KLAD Jaarverslag 2014

100
JAARVERSLAG 2014 KALE - LEIE ARCHEOLOGISCHE DIENST

Transcript of KLAD Jaarverslag 2014

JAARVERSLAG 2014

KALE - LEIE ARCHEOLOGISCHE DIENST

Jaarverslag 2014

Kale - leie archeologische Dienst

Jaarverslag 20142

Partners

De KlaD is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten aalter, Deinze, evergem, Knesselare, lovendegem en nevele en wordt gesteund door het agentschap onroerend erfgoed en de Provincie oost-vlaanderen.

COLOFON

© 2015© Kale - leie archeologische Dienst, tenzij anders vermeld verantwoordelijk uitgever : Kale-leie archeologische DienstKasteelstraat 38, 9880 aalter www.deklad.be

Kale - leie archeologische Dienst 3

inhouD

Deel i. aDministratief overzicht 9

1. raaD van Bestuur 9

1.1. Bestuur vaN de KLad 9

1.2. BestuursvergaderiNgeN 9

1.3. CONtaCtgegeveNs KLad 10

2. financiën 11

2.1. iNLeidiNg 11

2.2. gemeeNteLijKe Bijdrage 11

2.3. prOviNCiaLe Bijdrage 11

2.4. suBsidie vaN de vLaamse Overheid 11

2.5. BegrOtiNg 12

2.6. BaLaNs 13

3. inzet van Personeel 16

Deel ii. archeologische werKing 19

1. traJect 1: inventariseren, evalueren, aDviseren en

BegeleiDen 19

1.1. CeNtraLe arCheOLOgisChe iNveNtaris (Cai) 19

1.2. BesChermde arCheOLOgisChe sites 19

1.3. arCheOLOgisCh advies & register der adviezeN 20

2. traJect 2: velDwerK, raPPortage en traJectBegeleiDing 23

2.1. veLdwerK 23

2.1.1. Archeologisch onderzoek Aalter Woestijne (VIOE) 23

2.1.2. Prospectie met ingreep in de bodem Deinze Schipdonkstraat & Lijsterweg

(BAAC Vlaanderen) 32

Jaarverslag 20144

2.1.3. Prospectie met ingreep in de bodem Deinze Meirebeekstraat & Leernsesteenweg

(De Logi & Hoorne) 35

2.1.4. Prospectie met ingreep in de bodem Evergem Molenstraat & Garenstraat

(De Logi & Hoorne) 39

2.1.5. Booronderzoek Evergem Ralingen (GATE) 40

2.1.6. Archeologisch onderzoek Knesselare Onderdale (Monument Vandekerckhove) 41

2.1.7. Prospectie met ingreep in de bodem Lovendegem Bierstal & Appensvoordestraat

(ODIN) 49

2.1.8. Archeologisch onderzoek Lovendegem Appensvoordestraat (ADEDE) 50

2.1.9. Archeologisch onderzoek Lovendegem Larestraat & Kerkelare

(BAAC Vlaanderen) 51

2.1.10. Archeologisch onderzoek Nevele Gerolfsweg (De Logi & Hoorne) 60

2.1.11. Prospectie met ingreep in de bodem Nevele Landegemdorp

(Monument Vandekerckhove) 67

2.2.12. Prospectie met ingreep in de bodem Nevele Poeldendries en Dennendreef

(All-Archeo) 70

2.2. trajeCtBegeLeidiNg 71

3. traJect 3: Kennisverwerving, DePotwerKing,

ontsluiting en sensiBilisering 72

3.1. KeNNisverwerviNg 72

3.3.1. Natuurwetenschappelijk onderzoek 72

3.1.2. Koolstofdatering Donjon Nevele 89

3.1.3. Fysisch antropologisch onderzoek 89

3.2. depOtwerKiNg 92

3.3. digitaLe media 96

Kale - leie archeologische Dienst 5

3.4. vrijwiLLigerswerKiNg 96

3.5. teNtOONsteLLiNgeN 97

3.6. eduCatieve iNitiatieveN vOOr KiNdereN 97

3.7. erFgOediNitiatieveN 97

4. anDere taKen 98

Jaarverslag 20146

Kale - leie archeologische Dienst 7

Beste lezer,

Dit is het jaarverslag 2014 van de Kale – leie archeologische Dienst, dat een overzicht biedt van de werking. De KlaD is de intergemeentelijke dienst van de gemeentes aalter, Deinze, evergem, Knesselare, lovendegem en nevele, en staat in voor het beheer van het archeologisch erfgoed, de begeleiding van archeologische projecten en de verdere uitbouw van een draagvlak voor archeologisch erfgoed.

op 5 mei 2015 loopt de tweede zesjarige verlenging van de KlaD af. De raad van bestuur besliste om de projectvereniging niet opnieuw te verlengen, zodat deze op 5 mei 2015 ontbonden zal worden. De werking van 2014 stond dan ook grotendeels in het teken hiervan, met de klemtoon op depotwerking en kennisverwerving.

Daarnaast verzorgde de KlaD in 2014 de begeleiding van proefsleuven en opgravingen door externen en de begeleiding van bouwheren doorheen het archeologisch traject. De dienst adviseerde stedenbouwkundige dossiers, en zette in op vrijwilligerswerking en publiekswerking.

het jaarverslag 2014 is opgedeeld in twee delen. Deel i brengt een administratieve taken overzicht, Deel ii focust op de archeologische werking van de dienst.

we wensen u veel leesplezier.

Jaarverslag 20148

Kale - leie archeologische Dienst 9

Deel i. aDministratief overzicht

1. raaD van Bestuur

1.1. Bestuur vaN de KLader waren in 2014 geen aanpassingen aan de raad van bestuur. in het bestuur van de KlaD zetelen de volgende leden:voorzitter martine Bergez (aalter)ondervoorzitter renaat van lierde (Knesselare)secretaris gerda ginneberge (Deinze)Penningmeester mia Peynaert (nevele)

leden met effectieve stem : aalter eveline eggerick Deinze steven van de Putteevergem filip lehoucq en rik van herck Knesselare herlinde trensonlovendegem etienne van acker en vincent laroynevele gunnar claeys Prov. oost-vlaanderen henk heyerick en hugo leroy

leden met raadgevende stem : Deinze matthias neirynckevergem vicky van hyfte Knesselare Bart van Daele/RYHQGHJHP�� 6RÀH�9HUFRXWHUH1HYHOH�� 6RÀH�'·KRQGW�

technisch adviseurs : luc Bauters Provincie oost-vlaanderen, Dienst monumentenzorg en cultuurpatrimonium wim De clercq universiteit gent, vakgroep archeologieeva Devooght stad Deinze, Dienst cultuurraf walgrave nevele, werkgroep monumenten, landschappen en archeologie, wendeliesbeth messiaen KlaD

1.2. BestuursvergaderiNgeN De raad van bestuur kwam in 2014 negen keer samen. Dit aantal ligt hoog omdat de vergadering door een te lage opkomst enkele malen hernomen diende te worden.

11 februari Koetshuis Kasteel van Poeke18 februari Koetshuis Kasteel van Poeke (herneming 11 februari)22 april gemeentehuis nevele29 april Koetshuis Kasteel van Poeke (herneming 22 april)4 juni gemeentehuis Knesselare18 augustus Koetshuis Kasteel van Poeke (herneming 4 juni)27 augustus stadhuis Deinze26 september Koetshuis Kasteel van Poeke (herneming 27 augustus)22 oktober Koetshuis Kasteel van Poeke

De verslagen van de raad van bestuur bevinden zich in het Deel Bijlagen.

Jaarverslag 201410

1.3. CONtaCtgegeveNs KLad

adres: Kale – leie archeologische Dienst, Kasteelstraat 38, 9880 aaltertel. en fax: 051/636136website: www.deklad.be e-mail: [email protected]

contactpersoon: liesbeth messiaen (intergemeentelijke archeoloog)gsm: 0498/36.26.80e-mail: [email protected]

Kale - leie archeologische Dienst 11

2. financiën

2.1. iNLeidiNgDe begroting voor 2014 is gebaseerd op de overdracht van 2013 (€ 94.097), de bijdragen van de gemeenten (€ 40.266,68), de Provincie oost-vlaanderen (€ 14.000) en de subsidie voor 2014 van de vlaamse overheid (€ 50.000). Door de overdracht uit 2013 bedroegen de totale inkomsten van de KlaD voor 2014 € 198.364.

2.2. gemeeNteLijKe BijdrageDe gemeentelijke bijdrage is samengesteld uit drie factoren. ze wordt berekend met de volgende formule:

vB + (aantal ha x oB) + (aantal inwoners x iB)

vB vast bedrag = € 2.790oB oppervlaktebijdrage = € 0,315 per haiB inwonersbijdrage = € 0,1125 per inwoner

De inwonersbijdrage wordt berekend op basis van de bevolkingsgegevens van het jaar onmiddellijk voorafgaand aan het werkingsjaar. Dit is vastgelegd in art. 20 van de statuten van de projectvereniging KlaD.

in 2014 heeft de KlaD een totaal van € 40.268,59 ontvangen aan gemeentelijke bijdragen, respectievelijk € 7.615,75 van de gemeente aalter, € 8.519,11 van de stad Deinze, € 8.984,00 van de gemeente evergem, € 4.893,71 van de gemeente Knesselare, € 4.487,78 van de gemeente lovendegem en € 5.767,33 van de gemeente nevele.

2.3. prOviNCiaLe BijdrageDe bijdrage van de Provincie oost-vlaanderen bedroeg € 14.000.

2.4. suBsidie vaN de vLaamse OverheidDe raad van bestuur keurde op 11 februari 2014 de resultaatsverbintenis tussen het agentschap onroerend erfgoed en de KlaD goed.

De betaling van de subsidie verloopt in schijven. De eerste schijf bedraagt 50% en wordt uitbetaald na de ondertekening van het ministerieel besluit, de tweede schijf bedraagt 30% en zal vereffend worden na de rapportage over de periode januari tot en met juni van het lopende jaar. Dit rapport wordt uiterlijk op 1 september van het jaar ingediend. De laatste schijf van 20% wordt uitbetaald na de schriftelijke aanvraag en goedkeuring van het jaarverslag met de nodige stavingstukken. het jaarverslag dient uiterlijk op 28 februari 2015 ingediend te zijn.

De subsidie wordt in de eerste plaats aangewend worden om de beheerstaak van één vte (voltijds equivalent) archeoloog te verzekeren. aan de iaD wordt een generiek WDNHQSDNNHW� WRHYHUWURXZG� HQ� HHQ� VSHFLÀHN� WDNHQSDNNHW� PHW� EHWUHNNLQJ� WRW� KHW�archeologische erfgoed. De takenpakketten worden gegroepeerd in afsprakenclusters PHW�EHWUHNNLQJ�WRW��GH�DOJHPHQH�WKHPD·V�YDQ�GH�DUFKHRORJLVFKH�HUIJRHG]RUJ��2YHU�GH�activiteiten van deze vte wordt in een aparte rubriek gedetailleerd gerapporteerd in het jaarverslag (zie infra). De loonkost van de vte moet traceerbaar zijn zowel in de begroting als in de boekhouding van de iaD.

Jaarverslag 201412

De inhoud van de afsprakennota is opgebouwd uit clusters:

afsprakencluster Beleid en Beheer afsprakencluster ontsluiting en Publieksgerichtheid afsprakencluster organisatieafsprakencluster inventarisatieafsprakencluster veldwerk en deponering/archivering afsprakencluster Deontologie en gedragscode

De KlaD kan zelf de aandachtspunten omschrijven waarbinnen gewerkt wordt. op basis YDQ�KHW�EHOHLGVSODQ�����������ZHUG�HHQ�SODQ�YDQ�DDQSDN�RSJHVWHOG�PHW�SURMHFWÀFKHV�voor het jaar 2014 (zie jaarverslag 2013).

2.5. BegrOtiNgDe begroting 2014 is opgebouwd rond de inkomsten en de geschatte uitgaven en investeringen van de KlaD. De inkomsten bestaan uit de gemeentelijke en provinciale bijdrages, de subsidie van de vlaamse overheid, en de overdrachten van 2013. in onderstaand schema staat de geschatte begroting, zoals opgemaakt begin 2014.

inkomsten :

overdrachten 2013 94.097achterstallige bijdragen 2013 10.000schulden 2013 0,00gemeentelijke bijdragen 2014 40.266,68 aalter 7.615,75 Deinze 8.519,11 evergem 8.984,00 Knesselare 4.893,71 lovendegem 4.487,78 nevele 5.767,33Bijdrage Provincie o-vl 14.000,00subsidie vlaams gewest 40.000,00Diverse inkomsten 0,00 totaal inkomsten 198.364

uitgaven :

Algemene werkingskosten onthaal, representatie, relatiegeschenken 400accountant 1.100Personeelskost 47.670sociaal secretariaat 820medische Dienst 220huur en gebouw 2.500gsm 484telefoon 330internet 553hosting 432Post 400auto 2000

Kale - leie archeologische Dienst 13

afschrijving 1.500erelonen 800verzekeringen 2.200reizen en verplaatsingen 160Boeken, tijdschriften en documentatie 200Drukwerken 2.500Archeologische werkingskostenKlein/materiaal/ depot 3.000opgravingen 2.500natuurwetenschappelijk onderzoek 70.000conservatie/ restauratie 8.000Publicatie 10 jaar KlaD 20.000 totaal uitgaven 167.819

2.6. BaLaNs

dOriNe aNeCa (aFj BvBa)'H�EDODQV�HQ�H[SORLWDWLHUHNHQLQJ�JHYHQ�HHQ�JHWURXZ�EHHOG�YDQ�GH�ÀQDQFLsOH� WRHVWDQG�van de intergemeentelijke vereniging. De balans en resultatenrekening werd opgemaakt op basis van de mij overgemaakte documenten door het personeelslid van KlaD.

De exploitatie werd voor het kalenderjaar 2014 afgesloten met een winst van € 7.480,68 en een balanstotaal ad. € 107.434,09.

