Netwerkmaatschappij en identiteit in de benadering van Manuel Castells (paper voorgesteld op de Dag...

94
1 Netwerkmaatschappij en identiteit in de benadering van Manuel Castells (paper voorgesteld op de Dag van de Sociologie op 26 mei 2011 in Gent) Zoubairi Majiev, student aan de Universiteit Antwerpen Samenvatting Deze paper is een poging tot conceptuele (her)structurering van de theorie van de netwerkmaatschappij van Manuel Castells en toepassing ervan op de identiteitvorming van Marokkaanse allochtone jongeren. Volgens Castells (2010a) worden onze maatschappijen steeds meer gestructureerd rond een bipolaire oppositie tussen het Net en het Zelf. Deze fundamentele tegenstelling in het informatietijdperk is door ons aanvankelijk methodisch voorgesteld als een reeks van binaire opposities rond gemeenschappelijke inhoudelijke aspecten in de dialectische interactie tussen netwerken en identiteiten (actoren, reikwijdte, determinatie, controle, macht, doel, ideologie, dynamiek, bewegingsvorm en bewegingslogica). Concepten van netwerkmaatschappij en (groeps)identiteit in de trilogie The Information Age (Castells, 2010a, 2010b, 2000a) en andere werken van Castells zijn verder kritisch geanalyseerd op basis van zowel conventionele als marxistische sociaalwetenschappelijke bronnen. Zo is in deze paper een historische typologie van de netwerksamenleving voorgesteld volgens verhouding connectiviteit/disconnectiviteit. Om te vermijden dat een eenzijdige universele methode van interpretatie van de netwerkmaatschappij en identiteitvorming op bepaalde etnische gemeenschap wordt toegepast, hebben we een systematische vergelijking tussen de theorie van Castells en andere theorieën van de netwerksamenleving (Van Dijk, 2001, 2006; Barney, 2005) gehanteerd. De drie belangrijkste vormen van groepsidentiteit in het concept van Castells (legitimerende identiteit, weerstandidentiteit en projectidentiteit) worden in de paper samengebracht in de typologie van een ‗totale identiteitvan etnische groepen. Het conceptuele procesmodel van de vorming van symbolische etnische grenzen (Wimmer, 2008) werd in deze paper aangepast aan de multipele identiteitvorming bij de Belgische Marokkanen door het gebruikmaken van de theorie van Castells, eigen kwalitatief onderzoek met focusgroepen en feedback op het eindrapport van focusgroepen. We hebben een model van determinanten van multipele etnische identiteit van Marokkaans-Belgische studenten aan de UA voorgesteld uitgaande van hun zelfbeeld. Zowel het interdisciplinaire literatuuronderzoek als het kwalitatieve onderzoek heeft getoond dat de theorie van de netwerkmaatschappij van Castells kan worden verbeterd

Transcript of Netwerkmaatschappij en identiteit in de benadering van Manuel Castells (paper voorgesteld op de Dag...

1

Netwerkmaatschappij en identiteit in de benadering van Manuel Castells

(paper voorgesteld op de Dag van de Sociologie op 26 mei 2011 in Gent)

Zoubairi Majiev, student aan de Universiteit Antwerpen

Samenvatting

Deze paper is een poging tot conceptuele (her)structurering van de theorie van de

netwerkmaatschappij van Manuel Castells en toepassing ervan op de identiteitvorming van

Marokkaanse allochtone jongeren. Volgens Castells (2010a) worden onze maatschappijen

steeds meer gestructureerd rond een bipolaire oppositie tussen het Net en het Zelf. Deze

fundamentele tegenstelling in het informatietijdperk is door ons aanvankelijk methodisch

voorgesteld als een reeks van binaire opposities rond gemeenschappelijke inhoudelijke

aspecten in de dialectische interactie tussen netwerken en identiteiten (actoren, reikwijdte,

determinatie, controle, macht, doel, ideologie, dynamiek, bewegingsvorm en

bewegingslogica). Concepten van netwerkmaatschappij en (groeps)identiteit in de trilogie The

Information Age (Castells, 2010a, 2010b, 2000a) en andere werken van Castells zijn verder

kritisch geanalyseerd op basis van zowel conventionele als marxistische

sociaalwetenschappelijke bronnen. Zo is in deze paper een historische typologie van de

netwerksamenleving voorgesteld volgens verhouding connectiviteit/disconnectiviteit. Om te

vermijden dat een eenzijdige universele methode van interpretatie van de

netwerkmaatschappij en identiteitvorming op bepaalde etnische gemeenschap wordt

toegepast, hebben we een systematische vergelijking tussen de theorie van Castells en andere

theorieën van de netwerksamenleving (Van Dijk, 2001, 2006; Barney, 2005) gehanteerd. De

drie belangrijkste vormen van groepsidentiteit in het concept van Castells (legitimerende

identiteit, weerstandidentiteit en projectidentiteit) worden in de paper samengebracht in de

typologie van een ‗totale identiteit‘ van etnische groepen. Het conceptuele procesmodel van

de vorming van symbolische etnische grenzen (Wimmer, 2008) werd in deze paper aangepast

aan de multipele identiteitvorming bij de Belgische Marokkanen door het gebruikmaken van

de theorie van Castells, eigen kwalitatief onderzoek met focusgroepen en feedback op het

eindrapport van focusgroepen. We hebben een model van determinanten van multipele

etnische identiteit van Marokkaans-Belgische studenten aan de UA voorgesteld uitgaande van

hun zelfbeeld. Zowel het interdisciplinaire literatuuronderzoek als het kwalitatieve onderzoek

heeft getoond dat de theorie van de netwerkmaatschappij van Castells kan worden verbeterd

2

en praktisch toegepast indien de kenmerken van het Net en het Zelf en proces van hun

interactie dieper worden bestudeerd. Ten slotte wordt er aandacht besteed aan de instrumenten

en strategieën van de netwerk- en identiteitvorming van Marokkaanse allochtonen in de

multiculturele samenleving. Resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt om 1) de

theorie van de netwerkmaatschappij van Castells conceptueel te verhelderen en 2) de sociale

integratie van Marokkaanse allochtonen in de Belgische (Vlaamse) netwerksamenleving te

bevorderen.

Sleutelwoorden: netwerkmaatschappij, netwerken, Manuel Castells, groepsidentiteit,

Marokkaanse allochtonen, identiteitvorming.

3

Inhoudsopgave

Samenvatting 1

1. Inleiding: probleemstelling en methodologie 4

1.1 Doelstelling en relevantie van het onderzoek 4

1.2 Onderzoeksvraag en het conceptueel kader 7

1.3 Concept en methode van het onderzoek 14

2. Opbouw van het concept van de netwerkmaatschappij door Manuel Castells 21

2.1 Stedelijke kwestie als uitgangspunt in het concept van Castells 21

2.2 Concept van de netwerksamenleving in de trilogie The Information Age 23

2.3 Communicatiemacht in het concept van Castells 28

3. Vorming van etnische identiteit in het informatietijdperk 31

3.1 Identiteitvorming en etnische classificatie 31

3.2 Etnische grensconstructie en strategieën van de Marokkaanse allochtonen 36

4. Besluit 43

Eindnoten 45

Bijlagen 50

1. Achtergrond van Manuel Castells 50

2. Achtergrond van deelnemers van focusgroepen studenten aan de UA (2 A en 2 B) 52

3. Methodologisch fiche focusgroepen 54

A. Codes per onderwerp focusgroepen studenten aan de UA 54

B. Hypothesen van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA 56

C. Samenvatting van resultaten van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA 57

D. Feedback op het eindrapport van focusgroepen studenten aan de UA 61

4. Tabellen en figuren 66

Bibliografie 83

4

‘In the twentieth century, philosophers tried to change the world. In the twenty-first

century, it is time for them to interpret it differently. Hence my circumspection, which is not

indifference, about a world troubled by its own promise’ (Manuel Castells, The Information

Age: Economy, Society, and Culture. Volume III. End of Millennium, 2000a: 390).

’Totnutoe (sic) hebben de filosofen de wereld geïnterpreteerd; voortaan geldt het de wereld

te veranderen. Die uitspraak vormt de geboorteakte van het marxisme. Maar zij houdt in

dat de theorie enkel dan de verandering van de wereld in een doelbewuste zin kan helpen

bewerkstelligen, als zij een wetenschappelijke theorie is’ (Ernest Mandel, Antwoord op het

Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Kritiek en ‘kritiek’, 1973).

1. Inleiding: probleemstelling en methodologie

1.1 Doelstelling en relevantie van het onderzoek

In de recente conventionele sociologische theorie, bijvoorbeeld in het postmodernisme, heerst

de mening dat de tijd van ‗grote verhalen‘ in de sociologie voorbij is (Giddens, 2006: 115,

Webster, 2006: 99-100, Mortelmans, 2007: 49). Amerikaanse socioloog van de Spaanse

herkomst Manuel Castells heeft toch een ambitieuze poging gedaan om een grand theorie van

de netwerkmaatschappij te construeren met zijn unieke trilogie The Information Age (1996-

1998) (Stalder, 2006: 1, Oosterbaan, 1997, Kreisler, 2001), die zelfs met het werk van Max

Weber (Economy and Society) en Karl Marx (Das Kapital) wordt vergeleken (Van Dijk,

1999: 127, Weyns, 2004: 206, Webster, 2006: 98).

Volgens Castells (2010a: 3) beleven we een historische periode die gekenmerkt is door het

wijdverspreide destructureren van organisaties, legitimiteitscrisis van politieke instellingen,

het vervagen (fragmentatie) van belangrijkste sociale bewegingen, en de efemere culturele

uitdrukkingen. De zoektocht naar collectieve of individuele, toegeschreven of geconstrueerde

identiteit en in het bijzonder naar religieuze en etnische identiteit wordt dan de fundamentele

bron van sociale betekenis in een wereld van globale stromen van rijkdom, macht en beelden.

‗Aan de andere kant schakelen globale netwerken ondertussen selectief in en uit individuen,

groepen, regionen en zelfs landen volgens hun relevantie in het uitvoeren van de

doelstellingen die werden bewerkt in het netwerk, in een gestage stroom van strategische

beslissingen. Er volgt een fundamentele breuk tussen abstract, universeel instrumentalisme en

historisch gewortelde, particularistische identiteiten. Onze maatschappijen worden steeds

5

meer gestructureerd rond een bipolaire oppositie tussen het Net en het Zelf’ (Castells, 2010a:

3).1 De fundamentele verklarende dynamiek van de hedendaagse wereld in het

Informatietijdperk is dus voor Castells ‗noch klassenstrijd noch staatsactiviteit, maar de

tegenstelling tussen globalisering en gemeenschappelijke identiteiten‘ (Merogan, 1999).

Barney (2004: 31) is ook van mening dat de principiële bron van conflict en weerstand in de

netwerkmaatschappij de contradictie tussen het plaatsloze karakter van netwerken en de

geworteldheid van menselijke betekenis is.

De keuze van het onderzoeksthema wordt maatschappelijk bepaald door de noodzaak om

door de heroverweging van een sociologische macrotheorie zulke ingrijpende, controversiële

maatschappelijke veranderingen in de laatste decennia te verklaren, zoals globalisering van

het kapitaal aan de ene kant en sociale fragmentatie van arbeid en rijzende macht van

identiteit aan de andere kant (Castells, 2006a, 2010a: 3, 22, 506, De Walsche, 2005).

Ons onderzoek is ook wetenschappelijk relevant aangezien het concept van de

netwerkmaatschappij van Castells een sociale diagnose van het Informatietijdperk (in plaats

van definitieve conclusie) is, die vele tekortkomingen heeft, maar toch open staat voor de

theoretische herformulering en verdere empirische studie van de werkelijke samenlevingen

(Heiskala, 2003). Belangrijkste inhoudelijke hiaten in zijn theorie van de netwerksamenleving

zijn volgens ons de volgende.

Ten eerste is het Castells‘ concept van de netwerksamenleving slechts een momentopname

van de belangrijkste sociale trends en is dus geen historisch cumulatief project, zoals dat van

Anthony Giddens en klassiekers Weber en Marx (Gottdiener, 2007: 288).2 Hartsock (2006:

175-176) is toch van mening dat het denken in termen van ‗momenten‘ de theoretici kan

toelaten om rekening te houden met discontinuïteiten en onvergelijkbaarheden zonder zicht te

verliezen in de aanwezigheid van een sociaal systeem waarin deze functies zijn ingebed. Ten

tweede lijkt de sociale transformatie door de verschuiving van de focus van Castells‘ analyse

van (klassen)conflict naar de vorm (netwerk) niet langer gedreven te zijn door een interne

structurele contradictie, maar door de externe, reflexieve sociale bewegingen en de nieuwe,

informationele technologieën (Stalder, 2006: 5, 103, Van Dijk, 1999: 135, Webster, 2006: 44,

109-123). Ten derde laat het gebruik van de term ‗netwerk‘ in Castells‘ analyse van zowel de

‗netwerkonderneming‘ als de ‗netwerkstaat‘ niet toe om de dialectische verhouding tussen

netwerken van gelijke partners en hiërarchische organisaties te onderscheiden en te verklaren

(Heiskala, 2003: 239-240). Door deze methodologische tekortkomingen wordt de

6

wetenschappelijke waarde van de theorie van netwerkmaatschappij van Castells op de proef

gesteld.

In het voorwoord voor de tweede uitgave 2003 van het tweede deel van zijn trilogie The

Power of Identity verwijst Castells naar de gegevens die telkens aantonen dat hoe globaler de

wereld wordt, hoe localer de mensen zich voelen. ‗Recentere onderzoekingen tonen een

voortzetting van deze trend aan. Mensen identificeren zich overwegend met hun lokaliteit.

Territoriale identiteit is een fundamenteel anker van het thuishoren dat zelfs in het snelle

proces van verbreidende verstedelijking die we nu ervaren, er niet wordt verloren. Het dorp

wordt niet achtergelaten; het wordt er mee overgebracht met zijn gemeenschappelijke banden.

En nieuwe stedelijke dorpen worden geconstrueerd, die de omvang van de menselijke

ervaring doen krimpen tot een dimensie die kan worden bestuurd en verdedigd door mensen

die zich verloren voelen in de wervelwind van een gedestructureerde wereld‘ (Castells,

2010b: xxxiii). Castells gaat hier verder in op het proces van zelfidentificatie, waarin etniciteit

volgens hem altijd een basisattribuut is geweest, ‗niet alleen wegens gedeelde historische

praktijk, maar omdat ‗de anderen‘ aan mensen alledaags herinneren dat ze zelf ‗anderen‘ zijn.

Dit gegeneraliseerd ‗anders-zijn‘, zij het door huidkleur, taal of door enig ander extern

attribuut bepaald, karakteriseert de realiteit van onze multiculturele wereld. Het is precies

omdat mensen van verschillende culturen zij aan zij leven dat ze zichzelf differentiëren in

termen van etniciteit om solidariteit te vinden in de ingroup als een toevlucht en een

verdediging tegen oncontroleerbare marktkrachten en het vooroordeel van de dominante

etnische groep in elke context‘ (Castells, 2010b: xxv). Weyns (2004: 142) stelt nochtans in

zijn essay met de merkwaardige titel ‗Het tijdperk van het zelf‘ dat mensen meer dan ooit

energie besteden aan de constructie van hun ‗zelfidentiteit‘. Hij denkt maar dat de strategieën

die mensen volgen om hun zelfidentiteit op te bouwen, aan het doel (dat is het construeren

van een zelf) voorbij schieten.

Hoe moet de theorie van de netwerksamenleving van Castells beter worden

ge(her)structureerd zodat ze meer samenhangende en meer onderbouwde verklaring van

dramatische transformaties en contradicties van onze maatschappij in het Informatietijdperk

kan bieden? Hoe kan het concept van de netwerksamenleving ons helpen om nieuwe

effectieve strategieën van de identiteitvorming te formuleren en te realiseren? Om deze

vragen te kunnen beantwoorden, moeten we eerst het onderzoek situeren in het sociologisch

perspectief van de netwerksamenleving.

7

Uitgaande van de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van het

onderzoeksonderwerp is het onderzoekdomein van de netwerkmaatschappij in deze paper

omkaderd op de volgende manier: er werd op de eerste plaats gekozen voor de theorie van de

netwerksamenleving van Castells als de meest uitgebreide en accurate sociologische

conceptualisering van het huidige tijdperk (Stalder, 2006: 1, Webster, 2006: 123), daarna

werd er gefocust op de (collectieve) ‘identiteit’ (die de globalisering en het kosmopolitisme

heeft uitgedaagd) als een van de belangrijkste elementen van de fundamentele contradictie

van de netwerkmaatschappij (Castells, 2010b: 2) en ten slotte werd het begrip etnische

identiteit (Van Craen, Vancluysen & Ackaert, 2007: 144-147) geconcretiseerd om het toe te

passen op de tweede generatie van Marokkaanse allochtonen.

Het doel van dit overwegend literatuuronderzoek is daarom: 1) grondige studie en kritische

beoordeling van de theorie van de netwerkmaatschappij van Manuel Castells, reflecterend op

zijn vroegere marxistische inspiratie, om deze theorie beter te kunnen structureren, 2)

praktische toetsing van het identiteitsconcept op de identiteitvorming en –strategieën van

jonge Marokkaanse allochtonen door het kwalitatief onderzoek met focusgroepen om hun

sociale integratie in de multiculturele samenleving te bevorderen.

1.2 Onderzoeksvraag en het conceptueel kader

Castells stelt vast dat we meer dan ooit een sociologie nodig hebben die geworteld is in de

objectieve wetenschap, omdat de meeste mensen ter wereld individueel en collectief ‗de

betekenis van de wervelwind waar we door gaan, hebben verloren. Ze moeten dus weten, in

welke soort samenleving we leven, welke soort maatschappelijke processen in opkomst zijn,

wat structureel is, en wat door middel van doelgerichte sociale actie kan worden veranderd‘

(Castells, 2000c: 693). De dringende noodzaak aan een nieuwe benadering om onze

economie, cultuur en maatschappij te begrijpen, zwelt volgens Castells (2010a: xvii), steeds

aan door de crisissen en conflicten in het eerste decennium van de 21e eeuw.

Sveinsson is van mening dat Castells‘ trilogie het best geschikt is om de hedendaagse wereld

te verklaren. Hij schrijft: ‗De trilogie van Castells wordt reeds beschouwd als een van de

meest invloedrijke werken die door een socioloog werd gepubliceerd in de afgelopen 10 of 20

jaar‘ (Sveinsson, 2003: 173). Volgens Webster (2006: 265) is de trilogie van Manuel Castells

evenzo de meest overtuigende analyse van de wereld van vandaag. Weyns (2004: 206) merkte

op dat hoewel Castells heeft bewezen, dat hoewel men met zijn theorie ongeveer ieder

sociologisch thema kan aansnijden, zijn breed opgezette studie zich niet leent voor beknopte

8

weergave, en ze niet zomaar in een aanschouwelijk beeld valt te vatten. De moeilijkheid om

deze theorie van de netwerksamenleving in haar geheel te omvatten wordt nog verergerd door

de methodologische gebreken van sommige hoofdbegrippen van Castells en zijn vaak

onduidelijke (instrumentele) manier van hun definitie en interpretatie (Tilly, 1998, Van Dijk,

1999, Boli, 1999, Fuller, 1999, Abell & Reyniers, 2000, Anderson, 2000, Smith, 2003,

Heiskala, 2003, Stalder, 2006, Gottdiener, 2007), terwijl Castells (2000a: 390) zelf voor de

primaat van interpretatie boven verandering pleit.

In een interview van 1999 verklaarde Castells dat hij 25 jaar geleden, en dat tot 1982, in zijn

vroeger werk hoofdzakelijk door een marxistisch kader werd geïnspireerd en dat hij zo nodig

nog sommige marxistische concepten als een instrument gebruikt (bijvoorbeeld,

productiewijze, sociale klassen, klassenstrijd) (Roberts, 1999: 33-34). Castells biedt echter

weinig verduidelijking van zijn analytisch perspectief in de driedelige trilogie The

Information Age, dat sporen van marxistische verklaring bevat, zoals productie- en

ontwikkelingwijze, collectieve kapitalist, de globale kapitaalmarkten als de bronnen van

nieuwe vormen van sociale uitsluiting en verwoestende economische crisissen (Smart, 2000:

54-55). Zo gebruikte Castells zowel in zijn vroegere (Castells, 1977: 11, Castells, 1983: 305)

als latere werken (Castells, 2000b: 8, 2010a: 15-16) een te algemeen begrip ‗surplus‘

(overschoot) zonder aan te duiden of hij ermee een specifiek meerproduct of meerwaarde

beschrijft.3

Hoewel Castells het concept van uitbuiting van Marx expliciet verwerpt (Castells, 2000a: 70),

gaat hij in het beoordelen van de sociale dynamiek van informationele maatschappij ervan uit

dat bepaalde processen van sociale differentiatie – ongelijkheid, polarisatie, armoede en

ellende aan de ene kant en individualisatie van werk, overexploitatie, sociale uitsluiting en

perverse integratie aan de andere kant – respectievelijk verhoudingen van

verdeling/consumptie of differentiële toe-eigening van de rijkdom (dat door collectieve

inspanningen werd gegeneerd) en specifieke processen van vis-à-vis verhoudingen van

productie weerspiegelen (Castells, 2000d: 348)4. Deze verklaring doet ons denken aan de

formulering van ‗de absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie‘ in Het

Kapitaal van Marx (1867, 2007: 493-494)5, terwijl voor Castells, na zijn epistemologische

breuk met het (Althusseriaanse) marxisme in de tweede helft van de jaren 1970, noch

historische noodzakelijkheden, noch sociale wetten bestaan die moeten worden ontdekt

(Stalder, 2006: 3, 34-35).

9

Hoe relevant is het (klassieke en moderne) marxisme voor de studie van de

netwerkmaatschappij over het algemeen en van bepaalde aspecten van sociale verandering in

het Informatietijdperk in het bijzonder? Smart (2000: 53) noemt een aantal algemene

processen en problemen voorgesteld door Marx‘ concepten die nog steeds relevant zijn voor

het sociaal onderzoek, ondanks Castells‘ opmerking over ‗ruines van het marxisme‘. De

blijvende analytische waarde van Marx‘ werk liegt, volgens hem, in het bijzonder in de

verschaffing van een gedetailleerd onderzoek van een krachtige en historisch specifieke wijze

van economische productie, kapitalisme, een dynamische productiewijze, waarbij menselijke

ervaring nu zelfs meer en juist niet minder, het onderwerp is. Het is dan vanzelfsprekend dat

de aanvulling en herformulering van de relevante marxistische concepten rekening moeten

houden met de specifieke kenmerken van ons historisch tijdperk (Smart, 2000: 53).

Anderson (2000) beoordeelt de trilogie van Castells als een indrukwekkend werk, maar in

tegenstelling tot de meeste recensenten, beschouwt hij het slechts als een bevestiging van de

algemene ondergang van de conventionele sociologie. Hij vindt dat conceptuele kaders van

Castells, evenals die van de sociologie van afgelopen 150 jaar, vaker op ideologische

(sociaaldemocratische) interpretaties lijken dan op een wetenschappelijke praxeologie. ‗Het

informatietijdperk lijkt sterk op een futuristische mythe in plaats van de wetenschap, de

zoveelste bevestiging van de ondergang van sociologie, niet haar herleving‘ (Anderson, 2000:

78). Abel en Reyniers (2000) erkennen dat het succes van de trilogie van Castells buiten alle

twijfel verheven is door vele sociale theoretici (bijvoorbeeld, Cardoso, Giddens, Touraine).

Ze verwijten echter Castells dat hij geen poging doet om verschillende aspecten van de

complexe kwestie van netwerken met elkaar in verband te brengen in een geheel (Abel &

Reyniers, 2000: 741). Grönlund (1999: 19) denkt echter dat het gebrek aan een solide

theoretische fundering van het Castells‘ concept van het netwerk voornamelijk te wijten is aan

het feit dat het vandaag uit vaak onsamenhangende stukken van kennis of theorie bestaat. In

dit geval is het mogelijk dat het onvolmaakte beeld van de netwerksamenleving in het concept

van Castells in zekere mate de onvolmaaktheid van deze nieuwe samenleving weerspiegelt.

De kwestie van de ontwikkelingfase van de huidige samenleving wordt besproken in het

tweede hoofdstuk in het verband met de ‗productiewijze en ontwikkelingwijze‘ van Castells.6

Wat is de logica van de netwerksamenleving in het concept van Castells en hoe gegrond is al

die conceptuele kritiek erop? Felix Stalder, wellicht de enige auteur die bijna de hele Castells‘

oeuvre (van 1967 tot 2005) op de systematische manier heeft onderzocht, waarschuwt de

lezers van Castells‘ trilogie dat de onoverzichtelijkheid ervan schijnbaar is en dat ze steeds

10

een kernargument erin moeten kunnen zien en zijn theorie beschouwen als een werk in een

voortgang (Stalder, 2006: 4). In tegenstelling tot de vele andere recensenten vindt Stalder dat

de Castells‘ theorie van de netwerkmaatschappij met zijn enorme omvang van 1.500 pagina‘s

in trilogievorm een complex, geïntegreerd analytisch kader is. Hij is van mening dat deze

theorie bovendien zowel de culminatie van een belangrijkste onderzoeksinspanning als het

begin van een nieuwe ervan presenteert (Stalder, 2006: 3-4).

De Britse academicus Bob Jessop maakt een interessante vergelijking tussen Castells‘ trilogie

The Information Age en het boek van Hardt en Negri Empire. Hij beoordeelt het werk van

Castells vanuit een andere invalshoek dan Anderson (2000) en beschouwt het als een

conservatieve viering van het hedendaagse kapitalisme, terwijl het werk van Hardt en Negri

(2000), volgens Jessop, een linkse viering van de informationele economie en het nieuwe

imperialisme is. Jessop (2003: 41-42) meent dat Castells in zijn trilogie geen ernstige

transformatieve of revolutionaire rol toeschrijft aan de nieuwe sociale bewegingen die de

uitoefening van de macht zouden moeten weerstaan en zelf geen nieuwe utopieën biedt want,

zoals Castells beweert, ze zijn toch tot mislukking gedoemd. Jessop voegt hier ironisch aan

toe: ‗Dit heeft hem maar niet belet om deskundige raad te verstrekken aan nieuwe vorsten,

zoals Jeltsin, Gaydar en Cardoso, verschillende nationale regeringen en transnationale centra

van de macht, zoals de Europese Commissie, de Verenigde Naties en de ILO’ (Jessop, 2003:

40, bijlage 1).7

De belangrijkste kritiek van Jessop (2003: 41-42) op de ‗benadering van politieke economie‘

van Castells is dat Castells, in tegenstelling tot Weber, Marx en Engels (en Hardt en Negri),

systematisch de rol van agentschap verwaarloost in het voortdrijven van technologische,

economische, politieke en sociale verandering en sociale bewegingen neigt te beschouwen als

reactief of gefragmenteerd. In het voorwoord voor de tweede uitgave 2003 van het tweede

deel van zijn trilogie The Power of Identity gaf Castells toe dat hij in de eerste uitgave (1997)

de autonomie van agentschap heeft onderschat: ‗In theoretische termen studeerde ik de

opstelling van de nieuwe sociale structuur, maar ik besteedde weinig aandacht aan de

autonomie van agentschap. We weten nochtans in sociale theorie dat analyse de logica van

structuur en de logica van agentschap in de formatie van sociale praktijken moet

samenbrengen. Ik plaats dit principe op de voorgrond van mijn theorie en ik probeer het uit te

voeren door het verwijzen naar de tegenstrijdige logica tussen het net en het zelf, tussen de

macht van kapitalistische netwerken en de macht van identiteit, tussen corporatieve

globalisering en alternatieve globale bewegingen‘ (Castells, 2010b: xI).

11

Onderschatting van de actieve rol van agentschap tegenover netwerkstructuur in het concept

van Castells, is te wijten aan zijn gebrekkige aanpak van de netwerkmaatschappij als een

mondiale set van (digitale) netwerken (Castells, 2010a: xviii), terwijl de maatschappij nog

steeds bestaat uit agentschappen (individuen, paren, groepen en organisaties) die interne en

externe relaties aangaan en dus netwerken vormen, maar die relaties zijn niet gelijk aan de

maatschappij. ‗Zelfs een volledig gemedieerde maatschappij, waarin alle relaties gerealiseerd

worden door en tot stand komen via medianetwerken en waarin sociale en medianetwerken

aan elkaar gelijk zijn, zou nog steeds gebaseerd zijn op lichamen, geesten, regels en allerlei

soorten hulpmiddelen‘ (Van Dijk, 2001: 249). Op die manier wordt door Castells de macht

van netwerken overdreven en de macht van identiteit (van sociale en etnische actoren)

onderschat. Het gaat hier dus over een fundamenteel gebrek in de Castells‘ benadering van de

netwerksamenleving dat niet kan worden rechtgezet zonder dat de basis van zijn concept

wordt geherdefinieerd op een meer historische en dialectische manier.

