Marcel Fratzscher over de Duitse illusie

21
Marcel Fratzscher over de Duitse illusie André Mommen Duitsland geldt vandaag als de economische reus die de Europese Unie (EU) zowel financieel als politiek op koers houdt. Dat alles met de hulp van Angela Merkel en de Europese Centrale Bank (ECB) in Frankfort. Voorts zou Duitsland ook als voorbeeld moeten gelden voor de andere landen. Succes hoort men immers te imiteren. Dat zijn de kreten die men ook in Vlaanderen uit de mond van de middenstanders van Voka en de N-VA voortdurend mocht horen. Duitsland heeft immers de welvaartsstaat afgebouwd en het verschijnsel van de werkende armen veralgemeend. Zo zou Duitsland dan van de “zieke man” die het ooit in Europa was, de eigen “volkskracht” hebben hersteld. Uiteraard is niet iedereen daarvan overtuigd. De critici wijzen er steeds luider op dat de Duitse economie het minder goed doet dan wordt aangenomen en dat er heel wat sleet zit op het tweede Wirtschaftswunder van Merkel. Duitsland groeit economisch de laatste tijd minder snel dan men had verhoopt en zou de hele EU wel eens in een ernstige recessie kunnen meesleuren. Dat zou dan meteen ook het einde van de EU als economisch bolwerk kunnen inluiden. De lidstaten van de EU zullen dan immers ook de Duitse hegemonie in vraag stellen en het institutionele bolwerk dat rond de euro is opgebouwd, grotendeels opblazen. Een eventuele uittocht van het Verenigd Koninkrijk zou reeds het startsein voor een institutionele crisis kunnen zijn die niemand zal weten te bezweren. Maar vandaag staan we nog niet zo ver. Wél zijn er de symptomen dat Duitsland wordt geconfronteerd met een ernstige structurele economische crisis gekarakteriseerd door een langdurige recessie, waardoor eventueel een beleidsmatige impasse kan ontstaan. De symptomen ervan hebben zich al tijdens de laatste verkiezingen aangediend door de snelle electorale opkomst van de rechts-populistische partij Alternative für Deutschland (AfD) die de liberale FDP grotendeels electoraal heeft opgepeuzeld en ook aan de linkerzijde ontevreden kiezers ronselt. De AfD richt, zoals de meeste rechts-nationalistische partijen, zijn pijlen 1

Transcript of Marcel Fratzscher over de Duitse illusie

Marcel Fratzscher over de Duitse illusie

André Mommen

Duitsland geldt vandaag als de economische reus die de EuropeseUnie (EU) zowel financieel als politiek op koers houdt. Dat alles met de hulp van Angela Merkel en de Europese Centrale Bank (ECB) in Frankfort. Voorts zou Duitsland ook als voorbeeldmoeten gelden voor de andere landen. Succes hoort men immers teimiteren. Dat zijn de kreten die men ook in Vlaanderen uit de mond van de middenstanders van Voka en de N-VA voortdurend mocht horen. Duitsland heeft immers de welvaartsstaat afgebouwden het verschijnsel van de werkende armen veralgemeend. Zo zou Duitsland dan van de “zieke man” die het ooit in Europa was, deeigen “volkskracht” hebben hersteld. Uiteraard is niet iedereendaarvan overtuigd. De critici wijzen er steeds luider op dat deDuitse economie het minder goed doet dan wordt aangenomen en dat er heel wat sleet zit op het tweede Wirtschaftswunder van Merkel. Duitsland groeit economisch de laatste tijd minder sneldan men had verhoopt en zou de hele EU wel eens in een ernstigerecessie kunnen meesleuren. Dat zou dan meteen ook het einde van de EU als economisch bolwerk kunnen inluiden. De lidstaten van de EU zullen dan immers ook de Duitse hegemonie in vraag stellen en het institutionele bolwerk dat rond de euro is opgebouwd, grotendeels opblazen. Een eventuele uittocht van hetVerenigd Koninkrijk zou reeds het startsein voor een institutionele crisis kunnen zijn die niemand zal weten te bezweren.

Maar vandaag staan we nog niet zo ver. Wél zijn er de symptomendat Duitsland wordt geconfronteerd met een ernstige structureleeconomische crisis gekarakteriseerd door een langdurige recessie, waardoor eventueel een beleidsmatige impasse kan ontstaan. De symptomen ervan hebben zich al tijdens de laatste verkiezingen aangediend door de snelle electorale opkomst van de rechts-populistische partij Alternative für Deutschland (AfD) die de liberale FDP grotendeels electoraal heeft opgepeuzeld en ookaan de linkerzijde ontevreden kiezers ronselt. De AfD richt, zoals de meeste rechts-nationalistische partijen, zijn pijlen

1

vooral op de EU als bron van alle kwaad. Zonder daarbij te zwaaien met fascistische vlaggen of het slaken van dito kreten.Men wil het netjes houden, maar wel de vijand in de Europese instellingen situeren. Een terugkeer naar de nationale munten is dan ook voor de AfD een absolute eis. Bij de laatste Europese verkiezingen haalde de AfD in één klap meer dan 7 procent van de uitgebrachte stemmen. Bij de deelstaatverkiezingen in Saksen daarna meer dan 9 procent. Het ziet er nu naar uit dat de AfD overal in de Duitse deelstaten wortel kan schieten. Een reden dus voor Angela Merkel om zich hierover zorgen te maken.

Die zorgen maakt zich ook Marcel Fratzscher, een vooraanstaandeDuitse econoom met een grote internationale ervaring. Hij is president van het Deutsche Institut für Wirtschaftsforschung (DIW) in Berlijn en tevens hoogleraar macro-economie en financiën aan deHumboldt-Universität in dezelfde stad. Hij geldt als een aanhanger van de SPD. Fratzscher heeft zopas onder de pakkende titel Die Deutschlandillusion1 een boek gepubliceerd waarin hij de vloer aanveegt met opvattingen als zou de Duitse economie schitterendpresteren en als zou “Europa” de schuld van alle ellende zijn. Daarmee neemt hij uiteraard vooral de uitspraken van Merkel en de demagogie van de Afd op de hak.

