'Meanwhile' over de rol van Pauzelandschappen in stedelijke (her)ontwikkeling_paper plandag 2012

6
'MEANWHILE', OVER DE ROL VAN 'PAUZELANDSCHAPPEN' IN STEDELIJKE (HER)ONTWIKKELING Aurelie DE SMET [email protected] Sint-Lucas Architectuur, Brussel & ASRO, KU Leuven Stellingen: Er is een conflict waar te nemen tussen de traditionele, systematische manier van ruimtelijke ontwikkeling en de nood aan een meer hedendaagse, flexibele en spontane manier, aan de hand waarvan sneller kan gereageerd worden op (maatschappelijke) veranderingen. Door het inzetten van tijdelijk gebruik van vacante en/of residuele stedelijke plekken is het mogelijk stedelijke transformaties te sturen, te beïnvloeden of zelfs te initiëren. Het zal belangrijk zijn dat onze steden steeds voldoende vrije ruimte blijven bieden voor experimenten. Wanneer een plek vrij komt (zelfs voor een beperkte tijd) zou de mogelijkheid ze ter beschikking te stellen voor tijdelijk gebruik bijgevolg een evidentie moeten worden. 'MEANWHILE', OVER DE ROL VAN 'PAUZELANDSCHAPPEN' IN STEDELIJKE (HER)ONTWIKKELING Aurelie DE SMET Sint-Lucas Architectuur, Brussel & ASRO, KU Leuven [email protected] Samenvatting: In het onderzoek ‘De rol van tijdelijk gebruik van ‘pauzelandschappen’ in de stedelijke (her)ontwikkeling’ onderzoeken we hoe tijdelijke projecten kunnen ingezet worden om stedelijke transformaties te initiëren en/of te sturen. Na een korte situering van het onderzoek beschrijft deze paper de case van het ‘Meanwhile’- project, dat door de Britse overheid gelanceerd werd in het kader van de ‘Looking after our town centres’ beleidsrichtlijnen. Over het ganse land wordt in het kader van het project praktische en financiële ondersteuning geboden bij het (in eerste instantie) tijdelijk herbestemmen van leegstaande (commerciële) ruimtes tot plekken met een gemeenschapsfunctie. Uit deze case kunnen lessen getrokken worden over hoe tijdelijk gebruik ingezet kan worden als een volwaardige strategie voor stedelijke vernieuwing, welke instrumenten hierbij gebruikt kunnen worden en welke rol de verschillende betrokken actoren (beleidsmakers en planners, eigenaars en tijdelijke gebruikers) kunnen spelen. Inleiding Ruimtelijke planners en ontwerpers worden in de hedendaagse, postindustriële samenleving regelmatig geconfronteerd met onvoorspelbare of onzekere situaties. Ruimtelijke ontwikkeling volgens het principe van de ‘blauwdrukplanning’ - waarbij men uitgaat van een ‘tabula rasa’ beginsituatie en een op voorhand vastgesteld eindbeeld tracht te realiseren - is in de praktijk onwerkbaar gebleken. Als reactie hierop werd de focus verlegd naar de ‘ontwikkelingsplanologie’. Het ontstaan van plannen wordt hierbij gezien als een consensusvorming tussen de verschillende maatschappelijke actoren. Mede hierdoor dient de ruimtelijke planning vandaag rekening te houden met een groot aantal invloeden en visies. Als gevolg hiervan wordt de realisatie van ruimtelijke projecten meestal voorafgegaan door een (soms langdurige) fase van consultatie, onderhandeling, conceptvorming en planopmaak, alvorens er gestart kan worden met de realisatie op het terrein. In tussentijd liggen de (her)ontwikkelingsgebieden in kwestie er schijnbaar nutteloos bij. In het bijzonder in stedelijke omgevingen - waar maatschappelijke veranderingen vaak meer dan elders geconfronteerd worden met de inertie van de bebouwde omgeving - zullen er dus steeds een aantal (groot- en/of kleinschalige) plekken ‘in transitie’ of ‘tijdelijk buiten gebruik’ zijn. Dergelijke vacante en/of residuele plekken hebben echter vaak een negatieve invloed op hun omgeving. Ze trekken sluikstorten, vandalisme en andere ongewenste activiteiten aan en stralen een vervallen indruk uit. Ze kunnen buurten een verwaarloosde aanblik geven en roepen negatieve gevoelens op bij de omwonenden. Bovendien is de aanwezigheid van zogenaamd nutteloze ruimtes haast onaanvaardbaar gezien de, in vele steden, grote vraag naar open en publieke ruimte, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, zichzelf uiten en deelnemen aan het stedelijke leven.

Transcript of 'Meanwhile' over de rol van Pauzelandschappen in stedelijke (her)ontwikkeling_paper plandag 2012

'MEANWHILE', OVER DE ROL VAN 'PAUZELANDSCHAPPEN' IN

STEDELIJKE (HER)ONTWIKKELING Aurelie DE SMET [email protected] Sint-Lucas Architectuur, Brussel & ASRO, KU Leuven Stellingen: − Er is een conflict waar te nemen tussen de traditionele, systematische manier van

ruimtelijke ontwikkeling en de nood aan een meer hedendaagse, flexibele en spontane manier, aan de hand waarvan sneller kan gereageerd worden op (maatschappelijke) veranderingen.