In de benadering van Van Dijk (2001: 32) zijn niet netwerken zelf, zoals bij Castells (2010a:

xIiv, 214, 500), maar identiteiten (individuen, huishoudens, groepen) en organisaties de

basiseenheden van de netwerksamenleving. Hoe kan dan een toepassing van het concept van

de netwerkmaatschappij op een bepaalde groepsidentiteit (bijvoorbeeld, etnische identiteit) als

krachtige bron van zowel volledige zelfidentificatie als sociale integratie in de multiculturele

samenleving dienen?

We hebben een poging gedaan om deze fundamentele tegenstelling van het Informatietijdperk

in het concept van Castells zelf te (her)structureren en uit te vouwen op basis van werken van

Castells en andere auteurs. Hiervoor wordt een reeks van tegenstellingen volgens binaire

logica geformuleerd tussen de belangrijkste onderscheidende aspecten (dimensies) van het

Net en het Zelf: essentie (definitie), actoren, reikwijdte, determinisme, controle, macht, doel,

ideologie, dynamiek, bewegingsvorm en bewegingslogica (tabel 1)8. Vergelijking van deze

dimensies toont niet alleen de breuklijnen tussen verschillende aspecten van het net en het

zelf, maar ook hun tegenstrijdige eenheid met mogelijkheid voor een minder gespannen

interactie doorheen de scheidingslijnen. Dialectisch redenerend kunnen we zeggen dat in een

alternatief model van de netwerksamenleving het Net steeds transparantere en sociaal meer

verantwoordelijke actoren (‗netwerkidentiteiten‘) zou moeten vormen, terwijl het Zelf steeds

meer netwerkende en genetwerkte rollen en identiteiten zou moeten vertegenwoordigen en

steeds minder individuen en groepen van het Net uitsluiten. Zulke interactie tussen het Net en

12

het Zelf veronderstelt de analyse van externe en interne tegenstellingen in de verhoudingen

tussen het Net en het Zelf. Op deze kwestie wordt dieper ingegaan in het tweede hoofdstuk.

Opgemerkt dient te worden dat Castells de theorie van de netwerksamenleving doorheen zijn

lang academisch werk heeft opgebouwd, sinds de vroege jaren 1980 tot het einde van de jaren

1990 en later. Wat is de rol van persoonlijke individualiteit van Castells (de afkomst,

academische carrière en maatschappelijke participatie) op de vorming van deze theorie?

Castells vertelde in een interview hoe zijn institutionele en academische omgeving de

vorming van zijn eigen (krachtige) ‗drieculturele‘ identiteit heeft bepaald. Dat is zijn

biografie: het Spanjaard-zijn heeft hem gedwongen om over sociale verandering na te denken,

het Fransman-zijn heeft hem gestimuleerd om theoretisch goed opgeleid te zijn, het

Amerikaanse academicus-zijn heeft hem gevoelig gemaakt voor empirische observatie en

methodiek – en deze combinatie van Castells‘ leven werd uitgedrukt in zijn manier van het

theoretiseren (Kreisler, 2001). Om de theorie van de netwerkmaatschappij van Manuel

Castells beter te begrijpen is hier dus een korte kennismaking met de achtergrond van deze

prominente auteur op zijn plaats. We hebben de belangrijkste relevante feiten in het leven van

Castells samengevat in verband met zijn academische carrière en sociaal-politieke

engagement (bijlage 1).

Voordat we tot de vraagstelling van het onderzoek en de constructie van het conceptueel

kader van de paper overgaan, geven we hier een aantal definities van belangrijkste begrippen

in de theorie van de netwerkmaatschappij aan zoals ze door de auteur zelf werden

geformuleerd. Castells (2009: 24-25) definieert de netwerkmaatschappij als een (globale)

maatschappij, sociale structuur waarvan rond netwerkactiviteiten wordt gevormd door op

micro-elektronica gebaseerde, digitaal bewerkte informatie- en communicatietechnologieën.

Onder sociale structuren begrijpt hij hier de organisatorische regelingen van mensen in

verhoudingen van productie, consumptie, reproductie, ervaring en macht die door cultuur

worden uitgedrukt in zinvolle communicatiecodes. Het concept van netwerk spelt een

centrale rol in zijn karakteristiek van maatschappij in het Informatietijdperk. ‗Een netwerk is

een set van onderling verbonden knooppunten. Een knooppunt is het punt waarin een curve

zichzelf doorkruist. Wat een knooppunt is, hangt af, concreet gesproken, van de soort

netwerken waarover we spreken‘ (Castells, 2010a: 501).

Castells (2010a: 21) onderscheidt de traditionele term ‗informatiemaatschappij‘ die de rol van

informatie in maatschappij benadrukt, van de door hem ingevoerde term ‗informationele

13

maatschappij‘ (als tegenhanger van de term ‗industriële maatschappij‘). De term

informatiemaatschappij duidt attributen van een specifieke vorm van sociale organisatie aan,

waarin informatiegeneratie, -bewerking en –transmissie de fundamentele bronnen van

productiviteit en macht worden wegens nieuwe technologische voorwaarden, die in deze

historische periode verschenen. Het belangrijkste kenmerk van informationele maatschappij is

volgens hem de netwerkende logica van haar basisstructuur, de twee andere

sleutelcomponenten van ‗informationele maatschappij‘, de natiestaat en sociale bewegingen,

staan eigenlijk buiten de netwerkende logica, hoewel ze substantieel worden beïnvloed door

zulke logica als hoofdkenmerk van de nieuwe sociale structuur. Het begrip ‗informationele

maatschappij‘ is dus breder dan het begrip ‗netwerkmaatschappij‘.

Het Zelf, als fundamentele tegenstander van het Net, wordt constructivistisch gedefinieerd in

het laatste boek van Castells, Communication Power, als een organiserend principe. ‗Het

bewustzijn komt te voorschijn uit de behoefte om een groter aantal mentale beelden te

integreren vanuit voorstelling met beelden vanuit geheugen. Hoe groter de integratiecapaciteit

van een mentaal proces, hoe groter de capaciteit van de geest om probleem ten behoeve van

het lichaam op te lossen. Deze grotere recombinerende capaciteit wordt geassocieerd met wat

we creativiteit en innovatie noemen. De bewuste geest heeft maar een organiserend principe

nodig om zijn hogere niveauactiviteit te oriënteren. Dit organiserend principe is het zelf: de

identificatie van het specifieke organisme dat zou woorden behandeld door het proces van

manipulatie van mentale beelden‘ (Castells, 2009: 139). In de trilogie The Information Age is

het zelf eenvoudiger voorgesteld als een verzamelnaam voor de particularistische identiteiten

(Castells, 2010: 2-3, 2010b: 6-7, Jessop, 2003: 54-55).

Onder identiteit begrijpt Castells (2010a: 22, 2010b: 6) het proces van de zelfherkenning en

de constructie van betekenis van een sociale actor voornamelijk op basis van een culturele

eigenschap of een verwante reeks van culturele eigenschappen, waaraan voorrang wordt

verleend boven andere bronnen van betekenis, zonder dat men breder naar andere sociale

structuren of rollen verwijst. Zo kunnen sommige zelfdefinities ook samenvallen met sociale

rollen, maar identiteiten zijn volgens hem strengere bronnen van betekenis dan rollen wegens

het proces van zelfconstructie en individuatie dat ze betrekken. Terwijl identiteiten de

betekenis organiseren, organiseren rollen de functies.

Betekenis wordt door Castells (2010b: 7) bepaald als de symbolische identificatie van het

doel van zijn/haar actie door een sociale actor. Hij stelt het idee voor dat in de

14

netwerkmaatschappij betekenis wordt georganiseerd voor de meeste sociale actoren rond een

primaire (religieuze, etnische, territoriale, nationale) identiteit (of een identiteit die de andere

kadert) die doorheen tijd en ruimte zelfvoorziend is (Castells, 2010a: 3, 2010b: 7). ‗Het is

gemakkelijk om overeenstemming te bereiken over het feit dat vanuit een sociologisch

perspectief alle identiteiten worden geconstrueerd. De werkelijke kwestie is hoe, waarvan,

waardoor en waarvoor. De constructie van identiteiten gebruikt bouwmaterialen uit

geschiedenis, uit geografie, uit biologie, uit productieve en reproductieve instellingen, uit

collectief geheugen en uit persoonlijke fantasieën, uit machtapparaten en religieuze

openbaringen. Individuen, sociale groepen en maatschappijen bewerken al deze materialen en

herschikken hun betekenis volgens sociale determinaties en culturele projecten die zijn

geworteld in hun sociale structuur en in hun ruimte/tijd kader‘ (Castells, 2010b: 7).

De bespreking van deze en andere relevante begrippen in het concept van

netwerkmaatschappij wordt vervolgd in het volgende hoofdstuk. Op basis van de

geformuleerde doelstelling van het onderzoek en korte overzicht van sterke en zwakke punten

en hoofdbegrippen van Castells‘ theorie van de netwerksamenleving kunnen we nu naar het

tweede deel van de probleemstelling overgaan in de vorm van vraagstelling. De centrale

onderzoeksvraag van deze paper is: Hoe moet de theorie van de netwerkmaatschappij van

Manuel Castells zodanig worden (her)gestructureerd om ze op de identiteitvorming van de

Marokkaanse allochtonen te kunnen toepassen? Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord

door de twee deelvragen:

1) Hoe kan de theorie van de netwerkmaatschappij van Castells (opnieuw) worden

gestructureerd vanuit verschillende invalshoeken van conventionele en marxistische sociale

wetenschap?

2) Hoe kan het (opnieuw) gestructureerde concept van de netwerksamenleving worden

toegepast op de identiteitvorming en strategieën van de jonge Marokkaanse allochtonen?

1.3 Concept en methode van het onderzoek

Het informationele paradigma van Castells (1989, 2010a, 2010b, 2000a) die vooral

ontwikkeld is in de trilogie The Information Age, bevat een groot aantal concepten gebaseerd

op de binaire tegenstellingen. We hebben een reeks van deze tegenstellingen gestructureerd

uitgaande van hun verbondenheid met de centrale tegenstelling tussen het Net en het Zelf. De

voorgestelde lijst is maar niet exhaustief:

15

centrale tegenstelling tussen het Net en het Zelf

horizontale netwerkonderneming versus verticale bureaucratische organisatie

zelfprogrammeerbare (creatieve) arbeid versus generieke (routine) arbeid

ruimte van ‗netwerkstromen‘ (megasteden) versus ruimte van culturele plaatsen

tijdloze tijd versus kloktijd

etnocentrisme versus multiculturalisme

nieuwe mondiale orde versus sociale bewegingen

mondiale netwerkmaatschappij versus ‗vierde wereld‘ (‗de zwarte gaten van het

informationele kapitalisme‘)

‗mondiale perverse (criminele) netwerken‘ versus formele nationale economieën

netwerkstaat versus natiestaat

In deze paper beperken we ons tot de analyse van een aantal aspecten van de centrale

tegenstelling tussen het Net en het Zelf. Omdat in het concept van de netwerksamenleving

van Castells het Zelf principieel buiten het Net, maar binnen de informationele maatschappij

is geplaatst, hebben we naast ons inhoudelijk model van fundamentele tegenstelling in het

Informatietijdperk (tabel 1) ook een vergelijkend model van de twee historische types van

ontwikkelingswijzen gemaakt op basis van werken van Castells (tabel 4). Tabel 4 presenteert

fundamentele verschillen tussen de industriële ontwikkelingswijze van het klassieke of

moderne kapitalisme enerzijds en de laatkapitalistische of informationele ontwikkelingswijze

anderzijds. We hebben in dit model ook sociale basis van de ontwikkelingswijze of de

dominante kapitalistische productiewijze voorgesteld die met het concept van

ontwikkelingswijze van Castells is verbonden. Castells noemt de nieuwe informationele

ontwikkelingswijze ‗het informationele kapitalisme‘. De andere onderscheidende autonome

kenmerken tussen de twee ontwikkelingswijzen zijn de rol van technologie, het structurele

prestatieprincipe, organisatielogica en ethische fundering of de geest van de

ontwikkelingswijze. Zo kenmerken de ‗creatieve destructie‘ (de metafoor van Schumpeter) en

de ‗hacker cultuur‘ de specifieke ‗geest‘ van het informationalisme (Castells, 2010a: 42, 45).

Het concept van de informationele productiewijze heeft Castells (1983: 307) voor het eerst

gedefinieerd in het boek The City and the Grassroots. Hij legt het begrip

‗ontwikkelingswijze‘ uitgebreid uit in het eerste deel van de trilogie The Rise of the Network

Society. ‗De sociale verhoudingen van productie en dus de productiewijze determineren de

toe-eigening en gebruik van surplus. Een afzonderlijke, maar toch fundamentele vraag is het

16

niveau van surplus, dat wordt bepaald door de productiviteit van een bijzonder

productieproces, meer bepaald door de verhouding van de waarde van elke eenheid van

output tot de waarde van elke eenheid van input. (…) Ontwikkelingwijzen zijn dus

technologische regelingen waardoor arbeid materie bewerkt om product te genereren dat

uiteindelijk het niveau en kwaliteit van surplus determineert. (…). In de industriële

ontwikkelingwijze ligt de hoofdbron van productiviteit in de introductie van nieuwe

energiebronnen en in het vermogen om het gebruik van energie doorheen de productie- en

circulatieprocessen te decentraliseren. In de nieuwe, informationele ontwikkelingwijze ligt de

bron van productiviteit in de technologie van kennisproductie, informatieverwerking en

symbolische communicatie‘ (Castells, 2010a: 16-17). Begrippen verbonden met de productie-

en ontwikkelingwijzen worden verder uitgelegd in het volgende hoofdstuk over de opbouw

van de theorie van de netwerkmaatschappij.

Het concept van ons onderzoek omvat behalve twee bovengenoemde modellen (tabel 1 en

tabel 4) nog het centraal procesmodel van de multipele identiteitvorming bij de Belgische

(Vlaamse) Marokkanen in de multiculturele informatiemaatschappij (figuur 1). We proberen

met dit complex model fundamentele tegenstelling in het Informatietijdperk tussen het Net en

het Zelf te concretiseren via de vorm van een tegenstelling tussen etnocentrisme en

multiculturalisme (autochtonen versus allochtonen).

Hoe kan het netwerkconcept van Castells ons helpen om de identiteitvorming van allochtonen

te begrijpen? Ten eerste door de verwijzing naar de veranderende context van

identiteitvorming, zijnde de opkomst van globale netwerken van kapitaal, rijkdom, macht,

technologie en informatie. Zoals Castells opmerkt, de vorming en de uitkomsten van

verschillende typen van identiteiten kunnen niet worden aangepakt in algemene, abstracte

termen: ‗het is een aangelegenheid van sociale context‘ (Castells, 2010b: 10). Men moet dus

rekening houden niet alleen met de institutionele context op het niveau van de natiestaat, maar

ook met de economische context op het mondiale (netwerk)niveau. Voorbeelden hiervan zijn

diasporanetwerken (geldtransfer naar thuisland) en illegale economie (uitbuiting van

allochtonen). Ten tweede wordt er in de netwerkmaatschappij de spanning tussen mondiale

netwerken en lokale etnische identiteiten geactualiseerd, waardoor de vorming van

weerstandidentiteit of verdedigingidentiteit wordt bevorderd. Hiervoor wordt de sociale

integratie van allochtonen opnieuw geproblematiseerd en de consensus tussen autochtone en

allochtone gemeenschappen is minder evident geworden. Ten slotte worden we voor het

ideologische gehalte van de theorie van de netwerkmaatschappij gewaarschuwd, meer bepaald

17

de apologie van de dominantie van mondiale netwerken van kapitaal, rijkdom en informatie

ten opzichte van lokale identiteiten, betekenissen en waarden (Barney, 2004: 176-181).

Ons conceptueel model baseert zich voornamelijk op het model van de symbolische

grensconstructie van Wimmer (2008: 1009) (figuur 2) en theoretische benaderingen die zowel

de economische, politieke en sociale netwerken als de etnische netwerken accentueren.

Wimmer onderscheidt drie kenmerken van een sociaal veld (instituties, macht, netwerken),

vier dimensies van symbolische etnische grenzen (politieke belangrijkheid, sociale sluiting,

culturele differentiatie, historische stabiliteit) en vijf strategieën van de interne en externe

grenstrekking (uitbreiding, beperking, inversie, herpositionering en vervaging).

Figuur 3 illustreert de aanvankelijke toepassing van het model van Wimmer (2008) op de

identiteitsconstructie van de Marokkaanse allochtonen in ons kwalitatief onderzoek met

focusgroepen van Marokkaans-Belgische studenten aan de UA in 2009 (Van Belleghem,

Gijsels, Hekking & Majiev, 2009)9. Volgens de centrale onderzoeksvraag (‗hoe de Belgische

Marokkanen onderscheiden, beoordelen en omgaan met de culturele verschillen?‘) zijn de

volgende drie groepen indicatoren van grensdimensie ‗culturele verschillen tussen Marokko

en België‘ afgeleid: 1) kennis en distinctie, 2) beoordeling, beleving en verklaring, 3)

verwachtingen en strategieën van de Belgische Marokkanen.

In dit eerste conceptueel model (figuur 3) zijn cultuurverschillen afhankelijk van de

structurele context en veranderingen in sociale en politieke verhoudingen en sociale en

etnische netwerken. De meervoudige identiteitsvorming van de Belgische allochtonen gaat

via de constructie van symbolische grenzen op de verschillende niveaus en resulteert in een

graad van consensus in de multiculturele samenleving.

Dit processueel model is door ons aangepast aan de onderzoeksvraag van de paper, rekening

houdend met de theorie van de netwerksamenleving van Castells, resultaten van ons

kwalitatief onderzoek in 2009 en feedback van mannelijke deelnemers van focusgroepen in

2010 (bijlage 3. D). Ten eerste hebben we hier nog mondiale economische

contexten/structuren of velden toegevoegd, die door Castells (2010a: 77-78, 225) worden

aangegeven als productiewijze van het globale kapitalisme en ontwikkelingwijze als het

globale informationalisme. Ten tweede vonden we het concept van economisch, sociaal,

cultureel en symbolisch kapitaal van Bourdieu (1986) nuttig om een breder en dieper beeld

van de invloed van deze vormen van menselijk kapitaal op de identiteitvorming van Belgisch-

Marokkaanse studenten te hebben. Ten derde zijn er dimensies van culturele differentiatie

18

gepreciseerd en geconcretiseerd en is hier naast een onderscheidingspatroon een

gelijkenispatroon toegevoegd met het oog op bevordering van de integratiestrategieën van

etnische minderheidsgroepen door de nadruk op het belang van gelijkheid van sociale rollen

bij allochtonen en autochtonen. Ten vierde hebben we de structuur van de

identiteitsconstructie verduidelijkt en het mondiale niveau ervan toegevoegd gezien

toenemende rol van migrantenwerknemers in de globale netwerken en in de vorming van

etnische diaspora, islamitische umma (mondiale moslimgemeenschap) en wereldburgerschap.

In hoofdstuk 3 wordt het conceptueel kader van etnische identiteitvorming verder ontwikkeld

met betrekking tot identiteitspatronen en –strategieën.

De werking van ons procesmodel verloopt over het algemeen op de volgende manier.

Exogene verschuivingen in de vorm van de nieuwe technologieën, netwerken, instellingen,

middelen en actoren enerzijds en de exogene afwijkingen of de diffusie van nieuwe

grensvormende strategieën anderzijds beïnvloeden de identiteitsconstructie van etnische

minderheden op diverse lokaliteiten en niveaus. De vorming van de groepsidentiteit op

verschillende plaatsen en niveaus is bovendien padafhankelijk van de grensdimensies over het

algemeen en van de culturele differentiatie in het bijzonder. Strategische interactie tussen een

etnische minderheid en andere etnische minderheden en de autochtone meerderheid bepaalt

een consensusgraad die de machtongelijkheid in de multiculturele samenleving weerspiegelt.

Anderzijds veroorzaakt deze interactie endogene veranderingen in de sociaaleconomische

contexten en grensdimensies van de identiteitvorming met bedoelde en onbedoelde gevolgen

voor betrokken actoren (vgl. Wimmer, 2008).

Castells (2010a: 25, 2010b: 2, 2009: 6) benadrukt steeds dat zijn trilogie evenals The

Communication Power ‗geen boek over boeken‘ is. Hij bedoelt daarmee dat hij een loutere

bespreking van bestaande theorieën van het postindustrialisme of de informatiemaatschappij

vermijdt (Stalder, 2006: 39). Zijn methodologie is ten dienste van het overkoepelende doel

van zijn intellectuele onderneming om sommige elementen van een verklarende,

crossculturele theorie van de economie en maatschappij in het Informatietijdperk voor te

stellen, mits ze duidelijk naar de opkomst van een nieuwe sociale structuur verwijzen

(Castells, 2010a: 26). Castells hanteert voornamelijk holistische (structurele), pragmatische

(empirische), crossculturele (niet etnocentrische) methodologische benadering in het kader

van zijn informationeel paradigma (Stalder, 2006: 3, Webster, 2006: 99-100). Castells

verklaarde in een interview: ‗In elk geval beschouw ik mijzelf niet als een theoreticus. Ik ben

een empirische socioloog, verankerd in positivisme en Popperiaanse epistemologie; een

19

socioloog die ergens iets zinnigs aan waarneming probeert te ontdekken met om het even

welke theoretisch instrument dat beschikbaar is en zich te behelpen in het maken van een

nieuw ervan, wanneer ik de behoefte aan heb (bv., de Netwerkmaatschappij)‘ (Roberts, 1999:

35). Hoe wordt zijn methode beoordeeld door de sociale wetenschappers?

Door een onderscheid te maken tussen productiewijze en ontwikkelingswijze probeert

Castells (2010a: 16-17) de beslissende rol van de informatietechnologie te tonen in de

dynamiek van de huidige maatschappijen. Een aantal sociale wetenschappers verwijten

Castells dat zijn informationeel paradigma op een soort technologisch determinisme is

gebaseerd, terwijl hij het nadrukkelijk afwijst (Castells, 2010a: 5-7). Zo vinden Abell &

Reyniers (2000: 742) dat in Castells‘ interpretatie van ‗autonome dynamiek‘ van de

technologie causaliteit ‗technisch wordt teweeggebracht‘, in plaats van ‗sociaal

gedetermineerd‘ te worden. Van Dijk (1999: 136) schrijft dat wanneer Castells een

ontwikkelingswijze als een technische productieverhouding en een productiewijze als een

sociale verhouding definieert, er sprake is van een technologische deterministische vordering.

Volgens Van Dijk (1999: 133, 2001: 32) zijn ten eerste netwerken (steeds meer) de

organisatievorm en niet de belangrijkste inhoud van de netwerkmaatschappij, zoals ze voor

Castells zijn, en ten tweede zijn relaties van netwerken niet gelijk aan samenleving, die uit

individuen, groepen en organisaties blijft bestaan. Bovendien verwaarloost Castells sociale

strijd om netwerken tussen sociale actoren die binnen netwerken posities nemen (Van Dijk,

1999: 135). Op die manier ‗heeft Castells zijn type van een eendimensionale

netwerkmaatschappij uitgevonden. Hij ontkent de mogelijkheid van betekenisvolle weerstand

binnen het systeem, uitgaande van de uiterlijkheid van enige weerstand‘ (Van Dijk, 1999:

136). Anderson (2000: 81) schrijft over de ‗technomarxistische methode‘ van Castells en

merkt op dat in het concept van Castells de nieuwe ‗klassenstrijd‘ niet tussen kapitaal en

arbeid woedt, maar tussen de informationeel genetwerkte (‗ingesloten‘) en de

gemarginaliseerde (‗uitgesloten‘) personen.10

In zijn overzicht van het tweede deel van

Castells‘ trilogie over de macht van de identiteit vindt maar Megoran (1999) dat Castells er

toch in slaagt om de valkuil van technologisch determinisme te ontwijken. Hij merkt op dat

degenen die naar obscure feitelijke details zoeken om Castells te weerleggen, niet goed zijn

bedoeling begrijpen, met name het doorzien hoe de wereld wordt getransformeerd door de

globalisering en informatietechnologie en hoe ze met de identiteitpolitiek interageert.

20

Uit het bovenstaande blijkt dat om de methode van Castells te begrijpen zijn centraal begrip

netwerk nader verklaard moet worden. Stalder heeft op een originele manier het begrip van

netwerk kunnen verduidelijken dat besloten is in Castells‘ analyse: ‗Een netwerk is een

duurzaam patroon van interactie tussen heterogene actoren die elkaar bepalen (identiteit). Ze

coördineren zichzelf op de basis van gemeenschappelijke protocollen, waarden en

doelstellingen (processen). Een netwerk reageert niet-deterministisch op zelfgeselecteerde

externe invloeden, dus vertegenwoordigt niet alleen de omgeving, maar actief creëert die

(onderlinge afhankelijkheid). De belangrijkste eigenschappen van een netwerk komen te

voorschijn uit deze processen die zich openvouwen na verloop van tijd, in plaats van

gedetermineerd te zijn door een van zijn elementen (opkomst) (Stalder, 2006: 180).

Dankzij deze korte bespreking van de bronnen kunnen we concluderen dat het concept van

Castells in principe kan worden toegepast op de verklaring van identiteitvorming van

allochtonen: het is holistisch, collectivistisch, multicultureel, deels dialectisch, instrumenteel

en staat open voor structurering en ontwikkeling. Dit concept heeft ook zijn zwakke

methodologische punten, zoals onderschatting van de actieve rol van agentschap ten opzichte

van de netwerkstructuur, onderschatting van de klassenstrijd binnen het Net, overschatting

van de rol van de nieuwe technologie ten opzichte van sociale productieverhoudingen.

Voor een beter overzicht van de bestaande massa van bronnen over de theorieën van Castells

hebben we de relevante bestudeerde auteurs onderverdeeld volgens de aard van beoordeling

van een hoofdconcept van Castells (positief, negatief, deels positief/deels negatief) (tabel 5).

In het oeuvre van Castells kunnen we verder drie belangrijkste concepten onderscheiden:

stedelijke sociale bewegingen, netwerkmaatschappij en communicatiemacht. Deze drie

concepten komen ongeveer overeen met de drie grote perioden van zijn academisch leven:

vroege periode (1972-1988), middenperiode (1989-2000) en late periode (2001-2010).

De gebruikte wetenschappelijke bronnen zijn in dit onderzoek bovendien onderverdeeld in de

vier rubrieken volgens hun relevantie voor de paper. Op de eerste plaats komen de

belangrijkste werken (boeken, artikels en papers) van Castells zelf (of als medeauteur).

Verder bleek hier het lezen van talrijke interviews van Castells nuttig te zijn om zijn concept

beter te begrijpen en kritisch te beoordelen. Op de derde plaats kwamen (korte en lange)

talrijke besprekingen van de werken van Castells en vooral van zijn trilogie The Information

Age. Ten slotte wordt er een massa wetenschappelijke bronnen gebruik gemaakt die min of

meer het concept van de netwerksamenleving en zijn aspecten vanuit verschillende

21

invalshoeken aansnijdt, klassieke en moderne marxistische werken inclusief. De grote

omvang van de bronnen heeft natuurlijk zowel voordelen als nadelen, maar bleek toch nodig

te zijn aangezien de unieke variëteit van Castells‘ wetenschappelijke inspiratie (bijlage 1).

Hierdoor waren we gedwongen om behalve sociologie van cultuur vele andere sociologische

gebieden op te treden en soms ook andere gebieden dan de sociologie: sociale psychologie,

antropologie, sociale geografie, sociale filosofie, politieke economie.

Beperkingen van dit onderzoek zijn de volgende. We moesten buiten ons oorspronkelijk plan

de analyse van opkomst van de netwerkmaatschappij en processen van globale transformatie

laten en ook de analyse van de interactie tussen het Net en de identiteit en haar gevolgen.

Deze thema‘s zijn maar interessant voor verder (sociologisch) onderzoek, want niet alleen het

onderwerp maar ook object van de analyse van de netwerksamenleving is belangrijk. We

beperken ons in dit onderzoek dus tot het overzicht van de wetenschappelijke literatuur over

Castells‘ oeuvre, de analyse van opbouw van de theorie van de netwerkmaatschappij door

Castells en de analyse van identiteitvorming bij de jonge Marokkaanse allochtonen.

