The Forrester Wave™: Global BYOD Management Services, Q2 2014
De eerste schreden op weg naar een BYOD-leerinfrastructuur
Transcript of De eerste schreden op weg naar een BYOD-leerinfrastructuur
0
De eerste schreden op weg naar een BYOD-leerinfrastructuur
Eindrapportage Nederlandse vo-pilots – Interreg project School-IT –
Rhein- Waal
Oktober 2014
Marijke van Vijfeijken
Huub Braam
Marijke Kral
iXperium/ Centre of Expertise Leren met ict Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
1
Inhoud
Samenvatting .......................................................................................................................................................... 2
1. Inleiding ........................................................................................................................................................... 4
2. Onderzoeksopzet ............................................................................................................................................ 6
2.1 Onderzoeksdoel ..................................................................................................................................... 6
2.2 Onderzoeksvraag en deelvragen ........................................................................................................... 7
2.3 Onderzoeksopzet ................................................................................................................................... 8
2.4 Verloop van het onderzoek en respons ............................................................................................... 10
3. Op weg naar een BYOD- leerinfrastructuur .................................................................................................. 13
3.1 Het Dorenweerd College ..................................................................................................................... 13
3.2 Het Pallas Athene College .................................................................................................................... 15
3.3 Inzet privé-ict in de les ......................................................................................................................... 17
3.4 Ict-experts ............................................................................................................................................ 19
3.5 Kennisgemeenschap ............................................................................................................................ 20
3.6 Knelpunten en succesfactoren ............................................................................................................ 22
4. Opbrengsten op leraarniveau ....................................................................................................................... 24
4.1 Ict-geletterdheid .................................................................................................................................. 24
4.2 Didactisch vaardig met ict ................................................................................................................... 29
4.3 Didactisch handelen met ict ................................................................................................................ 30
4.4 Ervaren stimulans schoolleiding en ondersteuningsbehoefte ............................................................ 35
5. Opbrengsten op leerlingniveau ..................................................................................................................... 40
5.1. Ict-geletterdheid .................................................................................................................................. 40
5.2. Gebruik van internet voor leren .......................................................................................................... 45
5.3. Motivatie ............................................................................................................................................. 49
6. Conclusie ....................................................................................................................................................... 53
5.4. Ervaringen ............................................................................................................................................ 53
5.5. Opbrengsten ........................................................................................................................................ 56
5.6. Tot besluit ............................................................................................................................................ 57
2
Samenvatting
Het Dorenweerd College te Doorwerth en het Pallas Athene College te Ede hebben deelgenomen aan
het project School-IT in de Euregio Rhein-Waal. Het gaat om een grensoverstijgend project; aan het
project hebben ook Duitse scholen deelgenomen. Het project beoogt bij te dragen aan het
loopbaanperspectief van jongeren door ze middels de inzet van ict meer uit te dagen, te motiveren en
toe te rusten met de benodigde ict-vaardigheden. Er is ingezet op het ontwikkelen van een ict-rijke
leeromgeving in de scholen waarin leerlingen aangesproken worden op hun talenten en gestimuleerd
worden zich verder te ontwikkelen met behulp van en op het gebied van ict. Hiertoe zijn in het project
de volgende activiteiten gedaan:
- het stimuleren van een ict-rijke leerinfrastructuur in de scholen, gebaseerd op eigen devices
van leerlingen (BYOD);
- het opleiden tot en inzetten van leerlingen als ict-experts
- het vormen van een school- en grensoverstijgende kennisgemeenschap over onderwijs en ict.
In het project zijn de scholen in Nederland en Duitsland, elk op eigen wijze, aan de slag gegaan met
bovengenoemde ingrediënten, waarbij de uitwisseling tussen de scholen is gefaciliteerd middels een
aantal landelijke en grensoverschrijdende bijeenkomsten en een virtueel platform ten behoeve van de
kennisgemeenschap (Moodle-omgeving). De ontwikkelingen in de scholen zijn met onderzoek
gevolgd. De Duitse scholen zijn gevolgd door Universiteit Duisberg-Essen. De twee Nederlandse
scholen, in opdracht van Kennisnet, door het iXperium/Centre of Expertise ‘Leren met ict’ van de
Hogeschool Arnhem Nijmegen. In dit onderzoeksrapport wordt verslag gedaan van het verloop, de
ervaringen en opbrengsten van het project in de twee Nederlandse scholen.
Het onderzoek richt zich op het in kaart brengen van de ontwikkelingen, ervaringen en opbrengsten in
de pilotfase op beide scholen (schooljaar 2012/2013) en op doorwerking van de pilot in de uitrolfase
(schooljaar 2013/2014). De centrale onderzoeksvragen zijn: Op welke manier krijgt het project School-
IT concreet vorm betreffende de inzet van privé-ict in de lessen (BYOD), de inzet van ict-experts en
het ontstaan van een school- en grensoverschrijdende kennisgemeenschap en tot welke opbrengsten
op verschillende niveaus (ict-experts, leerlingen, leraren, school en school-grensoverstijgend) leidt het
project? Welke succesfactoren en knelpunten worden ervaren? Om deze vraag te kunnen
beantwoorden is er een begin- en eindmeting in de pilotfase geweest en een herhaalde meting aan
het eind van de uitrolfase. De opbrengsten op leraar- en leerlingniveau zijn gemonitord door middel
van digitale vragenlijsten op de verschillende meetmomenten. Daarnaast is een mix van kwalitatieve
methoden en instrumenten ingezet op verschillende momenten en bij de verschillende doelgroepen
om goed zicht te krijgen op de wijze waarop de pilots feitelijk vorm kregen en zich ontwikkelden in de
scholen.
Bij aanvang van het project waren de bouwstenen van Vier in Balans (visie, deskundigheid, digitaal
leermateriaal en ict-infrastructuur) nog niet op orde. Ondanks deze beperkingen zijn de eerste kleine
stappen naar een rijke ict-leerinfrastructuur voor BYOD gezet. Er waren vanuit het project bewust
geen inhoudelijke kaders hiervoor geformuleerd. In het eerste jaar is vooral ingezet op het verbeteren
van de ict-infrastructuur. Deze techniek gedreven impuls vanuit het project heeft ervoor gezorgd dat
de leraren konden experimenteren met eigen devices in de lessen. De schoolleiding van beide
scholen hebben hun rol gedurende het project vooral gezien als faciliteren en leraren ruimte geven om
te experimenteren. Het project is op beide scholen van bottom-up vormgegeven. Er is in de pilotfase
gestart met vrijwillige pilotgroepen van leraren en een aantal pilotklassen uit het tweede leerjaar. De
pilot is afgerond aan het eind van schooljaar 2012/2013. In de uitrolfase in schooljaar 2013/2014
experimenteerden op beide scholen niet meer alleen de leraren uit de pilotgroep met het inzetten van
eigen devices in de klas, maar ook andere leraren. Op beide scholen zijn leraren niet verplicht om
devices in te zetten. Het is de keuze van de leraren zelf.
3
De leraren die geëxperimenteerd hebben met eigen devices in de lessen ervaren een duidelijke
meerwaarde. De meerwaarde wordt met name gezien bij de motivatie en zelfstandigheid van de
leerlingen. De leraren hebben, comform het project, veel zelf moeten uitzoeken. Het is nu zaak dat de
rol van de schoolleiding zich beweegt van enkel faciliteren naar het zorgdragen voor gerichte
ondersteuning. De behoefte namelijk aan een gedragen, schoolbrede visie op leren met ict en de
vertaling in wat dit betekent voor de inrichting van de (vak)lessen, is bij veel leraren groot. Zij geven
aan daarbij extra ondersteuning nodig te hebben.
Ook de leerlingen zijn positief over de BYOD-lessen. Het plezier en de interesse die zij beleven tijdens
de lessen waarin ze de eigen devices mogen gebruiken zijn groter dan voor de reguliere lessen. Een
aanzienlijke groep leerlingen is erg positief over de BYOD-lessen en zij ervaren zelf positieve effecten
op hun motivatie, ict-vaardigheden en zelfs ict-gebruik thuis. Een aandachtspunt is het gevoel van
competentie van leerlingen. De ict-vaardigheden van leerlingen verschillen en ook de mediaprofielen:
niet elke leerling is een netwerker of producer. Het inzetten van eigen devices doet een beroep op de
ict-vaardigheden en –houding van de leerlingen. Om te voorkomen dat de leerlingen zich minder
competent voelen in de BYOD-lessen, is het van belang rekening te houden met de verschillen in
vaardigheden en houding tussen de leerlingen. Ook het verschil in (de kwaliteit van) devices waarover
de leerlingen beschikken, blijkt een aandachtspunt.
Het project in het algemeen heeft op beide scholen tot positieve opbrengsten op het niveau van de
betrokken leraren. Zo is de deskundigheid van bij de pilot betrokken leraren toegenomen met name
ten aanzien van de instrumentele ict-vaardigheden en mediawijsheid. Het project heeft niet geleid tot
meer gebruik van de computer in de les door de leraren of tot meer lessen waarin de leerlingen met
de computer werken. De leraren op beide scholen zijn wel méér gebruik gaan maken van de computer
buiten de les en duidelijk méér ict gaan inzetten in hun lesvoorbereiding.
Het project toont ook enkele andere interessante bevindingen. De houding van leerlingen over leren
met ict is verdeeld, lang niet alle leerlingen zijn positief over leren met ict. Dit blijft zo in de loop van
het project. De meeste leerlingen zijn, in toenemende mate, positief over de mogelijkheid online
overal te kunnen leren.
Het werken met leerlingen als ict-experts is tijdens het project niet goed van de grond gekomen. Op
beide scholen was niet goed nagedacht over de precieze rol die de ict-experts zouden krijgen voor de
leraren en in de lessen. In de loop van de pilotfase bleek dat de ict-experts, voornamelijk om
organisatorische redenen, geen ondersteuningsvragen kregen van de leraren.
Er is een kennisgemeenschap ontstaan op de individuele scholen onder de leraren maar niet op
school- of grensoverschrijdend niveau. De behoefte aan kennisuitwisseling is bij de leraren duidelijk
aanwezig maar allereerst laagdrempelig, op een concreet niveau, in de eigen school. Hier zou de
schoolleiding sterk op in moeten zetten en wellicht dat van daaruit de behoefte ontstaat verbindingen
te maken met anderen, buiten de school en zelfs in het buitenland.
4
1. Inleiding
Twee Nederlandse scholen voor voortgezet onderwijs, het Dorenweerd College te Doorwerth en het
Pallas Athene College te Ede, hebben deelgenomen aan het project School-IT in de Euregio Rhein-
Waal. De twee scholen hebben in 2012/2013 en 2013/2014 geëxperimenteerd met het gebruik van
privé-ict van leerlingen in het onderwijs (Bring Your Own Device) en met het opleiden en inzetten van
leerlingen als ict-experts. Aan het project hebben ook twee Duitse scholen voor voortgezet onderwijs
deelgenomen. De vier scholen hebben tijdens het project kennis en ervaringen uitgewisseld.
Het project School-IT in de Euregio Rhein-Waal is op initiatief van de Universiteit Duisburg-Essen
(penvoerder) in samenwerking met Kennisnet gestart. Het project School-IT Rhein-Waal wil jongeren
in de regio, aan beide zijden van de grens, meer ervaring laten opdoen met ict in het voortgezet
onderwijs om hen betere werkperspectieven in de regio te bieden. Het project zet in op het
bevorderen van een op privé-ict van leerlingen gebaseerde leerinfrastructuur (BYOD) en op het
opleiden en inzetten van leerlingen als ict-experts. De verwachting is dat door hierbij schoolteams uit
beide landen samen te laten werken en kennis uit te laten wisselen, een grensoverschrijdende
kennisgemeenschap ontstaat over ict en onderwijs waarin de sterke punten van beide landen worden
gebundeld. In het eerste projectjaar (schooljaar 2012/2013) zijn twee Duitse en twee Nederlandse
scholen aan de slag gegaan met pilots. Het project beoogde in het tweede en laatste projectjaar
(2013/2014) de aanpak, opbrengsten en kennisgemeenschap te verbreden naar in beide landen zo’n
20 volgscholen. Dit is uiteindelijk, althans aan de Nederlandse zijde, niet gebeurd. Aan het einde van
het eerste jaar is door de projectpartners om meerdere redenen besloten geen volgscholen aan te
laten haken, maar het project voort te zetten met de pilotscholen.
De ontwikkelingen in de Duitse en Nederlandse scholen zijn gevolgd door middel van onderzoek. Het
onderzoek op de Duitse scholen is uitgevoerd door de Universiteit Duisburg-Essen en op de
Nederlandse scholen, in opdracht van Kennisnet, door het iXperium/Centre of Expertise ‘Leren met
ict’1 van de Hogeschool Arnhem Nijmegen.
In dit onderzoeksrapport wordt verslag gedaan van het verloop, de ervaringen en opbrengsten van het
project in de twee Nederlandse scholen. In het schooljaar 2012/2013 (pilotfase) is op beide
Nederlandse scholen gestart met een groep leraren die op vrijwillige basis experimenteerden met
privé-ict in de les en met het werken met ict-experts. Vanaf schooljaar 2013/2014 (de uitrolfase) was
er op beide scholen geen sprake meer van een pilotgroep maar hebben de scholen op hun eigen
manier invulling gegeven aan de voortzetting van het project School IT.
Het onderzoek kende twee lijnen: het in kaart brengen van de ontwikkelingen en ervaringen van
betrokkenen (docenten, leerlingen) middels inzet van kwalitatieve instrumenten en het monitoren van
opbrengsten (bij docenten en leerlingen) middels digitale vragenlijsten. December 2013 is reeds een
tussenrapportage op basis van de kwalitatieve gegevens uitgebracht over de pilotfase2. Het
voorliggende eindrapport bestrijkt de gehele looptijd van het project en verbindt de kwalitatieve
gegevens aan de opbrengsten die uit monitoring naar voren zijn gekomen.
In de rapportage wordt een onderscheid gemaakt in de ontwikkelingen en opbrengsten op de beide
scholen na afloop van de pilotfase (schooljaar 2012/2013) en na de uitrolfase van het project
(schooljaar 2013/2014).
In het volgende hoofdstuk worden de onderzoeksopzet en het verloop van het onderzoek geschetst.
In hoofdstuk 3 staat de wijze waarop het project in beide scholen vorm heeft gekregen, de activiteiten
en de ervaringen, centraal. In hoofdstuk 4 en 5 worden de opbrengsten op het niveau van
1 Het iXperium / Centre of Expertise Leren met ict is verbonden aan het Lectoraat Leren met ict van het Kenniscentrum Kwaliteit
van Leren van de HAN 2 Braam, H., Vijfeijken, M. van & Ries, K. de, (2013). Tussenrapportage School IT – Rhein-Waal (2012/2013). Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
5
respectievelijk de leraren (ict-vaardigheden, didactisch handelen met ict en competenties daarvoor) en
de leerlingen (ict-vaardigheden, motivatie en houding) beschreven. In hoofdstuk 6 ten slotte, worden
de belangrijkste bevindingen samengevat.
6
2. Onderzoeksopzet
2.1 Onderzoeksdoel
Het project School-IT Rhein-Waal beoogt bij te dragen aan het loopbaanperspectief van jongeren door
ze middels de inzet van ict meer uit te dagen en te motiveren en toe te rusten met de benodigde ict-
vaardigheden. Dat vraagt om een ict-rijke leeromgeving in de scholen waarin leerlingen aangesproken
worden op hun talenten en gestimuleerd worden zich verder te ontwikkelen met behulp van en op het
gebied van ict. Het project zet daartoe in op :
- het stimuleren van een ict-rijke leerinfrastructuur in de scholen, gebaseerd op eigen devices
van leerlingen (BYOD);
- het opleiden tot en inzetten van leerlingen als ict-experts
- het vormen van een school- en grensoverstijgende kennisgemeenschap over onderwijs en ict.
De verwachting is dat met deze ingrediënten wordt bijgedragen aan:
- ict-gebruik in het onderwijs door leraren en leerlingen
- de realisatie van de benodigde randvoorwaarden in de school (visie, deskundigheid,
leermiddelen, infrastructuur).
- de ict-vaardigheden van leerlingen
- de motivatie van leerlingen
- de (didactische) ict-vaardigheden van leraren
- duurzame professionele ontwikkeling van leraren in een grensoverschrijdende context.
In het project zijn scholen in Nederland en Duitsland, elk op eigen wijze, aan de slag gegaan met
bovengenoemde ingrediënten, waarbij de uitwisseling tussen de scholen is gefaciliteerd middels een
aantal landelijke en grensoverschrijdende bijeenkomsten en een virtueel platform ten behoeve van de
kennisgemeenschap (Moodle-omgeving). De ontwikkelingen in de scholen zijn met onderzoek
gevolgd.
Het hoofddoel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de wijze waarop een op privé-ict
gebaseerde leerinfrastructuur vorm krijgt in de scholen, in hoe het opleiden en inzetten van leerlingen
als ict-experts vorm krijgt en in de mate waarin een school- en grensoverschrijdende
kennisgemeenschap vorm krijgt; wat de ervaringen en de gepercipieerde opbrengsten daarbij zijn
vanuit perspectief van de leraren en leerlingen en tot welke ontwikkelingen dit leidt in gebruik van ict,
in deskundigheid van leraren en ict-vaardigheden en motivatie van leerlingen. Ook dient het
onderzoek inzicht te geven in de belangrijkste successen of eventuele knelpunten in het project
School IT.
Zoals in de inleiding is geschetst, was de oorspronkelijke opzet na een pilotfase met vier scholen, een
uitrolfase met per land 20 scholen in te richten. Het onderzoek zou naast vier casestudies een
monitoring en effectstudie bij een veel grotere groep scholen betreffen. Bij de opzet van het onderzoek
en de uitwerking van de instrumenten, zie volgende paragraaf, is hiermee rekening gehouden. In de
loop van het project is door de projectpartners (Universiteit Duisberg-Essen, Kennisnet en de scholen)
besloten in Nederland geen volgscholen te betrekken, maar de pilots en de verdere uitwerking ervan
op de twee startscholen in Nederland nog een jaar te volgen. Dit rapport betreft dan ook twee
casestudies bij Nederlandse scholen die in 2012/2013 en 2013/2014 bij het project School-IT Rhein-
Waal betrokken waren: het Dorenweerd College te Doorwerth en het Pallas Athene College te Ede. In
plaats van de implementatie op volgscholen, heeft een conferentie plaatsgevonden in Nederland met
kennis- en overdracht van ervaringen, waar veel scholen aan hebben deelgenomen.
7
Het Dorenweerd College en het Pallas Athene College hebben, in het kader van het project School-IT,
in schooljaar 2012/2013 (in de pilotfase) op kleine schaal geëxperimenteerd met:
• de inzet van devices van de leerlingen zelf (privé-ict) in de lessen (Bring Your Own Device);
• het opleiden en inzetten van leerlingen als ict-expert;
• het vormen van een school- en grensoverstijgende kennisgemeenschap.
De scholen hebben de ruimte gekregen om vanuit hun eigen visie en ervaring het project School IT
vorm te geven. Dit is zoveel mogelijk van onderaf gebeurd, zodat de betrokken leraren in beide
scholen een nadrukkelijke inbreng hebben gehad in de uitvoering van het project School IT.
De pilot is afgerond aan het eind van schooljaar 2012/2013.
In de uitrolfase in schooljaar 2013/2014 experimenteerden op beide scholen niet meer alleen de
leraren uit de pilotgroep met het inzetten van eigen devices in de klas, maar ook andere leraren. Op
beide scholen zijn leraren niet verplicht om devices in te zetten. Het is de keuze van de leraren zelf.
Het onderzoek richt zich op het in kaart brengen van de ontwikkelingen, ervaringen en opbrengsten in
de pilotfase op beide scholen (schooljaar 2012/2013) en op doorwerking van de pilot in de uitrolfase
(schooljaar 2013/2014).
2.2 Onderzoeksvraag en deelvragen
De algemene onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt:
Op welke manier krijgt het project School-IT concreet vorm betreffende de inzet van privé-ict in de
lessen (BYOD), de inzet van ict-experts en het ontstaan van een school- en grensoverschrijdende
kennisgemeenschap en tot welke opbrengsten op verschillende niveaus (ict-experts, leerlingen,
leraren, school en school-grensoverstijgend) leidt het project? Welke succesfactoren en knelpunten
worden ervaren?
Dit leidt tot de volgende deelvragen:
Schoolniveau
1. Hoe is het project opgezet op beide scholen? (vormgeving, concrete activiteiten)
2. Welke ontwikkelingen zijn er te zien aan het eind van de pilot schooljaar 2012/2013 en een
jaar na afloop van het project wat betreft de randvoorwaarden voor ict: visie, deskundigheid,
gebruik van digitaal leermateriaal en infrastructuur?
Leraarniveau
3. Welke ontwikkelingen zijn er te zien aan het eind van de pilot schooljaar 2012/2013 en een
jaar na afloop van het project wat betreft de deskundigheid van leraren voor lesgeven met ict,
de didactische inzet van ict, de mate waarin zij gestimuleerd worden om ict in te zetten, de
behoefte aan ondersteuning en het ontstaan van een kennisgemeenschap?
Leerlingniveau
4. Welke ontwikkelingen zijn er te zien aan het eind van de pilot schooljaar 2012/2013 en een
jaar na afloop van het project wat betreft de motivatie, de houding ten opzichte van leren en
ict, de ict- en mediageletterdheid en het mediagebruik?
Niveau van ict-experts
5. Hoe krijgt de inzet van leerlingen als ict-experts in het project vorm?
6. Wat zijn de verwachtingen en de ervaringen?
7. Wat levert het op, op school/klasniveau en wat voor de leerlingen zelf?
8
School/grensoverstijgend kennisgemeenschap
8. In welke mate ontstaat er een kennisgemeenschap als gevolg van het project?
2.3 Onderzoeksopzet
De looptijd van het onderzoek was twee jaar. De vraagstelling kent twee lijnen: ontwikkelingen en
opbrengsten in de pilotfase en doorwerking in de uitrolfase. Er is dan ook (in overleg met de Duitse
onderzoekers) gekozen voor een opzet met een begin- en een eindmeting in de pilotfase en een
herhaalde meting aan het eind van de uitrolfase. Vanwege het oorspronkelijke doel in de uitrolfase
een grote groep scholen te betrekken en ook daar opbrengsten te monitoren op leraar- en
leerlingniveau, is ingezet op een digitale vragenlijst voor leraren en leerlingen.
Daarnaast is een mix van kwalitatieve methoden en instrumenten ingezet op verschillende momenten
en bij de verschillende doelgroepen om goed zicht te krijgen op de wijze waarop de pilots feitelijk vorm
kregen en zich ontwikkelden in de scholen.
Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van (delen van) bestaande en gevalideerde instrumenten.
Hieronder is aangegeven welke instrumenten zijn ontwikkeld en ingezet.
Schoolniveau
Om zicht te krijgen op de wijze waarop het project vorm krijgt in de school zijn op verschillende
momenten interviews gehouden met de projectleiding.