− Door het inzetten van tijdelijk gebruik van vacante en/of residuele stedelijke plekken is het

mogelijk stedelijke transformaties te sturen, te beïnvloeden of zelfs te initiëren. − Het zal belangrijk zijn dat onze steden steeds voldoende vrije ruimte blijven bieden voor

experimenten. Wanneer een plek vrij komt (zelfs voor een beperkte tijd) zou de mogelijkheid ze ter beschikking te stellen voor tijdelijk gebruik bijgevolg een evidentie moeten worden.

'MEANWHILE', OVER DE ROL VAN 'PAUZELANDSCHAPPEN' IN

STEDELIJKE (HER)ONTWIKKELING Aurelie DE SMET Sint-Lucas Architectuur, Brussel & ASRO, KU Leuven [email protected] Samenvatting: In het onderzoek ‘De rol van tijdelijk gebruik van ‘pauzelandschappen’ in de stedelijke (her)ontwikkeling’ onderzoeken we hoe tijdelijke projecten kunnen ingezet worden om stedelijke transformaties te initiëren en/of te sturen. Na een korte situering van het onderzoek beschrijft deze paper de case van het ‘Meanwhile’-project, dat door de Britse overheid gelanceerd werd in het kader van de ‘Looking after our town centres’ beleidsrichtlijnen. Over het ganse land wordt in het kader van het project praktische en financiële ondersteuning geboden bij het (in eerste instantie) tijdelijk herbestemmen van leegstaande (commerciële) ruimtes tot plekken met een gemeenschapsfunctie. Uit deze case kunnen lessen getrokken worden over hoe tijdelijk gebruik ingezet kan worden als een volwaardige strategie voor stedelijke vernieuwing, welke instrumenten hierbij gebruikt kunnen worden en welke rol de verschillende betrokken actoren (beleidsmakers en planners, eigenaars en tijdelijke gebruikers) kunnen spelen. Inleiding Ruimtelijke planners en ontwerpers worden in de hedendaagse, postindustriële samenleving regelmatig geconfronteerd met onvoorspelbare of onzekere situaties. Ruimtelijke ontwikkeling volgens het principe van de ‘blauwdrukplanning’ - waarbij men uitgaat van een ‘tabula rasa’ beginsituatie en een op voorhand vastgesteld eindbeeld tracht te realiseren - is in de praktijk onwerkbaar gebleken. Als reactie hierop werd de focus verlegd naar de ‘ontwikkelingsplanologie’. Het ontstaan van plannen wordt hierbij gezien als een consensusvorming tussen de verschillende maatschappelijke actoren. Mede hierdoor dient de ruimtelijke planning vandaag rekening te houden met een groot aantal invloeden en visies. Als gevolg hiervan wordt de realisatie van ruimtelijke projecten meestal voorafgegaan door een (soms langdurige) fase van consultatie, onderhandeling, conceptvorming en planopmaak, alvorens er gestart kan worden met de realisatie op het terrein. In tussentijd liggen de (her)ontwikkelingsgebieden in kwestie er schijnbaar nutteloos bij. In het bijzonder in stedelijke omgevingen - waar maatschappelijke veranderingen vaak meer dan elders geconfronteerd worden met de inertie van de bebouwde omgeving - zullen er dus steeds een aantal (groot- en/of kleinschalige) plekken ‘in transitie’ of ‘tijdelijk buiten gebruik’ zijn. Dergelijke vacante en/of residuele plekken hebben echter vaak een negatieve invloed op hun omgeving. Ze trekken sluikstorten, vandalisme en andere ongewenste activiteiten aan en stralen een vervallen indruk uit. Ze kunnen buurten een verwaarloosde aanblik geven en roepen negatieve gevoelens op bij de omwonenden. Bovendien is de aanwezigheid van zogenaamd nutteloze ruimtes haast onaanvaardbaar gezien de, in vele steden, grote vraag naar open en publieke ruimte, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, zichzelf uiten en deelnemen aan het stedelijke leven.