Bespreking van de balans:

actief

het actief bevat volgende posten: �+HW� DFWLHI� �XLWUXVWLQJ�� ZDDURS� GH� DIVFKULMYLQJHQ� LQ� PLQ� ZHUGHQ� JHEUDFKW�� +HW� DFWLHI�bedraagt per 31.12.14 in globo € 226,01. er werden in 2014 geen nieuwe investeringen verricht.�'H�ODDWVWH�VFKLMI�VXEVLGLHV�YDQ�GH�9ODDPVH�*HPHHQVFKDS�YRRU�HHQ�EHGUDJ�YDQ�½��������(die zal worden uitbetaald in 2015)�'H�EDQNUHNHQLQJHQ�ELM�%HOÀXV��]LMQGH�GH�WZHH�]LFKWUHNHQLQJHQ�HQ�GH�VSDDUUHNHQLQJ�� !�LQ�globo voor een bedrag ad. € 98.198,90 per 31.12.14.

passief

het eigen vermogen bedraagt na toevoeging van het resultaat (winst) van het boekjaar (€ 7.480,68) € 109.357,07.De leveranciersschulden (uitsluitend op minder dan één jaar) zijn samengesteld uit schulden zoals blijken uit bijgevoegd detail. De bedragen “in min” zijn bedragen die werden betaald maar waarvoor het overeenstemmend document nog niet werd ingeboekt omwille van betrekking op het boekjaar 2015 (cf. ethias verzekering). voor de publicatie Belgisch staatsblad werd een te hoog bedrag betaald. het verschil moet nog worden terug gestort door de bevoegde diensten.De te betalen lonen slaan op de aangerekende voorschotten voor het vierde kwartaal die inmiddels werden verrekend in de afrekening van begin 2015.

Jaarverslag 201414

Bespreking van de exploitatierekening:

Opbrengsten

De totale opbrengsten bedragen € 104.266,68 aan lidgelden en subsidies. Daarenboven ]LMQ�HU�QRJ�RSEUHQJVWHQ�XLW�GH�GLYHUVH�DDQJHKRXGHQ�ÀQDQFLsOH�UHNHQLQJHQ�

De inkomsten uit lidgelden en subsidies zijn samengesteld uit subsidies van de vlaamse gemeenschap voor een bedrag van € 50.000, de subsidie van de Provincie ad. € 14.000 en de bijdragen van de gemeenten voor € 40.266,68.

De bijdragen van de gemeenten zijn als volgt samengesteld:

- stad Deinze: € 8.519,11- gemeente evergem: € 8.984,00- gemeente Knesselare: € 4.893,71- gemeente lovendegem: € 4.487,78- gemeente nevele: € 5.766,33- gemeente aalter : € 7.615,75

Kosten

het totaalbedrag van de uitgaven bedraagt € 97.122,31.

De voornaamste kostenplaats (62) is de personeelskost die € 56.863,36 bedraagt (is bedraginclusief de bijdrage geneeskundige dienst).

De afschrijvingen op de uitrusting bedragen € 770,81.

De kosten voor opgravingen, conservatie en restauratie samen met het natuurwetenschappelijk onderzoek bedragen € 26.925,36 (zie detail hierbij).

afvalverwerking, containerpark 0,00opgravingen 0,00conservatie en restauratie 24,386,16natuurwetenschappelijk onderzoek 2.539,20 26.925,36

De administratieve kosten bedragen € 5.392,00 en bestaan uit volgende elementen.

Klein materiaal en onderhoudsprod. 1.392,85telefoon 1.029,87Drukwerken 1.329,16Diverse bureelbenodigdheden 175,22internet 1.093,21Postzegels 225,99gsm 353,636SHFLÀHNH�ZHUNNOHGLM�� � ����website & hosting 145,70 5.392,00

Kale - leie archeologische Dienst 15

De huurlasten en kosten voor onderhoud gebouwen bedragen samen € 2.407,43.

huur 1.838,68 o & h gebouwen 568,75 2.407,43

De verzekeringen bedragen € 2.304,07.

Daarnaast zijn er nog de autokosten (onderhoud, brandstof, parking, ....) ad.€ 304,94 en de verplaatsingskosten ad. € 47,15.

De erelonen “andere experten” ad.€ 2.072,96 betreft de kost voor het sociaal bureau en voor de accountant.

winst

voormelde kosten – batenanalyse leidt dus tot een winst voor het kalenderjaar 2014 ad. € 7.480,68.

opgemaakt te aalter op 18 februari 2015 afJ BvBa

Dorine aneca accountant

Bijlagen:- De balans en resultatenrekening per 31-12-2014- De afschrijvingstabellen- Detail openstaande leveranciers per 31.12.2014- Detail inkomsten- samenvatting van de lonen en de loonkost 2014

Jaarverslag 201416

3. inzet van Personeel

De resultaatsverbintenis met het agentschap onroerend erfgoed 2014 legt op dat de subsidie van € 50.000 in de eerste plaats aangewend wordt om de beheerstaak van één 97(�¶DUFKHRORJLH·�WH�YHU]HNHUHQ�

$DQ� GH� ,$'� ZRUGW� HHQ� JHQHULHN� WDNHQSDNNHW� WRHYHUWURXZG� HQ� HHQ� VSHFLÀHN�takenpakket met betrekking tot het archeologische erfgoed. De takenpakketten ZRUGHQ�JHJURHSHHUG� LQ�DIVSUDNHQFOXVWHUV�PHW�EHWUHNNLQJ� WRW�GH�DOJHPHQH� WKHPD·V�van de archeologische erfgoedzorg.

De iaD kan zelf de aandachtspunten omschrijven waarbinnen de dienst zal werken. op EDVLV�YDQ�KHW�EHOHLGVSODQ�����������ZHUGHQ�RQGHUVWDDQGH�SURMHFWÀFKHV�YRRU�KHW�ZHUNMDDU�2014 voorgesteld (zie jaarverslag 2013):

traject 1: inventariseren, evalueren, adviseren & begeleidencontrole en aanvulling caistatus Quaestionis lokaal archeologisch erfgoed aanpassen archeologische kaarten (laa) afbakenen afgebakende archeologische zone afbakenen zones waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt Beschermde archeologische sites register adviezen Protocol preadvies, het advies stedenbouw en bijzondere voorwaarden advies ruimtelijke planning sensibilisering bouwheren, besturen en burgers

traject 2: veldwerk, rapportage & trajectbegeleiding rapportage veldwerk trajectbegeleiding van externe archeologen

traject 3: Kennisverwerving, depotwerking, ontsluiting & sensibiliseringKennisverwerving Depotwerking ontsluiting en sensibilisering vrijwilligerswerking Digitale mediaeducatieve initiatieven voor kinderen educatieve initiatieven voor volwassenen toeristische initiatieven Drukwerk erfgoedinitiatieven Projectmatige ontsluiting Project 3D-visualisatie 10 jaar KlaD

andere takenopmaak jaarverslag 2014 en uitdoofscenario 2014-2015

Kale - leie archeologische Dienst 17

$DQ�HONH�ÀFKH�LV�HHQ�WLMGVEHVWHN�JHNRSSHOG��5HNHQLQJ�KRXGHQG�PHW�GH�UHVXOWDDWVYHUELQWHQLV�2014 dient de subsidie in de eerste plaats aangewend te worden om de beheerstaak van een vte archeoloog te verzekeren. in bovenstaand schema is een overzicht te vinden van het geschatte tijdsbestek dat eind 2013 werd vooropgesteld.

in totaal telde 2014 230 effectieve werkdagen. Daarvan werden 180 dagen besteed aan taken binnen de resultaatsverbintenis, of 78,26%. 50 dagen werden gespendeerd aan andere taken, of 21,74%.

Bij de tijdsbesteding binnen de resultaatsverbintenis werden de meeste dagen gebruikt aan de depotwerking en kennisverwerving. Dit valt te verklaren door het ontbinden van de archeologische dienst in 2015, waardoor het op orde zetten van het depot, het archief, etc. prioriteit had.

wat betreft de taken buiten de resultaatsverbintenis werd het meeste tijd besteed aan administratieve en logistieke taken, en het organiseren van de raad van bestuur.

fig. 1: overzichtstabel van de tijdsbesteding in 2014. in de tabel staan enerzijds de geraamde en de effectief gewerkte dagen

besteed aan taken in het kader van de resultaatsverbintenis en aan andere taken (© KlaD)

Geraamd Effectief %

A. Taken in het kader van de Resultaatsverbintenis 179 180 78

Algemeen, vergaderingen en contactdagen 7 17Jaarverslag, plan van aanpak & projectfiches 10 12

Traject 1: Inventariseren, evalueren, adviseren … 55 33a. Inventariseren en evalueren 35 16b. Adviseren 10 11c. Begeleiden van private en publieke bouwheren 10 6Traject 2: Veldwerk, rapportage & trajectbegeleiding 20 15a. Veldwerk 5 1b. Rapportage 5 1c. Trajectbegeleiding van externe archeologen 10 13Traject 3: Kennisverwerving, depotwerking, ontsluiting 87 103a. Kennisverwerving 30 26b. Depotwerking 32 62c. Ontsluiting en sensibilisering 25 15

B. Taken buiten de resultaatsverbintenis 46 50 22

Administratie 25 27Organiseren Raad van Bestuur 8 12Opleiding 5 4Andere 8 7

Totaal 225 230 100

Jaarverslag 201418

Kale - leie archeologische Dienst 19

Deel ii. archeologische werKing

1LHW� DDQ� DOOH� LQ� ����� YRRURSJHVWHOGH� SURMHFWÀFKHV� NRQ� JHZHUNW� ZRUGHQ� LQ� ������ ,Q� KHW�overzicht van de archeologische werking van 2014 zullen alleen deze projecten worden opgenomen waaraan ook effectief gewerkt werd.

1. traJect 1: inventariseren, evalueren, aDviseren en

BegeleiDen

1.1. CeNtraLe arCheOLOgisChe iNveNtaris (Cai) De KlaD heeft sinds 2004 een gebruiksovereenkomst met de cai, en kan de gegevens raadplegen en nieuwe gegevens uit prospecties, vooronderzoeken en opgravingen toevoegen. Daarnaast heeft de KlaD een engagement om de reeds ingevoerde sites inhoudelijk te controleren en indien nodig te verbeteren.

,Q������ZHUG�GH�VDPHQZHUNLQJVRYHUHHQNRPVW�¶&HQWUDOH�$UFKHRORJLVFKH�,QYHQWDULV·�GLH�LQ������ZHUG�DIJHVORWHQ�WXVVHQ�GH�KHW�9ODDPV�*HZHVW�HQ�GH�./$'�IRUPHHO�EHsLQGLJG�PHW� ZHGHU]LMGVH� WRHVWHPPLQJ�� 7HU� YHUYDQJLQJ� ]DO� PHW� HHQ� ÁH[LEHOH� NODQNERUGJURHS�gewerkt worden.

1.2. BesChermde arCheOLOgisChe sitesDe KlaD stelde in 2011 de sites aalter-loveld en nevele-merendree aan het agentschap onroerend erfgoed voor als eventueel te beschermen sites en gaf samen met het agentschap de aanzet om de evaluatiedossiers op te starten. in 2012 werden er bij de overheid fondsen vrijgemaakt voor de opstart van enkele dossiers, waaronder ook het dossier aalter-loveld. De studieopdracht werd gegund aan gate en werd opgestart in 2013. in 2014 volgde de KlaD het dossier verder op en zetelde in de stuurgroep.

het te evalueren terrein beslaat circa 25ha en wordt afgebakend door de Kestelstraat in het noorden, de loveldlaan in het oosten, de lovelddreef in het zuiden en de lostraat in het westen. Deze zone wordt in het noordoosten gekenmerkt door de tertiaire opduiking “loveld” tegenover de lagergelegen omgeving. het omvat het gebied tussen de romeinse militaire site aalter-loveld en de vondsten uit de ijzertijd, de romeinse periode en de middeleeuwen aan de lostraat.

Doel van de studie is het bekomen van een archeologische evaluatie en waardering van de zone, in functie van de opmaak van een beschermingsdossier. indien positief zal de studie als uitgangspunt dienen voor het opstellen van een archeologische nota bij het beschermingsdossier. De opdracht bestond uit een inventariserend bureauonderzoek, die HHQ� ODQGVFKDSSHOLMNH� VLWXHULQJ�� HHQ� KLVWRULVFK� FDUWRJUDÀVFKH� VWXGLH� HQ� GH� EHVSUHNLQJ� YDQ�de archeologische vindplaatsen omvat. in een tweede fase werd ook veldwerk uitgevoerd, met name een veldprospectie, landschappelijk booronderzoek en geofysisch onderzoek. De geplande proefputten en –sleuven konden niet worden gemaakt, omdat geen toestemming werd verkregen van de eigenaars van de percelen (LaLoo et al. in voorbereiding).

in het noorden/ noordoosten ligt de opduiking waarop het castellum zich bevindt. aan de voet daarvan lag een oorspronkelijke moerassige zone, die in de romeinse periode een rol moet gespeeld hebben in de verdediging van het kamp. verder is er mogelijk een wegtracé aanwezig dat van het kamp naar de nederzettingszone aan de lostraat loopt. het geofysisch en booronderzoek wees erop dat er meerdere sporen en structuren langs dit tracé zijn gelegen (laLoo et al. in voorbereiding).

Jaarverslag 201420

gate adviseert een archeologische bescherming van het noordelijk en centraal gedeelte omwille van de aanwezige sporen en structuren. voor het zuidelijk gedeelte wordt het advies gegeven om bodemingrepen steeds vooraf te laten gaan door archeologisch vooronderzoek. wat betreft de gronden tussen de Kestelstraat, ekenakker en de loveldlaan, WHQ�QRRUG�QRRUGRRVWHQ�YDQ�KHW�JHsYDOXHHUGH�WHUUHLQ��ZRUGW�JHDGYLVHHUG�GH]H�LQ�GH�PDWH�van het mogelijke mee te nemen in de bescherming (laLoo et al. in voorbereiding).

%LEOLRJUDÀHLaLoo et al. in voorbereiding. aalter-loveld. waardering en evaluatie van de romeinse vindplaats. gate-rapport.

