locatieszoals dekzandruggen.0 De heuvels bestaan uit zand en eronder ligt eenvolwassene in gehurkte positie begraven, eventueel tezamen met eenbeker en een vuurstenen werktuig.0 In Noordoost Nederland worden deze grafgiften bij slechts een paarprocent van de graven aangetroffen en zijn het in de0 Bakker 2005, 307-309.0 van Gijn & Bakker 2005, 289.0 Bakker 2005, 309; van Gijn & Bakker 2005, 289.0 Lohof 1994, 103.0 Theunissen 1999, 73.0 Theunissen 1999, 48.0 Theunissen 1999, 104/57.

8

Klokbekerperiode ook scherven van grote potten die rond het centralegraf of onder de heuvel worden begraven, maar in het zuiden wordtbijna 80% van de personen met grafgiften begraven. Er wordt welaangenomen dat vrouwen op de linker- en mannen op de rechterzijdewerden begraven, maar behalve op basis van de bijgiften kan dat nietmet zekerheid worden aangetoond aangezien er van de inhumaties vaakweinig rest.0 De inhumaties kunnen in een kist liggen, een grafkuilof op het oppervlak en in het noordoosten van Nederland ook wel opeen daartoe eerst ‘schoongemaakte’ ondergrond. Deze zogehetenbodemgraven bevatten in de Enkelgrafperiode nog rijke grafgiften,maar in de Klokbekerperiode niet meer.0 Crematie komt naast inhumatie ook voor maar is slechts sporadischtoegepast. In het noordoosten van Nederland zijn er een paar bekenduit het eind van de Enkelgrafperiode maar in de Klokbekerperiodeneemt dit iets toe. Deze crematies kunnen zowel uitgestrooide restennaast een klokbeker zijn zoals in het zuiden van Nederland enVlaanderen,0 of zogenaamde brandskeletgraven uit het noordoosten vanNederland met het formaat van een volwassene en meestal ongebrokenbeenderen.0 In Noordoost Nederland zijn ook ronde greppels gevonden dicht rondhet centrale graf of net onder de voet van de grafheuvel.0 In hetzuiden van Nederland en Vlaanderen ligt er echter in de helft vanalle gevallen een greppel met een gemiddelde doorsnee van 14,8 meterrond de heuvel, meestal zonder walstructuur. Deze Neolithischegreppels zijn te herkennen aan de verkleuringen van een houtenstakenrij maar ze zijn meestal ook breder en dieper dan dekringgreppels uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd.0 Na hetNeolithicum raken deze stakenrijen in Noordoost Nederland buitengebruik.0 Nabijzettingen in de bestaande heuvel komen in hetNeolithicum niet voor, maar soms worden de heuvels al wel opgehoogden eventueel zit daarin een nieuwe begraving.0

2.1.3 De Vroege Bronstijd

In de Vroege Bronstijd liggen grafheuvels in heel Noordwest Europaop prominente locaties zoals de hogere delen van het landschap endekzandruggen. De verandering die in het hele gebied optreedt is dater behalve individuele heuvels nu ook kleine clusters heuvelsvoorkomen. Daarnaast neemt de frequentie in zowel het aanleggen vangrafheuvels als het toevoegen van heuvelperioden de hele Bronstijd0 Lohof 1994, 103-104/108; Theunissen 1999, 104.0 Theunissen 1999, 104; Lohof 1994, 103-104.0 Theunissen 1999, 79.0 Lohof 1994, 106.0 Lohof 1994, 110.0 Theunissen 1999, 56-57/ 74.0 Lohof 1994, 111.0 Theunissen 1999, 79/57.

9

toe. De diameter van de heuvel neemt daarentegen wel geleidelijk af.0

Desondanks heeft de overgang van de vroege naar de Midden Bronstijdde grootste heuvels voortgebracht. In het noordoosten van Nederlandzijn dat heuvels met doorsneden van meer dan 15 meter en in hetzuiden van Nederland en Vlaanderen van ongeveer 26 meter.0

Hoewel vlakgraven in Noordoost Nederland eerst veelvuldig voorkwamenlijken ze nu compleet verdwenen en ook crematie komt hier niet meervoor.0 In het zuiden neemt het aantal vlakgraven ook af, maar zijverdwijnen niet.0 Crematie neemt in het zuiden daarentegen toe enmaakt 40% van het totaal uit, zowel primair als secundair. Tochlijken er secundair meer urnbegravingen voor te komen dan primair,maar dat kan het gevolg zijn van de activiteiten van urnenprikkers.Er komt nu ook sporadisch een meervoudige begraving voor, maar datis uitsluitend het geval bij crematies.0

Er zijn verschillende manieren waarop crematieresten worden begravenin Zuid Nederland en Vlaanderen. Crematieresten worden wel eensaangetroffen op een ‘oud oppervlak’, zowel als primaire alssecundaire begraving, maar hoe dit verklaard moet worden is nog nietduidelijk. Verder is de crematie uitgestrooid, soms over een laagstenen, ligt deze in een grafkuil of is verpakt in organischmateriaal. Crematie kan ook in een boomkist liggen, maar dat isvooral bij nabijzettingen. De crematie kan ook in een kuil wordenbegraven maar dit neemt in de loop van de tijd voor zowel primairebegravingen als nabijzettingen af. Alleen de crematieresten vanjonge kinderen lijken voorbehouden te zijn in een paalgat rond deheuvel te belanden.0

In tegenstelling tot de gehurkte positie uit het Neolithicum werdende meeste mensen in Noordoost Nederland nu gestrekt op hun rugbegraven. Meer dan de helft van alle graven is nu ook een bodemgraf,in het zuiden zijn het er slechts een paar. De noordelijke heuvelszijn ook relatief groot en hebben vaak een stenencirkel. VolgensLohof is deze stenencirkel wellicht een voortzetting van de houtenstakenkranstraditie uit de Klokbekerperiode.0

Het patroon in de grafgiften van de Vroege Bronstijd verschilt vandat in het Neolithicum. Net als in de Klokbekerperiode zijn er inhet noordoosten van Nederland scherven van grote potten rond hetcentrale graf of onder de heuvel begraven. Er worden regelmatigstenen hamers en vuurstenen messen meegegeven maar bijna geen

0 Theunissen 1999, 49/75/85.0 Lohof 1994, 101; Theunissen 1999, 74.0 Lohof 1994, 103/106.0 Theunissen 1999, 73.0 Theunissen 1999, 79/81/84-85.0 Theunissen 1999, 81/83/85.0 Lohof 1994, 104-105/111; Theunissen 1999, 80.

10

bronzen artefacten. Soms zijn het wikkeldraadbekers, maar die wordenniet helemaal tot het eind van de Vroege Bronstijd meegegeven.Opvallend is dat de giften alleen bij gehurkte personen liggen endat deze personen bijna altijd onder een lage heuvel wordenbegraven. De grotere heuvels hebben geen giften. Toch heeft nog 30%van alle primaire Vroege Bronstijdgraven in Noordoost Nederlandgrafgiften.0 In het zuiden van Nederland en Vlaanderen heeft slechts9,2% van de graven in de vroege en Midden Bronstijd voorwerpen. Erwordt brons, aardewerk, (vuur) steen en voorwerpen van been en geweimeegegeven. Er is nauwelijks verschil tussen primaire en secundairegraven, maar de voorwerpen worden bijna uitsluitend meegegeven incrematiegraven, al dan niet mee verbrand.0 De meeste heuvels in de Vroege Bronstijd zijn rond, maar er zijn inhet zuiden van Nederland en Vlaanderen ook langwerpige heuvels oftwee heuvels die aan elkaar ‘gegroeid’ zijn.0 De structuren rond deheuvels zijn ook niet overal het zelfde. Ringwalheuvels komen in hetzuiden van Nederland en Vlaanderen van de Vroege Bronstijd tot in deMidden Bronstijd-A voor, maar niet in het noorden. Hoewel het niethelemaal zeker is wordt wel gedacht dat onderbroken ringslootheuvelsuit de Vroege Bronstijd dateren.0 De palenkransen rond een heuvelontstaan nu ook. Eerst in het zuiden van Nederland en Vlaanderen enlater pas in het noordoosten van Nederland. Echter type 4 en 8 vanGlasbergen komen niet in het noorden voor (zie Figuur 1). Dezetraditie van palenkransen loopt door tot in de vroege IJzertijd.0

In de Vroege Bronstijd komen er in heel de Lage Landen extraheuvelperioden voor. In Noordoost Nederland liggen de extraheuvelperioden, oftewel nieuwe ophogingsfasen, alleen op heuvels(het liefst de iets kleinere) en vlakgraven uit het LateNeolithicum.0 In het zuiden van Nederland en Vlaanderen oversnijdende secundaire graven elkaar niet en liggen ze meestal in het(zuid-)oostelijke segment van de heuvel.0

Alleen voor zuid Nederland en Vlaanderen is er onderzoek gedaan naarleeftijd en geslacht van de doden. Hieruit blijkt dat er geenvoorkeur is voor een bepaald geslacht of leeftijd in de centralebegraving. In de secundaire graven liggen wel voornamelijk vrouwenen kinderen en jonge kinderen liggen in de paalkuil van eenpalenkrans.0

0 Lohof 1994, 105/108.0 Theunissen 1999, 86.0 Theunissen 1999, 74.0 Theunissen 1999, 54-55/74-75.0 Theunissen 1999, 75; Glasbergen 1954.0 Lohof 1994, 102.0 Theunissen 1999, 79.0 Theunissen 1999, 105.

11

Figuur 1 De typen palenkransen om grafheuvels zoals vastgesteld door Glasbergen. Naar Glasbergen 1954a, Fig. 45. Nederlands onderschrift uit Theunissen 1999, 47.1. Intermediaire, enkelvoudige, nauwgestelde paalkrans in een standspoor2. Enkelvoudige, nauwgestelde paalkrans in een standspoor3. Enkelvoudige, wijdgestelde paalkrans4. Paarsgewijsgestelde paalkrans5. Nauwgestelde paalkrans6. Dubbele, nauwgestelde paalkrans7. Drievoudige, nauwgestelde paalkrans8. Vier- of meervoudige, nauwgestelde paalkrans9. Staketselkrans. Komt ook voor in combinatie met typen 3, 4, 6 en 7 (Zowel erbinnen, tussen de paalgaten als erbuiten)

2.1.4 De Midden Bronstijd

In de Midden Bronstijd-A zijn er meer heuvels dan in de VroegeBronstijd maar de locatie en verspreiding komt wel overeen met deVroege Bronstijd. Toch lijken in Noordoost Nederland de MiddenBronstijd-B heuvels iets minder vaak op hoge locaties te liggen dande Vroege en Midden Bronstijd-A heuvels. In het zuiden lijken deheuvels soms nu ook op een rij te liggen. In het zuidoosten vanNoord-Brabant liggen grafheuvelgroepen vaak vlak bij een ven of eenriviertje. De heuvels kunnen nog steeds van zand zijn opgebouwd maarveruit de meeste bestaan uit heideplaggen.0 In de Midden Bronstijd ontstaan in het noordoosten van Nederlandvoor het eerst ringsloten met een opening. Gemiddeld zijn ze 1,5meter breed, 90 centimeter diep en met een doorsnee van 10-12 meter.0

In het zuiden van Nederland en Vlaanderen komt dit overeen met eengemiddelde diameter van 11,3 meter in de Midden Bronstijd-A en eendiameter van 10,6 meter in de Midden Bronstijd-B.0 Op de overgang vande Midden Bronstijd-A naar Midden Bronstijd-B lijken de ringslotenin Noordoost Nederland plaats te maken voor verschillende vormen vanpalenkransen. Type 3 (aangelegd vóór de heuvel) is hier het meest

0 Lohof 1994, 102; Theunissen 1999, 48-49; Gerritsen 2003, 121.0 Lohhof 1994, 101/111.0 Theunissen 1999, 75.

12

voorkomend, gevolgd door type 6 en 7. In heel de Lage Landen zijn depalenkransen het meest voorkomend in de Midden Bronstijd-B.0

In Noordoost Nederland waren er in de Vroege Bronstijd geenvlakgraven, maar in de Midden Bronstijd-B komen ze weer terug.Daarnaast is het aantal bodemgraven hier iets afgenomen tot evenminder dan de helft. In de Midden Bronstijd-A konden begravenpersonen hier een oostwest oriëntatie hebben, evenals ze dat inNoordwest Duitsland en Denemarken kennen uit deze periode. Hetmerendeel had echter een noordzuid oriëntatie zoals dat ook gangbaarwas in Zuid Nederland en Engeland. In de Midden Bronstijd-Bverandert de oriëntatie in Noordoost Nederland echter naarnoordwest-zuidoost.0 Crematie kent een grote groei. In de VroegeBronstijd werd er in Noordoost Nederland niet gecremeerd, maar in deMidden Bronstijd-A was dat al toegenomen tot een derde of zelfs dehelft van alle gevallen. In de Midden Bronstijd-B werd echter weermeer geïnhumeerd: drie kwart van de begravingen was inhumatie. Dezeverhoudingen gelden voor zowel primaire als secundaire graven.0 Inhet zuiden van Nederland en Vlaanderen is de ontwikkeling naar deLate Bronstijd iets vloeiender. In de loop van de Midden Bronstijdis een algemene groei van het aantal crematies zichtbaar. In deMidden Bronstijd-A is dat al ruim 70% en in de Midden Bronstijd-B isdat opgelopen tot ruim 80%. Wel neemt in de loop van de MiddenBronstijd het aantal inhumaties in secundaire posities iets toe. Deexacte breuklijn van dit verschil is niet duidelijk, maar op deVeluwe is ook een overgang van crematie naar inhumatie waarneembaar.Hoewel in Noordoost Nederland de crematies een iets kleinere heuvellijken te hebben en minder rijke grafgiften meekrijgen geldt datniet voor Zuid Nederland en Vlaanderen.0 Wel is het bijna standaarddat niet alle crematieresten werden verzameld.0 Deze crematierestenkonden in het zuiden van Nederland en Vlaanderen in een grafkuil ofboomkist van menselijk formaat worden bijgezet, maar meestal ligthet in een kuiltje of een urn. Met name de urn was in de hele MiddenBronstijd geschikt om een persoon als secundaire bijzetting in tebegraven.0

Net als in de Vroege Bronstijd hebben er maar een paar MiddenBronstijdgraven één of meer voorwerpen.0 Midden Bronstijdaardewerkkomt in Noordoost Nederland alleen voor in kindergraven en vrouwen-of meisjesgraven (deze seksedeterminatie heeft echter alleen

0 Lohof 1994, 111; Theunissen 1999, 55.0 Lohof 1994, 103-105.0 Lohof 1994, 106.0 Theunissen 1999, 84; Lohof 1994, 106.0 Theunissen 1999, 106-107.0 Theunissen 1999, 85.0 Theunissen 1999, 86.

13

plaatsgevonden op basis van de andere grafgiften).0 Op die wijzewordt ook gedacht dat er in de Midden Bronstijd-A vooral‘mannelijke’ giften zoals wapens en gereedschap in de primairegraven worden aangetroffen terwijl in de Midden Bronstijd-B hetvooral ‘vrouwelijke’ giften als kettingen van barnstenen kralen,bronzen armbanden en ringen, spelden en kleine potten zijn die insecundaire graven worden gevonden. In de Midden Bronstijd-B liggener echter in 15% van de centrale graven alsnog grafgiften, maarzwaarden zijn daarin afwezig.0 In Zuid Nederland en Vlaanderen is deverdeling in bronzen voorwerpen het opvallendst. Brons komt teneerste alleen voor in Midden Bronstijd-A heuvels en hoewel er maarweinig bronzen bijlen en beitels worden meegegeven zijn het altijduitheemse soorten. Onverbrand brons ligt altijd in primaire graven(zoals de bijlen en beitels) terwijl persoonlijke ornamenten meestalzijn meeverbrand. Het blijkt dat het in dit geval meestal (5 van de7 gevallen) om een vrouw gaat en altijd in een secundair graf.0

In de Midden Bronstijd neemt de frequentie van secundairebegravingen en extra heuvelperioden toe. In de Midden Bronstijd-Ahebben 34% van de heuvels in Noordoost Nederland één of meersecundaire begravingen, terwijl dat in de Midden Bronstijd-B al wasopgelopen tot 76%. Gemiddeld komt dat neer op één secundairebegraving in de Midden Bronstijd-A en drie in de Midden Bronstijd-B.Wederom komen er geen oversnijdingen voor en worden er in de MiddenBronstijd-A wederom het liefst extra heuvelperioden aangelegd op dekleinere heuvels. Nieuw is wel dat er nu ook extra heuvelperiodenworden aangelegd op Midden Bronstijd, oftewel ‘eigentijdse’ heuvels.0

In het zuiden van Nederland en Vlaanderen krijgen de nieuweheuvelperioden in de Midden Bronstijd-A geen nieuwe of extrarandstructuur terwijl ze dat in de Midden Bronstijd-B meestal welkrijgen in de vorm van een paalkrans.0

2.1.5 De Late Bronstijd

In de Late Bronstijd liggen de graven nog steeds op de hoger gelegendelen van het landschap, maar nu komen ze in groepjes van enkeletientallen tot uiteindelijk wel honderden heuveltjes voor.Voorbeelden van Midden Bronstijd heuvelgroepen die doorgaan tot inde Urnenveldenperiode zijn er weinig. De Late Bronstijd is namelijkhet begin van een nieuwe periode: de Urnenveldenperiode. Het zijngrafvelden waar zo goed als de hele samenleving in wordt begraven.Ieder individu (een deel van de kinderen uitgezonderd) krijgt eenlage eigen heuvel en wordt daarin gecremeerd begraven, veelal in een0 Lohof 1994, 108.0 Lohof 1994, 109.0 Theunissen 1999, 88. In dit geval is het geslachtsverschil wel met zekerheid op basis van het crematiemateriaal bepaald.0 Lohof 1994, 102-103.0 Theunissen 1999, 55.

14

urn. Toch is dit ook een periode waarin het verschil in omvang vande heuvels toeneemt. Ze kunnen verschillen van 2 tot 50 meter indiameter, maar meestal zijn ze niet meer dan 10 meter in doorsnede.Om de heuvels ligt meestal een kringgreppel, die minder diep enbreed is dan de ringsloten uit de Vroege en Midden Bronstijd en eenenkele keer wordt een kringgreppel gecombineerd met een palenkrans.Nieuwe grafvormen zijn de langbedden. Deze worden vaak in het beginvan een urnenveld aangelegd en zijn enkele tot 150 meter lang. Somsliggen er meerdere naast elkaar.0 Vanwege de datering van dezelangbedden wordt de Late Bronstijd in het noorden van Nederland welgedateerd op 1150 v.Chr. terwijl de langbedden pas vanaf 1050 v.Chr.in het zuiden voorkomen.0 Toch zijn sommige urnenvelden iets andersvan aard. In het zuiden en oosten van het Maas-Demer-Scheldegebiedzijn er ook grafvelden die voornamelijk uit vlakgraven bestaan maarwel zijn aangelegd rond een paar monumentale grafheuvels enlangbedden.0 De crematieresten zijn in de regel van één individu. Deze crematieligt in een urn, los of in een verpakking van organisch materiaal.0

Soms is ook een deel van de crematie met houtskool rond en over dezeverpakking gestrooid of is de crematie niet van het houtskoolgescheiden. Er ligt nooit genoeg voor een compleet persoon in.Gerritsen vermoedt dat het aantal urnbegravingen in de loop van detijd toeneemt met een piek in de Vroege IJzertijd.0

Er wordt in de Late Bronstijd meer aardewerk aan de dodenmeegegeven. De bijgiften bestaan uit schalen, bekers enminiatuurpotten. Soms ligt er ook aardewerk (al dan niet kapot) inde kringgreppel. Dit zijn met name bekers en open schalen. Metalengrafgiften zijn zeldzaam. Soms liggen er wat stukken van bronzenobjecten, die meestal te maken hebben met persoonlijke verzorging.Het is vaak onduidelijk uit de publicaties of de giften zijnmeeverbrand of onverbrand zijn meegegeven.0

Hoewel het aantal heuvelperioden en nabijzettingen in de MiddenBronstijd alleen maar leek toe te nemen, worden er nu nog maarweinig mensen secundair, in vlakgraven of in greppels van ouderegraven begraven. In plaats daarvan lijken de extra begravingenveelal ernaast onder nieuwe heuvels plaats te vinden.0

2.1.6 De Vroege IJzertijd

0 Theunissen 1999, 86; Gerritsen 2003, 125.0 Gerritsen 2003, 121/123.0 Gerritsen 2003, 125.0 Theunissen 1999, 86.0 Gerritsen 2003, 128-129.0 Gerritsen 2003, 125-126.0 Gerritsen 2003, 125; Theunissen 1999, 86.

15

Er is in de Vroege IJzertijd weinig verschil met de Late Bronstijd0

maar toch zijn er wel kleine verschillen waarneembaar. Langbeddenworden ook in de Vroege IJzertijd opgericht, maar deze verschillenvan de vorige periode dat ze een open of rechthoekig kort eindehebben. Daarnaast ontstaan er nu ook openingen in het zuidoostelijkekwadrant van de kringgreppels.Gerritsen vermoedt dat het aantal urnbegravingen in de LateBronstijd toenam en in het eerste deel van de Vroege IJzertijd zijnpiek had om vervolgens langzaam af te nemen. De grafgiften blijvenwederom schaars en lijken op die uit de Late Bronstijd, maar somsworden nu ook verbrande dierenbotten aangetroffen.Aardewerkfragmenten belanden nog steeds in de greppels, maar al welminder.0

Opvallend is dat er ook bijzondere uitzonderingen zijn. Tegen heteind van de Vroege IJzertijd komen er onopvallende graven binnen eennederzetting voor, maar zijn er ook graven bekend die ‘rijk’ kunnenworden genoemd vanwege de meegegeven sets van bronzen en ijzerenspeer- en pijlpunten. Zo zijn er in het noorden van het Maas-Demer-Scheldegebied ook zes graven die een soort elite-ideologie in zichhebben. Op dat gebied veranderde er dus wel degelijk iets in deVroege IJzertijd.0

2.1.7 De Midden IJzertijd

Het begin van de Midden IJzertijd, de 5e eeuw, is een periode vanovergang in het grafgebruik, met name ook in het wisselen vanlocaties. In twee eeuwen tijd raakten de urnenvelden buiten gebruikwaardoor er na 400 v.Chr. geen urnenveld in het Maas-Demer-Scheldegebied meer in gebruik was. De nieuw ontstane ‘grafvelden’ inde 4e eeuw hebben niets meer met de urnenvelden te maken en bestaanook uit veel kleinere clusters graven die veel minder zichtbaar zijnin het landschap. Wederom komen er weer geïsoleerde graven voor.0

Het aantal graven dat afkomstig is uit de periode tussen 400 en 15v.Chr. is klein. Crematies worden nog steeds in kuiltjes begraven,maar wel steeds minder in een urn. Dit varieert echter wel perlocatie. Er worden nu wel vaker brandstapelresten en meeverbrandeartefactfragmenten teruggevonden. Toch zijn er weinig grafgiftenbekend uit de Midden IJzertijd, maar dat kan te maken hebben met hetfeit dat de graven veelal geluksvondsten zijn en niet goedopgegraven. De giften die we vinden bestaan uit scherven,miniatuurpotten, een paar bronzen armbanden uit de La Tèneperiode(glazen La Tène armbanden komen voornamelijk voor in gesmolten vormin de Late IJzertijd), fibulae en uit een aantal graven te Nijmegen-0 Gerritsen 2003, 126; Theunissen 1999, 55.0 Gerritsen 2003, 128-129.0 Gerritsen 2003, 129/145.0 Gerritsen 2003, 131/134.

16

Kops Plateau kwamen een paar ijzeren speer- en pijlpunten.0 Bijzonderis in dit geval een groepje van vijf laat 5e-/vroeg 4e-eeuwsecrematiegraven te Nijmegen Trajanusplein. Eén van deze gravenbevatte wagenonderdelen, een speerpunt, een pijlpunt en paardentuigzonder sporen van verbranding.0

Aan het begin van de Midden IJzertijd ontstaan er wel voor het eerstrechthoekige greppelomheiningen die meestal een opening in dezuidoostkant of -hoek hebben. Ze variëren in grootte tussen de 5 en10 meter, maar hun hoogte is onbekend. In een paar gevallen zijndeze rechthoekige greppelomheiningen behoorlijk groot.0 Veelal liggenhier één of meer crematies in begraven. Toch komen randstructurenniet altijd voor en zelfs als ze er wel waren zijn er vaak geenresten van een bovengrondse markering zoals een heuvel.0

2.1.8 De Late IJzertijd en Romeinse tijd

In het laatste deel van de Late IJzertijd ontstaan er op sommigeplaatsen weer gemeenschappelijke grafvelden waar ook graven uit deRomeinse tijd aan zijn toegevoegd. De vroegste van deze grafveldenbeginnen vroeg in de 2e eeuw v.Chr. maar het is onbekend of dezegrafvelden in de IJzertijd ook bedoeld waren om zo groot te worden.Net als in de Urnenveldenperiode gaat het hier weer om grafveldenvan tien tot honderden graven die één of meerdere eeuwen in gebruikblijven.0

Het is wederom gebruikelijk om de doden te cremeren, maar deze keerom ze zonder urn bij te zetten. Op sommige plaatsen is er wederomsprake van kringgreppels maar vooral rechthoekige in de Romeinsetijd. Op verscheidene grafvelden is er ook wederom een groterechthoekige greppelstructuur aangetroffen, maar nu niet altijd metgelijktijdige graven.0

2.2 Grafheuvels en hun interpretatieIn dit deel van het tweede hoofdstuk zal ik kort ingaan opliteratuur over grafheuvels en de manier waarop zij hebbenbijgedragen aan het debat. Alleen de publicaties die direct ofindirect bijdragen aan mijn verdere onderzoek zullen wordenbehandeld. Ik sluit vervolgens af met een aantal onderzoeken die eenbelangrijke inspiratie voor mij zijn geweest, maar (nog) geen rolspelen in het Nederlands/Vlaamse debat, en mijn visie op debetekenis die aan ‘ritueel’ moet worden toegekend.

0 Gerritsen 2003, 128/132-133.0 Gerritsen 2003, 132-134.0 In Mierlo-Hout is hij 19 bij 7 meter, in Haps liggen er twee van 10 bij 15 meter en in Someren één van 18 bij 22 meter; Gerritsen 2003, 129/132.0 Gerritsen 2003, 129/132.0 Gerritsen 2003, 135-136.0 Gerritsen 2003, 137.

