LAKENLOODJES: OP ZOEK NAAR DE ROL VAN MIDDELEEUWS WALRAVERSIJDE IN DE LAKENINDUSTRIE

40
1 FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP KUNSTWETENSCHAPPEN & ARCHEOLOGIE 2012-2013 Prof. Dr. Dries Tys LAKENLOODJES: OP ZOEK NAAR DE ROL VAN MIDDELEEUWS WALRAVERSIJDE IN DE LAKENINDUSTRIE WERKCOLLEGE ARCHEOLOGIE GLEN VRANKEN 2E BACHELOR KUNSTWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

Transcript of LAKENLOODJES: OP ZOEK NAAR DE ROL VAN MIDDELEEUWS WALRAVERSIJDE IN DE LAKENINDUSTRIE

1

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

VAKGROEP KUNSTWETENSCHAPPEN & ARCHEOLOGIE

2012-2013

Prof. Dr. Dries Tys

LAKENLOODJES: OP ZOEK NAAR DE ROL VAN

MIDDELEEUWS WALRAVERSIJDE IN DE

LAKENINDUSTRIE

WERKCOLLEGE ARCHEOLOGIE

GLEN VRANKEN

2E BACHELOR KUNSTWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

2

Inhoudstafel

Inhoudstafel ............................................................................................................................................. 2

Inleiding .................................................................................................................................................. 4

Probleemstelling ...................................................................................................................................... 5

Bijkomende onderzoeksvragen ............................................................................................................ 6

Methodologie........................................................................................................................................... 7

Bronnen en literatuur .......................................................................................................................... 8

Complicaties ........................................................................................................................................ 9

1. De archeologische site van Walraversijde ......................................................................................... 11

1.1 Geologische processen ................................................................................................................ 11

1.2 De eerste bewoning van Walraversijde (de strandsite) ............................................................... 12

1.3 Het nieuwe Walraversijde (de tweede woonsite) ........................................................................ 12

1.4 Opgravingen ................................................................................................................................ 13

2. Lakenloodjes: een kwaliteitsgarantie van lakens............................................................................... 14

2.a) twee- en vierdelige lakenloodjes ............................................................................................ 14

2.b) Lakenloden, een onbeschreven blad ...................................................................................... 14

2.c) Gegoten lood .......................................................................................................................... 15

2.d) van blanco naar beschreven staat .......................................................................................... 15

2.e) Het nut van een lakenlood ...................................................................................................... 16

2.1 vergelijkende studie ..................................................................................................................... 17

2.2 Lakenloden gevonden te Walraversijde ...................................................................................... 18

3. Beschrijving artefacten ...................................................................................................................... 19

3.1 Staat van de artefacten ................................................................................................................. 20

4. Lakennijverheid, een topindustrie in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd ..................... 21

4.1 Wat is laken? ............................................................................................................................... 21

4.1.a) Lakens tot aan de late middeleeuwen .................................................................................. 22

4.2 Wol, de basis van laken ............................................................................................................... 22

4.2.a De Engelse wol .................................................................................................................... 23

4.2.b Opkomst van goedkopere Spaanse wol ............................................................................... 23

4.3 Het ambachtelijke proces van wol tot laken ................................................................................ 24

4.4 De afwerking van het laken ........................................................................................................ 24

4.5 Het verven van het laken ............................................................................................................. 25

4.6 Na de verschillende deelbewerkingen ......................................................................................... 25

4.7 Lakenvondsten in Walraversijde ................................................................................................. 26

3

5. Archeozoölogische benadering van schapenresten te Walraversijde ................................................ 27

6. Onderzoeksresultaten ........................................................................................................................ 29

Besluit .................................................................................................................................................... 31

Bibliografie ............................................................................................................................................ 32

Bijlagen ................................................................................................................................................. 35

4

Inleiding

In deze verhandeling wordt een opmerkelijk onderwerp aan de tand gevoeld,

namelijk lakenloodjes. Desondanks dat er momenteel weinig interesse in

lakenloden bestaat, dragen ze immens toe aan onze Vlaamse geschiedenis.

Lakenloden waren immers nauw verbonden met het bijzondere kwaliteitslaken

die tijdens de late middeleeuwen in onze streken gemaakt werden. Een laken

werd altijd verzegeld met één of meerdere lakenloodjes om de kwaliteit te

garanderen en de twee hoorden steevast samen. Het is dan ook vreemd dat we

over lakenloodjes amper iets weten, terwijl het laken zelf uitgebreid in heel wat

literatuur aan bod komt. Het laken trekt met andere woorden de aandacht naar

zich toe, terwijl het lakenlood jammer genoeg naar de achtergrond wordt

verdrongen.

Lakenloden zijn bij het brede publiek ongekend. Ook bij menig archeoloog is dit

begrip niet altijd even goed gekend, alsook niet hoog gewaardeerd. Toegegeven,

ik kan mij voorstellen dat het niet meteen de meest spectaculaire vondsten bij

een archeologische opgraving zijn, toch kunnen deze lakenloodjes de archeoloog

en historicus veel waardevolle informatie verschaffen. Het zou daarom ook zeker

geen overbodige luxe zijn moesten er in de toekomst meerdere grondige

onderzoeken naar lakenloden van onze streken uitgevoerd worden.

5

Probleemstelling

In plaats van de gangbare traditie te volgen waarbij het laken zelf alle aandacht

naar zich toetrekt, probeer ik met dit onderzoek net het bijbehorende lakenlood

wat meer op de voorgrond te plaatsen. Hierbij hoop ik dat er alvast wat meer

interesse zal ontstaan voor deze bijzondere artefacten. Het lakenlood leverde

immers een belangrijke bijdrage aan het Vlaamse laken, dat de waarde van dit

luxueuze product extra onderstreepte.

Dit onderzoek spitst zich toe op een aantal (vier om specifiek te zijn) lakenloden

die gevonden zijn op de strandsite van Raversijde. Als we deze en andere

lakenloden gaan bekijken en vergelijken, valt meteen op dat er een enorme

verscheidenheid bestaat. De vorm van een lakenloodje blijft dan wel doorheen de

eeuwen praktisch altijd gelijk, het zijn de inscripties en stadszegels die voor heel

wat diversiteit zorgen. Elk productiecentrum had namelijk zijn eigen kenteken,

die niet allen of niet goed genoeg gekend zijn. De vier onderzochte lakenloden

van Walraversijde tonen deze verscheidenheid ten volle, doordat geen enkel van

deze lakenloden wat betreft inscripties aan elkaar kan gekoppeld worden. Het is

dan ook nodig om deze verschillen in kaart te brengen en na te gaan waarom

deze verschillen er waren.

De fundamentele hamvraag waar ik mij in dit onderzoek in heb verdiept, luidt als

volgt: ‘Speelde Walraversijde een rol in de Vlaamse lakenindustrie en in welke

mate was dit het geval?’ M.a.w., kunnen de vier gevonden lakenloden in verband

worden gebracht met lakenproductie of een van de deelbewerkingen van lakens

die in Walraversijde plaatsvond? Indien dit niet het geval is, wordt er getracht

om na te gaan hoe en van waar deze lakenloden (en bijbehorend laken) dan wel

in dit vissersdorp terecht zijn gekomen.

6

Bijkomende onderzoeksvragen

Naast deze probleemstelling zijn er ook nog tal van bijkomende

onderzoeksvragen die aan de tand gevoeld worden, gaande van iconografische

analyses tot vergelijkende studies.

Één van de meest voor de hand liggende onderzoeksvragen is wat de exacte

functie van dergelijke lakenloodjes net was. Een andere onderzoeksvraag die aan

bod dient te komen, is de datering van de vier onderzochte lakenloden. Tevens

wordt er nagegaan hoe het momenteel gesteld is met de staat van deze

artefacten. Een iconografische analyse en bijbehorende ontcijfering van de

lakenloden was eveneens een belangrijke piste die bewandeld diende te worden,

aangezien deze cruciale informatie over de herkomst van de lakenloden bevat.

Ook belangrijk is het bekijken van bewaard gebleven stukken laken die in

Walraversijde gevonden zijn, hierbij kan nagegaan worden of dit stukken waren

van hoogwaardige of van mindere kwaliteit. Aangezien een lakenlood niet kon

bestaan op zichzelf en altijd werd vastgekoppeld aan het bijbehorende laken,

moet ook het laken zelf aan een onderzoek onderworpen worden.

Noodzakelijk voor dit onderzoek is dat de context op een correcte wijze geschetst

wordt, aangezien de artefacten gevonden te Walraversijde en bijkomende

onderzoeksvragen in dat opzicht bekeken dienen te worden. Om de context beter

te kunnen vatten, wordt er een korte toelichting over de geschiedenis van het

dorp Walraversijde in dit onderzoek toegevoegd, alsook de geologische genese

van het gebied.

Een ander beduidend punt was het onderzoeken van de aanwezigheid van

schapen in middeleeuws Walraversijde. Dit leidde tot een archeozoölogische

onderzoek waarbij er werd nagegaan of deze dieren werden gehouden voor

vlees- of voor wolproductie.

7

Methodologie

Voor dit onderzoek naar de vier lakenloden heb ik verschillende manieren

gebruikt om aan te tonen of middeleeuws Walraversijde al dat niet een rol (of

deze nu klein of groot was) speelde in de lakenindustrie.

Een onderbouwde conclusie trekken uit slechts één onderzoeksresultaat is vaak

riskant, waardoor ik getracht heb dit gegeven d.m.v. verschillende methodes aan

te tonen zodat er meerdere onderzoeksdata zijn die elkaar versterken. Hierdoor

zal ook de eindconclusie veel concreter en betrouwbaarder zijn. De twee

bijkomende benaderingen (een lakenanalyse en een archeozoölogische

benadering) dienen vooral als ondersteuning van de interpretaties van de

geanalyseerde resultaten van de vier lakenloden. De onderzoeksstrategie bestaat

uit drie afzonderlijke onderdelen die allen eerst apart worden behandelt en

vervolgens worden samengevoegd tot een coherent geheel met een algemene

conclusie. Voor deze drie verschillende methodes worden toegelicht, wordt er in

deze paper eerst een beknopte geschiedenis en geologische beschrijving van

Raversijde geschetst, waardoor de context beter gevat kan worden.