Voor de goede orde: Fratzscher is geen linkse radicaal, maar wel een traditionele sociaal-democraat die nu de alarmbel luidt. Eigenlijk wil hij dat de Bondsrepubliek van economische koers verandert door het neoliberale beleid vaarwel te zeggen en meer te investeren en minder te sparen. Zijn redeneringen klinken op en top Keynesiaans. Ze pleiten geenszins voor het breken met de Europese integratie, maar wel voor een andere sociaal-economische aanpak.

1 Marcel Fratzscher, Die Deutschlandillusion. Warum wir unsere Wirtschaft überschätzen und Europa brauchen, München: Carl Hanser Verlag 2014, 277 blz.

2

Verzwakte Duitse economie

Fratzscher heeft echter wél de knuppel in het Duitse hoenderhokgegooid door vooral het economische “succesbeleid” van Merkel onder vuur te nemen. Het succes van Merkel beleid zou gebaseerdzijn op een forse toename van de tewerkstelling en de groeiendeexport die voor grote overschotten op de handelsbalans heeft gezorgd. Volgens Fratzscher is die prestatie vatbaar voor kritiek. Als gevolg van het harde bezuinigingsbeleid zou Duitsland er nu macro-economisch beroerder dan ooit voorstaan. Door te weinig in infrastructuren te investeren is de Duitse economie structureel verzwakt. Ook de Duitse grote industrie heeft de laatste jaren onvoldoende geïnvesteerd. Het kapitaal vloeide immers de grens over en zocht daar naar

3

investeringsmogelijkheden, waardoor dan weer in eigen land velebanen op de tocht kwamen te staan.

Fratzscher is een cijferspecialist. Zo becijferde hij bij voorbeeld dat bij het begin van de jaren 1990 de investeringen nog op 23 procent lagen en nu nog maar op 17 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Duitsland teert derhalve langzaam in op zijn economische capaciteit. Dat heet kannibalisme op de infrastructuren en het machinepark plegen. De kapitaalvoorraad in de chemie en de machinebouw, twee industriesectoren waarop de Duitse economie drijft, daalde zelfs na 2000. Het ging alleen nog maar goed in de auto-industrie en de IT ofwel de spitstechnologie. Maar de groei in de kennisindustrie liep wel achter op die van Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en vooral de Verenigde Staten.2

Deze verzwakking van de Duitse productiecapaciteit kwam goed tot uitdrukking in het achterop hinken van de bruto-investeringen van de Duitse overheid. Die bedroegen in 2011 maar 1,6 procent van het BBP, terwijl het Europese gemiddelde op 2,5 procent lag. Alleen Oostenrijk deed nog slechter dan Duitsland. Het gevolg hiervan is dat de Duitse infrastructuren (spoorwegen, autowegen, bruggen, kanalen, havens, openbare gebouwen, enz.) nu verkommerd zijn. En dat allemaal om het financieringstekort laag te houden. Jaarlijks investeert men inDuitsland 80 miljard euro, ofwel 3 procent van het BBP, te weinig. Waardoor de productiviteitsontwikkeling in het gedrang komt. Dat Duitsland er op dit moment economisch er beter zou voorstaan dan pakweg een decennium eerder is derhalve een mythe, ofwel een grote politieke leugen.

Fratzscher wijst pijnlijk de Duitse “spaardrift” met de vinger na. Geen enkel ander ontwikkeld industrieland spaart een dermate aanzienlijk bedrag als Duitsland. De spaarquote ligt immers op 24 procent. Het geld moet echter rollen om de economie op gang te houden. Dus om de accumulatie van het kapitaal op gang te houden. Dat gebeurt dus volstrekt onvoldoende. In Duitsland wordt ook te veel kapitaal als liquiditeit aangehouden, omdat er geen emplooi voor te vinden is. Vandaar dat dit kapitaal ook gemakkelijk over de grens verdwijnt. Maar of dit geëxporteerde kapitaal ook “rendementen”

2 Id., blz. 75-79.

4

oplevert in de vorm van vermogenswinsten en dividenden is, volgens Fratzscher, een heikele vraag die echter wel om een eenduidig antwoord vraagt. De opbrengsten van dat geëxporteerdekapitaal, zo becijferde Fratzscher, vallen immers vies tegen. De Duitse banken bleken ten andere niet in staat om profijtelijk te speculeren op de internationale kapitaalmarkten,3 waardoor heel wat Duits vermogens zijn verdampt.

Vooral de financiële crisis van 2008-2009 heeft de meeste Duitse banken de das omgedaan. Daar kwam nog eens de Europese crisis van 2010 bij. Maar voordien was het al fout gegaan. Duitse ondernemingen kochten tijdens de dotcom boom voor veel te hoge prijzen Amerikaanse bedrijven op en bleven daarna met een financiële kater achter. Dezelfde Duitse bedrijven bezaten voorts niet de expertise of de noodzakelijke netwerken om op delokale markten in de groeilanden succesvol door te dringen om er zo de Duitse export veilig te stellen. Terwijl precies buitenlandse investeerders met overnames en investeringen in Duitsland gouden zaken konden doen.

Infrastructuren, onderwijs, energie

Fratzscher schets ook een ontluisterend beeld van de verkeersinfrastructuren in zijn land. Hij stelt dat ongeveer 20procent van de autosnelwegen en 41 procent van de nationale wegen er “problematisch” bijliggen, terwijl de laatste 20 jarende investeringen erin alleen maar daalden. Alleen de investeringen in de spoorlijnen hebben zich gestabiliseerd. Om de verkeersinfrastructuur op peil te houden zou jaarlijks een additionele 10 miljard euro nodig zijn. Terwijl de nieuwbakken regering van Merkel in haar programma niet meer dan 1,25 miljard euro per jaar wil uittrekken voor overheidsinvesteringen. Voorts kan deze regering het maar niet eens worden over de financiering van de autowegen. De voorgenomen tolheffing voor auto’s en vrachtwagens is immers een twistpunt binnen de coalitie geworden, terwijl de protestenvanuit het buitenland tegen deze tol aanzwellen.