Figuur 1: Stedelijke plekken in transitie

(bron: beeldcollage door de auteur) We kunnen hier in feite alweer een conflict waarnemen tussen de traditionele, systematische manier van ruimtelijke ontwikkeling en de nood aan een meer hedendaagse, flexibele en spontane manier van ontwikkelen, aan de hand waarvan sneller gereageerd kan worden op (maatschappelijke) veranderingen. In het onderzoek ‘The role of temporary use of voids in urban (re)development’1 willen we hierop inspelen door te onderzoeken hoe tijdelijk gebruik van vacante en/of residuele stedelijke plekken kan bijdragen tot de hedendaagse ruimtelijke ontwikkeling (met ‘tijdelijk gebruik’ wordt bedoeld: het al dan niet gestuurd of gepland gebruiken van een stedelijke ruimte, vooruit lopend op een definitief gebruik van die ruimte op middellange of lange termijn). We stellen dat het mogelijk is stedelijke transformaties te sturen, te beïnvloeden of zelfs te initiëren door het inzetten van tijdelijk gebruik van vacante en/of residuele stedelijke plekken. Daarom onderzoeken we wat de rol en betekenis is van vacante en/of residuele plekken in het stedelijk weefsel, wat kan worden verwacht van tijdelijk gebruik van deze plekken en welke instrumenten er hiervoor ter beschikking zijn of kunnen ontwikkeld worden. Pauzelandschappen Vanwege de stedenbouwkundige benadering in dit onderzoek richten we onze aandacht in het bijzonder op een bepaalde soort vacante en/of residuele ruimtes die een groot - momenteel on(der)benut - potentieel bieden om bij te dragen aan de stedelijke ontwikkeling. Het zijn de plekken die (verlaten door hun vorige gebruikers en onaangepast aan de hedendaagse wensen van de maatschappij) er in afwachting van herbestemming schijnbaar nutteloos bij liggen. Deze plekken ontsnappen (tijdelijk) aan de aandacht van de gangbare stedelijke actoren en belanden als het ware in een soort tussentijd, een soort ‘pauze’. In navolging van de Graaf en Bomas (2005) duiden we ze daarom aan als ‘pauzelandschappen’.

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!1 Doctoraatsonderzoek gefinancierd door het Brussels Instituut voor Onderzoek en Innovatie (INNOVIRIS) binnen het Prospective Research for Brussels programma 2008

Pauzelandschappen kunnen zowel publieke als private, grootschalige als kleinschalige en bebouwde als onbebouwde plekken zijn, maar ze hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze door het vorige gebruik (of de vorige gebruikers) zijn verlaten en dat een toekomstige functie ervoor nog bepaald dient te worden, of om een of andere reden op zich laat wachten (bv. door de termijnen van lopende planningsprocessen, financiële complicaties,…). Doelstellingen en aanpak van het onderzoek Terwijl tijdelijk gebruik vaak geassocieerd wordt met vrije invulling en zelforganisatie, willen we doorheen dit onderzoek een benadering ontwikkelen waarbij een actieve overheid faciliterend en stimulerend kan optreden om de dynamiek en de herontwikkeling van de stad te voeden. We gebruiken in het onderzoek een combinatie van theoretische en empirische methoden. In het theoretische gedeelte wordt een literatuurstudie, rond de rol en betekenis van vacante/residuele ruimtes voor de stad en de stedenbouw, gecombineerd met de studie van een aantal alternatieve stedenbouwkundige praktijken, opkomend vanuit een (sociaal) geëngageerd activistisch veld. We bekijken hierbij bijvoorbeeld het werk van City Mine(d) in Brussel, aaa in Parijs, Op Trek in Nederland, Stalker in Italië en Supertanker in Kopenhagen. De bedoeling hiervan is een zicht te krijgen op hun ontstaansredenen, organisatievormen en teamsamenstellingen. Alsook om hun doelstellingen, werkwijzen en instrumenten te leren kennen. In het empirische gedeelte van het onderzoek concentreren we ons op concrete voorbeelden van tijdelijk gebruik. Aan de hand van case studies worden de verschillende types en processen van tijdelijk gebruik bestudeerd. In eerste instantie werden 10 cases van projecten van tijdelijk gebruik op pauzelandschappen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestudeerd en onderling vergeleken. De bepalende factoren ervan werden bloot gelegd, de betrokken actoren in kaart gebracht en de impact ervan op de omgeving bestudeerd. Dit leidde tot een overzicht van de huidige situatie en de bestaande potenties met betrekking tot tijdelijk gebruik in het Gewest. Als aanvulling hierop werden in tweede instantie een aantal ‘voorbeeldige cases’ bestudeerd, waarbij tijdelijk gebruik op een doelbewuste manier ingezet werd en waarbij er een samenwerking ontstond tussen overheid en burgers. Uit deze cases kunnen lessen getrokken worden over hoe tijdelijk gebruik ingezet kan worden als een volwaardige strategie voor stedelijke vernieuwing, welke instrumenten hierbij gebruikt kunnen worden en welke rol de verschillende betrokken actoren (eigenaars, tijdelijke gebruikers, ontwerpers en planners en beleidsmakers) kunnen spelen. In het vervolg van deze bijdrage zullen we één van deze voorbeeldige cases bespreken, namelijk het ‘Meanwhile’ project. Case Studie: ‘Meanwhile’ project, Verenigd Koninkrijk CONTEXT EN ONSTAANSREDENEN Levendige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra - vlot bereikbaar, goed onderhouden en met een ruim aanbod aan voorzieningen, handel en cultuur - vertolken het imago van een plek en trekken door hun uitstraling bezoekers en investeringen aan. Het zijn stuwkrachten voor economische groei doordat ze een platform bieden voor zakelijke en sociale interacties. De handelsstraat (‘high street’) met al haar dagdagelijkse activiteiten en ontmoetingen vormt vaak het kloppende hart van een gemeenschap, zoals ook blijkt uit het volgende citaat uit ‘The Death and Life of Great American Cities’ (Jacobs, 1961):