Voor de ontwikkeling van de leerinfrastructuur en specifiek de randvoorwaarden in de school is
aangesloten bij het Vier in Balans model van Kennisnet3. Heel in het kort zegt het Vier in Balans-
model dat invoering van ict voor onderwijsdoeleinden meer kans van slagen heeft bij een
evenwichtige en samenhangende inzet van de vier bouwstenen: visie, deskundigheid, digitaal
leermateriaal en ict-infrastructuur. De bijbehorende Vier in Balans Monitor, een online instrument met
automatische terugkoppeling, vormt een beproefd middel om op schoolniveau de stand van zaken wat
betreft visie, materiaal, organisatievoorwaarden en competenties met betrekking tot ict in beeld te
brengen. Door de Vier in Balans Monitor aan het begin en het eind van het project in te laten vullen
door de projectleiders en de resultaten te gebruiken als onderzoeksdata, wordt de ontwikkeling in
kaart gebracht.
Leraarniveau
Voor leraren is een digitale vragenlijst ontwikkeld ten behoeve van herhaalde afname en het meten
van ontwikkeling. De vragenlijst kende de volgende onderdelen:
Daadwerkelijke inzet van privé-ict in de les: nieuw geconstrueerde vragen
Ict-vaardigheden. Hierbij is in navolging van Van Deursen en Van Dijk (2010)4onderscheid
gemaakt in drie deelgebieden: instrumentele vaardigheden, informatievaardigheden en
mediageletterdheid. Voor de instrumentele vaardigheden is op basis van de mediaprofielen
van Van den Beemt (2010)5 een zelfinschattingsvraag gemaakt en daarnaast een aanvullende
vraag over het vaardigheidsniveau ontwikkeld. Deze vragen zijn ook gebruikt in het onderzoek
naar ict-vaardigheden in de lerarenopleidingen van de HAN6 en konden op de datasets in dat
onderzoek worden getoetst. Bij de analyses zijn de schalen uit deze grote steekproef
aangehouden (in de vaardigheidsprofielen). Voor informatievaardigheden en
3 Kennisnet, (2013). Vier in balans monitor 2013: De laatste stand van zaken van ict en onderwijs. Zoetermeer: Kennisnet. 4 Deursen, A.J.A.M. van & Dijk, J. A. G. M. van, (2010). Measuring Internet Skills. International Journal of Human-Computer
Interaction. 26:10, 891-916. 5 Van den Beemt, A. (2010). Interactive media practices of young people: origins, backgrounds, motives and patterns.
Proefschrift Universiteit Utrecht. Oisterwijk: Boxpress publishing. 6 Uerz, D., Kral, M., Ries, K. de, (2014). Lerarenopleiding voor de 21ste eeuw: Leren en lesgeven met ict. Stand van zaken
studiejaar 2012/2013 – beginmeting. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
9
mediageletterdheid bleken geen geschikte bestaande instrumenten voorhanden. Hiervoor zijn
vragen ontwikkeld op basis van het model van Mediawijzer.net7.
Didactische ict-vaardigheden: hiervoor zijn de vragen uit Didactiek in balans8 opgenomen
Didactisch handelen met ict en visie: hiervoor zijn de vragen uit Didactiek in balans ingezet
Ervaren leiding en ondersteuningsbehoefte: hiervoor zijn de vragen uit Didactiek in balans
ingezet
Ervaren kennisgemeenschap. Voor het onderzoeken van de ontwikkeling van een
kennisgemeenschap is het perspectief van Communities of Practice9 gehanteerd en het
analytisch kader van Mittendorff et al. (2006) dat het lerend vermogen van een CoP inzichtelijk
maakt via drie pijlers: de inrichtingskenmerken, externalisatie van kennis en collectieve
leeropbrengsten. De instrumenten van Van Vlokhoven et al10 zijn gebruikt om de ontwikkeling
van de kennisgemeenschap in dit project langs de drie pijlers te bevragen.
Om een verdiepend beeld te krijgen van de activiteiten, ervaringen en percepties van de leraren in het
project zijn de volgende kwalitatieve instrumenten ingezet:
- reflective notes, korte schriftelijke notities in een digitaal format per email, waarin de leraren
periodiek zijn bevraagd over hun ervaringen met de inzet van privé-ict in de les. Hiermee
wordt kort nadat iets heeft plaatsgevonden, laagdrempelig, concrete informatie verzameld
over de wijze waarop de leraren devices in de les inzetten, ervaringen en leerpunten daarbij.
- semi-gestructureerde groepsgesprekken, verdiepend op alle onderzoeksvragen.
Leerlingniveau
Ook voor leerlingen is een digitale vragenlijst ontwikkeld ten behoeve van herhaalde afname en het
meten van ontwikkeling. De vragenlijst kende de volgende onderdelen:
Ict-geletterdheid. Net als bij de leraren is de driedeling instrumentele vaardigheden,
informatievaardigheden en mediageletterdheid aangehouden. Dezelfde vragen zijn
opgenomen (waar nodig aangepast aan leerlingniveau).
Gebruik van internet en ict voor leren. Hiervoor zijn vragen ontwikkeld specifiek voor dit
project en gericht op het gebruik van eigen devices.
Motivatie. De intrinsieke motivatie wordt gemeten met behulp van de Intrinsic Motivational
Inventory (IMI)11, dit is een gevalideerde vragenlijst die gecontextualiseerd mag worden met
de volgende vijf subschalen: interesse voor school/de les, inzet, competentie, autonomie en
ervaren druk. In de vragenlijst zijn de volgende twee subschalen opgenomen: interesse voor
school (6 items) en ervaren competentie (6 items). Deze keuze is gemaakt vanwege de
hanteerbaarheid voor vo-leerlingen (hoogste betrouwbaarheid vo en lengte lijst) en op grond
van de passendheid bij de deelvragen. Bij de beginmeting zijn de vragen algemeen
geformuleerd, bij de latere metingen toegespitst op de lessen waarin de eigen devices konden
worden ingezet.
Houding ten opzichte van leren met ict. De vragen zijn gebaseerd op vragen die het Centre of
Expertise Leren met ict eerder heeft gebruikt in een onderzoek in het voortgezet onderwijs in
Nederland12 en goed bleken te werken.
7 Schwarz, F., Huveneers, S., Schoonhoven, B. van, Besselink, S., Hilberdink, W., Wissink, B., … Wiebenga, F. (2011). Meten
van Mediawijsheid. Een studie naar een raamwerk, meetmiddelen en een toepassing hiervan. Mediawijzer.net 8 Gennip, H. van, Rens, C. van, (2011). Didactiek in Balans 2011: voortgezet onderwijs. Nijmegen. ITS. 9 Wenger, E. (1998). Communities of Practice: Learning as a Social System. The Systems Thinker, 9(5). 10 Van Vlokhoven et. al. ( 2012). Kennismaken en delen in het primair onderwijs: een onderzoek naar kennisgemeenschappen.
Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. 11 Selfdetermination theory (z.d.) Ryan & Deci, Schaalbeschrijving IMI geraadpleegd op 18 oktober 2014, van
http://www.selfdeterminationtheory.org/intrinsic-motivation-inventory/ 12 Coetsier, N., Kauffman, K, Kral, M. & D. Uerz (2011). Digitaal leren = aantrekkelijk? Onderzoek naar de digitale leeromgeving
LINK2 in de beroepsgerichte leerweg Handel & Administratie / Handel & Verkoop in het Maaswaal College Wijchen. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen / Zoetermeer: kennisnet
10
Aanvullend zijn, net als bij de leraren, bij de leerlingen reflective notes ingezet, korte schriftelijke
notities in een digitaal format per email, waarin de leerlingen periodiek zijn bevraagd over hun
ervaringen met de inzet van privé-ict / devices in de les.
Niveau van ict-experts
Bij de ict-experts is dezelfde informatie verzameld als bij de andere leerlingen. Aanvullend is via semi-
gestructureerde groepsgesprekken aan het begin en het eind van de pilotfase expliciet aandacht
besteed aan de verwachtingen en ervaringen van de ict-experts tijdens het project. Wat hebben ze
geleerd? Welke bijdrage hebben ze kunnen leveren in de school? En wat heeft het henzelf opgeleverd
in termen van kennis en vaardigheden?
School/grensoverstijgend kennisgemeenschap
Hiervoor (niveau leraren) is geschetst hoe het begrip kennisgemeenschap is geoperationaliseerd en
langs welke lijnen dit is onderzocht in zowel de digitale vragenlijst voor leraren als in de
groepsinterviews. Ook bij de interviews met de projectleiders zijn de betreffende vragen opgenomen.
Samengevat ziet de onderzoeksopzet er als volgt uit:
Monitoring Schooljaar 2012/2013
Beginmeting Tussenmeting Eindmeting
Projectcoördinator -interview -interview -interview
Docenten - online vragenlijst - online vragenlijst
-groepsgesprek -groepsgesprek
-reflective notes (in totaal 4x) -reflective notes (in totaal 4x)
Alle leerlingen - online vragenlijst -reflective notes (doorlopend) -reflective notes (doorlopend)
- online vragenlijst -reflective notes (doorlopend)
Ict-expert -groepsgesprek -groepsgesprek
Beleidsniveau -4-in-balans
Monitoring Schooljaar 2013/2014
Beginmeting
Eindmeting
Projectcoördinator - interview
- interview
Docenten
- online vragenlijst
Alle leerlingen - online vragenlijst
Ict-expert - online vragenlijst
Beleidsniveau -4-in-balans
2.4 Verloop van het onderzoek en respons
In onderstaande paragraaf wordt per doelgroep en per school beschreven wanneer en bij wie de
onderzoeksinstrumenten zijn ingezet en wat de respons is geweest. Daarmee wordt duidelijk welke
gegevens aan de basis liggen van de beschrijving van de resultaten in de volgende hoofdstukken.
Projectleiders
Interviews met projectleiding/directie
De projectleiders zijn drie keer geïnterviewd in schooljaar 2012/2013 namelijk aan het begin van het
project, in het midden en aan het eind van schooljaar 2012-2013 en twee keer in schooljaar
2013/2014 (januari en juni). Bij het Pallas Athene College lag de projectleiding in handen van de
conrector/plaatsvervangend rector. Bij het Dorenweerd College lag de projectleiding bij de
afdelingsleider/coördinator kwaliteitszorg. In schooljaar 2013/2014 was er een wisseling van
11
projectleiding bij het Dorenweerd College. Hierdoor heeft het laatste gesprek plaatsgevonden met de
rector van het Dorenweerd College.
De Vier in Balans monitor voor projectleiders
De projectleiders van het Pallas Athene College en van Dorenweerd hebben voor hun eigen scholen
de Vier in Balans Monitor van Kennisnet ingevuld medio schooljaar 2012/2013, op het moment dat de
pilots op de scholen enkele maanden liepen. Alleen de projectleider van Pallas Athene heeft aan het
einde van schooljaar 2013/2014 de monitor nogmaals ingevuld.
Leraren
Digitale vragenlijst voor leraren
De digitale vragenlijst voor de leraren is in oktober 2012 voor de eerste keer uitgezet bij de leraren die
deelnemen aan de pilot. Bij het Dorenweerd College zijn er zes leraren in de pilotgroep en bij het
Pallas Athene College gaat het om 19 leraren. Deze eerste meting wordt in de beschrijving van de
resultaten telkens de beginmeting genoemd. De leraren waren op het moment van deze meting nog
niet gestart met de pilot.
De vragenlijst is in juni 2013 voor de tweede keer uitgezet onder dezelfde leraren als bij de eerste
meting. Deze tweede meting wordt in de beschrijving van de resultaten de eindmeting genoemd. De
resultaten van de eindmeting worden vergeleken met de resultaten van de beginmeting. Op deze
manier worden mogelijke ontwikkelingen bij de leraren zichtbaar op de genoemde gebieden.
Aan het eind van schooljaar 2013/2014 is de vragenlijst nogmaals uitgezet. De bedoeling was om de
vragenlijst op beide scholen onder alle leraren uit te zetten. Het Dorenweerd College heeft om
organisatorische redenen ervoor gekozen om de vragenlijst alleen uit te zetten onder de leraren die
aan de pilotgroep hebben deelgenomen. Bij het Pallas Athene College is de vragenlijst wel onder alle
leraren van de school uitgezet. In tabel 2.1 wordt de respons gepresenteerd van beide scholen tijdens
de drie meetmomenten.
Tabel 2.1 - Respons op de drie metingen bij de leraren, naar school (in aantallen en procenten).
2012/2013 2013/2014
Begin Eind
benaderd Respons % benaderd respons % benaderd respons %
Dorenweerd 6 5 83,5 6 6 100,0 6 5 83,3
Pallas Athene 19 15 78,9 19 11 57,9 91 22 24,2
Individuele en groepsgesprekken met leraren
Bij het Dorenweerd College zijn twee groepsgesprekken geweest in het midden en aan het eind van
schooljaar 2012-2013 met telkens vijf leraren. Bij het Pallas Athene College is een groepsgesprek
geweest met zes leraren in het midden van schooljaar 2012/2013. Met deze zes leraren zijn om
organisatorische redenen aan het eind van het schooljaar individuele gesprekken gevoerd.
Reflective notes leraren
Gedurende het schooljaar 2012/2013 (periode maart/juni) is de leraren vier keer gevraagd reflective
notes in te vullen. Bij Dorenweerd is aan vijf leraren uit de pilotgroep gevraagd de reflective notes in te
vullen. Drie van de vijf hebben dit alle keren gedaan, terwijl de andere twee leraren slechts twee keer
reflective notes hebben ingevuld. De pilotgroep van Pallas Athene bestaat uit 19 leraren. Hiervan
hebben 13 leraren de reflective notes minimaal één keer ingevuld.
12
Leerlingen
Digitale vragenlijsten voor leerlingen
De digitale vragenlijst voor de leerlingen is in oktober 2012 voor de eerste keer uitgezet bij de
leerlingen die in dat schooljaar les hadden van de leraren uit de pilotgroep. In beide scholen gaat het
om tweedejaars leerlingen van MAVO, HAVO en VWO. Deze eerste meting wordt in de beschrijving
van de resultaten telkens de beginmeting genoemd. De vragenlijst is aan het einde van het pilotjaar, in
juni 2013, voor de tweede keer uitgezet onder dezelfde leerlingen als bij de eerste meting. Deze
tweede meting wordt in de beschrijving van de resultaten de eindmeting genoemd. De resultaten van
de eindmeting worden vergeleken met de resultaten van de beginmeting. Op deze manier worden
mogelijke ontwikkelingen in de pilotfase bij de leerlingen zichtbaar. Aan het eind van schooljaar
2013/2014, de uitrolfase, is de digitale vragenlijst nogmaals uitgezet onder leerlingen, namelijk onder
de tweedejaars leerlingen van beide scholen.
De vragenlijsten zijn per klas afgenomen. Bij Dorenweerd is de respons bij de drie metingen goed. De
respons bij het Pallas Athene College is bij de beginmeting schooljaar 2012/2013 goed en in
schooljaar 2013/2014. Aan het eind van de pilotfase is de respons laag13. In tabel 2.2 staat per meting
en per school het aantal leerlingen dat de vragenlijst heeft ingevuld.
Tabel 2.2 - Respons op de drie metingen bij de leerlingen, naar school (in aantallen en procenten).
2012/2013 2013/2014
Begin Eind
benaderd respons % benaderd respons % benaderd respons %
Dorenweerd 177 117 66,1 177 75 42,4 240 109 45,4
Pallas Athene 97 84 86,6 97 25 25,8 269 184 68,4
Reflective notes leerlingen
Aan alle leerlingen die les krijgen van leraren uit de pilotgroep is gevraagd om vier maal tijdens het
schooljaar 2012/2013 (in de periode maart/juni) reflective notes in te vullen.
Op het Dorenweerd College zijn 177 leerlingen (de pilotgroep) benaderd om reflective notes in te
vullen. Dit is de eerste drie keer gedaan via de mail. De laatste keer waren de reflective notes
onderdeel van de digitale vragenlijst. In totaal zijn er 144 reflective notes teruggekomen van de
leerlingen van het Dorenweerd college, van 89 verschillende leerlingen.
Op het Pallas Athene college zijn 97 leerlingen (de pilotgroep) benaderd om reflective notes in te
vullen. Dit is de eerste drie keer gedaan via de mail. De laatste keer waren de reflective notes
onderdeel van de digitale vragenlijst. In totaal zijn 102 reflective notes teruggekomen van de
leerlingen van het Pallas Athene college, van 61 verschillende leerlingen.
Ict-experts
Er zijn twee keer groepsgesprekken geweest met ict-experts van beide scholen in het midden en aan
het eind van schooljaar 2012-2013. Aan deze groepsgesprekken hebben bij elke school 10 tot 15
leerlingen deelgenomen.
13 Enkele leraren vonden dat de leerlingen in die periode overvraagd werden en hebben de vragenlijst niet door de leerlingen
laten invullen
13
3. Op weg naar een BYOD- leerinfrastructuur
Dit hoofdstuk gaat in op de vormgeving van het project in de scholen, de wijze waarop de scholen
privé-ict inzetten (BYOD), de manier waarop ict-experts worden ingezet en de ontwikkelingen
daaromtrent en het ontstaan van een kennisgemeenschap. In de eerste twee paragrafen wordt de
context geschetst van achtereenvolgens het Dorenweerd College en het Pallas Athene College. Aan
de hand van de door de projectleiders ingevulde Vier in Balans Monitor, aangevuld met informatie uit
de verschillende interviews, worden de randvoorwaarden voor ict-inzet in de scholen geschetst
(schoolvisie, digitaal leermateriaal, deskundigheid, infrastructuur) met behulp van de door de
projectleiders ingevulde en op de wijze waarop het project concreet wordt vormgegeven. De tweede
paragraaf gaat in op de wijze waarop privé-ict in de klas wordt ingezet, de derde paragraaf beschrijft
de ontwikkelingen rondom de ict-experts op de scholen. In paragraaf 3.4 worden de ontwikkelingen
rondom het ontstaan van een kennisgemeenschap op verschillende niveaus gepresenteerd. Ten
slotte worden de belangrijkste succesfactoren en knelpunten bij de uitvoering van het project kort
samengevat.
3.1 Het Dorenweerd College
Context
Het Dorenweerd College in Doorwerth is een scholengemeenschap voor MAVO, HAVO en VWO. De
school telt ongeveer 2100 leerlingen en is in kleinschalige afdelingen georganiseerd. De school kan
worden beschreven als een traditionele school met de missie om het beste uit leerlingen te halen
zodat zij zich kunnen ontwikkelen in overeenstemming met hun capaciteiten, talenten en
mogelijkheden. In de school heerst een duidelijke structuur. Dat wil zeggen: er zijn duidelijke regels en
afspraken en de ervaring in de school is dat de meeste ouders en leerlingen dat ook erg belangrijk
vinden. De school heeft onder andere de ambities om zich verder te ontwikkelen in het geven van
activerend onderwijs en het bieden van een uitdagende leeromgeving voor leerlingen. Deelnemen aan
het project School-IT is een van de manieren om deze ambities te kunnen bereiken.
Vier in Balans Monitor
De projectleider van Dorenweerd heeft de Vier in Balans Monitor in april 2013 ingevuld. De resultaten
geven op de eerste plaats inzicht in de visie van de school (zoals ingevuld door de projectleider) op
hoe leerlingen moeten leren en over de rol van leraren en management daarin. Er worden twee
soorten visies onderscheiden namelijk kennisoverdracht en kennisconstructie. Volgens de
projectleider van Dorenweerd is het onderwijs in schooljaar 2012/2013 te typeren als bestaande voor
20 procent uit kennisconstructie en 80 procent uit kennisoverdracht. De ambitie van de school is om
meer aan kennisconstructie te doen in de toekomst (60 procent).
Op de tweede plaats geeft de Vier in Balans Monitor een indruk van de situatie van de school wat
betreft de vier bouwstenen van het Vier in Balans-model namelijk: visie, deskundigheid, digitaal
leermateriaal en ict-infrastructuur. In de automatische terugrapportage wordt, op basis van de
ingevoerde informatie, per bouwsteen aangegeven in hoeverre de school zich op een oriënterend,
beginnend, gevorderd of ver gevorderd niveau bevindt.
Voor Dorenweerd zijn de resultaten medio schooljaar 2012/2013 alsvolgt:
visie op onderwijs/ict - oriënterend
digitaal leermateriaal - oriënterend
deskundigheid - beginnend
ict-infrastructuur - gevorderd
Visie en digitaal leermateriaal
De schoolleiding kiest ervoor om de vernieuwingen op het gebied van ict vanuit de leraren zelf te laten
komen en stapsgewijs te laten verlopen. Leraren kunnen rustig experimenteren met de inzet van ict in
14
de lessen en geleidelijk aan ontdekken wanneer ict ondersteunend is. Leraren kiezen er zelf voor of zij
deel willen nemen aan het project School-IT en willen experimenten met de inzet van (prive)-ict in de
lessen. Leraren kunnen door middel van dit project ontdekken welke digitale leermaterialen er zijn en
welke inzetbaar zijn passend bij hun visie op onderwijs.
Deskundigheid leraren
Uit de verschillende interviews komt duidelijk naar voren dat er tussen de leraren nog veel verschillen
zijn in de mate waarin zij competent zijn om ict op de juiste manier in te zetten. Het project School-IT
biedt de professionele ruimte voor leraren om zich hier verder in te ontwikkelen. Eén van de leraren
van de pilotgroep is te beschouwen als een voorloper op het gebied van de inzet van ict in de lessen.
Dit is een leraar natuurkunde, die tevens sturing geeft aan de ict-experts in het project. De leraren van
de pilotgroep van Dorenweerd zijn over het algemeen leraren die zelf aangeven al een behoorlijke
ervaring te hebben met ict.
Ict-infrastructuur
Er waren in het begin van schooljaar 2012/2013 veel problemen met het (draadloos) netwerk. Mede
dankzij het project School-IT zijn deze problemen aangepakt. De ict-infrastructuur is verbeterd. Eind
2013/2014 heeft de school de beschikking over een snel draadloos netwerk waar in principe alle
leerlingen tegelijkertijd gebruik van kunnen maken.
Opzet van het project
Het Dorenweerd College is in schooljaar 2012/2013 gestart met een pilotklas HAVO-2 met 25
leerlingen. Later in het schooljaar is de pilotgroep verbreed met vier andere tweede klassen, waarmee
vijf verschillende klassen uit het tweede leerjaar aan de pilot hebben deelgenomen, van verschillende
niveaus (MAVO, HAVO en VWO).
In totaal waren in het Dorenweerd College in het schooljaar 2012/2013 zes leraren (inclusief de
projectleider) en 177 leerlingen betrokken bij de pilot.
Het draadloos netwerk functioneert pas voldoende sinds maart 2013. Dit heeft tot het gevolg gehad
dat de leraren concreet pas de laatste drie maanden voor de zomervakantie van schooljaar 2012/2013
in de klas leerlingen met hun eigen devices konden laten werken.
De leraren hebben zich vrijwillig opgegeven om mee te doen. Het gaat om leraren voor de volgende
vakgebieden: biologie, wiskunde, Engels, aardrijkskunde en natuurkunde. Dit zijn leraren die
geïnteresseerd zijn in ict en die in het gebruik daarvan voorlopen op de andere leraren. De leraren zijn
onder leiding van de projectleider gaan experimenteren met de inzet van privé-ict. Tijdens hun lessen,
mogen de leerlingen hun privé-devices gebruiken. Hiervoor zijn verder geen richtlijnen gegeven vanuit
het project. Er is bijvoorbeeld niet vastgelegd hoe vaak ze dit doen en ook niet hoe. De leraren geven
op hun eigen manier invulling aan de wijze waarop zij de devices in zetten in hun onderwijs.