3 De Amerikaanse en andere hedgefondsen dezen dat blijkbaar wel, maar daarover geeft Fratzscher geen informatie.

5

Energie en onderwijs zijn twee andere knelpunten die de toekomst van Duitsland kunnen hypotheceren. Duitsland besteedt niet meer dan 5,3 procent van het BBP aan onderwijs. Alleen Italië doet het in de EU hier slechter. Vooral de uitgaven voorhet kleuter- en lageronderwijs liggen veel te laag. Waardoor veel talent, vooral uit de lagere sociale klassen, verloren gaat. Met betrekking tot de Energiewende liggen de zaken uiteraard anders. Duitsland investeert in hernieuwbare energie en wil de uitstap uit de kernenergie graag versnellen. Hier op inzetten kan immers, met het oog op de toekomst, tweeledig voordelig zijn. Men beschikt dan over duurzame energiebronnen en men dringt tevens de productie van broeikasgassen meteen terug. Voorts bezit Duitsland dan de capaciteit om deze kennis en kunde later te exporteren. Om dat plan te realiseren moet Duitsland tot 2020 jaarlijks tussen 17 en 19 miljard euro investeren. Maar daarmee is men er nog niet. Het opwekken van duurzame energie gebeurt vaak ver van de plek van consumptie. Dat vergt dan weer het aanleggen van netwerken. Voorts moeten de woningen allemaal worden geïsoleerd en energiezuinig worden gemaakt. Zo komt Fratzscher op een jaarlijks te investeren bedrag van 31 à 38 miljard euro. Zijn conclusie luidt nu dat een dergelijk ambitieus plan alleen met de bijkomende hulp van privé-investeerders kan worden gefinancierd.4 Maar zal dat ook lukken?

De algemene conclusie van Fratzscher luidt nu dat door de lage investeringsquote de Duitse economie aanzienlijk verzwakt is. De productiviteit is achter gebleven en daardoor zal de welvaart weldra dalen. Daar een kentering in aanbrengen zal moeilijk zijn. Om de investeringsuitval in te halen zal men over vele jaren reusachtige sommen5 in de modernisering van de infrastructuren, inclusief het onderwijs, moeten pompen. Zal men er dan ook meteen zijn? Neen. Volgens Fratzscher moet Duitsland ervoor zorgen dat de bedrijven innovatief blijven, dus ook nieuwe wegen durven inslaan en investeren in nieuwe activiteiten. Dat kan door vanuit de overheid vernieuwingsprojecten op te zetten en te bevorderen. Wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling horen dat beleid mede te ondersteunen. De staat moet in dat opzicht ook durven

4 Id., blz. 102.5 Fratzscher spreekt van 80 miljard euro op jaarbasis. Id., blz. 103.

6

om het stichten van nieuwe bedrijven aan te moedigen. Maar ook hier mangelt het alsnog aan voldoende perspectieven. Want voor investeringen in grote vernieuwingsprojecten kan men nauwelijksrisicokapitaal vinden. Toch zou men bij voorbeeld de aanloopinvesteringen voor de windmolenparken buiten de kust moeten kunnen financieren door beroep te doen op zogenaamd risicokapitaal.

Loonpolitiek

Fratzscher is ook niet te spreken over de manier waarop Merkel en voorheen Gerhard Schröder de welvaartsstaat hebben afgeslankt en tevens de loonlasten hebben verlaagd. Hij gelooftnamelijk niet dat Agenda 2010 van Schröder de Duitse economie structureel heeft versterkt. Integendeel. Met Agenda 2010 lanceerde Schröder de inleveringspolitiek waarbij de werkloosheidsuitkeringen, de pensioenen en de sociale steunmaatregelen werden gekort. Dat vanaf 2005 het aantal werklozen daalde, was vooral het gevolg van een inkomensherverdeling onder werkenden en niet-werkenden en ook tussen de werkenden zelf. Vanaf 2008 vonden steeds meer mensen een baan, maar dan wel hoofdzakelijk in het precariaat. Dat waren de “werkende armen” dan. De totale loonsom steeg evenwel niet. Het consumptieve niveau hierdoor uiteraard ook niet. De export nam wel toe, eerst als gevolg van de consumptieve uitgaven door de zeepbellen ontstaan in de andere Europese landen, en daarna ook door de investeringsbehoeften van de opkomende landen die hun machines in Duitsland kwamen kopen. Duitsland surfte dus mee op de gestegen buitenlandse vraag. Intussen hielden de ondernemers het been stijf bij de tariefonderhandelingen met de vakbonden. De loonkosten bleven dus onder strikte controle terwijl de winsten wel fors stegen. De keerzijde van dit alles was dat de consumptieve uitgaven laag bleven, waardoor weer veel mensen in de werkloosheid bleven zitten en waardoor miljoenen werknemers zich met een precaire baan moesten tevreden stellen. Vele werklozen verdwenen echter uit de statistieken doordat ze een parttimebaan moesten aanvaarden of een precair arbeidscontract onder de neus geduwd kregen. Van een werkelijk Wirtschaftswunder was derhalve allerminst sprake.

7

Was er dan geen breed gedragen verzet tegen deze politiek? Jawel, maar dat verzet was weinig doelmatig. Om iets te doen aan de sociale ongelijkheid slaagde de SPD er bij de onderhandelingen over de regeringsvorming met de CDU/CSU in om de invoering van het minimumloon uit de brand te slepen. Een minimumloon van 8,50 euro was het resultaat. Maar dat is echteronvoldoende om iemand met een gezin uit de armoede te halen. Merkel was zelfs in principe tegen de invoering van het minimumloon.6

Het minimumloon leidde in Duitsland tot een verwarrend debat tussen voor- en tegenstanders ervan.7 Men had het zelfs over demogelijke kwalijke of perverse gevolgen ervan. Fratzscher poogtin zijn boek hierin enige klaarheid te schepen. Het minimumloonkan ook, zo stelt hij, een hefboom zijn om de geografische ongelijkheid tussen de lonen in de vroegere DDR en West-Duitsland eindelijk eens gelijk te trekken. Fratzscher bericht bij voorbeeld dat in 2011 27 procent van de loontrekkers in Oost-Duitsland minder dan 8,5 euro per uur verdiende, tegen “slechts” 15 procent in West-Duitsland.8 Hij bestrijdt voorts de stelling dat men met het minimumloon ook de ongelijke inkomensverdeling kan aanpakken. Integendeel. De lage minimumlonen komen immers vooral bij de sociaal zwakkeren terecht, dus de huishoudens die voorheen al van een of andere uitkering moesten zien te overleven. Het gaat hier niettemin omvier à vijf miljoen Duitsers.