“The trust of a city street is formed over time from many, many little public sidewalk contacts. It grows out of people stopping by at the bar for a beer, getting advice from the grocer and giving advice to the newsstand man, comparing opinions with other customers at the bakery and nodding hello to the two boys drinking pop on the stoop, hearing about a job from the hardware man and borrowing a dollar from the druggist. Most of it is ostensibly utterly trivial, but the sum is not trivial at all. The sum of such casual, public contact at the local level – most of it fortuitous, most of it associated with errands – is a feeling for the public identity of people, a web of public respect and trust, and a resource in time of personal or neighbourhood need…”

(Jane Jacobs, 1961)

Figuur 2: Leegstaand winkelpand

(bron: guardian.co.uk, 10 February 2010)

In 2009 moet de Britse overheid echter vaststellen dat het niet zo goed gaat met haar stads- en dorpscentra en hun ‘high streets’. De bezoekersaantallen dalen en er wordt ook een significante daling vastgesteld in het aantal centrumwinkels. Dit resulteerde in een leegstand van één op zes winkelpanden. Bovendien blijken er geen nieuwe zelfstandige handelszaken bij te komen, ter compensatie van de sluitingen. Doordat de nieuwe zaken die worden geopend voornamelijk afdelingen van grote ketens zijn ontstaat een fenomeen dat men in Engeland ‘Clone Town Britain’ noemt. Iedere winkelstraat begint er hetzelfde uit te zien, waardoor de specifieke eigenheid van dorpen en steden verloren gaat. Uit verschillende analyses (onder ander de Portas Review uit 2011) blijkt dat de recessie als een belangrijke, maar evenwel niet als enige oorzaak voor de neergang van de winkelstraten in stads- en dorpscentra aangewezen kan worden. Naast de dalende koopkracht ten gevolge van de recessie is er ook de grote concurrentie van een nieuwe generatie grootschalige (buiten de stadscentra gelegen) winkelgalerijen. Deze hebben zich ontwikkeld als vlot bereikbare centra van beleving en vertier met een kunstmatig stedelijk karakter. In de afgelopen 10 jaar is in het Verenigd Koninkrijk de totale oppervlakte van buiten de stad gelegen handelsruimte met 30% gestegen, terwijl de totale oppervlakte van de handelsruimte in de stad met 14% gedaald is (Portas, 2011). De verwachtingen van de consument met betrekking tot stads- en dorpscentra zijn onder invloed van deze nieuwsoortige belevingsmogelijkheid drastisch gewijzigd. Ten tweede hebben supermarkten grotendeels de taak overgenomen van kleinschalige kruidenierszaken: 97% van de dagelijkse boodschappen in het Verenigd Koninkrijk worden in één van de 8000 supermarkten gedaan (Portas, 2011). Bovendien

spitsen de grote supermarkten zich niet enkel meer toe op voedingswaren, maar hebben ze hun gamma uitgebreid met een groot aantal andere goederen die de consument normaal in de centrumwinkels kocht (bijvoorbeeld parfum, boeken en bloemen). Daarnaast is door het toegenomen internet gebruik, ook de ‘e-commerce’ toegenomen. Hoewel deze stijging, als men de naakte cijfers bekijkt, vooralsnog niet echt spectaculair lijkt toch vertegenwoordigt ze bijna de helft van de groei in verkoop in het Verenigd Koninkrijk tussen 2003 en 2010 (Portas, 2011). Zoals eerder aangehaald kunnen de reeds door de crisis getroffen centrumwinkels intussen ook steeds minder voldoen aan de verwachtingen van de gesofisticeerde consument, die in de weinige tijd die hij heeft een maximum aan beleving en voldoening verwacht. Hierdoor is er in de stad- en dorpscentra een neerwaartse spiraal van verval ontstaan, waarbij de sluiting van handelszaken de bezoekersaantallen doet dalen, waardoor de winkelstraten nog meer verzwakt worden en er nieuwe sluitingen volgen. Dit is een vicieuze cirkel.

Figuur 3: De neerwaartse spiraal in stads- en dorpscentra

(bron: The Portas Review, Mary Portas, 2011) Als gevolg van deze veranderingen bevinden vele Britse winkelstraten zich momenteel in een precaire toestand; de sluiting van één belangrijke handelszaak kan de teloorgang van een volledig centrum inzetten. Leegstaande handelszaken veroorzaken immers vaak een domino-effect. Ze trekken sluikstorten en illegaal aanplakken aan en worden niet meer onderhouden en/of gevandaliseerd, waardoor ze al gauw een verwaarloosde en troosteloze aanblik krijgen. Dit straalt onvermijdelijk af op de omgeving: een volledige straat of buurt kan hierdoor een negatief imago krijgen. De Britse minister van Wonen en Lokaal Bestuur (Housing and Local Government), Grant Shapps stelt in deze context vast dat de winkelstraten en stadscentra vandaag niet enkel meer kunnen overleven op basis van hun handelsfunctie. Ze moeten volgens hem iets vernieuwend en aparts gaan bieden, dat noch door de winkelgalerijen, noch door het internet geëvenaard kan worden (Department for Communities and Local Government, 2012). Dan Thompson van het ‘Empty Shops Network’ sluit hierbij aan als hij stelt: “Town centres are becoming spaces for leisure and play. For convenience, out of town or a shopping mall is easier; for price and choice, the internet wins. The places that are doing well combine interesting, niche retail (where customer service is king) with good quality arts

and culture, decent public realm, lots of local distinctiveness and a vibrant, varied cafe culture.”