2. Opbouw van het concept van de netwerkmaatschappij door Manuel Castells

2.1 Stedelijke kwestie als uitgangspunt in het concept van Castells

In zijn eerste groot werk The Urban Question heeft Castells nog marxistische benadering

gehanteerd. Met dit boek wilde hij nieuwe instrumenten van het stedelijke onderzoek

ontwikkelen. ‗We zoeken naar deze instrumenten hoofdzakelijk in de marxistische traditie.

Waarom deze? Omdat we vragen moeten beantwoorden die verbonden zijn met onderwerpen

zoals sociale klassen, verandering, strijd, opstand, contradicties, conflict, politiek. Deze

termen en onderwerpen verwijzen ons terug naar een sociologische theorie, waarvan de

kernanalyse is dat de maatschappij gestructureerd is als de klassenstrijd‘ (Castells, 1977: viii).

Hij verwijst in dit boek naar de dislocatie tussen het stelsel van de productie van ruimte en het

stelsel van productie van waarden en naar het feit dat het verband tussen deze twee stelsels in

de sociale praktijk noodzakelijk is (Castells, 1977: 110-111). Het hart van de sociologische

analyse van de stedelijke kwestie was voor hem toen stedelijke politiek met de interventie van

de politieke instantie (staatsapparaat) (Castells, 1977: 244). Castells introduceerde hier het

begrip ‗collectieve consumptie‘ (scholen, politie, enz.) die volgens hem een fundamentele rol

speelde in de strijd van kapitaal tegen de tendens van de afnemende winstmarge. Hij vond dat

22

collectieve consumptie hoofdzakelijk het proces van reproductie van de arbeidskracht en

meeverbonden verhoudingen van reproductie van arbeidskracht betrof (Castells, 1977: 461,

Elliott, 1980).

Zijn tweede groot werk The City and the Grassroots karakteriseerde verlating van het

marxisme als basis voor de analyse van stedelijke kwestie. Zijn doel was nu ambitieuzer dan

in het eerste boek: een nieuwe (kritische) theorie van stedelijke verandering te construeren die

de weg naar een nieuwe stad kan verlichten (Castells, 1983: xvi). Nu concentreert hij zich op

sociale bewegingen in plaats van de klassenstrijd, omdat naar zijn mening sociale processen

meer bepalende rol spelen in de verstedelijking dan technologische en economische factoren.

Hij vond dat zowel de pluralistische als de marxistische theorie ontoereikend is om de

stedelijke vorm of stedelijke betekenis te bepalen.

Castells introduceert in dit boek zijn formule van sociale structuur die is gebaseerd op drie

elementen: verhoudingen van productie (klassen), ervaring (gender) en macht (de staat). Hij

argumenteert verder dat dynamiek van etnische minderheidsgroepen fundamenteel is om

historische veranderingen in onze wereld te begrijpen, want naties staan boven de scheidlijn

van klasse, gender en macht. Hij wijst naar de dubbele tegenstelling tussen de dominante

klasse en de alternatieve betekenis van massa en sociale bewegingen en tussen wortelloze

wereldeconomie en lokale gemeenschappen. In de nieuwe mondiale arbeidsverdeling zoals

beschreven in The City and the Grassroots is het hoofdkenmerk de etnische fragmentatie en

zwakke arbeidsmarktpositie van etnische minderheden als object van de uitbuiting, segregatie

en discriminatie.

Hij meent dat in het beste geval drie groepen van sociale actoren samen moeten optreden:

vakbeweging tegen het kapitaal en voor collectieve consumptie, culturele gemeenschappen

tegen de stromen van eenrichtingsinformatie van technocratie en burgerbeweging voor de

vrije stad tegen bureaucratische staatsstructuren. In feite zijn sociale bewegingen volgens hem

gefragmenteerd en machteloos. Enkel wanneer de drie doelstellingen van stedelijke

bewegingen (collectieve consumptie, culturele identiteit en politieke zelfbestuur) tegelijk

worden nagestreefd, is een sociale verandering mogelijk. Castells suggereert dat verheffen

van klassenuniversalisme tegen de (etnische) diversiteit verkeerde strategie van het

proletarische marxisme geweest. Zijn conclusie van de analyse van de historische stedelijke

bewegingen vanaf de 16de

eeuw is dat al deze bewegingen van het kapitalistische tijdperk de

drie logica‘s hebben verworpen: die van het kapitaal, van de markt en van de staatsmacht

23

boven de specifieke betekenis van de stad. In The City and the Grassroots ontwikkelde

Castells crossculturele theorie van stedelijke sociale bewegingen die volgens hem het hart van

een bredere theorie van stedelijke sociale verandering is. De cruciale test voor een sociale

theorie zou hiervoor haar ‗geschiktheid‘ zijn. Castells baseert zich dus op een subjectief

criterium van de sociale theorie in plaats van objectieve criteria van geldigheid,

betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid (Mortelmans, 2007, Bryman, 2004, Waege, 2008).

De meeste recensenten hebben dit werk van Castells positief beoordeeld. Zo was voor Abu-

Lughod (1979) in The Urban Question de analytische en sociaalhistorische en niet de

‗vulgaire Marx‘ terug te vinden. Integendeel vond Elliott (1980) dat in dit boek de term

‗stedelijke probleem‘ slechts ideologische betekenis had. Hij meende dat als het over de

stedelijke sociale bewegingen gaat, moeten ze onderbouwd worden in een veel scherpere

analyse van de klassenvorming en politieke mobilisatie. Molotch Harvey (1984) vond ook in

The City and the Grassroots meer romantiek dan conceptueel hulpmiddel. Intussen heeft

Castells hier de methodologische basis geleegd van zijn latere trilogie The Information Age.

Hij gebruikte er bijvoorbeeld het unieke begrip ‗informationele ontwikkelingswijze‘ naast het

begrip ‗productiewijze‘ (Castells, 1983: 306-307).

Het aantal auteurs vindt het boek The City and the Grassroots nog steeds actueel. De

historische cases die Castells daarin analyseerde, tonen volgens Lake (2006) dat stedelijke

sociale verandering mogelijk is. Mayer (2006) suggereert dat al de drie doelstellingen van

stedelijke sociale bewegingen in The City and the Grassroots blijven actueel: collectieve

consumptie, gemeenschappelijke cultuur en politieke zelfdeterminatie.

2.2 Concept van de netwerksamenleving in de trilogie The Information Age

In 1989 publiceerde Castells het boek The Informational City die het begin van de opbouw

van een nieuwe informationeel paradigma betekende (Castells, 1989). Begrippen van

technologische en organisatorische ontwikkelingswijze en van de herstructurering van het

kapitalisme werden door Castells gebruikt als de matrix om sociale verandering te begrijpen.

In dit boek zijn belangrijke ideeën geargumenteerd die later het fundament van de theorie van

de netwerksamenleving vormden: ontwikkeling van productiewijze is het gevolg van de

hegemonie van de dominante klasse en niet van historische noodzakelijkheid, kennis wordt in

de informatiemaatschappij beslissende factor in de productie van het surplus, slechts

investeringen van de staat in de culturele capaciteit van de arbeid lijkt de moeite waard te zijn

24

(en niet de herverdeling van de welvaartsstaat voor de collectieve consumptie), verschuiving

van gecentraliseerde grote corporaties naar gedecentraliseerde netwerken enz.

Zoals in de inleiding van de paper werd getoond, is de theorie van de netwerksamenleving in

haar geheel ontwikkeld in de driedelige trilogie The Information Age (Castells, 2010a, 2010b,

2000a). Welke nieuwe begrippen en concepten werden hier toegevoegd? Hier kunnen we de

volgende vernieuwingen noemen: het perspectief van de netwerksamenleving, bipolaire

tegenstelling tussen het Net en het Zelf, onderscheid tussen globale economie en

wereldeconomie, cultuur van de ‗creatieve destructie‘ als de‘ geest van het

informationalisme‘. De meeste begrippen van de theorie van de netwerksamenleving werden

in het eerste boekdeel van de trilogie The Rise of the Network Society (Castells, 2010a)

hergeformuleerd en aangepast aan de sociale veranderingen, bijvoorbeeld, globalisering van

financiële markten als de ruggengraat van de nieuwe economie, concept van ruimte van

stromen en tijdloze tijd, concept van de globale stad (megasteden als knoppunten van het

Net), globale kapitaalstromen tegen culturele waarden. Castells stelt voor in dit boekdeel een

verdere ontwikkeling van theorie van het urbanisme in het Informatietijdperk. Hij toont

groeiende contradictie tussen de ruimte van stromen (globale, kosmopolitische cultuur) en de

ruimte van plaatsen (regionale en lokale identiteit). Castells constateert tegenstrijdige

tendensen in de vorming van identiteit in West-Europa: vervaging van de nationale identiteit

van autochtonen en versterking van de etnische identiteit van allochtonen. Criteria van de

waarde van een sociaal onderzoek zijn nu zijn belangrijkheid en samenhang.

Terwijl het eerste boekdeel van de trilogie overwegend de macht van het Net analyseert, is het

tweede boekdeel The Power of Identity (Castells, 2010b) aan de macht van de identiteit

gewijd. Hij probeert in dit tweede boekdeel aan te tonen waarom nieuwe sociale bewegingen

over het algemeen en religieuze bewegingen in het bijzonder zo belangrijk zijn geworden in

de strijd voor sociale verandering en tegen globalisering. Castells ontwikkelt hiervoor een

nieuw concept van identiteitsconstructie die drie vormen aanneemt: legitimerende identiteit

die een burgerlijke maatschappij genereert, weerstandidentiteit die tot de formatie van

gemeenschappen leidt (‗de uitsluiting van de uitsluiters door de uitgeslotenen‘),

projectidentiteit (bijvoorbeeld, feministische bewegingen) die subjecten produceert. Hij

verwijst naar het verschil in de vorming van de identiteit in de moderne samenleving en in de

netwerksamenleving. Terwijl in de moderniteit projectidentiteit uit burgerlijke samenleving

werd geconstrueerd (zoals in het geval van het socialisme op de basis van de

arbeidsbeweging), groeit projectidentiteit in de netwerksamenleving, als die zich helemaal

25

ontwikkeld, uit gemeenschappelijke weerstand. Dit is de werkelijke betekenis van de nieuwe

voorrang van identiteitsbeleid in de netwerksamenleving (Castells, 2010b: 11-12).

Het derde boekdeel End of Millennium is gebaseerd op de analyse van de gevolgen van de

globale transformatie voor de natiestaat en voor de meeste gewone mensen die zich buiten het

globale net bevinden. Er zijn verschillende modellen van de ontwikkelingsstaat geanalyseerd

als een alternatief voor de natiestaat. Castells herinterpreteert sociale kloven door het invoeren

van begrippen ‗vierde wereld‘ en perverse connectie van de globale criminele netwerken.

Waterman (1999: 362) stelt in zijn overzicht van de trilogie dat hoewel het explosieve en vaak

destructieve effect van de informationele productiewijze niettemin een alternatieve,

postkapitalistische samenleving toestaat, Castells geen ervan heeft uitgedokterd. Fuller (1999)

vindt de structuur van de trilogie dialectisch. Inderdaad is het eerste boekdeel van de trilogie

van Castells (2010a: 27) aan de analyse van het Net (dominante logica van het kapitaal)

gewijd, het tweede deel heeft te maken met het Zelf (menselijke logica van de identiteit) en

het derde boekdeel geeft de interpretatie van gevolgen van de interactie tussen het Net en het

Zelf (historische transformaties). Volgens Van Dijk (1999) zijn echter politieke implicaties

van zijn analyse de marginalisering van alle vormen van sociale bewegingen ten opzichte van

‗netwerklogica‘. Jeffrey (1999) wijst aan dat er een spanning is tussen de ontwikkeling van de

dominante logica van het netwerk en eerdere conclusies over de mogelijkheden om de

uitkomsten van het netwerk te beïnvloeden.

Perkmann (1999) vergelijkt twee werken over de netwerkmaatschappij: van Castells en van

Messner in Perkmann (1999). Volgens Perkmann (1999: 620) benadrukt Castells de macht in

de moderne kapitalistische maatschappij door het stellen de ‗overheersing van sociale

morfologie boven sociale actie‘. De ‗schakelaars‘ worden de machthebbers in het globale

netwerk. Kapitaal is globaal maar er is geen globale kapitalistische klasse, terwijl arbeid

lokaal is met slechts beperkte toegang tot de ‗ruimte van stromen‘. In het concept van

Messner nemen netwerken in toenemende mate belangrijke bestuursfuncties over in onze

maatschappijen. In zijn visie zijn netwerken niet alleen een speciale coördinatiewijze (als

verschil tussen markt en hiërarchie) of belangenvertegenwoordiging (‗lobbies‘) maar tegelijk

voeren ze functies uit zoals de uitvoering van beleid, de verzameling van informatie (voor de

staat) of de generatie van kennis binnen sommige politieke velden (Perkmann, 1999: 621).

Patomaäki (2003) vindt dat stelling van Castells en Himanen in hun boek The Information

Society and the Welfare State: The Finnish Model (2002) over de verenigbaarheid van de

26

informationele samenleving en democratische welvaartsstaat verkeerd is. Het schema van drie

modellen van het informationele kapitalisme (Amerikaanse, Singaporese en Finse) in dit boek

is naar Patomaäki eenzijdig. Het Finse model lijkt een optische illusie van het succesvolle

informatiekapitalisme te zijn als het gevolg van de politiek van het neoliberalisme,

deregulering en privatisering. In feite heeft dus Castells geen alternatief model van de

netwerkmaatschappij of van de informatiemaatschappij voorgesteld. Hij erkent zelf in het

tweede deel van de trilogie dat in de globale economie weinig ruimte is voor sterk

verschillende welvaartsstaten, en dat welvaartsstaten worden er teruggebracht tot de kleinste

gemene deler binnen een neerwaartse spiraal (Castells, 2010b: 314). Zoals Barney (2004:

118) opmerkt, is de geest van de globale economie de geest van het universele

marktliberalisme dat het minimaliseren van de herverdelende rol van de welvaartsstaat

impliceert.

De onderscheiding tussen verschillende modellen van informatie- of kennismaatschappij van

Castells zoals het Amerikaanse en het Noord-Europese (voornamelijk het Finse) is toch

acceptabel, aangezien hij de natiestaat principieel buiten het Net plaatst. In Finland is de

welvaartsstaat in de laatste jaren een sleutelfactor geweest in het induceren van

productiviteitsgroei door het verschaffen van de basis van menselijke hulpbronnen voor de

geavanceerde kenniseconomie in termen van onderwijs, gezondheid, culturele ontwikkeling,

innovatievermogen en sociale stabiliteit. In tegenstelling tot het Finse model baseerde het

Amerikaanse model van kenniseconomie in de jaren 1990 zich voornamelijk op massale

import van hoog geschoolde arbeid als een bron van productiviteit en innovatie. De specifieke

manieren van de formatie van menselijk kapitaal in de kenniseconomie (investering in eigen

menselijk kapitaal versus de benutting van immigrerend menselijk kapitaal) bepalen dus het

model van economische ontwikkeling in het Informatietijdperk (Castells, 2010b: 314-315).

We hebben een mogelijke typologie van de netwerkmaatschappij gemaakt op basis van het

hoofdkenmerk van deze maatschappij: connectiviteit/disconnectiviteit (tabel 6). In dit model

is de werkelijke netwerksamenleving tegengesteld aan alternatieve netwerksamenleving

terwijl de meeste samenlevingen ter wereld nog potentiële netwerksamenlevingen zijn en een

deel van transitiestaten hebben een overgangstype netwerksamenleving. Het idee van

ontwikkeling van modellen is afwezig in het concept van Castells, dat, zoals in de inleiding

werd aangeduid, slechts een momentopname van de globale transformatie is.

27

Een van de methodologische gebreken van Castells‘ benadering van de netwerkmaatschappij

is dus haar ahistorisme. Volgens Castells (2010a: xvii, 20-21, 2004: 13, 15) is de

netwerkmaatschappij een feit dat zich in vele samenlevingen tegen het einde van het tweede

millennium wereldwijd heeft voltrokken in verschillende crossculturele verschijningsvormen

als het gevolg van (onderling onafhankelijke) technologische, economische, sociale en

culturele transformaties of ‗toevallige samenloop‘ van de drie historische processen

(herstructurering van het industrialisme, de nieuwe culturele sociale bewegingen en de

informatie- en communicatierevolutie) in de laatste decennia van de twintigste eeuw, terwijl

de sociaalhistorische dialectische benadering de (onderling afhankelijke) noodzakelijke trends

en bepaalde fases in de ontwikkeling van de huidige kapitalistische maatschappij probeert

vast te leggen (Sayers, 1984, Wright, 2006). Zo suggereert Van Dijk (2001: 249) dat de

moderne maatschappij zich in een overgangsfase tussen massamaatschappij en

netwerkmaatschappij bevindt.

De andere belangrijke theoretische vraagstuk is over de diepte van de transformatie van de

huidige samenleving. Webster (2006: 6-7) stelt de vraag: gaat het hier over een soort nieuwe

samenleving die uit de oude is ontstaan zoals Manuel Castells en Daniel Bell betogen of

moeten we hier de nadruk leggen op continuïteiten van vooraf vastgestelde relaties zoals

Anthony Giddens en neomarxistische theoreticus Herbert Schiller stellen? Terwijl Van Dijk

(2001: 69) en Barney (2004: 70) het feit benadrukken dat de nieuwe netwerkeconomie of het

informationalisme een soort kapitalisme blijft en geen geheel nieuw economisch systeem is,

maakt Castells (1983: 305-311, 1989: 7-32, 2010a: 13-21) in zijn analyse van de huidige

samenleving systematisch onderscheid tussen aanhoudende kapitalistische productiewijze en

nieuwe informationele ontwikkelingswijze.

Wat is het belang van de theorie in de benadering van Castells over het algemeen? In The City

and Grassroots streefde Castells naar een niet formele ‗goede theorie van de stad‘ na, die

historisch perspectief weerspiegelt en met empirisme breekt (Castells, 1983: 335-336, 340). In

The Information Age wilde hij ook geen formele, systematische theorie van maatschappij

presenteren (Castells, 2010a: xix). In feite ging hij hier echter van de ‗grounded theory’ uit

die niet de theoretische hypothesen test door middel van empirisch onderzoek, maar

theoretische categorieën vanuit casestudies tracht te laten ‗opkomen‘, zoals in een kwalitatief

onderzoek (Stalder, 2006: 36, Mortelmans, 2007: 42). Het belang van de theorie wordt dus

ook in het concept van de netwerkmaatschappij van Castells onderschat. Immers is ‗de meest

28

indrukwekkende kwaliteit van Castells dat hij een empirische socioloog is (Webster, 2006:

100).

2.3 Communicatiemacht in het concept van Castells

In het begin van de jaren 2000 verschuift het accent in het wetenschappelijk onderzoek van

Castells van de algemene theorie van de netwerkmaatschappij naar de theorie van de

communicatiemacht. Zo benadrukt hij het belang van het Internet voor de sociale

bewegingen. In zijn nieuw groot boek Communication Power (Castells, 2009) ontwikkelde hij

begrippen van macht en contramacht, typologie van culturele patronen, verklaring van de

mediapolitiek. Castells (2009: 3) benadrukt dat communicatiemacht in het hart van de

structuur en dynamiek van samenleving is. Castells schrijft: ‗Mijn werkhypothese is dat de

meest fundamentele vorm van de macht ligt in het vermogen om de menselijke geest te

vormen. De manier waarop we voelen en denken bepalen de manier waarop we handelen,

zowel individueel als collectief. Ja, dwang en capaciteit om ze uit te oefenen, wettig of niet, is

een essentiële bron van macht‘. Hij vervolgt hier: ‗Het proces van het institutionaliseren van

normen en regels en het uitdagen van deze normen en regels door actoren die voelen dat ze

niet voldoende worden gepresenteerd in de werking van het systeem, gaan gelijktijdig voort in

een gestage beweging van de reproductie van maatschappij en de productie van sociale

verandering. Dit proces van communicatie opereert volgens de structuur, cultuur, organisatie

en technologie van communicatie in een gegeven maatschappij‘ (Castells, 2009: 3-4). De

macht is volgens Castells (2009: 15) relationeel, de overheersing is institutioneel. ‗De macht

is de relationele capaciteit die een sociale actor in staat stelt om asymmetrisch de beslissingen

van andere sociale actor(en) te beïnvloeden op een manier die de wil, belangen en waarden

van gemachtigde actoren begunstigt‘ (Castells, 2009: 10).

Van Dijk (2010) beschouwt het boek Communication Power als een opvolger van het

boekdeel 2 van Castells‘ trilogie over het Informatietijdperk. Volgens hem is de definitie van

de macht als een relationele capaciteit duidelijk geschikt voor netwerken en de

netwerkmaatschappij die hoofdonderwerpen ook van dit boek zijn. Van Dijk verwijst hier

naar de ontwikkeling van het concept van vormen van de macht door Castells, met name die

van ‗poortwachters‘, ‗protocollen‘, ‗sleutelknooppunten‘, media-eigenaars en –controleurs. In

de Communication Power heeft Castells drie vormen van communicatie geanalyseerd:

intermenselijke, massacommunicatie, massa-zelfcommunicatie. De macht van

29

netwerkprogrammeurs en –verwisselaars kan worden bestreden door het herprogrammerende

werk van massa-zelfcommunicatie.

Castells (2009: 45) onderscheidt twee basismechanismen van de uitoefening van de macht in

de netwerkmaatschappij: (1) het vermogen om netwerken te vormen en de netwerken te

programmeren en herprogrammeren in termen van de doelstellingen toegewezen aan het

netwerk en (2) het vermogen om de coöperatie van verschillende netwerken te verbinden en te

garanderen door het delen van gemeenschappelijke doelstellingen en het combineren van

hulpmiddelen, terwijl competitie van andere netwerken wordt afgeweerd door het opzetten

van strategische coöperatie.

Castells (2009: 37) duidt hier weer aan wat de mondiale netwerkmaatschappij karakteriseert:

de tegenoverstelling tussen de logica van het mondiale net en de bevestiging van een

multipliciteit van locale ‗zelven‘. Hij stelt vast dat in plaats van de opkomst van een

homogene mondiale cultuur de belangrijkste gemeenschappelijke trend de historische

culturele diversiteit is: fragmentatie in plaats van convergentie. Protocollen van interculturele

communicatie zijn daarom volgens Castells van cruciaal belang voor de mondiale

netwerkmaatschappij. ‗In onze samenleving zijn de protocollen gebaseerd niet op de gedeelde

cultuur, maar op de cultuur van het delen ervan‘. Het proces van materiële constructie van de

cultuur wordt door hem gedefinieerd als het proces waarbij ‗bewuste sociale actoren van

multipele herkomst hun middelen en overtuigingen aan de anderen brengen, die verwachten

dat er in ruil ervoor dezelfde verkrijgen, en zelfs meer: het delen van een diverse wereld en

dus het beëindigen van de voorouderlijke angst voor de andere‘ (Castells, 2009: 126, 38). Via

virtuele gemeenschappen gebruiken sociale actoren en individuele burgers over de hele

wereld ‗de nieuwe capaciteit van communicatienetwerking in het digitale tijperk om hun

projecten te bevorderen, hun belangen te verdedigen en hun waarden te doen gelden‘

(Castells, 2009: 57). Virtuele gemeenschappen hebben minder kans om een eigen cultuur te

vormen en te behouden dan ‘traditionele organische gemeenschappen‘ (Van Dijk, 2001:

184).11

Niettemin bevorderen digitale communicatienetwerken reflexieve constructie van

totale sociaal-culturele identiteit als een set van multipele en tegenstrijdige identiteiten. In

tegenstelling tot de traditionele maatschappij wordt ons in de mondiale netwerksamenleving

doorgans een verbijsterende reeks van keuzes betreffende sociale en culturele identiteiten

aangeboden die gebaseerd zijn op gender, nationaliteit, religie, gezinsrelaties, seksualiteit,

beroep, recreatieve belangen, politieke aangelegenheden enzovoort (Cheung, 2007: 277).

30

Castells (2009: 120) heeft in dit boek een typologie van culturele patronen voorgesteld die

enerzijds tegenstelling tussen globalisering en identificatie weerspiegelt, anderzijds

tegenstelling tussen individualisme en communalisme (tabel 7). Op het kruispunt van

communicatie en globalisme vinden we de cultuur van kosmopolitisme of het project van het

delen van collectieve waarden op een planetaire schaal. Dit is het geval bijvoorbeeld van de

islamitische umma, maar ook de milieucultuur of de kosmopolitische cultuur die de

collectieve waarden van democratie in een nieuwe ruimte van globale burgerschap bevestigt.

De fusie van communalisme en identificatie leidt tot de erkenning van multipele identiteiten

in een wereld die werd gevormd door een diversiteit van culturele gemeenschappen. Dit

betekent erkenning van multiculturalisme als een beslissende trend van onze onderling

afhankelijke wereld.

Fuchs (2009) geeft een kritische beoordeling van Castells‘ concept van de macht in de

Communication Power. Volgens Fuchs (2009: 95) is niet de dwangmacht maar de coöperatie

het meest fundamentele proces in de hedendaagse maatschappij, en het is dus mogelijk om

zonder de dwangmacht (in Castells‘ termen) en met een symmetrische verdeling van de macht

het sociale stelsel te scheppen. Hij vindt dat het beschouwen van de macht als gewelddadige

dwang het gevaar vormt. ‗Het probleem is dat Manuel Castells de maatschappij en sociale

systemen beschrijft in technologische en computationele termen‘ (Fuchs, 2009: 96). Castells

geeft er een technodialectische analyse, maar blijft onduidelijk wat hij met de opkomst van

autonomie voor communicatieve subjecten bedoelt als we in de werkelijkheid met de totale

commodificatie van menselijke activiteit geconfronteerd worden (Fuchs, 2009: 98, 100).

Volgens Castells (2009: 345-346) staat de beweging voor democratische globalisering voor

de oude anarchistische ideaal van autonome gemeenschappen en vrije individuen die hun

zelfbestuurde vormen van het bestaan op een brede schaal coördineren met behulp van de

netwerktechnologieën van de vrijheid. Tegenover dit neo-anarchistisch perspectief stelt Fuchs

een concept van de hedendaagse universele sociale beweging voor democratische

globalisering: ‗een beweging van bewegingen die de diversiteit van andere

weerstandbewegingen verenigt en een eenheid in diversiteit schept die de topics van alle

hedendaagse weerstandbewegingen met de topics van het kapitalisme en de klasse verbindt

(Fuchs, 2009: 104-105).

31

3. Vorming van etnische identiteit in het informatietijdperk

3.1 Identiteitvorming en etnische classificatie

Wat is de samenhang tussen netwerken en culturele eigenschappen van een etnische groep

zoals Marokkaanse jongeren? Welke strategieën gebruiken de leden van Marokkaanse

jongeren om hun netwerken te ontwikkelen?

Een collectieve identiteit wordt volgens Castells (2010b: 6-9) gevormd enerzijds door de

invloed van de dominante maatschappelijke instellingen (de legitimerende identiteit),

anderzijds door de weerstand van achtergestelde sociale actoren (de weerstandidentiteit) en

door de poging van de nieuwe sociale bewegingen om hun positie in de maatschappij te

herdefiniëren en de sociale structuur te transformeren (de projectidentiteit). We hebben echter

geprobeerd om toepassing van de netwerktheorie van Castells uit te breiden naar de

identiteitvorming van een bepaalde groep van niet-westerse allochtonen toe in het kader van

sociale integratie. Hiervoor baseren we ons op de relevante literatuur en eigen kwalitatief

onderzoek met focusgroepen van studenten van de Marokkaanse afkomst, aangezien dit soort

kwalitatief onderzoek geschikt is om de identiteit en strategieën van een specifieke etnische

groep nader te definiëren (Van Belleghem e.a., 2009). Castells‘ oeuvre laat zien dat dergelijke

toepassing wel mogelijk is. Bijvoorbeeld heeft Castells (2010b: 56-63) in het tweede boekdeel

van zijn trilogie het concept identiteit in de netwerksamenleving theoretisch toegepast op de

Afrikaanse Amerikanen. We vinden het nuttig om er twee hoofdprocessen van de

identiteitvorming te onderscheiden: 1) een radicaal of (fundamentalistisch) proces op de

mondiale schaal en 2) een matig (multicultureel) proces voornamelijk binnen de westerse

natiestaten (zie bijvoorbeeld AlSayyad & Castells, 2002, AlSayyad, 2002, Vasquez & Wetzel,

2009).