Het primaire onderzoek richt zich op de vier lakenloden die gevonden zijn op de

strandsite van Raversijde. Hierbij worden o.a. de vormelijke aspecten,

iconografische beschrijving en de herkomstbepaling achterhaald. De resultaten

hiervan vormen de basis van het onderzoek, die ondersteund worden door de

twee bijkomende onderzoekspistes.

De twee secundaire onderzoeken dienen als steunpilaar van de resultaten die bij

het primaire onderzoek aan het licht zijn gekomen. Hierbij werden enkele resten

bewaard gebleven lakens in Walraversijde grondig geanalyseerd, alsook een

archeozoölogische benadering van schapenresten die er gevonden zijn. De

opgeleverde gegevens hiervan kunnen ofwel deze eerdere resultaten

tegenspreken of ze net versterken. Indien deze gegevens de voorgaande

resultaten kracht bijzetten, kan er zodoende een duidelijke en betrouwbare

conclusie getrokken worden.

8

Bronnen en literatuur

Opvallend is dat geschreven literatuur en grondig (archeologisch) onderzoek

omtrent lakenloden nog in een beginfase zit en deze eveneens vaak naar de

achtergrond geschoven wordt. Indien men onderzoek naar lakenloden wil

verrichten is het daarom essentieel dat men de meer traditionele bronnen gaat

raadplegen. Hierbij zijn de geschreven en iconografische bronnen omtrent de

lakennijverheid zeer belangrijk. Lakenloden zouden immers niet bestaan zonder

de lakennijverheid, en omgekeerd zijn lakenloden van groot belang voor de

lakenindustrie. Als men lakenloden onderzoekt, moet men hoe dan ook beide

takken bestuderen en ze bekijken als een samenhorend geheel.

De wetenschappelijke literatuur omtrent lakennijverheid van de middeleeuwen

tot de vroegmoderne tijd is gigantisch, zelfs als deze toegespitst wordt op de

Lage Landen. Denk hierbij maar aan namen zoals Munro (1994), Cardon (1999),

De Poerck (1951), Kaptein (1998), Harte (1997), Sorber (1998), Boone (1993),

Chorley (1998) enzovoort.

Beschikbare literatuur betreffende lakenloden is in het algemeen dan weer

bijzonder schaars, wat vreemd is aangezien lakenloden een zeer belangrijk

onderdeel zijn van de gehele lakenindustrie. Wetenschappelijke publicaties die

zich uitsluitend bezig houden met lakenloden zijn zelfs zo goed als onbestaande,

zeker als het gaat om de Lage Landen. De meeste bronnen omtrent lakenloden

bestaan uit artikels, proefschriften of slechts enkele regels te vinden in literatuur

die in verband staan met de textiel- en lakenindustrie. Voorbeelden van

aangehaalde bronnen omtrent lakenloden voor dit onderzoek zijn onder andere

de proefschriften van Pieters (2003), Wullus (1997), Boon (2012) en Rodenburg

(2011), alsook enkele wetenschappelijke publicaties van Egan (hoewel deze zich

voornamelijk bezig houdt met lakenloden van het Verenigd Koninkrijk) Wat de

archeologie dringend nodig heeft betreffende lakenloden is een Egan voor onze

streken.

Naast de literatuur omtrent de lakenindustrie en lakenloden zijn er voor dit

onderzoek voorts nog algemene bronnen in verband met de middeleeuwen

geraadpleegd met auteurs zoals Pirenne (1948), Lloyd (1977) en anderen. Deze

bronnen verschaffen onschatbare informatie omtrent de sociale, technologische

en economische achtergrond waarin de lakenindustrie en de bijbehorende

lakenloden te situeren zijn. Bijhorende aspecten zoals onder andere de

verschillende soorten gilden, de exporthandel, consumentenbescherming,

jaarmarkten, handelsroutes komen hierbij aan bod.

Bij dit onderzoek, zoals bij elk onderzoek naar lakenloden, bestaat de grote

meerderheid van de geraadpleegde bronnen uit literatuur met betrekking tot de

lakenindustrie. Deze bronnen schetsen de context waarin het lakenlood geplaatst

moet worden. Hierdoor kan de onderzoeker/lezer zich een duidelijk beeld

schetsen over de middeleeuwse lakenindustrie, de bijbehorende ambachten, de

9

gebruikte technologieën en komt men bovendien te weten waarom lakenloden nu

juist zo belangrijk waren voor de lakenindustrie.

Informatie hieromtrent is bijzonder rijkelijk in de bronnen aanwezig. Aangezien

deze informatie in de eerste plaats ter ondersteuning van het onderzoek naar de

vier lakenloden dient, wordt voor dit onderzoek enkel de essentiële informatie

gebruikt, om zo de lakenloden beter te kunnen begrijpen en ze te kunnen

plaatsen in tijd en ruimte.

Hierbij heb ik getracht om al deze informatie uit de literatuur op een compacte

maar steeds heldere en overzichtelijke manier over te brengen, waarbij de

aangehaalde feiten ten volle het lakenlood naar de voorgrond kunnen brengen.

Complicaties

Lakenloden zijn een thema dat tot op heden niet genoeg bestudeerd is geweest.

Hier dringt zich dan ook meteen het eerste probleem op waarmee onderzoek

zoals dit te kampen heeft. Doordat er bijzonder weinig wetenschappelijke

literatuur in verband met lakenloden voorhanden is, brengt dit beperkingen met

zich mee.

Een complicatie is dat veel lakenloden die in de grond worden gevonden (of zoals

in dit geval zandgronden) vaak enorm gecorrodeerd zijn door deze zure bodems.

Inscripties op de lakenloden zijn daardoor dikwijls weggesleten en een duidelijke

herkenning ervan is niet meer mogelijk. Gelukkig is dit niet altijd het geval,

waardoor er regelmatig lakenloden gevonden en gedateerd kunnen worden

gaande van de 13e tot de 18e eeuw.

Toch zorgt deze corrosie voor veel problemen bij onderzoek naar lakenloden,

met als gevolg dat herkomstbepaling en datering vaak niet meer mogelijk zijn.

Meermaals komt het voor dat er enkel nog maar enkele letters of een deel van

een stadswapen op het lakenlood zichtbaar zijn, waardoor de herkomstbepaling

herleid wordt tot giswerk.

Het spreekt voor zichzelf dat dit niet enkel het geval is met de lakenloden, maar

ook bij het laken zelf waarvan bijna nooit iets overblijft, alsook bij alle

bijkomende ambachtsprocessen die een onderdeel waren in het ambachtelijke

procedé.

Een ander probleem bij het onderzoek van lakenloden is dat lakenloden doorheen

de eeuwen altijd dezelfde standaardvorm hebben gehad en bovendien steeds uit

hetzelfde materiaal zijn gemaakt. Hierdoor kan er geen (chrono)typologie

opgesteld worden, aangezien deze zinloos is doordat vormelijke aspecten steeds

hetzelfde zijn gebleven. Een lakenlood zonder duidelijke inscripties wordt daarom

altijd gedateerd op de 13e tot de 18e eeuw, omdat men hierbij geen uitsluitsel

kan brengen over de exacte datering (Wullus, 1997: 139). Een grondige analyse

van de vier onderzochte lakenloden in deze paper zal uitwijzen of er bij deze

lakenloden wel nauwkeuriger gedateerd kon worden.

10

Een bijkomende hinderpaal is de hoeveelheid geschreven bronnen over de

verschillende ambachten die er bij het vervaardigen van een kwaliteitslaken aan

te pas kwamen. Van deze ambachtsactiviteit is echter nog maar een gering

aantal sporen te vinden in het archeologisch bestand, van sommige

ambachtsprocessen zelfs geheel niets (Verhaeghe, In: Dewilde e.a., 1998: 10).

Het is daarom niet makkelijk om de geschreven literatuur te toetsen aan

archeologische vondsten.

Het is duidelijk dat er een veel problemen opduiken bij een onderzoek naar

lakenloodjes. Deze zorgen zeker voor een hindernis doordat niet alle nodige

gegevens beschikbaar zijn. Een grondige studie van lakenloden uit de

Nederlanden à la Egan zou in de toekomst dan ook geen overbodige luxe zijn.

Het is daarom noodzakelijk om inventief te werk te gaan met de middelen die

wel reeds voorhanden zijn.

11

1. De archeologische site van Walraversijde

In Raversijde kan iedereen het archeologische openluchtmuseum van het

middeleeuwse vissersdorp Walraversijde bezoeken. In het domein, dat aan de

kust tussen Oostende en Middelkerke ligt, zijn enkele reconstructies neergezet

van het dorp dat haar hoogtepunt in de late middeleeuwen beleefde. Deze site is

heel belangrijk gebleken voor informatie omtrent het leven in kustdorpen van

middeleeuwse Vlaamse geschiedenis. Hoewel op dit moment enkel een deel van

het gereconstrueerde dorp in het duinengebied bezocht kan worden, bestond

Walraversijde in feite uit twee verschillende sites, namelijk de strandsite en het

achterliggende gebied. Elk hebben zij hun eigen ontstaansgeschiedenis (Kightly

et.al., 2003). Vooraleer de twee woongebieden van Walraversijde onder de loep

worden genomen, wordt er eerst verduidelijkt hoe dit gebied tot ontstaan is

gekomen.

1.1 Geologische processen

Rond 10.000 voor Christus eindigde de laatste ijstijd, namelijk het Weichseliaan.

Dit zorgde voor een radicale klimaatsverandering met veel hogere temperaturen,

waardoor het landschap grote veranderingen onderging. Rond het kustgebied

van Raversijde (dat in die tijd nog niet bestond) lag een moerassig gebied van

zoet water. Door de loop der eeuwen gingen verschillende plantendekken zich

steeds dikker ophopen, waardoor er een heus veengebied ontstond. Door het

smelten van de ijskappen steeg ook de zeespiegel, met als gevolg dat er zich

schorren en getijdengeulen vormden. Zo’n tweeduizend jaar geleden daalde de

zeespiegel, waardoor een groot deel van het gebied een zoetwatergebied werd.

Dikke veenpakketten waren hiervan het gevolg. Door een gewijzigde vegetatie in

de schorren en mede door de vele sedimentafzettingen, ontstonden hier zoutrijke

gronden (Zeebroek et.al., 2002).