(Dan Thompson, 2011) Doorheen de organisatie en ondersteuning van projecten in het kader van het ‘Empty Shops Network’, pleiten Dan Thompson en de vereniging ‘Revolutionary Arts’2 er voor om leegstaande winkelpanden (doorgaans beschouwd als een zichtbaar teken van crisis en teloorgang) te zien als dè plekken bij uitstek om te werken aan, en te experimenteren rond, de toekomst van de hedendaagse stads- en dorpscentra. Als antwoord op de bezorgdheden in verband met de negatieve ontwikkelingen in de stads- en dorpscentra en hun ‘high streets’ en onder meer geïnspireerd door de projecten en de visie van het ‘Empty Shops Network’, stelt de Britse overheid in 2009 de ‘Looking after our town centres’ richtlijnen op. Doelstelling daarvan is: − aan te tonen hoe sterke samenwerkingsverbanden en een goed beheer ertoe kunnen

bijdragen dat stads- en dorpscentra aantrekkelijke en levendige plaatsen blijven − de mogelijkheden, leidraden en instrumenten te belichten die hierbij kunnen helpen en aan

de hand van een aantal voorbeelden toelichten hoe op een creatieve manier kan omgegaan worden met de gevolgen van de recessie

− de stappen toe te lichten die de centrale overheid wil nemen om de lokale overheden en hun partners te helpen om actie te ondernemen in hun eigen stads- en dorpscentra, met de nadruk op het faciliteren van tijdelijk gebruik van leegstaande winkelpanden.

Het document stelt onder meer dat: “It is vital that we do all we can to enable vacant properties to be used for temporary purposes until demand for retail premises starts to improve. Not only will this help to ensure that our towns and high streets are attractive places where people want to go, it can also stimulate a wide range of other uses such as community hubs, arts and cultural venues, and informal learning centres, which can unlock people’s talent and creativity.” Het aanmoedigen van tijdelijk (of eerder tussentijds) gebruik werd dus via de publicatie van deze richtlijnen, vanaf 2009 opgenomen als een officieel onderdeel van het Britse overheidsbeleid. In de publicatie verklaart de centrale overheid dat ze deze aanpak zal faciliteren door: − de lokale besturen te helpen om sneller en flexibeler te kunnen reageren op aanvragen tot

functiewijziging, − samen te werken met vastgoedeigenaars om tijdelijke (of tussentijdse)

huurovereenkomsten gemakkelijker, sneller en goedkoper te maken, − het mogelijk te maken voor gemeentes om als tussenpersoon op te treden als de eigenaars

het zelf niet zien zitten om een rechtstreekse overeenkomst af te sluiten met de tijdelijke gebruikers in het kader van gemeenschapsfuncties,

− subsidies te voorzien voor het organiseren van tijdelijk gebruik van leegstaande panden.

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!2 ‘Revolutionary Arts’ is een vereniging die tot doel heeft om mensen hedendaagse kunst te laten ervaren in hun dagelijkse leefomgeving. Hiertoe ondersteunt ze sinds 2000 beginnende en semiprofessionele creatieveling bij het ontwikkelen van hun talenten, hun carrière en hun leven.

HET ‘MEANWHILE’ PROJECT: FILOSIFIE, OPZET, VERLOOP EN FOCUS De ‘Looking after our town centres’ richtlijnen werden opgesteld door het ‘Department for Communities and Local Govenment’ (CLG) van de Britse Overheid. Ze werden gepubliceerd in april 2009. In navolging van de in het document geformuleerde ambities, werd in juni 2009 het ‘Meanwhile’ project opgericht. ‘Meanwhile’ wordt geleid door de ‘Development Trusts Association’ (DTA)3 en ‘Meanwhile Space’4 en gesubsidieerd door het CLG. De projectleider is Jess Steele van DTA.

Figuur 4: Logo’s van het project en van de leidende organisaties (bron: Development Trusts Association & Meanwhile Space CIC, 2009)

De filosofie achter het project is dat elk leegstaand pand een gemiste kans is op economisch en sociaal vlak en dat er een potentieel zit in tijd zowel als in ruimte. Het project wil daarom vastgoedeigenaars, lokale besturen en de beheerders van stadscentra stimuleren om samen te werken met tijdelijke gebruikers (voornamelijk gemeenschapsverenigingen en sociale ondernemingen) met als doel innovatieve en creatieve tussentijdse invullingen voor leegstaande panden en gronden te ontwikkelen. “‘Meanwhile use’ is the temporary use of vacant buildings or land for a socially beneficial purpose until such a time that they can be brought back into commercial use again. It makes practical use of the ‘pauses’ in property processes, giving the space over to uses that can contribute to quality of life and better places whilst the search for a commercial use is ongoing. […] The Project has the ultimate aim of making meanwhile use a mainstream part of the way we do business.”