Zoals eerder is vermeld, definieert Castells (2010a, 22, 2010b: 6-7) identiteit als het proces

van de zelfherkenning en de constructie van betekenis van een sociale actor op de basis van

een culturele eigenschap of een verwante steel van culturele eigenschappen, dat is voorrang

verlenen boven andere bronnen van betekenis. Voor een gegeven individu of voor een

collectieve actor kan er een pluraliteit van identiteiten zijn. Dergelijke pluraliteit kan maar

vaak een bron van stress en contradictie zijn in zowel zelfvertegenwoordiging als sociale

handeling.

32

We hebben de drie ideale types in het concept van identiteit van Castells (2010b: 7-12) - de

legitimerende identiteit (genereert een burgerlijke maatschappij), de weerstandidentiteit

(genereert communes of gemeenschappen) en de projectidentiteit (genereert collectieve

sociale actoren) – geprobeerd toe te passen op de vorming van de etnische (en religieuze)

identiteit van de Marokkaanse allochtonen in de context van hun machtsverhoudingen met de

autochtonen in de Belgische multiculturele samenleving.

De legitimerende identiteit kan hier worden gepresenteerd als het belang van de participatie

aan maatschappelijke instellingen (zoals onderwijs en arbeidsmarkt), de naturalisatie en de

burgerschap voor de etnische minderheden. Weerstandidentiteit of verdedigende identiteit kan

zich uidrukken in de verscheidene processen van de afzondering, assimilatie, ontwijking- of

overlevingstrategie, marginalisering van allochtonen. Projectidentiteit wordt door strategie

van integratie, herbevestiging van eigen culturele waarden en betekenissen of alternatieve

strategie van etnische groepen gevormd (vgl. Barney, 2004: 146-149). Deze drie vormen van

identiteitconstructie kunnen worden samengevat in het begrip van de vorming van ‗totale‘

(gedifferentieerde of multipele) sociaal-culturele identiteit van etnische minderheden die zich

voordoet als het gevolg van de vaak tegenstrijdige interactie tussen sociale positie en

verschillende vormen en bronnen van individuele identiteit en groepsidentiteit (tabel 10, vgl.

AlSayyad, 2002: 17).

Er zijn tegenstrijdige tendensen in de vorming van de totale identiteit van allochtonen: de

sociale rol/betekenis van individuen en groepen als werknemers in het algemeen en allochtone

arbeiders (die grotendeels generieke arbeid verrichten) in het bijzonder is aan het verminderen

(ten opzichte van mondiale netwerken van het kapitaal) (Webster, 2006: 81-82, Castells,

2010a: 266-267, 301-302, 506), terwijl de rol van het etnische/religieuze bewustzijn over het

algemeen aan het versterken is (Castells, 2010b: xvii, 421-423). Om een totale identiteit te

verwezenlijken en te versterken moet echter een allochtone persoon/groep in zekere mate op

een of andere manier aan het maatschappelijke leven en vooral aan de reguliere arbeid

participeren. Corluy, Marx & Verbist (2011) tonen bijvoorbeeld in hun regressieanalyse op

basis van de arbeidskrachtenenquête in België de positieve invloed van de

nationaliteitverwerving op de arbeidskansen van de niet-westerse allochtonen. Zo stijgt er

dankzij de naturalisatie de tewerkstellingsgraad bij de Noord-Afrikanen (n=1.390, grotendeels

van Marokkaanse afkomst) van 35 naar 46 percent, tegenover 72 percent bij de Belgische

burgers in totaal (idem: 16).

33

Castells (1999: 5, 2010b: 72) stelt maar vast dat in de netwerkmaatschappij in feite de meeste

mensen en de meeste landen worden uitgesloten van de nieuwe globale economie. Uit

Castells‘ (2010a: 216-302) analyse van de transformatie van de arbeid in het eerste deel van

de trilogie blijkt bovendien dat de snelle groei van immigrantenarbeiders de etnische

stratificatie versterkt zowel op de wereldschaal als op het niveau van de natiestaat.

Castells benadert in zijn trilogie The Information Age de sociale stratificatie in het

informatietijdperk uitgaande van de dominantie van het mondiale kapitalisme: enerzijds wordt

de klassenstructuur door de beroepsstructuur voorgoed vervangen (dominantie van mondiale

managerselite), anderzijds wordt in de beroepsstructuur zelf generieke arbeid resoluut

vervangen door de informationele arbeid (dominantie van mondiale meritocratie). Webster

(2006: 111-119) oefent een gegronde kritiek op deze technocratische benadering uit. We zijn

van mening dat de analyse van identiteitsvorming bij zulke benadering vooral wordt gericht

op de invloed van de specifieke soorten van het cultureel kapitaal, terwijl de andere vormen

van menselijk kapitaal, zoals economisch en sociaal kapitaal worden veronachtzaamd.

Volgens Barney (2004: 31) is de stratificatie in de wereldwijde netwerksamenleving een

structureel kenmerk van deze samenleving, waarbij hele regio‘s of landen in de periferie van

de wereldeconomie of hele klassen van mensen binnen de kern zelf daadwerkelijk de toegang

wordt ontzegd en daardoor van cruciale technologische, economische, politieke en sociale

netwerken worden uitgesloten.

Sociale uitsluiting wordt door Castells (2000a: 375-376) begrepen als de ontkoppeling tussen

mensen als mensen en mensen als werknemers/consumenten in de dynamiek van het

informationele kapitalisme op een globale schaal. Analyse van Castells‘ concept van de

identiteitvorming in de context van de sociale uitsluiting van een specifieke etnische groep

laat zien dat tussen verschillende vormen van de etnische identiteit een tegenstelling bestaat.

De rolidentiteit (sociale status en burgerschap) die legitimerende identiteit representeert,

wordt tegengesteld aan de primaire identiteit (etniciteit en religie) die in dit geval vooral de

weerstandidentiteit en in mindere mate de projectidentiteit representeert. Deze groeiende

kloof tussen de sociale rol en de etnische (en religieuze) identiteit kan volgens ons worden

aangeduid als de hoofdcontradictie van de totale identiteit of het Zelf van de multiculturele

samenleving in het informatietijdperk. Bijvoorbeeld worden zelfs hoogopgeleide

Marokkaanse allochtonen van de tweede generatie in België geconfronteerd met de specifieke

uitsluitingmechanismen, zoals discriminatie, vooroordelen en negatieve stereotypering op

verschillende maatschappelijke domeinen, die institutioneel zijn geworteld (Vertommen,

34

Martens & Ouali, 2006, Ceuppens, 2006, Geets, 2010, Vandezande, Fleischmann, Baysu,

Swyngedouw & Phalet, 2010). De leden van deze etnische minderheid hanteren verschillende

strategieën om een uitweg te vinden in hun overwegend precaire situatie. Zo gebruiken de

hoogopgeleide Belgische Marokkanen een strategie van symbolische grenzen om zich tegen

de negatieve stereotypering te verdedigen (bijlagen C en D, tabellen 11 en 12, vgl. Vasquez &

Wetzel, 2009). Deze fundamentele tegenstelling tussen het Net en het Zelf is maar zo diep

geworteld in de huidige samenlevingen dat ze geen echte oplossing hiervoor kunnen bieden.

Daarom moet volgens ons in het lange perspectief naar een alternatieve netwerksamenleving

worden gezocht (zie tabel 6).

In ons model van de ‗totale identiteit‘ of de sociaal-culturele identiteit (tabel 10) wordt

interactie tussen de sociale positie (rol) en het etnische (religieuze) bewustzijn als de bronnen

van de groepsidentiteit verondersteld. Identiteitvorming van een etnische islamitische groep in

een westers land kan op verschillende niveaus worden gevolgd, bijvoorbeeld op het niveau

van diaspora (of umma). Zo kan een deelname van Belgische Marokkanen aan de

ontwikkeling van de regio‘s van hun herkomst in Marokko of de bouw van een eigen tweede

woning in het herkomstland in verband worden gebracht met de vorming van multipele

(transnationale) identiteit op het niveau van Marokkaanse diaspora in België door de analyse

van de investeringstrategie zowel in gastland als herkomstland (Vancluysen, Van Craen &

Ackaert, 2009, Saaf, Hida & Aghbal, 2009).12

Bijvoorbeeld is ongeveer 30% van de

ondervraagde Belgische Marokkanen (N= 401) in Wallonië, Vlaanderen en Brussel in het

onderzoek van Saaf e.a. (2009: 13) eigenaar van hun woning in België, maar 60% van hen

heeft geïnvesteerd in de aankoop van onroerend goed in Marokko. Intussen bezit al volgens

deze enquête bijna 80% van de Marokkaanse allochtonen de Belgische nationaliteit (Saaf e.a.,

2009: 105).

Het integratiebeleid van een postmoderne westerse staat zoals België leegt de nadruk op een

legitimerende identiteitpolitiek in de vorm van de inburgering die impliciet voornamelijk op

de assimilatie van de toekomstige generaties van etnisch–religieuze minderheden binnen de

krimpende natiestaat is gericht, terwijl zowel weerstandidentiteit als projectidentiteit van

allochtonen nog steeds een wens voor het behoud en de uitbreiding van een multiculturele

samenleving uitdrukken. Deze contradictie kan volgens ons worden gezien als de

hoofdtegenstelling van integratiebeleid in België en andere westerse landen in het

informatietijdperk. Tabel over de hiërarchie/het spectrum van aspecten van multipele

identificatie van Belgische Marokkanen (Saaf e.a., 2009: 108) dient als illustratie van

35

tegenstellingen binnen de meervoudige identiteit van Belgische Marokkanen en past bij onze

methodologische schema van de identiteitvorming (tabel 14).

Er is een tegenstelling tussen de voortgaande individualisering van levensstijlen

(‗consumptiekapitalisme‘) (Webster, 2006: 153-154) en de neiging van collectieve

identiteiten zoals die van etnische en religieuze groepen om zich te (her)bevestigen in de

benadering van de groepsidentiteitvorming van Castells. We zien hier in feite een

weerspiegeling van de contradictie tussen de dominante mondiale logica van het Net en de

verdedigende logica van het Zelf in de vorm van een lokale multipele groepsidentiteit. De

dialectiek van deze tegenstelling zorgt onder meer voor de vervaging van de symbolische

grenzen tussen verschillende identiteiten en de vorming van meer multipele identiteiten.

In het kader van dit onderzoek zijn concepten van etnische classificatie, etnische netwerken

en sociale grenswerk van belang voor de toepassing van de theorie van de

netwerksamenleving op de groepsidentiteitvorming.

Aangezien de traditionele benaderingen van etnische minderheden, zoals ‗essentialisme‘,

‗situationalisme’ (zie kritiek erop van Wimmer, 2008) steeds minder doeltreffend zijn, volgen

wij in de paper het grensvormende paradigma van etniciteit van Wimmer (2009) om de

netvorming bij de Belgische Marokkanen te begrijpen. Dit paradigma beschouwt de etniciteit

als het resultaat van een interactie tussen autochtonen en allochtonen en beschouwt de

incorporatie/integratie van allochtonen als hun eigen grensmakend werk. Netwerkvorming

stelt zich hier voor als belangrijk element van de strijd om grenzen op verschillende niveaus,

domeinen en locaties. De etnische grensmakende mechanismen en patronen moeten maar

zorgvuldig van de andere grensmakende mechanismen en patronen worden onderscheiden,

rekening houdend met de overlapping en trasformatie van de etnische en andere netwerken.

Het grensmakende paradigma baseert zich op begrippen zoals symbolische en sociale grenzen

en hun samenhang. Volgens Lamont en Molnàr (2002: 168-169) zijn symbolische grenzen

conceptuele verschillen die door de sociale actoren worden gemaakt om objecten, mensen,

praktijken en zelfs de tijd en ruimte te categoriseren. Sociale grenzen zijn geobjectiveerde

vormen van sociale verschillen die zich manifesteren in ongelijke toegang tot en ongelijke

verdeling van middelen (materiële en niet-materiële) en sociale mogelijkheden/kansen.

Symbolische middelen, zoals conceptuele onderscheidingen, interpretatieve strategieën,

culturele tradities kunnen worden gebruikt om geïnstitutionaliseerde sociale verschillen te

36

creëren, te handhaven, te betwisten of zelfs te doen verdwijnen. Mensen proberen zich aan te

passen aan hun omgeving door cognitieve categorisatie en stereotypering.

De betere kennis over de netwerkvorming van etnische doelgroepen zou ook van belang zijn

voor het sociale integratiebeleid gericht op verbetering van de maatschappelijke positie van de

kwetsbare en kansarme allochtonen en hun kinderen, namelijk van de Belgische Marokkanen

(Van Robaeys e.a., 2007: 27). In deze paper hebben we ook ons eigen bijdrage gebruikt in het

kader van het kwalitatief onderzoek naar de identiteitsvorming bij Marokkaans-Belgische

studenten van de Universiteit Antwerpen (Van Bellegem e.a., 2009).

Jenkins (2008: 61) beschrijft etniciteit als een vorm van de interactieorde waarin zelfbeeld

publiek beeld ontmoet. Hij onderscheidt interacties van twee basissoorten: processen van

interne definitie (zelfdefinitie van identiteit door leden van een groep) en processen van

externe definitie (van buiten afkomend, gecontroleerd of heteronoom) of sociale categorisatie

(Jenkins, 2008: 55). Lacante e.a. (2007: 10) definiëren een etnische groep als een groep

mensen die zich met elkaar identificeren, of die als dusdanig geïdentificeerd worden door

anderen op basis van een (echte of vermeende ) gemeenschappelijke oorsprong, gemarkeerd

door een gedeelte nationaliteit of land van oorsprong, geschiedenis, taal, religie, tradities.

Om een model van gehele (primaire en sociale ) identiteit van etnisch-culturele groepsleden te

construeren hebben we gebruik gemaakt voornamelijk van de vier modellen: identiteitsmodel

van Hutnik (tabel 8), etnisch religieus model van Van Craen e.a. (2007: 145) (tabel 9), model

van sociale cohesie van Van Craene en Vancluysen (2009: 3) (figuur 5) en model van

acculturatiestrategieën van Berry (2003: 23) (figuur 6). We vinden dat het mogelijk is om

betekenis (identiteit) en functie (beroep) te combineren om een sociaal gedetermineerde

etnische identiteit te bepalen (tabel 10). Zo hebben we vier types van zulke identiteit

gedefinieerd: van ongevormde of gemarginaliseerde identiteit tot complementaire of sociaal

aanvullende identiteit. Het laatste type identiteit is kenmerkend voor de groep respondenten

focusgroep Marokkaans-Belgische studenten, maar ze hebben ook een aanzienlijke invloed

van een ander type gehele identiteit aangegeven – ‗gestigmatiseerde identiteit‘ - die vooral te

maken heeft met arbeidsverleden van hun ouders als gastarbeiders.

3.2 Etnische grensconstructie en strategieën van de Marokkaanse allochtonen

Volgens Bourdieu (1986) is sociaal kapitaal een complex van de actuele of potentiële

hulpmiddelen die worden verbonden met bezit van een duurzaam netwerk van min of meer

37

geïnstitutionaliseerde betrekkingen van wederzijdse kennis en erkenning of met lidmaatschap

in een groep. Bourdieu beschouwt dus sociaal kapitaal als een samenhang tussen de twee

sociale componenten: een hulpmiddel verbonden met groepslidmaatschap en sociale

netwerken plus wederzijdse cognitie en erkenning die symbolische karakter verkrijgen.

Sociaal kapitaal kan worden gebruikt als een instrument van de strijd om macht en status op

verschillende velden (Siisiäinen, 2000). Bijvoorbeeld dienen vooroordelen en stereotypen als

mechanismen om etnische discriminatie op school en op de arbeidsmarkt te handhaven en te

versterken (Lamont & Molnàr, 2002).

Bij de classificatie van vormen van sociaal kapitaal is dus belangrijk om context en

gerichtheid van de netvorming in acht te nemen. In hun onderzoek naar irreguliere migranten

in België, inclusief Marokkaanse mannen in Antwerpen, onderscheiden Van Meeteren e.a.

(2009) drie types van migranten: investeringsmigranten (accumuleren kapitaal om ermee

terug naar thuisland te keren), legalisatiemigranten (gebruiken etnische netwerken om te

kunnen trouwen op de huwelijksmarkt), vestigingsmigranten (vormen een gecombineerd

sociaal kapitaal om zich te kunnen vestigen in het gastland).

Vele studies hebben getoond dat Marokkaanse en Turkse (mannelijke) gastarbeiders

aanvankelijk migreerden als investeringsmigranten met de bedoeling om tijdelijk in het

gastland te blijven. De meeste van hen zijn maar de vestigingsmigranten geworden. Deze

omwenteling in de migratiehistoriek van de eerste generatie Marokkaanse en Turkse

allochtonen heeft ambivalente gevolgen gehad voor de maatschappelijke positie van hun

nakomelingen (de tweede generatie). Marokkaanse en Turkse jongeren worden verankerd

geraakt in (begrensde) netwerken van vroegere gastarbeiders met een gering economisch en

cultureel kapitaal. Zo had 56% van de eerste generatie Marokkanen geen onderwijsdiploma.

Dit algemeen laag opleidingsniveau bepaalt hun vermogen om effectief deel te nemen aan de

Belgische maatschappij (Timmerman e.a., 2003: 1068). Het gebrek aan cultureel en sociaal

kapitaal had negatieve gevolgen voor de omvang en effecten van netwerken van de tweede

generatie allochtonen. Volgens verkennend onderzoek naar armoede bij groepen van

vreemdelingen van vreemde herkomst in België ligt het risico om onder de

inkomensarmoedegrens te moeten leven bij de groepen van Turkse en Marokkaanse herkomst

vier tot vijf keer zo hoog als bij de groep van Belgische herkomst (Van Robaeys e.a., 2007:

26). Onderzoek van Krols e.a. (2008: 80) naar armoede bij Turkse en Marokkaanse vrouwen

stelt: ‗De solidariteit in de migrantengemeenschappen is dus op verschillenden manieren

38

begrensd. Zo is de toegang tot hulpbronnen afhankelijk van de sociale positie binnen het

netwerk. (…) Ook het wederkerigheidprincipe stelt grenzen aan de solidariteit‘.

Sociaal kapitaal wordt door Haug & Pointner (2007) gepresenteerd als een wezenlijke

indicator van de integratie van migrantengemeenschappen in de mate van de sociale

inbedding in het netwerk van gastland volgens de vier vormen van acculturatie: integratie,

assimilatie, segregatie en marginalisering (figuur 6).

Lamont & Molnàr (2002) stellen ook een aantal alternatieve strategieën om symbolische en

sociale grenzen te analyseren:

1) het onderzoek naar de eigenschappen van grenzen zoals doorlaatbaarheid, belangrijkheid,

duurzaamheid en zichtbaarheid;

2) de systematische catalogisering van de sleutelmechanismen die gekoppeld worden met de

activering, handhaving, omzetting of discussie, overbrugging, overgang en ontbinding van

grenzen;

3) het focussen op het thema van het culturele lidmaatschap.

Wimmer (2008) onderscheidt op zijn beurt vijf types van de grensmakende strategieën van

etnische groepen op micro- en macroniveaus: expansie (uitbreiding van de kring van

ingesloten mensen), contractie (beperking van de kring van ingesloten mensen), inversie

(verandering van de betekenis van een bestaande grens), herpositionering (verandering van

een eigen categoriaal lidmaatschap) en grensvervaging (boven etnische grenzen komen door

andere grenzen te benadrukken). De omvang van politieke netwerken bepaalt volgens de

auteur waar de grenzen tussen ‗wij‘ en ‗zij‘ zullen worden getrokken. Bijvoorbeeld hebben

bilaterale overeenkomsten over ‗gastarbeiders‘ tussen België en Marokko in 1964 en

‗immigratiestopbeslissing‘ van de Belgische overheid in 1974 ‘in grote mate de grenzen

tussen de nazaten van Marokkaanse gastarbeiders en Belgische autochtonen bepaald (CGKR,

2009: 10-11).

Ons kwalitatief onderzoek in de vorm van de twee focusgroepen (drie meisjes en vier

jongens) naar de identiteitsvorming bij de studenten met Marokkaanse achtergrond aan de

Universiteit Antwerpen heeft onder meer gepeild naar hun netwerken.13

De mannelijke

deelnemers van de focusgroep spelen blijkbaar een belangrijke rol in de activiteiten van de

interculturele vereniging van de UA ‗Student Focus‘ als haar bestuursleden. Deze activiteiten

zijn onder meer gericht op het stimuleren van wederzijdse contacten van en het hulpverlenen

39

aan kansarme studenten (overwegend de Belgische Marokkanen). De mannelijke deelnemers

van het groepsgesprek kunnen daarom als echte modelstudenten worden gezien. Dat wordt

bevestigd door de vrouwelijke deelnemers van het groepsgesprek.

Herbevestiging van eigen sociale waarde werd in beide focusgroepen uitgedrukt als de

hoofdmotivatie van de studie aan de universiteit:

‗Ouders hebben geen opleiding genoten, dus ik wil beter presteren‘ (…) ‗In de rest van de

familie heeft niemand een hoog diploma, dus ik wil de eerste zijn‘. (Nadia, 19).

‗Opleiding is sleutel naar het doorgroeien. Of de Marokkaanse identiteit daarin een rol spelt?

Goh, moet ik zeggen dan, bij mijn ouders, mijn vader is gastarbeider, toen hij in volwassene

leeftijd naar België is gekomen, mijn moeder heeft enkel lager onderwijs gedaan. Desondanks

vonden ze het onderwijs altijd heel belangrijk, maar mijn ouders mijn studiecarrière niet al te

veel kunnen helpen, als ze zelf geen opleiding of toch niet van die kwaliteit hebben genoten.

Opleiding vind ik heel belangrijk. Gewoon, mij werd altijd gezegd, thuis, overal: hoe meer je

je voorbereidt, hoe beter je studeert en opleidt, hoe meer sleutels dat je hebt, om de deuren

kunnen open naar later toe‘ (Ahmed, 22).

Stereotypen en het institutionele racisme in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden

gezien vooral door de mannelijke deelnemers als een hoofdhindernis voor de carrière en

bredere sociale contacten en maatschappelijke participatie van de Belgische Marokkanen.

‘Ik kom tot het idee dat het (een negatief stereotype beeld) ingebakken zit bij ons. Bij de eerste

generatie ouders hebben we namelijk arbeiders, die de kansen niet altijd hebben gehad om

verder te studeren. En hoe dat draait of keert, onbewust zit daarin een idee ingebakken dat je

mag halen van die kant en niet van andere zaken. Dus je werd altijd geassocieerd met

arbeidsverleden, met het arbeidersverleden ongeacht jouw capaciteiten of bekwaamheden de

dag van vandaag’ (Tamir, 25).

De meisjes vertelden in de focusgroep dat in een kleine stad zoals Lier de sociale controle van

het persoonlijk gedrag (door de Marokkaanse gemeenschap) veel sterker is dan die in een

grote stad zoals Antwerpen. Door de geslotenheid van sommige Marokkaanse buurten hebben

de Marokkaanse jongeren heel weinig contacten met hun autochtone tegenhangers.

De onderlinge contacten tussen Marokkanen worden vergemakkelijkt door meer

collectivistisch, familiale en gastvrije karakter van de Marokkaanse cultuur in vergelijking

40

met de Belgische cultuur. De nadruk van de deelnemers van onze focusgroepen op hun

etnische authenticiteit van oorsprong (afkomst en gemeenschap), waarden (familiaal gevoel

en levensstijl), en culturele instrumenten (taal, tradities en geloof) kan worden gezien als een

strategie en/of tactiek van weerstand tegen het hedendaagse institutionele racisme en

negatieve stereotypering (Vasquez & Wetzel, 2009).

“Als je een groep nadert en je kent iemand in de groep, je geef hem een hand, meestal aan

iedereen van de groep geef je een hand. Dat merk ik niet altijd op bij jullie (Belgische

autochtonen, Z. M.), er wordt dan alleen een vriend gegroet. Bij ons (Belgische Marokkanen,

Z. M.) is dat vanzelfsprekend: als je iemand groet, dan groet je iedereen van de groep …. De

drempel ligt heel lager bij ons. Bij ons is het juist de bedoeling om iemand die je niet kent, die

neem je in de groep, je moet hem bij betrekken. Daar draait het alles om‘ (Tamir, 25).

‗En familiegevoel komt heel erg dicht bij ons naar boven. Wij hebben heel veel grote families

onder andere. Wij komen veel meer samen als onze familie en gewoon als gastvrijheid. Wij

hebben een heel gastvrije cultuur: bij ons is eigenlijk de gast de koning, bij wijze van spreken.

Als je de gast hebt en hij komt onverwachts, dan zet je hemel op aarde en driegangen menu

perfect in elkaar probeert te steken en hij moet zelfs bij ons niet opstaan om handen te

wassen. Bij ons krijg je een kom warm water en mag je blijven zitten. En het komt bij jullie

heel belachelijk voor, maar dat komt bij ons voor als een van de normaalste zaken om de

gast… te verwennen‘ (Ahmed, 22).

De meisjes zijn veel kritischer tegenover de ‗openheid‘ van de Marokkaanse cultuur. Ze

vinden ook veel meer voordelen in het opbouwen van de sociale netwerken buiten hun

etnische netwerken.

‗Marokkanen zijn heel streng, we zijn dat hier (in België) echt niet meer gewoon‘ (Nadia, 19).

‘Ik zou graag wel wat meer Belgische vrienden hebben. Zij hebben bijvoorbeeld het voordeel

als ze afgestudeerd zijn dat ze veel connecties hebben. Wij zitten daar niet helemaal in’

(Nadia, 19).

In zijn onderzoek naar effect van het beleid op allochtone verenigingen in Vlaanderen en

Brussel bestudeerde Sierens (2001: 25) factoren van de zwakke ontwikkeling van de

Marokkaanse verenigingen in tegenstelling tot de Turkse verenigingen. Hij verwijst hierbij

naar externe en interne factoren. Externe factoren zijn: geringe steun van de Belgische

overheid en oorspronkelijke tegenwerking van de Marokkaanse overheid. Interne factoren

41

zijn: de heterogene samenstelling van de Marokkaanse bevolking in België en de grote

tegenstellingen erin tussen Berbers, Arabieren, verwesterden enzovoorts, het sterke

wantrouwen tegenover politieke instellingen, een bepaalde culturele notie van ‗leiderschap‘

waarbij algemeen en individueel belang met elkaar botsen.

Het bestaan van een spanning in de relaties tussen autochtonen en moslimallochtonen,

nazaten van de Marokkaanse (en Turkse) gastarbeiders rond sociale en culturele kwesties

wordt weerspiegeld in de zogenaamde ‗crisis van het multiculturalisme‘. Ondanks de enige

verbetering van de sociale positie van deze tweede generatie allochtonen in het laatste

decennium is toch integratiebeleid in een aantal West-Europese landen nog lang niet in

geslaagd om de sociaaleconomische afstand tussen autochtone en allochtone

bevolkingsgroepen significant te verminderen (Van den Broeck, 2002, Vertommen e.a., 2006,

Vandezande e.a., 2009, Scheffer, 2002, Dagevos & Gijsberts, (red.), 2007, Gijsberts &

Dagevos, 2009, Vliet e.a., 2010, Ederveen e.a., 2005). Hoewel de huidige generatie moslims

in Europa zich tegen het behandelen van hen als ‗buitenstanders‘ verzetten, verwerpen vele

van hen tegelijkertijd de assimilatie als traditionele Europese burgers (AlSayyad, 2002). Hier

moet men nog rekening houden met de tegenstrijdige interpretaties van de sociale integratie

(Koelemaij, 2005: 3) en integratiebeleid. De ‗integratie‘ zou doorgaans als uitzichtloze

aangelegenheid worden gezien als men vanuit een assimilatieperspectief uitgaat in de

beoordeling van de integratie, terwijl vanuit het standpunt van multiculturalisme de integratie

toch als gedeeltelijk geslaagde strategie van de westerse samenleving kan worden beschouwd.