17

2.2.1 Mooi aardewerk

Het eerste systematische onderzoek naar grafheuvels bestond uit hetgericht in het centrum graven van grafheuvels op zoek naar de urnmet crematieresten. Dit ‘onderzoek’ vond plaats vanaf de 19e eeuw.Het belangrijkste van dit onderzoek was het beschrijven van hetaardewerk en deze opdelen in typologieën. Later werd dit eventueelaangevuld met informatie over tot welke cultuurgroep het aardewerkgerekend moest worden. Gelukkig is het onderzoek sindsdien sterk verbeterd. Niet alleen demanier waarop informatie werd verzameld verbeterde, maar er werdenook steeds meer inhoudelijke vragen aan het materiaal gesteld. Zowas het tot het eind van de jaren ’80 van de vorige eeuwgebruikelijk om allereerst uiteraard de gevonden materialenuitgebreid te beschrijven en te catalogiseren, maar werden degegevens vervolgens gebruikt om uitspraken te doen over de bevolkingdie deze grafheuvels hadden aangelegd. Deze uitspraken hadden metname betrekking op de omvang van de populatie, het gebied dat ze ingebruik zullen hebben genomen om te kunnen overleven en de bepaaldehandelsmogelijkheden waarover ze hadden beschikt.2.2.2 Sociale veranderingen

In het begin van de jaren ’90 kwam daar verandering in. Slechtskennis op basis van meetbare gegevens was niet langer voldoende. Erontstond behoefte meer te weten te komen over de samenleving die degrafheuvels hadden aangelegd. Dit deden ze door gebruik te maken vansociologische en antropologische studies die bruikbare analogieënmet het archeologische materiaal konden opleveren. Behalve dat dituiteraard een geheel nieuwe manier van onderzoek doen is, zorgde heter ook voor dat men op verschillende interpretaties uit kon komen,waardoor er discussies ontstonden.Twee publicaties van Lohof0 zijn met name gericht op het achterhalenvan sociale verandering. Op basis van antropologische ensociologische literatuur concludeert hij dat verticale stratificatiein het grafbestel is af te lezen aan geslacht, leeftijd enpersoonlijke verworvenheden.0 Daarnaast betrekt hij echter ook demeetbare verschillen in zijn analyse. Meer rijke grafgiften, groterformaat grafheuvel, een centrale positie en inhumatie zijn superieuraan grafgiftenloosheid, kleinere grafheuvels, secundaire positie encrematie. Op basis daarvan denkt hij dat het een egalitairesamenleving was waarin mannen de hoogste status hadden, maar datvrouwen in de Midden Bronstijd-B stegen in status of grafheuvelsjuist gebruikten ter legitimering van hun status.0

0 Lohof 1991; 1994.0 Lohof 1991, 26.0 Lohof 1991, 221-222; 1994, 110.

18

Een ietwat andere vraagstelling is afkomstig van Roymans en Fokkens.Zij willen weten wat de sociale organisatie in de Bronstijd was. Zezien dat er in het systeem van zwervende erven vaak geïsoleerdegrafheuvels liggen die veelal bij een boerderij lijken te horen. Zegaan er vanuit dat het om kortstondige familiebegraafplaatsen gaatwaarbij bijvoorbeeld het familiehoofd degene was die primair ondereen heuvel werd begraven waarna de verwanten later in hetheuvellichaam of in vlakgraven werden bijgezet. 0 Omdat dehoeveelheid bijgiften weinig is, veelal eenvoudig van aard en erbovendien weinig verschil is tussen de verschillende graven, gaanook zij uit van een weinig gedifferentieerde samenleving.0

2.2.3 Wat signaleren urnenvelden?

Nog geen drie jaar later krijgt het onderzoek naar grafheuvels alweer een nieuwe impuls, dit keer door gebruik te maken van deculturele biografie van het landschap. Noodzakelijkerwijs betekentdit een langetermijnperspectief en een bredere blik op het landschapdan alleen op grafheuvels. Roymans past deze onderzoekswijze toe ophet Maas-Demer-Scheldegebied waarin er twee perioden het meestopvallen. De eerste is het ontstaan van urnenvelden. Roymans betoogtdat in aanloop naar de Late Bronstijd een bevolkingstoename leiddetot een toename in druk op het land. Aangezien etnografische studieserop wijzen dat in veel tribale samenlevingen voorouders dedaadwerkelijke eigenaren van het land zijn, kunnen urnenveldengeïnterpreteerd worden als markering van het territorium van delokale gemeenschap.0 Door het betrekken van voorouders in zijnonderzoek legt hij de nadruk op de sacrale en mythische betekenisdie urnenvelden hebben gehad. Dat deze betekenissen wederom een rolspelen blijkt uit de tweede opvallende verandering in de VolleMiddeleeuwen. Door demografische groei en agrarische expansie moetengrafheuvels plaats maken voor bewoning en akkerbouw. Roymansvermoedt dat dit alleen mogelijk kan zijn geweest als dekosmologische orde van de lokale gemeenschappen ingrijpend wasveranderd, wat hij in verband brengt met het christendom.0

Fontijn en Fokkens zijn het niet eens met de interpretatie vanRoymans over de ontwikkeling naar urnenvelden. Fontijn vermoedt daturnenvelden niet vanuit veranderende sacrale en mythischebetekenissen moeten worden verklaard, maar vanuit hun socialebetekenissen en volgens Fokkens lagen de veranderingen niet aandemografische groei maar in veranderende ideologische betekenissen.Volgens hen spelen bronsuitwisselingsnetwerken een belangrijke rol.Fontijn stelt dat door competitie om toegang tot deze netwerken er

0 Roymans & Fokkens 1991, 12.0 Roymans & Fokkens 1991, 13.0 Roymans 1995, 6-7.0 Roymans 1995, 10-12/16.

19

nieuwe groepen en mensen macht kregen waardoor de sociale relevantievan de familiegrafheuvels verdween. De heuvels stonden echter nogwel voor voorouderlijke aanwezigheid en door daar urnenvelden bijaan te leggen werd de band tussen de lokale urnenveldgemeenschappen,het land en de voorouders benadrukt en versterkt.0 Fokkens denktechter dat het ontstaan van urnenvelden samen ging met eenideologische verandering, namelijk dat ‘The authority of the traditional leadersin matters of exchange is replaced by autonomy of the nuclear family.’0 Dit leidt hijaf van: 1. Het individuele karakter van grafheuvels in eenurnenveld, 2. een toename in het aantal huizen, maar het kleinerworden van huislengte wat zou zijn voortgekomen uit een opsplitsingvan de extended families in nuclear families in plaats van een toename inbevolking en 3. het vaker voorkomen van deposities in natte contextwaarvan hij verwacht dat dit komt omdat er geen a priori consensus meerbestond over wie de grotere groep vertegenwoordigde en daarmee meermensen status verkregen door het uit de circulatie halen vanbronswaar in de uitwisseling met de goden.0

In een later artikel dat Fontijn en Fokkens samen hebben geschrevengaan ze nogmaals in op de urnenvelden en dan met name de‘vorstengraven’ die soms in een urnenveldcontext zijn aangetroffen.0

Fontijn stelde in het eerdere artikel al dat het belang van hetindividu in de Urnenveldenperiode toenam omdat grafheuvelformaatgeleidelijk afnam en daarmee het belang van voorouders.0 Daar voegenze in dit artikel aan toe dat dankzij de metaalhandel men ook bekendraakte met het Midden-Europese gebruik zwaarden in grafheuvels tebegraven, wat vanwege de individualisering ook in het grafgebruikwerd toegestaan.0 Daarnaast verwijzen ze wederom naar de overgang vanextended families naar nuclear families zoals Fokkens dat zag, wat leiddetot competitie om hogere posities en tot competitie in grafvorm enbijgiften in het urnenveld. Gezamenlijk kon dit resulteren inverschillende rijke elite krijgersgraven.0

Roymans en Kortlang denken echter dat deze ‘vorstengraven’ nodigwaren om de lijn van opvolging van deze leiders veilig te stellen.Aangezien de voorouders van wie het land verondersteld wordt te zijnin het urnenveld liggen, wordt er door daarbij begraven te wordeneen relatie in stand gehouden en een permanentie gecreëerd.0

2.2.4 Voorouders en hun land

0 Fontijn 1996, 79-81.0 Fokkens 1997, 370.0 Fokkens 1997, 370.0 Fontijn & Fokkens 2007.0 Fontijn 1996, 84.0 Fontijn & Fokkens 2007, 366.0 Fontijn & Fokkens 2007, 370.0 Roymans & Kortlang 1999, 56-57.

20

In 1995 had Roymans het al een keer gehad over voorouders die intribale samenlevingen de werkelijke eigenaren van het land zijn. Eenpaar jaar later wordt daar door zowel hem als anderen dieper opingegaan. Roymans en Theuws stellen in hun bundel dat in iedereperiode er een andere relatie tussen voorouders en het land bestaatwat betreft land- of eigendomclaims. Zo zien ze het Bronstijdsysteemvan zwervende erven als losse claims van kernfamilies op land, dieniet overerfelijk waren. In de Urnenveldenperiode staat heturnenveld centraal in de relatie tussen de levende gemeenschap enhet land waarbij de stichtersgraven de focus zijn van de lokalevoorouderverering.0 Ze vermoeden dat in de Romeinse tijd de notie dathet land de voorouders toebehoorde zal zijn afgenomen, waardoor devooroudercultus nu meer was verbonden met kernfamilies dan met dehele lokale gemeenschap.0

In dezelfde bundel staat het artikel van Roymans en Kortlang waarinop basis van dezelfde notie (voorouders als eigenaren van het land)wordt gekeken naar urnenvelden en hoe daar aan de structurering deinterne organisatie van de samenleving is af te leiden.0 Langbeddenblijken een belangrijk onderdeel van de grafvelden te zijn geweesten vanwege hun overeenkomsten met huizen vermoeden ze dat dezegraven waren bedoeld voor de hoofden van kernfamilies. Aangeziendeze in langbedden begraven hoofden ook aan het begin stonden vanhet urnenveld, konden zij ook staan voor het hoofd van de anderefamilies in de lokale gemeenschap.0

In zijn studie van 2007 wil Gerritsen controleren of deveronderstellingen dat het grafveld symbool stond voor de band vande gemeenschap met het nederzettingsterritorium en de claim die degemeenschap daarop had wel klopt. Dit doet hij door te kijken naarde manieren waarop grafheuvels werden hergebruikt en hoe er naar zewerd gerefereerd.0 Hij concludeert dat het omgaan met oude heuvelsmoet worden gezien als een manier om ze toe te eigenen. Urnenveldenzorgen dan voor een band met het landschap, het helpen vestigen vaneen nederzettingsterritorium maar ook voor een eigen identiteit vande begraafgemeenschap.0 Toe-eigening blijft dan in de heleUrnenveldenperiode een rol spelen aangezien de oudere heuvels werdengeassocieerd met voormalige bewoners en hun claim op het land.0

0 Royman & Theuws 1999, 13-14.0 Roymans & Theuws 1999, 17.0 Roymans & Kortlang 1999, 42.0 Roymans & Kortlang 1999, 47-49.0 Gerritsen 2007, 338-341.0 Deze eigen identiteit baseert hij voornamelijk op een eerdere landschapsarcheologische studie van hem. Hierin onderzocht hij welke elementen in het landschap hebben kunnen bijdragen aan de constructie van de identiteit van lokale gemeenschappen. Zie hiervoor Gerritsen 2001.0 Gerritsen 2007, 350-351.

21

2.2.5 Rituele deposities en kosmologische principes?

Hoewel Roymans in 1995 al wees op het belang van kosmologie enmythen in het veranderende belang van grafheuvels, is daarvervolgens niet echt verder op ingegaan. Met het aanbreken van de 21e

eeuw lijkt daar enigszins verandering in te zijn gekomen. Wellichteen enigszins buitenbeentje is Therkorn vanwege haarstructuralistische perspectief. Ze gaat uit van een verdeling in hetjaar die bestaat uit drie seizoenen. Wanneer ze dit toepast op haarnederzettingonderzoek ziet ze dat er regelmatig clusters van driekuilen voorkomen met verschillende inhoud. Deze inhoud lijkt overeente komen met de voorradigheid daarvan in de verschillende seizoenenen daarom worden ze geïnterpreteerd als seizoensgebonden deposities.0

In sommige van deze kuilen liggen menselijke resten of is een kuilvolgens haar vervangen door een grafheuvel. 0 Ze vermoedt dat met hetaanleggen van deze features en het doen van deposities bepaaldecontracten met goden of de natuur werden bezegeld.0

Het onderzoek van Fontijn is wat dat betreft net iets anders. Hijonderzoekt de betekenis van het gestructureerd deponeren van metalenobjecten. Hoewel grafheuvels slechts een bijrol spelen in zijnonderzoek valt wel op dat het verschil tussen natte contexten engrafheuvels ook is te zien in het type objecten dat daar wordtachtergelaten.0 Fontijn stelt dat de deposities in natte context alsritueel moeten worden gezien,0 een interpretatie van kosmologische ofreligieuze aard laat hij echter achterwege. Fokkens gaat slechts gedeeltelijk in op kosmologische principeswanneer hij aan de hand van etnografische literatuur wijst op tweesoorten voorouders die in het grafveld vereerd kunnen zijn. Deeerste categorie veraf staande maar alles omvattende voorouders diestaan voor de mythische en kosmologische origine en de tweedecategorie voorouders die (eventueel nog gekend zijn) en staan voorde origine van de aparte kernfamilies.0

2.2.6 Hoe nu verder

De bundel van Last0 over de Britse prehistorie heeft (nog) geendirecte invloed gehad op het grafheuveldebat in de Lage Landen, maardient wel als inspiratiebron voor dit onderzoek. De nadruk van dezebundel ligt op de betekenis van grafheuvels waarbij de opdracht was:‘adress the issue of barrows as complex monuments’0. In tegenstelling tot het

0 Therkorn 2004, 30-31.0 Therkorn 2004, 198.0 Therkorn 2004, 57.0 Fontijn 2002, 147-149.0 Fontijn 2002, 19.0 Fokkens 2012, 565-566.0 Last 2007a.0 Last 2007b, 2.

22

gangbare onderzoek staat het graf en de begraven persoon nietcentraal in het onderzoek, maar de heuvel zelf. De driebelangrijkste aspecten van grafheuvels zijn dan: ‘the grave-goods, thestructure, and the ceremonial: death and life’.0 De verschillende schrijvers uit de door Last geredigeerde bundelhebben dit toegepast op hun onderzoek en dit leidde tot een aantalinteressante aandachtspunten: a. Het proces van grafheuvels maken.Het is een lichamelijke activiteit waarbij de samenwerking zorgtvoor een extra diepte in de betekenis van de grafheuvel.0 b.Materialen kunnen symbolisch zijn.0 c. De kringgreppel is meer daneen afbakening van ruimte. Het is een integraal onderdeel van dehandelingen die bij grafheuvels werden uitgevoerd.0 d. De locatie waseen belangrijke plaats voor de samenleving.0 e. De scheiding tussenmenselijke en dierlijke identiteiten kan vaag zijn geweest of zelfsopgeheven,0 evenals de scheiding tussen menselijke resten en anderemateriële objecten.0 f. De dualiteit tussen rituele monumenten engrafmonumenten kan/moet worden opgeheven.0

Deze laatste opmerking over het artikel van Brittain moet ietsworden toegelicht. Aangezien het artikel over Groot-Brittannië gaat,is de scheiding tussen rituele- en grafmonumenten die moet wordenopgeheven te zien als de scheiding tussen allerhande cirkelvormigemonumenten zonder primaire begraving van een persoon (zoals henges)en heuvels die primair lijken te zijn bedoeld als graf (oftewel degrafheuvels). Deze scheiding komt voort uit een veranderde betekenisvan het woord ´ritueel´. Uit het Van Dale Groot Woordenboek derNederlandse Taal uit 1984 blijkt dat ritueel onlosmakelijk isverbonden met godsdienstige gebruiken. In die mate dat het eencultusgebruik is ter opening of voortzetting van het contact tussenhet menselijke en het goddelijke. Ook antropologisch zijn rituelen‘religion as practice’.0 Een korte zoektocht op het internet naar dehuidige betekenis van ‘ritueel’ levert echter het volgende resultaatop: 1. Een handeling waarbij een bepaalde sociale identiteitverworven of bevestigd wordt. 2. Vaste handeling die ietssymboliseert, en zelf zonder die symboolfunctie eigenlijk nietsbetekent. 3. Reeks handelingen met een speciale betekenis. 4. Eengewoonte of gebruik volgens bepaalde voorschriften. 5. Vastegeformaliseerde handelingspatronen.0 Hoewel de huidige betekenis van0 Fox 1959, xxv-xxvi in Last 2007b, 2.0 Noble 2007.0 McFadyen 2007.0 Nowakowski 2007.0 Lewis 2007.0 Healy & Harding 2007.0 Mullin 2007.0 Brittain 2007.0 Eriksen 2001, 211.0 http://www.encyclo.nl/begrip/Ritueel

23

ritueel inderdaad een bepaald handelingspatroon inhoudt, is deprimaire godsdienstige betekenis verloren gegaan.0 In deze scriptiezal ik echter wanneer ik gebruik maak van het woord ‘ritueel’ (ofeen afgeleide daarvan) doelen op de oorspronkelijke godsdienstigebetekenis, tenzij anders staat vermeld. Godsdienstig moet echterworden gezien als een geloofsovertuiging die is gericht op bepaalde(voor ons mogelijk onbekende) transcendentale machten. Van goden kanin eerste instantie niet worden uitgegaan omdat daar eerstaanwijzingen voor moeten zijn.

0 Zie bijvoorbeeld het onderzoek van Fontijn uit 2002. De manier waarop hij ritueel definieert heeft alles te maken met het herkennen van patronen in bepaalde vondstassemblages. Gelijkende vondstassemblages zijn het gevolg van gelijke handelingen en zijn volgens hem daarom ritueel. De nadruk ligt dus op het handelingspatroon en niet op de godsdienstige betekenis.

24

3

‘My father considered a walk among the mountains as the equivalent of churchgoing.’0

Aldous Huxley

De bewuste keuze voor een grafheuvellocatieDit is het eerste hoofdstuk waarin ik zal kijken naar kosmologischeprincipes die sturend waren bij de aanleg van grafheuvels enmogelijk ook bepalend waren voor de invulling van de rest van hetlandschap. Om dit te bereiken behandel ik per hoofdstuk eenspecifiek aspect van grafheuvels zonder dat ik mij in eersteinstantie laat beïnvloeden door bestaande interpretaties. Daarmeehoop ik niet in de voetsporen te treden van onderzoekers die pasuitgaan van een religieuze interpretatie als ze niet anders kunnen,maar wil ik deze juist voorop te stellen. De eerste vraag waar ik meover zal buigen is: Waarom liggen grafheuvels waar ze liggen?Zoals uit het eerste deel van het tweede hoofdstuk al bleek, lijkenprehistorische samenlevingen er de voorkeur aan te hebben gegevengrafheuvels aan te leggen op de hogere delen van het landschap.Hoger moet natuurlijk relatief worden gezien, aangezien we inNederland een behoorlijk vlak landschap hebben. Desondanks maaktedit kleine verschil in hoogte kennelijk een dusdanig conceptueelverschil dat niet alleen de eerste grafheuvels op dekzandruggenwerden aangelegd, maar de heuvels uit de eeuwen er na ook. Nietalleen de grafheuvels die aansloten bij al bestaande heuvels, maarook de heuvels die werden aangelegd in een daarvoor niet eerder voorgrafheuvels gebruikt landschap. Aangezien deze positie kennelijk zobelangrijk werd gevonden, moet er een goede reden voor zijn geweest.Maar wat was die reden?3.1 Een positie met zicht of een claim van eigendomsrechten?In het grafheuveldebat worden verschillende redenen aangedragen voordeze verhoogde positie. Met name de omgeving waar grafheuvels inliggen; een open, in Zuid Nederland en Vlaanderen heidelandschap,

0 Dit citaat is afkomstig van de Engelse romanschrijver Aldous Huxley en wijst op een manier van het ervaren van hoge locaties. http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/a/aldoushuxl108390.html

25

draagt bij aan interpretaties gebaseerd op zichtbaarheid. Hoewel ditin eerste instantie slaat op de zichtbaarheid van de grafheuvelsvanuit het omringende landschap of vanaf een weg, lijken de meesteschrijvers er zelf ook niet helemaal uit te zijn, want ook hettegenovergestelde wordt beweerd. In Engeland liggen volgens Watsonhenges te midden van een grafheuvellandschap. Sommige heuvels liggenerg ver weg, maar ze zijn wel nog (net) zichtbaar vanaf de henge, aande andere kant werden ze misschien juist bekeken vanaf de weg.0 Delineaire opstelling van sommige grafheuvels duidt erop dat debeweging ertussen belangrijk was en daarmee het zicht op degrafheuvels. Aan de andere kant keken de heuvels mogelijk op hunbeurt weer over de weg uit naar de henge.0 De mogelijke verbindingmet een weg en bekeken worden blijkt ook uit het artikel vanFontijn. Hij vermoedt dat grafheuvels van het Late Neolithicum totin de Midden Bronstijd werden neergezet om de aandacht vanvreemdelingen te trekken maar ook dat het zicht vanaf de heuvelmogelijk belangrijker was dan het zicht erop.0 Het artikel van Lewis is eenduidiger. Ze ontkent de mogelijkheid datgrafheuvels op hogere locaties lagen vanwege hun zichtbaarheid niet,maar ze vermoedt dat het belangrijker was bij de grafheuvels tekunnen staan, dan ze te kunnen zien. Ze komt tot deze conclusieomdat de eerste fasen van grafheuvels vaak niet zichtbaar zijnvanuit het wijdere landschap en qua kleur verschillen ze ook nietvan hun omgeving. Wat is het dan wel? In Mendip liggen de grootstegrafheuvelgroepen op oude rode zandsteenheuvels. Dit zandsteen waseen veel gebruikt materiaal en wordt dan ook regelmatig in anderecontexten teruggevonden. Deze zandsteen moet op enige wijzebijzonder zijn geweest, want hij moet specifiek worden gedolven. Omdie reden vermoedt ze dat het eigendomsrecht kan worden benadruktdoor grafheuvels op deze heuvels te plaatsen en dat de mogelijkheidbij deze grafheuvels te zijn belangrijker was dan hun zicht vanafbeneden.0

Aangezien twee auteurs het al niet met zichzelf eens kunnen wordenover het belang van de locatie, lijkt het erop dat de ideeën vanLewis het meest plausibel zijn. Veronderstel dat deze verklaring inde Lage Landen ook op zou moeten gaan, dan betekent dit datgrafheuvels: a. altijd op locaties liggen waar belangrijkegrondstoffen te halen zijn, b. er een groep mensen is diezeggenschap heeft over de toegang tot deze belangrijke grondstoffen

0 Watson 2001, 207/209.0 Watson 2001, 212.0 Vreemd genoeg benadrukte hij daar vlak voor dat het formaat van grafheuvels niet overdreven moet worden, want daar hangt zichtbaarheid mee samen. Bovendien zegt hij zelfs dat GIS-analyses aantonen dat het zicht vanaf de heuvel waarschijnlijk belangrijker was dan het zicht erop. Fontijn 2007, 71.0 Lewis 2007, 80-82.