(SQWconsulting, 2010) ‘Meanwhile use’ biedt een snelle en flexibele manier om bedreigingen (leegstaande panden) om te zetten in opportuniteiten (gemeenschapsprojecten). Het project kan op twee manieren ondersteuning bieden bij de ontwikkeling van concrete projecten op lokaal niveau. Enerzijds is rechtstreekse financiële steun mogelijk, anderzijds technische en legale bijstand. Vanuit het project kwamen o.m. volgende instrumenten en/of hulpbronnen voor tussentijds

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!3 De ‘Development Trusts Association’ (DTA) werd in 1993 opgericht met als doel groepen te helpen bij het oprichten van gemeenschapsondernemingen (community enterprises) en gemeenschapseigendom (community ownership) van gronden en panden te promoten. In april 2011 smolt DTA samen met bassac (The British Association of Settlements and Social Action Centres). De organisatie, die nog steeds als overkoepelend doel heeft de ontwikkeling van gemeenschappen te ondersteunen, opereert nu onder de naam ‘Locality’. 4 ‘Meanwhile Space’ is het uitvoerend orgaan van het ‘Meanwhile’ project. Het is een ‘non-profit Community Interest Company’ (CIC), wat een soort intermediaire organisatie is die werd opgericht in 2009 en gedurende 2009 en 2010 werd gefinancierd door de overheid om organisatorische ondersteuning te bieden aan de verschillende actoren die betrokken waren bij het project. De organisatie werkt nog steeds verder, maar wel met beperktere middelen dan in de eerste twee jaar.

gebruik tot stand: − een aantal modelovereenkomsten: zoals de ‘Meanwhile Lease’ (3 types, voor tijdelijke

huur), de ‘Meanwhile licence for temporary land use’ (2 types, voor recreatie en voor gemeenschappelijk tuinieren - minder tijdelijk dan de ‘lease’) en de ‘Meanwhile Tenancy Agreement’ (voor bewoning)

− een aantal handleidingen: zoals het ‘Empty Shops Handbook’ en zijn opvolger de ‘Empty Shops Toolkit’ en het ‘Meanwhile Intermediairy Handbook’

− een aangepaste en eenvoudige verzekeringspolis (enkel te verkrijgen als ‘Meanwhile Space’ optreedt als tussenpersoon bij het project)

− een aantal informatiecentra: de ‘Meanwhile Centres’, waar men terecht kan voor hulp en advies (onder meer i.v.m. ruimtelijke planningszaken en bedrijfsbelastingen)

− opleidings- en leermogelijkheden: de ‘Meanwhile Tour’ (1 week durend trainingsevent dat eenmalig georganiseerd werd), de ‘Go & See-grants’ (beurzen om andere projecten te bezoeken en ervaringen te delen) en de ‘business cases’ (evaluaties van eerdere projecten) en ‘show cases’ (voorbeeldprojecten)

− netwerkbevordering: door oprichten van ‘Meanwhile Ning’ (een sociale netwerk website: http://meanwhilespace.ning.com/) en de ‘Meanwhile Coalition’ (een coalitie van organisaties die tussentijds gebruik ondersteunen) en de ‘Meanwhile Connect service’ (een online zoekmodule met een database van beschikbare locaties - toegankelijk na registratie)

Het projectverloop kende eerst een actieve fase van: opstarten, aanzwengelen en consolideren (2009-2010) en is daarna in een eerder passieve fase gekomen van: onderhoud, reflectie en doorontwikkeling (2011-tot op heden). In de loop van 2009 en 2010 werden er, in twee fases, allerhande tijdelijke projecten ontwikkeld en/of ondersteund. De eerste fase - ‘Explore, Develop & Test’ - werd ondersteund door de ‘Asset Transfer Unit’ (ATU)5 van DTA. De tweede fase - ‘Consolidate & Showcase’ - werd rechtstreeks gefinancierd door CLG. In deze periode werd het project voornamelijk gebruikt als testcase (fase 1) en promotie-instrument (fase 2) voor tussentijds gebruik. Tegelijkertijd werd er gewerkt aan kennisopbouw, door het stimuleren van netwerkvorming en kennisuitwisseling. Dit resulteerde in de opmaak van een aantal modeldocumenten en handleidingen die het opzetten van tussentijdse projecten vlotter en eenvoudiger kunnen laten verlopen in de toekomst. Op deze wijze wordt het project geconsolideerd. Vanaf midden 2010 en gedurende 2011 werden verschillende studies gemaakt die het project en de bredere context evalueerden, zoals ‘Meanwhile Use, Business Case and Learning Points’ door SQWconsulting (2010) en ‘The Portas Review’ door Mary Portas (2011). In 2011 en 2012 werd het project geheroriënteerd: de actieve ondersteuning en projectontwikkeling zijn nu minder prioritair (en het budget hiervoor is dan ook sterk gedaald). ‘Meanwhile Space’ zorgt momenteel voornamelijk voor het ter beschikking stellen van de ontwikkelde expertise en het onderhouden van de opgezette structuren als de ‘Meanwhile Ning’ en de ‘Meanwhile Connect service’. Tegelijk wordt de huidige beleidsaanpak met betrekking tot de stads- en dorpscentra en hun ‘high streets’ geëvalueerd en waar nodig geherformuleerd aan de hand van de opgedane ervaringen, onder meer via de !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!5 De ‘Asset Transfer Unit’ (ATU) werd in april 2009 opgericht als onderdeel van het ‘Advancing Assets for Communities’ programma van DTA. Het is een onafhankelijke dienst die wordt gefinancierd door CLG en geleid door het DTA. ATU biedt ondersteuning en advies aan al wie betrokken is bij de overdracht van bezittingen (asset transfer) aan gemeenschappen.