Nieuwsgierig zijn en experimenteren is het uitgangspunt. De insteek is dat andere leraren van de
school ook nieuwsgierig worden en ook aan de slag willen gaan met de inzet van ict in de lessen.
Aan het begin van schooljaar 2012/2013 konden leerlingen uit de oorspronkelijke HAVO- pilotklas zich
aanmelden als ict-expert14. Dit heeft geleid tot 10 aanmeldingen. Het doel was om deze ict-experts op
zo’n manier op te leiden dat zij leraren kunnen ondersteunen bij het gebruik van ict i n de les, zowel
wat betreft gebruiksmogelijkheden als technisch. De ict-experts hebben van de school een tablet
gekregen. De ict-experts krijgen begeleiding van de projectleider en de it-medewerker van de school.
Sinds schooljaar 2013/2014 hebben de ict-experts slechts één taak: het onderhouden van de tablets
van de school.
14 Het Dorenweerd College noemt de ict-experts, it-scouts. Het Pallas Athene College geeft weer een andere naam aan deze
groep leerlingen. Voor de helderheid in dit rapport noemen wij deze groep leerlingen ict-experts.
15
Vanaf schooljaar 2013/2014 is er geen sprake meer van een pilot maar kunnen alle leraren
experimenteren met devices in de klas en kunnen alle leraren profiteren van het draadloos netwerk.
3.2 Het Pallas Athene College
Context
Het Pallas Athene College in Ede is een openbare scholengemeenschap voor MAVO, HAVO en
VWO. De school telt ongeveer 1000 leerlingen. Het Pallas Athene College kent verschillende
‘accentklassen’ die leerlingen de mogelijkheid geven om eigen talenten te ontdekken en te
ontwikkelen. Het Pallas Athene College wil een ict-voorhoedeschool zijn en beschouwt het project
School-IT als een belangrijk speerpunt.
Vier in Balans
De projectleider van Pallas Athene heeft de Vier in Balans Monitor medio 2012/2013 en eind
schooljaar 2013/1014 ingevuld. De resultaten geven op de eerste plaats inzicht in de visie van de
school (zoals ingevuld door de projectleider) op hoe leerlingen moeten leren. Er worden twee soorten
visies onderscheiden namelijk kennisoverdracht en kennisconstructie. Volgens de projectleider is het
onderwijs op Pallas Athene College in schooljaar 2012/2013 voor twee derde gericht op
kennisoverdracht en voor een derde gericht op kennisconstructie. Dit is conform de ambitie van de
school. In 2013/2014 is het onderwijs iets meer gericht op kennisconstructie ten opzichte van het jaar
daarvoor (43% kennisconstructie). Ook de ambitie is inmiddels wat veranderd: de school wil naar
aanzienlijk meer kennisconstructie (60%).
Op de twee plaats geeft de Vier in Balans Monitor een indruk van de situatie van de school wat betreft
de vier bouwstenen van het Vier in Balans-model namelijk: visie, deskundigheid, digitaal leermateriaal
en ict-infrastructuur.
Voor Pallas Athene zijn de resultaten als volgt:
2012/2013 2013/2104
visie op onderwijs/ict gevorderd gevorderd
digitaal leermateriaal oriënterend beginnend
deskundigheid beginnend gevorderd
ict-infrastructuur ver gevorderd ver gevorderd
In deze scores is met name een positieve ontwikkeling te zien ten aanzien van het gebruik van digitaal
leermateriaal en ten aanzien van de deskundigheid voor onderwijs en ict in de school.
Visie
De school houdt de ict-ontwikkelingen in de gaten en weegt bewust af of zij met deze ontwikkelingen
mee wil gaan. De school ziet ict als een hulpmiddel om het onderwijsniveau te verbeteren en verwacht
dat de inzet van (eigen) devices in de lessen eraan kan bijdragen dat de lessen actueler worden. De
schoolleiding kiest ervoor om de vernieuwingen op het gebied van ict vanuit de leraren zelf te laten
komen en stapsgewijs te laten ontstaan. Leraren kunnen rustig experimenteren met de inzet van ict en
zelf geleidelijk ontdekken wanneer en hoe ict ondersteunend is. Leraren kiezen er zelf voor of zij deel
willen nemen aan het project School-IT om te experimenten met de inzet van (prive)-ict in de lessen.
Digitaal leermateriaal
De leraren zijn zich, mede dankzij het project School-IT, meer bewust van de (on)mogelijkheden van
het gebruik van devices in de lessen en hebben meer zicht op (de mogelijkheden van) beschikbare
digitale middelen. De projectleider geeft aan dat de leraren beter doordachte voorstellen indienen voor
de aanschaf van educatieve ict-toepassingen of devices. De leraren bespreken onderling in de
vaksecties de leerdoelen en welke specifieke ict-leermiddelen deze ondersteunen.
16
Deskundigheid van de leraren
In de lessen worden steeds vaker devices ingezet en er wordt ook vaker gebruik gemaakt van de
computerlokalen. Uit de interviews komt naar voren dat er tussen de leraren nog veel verschillen zijn
in de mate waarin zij zich competent voelen om ict op een goed manier in te zetten, maar elke leraar
denkt mede dankzij het project wel bewust na over de bijdrage van ict voor leren.
Ict-infrastructuur
De school heeft vanaf de start van schooljaar 2012/2013 de beschikking over een snel draadloos
netwerk waar in principe alle leerlingen tegelijkertijd gebruik van kunnen maken. De school maakt
gebruik van een open source beveilingssysteem dat alle gegevens en activiteiten op het netwerk op
individueel niveau kan volgen. Elke leerling heeft een eigen ruimte op het netwerk. Alle leerlingen
moeten zichzelf de eerste keer opgeven en voorwaarden ondertekenen. Hiervoor moeten ze een
persoonlijke login aanmaken. Hierdoor kan de school precies zien wie is ingelogd en wat hij/zij doet
via wifi. Gasten krijgen tijdgelimiteerde inlogcodes.
Het beheer en onderhoud van de ict-voorzieningen is intern georganiseerd door middel van een eigen
ict-afdeling.
Opzet van het project
Op het Pallas Athene College zijn drie tweede klassen van verschillend niveau (MAVO, HAVO, VWO)
in schooljaar 2012/2013 gestart met het project, de zogenaamde pilotklassen. De 87 leerlingen uit
deze klassen mogen hun eigen devices naast die van de school gebruiken tijdens de lessen. In de
praktijk betekent dit dat ze kunnen inloggen op het afgesloten netwerk van de school en met behulp
van hun eigen device gebruik kunnen maken van programma’s en internet tijdens de les.
De leraren die lesgeven aan deze drie groepen, konden zich vrijwillig opgeven voor dit project. In
totaal hebben 19 leraren dat gedaan. Deze leraren verschillen sterk in de mate waarin zij al bekend
zijn met de inzet van ict in de lessen. Het gaat om leraren van tien verschillende vakken (Beeldende
vakken, Natuurkunde, Scheikunde, Duits, Biologie, Nederlands, Engels, Aardrijkskunde, Geschiedenis
en Wiskunde). Tijdens hun lessen mogen de leerlingen hun privé-devices gebruiken. Hiervoor zijn
verder geen richtlijnen. Er is bijvoorbeeld niet vastgelegd hoe vaak ze dit doen en ook niet hoe.
Vanaf schooljaar 2013/2014 is er geen sprake meer van een pilot maar kunnen alle leraren
experimenteren met devices in de klas en kunnen ze allen profiteren van het draadloos netwerk.
In schooljaar 2013/2014 heeft de school een aantal investeringen gedaan die stimulerend zijn voor
leerkrachten om ict in de lessen in te zetten. Voorbeelden hiervan zijn het vervangen van alle
krijtborden door digiborden, het verplicht stellen van plagiaatcontrole door middel van een digitaal anti-
plagiaatprogramma, het instellen van ELO-coördinatoren en de aanschaf van hardware om het
draadloos netwerk nog sneller en toegankelijker te maken.
Er is een expertdenktank opgericht bestaande uit leraren die voor hun sectie digitale mogelijkheden
bedenken en met elkaar delen. De denktanks zijn georganiseerd op sectieniveau. Binnen een sectie
zijn er altijd leraren die graag iets zelf ontwikkelen en leraren die dat juist niet willen of er minder toe in
staat zijn maar het ontwikkelde materiaal wel willen gebruiken.
In schooljaar 2012/2013 hebben 25 leerlingen van het Pallas Athene zich aangemeld als ict-experts.
Elf van deze ict-experts zitten in de pilotklassen die meedoen aan de pilot en de rest (14 leerlingen)
komt uit de andere klassen. Deze ict-experts krijgen om de twee à drie maanden een training /
workshop die betrekking heeft op de inzet van ict in het onderwijs en gaan een rol vervullen als expert
op de school. Het idee is dat ict-experts leraren kunnen ondersteunen en hen zelfs kunnen scholen.
Ict-experts kunnen zichzelf bekwamen in een bepaald onderwerp zoals bijvoorbeeld prezi en dan deze
kennis vervolgens benutten voor de ondersteuning of scholing van leraren. Hoe dit precies vorm gaat
krijgen, is van te voren niet vastgelegd.
17
In schooljaar 2013/2014 zijn de ict-experts it-denktankers geworden. Dit is overigens een andere
groep leerlingen dan tijdens de pilotfase. Deze nieuwe groep bestaande uit acht tweedejaars
leerlingen wordt om advies gevraagd als het gaat om ict-beleid op de school.
3.3 Inzet privé-ict in de les
De leraren op beide scholen zijn kleinschalig gestart met de inzet van (privé)- ict in hun eigen
vakgebied. Kleinschalig, in die zin dat de leraren over het algemeen in een beperkt aantal lessen
leerlingen eigen devices hebben laten gebruiken. Daarnaast zijn niet alle leraren tijdens de pilot
daadwerkelijk gestart met het inzetten van eigen devices in de les. Bij het Pallas Athene College is
een aantal leraren zich tijdens de pilot nog aan het oriënteren wat betreft de inzet van (privé-)ict in de
les. Bij Dorenweerd hadden de leraren pas vanaf maart 2013 de beschikking over draadloos internet
op school. Hierdoor zijn enkele leraren uiteindelijk in dat schooljaar helemaal niet meer gestart met de
inzet van eigen devices in hun lessen.
Zeven van de elf leraren van Pallas Athene geven (in de digitale vragenlijst) aan dat zij in schooljaar
2012/2013 tijdens de reguliere lessen de leerlingen hebben laten werken met eigen devices. Bij
Dorenweerd hebben vier van de zes leraren hun leerlingen laten werken met eigen devices. Alle
leraren van Pallas Athene en Dorenweerd die de leerlingen hebben laten werken met eigen devices
geven aan daarvan meerwaarde te hebben ervaren. De meerwaarde die door beide groepen leraren
het vaakst is genoemd, is dat er geen computerlokaal meer nodig is. Andere voordelen die genoemd
zijn: de leerlingen zijn rustiger aan het werk, leerlingen kunnen zelfstandiger werken.
Aan de leerlingen is aan het eind van de pilot gevraagd hoe vaak zij hun devices in de les hebben
mogen inzetten het afgelopen schooljaar. In tabel 3.1 zijn de resultaten te zien.
Tabel 3.1 – Mate waarin de tweedejaars leerlingen lessen hadden waarin eigen devices werden
ingezet, schooljaar 2012/2013, in procenten, eind van de pilot (Dorenweerd n=74, Pallas Athene
n=25)
Nee, ik heb geen device gebruikt op school
Ja, maar deze lessen heb ik vrijwel nooit gehad
Ja, deze lessen kreeg ik ongeveer eens in de maand
Ja, deze lessen kreeg ik ongeveer eens in de week
Ja, deze lessen kreeg ik (bijna) iedere dag
Pallas Athene 12,0 64,0 16,0 8,0 0,0 Dorenweerd 14,9 31,1 18,9 29,7 5,4
Ruim driekwart van de leerlingen van Pallas Athene die les heeft gehad van leraren die aan de pilot
deelnemen, heeft nooit of vrijwel nooit lessen gehad waarin zij een eigen device mochten inzetten aan
het eind van de pilot in schooljaar 2012/2013. Bij Dorenweerd is het werken met eigen devices wat
meer ingezet: 35 procent van de leerlingen uit de pilotklassen geeft aan dat ze regelmatig les hadden
(eens in de week of vaker) waar hun eigen device werd ingezet en bij een kleine 20 procent (18,9)
komt het af en toe voor (eens in de maand). 45 Procent van de leerlingen bij Dorenweerd had (vrijwel)
nooit lessen waarin ze eigen devices konden inzetten.
Eind schooljaar 2013/2014 is aan de nieuwe groep tweedejaars leerlingen van Dorenweerd en Pallas
Athene ook gevraagd hoe vaak zij dat schooljaar lessen hebben gehad waarin zij hun eigen devices
mochten inzetten. Bij Dorenweerd is het beeld nog ongeveer hetzelfde: zo’n 50 procent van de
leerlingen heeft minimaal maandelijks lessen waarin eigen devices worden ingezet, een kwart
regelmatig (wekelijks of vaker). Bij Pallas Athene komt het inmiddels iets vaker dan in de pilotperiode
voor dat leerlingen eigen devices in de les mogen gebruiken: iets meer dan 40 procent van de
leerlingen heeft minimaal ongeveer maandelijks dergelijke lessen (zie tabel 3.2).
18
Tabel 3.2 – Mate waarin de tweedejaars leerlingen lessen hadden waarin eigen devices werden
ingezet, schooljaar 2013/2014, in procenten (Dorenweerd n=105, Pallas Athene n=173)
Nee, ik heb geen device gebruikt op school
Ja, maar deze lessen heb ik vrijwel nooit gehad
Ja, deze lessen kreeg ik ongeveer eens in de maand
Ja, deze lessen kreeg ik ongeveer eens in de week
Ja, deze lessen kreeg ik (bijna) iedere dag
Pallas Athene 14,8 43,2 31,1 8,7 2,2 Dorenweerd 16,0 34,9 24,5 23,6 0,9
Leraren over de inzet van privé-ict door leerlingen
In de groepsgesprekken met de leraren en door middel van de reflective notes is gevraagd naar de
leerdoelen die de leraren voor ogen hebben bij de lessen waarbij de leerlingen eigen devices inzetten.
Ook is gevraagd naar de ervaringen van de leraren.
De leraren blijken verschillende typen leerdoelen voor ogen te hebben bij de inzet van de privé-
devices van de leerlingen. Het is dus niet zo dat de leraren de inzet van eigen devices koppelen aan
één type leerdoel en ook niet dat er één type leerdoel uitspringt bij alle leraren. Er worden leerdoelen
genoemd gericht op vakgerichte kennis en vaardigheden zoals het inoefenen van leerstof en het
opdoen van specifieke kennis, maar ook leerdoelen gericht op meer algemene vaardigheden zoals het
leren presenteren en het leren samenwerken en doelen aangaande het stimuleren van bepaalde
leervormen zoals het ontdekkend leren.
Ook de didactische inzet van de devices laat een gevarieerd beeld zien. De antwoorden van de
leraren zijn onder te verdelen in:
• Leerlingen activeren hun voorkennis met behulp van hun device
• Leerlingen zoeken informatie over de lesstof op met behulp van hun device
• Leerlingen oefenen lesstof met behulp van een applicatie op hun eigen device
• Leerlingen leren van en met elkaar over de lesstof door interactie
• Leerlingen krijgen online instructie in plaats van klassikaal (flipping the classroom)
De ervaringen van de leraren van beide scholen zijn doorgaans positief. De leraren ervaren dat de
leerlingen meer gemotiveerd zijn en dat de leerlingen zelf met suggesties komen over de wijze waarop
ze hun eigen device kunnen inzetten. De werkhouding, met name de zelfstandigheid van de
leerlingen, en het samenwerken verbeteren. De leraren ervaren dat de inzet van de eigen devices in
de les meerwaarde biedt doordat leerlingen meer kunnen leren in eigen tempo en op een zelf gekozen
moment. Daarnaast zijn leerlingen actiever met de lesstof bezig en biedt internet de mogelijkheid om
de leerlingen informatie over onderwerpen vanuit verschillende kanten te laten belichten. Leraren van
beide scholen geven aan dat het prettig is dat het computerlokaal niet meer nodig is.
De leraren van beide scholen kijken ook kritisch naar de ervaringen die zij opdoen. Ondanks de,
volgens de projectleiders, inmiddels uitstekende infrastructuur op beide scholen zijn er nog regelmatig
technische problemen die ervoor zorgen dat een les niet op de gewenste manier kan worden
voortgezet. Het gebeurt bijvoorbeeld dat bepaalde applicaties ineens niet meer werken en/of dat
beschikbare applicaties niet op het besturingssysteem blijken te werken. Het werken met eigen
devices brengt ook weer eigen technische problemen met zich mee. Niet alle devices zijn van
dezelfde kwaliteit en dus ook niet van dezelfde snelheid. De smartphones die de leerlingen
meebrengen hebben een klein schermpje waarop het lastig is om afbeeldingen te bekijken. Een punt
waar de leraren tegen aan lopen, is het vinden van een geschikte applicatie. Voor sommige vakken is
dat moeilijker dan voor andere vakken. Daarnaast hebben ze ervaren dat gratis applicaties niet altijd
gebruiksvriendelijk zijn. Leraren willen graag eigen digitaal materiaal ontwikkelen maar hebben
daarvoor volgens eigen zeggen onvoldoende tijd tot hun beschikking. Tot slot hebben de leraren van
beide scholen ervaren dat leerlingen de devices in de les vaak voor andere doeleinden gebruiken dan
wordt beoogd.
19
Leerlingen over de inzet van privé-ict
De leerlingen hebben eveneens via reflective notes hun ervaringen met de inzet van privé-ict
beschreven. Ook zijn ervaringen van leerlingen aan bod gekomen tijdens de gesprekken met de ict-
experts. De leerlingen vinden dat ze de devices veel te weinig mogen inzetten. Ze benoemen
positieve ervaringen over de lessen waarin de devices werden ingezet. Ze geven aan dat zij vinden
dat aantekeningen maken op een tablet of notebook efficiënter is dan op papier en dat zij graag
informatie op zoeken op hun eigen devices. Verder vinden zij de applicaties om lesstof te oefenen
(bijvoorbeeld woordjes oefenen) erg praktisch en ook is het goed als het huiswerk altijd op de digitale
leeromgeving staat.
Opvallend is dat ook de leerlingen als negatieve ervaring hebben dat andere leerlingen soms gewoon
iets anders gaan doen met de devices dan de afspraak is in de les. Aan de andere kant zeggen
sommige leerlingen dat leraren te snel boos worden en altijd denken dat zij iets anders gaan doen met
de device. Een leerling zegt: “ ze worden al boos als je de iPad alleen maar opstart”.
Op beide scholen worden aan het eind van schooljaar 2013/2014 door de projectleiders/directeuren
op kleine schaal ontwikkelingen gezien met betrekking tot de inzet van ict en devices in de lessen. De
computerlokalen zijn vaker bezet en de tablets worden meer uitgeleend. De verbeterde infrastructuur
en de aanschaf van digiborden in de klassen zijn aldus de projectleiders enorm stimulerend voor het
daadwerkelijk gebruik van ict in de lessen. Het inzetten van eigen devices gebeurt op beide scholen
nog door een beperkte groep leraren maar ‘er zit beweging in’.
3.4 Ict-experts
In paragraaf 3.1 en 3.2 is beschreven hoe en hoeveel ict-experts op elke school onder de leerlingen
zijn geworven en met welke insteek. Met deze leerlingen zijn groepsgesprekken gevoerd.
De leerlingen van beide scholen die zich hebben aangemeld om ict-expert te worden, hadden daar
verschillende redenen voor. Er zijn leerlingen die later programmeur willen worden maar ook
leerlingen die voor de rol van ict-expert kiezen omdat ze graag anderen helpen. Sommige leerlingen
willen ict-expert worden omdat ze graag een tablet willen.
Op beide scholen zijn de ict-experts in schooljaar 2012/2013 regelmatig bij elkaar gekomen onder
begeleiding van de projectleider (eventueel vergezeld door de it-medewerker). De ict-experts hebben
colleges/workshops gehad over het gebruik van ict in het onderwijs en over de technische aspecten
van ict die handig zijn bij het geven van ondersteuning aan de leraren. Voorbeelden van workshops
die de leerlingen hebben gevolgd zijn: het bouwen van een computer, het ontwikkelen van apps, het
maken van een digitale film, gebruik van het digibord, technische vaardigheden, handige apps voor op
school en ‘netwerk-troubles-herkennen’.
In de praktijk blijkt op beide scholen dat leraren geen ondersteuning vragen aan de ict-experts. De ict-
experts hebben te weinig werk en kunnen het geleerde op hun school niet in praktijk brengen.
In schooljaar 2013/2014 hebben beide scholen ervoor gekozen om niet op dezelfde wijze door te gaan
met ict-experts.
Op het Dorenweerd college hebben de ict-experts inmiddels alleen nog maar de taak om de tablets
van de school te onderhouden. Ze worden hierin begeleid door de projectleider. Ze komen om
roostertechnische redenen niet meer als groep bij elkaar, alleen nog maar in duo’s.
Op het Pallas Athene zijn de ict-experts ‘it-denktankers’ geworden. Deze nieuwe groep tweedejaars
leerlingen wordt om advies gevraagd als het gaat om ict-beleid op de school. Het eerste onderwerp
waar deze leerlingen over mee hebben gedacht zijn de ‘gedoogregels’ oftewel de regels met
betrekking tot het wel of niet mogen gebruiken van eigen devices (meestal de smartphone) in
bepaalde ruimtes of situaties in de school. De leerlingen krijgen de gedoogregels voorgelegd en aan
hen wordt gevraagd om er een mening over te geven (Slaat dit ergens op? Welke voorbeelden zie je?
20
Wat zijn jullie ervaringen? Wat vind je goed en wat niet?). Het volgende onderwerp voor deze
leerlingen zal gaan over de inrichting van de ict-infrastructuur. Hoe wordt het nu door de leerlingen
gebruikt en wat zou gemakkelijker kunnen? Op deze wijze worden de leerlingen als experts ingezet en
gevraagd om mee te denken. De leerlingen krijgen ook hoorcolleges met praktijkopdrachten en
excursies. Deze activiteiten zijn er op gericht dat leerlingen de basisvoorwaarden begrijpen voor een
school waarin geleerd wordt met ict. Hierdoor kunnen ze betere adviezen geven. Het streven is dat
deze leerlingen eens in de maand bij elkaar komen.
Het werken met ict-experts is volgens de projectleiders van beide scholen onvoldoende uit de verf
gekomen. In verhouding met de tijd die erin is geïnvesteerd, heeft het niet genoeg opgeleverd.
Aanvankelijk hadden zij heel andere verwachtingen. De projectleiders vinden dat het concept nog
onvoldoende doordacht is (waar zetten we de ict-experts voor in?). Daarnaast hebben ze beiden
ervaren dat het roostertechnisch gezien problemen oplevert om ict-experts uit de klas te halen en dat
de leraren nog zelf zoekende zijn in wat zij willen met het inzetten van devices in de les en daar de
experts niet gemakkelijk bij raadplegen.