Aanhoudende overstromingen langs de getijdengeulen zorgden ervoor dat de

Testerep gevormd werd, een opgehoopt gebied dat afgezonderd kwam te liggen

en een soort van eiland werd dat ook wel Ter Streep genoemd wordt. Na verloop

van tijd gingen deze getijdengeulen dichtslibben door minder overstromingen en

werd het gebied vanaf de 8e eeuw bewoond. Het is onder andere in dit gebied

dat men vanaf dan schapen ging houden en een deel van de bevolking zich ging

toeleggen op de lakenindustrie (Zeebroek et.al., 2002).

12

1.2 De eerste bewoning van Walraversijde (de strandsite)

Vermoedelijk rond 1250 na Christus zien we de eerste systematische bewoning

in Walraversijde (Pieters, 2003: 13). Deze mensen hielden schapen en andere

veedieren maar leefden vooral van de visserij en van kaapvaart. Rond deze tijd

stond Walraversijde bekend als Walravens Hide of Walrafsijde. Het achtervoegsel

Hide (sijde) betekende in feite landingsplaats voor boten en zien we onder

meerdere ook terugkomen in andere badplaatsen zoals Koksijde (Pieters, 2003:

91). Op 22 januari 1394 vond er echter een onvoorspelbare en vernietigende

gebeurtenis plaats. De Sint-Vincentiusstorm overspoelde gans Testerep en het

toenmalige Walraversijde. De bewoners van Walraversijde zagen hun

woongebied overstromen en moesten elders hun toevlucht zoeken (Mahieu,

2008: 4-5).

1.3 Het nieuwe Walraversijde (de tweede woonsite)

De bewoners van het overstroomde Walraversijde waren genoodzaakt om hun

dorp opnieuw op te bouwen. Dit deden ze achter de nieuw aangelegde Graaf

Jansdijk, aangelegd door hertog Jan zonder Vrees, waar ze beter beschermd

lagen. De inwoners van het nieuwe Walraversijde leefden van handel, visserij,

kaapvaart en strandjutterij. Of ze ook een rol speelden in de grootschalige

lakenindustrie wordt verderop in dit onderzoek besproken (zie infra) (Mahieu,

2008: 5).

Al vlug groeide het vissersdorp naar zijn hoogtepunt toe dat gesitueerd kan

worden rond 1465, met ongeveer een honderdtal huizen met een eigen kerk en

molen. De toren van de kerk deed bovendien dienst als uitkijktoren en baken

voor de scheepvaart. (Mahieu, 2008: 5). Lang kon het bloeiende dorp hier echter

niet van genieten. Net voor het begin van het laatste decennium van de 15e

eeuw werd Oostende en omliggende gebieden geplunderd en belegerd door

militaire conflicten met de Rooms-Duitse keizer Maximiliaan I. De populatie van

Oostende daalde en de economie stortte in elkaar. Dit had uiteraard ook zijn

gevolgen voor Walraversijde. Rond 1550, nog geen honderd jaar na het

hoogtepunt van Walraversijde, was het vissersdorp grotendeels verlaten. Door

de Tachtigjarige Oorlog die daarna volgde (1568-1648) lag Walraversijde op

sterven na dood (Blom et.al., 2005).

13

1.4 Opgravingen

Een van de eersten die zich op archeologisch verantwoorde wijze ging

bezighouden met Walraversijde was André Chocqueel in 1950, die eveneens een

boek uitbracht over de vondsten van het middeleeuws vissersdorp (Chocqueel

1950). Een opvallend duo die in de twee daaropvolgende decennia enorm actief

waren, zijn Etienne Cools en diens vrouw Agnes Mortier. Zij gingen zich extensief

bezighouden met systematische opgravingen van het strand van Raversijde en

zorgden ervoor dat er een hele collectie ontstond. Hierdoor gingen ook een

aantal wetenschappers zich met de archeologische site bezighouden zoals Frans

Verhaeghe en Hugo Thoen (Pieters, 2003, 84-85). In de periode van 1992-1998

volgde er een grootschalig archeologisch onderzoek van de tweede woonsite van

Walraversijde, waarbij veel waardevol archeologisch materiaal naar boven kwam.

Sinds 24 juni 2000 is een deel van deze site omgezet in een openluchtmuseum

met een reconstructie van vier vissershuizen (Pieters, 2003: 13).

14

2. Lakenloodjes: een kwaliteitsgarantie van lakens

Zoals het woord al zelf zegt, werden lakenloodjes vervaardigd uit lood en werden

ze uitsluitend gebruikt bij lakenstoffen. Naast lakens werden er immers nog een

aantal andere producten op dergelijke manier met lood verzegeld zoals blijkt uit

het uitgebreide archeologische gamma textielloden, zegelloden, verfloden,

accijnsloden, vleesloden enzovoort. De meest voorkomende loodjes die opduiken

bij archeologische opgravingen zijn echter textielloden en lakenloden (Den Das

e.a, 2008: 30-31). zoals reeds eerder geschetst kunnen lakenloodjes

archeologisch heel waardevol zijn voor de archeoloog. Hoewel het zeker geen

zeldzame archeologische objecten zijn, is er nog maar erg weinig onderzoek naar

lakenloden gevoerd waardoor er bijgevolg ook niet bijzonder veel over geweten

is. Vooraleer de onderzochte lakenloodjes in het volgende hoofdstuk aan bod

komen, wordt er in dit hoofdstuk eerst getracht om de technische en praktische

kant van lakenloden zo goed mogelijk toe te lichten.

2.a) twee- en vierdelige lakenloodjes

Lakenloodjes komen in twee vormen voor, namelijk in de tweedelige en de

vierdelige variant. Beiden vormen zijn steeds voorzien van ronde schijfjes. Een

tweedelig lakenloodje bestaat uit twee ronde lakenloodschijven die met elkaar

verbonden zijn via een lip (zie afbeelding 6). Het ene schijfje is langs de

binnenzijde voorzien van een pin en het andere schijfje beschikt over een

opening waar deze pin doorheen kan gestoken worden. Het lipje tussen de twee

lakenloodschijven is makkelijk buigbaar omdat lood een zacht metaal is. Het net

beschreven model is de standaardvorm van een lakenlood die doorheen de

eeuwen steeds hetzelfde is gebleven (Boon, 2012: 11).

De vierdelige lakenloden werken via hetzelfde systeem, maar met twee

bijkomende vlakke schijven langs de binnenkant ((dus nog steeds met één pin

en één opening langs de uiteinden) (zie afbeelding 7)). Vermoedelijk werden

deze vierdelige lakenloden gebruikt wanneer er te weinig ruimte was om alle bij

elkaar horende informatie op een tweedelig lakenlood te krijgen, daar waar de

vierdelige variant dus over dubbel zoveel schijven beschikte. Tweedelige

lakenloden werden doorgaans het vaakst gebruikt en vinden we zodoende ook

het meest terug bij archeologische opgravingen (Wullus, 1997: 76).

2.b) Lakenloden, een onbeschreven blad

Belangrijk is dat het hier gaat om een lakenlood in ongebruikte staat. De

lakenloodschijven waren met andere woorden in deze conditie nog geheel blanco,

er stond nog niets van informatie op omtrent het laken en de verschillende

ambachten die aan het laken hadden gewerkt. Lakenloden werden op voorhand

onbeschreven gemaakt in standaardvorm, hoewel de grootte wel kon variëren.

Pas bij het daadwerkelijke gebruik werd het lakenlood aan een laken bevestigd

en voorzien van een zegelstempel van de (verschillende)

ambachtsondernemingen. Het laken doorliep immers een aantal fasen waarin het

bewerkt werd, wat op verschillende plaatsen en door verschillende ambachten

15

gebeurde. Om deze reden hing er dan ook vaak meer dan één lakenloodje aan

één laken, waardoor de consument zekerheid had over de kwaliteit van het laken

(Boon, 2012: 12).

2.c) Gegoten lood

Lakenloden werden steeds gemaakt uit lood. Deze keuze is makkelijk te

verklaren doordat het materiaal behoort tot de groep van de niet-edele metalen

en diens subgroep non-ferrometalen. Ten eerste was er geen enkel metaal dat in

de middeleeuwen goedkoper geproduceerd kon worden dan lood. Een tweede

gunstig punt was dat lood makkelijk buigbaar en bewerkbaar was waardoor de

gewenste informatie makkelijk op het lakenlood kon worden aangebracht d.m.v.

van een zegeltang. (Wullus, 1997: 101-102).

Uit archeologische vondsten zoals een gietmal voor lakenloden gevonden in

Londen werden lakenloodjes vermoedelijk altijd in grote hoeveelheden gemaakt

en daarna geëxporteerd (zie afbeelding 8). Productiecentra die vaak in aanraking

kwamen met laken, hadden wellicht steeds een hele voorraad van deze

lakenloden liggen. Een lakenlood werd bovendien steeds gegoten, want lood was

zo poreus dat het niet behamerd kon worden. Het lood werd eerst gesmolten uit

een erts en vervolgens in een mal gegoten. Uit dergelijke mallen werden dan de

blanco twee- of vierdelige lakenloden gehaald en waren in principe dan al

meteen klaar voor gebruik (Wullus, 1997: 52).

2.d) van blanco naar beschreven staat

Bij effectief gebruik werd de pin van het lakenloodschijfje door het laken gedrukt

en vervolgens plooide men de lip van het lakenlood om zodat de pin doorheen de

opening van het andere schijfje ging. Het laken kwam daarmee geklemd te zitten

tussen de twee lakenloodschijven. Aansluitend werden d.m.v. een zegeltang (zie

afbeelding 9) de beide schijfjes van het lakenlood samengeperst waardoor het

geheel volledig rondom het laken verankerd zat Deze stap is belangrijk, omdat

hierbij ook de informatie van de productieplaats overgezet werd op het

lakenlood. Het lakenlood kon d.m.v. een zegeltang zo voorzien worden van het

stadswapen, zegel van het productiecentrum, jaartal, kwaliteit, verfprocedé en

dergelijke (Boon, 2012: 12-13).