1.3. arCheOLOgisCh advies eN register der adviezeNDe resultaatsverbintenis legt het bijhouden van een register der adviezen op. De KlaD schreef de volgende adviezen uit 2014:

gemeente : aalteradres : lostraat werf : veilige have advies : archeologisch onderzoek (herneming advies vlaamse overheid 2011aangevraagd door : gemeente aalteropvolging:

gemeente : aalteradres : oostmolenstraat werf : verkaveling, roger neiring-Brandtadvies : geen bezwaaraangevraagd door: opmetingsbureau Burimopvolging: geen

gemeente : Deinzeadres : Kalkhofstraat 13werf : verkoop onroerend goedadvies : geen bezwaar, mits geen wijziging bestemmingaangevraagd door : notaris vandercruyssen

fig. 3: het team van gate tijdens het boren

fig. 2: afbakening studiegebied beschermings-

dossier aalter-loveld

Kale - leie archeologische Dienst 21

opvolging: geen

gemeente : Deinzeadres : souverainestraat znwerf : zandontginningadvies : proefsleuven en booronderzoek aangevraagd door : stad Deinzeopvolging:

gemeente : Deinze, Bachte-maria-leerneadres : leernsesteenwegwerf : Bvba venimmoadvies : proefsleuvenaangevraagd door : stad Deinzeopvolging:

gemeente : Deinze, meigemadres : Pastoriestraat werf : Particuler Daniel haelvoet, verkavelingadvies : geen bezwaaraangevraagd door : stad Deinzeopvolging: geen

gemeente : evergem, wippelgemadres : werf : ruP voetbalveldadvies : geen bezwaaraangevraagd door : gemeente evergemopvolging: geen

gemeente : Knesselare, urseladres : urselsewegwerf : opmetingsbureau Burim, particulieren De Pauw & landuyt, twee lotenadvies : geen bezwaar, herneming advies 6/09/2010aangevraagd door : opmetingsbureau Burimopvolging: geen

gemeente : lovendegemadres : Kuitenberg zonder nummerwerf : verkaveling, immo Joost Danneels, 31 loten en wegenisadvies : proefsleuvenaangevraagd door : gemeente lovendegemopvolging:

gemeente : nevele, merendreeadres : hansbekestraat 5awerf : lando sport merendree, op naam van Denis neyt, bouw sportlokaaladvies : geen bezwaaraangevraagd door : gemeente neveleopvolging: geen

Jaarverslag 201422

gemeente : nevele, landegemadres : Poelendries- Dennendreefwerf : verkaveling in 36 loten, huysman Promoties nv, roger wille nv, particulier De Backereadvies : Proefsleuven (ook opgelegd door agentschap)aangevraagd door : gemeente neveleopvolging: proefsleuven door all-archeo eind 2014

De KlaD schreef in 2014 geen bijzondere voorwaarden uit. wel werden twee projecten uitgevoerd waarvan de KlaD in 2013 de bijzondere voorwaarden had uitgeschreven:

lovendegem Bierstal appensvoordestraat (vooronderzoek)nevele gerolfsweg (opgraving)

Daarnaast verzorgde de dienst de opvolging van de bijzondere voorwaarden opgemaakt door het agentschap onroerend erfgoed voor volgende projecten:

aalter lostraat / veilige have (rapportage)Deinze meirebeekstraat & leernsesteenweg (vooronderzoek)Deinze schipdonkstraat & lijsterweg (vooronderzoek)Deinze tabakstraat (rapportage)Knesselare onderdale (rapportage)lovendegem Diepenbroeck (opgraving)lovendegem larestraat & Kerkelare (opgraving)nevele Poeldendries & Dennendreef (vooronderzoek)nevele landegemdorp (vooronderzoek)

1.4. seNsiBiLiseriNg eN BegeLeidiNg BOuwhereN, BestureN eN Burgers Private en publieke bouwheren weten vaak niet hoe ze om moeten gaan met de factor archeologie binnen hun project. Bij de opmaak van de plannen wordt er weinig tot niet nagedacht hoe om te gaan met archeologie, hoe de plannen er op af te stemmen en welke bestemming men aan de sites kan geven. Dat impliceert dat hiervoor geen ruimte YRRU]LHQ�LV�ELQQHQ�KHW�ÀQDQFLHHO�EHVWHN�RI�KHW�WLMGVEHVWHN��7H�YDDN�ZRUGHQ�GH�ERXZKHUHQ�pas bij de uitreiking van de vergunning, of in het slechtste geval pas bij de start van de werken, geconfronteerd met een archeologisch advies dat de gemaakte timing en de ÀQDQFLHULQJ�GRRUNUXLVW��'H�./$'�GRHW�LQVSDQQLQJHQ�RP�GHUJHOLMNH�VFHQDULR·V�WH�YHUPLMGHQ�door bouwheren zo snel mogelijk op de hoogte van het advies te brengen. Dit gebeurt per brief na het uitschrijven van het advies of na ontvangst van het advies van het agentschap of op aanvraag door de bouwheer. op de website is een luik met informatie over het archeologisch traject voor de bouwheer opgenomen (http://www.deklad.be/bouwheer).

in 2014 verzorgde de KlaD de begeleiding van meerdere private en publieke bouwheren.

Kale - leie archeologische Dienst 23

2. traJect 2: velDwerK, raPPortage en traJectBegeleiDing

2.1. veLdwerK

De KlaD voerde in 2014 geen veldwerk meer uit.

hieronder volgt een overzicht van alle archeologische onderzoeken uitgevoerd door externe bedrijven. in het overzicht werden ook enkele projecten meegenomen waarvan het rapport in 2014 werd afgeleverd, en een project uitgevoerd begin 2015.

2.1.1. Archeologisch onderzoek Aalter Woestijne (VIOE)

Mieke Van De Vijverwanneer er plannen werden gemaakt door waterwegen en zeekanaal nv om in aalter-Brug ter hoogte van woestijne, tussen de urselweg en het kanaal gent-oostende, 32ha landbouwgebied om te vormen tot een watergebonden bedrijventerrein, werd er ook rekening gehouden met een archeologisch onderzoek. tussen maart 2010 en januari 2012 was er dan ook de nodige archeologische bedrijvigheid op de site aalter-woestijne. gedurende deze periode legde een achtkoppige ploeg archeologen van het vlaams instituut voor onroerend erfgoed (nu onroerend erfgoed) door middel van een vlakdekkende opgraving de geschiedenis van ca. 20ha bloot. zoals verwacht uit het voorafgaand boor- en proefsleuvenonderzoek, kwamen bij de opgraving sporen aan het OLFKW�YDQ�GLYHUVH�DDUG�HQ�XLW�YHUVFKLOOHQGH�SHULRGHV��1D�DÁRRS�YDQ�KHW�WHUUHLQZHUN��ZHUG�de verwerking van de opgravingsgegevens door een kleinere ploeg uitgevoerd, en de eindpublicatie is in voorbereiding. Dit artikel zal een zeer bondig chronologisch overzicht geven van de resultaten van het project.

Steentijdenvondsten uit de steentijden werden tijdens de opgraving uit verschillende contexten gerecupereerd: uit de verschillende podzolhorizonten die voornamelijk bewaard waren in de aanwezige natuurlijke depressies op het terrein, uit de onverstoorde moederbodem, maar ook uit windvallen en andere natuurlijke sporen, en tenslotte ook recentere antropogene sporen.

De meest interessante resultaten zijn afkomstig van de depressies, deze leverden een lage spreidingsdensiteit aan artefacten op. enkele van de windvallen die zich in en langs deze depressies bevonden, bevatten meer geclusterd materiaal. het lithische materiaal heeft zeer uiteenlopende dateringen, van het midden-paleolithicum, het mesolithicum �PHW� ]ZDDUWHSXQW� LQ� KHW� YURHJ�PHVROLWKLFXP��� KHW� PLGGHQ� HQ� ÀQDDO� QHROLWKLFXP�en de overgang naar de vroege bronstijd. het duidt wellicht op herhaaldelijke, seizoensgebonden passages op de site.

BronstijdDe oudste grondsporen die op de site aangetroffen werden, dateren uit de midden-bronstijd, met misschien een enkele uitschieter naar de vroege-bronstijd. ze dienen zowel in een funeraire als nederzettingscontext geplaatst te worden. zo werden er minstens een vijftal funeraire structuren geregistreerd, die wellicht allemaal tot één grafveld behoorden uit de midden-bronstijd. in totaal werden er drie kringgreppels opgegraven, dit zijn circulaire omgrachtingen die zich rond een heuvellichaam bevonden waaronder de overledene begraven werd. het heuvellichaam en het graf zelf waren echter in geen van de gevallen QRJ�EHZDDUG��HQNHO�GH�JUDFKW�HUURQG�NRQ�QRJ�JHUHJLVWUHHUG�ZRUGHQ��ÀJ������7ZHH�YDQ�GH�circulaire monumenten hadden een diameter van 17 à 18m, en bij één van beide konden

Jaarverslag 201424

fig. 5: Drieschepige bronstijd gebouwplattegrondl (© vioe)

fig. 4: Bronstijd grafcirkel

Kale - leie archeologische Dienst 25

met zekerheid meerdere fasen vastgesteld worden. het derde monument had slechts een diameter van 8 à 8,5m, maar werd dan weer omringd door een palenkrans met een diameter van 11m. opmerkelijk was de aanwezigheid van een ovale structuur van 20m lang en 9m breed, die door radiokoolstofdatering ook in de midden-bronstijd geplaatst kon worden, en wellicht ook als grafmonument te interpreteren is. een laatste grafmonumentje was een rechthoekige greppel met een afmeting van slechts 7 bij 4m, ook atypisch voor deze periode, maar opnieuw geven de resultaten van de 14c-dateringen weinig reden tot twijfel. in de noordwestelijke korte zijde bevond zich heel wat gecremeerd bot.

tegen de verwachtingen van het vooronderzoek in, werden er ook sporen van bewoning uit de bronstijd gevonden, verspreid over de hele opgraving. De blikvanger is zonder twijfel HHQ�GULHVFKHSLJH�� QRRUGZHVW�]XLGRRVW� JHRULsQWHHUGH�JHERXZSODWWHJURQG� YDQ�FD�� ���P�lang en 6m breed. het gebouw had twee smalle zijbeuken van 1,5 m breed, en een brede PLGGHQEHXN�PHW�HHQ�EUHHGWH�YDQ��P��ÀJ������'H�QRRUGZHVWHOLMNH�NRUWH�]LMGH�ZDV�DIJHURQG��de zuidoostelijke recht. naast deze zeer duidelijke aanwijzing voor bewoning uit deze periode, werden nog een vijftal geïsoleerde kuilen opgegraven die ook in de vroege tot midden bronstijd geplaatst konden worden, en ook enkele van de talrijke karrensporen die op de site aangetroffen werden dateren in de bronstijd.

IJzertijdook de ijzertijd is zeer goed vertegenwoordigd te aalter-woestijne, alleen blijkt de interpretatie van deze sporen niet altijd even vanzelfsprekend. eén van de vroegste ijzertijdsporen op de site is een circulaire greppel met een diameter van 7m die eerst als een grafheuvel uit de bronstijd geïnterpreteerd werd. Duidelijke resultaten van de radiokoolstofdateringen plaatsen dit echter eerder in de vroege ijzertijd, wat een doorleven van de begraafplaats suggereert.

het meest in het oog springend zijn een aantal grote en voornamelijk lange grachten die het terrein doorkruisten. zo zijn er twee parallelle grachten die over een lengte van ca. 375m te volgen zijn, die een bocht maken, en waartussen zich over vrijwel de gehele lengte een enkelvoudige palissade bevond. een zestigtal meter ten noorden daarvan EHYRQG�]LFK�HHQ�DQGHUH�JUDFKW�GLH�RYHU����P�JHYROJG�NRQ�ZRUGHQ��HQ�GLH�JHÁDQNHHUG�ZHUG�GRRU�HHQ�GXEEHOH�WRW�RS�VRPPLJH�SODDWVHQ�GULHGXEEHOH�SDOLVVDGH��ÀJ������2SQLHXZ�een veertigtal meter ten noorden daarvan, bevonden zich opnieuw twee parallelle grachten met ertussen een dubbele palissade. De grachten lijken in het algemeen in de late ijzertijd te dateren, maar er werden ook enkele vondsten uit gerecupereerd die een romeinse datering hebben. Dat betekent niet meteen dat deze sporen jonger zijn, maar wijst in dit geval eerder op een lange bestaansgeschiedenis of opvullingsgeschiedenis van de grachten.

opvallend zijn de rechthoekige en vierkante structuren die telkens aan lijken te sluiten op dit grachtencomplex. De rechthoekige structuur werd reeds opgegraven in 1989/90 (Bourgeois & rommeLaere 1991) en meet ca. 47 bij 26m. wat bij deze opgraving duidelijk werd, is dat deze rechthoekige structuur de gracht met dubbele tot driedubbele palissade oversnijdt, en de zuidoostelijke lange zijde er zelfs helemaal mee samenvalt. De rechthoek dateert uit de 4de tot 3de eeuw v.chr. en wordt geïnterpreteerd als een ritueel/funerair monument, naar analogie met bv. het gelijkaardige exemplaar te Kemzeke (Bourgeois 1991). het vierkante monument leunt daar wellicht ook bij aan qua interpretatie. het heeft een afmeting van ca. 30 bij 30m, en werd oversneden door de twee parallelle JUDFKWHQ�PHW�SDOLVVDGH�WXVVHQ��ÀJ������2RN�KLHU�OLMNW�KHW�YHUORRS�YDQ�ppQ�YDQ�GH�]LMGHQ�YDQ�de structuur vrijwel volledig samen te vallen met de lange grachten. gezien de rituele connotatie die de rechthoekige en vierkante monumenten uit de late ijzertijd hebben, en

Jaarverslag 201426

in aalter-woestijne de duidelijke samenhang met het complex aan grachten en palissades, zouden deze laatste misschien geïnterpreteerd kunnen worden als onderdelen van een groter ritueel landschap, waarin door de mens enige structuur werd aangebracht? er dient ook opgemerkt te worden dat deze structuren zich ook allemaal in de onmiddellijke nabijheid van de bronstijdmonumenten bevinden.

een cluster van tientallen paalsporen doet vermoeden dat er ook nederzettingssporen uit deze periode op de site aanwezig zijn. er kunnen minstens een vijftiental spiekers uit gedestilleerd worden, maar jammer genoeg geen duidelijk hoofdgebouw. elders op de site werd nog een achtpalig bijgebouw aangetroffen.