3.5 Kennisgemeenschap
Het project School-IT heeft ertoe geleid dat er in schooljaar 2012/2013 en schooljaar 2013/2014 op
verschillende niveaus kennis is gedeeld en uitgewisseld over de inzet van (privé-)ict in het onderwijs.
Is daarmee een kennisgemeenschap ontstaan?
In deze paragraaf wordt deze vraag allereerst vanuit het perspectief van de leraren beantwoord (op
basis van de vragenlijst en de groepsinterviews). Daarna wordt kort ingegaan op de kennisuitwisseling
op het niveau van de projectleiding/directie (op basis van interviews) en op het niveau van de
leerlingen die de rol van ict-expert hadden (op basis van groepsinterviews).
Leraarniveau
In het begin van de pilot hadden zeven van de vijftien leraren van Pallas Athene en twee van de zes
leraren van Dorenweerd het gevoel dat er sprake was van een kennisgemeenschap in wording rond
het project School-IT. Aan het eind van de pilot is dit aantal niet toegenomen: vijf leraren van Pallas
Athene en nog slechts één leraar van Dorenweerd ervaren iets van een kennisgemeenschap.
Aan de leraren die wel het gevoel hebben deel uit te maken van een kennisgemeenschap (in wording)
(totaal dus negen bij begin van de pilot en zes aan het eind), is een aantal vragen voorgelegd over de
kenmerken van de kennisgemeenschap (gebaseerd op de pijlers van een Community of Practice van
Wenger15), onder meer aangaande de activiteiten en samenstelling van de kennisgemeenschap, de
output van de kennisgemeenschap en het gedeelde doel van de kennisgemeenschap.
Als belangrijkste kenmerk dat bepaalt dat er sprake is van een kennisgemeenschap, benoemen de
leraren de concrete kennisuitwisseling die plaatsvindt. Dit verschilt niet tussen begin en eind van de
pilot. Hierbij worden verschillende vormen van kennisuitwisseling genoemd namelijk gesprekken bij de
koffietafel of in de wandelgangen, de Moodle-omgeving en de studiebijeenkomsten. Uit de gesprekken
met de leraren komt verder naar voren dat zij ook de groepsinterviews ervaren als momenten van
kennisuitwisseling.
Op de vraag welke activiteiten in de kennisgemeenschap plaatsvinden antwoorden alle leraren in
beide metingen het uitwisselen van ervaringen. Aan het begin van de pilot vinden zes van de negen
leraren dat er samen onderwijsmaterialen worden ontwikkeld en vier van de negen leraren dat er ook
samengewerkt wordt in de kennisgemeenschap, er praktijkinzichten worden ontwikkeld en problemen
worden opgelost. Aan het eind van de pilot vinden vier leraren dat er reflectie plaatsvindt op wat ze
doen en drie van de zes leraren dat er praktijkinzichten worden ontwikkeld. In de gesprekken geven
15 Wenger, E. (1998). Communities of Practice: Learning as a Social System. The Systems Thinker, 9(5).
21
de leraren aan dat ze informatie uitwisselen over het gebruik van social media in de les, over
specifieke applicaties zoals Socrative en dat leraren bij elkaar in de lessen kijken.
Niet voor alle leraren heeft de kennisgemeenschap behorend bij het project een specifiek doel en dat
aantal neemt af gedurende de pilot (zes van de negen leraren aan het begin van de pilot en twee van
de zes leraren aan het eind van de pilot). Over het doel dat de kennisgemeenschap dan vooral zou
hebben, zijn deze leraren het overwegend eens, namelijk het onderzoeken en ontwikkelen van
manieren waarop ict ingezet kan worden in het onderwijs. Opvallend is dat slechts twee leraren kennis
ontwikkelen en delen over het inzetten van eigen devices op school als doel benoemen van de
kennisgemeenschap.
Zowel aan het begin als aan het eind van de pilot rekenen alle leraren met name de collega-leraren
van hun eigen school die meedoen aan de pilot, tot de kennisgemeenschap. In het begin van het
project rekenen de meeste leraren ook de leraren van de andere school in Nederland en de scholen in
Duitsland tot de kennisgemeenschap. Aan het eind van het pilotjaar is hierin duidelijk verandering
gekomen. Geen enkele leraar vindt dat de leraren van andere scholen tot de kennisgemeenschap
behoren. De gesprekken met de leraren bieden zicht op de redenen hiervoor. De leraren hebben niet
of nauwelijks contact gehad met de leraren van de andere school in Nederland. Enkele leraren zijn
aan het begin van het project naar Duitsland (naar de deelnemende Duitse scholen) zijn geweest voor
uitwisseling en hebben een projectconferentie in Papendal bezocht. De leraren vinden dat de Duitse
scholen ten opzichte van de Nederlandse scholen achterlopen wat betreft de inzet van ict. De leraren
hebben het gevoel niets te kunnen halen bij de Duitse scholen. De leraren verwachten dat zij zich
beter kunnen concentreren op uitwisseling tussen de beide Nederlandse scholen. De onderwerpen
waarover tijdens de uitwisselingsactiviteiten contact is geweest, zijn vooral gericht op praktische zaken
rondom de inzet van ict in de lessen of op de inzet van ict-experts in het onderwijs. Tijdens de
interviews is verder naar voren gekomen dat er ook kennisuitwisseling heeft plaatsgevonden via de
projectwebsite (http://school-it-rhein-waal.eu). Deze website is bedoeld als basis om alle informatie
samen te brengen over het project en is gemaakt in de leeromgeving Moodle (open source). De
Moodle-omgeving wordt echter door de leraren als onoverzichtelijk ervaren en biedt volgens hen
weinig toegevoegde waarde. De Moodle-omgeving leverde wel een enorme hoeveelheid mailtjes op.
Dit heeft ervoor gezorgd dat sommige leraren het programma hebben geblokkeerd. Enkele leraren zijn
van mening dat Moodle geen goed platform is om kennisdeling te realiseren en zouden liever met
weblogs werken.
Een enkele leraar vindt dat leerlingen, ict-experts, onderwijsondersteunend personeel en directieleden
van de eigen school ook tot de kennisgemeenschap behoren. Bestuurders, ouders en medewerkers
van bedrijven worden door niemand gezien als leden van de kennisgemeenschap. Dit verandert niet
in het verloop van de pilot.
Als sterke punten van de kennisgemeenschap benoemen acht leraren aan het begin van de pilot: de
bereidheid om te leren, te delen en samen te werken, de internationale opzet en het verkrijgen van de
subsidie. Aan het eind van de pilot benoemen vier leraren de volgende sterke punten: het uitwisselen
van ideeën, het open staan voor nieuwe ideeën en het bijeen brengen van veel verschillende mensen
uit verschillende vakgebieden.
Vrijwel alle leraren die aangeven in het project niet te ervaren aan een kennisgemeenschap deel te
nemen, zouden dat wel hebben gewild. Dit was aan het begin van de pilot het geval en ook aan het
eind van de pilot.
Het niet tot stand komen van een kennisgemeenschap wijten deze leraren aan: andere prioriteiten, te
weinig onderling contact, de ict-randvoorwaarden die niet op orde zijn, het gebrek aan concrete
lesvoorbeelden om met elkaar te delen of de naar hun mening ontoegankelijke Moodle-omgeving voor
dit project.
22
Aan alle leraren is gevraagd hoe zij vinden dat een kennisgemeenschap eruit moet zien. Deze vraag
is door zes leraren aan het begin van de pilot beantwoord en zeven aan het eind van de pilot. De
leraren willen ervaringen delen, bij elkaar kijken, samen oefenen, ontwikkelen en uitproberen, en
elkaar positief aanmoedigen. Er is bij sommige leraren behoefte aan communicatie via een forum met
bijvoorbeeld lesmateriaal (per sectie) en mogelijkheid tot discussie. Daarnaast geven enkele leraren
aan dat het goed is om een paar keer per jaar een bijeenkomst te organiseren in het kader van
uitwisseling van ervaringen met ict in de les.
Al met al is duidelijk dat de leraren aan het begin van de pilot meer verwacht hadden van de
kennisgemeenschap in wording dan feitelijk is gerealiseerd aan het eind van de pilot. Dit betekent niet
dat er geen behoefte is aan een kennisgemeenschap.
Projectleiders niveau
De projectleiders/directeuren van het Dorenweerd college en Pallas Athene hebben onderling
regelmatig overleg met elkaar gehad over de ontwikkelingen binnen de projecten. Dit is als zeer
waardevol ervaren. De projectleiders/directeuren van beide scholen hebben minder contact gehad
met de Duitse scholen over het project. De beide scholen rekenen inmiddels de Duitse scholen wel tot
hun netwerk met betrekking tot andere thematieken.
Ict-experts (leerlingniveau)
De ict-experts hebben kennis uitgewisseld tijdens de gezamenlijke bijeenkomsten op hun eigen school
en daarnaast tijdens de uitwisselingsactiviteiten met ict-experts van de andere scholen in Nederland
en in Duitsland. De ict-experts vinden dat de Duitse scholen (nog) minder ict inzetten in hun lessen
dan bij hen het geval is. Volgens de projectleiders hebben de ict-experts tijdens de
uitwisselingsactiviteiten geleerd hoe de ict-experts worden ingezet op de Duitse scholen, hoe het
uitleensysteem van devices op een school kan werken, hoe hun eigen devices verbonden kunnen
worden aan het netwerk en hoe bepaalde applicaties werken.
3.6 Knelpunten en succesfactoren
In de interviews met de projectleiding, de groepsgesprekken met de leraren en de ict-experts en de
reflective notes zijn zowel knelpunten als succesfactoren onderwerp geweest. In de tussenrapportage
is hier uitgebreid op ingegaan. Hieronder worden de belangrijkste ervaren succesfactoren en
knelpunten in het project School-IT in de Nederlandse scholen gedurende de pilotfase, samengevat.
De belangrijkste (ervaren) successen:
Beide scholen beschikken (in de loop van het project) over een snel draadloos netwerk waar
in principe alle leerlingen tegelijkertijd gebruik van kunnen maken.
Leraren hebben geëxperimenteerd met de inzet van privé-ict in de lessen. De ervaringen zijn
over het algemeen positief.
Leraren hebben ervaren dat de leerlingen wanneer zij hun eigen devices kunnen inzetten,
zelfstandiger kunnen werken, meer actief bij de les betrokken zijn, meer in staat worden
gesteld om samen te werken of om op eigen niveau en tempo te werken.
Er is op beide scholen geëxperimenteerd met ‘flipping the classroom’. Hier wil men op beide
scholen mee verder gaan.
Leerlingen zijn erg enthousiast over de lessen waarin zij hun eigen devices kunnen inzetten.
Zij spreken zich positief over deze lessen uit.
Leerlingen zijn gemotiveerd om ict-expert te worden. Er melden zich voldoende leerlingen
hiervoor aan.
Er vindt (weliswaar beperkt) uitwisseling plaats tussen de vier scholen.
23
De belangrijkste knelpunten (minder positieve ervaringen):
Er zijn aan het eind van het pilotjaar nog steeds technische problemen (applicaties die niet
werken, devices die niet werken).
Niet alle beschikbare apps zijn geschikt voor alle besturingssystemen.
Niet alle leerlingen hebben een eigen device en ook verschilt de kwaliteit van de devices
tussen de leerlingen onderling veel.
Er is niet veel kwalitatief geschikt digitaal leermateriaal en het zelf ontwikkelen kost veel tijd
Leerlingen gebruiken devices tijdens de les ook voor andere doeleinden.
De ict-experts blijken niet uit zichzelf veel initiatief tot leren te tonen. Ze nemen een
afwachtende houding aan.
De ict-experts worden in de praktijk nauwelijks ingezet voor de ondersteuning van leraren en
leerlingen bij de inzet van ict in de lessen.
De belangrijkste knelpunten betreffende de projectopzet:
Het eerste jaar van het project School-IT heeft niet voor iedereen datgene opgeleverd dat van
te voren was verwacht. Aan de andere kant zijn de doelstellingen en verwachtingen van het
project zo open dat moeilijk vast te stellen is of doelstellingen of verwachtingen behaald zijn.
Vooral de leraren van het Dorenweerd College geven aan dat zij zich niet voldoende
ondersteund voelen. Zij missen het gevoel aan een project deel te nemen en missen visie en
beleid om handen en voeten te geven aan hun ideeën en wensen met betrekking tot de inzet
van ict in het onderwijs.
24
4. Opbrengsten op leraarniveau
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke ontwikkelingen zichtbaar zijn op het niveau van de leraren in
de loop van het project School-IT. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de ict-geletterdheid van de
leraren, de didactische ict-vaardigheid en het feitelijk didactisch handelen met ict. Daarnaast wordt de
ervaren leiding en ondersteuning en de ontwikkeling van de ondersteuningsbehoeften beschreven.
Allereerst worden steeds de ontwikkelingen geschetst bij de bij de pilot betrokken leraren in schooljaar
2012/2013 (begin- en eindmeting). Daarnaast wordt de stand van zaken een jaar na afloop van de
pilotfase, eind schooljaar 2013/2014, beschreven. Voor het Dorenweerd College gaat het hierbij om
dezelfde leraren en is dus sprake van de doorgaande ontwikkeling. Bij het Pallas Athene College zijn
in 2013/2014 álle leraren van de school bevraagd, is dus geen rechtstreekse vergelijking mogelijk
maar gaat het meer om de doorwerking van de pilot in de school.
De resultaten zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de digitale vragenlijst. In de tekst worden de resultaten
van de beide scholen apart behandeld, waarbij voor Pallas Athene College waar zinvol tabellen en
grafieken zijn gemaakt. Voor het Dorenweerd College was dit vanwege het kleine aantal
respondenten niet zinvol en worden de resultaten alleen in tekst weergegeven.
4.1 Ict-geletterdheid
Vaardigheidsprofiel
Aan de leraren is een set van ict-activiteiten variërend in moeilijkheidsgraad voorgelegd, met de vraag
of zij deze wel eens zelfstandig of met hulp van anderen uitvoeren. Aan de hand van hun vaardigheid
met betrekking tot de acht activiteiten (zie tabel 4.1) is een vaardigheidsprofiel geconstrueerd.
Tabel 4.1 – Ict-activiteiten waarop het vaardigheidsprofiel is gebaseerd
1. Berichten verzenden naar nieuwsgroepen of fora
2. Ondertitels bij films downloaden
3. Internetverbinding aanleggen in huis
4. Netwerk configureren
5. Internet gebruiken via mobiel
6. Wifi instellen op tablet of mobiel
7. E-mail verzenden met een mobiel
8. App installeren op mobiel of tablet
Dit vaardigheidsprofiel is gemaakt, door de leraren aan de hand van hun antwoorden op
bovenstaande acht ict-activiteiten in drie groepen gebruikers in te delen, namelijk beginnend gebruiker
(novice user), gemiddelde gebruiker (average user) en expert gebruiker (power user). De leraren die
minimaal zeven van de acht activiteiten uitvoeren zonder hulp zijn power users. De average users
doen vijf tot zeven activiteiten zonder hulp en door de novice users worden hooguit de helft van de
activiteiten zonder hulp gedaan.
In figuur 4.1 staan de vaardigheidsprofielen van leraren van het Pallas Athene College uitgesplitst
naar meting.
25
Figuur 4.1– Leraren: vaardigheidsprofiel instrumentele ict-vaardigheden (in procenten) voor het Pallas
Athene College naar meting (meting 2012/2013 begin n= 12, eind n=9; 2013/2014, n=17)
Bij de leraren van de pilotgroep (schooljaar 2012/2013) van Pallas Athene waren aan het begin van de
pilot veel novice users. Aan het eind van de pilot zijn er meer average users en power users. Het lijkt
er dus op dat de instrumentele ict-vaardigheden van de leraren toenemen. In schooljaar 2013/2014 is
de grootste groep leraren in te delen als average users. Dit is zoals eerder gezegd niet dezelfde groep
leraren als in de twee metingen van schooljaar 2012/203. In dit schooljaar is de meting uitgevoerd
onder alle leraren van Pallas Athene
Bij de leraren van de pilotgroep van Dorenweerd lijken de instrumentele ict vaardigheden ook toe te
nemen. In de beginmeting zijn vier van de vijf leraren van Dorenweerd average user en één leraar is
power user. Aan het eind van de pilot is één van de zes leraren novice user, één average user en vier
leraren behoren tot de power users. In schooljaar 2013/2014 zijn zelfs alle leraren (vijf) power users.
Dit zijn dezelfde leraren als bij de metingen in schooljaar 2012/2013, omdat bij het Dorenweerd
College de meting van schooljaar 2012/2013 opnieuw is uitgezet onder de leraren van de pilotgroep,
en binnen deze groep is dus echt een groei met betrekking tot de instrumentele vaardigheden te zien.
Profiel mediagebruik
Aan de leraren is gevraagd om zichzelf in te delen in één van de vier typen internetgebruikers die door
Van der Beemt16 worden onderscheiden: traditionalisten, gamers, netwerkers en producers. De
veronderstelling is dat verschillende typen gebruikers van elkaar verschillen in vaardigheden voor ict-
gebruik. In de volgende tabel staan de typeringen die aan de leraren zijn voorgelegd en bij welk profiel
die typering past.
16 Van den Beemt, A. (2010). Interactive media practices of young people: origins, backgrounds, motives and patterns.
Proefschrift Universiteit Utrecht. Oisterwijk: Boxpress publishing.
33,3
44,4
8,3
44,4
58,3
11,1
0
20
40
60
80
100
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
power user average user novice user
11,8
64,7
23,5
0
20
40
60
80
100
2013/2014
power user average user novice user
26
Tabel 4.2 – Typeringen met indeling voor mediaprofiel
Typering Mediaprofiel
Ik gebruik ict vooral als hulpmiddel, bijvoorbeeld voor mailen,iets opzoeken. Ik gebruik
digitale media niet heel intensief, ik game niet heel veel en ook de social media zijn niet zo
belangrijk voor me
Traditionalist
Ik ben vooral veel aan het gamen, eigenlijk speel ik alle soorten games. Ik speel graag
grote online samenwerkingsspellen (bv Worid of Warcraft, Runescape). Ik game het liefst
samen met anderen
Gamer
Ik maak veel gebruik van verschillende social media (bv Whatsapp, Facebook, Twitter). Ik
gebruik de sociale media voor contact met vrienden en voor het uitwisselen van
informatie. De social media zijn zeer belangrijk voor mijn sociale dagelijks leven
Sociaal/netwerker
Ik ben een actieve gebruiker van alle soort interactieve media (social media, games etc).
Daarnaast ben ik zelf ook actief producer van nieuwe mediacontent (bv via een blog, via
een website, apps
Producer
In figuur 4.2 wordt zichtbaar hoe de leraren van Pallas Athene zichzelf typeren. Zowel aan het begin
als aan het eind van de pilot delen de meeste leraren van Pallas Athene zichzelf in bij de
traditionalisten, rond de zeventig procent. De andere profielen worden veel minder vaak gekozen.
Opvallend is de geringe mate waarin de leraren zichzelf tot de netwerkers rekenen. Het beeld in
2013/2014 is vergelijkbaar.
Figuur 4.2 – Leraren: profielen van mediagebruik (in procenten), Pallas Athene College (2012/2013
begin n=12, eind n=9, 2013/2014 n=16)
11,1
11,10,0
77,8
2012/2013 - eind
12,5
12,5
6,3
68,8
2013/2014
producer
gamer
sociaal/netwerker
traditionalist
16,7
8,3
8,366,7
2012/2013 - begin
producer
gamer
sociaal/netwerker
traditionalist
27
Bij het Dorenweerd College is de groep leraren wat meer divers als het gaat om mediagebruik dan bij
Pallas Athene. Aan het begin van de pilot typeren twee leraren zich als traditionalist maar ook één als
gamer, één als netwerker en één als producer. Aan het eind van de pilot kiezen drie van de zes
leraren voor de typering traditionalist, twee voor netwerker en één voor producer. In schooljaar
2013/2014 hebben twee van de vijf leraren gekozen voor traditionalist, één voor gamer, één voor
netwerker en één voor producer.
Er zijn weinig ontwikkelingen in de scholen te zien in de door leraren zelf ingeschatte mediaprofielen.
De meerderheid deelt zich in bij de traditionalisten, dat betekent dat ze ict niet heel intensief en divers
gebruiken maar vooral gebruiken voor het zoeken van informatie en mailen. De diversiteit in de groep
neemt ook niet toe.
Uit eerder onderzoek Uerz e.a. (2014)17 onder aankomende leraren en lerarenopleiders, is bekend dat
deze groepen zichzelf vaak anders inschatten dan waar ze op basis van hun feitelijk mediagebruik
ingedeeld zouden worden. Leraren herkennen zichzelf het gemakkelijkst in het profiel van de
traditionalist. Leraren zijn behoudend in het zichzelf inschatten als bijvoorbeeld gamer of producer. In
het onderzoek van Uerz is een duidelijke samenhang geconstateerd tussen power users en de
producers (op basis van het feitelijk gedrag). Op basis daarvan zou verwacht kunnen worden dat er bij
Pallas Athene en bij Dorenweerd aan het eind van de pilot onder de leraren meer producers zijn. Uit
de zelfinschatting komt dit echter niet naar voren.
Mediawijsheid Aan de leraren is een aantal stellingen voorgelegd die gaan over hoe ‘mediawijs’ ze zijn in de omgang
met internet en social media (zoals Facebook en Twitter), privé en in de communicatie met leerlingen.
In tabel 4.3 staan de stellingen en de resultaten.
Tabel 4.3 – Leraren: in hoeverre bent u het eens met de volgende stellingen, in procenten, naar
meting, Pallas Athene
Stellingen:
Helemaal mee
oneens
Mee oneens
Er tussenin
Mee eens
Helemaal
mee eens
Totaal (n=100%)
Omdat ik niet precies weet wat de gevolgen zijn van communicatie via social media doe ik dit maar niet
2012/2013 - begin
50,0 25,0 0,0 16,7 8,3 12
2012/2013 - eind 77,8 11,1 11,1 0,0 0,0 9
2013/2014 50,0 12,5 6,3 6,3 25,0 16
Ik weet heel goed welke dingen ik wel en niet op Facebook moet zetten
2012/2013 - begin
0,0 8,3 8,3 25,0 58,3 12
2012/2013 - eind 0,0 0,0 0,0 22,2 77,8 9
2013/2014 0,0 6,3 6,3 43,8 43,8 16
Ik weet heel goed hoe ik met leerlingen moet communiceren via social media
2012/2013 - begin
8,3 16,7 8,3 50,0 16,7 12
2012/2013 - eind 0,0 0,0 33,3 33,3 33,3 9
2013/2014 0,0 18,8 37,5 37,5 6,3 16
Ik weet niet goed wat mijn leerlingen doen op internet
2012/2013 - begin
25,0 33,3 16,7 16,7 8,3 12
2012/2013 - eind 0,0 66,7 22,2 11,1 0,0 9
2013/2014 6,3 25,0 37,5 31,3 0,0 16
Communicatie via social media
Bij het Pallas Athene (tabel 4.3) blijkt dat een kwart van de leraren aan het begin van de pilot niet
communiceert via social media omdat zij niet precies weten wat de gevolgen zijn. Hier is een positieve
ontwikkeling in te zien. Aan het eind van de pilot is er namelijk geen leraar meer die aangeeft social
17 Uerz, D., Kral, M & K. de Ries (2014). Lerarenopleiding voor de 21ste eeuw: Leren en lesgeven met ict. Stand van zaken
studiejaar 2012/2013 – beginmeting. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
28
media niet te gebruiken omdat ze de gevolgen niet overzien. Bij de deelnemende leraren in 2013/2014
(een andere groep) zijn de meningen meer verdeeld, hier is weer een grotere groep (ongeveer een
derde) van de leraren die niet communiceert via social media, omdat ze niet precies weten wat de
gevolgen kunnen zijn.