26

en zij daarom c. de afspraken of rechten op deze toegangformaliseren door deze te monumentaliseren in de vorm vangrafheuvels.Het toetsen van deze veronderstelling is echter lastig op basis vande punten b en c omdat hier een cirkelredenering in besloten ligt.Het feit dat wij concluderen dat er een groep mensen is diezeggenschap over een belangrijke bron heeft is gebaseerd op deaanwezigheid van grafheuvels. Grafheuvels worden namelijkveronderstelt de rechten op toegang te formaliseren van een groepmensen die ergens zeggenschap over claimen te hebben waardoor we bniet kunnen aantonen. Punt a is beter te controleren. Aangeziengrafheuvels in de Lage Landen regelmatig op oud akkerland aangelegdworden zouden gewassen de belangrijke grondstof in deze verklaringmoeten zijn geweest. Aangezien niet alleen dekzandruggen geschiktzijn voor agrarische activiteiten maar grafheuvels daar wel meestallagen kan aan punt a niet worden voldaan. Lewis kan gelijk hebbenwat betreft haar voorbeeld in Mendip, maar op basis daarvan kan geenalgemeen verklaringsmodel voor de locatie van grafheuvels wordenopgesteld.3.2 Een sacrale hoogte?In plaats daarvan stel ik voor te kijken naar het belang dat deprehistorische samenleving had bij het gebruiken van een hogelocatie. Ik ga hier even voorbij aan het feit dat het ook altijdzichtbare locaties zijn in een open landschap. Hoewel het een tesimpele verklaring kan zijn, is een open locatie nu eenmaal degemakkelijkste plek om een grafheuvel op aan te leggen. Als er dekeus is tussen een hoge locatie met bos of een hoge locatie met grasof heide, zonder dat er een reden is om het een boven het ander teverkiezen, is de keus voor een locatie met gras of heide teprefereren. Simpel om het feit dat het aanleggen van een grafheuveldan niet gepaard gaat met het eerst moeten verwijderen van bomen.Uit verschillende studies is echter ook gebleken dat bomen eenbijzondere status in prehistorische samenlevingen hadden0 en datdaarom wellicht ook bij voorkeur voor heide en gras werd gekozenomdat daar geen bomen hoefden te worden gekapt.Hoewel hoge locaties in de Lage Landen moeten worden gezien alsrelatief hoog, is dit hoogteverschil in onder andere Griekenland enhet La Tène gebied veel uitgesprokener. Wat opvalt is dat deze hogergelegen locaties met cultus en rituele handelingen werdengeassocieerd. Neem bijvoorbeeld de Griekse akropoleis. Het was hetverhoogde centrum van de polis, met één of meerdere heiligdommenerop. De keus voor deze locatie valt op veel manieren te verklaren,maar het kan ook zijn omdat de hoogte specifiek geprefereerd wordt

0 Therkorn 2004; Healy & Harding 2007; Noble 2007.

27

in een sacrale context. Iets dichterbij huis ligt het onderzoek vanFernández-Götz.0 Hij toont aan dat de oppida van de Treveri hunoorsprong hadden in rituele verzamelplaatsen. Zijn bewijsvoering ishier van belang. Hij heeft in zes van de zeven onderzochteTreverische oppida aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid vanheiligdommen of openbare cultusplaatsen aan het begin van hetontstaan van het oppidum. Vijf hiervan liggen op het hoogste puntvan het oppidum of in één geval in het midden. Dit wijst erop dathoge (niet per se de hoogste) locaties sacrale connotaties hadden.Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat grafheuvels ook werdenaangelegd op sacrale plaatsen.Uit etnografische studies blijkt dat hoge locaties inderdaad veelaleen sacrale betekenis hebben voor de inheemse samenlevingen. Meestalgaan deze studies echter wel over bergen. Hoewel de glooiingen enheuvels die wij hier in het landschap hebben geen bergen zijn, zijnhet wel relatieve verhogingen in het landschap die kennelijk met eenbewust doel gekozen werden. Uit het onderzoek van Bernbaum,0 waarinhij onderzoek deed naar sacrale bergen en mogelijkheden om zewettelijk te beschermen, bleek dat er aantal thema’s zijn die inwisselende samenstelling met deze sacrale bergen wordengeassocieerd. Relevant in dit geval is dat deze hoge locaties welals centrum van de kosmos, de wereld of een lokale regio wordengezien. Andere thema’s waar sacrale bergen mee worden geassocieerdzijn; voorouders, doden, oorsprongsmythen, transformatie, cultureleen persoonlijke identiteit en het zijn de bronnen van zegeningen,zoals water, leven, vruchtbaarheid en genezing.0 Terugdenkend aan hettweede hoofdstuk zijn er studies die inderdaad zijn ingegaan op eenaantal van deze thema’s, zonder de locatie van de grafheuvelsvervolgens te beschouwen als een sacrale plek an sich.3.3 Overgangsgebieden en binaire opposities in Groot-BrittanniëUit recent onderzoek uit Groot-Brittannië specifiek naar de vraagwaarom grafheuvels liggen waar ze liggen, blijkt dat hoogte niet destructurerende factor is geweest bij grafheuvelaanleg. Field heeftde verspreiding en clustering van grafheuvels in Sussex onderzocht.Hij legt de nadruk van zijn onderzoek op twee overeenkomstigeheuvelgroeplocaties; de South Downs en de North Downs. Desondanks iser een behoorlijk verschil in het aantal grafheuvels, dus is hijgedwongen een andere verklaring te zoeken dan die gebaseerd opzichtlijnen, economisch potentieel, etc. Het blijkt dat er in plaatsdaarvan sprake is van een geheel ander ordeningsprincipe, namelijkéén die zich concentreert op plaatsen waar er sprake is van een

0 Fernández-Götz 2012.0 Bernbaum 2006.0 Bernbaum 2006, 305-306.

28

overgang.0 Deze plaatsen zijn grenszones. Het ene type ondergrond(bijvoorbeeld vochtig) gaat over op een andere (goed gedraineerde)ondergrond. De aard van deze overgangsgebieden is er een vancomplementaire tegenstellingen, zoals bijvoorbeeld noord/zuid,op/neer, donker/licht, hemel/aarde, land/zee, etc. Dezetegenstellingen komen vaker voor bij samenlevingen die delen van hunlandschap als sacraal ervaren. Niet alleen bergen komen dan inaanmerking, maar ook rivieren, meren, grotten, etc.0 Detegenstellingen wijzen op een balans en harmonie in het landschapdie niet verstoord dient te worden, waarbij kosmologische principeseen rol spelen.0

De waarneming dat prehistorische samenlevingen ‘iets’ hadden metlandschappelijke overgangsgebieden blijkt ook uit een heel anderartikel van Cummings.0 Zij heeft de rol van geheugen onderzocht bijhet bouwen van Neolithische stenen monumenten in het westen vanBrittannië. Hoewel ze niet in gaat op sacrale of kosmologischeprincipes blijkt uit haar onderzoek wel dat de stenen monumentenvaak op een overgang van uitzichten liggen en vaak iets hogergelegen. Staand voor het monument zie je links bijvoorbeeld devallei, velden en de zee, rechts een opgaande helling en bergen.0 Het‘overgangsprincipe’ of juist de binaire oppositie komt behalve inhet uitzicht ook in het monument zelf terug. In het westen vanBrittannië zijn er veel monumenten waarvan de stenen twee‘verschillende’ kanten hebben. De ene kant is glad terwijl de andereruw is, de kleur is aan beide kanten anders, of beide kantenverschillen in vorm.0 Dit structuralistische denken wijst erop datbinaire opposities, of beter gezegd de overgang van tussen tweeopposities, belangrijker werd gevonden door de prehistorischesamenleving dan hoogte.3.4 Wat zegt de Nederlandse archeologie?Er is nu zowel een aanwijzing dat grafheuvels bij voorkeur op hogerelocaties werden aangelegd, als de constatering dat hoge locatiesbijdragen aan landschappelijk bepaalde binaire opposities. Het in deLage Landen gesitueerde onderzoek lijkt vooralsnog uitsluitend tewijzen op hogere locaties, terwijl er in Groot-Brittannië eenvoorkeur lijkt te bestaan voor grenslocaties. Hierbij moet echterwel worden opgemerkt dat deze conclusie voor de Lage Landen isgebaseerd op onderzoeken waar de vraag naar locatie slechts een0 Field 1998.0 Zie voor de sacrale betekenis van rivieren, meren, grotten, etc. als plaatsen waarin contact kan worden getreden met de onderwereld Davies & Robb 2004 en voor verderetoepassing van deze opposities in dit onderzoek hoofdstuk 7.0 Field 1998, 322.0 Cummings 2003.0 Cummings 2003, 29-30.0 Cummings 2003, 32.

29

kleine rol heeft gespeeld. Er is echter een uitgebreid onderzoekuitgevoerd door amateurarcheologen die deze kwestie tot op de bodemhebben uitgezocht.0 Ze hebben gekeken naar relaties tussen degrafheuvels, met de bodem en het omringende landschap in de omgevingArnhem en Renkum tot ca. zeven kilometer ten noorden van de Rijn. Zehebben verschillende hypothesen onder de loep genomen, hieruitblijkt dat grafheuvels binnen een bepaald gebied niet op de zelfdehoogtelijn liggen en zelfs niet voornamelijk op hoge locaties.Slechts 30% van de Neolithische en Bronstijdgrafheuvels liggen op dehogere delen van het landschap en wel 70% in de lagere gebieden. Dehypothese dat grafheuvels bij voorkeur op hoge locaties liggenhebben ze bij deze dus teniet gedaan, maar net als in het onderzoekvan Cummings naar Neolithische stenen monumenten kunnen ze wel ophellingen liggen, wat de oppositie tussen hoog en laag oplevert. Inhet Neolithicum lagen de heuvels uitsluitend op vlakke terreinenterwijl ze in de Bronstijd op de terrasranden en heuveltoppen lagen.De kwestie van zichtbaarheid, of de mogelijkheid dat de grafheuvelsop locaties werden aangelegd waardoor ze uit een bepaalde hoekgroter leken, wordt ook teniet gedaan. De heide was hier nietdusdanig ontwikkeld dat grote delen van het landschap zichtbaarwaren. Vanaf dit punt wordt het echter interessant: de locaties dievoor de grafheuvels zijn uitgekozen in het Neolithicum bestaan uitvlakke terrassen tussen de stuwwal en de erosiegeul. Hoewel ze vervolgensook voor de opvolgende periode concluderen dat ze allemaal liggen‘op de grenzen van de milieudifferentiatie’,0 wordt dit geïnterpreteerd alslocaties die zijn uitgekozen als economisch meest geschikt, maar hetis eigenlijk ook een ondersteuning van de hypothese datprehistorische samenlevingen een bijzondere en wellicht sacralewaarde toekenden aan overgangsgebieden. Deze overgangsgebiedenmoeten dan worden gezien als: 1. de plaatsen waar er aan de ene kanteen ander uitzicht is dan aan de andere kant (bijvoorbeeld op eenhelling) en/of 2. een stuk grond zijn dat verschilt van zijn directeomgeving (zoals tussen een stuwwal en een erosiegeul).3.5 Zijn Engeland en het gebied tussen Arnhem en Renkum uitzonderingen?Hoewel het resultaat van Houkes onderzoek overtuigend is, zou heteen lokaal en chronologisch beperkt fenomeen geweest kunnen zijn. Eris helaas nog niet genoeg onderzoek uitgevoerd in de Lage Landen omhier een definitieve conclusie aan te verbinden, maar lokalevoorbeelden uit het westelijke grafheuvelgebied van Europa lijken ineen zelfde richting te wijzen. Zo ligt er in Ravnstrup Mølle inDenemarken een rij Late Bronstijdgrafheuvels ’right at the border between awetland area and a hillside. Here the barrows quite precisely follow the 25 m contour line

0 Houkes 2001.0 Houkes 2001, 273.

30

parallel to a modern day main road and mark exactly where it hasbeen possible to move dry shod’.0 Omdat de heuvels zomooi op een rij liggen wordt hier een wegverondersteld (zie Figuur 2).0 Hoewel deze weginderdaad bestaan kan hebben, is het in het lichtvan het hier gesuggereerde belang dat werdgehecht aan overgangslocaties waarschijnlijkerdat de keuze voor deze locatie te maken heeftgehad met de lokale overgang in het landschap dande aanwezigheid van een weg. Bovendien toontFiguur 3 meer grafheuvelrijen die opvallendgenoeg ook langs overgangen van hoogteverschillenin het landschap liggen, wat er op wijst dat derij van Ravnstrup Mølle niet de enige was in zijnomgeving. Ook in Nederland ligt een rijgrafheuvels die gesitueerd zijn op een overgang.De Laat Neolithische rij ligt bij Epe-Niersen enhoewel de grafheuvels zich niet veel lijken aante trekken van de lokale hoogteverschillen,blijkt wel uit palynologisch onderzoek dat zezich bevonden in een smalle al lang bestaandestrook heide die werd omzoomd door bos.0 Deze tweevoorbeelden voldoen aan de in de vorige alineaopgestelde twee punten. De Deense rij grafheuvelsligt op een overgang van uitzichten terwijl deNederlandse rij grafheuvels op een strook landligt die qua vegetatie verschilt van zijn directeomgeving.

0 Løvschal 2013, 235.0 Løvschal 2013, 228.0 Doorenbosch 2013, 215.

31

Aangezien de theorie dat grafheuvels op overgangsgebieden liggen isgebaseerd op Neolithische en Bronstijdgrafheuvels is het maar devraag of dit ook opgaat voor de Urnenveldenperiode. Aangezien veelurnenvelden zich ontwikkelen bij al bestaande Bronstijdgrafheuvelslijkt er sprake te zijn geweest van continuïteit in locatie (Ditbetekent niet altijd continuïteit in gebruik). De vraag is danalleen, werd deze locatie gekozen omdat het een overgangsgebied waswaar toevallig al een oude grafheuvel lag, of maakte de locatie niet

uit maar was deaanwezigheid

van een oude grafheuvel wel te prefereren? Wat dat betreft kan hetonderzoek van van Beek en Louwen wellicht uitkomst bieden.0 Ze hebbenin het gebied rond Markelo, Rijssen en Ootmarsum (Overijssel) delocaties van zowel Neolithische en Vroege/MiddenBronstijdgrafheuvels als die uit de Late Bronstijd en VroegeIJzertijd onderzocht. Hieruit blijkt dat de grafheuvels in de eersteperiode (Neolithicum tot Midden Bronstijd) clusteren rond de hogeredelen van het landschap en de westelijke kanten van de stuwwalterwijl slechts de helft van de Late Bronstijd en Vroege IJzertijdzich bij deze oudere grafheuvels aansluit, maar de andere helftrelatief lager ligt.0 Wat dat betreft zou kunnen worden gesteld dater in de Urnenveldenperiode zowel sprake is van een poging totcontinuïteit omdat ze vaak aansluiten bij oudere grafheuvels, maardat daarnaast ook sprake is van een verandering van locatie enmogelijk zelfs de perceptie van het landschap in relatie tot hetgrafheuvelgebruik.3.6 Vergelijking met deposities in natte contexten

0 van Beek & Louwen 2013.0 van Beek & Louwen 2013, 94-97.

32

Figuur 2 De rij grafheuvels te Ravnstrup Mølle (hierheet het Mögelkjᴂr). Naar Løvschal 2013, Fig. 2

Figuur 3 Verspreidingvan grafheuvels rond Ravnstrup Mølle in relatie tot de hoogtekaart. Naar

Hoewel de mogelijkheid bestaat dat grafheuvels werden aangelegd opovergangsgebieden die als sacrale plaatsen werden beschouwd, is deeconomische verklaring ook nog steeds plausibel. Echter locaties diedoor archeologen algemeen worden geaccepteerd als sacraal zijngebieden waarin rituele deposities worden gedaan zoals onder andereis onderzocht door Fontijn en Derks.0 Mochten deze rituele depositiesook in overgangsgebieden voorkomen dan blijkt dat niet alleen inGroot-Brittannië overgangsgebieden een speciale betekenis hadden,maar in de Lage Landen deze opvatting ook heerste. De locaties dievolgens het onderzoek van Fontijn veelal worden uitgekozen voordepositie zijn: 1. Samenvloeiingen van een kleine en grote rivier,met een prominente verhoging in het landschap nabij, 2. Moerassenvlakbij functionerende stroompjes en wederom in de nabijheid vanprominente verhogingen.0 Zowel het verschil tussen het laaggelegennatte gebied en de drogere verhoging in het landschap in denabijheid, als het verschil tussen een kleine en een grote rivier enstilstaand moeraswater tegenover een functionerend stroompje, wijzenerop dat rituele deposities werden gedaan bij tegenstellingen in hetlandschap en dat deze overgangsgebieden waarschijnlijk werdenervaren als sacrale plaatsen. Specifiek voor deposities in nattecontext kan worden gedacht aan giften die werden gegeven aan deonderwereld. Zie daarvoor echter het artikel van Davies & Robb0 zoalsbesproken wordt in hoofdstuk 7.De interpretatie dat overgangsgebieden in de Lage Landen in deprehistorie als sacrale gebieden werden ervaren, veronderstel ik datgrafheuvels ook op sacrale plaatsen lagen. In dat licht kunnengrafheuvels ook gezien worden als periodieke benadrukking ofbevestiging van de sacraliteit van deze locaties net zoals deverschillende deposities dat in natte contexten doen. Als blijkt dater bepaalde overeenkomsten zijn tussen deposities in natte contextenen begraving in grafheuvels, maken beide onderdeel uit van hetzelfdekosmologische principe.De vraag is alleen in hoeverre grafheuvels in de perceptie van deprehistorische mens kosmologisch gescheiden waren van natte contextdeposities. Mogelijk waren deze twee rituele contexten juist metelkaar verbonden door tegenstellingen. Zoals Field het zegt: ‘In asubsistence context it is of paramount importance that both sides of a boundary operate inharmony, and this might be seen as important for the wider landscape as well’0 lijktdit inderdaad een mogelijkheid. Opvallend is in dit geval datdeposities bij voorkeur worden gedaan in niet gecultiveerdegebieden. Dit staat tegenover de gecultiveerde gebieden die veelalvoor grafheuvels worden uitgekozen. Vergelijk de economisch0 Fontijn 2002; Fontijn 2007; Derks 1998.0 Fontijn 2007, 79.0 Davies & Robb 2004.0 Field 1998, 324.

33

voordelige plaatsen zoals uit het onderzoek van Houkes blijkt en desporen van oud akkerland en verlaten nederzettingen of erven die zonu en dan onder grafheuvels worden aangetroffen, maar denk ook aanhet zichtbare karakter van grafheuvels en het onzichtbare karaktervan deposities in natte contexten en de martiale en uitheemseobjecten in natte context terwijl er lokale en niet-martialeobjecten in de grafheuvels liggen.0 Deze voorbeelden lijken er op tewijzen dat hier sprake moet zijn geweest van een ordeningsprincipedat bestaat uit binaire opposities in het wijdere landschap, waarvanzowel grafheuvels als deposities deel uitmaken. Grafheuvels endeposities in natte context zijn dan twee kanten van dezelfde muntwaardoor er bepaalde patronen uit de grafheuvelcontext overeenmoeten komen met patronen in depositiepraktijken in natte context.Gekeken naar de inhoud en frequentie in bijzettingen en depositiesvalt er inderdaad iets op. Fontijn constateert dat in de MiddenBronstijd-B er zowel in graven als deposities structuur wordtaangebracht. Vanaf dit moment worden martiale deposities alleen nogin natte context gedaan, terwijl dit hiervoor ook in gravengebeurde.0 Qua frequentie valt op dat de Late Bronstijd het moment iswaarop urnenvelden zicht ontwikkelen, oftewel de frequentie waarmeeer mensen worden begraven neemt toe. De toename indepositiefrequentie in natte context is opvallend genoeggelijktijdig. Bronsdeposities hebben namelijk een piek in de LateBronstijd.0 Ik waag me hier niet aan een verklaring voor deze toenamein rituele activiteiten, maar het toont wel aan dat beideactiviteiten in ieder geval tot en met de Late Bronstijd met elkaarzijn verbonden en mogelijkerwijs samen deel uitmaken van éénintegrale rituele benadering van het landschap dat zich uit inrituele activiteiten op bepaalde sacrale elementen in dat landschap.0

3.7 De locatie van grafheuvels, een conclusieUit dit hoofdstuk is gebleken dat grafheuvels waarschijnlijk niet opde hoogste locaties van het landschap werden geplaatst, maar dat zedesondanks een structurering vertonen die doet veronderstellen dater intentioneel is gehandeld. Grafheuvels werden niet per se op hogelocaties, maar op basis van bestaande gegevens waarschijnlijk juistop overgangsgebieden in het landschap geplaatst. Om te controlerenof dit in heel de Lage Landen opgaat zou echter nog kwantitatief0 Houkes 2001, 272-273; Lohof 1991, 155; Kolen 2005, 146; Fontijn 2007, 70; Fontijn & Fokkens 2007, 360.0 Fontijn 2002, 147.0 Fontijn 2002, 194. In de vroege IJzertijd beleven urnenvelden echter hun piek terwijl deposities in natte context dan nagenoeg ophouden. Zie voor een interpretatie van deze overgang als een horizontale differentiatie in de samenlevinghoofdstuk 5.0 Een soortgelijke conclusie wist Fontijn in 2002 ook al te trekken wanneer hij schreef dat ‘Ornament deposition in burials versus deposition in hoards and watery places are therefore notcontradictory, but complementary.’; Fontijn 2002, 44.

34

onderzoek moeten worden uitgevoerd. Aangezien etnografische studiesaantonen dat het landschap als sacraal kan worden ervaren en dat metname locaties van overgang en binaire opposities daarin alsfocuspunten dienen, moet hier bij het aanleggen en gebruiken vangrafheuvels in de prehistorie ook sprake van zijn geweest. Datvervolgens grafheuvels en rituele deposities in natte contextenelkaar zowel aanvullen als rituele tegenpolen blijken te zijn, wijsterop dat er sprake is geweest van een algeheel kosmologisch ordenendprincipe dat uitgaat van tegenstellingen, en dat niet alleen hetlandschap structureert maar ook invloed heeft op welke activiteitenen deposities in een bepaalde sacrale context worden uitgevoerd. Alsdusdanig speelden grafheuvels dus een belangrijke rol in deprehistorische religie.

35

4

‘It is the pervading law of all things organic and inorganic, of all things physical and metaphysical, of all things human and all things superhuman–of all true manifestations of the head, of the heart, of the soul–that life is recognizable in its expressing, that form ever follows function. This is the law.’0

Louis Sullivan

Slechts enkelen zijn geschikt voor de eeuwigheidEen algemeen kenmerk van grafheuvels is dat er mensen onder wordenbegraven. Vanwege de grote urnenvelden vermoeden we dat in de LateBronstijd en Vroege IJzertijd bijna alle leden van de prehistorischesamenleving onder een heuvel werden bijgezet. Alleen de periodenervoor tonen een ander beeld. Berekeningen wijzen erop dat hoogstens15% van de bevolking in aanmerking kwam om onder of in een heuvelbegraven te worden.0 Als de urnenvelden worden beschouwd alsgrafvelden voor praktisch de hele samenleving, waarom hadden ze diehiervoor dan niet? Als in de Urnenveldenperiode alle leden van degemeenschap een eigen graf verdienden, waarom verdienden ze dat inde voorgaande periode dan niet? De vraag van dit hoofdstuk is danook: Waarom is slechts een gedeelte van de hele bevolking ingrafheuvels begraven?4.1 Belangrijke leidersUiteraard is de constatering dat slechts een selectie van desamenleving onder een grafheuvel lag niet onopgemerkt gebleven.Onderzoek met een vraagstelling naar dit verschijnsel die zich richtop kosmologisch geïnspireerde selectiecriteria is er niet geweest.Toch worden er in verschillende publicaties wel mogelijkhedengeopperd die al dan niet voor langere tijd algemeen worden aanvaard.Zo heeft de theorie van Roymans en Fokkens uit 1991 dat degrafheuvels uit de Bronstijd de stichtingsvaders van deverschillende huishoudens herbergden (aangezien ze naast huizenlagen) ook lange tijd stand gehouden.0 Later bleek de datering van de

0 Sullivan 1896, 408. Dit citaat slaat op het functionalisme van met name architectuur, maar het zal blijken dat inhoud en betekenis ook in prehistorische samenlevingen vooraf gingen aan het selecteren van een vorm.0 Lohof 1991; Theunissen 1999.0 Roymans & Fokkens 1991.

36

huizen niet met de grafheuvels overeen te komen, maar het idee vanstichtingsvaders is blijven hangen. In latere artikelen, zoals algenoemd in hoofdstuk 2, is de positie van voorouders in claims opland vaker teruggekomen en/of onderbouwd.0 In die gevallen gaat heterom dat in veel premoderne samenlevingen voorouders dedaadwerkelijke eigenaren zijn van het land en dat met het aanleggenvan monumenten die deze voorouders bevatten, claims een fysieke vormkrijgen en daarmee een reële werkelijkheid worden in het landschap.Inherent aan de veronderstelling dat er stichtingsvaders ondergrafheuvels kwamen te liggen is de aanname dat de heuvels eenerkenning zijn van individuele sociale posities. Deze individuelesociale posities werden afgeleid aan de hand van een standaard setaan giften zoals die in de bekerperiode werden meegegeven aan dedode, in tegenstelling tot de meer communale graven uit eerdereperioden.0 Het feit dat in de Urnenveldenperiode vervolgens bijnaiedereen in aanmerking kwam om onder een eigen heuvel begraven teworden, wordt door Fokkens verklaard vanuit de overgang vanbronshandelsnetwerken op ijzer en het opsplitsen van familiegroepen.De oude handelsnetwerken maakten plaats voor nieuwe bovenregionalecontactnetwerken die waren gericht op ijzer, waarbij zich demogelijkheid voor het ontstaan van een nieuwe elite voordeed.0

Daarnaast vermoeden Fontijn en Fokkens dat de overgang van hetlanghuis op kleinere huizen in de Late Bronstijd, het opsplitsen vangrote familiegroepen in kleinere familiegroepen betekent. In datgeval kan status worden betwist en door meer mensen geclaimd, watgeleid zou kunnen hebben tot een meer egalitaire samenleving die totuitdrukking kwam in het urnenveld.0 Roymans stelt daarentegen datdemografische groei juist het ontstaan van urnenvelden in de handwerkte. Hierdoor werd land schaarser en ging men met de urnenveldende claims op het land tot uitdrukking brengen en versterken.0

4.2 Een object als mens, een mens als objectHoewel het in graftermen vreemd is dat slechts een selectie van desamenleving in aanmerking komt voor een formele begraving na dedood, is dat bekeken vanuit de context van rituele deposities veelminder vreemd. In dat geval is het juist logisch dat slechts eenklein deel van de complete voorraad aan bijvoorbeeld bronzen bijlenwordt geofferd. Fontijn zegt naar aanleiding van Bradley niet voorniets: ‘The archaeological evidence just indicates that the same objects were in onecontext objects with special meanings, but merely ‘things’ in another one.’0 De specialebetekenis van deze objecten heeft niet alleen te maken met de0 Roymans 1995; Roymans & Theuws 1999; Roymans & Kortlang 1999; Gerritsen 2007.0 Fontijn 2002, 80.0 Fontijn & Fokkens 2007, 368 met verwijzing naar Roymans 1991.0 Fontijn & Fokkens 2007, 368-369.0 Roymans 1995, 6-7.0 Fontijn 2002, 32. (Het woord ‘contexts’ is in dit geval verbeterd tot ‘context’.)

37

context waarin wij ze uiteindelijk aantreffen, maar met de culturelebiografie van het object. Uit het onderzoek van Brück en Fontijn0

blijkt dat niet de waarde van het object, maar de betekenis van eenspecifieke levensfase van dat object veel belangrijker was in debepaling te worden geofferd. Bovendien stellen zij dat deveronderstelling dat er een verschil is tussen actieve subjecten enpassieve niet-levende objecten karakteristiek is voor modern westersdenken en dat zowel mensen als objecten elkaar beïnvloeden door huneigen geschiedenis. Een scherp verschil tussen mens en objectbestaat dan niet.0

Het is opvallend dat deze conclusie niet al eerder in hetNederlandse debat is voorgekomen, aangezien het concept van debiografie van deze objecten zijn oorsprong heeft in hetherhaaldelijk aangehaalde werk van Igor Kopytoff.0 De antropologischestudie van Kopytoff gaat in op de levensloop van objecten binnen eensamenleving, waarbij ze verschillende biografieën opdoen en daarmeemeerdere identiteiten en waardetoekenningen krijgen.0 De biografievan het object bepaalt de waarde voor een persoon of groep, maardaardoor kan het ook personen beïnvloeden.0 Hoewel deze studie vooralgericht was op de culturele biografie die de objecten opdoen tijdenshun leven en daarmee iets kunnen vertellen over de samenlevingwaarin ze hebben gecirculeerd,0 is het maar een kleine stap om decirkel van deze vergelijking te vervolmaken. Als objecten net alsmensen een biografie kunnen hebben wat bepalend is voor verdereacties, is het dan ook niet mogelijk dat mensen net als objecten dejuiste biografie hebben opgebouwd om in een rituele depositie tebelanden?

4.3 Rituele depositie, of een mensenoffer?Een argument tegen de conclusie dat mensen in een rituele depositiekonden belanden komt voort uit een al snel gemaakte stap van ritueledepositie van mensen naar mensenoffers. Er wordt verondersteld datmensenoffers altijd gepaard gaan met een gewelddadige dood en dat isnu juist niet aangetoond voor mensen in de grafheuvels en dus zou ergeen sprake geweest kunnen zijn van mensenoffers. Met deze bewering0 Brück & Fontijn in druk.0 Brück & Fontijn in druk, 198. Vergelijk bijvoorbeeld ook het gefragmenteerde karakter van de crematies met het gefragmenteerde karakter van de bijgiften. Glazen armbanden breken net als mensen in de crematie en ook aardewerk wordt regelmatig metopzet in stukken begraven in een grafheuvel; Fontijn 2002, 203-204; Maes & van Impe 1986, 48.0 Kopytoff 1986.0 Kopytoff 1986, 89.0 Kopytoff 1986, 80.0 Kopytof 1986, 68.