)LJ�����,-]HUWLMGJUDFKW�JHÁDQNHHUG�GRRU�GULHGXEEHOH�SDOLVVDGH����9,2(�

fig. 7: vierkant ijzertijdmonument (© vioe)

Kale - leie archeologische Dienst 27

Romeinse periodein het zuiden van het opgegraven areaal werden in totaal vier gebouwplattegronden uit de romeinse periode aangetroffen. De oudste (op basis van het aangetroffen aardewerk) van de vier was een tweeschepig gebouw dat opgebouwd was uit een viertal nokstaanders, met langs beide zijden vier wandpalen die geschrankt geplaatst werden tegenover de nokstaanders, en nog tal van kleinere paalsporen. helaas kan op basis daarvan weinig uitgemaakt worden wat betreft de interne indeling van het gebouw. De plattegrond had HHQ�RRVW�QRRUGRRVW�ZHVW�]XLGZHVW�RULsQWDWLH��HQ�ZDV���P�ODQJ�HQ����P�EUHHG�

De overige drie gebouwen waren allemaal éénschepig en volgens hetzelfde principe opgebouwd. het grootste had een afmeting van 17 bij 7 m, en opnieuw een oost-noordoost ZHVW�]XLGZHVW�RULsQWDWLH��'H�ODQJH�]LMGHQ�EHVWRQGHQ�XLW�DFKW�V\PPHWULVFKH�SDDOVSRUHQ��'H�WZHHGH�VRRUWJHOLMNH�SODWWHJURQG�ZDV�QRRUGRRVW�]XLGZHVW�JHRULsQWHHUG��ZDV���P�ODQJ�HQ��P�breed en de lange zijden bestonden hier uit elk zeven paalsporen. De laatste éénschepige SODWWHJURQG�ZDV�VOHFKWV��P�ODQJ�HQ����P�EUHHG�HQ�KDG�HHQ�]XLYHUH�RRVW�ZHVW�RULsQWDWLH��elke zijde bestond uit vier paalsporen. mogelijk gaat het hier eerder om een bijgebouw.

naast bewoningssporen kwamen er ook tal van funeraire sporen uit de romeinse periode aan het licht. zo werden er twee grafveldjes opgegraven, het ene omvatte zes brandrestengraven, het andere acht. een aantal van deze brandrestengraven hadden en nis waarin bijgiften waar bijgezet, maar ook enkele van de graven zonder nis bevatten vrij volledige vormen aardewerk. een opmerkelijke vondst was dat van de restanten van een glazen spiegeltje.

fig. 8: romeins grafmonument (© vioe)

Jaarverslag 201428

een zeer bijzondere structuur was het grafmonument dat blootgelegd werd aan het einde van de opgravingscampagne. het betrof een vierkante constructie met zijden van 17,5 m GLH�HON�RSJHERXZG�ZDUHQ�XLW����SDDOVSRUHQ��ÀJ������'H�OHQJWH�NRPW�RYHUHHQ�PHW�HHQ�KDOYH�actus, wat een courante romeinse lengtemaat was. het geheel is noord-noordwest zuid-]XLGRRVW�JHRULsQWHHUG�HQ�RPYDWWH�LQ�WRWDDO�HHQ�RSSHUYODNWH�YDQ����Pì��%LQQHQLQ�EHYRQG�zich in een hoek een vierpalige constructie, mogelijk een restant van een dodenhuisje. er werden ook twee brandrestengraven geregistreerd, en een kleine kuil met een wel HUJ� RSPHUNHOLMNH� LQKRXG�� GULH� JOD]HQ� REMHFWHQ� �HHQ� KH[DJRQDOH� ÁHV�� HHQ� NDQGHODDU�unguentarium en een bolvormig voorraadpotje), een kruikje een schaaltje in terra sigillata HQ�HHQ�SRWMH�LQ�KDQGJHYRUPG�DDUGHZHUN��ÀJ�����

tenslotte dient zeker ook het romeinse wegtracé vermeld te worden dat het gehele opgravingsareaal doorkruiste. het was een zandweg die bewaard is gebleven onder de vorm van karrensporen met langs beide kanten daarvan een gracht of greppel. De EHZDULQJVWRHVWDQG� KLHUYDQ� YDULHsUGH� RYHU� KHW� KHOH� WHUUHLQ�� 'H� DIVWDQG� WXVVHQ� GH� WZHH�langsgrachten schommelde meestal tussen de 8 à 9 m.

Volle middeleeuwenin het noorden van het opgravingsvlak werden twee gebouwplattegronden opgegraven uit het midden van de 12de eeuw, samen met enkele erfstructuren. het eerste was zeer duidelijk drieschepig, mat 12 bij 9m en was omringd door een smalle greppel. in de onmiddellijke omgeving van deze plattegrond bevonden zich twee waterkuilen, een grote kuil met wellicht artisanale functie en enkele grachten. in één van deze laatste bevond zich een grote hoeveelheid vrijwel intact bewaard aardewerk dat wellicht intentioneel JHGHSRQHHUG�ZHUG��ÀJ�������'H�WZHHGH�JHERXZSODWWHJURQG�ZDV�PLQGHU�JRHG�EHZDDUG��maar opnieuw werd het omring door een greppel die een zone omsloot van 18 bij 9m. ook in dit geval werden er vlakbij enkele perceelsgrachten geregistreerd uit dezelfde periode, en enkele structuren die in de richting van artisanale activiteiten doen denken.

Late middeleeuweneén van de grootste verrassingen van het onderzoek was wel de vondst van de overblijfselen van een laat-middeleeuws kasteel. het proefsleuvenonderzoek en één dia uit de OXFKWIRWRJUDÀVFKH�FROOHFWLH�YDQ�GH�8*HQW�OLFKWWHQ�DO�HHQ�WLSMH�YDQ�GH�VOXLHU�RS��PDDU�JURRW�was de verrassing toch wanneer bij het afgraven ten zuiden van het huidige woestijnegoed SORWV�GH�EDNVWHQHQ�IXQGHULQJ�YHUVFKHHQ�YDQ�HHQ�KRHNWRUHQ��ÀJ�������5RQGRP�EHYRQG�]LFK�een circulaire gracht van 20m breed die een wooneiland van 40m diameter omsloot. uit

fig. 9: voorwerpen afkomstig uit een

romeinse kuil (© vioe)

Kale - leie archeologische Dienst 29

de opgravingsgegevens kan afgeleid worden dat dit de restanten zijn van wellicht een vierkant kasteel met zijden van ca. 28m, met waarschijnlijk vier hoektorens.

De vulling van de gracht bevatte onder andere een afvalpakket dat een zeer grote hoeveelheid aardewerk, maar ook organisch materiaal bevatte. het merendeel van de aardewerk vondsten dateert uit het laatste kwart van de 15de of eerste kwart van de 16de eeuw. het dierlijk bot omvatte een vrij grote fractie (bijna 5%) edelhert, wat in vlaanderen vrij uitzonderlijk is voor een context uit die periode. Deze vondsten bevestigen de hoge status van de bewoners van het kasteel, gezien in die tijd de adel het alleenrecht had op de jacht.

De oprichting van het kasteel situeert zich wellicht in het laatste kwart van de 14de eeuw, nadat de heerlijkheid woestijne door de graaf van vlaanderen aan zijn bastaardzoon lodewijk de fries geschonken werd. het moet de residentie geweest zijn van de familie van vlaanderen tot in de late 15de eeuw. De vondsten uit de gracht maken duidelijk dat het kasteel verdween aan het einde van 15de of begin 16de eeuw.

fig. 10: volmiddeleeuwse gracht met

intact aardewerk (© vioe)

Jaarverslag 201430

Post-middeleeuwenook sporen van jongere aard werden verspreid over het terrein aangetroffen. in het zuiden van de opgraving werd een wegtracé opgegraven dat bestond uit karresporen met aan beide zijden een vrij brede gracht. De vondsten dateren deze weg in de 17de eeuw. het tracé had een noordwest-zuidoostelijk verloop met een aftakking naar het zuiden toe, die naar een toenmalige brug over het kanaal leidde.

andere sporen uit deze recentere periodes die het vermelden waard zijn, zijn een tiental meestal vrij ronde kuilen met een zeer heterogene vulling en onderaan een houtskoolrijk pakket. in de meeste gevallen bevatte de vulling behoorlijk wat vondsten waaronder IUDJPHQWHQ� YDQ� SLMSHQNRSMHV�� DDUGHZHUN�� HQ� YULM� YHHO� YRQGVWHQ� LQ� PHWDDO� �KRHÀM]HUV��nagels, messen,...). aan de hand van deze vondsten werden de kuilen in de eerste helft van de 18de eeuw gedateerd. De exacte functie is niet duidelijk, maar misschien houden ze verband met een tijdelijk legerkampement in het noorden van het terrein.

Meer lezen over Aalter-Woestijne?De groote K. 2014. verdwenen, vergeten en teruggevonden! het kasteel van de heren van woestijne, ex situ. tijdschrift voor archeologie in vlaanderen, 5, 22-26.

De groote K. 2014. A previously unknown late 14th-century brick castle excavated at Aalter (Flanders, Belgium). A Burgundian stronghold that lay between the rebellious Flemish towns of Ghent and Bruges. château gaillard, 26, caen, Publications du craham : 125-133.

fig. 11: hoektoren van het laatmiddeleeuwse kasteel (© vioe)

Kale - leie archeologische Dienst 31

De groote K., ervyncK a., LentacKer a. & schynKeL e. 2013. het laat-middeleeuws kasteel van aalter-woestijne (o.-vl.). Archaeologia Mediaevalis, 36 : 53-56.

vanDenDriessche h., van De vijver m., Keppens K. & cromBé p. 2012. steentijdvondsten uit het mesolithicum en neolithicum op de meerperioden-site van aalter “woestijne” (oost-vlaanderen, B). Notae Praehistoricae, 32/2012 : 89-98.

van De vijver m. funeraire meetkunde in aalter. een uitzonderlijk gallo-romeins grafmonument. ex situ. tijdschrift voor archeologie in vlaanderen, 2, 14-15.

van De vijver m., Keppens K. & vanDenDriessche h. 2013. gebouwen, grafcirkels, rechthoeken en bijzondere grachten. voorlopig verslag van de sporen uit de brons- en ijzertijd te aalter-:RHVWLMQH��SURY��2RVW�9ODDQGHUHQ��%HOJLs�� Lunula Archaeologia protohistorica, 21 : 3-9.

van De vijver m., Keppens K., vanDenDriessche h., De groote K. & De cLercq W. 2013. een gallo-romeins landschap van bewoning en begraving te aalter-woestijne (o.-vl.), een eerste stand van zaken. Signa, 2 : 152-157.

%LEOLRJUDÀHBourgeois j. 1991. Enclos et nécropole du second âge du fer à Kemzeke (stekene, flandre orientale). Rapport provisoire des fouilles 1988. gent. (= Scholae Archaeologicae 12)

Bourgeois j. & rommeLaere j. 1991. Bijdrage tot de kennis van het meetjesland in de metaaltijden. De opgravingen te ursel (1986-1989) en aalter (1989-1990), appeltjes van het meetjesland 42, 59-88.

2.1.2. Prospectie met ingreep in de bodem Deinze Schipdonkstraat & Lijsterweg

(BAAC Vlaanderen)

Sarah Hertoghs, Jeroen Vanden Borre & Niels Janssens

Inleidingop 3 maart 2014 is er een archeologische prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd naar aanleiding van een geplande verkaveling van het terrein (afd. 10, sectie c, percelen 333b, 336/c (partim), 339 (partim), 314/t (partim)) aan de lijsterweg in Bachte-maria-leerne (Deinze) in de provincie oost-vlaanderen. Deze prospectie is door Baac vlaanderen bvba uitgevoerd in opdracht van Danneels nv met als doel een archeologische evaluatie van het terrein te bekomen. van het 8500m2 grote onderzoeksgebied is 1058m2 (12,5%) onderzocht door middel van 8 proefsleuven en 4 kijkvensters. hierbij kwamen twee paalkuilen en één brandrestengraf aan het licht in het uiterste westen van het onderzoeksgebied (van Den Borre et al. in voorbereiding). in samenspraak met het agentschap onroerend erfgoed en de opdrachtgever is beslist deze schaarse hoeveelheid aan sporen onmiddellijk tijdens de prospectie op 7 maart 2014 te onderzoeken en op te graven. in dit artikel wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.

Landschappelijk kaderhet plangebied is gelegen in de vlaamse vallei, op korte afstand van de leie die toepasselijk ook de “oude leie” wordt genoemd. De vallei van de leie vormt een uitloper van de vlaamse vallei. De bodem van het terrein is gekarteerd als droge, lichte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde B-horizont (Pbc).

Jaarverslag 201432

Resultatenhelemaal in het uiterste westen van het plangebied bevinden zich twee paalkuilen (wp 3) en een brandrestengraf (wp 1). De twee paalkuilen met een heterogene bruine vulling liggen ongeveer 2m uit elkaar en zijn ongeveer 30cm diep bewaard in coupe. in totaal werden in de paalkuilen iets meer dan tien handgevormde aardewerkfragmenten gevonden. Door de afwezigheid van randfragmenten kan er aan de hand van het gevonden aardewerk slechts een algemene datering in de ijzertijd of vroege romeinse periode worden bekomen. De mogelijkheid bestaat dat mogelijke tegenhangers van de beschreven paalkuilen zich ten westen van de gevonden sporen en daarmee buiten het plangebied bevinden.

ongeveer 40m ten zuidoosten van de vastgestelde paalkuilen bevindt zich een rechthoekig houtskoolrijk spoor, waarbij aan de oppervlakte enkele spikkeltjes verbrand bot dagzoomden. via de kwadrantenmethode is de kuil onderzocht en integraal bemonsterd. De resultaten tonen aan dat het hier om een brandrestengraf gaat. hoewel het graf een zeer onregelmatige onderkant blijkt te hebben en slechts 24cm diep is bewaard in coupe, leveren de uitgezeefde monsters heel wat vondsten op. het betreft drie fragmenten ruwwandig handgevormd aardewerk, vijf stukken van imbrices, alsook enkele ijzeren spijkers, HHQ�RQGHÀQLHHUEDDU�VWXNMH�NRSHU�HQ�HHQ�NRSHUHQ�PXQWMH��'DDUQDDVW�ZLMVW�HHQ�14c-datering van een houtskoolfragment (m r Date 1950 ± 35 BP) uit de vulling van het graf op een periode van 42 tot 90 n.chr. (met 89,2% zekerheid).

het meest voorkomende romeinse graftype in onze streken wordt vertegenwoordigd door de brandrestengraven. hierbij worden zowel de resten afkomstig van de brandstapel als het verbrand menselijk bot samen in een kuil gedeponeerd (cooremans et al. 2009: 56). Behalve enkele uitzonderingen liggen deze graven meestal solitair of in kleine clusters (Bauters & vanhee 2007: 47). aangezien het vastgestelde brandrestengraf te Deinze-lijsterweg zich vlak aan de putrand van het plangebied bevindt, is het niet vast te stellen of het hier om een op zich staand graf of een onderdeel van een cluster gaat. solitaire brandrestengraven zijn in de nabije omgeving aangetroffen op de sites van Deinze-rwzi (De cLercq 2000), Deinze-Dulakkerweg (messiaen et al. 2013: 16) en Deinze-Peperstraat (DyseLincK & vanDer cruyssen in voorbereiding).