Bij het Dorenweerd college, zijn de (5) leraren tijdens de beginmeting verdeeld over het al dan niet
communiceren via social media. Twee van hen geven aan dat ze dit niet doen omdat voor hen niet
precies duidelijk is wat de gevolgen zijn. Aan het eind van de pilot zijn niet veel veranderingen. Bij de
meting in schooljaar 2013/2014 (bij dezelfde leraren) lijkt er een verschuiving op te treden, het lijkt
erop dat de meeste leraren nu wel beter de gevolgen van social media overzien, en dat dat in elk
geval niet de reden is om er niets mee te doen.
Tweederde van de leraren (n=9) van het Pallas Athene College geeft aan het begin van de pilot aan
goed te weten hoe ze met hun leerlingen moeten communiceren via social media. Voor een derde van
de leraren geldt dit niet. Aan het eind van de pilot zijn er geen leraren meer die onzeker zijn over hoe
ze met de leerlingen moeten communiceren via social media. In schooljaar 2013/2014 is er wel weer
een klein groepje (n=2) leraren, die niet goed weet hoe te communiceren met de leerlingen via social
media. De groep die het helemaal eens is met de stelling, die dit dus heel goed weet, is kleiner is dan
bij de pilot.
Bij het Dorenweerd College valt op dat er bij de beginmeting maar één leraar is die aangeeft goed te
weten hoe te communiceren via social media. Dit zijn er twee bij de eindmeting van de pilot. Bij de
meting in schooljaar 2013/2014 (waarbij dezelfde leraren zijn bevraagd) is dit meer dan de helft (n=3).
Het lijkt er dus op dat een groter deel van de leraren in de loop van het project beter weet hoe ze
social media met leerlingen in kunnen zetten.
Het gebruik van Facebook
De grootste groep leraren van het Pallas Athene College geeft aan het begin van de pilot aan heel
goed te weten welke dingen ze wel of niet op Facebook moeten zetten. Bij deze meting zijn er nog
twee leraren die dit niet zo goed weten, maar ook deze zijn bij de eindmeting beter bekend met
Faceboek. Gedurende het eerste pilotjaar zijn alle leraren gewend geraakt aan Facebook en weten ze
wat ze hier wel en niet op moeten zetten. In schooljaar 2013/2014 is ook de grootste groep leraren op
de hoogte van wat je wel en niet op Facebook moet zetten, en is er een kleine groep (ruim 10%, n=2)
die dit nog niet weet.
Bij het Dorenweerd College weet de grote meerderheid goed welke dingen ze wel of niet op Facebook
moeten zetten. Hierin zien we weinig verschillen tussen de metingen.
In hoeverre zijn de leraren op de hoogte van wat leerlingen doen op internet
De leraren van het Pallas Athene College (zie tabel 4.3) zijn redelijk verdeeld, als ze wordt gevraagd
of ze op de hoogte zijn van wat hun leerlingen doen op internet. Bij de beginmeting geeft tweederde
van de leraren aan het idee te hebben dat ze goed weten wat de leerlingen op internet doen, de rest
weet dit niet zo goed. Bij de eindmeting van de pilot zijn kleine verschillen te zien, er zijn iets minder
leraren die aangeven dat ze dit niet zo goed weten. Bij de meting in schooljaar 2013/2014 is een
vergelijkbare verdeling als aan het begin van de pilot te zien: bijna een derde van de leraren (n=5)
geeft aan niet goed op de hoogte te zijn van wat de leerlingen doen op internet.
Bij het Dorenweerd College is er steeds maar één docent die aangeeft niet goed te weten wat de
leerlingen doen op internet. De rest weet dit wel. Dit verschilt niet tussen de metingen.
29
4.2 Didactisch vaardig met ict
Met behulp van een aantal vragen uit de Didactiek in Balans vragenlijst van Kennisnet is geprobeerd
de ontwikkeling van de diactische ict-vaardigheden van de leraren te volgen. Het gaat hierbij om twee
zelfinschattingsvragen: de mate waarin de leraren vinden dat ze op de hoogte zijn van ict-
toepassingen die geschikt zijn voor hun onderwijs en de mate waarin de leraren vinden dat zij
bekwaam zijn de computer/ict didactisch in te zetten in hun onderwijs.
Op de hoogte van ict-toepassingen voor onderwijs
De leraren hebben op een vijfpuntschaal aangegeven in welke mate zij op de hoogte zijn van de ict-
toepassingen die zij bij hun onderwijs kunnen gebruiken. Figuur 4.3 toont het percentage leraren van
Pallas Athene dat zichzelf goed of heel goed op de hoogte vindt hiervan. Aan het begin van de pilot
heeft slechts een kleine 20 procent van de leraren het gevoel goed of heel goed op de hoogte te zijn
van de ict-toepassingen die ze kunnen gebruiken voor het onderwijs. Dit percentage neemt iets toe
aan het eind van de pilot (27%). Nadere analyse van de antwoorden laat zien dat de meeste leraren
vinden dat ze redelijk op de hoogte zijn van bruikbare toepassingen (begin pilot: 73%; eind pilot: 64%,
niet in figuur).
Van de leraren van het Pallas Athene College, die de vragenlijst ingevuld hebben in schooljaar
2013/2014 vindt ongeveer 40 procent zichzelf (heel) goed op de hoogte van ict-toepassingen voor het
onderwijs. Dit ligt dus hoger dan bij de metingen tijdens het piotjaar. Ook nu vinden de overige leraren
overwegend dat zij redelijk op de hoogte zijn (50%, niet in figuur).
Figuur 4.3 – Leraren: Op de hoogte van computertoepassingen voor onderwijs (%(heel) goed, Pallas
Athene College (2012/2013, begin n=11, eind =11; 2013/2014, n=22)
Er zijn dus niet zo veel leraren die zichzelf slecht op de hoogte vinden van bruikbare ict-toepassingen
voor het onderwijs. Tijdens de interviews met de leraren die betrokken waren bij de pilot, is wel
gebleken dat zij het moeilijk vonden om geschikte ict-toepassingen te vinden die in te zetten zijn voor
hun eigen vakgebied. Dit lijkt in de loop van het project verbeterd.
Bij Dorenweerd vindt aan het begin van de pilot maar één van de vijf leraren zichzelf goed op de
hoogte van ict-toepassingen die bij het onderwijs in kunnen worden zetten. Dit terwijl de leraren van
de pilotgroep van Dorenweerd volgens de leraren zelf en volgens de projectleiders voorlopers zijn in
het gebruik van ict in de les. Wel geven ze tijdens de interviews aan nog steeds moeite te hebben met
het vinden van geschikte toepassingen voor de lessen. De andere vier leraren vinden zichzelf redelijk
op de hoogte. Aan het eind van de pilot vindt één leraar van de zes zichzelf goed op de hoogte en
vinden vier leraren zichzelf redelijk op de hoogte. In schooljaar 2013/2014 vinden drie van de zes
leraren van Dorenweerd dat zij (heel) goed op de hoogte zijn van computertoepassingen in het
onderwijs. Dit is een duidelijke stijging aangezien het hier om dezelfde groep leraren gaat.
18,227,3
0
20
40
60
80
100
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind% (heel) goed
40,9
0
20
40
60
80
100
2013/2014% (heel) goed
30
Vaardig om ict didactisch in te zetten
Aan de leraren is gevraagd om een inschatting te maken van hun bekwaamheid in het inzetten van de
computer als didactisch middel op een vierpunt schaal (helemaal niet, basaal, gevorderd of zeer
gevorderd). In figuur 4.4 staat het percentage leraren van het Pallas Athene College dat hun
bekwaamheid als gevorderd of zeer gevorderd inschat.
Figuur 4.4 – Leraren: Inschatting eigen bekwaamheid (% (zeer) gevorderd) in het inzetten van de
computer als didactisch middel Pallas Athene College (2012/2013, begin n=11, eind n=11; 2013/2014,
n=22)
Aan het begin van de pilot beschouwt ruim een derde van de leraren van de pilotgroep bij Pallas
Athene zich als gevorderd tot zeer gevorderd bekwaam. Nadere analyse laat zien dat alle andere
leraren zichzelf basaal vaardig vinden. Tijdens de interviews met de leraren van de pilotgroep en de
projectleider is ook al aangegeven dat de pilotgroep een gemengde groep is als het gaat om de
vaardigheden in het inzetten van de computer in de lessen. Het percentage dat zich aan het eind van
de pilot (zeer) gevorderd inschat is een beetje gestegen.
Uit de meting in schooljaar 2013/2014 die uitgezet is onder alle leraren van Pallas Athene blijkt dat op
dat moment bijna 60 procent van de leraren zich gevorderd tot zeer gevorderd vindt in gebruik van de
computer als didactisch middel. Alle andere leraren beschouwen zichzelf basaal gevorderd.
Het beeld van de bekwaamheden van de leraren van de pilotgroep van Dorenweerd wat betreft het
gebruik van de computer als didactisch middel sluit aan bij het beeld dat tijdens de interviews met de
projectleider en de leraren ontstaan is. Het gaat hier om een groep leraren die al vanaf het begin van
de pilot in het gebruik van ict in de les voorloopt op de rest. Aan het begin van de pilot vinden alle vijf
leraren van Dorenweerd zichzelf gevorderd in het inzetten van de computer voor het onderwijs. Aan
het eind van de pilot vinden vijf van de zes leraren zichzelf gevorderd. Één leraar schat zichzelf basaal
gevorderd in. In schooljaar 2013/2014 vinden vier van de vijf leraren zichzelf gevorderd en één leraar
zichzelf basaal gevorderd in gebruik van computer als didactisch middel.
4.3 Didactisch handelen met ict
Mate van ict-gebruik voor school in en buiten de lessen In de vragenlijst is een drietal vragen voorgelegd aan de leraren die betrekking hebben op de inzet
van de computer voor school, tijdens en buiten de les. Hieronder worden de resultaten beschreven.
Gebruik van de computer buiten de lessen, voor school
Aan de leraren is gevraagd hoeveel tijd ze zelf ict/computers gebruiken in en buiten de les, voor de
school (niet in tabel). Alle leraren van het Pallas Athene College gebruiken de computer wel eens voor
school buiten de les. Ruim tweederde van de leraren doet dit meer dan tien uur per week. Deze groep
wordt groter in het pilotjaar. Bij de meting in schooljaar 2013/2014 is te zien dat alle leraren de
36,445,5
0
20
40
60
80
100
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind% (zeer) gevorderd
59,1
0
20
40
60
80
100
2013/2014% (zeer) gevorderd
31
computer buiten de lessen voor school gebruiken, maar hierbij geeft bijna een derde van de leraren
aan dat ze dit minder dan vier uur per week doen.
Op het Dorenweerd College gebruiken ook alle leraren de computer voor school buiten de les. Vier
van de vijf leraren doen dit meer dan vijf uur per week. Het aandeel dat dit meer dan tien uur per week
doet, neemt ook hier toe in het pilotjaar. Dit zet zich door in schooljaar 2013/2014.
Gebruik van de computer door leraren tijdens de lessen
Ongeveer tachtig procent van de leraren op het Pallas Athene College gebruikt zelf de computer
tijdens meer dan 70 procent van de lessen. Hierin zijn grote veranderingen in de loop van de pilot. In
schooljaar 2013/2014 is dit vergelijkbaar.
Bij de eindmeting van de pilot is aan de leraren ook nog specifiek gevraagd hoe vaak ze de computer
gebruiken in de pilotlessen. Bij Pallas Athene lager ligt dit lager dan in de andere lessen: zestig
procent van de leraren gebruikt bij 70 procent of meer van de pilotlessen zelf de computer.
Op het Dorenweerd College gebruiken álle leraren aan het begin van de pilot tijdens meer dan 70
procent van de lessen zelf de computer. Aan het eind van de pilot zijn er twee leraren die dit ‘maar’
tijdens 50 tot 70 procent van de lessen doen, bij de meting in 2013-2014 is het weer terug op meer
dan 70 procent van de lessen voor alle leraren. De lichte afname einde pilotjaar kan een effect van de
pilot zijn (meer inzet devices voor leerlingen). Er is een verschil tussen de leraren in de mate waarin
ze zelf de computer gebruiken in de pilotlessen : twee leraren gebruikten tijdens de pilotlessen de
computer helemaal niet zelf. De andere drie leraren gebruiken ook bij 70 procent of meer van de
pilotlessen de computer zelf.
Gebruik van de computer door leerlingen tijdens de lessen
Er is tevens aan de leraren gevraagd bij hoeveel van hun lessen ze de leerlingen zelf met de
computer laten werken. Voor veel leraren blijkt dit geen routine: ruim een derde van de leraren van
Pallas Athene laat de leerlingen helemaal nooit met computers tijdens hun lessen en geen enkele
leraar laat tijdens meer dan de helft van de lessen de leerlingen met computers werken. Dit verandert
niet tijdens de pilot. In schooljaar 2013/2014 (meting onder alle leraren van pallas Athene) blijkt een
kwart van de leraren de leerlingen nooit met de computer te laten werken in de les, en geen enkele
leraar doet dit in meer dan de helft van hun lessen.
Ook bij de pilotleraren van het Dorenweerd College is het niet gangbaar de leerlingen tijdens de
lessen met de computer te laten werken: de meeste leraren doen dit af en toe (in minder dan 10
procent van de lessen), geen enkele leraar doet dit in meer dan de helft van de lessen. Dit verschilt
niet tussen de metingen, de pilot leidt dus niet tot meer lessen waarin de leerlingen zelf de computer
gebruiken. Dit is op zichzelf niet vreemd. De pilot is er op gericht om leerlingen met eigen devices te
laten werken. Als leerlingen met de computers van school werken gaan ze hiervoor naar de
computerlokalen. De inzet van eigen devices in de les kan er juist voor zorgen dat de leerlingen
minder vaak naar de computerlokalen hoeven te gaan.
Didactische handelingen met ict
De leraren hebben een aantal vragen beantwoord over hoe vaak ze bepaalde didactische
handelingen met ict verrichten tijdens de lessen. Deze items komen uit “Didactiek in Balans 2011
voortgezet onderwijs”.18 De leraren moesten op een vijfpuntschaal aangeven hoe vaak zij deze
handelingen doen (nooit of nauwelijks, af en toe, tamelijk vaak, vaak en heel vaak).
18 De items worden in de rapportage van Kennisnet ingedeeld twee schalen, te weten kennisconstructie en kennisoverdracht. In
deze rapportage is hier niet voor gekozen omdat in recent onderzoek bij een grote groep lerarenopleiders en (aankomend) leraren van het Centre of Expertise Leren met ict (Uerz, Kral en De Ries, 2014) de schalen niet betrouwbaar bleken / niet discrimineerden.
32
In figuur 4.5 staat welk deel van de leraren van het Pallas Athene College (heel) vaak bepaalde
didactische ict-handelingen uitvoert in het onderwijs. De handelingen zijn geordend naar de mate
waarin ze (heel)vaak voorkomen (van hoog naar laag), waar niemand een handeling (heel) vaak
uitvoert, is de balk voor de overzichtelijkheid weggelaten. De figuur heeft twee delen: één waarin de
antwoorden van de leraren betrokken bij de pilot aan het begin en aan het eind van de pilot met elkaar
worden vergeleken en één waarin de antwoorden van de leraren in 2013/2014 worden vergeleken met
hun ambities voor de komende drie jaar.
Figuur 4.5 – Leraren: Inschatting hoe vaak (% (heel) vaak) ze momenteel de volgende zaken doen
tijdens de lessen, en voor 2013/2014 hoe vaak (% (heel) vaak) ze deze de komende drie jaar willen
doen, Pallas Athene College (2012/2013, begin n=10, eind n=11; 2013/2014, n=19-22)
Uit de figuur valt af te lezen dat, aan het begin van de pilotfase, 60 procent van de bij de pilot
betrokken leraren van het Pallas Athene (heel) vaak gebruik maken van het digitale schoolbord. De
helft van de leraren gebruikt (heel) vaak materiaal van internet om de uitleg te verlevendigen. Veertig
procent gebruikt (heel) vaak de computer bij klassikale uitleg. Dertig procent geeft aan regelmatig in
de les aandacht te besteden aan het leerlingen leren om selectief om te gaan met internetbronnen en
ook dertig procent geeft aan (heel) vaak leerlingen te stimuleren om internet te raadplegen bij het
maken van een werkstuk. Bij de overige items zijn er aan het begin van de pilot geen leraren die dit
9,1
10,0
20,0
60,0
40,0
36,4
60,0
10,0
30,0
30,0
40,0
50,0
60,0
0 20 40 60 80 100
Ik laat leerling actuele bronnen zoeken via internet
Ik laat leerlingen games doen gerelateerd aan leerdoelen
Ik geef opdrachten, waarna leerlingen via internet het antwoord zoeken
Ik laat leerlingen met de computer toetsen of ze de stof beheersen
Ik laat leerlingen ict gebruiken om samen te werken
Ik laat leerlingen leerstof oefenen met de computer
Ik gebruik de pc om leerlingen leerstof op eigen niveau te laten oefenen
Ik leer leerlingen selectief omgaan met internetbronnen
Bij een werkstuk, stimuleer ik dat de leerlingen internet gebruiken
Ik gebruik de computer bij klassikale uitleg
Ik gebruik materiaal van internet om mijn uitleg te verlevendigen
Ik gebruik bij mijn onderwijs een digitaal schoolbord
2012/2013 Begin 2012/2013 Eind
47,6
4,8
38,1
36,8
15,8
36,8
42,1
47,4
68,4
78,9
81,0
100,0
19,0
19,0
10,5
26,3
10,5
21,1
52,6
73,7
52,4
100,0
0 20 40 60 80 100
Ik laat leerling actuele bronnen zoeken via internet
Ik laat leerlingen games doen gerelateerd aan leerdoelen
Ik geef opdrachten, waarna leerlingen via internet het antwoord zoeken
Ik laat leerlingen met de computer toetsen of ze de stof beheersen
Ik laat leerlingen ict gebruiken om samen te werken
Ik laat leerlingen leerstof oefenen met de computer
Ik gebruik de pc om leerlingen leerstof op eigen niveau te laten oefenen
Ik leer leerlingen selectief omgaan met internetbronnen
Bij een werkstuk, stimuleer ik dat de leerlingen internet gebruiken
Ik gebruik de computer bij klassikale uitleg
Ik gebruik materiaal van internet om mijn uitleg te verlevendigen
Ik gebruik bij mijn onderwijs een digitaal schoolbord
2013/2014 ambitie
33
vaak doen tijdens de les. Bij de eindmeting na het eerste pilotjaar is te zien dat bijna dezelfde zaken
regelmatig worden gedaan door de leraren. Hierin zijn geen heel grote verschuivingen te zien.
Bij de meting in schooljaar 2013/2014 is met name het gebruik van het digitale schoolbord
toegenomen, alle leraren gebruiken dit nu (heel) vaak in de lessen. Bij klassikale uitleg gebruikt ook
driekwart van de leraren (heel) vaak de computer. De trend is dat het aandeel leraren dat de ict-
handelingen (heel) vaak verricht, voor de meeste handelingen, hoger ligt in schooljaar 2013/2014 dan
in het pilotjaar. Dit geldt ook voor een aantal didactische ict-activiteiten die in het pilotjaar door geen
enkele leraar vaak werden gedaan. Dit geldt alleen niet voor het inzetten van games en het inzetten
van ict om leerlingen te laten samenwerken. Uit de vergelijking met het jaar ervoor blijkt dus dat meer
leraren steeds regelmatiger ict didactisch inzetten en dat dit langzamerhand een vast onderdeel van
hun lessen wordt. Deze trend zet zich volgens de leraren verder door in de komende jaren. Gevraagd
naar hoe vaak de leraren de betreffende didactische ict-handelingen over drie jaar denken te doen
(met dezelfde antwoordcategorieën), blijkt dat bij bijna alle items het ambitieniveau hoger ligt dan nu
(percentages dat het (heel) vaak wil doen hoger, zie figuur 4.5). Alleen wat betreft het inzetten van
games, is de ambitie van bijna geen enkele leraren om dit (heel) vaak te gaan doen.
Bij het Dorenweerd College staan dezelfde didactische handelingen met ict boven aan de lijst als bij
Pallas Athene College en ook hier is daarin weinig ontwikkeling te zien in de pilotfase van het project.
Aan het begin van de pilot gebruiken vier van de vijf leraren de computer (heel) vaak bij de klassikale
instructie en dit blijft zo. Drie van de vijf leraren gebruiken (heel) vaak het digitale schoolbord, ook dit
verandert niet met de tijd. Ditzelfde geldt voor het gebruiken van materiaal van internet om de uitleg te
verlevendigen. Aan het begin van de pilot waren er drie leraren die internet (heel) vaak gebruikten om
leerlingen te laten samenwerken. Dat komt niet meer terug bij de latere metingen. De overige zaken
worden bijna door geen enkele leraar heel vaak gedaan. Bij de eindmeting in het pilotjaar en de
meting in 2013/2014, is daarin weinig verandering. Er is één opvallende ontwikkeling: er zijn in
2013/2014 twee leraren die (heel) vaak de leerlingen digitaal de beheersing van de leerstof laten
toetsen.
Gevraagd naar hoe vaak de leraren van Dorenweerd de verschillende didactische ict-handelingen
over drie jaar denken te doen, valt op dat bij bijna alle items het ambitieniveau hoger ligt dan nu.
Alleen wat betreft het inzetten van games en het geven van opdrachten waarbij leerlingen via internet
antwoorden moeten zoeken, is de ambitie van bijna geen enkele leraar om dit (heel) vaak te gaan
doen.
Inzet internet bij lesvoorbereiding
Aan de leraren is gevraagd of en hoe vaak ze internet gebruiken voor specifieke activiteiten of
aspecten van de lesvoorbereiding. De antwoordmogelijkheden waren nooit, soms, vaak en (bijna)
altijd.
In figuur 4.6 is te zien welk percentage leraren van Pallas Athene van de pilotgroep vaak of (bijna)
altijd internet gebruikt voor verschillende aspecten bij lesvoorbereiding, aan het begin van de pilot en
aan het eind van de pilot. In de tweede grafiek is te zien voor hoeveel leraren in schooljaar 2013/2014
dit geldt (andere leraren).