38

ben ik het inderdaad eens. Er is geen sprake van mensenoffers in dezin dat een mensenleven wordt opgeofferd met het enige doel alsgeschenk te worden gegeven aan een hogere macht, maar dit sluit nietuit dat er wel sprake kan zijn geweest van een rituele depositiewaarin een overleden persoon met een geschikte biografie eenspeciale behandeling krijgt met eveneens het doel als geschenk tedienen aan een hogere macht. Niet zijn levenskrachten worden dangeschonken maar zijn menselijke materie.Dat er inderdaad een verschil is tussen mensenoffers en ritueledeposities van mensen is aangetoond in verschillende etnografischestudies waarvan ik er hier drie uit verschillende contexten zalbehandelen. Behalve dat deze voorbeelden aantonen dat mensen inrituele deposities daar niet eerst speciaal voor hoefden te wordengedood, tonen zij ook aan dat in de omgeving van hetonderzoeksgebied het ritueel deponeren van mensen geen onbekendfenomeen was.Het eerste voorbeeld is afkomstig uit het Boliviaanse Tiwanaku. Dezesite beslaat de periode van de zesde tot de zevende eeuw n.Chr. entoont twee vormen van rituele depositie. Op de meest oostelijkgelegen locatie (Akapana) lag een ritueel complex met bijbehorendwooncomplex en verspreid naar het westen lag een aantal andererituele plaatsen die vooraf gingen aan de bouw van Akapana. InAkapana werd het begraven van lama’s en kinderen als een belangrijkonderdeel gezien van het bouwen of het opnieuw voorzien van eenvloer van een huis.0 Deze werden dan onder het huis of in defundering begraven, maar waren zo goed als nooit gewelddadig om hetleven gebracht. Bij de gebouwen van hogere status en rituelecomplexen werden er uitgebreidere gaven geschonken, zoalsmeervoudige begraving van zowel volwassenen als kinderen, ofongearticuleerde botten of lichaamsdelen in bundels.0 Hoewel het inAkapana Oost ook om rituele deposities ging, waren ze minder op degemeenschap gericht. De gebouwen uit Akapana Oost waren gemaakt vanonderscheidende kleuren en texturen. Zo was de binnenvloer van rodeklei en de grond buiten van geel zand. Voordat dit complexuiteindelijk werd begraven onder een heuvel van klei en kleitichels,werd de grond eerst netjes schoongemaakt.0

Voordat ik in ga op de begraven personen wil ik nog even wijzen opde kennelijke universaliteit in de punten van oppositie en overgangin het complex die, zo blijkt uit het vorige hoofdstuk, werdengeassocieerd met sacrale plaatsen. Bijzonder is ook de vermeldingdat de grond voor het oprichten van de heuvel werd schoongemaakt,

0 Het ritueel begraven of ‘inmetselen’ van menselijke en dierlijke skelet(elementen)is ook aangetoond bij huizen uit Çatalhöyük; Russell et al. 2009.0 Blom & Janusek 2004, 126-127.0 Blom & Janusek 2004, 132.

39

een gebruik dat ook is aangetoond voor verschillende heuvels inNoordoost Nederland.0 Het is echter volgens de onderzoekers nietduidelijk of de verschillende mensen die onder de heuvel begravenlagen al in nissen van het bedolven gebouw aanwezig waren, of dat zewaren toegevoegd bij de aanleg van de heuvel. Hoe dan ook zijn er deresten van vijf mensen onder gevonden, waarvan er drie sporenvertonen van ontvlezing.0 Vanwege de besloten sociale en ruimtelijkecontext van deze deposities vermoeden de onderzoekers dat het hierom een relatief privé ritueel ging dat in contrast stond met de meerpublieke rituele deposities in Akapana. Dus zelfs in het gebied datlater zal worden bevolkt door de Inca’s, die zich wel degelijkwaagden aan mensenoffers,0 was hier sprake van rituele depositie vanmensen.In Engeland heeft Crawford ook aangetoond dat het onderscheid tussenrituele deposities (ritueel zonder de op transcendentale machtengerichte betekenis) en het grafbestel een misleidende scheiding kanzijn. In plaats daarvan betoogt ze dat het begraven van een persoonnaast het overbrengen van sociale boodschappen, ook zou moetenworden gezien als de expressie van gemeenschappelijkegeloofsovertuigingen (oftewel een begravingsritueel gericht optranscendentale machten). Ze keert zich tegen interpretaties diezich richten op veranderingen in de sociale structuur, zonder dat erwordt beseft dat veranderingen in het grafbestel alleen begrepenkunnen worden wanneer er veranderingen plaatsvinden in het geloof.0

Als voorbeeld gebruikt ze een Angelsaksische begraving uit dezevende eeuw van The Boss Hall cemetery in Ipswich.0 Aan de handhiervan toont ze aan dat dit een periode was van overgang vanheidense gebruiken naar christelijke. Het is het moment waarop dereligieuze handeling van het plaatsen van rijkdom in een graf nogniet is vervangen door het geven van rijkdom aan de kerk. Wanneer devrouw in dit graf dan ook wordt begraven op een voorouderlijke (endus heidense) begraafplaats, maar wel een tasje meekrijgt met eenchristelijke broche en hangers moet er sprake zijn geweest van eenovergang waarin het begraven van de christelijke vrouw zorgde voorde inwijding van het grafveld. In dat opzicht staat het op dezemanier begraven van de vrouw voor een rituele depositie zoals diekennelijk gewoon was vóór het christendom, maar omdat we hier nog ineen overgangsfase zitten, nog niet strijdig is met de laterechristelijke gebruiken. Hieruit blijkt wederom dat ritueledeposities van mensen zeker niet hoeven samen te gaan met een

0 Lohof 1994, 103-104.0 Blom & Janusek 2004, 133.0 Zie bijvoorbeeld het onderzoek van Ceruti 2004.0 Crawford 2004, 87-88.0 Crawford 2004, 95.

40

gewelddadige dood en dat het een gebruik was dat zowel in Amerikaals in Europa voorkwam.Het dichtst bij huis is het voorbeeld van de menselijke skelettendie zijn aangetroffen in de Maas bij Kessel die kunnen wordengeïnterpreteerd als rituele depositie. Het artikel van ter Scheggetfocust zich op de Late IJzertijd, omdat het leeuwendeel van deskeletten in deze tijd is gedateerd.0 Deze groep bestaat voor 75% uitmannen en 25% uit vrouwen en alleen de mannen en skeletten vanonbekend geslacht hebben zichtbare wonden.0 Hoewel dit ook kan wijzenop de resten van gestorvenen tijdens een slagveld vermoedt terSchegget dat vanwege de waarschijnlijke associatie van de menselijkeresten met onklaar gemaakte wapens, aardewerk en dierenbotten, dathet hier om een cultusplaats moet zijn gegaan.0 Hier ben ik het meeeens, met de aanvulling dat ook de omgekomenen op een slagveld inaanmerking kunnen komen om ritueel in de rivier te wordengedeponeerd. In dat geval zou de grote hoeveelheid menselijkmateriaal een eenmalige rituele depositie in de Late IJzertijd zijngeweest. Dat slachtoffers van geweld tezamen werden begraven ofwellicht ritueel gedeponeerd blijkt uit de meervoudige begraving inWassenaar uit de Vroege/Midden Bronstijd.0 Aangezien dit graf ook ineen overgangsgebied lag was dit waarschijnlijk eveneens een ritueledepositie. Het graf was namelijk aangelegd in de noordwestelijkerand van een duintje van 25 meter in doorsnede op de rand van derivieroever van de Rijn tussen twee uitlopers van oude duinen.0

4.4 Mensen als rituele depositie, een conclusieHet feit dat slechts een klein deel van de samenleving onder of ineen grafheuvel werd begraven wijst erop dat zij werden geselecteerdop basis van bepaalde verworvenheden of kenmerken tijdens hun leven.Oftewel de biografie van deze mensen maakte ze geschikt om te wordenuitgekozen en begraven. Van bijlen in natte contexten kan het zelfdeworden gezegd, zij werden ook op basis van de betekenis die zehadden opgedaan tijdens hun ‘leven’, dus op basis van hun biografie,uitgekozen om ritueel te worden gedeponeerd. Dit houden ookongebruikte bijlen en pasgeborenen in. Hoe kort hun leven ook magzijn geweest, kennelijk bevatte deze weliswaar korte biografie aleen kenmerk die in deze situatie werd geprefereerd. De mogelijkheiddat mensen ritueel werden gedeponeerd in het gebied en tijdsperiodevan dit onderzoek is uitgezocht aan de hand van drie voorbeelden.Deze hebben aangetoond dat het ritueel deponeren van mensen nietsamen hoeft te zijn gegaan met een daartoe opgezette gewelddadige

0 ter Schegget 1999, 206-208.0 ter Schegget 1999, 213/219.0 ter Schegget 1999, 224. 0 Louwe Kooijmans 1993.0 Louwe Kooijmans 1993, 2-3.

41

dood, hoewel het voorkomen van mensen die aan een niet natuurlijkedood zijn gestorven in rituele context wel tot de mogelijkhedenbehoorde. Vooral het laatste voorbeeld dat gesitueerd is in hetonderzoeksgebied doet vermoeden dat in de Lage Landen ritueledepositie van mensen een veel wijder verbreid fenomeen is dan totvoor kort werd aangenomen. Samenvattend kan geconcludeerd wordendat: 1. De biografie van een ritueel te deponeren gift bepaalt ofhet voor depositie in aanmerking komt, niet het onderscheid tussenmens en object, 2. Er uit het gebied en tijdsperiode van hetonderzoek aanwijzingen zijn die aantonen dat het ritueel deponeren(in tegenstelling tot het ritueel ombrengen) van mensen wasgeaccepteerd en mogelijk vaker voorkwam en 3. Aangezien uit hetvorige hoofdstuk bleek dat grafheuvels op sacrale locaties lagen,aangenomen kan worden dat er in de grafheuvels ook sprake was vanrituele depositie, waaronder van mensen. Het lijkt er uiteindelijkom te gaan dat wanneer de tijd rijp was en een voor het doelgeschikte persoon was overleden, over kon worden gegaan tot eenrituele depositie, ook in grafheuvels.

42

5

‘Less is more’0

Ludwig Mies van der Rohe

Een gedeeltelijke begravingBehalve het feit dat in het Neolithicum en het grootste deel van deBronstijd slechts een beperkt aantal mensen onder of in eengrafheuvel werden begraven, is het ook een telkens terugkerendfenomeen dat er telkens slechts maar een deel van de persoon wordtbegraven als het om een crematie gaat.0 Wat de reden voor hetonderscheid tussen inhumatie en crematie moet zijn geweest is nogonbekend, maar het meest opvallend vind ik dat dit gepaard gaat metmaar een gedeeltelijke begraving. Hoewel de hoeveelheid materiaalvan een gecremeerd persoon in moderne tijd kan variëren van 2 tot 3kilo,0 kan de hoeveelheid in de prehistorie begraven materiaalvariëren van slechts één gram tot een gemiddeld maximum van ongeveer1200-1500 gram in een ongestoorde context (zie ook tabel 1). Devraag in dit hoofdstuk is dan ook: Waarom wordt er maar een gedeeltevan een gecremeerd mens begraven?Tabel 1 Een aantal voorbeelden van graven uit ongestoorde context waarvan het crematiemateriaal slechts gedeeltelijk is begraven. NKP: Nijmegen-Kops Plateau. NaarFontijn & Cuijpers 1998/1999. OVD: Oss-Vorstengrafdonk. Naar Jansen & Fokkens 2007. THM: Toterfout-Halve Mijl. Naar Theunissen 1999.

Locatie

identificatie datering

aantal ind.

gewicht (gr.)

leeftijd

geslacht

NKP 59 LB-VIJT

1 5 5-9j -

NKP 66 LB-VIJT

1 1 kind? -

NKP 67 LB-VIJT

2 336 27-37j

-

0 http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/l/ludwigmies116038.html. Deze uitspraak is hier relevant omdat het wijst op de geringe hoeveelheid crematie in veel grafheuvels, maar daarmee, zoals later uit dit hoofdstuk zal blijken, wel staat voorhet verbinden van de collectieve gemeenschap.0 Zie Theunissen 1999, 106-107; Gerritsen 2003, 129 voor deze constatering en Tabel 1 voor een aantal specifieke voorbeelden.0 Tol 1999, 107; Kortlang 1999, 163.

43

8-24mNKP 69 LB-

VIJT1 802 34-

47jvrouw?

OVD 68.B VIJT 1 512 20-40j

man??

OVD 68.D VIJT 1 717 14-16j

-

OVD 68.111 MB-B 1 111 20-40j

man?

THM 6 enkelvoudige graven

VB-MB 1 288-1586(gem.: 919)

- man

THM 12 enkelvoudige graven

VB-MB 1 218-1789(gem.: 816)

- vrouw

THM 10 enkelvoudige graven

VB-MB 1 7-502(gem.: 121)

kind -

THM meervoudig graf VB-MB - 2056 - -THM meervoudig graf VB-MB - 559 - -Hoewel veel onderzoekers er melding van maken en zich er ook oververwonderen, is er in de Lage Landen nog geen onderzoek geweest datzich specifiek richt op het verklaren van de kleine hoeveelhedencrematiemateriaal. Wat hierin mogelijk een rol speelt is dat deafwezigheid van crematiemateriaal aan verschillende factoren gewetenkan worden, in plaats van met zekerheid aan intentioneleprehistorische activiteiten. Om die reden speelt de hoeveelheidcrematiemateriaal in de meeste onderzoeken slechts een kleine rol,terwijl het toch een centraal kenmerk van grafheuvels moet zijngeweest. Hoewel het inderdaad mogelijk is dat het aan niet-prehistorische factoren ligt dat we nu nog maar gedeeltelijkecrematies vinden, is het wel een beeld dat door veel opgegravenheuvels met ongestoorde crematieresten wordt bevestigd (zie tabel1). Behalve de consistentie in dit patroon heeft het onderzoek vanFontijn en Jansen in Oss ook een belangrijke rol in het pleiten voordeze intentionele consistentie. Zij hebben verschillende grafheuvelsnabij het vorstengraf van Oss minutieus opgegraven en van heuveldrie weten ze met zekerheid te zeggen dat ze niets hebben gemist,terwijl deze heuvel 3 slechts één gecremeerd botje bevatte.0 Dat erhier sprake is van een uitzondering is op grond van verschillendeargumenten goed mogelijk, maar het feit dat er bijvoorbeeld in graf66 van Nijmegen-Kops Plateau ook slechts één gram crematie in eencompleet opgegraven ‘urn’ zat,0 doet vermoeden dat hier een reden

0 Jansen & Fontijn 2013.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999. Hoewel één gram crematie doet betwijfelen of het hier om een urn en dus een graf is gegaan, is het vervolgens de vraag hoeveel gram er dan wel aanwezig moet zijn om van een graf te kunnen spreken.

44

achter zit die in andere gevallen (hoewel in minder extreme mate)ook moet hebben gespeeld.5.1 Menselijke skeletdelen in andere contextenHoewel het als vreemd kan worden beschouwd om bij een begrafenisslechts een gedeelte van die persoon te begraven, lijkt dezepartiële benadering in andere contexten algemeen te wordengeaccepteerd. In deze andere contexten gaat het echter meestal omonverbrande botten, maar opvallend is dat hier ook rituele contextentussen zitten.Er is een groot aantal voorbeelden te geven waarin gedeelten vanmenselijke resten archeologisch worden gevonden. De bekendste zijnwaarschijnlijk de cultusplaatsen in Gournay-sur-Aronde en Ribemont-sur-Ancre uit de Late IJzertijd. Hoewel deze twee sites wellicht wat‘te laat’ zijn met betrekking tot hun datering in relatie tot ditonderzoek toont het wel aan dat het gebruiken van zowel completeskeletten als gedeelten daarvan in rituele context geen onbekendverschijnsel was in de West Europese prehistorie. Veel eerder isWindmill Hill. Zo vroeg als het vijfde millennium voor Christus waser al sprake van een rituele enclosure te Windmill Hill in Wiltshire(zuid Engeland). Er zijn hier weliswaar een paar completekinderskeletten gevonden, maar verder bestonden de menselijkevondsten slechts uit gedeelten van skeletten.0 Uit het onderzoek vanCunliffe blijkt dat ook in de Vroege en met name Midden IJzertijdmenselijke resten ritueel werden achtergelaten in voorraadschachtenin het zuiden van Groot-Brittannië.0

Veel onverbrande menselijke resten komen uit nederzettingen. Dit iseen gebruik dat al voorkomt sinds het Neolithicum maar meestal nietin verband wordt gebracht met rituele activiteiten. Wat echter welopvallend is, is dat de menselijke skeletresten ook regelmatig inovergangsgebieden van een nederzetting voorkomen. Deovergangsgebieden in een nederzetting moeten dan worden gezien alsde overgang van buiten naar binnen de nederzetting, het huis of heterf. Eén van de voorbeelden is Eigenblok. Hier zijn de verbrandefragmenten van een menselijke schedel vlak voor de ingang van eenhuis geplaatst. Maar in Andijk en Bovenkarspel werden bijvoorbeeldcomplete mensen in huisgreppels begraven. Hoewel dit slechts eenklein aantal voorbeelden is, stelt Fontijn dat het met menselijkeresten markeren van overgangsgebieden in nederzettingen een veelvaker voorkomend fenomeen was in de Lage Landen dan tot nu toe wordtaangenomen.0 Zeker is in ieder geval dat op plaatsen waar deconservering van botmateriaal goed is, er menselijke skeletresten inde nederzetting worden aangetroffen. Dit kan zijn in een0 Whittle 1999, 242.0 Cunliffe 1993, 22-23.0 Fontijn 2002, 147/voetnoot 9.

45

huisgreppel, erfgreppel, kuil of waterput. Het is een mogelijkheiddat het verploegde graven zijn, maar ook het resultaat vanontvlezingspraktijken. Delen van het skelet kunnen zijn verzameld enin de nederzetting bewaard waarna ze uiteindelijk op de een ofandere manier over het nederzettingsterrein verspreid zijn geraakt.0

5.2 De Urnenveldenperiode, een afname van de collectiviteit?Crematies zijn vooral een belangrijk kenmerk van deUrnenveldenperiode, maar juist deze periode is atypisch. InNederland en Vlaanderen wordt in verschillende publicaties gewezenop het communale karakter dat van deze urnenvelden uitgaat. Het zoude nadruk leggen op de gemeenschap, in tegenstelling tot deenkelingen die voorheen onder een heuvel werden begraven. Ik benechter van mening dat er in de loop van de urnenveldenperiode juisteen verdeeldheid (geen individualisering) in de samenlevingenontstond, tegenover het collectieve karakter dat grafheuvels in deperioden ervoor hadden. Dit zal ik illustreren aan de hand van eendrietal punten: 1. Crematieresten als een manier om de samenlevingonderling en met transcendentale machten te verbinden, 2. Deovergang van het eerste deel van de Bronstijd naar deUrnenveldenperiode, maar niet alleen in de Lage Landen en 3. Deovergang naar het individu en de groep waar hij voor stond in derijke krijgergraven van de Vroege IJzertijd.Het eerste punt dat ik hier zal behandelen is een poging tot hetverklaren van het slechts gedeeltelijk begraven van een crematie.Hoewel er in de Lage Landen geen verklaringen voor zijn gevondenheeft Joanna Brück dat in Groot-Brittannië wel geprobeerd. Hoewelhet slechts een onderdeel is van haar vraagstelling, is haarconstatering relevant dat veel samenlevingen een sociaalgeconstrueerde of relationele opvatting hebben over identiteit. Ditstaat in tegenstelling tot de begrensde, stabiele en onafhankelijkeeenheid van het moderne westerse individu dat volgens haar te veelop de prehistorische samenleving wordt teruggeprojecteerd. In datverband ziet ze ook dat na het overlijden het individu nog vormkrijgt door de relaties die het aangaat met andere personen enobjecten. Deze relaties zijn bijvoorbeeld het plaatsen vansecundaire begravingen in een bestaande heuvel, of het in één keerbij elkaar begraven van verschillende gecremeerde individuen. Eendeel van het begraven individu zou dan ook worden verdeeld over hetnetwerk van sociale relaties met wederkerige rechten waar hij of zijbij leven deel van had uitgemaakt.0

Hoewel dit in eerste instantie een plausibele verklaring lijkt, gaathet echter voorbij aan het feit dat er ook partiële kindercrematies

0 Theunissen 1999, 74.0 Brück 2006, 308-309.

46

worden gevonden.0 Zelfs van dusdanig jonge leeftijd dat zij zelf geennetwerk van sociale relaties op hadden kunnen bouwen. Dit probleemzou overkomen kunnen worden door de kinderen als een deel van hetsociale netwerk van hun ouders te zien, waardoor hun resten over demensen werden verdeeld waar hun ouders sociale relaties meeonderhielden. Wat in deze verklaring echter nog steeds niet goednaar voren komt is iets van veel fundamenteler aard: Het verdelenvan het (volgens Brück gecremeerde, maar mogelijk nog onverbrande)lichaam van een dode over de nog levende gemeenschap, waardoor deoverleden persoon een samenbindende factor in die samenleving isgeworden. Dit wordt alleen nog maar relevanter als wordt beseft datook een deel van deze persoon onder een grafheuvel wordt begraven.In dat geval verbindt de overleden persoon niet alleen de noglevende gemeenschap onderling, maar fungeert hij ook als eenconnectie met de transcendentale machten die op de locatie vanbegraving kunnen worden ‘gecontacteerd’. In dit geval hebben deenkele grafheuvels uit het Neolithicum en de Vroege en MiddenBronstijd juist de gemeenschap gesymboliseerd in plaats van alleende laatste rustplaats van een lokale leider.Hoewel Brück er vanuit gaat dat de overledenen eerst werdengecremeerd alvorens ze over de levende gemeenschap werden verdeeldis het ook een mogelijkheid dat de lichamen eerst enige tijd hebbenliggen ontvlezen en dat de onverbrande resten over de levendegemeenschap werden verdeeld. Dit zou dan meteen de aanwezigheid vanonverbrande mensenbotten verklaren die in nederzettingen metgunstige botconserveringsomstandigheden worden aangetroffen (hoeweldeze botten net zo goed van mensen kunnen zijn geweest die juistniet in een grafheuvel belandden). Ik ga er echter vanuit dat demenselijke resten pas werden verdeeld nadat het lichaam wasgecremeerd. In sommige gevallen worden er weliswaar door bacteriënaangevreten crematieresten gevonden, wat er op wijst dat er sprakemoet zijn geweest van excarnatie voor de crematie,0 maar bij mijnweten zit er geen consistentie in de missende delen van het skelet.0

Dat wil zeggen dat er geen specifieke onderdelen van het skelet zijndie nooit in een heuvel terecht komen. Dit had wel het geval moetenzijn bij het meenemen van onverbrande botten. Niet iederlichaamsdeel vergaat even snel wat ofwel zou betekenen dat de eerstvergane delen het meest zouden worden meegenomen of dat wordtgewacht tot al het vlees is verdwenen maar daarmee ook het risicowordt gelopen dat de kleinere botten al ontbreken door andere0 Tien verschillende kindergraven in Toterfout Halve-Mijl bestonden bijvoorbeeld gemiddeld uit niet meer dan 121 gram crematie met een boven en ondergrens van 502 en7 gram; Theunissen 1999, 93. In Nijmegen-Kops Plateau bestond één kindergraf uit 5 gram crematie en één waarschijnlijk kindergraf uit 1 gram crematie; Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 53.0 Fermin 2013.0 Zie bijvoorbeeld Smits 2007; 2013; Lemmers 2013.

47

natuurlijke factoren. Het grafheuvelritueel zou er dan uit hebbenmoeten zien zoals staat weergegeven in Schema 1.

Schema 1 Overzicht van het grafheuvelritueel. Het evenwicht tussen de transcendentale machten bovenaan is het begin. Eventuele giften kunnen zowel met de persoon zijn meeverbrand en verdeeld, als dat ze onverbrand werden toegevoegd tijdens de begraving.

Vanuit de theorie dat grafheuvels de relatie tussen zowel de levendegemeenschap onderling als met transcendentale machtenbewerkstelligen, moet het ontstaan van de urnenvelden worden gezienals een intensivering van dit gebruik. Zoals ik eerder al aangaf ishet tweede punt waar ik op in wil gaan het verschil tussen heteerste deel van de Bronstijd en de Urnenveldenperiode. Hoewel we inde Lage Landen geleidelijk steeds grotere hoeveelheden grafheuvelsaangelegd zien worden, is er in Groot-Brittannië op dat moment juistsprake van een complete ‘bouwstop’.0 Aangezien er aan beide kantenvan het water ondanks de verschillen ook veel overeenkomsten qua0 Brück 1995.

48

Er heerst evenwicht tussen transcendentale machten en levendenEvenwicht tussen transcendentale machten en levenden raakt verstoordEen voor dit ritueel geschikte persoon overlijdtEventueel vindt er excarnatie plaatsPersoon wordt verbrandDe resten worden verzameld en gedeeltelijk over de samenleving verdeeldOverige resten worden begraven in een nieuwe heuvel of bijgezet in een bestaande heuvel

grafheuvelgebruiken zijn en de veranderingen vrijwel gelijktijdig,zullen deze twee totaal verschillende reacties een zelfde oorzaakmoeten hebben gehad.Voor ik verder in zal gaan op de overeenkomsten en verschillentussen de Lage Landen en Groot-Brittannië wil ik eerst nog het derdepunt over rijke elitegraven belichten. De eerste keer dat erduidelijk sprake is van persoonlijke identiteit die tot uitdrukkingkomt in een grafheuvel is de Vroege IJzertijd. Ik doel hiermee zowelop de rijke martiale graven (of vorstengraven) als graven metornamenten met een uitgesproken bovenregionale stijl.0 Integenstelling tot het Neolithicum en de Vroege en Midden Bronstijdworden er in de zogenaamde ‘vorstengraven’ een opmerkelijk groteraantal giften aan de dode meegegeven die ook qua inhoud in grootcontrast staan met grafheuvels uit het omringende urnenveld. Dit isop zich een goed argument voor het bewust benadrukken van eenpersoonlijke identiteit, maar de manier waarop ‘de vorst van Oss’ enzijn giften begraven worden staat in een sterke bestaande traditie.Hij wordt gecremeerd, het zwaard wordt omgebogen en daarmeeaanvaardbaar gemaakt in het grafheuvelritueel en zijn heuvel ligtover een Midden Bronstijd heuvel om aansluiting te zoeken bij debestaande tradities.0 Deze tradities waren gericht op het collectiefvan de gemeenschap en dat was ook waar hier expliciet aan werdgerefereerd. Dat deze heuvel verschilt van de andere grafheuvels kanalleen verklaard worden als er in de bijbehorende samenleving ietswas veranderd.Mijn stelling is dat het collectieve karakter van grafheuvels in deloop van de Midden Bronstijd afnam omdat de gemeenschappen dievoorheen gezamenlijk van één of enkele grafheuvels gebruik maaktenkwamen te bestaan uit een horizontaal meer gedifferentieerde groep.Dit is te zien aan bijvoorbeeld het urnenveld van Oss-Ussen dat inmeerdere clusters tegelijkertijd wordt uitgebreid,0 maar ook in heturnenveld van Beegden waarin een grove driedeling is teonderscheiden op basis van het gebruikte aardewerk.0 Ook het nagenoegverdwijnen van het gebruik deposities in natte context achter telaten in de Vroege IJzertijd, terwijl dat juist het moment is waaropde urnenveldtraditie zijn hoogtepunt beleefd, wijst op het afgenomencollectieve karakter van rituele handelingen. Het collectievegebruik van de grafheuvellocatie wijst zowel op de eenheid die delocale samenleving is vanwege de gezamenlijke locatie van denederzetting en het grafveld, als dat de aparte clusters binnen heturnenveld wijzen op sociale differentiatie. Aangezien aldus de0 Volgens Fontijn en Fokkens verschijnen deze martiale en bovenregionale identiteiten pas in de vroege IJzertijd in grafheuvels; Fontijn & Fokkens 2007, 360.0 van der Vaart 2013.0 van der Sanden 1994a.0 Roymans 1999.