Informatie omtrent de hoeveelheid stof kon eveneens via een zegeltang op een

lakenlood worden aangebracht, maar werd ook vaak toegevoegd door zogeheten

kloppen (Den Das et.al., 2008: 30-31). Hierbij zette men handmatig de

gewenste gegevens op het lakenlood. Ook kon een klop bijgevoegd worden in

negatieve zin, bijvoorbeeld wanneer het laken bij de controle door de wardeins

afgekeurd werd. Het laken mocht dan niet worden verkocht in deze staat of niet

doorgaan naar de volgende deelbewerker. Het laken werd daarop opnieuw naar

de deelbewerker van het productiecentrum gestuurd waar het vandaan kwam,

bijvoorbeeld bij een mislukt verfprocedé (Rodenburg, 2011: 28).

16

2.e) Het nut van een lakenlood

Het laken werd altijd grondig gecontroleerd door deze wardeins, waardoor de

lakenloodjes wel degelijk de correcte informatie moesten bevatten en er niet

mee geknoeid kon worden. De (internationale) koper die het verder verkocht of

de consument die het zelf ging gebruiken (als bijvoorbeeld een mantel) was er

dan ook zeker van dat hij waar voor zijn geld kreeg. Het lakenlood diende dus

zowel voor de kwaliteitsindicatie van het laken, maar ook als een waarborg voor

de consument. Dit was bovendien ook nodig omdat een laken een luxeproduct

was en men zich hierin geen miskoop kon veroorloven, zeker de armere

bevolking niet (zie hoofdstuk 3 voor meer informatie omtrent het laken zelf)

(Pirenne, 1948: 214-215).

Hoewel er in laken een verschil bestond qua kwaliteit, was zelfs een laken van

mindere kwaliteit (ook deze werden voorzien van een lakenlood en dus

kwaliteitsvol) een duur product. Laken was daarom niet voor iedereen

betaalbaar, maar ook voor degenen die het wel konden betalen was een

kwaliteitsvol laken een grote hap uit hun budget, zeker als deze bovendien nog

eens op een hoogwaardige manier geverfd was geweest (Munro, 1997: 35-44).

Wanneer een laken op een kwaliteitsvolle manier geverfd werd met een kleurstof

zoals bijvoorbeeld wede (de plant Isatis tinctoria, die het laken een blauwe kleur

gaf) werd er ook een lakenlood speciaal voor het verfproces aan het laken

bevestigd. Ook dit verfproces moest door de wardeins gecontroleerd worden en

het laken kon hierdoor afgekeurd worden, ook al was het laken zelf prima in orde

(voor meer informatie omtrent het verfproces zie hoofdstuk 3).

Het ganse productieproces van laken werd met andere woorden aan strenge

controles onderworpen die uitgevoerd werden door wardeins. Dezen hadden het

recht om niet enkel overdag maar ook ’s nachts controles uit te voeren. Indien

het laken door hen niet goed bevonden werd, sloegen ze een inklop op het

lakenlood waarmee ze aantoonden dat het laken afgekeurd was. Een laken

mocht tot drie maal afgekeurd worden vooraleer het verbrand werd of het enkel

mocht dienen voor lokale consumptie (Posthumus, 1908: 173-176). Het laken

mocht bij afkeuring niet verkocht worden op officiële handelsplaatsen of verder

naar de volgende deelbewerker, maar werd teruggestuurd naar degene die het

laken fout had bewerkt. Deze moest zorgen dat het laken in prima staat was,

waarna het opnieuw werd gecontroleerd door wardeins. Raakte het laken dan wel

door de keuring, mocht het laken verder naar de volgende deelbewerker of

indien het de laatste deelbewerking van het productieproces was, mocht het

laken verkocht worden. De grote meerderheid van laken kwam op de

(internationale) markt terecht door middel van handel, markten, lakenhallen,

jaarmarkten enzovoort of kon naar lokale kleermakers gebracht worden die het

versneden in kledij die eveneens verkocht werd (Rodenburg, 2011: 35).

Dat deze controles zo streng waren is niet verwonderlijk, aangezien Vlaanderen

(met name Ieper, Gent en Brugge) in de late middeleeuwen de dominante positie

inzake lakenindustrie in handen hadden en zij niet van plan waren deze af te

17

staan. De ‘Vlaamsche’ lakens hadden internationaal een erg hoog aanzien,

waardoor ze verplicht waren om enkel lakens van de beste kwaliteit af te

leveren. Dit kan men vergelijken met een hedendaagse multimediagigant zoals

bijv. Sony, dat zich ook niet kan permitteren om een halfafgewerkt product op de

markt te brengen.

Als men bij een archeologische opgraving een lakenlood vindt, kan men er zeker

van zijn dat het hier om een product van hoge kwaliteit gaat, waar ooit een

aanzienlijke som geld voor neergeteld is geweest.

Lakenloden kunnen zodoende gezien worden als een soort label (of meerdere

labels) dat letterlijk aan een laken werd vastgehecht, waardoor het zo de

kwaliteitsgarantie van het desbetreffende laken waarborgde en de belangen van

de consument veilig stelde. Naast een kwaliteitsindicatie kon er ook andere

informatie op deze loodjes voorkomen zoals plaats van herkomst, stadsmerk,

jaartal, verfprocedure en de lengte van het laken dat uitgedrukt werd in el (een

maateenheid).

2.1 vergelijkende studie

In principe zou het vrij makkelijk moeten zijn om lakenloden van verschillende

productiecentra van elkaar te onderscheiden door middel van de heraldiek.

Lakenloden werden immers allemaal voorzien van stadswapens, jaartallen,

kwaliteit en vaak ook de naam van de productieplaats of stad zelf. Ook is het zo

dat dergelijke zegels van tijd tot tijd ietwat aangepast werden, waardoor er in

principe via de heraldiek op de lakenloden wel een chronologische typologie op te

stellen zou moeten zijn.

Niets is echter minder waar, in de eerste plaats omdat zo goed als alle

lakenloden bijzonder zwaar gehavend uit de grond worden gehaald. Ten tweede

is er over lakenloden weinig literatuur voorhanden waardoor het al gauw een

hopeloze opdracht wordt. Toch zou hiervan werk gemaakt kunnen worden,

wetende dat zowat elk archeologisch depot wel over een hele verzameling

lakenloden bezit.

Zoals Robert Jan Boon (2012) in zijn proefschrift aanhaalt, kunnen stadszegels

en stadswapens nauwelijks bijdragen aan een nauwkeurige datering. Meestal

hebben de lakenloden een standaarddeviatie van zowat honderd jaar of meer.

Boon haalt aan dat een grote oorzaak van het niet kunnen dateren van

lakenloden ligt aan het feit dat veel stadszegels verloren zijn gegaan en we er

momenteel de nodige kennis niet meer over hebben. Er zijn immers veel

ontbrekende schakels tussen verschillende stadszegels (Boon, 2012).

18

2.2 Lakenloden gevonden te Walraversijde

Hoewel ik mij in dit onderzoek toespits op vier lakenloden gevonden op de

strandsite (voornamelijk uit de collectie van Etienne Cools en Agnes Mortier), zijn

er uiteraard heel wat meer lakenloden in Walraversijde opgegraven, waarbij

sommige ook in veel betere staat zijn dan de vier onderzochte lakenloden. De

diameter van alle gevonden lakenloden varieert van 13 mm tot 36 mm.

Lakenloden die eenzelfde opschrift hadden (lakenloden afkomstig uit hetzelfde

productiecentrum) hadden vrijwel altijd dezelfde diameter. Een vaak voorkomend

thema dat op lakenloden uit Walraversijde voorkomt is de lelie en een naar links

klimmende leeuw. De lelie wordt vaak gekoppeld aan de Franse stad Lille, wat

erop wijst dat een aanzienlijk deel lakenloden (en lakens) in Walraversijde

afkomstig zijn uit Lille en vermoedelijk ook andere streken in Frankrijk zoals

Parijs (zie beschrijving lakenlood 2) (Pieters, 2003: 413).

In dit onderzoek wordt er onder andere nagegaan of de vier onderzochte

lakenloden van Walraversijde strand nauwkeurig gedateerd kunnen worden en of

de herkomst ervan vastgesteld kan worden.

19

3. Beschrijving artefacten

Lakenlood 1 (zie afbeelding 1)

Breedte: 24,34 mm

Hoogte: 16,62 mm

Inv. Nummer: 1828

Site: Raversijde strand

Toestand: een groot deel van het lakenlood ontbreekt, waaronder één van

de twee ronde schijven. Vermoedelijk is dit en een stuk van de omgebogen

lip afgebroken, aangezien er nog maar een deel van de lip zichtbaar is.

Achteraan zijn twee platgedrukte pinnen merkbaar.

Beschrijving: Afbeelding van een dierlijk wezen met vier poten, lange nek

en vermoedelijk een staart. Wellicht gaat het hier om een leeuw die naar

links klimt. Tussen de staart (?) en het lichaam van het dier is een duidelijke

ster merkbaar. Aan de onbeschadigde rand van het lakenlood zijn acht ronde

punten merkbaar, vermoedelijk ging dit rond de gehele rand van het

lakenlood verder.

Lakenlood 2 (zie afbeelding 2)

Breedte: 17,70 mm

Hoogte: 15,49 mm

Inv. Nummer: /

Site: Raversijde strand

Toestand: de tekst is verstoord door corrosie, waardoor slechts nog enkele

letters leesbaar zijn. De lip van het lakenlood is niet meer zichtbaar,

vermoedelijk is deze afgebroken.

Beschrijving: het lakenlood toont geen figuren of symbolen. Aangezien de

grote hoeveel tekst op het lakenlood langs één zijde, was er die ook niet. Het

is wel mogelijk dat een figuur of symbool aan de andere kant van het

lakenlood te zien was, maar deze zijde is volledig gecorrodeerd. Op de

tekstzijde zijn aan de rand een aantal letters duidelijk leesbaar, anderen niet

( . . L A M R . . S . R . ). In het midden van het lakenlood staat de duidelijke

inscriptie: A PARIS. Hierdoor weten we dat het lakenlood afkomstig is uit

Parijs.

Lakenlood 3 (zie afbeelding 3)

Breedte: 24, 21 mm

Hoogte: 29,24 mm

Inv. Nummer: cm 372

Site: Raversijde strand

Toestand: lakenlood is in zeer slechte staat. Zeer zware slijtage merkbaar,

figuur is slechts nauwelijks zichtbaar. Alle andere sporen zijn weggesleten.