)LJ������6LWXHULQJ�YDQ�KHW�SODQJHELHG�RS�GH�WRSRJUDÀVFKH�NDDUW����%$$&�9ODDQGHUHQ���OLQNV���)LJ������%UDQGUHVWHQJUDI�LQ�FRXSH�

(© Baac vlaanderen) (rechts)

Kale - leie archeologische Dienst 33

tijdens de archeologische prospectie aan de lijsterweg te Deinze zijn ruim 20 scherven handgevormd aardewerk verzameld. De meerderheid is afkomstig uit het brandrestengraf, maar daarnaast is ook een enkele scherf gevonden tijdens het aanleggen van het vlak HQ� ELM� KHW� RSNXLVHQ� YDQ� HHQ� SURÀHO� LQ� ZHUNSXW� ��� +HODDV� NDQ� GRRU� KHW� RQWEUHNHQ� YDQ�UDQGIUDJPHQWHQ� HQ� VSHFLÀHNH� YHUVLHULQJVHOHPHQWHQ� VOHFKWV� DOJHPHHQ� HHQ� GDWHULQJ� LQ�de ijzertijd en vroege romeinse periode worden bekomen. De meerderheid heeft een ruwe wandafwerking en slechts vijf exemplaren vertonen een glad wandoppervlak. touwindrukken zijn slechts bij één scherf (puntvondst) geattesteerd.

De vondstcategorie metaal is met iets meer dan 15 voorwerpen vertegenwoordigd, waarvan de meerderheid afkomstig is uit het brandrestengraf. naast enkele RQJHGHÀQLHHUGH�IUDJPHQWHQ�]LMQ� LM]HUHQ�VSLMNHUV�HQ�HHQ�NRSHUHQ�PXQWMH�KHUNHQG��6SLMWLJ�genoeg is de munt sterk gecorrodeerd en daardoor niet meer leesbaar. vermoedelijk gaat het om een romeinse as.

ter hoogte van werkput 3 is er in de bouwvoor een grote hoeveelheid afval vastgesteld. onder dat afval bevindt zich een aantal opmerkelijke vondsten waaronder een granaatkop en twee Duitse helmen. het gaat om een granaatkop (obus), model 24/31 schneider uit 1916, met name uit de eerste wereldoorlog. aan de onderkant is de schroefdraad nog enigszins waarneembaar waarmee men het ontstekingsmechanisme kon vastmaken aan een granaat van 75mm. net onder de top bevindt zich een band uit messing met twee uitsparingen voor een veiligheidspin. De top zelf was oorspronkelijk ook uitgevoerd in messing, maar op het einde van de groote oorlog was de kopervoorraad geslonken en ging men over naar minder duurzaam materiaal. Dit is meteen ook een aanwijzing voor de datering van deze vondst. samen met de locatie van aantreffen wijst dit op een verband met het eindoffensief in het najaar van 1918 wanneer de Duitsers via de spoorlijn Kortrijk-Deinze-gent werden teruggedreven (gedetermineerd door annelies claus aan de hand van http//:www.passioncompassion1418.com).

eveneens uit de bouwvoor zijn twee metalen helmen van het type m16 verzameld. Dit type werd reeds tijdens de eerste wereldoorlog ontwikkeld (schnurr 2013), maar bleef ook tijdens wereldoorlog twee in gebruik door de Reichswehr en de Wehrmacht (raDovic 2002). Karakteristiek voor dit type helm is de aanwezigheid van twee horens ter bevestiging van een extra stalen beschermingsplaat. het lederen binnenwerk was bevestigd met stalen splitpennen (schnurr 2013). Deze binnenwerken uit leder werden in de tweede wereldoorlog vervangen door een stalen of aluminium binnenring (raDovic 2002) (gedetermineerd door olivier van remoorter). Bij beide gevonden helmen ontbreekt echter het binnenwerk, waardoor een datering in de eerste of tweede wereldoorlog niet kan worden bevestigd of ontkend. De combinatie met de gevonden granaatkop doet een datering in de grote oorlog vermoeden. als alternatief zouden de vondsten kunnen worden gekoppeld aan de vastgestelde loopgravenstellingen uit de tweede wereldoorlog die op nabijgelegen percelen te Deinze-Dulakkerweg werden aangetroffen (messiaen et al. 2013: 19-28) en Deinze-rwzi (De cLercq 2000).

een opmerkelijke vondst is vijf stukken van imbrices die zijn aangetroffen in het brandrestengraf. niet zozeer de vondsten zelf, maar de plaats van deponering in een graf is bijzonder. naast het gebruik als dekpan werden imbrices in de romeinse periode soms ook gebruikt voor de verharding van paden en de bekleding van ovens of haarden (hiDDinK 2008: 191) of als afvoergoten (hoegen 2004: 373). misschien hebben de imbrices van de lijsterweg een gelijkaardige functie als bekleding of verharding van het brandrestengraf gehad. ten slotte omvat het afval uit de bouwvoor nog enkele glazen ÁHVVHQ�HQ�PHWDOHQ�NDPHUSRWWHQ�

Jaarverslag 201434

BesluitBij de prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd op het terrein aan de lijsterweg te Bachte-maria-leerne, Deinze (provincie oost-vlaanderen) konden twee paalkuilen uit de ijzertijd of vroege romeinse periode en een brandrestengraf uit de vroeg-romeinse periode worden vastgesteld. zowel de paalkuilen als het brandrestengraf zijn volledig onderzocht en opgegraven, het overige deel van het plangebied werd vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek. De onderzochte paalkuilen en het graf passen binnen de reeds aangetroffen sporen, graven en structuren uit nabijgelegen vastgestelde archeologische sites. gezien de ligging op de rand van het plangebied is evenwel niet duidelijk of het brandrestengraf een solitair graf betreft of dat het deel uitmaakt van een cluster aan graven. De vondst van een granaatkop en twee Duitse helmen uit de bouwvoor wijzen tevens op militaire activiteit binnen het plangebied ten tijde van de twee wereldoorlogen. De loopgravenstellingen die zijn aangetroffen op twee naburige sites kunnen hier mogelijk mee in verband worden gebracht.

%LEOLRJUDÀHBauters L. & vanhee D. 2007. het platteland in de romeinse tijd, in prevenier W., van eenoo r., thoen e. (eds.) geschiedenis van Deinze Deel 3: het platteland en de dorpen in Deinze, Deinze.

cooremans B., De cLerq W., Deforce K., hiLLeWaet B., hoLLevoet y., huyghe j., thoen h., van Besien e., van cauter j. & vanDeBruane m. 2009. vondsten uit het vuur. romeins grafveld met nederzettingssporen aan de hoge Dijken in Jabbeke. Brugge.

De cLercq W. 2000. Deinze. archeologisch noodonderzoek op de rwzi-installatie in Bachte-maria-leerne. een greep oost-vlaamse pre- en protohistorie tussen leie en Kale, monumentenzorg en cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de Provincie oost-vlaanderen 1999.

DyseLincK t. & vanDer cruyssen m., in voorbereiding. archeologische opgraving Deinze – Bachte-maria-leerne Peperstraat, Baac vlaanderen rapport xxx, gent.

fig. 14: Duitse helm (© Baac vlaanderen) (links)/ fig. 15: granaatkop (© Baac vlaanderen) (rechts)

Kale - leie archeologische Dienst 35

hiDDinK h.a. 2008. archeologisch onderzoek op de groot Bottelsche akker bij Deurne. Bewoning uit de steentijd, iJzertijd, romeinse tijd, vroege en volle middeleeuwen. zuidnederlandse archeologische rapporten 33. amsterdam, p.191.

hoegen r.D. 2004. Bewoningsporen uit de periode late iJzertijd – romeinse tijd (250 v. chr. – 450 n. chr.) in: Koot c.W. & BerKvens r. (red) 2004. Bredase akkers eeuwenoud. 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei. Breda, p.373.

messiaen L., De Logi a. & hoorne j. 2013. Bachte-maria-leerne – Dulakkerweg. archeologisch onderzoek – april 2013, Dl&h rapport 9, Deinze.

schnurr 2013. model 1916/1917 stahlhelm [online] http://www.kaisersbunker.com/feldgrau/ helmets/m16green.htm, (geraadpleegd 17/12/2014).

raDovic 2002. german helmets of the second world war (vol. i), atglen.

vanDen Borre j., janssens n. & hertoghs s. in voorbereiding. Prospectie met ingreep in de bodem Deinze, lijsterweg. Baac vlaanderen rapport xxx, gent.

2.1.3. Prospectie met ingreep in de bodem Deinze Meirebeekstraat & Leernsesteenweg

(De Logi & Hoorne)

Adelheid De LogiKleine landeigendom het volk plant de bouw van een verkaveling op een terrein van circa 2ha tussen de meirebeekstraat en de leernsesteenweg te Bachte-maria-leerne, Deinze. voorafgaand aan de ontwikkelingswerken adviseerde het agentschap onroerend erfgoed een archeologisch vooronderzoek, dat in november 2014 door adelheid De logi en frederik De Kreyger (De logi & hoorne bvba) werd uitgevoerd. op het terrein, dat tot voor het onderzoek braakliggende weide- en akkergrond was, werden zeven nw-zo lopende en YLMI�2�:�JHRULsQWHHUGH�SURHIVOHXYHQ��YLHU�NLMNYHQVWHUV�HQ�HHQ�ELMNRPHQGH�VOHXI�DDQJHOHJG��JRHG�YRRU�����Pì�RI�������YDQ�KHW�WRWDOH�RSSHUYODN�

op het grootste deel van het terrein is sprake van een zandige leembodem. langs de zuidelijke rand van het projectgebied bestond de bodem uit een leembodem, en in de oostelijke helft van het terrein waren plaatselijk ook kleiige zones aanwezig. De af te graven diepte varieert sterk met in het zuiden pakketten van 0,5 tot 0,7m dikte, en in het noordelijk deel diktes van 0,6 tot 1m.

De resultaten van het archeologisch vooronderzoek wijzen op de aanwezigheid van sporen over quasi het gehele terrein, en dit met een lage tot plaatselijk matige densiteit. op basis van de vondsten kan gesteld worden dat er met zekerheid sprake is van bewoning van het terrein in de romeinse periode, maar een occupatie in de metaaltijden en de vroege middeleeuwen is ook mogelijk. De bewoningssporen omvatten paalsporen, kuilen, grachten en greppels, en ook een zone waar vermoedelijk een depressie met nederzettingsafval werd aangesneden. tijdens het proefsleuvenonderzoek werd reeds een spieker herkend in het noorden van het terrein. Daarnaast werden drie rechthoekige kuilen met sporen van in situ-verbranding en een houtskoolrijke vulling aangetroffen in het zuidoosten van het terrein. mogelijk gaat het om kuilen met een artisanale functie, zoals kolenbranderkuilen of ovens, maar een andere functie kan niet uitgesloten worden. Behalve sporen van bewoning werd in het oostelijk deel van het projectgebied een circulaire greppel aangesneden die mogelijk thuis hoort in de funeraire of rituele sfeer. De kringgreppel had een binnendiameter van 4m

Jaarverslag 201436

en een sterk uitgeloogde vulling. het spoor kon echter niet gedateerd worden. het kan een grafmonument uit de metaaltijden of romeinse tijd betreffen, maar gezien de beperkte omvang moet ook de mogelijkheid van een hooimijt open gehouden worden. gezien deze resultaten werd voor de totale oppervlakte van het projectgebied een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.

%LEOLRJUDÀHDe Logi a. & De Kreyger f., 2014. Bachte-maria-leerne – meirebeekstraat. archeologisch vooronderzoek – november 2014. Dl&h-rapport 17.