Tweederde van de leraren van Pallas Athene van de pilotgroep gebruikt internet vaak of bijna altijd om
de eigen kennis over de lesinhoud op te frissen, dit verandert niet na de pilot. Méér leraren blijken aan
het einde van de pilot vaak internet te gebruiken om meningen op te zoeken rondom een onderwerp,
een andere manier van uitleggen op te zoeken of de lesinhoud in een actueel kader of vanuit een
ander perspectief te kunnen presenteren. Dit lijkt een duidelijke trend.
Opvallend is dat waar aan het begin van de pilot meer dan de helft van de leraren vaak internet
gebruikt om digitaal lesmateriaal te maken, dit aan het eind van de pilot nog maar voor een derde van
de leraren van de pilotgroep geldt.
In schooljaar 2013/2014, bij de meting bij alle leraren van Pallas Athene, is te zien dat internet door
ongeveer de helft van de leraren vaak of (bijna) altijd gebruikt wordt als zij hun kennis over de
34
lesinhoud willen opfrissen en digitaal lesmateriaal willen maken. Rond de zeventig procent van de
leraren gebruikt internet vaak/ (bijna) altijd als ze een onderwerp op een andere manier uit willen
leggen of de lesstof in een actueel kader willen presenteren. Zestig procent gebruikt internet vaak om
een onderwerp vanuit een ander perspectief te presenteren. Het percentage leraren dat heel vaak/
(bijna) altijd meningen opzoekt rondom een onderwerp, ligt met veertig procent relatief laag.
Figuur 4.6 – Leraren: Voorbereiding van lessen met behulp van internet om de volgende zaken te
doen,% vaak of (bijna) altijd, Pallas Athene College (2012/2013, begin n=12, eind =9; 2013/2014,
n=17)
Twee van de vijf leraren van het Dorenweerd College gebruikten aan het begin van de pilot internet
vaak of (bijna) altijd om de kennis over de lesinhoud op te frissen, digitaal lesmateriaal te maken en op
een andere manier de lesinhoud uit te leggen. Eén leraar zoekt vaak of (bijna) altijd verschillende
meningen op rondom een onderwerp, gebruikt internet om onderwijs in een actueel kader te
presenteren of vanuit een ander perspectief te bekijken. Aan het eind van de pilot is er
verhoudingsgewijs niet zoveel veranderd. In schooljaar 2013/2014 is bij dezelfde leraren wel een
stijging te constateren in de mate waarbij zij internet gebruiken voor de voorbereiding van de lessen.
Vier van de vijf leraren frissen vaak of (bijna) altijd de eigen kennis op over de lesinhoud, maken
digitaal lesmateriaal, zoeken andere manieren van uitleg op internet en gebruiken internet om een
onderwerp te presenteren in een actueel kader. Drie van de vijf leraren gebruiken internet vaak of
(bijna) altijd om een onderwerp vanuit een ander perspectief te presenteren. Twee van de vijf leraren
gebruiken internet om verschillende meningen rondom een onderwerp op te zoeken.
66,758,3
25,0 25,033,3
25,0
66,7
33,3
44,4 44,4 44,4 44,4
0
20
40
60
80
100
Opfrissen van mijnkennis over de
lesinhoud
Digitaal lesmateriaalmaken
Opzoeken meningenrondom eenonderwerp
- op een anderemanier uitleggen
(bijv. via film)
- in een actueel kaderpresenteren
- vanuit een anderperspectiefpresenteren
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
52,947,1
41,2
70,6 70,6
58,8
0
20
40
60
80
100
Opfrissen van mijnkennis over de
lesinhoud
Digitaal lesmateriaalmaken
Opzoeken meningenrondom eenonderwerp
- op een anderemanier uitleggen
(bijv. via film)
- in een actueel kaderpresenteren
- vanuit een anderperspectiefpresenteren
2013/2014
35
4.4 Ervaren stimulans schoolleiding en ondersteuningsbehoefte
Mate waarin schoolleiding leraren stimuleert voor onderwijs en ict
De leraren hebben aangegeven in hoeverre hun schoolleiding hen stimuleert en/of aanzet tot
experimenteren met het gebruik van ict in de lessen door bij vijf stellingen aan te geven in welke mate
dat gebeurt op hun school (nooit, soms, regelmatig, vaak en zeer vaak). De stellingen komen uit
Didactiek in Balans voortgezet onderwijs 2011, deze vormen samen een schaal voor de mate waarin
de school de leraren stimuleert om de te experimenteren met ict (zie tabel 4.4).
Tabel 4.4 – Schaal voor ervaren stimulering door schoolleiding, onderliggende vijf stellingen
De schoolleiding stimuleert en enthousiasmeert teamleden om ict didactisch in te zetten.
De schoolleiding biedt ruimte om met ict in het onderwijs te experimenteren.
De schoolleiding stimuleert dat collega’s ervaringen uitwisselen over inzet van ict in onderwijs.
De schoolleiding stimuleert dat in het team of vaksectie wordt afgestemd wat elke leraar doet op het
gebied van ict en onderwijs.
De schoolleiding stimuleert teamprofessionalisering op gebied van onderwijskundig gebruik van ict.
In figuur 4.7 zijn de resultaten te zien van de gemiddelde scores van de leraren van het Pallas Athene
College bij de verschillende metingen. De gemiddelde waarde op alle items samen is bij elke meting
bij Pallas Athene 2,9 (vijfpuntschaal). De leraren ervaren gemiddeld genomen dat zij regelmatig
worden gestimuleerd door de schoolleiding om ict in de lessen in te zetten en te experimenteren. Dit
verandert niet in de loop van de pilot en wijkt niet af van de mening van alle leraren zoals bevraagd in
schooljaar 2013/2014.
Figuur 4.7 – Leraren: gemiddelde score op de schalen voor de mate waarin de directie leraren
stimuleert om te experimenteren met ict, Pallas Athene College (2012/2013, begin n=15 sd.=0,9, eind
n=11, sd. = 0,6; 2013/2014, n=22, sd.=0,9)
Op itemniveau blijkt dat de leraren van Pallas Athene het vaakst ervaren dat de schoolleiding ruimte
biedt om met ict in het onderwijs te experimenteren (Beginmeting en eindmeting pilot: 70 procent
(zeer) vaak, meting schooljaar 2013/2014: 47 procent (zeer) vaak).
Bij Dorenweerd is, vanwege het kleine aantal respondenten, alleen op itemniveau gekeken wat de
resultaten zijn. De resultaten staan voor deze leraren, in aantallen, in tabel 4.5.
2,9 2,9
1
2
3
4
5
Stimuleren en experimenteren
2012/2013 - begin
2,9
1
2
3
4
5
Stimuleren en experimenteren
2013/2014
36
Tabel 4.5 – Leraren: mate waarin de directie leraren (zeer) vaak stimuleert om te experimenteren met
ict, Dorenweerd College, in aantallen
De schoolleiding: Begin pilot
(n=5)
Eind pilot
(n=6)
2013/2014
(n=5)
stimuleert en enthousiasmeert teamleden om ict didactisch in te
zetten
2 1 1
biedt ruimte om met ict in het onderwijs te experimenteren 3 1 2
stimuleert dat collega’s ervaringen uitwisselen over inzet van ict in
onderwijs
1 1 0
stimuleert dat in het team of vaksectie wordt afgestemd wat elke
leraar doet op het gebied van ict en onderwijs
1 0 1
stimuleert teamprofessionalisering op gebied van onderwijskundig
gebruik van ict
0 0 0
In de tabel valt een paar zaken op. Aan het begin van de pilot wordt door iets meer leraren
aangegeven dat zij (zeer) vaak een positieve stimulans van de schoolleiding ervaren voor ict dan aan
het eind van de pilot en in het jaar 2013/2014. Kijkend naar de leraren die niet aangeven dat ze dit
zeer vaak ervaren, is te zien dat deze groep juist aan de andere kant van het spectrum zit. De meeste
hiervan geven aan dat ze dit nooit/soms ervaren. Dit is de grootste groep en deze wordt niet kleiner
met de tijd.
Geen enkele leraar vindt dat de schoolleiding vaak of zeer vaak teamprofessionalisering stimuleert op
het gebied van onderwijskundig gebruik van ict. Dit geldt voor de meting aan het begin van de pilot,
aan het eind van de pilot en in schooljaar 2013/2014. Deze groep leraren zit juist aan de andere kant
van het spectrum. Ze geven allemaal aan dat ze dit nooit/soms ervaren. Dit is de grootste groep en
deze wordt niet kleiner met de tijd.
Ondersteuningsbehoefte
Aan de leraren is een lijst met items voorgelegd met de vraag aan te geven in welke mate (5-
puntsschaal, van geen tot zeer veel) ze behoefte hebben aan extra ondersteuning en faciliteiten bij het
gebruik van ict in hun onderwijs (dat wil zeggen boven op wat ze al hebben).
De lijst valt uiteen in vier schalen (zie tabel 4.6), namelijk een schaal voor visieontwikkeling,
deskundigheid, software en digitale leermiddelen en ict-infrastructuur. Deze vier schalen en items voor
ondersteuningsbehoefte komen uit ‘Didactiek in Balans voortgezet onderwijs 2011’. Hoe hoger iemand
scoort op de schaal, hoe groter de ondersteuningsbehoefte op dit terrein.
37
Tabel 4.6 – Vier typen ondersteuningsbehoeften, schalen met onderliggende items:
Items Type
ondersteuning
- Een schoolmanagement dat samen met team een breed gedragen visie op ict ontwikkelt
- De vertaling van onze kijk op onderwijs en leren in ict-toepassingen
- Visie op ict en onderwijs vastleggen in beleidsplan
- Een door leraren en directie gezamenlijk ontwikkelde visie op ict in het onderwijs
visieontwikkeling
- Goede voorbeelden van ict en didactiek
- Ondersteuning bij gebruik van een elektronische leeromgeving voor het onderwijs
- Deskundige ondersteuning bij gebruik van ict in de lessen
- Ideeën en ervaringen uitwisselen met collega?s van eigen en andere scholen tijdens
bijeenkomsten of in intervisie
- Handreikingen voor gebruik computerprogramma's in de les
deskundigheids-
bevordering
- Nieuwe ict-toepassingen voor onderwijs (zoals wiki, games, digitale leerobjecten)
- Digitaal leermateriaal dat geleverd wordt bij de lesmethode
- Toetsen om voortgang van leerlingen met de computer te volgen (diagnostische toetsen)
- Computerprogramma's waarmee leerlingen zelfstandig kunnen werken
- Een bibliotheek met digitaal leermateriaal waaruit ik zelf mijn lessen kan samenstellen
software en
digitale
leermiddelen
- Grotere betrouwbaarheid van de aansluiting met internet
- Ict-toepassingen voor leraar en leerling zowel thuis als op school beschikbaar via
internet
- Directe deskundige hulp als computers of netwerk haperen
- Extra computervoorzieningen zoals snelle internetverbinding, digibord, computers,
laptop)
- Afstemming tussen ict-voorzieningen voor administratie en de onderwijsprogrammatuur
betere ict-
infrastructuur
Figuur 4.8 laat zien aan welke soort ondersteuning de leraren van het Pallas Athene college extra
behoefte hebben in het begin en aan het eind van de pilot en in schooljaar 2013/2014. De leraren van
Pallas Athene hebben in het begin van de pilot gemiddeld een beetje tot redelijk veel behoefte aan
ondersteuning op alle vier de terreinen, net iets meer op gebied van deskundigheid en digitaal
leermateriaal dan op de beide andere gebieden. Aan het eind van de pilot is de behoefte aan
ondersteuning op alle terreinen gestegen. Uit de interviews met de leraren is dat ook gebleken.
Leraren ervaren ondanks de verbeterde infrastructuur dat er regelmatig technische problemen zijn
zoals bepaalde applicaties die niet goed blijken te werken of niet werken op het gehanteerde
besturingssysteem. De verbeterde infrastructuur stimuleert uiteraard wel om op zoek te gaan naar
digitale leermiddelen maar de zoektocht blijkt niet gemakkelijk. Voor het ene vakgebied zijn meer
geschikte applicaties voor het onderwijs te vinden dan voor het andere. Alle klassen van Pallas
Athene zijn in de loop van het project voorzien van een digitaal schoolbord. Dit betekent nog niet
automatisch dat alle leraren deze ook op een verantwoorde manier kunnen inzetten. De behoefte aan
deskundigheidsbevordering stijgt.
38
Figuur 4.8 Leraren: Gemiddelde score op de vijfpuntsschalen voor ondersteuningsbehoeften op het
terrein van ict, Pallas Athene College (2012/2013, begin n-15, eind =11; 2013/2014, n=22)
Op basis van de antwoorden op itemniveau (niet in figuur) vallen de volgende zaken op. Op het
gebied van visieontwikkeling hebben de pilotleraren van Pallas Athene vooral meer behoefte
gekregen aan een (door management en team) breed gedragen visie voor gebruik van ict op school
en aan een vertaling van de kijk op onderwijs en leren in ict-toepassingen.
Wat betreft deskundigheid is met name het aantal leraren dat behoefte heeft aan het uitwisselen van
ideeën en ervaringen met collega’s gegroeid. Bij digitale leermiddelen/software blijken de leraren aan
alle voorgelegde aspecten meer behoefte te hebben, behalve aan digitaal lesmateriaal bij de
methode. Bij de ict-infrastructuur springt er geen item uit, aan alle aspecten is meer behoefte.
In schooljaar 2013/2014 (waarbij alle leraren zijn bevraagd) blijkt de behoefte aan extra ondersteuning
op het gebied van digitale leermiddelen het grootst. Binnen deze categorie blijkt de behoefte aan
nieuwe ict-toepassingen en aan een bibliotheek met digitaal leermateriaal ( beide items 41,2 procent
(zeer) veel) het grootst.
Ook bij de leraren van de pilotgroep van Dorenweerd is een verschuiving te zien van de
ondersteuningsbehoeften gedurende de pilot en in het jaar daarop (2013/2014, dezelfde leraren). In
het begin van de pilotfase hebben de leraren vooral (zeer) veel behoefte aan een verbeterde ict-
2,3
2,8 2,8
2,1
2,9
3,33,5
3,0
1
2
3
4
5
visieontwikkeling deskundigheid digitale leermiddelen/ software
Ict-infrastructuur
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
2,4
2,83,1
2,6
1
2
3
4
5
visieontwikkeling deskundigheid digitale leermiddelen/ software
Ict-infrastructuur
2013/2014
39
infrastructuur. Bij de eindmeting in de pilotfase is deze behoefte aan (extra) faciliteiten afgenomen en
in 2013/2014 zegt geen enkele leraar (zeer) veel extra behoeften te hebben op dit terrein.
Behoeften die aan het begin van de pilot hoog scoorden, maar minder worden: behoefte aan goede
voorbeelden van ict en didactiek (deskundigheid); aan handreikingen voor gebruik van
computerprogramma’s in de les (deskundigheid); aan digitale voortgangstoetsen (digitaal
leermateriaal). Behoeften die toenemen: behoefte aan het uitwisselen van ideeën en ervaringen met
collega’s (deskundigheid); computerprogramma’s waarmee leerlingen zelfstandig kunnen werken
(digitaal leermateriaal).
40
5. Opbrengsten op leerlingniveau
In dit hoofdstuk staan de opbrengsten van het project School-IT op leerlingniveau centraal wat betreft
achtereenvolgens de ict-geletterdheid van de leerlingen, het feitelijke ict-gebruik door leerlingen voor
school en de motivatie van de leerlingen. Hierbij wordt steeds ingegaan op de ontwikkelingen die
zichtbaar zijn bij de tweedejaars leerlingen in de pilotklassen in schooljaar 2012/2013 (begin- en
eindmeting). Daarnaast wordt de stand van zaken een jaar na afloop van de pilotfase, eind schooljaar
2013/2014, beschreven, bij de tweedejaars leerlingen van dat schooljaar. Daarbij moet worden
bedacht dat het om andere leerlingen gaat. Dit geeft een beeld van de doorwerking van de pilot in de
school. De resultaten zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de digitale vragenlijst.
5.1. Ict-geletterdheid
Vaardigheidsprofiel
Ook voor de leerlingen is het profiel van ict-vaardigheid vastgesteld op basis van dezelfde vraag als
voor de leraren (zie paragraaf 4.1 voor nadere toelichting). Daarbij zijn drie profielen onderscheiden
op basis van ict-activiteiten die leerlingen zonder hulp kunnen uitvoeren: beginnend gebruiker (novice
user), gemiddelde gebruiker (average user) en expert gebruiker (power user).
Figuren 5.1 en 5.2 bestaan elk uit twee afbeeldingen. In de eerste afbeelding is te zien hoe de
verdeling in vaardigheidsprofielen van de tweedejaars leerlingen aan het begin van de pilot en aan het
eind van de pilot in schooljaar 2012/2013 is. In de tweede afbeelding wordt de verdeling in
vaardigheidsprofielen gepresenteerd van de nieuwe tweedejaars leerlingen van schooljaar 2013/2014
van de betreffende school.
Figuur 5.1 – Leerlingen - Vaardigheidsprofiel instrumentele ict-vaardigheden (in procenten) voor het
Pallas Athene College naar meting (meting 2012/2013 begin n= 84, eind n=25; 2013/2014, n=183)
Eenderde van de tweedejaars leerlingen van Pallas Athene van schooljaar 2012/2013 valt aan het
begin van de pilot in de groep novice users . Dit betekent dat deze groep leerlingen een laag
vaardigheidsniveau met ict heeft. Aan het eind van de pilot is het aantal novice users gedaald (16%)
en is het aantal power users (36%) toegenomen. Er lijkt dus sprake van een positieve ontwikkeling
van de ict-vaardigheden van de leerlingen in het jaar van de pilot.
Het beeld onder de tweedejaars leerlingen van schooljaar 2013/2014 zit daar een beetje tussenin: er
zijn verhoudingsgewijs méér leerlingen met een gemiddeld niveau en minder beginnend gebruikers
dan aan het begin van het voorgaande schooljaar, maar het niveau ligt weer wat lager dan aan het
eind van de pilotjaar.
21,4
36,0
45,2 48,0
33,3
16,0
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
power user average user novice user
19,7
58,5
21,9
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
2013/2014
power user average user novice user
41
Bijna tweederde van de tweedejaars leerlingen van het Dorenweerd College is aan het begin van
schooljaar 2012/2013 te rekenen tot de groep gemiddelde gebruikers (average user) als het gaat om
instrumentele ict-vaardigheid (figuur 5.2). Ongeveer een vijfde van de leerlingen (18%) kan zelfstandig
complexe ict-handelingen verrichten (power users). De groep power users is even groot als de groep
novice users. Aan het eind van het jaar is een lichte positieve verschuiving te zien: de groep novice
users is iets afgenomen en de groep power users is iets toegenomen.
Figuur 5.2 – Leerlingen - Vaardigheidsprofiel instrumentele ict-vaardigheden (in procenten) voor het
Dorenweerd College naar meting (meting 2012/2013 begin n= 117, eind n=74; 2013/2014, n=106)
Er zijn nauwelijks verschillen tussen de tweedejaars leerlingen van schooljaar 2012/2013 en
2013/2014 wat betreft de verdeling naar vaardigheidsprofielen.
Profiel mediagebruik
Het profiel mediagebruik gaat in op de aard van het alledaagse gebruik van ict en (sociale) media door
leraren. Aan de leerlingen is net als aan de leraren gevraagd om zichzelf in te delen in één van de vier
typen internetgebruikers die door Van der Beemt19 worden onderscheiden: traditionalisten, gamers,
netwerkers en producers. In tabel 4.2 van paragraaf 4.1 staan de typeringen beschreven en bij welk
profiel die typering past.
In de volgende figuur wordt zichtbaar hoe de leerlingen van Pallas Athene zichzelf typeren.
Bij de leerlingen van Pallas Athene (zie figuur 5.3) rekent de grootste groep leerlingen zichzelf tot de
netwerkers, dat wil zeggen dat zij veel gebruik maken van social media en dat deze erg belangrijk zijn
in hun dagelijkse leven. Er is een kleine verschuiving te zien tussen de beginmeting en de eindmeting.
Aan het eind van de pilot vinden meer leerlingen zichzelf een netwerker en minder leerlingen zichzelf
een producer of traditionalist. Uit de vergelijking tussen de beide schooljaren valt eenzelfde
verschuiving op.
19 Van den Beemt, A. (2010). Interactive media practices of young people: origins, backgrounds, motives and patterns.
Proefschrift Universiteit Utrecht. Oisterwijk: Boxpress publishing.
17,921,6
64,1 64,9
17,913,5
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
power user average user novice user
16,0
65,1
18,9
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
2013/2014
power user average user novice user
42
Figuur 5.3 – Leerlingen: profielen van mediagebruik (in procenten), Pallas Athene College (2012/2013
begin n=84, eind n=25, 2013/2014 n=184)
In de volgende figuur is te zien hoe de leerlingen van Dorenweerd zichzelf typeren. Ook bij de
leerlingen van Dorenweerd College vindt de meerderheid van de leerlingen dat de typering van een
(sociaal) netwerker het best bij hun ict-gebruik past. De andere leerlingen verdelen zichzelf ongeveer
gelijk over de drie andere profielen.
Figuur 5.4 – Leerlingen: profielen van mediagebruik (in procenten), Dorenweerd College
(2012/2013 begin n=114, eind n=71, 2013/2014 n=104
12,0
16,0
60,0
12,0
2012/2013 - eind
14,5
19,2
53,5
12,8
2013/2014
producer
gamer
sociaal / netwerker
traditionalist
23,8
15,542,9
17,9
2012/2013 - begin
producer
gamer
sociaal / netwerker
traditionalist
14,1
12,7
53,5
19,7
2012/2013 - eind
14,4
20,2
53,8
11,5
2013/2014
producer
gamer
sociaal / netwerker
traditionalist
15,8
15,8
54,4
14,0
2012/2013 - begin
producer
gamer
sociaal / netwerker
traditionalist
43
Er zijn nauwelijks verschillen tussen de drie metingen te zien, dat wil zeggen dat zich geen
verschuivingen in het (ingeschatte) mediaprofiel hebben voorgedaan in het pilotjaar of in de uitrolfase
van het project.
Mediageletterdheid
Hoe mediawijs zijn de tweedejaarsleerlingen van het Pallas Athene College en het Dorenweerd
College? Aan de leerlingen zijn zes stellingen voorgelegd waarbij ze in een vierpuntschaal konden
aangeven in hoeverre ze het eens zijn met de stellingen. De volgende twee figuren laten zien in
hoeverre de leerlingen het eens of helemaal eens zijn met de stellingen.
Uit de antwoorden van de tweedejaars leerlingen van Pallas Athene (figuur 5.5) blijkt dat de leerlingen
zichzelf over het algemeen redelijk mediawijs vinden in termen van hun omgang met social media. De
meeste leerlingen weten naar eigen zeggen heel goed welke dingen ze wel of niet op Facebook of
Twitter moeten zetten. De meeste leerlingen zetten ook geen rare foto’s van zichzelf, van vrienden of
grappige uitspraken van leraren online. Opvallend is wel dat aan het begin van de pilot slechts 41
procent van de leerlingen weet hoe een feest te plannen op Facebook zonder dat dit uitdraait op een
x-party. Dit aantal is iets toegenomen aan het eind van de pilot (48%).Opmerkelijk is verder dat aan
het eind van de pilot een groter percentage leerlingen rare foto’s van vrienden of grappige uitspraken
van leraren online zet dan aan het begin van de pilot. Er zijn geen grote verschillen tussen de
tweedejaars leerlingen van schooljaar 2012/2013 en schooljaar 2013/2014.