Het lakenlood bevat wel nog beide ronde schijven, alsook de lip.

Beschrijving: Op het lakenlood is geen tekst te bespeuren, als die er ooit

was dan is deze ondertussen weggesleten. Op de achterzijde is niets te

20

bespeuren. De voorzijde toont een hoofd/kop in een cirkel. Op het eerste

zicht lijkt dit een hondenkop, maar het zou ook een weergave van Johannes

de Doper kunnen zijn, waarbij de cirkel de schaal zou kunnen zijn waarin zijn

hoofd ligt.

Lakenlood 4 (zie afbeelding 4 en 5)

Breedte: 13,56 mm

Hoogte: 19,21 mm

Inv. Nummer: cm 367

Site: Raversijde strand

Toestand: Zware slijtage aan beide zijden van het lakenlood. Het lakenlood

is nog voorzien van de twee ronde schijven en de omgebogen lip. De

symbolen zijn duidelijk genoeg te zien.

Beschrijving: Ook dit lakenlood is niet (meer?) voorzien van tekst. Aan

beide zijden is een maritiem thema te zien met ankers. Aan de voorzijde is in

een cirkel een kruis met anker merkbaar. In de openingen staan vier

bolletjes. De achterkant is voorzien van een omgekeerd anker, met links en

rechts ervan telkens één bolletje.

3.1 Staat van de artefacten

De vier onderzochte lakenloodjes zijn alle gevonden op de strandsite van

Walraversijde. Het inventarisnummer CM staat voor het duo Cools-Mortier (zie

hoofdstuk 1.4) In principe zou een lakenlood makkelijk te dateren moeten zijn en

laat het meteen zien waar het voorwerp vandaan komt, helaas is dit bijna nooit

het geval. Dit is goed te zien aan deze vier lakenloden die in vrij slechte staat

verkeren. Zoals reeds in de hoofdstukken over lakenloden en complicaties

vermeld staat, worden lakenloden vaak zwaar gecorrodeerd opgegraven. Een

nauwkeurige datering van de vier lakenloden is door deze ernstige slijtage dan

ook moeilijk. Een jaartal staat op geen enkel van de onderzochte lakenloden

vermeld. Wel zijn er op de lakenloden nog verschillende tekstinscripties en

ambachtsinsignes van de productiecentra zichtbaar, maar ook deze zijn

grotendeels weggesleten. Het is dan ook een moeilijke opdracht om de

herkomstbepaling hieruit af te leiden. Waren deze lakens (en de bijbehorende

lakenloden) geïmporteerd of was er in Walraversijde zelf een deelbewerking(en)

die zich met laken bezig hield? Het is immers mogelijk dat Walraversijde zelf ook

een (kleine) rol speelde in het lange productieproces dat een laken moest

doorlopen. Een mogelijke indicatie dat buitenlands laken ingevoerd werd in

Walraversijde, is zichtbaar bij lakenlood 2, dat Parijs als plaatsnaam vermeld.

Zoals verderop in deze paper besproken wordt, zijn er in Walraversijde nog

andere lakenloden van Franse oorsprong gevonden.

Voor de datering van de vier lakenloden moet er op gewezen worden dat

strandvondsten in vele gevallen vondsten zijn zonder stratigrafische context. Dit

gegeven bemoeilijkt een exacte datering van de lakenloden (Pieters, 2003: 84).

21

4. Lakennijverheid, een topindustrie in de late middeleeuwen en de

vroegmoderne tijd

De lakennijverheid was een van de belangrijkste industrieën in de late

middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Vooral Vlaanderen, en met name Ieper,

Gent en Brugge (de zogenaamde drie steden) stonden in de late middeleeuwen

bekend als het absolute brandpunt van de lakenindustrie. In de vroegmoderne

tijd verloor het Vlaamse kustgebied zijn prominente positie aan steden uit de

Noordelijke Nederlanden en Brabant met als voornaamste producent de stad

Leiden, maar ook Mechelen wist zijn mannetje goed te staan. Buiten Vlaanderen,

Brabant en de Noordelijke Nederlanden waren er uiteraard nog andere

productiecentra van lakens, maar deze konden zich nooit voldoende doordrukken

om zo grootschalig te worden als dat in de Nederlanden het geval was (Munro,

1994).

4.1 Wat is laken?

Wanneer we het in de hedendaagse context over het laken hebben, denken we

automatisch het textiel dat we beddengoed noemen. Het zou dus op het eerste

zicht geen verwonderlijke veronderstelling zijn moesten middeleeuwse lakens

hetzelfde doeleinde hebben gehad. De hedendaagse context eveneens gebruiken

voor het verleden is trouwens iets dat vandaag de dag vaak gedaan wordt. Soms

is het inderdaad zo dat de betekenis doorheen de eeuwen hetzelfde is gebleven,

maar nog vaker is het zo dat dit net niet het geval is. Daarom moet er altijd bij

stilgestaan worden of een woord of product in het verleden wel degelijk dezelfde

betekenis heeft gehad als het dit ogenblik heeft. Als dit toegepast wordt op

laken, blijkt meteen dat de hedendaagse betekenis van laken geheel niets meer

te maken heeft met de vroegere betekenis.

Het middeleeuwse laken had immers niets te maken met beddengoed, wel waren

het kwaliteitsvolle stukken wollen textiel waarvan men hoogwaardige en

duurzame kledij zoals mantels en jurken maakte. De stof was zo perfect gemaakt

dat het zelfs vuilafstotend was en lucht niet door de vezels kon doordringen.

Door de uitzonderlijke kwaliteit van een laken is het niet verwonderlijk dat het

een prijzig product was dat aanzien werd als een luxe. In één laken werd immers

ontzettend veel werkuren gestopt en ging het doorheen veel verschillende

ambachten. Niet iedereen kon zich daardoor een laken permitteren, het is

eveneens daarom dat het laken zoveel aan kwaliteitscontroles werden

onderworpen. Lakens moesten per slot van rekening steeds voldoen aan een

bijzonder hoge kwaliteit (Kaptein, 1998).

22

4.1.a) Lakens tot aan de late middeleeuwen

Tegens de 11e eeuw was de lakenproductie enorm gegroeid. Door dit feit, plus

doordat de Vlaamse lakenindustrie gebruik ging maken van een superieure

wolsoort die in Engeland te vinden was (zie infra) stond het Vlaamse laken

internationaal bekend als dé lakenspecialist, waardoor de vraag en uitvoer enorm

toenam. Door deze lakenproductie- en handel begonnen steden als Ieper, Gent,

Brugge en Doornik, maar ook enkele Franse steden, zeer gefortuneerd te

worden. Niet enkel Vlaanderen waagde zich aan de lakenproductie, onder

andere Frankrijk mengde zich in deze kapitaalkrachtige aangelegenheid.

Desalniettemin had Vlaanderen de lakenmarkt in krachtgreep doordat Vlaamse

handelaars door hun gunstige ligging de Engelse wol tegen schappelijkere prijzen

konden bemachtigen en in bulkvoorraden konden aanschaffen. Tegen de 13e

eeuw kon niemand zich meer meten met de Vlaamse lakenindustrie en de

expertise die zij hadden opgebouwd (Pirenne, 1948: 45)

Het is in deze periode, ongeveer bij de aanvang van de late middeleeuwen in de

13e eeuw, dat de lakenfabrikanten in het Vlaamse kustgebied gezien konden

worden als de grootste lakenproducenten in geheel Europa, met Ieper op kop

(Chorley, 1998: 111-112). Het Vlaamse laken kende nu internationale faam als

hoogwaardig luxe-artikel. Het laken kon opgedeeld worden in twee categorieën,

namelijk de draperie ointe (gesmoutte draperie, de hoogste kwaliteit) en de

draperie sèche (droge draperie, iets minder hoge kwaliteit dan draperie ointe),

die beiden zelf nog onderverdeeld konden worden in verschillende subtypes

(Munro, 1997: 37-38). Met deze internationale faam kwam ook het lakenlood

opzetten, dat moest dienen als bewijs van deze uitzonderlijke kwaliteit. De

geprofileerde Vlaamse lakennijverheid gebruikte vanaf nu dan ook nog enkel de

beste basiskwaliteit voor hun laken, namelijk Engelse wol (hoewel deze soms

aangevuld kon worden met inheemse wol van eigen schapensoorten, maar dit

vooral voor laken bestemd voor de lokale consumptie (zie infra)).

4.2 Wol, de basis van laken

Voor het produceren van laken kon er enkel gewerkt worden met wol voorzien

van lange vezels. Korte vezels konden niet gebruikt worden vanwege hun

mindere kwaliteit doordat de haren minder sterk waren. Tevens moest de wol

afkomstig zijn van volwassen uniforme witte schapen. Wol dat van lammeren

kwam was nog niet sterk genoeg en gekleurde wol zoals van zwarte schapen was

nooit gelijkmatig van kleur. Wol van zieke of dode dieren kon eveneens niet

aangewend worden, vanwege een duidelijk merkbare kwaliteitsdaling van de wol.

Volwassen witte schapen mochten ook niet heel het jaar door geschoren worden,

dit mocht enkel in de lente nadat de schapen eerst grondig gewassen werden

(Sorber, 1998: 21).

23

4.2.a De Engelse wol

Voor de aanvang van de late middeleeuwen werd er bijna zo goed als uitsluitend

inheemse wol van lokale schapen gebruikt voor het vervaardigen van laken. Op

het eind van dit tijdsbestek steeg de omvang van de lakennijverheid op kollosale

wijze (zie supra). Door handel met Engeland kwam de bevolking van de

Nederlanden er al gauw achter dat er op de eilanden ten noorden van hun een

betere kwaliteit van wol te rapen viel. Als we de natuurlijke selectie van Charles

Darwin in het achterhoofd houden, zouden we kunnen opmaken dat dit niet

zozeer kwam door het type schapen dat daar graasde, maar wel door de

klimaats- en graasomstandigheden waaraan de schapen zich ondertussen

eeuwenlang hadden aangepast. In Groot-Brittannië was het immers drassiger en

kouder, waardoor de schapen andere grassoorten dan in de Nederlanden naar

binnen speelden. Deze andere leef- en voedingsomstandigeheden kunnen ervoor

gezorgd hebben dat de schapen hun bijzonder kwaliteitsvolle wol kregen

waarvoor ze zo beroemd werden. Daardoor kon er waarschijnlijk enkel de wol, en

niet de schapen zelf, van Engeland ingevoerd worden (Cardon, 1999).