0 50mN

fig. 16: grondplan met aanduiding van alle aangetroffen sporen. in blauw de ijzertijd/romeinse sporen, in grijs de ongedateerde

sporen, en in wit de sporen van recente datering. (© De logi & hoorne)

Kale - leie archeologische Dienst 37

fig. 17: De vier paalsporen van een spieker, aangesneden in de noordelijke sector van het terrein (© De logi & hoorne)

fig. 18: Drie rechthoekige kuilen die mogelijk op artisanale activiteiten wijzen (© De logi & hoorne)

Jaarverslag 201438

fig. 19: een circulaire greppel die misschien als restant van een grafmonument kan geïnterpreteerd worden

(© De logi & hoorne)

fig. 20: overzichtsfoto (© De logi & hoorne)

Kale - leie archeologische Dienst 39

2.1.4. Prospectie met ingreep in de bodem Evergem Molenstraat & Garenstraat

(De Logi & Hoorne)

Adelheid De Logiop 8 januari 2015 werd aan de molenstraat te ertvelde, evergem, een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door adelheid De logi en frederik De Kreyger (De logi & hoorne bvba). op een terrein van ongeveer 0,47ha groot, aan het kruispunt van de garenstraat en de molenstraat, plant hyboma nv de bouw van verschillende wooneenheden en een parking. voorafgaand aan de werken diende het terrein, dat zich op de dekzandrug lopende van maldegem naar stekene bevindt, aan een archeologische evaluatie door middel van proefsleuven onderworpen te worden.

op het historisch kaartmateriaal wordt de oostelijke helft van het projectgebied aangegeven als bebouwd met bakstenen structuren. net ten zuiden van het terrein, aan de overzijde van de molenstraat, stond de Burggravenmolen die tot de 13de eeuw zou terug gaan, maar ondertussen verdwenen is (centrale archeologische inventaris, 970549). hoewel nog geen archeologisch onderzoek op het terrein plaats had, konden sporen verwacht worden die in verband staan met de op de kaarten aanwezige bebouwing en molen.op het terrein werden vier proefsleuven en een kijkvenster aangelegd. op deze wijze werd ���Pì�RI�������YDQ�GH�RSSHUYODNWH�YDQ�KHW�SURMHFWJHELHG�EORRW�JHOHJG��,Q�GH�VOHXYHQ�HQ�het kijkvenster werden enkel kuilen en grote verstoringen – die waarschijnlijk verband houden met de afbraak van de bakstenen gebouwen – uit de recente periode aangetroffen. tussen de verstoringen in bleek op het terrein een goed bewaarde podzolbodem aanwezig. een dergelijke oorspronkelijke bodem kan vondsten uit de steentijden herbergen, maar daarvan werden geen indicaties aangetroffen. op basis van de resultaten van deze prospectie wordt op dit terrein geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.

fig. 21: grondplan met aanduiding van alle aangetroffen sporen (© De logi & hoorne)

0 50mN

Jaarverslag 201440

2.1.5. Booronderzoek Evergem Ralingen (GATE)eind 2014 werden door gate bijkomende boringen uitgevoerd op een terrein aan ralingen, Belzele (evergem, afdeling 2, sectie B, delen van de percelen 146a, 146/02a, 152b en 154b.). reeds in 2012 werd door de KlaD een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. tijdens dit onderzoek werd een kleine depressie aangesneden met een afgedekte podzol, concentraties ijzertijdaardewerk en silexartefacten. om dit verder te onderzoeken voerde de KlaD in samenwerking met gate eind 2012, begin 2013 een boorcampagne uit (zie jaarverslagen 2012 en 2013, vanhee 2013, sergant et al. 2015).

het booronderzoek van de KlaD kon de aanwezigheid van kleine steentijdconcentraties niet uitsluiten, maar het eerder lage aantal artefacten maakte een interpretatie naar vervolgonderzoek moeilijk. Daarom werden een bijkomend aantal boringen geadviseerd om duidelijkheid te scheppen (vanhee 2013). er werden 21 bijkomende boringen gezet. in de meeste boringen werd een zeer goed bewaarde podzol aangetroffen. er werden een beperkt aantal vuursteen aangetroffen in de boringen: één chip, mogelijk antropogeen, een verbrand brokstuk en twee mogelijke chips die waarschijnlijk niet antropogeen zijn (sergant et aL. 2015). De aanwezigheid van goed bewaarde steentijdconcentraties op dit terrein lijkt erg onwaarschijnlijk. op basis van deze resultaten werd dan ook een vrijgave van het terrein geadviseerd.

%LEOLRJUDÀHsergant j., De reu j. & vergauWe r. 2015. evergem ralingen. verslag bijkomende archeologische boringen. gate-rapport.

vanhee 2013. archeologisch vooronderzoek evergem – ralingen. november 2012 tot maart 2013. KlaD-rapport 46.

fig. 22: zicht op de archeologische werkzaamheden vanuit het noordoosten (© De logi & hoorne)

Kale - leie archeologische Dienst 41

2.1.6. Archeologisch onderzoek Knesselare Onderdale (Monument Vandekerckhove)

Tina Bruyninckxvan 9 tot en met 18 september 2013 voerde een team van monument vandekerckhove nv een archeologische opgraving uit op het grasveld onmiddellijk ten noorden van het rust- en verzorgingstehuis te onderdale in ursel (deelgemeente van Knesselare). op het terrein zal een uitbreiding van het gebouw met parkeergelegenheid worden gerealiseerd. 2SGUDFKWJHYHU�HQ�ÀQDQFLHUGHU�YDQ�KHW�RQGHU]RHN�ZDV�2QGHUGDOH�Y]Z���+HW�SODQJHELHG�maakt deel uit van het BPa onderdale, dat een gebied van circa 5ha nabij de dorpskern van ursel herinricht. opgravingen in 2010 en 2011 op de percelen ten noorden, westen en zuiden van het plangebied hadden reeds een meerperiodensite aan het licht gebracht met sporen en vondsten uit de late ijzertijd, de romeinse periode, de vroege tot late middeleeuwen en de postmiddeleeuwen (BruynincKx 2011 & De Logi et al. 2011). een proefsleuvenonderzoek op het grasveld, uitgevoerd in juni 2012 door de KlaD, leverde sporen en vondsten op die bij deze resultaten leken aan te sluiten (vanhee 2012). verder onderzoek in de vorm van een vlakdekkende opgraving werd dan ook noodzakelijk geacht. in totaal werd een oppervlakte van ongeveer 0,17ha onderzocht.

Resultatenijzertijd

De oudste sporen op het terrein dateren uit de ijzertijd. Deze sporen werden over het ganse opgravingsvlak aangetroffen, behalve in het centrale deel, dat gedomineerd werd door een zeer brede postmiddeleeuwse gracht. De sporendichtheid was vrij laag. het betreft een aantal nederzettingsporen in de vorm van paalsporen, een kuil en een greppel. verschillende palen lagen duidelijk in verband waardoor een drietal gebouwstructuren konden herkend worden. Deze situeerden zich in het oostelijke deel van het vlak. het gaat steeds om de restanten van relatief kleine vierkante of rechthoekige houten gebouwtjes. twee min of meer nw-zo gerichte spiekers waren vierpalig, waarbij de ene 2,50 op 2,50m groot was en de andere 2,50 op 3m. Dergelijke bijgebouwtjes kunnen beschouwd worden

fig. 23: geïnterpreteerd overzichtsplan Knesselare onderdale (© monument vandekerckhove)

Jaarverslag 201442

als een soort voorraadschuurtjes. ze hadden waarschijnlijk een verhoogde vloer zodat de opgeslagen gewassen geen last hadden van het grondwater of van ongedierte. een derde gebouwstructuur was achtpalig, met een lengte van 4m en een breedte van 3,50m. ook dit gebouw moet waarschijnlijk gezien worden als een voorraadschuur of een ander bijgebouw van een grotere boerderij. onmiddellijk ten oosten van deze structuur werd een kuil aangesneden met een min of meer platte bodem. De functie van dit spoor is moeilijk te achterhalen. in het westen van het vlak kwam een deel van een ovale palenzetting aan het licht, met paalsporen om de 1,80 à 2m. op één plaats was de tussenafstand groter en waren de palen ontdubbeld, wat de indruk wekt van een ingang. De structuur was minstens 10m op 5m, maar was mogelijk groter. het zuidelijke deel werd oversneden door jongere sporen en was sterk verstoord waardoor eventuele paalsporen hier moeilijk herkend konden worden. wat de functie was van deze constructie is niet helemaal duidelijk, maar een mogelijkheid is dat het gaat om een kleine veekraal. naast landbouw werd er op een boerenerf uit de ijzertijd immers ook ongetwijfeld aan veeteelt gedaan (schapen, geiten, runderen, varkens,…). Door het midden van de constructie liep een vrij ondiepe greppel. of beide helemaal gelijktijdig bestonden is niet met zekerheid te zeggen, maar indien dat wel het geval was kon de greppel mogelijk dienen als drinkvoorziening voor de dieren. een andere aanwijzing voor het houden van vee, en meer bepaald van schapen, is de vondst van enkele brokken van een spinschijfje in een paalspoor van het achtpalig bijgebouw. Dat is een klein schijfje van klei met een doorboring in het midden dat werd gebruikt bij het spinnen. Door het schijfje werd een stokje gestoken waarrond wollen draden gesponnen werden.

al deze sporen maken duidelijk deel uit van een nederzetting of erf. het weinige en fragmentaire aardewerk uit de sporen duidt op een datering in de ijzertijd. twee scherfjes die afkomstig zijn van een situla-vormige schaal of pot met scherpe wandknik wijzen in de richting van de vroege ijzertijd of de vroege La Tène-periode. alle gebouwstructuren kenden HHQ�JHOLMNDDUGLJH�1:�=2�RULsQWDWLH��ZDW�ZLMVW�RS�HHQ�]HNHUH�UXLPWHOLMNH�RUJDQLVDWLH��(HQ�]HOIGH�beeld werd al verkregen tijdens de opgraving in 2010 (BruynincKx 2011). toen kwamen ook DO�WLHQ�ELMJHERXZHQ�DDQ�KHW�OLFKW�PHW�HHQ�JHOLMNDDUGLJH�RULsQWDWLH��'ULH�JHERXZHQ�ZDUHQ�vierpalig, zes waren zespalig en één was achtpalig. een duidelijk hoofdgebouw werd niet gevonden, maar er werd wel een palenrij met een lengte van 7,50m aangesneden, alsook verschillende palenclusters, wat doet vermoeden dat niet alle gebouwstructuren werden herkend. het is ook mogelijk dat het hoofdgebouw zich buiten het opgravingsvlak bevond of verdwenen was door recentere verstoringen. aan de rand van een depressie bevonden zich verschillende kuilen. er waren geen grachten zichtbaar die een erf afbakenden. op basis van het weinige aardewerk leek een datering in de 5de-4de eeuw v.chr aan de orde, met andere woorden in de vroege La Tène-periode. of al de structuren gelijktijdig waren is moeilijk te zeggen. het aardewerk was technisch uniform en de sporen leken elkaar niet te oversnijden. er zijn dus geen duidelijke aanwijzingen voor meerdere bewoningsfases, maar de mogelijkheid bestaat wel. ten zuiden van de straat onderdale was het beeld iets duidelijker. tijdens de opgraving in 2011 werden eveneens heel wat sporen aangetroffen die duiden op bewoning van het terrein in de ijzertijd (De Logi et al. 2011). hier werden wel bewijzen aangetroffen voor minstens twee fases. het onderzoek bracht een aantal grachten aan het licht die samen een erfafbakenend systeem vormden. oversnijdingen en vondsten gaven aan dat deze op een gegeven moment werden heruitgegraven en deels verlegd. een eerste fase leek te dateren uit de vroege La Tène-periode; een tweede fase situeerde zich mogelijk rond de overgang van de late ijzertijd naar de romeinse periode. verspreid over het terrein werden verscheidene palenclusters aangetroffen waarin slechts enkele gebouwen met zekerheid konden werden herkend. naast een achtpalige, een zespalige, vier vierpalige en misschien ook een driepalige spieker, werden mogelijk ook twee tweeschepige hoofdgebouwen aangesneden, hoewel dat niet zeker is. ook hier waren her

Kale - leie archeologische Dienst 43

fig. 24: coupes op achtpalig ijzertijdgebouwtje a (© monument vandekerckhove)

fig. 25: iJzertijd - gebouwstructuren (© monument vandekerckhove)

Jaarverslag 201444

en der rijtjes van paalsporen zichtbaar die de aanwezigheid van een of andere constructie doen vermoeden. waterputten werden op geen van de opgravingen aangetroffen. Deze bevonden zich waarschijnlijk buiten de opgegraven arealen. funeraire structuren ontbraken ook helemaal, maar moeten eerder verwacht worden buiten de woonzones.

het is duidelijk dat te ursel-onderdale sporen aangesneden werden die behoren tot een uitgestrekt nederzettingscomplex uit de ijzertijd. vermoedelijk gaat het om één of meerdere erven die in verschillende fases werden bewoond. De afbakening van de erven en de chronologische opeenvolging van de fases is moeilijk vast te stellen gezien het gebrek aan oversnijdingen en het karige vondstmateriaal. hoogstwaarschijnlijk was de sporendichtheid oorspronkelijk veel groter. Door de slechte bodemgesteldheid en de vele jongere verstoringen zijn vermoedelijk heel wat sporen verloren gegaan.

romeinse periodeDe enige aanwijzing voor romeinse aanwezigheid werd aangetroffen in de vorm van drie aaneenpassende grijs gebakken en gedraaide scherven, die gevonden werden in greppel s98, naast typisch ijzertijd-aardewerk. ook tijdens de opgraving in 2011, ten zuiden van het onderzoeksgebied, werden in verschillende ijzertijdgrachten romeinse vondsten gedaan (De Logi et al. 2011). Dit lijkt te wijzen op een doorleven of hergebruik van sommige ijzertijdstructuren in de romeinse periode. zowel in 2010 als in 2011 werd ook een gracht aangesneden met uitsluitend romeins materiaal (BruynincKx 2011& De Logi et al. 2011). De opgravingen leverden geen echte nederzettingssporen op uit de romeinse tijd. mogelijk werd het terrein toen enkel voor landbouwdoeleinden gebruikt, waarbij de grachten naast een afbakenende functie vooral ook een afwaterende functie hadden.

fig. 26: ovale palenzetting uit de ijzertijd (© monument vandekerckhove)

Kale - leie archeologische Dienst 45

vroege middeleeuwen (8ste-9de eeuw) of begin van de volle middeleeuwen (10de eeuw)?

onderaan gracht/greppel s20/93, die op basis van het aardewerk gedateerd werd in de volle middeleeuwen, was op verschillende plaatsen een bleekgrijze laag zichtbaar die afkomstig leek te zijn van een oudere fase. Deze oudere structuur werd duidelijk in het vlak zichtbaar in de vorm van een greppel (s97) die vanonder de gracht wegdraaide in zuidelijke richting. uit greppel s97 werd echter geen determineerbaar vondstmateriaal gerecupereerd, wat een datering moeilijk maakt. wanneer het sporenplan van de opgraving in 2010 erbij genomen wordt, is te zien dat gracht s20/93 toen ook al aangesneden werd, ten noorden van het huidige onderzoeksgebied. opvallend is dat de gracht toen een datering meekreeg in de vroege middeleeuwen, op basis van een scherf die thuis hoorde in de Karolingische periode of eventueel in de 10de eeuw (BruynincKx 2011). mogelijk dateert greppel s97 dus uit deze periode. De gracht lijkt een areaal te omsluiten dat zich bevindt ter hoogte van de gebouwen en de parking van het rust- en verzorgingstehuis, de straat onderdale en de bewoning en de bijhorende tuinen langs de hendelstraat. ook tijdens de opgraving in 2011 kwamen net ten zuiden van de straat onderdale enkele sporen aan het licht die gedateerd werden in de Karolingische periode (De Logi et al. 2011). het betreft vier paalsporen en een greppeltje. een gebouwstructuur kon niet gereconstrueerd worden, maar dat kan ook te wijten zijn aan de sterke verstoringsgraad van de bodem in die zone. in ieder geval zijn het indicaties voor een vroegmiddeleeuwse bewoning nabij de huidige dorpskern, wat meteen het archeologische bewijs zou kunnen zijn dat deze vanuit een vroegmiddeleeuwse kern is ontstaan.