Het minimumloon zal wel eenmalig de koopkracht verhogen. Is datgeen “schok”? Neen, want het gaat hier om een totale loonsom die niet groter is dan de totale additionele loonsom die bij degebruikelijke tariefafspraken wordt vastgelegd. De theorie dat een stijging van de laagste lonen noodzakelijk tot meer werkloosheid zal leiden, wordt voorts door Fratzscher als “omstreden” afgeserveerd. Immers, als de lonen duidelijk onder de productiviteit blijvenen, dus onder de meerwaarde die de

6 Haar argument luidde dat Duitsland via de oostgrenzen kon worden overspoeld door arbeidsmigranten die zich zouden aanbieden voor een lager loon en dat er zich heel wat Duitsers uit de markt zouden prijzen. 7 Overzicht in: http://www.spiegel.de/thema/mindestlohn/; zie ook http://www.bundestag.de/dokumente/textarchiv/2014/kw27_de_tarifautonomie/286268 8 Fratzscher, blz. 39-40.

8

werknemers genereren, dan komt de tewerkstelling niet noodzakelijk in gevaar als de lonen verder stijgen.9

Fratzscher stelt dat dit gekissebis onder economen over het gevaar van loonsverhogingen tot niets dient, omdat de effecten ervan veelvuldig kunnen zijn. Loonsverhogingen kunnen de ondernemers immers ook aanzetten tot bijkomende investeringen en innovatie. Alles draait trouwens om via de stijgende productiviteit en het verhoogde inkomen dat hieruit voorvloeit,weer een nieuwe dynamiek tot stand te brengen die tewerkstelling kan bevorderen.10

Productiviteitsgroei door innovatie met aansluitend ook inkomensgroei zou de ruggengraat van het overheidsbeleid moetenworden. Dat is een visie die zich steeds krachtiger manifesteert en Merkel wel eens op termijn fataal zou kunnen worden. Tenzij ze tijdig van inzicht verandert. Fratzscher zou dus graag willen dat de zittende regeringscoalitie van koers verandert, liefst na het opkrassen van Merkel. Hij is echter zoverstandig om zijn lezers hier niet voortdurend mee lastig te vallen. Wél pleit hij nadrukkelijk voor een meer voortvarende aanpak van de sociale problematiek. Waarbij vooral moet worden voorkomen dat de zwaksten in de samenleving de klos worden. De zwaksten dat zijn de werklozen, de werkers in tijdelijke banen en al diegenen die op zoek zijn naar een plek op de arbeidsmarkt. Er moet voorts worden gewaakt dat er tussen de baanlozen en de werknemers geen kloof ontstaat, dus dat er tussen de insiders en de outsiders ook een conflict ontstaat.11

De tewerkstelling én de lonen moeten daarom samen omhoog. Om een nieuwe dynamiek op gang te brengen, moet de scholing van dewerklozen worden verbeterd, waardoor de kwalificatie verbetert en dus ook de beloning omhoog kan. De grootste kritiek van Fratzscher geldt dan ook het regeringsbeleid dat als “hoofddoelhad om bijna uitsluitend in te spelen op de herverdelingsvraag,en waarbij men het doel van een economische groei op de lange termijn bleek te verwaarlozen.’12

9 Id., blz. 41.10 Id., blz. 42.11 Id., blz. 45.12 Id., blz. 46.

9

Europees beleid

Na het omverkegelen van de eerste illusie, nl. dat Duitsland een krachtige economische herleving meemaakt, laat Fratzscher weinig heel van de populistische anti-Europese kritiek dat Duitsland de euro niet nodig heeft. Fratzscher legt uit – hij heeft hier niet veel ruimte voor nodig – dat de euro een soort logische uitkomst was van de Europese integratie, waarbij de val van de dollar ook meteen het einde van de vaste wisselkoersen betekende. Men ging daarom in Europa koortsachtigop zoek naar stabiele wisselkoersen tussen de Europese munten. Hierbij speelde de Duitse mark een hoofdrol. Dat na de Duitse eenwording een beetje haastig werd gekozen voor de invoering van een eenheidsmunt had ook te maken met de economische en financiële macht van de Bondsrepubliek. Dat nodigde uit tot eenzeer politiek compromis: een eenheidsmunt voor landen die zich aan budgettaire discipline wilden en konden onderwerpen. Dat laatste verliep niet helemaal vlekkeloos toen.13

Fratzscher wijst echter ook op het feit dat de euro intussen zorgde voor het op gang houden van de economische expansie en daardoor wel degelijk een nuttige rol heeft gespeeld. De eenheidsmunt kreeg een plaats tegenover de dollar op de internationale wisselmarkten en droeg daardoor onmiskenbaar bijaan het behoud van de economische stabiliteit toen in 2008-2009de bankencrisis uitbrak. Maar er waren voorheen ook heel wat weeffouten gemaakt die pas naderhand aan de oppervlakte konden verschijnen.