Ons onderzoek met focusgroepen (bijlagen 3 C en 3 D) bevestigt de stelling (zie, bijvoorbeeld

overzicht van werken van de hedendaagse marxistische theoreticus David Harvey in Wright

(2006)) dat in de vorming van de groepsidentiteit van allochtonen en in het integratiebeleid de

nadruk op de sociale verschillen en gelijkenissen tussen allochtonen en autochtonen (dat is

vooral de klassenpositie) althans even belangrijk is als de erkenning van de culturele

verschillen en gelijkenissen tussen deze groepen (zie tabel 10 en figuur 1). Een te sterk accent

in de sociale theorie en de praktijk op culturele verschillen tussen etnische minderheden en

autochtone meerderheid veronachtzaamt het belang van de verandering van de structurele

achterstandpositie van bepaalde allochtone groep en legt de persoonlijke schuld eraan op de

leden van de achtergestelde allochtone groep zelf. Bovendien is het belangrijk om in het

etnische identiteitwerk de intellectuele valkuil van het essentialisme en homogeniserende

tendensen te vermijden (Vasquez & Wetzel, 2009: 1570). In het begrip van de totale sociaal-

culturele identiteit hebben we de culturele identiteit als het proces van de vorming van de

42

multipele etnische en religieuze identiteit in verband gebracht met de ervaren levenskansen

van allochtonen in verschillende maatschappelijke gebieden (zie bijvoorbeeld Vandezande

e.a., 2010).

Ten slotte hebben we geprobeerd om de ruimtelijk-termporele matrix voor de marxistische

theorie van David Harvey (2006: 281-283) toe te passen op de identiteitvorming van

allochtonen. In deze matrix is de drievoudige verdeling van absolute, relatieve en relationele

ruimte-tijd tegen de driedelige verdeling van ervaren (materiële), geconceptualiseerde, en

geleefde ruimte geplaatst. Volgens deze matrix kunnen bijvoorbeeld ten eerste

concentratiewijken en de rellen van Marokkaanse jongens erin (ervaren ruimte), ten tweede

sociale relaties die de achterstandpositie van allochtonen (uitbuiting, uitsluiting,

stereotypering en discriminatie) bepalen (geconceptualiseerde ruimte) en ten derde

loyaliteiten ten opzichte van plaats, klasse en identiteit en relatieve deprivatie (geleefde

ruimte) worden gesitueerd in het kader van de absolute ruimte. Dit kan als een

essentialistische visie van etnische identiteit worden beschouwd. Vanuit perspectief van de

relatieve ruimte (en tijd) ziet er etnische identiteit uit, ten eerste als verschillende

migratiestromen (ervaren ruimte), ten tweede als modellen van migratie en diaspora en

netwerkvorming (geconceptualiseerde ruimte), ten derde als een instabil en voortvluchtig

fenomeen (assimilatie, marginalisering enz.) (geleefde ruimte). Deze elementen van de

relatieve ruimte zouden grotendeels als een constructivistische visie van identiteit worden

gezien. Wimmer (2008) probeert dergelijke ‗eenzijdige benaderingen‘ van de etnische

identiteit te overstijgen in zijn procesmodel van de multipele identiteitconstructie. Dit model

kan dan vooral bij de relationele ruimte (en tijd) passen in de matrix van David Harvey,

aangezien Wimmer de samenhang van verschillende contexten van het historische proces van

meervoudige etnische identiteitvorming benadrukt. Deze categorie van de ruimte (en tijd) is

het meest abstract en kan worden geïllustreerd via de matrix van David Harvey bijvoorbeeld,

ten eerste door de weerstand bewegingen (ervaren ruimte), ten tweede door verwachtingen en

strategieën van verandering (geconceptualiseerde ruimte), ten derde door het collectieve

geheugen, het gevoel van de umma (de wereldgemeenschap der moslims) en van de

wereldburger, kapitalistische dominantie (‗er is geen alternatief‘) en universele rechten

(‗andere wereld is mogelijk‘) (geleefde ruimte). Volgens ons is het echter erg belangrijk om al

de drie ruimtelijke (en temporele) kaders van identiteitconstructie (absolute, relatieve en

relationele ruimte (tijd) in (1) materiële ruimte, (2) geconceptualiseerde ruimte en (3) geleefde

ruimte in acht te nemen vanuit hun dialectische relaties om het gehele proces van de

43

identiteitvorming van allochtonen vanuit de ruimtelijk-temporele context te kunnen omvatten

en begrijpen (vgl. Harvey, 2006: 283, 289, AlSayyad, 2002: 11).

Op basis van ons onderzoek van de theorieën van de netwerkmaatschappij en de

identiteitvorming van Manuel Castells en onderzoek met de focusgroepen kunnen we nu een

algemene definitie van de identiteitvorming formuleren: Identiteitvorming is een proces

waarbij individuen of groepen zich herkennen en eigen culturele (en religieuze) waarden en

sociale betekenissen (her)bevestigen in een specifieke ruimtelijk-temporele context van

economische, sociale en politieke verhoudingen op verschillende (micro-, mezo-, macro-

supra- en wereld)niveaus van de netwerksamenleving in het kader van de legitimerende,

verdedigende of projecterende identiteiten en strategieën.

4. Besluit

Het uitgevoerde onderzoek stelt ons in staat om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden.

Deze vraag luidt: Hoe moet de theorie van de netwerkmaatschappij van Manuel Castells

worden (her)gestructureerd om ze op de identiteitvorming van de Marokkaanse allochtonen

toe te passen? Deze vraag hebben we beantwoord in twee stappen volgens de twee

deelvragen.

Ten eerste hebben we geprobeerd de theorie van de netwerksamenleving van Castells te

herstructureren naar de identiteitvorming toe. Hiervoor hebben we op basis van de

bestudeerde werken van Castells en aanvullende literatuur (marxistische werken inclusief)

concept van de fundamentele tegenstelling tussen het Net en het Zelf voorgesteld in de vorm

van een tabel met een reeks van binaire opposities. Ten tweede hebben we het begrip

‗ontwikkelingswijze‘ in de theorie van het informationele kapitalisme van Castells

gepreciseerd door zijn nauwe verbondenheid te tonen met het begrip ‗productiewijze‘. Ten

derde hebben we het oeuvre van Castells gestructureerd volgens zijn drie hoofdconcepten:

sociale bewegingen, netwerkmaatschappij en communicatiemacht. Ten vierde hebben we

getracht om typologie van de netwerkmodellen op te stellen vanuit het historische standpunt

op basis van connectiviteit/disconnectiviteit als sleutelkenmerk van het Net.

Het tweede deel van onze onderzoeksvraag is beantwoord op basis van de relevante literatuur

en het kwalitatief onderzoek met focusgroepen. We hebben ons aanvankelijk conceptueel

procesmodel verbeterd die de vorming van etnische identiteiten aantoont via de interactie

44

tussen allochtonen en autochtonen in veranderende economische, sociale, institutionele en

culturele omgevingen. De identiteitvorming wordt in dit model geïllustreerd door de betere

structurering van de elementen van culturele verschillen en gelijkenissen. Multipele identiteit

van de Belgische Marokkanen wordt gevormd door de constructie van symbolische grenzen

op verschillende niveaus. We maakten bovendien een model van determinanten van multipele

identiteit van Belgisch-Marokkaanse studenten op basis hun zelfbeeld (kwalitatief onderzoek

met focusgroepen plus feedback). Ons onderzoek heeft getoond dat zogenaamde

Marokkaanse ‗modelstudenten‘ geen problemen hadden in hun interactie met het Net.

Verder hebben we het begrip ‗volledige of totale sociaal-culturele identiteit‘ ingevoerd om te

tonen dat etnische identiteit relatieve en niet absolute betekenis inhoudt die met de sociale

functie in de interactie komt. Zo zouden we kunnen zeggen dat de respondenten van onze

focusgroep zich in het model van complementaire of sociaal aanvullende identiteit kunnen

vinden, maar ze worden toch ‗geviseerd‘ door autochtonen wegens hun arbeidsverleden.

We hebben ook aandacht besteden aan de strategieën van allochtone jongeren in het proces

van hun identiteitvorming. De tweede generatie allochtonen probeert symbolische grenzen te

trekken bij de constructie van hun netwerken, ondanks de invloed van de sociaal-culturele

verschillen en de gastarbeidersachtergrond. De meeste sociale wetenschappers onderstrepen

samenhang tussen verschillende vormen en dimensies van sociaal kapitaal of etnische

netwerken. We vinden dat concept van verschillende vormen van menselijk kapitaal van

Bourdieu het meest geschikt is om de volledige etnische identiteit te verklaren.

De leden van Marokkaanse gemeenschap gebruiken verschillende strategieën om hun

netwerken te verbreiden of beperken, ontbinden of herpositioneren, bediscussiëren of

vervagen. De netwerkvorming bij Marokkaanse allochtonen is het proces van verschillende

niveaus, gebieden en plaatsen en hangt af van de maatschappelijke positie, bewustzijn, keuze

en inzet van de betrokkenen. Op microniveau ontwikkelen zich interetnische relaties zonder

grote hindernissen, maar in de relaties tussen overheidorganisaties en Marokkaanse

allochtonen is nog weinig vertrouwen en netwerkvorming van deze groep allochtonen op de

arbeidsmarkt wordt door de discriminatie en negatieve stereotypering nog steeds verhinderd.

Op basis van onze beperkte kwalitatieve studie kunnen we een reeks van binaire vormen van

sociaal kapitaal en etnische grensconstructie onderscheiden: interne en externe, persoonlijke

en collectieve, formele en informele, private en publieke, herkomstspecifieke en

gastlandspecifieke, opgelegde en vrijwillige, religieuze en seculiere, legale en illegale,

45

alledaagse en toekomstgerichte. Via een grenswerk op verschillende niveaus worden

specifieke symbolische configuraties van totale identiteiten in de bepaalde ruimtelijk-

temporele contexten gecreëerd door leden van etnische groepen. We zijn van mening dat

concept van interactie tussen het Net en het Zelf kan worden verbeterd op basis van onze

bevindingen.

Hoofdconclusies van ons literatuur- en praktijkonderzoek zijn de volgende. Toepassing van

de benadering van Castells op de identiteitvorming van etnische groepen is in principe

mogelijk in de context van de sociale integratie. Met moet maar rekening houden met de grote

verschillen in strategieën en doelstellingen van diverse etnische minderheden op diverse

plaatsen en niveaus. In het geval van de sociale integratie is de wederzijdse zoektocht van

allochtone en autochtone gemeenschappen naar de sociale cohesie in de multiculturele

samenleving cruciaal, terwijl Castells van de fundamentele confrontatie tussen enerzijds

etnische (en religieuze) groepsidentiteiten en anderzijds mondiale netwerken van geld, macht

en informatie uitgaat. De nadruk op de sociale verschillen en gelijkenissen tussen allochtonen

en autochtonen (die vooraal op de klassenpositie worden gebaseerd) is althans even belangrijk

als de erkenning van de culturele verschillen en gelijkenissen tussen deze groepen in de

vorming van de groepsidentiteit van jonge Belgische Marokkanen en dus in het

integratiebeleid.

De vormen, instrumenten en strategieën van de identiteitvorming van verschillende etnische

groepen in België en andere westerse landen moeten verder grondig worden onderzocht. De

leden van allochtone groepen en hun organisaties moeten de mogelijkheid krijgen om actief

deel te nemen in het maatschappelijk debat en acties betreffende integratieprocessen.

Eindnoten

1. Hier en verder mijn vertaling, uitgezonderd vertalingen van anderen.

2. De moderne Belgische marxist Ernest Mandel heeft naar het verschil tussen de

marxistische visie van de huidige economie en die van de positivistische economie verwezen:

‗De positivistische politieke economie gaat uit van een bepaalde probleemblindheid

betreffende het historisch karakter van de markteconomie.

46

De positivisten beweren de economie niet te willen beschrijven zoals zij zou moeten zijn,

maar wel zoals zij is.

Echter: de economie zoals zij is, vertegenwoordigt slechts een momentopname van een

historisch ontwikkelingsproces, en is dus vergankelijk‘ (Mandel, 1972: 9). In zijn ander werk

schreef hij: ‗Als men de economische rationaliteit in laatste instantie ziet als een economie

van arbeidstijd, als besparing van menselijke arbeid, dan kan men de tegenstelling tussen

partiële rationaliteit en algemene irrationaliteit ook ontdekken in het feit, dat de dwang tot

maximale besparing van menselijke arbeid op bedrijfs- en concernniveau

totaalmaatschappelijk tot een toenemende verkwisting van menselijke arbeid leidt. De ware

afgod van het laatkapitalisme is derhalve de ‘vakspecialist’, die blind is voor algemene

samenhangen. Het ideologische equivalent van die afgod is het neopositivisme. Richard

Barnet spreekt in dit verband terecht over een ‗streven naar waarheid in vakjes‘ als reflex van

de heersende ideologie‘ (Mandel, 1976: 505).

3. Marx geeft de volgende interpretatie van surpluswaarde en haar bron in het eerste boekdeel

van Het Kapitaal: ‗Het overschot van de totale waarde van het product boven de waardesom

van zijn vormingselementen is het overschot van het met meerwaarde toegenomen kapitaal

boven de oorspronkelijk voorgeschoten kapitaalwaarde. Productiemiddelen aan de ene en

arbeidskracht aan de andere zijde zijn slechts de verschillende bestaansvormen, die de

oorspronkelijke kapitaalwaarde aannam bij het afleggen van haar geldvorm en haar omzetting

in de factoren van het arbeidsproces.

Het deel van het kapitaal, dat wordt omgezet in productiemiddelen (dat wil zeggen in

grondstof, hulpstoffen en arbeidsmiddelen), verandert in het productieproces dus niet van

waardegrootte. Daarom noem ik dit het constante kapitaaldeel of korter: constant kapitaal.

Het in arbeidskracht omgezette deel van het kapitaal daarentegen verandert in het

productieproces wel van waarde. Dit deel reproduceert zijn eigen equivalent en bovendien een

overschot, meerwaarde, dat in omvang kan veranderen, groter of kleiner kan zijn. Van een

constante grootheid verandert dit deel van het kapitaal voortdurend in een variabele grootheid.

Daarom noem ik dit het variabele kapitaaldeel of korter: variabel kapitaal. Dezelfde

bestanddelen van het kapitaal, die van het arbeidsproces uit gezien zich onderscheiden als

objectieve en subjectieve factoren, als productiemiddel en arbeidskracht, onderscheiden zich

vanuit het standpunt van het proces van meerwaardevorming als constant kapitaal en variabel

kapitaal‘ (Marx, 1867, 2007: 162).

47

4. Castells gebruikt de term ‗overexploitatie‘ om die te onderscheiden van het concept van

uitbuiting in de strikte marxistische traditie, waarin die is toegepast op alle loonarbeid. Hij

voegt hier toe: ‗Omdat deze categorisering de aanvaarding van de theorie van de

arbeidswaarde zou betekenen, een kwestie van geloof in plaats van onderzoek, verkies ik om

het debat volledig te omzeilen, maar vermijd het creëren van nog meer verwarring door het

gebruik van ‗uitbuiting‘, zoals ik zou willen doen voor gevallen van systematische

discriminatie zoals dit, waarnaar ik verwijs in mijn categorisering‘ Castells (2000a: 70).

Mandel (1980) heeft in hoofdstuk 18 van zijn boek ‗De economische theorie van het

marxisme‘ de meest gangbare bezwaren tegen theorie van de arbeidswaarde weerlegd. Jaros

& Sells (2004: 14) proberen echter de Marxiaanse theorie van de ‗arbeidswaarde‘ met een

recente theorie van de ‗kenniswaarde‘ van Jacques te verzoenen. Zij duiden aan dat de

uitbuiting van de handarbeiders (in de klassieke marxistische betekenis) nog steeds een bron

van rijkdomcreatie is in veel organisaties wereldwijd, maar tegelijk stemmen zij in met het

idee van Jacques dat het management van kenniswerk een dominant kenmerk van de

leidinggevende inspanningen in de waardecreatie wordt. Zowel het kenniswerk als de

productieve arbeid draagt dus volgens hen bij tot de waardecreatie in de moderne bedrijven.

5. Marx formuleert zijn ‗absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie‘ in het

hoofdstuk ‗De accumulatie van kapitaal‘ in het eerste boekdeel van Het Kapitaal:

‗Hoe groter de maatschappelijke rijkdom, het functionerende kapitaal, omvang en kracht van

de groei van het kapitaal, dus ook de absolute grootte van het proletariaat en zijn

arbeidsproductiviteit is, des te groter is het industriële reserveleger. De beschikbare

arbeidskracht komt door dezelfde oorzaken tot ontplooiing als de expansiekracht van het

kapitaal. De proportionele grootte van het industriële reserveleger neemt dus toe met de

krachten van de rijkdom. Maar hoe groter dit reserveleger is in verhouding tot het actieve

arbeidersleger, des te massaler is de geconsolideerde overbevolking, wier ellende in een

omgekeerde verhouding staat tot de kwellingen van de arbeid. Hoe groter, ten slotte, de

Lazaruslaag der arbeidersklasse en het industriële reserveleger is, des te groter is het officiële

pauperisme. Dit is de absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie. Deze wet

wordt, evenals alle andere wetten, in haar werking door tal van omstandigheden gewijzigd;

het is hier niet de plaats om er op in te gaan‘ (Marx, 1867, 2007: 493-494).

6. In de Economische Manuscripten van 1857-1858 (eerste versie van Het Kapitaal) schreef

Marx in het onderdeel ‗‗De methode van politieke economie‘ (hoofdstuk 1 ‗Productie,

48

consumptie, distributie, ruil (circulatie)‘): ‗Anatomie van de mens is een sleutel tot de

anatomie van de aap. De aanduidingen van hogere ontwikkeling onder de ondergeschikte

diersoorten kunnen echter alleen worden begrepen nadat de hogere ontwikkeling al bekend is.

De burgerlijke economie geeft ons op die manier een sleutel tot de antieke enz. Dat is maar

helemaal niet op de manier van die economen die alle historische verschillen door elkaar

halen en in alle vormen van de maatschappij burgerlijke vormen zien‘ (Marx, 1858, 1986).

7. Zie: Curriculum Vitae van Manuel Castells (Castells, 2010c: 10).

8. Alle tabellen en figuren zijn samengebracht in de bijlage 4.

9. Focusgroepen zijn op 25 en 26 november 2009 uitgevoerd aan de UA met twee groepen

studenten van Marokkaanse afkomst: 3 deelnemers focusgroep meisjes (de

eerstejaarsstudenten, leden van de interculturele studentenvereniging Student Focus) en 4

deelnemers focusgroep jongens (laatstejaarsstudenten, leiders van de vereniging Student

Focus). Mannelijke respondenten werden gezien door Marokkaanse medestudenten als

modelstudenten vanwege hun leidende positie in de vereniging Student Focus. Binnen dit

onderzoek probeerden we de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden: ‗Hoe beïnvloedt de

Marokkaanse en Belgische cultuur de identiteit van Marokkaans-Belgische jongeren?‘.

Hierbij werkten we rond zeven thema‘s: opleiding, netwerken, religie, banden met Marokko,

tradities, stereotypering en man-vrouw relaties, die in ons concept als determinanten van

identiteitvorming werden voorgesteld. In het methodologische fiche is de achtergrond van

deelnemers van focusgroepen aangegeven (bijlage 2). Deelnemers vertegenwoordigen tweede

generatie van Marokkaanse gastarbeiders in België. Het kwalitatief onderzoek met

focusgroepen werd opgebouwd in enkele stappen (Mortelmans, 2007). De eerste stap was

formulering van hypothesen (bijlage 3. B), de tweede stap was ‗open coderen‘ (bijlage 3. A).

De derde stap was selectief coderen om de determinanten van multipele etnische

identiteitvorming met elkaar te verbinden. Hiervoor hebben we een grafische voorstelling

gemaakt (figuur 4). Daarna werden resultaten van de focusgroepen samengevat (bijlag 3. C).

De laatste stap was het verkrijgen van de feedback op ons onderzoek (bijlage 3. D). Hier

hebben we ons beperkt tot feedback vanuit de twee mannelijke deelnemers, aangezien de twee

andere mannelijke deelnemers al waren afgestudeerd op het moment van het gesprek

betreffende feedback. De feedback van vrouwelijke deelnemers konden we niet uitvoeren

door gebrek aan tijd.

49

10. Castells (2006b: 19-20) heeft maar in een van zijn recentere werken de hoofdcontradictie

van de informatiemaatschappij geformuleerd in marxistische termen als de toenemende

tegenstelling tussen huidige sociale verhoudingen van productie en de potentiële uitbreiding

van formidabele productieve krachten. Deze hoofdtegenstelling wordt door hem zo verklaard:

hoe meer een hoog productief, innovatief productiestelsel en sociale organisatie van de

netwerkmaatschappij zich ontwikkeld op globale schaal, hoe minder deze kern een

substantiële proportie van marginale bevolking nodig heeft en hoe moeilijker het wordt voor

deze bevolking om achterstand weg te werken.

11. Traditionele organische gemeenschap wordt door Van Dijk (2001: 183, 283) gedefinieerd

als een gemeenschap waarin individuen, huishoudens en andere leef- en werkgemeenschappen

overheersend face-to-face communicatie gebruiken in een gelijke fysieke context.

12. Het werkelijke aantal allochtonen van Marokkaanse herkomst die de grootste niet-

westerse etnische gemeenschap in België vormen, wordt niet weerspiegeld in de officiële

statistieken. De Haas (2007: 3) merkt op dat sinds het midden van de jaren 1960 Marokko

grootschalige migratie van vooral ongeschoolde migranten naar West-Europa heeft ervaren.

Marokkaanse migranten vormen nu een van de grootste en de meest verspreide

migrantengemeenschappen in West-Europa. In 2004 was het aantal legale allochtonen van

Marokkaanse afkomst bijvoorbeeld in Frankrijk meer dan 1.105.000, in Spanje 424.000, in

Nederland 300.000, in Italië 299.000, in België 293.000, in Duitsland 102.000. Volgens Saaf

e.a. (2009: 31) waren er in België in 2006 ongeveer 250.000 Marokkaanse allochtonen met de

Belgische nationaliteit en/of van Marokkaanse herkomst (de illegale immigranten niet

inbegrepen).

13. Zie de Samenvatting van de resultaten van het onderzoek met focusgroepen studenten aan

de UA (bijlage 3 C).

50

Bijlagen

1. Achtergrond van Manuel Castells

Manuel Castells is geboren in 1942 in Spanje in een zeer conservatief gezin. In zijn jonge

jaren werd hij lid van de Catalaanse Socialistische Partij en moest naar Frankrijk vluchten

voor de vervolging van het repressieve Franko regime (Stalder, 2006: 11). In een interview

erkende Castells dat zijn deelname aan de studentenbeweging van 1968 in Parijs zijn analyse

en zijn theorie grondig heeft beïnvloedt, voornamelijk door te laten zien dat instellingen

kunnen worden veranderd, niet alleen door protest, maar door protest verweven met de

belangen en waarden van de samenleving (Kreisler, 2001). Hij vertelde in een ander interview

dat hij in de vroege jaren 1960 een anarchist was, en tussen 1975 en 1979 ophield om een

marxist te zijn, toen hij besefte dat de meeste vragen, waarin hij werd geïnteresseerd

(bijvoorbeeld, gender, stedelijke sociale bewegingen, de verschillen tussen nationaliteiten en

talen), hij niet kon verklaren door het gebruik van klasse als enig analytisch instrument

(Rantanen, 2005: 137).

Tegenwoordig is Manuel Castells professor communicatietechnologie en sociologie

tegelijkertijd verbonden aan de drie universiteiten: de University of Suithern California in Los

Angeles, de Universitat Oberta de Catalunya/Open University of Catalonia in Barcelona en

de University of California in Berkeley. Kennismaking met het Curriculum Vitae van

professor Manuel Castells laat zijn erg brede huidige belangstelling in de sociale

wetenschappen zien, die de volgende richtingen omvat (in volgorde van de belangrijkheid):

sociologie en economie van informatie- en communicatietechnologie, interdisciplinaire

analyse van de Informatiesamenleving, politieke communicatie, theorie van de

netwerksamenleving, technologiebeleid, sociologie van sociale bewegingen, politieke

sociologie, internationale relaties, regionale ontwikkeling, vergelijkende politieke economie,

stedelijke sociologie, vergelijkende urbanisering. De theorie van de netwerksamenleving blijft

dus voor hem nog steeds wetenschappelijk actueel, maar sociologie van communicatie staat

nu op de eerste plaats in zijn onderzoek. Hij is overtuigd dat communicatiemacht in het hart

van de structuur en dynamiek van samenleving is (Castells, 2009: 3).

Castells combineert zijn theoretische studies met het wereldwijde veldwerk in de ruimtelijke

studies. Hij heeft veldonderzoek uitgevoerd in de volgende landen: Frankrijk, Italië, Spanje

(Catalonië inclusief), Canada (Quebec), Chili, Mexico, Nicaragua, de Verenigde Staten

51

(Californië, New York), Hong Kong, Singapore, Taiwan, Zuid Korea, China, Japan, Rusland

(Castells, 2010c).

De bibliografische lijst van wetenschappelijke werken van Manuel Castells in zijn Curriculum

Vitae maakt bekend dat hij auteur of medeauteur van originele 28 boeken en 126 artikelen en

hoofdstukken in boeken is die in de periode 1967-2010 werden gepubliceerd (Castells,

2010c). Manuel Castells is actief zowel in de sociale wetenschap als in de praktijk van vele

invloedrijke internationale commissies en raden, zoals Regeringsraad van het European

Institute of Innovation and Technology (EIT), adviesraad van de Regional Dialogue on the

Information Society in Latijnse Amerika, United Nations, adviesraad van het Asian Media

Information and Communication Center (AMIC). Hij was een raadgever voor regeringen van

14 landen en regionen: Chili, Portugal, Spanje, Andalusië (Spanje), Asturias (Filippijnen),

Ecuador, Mexico, Nicaragua, China, Brazilië, de Russische Federatie, Zuid-Afrika, Finland

en Catalonië (Spanje). Bovendien consulteerde Castells verschillende wereldorganisaties: het

United States Agency for International Development (USAID), UNESCO, het United Nations

Development Program, het International Labor Office (Verenigde Naties), Wereldbank,

OESO, Europese Commissie (Castells, 2010c).

Vooral dankzij de trilogie The Information Age: Economy, Society, and Culture (in drie

boekdelen) (1996-1998) is Castells wereldberoemd geworden en niet alleen in de

academische kringen. De Social Sciences Citation Index geeft Manuel Castells aan als de

vijfde meest geciteerde moderne sociale wetenschapper (na Anthony Giddens, Robert

Putnam, Jurgen Habermas en David Harvey) en de eerste meest geciteerde moderne

communicatiegeleerde ter wereld in de periode 2000-09 (tabel 2). Onze waarneming van

algemene bekendheid van Manuel Castells in vergelijking met die van Karl Marx op het

globale internet (Google) en Russische internet (Yandex) gedurende periode van mart 2010 –

mei 2011 toonde aan dat de populariteit van Castells op Google is in deze periode

aanvankelijk enigszins gedaald, maar bleef toch in de buurt van half miljoen internetpagina‘s.

Gedurende de opstand in de Arabische wereld in de laatste maanden is maar enorme stijging

van dit cijfer op Google waargenomen. Opmerkelijk is de overweldigende algemene

populariteit van klassieker Karl Marx in beide internetvelden met vele miljoenen internet

pagina‘s zowel tijdens als na de relatief lange wereldwijde economische crisis in deze periode

(tabel 3).

52

2. Achtergrond van deelnemers van focusgroepen studenten aan de UA

A. Sociaaldemografische gegevens meisjes

Naam

(schuilnaam)

Malika Samira Nadia

Leeftijd 19 18 19

Geboorteplaats Lier Antwerpen Antwerpen

Geboorteplaats

ouders

Marokko Casablanca

Vader: Cairo, Egypte

Moeder: Casablanca,

Marokko

Nationaliteit Marokkaanse &

Belgische

Belgische &

Marokkaanse

Belgische & Egyptische

Nationaliteit ouders Belgisch Belgisch &

Marokkaans

Vader: Egyptisch

Moeder: Marokkaans

Woonplaats Lier Borgerhout Antwerpen, België

Hoogst behaalde

diploma

ASO Secundair onderwijs ASO (A2)

Gevolgde

studierichting school

(BSO, TSO, ASO)

ASO ASO ASO

Studierichting en

studiejaar aan de UA

1e jaar TEW 1

e jaar Rechten 1

e jaar TEW:

bedrijfskunde

Hoogst behaalde

diploma ouders

Lager onderwijs

Secundair onderwijs

Vader: middelbaar

onderwijs

Moeder: lager onderwijs

Beroep ouders Arbeider,

huisvrouw

Huismoeder Vader: zelfstandige

Moeder: huisvrouw

Burgerlijke staat Ongehuwd Ongehuwd Ongehuwd

Heb je kinderen

(aantal)?