4.2.b Opkomst van goedkopere Spaanse wol

Op het einde van de 14e eeuw kwam een nieuwe schapenwol steeds sterker

opzetten, namelijk de Spaanse Merino-wol. De drie leidende Vlaamse steden

(Ieper, Gent en Brugge) zworen voorlopig trouw aan de Engelse wol, terwijl

andere omringende gebieden (zoals Brabant, maar ook buitenlandse gebieden) al

wat meer gingen experimenteren met deze fijnere Merino-wol door ze samen te

mengen met Engelse wol. Engelse wol was een pak duurder, zeker omdat

Engeland er zware taksen op had toegelegd. Net doordat de Vlaamse

lakennijverheid zich had geprofileerd als leveranciers van enkel de beste

kwaliteit, kwam ze in de problemen. Doordat ze hun uitstekende reputatie niet

op het spel wilden zetten konden ze niet anders dan Engelse wol gebruiken,

bovendien was dit zo gereguleerd door de gilden (Munro, 1997: 36-40).

De Merino-wol uit Spanje was goedkoper en lichter, waardoor ook lakens

gemaakt uit deze wol goedkoper op de markt werden gebracht, maar wel nog

steeds van hoge kwaliteit waren. Hoewel deze laken goedkoper waren, wilt dit

immers niet zeggen dat het een goedkoop product was. Laken van Merino-wol

was tenslotte ook nog steeds een luxeproduct. Omdat laken van Merino-wol

bovendien lichter was dan laken van Engelse wol, was het warmere zuiden er

een goede afzetmarkt voor. Het spreekt voor zich dat deze nieuwe wolsoort een

grote bedreiging vormden voor de Vlaamse lakenindustrie. Uiteindelijk waren ook

de drie steden genoodzaakt om Merino-wol te gebruiken, wilden ze overleven.

Gent was de eerste die deze stap waagde in 1519, maar was toen al sterk

verzwakt (Munro, 1994: 45-56).

24

4.3 Het ambachtelijke proces van wol tot laken

Een laken was zeker geen product dat vliegensvlug in elkaar gestoken werd,

integendeel het laken moest heel wat arbeidsintensieve stadia doorlopen om te

komen van het basisproduct (zie supra) tot volledig afgewerkt artikel. Omdat dit

onderzoek gericht is op lakenloden en niet op het laken zelf, volgt hieronder

enkel een toelichting bij de ambachten die relevant zijn i.v.m. lakenloden.

Voorafgaande deelbewerkingen zoals het wassen, kammen, spinnen enzovoort

komen om die reden in dit onderzoek niet aan bod. Enkel het weefproces heeft

enige betrekking op lakenloden. Na grondige controles van het weefproces werd

het laken immers voor het eerst voorzien van een lakenlood (Cardon, 1999).

4.4 De afwerking van het laken

Het geweven laken was op dit moment alles behalve een afgewerkt product.

Vooraleer het laken bij de lokale consument of internationale markt terecht

kwam, volgden nog een hele resem bewerkingen die het laken moest ondergaan.

De eerste stap na het weven was het wassen van het laken. Dit werd niet gedaan

met de handen, maar wel met de voeten. Dit proces gebeurde in een soort van

ton waarin soms urenlang met de voeten getrapt moest worden om al het vuil en

vetten uit de stof te krijgen. Water alleen was echter niet voldoende om het diep

ingedrongen vuil uit het laken te verwijderen. Om deze reden werden er

producten aan het water toegevoegd zoals vollersaarde, zeep, kalk en zand

(Sorber, 1998: 26).

Na het wassen werd het laken aan een soort van rek geplaatst en langs één zijde

van het laken bewerkt met kaardebollen. Door een kaardebol (de plant Dipsacus)

over het laken te wrijven kwamen losse vezels los en bleven deze aan de

kaardebol kleven of kwamen deze meer naar de oppervlakte (Cardon, 1999).

Een tweede belangrijke stap was het vollen. Door het vollen gingen de vezels van

de wol aan elkaar klitten en bijgevolg alsook krimpen. Door dit proces kwamen

de vezels in het laken nu dicht op mekaar te liggen, waardoor het laken sterker

en veel duurzamer werd. Het laken bekwam hierdoor ook het viltig uiterlijk dat

zo typisch aan het laken was. Het vollen kon gebeuren door een voller die het

laken bewerkte met de voeten, ofwel door een vollersmolen die machinaal

werkte. Hoewel de vollersmolen al sinds de 11e eeuw bestond en in latere

eeuwen wijdverspreid gebruikt werd, ging men de vollersmolen in de Vlaamse

lakenindustrie mijden. Munro denkt dat dit te wijten is aan het feit dat de

Vlaamse lakennijverheid zijn uitstekende reputatie niet op het spel wou zetten

door machinaal te werk te gaan. Net als vandaag de dag waren handgemaakte

producten betrouwbaarder, exclusiever en daardoor ook duurder (Munro, 1994:,

18-21).

25

Na het vollen hadden de twee zijden van het laken een ander uiterlijk. Dit kwam

doordat één zijde al reeds behandeld was met kaardebollen. Op dit tijdstip was

het de beurt aan de andere zijde. Na dit proces kon men de resterende

losgekomen wolpluizen met een tang of schaar verwijderen of bijknippen. Een

laatste proces dat bij de afwerking kwam kijken was het uitrekken van het laken.

Dit werd gedaan omdat het laken bij het vollen aanzienlijk was gekrompen. Deze

bewerking kon enkele dagen duren, maar hier mocht niet mee overdreven

worden aangezien dit het laken ook onherroepelijk kon beschadigen (Munro,

1994: 21).

Na al deze deelbewerkingen werd het laken nogmaals gecontroleerd en wederom

voorzien van één of meerdere lakenloden.

4.5 Het verven van het laken

Een laken verven was een geheel aparte ambacht, die niet noodzakelijk als

laatste werd uitgevoerd. Het verven kon als een van de eerste deelbewerkingen

plaatsvinden, maar vaak ook pas na het uitrekken van het laken. Dit werd

gereguleerd door de gilde van de stad. Wanneer een laken echter voor het

weefproces geverfd werd, kon de verf dieper in de vezels doordringen waardoor

de kleur van doorgaans betere kwaliteit was (Chorley, 1998: 113-116).

Verschillende planten-, bloemen- en insectensoorten dienden als bestandsdelen

om een specifieke kleur te bekomen. De belangrijkste soorten waren wede,

kermes, meekrap, verversbrem en wouw. Fijngestampte wede (de plant Isatis

tinctoria) zorgde voor een mooie zuivere blauwe kleur. Door verversbrem

(Genista tinctoria) en wouw (Reseda luteola) kon het laken van een gele kleur

voorzien worden. Meekrap (Rubia tinctoria) zorgde dan weer voor een rode tint.

Een rood coloriet van uitzonderlijke kwaliteit kon bekomen worden door het

insect kermes (een soort kever). Wilde men andere kleuren bekomen, dan

werden verschillende kleuren met elkaar gemengd (Sorber, 1998: 27-28).

Na het verven werd het laken nogmaals voorzien van een lakenlood, ditmaal in

verband met het verfprocedé en de verfkwaliteit. Ook dit werd nogmaals door

wardeins gecontroleerd, niets werd aan het toeval overgelaten.

4.6 Na de verschillende deelbewerkingen

Het laken was nu een compleet afgewerkt luxeproduct en kon verkocht worden

op vooral internationale, maar ook op lokale markten en in de lakenhallen. Hier

werden zowel gehele lakens verkocht als kledingstukken die gemaakt werden

door een kleermaker. Voor de internationale afzetgebieden werden de lakens

grotendeels onversneden verkocht (Pirenne, 1948: 114-115, 169).

26

4.7 Lakenvondsten in Walraversijde

Laken en textiel zijn beide organische materialen, waarvan reeds eerder

uitgelegd is dat deze zeer moeilijk in de grond bewaard blijven (zie supra).

Lakenvondsten zijn dan ook zeer schaars en vaak slechts fragmentarisch

bewaard. Desondanks deze slechte bewaringskansen, zijn er toch een aantal

laken- en textielvondsten in Walraversijde opgegraven (Pieters, 2003). Doordat

er echter veel meer lakenloden in Walraversijde zijn aangetroffen, wijst dit op

het feit dat er vroeger wel degelijk een groot aantal laken in Walraversijde

aanwezig was, maar dat slechts een klein percentage van laken bewaard is

gebleven.

De opgegraven stukken laken van Walraversijde tonen aan dat ondanks het feit

dat ze wel van goede makelij waren, het eerder gaat om goedkoper laken. Dit

kan ook gekoppeld worden aan het gegeven dat vele lakenloden gevonden te

Walraversijde afkomstig zijn uit Frankrijk zoals Lille (zie supra), wat toch

goedkopere lakens produceerde dan het befaamde Vlaanderen. Slecht één laken

uit Walraversijde (spoor RAV 97/361) kan gezien worden als een laken van

uitstekende kwaliteit. (Rogers, 1997-1998: 303-308.).

Op ongeveer de helft van het gevonden laken in Walraversijde zijn sporen van

het verfproces gevonden. Zo toont spoor RAV 97/298 overblijfselen van wede,

wat voor een blauwe kleur zorgde. Op een ander laken (spoor RAV 97/613) is

dan weer gewerkt met een rode kleurstof, namelijk met meekrap (zie supra)

(Rogers, 1997:1998: 307).

27

5. Archeozoölogische benadering van schapenresten te

Walraversijde

Tijdens archeologische opgravingen te Raversijde zijn heel wat resten gevonden

van een hele resem verschillende diersoorten, gaande van vis- tot veeresten.

(Pieters, 2003: 333) Wanneer deze overblijfselen onderzocht worden, kunnen

deze extra informatie verschaffen over het leven in Walraversijde, alsook de

levensomstandigheden van de dieren zelf zoals doodsoorzaak, leeftijd bij

overlijden en opgelopen ziektes. Deze gegevens leveren een enorme bijdrage

aan dit onderzoek naar lakenloden in Walraversijde.