De Duitse export steeg vooral naar zwakke landen als Portugal, Spanje, Ierland en Griekenland. Duitsland boekte daardoor met die landen grote overschotten op de handelsbalans, waardoor danweer de kapitaalexport in die richting toenam. Duitse firma’s gingen naar Zuid-Europa om er te investeren in plaats van dat in eigen land te doen.14 Volgens Fratzscher raakte Europa door

13 Fratzscher is nogal kort over de tegenstellingen die aan de invoering vande EMU en de euro voorafgingen. De Franse minister Pierre Bérégovoy wilde in december 1990 nog een sterke economische regering voor de EU als men eenonafhankelijke centrale bank wilde invoeren. Duitsland én Nederland kelderden dat voorstel. André Sász, De euro. Politieke achtergronden van de wording vaneen munt, Amsterdam: Metz & Schilt, 2001, blz. 176-92.14 Fratzscher, blz. 123-7.

10

dit alles in een kringloop van vier crises verwikkeld, nl. van (1) de banken, (2) de staatsschulden, (3) de economische stagnatie en (4) het wegvallen van het vertrouwen in de toekomst. Vooral de vrije val waarin de Griekse economie weldraterecht kwam, maakte een grote indruk op het Duitse publiek. Duitsland ontsnapte zelf niet aan de gevolgen van de financiëlecrisis. Zo moest de Duitse regering na de val van de Lehman Brothers in 2008 de eigen banken redden, hetgeen voor een vertrouwensschok zorgde.

Een algehele vertrouwenscrisis in de Europese bankwereld was erweldra het gevolg van. EU, IMF en ECB (de “troika”) moesten tenslotte ingrijpen. Alleen door verhoogde overheidscontrole kon men de toestand weer stabiliseren. Fratzscher geeft toe dat er heel wat weeffouten in de grondslag van de euro zaten. Vooral door de falende gemeenschappelijke regels voor het toezicht op de financiële sector was men op een hellend vlak geraakt. Voorts was de EU institutioneel onvoldoende voorbereid. Ook al omdat de lidstaten nog altijd een eigen fiscale politiek haddenweten te behouden en ook nog grotendeels een eigen economisch beleid voerden, waren er grote systeem risico’s ingebouwd.15

Het was echter al vóór 1999 duidelijk geworden dat Europa wel een optimale ruimte voor een eenheidsmunt kon bieden, maar dat daarvoor ook een gemeenschappelijke monetaire en economische politiek nodig zou zijn. Daar streefde men naar. Maar van de andere kant was het gewicht van Duitsland in Europa fors toegenomen. Zodat de andere landen er zich een beetje ongemakkelijk bij gingen voelen. Dat is nu niet anders. Duitsland een grotere rol toekennen stuit als idee echter nog steeds op heel wat tegenstand in de EU. Fratzscher houdt het hier echter op de optimistische noot dat Duitsland zonder de EUnog zwakker zou hebben gestaan in de crisis. En omgekeerd is dat natuurlijk ook waar.

Duitsland als zondebok

Een derde populistische illusie die Fratzscher graag bestrijdt,is dat Europa slechts op de Duitse centen uit is. Duitsland als

15 Id., blz. 133-4.

11

betaalmeester van Europa dus. Van de andere kant kijkt men vanuit Europa naar Duitsland als de grote verantwoordelijke voor het harde bezuinigingsbeleid dat aan de rest wordt opgelegd. Duitsland als zondebok dus. Dat is ook voor het buitenland aantrekkelijk, omdat op die manier de verantwoordelijkheid voor alle onheil een Duits (politiek) gezicht krijgt.

De Duitse bevolking denkt evenwel dat ze financieel moet opdraaien voor alles wat in de crisislanden verkeerd is gegaan.Ze ziet zich daarom erg graag als het slachtoffer van een grotesamenzwering. De EU was hierdoor in Duitsland ineens een stuk minder populair geworden. De “troika” deelt vandaag eveneens indat verlies van populariteit. Het IMF heeft voorts van oudsher al geen beste reputatie, want de instelling verschijnt vooral daar waar de financiële nood a;tijd het hoogste is. Zo ook in Griekenland. Maar het IMF is een instelling die ver van Europa verwijderd zit. De financiële markten, die men ook gerust de zwarte piet kan toestoppen, zijn nog veel te anoniemer dan het IMF en dus totaal ongeschikt om die rol van boeman te krijgen.

Duitsland eenzijdig de schuld van de Europese crisis geven is, aldus Fratzscher, niet juist. Duitsland heeft als grootste economie tijdens de crisis immers niet alleen de rol van stabiele factor gespeeld, maar ook het behoud de euro verzekerd. Vandaar dat de Europese crisispolitiek wel een Duitsstempel draagt, maar niet als negatief mag worden beoordeeld. Bepaalde maatregelen drongen zich ooit gewoon op. Daar is het opleggen van de fiscale discipline naderhand een onderdeel van geworden. ‘Het fiscale pact moet in de eerste plaats de fiscalediscipline van de staten verbeteren.’16

Er is natuurlijk ook de kwestie van de eurobonds. Merkel had ooit gezegd dat ze die nooit zou accepteren.17 De idee om eurobonds uit te geven was echter nog niet zo kwaad. Zo konden de crisislanden meer financiële speelruimte krijgen om de eigeneconomie verder weer aan te zwengelen. Fratzscher bestrijdt echter de visie dat Duitsland intussen wel (teveel) heeft betaald aan de reddingspakketten. Wél is het zo dat een staatsbankroet van één Europees land zware schade zou hebben

16 Id., blz. 153.17 Ook Nederland en Finland keerden zich tegen de invoering van eurobonds.

12

aangericht en dus ook voor de Duitse economie ernstig had kunnen uitpakken en daardoor tevens Europa in een depressie hadkunnen doen belanden.

Maar waar komen dan al die negatieve commentaren over de Duitseeconomische politiek in de internationale media vandaan? Fratzscher noemt in dit verband vooral de grote Duitse exportoverschotten. De Europese Commissie heeft die in 2013 al gekritiseerd, wat tot ontgoocheling in Duitsland heeft geleid. Er zou dus sprake zijn van afgunst ten aanzien van de Duitse competitiviteit. Ook het Duitse voornemen om aan migranten geengelijke sociale rechten meer te garanderen kwam op felle Europese kritiek te staan. Zo ontstond de mythe dat vanuit de arme regio’s in Europa er massaal aan sociaal toerisme in de richting van Duitsland werd gedaan. Dit alles voedde voorts in Duitsland het slachtofferdenken: men wil ons dwarsbomen omdat we zo succesvol zijn.