/ / /

Studentenjob

/tijdelijk werk?

/ / /

53

B. Sociaaldemografische gegevens jongens

Naam

(schuilnaam)

Ahmed Younes Bahir Tamir

Leeftijd 22 jaar 21 jaar 21 jaar 25 jaar

Geboorteplaats Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen

Geboorteplaats

ouders

Marokko Marokko Marokko Marokko

Nationaliteit Belg Belg Belg Belg

Nationaliteit

ouders

Belgisch Belgisch Marokkaans Belgisch

Woonplaats Wilrijk,

Antwerpen

Wilrijk,

Antwerpen

Borgerhout,

Antwerpen

Kiel,

Antwerpen

Hoogst behaalde

diploma persoon

Bachelor Sociaal

economische

wetenschappen

Secundair

onderwijs

A2, Boekhouden

Informatica

Master

(universitair)

Gevolgde

studierichting

school (BSO,

TSO, ASO)

ASO ASO (economie –

moderne talen)

TSO ASO

Studierichting

en studiejaar aan

de UA

Master

Sociaalecono-

mische

wetenschappen

Rechten (GT–

traject)

BA2

Handelsweten-

schappen

Master

Internationale

Politiek

Hoogst behaalde

diploma ouders

Lager onderwijs Geen Geen Secundair (TSO)

Beroep ouders Vader: werkloos

Moeder:

huisvrouw

Vader: arbeider

Moeder:

huisvrouw

Vader:

gepensioneerd

Moeder:

huisvrouw

Vader:

onderhoudstech-

nicus

Burgerlijke staat Alleenstaande Alleenstaande Alleenstaande Persoon ten laste

Heb je kinderen

(aantal)?

Geen Geen Geen Geen

Studentenjob

/tijdelijk werk?

In Pizza Hut Geen Geen Bijverdienste

54

3. Methodologisch fiche focusgroepen (codes, hypothesen, samenvatting, feedback)

A. Codes per onderwerp focusgroepen studenten aan de UA

Opleiding

- Opleiding belangrijk om sleutels in handen te hebben (mannen)

- Ouders lagere sociale positie, hadden minder kansen (arbeiders)

- Gemotiveerd door de situatie van de ouders

- Gedemotiveerd door Marokkaanse medestudenten

- Invloed studies oudere broer of zus

- Middelbare school vooral met Belgen, universiteit vooral met Marokkanen

- Weinig rolmodellen

- Concentratie Marokkanen op universiteit => moeilijk Belgische vrienden maken

Netwerken

- Netwerken worden bepaald door woonplaats

- Netwerken worden bepaald door activiteit

- Merendeel vrienden zijn Marokkanen

- Marokkaanse TV voor ontspanning, Al Jazeera voor informatie.

- Gezinnen proberen elk jaar naar Marokko te gaan voor familiaal contact

- Marokko is ook een toeristische bestemming om op vakantie te gaan

- Deelnemers denken dat contacten met Marokko zullen verminderen

- Soort zoekt soort, onbewust proces dat vanzelf gebeurt

- Contact met gelijken verloopt makkelijker

Familie en opvoeding

- Verschil tussen broer en zus komt door bezorgdheid ouders

- Eén respondent merkt geen verschillen met zijn zus

- Vrouwen geven de opvoeding

- Steeds minder kinderen worden geboren

- Geen vertrouwen van de ouders

- Maagd blijven = belangrijk

- Scheiden is mogelijk, maar wordt scheef bekeken.

- Verschil behandeling broer en zus.

55

- Jaloers op openheid van Belgisch gezin

Taal

- Nederlands is meest gebruikte taal

- Mix van talen: met oudere generaties Berbers/Arabisch (context), met jongere

generaties Nederlands.

- Willen tweetaligheid doorgeven: meerwaarde voor identiteit

- Taal: Belgen verschieten als ze goed Nederlands spreken?

- Taal: beiden belangrijk

Cultuur en traditie

- Mannen horen te werken

- Marokkanen moeten er verzorgd uitzien

- Hebben een gastvrije cultuur

- Marokkanen zijn nonchalanter

- Belgen zijn gesloten

- Marokkanen zijn socialer

- Nonchalance zorgt voor minder stress en depressie

- Gebrek aan stiptheid is een cultuurverschil en nadeel

- Mannen zeggen dat vrouwen minder problemen hebben met stiptheid

- Marokkaanse cultuur blijft evolueren, ouders evolueren niet per se mee.

- Uithuwelijking is geen traditie meer, komt minder en minder voor.

- In Marokko heerst corruptie

- Hoofddoek dragen uit eigen wil.

- Sociale druk van meisjes met hoofddoek

- Geen uithuwelijking

- Belgische cultuur: open, spontaan, niet religieus

- Marokkaanse gemeenschap: veel geroddel

- Ergerlijk aan Marokkaanse cultuur: achterbaksheid en ‗zwart-wit mentaliteit‘

- Ergerlijk aan Belgische cultuur: racisme, wel begrijpelijk

- Marokkanen zijn soms ook racistisch

- Hoofddoek: begrip verbod

- Beslissing hoofddoek is serieus

- Verschillen man vrouw zijn puur functioneel (traditie)

56

Religie

- Religie lijkt belangrijker dan cultuur bij botsingen.

- Religie is rode draad over domeinen heen.

- Bewuster omgaan met religie omdat ze in België zijn.

- Eén deelnemer wil heel bewust boodschap van Islam overbrengen, anderen zijn

gematigder

- ―Moslim ben je met je hart‖

- Religie = belangrijk

- Marokkanen in België zijn religieuzer

- Zien zichzelf vooral als Moslim, geloof is het belangrijkste

Stereotypering

- Last van minderwaardige positie/negatieve stereotypering, bv. studieadvies

- Mentale achterstand door labelen van andere als dé Marokkaan

- Marokkanen heel divers, last van stereotypering bij sollicitatie

- Clichés bestaan door gescheiden gemeenschappen

- Stereotypen zullen in toekomst vervagen

- Voelen dat ze worden gelabeld als Marokkaan

Identiteit

- Keuze Belg of Marokkaan heel moeilijk

- Uiteindelijk voelen ze zich vooral Marokkaan tegenover een Belg(ische)-zijn

- Aanpassing aan Belgen en Marokkanen, afhankelijk van de situatie (dubbele

identiteit)

- Zien zichzelf vooral als Moslim, geloof is het belangrijkste

- 60% Marokkaans, 40% Belgisch.

- Willen in België wonen

B. Hypothesen van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA:

1. Belgische Marokkanen zullen moeite hebben met hun identiteitvorming omdat ze

bijzondere relatie blijven hechten aan hun thuisland, terwijl het gastland als een land

van hun toekomst beschouwen.

57

2. Er zal een spanning tussen de vorming van etnische en sociale identiteit zijn omdat het

cultuur van het thuisland nog steeds als de ‗vertrouwde cultuur‘ wordt ervaren en

vandaar de neiging is om zich sterker te identificeren met de cultuur van ‗eigen‘

etnische groep dan met de dominante cultuur.

3. Belgische Marokkanen zullen zich in een ambigue situatie bevinden omdat ze zich

zowel met de Marokkaanse als Belgische cultuur identificeren.

4. De Marokkaanse studenten zullen veel belang hechten aan diploma en opleiding om

hun eigen levenskansen te waarborgen en negatieve stereotypering tegen te gaan.

5. De studentenrespondenten zullen in hogere mate gemengde contacten in de Belgische

maatschappij hebben dan laagopgeleide leden van hun etnische gemeenschap.

6. De studentenrespondenten die meer contacten met thuisland hebben, zullen zich

sterker identificeren als Marokkaan dan als Belg.

7. Wegens de etnicisering van de islam zullen de Belgische Marokkanen een belangrijk

deel van hun ‗Marokkaanse identiteit‘ terugvinden in hun ‗moslim-zijn‘.

C. Samenvatting van de resultaten van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA

Familiegevoel spelt bij Marokkaanse allochtonen belangrijkere rol dan bij autochtone Belgen.

De opvoeding van meisjes is in Marokkaanse gezinnen veel meer opgelegd door ouders en de

etnische gemeenschap dan de opvoeding van jongens. Verdeling van de gender rollen in

Marokkaanse gezinnen volgt in sterke mate een machopatroon. De deelnemers vinden dat het

Marokkaanse gezin in België naar minder grote gezinnen evolueert met meer gelijke

opvoeding van jongens en meisjes.

Volgens de mannelijke deelnemers moet in de opvoeding niet de cultuur, maar de islamitische

religie centraal staan. Religie is maar erg belangrijk voor alle deelnemers. Vrouwelijke

respondenten willen graag een hoofddoek dragen wanneer ze er klaar voor zijn. Ze begrijpen

echter de beslissing om een hoofddoek op sommige openbare plaatsen te verbieden. Hieruit

blijkt dat in het kader van ons minionderzoek de theorie van Kanmaz (2003) over de

etnicisering van de islam klopt en in het bijzonder in het gastland.

58

Vrijwel alle respondenten waren het er over eens dat de lage sociale positie van hun ouders,

die veelal arbeider of huisvrouw zijn, de belangrijkste motivatie is om een diploma te halen.

Gezien de sociale achtergrond, werd van thuis uit steeds meegegeven dat hoe beter iemands

opleiding is, hoe meer sleutels deze persoon in handen heeft. Deze wil om kansen te benutten

en te waarborgen via opleiding kan gezien worden als het willen strijden tegen externe

grenstrekking door anderen (en zo negatieve stereotypering tegen te gaan), maar kan ook

worden intern vertaald worden door de houding die men aanneemt ten opzichte van zichzelf.

Hieruit kan het veronderstelde belang van opleiding in de hypothese bevestigd worden. Daar

waar vooral verondersteld werd dat men de opleiding belangrijk vond omdat men zich wil

gedragen naar de rol tegenover anderen, kwam in de resultaten de lagere sociale positie van

de ouders naar voor als voornaamste drijfveer. De hypothese dat men negatieve stereotypering

wil tegengaan en de eigen kansen wil waarborgen strookt ook met onze bevindingen. Met het

opzetten van een goed beeld van de groep die ze representeren bleken de respondenten minder

bezig te zijn.

Een andere factor die een invloed bleek te hebben op de motivatie van de vrouwelijke

respondenten is de aanwezigheid van Marokkaanse medestudenten in de aula‘s. Deze wordt

niet als motiverend gezien, maar of dit te wijten is aan het geslacht, studiejaar of andere

factoren is niet duidelijk. De invloed op studies van een oudere broer of zus bleek echter wel

naar voor te komen als bevorderend voor de motivatie, en valt dus te plaatsen onder interne

grenstrekking.

De opleiding die men volgt en de omgeving waarin men leeft heeft een sterke invloed op de

netwerken die men kan en wil uitbouwen.

De mannelijke deelnemers zijn actief in de organisatie van de activiteiten van de interculturele

vereniging van de UA ‗Student Focus‘ en worden door de vrouwelijke deelnemers gezien als

Marokkaanse modelstudenten.

Onderlinge contacten van jongens worden deels ‗opgelegd‘ door hun gezamenlijk volgen van

de islamitische rituelen binnen de Marokkaanse moslimgroep. Buiten de religieuze praktijken

blijft nog een zekere ruimte voor de externe contacten met andere medestudenten.

Interetnische relaties binnen de Marokkaanse gemeenschap tussen Berbers en Arabieren zijn

in België veel intenser dan vroeger bij de ouders van de deelnemers, die in Marokko woonden

in Berber- en Arabierengebieden.

59

De keuze van de woonplaats bepaalt in sterke mate de netwerken van de deelnemers, terwijl

de woonomgeving optreedt als een externe factor van hun netwerken. In een grote stad als

Antwerpen kunnen de grenzen van de sociale contacten van de Marokkaanse jongeren met de

autochtone tegenhangers veel breder getrokken worden dan in een kleine stad als Lier.

Hetzelfde geldt voor de stedelijke buurten met de lage en hoge concentratie van Marokkanen.

De deelnemers menen dat ze minder sociale contacten met autochtonen hebben aan de

universiteit dan tijdens hun secundaire schoolopleiding. Dat verklaren ze zelf door de grotere

omvang van de studiegroep aan de universiteit in vergelijking met de school enerzijds en door

de zoektocht naar de eigen etnische en religieuze referentiekader anderzijds. Meisjes tonen

sterkere motivatie dan de jongens om de sociale contacten buiten eigen etnische netwerken op

te bouwen.

De gestelde hypothese (hoe hoger de opleiding, hoe meer sociale contacten), kan slechts voor

een deel bevestigd worden. Ze lijkt op te gaan tot het einde van de secundaire school, aan de

universiteit blijken de respondenten echter vooral contact te hebben met Marokkaanse Belgen,

dit ondanks de hogere graad van scholing.

De jongens wijzen erop dat de mentale contactdrempel veel lager ligt bij de Marokkanen dan

bij de autochtone medestudenten, omdat de Marokkanen opener en socialer zijn dan de

Vlamingen. Bovendien zijn de contacten binnen de etnische groep minder met vooroordelen

gebonden dan contacten met de Vlamingen. De onderlinge contacten tussen Marokkanen

worden vergemakkelijkt door het meer familiale en gastvrije karakter van de Marokkaanse

cultuur in vergelijking met de Belgische cultuur. De vrouwelijke deelnemers zijn veel

kritischer tegenover de Marokkaanse cultuur dan de mannelijke deelnemers. Voor de meisjes

vormen de ‗achterbaksheden‘ en de ‗zwart-wit mentaliteit‘ van de vele Marokkanen een

hindernis voor de contacten met de Belgen.

De deelnemers beschouwen hun contacten met Marokko als een combinatie van het

familiebezoek en het vakantieverblijf. Ze keken naar de Marokkaanse tv-zenders vooral voor

de ontspanning, terwijl de Arabische zender Al Jazeera voor hen een informatiebron is. De

deelnemers menen dat hun contacten met Marokko in de toekomst zullen verminderen.

Uit de focusgroepen bleek dat het Nederlands algemeen gezien het meest gebruikt werd,

vooral wanneer men met vrienden of generatiegenoten optrekt. Met de oudere generaties

wordt er echter vaak Berbers of Arabisch gesproken. Dit is afhankelijk van de context. Uit de

60

focusgesprekken bleek dat de respondenten beide talen belangrijk vinden en graag

tweetaligheid door willen geven aan hun kinderen, omdat dit belangrijk wordt geacht in de

vorming van hun eigen identiteit. Hierbij valt men terug op interne grenstrekking: door het al

dan niet spreken van een taal geven de respondenten vorm aan hun identiteit, die hen het

gevoel geeft deel uit te maken van een groep. Tot slot kwam ook een interessant element van

externe grenstrekking aan bod. Er werd vermeld dat Belgen vaak versteld staan als ze merken

dat de Marokkaanse Belgen zo goed Nederlands spreken, omdat dit volgens de respondenten

niet van het verwacht wordt.

Alle respondenten gaven aan dat ze zich gelabeld voelen als dé Marokkaan(se). Hieruit

komen twee gevolgen naar boven. Ten eerste heeft dit ook een invloed op hun eigen

zelfbeeld. ―Je ziet jezelf zoals anderen je zien‖, sprak één respondent letterlijk. Door deze

categorisering door anderen voelen ze zichzelf ook meer Marokkaan(se). Ten tweede kan dit

labelen ook zorgen voor een mentale achterstand in sommige gevallen, het gevoel

minderwaardig zijn. Deze last van een minderwaardige positie en van negatieve

stereotypering komt bijvoorbeeld aan bod bij studieadvies in de secundaire school en bij

sollicitatiegesprekken.

Eén van de respondenten gaf aan dat clichés volgens hem in leven blijven door het bestaan

van gescheiden gemeenschappen en gebrekkige kennis van elkaar. Toen we naar omgekeerde

stereotypering hebben gevraagd, hebben mannelijke respondenten aangegeven, dat het van

minder belang is wat de respondenten van Belgen denken, omdat ze zich toch moeten

schikken naar een ander (dominant) model om geaccepteerd te worden. Verder kan gezegd

worden dat in de mannelijke focusgroep naar boven kwam dat de respondenten denken dat

stereotypen in de toekomst zullen vervagen dankzij meer contacten tussen groepen, en alles

zo minder zwart-wit zal worden.

Als afsluiter geven alle respondenten aan dat zij zich zowel Belg als Marokkaan voelen.

Kiezen tussen deze twee identiteiten vinden ze heel moeilijk. Jongens gaven aan dat ze hun

identiteit meer terugvinden in het ―moslim-zijn‖ (religie), dan in hun nationale gevoelens

(cultuur). Uiteindelijk blijkt dat bij een gedwongen keuze tussen Belgische en Marokkaanse

identiteit alle respondenten zich meer Marokkaan dan Belg voelen. Een van de respondenten

geeft hiervoor als verklaring aan dat hij zichzelf ziet zoals hij door anderen gezien wordt.

Daarnaast legt een van de respondenten uit dat zij zich aanpast aan de situatie: als zij met

Belgen is, gedraagt ze zich Belgisch, is zij met Marokkanen dan past ze zich aan hen aan.

61

Ondanks deze identiteitsbeleving van de jongeren blijkt dat ze niet meer in Marokko zouden

kunnen of willen wonen. België is het land waar ze hun toekomst zien, zoals ook gesteld werd

in de hypothese.

Deze interne grenstrekking is duidelijk beïnvloed door externe factoren, zoals naar voren

komt bij de twee respondenten van wie de één uitlegt zich aan te passen aan de situatie en de

ander zijn identiteit bepaald door spiegeling. Zij kiezen niet zelf hun identiteit maar doen dit

aan de hand van hun omgeving.

In de hypothese veronderstelden we dat de deelnemers zich meer Marokkaan zouden voelen

dan Belg en dit wordt bevestigd. Toch is ook de vermelde hybride situatie duidelijk aanwezig

en wordt hun identiteit beïnvloed door verschillende dimensies (niet alleen de Belgische en

Marokkaanse, maar ook de religieuze). Het valt op dat de deelnemers zich onder andere

identificeren met de minderheidsgroep doordat ze worden gezien als lid ervan, en dit doet hen

zich sterker identificeren met de ‗eigen‘ groep, zoals gesteld in de hypothese.

D. Feedback op het eindrapport van focusgroepen studenten aan de UA

De vragen voor feedback werden door mij vooraf doorgestuurd naar de respondenten Younes

(22) en Bahir (22), de persoonlijke gesprekken met hen vonden plaats aan de UA op

05.10.2010.

1. Vinden respondenten zich terug in het eindrapport (en in de samenvatting ervan)?

Bahir: wel. Younes: wel, onze meningen zijn daar juist weergegeven.

2. Hoe beoordelen deelnemers het proces van groepsgesprek?

Bahir: Het was een echt, natuurlijk gesprek, waarbij de gedachten, ervaringen spontaan naar

boven kwamen en het hielp om een beter beeld te krijgen over jezelf als een lid van de

Marokkaanse gemeenschap.

Younes: Er werd naar iedereen geluisterd, de mening van iedereen werd gerespecteerd. De

focusgroepsleiders toonden echte wetenschappelijke interesse voor hun onderzoeksvragen.

3. Vinden respondenten de resultaten accuraat, indien niet, wat is dan de verklaring voor?

62

Bahir: De veralgemening van de resultaten naar de ‘jonge Belgische Marokkanen’ toe is niet

helemaal accuraat. Het moet een onderscheid gemaakt zijn tussen studerende universitaire en

niet studerende jongens. Bijvoorbeeld hebben deze groepen zeer verschillende contacten met

autochtonen. Studenten hebben veel meer contacten met de autochtonen dan niet studenten.

Om de identiteit van niet studerende jongeren te verklaren moeten aparte focusgroepen

worden uitgevoerd.

Younes: De resultaten van de focusgroep jongens stemmen overeen met de andere

onderzoeken naar de invloed van de cultuur op identiteit van de jonge Marokkaanse

allochtonen. De focusgroep was heel accuraat uitgevoerd, ze was niet strikt gestuurd, maar

was heel open. Er was genoeg ruimte aangeboden voor iedere deelnemer om zijn mening uit

te drukken.

4. Zijn de resultaten vertekend door bijvoorbeeld sociaal wenselijke antwoorden op

bepaalde vragen? Indien ja, wat zijn dan de redenen voor?

Bahir: Er was geen sprake van sociaal wenselijke antwoorden in de mannelijke focusgroep.

De antwoorden waren eerlijk.

Younes: Er waren geen sociaal wenselijke antwoorden.

Mijn opmerking: een van de mannelijke respondenten van de focusgroep probeerde een paar

keer te beletten dat een ander deelnemer verder ging spreken over bepaalde aspecten van

man-vrouw relaties in de Marokkaanse gemeenschap in België en Marokko. Deze opmerking

heb ik niet meegedeeld aan de deelnemer van de feedback om te vermijden dat het open

gesprek daardoor werd verhinderd.

5. Wat winden respondenten van de conceptuele schema‘s? (Er waren drie schema‘s ter

beoordeling voorgesteld tijdens de bespreking van het eindrapport: het eerste

methodologische schema – figuur 3, het gecorrigeerde methodologische schema –

figuur 1 en het schema van de identiteitdeterminanten – figuur 4. Rekening houdend

met de feedbackgesprekken was figuur 4 later in deze paper gecorrigeerd)

Bahir: Het eerste grote schema (figuur 3) is beknopt, het tweede ervan (figuur 1) geeft een

beter zicht op de identiteitvorming, de aanpassingen zijn aannemelijk. In het derde schema

(figuur 4) dimensie religie duidt innerlijke beleving, terwijl de kwestie van hoofddoek een

uiterlijk kenmerk voorstelt. Deze twee dingen hangen niet goed samen. Hiërarchie van

63

identiteit duidt beter multipele identiteit dan spectrum ervan, maar dat is maar naar mijn

mening. Het kan zijn dat mensen met een laag onderwijsniveau zich gemakkelijk met een

Marokkaan identificeren, maar voor mij is het moeilijk om zo mijn identiteit te bepalen. Hier

zijn compleet verschillende dingen samengebracht, zoals religie, etniciteit, nationaliteit.

Younes: Het methodologische schema (figuren 3 en 1) heeft een breder kader dan focus

groepsonderzoek. Het grote idee van netwerk in het gecorrigeerde schema lijkt maar niet

direct te passen bij identiteit (figuur 1). Er zijn maar drie belangrijkste dingen als elementen

van cultuurverschillen en identiteit terecht aangeduid: waarden en normen, beleving van

identiteit en participatie. Participatie is in dit geval studeren aan de universiteit en ook

ontwikkeling van tolerantie door de participatie. Het gecorrigeerde schema (figuur 1) is toch

wel beter, het is concreter en meer aangepast aan de onderzoeksvraag. Het derde schema

(figuur 4) vat duidelijk alle thema’s van groepsgesprek samen. Aanduiding van de

belangrijkste determinanten van identiteit is ook begrijpelijk, omdat de identiteit wordt

bepaald vooral door de waarden en participatie (cultuur, religie, netwerken). Het is niet

begrijpelijk waarom ‘achterbaksheid’ als een kenmerk van Marokkaanse cultuur is

voorgesteld. Ik moet daarover de deelnemers van vrouwelijke groep gaan vragen. In plaats

daarvan is misschien beter ‘niet assertief zijn’ als een negatieve eigenschap van Marokkaanse

jongeren aan te geven. Wat hiërarchie van identiteit betreft, is het zeer moeilijk om hierop een

eenduidig antwoord te geven. Zo’n antwoord kan alleen emotioneel zijn. Identiteit wordt niet

op basis van nationaliteit bepaald, maar wel op basis van persoonlijke waarden en ervaring.

Verschil in de relaties tussen man en vrouw ligt niet aan de religie, maar aan de nationale

cultuur. Bijvoorbeeld, is de positie van vrouw in Afghanistan en in Marokko zeer verschillend,

hoewel ze beide islamitische landen zijn.

6. Hoe overdraagbaar, toepasbaar zijn de resultaten van het onderzoek naar andere

situaties, naar andere contexten, naar andere groepen van jonge Marokkaanse

allochtonen?

Bahir: Er is een verschil in de contacten van Marokkaanse jongeren in kleine en grote steden.

In kleine steden is meer contact met de autochtonen dan in grote steden met de grote

homogene etnische gemeenschap. Dus moet hier juist een toepassing op de jongeren

genuanceerd worden.

64

Younes: Het onderzoek moet genuanceerd worden naar de groepen ‘studenten’ en ‘niet-

studenten’, zoals Bahir daarover eerder heeft gezegd. Als zo’n focusgroep met de Belgische

Marokkanen aan de Vrije Universiteit Brussel of de KU Leuven plaatshad, zouden de

resultaten ongeveer dezelfde zijn. Het is maar anders met andere allochtone jongeren.

7. Welke strategieën zullen respondenten gebruiken om de negatieve stereotypering en

‗vals zelfbeeld‘ van de Belgische Marokkanen tegen te gaan? Hoe belangrijk zijn

zulke strategieën?

Bahir: Er moet hier naar de hoofdoorzaken van stereotypering van de Marokkaanse jongeren

worden gekeken. Die hebben mee te maken met de media en het onderwijs. Media zoomen in

op negatieve zaken. Er moet een open discussie erover komen en zo oorzaken van het

probleem aangepakt moeten worden. Opleiding van jongeren is een middel ertegen, de

stereotypering hangt af van wat en hoe je al zelf doet.

Younes: Men moet naar de echte redenen van de stereotypering zoeken, vooral de

verantwoordelijkheid van de media aanstippen. Dialoog tussen allochtonen en autochtonen

moet genuanceerd en niet te algemeen gevoerd worden, om op zo’n manier naar de echte

oorzaken van de achterstand van Marokkaanse jongeren te zoeken, zoals hun discriminatie n

het onderwijs en op de arbeidsmarkt.

8. Welke ontwikkelingen in de identiteit van de Belgische Marokkanen vinden

deelnemers belangrijk?

Bahir: Ik hecht weinig belang aan het Marokkaan- of het Belg-zijn. Hiërarchie van identiteit

spiegelt correct het beeld uit, maar die hangt af van het criterium van de vergelijking. De

verschuiving van Marokkaanse identiteit naar islamitische is al een tijd gaande en zal zich

verder voordoen. Waarom? Omdat de islam meer in het nieuws komt en omwille van

aanvallen op de islam.

Younes: hiërarchie past hier misschien beter dan spectrum, maar op zich is dat niet zo

belangrijk. De vraag of je je vooral moslim, Marokkaan of Belg voelt, is een verkeerde vraag

en ik hoef niet op dezelfde manier het antwoord erop te geven. Identiteit wordt toch vooral

door waarden bepaald, waarbij religie voor mij de voornaamste rol spelt. Dus is voor mij de

religie, islam, iets persoonlijk, innerlijk. Persoonlijke identiteit is belangrijker dan etnische of

nationale identiteit. Ik heb bijvoorbeeld zelf naar islam gezocht.

65

Mijn vraag: Hoe is het dan bijvoorbeeld met een stereotype dat Marokkanen dieven zijn?

Younes: Misschien zijn er veel dieven onder Marokkanen, maar dan moet men naar de

oorzaken zoeken. Als het over islam gaat, is er de regel precies ‘niet stelen’. Ik maak hier

(aan de UA) kennis met de liberale leerstelling, waarin de vrijheid het hoofdprincipe is, maar

niet met de alternatieve, bijvoorbeeld met de socialistische theorieën, waarin de gelijkheid als

het hoofdprincipe wordt beschouwd. Een bredere kijk naar de positie van sociale groepen in

de samenleving zou betere inzicht geven over de strategie van etnische groepen.

Ter aanvulling van de samenvatting van onderzoeksresultaten en de feedback op het

onderzoeksrapport verwijzen we hieronder nog naar de drie tabellen met de korte

commentaren. Tabel 11 geeft de zelfbeeldvorming van de Marokkaanse allochtonen aan in

vergelijking met die van de Turkse allochtonen en de autochtone Vlamingen. Tabel 12 toont

de wederzijdse beeldvorming van de Marokkaanse (en de Turkse) allochtonen en de

autochtone Vlamingen aan. Tabel 13 presenteert etnische, religieuze, nationale en

stadsidentificatie van de tweede generatie van de Marokkaanse en de Turkse allochtonen. In

tabel 14 zijn verschillende aspecten van zelfidentificatie van de Belgische Marokkanen

weergegeven.