49

collectieve relatie tussen die gemeenschap als geheel en detranscendentale machten niet meer was gewaarborgd ontstonden er ookdiscussies over het vertegenwoordigen van de hele gemeenschap.Aangezien de sociale status van de persoon in het ‘vorstengraf’ (ofandere personen met ornamenten met een bovenregionale stijl)benadrukt moest worden, moet dit in een periode hebbenplaatsgevonden waarin deze status nog niet vast was komen te staan,oftewel op een moment dat de lokale samenleving uit meerdere groepenbestaat.Hoewel het vorstengraf dus een radicale breuk lijkt tevertegenwoordigen, staat hij slechts in een opeenvolging vangebeurtenissen en veranderingen welke al begonnen zijn in de MiddenBronstijd met het steeds vaker begraven van mensen in grafheuvels.Het lijkt zelfs zo te zijn dat urnenvelden al in de Midden Bronstijdzijn begonnen. Uit een studie naar urnenvelden in het BelgischeScheldegebied en aangrenzende regio’s in het noorden van Frankrijkblijkt namelijk dat de eerste aanzetten tot urnenvelden zijn tedateren in de tweede helft van de Midden Bronstijd. Het gaat in dezegevallen wel veelal om begraven crematies zonder randstructuur, maarhet begin is er.0 Het lijkt erop dat er zowel in Groot-Brittannië alshet vasteland in zekere mate werd afgestapt van het idee dat depersonen in grafheuvels de verbinding tussen de collectievegemeenschap en transcendentale machten konden bewerkstelligen. Inplaats van het aantal grafheuvels nam de frequentie van het aantaldeposities in natte context in zowel Groot-Brittannië als de LageLanden toe. Dit wijst erop dat de communicatie met detranscendentale machten door middel van grafheuvels niet langer alsafdoende werd ervaren en dat dit daarom óf moest worden verlatenvoor deposities in natte context (Groot-Brittannië) óf zowel moestworden geïntensiveerd als versterkt in andere natte contexten(Nederland en Vlaanderen).5.3 Gedeeltelijk begraven mensen, een conclusieHet slechts gedeeltelijk begraven van een gecremeerd persoon in eengrafheuvel was bedoeld om de relatie tussen de leden van degemeenschap onderling als met transcendentale machten tebewerkstelligen en te versterken. Doordat persoonlijkheid enidentiteit in de prehistorische samenleving vloeibaar en relationeelwas werd dit zelfs na de dood nog ten gunste van die gemeenschapaangewend. Nadat een overleden persoon was gecremeerd werden eendeel van zijn resten over de nog levende gemeenschap verdeeld en eendeel werd in een grafheuvel begraven. Omdat de grafheuvel vanwegezijn locatie in een overgangsgebied sacrale connotaties had, werdeen connectie gemaakt met transcendentale machten. De aldusoverleden en hier begraven persoon kon zowel de band tussen de0 van Beek & Louwen 2013, 102.

50

gemeenschapsleden onderling als met de gemeenschap en detranscendentale machten bewerkstelligen en versterken.Ergens in de Midden Bronstijd gebeurt er iets dat deze langlopendetradities uit evenwicht brengt. De locale gemeenschappen dievoorheen als collectief gebruik maakten van één of enkelegrafheuvels raken intern gedifferentieerd. Deze verdeeldheid zaleffect hebben gehad op het welzijn van de gemeenschap omdat nietmeer duidelijk is welke begraving de grotere groep representeert. Omdit te compenseren werd de frequentie in het aanleggen vangrafheuvels verhoogd en wordt er uitgeweken naar andere rituelehandelingen, zoals deposities in natte context om de afname ineffectiviteit te compenseren. Door deze verdeeldheid ontstonden ermogelijkheden om een nieuwe sociale positie in te nemen wat konresulteren in een ‘vorstengraf’.

51

6

‘I don't believe that life is linear. I think of it as circles - concentric circles that connect.’0

Michelle Williams

Vreemde paalstructurenGrafheuvels zijn in veel gevallen gecombineerd met configuratiesverticaal geplaatste palen of boomstammen. Er zijn verschillendemanieren waarop deze palen werden geplaatst en gebruikt. Uiteraardzijn er de paalkransen rond grafheuvels die door Glasbergen in 1954in typen zijn opgedeeld,0 waarvoor nog geen definitieve verklaring isgevonden. Er zijn ook 4-palige structuren. In het noorden en middenvan Nederland lijkt het een gewoonte te zijn geweest om bijmeervoudige gelijktijdige begravingen in het Late Neolithicum enVroege en Midden Bronstijd met behulp van een viertal palen eenstructuur op de plek van de latere heuvel aan te leggen. Dezezogenaamde dodenhuisjes staan over het centrale (veelal inhumatie-)graf. Daarnaast zijn deze dodenhuisjes ook wel geassocieerd metMidden Bronstijd vlakgraven. In Noord-Brabant worden er ookdodenhuisjes verondersteld, maar die zijn anders aangezien het daardunne stokjes rond crematiegraven waren, welke bovendien lijken tezijn verwijderd voordat de crematieresten werden begraven.0 Een andertype ‘huis’ wordt wel geassocieerd met de langere paalstructuren dieonder langbedden worden gevonden en in het noorden van Nederland nogwel eens overeenkomsten willen vertonen met de plattegrond van eenwoonhuis.0 Behalve de palenstructuren direct in en om de heuvel, zijner ook alleevormige paalstructuren die op bepaalde grafheuvelsaflopen, of enkelpalige langgerekte structuren die een urnenveld instukken lijken te verdelen.0 Meer dan genoeg vormen vanpalenconfiguraties dus, maar waarom staan er palenstructuren in,rond en bij heuvels of urnenvelden?0 Deze uitspraak van de Amerikaanse actrice Michelle Williams wijst op de mogelijk veel universelere betekenis die cirkels hebben. Ook de prehistorische samenlevingen hechtten zekere waarde aan cirkels. http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/m/michellewi432139.html0 Glasbergen 1954.0 Drenth & Lohof 2005, 437-438.0 Roymans & Kortlang 1999.0 Fokkens 2013.

52

6.1 Een connectie tussen paalkransen en Britse monumentenVan tijd tot tijd is er iemand die op de connectie wijst tussen deBritse henges en de opstaande paalconstructies op het vasteland. Erlijkt een associatie te zijn tussen de dood enpalenkransen/kringgreppels. Aangezien de eerste aanwijzingenhiervoor worden gevonden in Engeland zouden ze hier hun oorsprongkunnen hebben gehad.0 Bovendien wordt van met name type 3 (deenkelvoudige wijdgestelde paalkrans) gedacht dat die eenbovenconstructie met dwarsliggers gehad zou kunnen hebben zoalsbijvoorbeeld Stonehenge. Het punt waarop deze vergelijking volgensTheunissen stukloopt is een kwestie van chronologie. Stonehenge isgemaakt in het Late Neolithicum, terwijl de palenkransen veel laterzijn. Uit C14-onderzoek blijkt dat de meeste paalkransheuvelsnamelijk uit de Midden Bronstijd-B komen. Uiteraard met enkeleuitzonderingen in de Vroege Bronstijd en Vroege IJzertijd. Bovendienzijn er geen aanwijzingen gevonden voor de verondersteldebovenconstructie met dwarsliggers voor het type 3 paalkrans.0

Desalniettemin kan de vergelijking met Britse palenkransen eniglicht op de betekenis van grafheuvels laten schijnen. Depalenkransen die we hier hebben blijken namelijk ook op de Britseeilanden te hebben bestaan. De oudste Britse palenkransen stammenuit het vierde millennium v.Chr., maar waren in deze periode nooitgeassocieerd met heuvels. De bloeiperiode van deze monumenten ligttussen 2500 en 2000 terwijl de laatste rond 1500 v.Chr. zijnaangelegd. Opvallend is wel dat slechts een klein aantal van al dezepalenkransen is geassocieerd met een primaire begraving.0 Mogelijkheeft dit te maken met het ‘open’ karakter van deze structuren. PaulGarwood heeft namelijk naar Britse grafheuvels gekeken, maar daarbijkon hij niet voorbij gaan aan de open arena ceremoniële monumenten diezich ook in het landschap bevonden. De open arena monumenten deelt hijop in twee soorten: 1. kleine omwalde plaatsen met een platte ofholronde oppervlakte aan de binnenkant, of 2. lage vlak afgetopteheuveltjes. Deze monumenten waren voornamelijk belangrijk in zijnonderzoek omdat ze tot 2100 v.Chr. niet gebruikt werden om mensen inte begraven, maar dat ze vanaf 2000 eigenlijk kunnen worden gerekendtot de grafheuvels omdat er dan bijna altijd mensen in wordenbijgezet.0 Bijzonder is dat dit ook geldt voor de Britsepalenkransen, wat betekent dat palenkransen in principe geenmarkeringen zijn van graflocaties maar gericht waren op andererituele activiteiten. Wat dat betreft lijken ze wel op henges,aangezien die in eerste instantie ook niet voor menselijkebegravingen werden gebruikt.0 Lohof 1994, 112.0 Theunissen 1999, 206.0 Theunissen 1999, 78.0 Garwood 2007, 34.

53

Garwood zegt dat rond 2000 het verschil tussen open arena ceremoniëlesites en grafheuvels gedeeltelijk verdween.0 Ik vermoed dat ditverschil op het vasteland al eerder was verdwenen. Zelfs in die matedat dit onderscheid er bij ons eigenlijk niet is geweest. Als weveronderstellen dat zowel Britse palenkransen als henges tot de openarena monumenten kunnen worden gerekend, is er ook een verklaringvoor de palenkransen op het vasteland denkbaar. Hoewel devergelijking tussen henges en paalkransen volgens onder andereTheunissen stukloopt op de chronologie, hoeft dit niet het geval tezijn geweest. De eerste paalkransen dateren uit het vierdemillennium v.Chr.0 en de eerste groepen ‘standing stones’ of hengesuit Groot-Brittannië dateren uit het Late Neolithicum, terwijl detypes paalkransen 1 en 2 (Figuur 1) ook dateren in het LateNeolithicum, wat een chronologisch verband tussen beide monumentenaannemelijker maakt. Een verschil is dat de Nederlandse en Vlaamsepalenkransen op dat moment in een standspoor staan, terwijl destenen van henges dat niet staan. Henges hebben daarentegen welgreppels om de megalieten, evenals aangelegde wallen en zelfs eencirkel van palen om bijvoorbeeld de henge te Cairnpapple Hill inSchotland0 wat de connectie tussen cirkels van stenen en cirkels vanpalen aantoont. De geschiedenis van palenkransen en henges uit Groot-Brittannië magverschillen van die bij ons, maar ze vertoont ook overeenkomsten. Zolopen de dateringen van de verschillende elementen rond henges inGroot-Brittannië en rond grafheuvels in de Lage Landen uiteen, maarwat ze gemeen hebben is dat het om ronde structuren gaat die bestaanuit verticaal geplaatste palen en/of stenen.0 Ze kunnen bovendienbeide gepaard gaan met greppels, wallen, (rituele) kuilen,greppeldeposities en (uiteindelijk) begravingen. Opvallend is ookdat er bij beide monumenten regelmatig sprake is van herhaaldeactiviteiten. Dit kan zijn in de vorm van uitbreidingen (extraheuvelophoging, palen/stenenkrans, greppel, begraving, giften,bijzetting), maar mogelijk ook activiteiten van vergankelijker aardzoals het brengen van voedsel of drankoffers en andere meerlichamelijke rituele handelingen.

0 Garwood 2007, 36.0 Theunissen 1999, 78.0 http://www.historic-scotland.gov.uk/index/places/propertyresults/propertyabout.htm?PropID=PL_050&PropName=Cairnpapple%20Hill0 Stenen en palen komen zowel voor in Nederland als Groot-Brittannie. De al eerder genoemde henge van Cairnpapple Hill in Schotland had een krans met palen en er worden in Nederland ook stenenkransen in Vroege Bronstijdgrafheuvels gevonden. Lohof1991, 55; Lohof 1994, 111; Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 37.

54

Figuur 4 Opgravingsplattegrond van Nijmegen-Kops Plateau. Naar Fontijn & Cuijpers 1998/1999 Figure 3.

6.2 De diepere betekenis van cirkels

55

De veronderstelling dat palenkransen en henges, of meer algemeen‘ronde structuren’ een diepere betekenis hebben gehad dan slechtsals onderdeel van het lijkbegravingsproces blijkt uit een opgravingin Nijmegen. Op het Kops Plateau werden verschillende cirkelvormigestenen platforms aangetroffen die waarschijnlijk stammen uit deMidden Bronstijd (zie Figuur 4). Deze zijn vervolgens opgehoogd meteen grafheuvel waar in de Late Bronstijd verschillende urncrematiesin zijn bijgezet. Ook deze structuren werden mogelijk omringd dooreen stakenkrans, aangezien ze daar sporen van aantroffen in deputwand bij structuur 54, maar daarvoor verder het vlak te diephadden aangelegd.0 De onderzoekers interpreteren deze stenenstructuren als graflocaties en meer specifiek als grafheuvels.Hoewel er inderdaad niet ver vandaan, maar toch van gescheiden, eenurnenveld is aangetroffen zal het hier (zeker in eerste instantie)niet om grafheuvels zijn gegaan. De stenen platforms worden alseerste fase van de grafheuvels geïnterpreteerd, maar netjes ondervier van de stenen platforms (56, 60, 61 en 65) zijn paalgaten enkuilen aangetroffen0 die volgens mij duiden op een eerdere fase vanritueel gebruik.De onderzoekers geven een redelijk standaard interpretatie van dezestructuren, namelijk op basis van een heuvel en crematiesconcluderen dat het grafheuvels zijn geweest, maar er kan meer aande hand zijn geweest. Vooral omdat hiermee, zoals ze zelf ookaangeven, de kleinere stenen structuren niet kunnen wordenverklaard.0 De paalgaten en kuilen onder de structuren worden door deonderzoekers geïnterpreteerd als nederzettingssporen, maar ik stelvoor dit niet te snel aan te nemen. Deze paalgaten en kuilen liggennamelijk alleen onder de stenen structuren, of zijn er zoals bijstructuur 63 direct mee geassocieerd,0 wat op een directe relatietussen de sporen en structuren wijst. Bovendien zijn dedichtstbijzijnde Midden Bronstijdsporen van een nederzetting eenpaar honderd meter verderop aangetroffen.0 Tezamen maakt dit deinterpretatie van deze paalgaten en kuilen als resten van eennederzetting op zijn minst twijfelachtig. Vervolgens is specifiekover deze paalgaten en kuilen een laag stenen neergelegd dievervolgens nog is gebruikt om bijvoorbeeld rituele maaltijden op tebereiden, getuige de door hitte gebroken stenen en de resten van

0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 37 en met name voetnoot 13.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 41. Of er onder andere platforms ook paalgaten en kuilen hebben gelegen is onzeker, maar aangezien van de (grootste) stenen structurenmaximaal een kwart is verwijderd is het goed mogelijk dat er oorspronkelijk onder meer stenen structuren dit soort sporen hebben gelegen; Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 43.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 49.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 43.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 43/48.

56

vuurplaatsen.0 Pas in een volgende fase is er een heuvellichaam overde grote stenen platforms aangelegd. Hoewel dit inderdaad eengrafheuvel kan zijn geweest waarvan de centrale bijzetting isverdwenen, kan het ook alleen een volgende fase in de bouw en hetgebruik van het monument zijn geweest. Aangezien er in de LateBronstijd vervolgens urn-bijzettingen in de flank zijn gedaan gaande onderzoekers er van uit dat zij bewust het (niet bewezen)centrale graf hebben gemeden en de heuvel als grafheuvel isgebruikt.0 Voor de activiteiten die zich hier op het Kops Plateau hebbenafgespeeld zijn echter drie verklaringen te geven: 1. Aangezien hetaardewerk dat gebruikt is om de stenen structuren te dateren uitzowel de Midden als Late Bronstijd0 kan komen is het mogelijk datniet lang na de aanleg van de stenen structuren dit aardewerk er opis geplaatst en er een heuvel op werd aangelegd. Daarmee vormt destenen structuur slechts een eerste fase in de bouw van eengrafheuvel. 2. Om een ons onbekende reden werd het Kops Plateau inde Midden Bronstijd uitgekozen voor bepaalde rituele activiteitendie archeologisch bestaan uit paalgaten en kuilen. Over deze restenwerden in een volgende fase cirkelvormige stenen structurenaangelegd die onderling verschilden in grootte. In een volgendefase, die zowel met het rituele karakter van de locatie te maken kanhebben als met het aanleggen van een grafheuvel, werden de stenengebruikt om rituele maaltijden op te bereiden. Vervolgens werd ermogelijk een dode persoon midden op één van de grote platformsneergelegd en begraven onder een heuvellichaam. Deze (mogelijk LateBronstijd-) daad kon een poging zijn om deze ‘vreemde’ voorouderlijkstructuur met bijbehorende ideeën te incorporeren in de nieuwesamenleving om zo ongewenste effecten onschadelijk te maken.Vervolgens werden er in de grafheuvel nog andere bijzettingen al danniet in urnen gedaan. Of 3. de verschillende opeenvolgendeactiviteiten horen bij elkaar. Het zijn opeenvolgende fasen in hetgebruik van deze rituele locatie(s). De eerste activiteiten bestaanuit het graven van kuilen en het oprichten van ingegraven palen.Over deze sporen worden zowel grote als kleine stenen platformsaangelegd die vervolgens gebruikt konden worden om op te koken ofdingen achter te laten. Vervolgens worden de grotere platformsgeschikt geacht om daar eventueel een dode op neer te leggen en inieder geval de plek te bedekken met een aarden heuvel. De laatstevoor ons traceerbare activiteiten op deze plek zijn de ingegravenurnen.Ik ben van mening dat de laatste verklaring het beste is. Hetverklaart namelijk wat de kleinere stenen structuren hier doen als0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 48-49.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 45-46.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 46.

57

ze niet bedoeld waren om als fundering van een grafheuvel te dienen.Daarnaast is het opvallend dat er hier in de Late Bronstijd urnen ineen oude heuvel worden gegraven wanneer dit het moment is waaropiedere dode een eigen heuvel krijgt. Bovendien zaten er niet in allepotten crematieresten0 wat er op duidt dat de begraven crematierestenniet primair als graven bedoeld hoeven te zijn, maar dat hetbegraven van iets als een gift op deze met transcendentale machtenverbonden plek even belangrijk, of zelfs belangrijker was. Alslaatste blijkt bovendien dat structuur 62 door middel van eendoorlopende stenen verbinding was aangesloten op de vierkantestructuur die door de onderzoekers als een locale cultusplaats wordtgeïnterpreteerd.0 (Zie ook hoofdstuk 9)Zowel palenkransen als ronde aarden structuren hebben naar mijnmening waarschijnlijk een rituele betekenis gehad. Dit geldt voorpalenkransen, open arena monumenten en henges. Opvallend is wel dat aldeze monumenten rond zijn en daarmee kunnen duiden op een rituelebetekenis. In dat geval zijn niet alleen de verschillendeaangetroffen palenkransen een aanwijzing in deze richting, maarwijzen de kringgreppels en ronde vorm van grafheuvels hier ook op.

Figuur 5 Plattegrond van tumulus 75 op het Noordsche Veld bij Zeijen. Naar Glasbergen 1954, Fig. 69.

6.3 DodenhuisjesNaast de palenkransen zijn dodenhuisjes een interessant fenomeen datonder of in grafheuvels voorkomt. Deze dodenhuisjes bestaan meestaluit vier, maar soms uit wel 8 palen die kunnen variëren in dikte van0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 45/62.0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 55-60.

58

staken tot stevige stammen. In Noordoost Nederland zijn het veelalstevigere varianten die soms niet werden verwijderd voor hetaanleggen van de heuvel.0 Meer naar het zuiden en specifiek inToterfout-Halve Mijl blijkt dat het veelal staken waren die welwerden verwijderd voordat de heuvel werd aangelegd.0 Dodenhuisjeszijn in Noordoost Nederland geassocieerd met meervoudige begravingendie ten minste één inhumatie bevatten. Het dodenhuisje heeft dandeze centrale inhumatie onderdak geboden of beschermd in afwachtingvan het cremeren van de toegevoegde bijzetting(en).0 De dodenhuisjesworden ook wel verondersteld brandstapels te hebben gedragen, maaraangezien ze ook voorkomen bij inhumaties zonder enigehoutskoolresten lijkt dit niet het geval te zijn geweest.0

0 Lohof 1991, 122.0 Theunissen 1993, 37.0 Lohof 1991, 122.0 Theunissen 1993, 36.

59

Figuur 6 De dubbele palenrij van Oss-Vorstengraf (A) en de 8-palige afgesloten structuur van Oss-Zevenbergen (B). (Fokkens 2013, Fig. 2.)

Opvallend is dat in een recente studie van Fokkens die voornamelijktot doel had de mogelijke vormen van paalconstructies bijgrafheuvels in beeld te brengen, bleek dat veel palissades die(bijna) recht op grafheuvels toelopen waarschijnlijk geen palissadeswaren, maar meer lijken op achter elkaar geplaatste 4- tot 8-paligestructuren.0 Dat het geen palissades waren om doorheen te wandelenrichting de grafheuvel blijkt ook wel uit de manier waarop depalissade aansluit op de palenkrans rond grafheuvel 75 op hetNoordsche Veld bij Zeijen. Een paal van de palenkrans eindigtprecies in het midden van de palissade waardoor een ingangonwaarschijnlijk is, terwijl aan het andere uiteinde van depalissade ook een paal staat die de ingang verspert (zie Figuur 5).

0 Fokkens 2013.

60

Bovendien lijken de palen in gedeelten te zijn neergezet waardoor zeaf en toe afzonderlijke 4- of meerpalige structuren lijken tevormen. Dit fenomeen heeft Fokkens ook in andere gevallengesignaleerd. Zo lijkt de allee die op het Vorstengraf van Ossafloopt uit vier 8-palige structuren te bestaan (Figuur 6), netzoals de twee rijen in Westerholt (Figuur 7). In Hüsby staan erveertien 4-palige structuren op een rij (Figuur 8) en in Oss-Zevenbergen staan er halverwege de rij palen twee extra palen diesamen met de rij een 4-palige structuur lijken te vormen (Figuur 9).Bovendien is er ook een afgesloten 8-palige structuur gevonden(Figuur 6).0

Figuur 7 De twee palenrijen van Westerholt. (Fokkens 2013, Fig. 7.)

Figuur 8 De uit 4-palige structuren bestaande palenrij uit Hüsby. (Fokkens 2013, Fig. 7.)

0 Fokkens 2013, 143/145/150.

61

Figuur 9 Palenrij van Oss-Zevenbergen met halverwege een uitbreiding tot 4-palige structuur. Naar Fokkens 2013, Fig. 4

Het begint er op te lijken dat de 4 tot 8-palige structuren die alsdodenhuisjes worden geïnterpreteerd behalve onder of in de heuvelook daarbuiten voorkomen zonder grafresten. Dat het enigedodenhuisje in Knegsel midden in het urnenveld staat0 en inValkenswaard onder een langbed0 wijst op de mogelijkheid dat hetstructuren waren die al in een vroege fase van het urnenveld werdenaangelegd. Dat ze vervolgens in het urnenveld worden geïncorporeerdbetekent dat ze ook later nog werden gerespecteerd en waarschijnlijkeen belangrijke functie vervulden.

0 Braat 1936, 40/afbeelding 25.0 Brunsting & Verwers 1975, 59.

62

Een andere associatie die met deze paalstructuren wordt opgeroepenis het tempeltje van Barger- Oosterveld uit de Midden Bronstijd-B(zie Figuur 10).0 Deze 8-palige structuur stond in het veen zonderdat er aardewerk of resten van overledenen bij werden gevonden.0

Aangezien er hoofdzakelijk giften van vergankelijke aard werdenachtergelaten en paalstructuren bij grafheuvels weinig tot geensporen bevatten die inzicht kunnen bieden in hun gebruik, kunnendeze structuren ook zijn gebruikt om giften van vergankelijkmateriaal bij achter te laten. Als dusdanig is het waarschijnlijkdat de met grafheuvels geassocieerde paalstructuren geen primairefunctie vervulden in de handelingen gericht op het begraven van eendode, maar plaatsen waren waar bepaalde offers konden worden gedaanbuiten de grafheuvels om.De betekenis van dodenhuisjes kan het best worden afgeleid van hungebruik in of onder grafheuvels dan van hun gebruik buiten eengrafheuvel of tussen een aantal grafheuvels in omdat ze dan moeilijkmet iets te associëren zijn. Aangezien veel dodenhuisjes metmeervoudige begravingen zijn geassocieerd moet dit als een eersteaanwijzing over hun functie worden gezien. Meervoudigeinhumatiegraven staan vrijwel synoniem voor een gelijktijdige dooden dus een externe oorzaak voor deze dood. Dit vroegtijdigoverlijden moet als een traumatische gebeurtenis zijn ervaren.Aangezien etnografische studies aantonen dat tussen het moment vanoverlijden en begraven een liminele fase zit die potentieelgevaarlijk was,0 zal een vroegtijdig overlijden helemaal eengevaarlijke lading hebben gehad. Aangezien slachtoffers van eenvroegtijdige dood ofwel met een (‘tempelachtig’) dodenhuisje werdenbegraven zoals in Wassenaar0 of ritueel in een rivier werdengedeponeerd zoals in Kessel, ontstaat het vermoeden dat er relatieswerden gezocht met bepaalde transcendentale machten die dezesituatie konden stabiliseren. Dodenhuisjes kunnen dan dus bijdragenin een gunstige bemoeienis van transcendentale machten met delevende gemeenschap en de status van de zojuist overledenen.

0 http://www.museaindrenthe.nl/collectie/item/15-tempel-van-barger-oosterveld0 http://www.historisch-emmen.nl/wijken_buurten/barger-oosterveld/bo01.htm0 Groot 2008, 161-162.0 Louwe Kooijmans 1993, 11.