volle middeleeuwen: 12de eeuwin de volle middeleeuwen werd de (vermoedelijk) vroegmiddeleeuwse gracht hergraven, waarbij het omsloten gebied vergroot werd door het westelijke grachtverloop 7m op te schuiven naar het westen. al het aardewerk uit s20/93 was afkomstig uit de lagen die aan deze fase kunnen gelinkt worden. met uitzondering van een scherf roodbeschilderd aardewerk bestond het aardewerk uit de vulling uitsluitend uit grijs aardewerk, met naast zandige onderbakken scherven ook wat beter gebakken aardewerk, soms met grove kwartsverschraling. op basis van de vrij kleine hoeveelheid aardewerk kan de structuur gedateerd worden in de 12de eeuw. een 14c-datering op houtskool uit de gracht leverde een veel te oude datering op en is dus niet bruikbaar. greppel s14 bevond zich in het uiterste zuiden van het onderzoeksgebied. het n-z gerichte deel van deze “enclosure”-achtige structuur zat boordevol scherven. De greppel lijkt hier plaatselijk opgevuld te zijn met nederzettingsafval. naast enkele scherven vroegrood aardewerk, een scherf roodbeschilderd aardewerk en een scherf hoogversierd aardewerk, betrof het steeds JULMV�DDUGHZHUN��'H�FRPELQDWLH�YDQ�GH]H�DDUGHZHUNFDWHJRULHsQ��GH�YRUPHQVFKDW�HQ�GH�versieringswijzen dateren de greppel in het laatste kwart van de 12de eeuw of het begin van de 13de eeuw. een 14c-analyse op houtskool uit het spoor gaf aan dat een datering in de 2de helft van de 12de eeuw waarschijnlijker is. De grote hoeveelheid gebruiksaardewerk die werd aangetroffen in de greppel doet vermoeden dat er zich in de onmiddellijke omgeving een nederzetting uit deze periode moet bevonden hebben. vermoedelijk bevond deze zich nog iets dichter naar de huidige dorpskern toe.

het grijs en vroegrood aardewerk uit de structuren was zeer fragmentair en werd veelal JHNHQPHUNW� GRRU� HHQ� EURNNHOLJ� HQ� RQGHUEDNNHQ� ]DQGLJ� EDNVHO�� (HQ� SHWURJUDÀVFKH�analyse door middel van slijpplaatjes wees uit dat een groot deel van de scherven vervaardigd was met klei afkomstig van de cuesta oedelem-zomergem, die zich ook op het grondgebied van ursel uitstrekt. opgravingen in het nabij gelegen zomergem, oedelem, oostwinkel en maldegem hadden reeds eerder aardewerk met een zeer gelijkaardig baksel opgeleverd (giLté et al. 1994, De cLercq et al. 2001, De cLercq & Degryse

Jaarverslag 201446

2008). Daar betrof het onder meer pottenbakkersafval. De klei van de cuesta werd in de 12de en 13de eeuw blijkbaar uitvoerig gebruikt als grondstof voor de productie van aardewerk. het aardewerk uit de greppelstructuren van de huidige opgraving is eerder te bestempelen als gebruiksaardewerk, getuige de vele scherven met roetsporen en soms ook met aangekoekte etensresten. De opgravingen in ursel leverden vooralsnog geen directe aanwijzingen op voor pottenbakkersactiviteit in de onmiddellijke omgeving, maar de kans bestaat dat deze er wel was. De opgraving in 2011 ten zuiden van de straat leverde geen sporen op uit deze periode. tijdens het archeologisch onderzoek in 2010, ten westen en noorden van het huidige plangebied, werden enkele kuilen en vooral grachten en greppels aangesneden die op basis van een kleine hoeveelheid aardewerk gedateerd werden rond het einde van de 12de eeuw of het begin van de 13de eeuw (BruynincKx 2011). aanwijzingen voor bewoning waren er niet. vermoedelijk werd het terrein hier gebruikt als landbouwareaal, waarbij de grachten en greppels een afwaterende en/of afbakenende functie hadden.

late middeleeuwenuit deze periode stammen enkel de noord-zuid gerichte greppel s113 en kuil s21, die gracht s20/93 oversnijdt. het weinige aardewerk lijkt een datering in de 15de eeuw te suggereren. tijdens de opgraving in 2010 werd ten noordwesten van het huidige plangebied een kuil aangesneden die eveneens dateerde uit de 15de eeuw. De opgraving in 2011, ten zuiden van het onderzoeksgebied, leverde veel meer sporen op uit de late middeleeuwen. naast enkele losse paalsporen en een kuil betreft het voornamelijk een groot aantal grachten, die waarschijnlijk erven afbakenden die in de loop van de late middeleeuwen meermaals werden uitgebreid en verschoven (De Logi et al. 2011). De oudste grachten dateerden uit de 13de eeuw. De afwezigheid van gebouwsporen binnen deze erven wijst er mogelijk op dat het om onbebouwde zones gaat en dat de bijhorende bewoning zich elders bevindt, of dat de bewoning niet gefundeerd werd met ingegraven palen. Binnen één van de erven werd wel een kuil aangetroffen met zeer veel nederzettingsafval.

Postmiddeleeuwen tot recenttijdens de opgraving kwamen ook heel wat jongere sporen en verstoringen aan het licht zoals kuilen, paalsporen, drainagegreppels, een brandweg, een puinpakket, een betonplaat, dierenbegravingen,… een brede, min of meer noord-zuid gerichte gracht werd ook al aangesneden tijdens het onderzoek in 2010 (BruynincKx 2011). hij kan gelinkt worden aan een oude perceelsgrens die herkenbaar is in de atlas der Buurtwegen (circa 1840) en op de Popp-kaart van ursel (circa 1860).

fig. 27: mogelijk vroeg middeleeuwse greppel s97, wegdraaiend van onder volmiddeleeuwse gracht s93 (links)/ fig. 28: vol

middeleeuwse greppel s93 (rechts)(© monument vandekerckhove)

Kale - leie archeologische Dienst 47

fig. 29: samengevoegde overzichtsplannen van de archeologische opgravingen in 2010, 2011 en 2013 (© monument

vandekerckhove & eec)

Jaarverslag 201448

BesluitDeze kleine opgraving bleek een goede aanvulling te vormen op de opgravingsgegevens van de onderzoeken in 2010 en 2011. ook nu werden weer gebouwstructuren aangetroffen uit de ijzertijd. het betreft twee vierpalige spiekers en één achtpalig bijgebouw. Daarnaast werd ook een ovale palenzetting aangesneden die mogelijk geïnterpreteerd kan worden als veekraal. andere sporen uit deze periode zijn een kuil, een greppel en verschillende paalsporen die niet aan een structuur konden gelinkt worden. het weinige vondstmateriaal, wat handgevormd aardewerk en fragmenten van een spinschijfje, lijkt te wijzen op een datering in de vroege ijzertijd of de vroege La Tène-periode. De romeinse periode werd hier enkel vertegenwoordigd door enkele scherven reducerend gebakken gedraaid aardewerk die aangetroffen werden in een gracht uit de ijzertijd. Deze structuur bleef dus mogelijk een lange periode in gebruik. uit de middeleeuwen zijn voornamelijk greppels en grachten aangetroffen. twee structuren dateren uit de volle middeleeuwen, met name de 12de eeuw. eén ervan lijkt een oudere voorloper gekend te hebben, die mogelijk in de Karolingische tijd (8ste-9de eeuw) of in de 10de eeuw geplaatst kan worden. De andere volmiddeleeuwse gracht had een “enclosure”-achtig voorkomen en was plaatselijk volgestort met scherven gebruiksaardewerk, wat doet vermoeden dat er zich vlakbij een nederzetting moet bevonden hebben, waarschijnlijk iets meer naar het huidige dorpscentrum toe. een analyse van het baksel van het aardewerk door middel van slijpplaatjes heeft aangetoond dat een groot deel van het aardewerk lokaal vervaardigd werd met klei van de cuesta. een kuil en een greppel dateren uit de late middeleeuwen, waarschijnlijk uit de 15de eeuw. het opgravingsvlak werd doorsneden door een brede postmiddeleeuwse gracht die op basis van oude kaarten gelinkt kan worden aan een vroegere perceelsgrens.

%LEOLRJUDÀHBruynincKx t. 2011. archeologische opgraving ursel-onderdale (prov. oost-vlaanderen). Basisrapport, monument vandekerckhove rapport 2012/02.

De cLercq W., De groote K., moens j. & mortier s. 2001. zomergem – oostwinkel. Diepenbeek: 13de eeuwse bewoning en pottenbakkersactiviteit, in: monumentenzorg en cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de provincie oost-vlaanderen, gent, pp. 186-189.

De cLercq W., De groote K., moens j. & mortier s. 2001. zomergem-Bauwerwaan: sporen van 12de-eeuwse kleiwinning en pottenbakkersactiviteit, in: monumentenzorg en cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de Provincie oost-vlaanderen 2000, Provincie oost-vlaanderen, gent, pp. 192-196.

De cLercq W. & Degryse p. 2008. 0LQHUDORJLFDO�FKDUDFWHUL]DWLRQ�DQG�ÀUVW�LGHQWLÀFDWLRQ�RI�WKH�Low Lands Ware 1. An important Roman ceramic industry in the lower Rhine-Meuse-Scheldt basin (ca. 60-300AD), The Netherlands, Belgium, Germany, in: Journal of Archaeological Science, 35, pp. 448-458.

De Logi a., DaLLe s., De Kreyger f. & speLeers L. 2011. archeologisch onderzoek onderdale 3. 12 januari tot 18 maart 2011, KlaD-rapport 22.

giLté m., Lens a., megancK m. & ronDeLez p. 1994, Pottenbakkersafval te oedelem - Drie Koningen (w. vl.), in: Archaeologia Mediaevalis 17, Brussel, pp. 3.

vanhee D. 2012, archeologisch vooronderzoek Knesselare – ursel onderdale. 13 juni 2012, KlaD-rapport 45.

Kale - leie archeologische Dienst 49

2.1.7. Prospectie met ingreep in de bodem Lovendegem Bierstal & Appensvoordestraat

(ODIN)

Caroline Ryssaertop het terrein, gelegen te lovendegem op een onbebouwd perceel omsloten door appensvoorde en Bierstal en de bebouwing gelegen langs de grote Baan is op 23 mei 2014 HHQ�DUFKHRORJLVFK�SURHIVOHXYHQRQGHU]RHN�XLWJHYRHUG�GRRU�GH�ÀUPD�2',1�XLW�'HLQ]H��2S�dit terrein wordt binnenkort een verkaveling gerealiseerd. omwille van zijn landschappelijke ligging en verschillende archeologische vindplaatsen in de directe omgeving had het gebied een hoge archeologische verwachting.

tijdens het proefsleuvenonderzoek is vast gesteld dat het terrein voor een groot gedeelte vergraven is. in een kleine zone nabij de weg die niet verstoord bleek werden archeologische sporen aangetroffen. een groot deel van deze sporen dateren uit de late middeleeuwen. opmerkelijk is het vondstenrijk karakter van de sporen, wat doet vermoeden dat ze zich binnen of nabij een bewoningscontext bevinden. het aardewerk kan in de late middeleeuwen geplaatst worden, vermoedelijk in de 2de helft van de 14de en eerste helft van de 15de eeuw.

De aanwezigheid van een middeleeuwse vindplaats dient niet te verwonderen. De weg appensvoorde/Bierstal gaat terug naar een historische handelsweg Brugge-gent. en in de onmiddellijke omgeving zijn verschillende historische hoeves en kasteeltjes gekend die hun oorsprong vinden in de middeleeuwse rurale ontginning.

omwille van hun locatie aan de rand van het perceel, het ontbreken van indicaties voor de aanwezigheid van gebouwen en de ingrijpende vergravingen vastgesteld op de rest van het terrein, werd beslist om geen vervolgonderzoek uit te voeren.

fig. 30: overzichtsfoto sleuf met verstoringen (© oDin) (links)/ fig. 31: laatmiddeleeuwse greppel (© oDin) (rechts)

Jaarverslag 201450

2.1.8. Archeologisch onderzoek Lovendegem Appensvoordestraat (ADEDE)in april 2014 voerde aDeDe onder leiding van Pedro Pype een vlakdekkend onderzoek uit aan de appensvoordestraat te lovendegem (afdeling 2, sectie B, perceel 1169n). het projectgebied van 1420m2 bevindt zich op de terreinen van de voormalige kasteelsite Diepenbroeck, nu een rusthuis. ten noordwesten van het huidige kasteel plant nv home Diepenbroeck een uitbreiding van het rusthuis. hier bevindt zich volgens de ferraris kaart (1777) de gedempte walgracht, en de brug die het kasteel met het achtererf verbond. het kasteel zou in oorsprong tot de eerste helft van de 15de eeuw teruggaan (pype & De smaeLe 2014).

De slotgracht werd aangesneden tijdens de opgraving. Deze brede noordwest-zuidoost JHRULsQWHHUGH�JUDFKW��ZHUG�LQ�WZHH�IDVHQ�DDQJHOHJG�HQ�ZDV�PD[LPDDO�����P�GLHS�EHZDDUG��hij werd wellicht in de loop van de 14de of het begin van de 15de eeuw aangelegd, HQ�ÀQDDO�RSJHJHYHQ�LQ�GH�HHUVWH�KHOIW�YDQ�GH���GH�HHXZ��'H�JUDFKW� OLMNW�JHGHPSW�PHW�afbraakpuin van het voormalig (laatmiddeleeuws) kasteel. Daarnaast werden nog twee parallelle greppels onderzocht, onmiddellijk ten noordwesten van de noordelijke slotgracht, mogelijk bermsloten die wijzen op de aanwezigheid van een weg of pad. het aangetroffen aardewerk stamt uit de late middeleeuwen (pype & De smaeLe 2014).