Figuur 5.5 – Leerlingen: stellingen over Facebook / Twitter (%-(helemaal mee) eens)), Pallas Athene
College (2012/2013 begin n=84, eind n=25, 2013/2014 n=172)
22,6
91,7
14,37,1
40,5
88,1
20,0
84,0
28,0 28,0
48,0
84,0
0
20
40
60
80
100
Ik zet rare foto'svan mezelf op
Ik weet goedwat ik wel en
niet op Facebookmoet zetten
Ik zet rare foto'svan vrienden opFacebook en tag
hen
Ik zet grappigeuitspraken (overdocenten etc.)
online
Ik kan een feestplannen zonderdat dit uitdraaitop een x-party.
Ik weet goedwat ik wel en
niet op Twittermoet zetten
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
22,7
84,9
16,9 12,8
52,9
83,7
0
20
40
60
80
100
Ik zet rare foto'svan mezelf op
Ik weet goedwat ik wel en
niet op Facebookmoet zetten
Ik zet rare foto'svan vrienden opFacebook en tag
hen
Ik zet grappigeuitspraken (overdocenten etc.)
online
Ik kan een feestplannen zonderdat dit uitdraaitop een x-party.
Ik weet goedwat ik wel en
niet op Twittermoet zetten
2013/2014
44
Ook de tweedejaars leerlingen van Dorenweerd achten zich behoorlijk mediawijs in de omgang met
social media, zoals blijkt uit hun antwoorden. De overgrote meerderheid geeft aan goed te weten
welke dingen ze wel en niet op Twitter moeten zetten. De meeste leerlingen zetten geen rare foto’s
van zichzelf of vrienden op Facebook of grappige uitspraken over leraren online. Aan het begin van de
pilot is het percentage leerlingen dat rare foto’s van zichzelf of van vrienden op Facebook zet lager
dan aan het eind van de pilot. Een mooie ontwikkeling is dat het percentage leerlingen dat weet hoe
een feest te plannen zonder dat dit uitdraait op een x-party is gestegen van 59 procent naar 70
procent.
De tweedejaars leerlingen van schooljaar 2013/2014 laten een vergelijkbaar beeld zien. Het
percentage leerlingen dat weet hoe een feest te plannen ligt hier weer lager vergeleken met de
tweedejaars leerlingen aan het eind van de pilot 2012/2013. Dit lijkt op beide scholen een thema dat
de moeite waard is om met de leerlingen te bespreken.
Figuur 5.6 – Leerlingen: stellingen over Facebook / Twitter (%-(helemaal mee) eens), Dorenweerd
College (2012/2013 begin n=114, eind n=71, 2013/2014 n=105)
20,2
95,6
14,9 10,5
58,8
93,0
26,8
93,0
29,619,7
70,4
91,5
0
20
40
60
80
100
Ik zet gerust rarefoto's van mezelf
op Facebook
Ik weet heelgoed welke
dingen ik wel enniet op Facebook
moet zetten
Ik zet rare foto'svan vrienden opFacebook en tag
hen in dezefoto's
Ik zet grappigeuitspraken over
religie, sex,man/vrouw
verhoudingen ofbepaalde
docenten online
Ik kan eenevent/feestplannen op
Facebook zonderdat dit uitdraaitop een x-party.
Ik weet heelgoed welke
dingen ik wel enniet op Twitter
moet zetten
2012/2013 begin 2012/2013 eind
22,9
89,5
21,013,3
57,1
91,4
0
20
40
60
80
100
Ik zet gerust rarefoto's van mezelf
op Facebook
Ik weet heelgoed welke
dingen ik wel enniet op Facebook
moet zetten
Ik zet rare foto'svan vrienden opFacebook en tag
hen in dezefoto's
Ik zet grappigeuitspraken over
religie, sex,man/vrouw
verhoudingen ofbepaalde
docenten online
Ik kan eenevent/feestplannen op
Facebook zonderdat dit uitdraaitop een x-party.
Ik weet heelgoed welke
dingen ik wel enniet op Twitter
moet zetten
2013/2014
45
5.2. Gebruik van internet voor leren
Digitaal vragen stellen
Om een beeld te krijgen van de activiteiten waarvoor leerlingen internet inzetten voor het leren zijn
vragen gesteld over de wijze waarop leerlingen met elkaar en met de leraar contact hebben over de
lesstof of het huiswerk.
Leerlingen van beide scholen stellen vooral digitaal vragen aan hun medeleerlingen over de lesstof en
het huiswerk (60 tot 70 procent doet dit vaak of altijd). Zij stellen beduidend minder vaak digitaal
vragen over lesstof of huiswerk aan hun leraren (ongeveer 10 tot 20 procent doet dit vaak of altijd).
Hierin is nauwelijks verandering te zien aan het eind van de pilot en bij de nameting tussen de
leerlingen van schooljaar 2012/2013 en schooljaar 2013/2014.
Als leerlingen digitaal vragen stellen aan hun medeleerlingen dan blijkt uit alle drie de metingen bij
Pallas Athene en bij Dorenweerd dat ongeveer 90 procent van hen hiervoor Whatsapp of Facebook
gebruikt. De digitale leeromgeving of de schoolwebsite of e-mail worden hiervoor niet of nauwelijks
gebruikt door de leerlingen.
Als leerlingen digitaal vragen stellen aan hun leraren, doen ze dit meestal via e-mail. Bij Dorenweerd
geldt dit in schooljaar 2012/2013 voor zo’n 90 procent van de leerlingen, dit verandert niet onder
invloed van de pilot. De tweedejaars leerlingen van schooljaar 2013/2014 gebruiken iets vaker de
digitale leeromgeving of Whatsapp of Facebook (totaal 30%) om leraren digitaal vragen te stellen dan
de leerlingen van het schooljaar daarvoor.
Bij Pallas Athene is in de loop van het pilotjaar een voorzichtige verandering te zien in de applicaties
die de leerlingen gebruiken om vragen te stellen aan de leraren. Aan het eind van de pilot gebruikt 24
procent van de leerlingen meestal Whatsapp of Facebook om vragen te stellen aan de leraren en 29
procent de digitale leeromgeving, fors meer dan aan het begin van het jaar (resp. 4 en 14%). Bij de
tweedejaars leerlingen van schooljaar 2013/2014 is het percentage leerlingen dat de digitale
leeromgeving gebruikt om digitaal vragen te stellen aan op hetzelfde niveau als begin 2012/2013,
namelijk 14 procent.
Online lesinformatie zoeken
Aan de leerlingen is gevraagd of zij internet (bijvoorbeeld de schoolwebsite, de digitale leeromgeving
of magister) gebruiken om op te zoeken wat ze precies moeten leren (huiswerk), wat de leerdoelen
van de les zijn, uit te zoeken waar ze les hebben (lesruimte) en uit te zoeken waarop ze beoordeeld
worden. Zij konden daarbij aangeven of zij dit nooit, soms, vaak of heel vaak doen (figuur 5.7 en 5.8).
Er is enige toename van het online zoeken van lesinformatie door de leerlingen van Pallas Athene in
de loop van de pilotperiode. Zo is het percentage leerlingen dat vaak online opzoekt wat ze moeten
leren aan het eind van de pilot licht gestegen (van 18% naar 32%). Ook zoeken meer leerlingen
regelmatig online de leerdoelen op (van 11% naar 24%). Het percentage leerlingen dat vaak met
behulp van internet opzoekt waar ze les hebben is gedaald aan het eind van de pilot, maar is nog
steeds behoorlijk hoog (72%). Een derde van de leerlingen zoekt met behulp van internet op hoe ze
worden beoordeeld, dit verandert niet.
Het Pallas Athene College heeft in schooljaar 2013/2014 het beleid met betrekking tot het verplicht
opnemen van huiswerk en leerwerk in de digitale leeromgeving aangescherpt. Leerlingen hoeven in
principe het huiswerk niet te maken als de leraren dit niet op de digitale leeromgeving hebben
geplaatst. Leerlingen zijn verplicht om te kijken op de digitale leeromgeving wat ze moeten leren. Dit
verklaart de stijging van het percentage leerlingen in schooljaar 2013/2014 dat vaak online zoekt (of
en) welk huiswerk is opgegeven. Bij de overige online activiteiten is weinig verandering te zien.
46
Figuur 5.7 – Leerlingen: gebruik van internet voor het zoeken van informatie voor school (%-(heel)
vaak), Pallas Athene College (2012/2013 begin n=79, eind n=25; 2013/2014 n=175)
Ook bij Dorenweerd College is sprake van enige toename van het online opzoeken van lesinformatie
door de leerlingen in de loop van het project (zie figuur 5.8). Aan het begin van de pilot raadpleegt 68
procent van de leerlingen van Dorenweerd vaak de schoolsite om te achterhalen wat ze precies
moeten leren. Aan het eind van de pilot stijgt dit percentage naar 80 procent. Ook het percentage
leerlingen dat regelmatig online opzoekt wat de leerdoelen zijn van de les stijgt (van 17% naar 32%).
Een derde van de leerlingen zoekt vaak online na hoe ze worden beoordeeld. Verder kijkt een
behoorlijk percentage leerlingen (ongeveer tweederde) online waar ze les hebben.
Het grootste verschil tussen de tweedejaars leerlingen van schooljaar 2012/2013 en schooljaar
2013/2014 lijkt te zijn dat meer leerlingen in schooljaar 2013/2014 vaak online opzoeken waar ze les
hebben.
17,711,4
91,1
31,632,024,0
72,0
32,0
0
20
40
60
80
100
opzoekenhuiswerk
opzoekenleerdoelen
lesruimte wijze vanbeoordeling
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
70,3
16,0
77,1
37,7
0
20
40
60
80
100
opzoekenhuiswerk
opzoekenleerdoelen
lesruimte wijze vanbeoordeling
2013/2014
47
Figuur 5.8 – Leerlingen: gebruik van internet voor het zoeken van lesinformatie (%-(heel) vaak),
Dorenweerd College (2012/2013 begin n=114, eind n=71; 2013/2014 n=106)
Mening over internet en leren
Gekeken is welke houding de leerlingen hebben ten aanzien van leren met internet en of deze
houding veranderd is in de loop van de pilot. De leerlingen hebben bij een drietal stellingen over het
gebruik van internet voor leren aangegeven op een vijfpuntschaal of ze het met de stelling eens zijn.
In figuur 5.9 en 5.10 staan de antwoorden, waarbij de percentages (helemaal mee) eens zijn
opgenomen.
De houding van leerlingen van Pallas Athene ten aanzien van internet voor leren is niet onverdeeld
positief. Rond een kwart leerlingen van Pallas Athene vindt dat het gebruik van internet om te leren
extra tijd kost. Dit verandert niet na de pilot. Aan het eind van het pilotjaar oordeelt een grote groep
(44%) dat de dingen die ze doen voor school via internet vaak niet nuttig zijn, die groep is opmerkelijk
toegenomen ten opzichte van het begin van het jaar (18%). De meeste leerlingen vinden wel dat ze
makkelijker kunnen leren omdat ze overal online kunnen. Aan het eind van de pilot is dat percentage
gestegen (72%).
Bij de tweedejaars leerlingen van schooljaar 2013/2014 is nog dezelfde verdeeldheid. Niet alle
leerlingen zijn positief ten opzichte van het gebruik van internet voor leren.
68,4
16,7
67,5
38,6
80,3
32,4
64,8
33,8
0
20
40
60
80
100
opzoekenhuiswerk
opzoekenleerdoelen
lesruimte wijze vanbeoordeling
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
77,4
29,2
84,9
40,6
0
20
40
60
80
100
opzoekenhuiswerk
opzoekenleerdoelen
lesruimte wijze vanbeoordeling
2013/2014
48
Figuur 5.9 – Leerlingen: mening over internet voor leren, (%- (helemaal mee) eens) Pallas Athene
College (2012/2013 begin n=78, eind n=25, 2013/2014 n=173)
Net als bij Pallas Athene zijn ook de meningen van de tweedejaars leerlingen van Dorenweerd
College over leren met internet verdeeld (zie figuur 5.10). Opvallend is dat het percentage
tweedejaars leerlingen dat vindt dat internet gebruiken om te leren alleen maar extra tijd kost, is
gestegen aan het eind van de pilot (van 20 naar 31%). De toename van het percentage leerlingen dat
vindt dat de dingen die zij voor school doen via internet vaak niet nuttig zijn, is zelfs nog groter (van 16
naar 35%). Het beeld onder de tweedejaars het jaar erop (2013/2014) wijkt hiervan niet sterk af. Het
kan ook zijn dat de leerlingen in de pilotgroepen in 2012/2013 relatief met hogere verwachtingen zijn
gestart.
26,9
61,5
17,924,0
72,0
44,0
0
20
40
60
80
100
Internet gebruiken om teleren kost alleen maar
extra tijd
Doordat ik overal onlinekan is het makkelijker om
te leren
Dingen die ik voor schooldoe via internet zijn vaak
niet nuttig
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
30,6
64,2
29,5
0
20
40
60
80
100
Internet gebruiken om teleren kost alleen maar
extra tijd
Doordat ik overal onlinekan is het makkelijker om
te leren
Dingen die ik voor schooldoe via internet zijn vaak
niet nuttig
2013/2014
49
Figuur 5.10 – Leerlingen: mening over internet voor leren, (%-(helemaal mee) eens), Dorenweerd
College (2012/2013 begin n=114, eind n=71, 2013/2014 n=105)
Uit alle metingen blijkt dat de meeste leerlingen vinden dat het overal online kunnen gaan het hun
gemakkelijker maakt om te leren.
5.3. Motivatie
Interesse en competentie
De verwachting van de initiatiefnemers van het project School-IT was, zoals vaak bij projecten ten
aanzien van ict in het onderwijs, dat het gebruik van meer ict en specifiek eigen devices van
leerlingen, de motivatie van de leerlingen voor de lessen positief zou beïnvloeden. In de vragenlijst
zijn stellingen opgenomen uit de Intrinsic Motivational Inventory (IMI)20. Dit is een vragenlijst waarmee
de intrinsieke motivatie voor school wordt gemeten bij de leerlingen. Deze vragenlijst bevat vijf
subschalen: interesse voor school, inzet, competentie, autonomie en ervaren druk. Voor dit onderzoek
is gekozen voor het opnemen van vragen voor de subschalen interesse voor school (zes vragen) en
competentie (vijf vragen). De verwachting is dat de leerlingen door de inzet van privé-ict in de lessen
meer interesse krijgen voor school en zichzelf meer competent gaan voelen.
20Selfdetermination theory (z.d.) Ryan & Deci, Schaalbeschrijving IMI geraadpleegd op 18 oktober 2014, van
http://www.selfdeterminationtheory.org/intrinsic-motivation-inventory/
20,2
77,2
15,8
31,0
77,5
35,2
0
20
40
60
80
100
Internet gebruiken om teleren kost alleen maar
extra tijd
Doordat ik overal onlinekan is het makkelijker om
te leren
Dingen die ik voor schooldoe via internet zijn vaak
niet nuttig
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
37,1
67,6
28,6
0
20
40
60
80
100
Internet gebruiken om teleren kost alleen maar
extra tijd
Doordat ik overal onlinekan is het makkelijker om
te leren
Dingen die ik voor schooldoe via internet zijn vaak
niet nuttig
2013/2014
50
Bij het begin van het project (schooljaar 2012/2013) zijn de vragen van de subschalen interesse voor
school en competentie uit IMI in algemene zin aan de leerlingen voorgelegd. Aan het eind van het
pilotjaar (de eindmeting) zijn de vragen specifiek gesteld voor de lessen waarin de leerlingen eigen
devices mochten inzetten (BYOD-lessen) en alleen gesteld aan die leerlingen die hebben aangegeven
ooit lessen te hebben gehad waarin zij deze konden gebruiken. Bij de nieuwe tweedejaars leerlingen
van schooljaar 2013/2014 is dit op dezelfde manier bevraagd als bij de eindmeting in het pilotjaar en
gaat het dus om de motivatie voor de BYOD-lessen.
In figuur 5.11 staan de resultaten voor de leerlingen van het Pallas Athene College. Zowel bij de
eindmeting in het pilotjaar, als bij de meting in schooljaar 2013/2014 geeft ruim 85% van deze
leerlingen aan dat ze wel eens lessen hebben gehad waarin ze eigen devices mochten inzetten. De
gegevens in figuur 5.11, bij deze twee metingen hebben dus (alleen) betrekking op deze subgroep,
terwijl de beginmeting over de hele groep gaat.
Figuur 5.11 – Leerlingen: gemiddelde score voor intrinsieke motivatie op een vijfpuntschaal, Pallas
Athene College (2012/2013 begin n=84, eind n=23; 2013/2014 n=156)
De leerlingen van Pallas Athene hebben aan het eind van de pilot in de lessen waarin zij hun device
mogen gebruiken meer interesse voor school vergeleken met hun score op de meer algemeen
gestelde vragen voor motivatie aan het begin van schooljaar 2012/2013. Het gaat om een minimale
verhoging (+0,3). De ervaren competentie gaat iets omlaag aan het eind van de pilot (-0,3).
In schooljaar 2013/2014 valt de hoge score op van plezier in de BYOD-lessen.
De volgende figuur toont de resultaten van Dorenweerd. Voor de eindmeting en de metingen in
schooljaar 2013/2014 gaat het dus alleen om de leerlingen die ooit een BYOD-les hebben gehad,
waarin ze hun eigen device mochten inzetten. Ook hier gaat het bij beide metingen om 85% van de
hele groep leerlingen.
De interesse voor de lessen waarin eigen devices worden ingezet scoort een stuk hoger vergeleken
met de score op de meer algemeen gestelde vragen voor motivatie aan het begin van de pilot. Dit
scheelt maar liefst +0,7. Net als bij Pallas Athene daalt het gevoel van competentie (-0,3).
2,8
3,23,1
2,9
1
2
3
4
5
interesse/ plezierlessen (5 items)
ervaren competentie(3 items)
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
3,8
3,0
1
2
3
4
5
interesse/ plezierlessen (5 items)
ervaren competentie(3 items)
2013/2014
51
Figuur 5.12 – Leerlingen: gemiddelde score voor intrinsieke motivatie op een vijfpuntschaal,
Dorenweerd College (2012/2013 begin n=117, eind n=63; 2013/2014 n=89)
Mening over BYOD-lessen
De leerlingen hebben hun mening gegeven over een aantal uitspraken over de BYOD-lessen. Het
ging hierbij zowel over hun motivatie als over de effecten op ict-gebruik. Deze vragen zijn niet aan het
begin van de pilot gesteld omdat de leerlingen toen die lessen nog niet hadden. De vragen zijn
voorgelegd aan de tweedejaars leerlingen aan het eind van de pilot en vervolgens het jaar erop aan
de nieuwe tweedejaars leerlingen van schooljaar 2012/2013 (figuur 5.13 en 5.14).
Figuur 5.13 – Leerlingen: stellingen over BYOD, (%-(helemaal mee) eens) Pallas Athene College
(2012/2013 eind n=22, 2013/2014 n=153)
Bijna een derde van de leerlingen van Pallas Athene vindt aan het eind van de pilot dat de lessen
waarin zij mogen werken met eigen devices leuker zijn dan de lessen waarin dat niet mag. Onder de
tweedejaars leerlingen in de uitrolfase (schooljaar 2013/2014) is dit deze groep verdubbeld (66%).
Rond 30 procent van de leerlingen geeft aan dat de motivatie is toegenomen door de BYOD-lessen,
dit geldt voor het pilotjaar en voor de uitrolfase.
Een kwart van de leerlingen uit de pilotgroep vindt dat hun ict-gebruik op school (internet, apps,
telefoon, tablet, magister) is toegenomen sinds de BYOD-lessen. De groep leerlingen in de uitrolfase
die dit effect ook onderschrijft, is nog iets groter (43%). Aan het eind van de pilot vindt ruim een derde
van de leerlingen (36%) dat hun ict-gebruik thuis is toegenomen doordat ze op school mogen werken
met eigen devices. Dit percentage ligt in de uitrolfase iets lager. Veertig procent van de pilot-leerlingen
vindt dat hun eigen vaardigheid in gebruik van ict is toegenomen sinds de BYOD-lessen. In schooljaar
2013/2014 vindt zo’n 30 procent dit.
2,7
3,43,43,1
1
2
3
4
5
interesse/ plezierlessen (5 items)
ervaren competentie(3 items)
2012/2013 - begin 2012/2013 - eind
4,0
2,9
1
2
3
4
5
interesse/ plezierlessen (5 items)
ervaren competentie(3 items)
2013/2014
31,8 31,827,3
36,440,9
66,0
32,7
43,1
23,532,0
0
20
40
60
80
100
BYOD lessen zijn leuker Mijn motivatie istoegenomen sinds BYOD
Mijn gebruik van ict opschool is toegenomen
sinds BYOD
Mijn gebruik van ict thuisis toegenomen sinds
BYOD
Mijn vaardigheid in hetgebruik van ict is
toegenomen sinds BYOD
2012/2013 - eind 2013/2014
52
Een niet onaanzienlijk deel van de leerlingen van Pallas Athene ziet dus effecten van de BYOD-lessen
op de eigen motivatie, het eigen ict-gebruik en/of de eigen ict-vaardigheid. Uit de antwoorden van de
tweedejaars leerlingen in 201/2014 blijkt de doorwerking van de pilot.
Figuur 5.14 – Leerlingen: stellingen over BYOD, (%-(helemaal mee) eens), Dorenweerd College
(2012/2013 eind n=62; 2013/2014 n=89)
Ook bij de leerlingen van Dorenweerd zijn veel leerlingen enthousiast over de lessen met eigen
devices. Aan het eind van de pilot vindt iets meer dan de helft van de leerlingen dat die lessen leuker
zijn dan andere lessen. Het percentage leerlingen dat de BYOD lessen leuker vindt, is in schooljaar
2013/2014 nog hoger (64%). Dat leerlingen enthousiast zijn blijkt ook uit het percentage leerlingen dat
meer motivatie heeft gekregen voor school door BYOD (47% van de pilotleerlingen en 39% van de
tweedejaars leerlingen in 2013/2014). Bijna de helft van de leerlingen geeft aan meer ict op school te
gebruiken door BYOD en ruim een derde van de leerlingen geeft aan dat het ict-gebruik thuis is
toegenomen. Ook vindt ongeveer een derde van de leerlingen dat de eigen ict-vaardigheid is
toegenomen door de BYOD-lessen. Deze percentages zijn vergelijkbaar bij de tweedejaars leerlingen
in het jaar na de pilot. Ook bij Dorenweeerd is hier de doorwerking van het project te constateren.