63

Figuur 10 Plattegrond van het tempeltje te Barger-Oosterveld uit de Midden Bronstijd-B. Naar http://www.historisch-emmen.nl/wijken_buurten/barger-oosterveld/bo01.htm.

6.4 Rituele paalstructuren, een conclusieDe paalstructuren die zijn geassocieerd met grafheuvels hebbenwaarschijnlijk meer te maken gehad met rituele activiteiten die hierwerden uitgevoerd, dan met het begraven in grafheuvels op zich. Erblijken verschillende overeenkomsten te bestaan tussen het gebruikvan Britse henge monumenten en de grafheuvels bij ons, waarbij hetdeponeren van zowel dingen als mensen als één geheel van ritueleactiviteiten moet worden gezien. De dodenhuisjes worden in eerste instantie met doden in verbandgebracht omdat ze ruimtelijk zijn geassocieerd met graven.Gelijkende paalstructuren zonder graven worden wel alscultusplaatsen geïnterpreteerd, wat kan betekenen dat dodenhuisjesook voor bepaalde rituelen werden gebruikt. Aangezien vroegtijdiggestorven individuen zowel met dodenhuisjes worden begraven als datze in andere rituele contexten worden gedeponeerd moet voor dedodenhuisjes ook een rituele functie worden verondersteld. Deze zalin plaats van een beschermende functie voor de dode, meer te makenhebben gehad met een gewenste tussenkomst van transcendentalemachten.

64

7

‘There is nothing insignificant in the world. It all depends on the point of view.’ 0

Johann Wolfgang von Goethe

Een mens is ook niet allesOp het moment dat we van grafheuvels spreken hebben we het overgraven en dus over mensen. De mensen die in deze graven lagen werdenregelmatig vergezeld door allerhande organische en anorganischematerialen waarvan we nu soms nog resten vinden. Deze materialenworden geïnterpreteerd als giften aan de dode en zijn daarmeeondergeschikt (gemaakt) aan het menselijke materiaal.0 Zoals uit 7.1zal blijken, hoeft deze ondergeschiktheid niet altijd te hebbengegolden en is het voor het begrip van grafheuvels ook belangrijk tekijken naar de andere materialen die zich in grafheuvels bevinden.Aan de hand van de vraag van dit hoofdstuk: Wat ligt er behalvemensen nog meer in grafheuvels? wil ik er achter zien te komen wathet belang van andere begraven materialen is geweest in relatie totbegraven personen om daarmee inzicht te krijgen in de kosmologischeideeën die deze activiteiten hebben gestuurd.7.1 Het belang van de materie in een grafheuvelDe materie die tezamen een grafheuvel vormt bestaat uit veel soortenmaterialen. Ik spreek hier specifiek van materialen om het door onsgestelde onderscheid waarin mensen apart komen te staan van anderematerialen los te laten. Zoals ik eerder al stelde is dit een doorons aangebrachte scheiding waarvoor geen duidelijk bewijs bestaatdat dit in de prehistorie ook zo werd ervaren. Wat dat betreftverwijs ik nog even naar het artikel van Brück en Fontijn0 waar ik inhoofdstuk 4 al even kort op ben ingegaan. Zij zien aan de hand van

0 Deze uitspraak van von Goethe wijst op de verschillende gezichtspunten van waaruitook grafheuvels kunnen worden benaderd. Het is belangrijk om dat te beseffen omdat slechts één gezichtspunt niet voldoende of niet de juiste kan zijn om het probleem te benaderen. http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/j/johannwolf395609.html0 Het huidige belang dat wordt gehecht aan de mens is voortgekomen uit de Verlichting. Hierin staat de mens centraal in een maakbare wereld.0 Brück & Fontijn in druk.

65

gestructureerde deposities dat in ieder geval voor de Bronstijd geenscherp onderscheid tussen mensen en dingen werd gemaakt:Because artefacts can be seen as creating—indeed animating—particular types of person,they are frequently considered to be active agents with their own intrinsic social, practical,and ritual potency. In such contexts, a sharp distinction between people and objects is notdrawn.0

Daarnaast geven zij een voorbeeld van een -weliswaar bijzondere-Vroege Bronstijdgrafheuvel uit Leubingen (Oost Duitsland). In degrafheuvel stond een houten tentachtige structuur met op de grondtwee lichamen die kruislings over elkaar waren gelegd, tezamen meteen variëteit aan objecten waaronder gereedschap om metaal tebewerken, een bronzen hellebaard, dolken, beitels, bijlen en goudensieraden. Het bijzondere van dit graf is dat niet alleen de tweepersonen kruislings over elkaar liggen en parallel aan de objecten,maar dat ook sommige objecten parallel aan elkaar liggen ofkruislings op elkaar (Figuur 11).0 Gezien de patronen in dit graf,mag geconcludeerd worden dat zowel mensen als objecten geschikt zijnom een bepaalde boodschap uit te dragen. In dit geval lijkt het erzelfs op dat objecten en mensen een zelfde boodschap kunnenuitdragen, of elkaar daar in ieder geval in kunnen versterken. Watdat betreft heeft er dus geen scherp onderscheid bestaan tussenmensen en objecten en is het zinvoller de verschillende elementendie samen verenigd worden in een grafheuvel als materie tebeschouwen.

0 Brück & Fontijn in druk, 198.0 Brück & Fontijn in druk, 196.

66

Figuur 11 Reconstructie van de centrale begraving in het Vroege Bronstijd graf uit Leubingen, Oost Duitsland.Naar Brück & Fontijn in druk, Fig. 11.2.

7.2 Welke materie was van belang?De materie die als depositie werd begraven in een grafheuvel bestondnaast menselijke resten onder andere uit flora, fauna, steen enaarde. Hoewel het onderzoek naar grafheuvels zich voornamelijk heeftgericht op door de mens vormgegeven objecten zoals aardewerk,sieraden, werktuigen en wapens is de andere materie vrijwel naar demarge van het onderzoek verdwenen. Dit terwijl bijvoorbeeld de grondwaaruit de heuvel is opgebouwd qua volume de grootstemateriaalcategorie is, maar behalve tijdens de opgraving nauwelijksaandacht krijgt. Om die reden wil ik van de hiervoor genoemdesoorten materie onderzoeken op welk belang hier aan kan zijngehecht, om inzicht te krijgen in de kosmologisch gestructureerdeideeën van de prehistorische samenleving.7.2.1 Hout

Dat hout een rol speelt in het grafheuvelgebruik is duidelijk. Deverschillende met grafheuvels geassocieerde palenconfiguratieswijzen hierop, maar ook het hout dat wordt gebruikt voor boomkisten,voor de brandstapel, de aanwezigheid van verkoolde (eikenhouten)balken of de ophoging van een grafheuvel die bestaat uit een mengselvan houtskool, zand en plaggen.0 Dat het ook een belangrijke rituelefunctie heeft vervuld blijkt uit een relatief veel voorkomendgebruik van eikenhout.Uit onderzoek naar het type hout dat gebruikt is in palenkransenblijkt dat dit mogelijk altijd eik is geweest. Dit is gebleken uiteen klein aantal monsters dat door heel Nederland is genomen vanaangekoolde paaleinden. Hoewel het kleine aantal monsters mogelijkgeen representatief beeld oplevert is het wel opvallend dat de palenwaren aangekoold.0 Uit experimenteel onderzoek is namelijk geblekendat de levensduur van zachte houtsoorten zoals berken- en dennenhoutinderdaad verlengd kan worden door ze aan te kolen, maar dat ditniet werkt bij harde houtsoorten zoals beuken- en eikenhout.0 Ditleidt tot de mogelijkheid dat verkoold eikenhout mogelijkbelangrijker werd gevonden dan onverbrand eikenhout. Dezeveronderstelling lijkt te worden versterkt door de bijzondere vondstin heuvel 3 van Oss-Zevenbergen. Centraal in deze grafheuvel lageneen verkoolde eiken plank begraven van ca. 2,5 bij 0,8 meter en meteen dikte van minstens 2 centimeter. Bovendien kwam de plank radiaal(als een spaak in een wiel) uit de boom waarbij zowel het kernhout0 Zie bijvoorbeeld Glasbergen 1954; Modderman 1954; Hijszeler 1952; van Wijk et al. 2009.0 Glasbergen 1954, 22; Theunissen 1999, 67.0 Theunissen 1999, 67 met verwijzing naar Barker 1977, 87.

67

als het spinthout ontbrak. Na telling van de jaarringen bleek het omeen boom te zijn gegaan met een minimale leeftijd van 200 jaar eneen doorsnee van minstens 2 meter. Het is onduidelijk of de boomdoor mensenhanden is gespleten en verbrand, of op natuurlijke wijze.0

Bijzonder is bovendien dat de heuvel voor deze verkoolde plank lijktte zijn opgericht of dat de eik in ieder geval de belangrijkstebegraving in deze heuvel was omdat er verder slechts 1,5 stukjegecremeerd menselijk bot en vier metaalfragmenten zijn aangetroffen.0

Ook de mee begraven brandstapelresten kunnen informatie verschaffenover het gebruikte hout tijdens de crematie. Zo is van 40 heuvels inhet urnenveld van Boshoverheide bij Weert het houtskool onderzocht.Hieruit blijkt dat tweederde van het houtskool uit eik bestaat, eenderde is afkomstig van berk en slechts twee fragmenten van de es.Hoewel het merendeel van het houtskool van de eik afkomstig is, ishet opvallend dat uit het palynologische onderzoek blijkt dat in denabijheid geen eiken-, maar een beukenbos stond0 en dat terwijl debeuk een even goede brandstof is als eik en in dit geval dus eenlogischer keuze was geweest.0

Een eik is een sterk symbolische boom, maar aangezien informatieover de bijbehorende symboliek voortkomt uit veel latere periodendan hier bestudeerd wordt, is het niet verstandig deze te gebruiken.In plaats daarvan moeten we kijken naar wat we wel zeker over dezeperiode weten. Aangezien een eik minstens honderd jaar nodig heeftom ‘volwassen’ te worden staan ze hoe dan ook voor duurzaamheid. Datin Oss-Zevenbergen specifiek een plank van een behoorlijk oude boomwerd begraven wijst ook in deze richting. Het onderzoek van dearcheologen Davies en Robb snijdt echter ook een ander relevantthema aan; die van de onderwereld.0 Zij hebben verschillendeartikelen ‘gecatalogiseerd’ waarin de onderwereld een thema is, ofwaarin het gebruik van een onderwereldperspectief kan leiden totverder onderzoek. Hieruit blijkt dat er bepaalde terugkerendethema’s zijn die verrassend veel overeenkomsten vertonen metgrafheuvels,0 maar ook met de locaties van natte contextdeposities

0 van Wijk et al. 2009, 93.0 van Wijk et al. 2009, 93-94.0 Hissel et al. 2012, 126-127. Het voorbeeld uit Weert is niet het enige dat veel houtskool van eik oplevert. In de buitenste kringgreppel rond een Bronstijdgrafheuvel te Breda-Huifakker zijn twee monsters genomen die bijna voor 100% uit eik bestonden en slechts een kleine bijmenging van els bevatten. Het monster uit de binnenste kringgreppel bestond uit 49 stukjes eik en 1 stukje dat niet gedetermineerd kon worden (Kooistra et al. 2008, 43). Het urnenveld van Nijmegen-Kops Plateau leverde ook met name eik op (Fontijn & Cuijpers 2002, 169) en uit houtskooldeterminatie van monsters van 9 andere sites bleek ook voornamelijk eik te komen (Verlinde 1985, 283).0 http://www.scoutquest.com/nl/scout/tech/vuur/bomen.shtml0 Davies & Robb 2004.0 Plaatsen die volgens Davies & Robb zijn geassocieerd met de onderwereld zijn grotten en spleten, plaatsen waar water ondergronds verdwijnt, steengroeven, andere

68

zoals werd genoemd in hoofdstuk 3. Bovendien zijn bomen eenbelangrijk thema omdat zij zelf de boven- en onderwereld verbinden.Iedere boom staat immers met de ene helft -bladeren en takken- in debovenwereld en met de andere helft -de wortels- in de onderwereld.Zelfs wanneer ze gebruikt worden als stammen in een palenkrans staanze nog steeds op deze overgang.0 Aangezien de eik het levendetoonbeeld is van een overgang -het is een boom die tot majestueuzehoogte kan groeien in de bovenwereld, maar tegelijkertijd ook diepgeworteld is in de aarde en de onderwereld- staat de eik daarmeevoor de essentie van de kosmologische overtuiging van dezeprehistorische mensen en zal daarom van grote (rituele)waarde zijngeweest.7.2.2 Planten

Er zijn aanwijzingen dat in het grafheuvelritueel net als de eik ookvoor bepaalde plantensoorten werd gekozen. Uit palynologischonderzoek van vier Laat Neolithische graven te Hattemerbroek blijktdat er behalve informatie over de flora in de directe omgeving vanhet graf ook informatie uit komt over de in het ritueel gebruikteplanten en bloemen. Zo bestaat 75% van de pollen in een LaatNeolithicum-A grafbeker te Hattemerbroek-Zuid uit sporen van varens;niervarens of moerasvarens. Uit het tweede Laat Neolithicum-A grafte Hattemerbroek-Zuid bestaat het monster dat onder de beker isgenomen bijna geheel uit varensporen. Ook van eikvarens en veenmosis het percentage sporen in verhouding hoog.0 Uit zowel het LaatNeolithicum-B graf te Hattemerbroek-Zuid als het Klokbekergraf teknooppunt Hattemerbroek viel het hoge percentage pollen vanmoerasspirea op; waarschijnlijk zijn hier de in juli tot augustusbloeiende bloemen van de moerasspirea in het graf gelegd.0 Dat dezeplanten en bloemen specifiek zijn uitgekozen en dus een belangrijkerol speelden blijkt uit het feit dat ze niet in de directe omgevingvan de graven groeiden. Het lijkt erop dat met name planten uitvochtige milieus werden gekozen waardoor er in grafheuvels eenconnectie met water en de onderwereld lijkt te worden gelegd, maarmeer pollenonderzoek van grafheuvels zou dit moeten uitwijzen. 7.2.3 Aarde

Bomen verbinden door middel van hun wortels en takken niet alleen deboven- en de onderwereld, maar kunnen volgens Davies en Robb ookgezien worden als zowel groeiend in de bovenwereld, (onze ‘boom’, deonderwereld zijn ‘wortels’) terwijl ze gelijktijdig groeien in de

natuurlijke en onnatuurlijke schachten en waterputten, bomen en boomvallen, greppelsen heuvels, kuilen, paalkuilen/palen en steenkuilen/stenen, bronnen, moerassen, rivieren en meren (Davies & Robb 2004).0 Davies & Robb 2004, 145/147.0 van Haaster 2009, §4.2.1.0 van Haaster 2009, §4.2.2.

69

onderwereld (onze ‘wortels’, hun ‘boom’).0 Davies en Robb wijzen ookop de inversie die plaatsvindt met het aanleggen van grafheuvels enhet graven van kringgreppels. Heuvels moeten dan gezien worden alsartificiële constructies van grotten en kuilen in deze wereld bekekenvanuit de onderwereld. Bewoners van de bovenwereld kunnen gebruik makenvan de ruimte die wordt gecreëerd door de uitgegraven aarde, terwijlde onderwereld gebruik kan maken van de gecreëerde ruimte van deheuvel. Het belangrijkst hieraan is de veranderde plaats van hetoppervlak (de overgang lucht-grond of grond-lucht). Als dusdanigzijn de heuvels en greppels liminele plaatsen waar volgens Davies enRobb de levenden, de doden en bewoners van de onderwereld onderlingonderhandelen en bemiddelen.0

7.2.4 Steen

Grafheuvels worden opgebouwd uit aarde, maar soms voor een gedeelteook uit steen, of er worden stenen meegegeven in het graf.0 Hier moeteen bepaalde (rituele) betekenis achter hebben gezeten die voor onsonduidelijk is. Aangezien sacrale ruimten ook worden afgebakend doormiddel van stenen, (denk aan de vierkante structuur te Nijmegen-KopsPlateau die door de onderzoekers wordt geïnterpreteerd alscultusplaats,0 of het ‘tempeltje’ van Barger-Oosterveld dat wordtomgeven door een rand van stenen of de staande stenen van Britsehenges) zouden de steencirkels in het Noordoosten van Nederland0 (enmogelijk ook steenmantels) een afbakenende functie van een sacraleruimte in grafheuvels kunnen hebben gehad. Tot dusver valt er echterweinig over de betekenis van stenen in grafheuvels te zeggen, maarsystematisch onderzoek naar vorm, kleur, herkomst en de wijze waaropze in de grafheuvel zijn geplaatst, zou kunnen helpen hier inzichtin te verkrijgen.7.2.5 Dieren

Ook fauna is een belangrijke categorie materie die in 1 tot 10% vande grafheuvels wordt aangetroffen.0 In de meeste gevallen wordthierbij uitgegaan van een rituele maaltijd, maar in tumulus XIhalverwege de Drouwenerstraat tussen Drouwen en Borger, lagen tweeurnen met een opvallende inhoud. In de ene urn lag de crematie vaneen kind tezamen met de crematie van een (grote) hond, in de andere

0 Davies & Robb 2004, 145.0 Davies & Robb 2004, 146-147.0 Denk aan de stenen platforms in Nijmegen (Fontijn & Cuijpers 1998/1999), een centrale begraving met vier veldkeien in Laren (Modderman 1954, 41), een tweeperioden heuvel waarvan de grondlagen worden gescheiden door een grindlaag (Modderman 1954, 25), een rechthoekige laag keien tezamen met een crematiegraf nabijKnegsel (Hijszeler 1952, 27), of juist begravingen onder een laag stenen in Zeijen en Vasse (Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 50).0 Fontijn & Cuijpers 1998/1999, 55-60.0 Lohof 1991.0 Hissel et al. 2012, 130.

70

urn lagen alleen de resten van een hond, maar wel met een(onverbrande) bronzen armband en een naald.0 Van een rituele maaltijdmoet hier waarschijnlijk niet worden uitgegaan maar dat hetgrafheuvelritueel open stond voor dit soort bijzettingen doetvermoeden dat dierlijke resten een voor ons nog onbekende rol in hetgrafheuvelritueel vervulden. Om hier meer inzicht in te kunnenkrijgen is het belangrijk te weten welke dieren er zoal ingrafheuvels belanden en waar/waarmee ze begraven worden en welkeskeletresten het best vertegenwoordigd zijn en of ze al dan nietbrandsporen vertonen.7.3 Het begraven van materie, een conclusieDat bij het vinden van menselijke resten direct wordt uitgegaan vaneen graf wijst op het moderne wereldbeeld waarin de mens centraalstaat in het universum. Uit het Leubingengraf blijkt echter dat dezeveronderstelling niet altijd opgaat voor de Vroege Bronstijd. Inplaats daarvan waren mensen net als de andere dingen in het grafslechts materie, weliswaar met een eigen betekenis. Uit hetherhaaldelijke gebruik van eik, stenen, zand en plaggen (en mogelijkmoerasplanten) blijkt dat de prehistorische grafheuvelmakers zichvooral bezig hielden met relaties tussen de boven- en deonderwereld. Door het verplaatsen van het oppervlak in eengrafheuvel, ook wel de scheiding tussen boven- en onderwereld, kangesteld worden dat deze heuvels focuspunten waren waarin boven- enonderwereld samenkwamen. Deze locaties van samenkomst en overgangwaren dan ook uiterst geschikt om de communicatie tussen deze tweewerelden tot stand te brengen en de relatie tussen beide werelden inevenwicht te houden. De begravingen in een grafheuvel waren danmogelijk niet primair gericht op het begraven van een gekend engeliefd persoon inclusief bepaalde geschenken aan deze persoon, maarals een rituele locatie waar boven- en onderwereld samenkomen enwaar door middel van de begraven materie bepaalde zaken tussenboven- en onderwereld geregeld konden worden.

0 Lanting et al. 2001, 82-83. Opvallend is dat hier in beide gevallen ook slechts een kleine hoeveelheid botmateriaal in de urnen is gelegd en er in de eerste urn ook 12 gram aan kleine steentjes is meegegeven.

71

8

‘A lot of the time nothing happens in a day.’0

Nate Silver

Herhaling van wijgeschenkenTot dusverre ben ik vooral ingegaan op de inhoud (zowel fysiek alskosmologisch) van grafheuvels, maar het temporele aspect is nogonvoldoende aan bod gekomen. Tussen de eerste depositie en aanlegvan de heuvel en volgende activiteiten zoals secundaire begravingenof nieuwe heuvelperioden, kan behoorlijk wat tijd zitten. Het zijnvooral de gevallen waarin er een dusdanig lange periode tussen deactiviteiten heeft gezeten dat er geen sprake meer kan zijn geweestvan persoonlijke kennis over de al bestaande inhoud. Aangezien denadruk in het huidige grafheuvelonderzoek voornamelijk ligt op debegraven personen, is de vraag van dit hoofdstuk: Waarom komenmensen terug naar een grafheuvel en voegen ze dingen toe, terwijl zede begraven persoon/personen onmogelijk hebben gekend? Hoewel ikervan uitga dat deze personen niet in eerste instantie zijnuitgekozen om de persoon die ze waren, maar om hun geschiktheid inhet ritueel dat gericht was op bemiddeling tussen onder- enbovenwereld, moeten er alsnog bepaalde verklaringen zijn voor ditherhaaldelijk terugkomen. Wat deze reden is geweest ga ikonderzoeken in dit hoofdstuk.8.1 Het “praktische nut” van vooroudersDe wijze waarop hergebruik van grafheuvels moet wordengeïnterpreteerd komt tussen de verschillende onderzoekers redelijkovereen. Ze vinden allemaal dat hergebruik binnen één of tweegeneraties betekent dat er sprake is van een continue traditie. Depersonen die bij dit ritueel zijn betrokken zullen nog persoonlijkekennis hebben van de vorige begraving, of dit van andereparticipanten hebben vernomen. Er kan dus van worden uitgegaan datin deze gevallen bij iedereen nog bekend was wie er in het primaire

0Dit citaat van de Amerikaanse schrijver Nate Silver wijst erop dat er heel veel dingen ongemerkt gebeuren omdat het bij het dagelijks leven hoort. Alleen de echt bijzondere gebeurtenissen krijgen de aandacht, waar ook naar kan worden gehandeld, zoals het oprichten of hergebruiken van grafheuvels. http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/n/natesilver467577.html

72

graf lag begraven. Wanneer er echter langere perioden tussen zitten,is het onwaarschijnlijk dat er sprake is van een continu gebruik,vooral omdat er dan geen kennis meer bestaat over de eerderebegravingen. In dat geval denken de onderzoekers dat er sprake isvan een geclaimde relatie tussen de nieuwe en de oudere/al langerbegraven voorouder. Deze relatie kan om verschillende redenen totstand zijn gebracht, maar het idee prevaleert dat doordat de levendegemeenschap een relatie aangaat met de voorouderlijke, zij hieraanbepaalde rechten kunnen ontlenen. Deze rechten kunnen te makenhebben met claims op landrechten of het bevestigen van een bepaaldeelitepositie of macht.0 Oftewel, het ‘gebruik’ van voorouders dienteen praktisch doel.Deze verklaring vind ik echter te rationeel en te functionalistisch.Hoewel prehistorische samenlevingen zich inderdaad bezig zullenhebben gehouden met verschuivende territoriumgrenzen en de gevolgendie dit heeft voor de betreffende gemeenschappen, toont dezeverklaring wederom beïnvloed te zijn door huidige denkwijzen.Terugprojecterend op het verleden betekent het dat wanneerprehistorische mensen vanuit hun geloofsovertuiging hun eigenvoorouders begraven in de nabijheid van een veel oudere en onbekendevoorouder, er verwantschapsbanden worden geclaimd om in hetdagelijks leven van praktisch nut te zijn. Deze geclaimdeverwantschap zou kunnen helpen in het claimen van een bepaaldterritorium of het aanspraak maken op een bepaalde overerfbarestatuspositie. Op deze manier wordt het geloof ontdaan van al zijndieper gaande betekenissen die voor de gelovigen net zo werkelijkzijn als meetbare resultaten en wordt daarmee gereduceerd tot eenfunctioneel stuk gereedschap.0

8.2 Continuïteit van gebruik of continuïteit van traditie?De objecten die met de dode in een grafheuvel begraven wordenbeschouwen we als grafgiften. Wanneer een tijd later wederom in ofop deze heuvel een depositie (zonder menselijke resten) wordtgedaan, wordt er vanuit gegaan dat deze geschenken ook waren bedoeldvoor de alreeds begraven persoon. De objecten die tezamen met eenoverledene in een grafheuvel worden bijgezet, worden beschouwd alsgrafgiften. Wanneer er in een later stadium objecten in de heuvelworden bijgezet (zonder menselijke resten), wordt er vanuit gegaandat deze eveneens als gift aan de overledene waren bedoeld. Als ditbinnen enkele decennia gebeurt is dit aannemelijk aangezien dezebegraven persoon nog gekend kan zijn. Wanneer hier enkele eeuwen oflanger tussen zitten kan dit niet het geval zijn geweest. Er wordt

0 Zie bijvoorbeeld Roymans & Kortlang 1999; Fokkens 2012 of Gerritsen 2003, 145.0 Deze bewering raakt aan de discussie die de filosoof Alasdair Macintyre in 1970 opwierp. Hij vroeg zich af of het begrijpen van religie verenigbaar is met geloven. Zijn antwoord, evenals het mijne, was nee. (Eriksen 2001, 210.)