66

4. Tabellen en figuren

Tabel 1 Fundamentele tegenstelling tussen het Net en het Zelf in het Informatietijdperk

Aspecten het Net: sociale morfologie van

functionele metanetwerken

het Zelf: multipliciteit van

particularistische rollen/identiteiten

Essentie Open set van onderling verbonden

knooppunten van globale netwerken,

aangedreven door op de micro-

elektronica gebaseerde digitale

informatietechnologieën

Reflexieve bekwaamheid van

individuen en groepen om zichzelf te

begrijpen en hun persoonlijke of

groepsgebonden rol en identiteit te

(her)definiëren en te (her)construeren

Actoren Mondiaal netwerk bepaalt de actoren:

netwerkelite, megastad, massamedia,

netwerkonderneming, netwerkstaat

Actoren - individu, groep, lokaliteit,

gemeenschap en sociale beweging -

scheppen zelf hun eigen netwerk

Reikwijdte Mondiaal: universele cyberruimte Lokaal: gefragmenteerde lokaliteiten

Determinatie Externe determinatie door

programma‘s die aan netwerken hun

doelen en prestatieregels toewijzen

Interne zelfdeterminatie door

individuen en groepen volgens hun

waarden en belangen

Controle Geen controle over wereldeconomie,

controle van mondiale controlecentra

over vervlochten metanetwerken

Zelfcontrole van individuen en

groepen over hun eigen identificatie en

collectieve activiteiten

Macht Globale financiële, politieke en

militaire macht van informationalisme

Lokale sociaal-culturele (contra)macht

van multipele groepsidentiteiten

Doel Maximalisering van globale winst,

politieke en militaire wereldmacht

(Her)bevestiging van culturele en

sociale waarden en betekenissen

Ideologie Neoliberalisme / kosmopolitisme /

(post)modernisme / racisme /

seksisme / globalisme

Conservatisme / nationalisme /

traditionalisme / fundamentalisme /

feminisme / andersglobalisme

Dynamiek Zeer flexibel, wordt geprogrammeerd Relatief stabiel, wordt geconstrueerd

Bewegingsvorm Spontane stromen van informatie,

kapitaal en macht in de ruimte van

stromen: coöperatie / competitie

Zelfbewuste (doelgerichte) sociale

actie in de ruimte van plaatsen: sociaal

discours / sociale strijd

Beweginglogica Dominante binaire logica van globaal

kapitalisme: insluiting / uitsluiting

(naast uitbuiting/kapitaalaccumulatie)

Mensenlogica van identiteitsbeweging

/ andersglobalisme: (her)definitie van

identiteit / mondiale rechtvaardigheid

Bron: tabel 1 is gemaakt op basis van Castells (2000a, 2004, 2009, 2010a, 2010b), Stalder

(1998, 2006), Bouteligier ( 2000), Kreisler (2001), Giddens (1991).

67

Tabel 2 Relative Ranking of a Selected Pool of Leading Scholars in the Social Sciences

by Number of Citations in the Social Science Citation Index, 2000-2009*

Name Citations

Jan 2009-Dec

2009

Rank

Jan 2009-Dec

2009

Citations

2000-2009

Rank

2000-2009

Anthony Giddens 1260 1 9816 1

Robert Putnam 1205 2 8194 2

Jurgen Habermas 918 3 6645 3

David Harvey** 788 4 5165 4

Manuel Castells 674 6 4991 5

Ulrich Beck 749 5 4872 6

Marc Granovetter 594 7 4171 7

Zygmunt Bauman 539 8 3318 8

Daniell Bell** 392 9 2835 9

Saskia Sassen 348 10 2675 10

Amitai Etzioni 200 13 1964 11

David Held 215 11 1912 12

Theda Skocpol 199 14 1815 13

Richard Sennett 203 12 1542 14

Immanuel Wallerstein

Wallerstein

169 16 1438 15

Joseph Nye 184 15 1314 16

Guillermo O‘Donnell

O‘Donnell

149 17 1124 17

Claus Offe 108 18 1115 18

Alain Touraine 93 19 652 19

Mary Kaldor 66 20 541 20

*Refers only to living scholars as of December 2009.

**For frequently cited scholars with common names and several publications, searches brought up

hundreds of citations and it was not always possible to distinguish every single citation to confirm

whether it was authored by the required author or another with the same last name and initial. In such

cases, it is possible that some citations were erroneously included or excluded. Where there was doubt,

the preference was for inclusion rather than exclusion. Therefore, citations for these scholars are more

likely to have been overestimated than underestimated. This provision applies especially to the results

for these scholars.

Bron: online, http://www.manuelcastells.info/en/SSCIsocialranking_eng.pdf, gelezen op 05-01-2011,

(gekleurd door ons), zie ook: Wikipedia, online, http://en.wikipedia.org/wiki/Manuel_Castells, gelezen

op 05/01/2011.

68

Tabel 3 Bekendheid van Manuel Castells en Karl Marx op het Internet

Google Yandex

Manuel

Castells

Karl Marx Manuel

Castells*

Karl Marx

Datum: 02/03/2010

Aantal internetpagina’s 584.000 5.800.000 7.306 5.000.000

Datum: 28/07/2010

Aantal internetpagina’s 526.000 3.610.000 9.151 5.000.000

Datum: 04/01/2011

Aantal internetpagina’s 490.000 6.170.000 24.000 4.000.000

Datum: 04/05/2011

Aantal internetpagina’s 1.040.000 10.900.000 14.000 5.000.000

Bron: tabel 3 is samengesteld op basis van genoteerde door ons gegevens van de

internationale zoekrobot Google en de Russische zoekrobot Yandex: aantal aangetoonde

internetpagina‘s na het klikken op de aangegeven naam op bepaald tijdstip).

*In het Russisch is alleen het boekdeel 1 (samen met het eerste hoofdstuk over de val van de Sovjet-

Unie en het besluit in het boekdeel 3) van de trilogie van Castells ‗The Information Age‘ vertaald. Zie:

Кастельс М. Информационная эпоха: экономика, общество и культура / Пер. с англ. под науч.

ред. О. И. Шкаратана. — М.: ГУ ВШЭ, 2000. — 608 с. (Kastels M., Informationnaja epoha:

ekonomika, obsjestvo i kultura / Per. s angl. pod nautsj. red. O. I. Sjkaratana.- M.: GU VSE, 2000. –

608 s.).

69

Tabel 4 Ideaaltypes van industriële en informationele ontwikkelingswijze volgens

Manuel Castells

Kenmerken

Industriële

ontwikkelingswijze

of het industrialisme

Informationele

ontwikkelingswijze of het

informationalisme

Sociale basis van

ontwikkelingswijze

of dominante

productiewijze

Het industriële kapitalisme,

gebaseerd op productie, toe-

eigening en accumulatie van

surplus(waarde) (voor

investering), gericht op

wereldschaal

Het informationele kapitalisme,

gebaseerd op flexibele

productie, toe-eigening en

accumulatie van

surplus(waarde) (voor

investering), georganiseerd op

wereldschaal

Technologische

hoofdbron van

productiviteit

Introductie van nieuwe

energiebronnen en het

vermogen om het gebruik van

energie doorheen de productie-

en circulatieprocessen te

decentraliseren

Technologie van

kennisproductie,

informatieverwerking en

symbolische communicatie

Structureel

prestatieprincipe

Economische groei of de

maximalisering van

output/surplus

Technologische ontwikkeling

of accumulatie van kennis en

hogere niveau van complexiteit

in informatieverwerking als

bron van verhoging van het

output/surplus

Hoofdkenmerk

van sociale

structuur of

organisatielogica

Dominante logica van grote

hiërarchische corporaties

versus logica van klassenstrijd

en klassencompromis als het

organiserende principe

Dominante logica van

mondiale flexibele

netwerkondernemingen en

sociale stratificatie versus

logica van particularistische

identiteit en communicatie als

het organiserende principe

Ethische fundering

of de ‘geest’ van de

ontwikkelingswijze

Winstmaximalisering volgens

principes van de ‗protestantse

ethiek‘ en het ‗traditionele‘

arbeidsethos

Winstmaximalisering volgens

cultuur van de eindeloze

‗creatieve destructie‘ en de

‗hacker ethiek‘

Bron: tabel 4 is samengesteld op basis van Castells (1983, 2000a, 2009, 2010a, 2010b),

Himanen (2004), Webster (2006).

70

Tabel 5 Verdeling van auteurs volgens de beoordeling van concepten van Castells

Concepten Overwegend

positieve beoordeling

Overwegend

negatieve

beoordeling

Aanvaarding/afwijzing

van sommige ideeën

Stedelijke kwestie/

sociale bewegingen

(voornamelijk vroege

periode van Castells‘

oeuvre: 1977-1983)

Rubin (1986), Ward

& McCann (2006),

Lake (2006), Staeheli

(2006), Mayer (2006),

Miller (2006),

Elliott (1980), Harvey

(1984),

Abu-Lughod (1979),

Zukin (1987), Grönlund

(1999)

Netwerksamenleving/

Informatietijdperk

(voornamelijk

middenperiode van

Castells‘ oeuvre:

1989-2000)

Eflin (1992), Melucci

(1997), Webster

(1998, 2006), Stalder

(1998, 2006), Jeffrey

(1999), Ourm (1999)

Waterman (1999),

Sveinsson (2003)

Barney (2004)

Tilly, (1998), Fuller,

(1999), Jones (1999),

Abell & Reyniers

(2000), Smith (2003),

Peltola (2006),

Gottdiener (2007)

Abu-Lughod (1998),

Megoran (1999), Boli

(1999), Scott (1999),

Grönlund (1999),

Perkmann (1999), Van

Dijk (1999, 2001,

2006), Smart (2000),

Anderson (2000),

Heiskala (2003), Savage

(2005),

Communicatiemacht

(voornamelijk late

periode van Castells‘

oeuvre: 2001-2009)

Dutton (2005), Geser, (2007),

Delfanti (2009),

Fuchs (2009), Van Dijk

(2010),

Bron: tabel 5 is samengesteld op basis van gebruikte wetenschappelijke bronnen.

71

Tabel 6 Typologie van de netwerksamenleving volgens verhouding

connectiviteit/disconnectiviteit

Connectiviteit (insluiting)

Zwak Sterk

Disconnectiviteit

(uitsluiting)

Zwak 1. Potentiële

netwerksamenleving

4. Alternatieve

netwerksamenleving

Sterk 2. Overgangstype

netwerksamenleving

3. Werkelijke

netwerksamenleving

Bron: typologie is gemaakt op basis van Castells (2010a: xxxv, 2000a: 72), Van Dijk (2001:

261-262), Rantanen (2005).

Tabel 7 Typologie van culturele patronen

Globalisering Identificatie

Individualisme Merkconsumentisme Genetwerkt individualisme

Communalisme Kosmopolitisme Multiculturalisme

Bron: Castells (2009:120).

Tabel 8 Identiteitsmodel van Hutnik

Identificatie met de eigen groep

Sterk Zwak

Identificatie

met de

meerderheidgroep

Sterk Integratief Assimilatief

Zwak Dissociatief Gemarginaliseerd

Bron: Hutnik in Van Craen e.a. (2007: 145).

72

Tabel 9 Etnisch religieus identiteitmodel

Moslimidentiteit

Sterk Zwak

Turkse identiteit

Marokkaanse

identiteit

Sterk Complementair Selectief

Zwak Losgekoppeld Assimilatief/Gemarginaliseerd

Bron: Van Craen & Vancluysen (2009: 5), (mijn vertaling).

Tabel 10 Model van totale sociaal-culturele identiteit van een etnisch-culturele groep

Etnisch-cultureel zelfbewustzijn

Sterk Zwak

Sociaalecono-

mische positie

Sterk Complementaire of

sociaal aanvullende identiteit

Substituut-identiteit of sociaal

vervangende identiteit

Zwak Sociale achterstandidentiteit

of gestigmatiseerde identiteit

Ongevormde of

gemarginaliseerde identiteit

Bron: het model is opgesteld op basis van Van Craen e.a. (2007), Giddens (2006: 1035),

O‘Donnell (2007), Cheung (2007) en eigen kwalitatief groepsonderzoek met focusgroepen.

Commentaar op tabel 10

Het begrip ‗totale sociaal-culturele groepsidentiteit‘ wordt hier door ons gebruikt om de

controversiële samenhang tussen etnische en religieuze identiteit enerzijds en sociale identiteit

(Giddens, 2006: 1035) anderzijds en ermee gepaard gaande onzekerheid in de

identiteitvorming in het Informatietijdperk (Cheung, 2007) aan te duiden. Dat sluit niet uit dat

culturele en sociale identiteiten kunnen worden onderscheiden naar hun rol in de constructie

van betekenis: identiteiten zijn sterkere bronnen van betekenis dan rollen wegens het proces

van zelfconstructie en individuatie die ze in zich sluiten (Castells, 2010b: 7). Aanvullende

type identiteit lijkt ons het meest aangepast aan het idee van de multiculturele samenleving.

73

Tabel 11 Zelfbeeldvorming van Marokkaanse en Turkse allochtonen en autochtone

Vlamingen in de twee Limburgse ex-mijngemeenten (Genk en Houthalen-Helchteren)

Aspecten van

zelfbeeldvorming

Marokkaanse

allochtonen

(N=191)

Turkse allochtonen

(N=265)

Autochtone

Vlamingen

(N=284)

Positieve aspecten Percentage antwoorden ‘helemaal eens’ plus ‘eerder eens’ in

de zelfbeoordeling op de vijf niveauschaal

Vriendelijk 86,6% 71,1% 63,5%

Netjes 79,1% 66,8% 67,0%

Hulpvaardig 86,2% 85,4% 50,8%

Eerlijk 60,8% 52,9% 42,7%

Sociaal 86,1% 68,9% 58,8%

Verdraagzaam 75,3% 68,1% 51,4%

Harde werkers 79,3% 70,1% 64,9%

Negatieve aspecten Percentage antwoorden ‘helemaal oneens’ plus ‘eerder

oneens’ in de zelfbeoordeling op de vijf niveauschaal

Racisten 62,3% 70,9% 35,7%

Profiteurs 61,4% 54,4% 52,6%

Bron: tabel 11 is samengesteld door ons op basis van tabellen van Van Craen e.a. (2007: 188-

196).

Commentaar op tabel 11: Marokkanen beoordelen zichzelf zeer hoog op bijna alle positieve

aspecten van de beeldvorming en hoog met betrekking tot de ontkenning van negatieve

aspecten van de zelfbeeldvorming. De zelfbeoordeling van Marokkaanse allochtonen is in alle

aspecten aanzienlijk hoger dan die van Vlaamse autochtonen en hoger in vergelijking met de

Turkse allochtonen in alle positieve aspecten en ongeveer gelijk in de ontkenning van

negatieve aspecten.

74

Tabel 12 Beeldvorming over Marokkaanse allochtonen en autochtone Vlamingen in de

twee Limburgse ex-mijngemeenten (Genk en Houthalen-Helchteren)

Aspecten van

beeldvorming

Beeldvorming over Marokkaanse

allochtonen van

Beeldvorming over autochtone

Vlamingen van

Turkse

allochtonen

Autochtone

Vlamingen

Marokkaanse

allochtonen

Turkse

allochtonen

Positieve

aspecten

Percentage antwoorden ‘helemaal eens’ plus ‘eerder eens’ in de

beoordeling op de vijf niveauschaal

Vriendelijk 46,1% 49,0% 63,7% 51,4%

Netjes 30,5% 35,1% 68,1% 56,9%

Hulpvaardig 47,1% 39,7% 55,3% 40,9%

Eerlijk 28,5% 24,0% 55,5% 45,7%

Sociaal 45,1% 41,9% 47,5% 65,5%

Verdraagzaam 40,6% 26,3% 37,6% 45,1%

Harde werkers 31,3% 18,5% 63,1% 57,6%

Negatieve

aspecten

Percentage antwoorden ‘helemaal oneens’ plus ‘eerder oneens’ in de

beoordeling op de vijf niveauschaal

Racisten 50,5% 22,3% 28,0% 20,7%

Profiteurs 28,5% 23,4% 50,0% 36,8%

Bron: tabel 12 is samengesteld door ons op basis van tabellen van Van Craen e.a. (2007: 188-

190, 194-196).

Commentaar op de tabel 12: Alle aspecten van de beeldvorming over Marokkaanse

allochtonen zijn door Turkse allochtonen en Vlaamse autochtonen aanzienlijk lager

beoordeeld dan in de zelfbeoordeling van Marokkaanse allochtonen. Beoordeling van Turkse

allochtonen over Marokkaanse allochtonen is over het algemeen gunstiger dan die van

Vlaamse allochtonen, vooral wat betreft verdraagzaamheid, arbeidsethos en ontkenning van

het racist-zijn. Vergelijking van de gegevens in de tabellen 11 en 12 toont duidelijk een kloof

tussen interne en externe beeldvorming van Marokkaanse allochtonen. Hoe komt dat? Ofwel

is het zelfbeeld van Marokkaanse allochtonen ‗te hoog‘, ofwel is hun beoordeling door Turkse

allochtonen en Vlaamse autochtonen ‗te laag‘. Marokkaanse allochtonen moeten dus

waarschijnlijk proberen deze kloof te dichten door kritischere zelfbeoordeling, anderzijds

75

moeten Vlaamse autochtonen de inspanningen van Marokkaanse allochtonen proberen beter

te waarderen die de leden van de Marokkaanse gemeenschap zullen doen om de genoemde en

andere aspecten van hun negatieve externe beeldvorming te verbeteren. Te meer daar de

beeldvorming van Marokkaanse allochtonen over autochtone Vlamingen is in het algemeen

aanzienlijk gunstiger dan die van Turkse allochtonen ( met de opmerkelijke uitzondering van

de twee aspecten: het sociaal-zijn en het verdraagzaam-zijn).

Tabel 13. Etnische, religieuze, nationale en stadsidentificatie van de tweede generatie.

Gemiddelde en standaardafwijking per groep en stad*

Identificatie met:

etniciteit religie natiestaat stad

Antwerpen Turkse 2e generatie 4.15

(1.26)

4.06

(1.39)

2.37

(1.90)

2.95

(1.79) Marokkaanse 2

e generatie 3.87

(1.46)

4.18

(1.33)

2.90

(1.84)

3.17

(1.73) Brussel Turkse 2

e generatie 3.91

(1.44)

3.16

(1.92)

2.98

(1.71)

2.91

(1.88) Marokkaanse 2

e generatie 3.99

(1.36)

4.12

(1.46)

2.94

(1.78)

3.28

(1.63) Amsterdam Turkse 2

e generatie 4.05

(1.14)

4.02

(1.23)

3.19

(1.17)

3.74

(1.17) Marokkaanse 2

e generatie 4.14

(0.95)

4.18

(1.15)

3.27

(1.23)

3.90

(1.00) Rotterdam Turkse 2

e generatie 4.19

(0.97)

4.22

(1.17)

3.02

(1.21)

3.69

(1.21) Marokkaanse 2

e generatie 4.03

(0.97)

4.27

(1.04)

3.24

(1.14)

3.96

(1.07) Stockholm Turkse 2

e generatie 3.93

(1.01)

3.75

(1.46)

3.01

(1.36)

3.70

(1.34)

*Identificatie is gemeten met de vraag: Hoe sterk voelt u zich…? Turks/Marokkaans voor etnische

identificatie, moslim voor religieuze identificatie, Belg/Nederlander/Zweed voor nationale

identificatie en Antwerpenaar/Brusselaar/enz. voor stadsidentificatie. Antwoorden werden gegeven

op een 5-puntsschaal waarbij 1 staat voor ‗zeer zwak‘ en 5 voor ‗zeer sterk‘.

Bron: Fleischmann & Phalet (s.d.: 6).

Commentaar op de tabel 13: De gepresenteerde survey data betreft de kinderen van de

Marokkaanse en Turkse gastarbeiders (tussen 18 en 35 jaar) in de vier grote steden van

België, Nederland en Zweden in het kader van het project The Integration of the European

Second generation‘ (Fleischmann & Phalet, 2010: 9). De gegevens laten onder andere zien

76

dat een grotere mate van identificatie als Turk/Marokkaan en als moslim gaat gepaard met

een lagere mate van identificatie als Belg/Nederlander/Zweed en als

Antwerpenaar/Brusselaar/enz. Uit dit internationaal onderzoek blijkt dat een bedreigde

allochtone identiteit van grote invloed is op de samenhang tussen minderheidsidentiteiten en

overkoepelende (nationale en stedelijke) identiteiten. De onderzoeksbevindingen wijzen

maar ook de manier waarop een positieve samenhang tussen deze identiteiten kan worden

bevorderd. Zowel effectief optreden tegen etnische en religieuze discriminatie als de

verbetering van de relaties tussen allochtonen en autochtonen op het lokale niveau zal

bijdragen tot het wegnemen van identiteitsdreiging bij de Marokkaanse en Turkse tweede

generatie (Fleischmann & Phalet, s.d.: 10).

Tabel 14 Aspecten van identificatie van de Belgische Marokkanen naar hun voorkeur

(%) (N=401)

Vrouwen Mannen Totaal

Moslim 38,9 33,5 36,2

Belgische Marokkaan(se) 19,7 27,6 23,7

Marokkaanse moslim 21,2 24,6 22,9

Marokkaan(se) 12,6 12,3 12,5

Wereldburger 12,1 12,3 12,2

Belgische nationaliteit 8,6 6,9 7,7

Arabier/Berber/Sahraoui 5,6 7,9 6,7

Maghrebijn 6,1 3,4 4,7

Marokkaanse Europeaan/Europese 1,0 1,0 1,0

EU-burger 1,0 0,5 0,7

Belg van Marokkaanse afkomst en van het islamitisch

geloof

0,5 0 0,7

Geen antwoord 0 1,5 0,7

Bron: Saaf, Hida & Aghbal (2009: 108)

77

Figuur 1. Conceptueel procesmodel van de multipele/complexe identiteitvorming bij de

Belgische (Vlaamse) Marokkanen in de multiculturele informatiemaatschappij

Bron: Het model werd gemaakt op basis van Wimmer (2008), Lamont & Molnàr (2002), Van

Craen, Vancluysen en Ackaert (2007), Van Craen & Vancluysen (2009), Jenkins (2008),

Saaf, Hida & Aghbal (2009), Timmerman & Vranken (2001), Hogg (2005), Bourdieu, (1986),

Castells (2000a, 2004, 2009, 2010a, 2010b) en een eigen kwalitatieve survey met

focusgroepen aan de UA (Van Belleghem e.a., 2009).

Contexten/structuren:

A. Economisch veld

Productiewijze:

Globaal kapitalisme

Ontwikkelingswijze:

Informationalisme

B. Sociaal veld

Institutionele orde

Machtsverdeling

Politieke netwerken

Sociale netwerken

Etnische netwerken

Grensdimensies:

Sociale sluiting

Politieke opvallendheid

Historische stabiliteit

Culturele differentiatie

Identiteitconstructie

Belgische (Vlaamse)

Marokkanen:

Microniveau

(individu/gezin)

Mesoniveau

(gemeenschap/stad/

provincie/Vlaanderen

Macro-/supraniveau

(België/de EU-burger)

Mondiaal niveau

(diaspora/umma/

wereldburgerschap)

Taal/kennis

Waarden/normen

Identiteitbeleving

Beeldvorming

Verwachtingen

Cu

ltu

rele

ver

sch

ille

n t

uss

en M

aro

kko

en

Bel

gië

Perceptie

Consensusgraad: cohesie/spanning

(machtsongelijkheidgraad)

Exogene verschuivingen (nieuwe

technologieën, structuren,

instellingen, middelen en actoren)

Gedrag

Exogene afwijking (diffusie

van nieuwe grensvormende

strategieën op diverse

plaatsen en niveaus)

Vertrouwen

Strategieën

Participatie

Strategische interactie

tussen Marokkaanse en

andere minderheden en

autochtone meerderheid

Verschil/gelijkenis

Endogene verandering

(bedoelde en

onbedoelde gevolgen)

Padafhankelijkheid (identificatiegraad)

78

Figuur 2. Een processueel model van het vormen en veranderen van etnische grenzen

(mijn vertaling)

Bron: Wimmer (2008: 1009).

79

Figuur 3. Conceptueel procesmodel van multipele niveaus ‘Invloed van de eigen en de

Vlaamse cultuur op Belgische Marokkanen’

Bron: Het model werd gemaakt op basis van Wimmer (2008), Lamont & Molnàr (2002), Van Craen,

Vancluysen en Ackaert (2007), Van Craen & Vancluysen (2009), Jenkins (2008), Saaf, Hida &

Aghbal (2009) en de eigen kwalitatieve survey (Van Belleghem e.a., 2009).

Context/Structuren

van het sociaal veld:

Institutionele orde

Machtsverdeling

Politieke netwerken

Sociale netwerken

Etnische netwerken

Grensdimensies:

Sociale sluiting

Politieke opvallendheid

Historische stabiliteit

Culturele differentiatie

Multipele identiteit

Belgische

Marokkanen:

Macroniveau

(EU, België)

Mesoniveau

(Vlaanderen, locale

gemeenschappen)

Microniveau

(gezin, individu)

Kennis

Distinctie

Beoordeling

Beleving

Verklaring

Cu

ltu

rele

ver

sch

ille

n t

uss

en M

aro

kk

o e

n B

elgië

Perceptie

Karakter van de consensus

(machtsongelijkheidgraad/

consensusomvang)

Exogene verschuivingen (nieuwe instituties,

middelen, actoren en netwerken)

Gedrag

Exogene afwijking

(diffusie van nieuwe

individuele en

collectieve

grensstrategieën)

Verwachtingen

Strategieën

Strategische interactie

tussen Marokkaanse en

andere etnische

minderheden en

autochtone meerderheid

Padafhankelijkheid (identificatiegraad)

Endogene verandering

(bedoelde en

onbedoelde gevolgen)

80

Figuur 4 Determinanten van multipele etnische identiteit van Belgisch-Marokkaanse

studenten (zelfbeeld)

Bron: figuur 4 is gemaakt op basis van de kwalitatieve survey met focusgroepen

Marokkaanse allochtone studenten aan de UA (Van Belleghem e.a., 2009).

Toelichting op de figuur 4

Identiteit van Marokkaans-Belgische studenten wordt gevormd door de opvoeding in het

gezin, de invloed van de gemeenschap en maatschappelijke participatie (drie determinanten

links). De participatie betekent hier voor de respondenten vooral universitaire opleiding. Ze

hebben uitgebreide netwerken binnen en buiten eigen gemeenschap. De meertaligheid spelt

hier onmisbare rol. De invloed van islam is zeer belangrijk ook voor de tweede generatie van

jonge Belgische Marokkanen. Het uit zich bijvoorbeeld in het bewuste kledinggedrag van

Dominantie interne

netwerken, belang van

externe sociale

contacten

Rangorde/spectrum

identiteitbeleving:

1) moslim

2) Marokkaan(se)

3) Belg(ische)

Marokkaanse cultuur is

familiaal, gastvrij, maar

gedoogt nonchalance

en terughoudendheid

Religie (islam) als een

bewuste keuze en rode

draad over

levensdomeinen heen

Opleiding als sleutel

tot levenskansen,

belang van allochtone

rolmodellen

Meertaligheid

(Nederlands naast

Arabisch/Berbers) als

een meerwaarde

Conservatisme/prog-

ressiviteit: opvoeding

jongens/meisjes,

man/vrouw relaties

Mentale achterstand

(vals zelfbeeld) door

externe negatieve

stereotypering

Identiteit

Belgisch-

Marokkaanse

studenten

81

meisjes volgens islamitische voorschriften. Alle deelnemers beweren dat islam hun bewuste

keuze is. Vooral determinanten ‗islam‘ en ‗cultuurverschil‘ zorgen voor de externe negatieve

stereotypering. Dat draagt bij tot de mentale achterstand van Marokkaanse jongeren. In de

identiteitbeleving van Marokkaans-Belgische studenten komt rangorde van de multipele

identiteit op de eerste plaats in vergelijking met spectrum ervan (moslim, Marokkaan, Belg).

Zeer belangrijk is dat alle determinanten van identiteit voortdurend aan het veranderen zijn.

Zo is door de deelnemers evolutie naar een meer gelijke houding ten opzichte van opvoeding

van jongens en meisjes en man-vrouw relaties aangemeeld. Respondenten proberen hun

vriendenkroeg uit te breiden in het omgaan met Vlaamse autochtone studenten. Ze

verwachten dat de negatieve stereotypering van Marokkaanse allochtone jongeren in de

toekomst zal vervagen. Hiërarchie van identiteit zal daardoor waarschijnlijk vlakker worden.

Cultuur, religie en netwerken via het prisma van de eigen keuze dienen als knoppunten van de

identiteitvorming van de Belgisch-Marokkaanse studenten.