54,846,8
51,6
37,1 33,9
64,0
39,348,3
37,1 34,8
0
20
40
60
80
100
BYOD lessen zijn leuker Mijn motivatie istoegenomen sinds BYOD
Mijn gebruik van ict opschool is toegenomen
sinds BYOD
Mijn gebruik van ict thuisis toegenomen sinds
BYOD
Mijn vaardigheid in hetgebruik van ict is
toegenomen sinds BYOD
2012/2013 - eind 2013/2014
53
6. Conclusie
In de voorliggende rapportage is beschreven hoe het project School-IT in de schooljaren 2012/2013
en 2013/2014 vorm heeft gekregen op de twee participerende Nederlandse scholen voor voortgezet
onderwijs, het Pallas Athene College te Ede en het Dorenweerd College te Doorwerth, en wat dit in de
scholen heeft opgeleverd als het gaat om onderwijs en ict. Dit project maakt deel uit van een parallel
project in de regio Duisburg-Essen, in Duitsland, waaraan ook twee scholen deelnamen. De huidige
rapportage gaat in op de Nederlandse bevindingen.
De volgende vraag is in deze rapportage beantwoord:
Op welke manier krijgt het project School-IT concreet vorm betreffende de inzet van privé-ict in de
lessen (BYOD), de inzet van ict-experts en het ontstaan van een school- en grensoverschrijdende
kennisgemeenschap en tot welke opbrengsten op verschillende niveaus (ict-experts, leerlingen,
leraren, school en school-grensoverstijgend) leidt het project?
Dit laatste hoofdstuk bevat de belangrijkste bevindingen. Er wordt eerst ingegaan op de ervaringen in
de twee scholen met de drie kernthema’s uit het project en vervolgens op de opbrengsten.
5.4. Ervaringen
Inzet privé-ict
Voor dit onderzoek is op meerdere manieren ingezoomd op de vier bouwstenen van het Vier in
Balans-model. Het Vier in Balans-model gaat uit van de gedachte dat invoering van ict in het
onderwijs meer kans van slagen heeft bij een evenwichtige en samenhangende inzet van de vier
bouwstenen: visie, deskundigheid, digitaal leermateriaal en ict-infrastructuur. Van belang is dat deze
vier bouwstenen op elkaar afgestemd zijn om het onderwijsproces goed te laten verlopen. Niet alleen
de leerkracht speelt een belangrijke rol hierbij, er is ook leiderschap nodig. De managers van de
scholen dienen het proces aan te sturen en condities te scheppen voor (team) professionalisering.21
Duidelijk is dat bij aanvang van het project de bouwstenen van Vier in Balans nog niet op orde waren.
Er was op beide scholen nog geen visie geformuleerd op de inzet van privé-ict in de lessen. Het
ontbrak daarnaast volledig aan inhoudelijke kaders en concrete onderwijsinhoudelijke opvattingen
over BYOD. Vanuit het project School-IT was dit overigens een bewuste keuze. Ook wat betreft de
deskundigheid van leraren om onderwijsdoelstellingen met ict te bereiken waren nog veel stappen te
zetten. Er zijn van begin af aan grote verschillen tussen leraren wat betreft die deskundigheid. Er zijn
ook verschillen tussen de pilotgroepen van beide scholen. Bij Dorenweerd zijn alle leraren van de
pilotgroep al redelijk deskundig op het gebied van lesgeven met ict, bij Pallas Athene is de groep meer
gemengd samengesteld op dat gebied. De pilotgroep van Dorenweerd is een stuk kleiner dan de
groep van Pallas Athene (6 versus 19). De leraren vinden het moeilijk om geschikt digitaal
leermateriaal te vinden voor de lessen waar leerlingen eigen devices kunnen inzetten. Enkele leraren
hebben hiervoor tijdens het project zelf materialen ontwikkeld. De ict-infrastructuur (wifi, systemen,
hardware, privacy) heeft op beide scholen veel aandacht gehad, mede dankzij het project. Gedurende
het eerste projectjaar is aan de ict-infrastructuur behoorlijk gesleuteld en is deze verbeterd.
Ondanks de beperkingen die het niet op orde hebben van de bouwstenen met zich meebrengen zijn
de eerste schreden naar een rijke ict-leerinfrastructuur voor BYOD gezet. In het eerste jaar van het
project (pilotfase) is door de leraren van de pilotgroepen van beide scholen geëxperimenteerd met de
inzet van eigen devices in de lessen en zijn er ervaringen opgedaan. In de uitrolfase van het project
heeft zich dit voortgezet. De ict-infrastructuur bij Pallas Athene was eerder verbeterd dan die van
Dorenweerd. Desondanks heeft een groter percentage leerlingen van Dorenweerd dan van Pallas
21 Kennisnet, (2012). Vier in balans monitor 2013: De laatste stand van zaken van ict en onderwijs. Zoetermeer: Kennisnet
54
Athene in het pilotjaar maandelijks tot dagelijks lessen gehad waarbij ze hun eigen devices
gebruikten. Dit is te verklaren uit het gegeven dat de leraren van de pilotgroep van Dorenweerd al
meer ervaring hadden met ict in de lessen. In de uitrolfase is de groep leerlingen die lessen hebben
gehad met eigen devices ook bij Pallas Athene wat gestegen. De ict-vaardigheden van de leraren van
Pallas Athene laten ook een vooruitgang zien. Dit bevestigt de gedachte dat de mate van
deskundigheid van invloed is bij de keuze van de leraar om (privé) ict in de lessen in te zetten. Al met
al is het niet verrassend dat de stapjes die in dit twee jaar durende project gezet zijn richting het
ontwikkelen van een ict-rijke leerinfrastructuur klein zijn. De stappen die gezet zijn, zijn wel van
wezenlijk belang voor het realiseren van de innovatie met ict. De leraren die geëxperimenteerd
hebben met eigen devices in de lessen ervaren een duidelijke meerwaarde. De meerwaarde wordt
gezien bij de motivatie en zelfstandigheid van de leerlingen. De leerlingen zelf bevestigen dit beeld.
De meeste leerlingen vinden de lessen met eigen devices leuker en raken ook meer gemotiveerd voor
school. Langzamerhand komen de bouwstenen meer in balans. Interessant is dat de leraren nu meer
dan in het begin van de pilot behoefte aan ondersteuning hebben op alle bouwstenen. Dat is niet
verwonderlijk: daar waar wordt geëxperimenteerd worden de behoeften en vragen scherper
gearticuleerd. Er is met name behoefte aan ondersteuning bij didactische leermiddelen. Ook vragen
de leraren om een breed gedragen visie voor gebruik van ict op school en afstemming onderwijsvisie
en ict-toepassingen.
De scholen zijn niet gestart vanuit een duidelijk beschreven visie over BYOD of met het bevorderen
van de deskundigheid van de leraren. De route van een onderwijsgedreven innovatie is niet gelopen.
Deze start namelijk bij het ontwikkelen van een visie en het bevorderen van de deskundigheid van de
leraren en daarna pas de meer materiële bouwstenen (leermateriaal en infrastructuur)22. De route die
gevolgd is sluit meer aan bij de techniek gedreven of materieel gedreven innovatie. Een route die
volgens onderzoek een beperkte kans van slagen heeft.23 Dit onderzoek laat zien dat een verbeterde
ict-infrastructuur, dus in feite een techniek gedreven impuls, een stimulans is voor leraren om te
experimenteren met ict. Een goede ict-infrastructuur biedt mogelijkheden, leraren die van zichzelf
beschikken over ict-vaardigheden worden uitgedaagd om deze vaardigheden in te zetten in de lessen
en leraren die minder ict-vaardig zijn krijgen de kans om de vaardigheden te ontwikkelen en meteen in
de lessen in te zetten. Het project heeft de behoefte van de leraren vergroot om zich meer te
professionaliseren, samen een visie te ontwikkelen en om leermaterialen daaraan te koppelen.
Zoals aan het begin van deze paragraaf gesteld speelt ook leiderschap een belangrijke rol bij
innovatie met ict. De managers van beide scholen hebben hun rol in de pilotfase vooral gezien als
faciliteren en leraren ruimte geven om te experimenteren. Het project is op beide scholen van bottom-
up vormgegeven. Er is gestart met vrijwillige pilotgroepen van leraren en een aantal pilotklassen uit
het tweede leerjaar. In de uitrolfase is er geen pilot geweest maar konden alle leraren experimenteren
met de inzet van privé-ict in de lessen. Bij Dorenweerd heeft het management ook in de uitrolfase
weinig gestuurd op inzet van privé-ict in de lessen. Bij Pallas Athene is iets meer sturing in het tweede
jaar van het project. Er is een denktank opgericht bestaande uit leraren die voor hun sectie digitale
mogelijkheden bedenken en met elkaar delen. Dit sluit aan bij de behoefte van de leraren om
onderwijsvisie te verkennen en ict-toepassingen daarbij aan te laten sluiten.
Van belang om deze in gang gezette onderwijsinnovatie met ict te laten slagen is dat de bouwstenen
verder in balans worden gebracht. Dat betekent in deze fase gerichte sturing vanuit het management
op verdere professionalisering, ontwikkelen van breed gedragen visie op ict in onderwijs en daarmee
in afstemming zijnde digitale leermiddelen.
22 Kennisnet, (2011). Vier in balans monitor 2013: De laatste stand van zaken van ict en onderwijs. Zoetermeer: Kennisnet. 23 Brummelhuis, A.C.A, ten & Kuiper, E. (2008). Driving forces for ict in learning. In J. Voogt & G. Knezek (Red.) International
Handbook of Information technology in Primary and Secondary Education (pp. 321-331). New York: Springer. Fullan, M. (2011). Choosing the wrong drivers for whole system reform. Centre for Strategic Education Seminar Series Paper No. 204. Melbourne: Centre for Strategic Education. Kozma, R.B. (Red.) 2003). Technology, innovation and educational change: a global perspective. Eugene, OR: International Society for technology and Education.
55
Inzet ict-experts
Beide scholen zijn aan het begin van het project actief gestart met het werven van ict-experts onder
de leerlingen. Deze leerlingen kregen begeleiding en scholing gericht op het ondersteunen van leraren
en medeleerlingen bij het gebruik van ict voor onderwijsdoeleinden en hebben hun ict-vaardigheden
dan ook inderdaad verder ontwikkeld. Bij één van de scholen kregen de ict-experts een tablet, wat
voor sommigen van hen ook een reden was zich op te geven. De ict-experts zijn mee geweest naar
de uitwisselingsbijeenkomst in Duitsland. Op beide scholen was niet echt goed nagedacht over de
precieze rol die de ict-experts zouden krijgen voor de leraren en in de lessen. In de loop van de
pilotfase bleek dat de ict-experts eigenlijk geen ondersteuningsvragen kregen van de leraren. Dit liep
vast op organisatorische redenen (haal je de leerlingen uit de klas bij vragen?) en omdat de leraren
zelf nog niet goed wisten wat ze wilden met ict in de klas. De leerlingen die het betrof vonden dit zelf
erg jammer. Het werken met leerlingen als ict-experts is daarmee niet goed van de grond gekomen.
In de ene school is vervolgens besloten deze leerlingen een rol te geven bij het beheer van de tablets,
in de andere school vormen ze inmiddels een ‘denktank’ die wordt ingezet bij het ict-beleid in de
school.
School- en grensoverstijgend kennisgemeenschap
Het project School-IT had de verwachting dat er een kennisgemeenschap of Community of Practice
(CoP) zou ontstaan binnen en tussen de scholen in elk land en maar ook grensoverschrijdend. Voor
dit onderzoek is gekeken of er op verschillende niveaus een kennisgemeenschap is ontstaan. Dit
wordt gedaan vanuit het perspectief van CoP’s met behulp van de drie inrichtingskenmerken van
Wenger. 24
Gedeeld domein
Er is sprake van gedeeld domein. De leraren en ook de projectleiders van beide scholen hebben
overwegend dezelfde doelen voor ogen met de kennisgemeenschap namelijk “het onderzoeken en
ontwikkelen van inzet van ict in het onderwijs”. Opvallend is dat het doel vanuit het project meer
gericht is op de inzet van privé-ict in het onderwijs maar dat dat voor de deelnemers niet de hoogste
prioriteit heeft. Ook over doelen met betrekking tot de inzet van privé-experts in het onderwijs wordt
niet gesproken door de leraren. Op beide scholen zijn maar enkele leraren (projectleiders en IT-
medewerker) actief betrokken bij deze ontwikkeling.
Gedeelde praktijk
Op schoolniveau is er sprake van een gedeelde praktijk. Op Pallas Athene worden hiervoor
bijeenkomsten georganiseerd waarin onderwijsmaterialen worden ontwikkeld, gezamenlijk problemen
worden opgelost en praktijkinzichten ontwikkeld. Bij Dorenweerd komen deze georganiseerde
bijeenkomsten minder voor maar is er wel informeel regelmatig overleg met elkaar en wordt er ook
uitgewisseld en ontwikkeld. Opvallend is dat de leraren van de beide Nederlandse scholen elkaar niet
opzoeken en dat dus tussen hen geen gedeelde praktijk ontstaat. In zekere zin lijken de
projectleiders/rectoren elkaar meer op te zoeken. Een concreet voorbeeld hiervan is het elkaar helpen
bij het verbeteren van de ict-infrastructuur. Op het niveau van projectleiding/directie is overigens wel
een regelmatig overleg met de Duitse scholen ontstaan maar dan niet specifiek met betrekking tot de
inzet van ict in het onderwijs. Vanuit het project School-It hebben er activiteiten plaatsgevonden om de
kennisgemeenschap te ondersteunen en te faciliteren op school- en grensoverstijgend niveau zoals
de (Moodle-)website en projectconferenties. De website blijkt niet goed werkbaar voor de leraren. Er is
overigens wel behoefte bij de leraren aan een forum waarop concrete lesmaterialen met ict worden
uitgewisseld. Het is bij de leraren niet duidelijk wat men van elkaar kan leren, de meerwaarde van het
uitwisselen met de Duitse scholen en uiteindelijk ook de andere Nederlandse school is voor de leraren
niet evident.
Gedeelde gemeenschap
24 Wenger, E. (1998). Communities of practice. Learning, meaning, identity. Cambridge: University Press.
56
Aan het begin van de pilot geven de meeste leraren van beide scholen aan dat zij samen met de
leraren van de deelnemende Nederlandse en Duitse scholen tot een kennisgemeenschap behoren.
Aan het eind van de pilot vindt geen enkele leraar nog dat zij samen met leraren van andere scholen
in een kennisgemeenschap zitten. Dit laat zien dat de oorspronkelijke verwachtingen met betrekking
tot het ontstaan van een kennisgemeenschap hoger waren. Aan het eind van de pilot ervaren
sommige leraren zelfs geen kennisgemeenschap meer binnen hun eigen school. Opvallend is dat zij
aangeven dit te betreuren. Er is zeker wel een behoefte. Andere leraren op dezelfde scholen ervaren
wel een kennisgemeenschap (ook aan het eind van de pilot) maar zij beschouwen geen van allen de
leraren van andere scholen nog tot hun kennisgemeenschap. De collega’s binnen hun eigen school
worden als leden van de kennisgemeenschap beschouwd. Een enkele leraar vindt dat leerlingen, ict-
experts, onderwijsondersteunend personeel en directieleden van de eigen school ook tot de
kennisgemeenschap behoren. Bestuurders, ouders en medewerkers van bedrijven worden door
niemand gezien als leden van de kennisgemeenschap.
Samenvattend: Er is een kennisgemeenschap ontstaan op de individuele scholen onder de leraren.
Ook al is dat niet voor iedere leraar even duidelijk en is ook het gedeeld kennisdomein nog niet heel
scherp geformuleerd. Dit laatste heeft te maken met het gegeven dat de visie op de inzet van ict in het
onderwijs op de scholen nog sterk in ontwikkeling is. De behoefte aan een kennisgemeenschap is er
op de scholen. Er is geen kennisgemeenschap ontstaan op school- of grensoverstijgend niveau en
hier is ook weinig behoefte aan. Op individueel niveau (bijvoorbeeld projectleiders en rectoren) wordt
er wel kennis uitgewisseld en weet men elkaar te vinden.
5.5. Opbrengsten
Het project heeft op beide scholen tot positieve opbrengsten op het niveau van de betrokken leraren
geleid. Over het algemeen lijkt het erop dat veel van de opbrengsten die met name in het pilotjaar
zichtbaar werden, in de uitrolfase zijn verdiept (Dorenweerd, dezelfde leraren zijn in het onderzoek
gevolgd) en/of zijn verbreed (Pallas Athene, alle leraren in de uitrolfase bevraagd).
De deskundigheid van bij de pilot betrokken leraren is toegenomen. Met name ten aanzien van de
instrumentele ict-vaardigheden en in de omgang met social media hebben leraren zich verder
ontwikkeld. Dit geldt zowel voor de pilotgroep van het Pallas Athene (divers beginniveau) als voor de
pilotgroep van het Dorenweerd (wat meer gevorderd beginniveau). Bij de leraren van Pallas Athene is
tevens een positieve ontwikkeling zichtbaar in de mate waarin zij zichzelf vaardig vinden om ict
didactisch in te zetten. Bij de leraren van Dorenweerd College is dit minder het geval; zij vonden
zichzelf al behoorlijk vaardig bij de start van het project. Op beide scholen zijn de leraren beter op de
hoogte geraakt van ict-toepassingen die bruikbaar zijn in de les. In de interviews kwam dit punt
herhaaldelijk naar voren: het vinden van goede toepassingen bleek lastiger dan gedacht en daar is de
nodige energie in gaan zitten.
Het project heeft niet geleid tot meer gebruik van de computer in de les door de leraren of tot meer
lessen waarin de leerlingen met de computer werken. Dit is niet verassend, aangezien het project
vooral over de inzet van devices, in de praktijk vaak smartphones, ging. Interessant is dat de leraren
op beide scholen méér gebruik zijn gaan maken van de computer buiten de les en duidelijk méér ict
zijn gaan inzetten in hun lesvoorbereiding (bijvoorbeeld voor het zoeken van een actueel kader of van
andere manieren om iets uit te leggen).
Het feitelijk didactisch handelen met ict in de lessen wordt, overeenkomstig het landelijke plaatje uit de
jaarlijkse Vier in Balans Monitor, gedomineerd door het gebruik van het digibord, klassikale instructie
met ict en het online laten zoeken van informatie door leerlingen. Zaken als het inzetten van games of
het online laten samenwerken komen minder voor. Bij met name Pallas Athene lijkt het didactisch
handelen met ict zich enigermate te hebben ontwikkeld in de loop van het project: in het tweede
projectjaar voeren méér leraren méér handelingen regelmatiger uit. De diversiteit in didactische inzet
van ict neemt dus toe. De leraren hebben als ambitie om vrijwel alle didactische handelingen met ict
meer structureel in te zetten. Dit geldt alleen niet voor het inzetten van games in de klas. Dit zien de
meeste leraren zichzelf ook in de nabije toekomst niet regelmatig doen.
57
Het project beoogde op het niveau van de leerlingen vooral bij te dragen aan de ict-geletterdheid en,
via de mogelijkheid eigen devices in de les te gebruiken, aan de motivatie van de leerlingen. In de
loop van het project is, in beide scholen, een zeer voorzichtige toename van de ict-vaardigheden van
de tweedejaars leerlingen te zien. Het aandeel beginnend ict-gebruikers (ict-gebruikers die weinig
complexe ict-handelingen niet zelfstandig kunnen uitvoeren) neemt iets af. Dit zet zich door in de
uitrolfase. De meeste leerlingen blijken zichzelf te typeren als ‘netwerkers’ als het gaat om hun ict- en
mediagebruik. Dit verandert niet in de loop van het project. Er zijn geen duidelijke ontwikkelingen in de
mediawijsheid van de leerlingen geconstateerd.
Ten aanzien van de motivatie van de leerlingen voor de BYOD-lessen en de houding voor leren met
ict, toont het onderzoek een aantal interessante bevindingen. De houding van leerlingen over leren
met ict is verdeeld, lang niet alle leerlingen zijn positief over leren met ict. Dit blijft zo in de loop van
het project. De meeste leerlingen zijn positief over de mogelijkheid online overal te kunnen leren, en
dit percentage neemt toe in het project. Die mogelijkheden zijn in het project met de ict-infrastructuur
in de school ook feitelijk verbeterd. Opvallend is dat het percentage leerlingen dat aangeeft de dingen
die ze met internet voor school doen, niet nuttig te vinden, duidelijk toeneemt op beide scholen.
Op beide scholen is het plezier en de interesse van de leerlingen voor de lessen waarin ze de eigen
devices mogen gebruiken groter dan voor de reguliere lessen. In het tweede projectjaar ligt de
gemiddelde score op de schaal voor plezier/interesse nog hoger voor de BYOD-lessen. Dit geldt niet
voor de gemiddelde score op de schaal voor de mate van ervaren competentie, deze daalt met de tijd.
De leerlingen op beide scholen lijken zich wat minder competent te voelen in de BYOD-lessen dan in
de reguliere lessen. Ook voor hen is het wellicht onwennig geweest.
Op beide scholen blijkt een aanzienlijke groep van de leerlingen erg positief over de BYOD-lessen en
zij ervaren zelf positieve effecten op hun motivatie, ict-vaardigheden en zelfs ict-gebruik thuis. In de
uitrolfase van het project, 2013-2014, oordelen op al deze punten meer leerlingen positief. Hieruit blijkt
dat de pilot een duidelijke doorwerking heeft gehad.
5.6. Tot besluit
Het project School-IT laat zien dat het inzetten op BYOD bij de leerlingen duidelijk aanslaat. Er is
sprake van een positief effect op de motivatie, leerlingen vinden de lessen aanzienlijk leuker en het
draagt volgens hun eigen zeggen bij aan hun ict-gebruik en ict-vaardigheden. Dit lijkt niet alleen een
korte termijn effect, de reacties van de leerlingen in de verbredingsfase zijn nog positiever. Natuurlijk
is dan nu nog niet bekend of er geen gewenning gaat optreden op de langere termijn. Een
aandachtspunt is het gevoel van competentie van leerlingen. De ict-vaardigheden van leerlingen
verschillen en ook de mediaprofielen: niet elke leerling is een netwerker of producer. Het inzetten van
eigen devices doet een beroep op de ict-vaardigheden en –houding van de leerlingen. Om te
voorkomen dat de leerlingen zich minder competent voelen in de BYOD-lessen, is het van belang
rekening te houden met de verschillen in vaardigheden en houding tussen de leerlingen. Ook het
verschil in (de kwaliteit van) devices waarover de leerlingen beschikken, blijkt een aandachtspunt.
De leraren hebben in dit project veel zelf uit moeten vinden, conform de opzet van dit project. In het
eerste jaar zijn ze daarbij aangelopen tegen een soms nog tekort schietende ict-infrastructuur. Ook
bleek het vinden van geschikte en zinvolle ict-toepassingen niet gemakkelijk, zeker niet bij een nog
niet sterk gearticuleerd onderwijsconcept voor BYOD. Gerichte ondersteuning in de verschillende
fasen van experimenteren en implementeren, lijkt wenselijk, mede vanuit het besef dat de
ondersteuningsvragen variëren al naar gelang de fasen. De behoefte aan een gedragen, schoolbrede
visie op leren met ict en de vertaling in wat dit betekent voor de inrichting van de (vak)lessen, is bij
veel leraren groot. Ook de behoefte aan kennisuitwisseling is bij de leraren duidelijk aanwezig, maar
allereerst laagdrempelig, op een concreet niveau, in de eigen school. Hier zou de schoolleiding sterk
op in moeten zetten en wellicht dat van daaruit de behoefte ontstaat verbindingen te maken met
anderen, buiten de school en zelfs in het buitenland.