73

dan in de literatuur over dit onderwerp gesproken van een hernieuwdgebruik.In de literatuur over grafheuvels lijkt een vereiste voorcontinuïteit van traditie te bestaan uit herhaald gebruik van eenzelfde locatie binnen perioden waarin nog kennis kan zijn geweestover een vorig gebruik.0 Het zegt niets over de traditie zoals die inde levende gemeenschappen in gebruik was. Het voor lange tijd nietgebruiken van één grafheuvellocatie betekent niet dat de begravendegemeenschap en daarmee de grafheuveltraditie was veranderd tenopzicht van de eerdere begravingen en daarom nieuwe relaties daarmeemoet zijn aangegaan. In plaats daarvan moet dit gezien worden alshet verstrijken van een lange periode waarin zich niet de juistecondities hadden voorgedaan om deze heuvellocatie te gebruiken. Dater mogelijk bepaalde voorwaarden aan het gebruiken vangrafheuvellocaties heeft gezeten blijkt uit de urnenvelden teBoshoverheide bij Weert en Zittaart-Meerhout. Te Boshoverheidelijken vrouwelijke begravingen nagenoeg te ontbreken, terwijl inZittaart-Meerhout dit juist de mannen lijken te zijn geweest.0

Bovendien is het urnenveld te Boshoverheide van een behoorlijkeomvang terwijl er geen aanwijzingen zijn voor grootschaligenederzettingen in zijn omgeving, of op zijn minst een behoorlijkaantal nederzettingen, dat van een bovenlokaal urnenveld uitgegaanmoet worden.0 Wanneer wordt verondersteld dat grafheuvelactiviteitenniet alleen vlak bij de nederzetting werden uitgevoerd maarbovendien ook kunnen zijn bijgewoond door meer dan alleen de lokalegemeenschap en dat deze activiteiten meer hebben ingehouden danalleen archeologisch herkenbare activiteiten, betekent dit datlokale gemeenschappen actief hun kennis over grafheuvelgebruikenonderhielden, zonder dat wij ze op een bepaalde plaats telkensherhaald zien worden.Als dusdanig was het grafheuvelritueel iets dat als algemene kennismoet worden beschouwd en dus als een ritueel dat overal ongeveer dezelfde betekenis moet hebben gehad en dus gezien moet worden als(een weliswaar door de tijd heen veranderend, maar door de mensenbeleefd als) een continue traditie. Het op een bepaald momentgebruiken van een locatie waar bijvoorbeeld al 200 jaar niets ofniemand meer is begraven in een grafheuvel is niet een daad die veelverschild zal hebben van één die al na 20 jaar plaatsvond. Hoewelkennis over een eerdere begraving altijd invloed zal hebben op deervaring en keuze van activiteiten die later worden uitgevoerd,betekent dit niet dat beide activiteiten in aard veel van elkaarverschild zullen hebben. Door de tijd heen kunnen er uiteraardveranderingen in betekenis zijn opgetreden, maar het zijn rituelen0 Zie bijvoorbeeld Fokkens 2012.0 Hissel et al. 2012, 124.0 Hissel et al. 2012, 151.

74

geweest die van zichzelf een dusdanig eigen betekenis hadden (ziehoofdstuk 7), dat een 20 of 200 jaar oude begraving in de nabijheidweinig invloed zal hebben gehad op de betekenis die deze activiteitvoor de lokale (en eventueel bovenlokale) gemeenschap had. Alleenwanneer er bijvoorbeeld 200 jaar tussen verschillende (zowelarcheologisch traceerbare als niet-traceerbare) activiteiten zit,moet worden gesproken van discontinuïteit in gebruik. Tenzij erduidelijke verschillen zitten in de betekenis van hetgrafheuvelgebruik, zoals het verschil tussen hunebedden engrafheuvels, hoeft 200 jaar of meer tussen verschillendegrafheuvelactiviteiten echter geen discontinuïteit in traditie tehebben betekent.8.3 Greppels in de onderwereldBehalve door toevoegingen aan de heuvel te doen, was de greppel ookgeschikt om gebruikt te worden voor deposities. Vooral in de oudereonderzoeken wordt er behalve over de vorm en een eventuele openingin de greppel, weinig tot niets over gezegd. Dit terwijl er insommige gevallen wanneer ze wel zijn onderzocht allerhande vondstenuit komen.0 Zo kwamen uit de verschillende opvullingslagen van degreppel rond graf 4 in het IJzertijdurnenveld te Someren-Waterdaelde scherven van minstens negen verschillende potten en een glazen LaTène armband. Bovendien werd aardewerk slechts in negen gevallenaangetroffen in combinatie met crematieresten terwijl de 62 anderekeer het aardewerk afkomstig was uit de kringgreppels.0 AangezienDavies & Robb0 greppels ook aanmerken als plaatsen waar in contactkon worden getreden met de onderwereld en zij daarmee net als deheuvels deel uitmaken van het grafheuvelgebruik, zou het zeker demoeite waard zijn systematisch aandacht te besteden aan degreppelvullingen. In het licht van dit hoofdstuk om te zien of langeperioden van onbruik in de heuvel wordt gecomplementeerd doorperioden van greppelgebruik, of dat het gebruik van beiden op anderewijze samenhangt.8.4 Herhaaldelijk gebruik, een conclusieHet herhaaldelijk gebruiken van een grafheuvel of eengrafheuvellocatie heeft in eerste instantie te maken met de locatievan deze grafheuvels. Zoals in hoofdstuk 3 is betoogd liggen ze opspeciaal hiervoor uitgekozen plaatsen en worden dus niet zozeer degrafheuvels zelf als wel de locatie herhaaldelijk gebruikt.

0 Uit het onderzoek van Nowakowski naar de inhoud van Vroege Bronstijdkringgreppels rond grafheuvels uit Cornwall blijkt veel materiaal uit verschillende opvullingslagen te komen, wat haar doet vermoeden dat het herhaalde deposities zijn geweest en kringgreppels een belangrijke rol speelden in het grafheuvelgebruik. (Nowakowski 2007.)0 Kortlang 1999, 151 en voetnoot 29.0 Davies & Robb 2004.

75

Informatie uit hoofdstuk 7 wijst erop dat het grafheuvelritueel eeneigen religieuze lading had die relatief vast stond: er werdgecommuniceerd tussen boven- en onderwereld. Bovendien heb ik in dithoofdstuk betoogt dat langere perioden, oftewel perioden die langerzijn dan mensen zich kunnen herinneren of waarover kan wordenverteld, waarin er geen nieuwe begravingen in grafheuvels wordengedaan niet hoeven te betekenen dat de lokale samenlevingen nergensgrafheuvelactiviteiten uitvoerden en dat het gebruiken vangrafheuvels niet uitsluitend in functionele termen verklaard dientte worden. Tezamen leidt dit tot de conclusie dat de betekenis vanhet grafheuvelgebruik door de tijd heen kan zijn veranderd, maar dater niet per se een andere of extra betekenis moet worden gegeven aangrafheuvelactiviteiten die vooraf zijn gegaan door een lange periodevan ‘onbruik’.

76

9

‘The cult practices carried out there involved the breakage and deposition of pottery and other objects and possibly the consumption of food, leading to similar artefact assemblages as those associated with cult places in funerary settings.’0

Fokke Gerritsen

Grafheuvels en cultusplaatsenGrafheuvels zijn de plaatsen waar voorouders begraven liggen, maarook de plaats waarvan wordt verwacht dat er een bepaaldevooroudercultus mee was verbonden. Deze veronderstelling isgebaseerd op antropologische analogieën waarbij premodernesamenlevingen speciale waarde toekennen aan voorouders, maarwaarschijnlijk ook doordat er in met name de Late IJzertijdrechthoekige greppelstructuren in de nabijheid van grafheuvels enurnenvelden werden aangelegd. Deze rechthoekige structuren wordenvanwege hun uitzonderlijke vorm, het eventueel ontbreken vanmenselijke resten en de soms grote hoeveelheden materiaal dat uit degreppels komt geïnterpreteerd als cultusplaatsen (zie terillustratie Figuur 12 en 13).0 Aangezien deze structuren in veelgevallen naast grafheuvels of graven liggen en er een relatie tussenbeide wordt verondersteld, denkt men dat hier sprake moet zijngeweest van een vooroudercultus of voorouderverering. In het lichtvan hetgeen ik tot nu toe in deze scriptie heb betoogd is het echterrelevant deze relatie nog eens tegen het licht te houden om te zienwat daar nog meer over gezegd kan worden. De vraag van dit hoofdstukis dan ook: Waarom lijkt er een relatie te bestaan tussenurnenvelden en rechthoekige locale cultusplaatsen?9.1 Verschillende soorten cultusplaatsenVolgens Derks zijn cultusplaatsen ‘spaces intended for the worship of one ormore cosmological powers, separate from the profane world, in which the members of thecult community regularly gather in order to perform their personal or collective ritualsbefore a ritual focus.’0 De cultusplaatsen waar ik het in dit hoofdstukover heb kwamen voor het eerst aan het licht tijdens de opgraving0 Gerritsen 2003, 163. Gerritsen maakt een onderscheid tussen omheinde heiligdommen met- en zonder associatie met graven, maar let op de gelijkende vondstassemblages.0 van der Sanden 1987, 73.0 Derks 1998, 133.

77

van het urnenveld te Oss-Ussen, die volgens van der Sanden vanwegehun associatie met graven veel weg hebben van de enclos cultuels de typeBelge in Noord Frankrijk.0 Fokke Gerritsen heeft in 2001 de functie van locale cultusplaatsenin het definiëren van gemeenschappen onderzocht. Daarbij heeft hijechter voor een relatief groot gebied (het Maas-Demer-Scheldegebieden omgeving) dit verschijnsel in kaart gebracht wat het doen vanuitspraken hierover vereenvoudigt. De meeste van dit soortstructuren dateren vanaf de Midden IJzertijd tot in de Romeinsetijd, maar hij denkt dat het eerste voorbeeld van een metgrafheuvels geassocieerde locale cultusplaats de rechthoekige stenenstructuur in Nijmegen-Kops Plateau was, die ik in hoofdstuk 6 alheb genoemd (zie Figuur 4). Deze stenen structuur die wordtgedateerd aan het eind van de Late Bronstijd of hoogstwaarschijnlijkVroege IJzertijd was met een ‘stenen paadje’ verbonden met hetMidden Bronstijd stenen platform 62 wat de connectie tussen beidetypen monumenten tastbaar maakt.0 De meest voorkomende associatiestussen locale cultusplaatsen en graven bestaan uit: 1. Het aanleggenvan een omheining bij of op oudere grafmonumenten, 2. Omheiningendie later worden gebruikt voor begravingen (soms binnen degreppelstructuur of soms erbuiten) en 3. Omheiningen die het beginwaren van een nieuwe gemeenschappelijke begraafplaats.0 Gerritsenonderscheidt vervolgens een tweede type cultusplaats. Deze ontstaatvoor het eerst in de Midden IJzertijd maar zijn het meest voorkomendin de Romeinse tijd en geassocieerd met nederzettingen in plaats vanmet graven. Slofstra en van der Sanden dachten dat dezecultusplaatsen op stichtingsvoorouderverering wees0 maar Gerritsendenkt dat het een compleet ander type cultusplaats is geweest: ‘Giventheir settlement context, however, ritual practices may not have focused primarily onancestors but on other cosmological phenomena.’0 Uit dit citaat van Gerritsen blijkt dat het aanwezig zijn of juistontbreken van menselijke resten bepalend is voor de interpretatievan de cultusplaats, terwijl volgens hem verder geen duidelijkverschil in materiaal assemblage aanwijsbaar is. Dit wijst op hethuidige belang dat aan de aan- of afwezigheid van menselijke restenwordt gehecht maar hoeft geen strikte scheiding te zijn geweest.Vooral niet omdat beide typen cultusplaatsen al vanaf de MiddenIJzertijd voorkomen en er geen duidelijk verschil in materiaalassemblage aanwijsbaar is.0

0 van der Sanden 1994a, 208.0 Gerritsen 2003, 152-153.0 Gerritsen 2003, 155.0 Gerritsen 2003, 156 met verwijzing naar Slofstra & van der Sanden 1987.0 Gerritsen 2003, 163.0 Gerritsen 2003, 163.

78

Figuur 12 Rechthoekige Midden IJzertijd structuur R49 te Oss-Ussen dat als locale openlucht cultusplaats wordt geïnterpreteerd. Naar van der Sanden 1994b, Fig. 111.

Figuur 13 Rechthoekige Midden IJzertijd structuur R26 (het grote vierkant) en R26a met daar middenin een crematie (het kleinere vierkant) te Oss-Ussen die als locale openlucht cultusplaats wordt geïnterpreteerd. Naar van der Sanden 1994b, Fig. 105.

79

9.2 Grafheuvels als cultusplaatsen?In veel gevallen waarin een grote rechthoekige structuur in een(buiten gebruik geraakt) urnenveld wordt aangetroffen is de stapnaar de interpretatie als cultusplaats niet snel gemaakt. Dit heeftvooral te maken met de aanwezigheid van menselijke resten in dezerechthoekige structuur. Wanneer deze resten worden aangetroffen ishet waarschijnlijker om de structuur te interpreteren als graf, danals cultusplaats. Wanneer er echter grote hoeveelheden aardewerk enandere voorwerpen (veelal in de greppels) worden aangetroffen en ergeen menselijke resten aanwezig zijn lijkt een andere interpretatieals cultusplaats pas plausibel. Zoals Robin Osborne (die dit ookheeft opgemerkt en zich daaraan ergert) het zegt: ‘The preference for the'safe ground' provided by texts before being prepared to talk about collections of objects asdedications is one found generally among archaeologists.’0 Oftewel alleen wanneerer geschreven bewijs is voor de geloofsovertuiging van pre- enprotohistorische samenlevingen, wil men dit accepteren. Ik vermoeddat de interpretatie van grotere rechthoekige omheinde structurenbij urnenvelden als cultusplaatsen ook alleen geaccepteerd isgeraakt doordat (varianten van) de structuren ook nog in de Romeinsetijd in gebruik waren en er giften worden geschonken die vanuitRomeins perspectief herkenbaar zijn als wijgeschenken.Zoals Gerritsen heeft betoogt versterkt zowel het samen bewonen enbewerken van een gebied, het samen begraven van voorouders in eenurnenveld of het gebruik maken van een cultusplaats het groepsgevoelen wordt daarmee een gezamenlijke identiteit gecreëerd.0 In dezesamenlevingen is het urnenveld de locatie met een rituele focus.Archeologisch zien wij hier alleen het begraven van voorouders vanterug, maar er moet niet worden vergeten dat hier tal van andererituele activiteiten kunnen zijn uitgevoerd. Omdat dit de ritueleplaats was van een locale gemeenschap waar zowel voorouders alsbepaalde transcendentale machten aanwezig waren was het ook degeschikte plaats om bijvoorbeeld overgangs- of intitiatie-, envruchtbaarheidsriten uit te voeren.0 Als dusdanig moeten urnenveldenin eerste instantie niet gezien worden als alleen de plaatsen waarvoorouders werden begraven, of zoals ik heb betoogt plaatsen waar incontact kon worden getreden met transcendentale machten, maar alsrituele plaatsen, of beter gezegd cultusplaatsen. De definitie dieDerks geeft van een cultusplaats komt namelijk overeen met wat ikheb betoogt dat een urnenveld is geweest: 1. Het zijn volgens Derksplaatsen die bedoeld zijn voor de verering van één of meerderekosmologische machten. 2. Het is gescheiden van de profane wereld.3. De leden van de cultusgemeenschap verzamelen er regelmatig om er

0 Osborne 2004, 6.0 Gerritsen 2001/2003.0 Pearson 2001, 26-27.

80

persoonlijke of collectieve rituelen uit te voeren in het aanzichtvan een rituele focus. Toegepast op urnenvelden betekent dit: 1. Decommunicatie die in grafheuvels plaatsvindt tussen de levendegemeenschap en transcendentale machten uit de onderwereld kan ookworden beschreven als verering. 2. Urnenvelden maken deel uit vaneen nederzettingsterritorium, maar zijn zowel ruimtelijk als mentaalgescheiden van de boerderijen zelf. 3. Behalve dat er regelmatignieuwe grafheuvels worden aangelegd op plaatsen van overgang in hetlandschap, vinden er vervolgens ook activiteiten bij dezegrafheuvels plaats die zich vertalen in onder andere scherven inkringgreppels. Urnenvelden en mogelijk ook grafheuvels, waren dan deprehistorische cultusplaatsen.9.4 Vroege cultusplaatsen, een conclusieIn dit hoofdstuk heb ik gekeken naar de relatie tussen urnenveldenen rechthoekige structuren die worden geïnterpreteerd als localecultusplaatsen. Vanwege de ruimtelijke associatie met urnenveldenlijken ze met het grafritueel te maken hebben gehad. Aan de hand vanwat volgens Derks’ definitie een cultusplaats is en de wijze waaropgrafheuvels volgens mijn eerdere betoog gebruikt zijn, heb ikgeconcludeerd dat urnenvelden ook cultusplaatsen zijn geweest. Derechthoekige structuren die later bij deze urnenvelden wordenaangelegd zijn dan ook niet in eerste instantie verwant met hetdodenritueel, maar met de rituele focus van deze locatie. Alsdusdanig zijn het locale uitingen die voortbouwen op deurnenveldentraditie maar niet noodzakelijkerwijs met graven hoevente zijn geassocieerd en dus ook voorkomen zonder graven.

81

10

‘There are things known and there are things unknown,and in between are the doors of perception.’0

Aldous Huxley

ConclusieIn deze scriptie heb ik een aantal ‘eigenaardigheden’ vangrafheuvels tegen het licht gehouden om de kosmologische structuurvan waaruit deze voortkomen te kunnen achterhalen. Dezeeigenaardigheden heb ik verwoord in een aantal vragen welkeachtereenvolgens in een hoofdstuk werden behandeld. Deze vragenwaren: Waarom liggen grafheuvels op open en hoger gelegen plaatsenin het landschap? Waarom is slechts een gedeelte van de helebevolking in grafheuvels begraven? Waarom wordt er maar een gedeeltevan een gecremeerd mens begraven? Waarom staan er palenstructurenin, rond en bij heuvels of urnenvelden? Wat ligt er behalve mensennog meer in grafheuvels? Waarom komen mensen terug naar eengrafheuvel en voegen ze dingen toe, terwijl ze de begravenpersoon/personen onmogelijk hebben gekend? En waarom lijkt er eenrelatie te bestaan tussen urnenvelden en rechthoekige localecultusplaatsen? Door antwoorden te zoeken op deze vragen heb ikstukje bij beetje een beeld kunnen krijgen van de kosmologischestructuur die sturend is bij zowel het bouwen van grafheuvels, alshet inrichten van het Nederlandse en Vlaamse prehistorischelandschap.Het belangrijkste kosmologische ordeningsprincipe, geïnspireerd doorhet structuralisme, is dat men uitgaat van tegenstellingen. Dezetegenstellingen kunnen zo veel van elkaar verschillen dat ze totuitdrukking komen in de vorm van binaire opposities zoals droog ennat, maar ook als relatieve tegenstellingen zoals hoger en lager.Plaatsen in het landschap die bestaan uit een tegenstelling of zichbevinden op een grens van tegenstellingen hebben volgensetnografische studies speciale sacrale betekenissen. Dat deze visieook door de prehistorische mensen werd gedeeld blijkt uit het hierherhaaldelijk achterlaten van deposities (m.n. geassocieerd metnatte contexten) maar ook het aanleggen van grafheuvels. Aangezien0 http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/a/aldoushuxl386509.html

82

een toe- of afname van deposities in natte contexten tot de LateBronstijd gelijktijdig optreedt met een toe- of afname vanactiviteiten die zijn geassocieerd met grafheuvels en depositieszich bovendien concentreren in natte gebieden terwijl grafheuvels ophet droge liggen, moeten beide vormen van ritueel handelen opkosmologisch niveau met elkaar verbonden zijn geweest.Het belang dat werd gehecht aan tegenstellingen is terug te voerenop een kosmologische indeling van de wereld in een boven- en eenonderwereld. Letterlijk is de bovenwereld datgene wat zich boven hetmaaiveld bevindt en de onderwereld alles wat zich daaronder bevindt.Om die reden is het ook niet verwonderlijk dat (delen van) bomen(met name de eik) een belangrijke rol speelden in hetgrafheuvelritueel. De wortels staan namelijk in de onderwereldterwijl de takken met bladeren zich in de bovenwereld bevinden. Dezebomen zijn het voorbeeld van een ‘brug’ tussen de twee werelden, watook wordt gecreëerd met het opwerpen van een grafheuvel en hetgraven van de kringgreppel. De greppels zijn dan verdiepingen deonderwereld in die door bewoners van de bovenwereld gebruikt kunnenworden terwijl de heuvels vanuit de onderwereld verdiepingen in debovenwereld zijn die door de onderwereld gebruikt kunnen worden. Hetbelangrijkst hieraan is de veranderde plaats van het oppervlakwaardoor er liminele plaatsen ontstaan waar levenden, doden enbewoners van de onderwereld onderling kunnen onderhandelen,bemiddelen, de relatie tussen beide werelden in evenwicht houden,bepaalde gunsten van transcendentale machten verkrijgen of hen dankte betuigen. De 4- of meerpalige structuren die als dodenhuisjesbekend staan spelen hierin ook een actieve rol. Vanwege de sacrale betekenis die grafheuvels en urnenvelden haddenwerden ze waarschijnlijk ook gebruikt voor andere rituelen zoalsovergangs- en vruchtbaarheidsriten. Mede door de associatie tussenurnenvelden en locale rechthoekige openlucht cultusplaatsen ontstaatde veronderstelling dat grafheuvels en urnenvelden de voorloperswaren van deze cultusplaatsen en mogelijk zelf ook alscultusplaatsen moeten worden gezien.De manier waarop er wordt gecommuniceerd heeft alles te maken metdatgene wat er in een grafheuvel of de bijbehorende greppel werdachtergelaten. Iedere materie werd uitgekozen vanwege de symbolischebetekenis die het had, of had opgedaan en de potentie een rol tespelen in de communicatie tussen de twee werelden. Wat dat betreftzijn menselijke resten wel een veel voorkomende materie, maar alleenomdat ze vanwege een bepaalde biografie geschikt waren een bepaalderol of boodschap te vervullen in het grafheuvelgebruik, niet alleenomdat het mensen waren. Als mens konden ze een goede boodschapperzijn voor de levende gemeenschap, maar ook die levende gemeenschapverbinden met elkaar en de boven- en onderwereld door slechts een

83

deel van de menselijke resten te begraven en de overige resten (alof niet gecremeerd) onder de levende gemeenschap te verdelen. In datopzicht zijn grafheuvels dan ook geen laatste rustplaatsen vanbepaalde individuen, maar van een geanonimiseerde, ritueel goedbruikbare, symbolische materie. Dat verklaart ook waarom er na langeperioden van onbruik nieuwe toevoegingen aan heuvels werden gedaan.Niet omdat de begraven persoon nog bekend was, want dat wasonmogelijk, maar omdat het type locatie bekend was en geschikt om tecommuniceren met transcendentale machten uit de boven- enonderwereld. Hoewel grafheuvelactiviteiten in essentie collectief van aard waren,verandert dat iets in de Urnenveldenperiode. In de Midden Bronstijdontstaan er bepaalde spanningen in de gemeenschap die dezevanzelfsprekende cohesie wat aan het wankelen brengen waardoor ersubgroepen binnen de grotere gemeenschappen ontstaan. Hierdoor wasechter niet meer duidelijk welke grafheuvelbegraving de groteregemeenschap vertegenwoordigde en werd het noodzakelijk de frequentievan grafheuvelactiviteiten te verhogen. Hoewel er aldus urnenveldenontstonden die door de hele gemeenschap werden gebruikt, heeftiedere subgroep hierin zijn eigen gedeelte om in uit te breiden.Tussen deze groepen bestaat onderlinge rivaliteit wat zich uit inrelatief bijzondere persoonlijke giften hier en daar tot zelfs‘vorstengraven’.Hoewel de term ‘grafheuvel’ vanuit een hedendaagse kijk op de zaakin principe een goede omschrijving is van heuvels met menselijkeresten, is het waarschijnlijk verstandiger om van een andere enminder expliciete term gebruik te maken. Ik zou dan ook de voorkeurgeven aan tumulus, aangezien dan nog steeds voor eenieder duidelijkis wat het object van studie is, maar het wel meer de ruimte biedtom deze heuvels in breder perspectief te zien. Niet de begraven mensen het aldus ontstane graf moeten de primaire focus van onsonderzoek zijn, maar de manier waarop deze heuvels werden gebruiktom de wereld waarin deze prehistorische mensen leefden in te delenen vorm te geven aan de hand van hun kosmologische principes.Uiteraard heb ik vele vragen onbeantwoord gelaten, niet in het minstomdat ook ik slechts een beperkte ruimte heb, maar ook omdat ikniet claim met dit onderzoek meteen de complete religie ofkosmologische overtuiging van prehistorische mensen te kunnenbegrijpen. Laat staan dat ik begrijp waarom bepaalde veranderingenintraden en waarom daar zo op werd gereageerd. Ik hoop in iedergeval dat mijn belangrijkste bijdrage mag zijn dat men kanaanvaarden dat tumuli (en natte contexten) rituele locaties waren,gericht op transcendentale machten. Met de constatering dat er opdeze locaties uitwisseling plaatsvond tussen de levende gemeenschapen transcendentale machten uit de boven- en onderwereld claim ik

84

geen compleet begrip van de prehistorische religie aan dearcheologische resten te hebben ontfutseld. Het is echter wel eenbasis van waaruit we verder kunnen kijken naar hoe dezeuitwisselingen eruit zagen en wat deze religie betekende. Ditonderzoek is dan ook slechts een eerste stap, maar naar ik vermoedvoor veel lezers al een grote.

85

11

‘Research is creating new knowledge.’0

Neil Armstrong

Verder onderzoekTumuli staan in de belangstelling. Ze trekken vele toeristen enbovendien kunnen lezingen en symposia kaltijd rekenen op hogeaantallen bezoekers. Bovendien zijn tumuli de meest beschermde soortprehistorische monumenten die er in Nederland te vinden is. Toch isde kennis van deze monumenten gebrekkig te noemen. Meer kennis kaner voor zorgen dat we beter inzicht hebben in wat en hoe er nubeschermd wordt en hoe dit beter zou kunnen. Bovendien zorgt hetervoor dat vraagstellingen beter worden toegespitst op tumuli zodatmeer kennis kan worden verkregen.Aangezien bijna alle bekende tumuli wettelijk zijn beschermd en erzonder directe bedreiging ook geen noodzaak is deze op te graven,beschikken we over een uitzonderlijke categorie archeologischemonumenten waar we ons gelukkig mee mogen prijzen. Weliswaar zullener weinig gelegenheden zijn waarbij intacte tumuli kunnen wordenonderzocht, maar het biedt wel de uitzonderlijke mogelijkheid totuitgebreid onderzoek in plaats van noodopgravingen. Deze beschermdeaard betekent echter ook dat van veel tumuli niet precies bekend iswat de staat van conservering is. Dit is jammer, aangezien intheorie op het moment dat er een bepaalde vraagstelling is, dezemogelijk niet meer beantwoord kan worden vanwege onbekende erosie.Om dit tegen te gaan stel ik twee opties voor. Het eerste houdt indat we in principe vasthouden aan de huidige regelgeving en wachtentot het noodzakelijk is een bepaalde tumulus op te graven en detweede is dat mocht de eerste optie zich niet voordoen er eens in dezoveel jaar (bijvoorbeeld 10 jaar) een tumulus wordt opgegraven.Voorwaarde is echter wel dat daarbij kosten noch moeite mogen wordengespaard om er zo veel mogelijk informatie uit te halen als mogelijkis op dat moment. Dit leidt niet alleen tot nieuwe inzichten in detumuli zelf maar ook tot betere beschermings-, vraag- enopgravingsstrategieën in de toekomst. Op die manier wordt zowel demanier van beschermen verbeterd als het doen van nieuw onderzoek.0 http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/n/neilarmstr363175.html

86

Op basis van het onderzoek dat ik heb uitgevoerd ben ik op eenaantal kwesties gestuit die in de toekomst de moeite van hetonderzoeken waard zijn. Dit verdere onderzoek van de tumuli isweliswaar gebaseerd op verschijnselen uit Nederland en Vlaanderen,maar het is ook interessant om te kijken hoe dat in andere delen vanEuropa eruit ziet.