De Europese crisis

Maar wat is dan precies de “Europese crisis” waarmee Duitsland en de andere lidstaten van de EU worstelen? Volgens Fratzscher hebben we te maken met een vierledig fenomeen dat zich niet laat herleiden tot alleen maar de crisis van de euro. Het betreft hier de diverse facetten van de schuldencrisis, de bankencrisis, de crisis van de concurrentiekracht en de institutionele crisis. De invoering van de euro heeft voor allelidstaten voordelen meegebracht. Maar ook geleid tot een sterkeintegratie van de financiële markten. Met allerlei convergentieverschijnselen aan wat betreft inflatie en interestvoeten. Dit alles onder de paraplu van de centrale bankin Frankfort. Dat alles kan men positief waarderen. Maar er waren ook nevenaspecten die verkeerd hebben uitgepakt. De landen in Zuid-Europa zagen hun interestvoeten dalen waardoor hun burgers ineens meer konden lenen om langlopende investeringen te financieren. Dat leidde meteen tot een gevaarlijke investeringsboom. Met alle gevolgen van dien. De euro heeft er toen toe geleid dat de wisselkoersrisico’s waren verdwenen, waardoor het kapitaal naar believen kon binnentoestromen.

13

Fratzscher weigert te spreken over een crisis van de euro. De euro was niet “overgewaardeerd”. De koers van de euro is uiterst stabiel gebleven, ook tijdens de financiële crisis. De banken- en schuldencrisis staan er los van. Ze houden verband met het risicovolle gedrag van de grote banken. De euro heeft er enkel toe geleid dat er netto geen kapitaal uit de eurozone is weggetrokken. Fratzscher geeft toe dat er geen enkele monetaire zone optimaal kan functioneren, want er zijn altijd wel regionale economische verschillen en tegenstellingen. Dat was ook het geval in de oude Bondsrepubliek. En daarna in 1990 bij de Duits-Duitse monetaire unie. Fratzscher neemt gemakshalve aan dat een land dat uit de euro stapt daar geen voordeel kan aan beleven.18 Een vertrek uit de euro zou voor een dergelijk land zeer nadelig uitpakken, daar de oude schulden en verplichtingen nog altijd in de euro blijven bestaan, terwijl de nieuwe eigen munt zwak is en dus in wisselkoers zeer nadelig zal uitvallen. Het gevolg zou een staatsbankroet kunnen zijn. Dat zou meteen ook Duitsland in eenzware recessie storten.

Ook wijst Fratzscher op de dubieuze perceptie als zou het Duitse exportoverschot het eenzijdige resultaat van de nationale economische sterkte zijn. Het overschot van 7,3 procent van het BBP in 2013 werd vooral geboekt bij landen buiten de eurozone. De crisislanden in Zuid-Europa hebben de importen uit Duitsland immers al drastisch verminderd. Ook is Fratzscher het er niet mee eens dat Duitsland zijn concurrentiekracht zou moeten verminderen door de lonen te laten stijgen. Want de Duitse bedrijven concurreren steeds minder met Europese en steeds meer met Amerikaanse en Aziatische producenten. Fratzscher draait liever de verhoudingen om door te stellen dat niet te exporten te groot zijn, maar wel dat de importen te gering. ‘Zij weerspiegelen defundamentele structurele zwakte van de Duitse economie.’19

Fratzscher trekt hier andermaal van leer tegen de overgeërfde idee dat een hoge spaarquote een onverdeeld goede zaak is. Niets is minder waar. Want te veel sparen is slecht voor de bestedingen. En dat is weer slecht voor de toekomstige

18 Id., blz. 168.19 Id. Blz. 173.

14

welvaart. Nog problematischer is dat Duitsland de laatste 20 jaren er maar niet is in geslaagd om die spaarcenten rendabel aan te wenden. Vanaf 1999 zou niet minder dan 400 miljard euro verloren zijn gegaan. Daarnaast hebben de grote bedrijven er niet voor gezorgd om hun winsten voor het scheppen van arbeidsplaatsen in Duitsland zelf te gebruiken. Zo hebben de 30grootste Duitse ondernemingen in 2013 37.000 nieuwe arbeidsplaatsen geschapen in het buitenland, doch slecht 6.000 in Duitsland. De dienstensector laat het zelfs algeheel afweten, want hier bleef tijdens het laatste decennium de productiviteitsgroei zwak. Dat alles zorgde ervoor dat de importen achterbleven en de intussen overschotten konden aanzwellen. Volgens Fratzscher is het afbouwen van de exportoverschotten daarom dringend noodzakelijk, want dat is inhet belang van Duitsland zelf. Dat kan eveneens helpen om de Europese crisis te bestrijden, waardoor Duitsland weer de locomotief van het Europese economisch herstelbeleid kan worden.

De geldpolitiek van de ECB

Fratzscher wil geen kwaad woord horen van de ECB omdat die ondanks de staatsschuldencrisis overeind is gebleven.20 Deze crisis rond de staatsschulden lijkt vandaag wel degelijk overwonnen. Want de financiële markten hebben zich gestabiliseerd en de speculatie is gestopt. Mario Draghi had inzijn rede van 26 juli 2012 reeds aangekondigd dat hij in geval van nood de ECB onbeperkt tegen elke speculatie tegen de euro zou laten interveniëren. Dat heeft indruk gemaakt. Het zogenaamde OMT-programma (Outright Monetary Transactions) zou onder bepaalde voorwaarden voortaan onbegrensd de staatsobligaties van de landen uit de eurozone kunnen opkopen.