Figuur 5 Integratie en sociale cohesie

Bron: Van Craene & Vancluysen (2009: 3), (mijn vertaling).

taal

cultureel kapitaal

sociaal kapitaal

waarden

identiteit

opleiding

arbeid

inkomen

huisvesting

politieke rechten

SOCIALE COHESIE

STRUCTURELE INTEGRATIE

SOCIAAL-CULTURELE INTEGRATIE

wederzijdse beeldvorming

discriminatie

solidariteit

veiligheid

vertrouwen

82

Figuur 6 Vier acculturatiestrategieën gebaseerd op twee kwesties – visies van etnisch-

culturele groepen (links) en van bredere maatschappij (rechts)

Kwestie 1: Het behoud van erfenis van eigen cultuur en identiteit

Kwestie 2: Relaties gezocht met andere groepen

Strategieën van etnisch-culturele groepen

Strategieën van bredere maatschappij

Bron: Berry (2003: 23), (mijn vertaling).

+

__

__ __ + +

Integratie Muliticul-

turalisme

Assimilatie Smeltkroes

Separatie Margina-

lisatie

Segregatie Uitsluiting

83

Bibliografie

Abell, A. & Reyniers, D. (2000), ‗On the failure of social theory‘ (review article) in British

Journal of Sociology, 51, 4: 739–750

Abu-Lughod, J. (1979), ‗Marxist Urban Sociology‘ (books review: The Urban Question: A

Marxist Approach, by Manuel Castells; Social Justice and the City, by David Harvey; Urban

Sociology: Critical Essays, edited by C. G. Pickvance) in Contemporary Sociology, 8, 2: 192-

196

Abu-Lughod, J. (1998), ‗The Information Age: Economy, Society and Culture, Vol. 2: The

Power of Identity by Manuel Castells‘ (review) in Contemporary Sociology, 27, 2: 163-164

AlSayyad, N. & Castells, M. (2002), ‗Introduction: Islam and the Changing Identity of

Europe‘, 1-6 in AlSayyad, N. & Castells, M. (Eds.) (2002), Muslim Europe or Euro-Islam.

Politics, Culture, and Citizenship in the Age of Globalization, London: Lexington Books, 204

p.

AlSayyad, N. (2002), ‗Muslim Europe or Euro-Islam: On the Discourses of Identity and

Culture‘, 9-29 in AlSayyad, N. & Castells, M. (Eds.), Muslim Europe or Euro-Islam. Politics,

Culture, and Citizenship in the Age of Globalization, London: Lexington Books, 204 p.

Anderson, Jr. W. R. (2000), ‗Manuel Castells and the Decline of Twentieth-Century

Sociology‘ (review essay The Information Age: Economy, Society, and Culture, Volumes 1,

2, 3) in The Quarterly Journal of Austrian Economics, 3, 4: 77-89

Barney, D. (2005), The Network Society, Cambridge, U.K.: Polity Press, 208 p.

Berry, J. W. (2003). ‗Conceptual approaches to acculturation‘, 17-37 in K. Chung, P. Balls-

Organista & G. Marin (Eds.), Acculturation: Advances in Theory, Measurement, and Applied

Research, Washington: American Psychological Association Press.

Boli, J. (1999), ‗End of Millennium, vol. 3 of The Information Age: Economy, Society, and

Culture. By Manuel Castells‘ (book review) in American Journal of Sociology, 104, 6: 1843-

1844

Bourdieu, P. (1986), ‗The forms of capital‘, 241-58 in Richardson, J., Handbook of Theory

and Research for the Sociology of Education, Westport, CT: Greenwood

84

Bouteligier, S. (2009), Does networked globalization need networked governance? An inquiry

into the applicability of the network metaphor to global environmental governance (Working

Paper No. 23), Leuven: Leuven Centre for Global Governance Studies, 35 p.

Bryman, A. (2004), Social Research Methods, second edition, New York: Oxford University

Press, 592 p.

Castells, M. (2010c), Professor Manuel Castells, Curriculum Vitae en Bibliografie, online, 50

p., http://www.scribd.com/doc/33064878/Professor-Manuel-Castells-Curriculum-Vitae-and-

Bibliography-2010, gelezen op 05-01-2011

Castells, M. (1977), The Urban Question: A Marxist Approach, Cambridge: The MIT Press,

502 p.

Castells, M. (1983), The City and the Grassroots: A Cross-cultural Theory of Urban Social

Movements, California: University of California Press, 450 p.

Castells, M. (1989), The Informational City: Information Technology, Economic

Restructuring, and the Urban-Regional Process, Oxford: Blackwell Publishers Ltd, 402 p.

Castells, M. (2000a), End of Millennium (The Information Age: Economy, Society and

Culture, Vol. III. 2 ed.), Oxford/Malden: Blackwell Publishers Ltd, 464 p.

Castells, M. (2000b), ‗Materials for an exploratory theory of the network society‘ in British

Journal of Sociology, 51, 1: 5–24

Castells, M. (2000c), ‗Toward a Sociology of the Network Society‘ in Contemporary

Sociology, 29, 5: 693-699

Castells, M. (2000d), The Rise of the Fourth World‘, 348-354 in Held, D. & McGrew, A.

(ed.), The Global Transformations Reader: An Introduction to the Globalization Debate,

Cambridge: Polity Press

Castells, M. (2004), ‗Informationalism, networks, and the network society: a theoretical

blueprint‘, 3-45 in Castells, M. (ed.), The network society: a cross-cultural perspective,

Northampton, MA: Edward Elgar, 464 p.

Castells, M. (2006a), ‗Globalisation and identity. A comparative perspective‘ in Transfer, 1:

56-67

85

Castells, M. (2006b), ‗The Network Society: from Knowledge to Policy‘, 3-22 in Castells, M.

& Cardoso, G. (eds.), The Network Society: From Knowledge to Policy, Washington, DC:

Johns Hopkins Center for Transatlantic Relations, 460 p.

Castells, M. (2009), Communication Power, Oxford: Oxford University Press, 608 p.

Castells, M. (2010a), The Rise of the Network Society (The Information Age: Economy,

Society and Culture, Vol. I. 2 ed.), Chichester: Wiley-Blackwell, 656 p.

Castells, M. (2010b), The Power of Identity (The Information Age: Economy, Society and

Culture, Vol. II. 2 ed.), Malden/ Oxford/ Carlton: Blackwell Publishing Ltd, 584 p.

Ceuppens, B. (2006), ‗Allochthons, Colonizers, and Scroungers: Exclusionary Populism in

Belgium‘ in African Studies Review, 49, 2: 147-186

CGKR (2009), Migraties en migrantenpopulaties in België. Statistisch en demografisch

verslag 2008, Brussel: Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,

186 p.

Cheung, C. (2007), ‗Identity Construction and Self-presentation on Personal Homepages.

Emancipatory potentials and reality constraints‘, 273-285 in Bell, D. & Kennedy, B. M. (eds.)

The Cybercultures Reader, Second Edition, London/New York: Routledge, 797 p.

Corluy, V., Marx, I. & Verbist, G. (2011), Employment chances and changes of immigrants in

Belgium: the impact of citizenship, working paper no. 11/07, Antwerpen: Universiteit

Antwerpen, 26 p.

Dagevos, J. & Gijsberts, M. (red.) (2007), Jaarrapport integratie 2007, Den Haag: Sociaal en

Cultureel Planbureau, 330 p.

De Haas, H. (2007), The impact of international migration on social and economic

development in Moroccan sending regions: a review of the empirical literature. International

Migration Institute. Paper 3, Oxford: University of Oxford, 45 p.

De Walsche, A. (2005), ‗Globalisering: Manuel Castells: Verwerping is een positief signaal‘

in MO*, 22-09-2005, (online), 4 p.,

http://www.globalisering.com/index.php?page=3&articleId=330, gelezen op 29-07-2010

86

Delfanti, A. (2009), ‗Too much power to the networks (review: Manuel Castells,

Communication power, 2009)‘ in Journal of Science Communication, 8, 4: 1-2

Dutton, W. H. (2005), ‗Manuel Castells (2004), The Network Society: A Cross-Cultural

Perspective‘ (a book review) in New Media Society, 7: 857-860

Ederveen, S., Dekker, P., Van der Horst, A. e.a. (2005), Bestemming Europa. Immigratie en

Integratie in de Europese Unie. Europese Verkenning 2. Bijlage bij de Staat van de Europese

Unie 2005, Den Haag: Centraal Planbureau & Sociaal en Cultureel Planbureau, 122 p.

Eflin, J. (1992), ‗The Informational City: Information Technology, Economic Restructuring,

and the Urban-Regional Process door Manuel Castells, 1989‘ (book review) in Annals of the

Association of American Geographers, 82, 1: 152-154

Elliott, B. (1980), ‗Manuel Castells and the New Urban Sociology‘ (reviewed works: City,

Class and Power by Manuel Castells; The Urban Question: A Marxist Approach by Manuel

Castells; Monopolville: L‘enpreprise, l‘etat, l‘urbain by Manuel Castells; Francis Godard) in

The British Journal of Sociology, 31, 1: 151-158

Fleischmann, F. & Phalet, K. (2010), ‗Identity multiplicity among the Muslim second

generation in European cities: where are religious ethnic identities compatible or conflicting

with civic identities?‘ (Discussion paper), Berlijn: WZB, 22 p.

Fleischmann, F. & Phalet, K. (s.d.), Meervoudige identiteiten van de Turkse en Marokkaanse

tweede generatie. Een vergelijkend onderzoek naar conflict en verenigbaarheid van etnische,

religieuze, nationale en stadsidentiteiten Antwerpen, Brussel, Rotterdam, Amsterdam &

Stockholm (onderzoek voor de Stad Antwerpen), Antwerpen: CESO, 15 p., online

http://soc.kuleuven.be/web/files/6/34/MeervoudigeidentiteitentweedegeneratieAntwerpen.pdf,

gelezen op 09-12-2010

Fuchs, C. (2009), ‗Some Reflection on Manuel Castells‘ Book ‗Communication Power‘ in

TripleC, 7, 1: 94-108

Fuller, S. (1999), ‗The Information Age: Economy, Society and Culture by Manuel Castells‘

(review essay: vol. I, II, III) in Science, Technology, & Human Values, 24, 1: 159-166

Geets, J. (2010), De arbeidsmarktpositie van (hoog)geschoolde immigranten: Een

vergelijkende kwantitatieve studie van autochtonen en immigranten op basis van de enquête

87

naar de arbeidskrachten met bijzondere aandacht voor ‘overkwalificatie’ (rapport),

Antwerpen/Hasselt: Steunpunt Gelijkekansenbeleid, 288 p.

Geser, H. (2007), ‗Mobile Communication and Society: A Global Perspective, by Manuel

Castells M., Jack Linchuan Qiu, Mireia Fernàndez-Ardèvol, and Araba Sey‘ (2006) (book

review) in Contemporary Sociology, 36, 5: 444-446

Giddens, A. (1991), Modernity and Self-identity: Self and Society in the Late Modern Age,

Stanford, CA: Stanford U Press, 263 p.

Giddens, A. (2006), Sociology, 5th

edition, Cambridge: Polity Press, 1094 p.

Gijsberts, M. & Dagevos, J. (red.) (2009), Jaarrapport integratie 2009, Den Haag: Sociaal en

Cultureel Planbureau, 264 p.

Gottdiener, M. (2007), ‗Manuel Castells: The Theory of the Network Society‘, by Felix

Stalder. Review in Contemporary Sociology, 36, 3: 288-289

Grönlund, B. (1999), ‗’The Urban Question’ and ‘The Rise of the Network Society’ – Manuel

Castells confronted’, (online), 25 p.

http://www.acturban.org/biennial/doc_planners/urban_question_network%20society_castells_

confronted.htm, gelezen op 04-03-2010

Hardt, M. & Negri, A. (2000), Empire, Cambridge: Harvard University Press, 478 p.

Hartsock, N. (2006), ‗Globalization and Primitive Accumulation: The Contribution of David

Harvey‘s Dialectical Marxism‘, 167-190 in Castree, N. & Gregory, D. (eds.), David Harvey.

A Critical Reader, Malden/Oxford/Carlton: Blackwell, 324 p.

Harvey, D. (2006), Space as a Keyword, 270-293 in Castree, N. & Gregory, D. (eds.), David

Harvey. A Critical Reader, Malden/Oxford/Carlton: Blackwell, 324 p.

Harvey, M. (1984), ‗Romantic Marxism: Love Is (Still) Not Enough‘ (book review The City

and the Grassroots: A Cross-Cultural Theory of Urban Social Movements by Manuel

Castells) in Contemporary Sociology, 13, 2: 141-143

Haug, S. & Pointner, S. (2007), ‗Sozialkapital und Migration‗, in Kölner Zeitschrift für

Soziologie und Psychologie, 47: 367-396

88

Heiskala, R. (2003), ‗Informational revolution, the net and cultural identity. A conceptual

critique of Manuel Castells‘s The Information Age‘ in European Journal of Cultural Studies,

6, 2: 233-245

Himanen, P. (2004), ‗The hacker ethic as the culture of the information age‘, 420-431 in

Castells, M. (ed.), The network society: a cross-cultural perspective, Northampton, MA:

Edward Elgar, 464 p.

Hogg, M. A. (2005), ‗Social Identity‘, 462-479 in Leary, M. R. & Tangney, J. P. (eds),

Handbook of self and identity, Guilford Press, 703 p.

Jaros, S. & Sells, L. (2004), ‗Jacques‘s (2000) Call for a Knowledge Theory of Value:

Implications for Labour Process Theory‘ in Electronic Journal of Radical Organization

Theory, 8, 1: 1-17, (online), http://www.mngt.waikato.ac.nz/ejrot/Vol8_1new/Jaros.pdf,

gelezen op 02-03-2010

Jeffrey, C. (1999), ‘Castells, Manuel 1996: The rise of the network society. Volume I of The

information age: economy, society and culture‘ (book review) in International Journal of

Urban and Regional Research, 23, 2: 397-398

Jenkins, R. (2008), Rethinking Ethnicity. Arguments and Explorations. (2nd Edition), London:

Sage, 207 p.

Jessop, B. (2003), ‗Informational Capitalism and Empire: The Postmarxist Celebration of US

Hegemony in a New World Order‘ in Studies in Political Economy, 71/72: 39-58

Jones, A. (1999) ‗Castells, Manuel 1998: End of the millennium. Volume 3 of The

information age: economy, society and culture‘ (book review) in International Journal of

Urban and Regional Research, 23, 2: 400-402

Kanmaz, M. (2003), ‗Onze nationaliteit is onze godsdienst‘. Islam als ‗identity marker‖ bij

jonge Marokkaanse moslims in Gent‘, 115-134 in Foblets, M.-C. en Cornelis, E. (eds.),

Migratie, zijn wij uw kinderen? Identiteitsbeleving bij allochtone jongeren, Leuven: Acco,

229 p.

Koelemaij, F. (2006), Bekend maakt bemind. Allochtonen beoordelen hun dagelijkse

contacten met allochtonen en autochtonen, Tilburg: Universiteit van Tilburg, 88 p.

89

Kreisler, H. (2001), Identity and Change in the Network Society. Conversation with Manuel

Castells (conversations with History Blog, 9 may 2001), (online), 19 p.,

http://globetrotter.berkeley.edu/people/Castells/castells-con0.html, gelezen op 29-07-2010

Krols, Y., Van Robaeys, B. & Vranken J. (2008), Gelijke kansen voor morgen. Een

verkenning van armoede bij Turkse en Marokkaanse vrouwen in Vlaanderen, Leuven: Acco,

100 p.

Lacante, M., Almaci, M., Van Esbroeck, R., Lens, W., & De Metsenaere, M. (2007),

Allochtonen in het hoger onderwijs. Onderzoek naar factoren van studiekeuze en studiesucces

bij allochtone eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs. Eindrapport OBPWO 03.03.

Lake, R. W. (2006), ‗Recentering the City‘ (book review: The City and the Grassroots by

Manuel Castells) in International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 194-197

Lamont, M. & Molnàr, V. (2002), ‗The Study of Boundaries in the Social Sciences‘ in Annual

Review of Sociology, 28: 167-195

Mandel, E. (1972) Beginselen en toepassing van de marxistische economie (transcriptie van

een cursus die door Ernest Mandel in 1971-1972 werd gedoceerd aan de Vrije Universiteit

Brussel), Brussel: Het Trojaanse Paard, 138 p.

Mandel, E. (1973), Antwoord op het Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Kritiek en ‗kritiek‘ in

De Internationale, 3: 15-21, (online), 26-09-2010

Mandel, E. (1976), Het laatkapitalisme. Proeve van een marxistische verklaring, Amsterdam:

Van Gennep, 610 p.

Mandel, E. (1980), ‗De economische theorie van het marxisme‘ (Traité d‘économie marxiste,

1960, vertaling van Paul Verbraeken) in Het Wereldvenster, (online),

http://www.marxists.org/nederlands/mandel/1960/traite_1/index.htm, gelezen op 26-09-2010

Marx, K. (1858, 1986), ‗Economic Manuscripts of 1857-58 (First Version of Capital). First

part of the Grundrisse, Karl Marx Economic Works 1857-1861‘ in Marx & Engels Collected

Works: Volume 28, (online),

http://www.marxists.org/archive/marx/works/cw/volume28/index.htm, gelezen op 26-08-

2010

90

Marx, K. (1867, 2007) Het Kapitaal. Een kritische beschouwing van de economische politiek.

Deel I. Het productieproces van het kapitaal (vertaling van Lipschits. Transcriptie van Adrien

Verlee voor het Marxists Internet Archive, maart 2007), 599 p., (online),

www.marxists.org/nederlands/, gelezen op 29-08-2010

Mayer, M. (2006), ‗Manuel Castells‘ The City and the Grassroots‘ (book review) in

International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 202-206

Megoran, N. (1999), ‘Castells, Manuel 1997: The power of identity. Volume 2 of The

information age: economy, society and culture‘ (book review) in International Journal of

Urban and Regional Research, 23, 2: 398-400

Melucci, A. (1997), ‗The Rise of the Network Society. By Manuel Castells‘ (book review) in

The American Journal of Sociology, 103, 2: 521-523

Miller, B. (2006), ‗Castells‘ The City and the Grassroots: 1983 and Today‘ (book review) in

International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 207-211

Mortelmans, D. (2007), Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven/Voorburg:

Acco, 534 p.

O‘Donnell, M. H. (2007), ‗‗We‘ need human rights not nationalism ‗lite‘: globalization and

British solidarity‘ (review debate) in Ethnicities, 7, 2: 248-269

Oosterbaan, W. (1997), ‗We hebben een machine gemaakt die door niemand beheerst wordt‘

(interview met Manuel Castells over de netwerkeconomie) in NRC handelsblad, 8 november

1997, (online), 8 p., http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Castells/, gelezen op 28-07-2010

Ourm, A. M. (1999), ‗The Information Age: Economy, Society and Culture, vol. III: End of

Millennium, by Manuel Castells‘ (book review) in Contemporary Sociology, 28, 1: 89-91

Patomaäki, H. (2003), ‗An Optical Illusion: The Finnish Model for the Information Age‘

(book review: The Information Society and the Welfare State: The Finnish Model (2002) by

Manuel Castells and Pekka Himanen) in Theory, Culture & Society, 20, 3: 139–145

Peltola, J. (2006), The Place of Politics in Manuel Castells’s Network Society. Politics on the

Internet: New Forms and Media for Political Action. November 24-25, 2006, Tampere.

Workshop: Political Participation: Action & Styles, Tampere: University of Jyväskylä, 17 p.

91

Perkmann, M. (1999), ‗The two network societies‘ (review article) in Economy and Society,

28, 4: 615-628

Rantanen, T. (2005), ‗The message is the medium. An interview with Manuel Castells‘ in

Global Media and Communication, 1, 2: 135-147

Roberts, J. (1999), ‗Theory, technology and cultural power an interview with manuel castells’

in Angelaki: journal of the theoretical humanities, 4, 2: 33-39

Rubin, M. (1986), ‗The City and the Grassroots, by Manuel Castells‘ (review) in Social

Forces, 64, 3: 816-818

Saaf, A., Hida, B. S. & Aghbal, A. (2009), Belgische Marokkanen. Een dubbele identiteit in

ontwikkeling, Brussel: Koning Boudewijnstichting, 152 p.

Savage, M. (2005), ‗Urban Sociology in the Third Generation‘ in Sociology, 39, 2: 357-361

Sayers, S. (1984), ‗Marxism and the Dialectical Method. A critique of G. A. Cohen‘ in

Radical Philosophy, 36, 4-13, (online), 19 p.,

http://www.kent.ac.uk/secl/philosophy/articles/sayers/cohen.pdf, gelezen op 17-07-2010

Scheffer, P. (2002), Het multiculturele drama, 71-82 in Van den Broeck, B. & Foblets, M-C.

(red.), Het failliet van de integratie? Het multiculturalismedebat in Vlaanderen,

Leuven/Leusden: Acco, 259 p.

Scott, A. (1999), ‗Manuel Castells, End of Millennium, volume III of The Information Age:

Economy, Society and Culture‘ (book review) in Sociology, 33: 837-838

Sierens, S. (2001), Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen. Eindrapport,

Gent: Universiteit Gent, 359 p.

Siisiäinen, M. (2000), Two Concepts of Social Capital: Bourdieu vs. Putnam. Paper presented

at ISTR Fourth International Conference ‗The Third Sector: For What and for Whom?‘

Trinity College, Dublin, Ireland, July 5-8, 2000, (online),

http://www.istr.org/conferences/dublin/workingpapers/siisiainen.pdf, gelezen op 24-12-2009

Smart, B. (2000), ‗A Political Economy of New Times? Critical Reflections on the Network

Society and the Ethos of Informational Capitalism‘ in European Journal of Social Theory, 3,

1: 51-65

92

Smith, R. G. (2003), ‗World city actor-networks‘ in Progress in Human Geography, 27, 1:

25–44

Staeheli, L. A. (2006), ‗Re-reading Castells: Indifference or Irrelevance Twenty Years On?‘

(Debate) in International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 198-201

Stalder, F. (1998), ‗The Network Paradigm: Social Formations in the Age of Information‘

(review of Manuel Castells. The Information Age: Economy, Society and Culture, Vols. I-III)

in The Information Society, 14, 4: 301-308

Stalder, F. (2006), Manuel Castells: The Theory of the Network Society, Cambridge: Polity,

265 p.

Sveinsson, J., R. (2003), ‗The Castells Reader on Cities and Social Theory‘, (ed. Ida Susser)

(book review), in Acta Sociologica, 46: 173-175

Tilly, C. (1998), ‗The Power of Identity. Vol. 2 of The Information Age: Economy, Society,

and Culture. By Manuel Castells‘ (book review) in American Journal of Sociology, 103, 6:

1730-1732

Timmerman, C. & Vranken, J. (2001), ‗Pluriforme samenlevingsconcepten. Het particuliere

gegrondvest in het universele‘, 43-58 in Vranken, J., Timmerman, C. & Van der Heyden

(red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?,

Leuven/Leusden: Acco, 326 p.

Timmerman, C., Vanderwaeren, E. & Crul, M. (2003), The second generation in Belgium,

International Migration Review, 37 (4): 1065-1090

Van Belleghem, D., Gijsels, W., Hekking, J., Majiev, Z. (2009), ‗Alsof je moet kiezen tussen

je vader en moeder. Identiteitsvorming bij Marokkaans-Belgische Jongeren in Antwerpen’

(het ongepubliceerde groepsonderzoek), Antwerpen: Universiteit Antwerpen, 26 p.

Van Craen, M., Vancluysen, K. & Ackaert, J. (2007), ‘Voorbij wij en zij? De sociaal-

culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat’, Brugge: Vanden

Broele, 311 p.

Van Craen, M., Vancluysen, K. (2009), Beyond national identities: the discontinuous sense of

identity in immigrant communities. Paper presented at the XXVI IUSSP International

Population Conference, 27 September to 2 October 2009, Marrakech, Morocco, 26 p.

93

Van den Broeck, B. (2002), Het failliet van de integratie? Het multiculturalismedebat in

Vlaanderen, 15-67 in Van den Broeck, B. & Foblets, M-C. (red.), Het failliet van de

integratie? Het multiculturalismedebat in Vlaanderen, Leuven/Leusden: Acco, 259 p.

Van Dijk, J. A. G. M. (1999), ‗The One-Dimensional Network Society of Manuel Castells‘

(review essay) in New Media Society, 1, 1: 127-138

Van Dijk, J. A. G. M. (2006), The Network Society. Social Aspects of New Media, Second

edition, Londen: SAGE Publications Ltd, 292 p.

Van Dijk, J. A. G. M. (2010), ‗Review of Manuel Castells (2009), Communication Power‘ in

Communications: The European Journal of Communication Research, 35, 4 (ter perse),

(online), http://www.utwente.nl/gw/vandijk/news/castells_communication_power_r.whlink,

gelezen op 05-01-2011

Van Dijk, J.A.G.M. (2001), De netwerkmaatschappij. Sociale aspecten van nieuwe media, 4de

editie, Alphen a.d. Rijn: Samsom, 310 p.

Van Meeteren, M.; Engbersen, G. & Van San, M. (2007), ‗Naar een betere positie.

Migratiedoelen en het belang van kapitaalsoorten voor irreguliere migranten in Vlaanderen en

Brussel‘ in Tijdschrift voor Sociologie, 28, 3-4: 296-320

Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N., & Martiniello, M. (2007), De kleur van armoede.

Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven/Voorburg: Acco, 138 p.

Vandezande, V., Fleischmann, F., Baysu, G., Swyngedouw, M. & Phalet, K. (2010),

Percepties van ongelijkheid van kansen in de Turkse en Marokkaanse tweede generatie

(resultaten van het TIES-onderzoek), Leuven: Instituut voor Sociaal en Politiek

Opinieonderzoek/Center for Social and Cultural Psychology: K.U.Leuven, 58 p.

Vasquez, J. M. and Wetzel, C. (2009) 'Tradition and the invention of racial selves: symbolic

boundaries, collective authenticity, and contemporary struggles for racial equality' in Ethnic

and Racial Studies, 32, 9: 1557 — 1575

Vertommen, S., Martens, A. & Ouali, N. (2006), Topography of the Belgian Labour market.

Employment: gender, age and origin (Research within the framework of the Interuniversitary

Consortium on Immigration and Integration), Brussel/Leuven: Univeristé Libre de

Bruxelles/Katholieke Universiteit Leuven, 204 p.

94

Vliet, R van der, Ooijevaar, J. & Boerdam, A. (red.) (2010), Jaarrapport integratie 2010,

CBS: Den Haag/Heerlen, 212 p.

Waege, H. (2008), ‗Operationaliseren‘, 87-156 in Billiet, J. & Waege, H., Een samenleving

onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, 6de

oplage, Antwerpen: De

Boeck nv, 390 p.

Ward, K. & McCann, E. J. (2006), ‗The New Path to a New City? Introduction to a debate on

Urban Politics, Social Movements and the Legacies of Manuel Castells‘ The City and the

Grassroots’ (debate) in International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 189-

193

Waterman, P. (1999), ‗The Brave New World of Manuel Castells: What on Earth (or in the

Ether) is Going On?‘ (Review article: Manuel Castells, The Information Age: Economy,

Society and Culture. Vol. I: The Rise of the Network Society (1996). Vol. II: The Power of

Identity (1997). Vol. III: End of Millennium) in Development and Change, 30, 357-380

Webster, F. (1998), ‗The Power of Identity by Manuel Castells, End of Millennium by

Manuel Castells‘ (book reviews) in The British Journal of Sociology, 49, 4: 671-672

Webster, F. (2006), Theories of the Information Society, Third edition, London/New York:

Routledge, 317 p.

Weyns, W. (2004), Het tijdperk van de maatschappij, Leuven/Voorburg: Acco, 228 p.

Wimmer, A. (2008), ‗The Making and Unmaking of Ethnic Boundaries: A Multilevel Process

Theory‘ in American Journal of Sociology, 113, 4: 970-1022

Wimmer, A. (2009), ‗Herder's Heritage and the Boundary-Making Approach: Studying

Ethnicity in Immigrant Societies‘ in Sociological Theory, 27, 3: 244-270

Wright, M. (2006), Differences that Matter, 80-101 in Castree, N. & Gregory, D. (eds.),

David Harvey. A Critical Reader, Malden/Oxford/Carlton: Blackwell, 324 p.

Zukin, S. (1987), ‗The City and the Grassroots: A Cross-Cultural Theory of Urban Social

Movements by Manuel Castells‘, Urban Social Movements: The City After Castells, by Stuart

Lowe (books reviews) in The American Journal of Sociology, 93, 2: 459-462