publicatie van het document ‘High Streets at the Heart of our Communities: the Government's Response to the Mary Portas Review’ (Department for Communities and Local Government, 2012). Opvallend is de duidelijke focus op het opzetten van samenwerkingsverbanden op lokaal niveau (namelijk tussen dienstverleners (zoals de gemeente), vastgoedeigenaars, bedrijven en bewoners en lokale verenigingen) en op initiatieven vanuit de gemeenschap en de sociale sector. Dit gebeurt vanuit de vaststelling dat de centrale overheid vandaag niet meer in staat is om op haar eentje de vele uitdagingen aan te gaan. En dat ze moet trachten de energie te mobiliseren die aanwezig is bij lokale besturen, burgers en gemeenschappen (Communities and Local Government, 2008). “The more that local people have a say in decisions that affect their town centre – whether that be on future planning proposals or options for using vacant shops – the more likely it is that they will feel connected to it, and will want to support it. They can help local authorities think creatively, and often have innovative ideas for improving the delivery of local services.”

(Communities and Local Government, 2008) CONCLUSIES Het ‘Meanwhile’ project werd opgezet om dingen in gang zetten en een raamwerk op te maken dat daarna zichzelf (met veel beperktere middelen) zou kunnen blijven onderhouden. Zoals blijkt uit diverse berichten in de media, de mededelingen op de projectwebsite en de ‘posts’ op de sociale netwerk site ‘Meanwhile Ning’, worden er op vandaag nog steeds over het ganse land projecten opgestart. De ‘Meanwhile Ning’ lijkt bovendien wel degelijk te functioneren als een levendig en efficiënt (kennis)uitwisselingsplatform en netwerk-instrument (momenteel wordt zelfs een oproep gelanceerd voor het opzetten van een nieuwe site omdat de bestaande uit zijn voegen begint te barsten). De doorheen het project ontwikkelde documenten zijn voor iedereen vrij beschikbaar via de projectwebsite (http://www.meanwhile.org.uk/) Via de ‘Meanwhile Connect service’ wordt er een interessante koppeling gerealiseerd tussen de vraag- en aanbodzijde, die elkaar anders maar moeilijk kunnen vinden. De opzet van het project lijkt dus geslaagd. Het project had bovendien ook tot doel om leemtes en inconsequenties in de huidige overheidsaanpak aan het licht brengen met het oog op het wegwerken en aanpassen ervan, om zo de lokale besturen te helpen om sneller en flexibeler te kunnen reageren. In de publicatie: ‘High Streets at the Heart of our Communities: the Government's Response to the Mary Portas Review’ (Department for Communities and Local Government, 2012) worden een aantal belangrijke stappen die in deze context genomen worden toegelicht. Lessen Eerst en vooral kan een bedenking gemaakt worden rond het gebruik van de term ‘meanwhile use’. In het Nederlands kan dit vertaald worden als ‘tussentijds gebruik’, wat een andere nuance heeft als ‘tijdelijk gebruik’6. Dit is een bewuste keuze, in het project wordt

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!6 ‘Tussentijds gebruik’ impliceert dat er reeds ideeën/plannen (in de maak) zijn voor een daaropvolgend ander gebruik, het tijdsperspectief lijkt dus beperkt. Bij ‘tijdelijk gebruik’ is het tijdsperspectief als het ware ongedefinieerd, waardoor het minder beperkt lijkt.