- De eerste kwestie is het belang van locatie. Het is interessantom na te gaan of tumuli zich echt concentreren opovergangslocaties en of daar in de loop van de tijd nogveranderingen in zijn waar te nemen. Hoewel ik er in ditonderzoek niet uitvoerig op ben ingegaan is er de relatietussen tumuli en water. In eerste instantie vanwege deconnectie met deposities in natte context, maar ook vanwege dein het tumulusritueel gebruik planten die afkomstig zijn uitnatte gebieden. In hoeverre bestaat deze relatie en welke vormneemt die aan?

- Wat betreft de geleidelijke horizontale differentiatie van delocale gemeenschappen en de daarmee samenhangende persoonlijkonderscheidende elementen die optreden in de urnenvelden zouhet interessant zijn te kijken of deze groepsverdeling ook uitandere urnenvelden blijkt en of dit samengaat met (soorten van)‘vorstengraven’.

- De rol die de overledenen spelen in het vertegenwoordigen vande locale gemeenschap in contact met transcendentale machtenzou verder kunnen worden onderzocht met vragen als: Worden erbij voorkeur bepaalde lichaamsdelen geselecteerd voor degrafheuvel, of worden alle botten gerepresenteerd? Is er eentoe- of afname in gewicht van de verzamelde resten? Verder isde vraag wat het verschil tussen cremeren en inhumeren betekentzeker van belang geweest.

- Over het selectieproces van de mensen die in een tumulus wordenbegraven is eigenlijk niets bekend. Zijn er in andereurnenvelden ook aanwijzingen voor een bepaaldeselectieprocedure zoals lijkt te hebben bestaan teBoshoverheide en Zittaard-Meerhout? Daarnaast zou er kunnenworden gekeken of er overeenkomsten zijn begravingen onderdodenhuisjes. Hebben ze bijvoorbeeld mogelijk met eenvroegtijdige dood te maken, of is er iets anders wat deze groeponderscheidt?

- Er zijn slechts een klein aantal aanwijzingen over het rituelegebruik van planten in tumuli dus echte patronen zijn nog niette herkennen. Soms werden plaggen echter ook van verre locatiesgehaald, wat de vraag doet rijzen of daar nog een bepaaldpatroon in zit. Ook informatie over de eik kan wordenuitgebreid. Want is de eik ook in andere contexten symbolisch

87

beladen, of gaat dat alleen op bij het rituele gebruik in eentumulus?

- De inhoud van kringgreppels moet niet alleen onderzocht wordenop de aanwezigheid van artefacten, houtskool en botresten, maarook het opvullingsproces van de greppel moet worden bestudeerd.De vraag is niet alleen wat er in werd achtergelaten, maar ookhoe vaak.

- Hoewel ik zowel het aanleggen van een nieuwe tumulus naast eenoude tumulus als het doen van nieuwe begravingen in eenbestaande tumulus zie als het hergebruiken van een geschikteovergangslocatie, moet er echter ook een verschil in betekeniszijn geweest. Wat was dit?

Aangezien ik niet over genoeg kennis van erosieprocessen beschik,kan ik ook geen uitspraken doen over de beste manier waarop het zogoed mogelijk bewaren en beschermen van tumuli zou moetengeschieden. Ik hoop alleen dat de vraagstellingen die ik hiervoorbeschreven heb aanleiding zullen zijn tot vragen over de bestemanier waarop kan worden gewaarborgd dat deze vraagstellingenbeantwoordbaar kunnen blijven in de toekomst. Zo zorgen we er nietalleen voor dat wij zelf de tijd hebben om goed onderzoek te doen,maar ook dat de generaties na ons zelf hun keuzes kunnen maken.

88

English summaryIn this thesis I studied the prehistoric understanding of theuniverse, which structured the making and reuse of round barrows inthe prehistory of the Low Countries. This thesis does not primarilyfocus on the grave inside the round barrow, but on other interestingpeculiarities. I did this by not primarily focusing on the grave,but by taking a look at a couple of peculiarities. Thesepeculiarities were: Why are round barrows situated where they are?(Chapter 3), Why is just a small part of the complete populationburied in round barrows? (Chapter 4), Why is just a small part ofthe cremated human body buried? (Chapter 5), Why are there poststructures in, around and near round barrows or barrow cemeteries?(Chapter 6), Other than human beings, what is buried in roundbarrows? (Chapter 7), Why do people come back to round barrows andadd things when they cannot have known the people who were buriedthere? (Chapter 8) and why does there appear to be a relationbetween barrow cemeteries and rectangular local cult places?(Chapter 9)This thesis aims not only to paint a picture of prehistoric religionby means of barrows, but first and foremost aims to start the debateon the subject. A debate in which barrows are important elements inthe prehistoric understanding of the universe and thus able toprovide us insight in this understanding. Rituals are very muchentwined with religion and the understanding of the universe,therefore it is good to be studied. However, ‘ritual’ has a somewhatdifferent meaning than it used to have. It got separated from itsoriginal religious meaning, which I use in this thesis. Rituals arethus always aimed at transcendental powers.The most important principle to order the universe was to useoppositions in the natural landscape. In places where the landscapewas characterized by the meeting of these opposites (wet- dry, high-low, clay- sand, etc.) barrows were built and dispositions in wetcontext occurred. This must have been an orderings principle of theprehistoric universe because several ethnographic studies have shownthese were the places which held a sacred meaning. It is conspicuousthat dry places were used for barrow making while wet places wereused for deposits of another kind. Also the frequency in ritualactivities in both contexts fluctuate evenly. Thus can be concludedthat both ritual activities originate from the same understanding ofthe universe.These oppositions are not only perceived in the landscape but arealso characteristic of the barrows themselves, but in the barrows itcan be perceived as the difference between things beneath thesurface and things above the surface: the difference between the

89

upper- and the underworld. With every alteration of this surface theboundary between these two worlds also shifts. With a barrow youmake a hole in the upper world for the underworld to use and viceversa for the ditch surrounding the barrow. These newly formedplaces were used to ‘communicate’ between the two worlds. Forexample to balance the relationship between them, to gain favours oftranscendental powers or to thank them. Because of the sacred meaning of barrows and urnfields they wereprobably also used for other rituals such as rites de passage andfertility rites. It is assumed that because the association betweenurnfields and local rectangular cult places, amongst other things,barrows and urnfields were the forerunners of these cult places andmust possibly even be seen as cult places themselves.The materials used in the barrow ritual were chosen for theirsymbolical meaning which they accumulated during their ‘lives’, butalso for their usefulness in this ritual. The people themselves seemto have been the appropriate material in most cases. They couldfunction as a messenger for the living community, but also unite theliving people amongst themselves as well as with transcendentalpowers by distributing a part of their remains (in case ofcremation) under the living community. Barrows were thus not thelast resting places of some individuals, but of an anonymous,ritually useful, symbolic material. This also explains why afterlong periods of disuse new materials were added. Not because theperson buried was still known, but because the type of location wasknown and it was the right place to communicate with transcendentalpowers.With this research I haven’t completely uncovered the religion of aprehistoric people, but I hope to have given insight in theopportunities of this material by pointing out some examples whichseem fruitful for further investigating the prehistoricunderstanding of the universe.

90

BronnenLiteratuurBakker, J.A. 2005, Dodenkamers van zwerfkeien. Bouw en functie van de hunebedden, in

L.P. Louwe Kooijmans et al. (eds.), Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 307-310.Barker, P. 1977, Techniques of archaeological excavation, New York.Beek, van R./A. Louwen 2013, The centrality of urnfields. Second thoughts on

structure and stability of Late Bronze Age and Early Iron Age cultural landscapes in the Low Countries, in D. Fontijn/S. van der Vaart/K. Wentink (eds.), Beyond Barrows, Current research on the structuration and perception of the Prehistoric Landscape through Monuments, Leiden, 81-112.

Bernbaum, E. 2006, Sacred Mountains: Themes and Teachings, Mountain Research and Development 26.4, 304-309.

Blom, E.D./J.W. Janusek 2004, Making Place: Humans as Dedications in Tiwanaku, World Archaeology 36.1, 123-141. Westfalens 51), Darmstadt, 517-535.

Braat, W.C. 1936, Een urnenveld te Knegsel (gem. Vessem), Oudheidkundige Medeedelingen van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden n.s. 17, 38-46.

Brittain, M. 2007, Do Barrows Matter? Politics, production and practice of the WelshBronze Age, in: J. Last (ed.), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, 156-175.

Brück, J. 1995, A place for the dead: the role of human remains in Late Bronze Age Britain, Proceedings of the Prehistoric Society 61, 245-277

Brück, J. 2006, Fragmentation, Personhood and the Social Construction of Technology in Middle and Late Bronze Age Britain, Cambridge Archaeological Journal 16, 297-315.

Brück, J./D. Fontijn in druk, The Myth of the Chief: Prestige Goods, Power, and Personhood in the European Bronze Age, in E. Harding/H. Fokkens (eds.), The Oxford Handbook of the European Bronze Age, Oxford, 193-211.

Brunsting, H./G.J. Verwers 1975, Het urnenveld bij Valkenswaard, prov. Noord Brabant, Analecta Praehistorica Leidensia 8, 53-75.

Ceruti, C. 2004, Human Bodies as Objects of Dedication at Inca Mountain Shrines (North-Western Argentina), World Archaeology 36.1, 103-122.

Crawford, S. 2004, Votive Deposition, Religion and the Anglo-Saxon Furnished Burial Ritual, World Archaeology 36.1, 87-102.

Cummings, V. 2003, Building from memory – Remembering the past at Neolithic monuments in western Britain, in H. Williams (red.) Archaeologies of remembrance, death and memory in past societies, New York/Boston/Dordrecht, 25-43.

Cunliffe, B.W. 1993, Fertility, propitiation and the gods in the British Iron Age (= Kroon-voordracht15), Amsterdam.

Davies, P/ J.G. Robb 2004, Scratches in the Earth: The Underworld as a Theme in British Prehistory, with Particular Reference to the Neolithic and Earlier Bronze Age, Landscape Research 29.2, 141-151.

Derks, A.M.J. 1998, Gods, temples and ritual practices: the transformation of religious ideas and values in Roman Gaul, (Amsterdam Archaeological Series 2), Amsterdam.

Doorenbosch, M. 2013, A history of open space. Barrow landscapes and the significance of heats – the case of the Echoput barrows, in D. Fontijn/S. vander Vaart/K. Wentink (eds.), Beyond Barrows, Current research on the structuration and perception of the Prehistoric Landscape through Monuments, Leiden, 197-223.

Drenth, E./E. Lohof 2005, Heuvels voor de doden. Begraving en grafritueel in bekertijd, vroege en midden-bronstijd, in L.P. Louwe Kooijmans et al. (eds.), Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 433-454.

Eriksen, T.H. 2001, Small places, large Issues: an introduction to social and cultural anthropology (2eherziene versie) (= Anthropology, culture, and society), Londen.

Fermin, B. 2013, Op de grens van leven en dood. De casus Zutphen-Meijerink, tijdens Transformation through Destruction. (grafheuvelsymposium gehouden op 27 maart 2013 in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden).

91

Fernández-Götz, M. 2012, Die Rolle der Heiligtümer bei der Konstruktion kollektiver Identitäten: das Beispiel der Treverischen Oppida, Archäologisches Korrespondenzblatt 42.4, 509-524.

Field, D. 1998, Round barrows and the harmonious landscape: placing Early Bronze Ageburial monuments in south-east England, Oxford Journal of Archaeology 17, 309-326.

Fokkens, H. 1997, The genesis of urnfields: economic crisis or ideological change?, Antiquity 71, 360-373.

Fokkens, H. 2012, Access to origins: on the meaning of continuity and discontinuity in the use of barrow ‘cemeteries’, in D. Bérenger/J. Bourgeois/M. Talon/S. Wirth (eds.), Gräberlandschaften der Bronzezeit – Paysages funéraires de l’âge du Bronze (Bodenaltertümer Westfalens 51), Darmstadt, 553-572.

Fokkens, H. 2013, Post alignments in the barrow cemeteries of Oss-Vorstengraf and Oss-zevenbergen, in D. Fontijn/S. van der Vaart/K. Wentink (eds.), Beyond Barrows, Current research on the structuration and perception of the Prehistoric Landscape through Monuments, Leiden, 141-154.

Fontijn, D.R. 1996, Socializing Landscape. Second thoughts about the cultural biography of urnfields, Archaeological Dialogues 3.1, 77-87.S

Fontijn, D.R. 2002, Sacrificial landscapes. Cultural biographies of persons, objects and ‘natural’ places in the bronze age of the southern Netherlands, C. 2300-600 BC, (= Analecta Praehistorica Leidensia 33/34), Leiden.

Fontijn, D.R. 2007, The significance of ‘invisible’ places, in M. Lake (ed.) Viewing Space (World Archaeology 39.1), Abingdon,70-83.

Fontijn, D.R./A.G.F.M. Cuijpers 1998/1999, Prehistoric stone circles, stone platforms and a ritual enclosure from Nijmegen, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 43, 33-67.

Fontijn, D.R./A.G.F.M. Cuijpers 2002, Revisiting Barrows: a Middle Bronze Age BurialGroup at the Kops Plateau, Nijmegen, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 45, 157-189.

Fontijn, D./H. Fokkens 2007 - The emergence of Early Iron Age ‘chieftains’ graves’ in the southern Netherlands: reconsidering transformations in burial and depositional practices, in C. Haselgrove/R. Pope (eds.), The Earlier Iron Age in Britain and the near Continent, Oxford, 354-373.

Fox, C. 1959, Life and Death in the Bronze Age: An Archaeologist’s Field-Work, Londen.Garwood, P. 2007, Before The Hills In Order Stood: chronology, time and history in

the interpretation of Early Bronze Age round barrows, in J. Last (ed), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 30-52.

Gerritsen, F.A. 2001, Local identities: landscape and community in the late prehistoric Meuse-Demer-Scheldt region, Amsterdam.

Gerritsen, F.A. 2003, Local identities: landscape and community in the late prehistoric Meuse-Demer-Scheldt region (2e herz. versie) (Amsterdam Archaeological Series 9), Amsterdam. (http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&db=nlebk&AN=104113&site=ehost-live&ebv=EB&ppid=pp_cover)

Gerritsen, F.A. 2007 – Familiar landscapes with unfamiliar pasts? Bronze Age barrowsand Iron Age communities in the southern Netherlands, in C. Haselgroven/R. Pope (eds.), The Earlier Iron Age in Britain and the near Continent, Oxford, 339-353.

Gijn, van A./J.A. Bakker 2005, Hunebedbouwers en steurvissers. Midden-neolithicum B:trechter-bekercultuur en Vlaardingen-groep, in L.P. Louwe Kooijmans et al. (eds.), Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 281-306.

Glasbergen, W. 1954, Barrow Excavations in the Eight Beatitudes. The Bronze Age Cemetery between Toterfout & Halve Mijl, North Brabant, Palaeohistoria III, 1-204.

Groot, M. 2008, Animals in ritual and economy in a Roman frontier community: excavations in Tiel-Passewaaij (Amsterdam Archaeological Series 12), Amsterdam.

Haaster, van H. 2009, Archeobotanisch onderzoek op de vindplaats Hattemerbroek-Zuid (bedrijventerrein). Deelrapport palynologie (= BIAXiaal 410), Zaandam.

Healy, F./J. Harding 2007, A Thousand And One Things To Do With A Round Barrow, in J. Last (ed), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 53-71.

92

Hijszeler, C.C.W.J. 1952, Grave-mounds near Knegsel (province of Noord-Brabant), Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 3, 26-27.

Hissel, M.E./E.M. Theunissen/C.A.M. van Rooijen/W.J.B. Derickx 2012, Cold case in het stuifzand. Het urnenveld van de Boshoverheide bij Weert ontsloten (= Rapportage Archeologische Monumentenzorg 209), Amersfoort.

Houkes, R. 2001, Relaties in de verspreiding van grafheuvels uit het Laat Neolithicum en de Bronstijd, Westerheem 50, 266-274.

Jansen,R./H. Fokkens 2007, Het vorstengraf van Oss re-considered. Archeologisch onderzoek Oss-Vorstengrafdonk (=Archol rapport 49), Alblasserdam.

Jansen, R./D.R. Fontijn 2013, De zevende heuvel, tijdens Transformation through Destruction. (grafheuvelsymposium gehouden op 27 maart 2013 in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden).

Kolen, J.C.A. 2005, De biografie van het landschap, drie essays over landschap, geschiedenis en erfgoed, Amsterdam.

Kooistra, L.I./M.J. Kooistra/J. Schelvis 2008, Breda-Huifakker (Heilaar-Noord). Ecologisch en micromorfologisch onderzoek naar de geschiedenis van het landschap en het landgebruik in Breda-West (= BIAXiaal 359), Zaandam.

Kopytoff, I. 1986, The cultural biography of things: commodization as process, in A.Appadurai (ed.), The social life of things. Commodities in cultural perspective, Cambridge, 64-91.

Kortlang, F. 1999, The Iron Age urnfield and settlement of Someren-‘Waterdael’, in F. Theuws/N. Roymans (eds.), Land and Ancestors, Cultural dynamics in the Urnfield period andthe Middle Ages in the Southern Netherlands, (Amsterdam Archaeological studies 4), Amsterdam, 133-197.

Lanting, J.N./W. Prummel/A.G.F.M. Cuijpers 2001, Eindelijk de hond in de pot gevonden (Dr.), Paleo-Aktueel 12, 80-84.

Last, J. (ed.) 2007a, Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford.Last, J. 2007b, Beyond The Grave: new perspectives on barrows, in J. Last (ed.),

Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 1-13.Lemmers, S. 2013, Het vuur aan de schenen: De Vorst van Oss herzien, tijdens

Transformation through Destruction. (grafheuvelsymposium gehouden op 27 maart 2013 in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden).

Lewis, J. 2007, The Creation Of Round Barrows On The Mendip Hills, Somerset, in J. Last (ed.), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 72-82.

Lohof, E.H. 1991, Grafritueel en sociale verandering in de bronstijd van Noordoost-Nederland, Amsterdam.

Lohof, E.H. 1994, Tradition and change – Burial practices in the Late Neolithic and Bronze Age in the north-eastern Netherlands, Archaeological Dialogues 1.2, 98-118.

Louwe Kooijmans, L.P. 1993, An Early/Middle Bronze Age multiple burial at Wassenaar,the Netherlands, Analecta Praehistorica Leidensia 26, 1-20.

Louwe Kooijmans, L.P. et al. (ed.) 2005, Nederland in de prehistorie, Amsterdam.Løvschal, M. 2013, Ways of Wandering. In the Late Bronze Age Barrow Landscape of het

Himmerland-area, Denmark, in D. Fontijn/S. van der Vaart/K. Wentink (eds.), Beyond Barrows, Current research on the structuration and perception of the Prehistoric Landscape through Monuments, Leiden, 225-250.

Maes, K./L. van Impe 1986, Begraafplaats uit de IJzertijd en Romeinse vondsten op <<de Rietem>> te Wijshagen (gem. meeuwen-Gruitrode), Archaeologia Belgica 2.1, 47-56.

McFadyen, L. 2007, Neolithic Architecture And Participation: practices of making at long barrow sites in southern Britain, in J. Last (ed.), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 22-29.

Modderman, P.J. R. 1954, Grafheuvelonderzoek in Midden-Nederland, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek V, 7-44.

Mullin, D. 2007, ‘A Bit Close For Comfort’: Early Bronze Age burial in the Cheshire Basin, in J. Last (ed), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 83-90.

93

Noble, G. 2007, ‘As Thick As Two Short Planks’: Neolithic barrows in eastern and southern Britain, in J. Last (ed.), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 14-21.

Nowakowski, J. A. 2007, Digging Deeper Into Barrow Ditches: investigating the makingof Early Bronze Age memories in Cornwall, in: J. Last (ed.), Beyond the Grave, New perspectives on Barrows, Oxford, 91-112.

Osborne, R. 2004, Hoards, Votives, Offerings: The Archaeology of the Dedicated Object, World Archaeology 36.1, 1-10.

Pearson, M.P. 2001, The Archaeology of Death and Burial (3e herziene versie), Thrupp/Stroud/Gloucestershire.

Roymans, N. 1991, Late urnfield societies in the Northwest European Plain and the expanding networks of Central European Hallstatt groups, in N. Roymans/F. Theuws (eds.), Images of the Past. Studies on Ancient Societies in Northwestern Europe, (Studies in Prae- en Protohistorie 7), Amsterdam, 9-89.

Roymans, N. 1995, The cultural biography of urnfields and the long-term history of amythical landscape, Archaeological Dialogues 2.1, 2-38.

Roymans, N. 1999, The Early Iron Age urnfield of Beegden, in F. Theuws/N. Roymans (eds.), Land and Ancestors, Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, (Amsterdam Archaeological studies 4), Amsterdam, 63-86.

Roymans, N./H. Fokkens 1991, Een overzicht van veertig jaar nederzettingsonderzoek in de lage landen, in H. Fokkens/N. Roymans (eds.), Nederzettingen uit de bronstijd ende vroege ijzertijd in de lage landen (Nederlandse Archeologische Rapporten 13), Amersfoort, 1-19.

Roymans, N../F. Kortlang 1999, Urnfield symbolism, ancestors and the land in the Lower Rhine region, in F. Theuws/N. Roymans (eds.), Land and Ancestors, Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, (Amsterdam Archaeological studies 4), Amsterdam, 33-61.

Roymans, N./F. Theuws 1999, Long-term perspectives on land and people in the Meuse-Demer-Scheldt region (1100 BC-1500 AD). An introduction, in F. Theuws/N. Roymans (eds.), Land and Ancestors, Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands (Amsterdam Archaeological studies 4), Amsterdam, 1-32.

Russell, N./L. Martin/K.C. Twiss 2009, Building memories: commemorative deposits at Çatalhöyük, Anthropozoologica 44.1, 103-125.

Sanden, van der W.A.B. 1987, Oss-Ussen: de grafvelden, in W.A.B. van der Sanden/P.W.van den Broeke (eds.), Getekend zand: tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, (Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem 3), Waalre, 69-80.

Sanden, van der W.A.B. 1994a, De funeraire en aanverwante structuren, in K. Schinkel(ed.), Zwervende Erven dl. 1, Den Haag, 199-218.

Sanden, van der W.A.B. 1994b, De funeraire en aanverwante structuren, in K. Schinkel(ed.), Zwervende Erven dl. 2, Den Haag, 237-261.

Schegget, ter M.E. 1999, Late Iron Age human skeletal remains from the River Meuse at Kessel: a River cult place?, in F. Theuws/N. Roymans (eds.), Land and Ancestors, Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, (Amsterdam Archaeological studies 4), Amsterdam, 199-240.

Slofstra, J./W.A.B. van der Sanden 1987, Rurale cultusplaatsen uit de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Schelde gebied, Analecta Praehistorica Leidensia 20, 125-168.

Smits, L. 2007, Oss-Vorstengrafdonk: het onderzoek van de crematieresten, in R. Jansen/H. Fokkens (eds.) Het vorstengraf van Oss re-considered. Archeologisch onderzoek Oss-Vorstengrafdonk 1997-2005 (Archol rapport 49), Alblasserdam, 65-75.

Smits, L. 2013, Analysis of the cremated bone from mound 7, in D. Fontijn/S. van derVaart/R. Jansen (eds.), Transformation through Destruction. A monumental and extraordinary Early Iron Age Hallstatt C barrow from the ritual landscape off Oss-Zevenbergen, Leiden, 257-261.

Sullivan, L.H. 1896, The Tall Office Building Artistically Considered, Lipp incott’s Magazine 57, 403-409.

Therkorn, L.L. 2004, Landscaping the powers of darkness & light: 600 BC – 350 AD settlement concerns of Noord-Holland in wider perspective, Amsterdam.

94

Theunissen, E.M. 1993, Once again Toterfout-Halve Mijl, Analecta Praehistorica Leidensia 26,29-43.

Theunissen, E.M. 1999, Midden-bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip ‘Hilversum-cultuur’, Leiden.

Tol, A. 1999, Urnfield and Settlement traces from the Iron Age at Mierlo-Hout, in F.Theuws/N. Roymans (eds.), Land and Ancestors, Cultural dynamics in the Urnfield period and theMiddle Ages in the Southern Netherlands, (Amsterdam Archaeological studies 4), Amsterdam, 87-132.

Vaart, van der S. 2013, Een Vorst in een Emmer. Nieuwe inzichten in het Vorstengraf van Oss, tijdens Transformation through Destruction. (grafheuvelsymposium gehouden op 27 maart 2013 in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden).

Verlinde, A.D. 1985, Die Gräber und Grabfunde der späten Bronzezeit und frühen Eisenzeit in Overijssel, IV, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 35, 231-411.

Watson, A. 2001, Round barrows in a circular world: monumentalising landscapes in Early Bronze Age Wessex, in J. Brück (eds.), Bronze Age Landscapes, Tradition and Transformation, Oxford, 207-216.

Whittle, A. 1999, Europe in the Neolithic – The creation of new worlds (= Cambridge World Archaeology), Cambridge.

Wijk, van I.M./H. Fokkens/D. Fontijn/R. de Leeuwe/L. Meurkens/A. van Hilst/C. Vermeeren 2009, 6. Resultaten van het definitieve onderzoek, in H. Fokkens/R.Jansen/I.M. van Wijk (red.), Oss-Zevenbergen: de langetermijn-geschiedenis van een prehistorisch grafveld (Archol Rapport 50), Leiden, 69-140.

Websiteshttp://www.brainyquote.com/quotes/quotes/a/aldoushuxl108390.html, 17 april 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/a/aldoushuxl386509.html, 25 mei 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/j/johannwolf395609.html, 18 mei 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/l/luciusanna104795.html, 25 maart 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/l/ludwigmies116038.html, 21 april 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/m/michellewi432139.html, 29 april 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/n/natesilver467577.html, 24 mei 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/n/neilarmstr363175.html, 4 juli 2013.http://www.brainyquote.com/quotes/quotes/y/yoshiotani177780.html, 25 maart 2013.http://www.encyclo.nl/begrip/Ritueel, 26 juni 2013.http://www.grafheuvels.nl/, 2 april 2013.http://www.historic-scotland.gov.uk/index/places/propertyresults/propertyabout.htm?

PropID=PL_050&PropName=Cairnpapple%20Hill, 29 april 2013.

http://www.historisch-emmen.nl/wijken_buurten/barger-oosterveld/bo01.htm, 29 april 2013.

http://www.museaindrenthe.nl/collectie/item/15-tempel-van-barger-oosterveld, 27 juni2013.

http://www.scoutquest.com/nl/scout/tech/vuur/bomen.shtml, 13 mei 2013.

95

96