Van groot belang voor dit onderzoek is het zorgvuldig bekijken van de gevonden

schapenresten. D.m.v. onderzoek op tandresten en botfragmenten kan er

immers nagegaan worden hoe oud de schapen waren op het moment van

overlijden (Ervynck, 1998: 78).

Schapen die gehouden werden voor vleesproductie werden reeds op jonge

leeftijd, tussen 18 en 30 maanden, geslacht. Indien schapen op latere leeftijd

worden geslacht, is het vlees van beduidend mindere kwaliteit. Wanneer schapen

echter gehouden worden voor wolproductie, bereikten schapen een hogere

leeftijd omdat volwassen schapen niet enkel meer, maar ook betere wol leveren

dan jongere exemplaren. Indien middeleeuws Walraversijde zich met

wolproductie bezig hield, moeten de gevonden schapenresten dan ook afkomstig

zijn van oudere exemplaren. Als er echter veel botmateriaal afkomstig is van

jonge dieren (jonger dan 30 maanden), is het haast 100 procent zeker dat de

schapen gehouden werden voor vleesproductie (Ervynck, In: Dewilde e.a., 1998:

80- 81).

Een studie op schapenresten uit middeleeuws Ieper (+- 40 kilometer van

Walraversijde) werd uitgevoerd d.m.v. slijtagepatronen op de tanden van

schapen na te gaan. Zo werd er opgemerkt dat de meerderheid van de Ieperse

schapen pas op latere leeftijd geslacht werden (meestal tussen 36-48 maanden).

Dit ligt boven de optimale leeftijd voor vleesproductie (tussen 18 en 36

maanden) (Ervynck, 1998: 81).

Bijzonder interessant is dat er op de schapenresten uit 15e eeuws Walraversijde

een soortgelijk onderzoek is uitgevoerd, waardoor het cijfermateriaal met elkaar

kan vergeleken worden (zie afbeelding 12 en 13). In Walraversijde valt meteen

op dat de schapen daar op beduidend jongere leeftijd werden geslacht, wat wijst

op vleesproductie. Als de cijfers bekeken worden, springen volgende punten in

het oog: in Ieper kan gezien worden dat 90 procent van de schapenpopulatie nog

leefde tussen de 36 en 48 maanden, terwijl in Walraversijde nog maar slechts 40

procent van de schapenpopulatie in leven was tussen de 36 en 48 maanden. Met

andere woorden, 60 procent van de Walraversijdse schapen stierven onder de

36 maanden, terwijl slechts 10 procent van de Ieperse schapen onder de 36

maanden stierven. Toch een opmerkelijk verschil, waaruit geconcludeerd kan

28

worden dat schapen in Walraversijde voornamelijk werden gehouden voor hun

vlees, hoewel ze uiteraard ook een kleine hoeveelheid wol en melk zullen

geleverd hebben (Bollen, 1998).

Schapen waren overigens de belangrijkste veedieren in Walraversijde. 52

procent van alle gevonden veeresten zijn afkomstig van schapen, terwijl varkens

en runderen de andere 48 procent voor hun rekening nemen (Pieters, 2003:

333).

29

6. Onderzoeksresultaten

Een materie zoals lakenloden grondig onderzoeken is geen eenvoudige opdracht.

De voornaamste reden hiervoor is dat er bijzonder weinig geschreven literatuur

voor deze objecten voorhanden zijn. Om die reden heb ik getracht verschillende

onderzoekspistes te bewandelen die dienst doen als ondersteunend onderzoek

van lakenloden. Dit heb ik gedaan door op drie fronten te werken, namelijk met

lakenloden zelf, met resten van bewaard gebleven lakens en via

archeozoölogisch bewijs van schapenresten gevonden te Walraversijde.

De vier onderzochte lakenloden die op Raversijde strand gevonden zijn, tonen

alle heel wat slijtage, iets waar veel lakenloden last van hebben. Deze slechte

bewaring bemoeilijkt de iconografische beschrijving. Wat wel nog zichtbaar

gebleven is, is moeilijk te achterhalen omdat er weinig geweten is over de

massa’s verschillende zegels van productiecentra die in omloop waren. Doordat

ze gekenmerkt zijn door zegelstempels en door het feit dat de lakenloodschijven

samengeperst zijn weten we echter dat ze allen effectief gebruikt zijn geweest.

De vier lakenloden waren ook aan een laken bevestigd.

Een exacte datering van de vier lakenloden is niet mogelijk, aangezien geen van

de lakenloden een jaartal vertoont, alsook is het niet te achterhalen via de

heraldiek. Nochtans zou dit mogelijk zijn, aangezien de stadszegels doorheen de

eeuwen evolueren. Dit wordt echter tegengehouden door de grote kennislacune

die hieromtrent sterk aanwezig is (Boon, 2012: 13). De datering van de

lakenloden komt daarmee te liggen tussen de 13e – 18e eeuw (Wullus, 1997:

139). Aangezien Walraversijde grotendeels leeggelopen was rond 1550 na

Christus, kan aangenomen worden dat de gevonden lakenloden dateren van voor

1550.

De herkomst is eveneens moeilijk te achterhalen. Slechts één van de vier

lakenloden toont een verwijzing naar een plaatsnaam. Lakenlood 2 (zie

hoofdstuk 3) verwijst immers naar Parijs. Door slechts enkel één vermelde

plaatsnaam te gebruiken, is het nogal overdreven om te stellen dat er veel

import van Frans laken was in Walraversijde. Een vergelijkend onderzoek van

andere lakenloden gevonden te Walraversijde bood hierin een uitkomst. Een

groot aantal andere lakenloden van deze site vertonen immers een lelie als

symbool (Pieters, 2003: 413). Een lelie kwam voor op de stadszegels van de

Franse stad Lille, waardoor wordt aangenomen dat deze lakenloden afkomstig

zijn uit Rijsel. Er is dus met zekerheid geweten dat er een groot aantal

lakenloden (en alzo ook het bijbehorend laken) afkomstig zijn uit Frankrijk,

waardoor het lakenlood met vermelding van Parijs plots geen alleenstaand geval

meer is. Het is mogelijk dat ook de andere drie of enkele van de drie lakenloden

afkomstig zijn uit Frankrijk, maar helaas is de herkomst hiervan niet met

zekerheid te achterhalen. Op één lakenlood is mogelijk ook een naar links

klimmende leeuw te zien, iets wat op meer lakenloden van Walraversijde

voorkomt (Pieters 2003: 413). Helaas was dit een veelvoorkomend symbool dat

30

door veel verschillende productiecentra gebruikt werd, waardoor ook hier geen

zekerheid over de herkomst bestaat.

Hoewel lakenloden vaak in zeer slechte staat worden opgegraven, blijft er wel

altijd nog iets over van het product. Van laken daarentegen wordt bijna nooit iets

teruggevonden, wat logisch is aangezien het een organisch materiaal is. De

resten die toch overblijven, zijn vaak zo miniem en gehavend dat ze nog maar

weinig waardevolle informatie kunnen opleveren. De bewaard gebleven stukken

resten in Walraversijde zijn echter wel waardevol en nuttig gebleken voor dit

onderzoek. De grote hoeveelheid lakenloden gevonden te Walraversijde, toont

overigens aan dat er in dit middeleeuws vissersdorp toch een aanzienlijke

hoeveelheid laken voorhanden moet zijn geweest. Wel tonen de resten aan dat,

hoewel het laken van goede makelij is, het duidelijk laken is van een minder

goede kwaliteit. Hierdoor was ook het laken goedkoper en werd er vermoedelijk

geen Engelse wol gebruikt, maar wel Spaanse merino-wol of zelfs wol van nog

een andere schapensoort. Slechts één laken uit Walraversijde (spoor RAV

97/361) kan gezien worden als een laken van uitstekende kwaliteit. De drie grote

steden produceerden in de late middeleeuwen nog steeds wol afkomstig van de

iets duurdere Engelse wol. Deze steden richtte zich voornamelijk op het

fabriceren van luxelaken, wat niet betaalbaar was voor de inwoners van een

vissersdorp. Wellicht is het daarom dat er net zoveel lakenloden (en dus ook

laken van mindere kwaliteit) afkomstig zijn uit Frankrijk, waar er goedkoper

laken geproduceerd werd en die vanwege hun lagere prijs voor de inwoners van

Walraversijde aanlokkelijker waren.

Een bijkomende ondersteuning dat Walraversijde zelf geen laken produceerde,

kan opgemerkt worden in de gevonden spinsteentjes. De spinsteentjes van

Walraversijde zijn te licht om woldraden mee te spinnen, tegelijk zijn ze te zwaar

voor katoendraden. Wellicht werden de spinsteentjes gebruikt voor een ander

materiaal, zoals vlas of hennep. Dit vormt zeker een indicatie voor dat er in

Walraversijde geen systematische bewerking van woldraden bestond. Het kan

echter wel zijn dat er wol gesponnen werd op kleinschalige basis, maar alvast

geen grote hoeveelheden om een echte productie van laken in te zien.

Ook een archeozoölogische benadering van de site Walraversijde levert een

bijdrage bij de zoektocht of dit middeleeuws vissersdorp al dan niet een aandeel

had in de lakennijverheid. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen

slijtagepatronen op tanden van Walraversijdse schapen en van Ieperse schapen.

Deze slijtagepatronen verklappen de leeftijd die een schaap had bij overlijden.

De onderzochte resultaten tonen dat Walraversijdse schapen gehouden werden

voor vleesproductie en niet voor wolproductie. De grote meerderheid van de

schapen werden immers op jonge leeftijd om het leven gebracht, terwijl het juist

de oudere schapen zijn die de beste wol leveren. Dit is goed te zien aan het

cijfermateriaal van Ieper, waar 90 procent van de schapen nog leefde boven de

36 maanden, een leeftijd waarbij een schaap geen goed vlees meer opleverde

maar wel veel kwaliteitsvolle wol.