aangegeven dat: “Meanwhile use is not the same as temporary lease or license because it explicitly recognises that the search for a commercial use will be ongoing. It is a ‘stop gap’ use which recognises that a low cost use is better than no use at all.” (SQW, 2010). Hieruit blijkt duidelijk dat de overheid ervoor kiest voorrang te geven aan een commerciele invulling van de leegstaande panden. Dit lijkt dubbelzinning omdat men tegelijk erkent dat: “The use of such spaces at low or no cost by community organisations can in turn be very helpful for them and can often benefit the wider area and community.” Men ziet dus tegelijkertijd ook wel het belang in van lange termijn integratie van alternatieve functies en gebruikers. We kunnen concluderen dat het in feite de bedoeling is dat de (zwakkere en alternatieve) gebruikers zich doorheen de tijdelijke projecten zouden leren ontplooien en organiseren (en dus sterker zouden worden). Waardoor ze daarna zelf een grotere rol zouden kunnen gaan spelen in de heroriëntering en herontwikkeling van de stads- en dorpscentra en hun ‘high streets’. (Men kan zich wel nog afvragen wat er dient te gebeuren met zwakke actoren die er niet in slagen te groeien.) Vanuit de (centrale) overheid blijk doorheen het opzetten van dit project een duidelijke ambitie voor de Britse stads- en dorpscentra. Deze is echter grotendeels te realiseren en in te vullen op het lokale niveau, door de lokale besturen. Deze krijgen hierdoor meer vrijheid, maar daarmee gepaard dus ook meer verantwoordelijkheid. De centrale overheid biedt hierbij wel de nodige hulp: de toegepaste strategie van ‘in gang zetten en dan op zijn beloop laten’ lijkt een goede aanpak: het project heeft op vandaag nog steeds gevolg. De intensive fase van uitgebreide ondersteuning in combinatie met kennisopbouw en netwerkontwikkeling lijkt wel cruciaal voor het slagen van deze strategie. Op deze manier worden ook effectief kansen geboden aan minder voor de hand liggende en minder dominante actoren om hun projecten te realiseren. Hierdoor wordt het mogelijk om tot meer levendige en beter geïntegreerde invullingen te komen. Levendiger omdat ook alternatieve gebruikers en activiteiten kansen krijgen. En beter geïntegreerd omdat het draagvlak voor projecten groter is als de buurtbewoners kunnen bijdragen aan en meegroeien met transformatieprocessen. Door het evalueren van de huidige beleidsaanpak en het aanpassen waar nodig neemt de centrale overheid bovendien ook haar eigen verantwoordelijkheid op. We kunnen dus besluiten dat de overheid in dit project dus vooral een proactieve en faciliterende houding aanneemt. Dit lijkt de juiste keuze: omdat bij tijdelijk (en tussentijds) gebruik de vereiste aanpak doorgaans verschilt geval per geval, is het wellicht niet wenselijk een dergelijk flexibel en efemeer verschijnsel te proberen institutionaliseren. Dankzij de in het project opgebouwde expertise kan men intussen teruggevallen op een brede en zeer toegankelijke basis van ervaringen. Een belangrijke verdienste van het project is dat het het fenomeen van ‘Meanwhile use’ op een positieve manier onder de aandacht heeft gebracht bij de verschillende stakeholders. Hierdoor leerden zowel beleidsmakers, vastgoedeigenaars als gebruikers de waarde van ‘pauzelandschappen’ voor de stad kennen en zagen ze in dat tijdelijke projecten talloze mogelijkheden kunnen bieden om een waardevolle bijdrage te leveren aan toekomstige ontwikkelingen.

De hoofdidee achter het project is dat ‘Meanwhile use’ kansen biedt om op een snelle en flexibele manier een bedreiging (leegstand) om te zetten in een opportuniteit. Vacante ruimtes worden gezien als de plekken bij uitstek om te werken aan, en te experimenteren rond, de toekomst van de hedendaagse stads- en dorpscentra. In dit opzicht zal het dus belangrijk zijn dat onze steden steeds voldoende ruimte blijven bieden voor dit soort experimenten. Wanneer er een plek vrij komt (zelfs voor een beperkte tijd) zou de mogelijkheid ze ter beschikking te stellen voor tijdelijk gebruik bijgevolg een evidentie moeten zijn. “[…] proactive site-management could better take soft location factors, atmospheric potential and current needs into consideration. Promoting temporary uses ought to become an important component of the remit of strategic urban development planning at all levels of public administration.”

(Klaus Overmeyer, 2007) Referenties − BOMAS, B. EN DE GRAAF, J., 2005: In de Tussentijd, Stichting Lijn in Landschap − COMMUNITIES AND LOCAL GOVERNMENT, 2008: Communities in control: real people,

real power, The Stationery Office − COMMUNITIES AND LOCAL GOVERNMENT, 2009: Looking after our town centres,

Communities and Local Government Publications − DEPARTMENT FOR COMMUNITIES AND LOCAL GOVERNMENT, 2012: High Streets at the

Heart of our Communities: the Government's Response to the Mary Portas Review, Department for Communities and Local Government

− DEVELOPMENT TRUSTS ASSOCIATION & MEANWHILE SPACE CIC, 2009: A Handbook For Intermediary Leaseholders Of Temporary Spaces That Can Benefit The Community, Development Trusts Association & Meanwhile Space CIC

− DEVELOPMENT TRUSTS ASSOCIATION & MEANWHILE SPACE CIC, 2010: No Time to Waste… The Meanwhile Use of Assets for Community Benefit, Development Trusts Association & Meanwhile Space CIC

− JACOBS, J., 1961: The Death and life of Great American Cities, Random House, New York − OVERMEYER, K., 2007: Urban Pioneers: Berlin: Stadtentwicklung Durch

Zwischennutzung, jovis Verlag, Berlin − PORTAS, M., 2011: The Portas Review, An independent review into the future of our high

streets, Department for Business, Innovation and Skills − SQWCONSULTING, 2010: Meanwhile Use, Business Case and Learning Points,

SQWconsulting !