Dat plan beviel niet iedereen in Duitsland. Er kwam politiek verzet op gang. De Bundesbank en ook Duitse economen en politici bekritiseerden de geldpolitiek van de ECB omdat die teexpansief was en daarbij deels ook niet in overeenstemming met haar mandaat was. Ze trokken in september 2012 met een klacht tegen het OMT-programma naar het Bundesverfassungsgericht. Dat

20 Id., blz. 182-201.

15

laatste verkondigde op 7 februari 2014 dat het OMT-programma onrechtmatig was. Echter, het Bundesverfassungsgericht is niet gemachtigd om dergelijke Europese regelgeving tegen te houden. Met het OMT-programma zou men wel het verbod om de monetaire financiering van de staatsuitgaven mogen overtreden, maar dat verbieden kon men niet. Daarbij kwam nog dat de ECB intussen aleen grote invloed op de financiële politiek van de Duitse regering en op het leven van de burgers uitoefende doordat ze de rentestand zeer laag hield, waardoor het lenen spotgoedkoop was geworden. Is dat soms slecht voor Duitsland?21 Een lage rentestand is in elk geval wel nadelig voor de spaarders die weinig rente op hun spaarboekje vangen, maar van de andere kantis een lage rentestand dan weer gunstig voor bedrijven die met geleend geld willen investeren. De beurskoersen zijn er inmiddels door gestegen. In 2013 alleen al steeg de DAX met 23 procent. Hebben de Duitse spaarders wegens de lage rentestand dan hun geld nu snel in aandelen gestoken? Of in onroerend goed?

Eigenlijk niet. Slechts 14 procent van de Duitsers bezit een aandelenportefeuille. Terwijl dat voor de Verenigde Staten voorzowat de helft van de burgers geldt. De Duitse spaarder mikt liever op een vaste rente door het geld op een spaarrekening tezetten. Wel speelt de lage rente in het voordeel van de leners.Die kunnen zich snel verrijken door het snel afsluiten goedkopehypothecaire leningen. Maar ondanks de lage rentestand ruilen de meeste Duitsers nog altijd niet hun huurwoning voor een koopwoning. Het eigen huizenbezit bedraagt in Duitsland slechts38 procent van de bevolking, tegen 70 tot 80 procent in sommigeEuropese landen. Volgens Fratzschen zou dat komen doordat veel Duitsers zich niet graag in de hypothecaire schuld steken.

Een veel ernstiger bezwaar tegen de politiek van gemakkelijk geld is dat de ECB met het openzetten van de geldsluizen de financiële stabiliteit en dus de euro in gevaar brengt. Vele banken en investeringsfondsen zwemmen vandaag in de liquiditeiten. Daarom zijn ze weer aan het speculeren geslagen.Het vele geld is dus hoofdzakelijk naar de financiële markten gevloeid, waardoor de aandelenkoersen weer fors zijn gestegen, terwijl die koerswinsten geenszins in overeenstemming zijn met

21 Id., blz. 190.

16

de werkelijke economische toestand van het land. Het is dus weldegelijk zo dat de ECB hiermee gevaarlijk spel heeft gespeeld.

De ECB is er wel in geslaagd om op korte termijn de financiële toestand te stabiliseren, maar dat is tevens met het blazen vaneen nieuwe financiële zeepbel gepaard gegaan. Die zeepbel kan altijd uit elkaar spatten en de westerse wereld meesleuren in een nieuwe financiële en economische crisis. De kosten daarvan zijn niet te overzien. Kortom, de ECB heeft in 2012 vooral tijdgekocht.

De ECB heeft wel erg veel geld beschikbaar gesteld, maar dat heeft, wat sommigen vreesden, alsnog geenszins tot een inflatoire ontsporing geleid. Integendeel. In 2013 en 2014 vreesde men zelfs voor het opdoemen van het deflatoire spook, dus voor een spiraal van dalende prijzen en productie. De oorzaak van het uitblijven van inflatie laat zich gemakkelijk raden. De meeste landen produceren nog altijd wegens de vraaguitval onder hun volle capaciteit. De prijzen hebben hierdoor de neiging te dalen. Ook al omdat de onderlinge concurrentie groter is geworden en de markten zich hebben geïnternationaliseerd. Het vele geld dat de ECB beschikbaar heeft gesteld, vloeit niet snel door naar de kredietaanvragers uit het midden- en kleinbedrijf want de banken aarzelen om hen,wegens het risico, te financieren. Waardoor de banken liever dat geld in staatspapier omzetten. Daardoor kan dan weer de rente op staatspapier verder dalen. Toch spoort dit alles de meeste Duitsers niet aan tot enig soepeler denken over het verschijnsel inflatie. De collectieve herinnering aan de Duitsehyperinflatie uit 1923 is daarvoor nog veel te levendig. Dat verklaart allicht ook waarom de kritiek op de ECB in Duitsland in kracht kon toenemen.

De positie van de ECB ligt daardoor voortdurend onder vuur. Vier factoren hebben hier een rol in gespeeld.

Ten eerste moest de ECB vanaf 2007 te zeer de rol van brandweerman spelen en is de bank daarna verplicht geweestom een steeds expansievere kredietpolitiek te voeren, waarna de prijsstabiliteit wel eens in gevaar zou kunnen komen (de inflatiedreiging dus).

Ten tweede is de ECB steeds meer in een politieke rol gedwongen en daarbij is ze ook nog eens in de media de kop

17

van jut geworden, hetgeen de geloofwaardigheid van de Europese bankinstelling schaadt.

Ten derde is de ECB de centrale bank van 18 lidstaten geworden waarbij beslissingen in consensus worden genomen.Dat kan verlammend werken en tot conflicten leiden. Het feit dat de Bundesbank zich tegen de OMT keerde, heeft voor consternatie gezorgd.

Een vierde punt is dat het Bundesverfassungsgericht daarna ookde onafhankelijkheid van de ECB wilde verminderen. Maar van de andere kant, zo meent Fratzscher, is de ECB ook weer niet totaal onschuldig. Ze heeft zich immers door aande “troika” in een onmogelijke politieke rol gemanoeuvreerd deel te nemen.

Een Duitse visie voor Europa?