31

Besluit

Door te werken met deze verschillende onderzoekspistes kan er tenslotte een

duidelijke en betrouwbare conclusie worden getrokken. Hieraan valt op te

merken dat interdisciplinariteit een onderzoek niet enkel enorm kan verder

helpen, maar zelfs noodzakelijk is om tot goede resultaten te komen. Zonder

deze bijkomende onderzoekspistes was het wellicht niet voldoende geweest om

tot een degelijke conclusie te komen.

Hoewel het geen baanbrekende resultaten heeft opgeleverd, is dit onderzoek

desalniettemin een geslaagde proef geworden. Uit de resultaten blijkt dat het

alvast uitgesloten kan worden dat Walraversijde zelf een rol speelde in de

lakennijverheid. Hoogstwaarschijnlijk vond er ook geen enkele deelbewerking

plaats die geassocieerd kan worden met de productie van het laken. Doordat de

grote meerderheid van het Vlaamse laken een luxeproduct was en bijgevolg heel

duur was, kon het haast door niemand in Walraversijde gekocht worden. De

inwoners van Walraversijde zochten hun lakens elders, waarbij o.a. de Franse

lakenmarkt aangeboord werd. Dit is in het archeologische bestand goed te

bemerken door de relatief grote hoeveelheid lakenloden die afkomstig zijn uit

Frankrijk, maar wellicht werd ook laken geïmporteerd uit andere gebieden zoals

bv. Brabant. Hoewel deze soorten van laken een mindere kwaliteit kenden,

waren deze nog altijd van zeer goede makelij en bijgevolg nog altijd redelijk

duur.

Uiteraard is dit maar één van de mogelijke denkpistes, zo kan het bijvoorbeeld

ook zijn dat een grote hoeveelheid laken in Walraversijde terecht is geraakt door

kaapvaart. Toch lijkt dit mij minder aannemelijk, aangezien de grote

meerderheid van laken over land en niet overzee werd getransporteerd. Hierdoor

lijkt mijn onderzochte hypothese dan ook het meest plausibel.

32

Bibliografie

J.-R. BOON, 2012. Lakenloodjes, een studie naar de toepasbaarheid van

stadswapens voor de datering van Hollandse lakenloden uit de 13e tot en met de

19e eeuw, Den Haag, Unpublished Bachelor Thesis, Faculty of Archaeology,

Universiteit Leiden.

M. BOONE, W. PREVENIER (eds.), 1993. La draperie ancienne des Pays-Bas:

débouchés et stratégies de survie, (14e-16e siècles): actes du colloque tenu à

Gand le 28 avril 1992 = Drapery production in the late medieval Low Countries:

markets and strategies for survival, (14th-16th centuries): proceedings of the

colloquium Ghent, April 28th 1992, Leuven, Garant.

A. BOLLEN, 1998, Archeozoölogisch onderzoek van middeleeuwse contexten (15de

eeuw) te Raversijde, Unpublished thesis, University of Ghent

H. BLOM, E. LAMBERTS (eds.), 2005. Geschiedenis van de Nederlanden,

Amsterdam, Thiememeulenhoff B.V.

D. CARDON, 1999. La draperie au Moyen Age : essor d'une grande industrie

européenne, Parijs, Ed. Du CNRS.

A. CHOCQUEEL, 1950. Les civilisations préhistoriques et anciennes de la Flandre

occidentale d’après l’examen d’objets leur ayant appartenu, Brussel, Editions du

temple.

P. CHORLEY, 1998, “The Ypres cloth industry 1200-1350: the pattern of change in

output and demand”, In: M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A. WIELEMANS (eds.), 1998.

Ypres and the Medieval Cloth Industry in Flanders. Archaeological and Historical

Contributions. Ieper en de middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen.

Archeologische en historische bijdrage, Zellik, Instituut voor het Archeologisch

Patrimonium, p 111-125.

G. DE POERCK, 1951. La Draperie medieval en Flandre et en Artois, Technique et

terminologie 1. La Technique, Brugge.

M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A. WIELEMANS (eds.), 1998. Ypres and the Medieval Cloth

Industry in Flanders. Archaeological and Historical Contributions. Ieper en de

middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen. Archeologische en historische

bijdrage, Zellik, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium.

J. DEN DAS, D. PAALMAN, “Uit de collectie van DiEP Archeologie; Loodjes”, In: DiEP

Magazine Archeologie, Nummer 8 (2008), p. 30-31.

G. EGAN & M. COWELL, 1994. Lead Cloth Seals and Related Items in the British

Museum, London, British Museum Press.

33

A. ERVYNCK, 1998. “Wool or mutton? An archaeozoological investigation of sheep

husbandry around late medieval Ypres”, In: M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A.

WIELEMANS (eds.), 1998. Ypres and the Medieval Cloth Industry in Flanders.

Archaeological and Historical Contributions. Ieper en de middeleeuwse

lakennijverheid in Vlaanderen. Archeologische en historische bijdrage, Zellik,

Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, p 77-89.

G. GEVAERT, 2006. “Import en export in het laatmiddeleeuwse Walraversijde”, In:

Open monumentendag, p. 3-8.

N. B. HARTE (ed.), 1997. The New Draperies in The Low Countries and England

1300-1800, New York, Oxford University Press.

H. KAPTEIN, 1998. De Hollandse textielnijverheid 1350-1600. Conjunctuur en

continuïteit,Hilversum, Uitgeverij Verloren.

C. KIGHTLY, M. PIETERS, D. TYS, G. GEVAERT, H. DENIS, A. ERVYNCK & J. GOIGNE,

2003. Walraversijde 1465: De Bloeiperiode van een vissersdorp aan de zuidelijke

Noordzeekust, Brugge, Provincie West-Vlaanderen.

A.M. KOLDEWEIJ & H.J.E. VAN BEUNINGEN, 1993. Heilig en Profaan. 1000

laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen, Stichting

Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes.

T.H. LLOYD, 1977. The English wool trade in the Middle Ages. Cambridge

University Press

J. MAHIEU, 2008. Provinciedomein Raversijde, St-Andries, Communicatie-

Grafische dienst Provincie West-Vlaanderen.

J. H. MUNRO, 1994. Textiles, Towns and Trade: Essays in the Economic History of

Late-Medieval England and the Low Countries, Aldershot, Variorum Ashgate

Publishing Limited.

M. PIETERS, 2003. Aspecten van de materiële leefwereld in een laatmiddeleeuws

vissersmilieu in het zuidelijk Noordzeegebied: een bijdrage tot de middeleeuwse

rurale archeologie, in zonderheid naar aanleiding van de opgravingen te

Raversijde, Unpublished Phd, Brussel.

M. PIETERS, L. SCHIETTECATTE, D. TYS & I. ZEEBROEK, 2005. Oostende:

Stadsvernieuwing en Archeologie. Een balans van 10 jaar archeologisch

onderzoek van het Oostendse bodemarchief, Brussel, VIOE.

M. PIETERS, 1993. “Raversijde, een verdwenen middeleeuws vissersdorp”, In:

Graningate, XII (1992-1993), p. 141-147.

34

H. PIRENNE, 1948. DE MIDDELEEUWEN, Economische en Sociale Geschiedenis,

Antwerpen, Uitgeverij Het Kompas N.V.

N.W. POSTHUMUS, 1908. De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, ’s-

Gravenhage, Nijhoff.

N. M. RODENBURG, 2011. Seal and Deal, Cloth Production and Trade between the

Netherlands and Scania during the Late Middle Ages and Early Modern Times,

Unpublished Master Thesis, Lund University.

P.W. ROGERS, 1998. “Textiles and Cordage from Walraversijde”, In: Archeologie

In Vlaanderen, VI (1997/1998), p. 303-308.

F. SORBER, 1998. “The making of cloth. State of the art technology in the Middle

Ages” In: M. DEWILDE, A. ERVYNCK, A. WIELEMANS (eds.), 1998. Ypres and the

Medieval Cloth Industry in Flanders. Archaeological and Historical Contributions.

Ieper en de middeleeuwse lakennijverheid in Vlaanderen. Archeologische en

historische bijdrage, Zellik, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, p. 21-

33.

L. WULLUS, 1997. Studie van metalen voorwerpen uit opgravingen van het

middeleeuwse vissersdorp Walraversyde te Raversijde (Oostende), Brussel.

I. ZEEBROEK, D. TYS, M. PIETERS & C. BAETEMAN, 2002. Van Schorre tot Slagveld.

Een verkenning van het landschap van Testerep, Leffinge en Oostende van de

Vroege Middeleeuwen tot het beleg van Oostende (1601-1604), Brugge, Instituut

voor het Archeologisch Patrimonium.

35

Bijlagen

Afbeelding 1: Lakenlood 1; voorzijde

toont vermoedelijk een naar links

klimmende leeuw.

Bron: Eigen foto.

Afbeelding 2: Lakenlood 2; schets van voorzijde,

duidelijke vermelding van Parijs. (artefact is niet

meegekomen vanuit Raversijde naar VUB, vandaar

enkel ruwe tekening).

Bron: eigen tekening.

Afbeelding 3: Lakenlood 3 toont zeer zware

slijtage. Hoofd van een hond of Johannes de

Doper?

Bron: Eigen foto.

36

Afbeelding 4: Lakenlood 4; voorzijde toont een

maritiem thema.

Bron: Eigen foto.

Afbeelding 5: Lakenlood 4; achterzijde toont

eveneens een maritiem thema.

Bron: Eigen foto.

37

Afbeelding 6: De onderdelen van

een tweedelig lakenloodje.

Bron: Wullus, 1997.

Afbeelding 7: De onderdelen van een

vierdelig lakenloodje.

Bron: Wullus, 1997.

Afbeelding 8: Mal met plaats om 4 tweedelige

lakenloden te maken.

Bron: Wullus, 1997.

38

Afbeelding 9: Zegeltang met zegel van een specifiek productiecentrum

Bron: Boon, 2012.

Afbeelding 10: het kammen van de wol.

Bron: Dewilde e.a., 1998.

39

Afbeelding 11: Het spinnen van de vezels

d.m.v. een spinspoel.

Bron: Dewilde e.a., 1998.

Afbeelding 12: Tabel 15e eeuws Raversijde met de leeftijd in maanden waarop schapen

geslacht werden. Bron: Bollen, 1998.

40

Afbeelding 13: Tabel 13e-14e eeuws Ieper met de leeftijd in maanden waarop schapen

geslacht werden. Bron: Bollen, 1998.