Fratzscher besluit zijn boek met een tiental beleidsaanbevelingen voor de Duitse politiek ten aanzien van Europa. Want Europa staat nu op een tweesprong. De economische groei is zwak en de werkloosheid hoog. De landen in het zuiden maken nog altijd een recessie mee. De begrotingstekorten zijn niet onder controle en de staatsschulden zijn te hoog. Griekenland is er nog altijd ernstig aan toe. Duitsland kan hetzich immers niet permitteren om de andere kant op te kijken. Want Duitsland is het enige land dat Europa uit de crisis kan halen. Maar daarvoor zijn wel partners nodig. Dat hoeft niet noodzakelijk alleen maar Frankrijk te zijn. Dat kunnen ook andere buurlanden, zoals Polen, zijn.

Structurele maatregelen zullen in elk geval onontbeerlijk zijn.De banken moeten via de bankenunie onder directe toezicht van de ECB worden gesteld. Er moet voorts een reddingsboei van 500 miljard euro worden uitgegooid. En wat daarna? Men kan jubelen dat Griekenland weer “normaal” kan lenen op de internationale markten tegen een aannemelijke rente, maar het land is daarom, vooral gezien de hoge staatsschuld, nog niet solvabel. Dat geldt ook voor Italië en Portugal. Voorts is de economische stagnatie in de eurozone onrustbarend.

18

Een optie zou kunnen zijn om voor een verdieping van de Europese integratie op basis van een economisch-politieke integratie te kiezen. Een fiscale unie wordt dan onvermijdelijk. Samen met een bankenunie uiteraard.

Fratzscher wil voorts dat de Bondsregering een heldere politiekvoor Europa uitwerkt, dus eindelijk eens klare wijn schenkt. Kern van dat heldere beleid is dat men Duitsland tot conjunctuurlocomotief bombardeert om zo de economische groei weer op gang te trekken. De schuld voor de trage groei van het laatste decennium is echter niet te wijten aan de euro, maar wel aan het te geringe investeringsvolume in Duitsland. En die investeringen moeten o.a. op initiatief van de overheid in infrastructuren worden verricht en door middel van investeringsimpulsen aan de ondernemingen worden aangemoedigd. Dit alles moet voorts met een Europese investeringsagenda worden aangevuld. Zo kan men dan de werkloosheid verminderen enook de overheidsschuld en het financieringstekort op een draaglijke manier verminderen.

Duitsland moet in dit alles het goede voorbeeld geven. Maar danmoet men wel ophouden met zichzelf als slachtoffer van de Europese politiek te presenteren. Als de bankenunie een feit is, dan is tevens het gevaar van een financiële crisis bezworenomdat de financiële risico’s beter worden afgedekt en het bankensysteem wordt versterkt. Dat wil evenwel niet zeggen dat daarmee elk probleem voortaan kan worden voorkomen.

Duitsland moet zich voorts ook duidelijker tot de crisislanden richten en met de partners ervoor zorgen dat de langlopende staatsschulden van de landen weer onder de 60 procent van het BBP dalen. Een en ander kan dan gepaard gaan met het streven naar een fiscale unie. Dat zal uiteraard leiden tot het verder beperken van de soevereiniteit van de lidstaten, maar dat kan van de andere kant weer hun solvabiliteit aanzienlijk vergroten. De basis voor een gemeenschappelijke buitenlandse enveiligheidspolitiek moet verder worden gelegd. De landen van deeurozone moeten voorts een eigen zetel in het IMF en de Wereldbank opeisen. Een nieuw Euroverdrag zal daarom nodig zijnom de integratie te vergroten. Fratzscher pleit in dit kader tevens voor de vorming van een Europese regering die door het

19

Europees parlement wordt gekozen, waardoor de democratische legitimering van de Europese instellingen zal worden versterkt.

Conclusie

Fratzscher verwacht veel van een reeks institutionele hervormingen waarvan het niet zeker is of ze wel onder de Europese lidstaten voldoende instemming zullen vinden. Vooral afstand doen van de fiscale autonomie of soevereiniteit is een heikel punt. Initiatieven in die zin die vanuit Berlijn komen, zullen op wantrouwen of afwijzing worden ontvangen. Fratzschersoptimisme kan niet verhullen dat de lidstaten als gevolg van deeconomische crisis zelf in een politieke crisis verkeren en datin sommige lidstaten het regionale separatisme de wind in de zeilen heeft. Zelfs in Duitsland is er, vooral in Beieren, een latent anticentralisme voorhanden. Men mag aannemen dat dit regionalisme zich nog kan versterken doordat de economisch sterke regio’s (Beieren, Noord-Italië, Vlaanderen, Catalonië) zich omwille fiscale redenen graag zullen willen losmaken van de centrale regeringen omdat daarin de armlastige regio’s getalsmatig de politieke dienst uitmaken.

Hoewel Fratzscher een aantal interessante Keynesiaanse thema’s in zijn boek heeft ontwikkeld, kan men zich niet aan de indruk ontdoen dat hij weinig oog heeft voor de concrete politieke en economische machtsverhoudingen in Duitsland én Europa. Het beste is Fratzscher op gang als hij in het eerste deel van het boek de mythe van het Duitse succesmodel onderuit haalt. De rest van zijn verhaal over de euro en de noodzakelijke hervormingen van de Europese instellingen mist evenwel een concrete analyse van de tegenstellingen en machtsverhoudingen binnen de EU. Het feit dat Frankrijk de facto heeft afgehaakt alsEuropese partner van Duitsland geeft wat dat betreft al te denken.22 Een feit is wel dat het boek van Fratzscher in Duitsland als een bom is ingeslagen en in de media de nodige commentaren heeft veroorzaakt. Als de kritiek op het beleid vanMerkel niet via de Bundestag vorm en inhoud, dus relevantie kan krijgen, dan is het wel via het publieke debat in de media en

22 Caroline de Gruyter, ‘Alle ogen zijn gericht op Italië’, NRC, 18-19 oktober 2014.

20

in de wetenschappelijke instellingen. En daar is Fratzscher weldegelijk in geslaagd. Zijn boek zal onvermijdelijk ook een Europese weerklank krijgen, omdat men zich moeilijk kan voorstellen dat het debat niet op dat niveau zal worden voortgezet.

21