Parallel aan de slotgracht en ten noorden ervan, werd een ononderbroken greppel aangesneden met een duidelijke onderbreking aan het noordelijk einde. het aardewerk uit de vulling dateert uit de volle 14de tot 15de eeuw. Deze greppel is duidelijk zichtbaar op de ferraris weergegeven (pype & De smaeLe 2014). ook werden twee perceelsgreppels aangetroffen, en een grote rechthoekige kuil. mogelijk is dit een extractiekuil voor leemontginning (pype & De smaeLe 2014).

%LEOLRJUDÀHpype p. & De smaeLe B. 2014. archeologisch onderzoek op de voormalige kasteelsite van lovendegem – Diepenbroeck (o.-vl.). van kasteel tot “Maison de Plaisance”. conceptversie aDeDe archeologisch rapport 52.

fig. 32: overzichtsfoto met links het kasteel en de gedempte slotgracht, rechts gracht met intentionele onderbreking parallel

aan de slotgracht (© KlaD)

Kale - leie archeologische Dienst 51

2.1.9. Archeologisch onderzoek Lovendegem Larestraat & Kerkelare (BAAC Vlaanderen)

Sarah Hertoghs, Stefanie Sadones, Nick Krekelbergh & Olivier Van Remoorter

Inleidingtussen 25 augustus en 4 september 2014 is, naar aanleiding van een verkavelingsplan van het terrein (afd. 2, sectie B, perceel 931z) gelegen aan Kerkelare/larestraat in lovendegem, provincie oost-vlaanderen, een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De opgraving is uitgevoerd door Baac vlaanderen bvba in opdracht van de vlaamse maatschappij voor sociaal wonen (vmsw) met als doel het bodemarchief en eventuele aanwezige archeologische waarden die door de graafwerken zullen worden verstoord in kaart te brengen en te onderzoeken.

op basis van het proefsleuvenonderzoek dat in mei 2013 werd uitgevoerd door Baac (KreKeLBergh & De cLeer 2013) is 2400m2 van het 0,40ha grote plangebied geselecteerd voor verder archeologisch onderzoek. uit deze prospectie is namelijk gebleken dat er zich sporen van landelijke bewoning uit de middeleeuwen in het geselecteerde gebied bevinden.

het plangebied is onderzocht in zeven aaneengesloten werkputten en brengt sporen uit de volle middeleeuwen en nieuwe tijd aan het licht. het gaat om een complex greppelsysteem, drie waterkuilen, enkele kuilen, een wegtracé en een paar bakstenen structuren. hoewel het natuurwetenschappelijk onderzoek nog moet worden uitgevoerd, zal dit artikel de eerste resultaten van het onderzoek belichten.

k0 150 30075Meter

fig. 33: ferrariskaart met aanduiding van het

opgravingsvlak bij benadering (© KlaD)

Jaarverslag 201452

Landschappelijk kaderhet plangebied is gelegen in het centrale gedeelte van de vlaamse zandstreek, met name de vlaamse vallei. Dit vlaamse valleilandschap is een quartair-geologisch begrip voor de zone van opgevulde diepe jong-pleistocene thalwegen van het scheldebekken LQ�9ODDQGHUHQ��9HUVFKLOOHQ�LQ�PLFURUHOLsI�HQ�K\GURJUDÀVFK�SDWURRQ�]RUJHQ�YRRU�HHQ�YHUGHUH�onderverdeling waarbij lovendegem behoort tot de dekzandrug van lembeke-stekene. Deze dekzandrug vormt de oostelijke voortzetting van de dekzandrug van maldegem, die onderdeel uitmaakt van het grote oost-west strekkende dekzandruggencomplex maldegem-stekene. ten westen van lovendegem domineert die het kommengebied van sleidinge, ten oosten de moervaartdepressie. De vallei van de Beneden-Kale is een riviervallei die vanaf het zuidwesten doordringt tot voorbij lovendegem en meer oostwaarts uitmondt in de moervaartdepressie. Deze is nu door sterke antropogene verstoring (waaronder de aanleg van kanaal gent-terneuzen en de ringvaart tussen evergem en mariakerke) in het landschap niet meer waar te nemen (De moor & van De veLDe 1995).

De bodem van het terrein zelf is niet gekarteerd wegens ligging in bebouwd gebied. onmiddellijk ten westen van het plangebied zijn droge tot matige natte lemige zandbodems aanwezig (zbm: droge zandbodem met dikke antropogene humus a horizont, scm: matig droge lemig zandbodem met dikke antropogene humus a horizont, scP(o): matig droge OHPLJ� ]DQGERGHP� ]RQGHU� SURÀHO� RI� PHW� RQEHSDDOG� SURÀHO� HQ� 6G3�� PDWLJ� QDWWH� OHPLJ�]DQGERGHP� ]RQGHU� SURÀHO� RI�PHW� RQEHSDDOG�SURÀHO���2RN� WHQ� QRRUGHQ�HQ�RRVWHQ� YDQ�lovendegem zijn zandbodems aanwezig.

Resultatentijdens de archeologische opgraving werden 187 sporen aangetroffen waarvan 119 van antropogene aard. hieronder worden de sporen onderverdeeld per periode besproken.

)LJ������6LWXHULQJ�YDQ�KHW�SODQJHELHG�RS�GH�WRSRJUDÀVFKH�NDDUW����%$$&�9ODDQGHUHQ�

Kale - leie archeologische Dienst 53

Profiel 1a

Profiel 2a

Profiel 2b

WP 1

WP 2

KV 1

S.1001

S.1002

S.1003

S.1004/KV.1014

S.1005

S.1006

S.1007

S.1010

S.1009

S.1008

S.2001

S.2002

S.2003

S.2004

S.2005/KV.1007

S.2006/KV.1006

S.2008/KV.1003

S.2009/KV.1002

S.2010/KV.1001

S.2007/KV.1004

KV.1013

KV.1015

KV.1008

KV.1009

KV.1010

KV.1011

KV.1012

KV.1005

x:96626.7447y:198374.7411

x:96603.7143y:198366.6599

x:96622.8725y:198312.6441

Zone 1

S.1.001

S.1.002S.1.003

S.1.004

S.1.015S.1.016

S.1.005

S.1.014

S.1.013

S.1.017

S.1.011

S.1.022

S.1.018S.1.023

S.1.021S.1.024

S.2.011

S.1.020 S.1.019

S.1.025

S.1.028

S.1.026

S.1.027

S.1.030

S.1.029

S.2.012

S.2.010

S.2.009

S.2.007

S.2.008

S.2.006

S.2.001 S.2.002

S.2.003

S.2.013

S.2.014

S.2.015

S.2.016

S.2.004

S.2.018

S.3.009

S.3.011S.3.017

S.3.047

S.3.021S.3.027

S.3.022

S.3.008

S.3.003

S.4.009

S.3.018

S.4.008

S.3.023

S.4.002S.4.010

S.4.011S.4.004

S.3.002S.3.007

S.3.001

S.3.013

S.3.006

S.3.010

S.3.012

S.3.014S.3.024

S.3.026

S.3.025

S.4.006

S.4.001

S.4.007

S.3.005

S.4.005

S.3.004

S.3.016

S.3.020S.3.019

S.3.018

S.3.015

S.6.001

S.6.005

S.6.007

S.6.008

S.6.013

S.6.014

S.6.017

S.6.015

S.6.018

S.3.051S.6.019

S.6.020

S.6.009

S.6.021

S.6.023

S.3.048S.6.022

S.6.016

S.6.011S.6.012

S.6.010

S.6.002

S.6.004

S.6.003

S.7.023

S.7.022

S.5.021

S.7.020 S.7.019

S.7.016

S.5.011

S.7.015

S.5.001

S.7.014

S.5.003

S.5.007

S.5.012

S.5.001

S.5.019

S.5.020

S.3.044

S.5.006

S.5.013/S.7.006

S.5.017

S.5.009

S.5.005

S.5.008

S.5.004

S.5.018

S.3.054

S.5.002

S.3.056

S.3.055

S.3.057

S.5.016

S.3.009

S.3.031

S.3.049S.3.040

S.3.046

S.3.045

S.3.035

S.3.043

S.3.033

S.3.053

S.3.041

S.3.052

S.3.032

S.3.030

S.3.037

S.3.036

S.3.050

S.3.008

S.3.028

S.3.034

S.3.039

S.3.038

S.3.042

S.3.012

S.3.058

S.6.006

S.7.029

S.7.025

S.7.028

S.7.024

S.7.017

S.7.021

S.7.026

S.7.018

S.7.027

S.1.008

S.1.010

S.1.009

S.1.012

S.2.017

S.7.003S.7.001

S.7.004

S.7.005

S.7.007

S.7.008

S.7.014

S.7.009

S.7.010S.7.011

S.7.012

S.7.002

20 m

S.2.006

S.2.005

S.3.060

Profiel 7.1

Profiel 7.2

Profiel 6.2

Profiel 6.1

Profiel 4.3

Profiel 4.2

Profiel 4.1

Profiel 4.4

Profiel 3.1

Profiel 1.5

Profiel 1.4

Profiel 1.3

Profiel 1.2

Profiel 1.1

Profiel 2.1

Profiel 2.2

Profiel 2.3

Profiel 5.2

Profiel 5.1

Profiel 3.2

Profiel 3.3

Profiel 3.4

/RYHQGHJHP/DUHVWUDDW���.HUNHODUHAlgemeen Sporenplan

Plannr: 01Dosnr: 2014-037

/HJHQGH

N

Greppels

Weg Fase 1

Weg Fase 2

Kuilen

Waterkuilen

Natuurlijke sporen

Muurwerk

Verstoringen

fig. 35: allesporenkaart (© Baac vlaanderen)

Jaarverslag 201454

volle middeleeuwenDe grootste concentratie aan sporen uit deze periode bevindt zich centraal in het plangebied, namelijk in werkput 3. het gaat om drie waterkuilen, achttien greppels en verscheidene kuilen. in werkput 3 tekenen zich drie grote waterkuilen met een onregelmatige vorm af in het vlak. uit boringen bleek dat de grondwatertafel zeer hoog was HQ�GDW�EURQEHPDOLQJ�QRRG]DNHOLMN�ZDV�RP�GH�VSRUHQ�RS�HHQ�HIÀFLsQWH�PDQLHU�WH�NXQQHQ�opgraven. De eerste waterkuil is 106cm diep bewaard in coupe en opgebouwd uit zes lagen. uit de vulling van deze waterkuil zijn voornamelijk scherven gedraaid grijs aardewerk gevonden naast handgevormd grijs aardewerk, rijnlands roodbeschilderde scherven en een enkel vroegrood- en maaslands exemplaar. Binnen het aardewerkcomplex zijn acht individuen herkend waarvan vijf kogelpotten, een tuitpot, een pan en een beker. aan GH� KDQG� YDQ� VSHFLÀHNH� UDQGW\SHQ� YDQ� NRJHOSRWWHQ� HQ� GH� EHSHUNWH� SURGXFWLHWLMG� YDQ�de beker uit rijnland roodbeschilderd aardewerk kan de vulling van de waterkuil tussen het tweede en derde kwart van de 12de eeuw worden gedateerd. een tweede waterkuil bevindt zich in het westen van werkput 3 en is opgebouwd uit negen lagen. De waterkuil is met 140cm onder het vlak iets dieper bewaard in coupe dan de eerste. rondom het spoor is tevens een lichtgrijze zone vastgesteld. tijdens de proefsleuven is deze zone als ¶YHUWUDSSHOG·�RPVFKUHYHQ��%LM�QDGHU�RQGHU]RHN�WLMGHQV�KHW�YHUYROJRQGHU]RHN�KRXGW�GH]H�interpretatie stand. De oorzaak van vertrappeling ligt vermoedelijk bij het heen- en weer lopen van dieren die kwamen drinken uit de waterkuil. Deze activiteit was enkel in het vlak te registreren, een coupe op deze zone leverde helaas geen extra informatie op. het aardewerk uit de vulling is gelijkaardig aan de hierboven besproken waterkuil en bestaat dan ook voornamelijk uit scherven gedraaid grijs aardewerk. enkele vroegrode scherven en één rijnlands roodbeschilderd exemplaar zijn ook in de vulling van de waterkuil gevonden. De aanwezigheid van zowel enkele wandscherven rijnlands roodbeschilderd en vroegrood aardewerk kunnen een datering tussen het midden en de tweede helft van de 12de eeuw voor de waterput geven. De derde en laatste waterkuil is met 165cm de diepst bewaarde van de drie. er kunnen 14 lagen binnen de vulling van deze waterkuil worden vastgesteld. onderaan de kuil is een rij aangepunte houten balkjes aangetroffen die mogelijk de restanten vormen van een houten beschoeiing. tijdens het onderzoek is een veertigtal scherven aardewerk verzameld, waarvan de meerderheid ook hier voornamelijk uit gedraaid grijs aardewerk bestaat met uitzondering van acht handgevormde grijze exemplaren en één vroegrood scherffragment. Binnen de grijsbakkende groep konden zes individuen worden herkend. het gaat om drie kogelpotten, een vuurklok, een pan en een kan. Deze laatste is vermoedelijk een intrusief exemplaar, aangezien het om een randtype gaat dat dateert uit de 14de eeuw. De meerderheid van de scherven kan in de tweede helft van de 12de eeuw worden gedateerd. op basis hiervan kan deze datering eveneens aangenomen worden voor de volledige context.

het volledige plangebied wordt doorkruist door een complex greppelsysteem waarvan achttien greppels aan de hand van het gevonden aardewerk in de volle middeleeuwen ]LMQ�JHGDWHHUG��'H�RULsQWDWLH�YDQ�GH�JUHSSHOV� ORRSW� LQ�GULH�YHUVFKLOOHQGH� ULFKWLQJHQ��YDQ�west naar oost, van noord naar zuid en van noordwest naar zuidoostelijke richting.verspreid over het terrein bevinden zich verscheidene kuilen in verschillende vormen en formaten. opmerkelijk is de aanwezigheid van twee rechthoekige kuilen met een gelijkaardige donkergrijze zandlemige vulling met houtskoolfragmenten. De onderste laag in beide kuilen is een grijs tot zwarte humeuze laag met eveneens houtskoolinclusies. naar de functie van deze kuilen blijft het voorlopig nog gissen. mogelijk betreft het hier kuilen die dienst hebben gedaan als mestkuilen of vlasrootkuilen, maar ook een functie als opslagkuilen of kuilen met een multifunctionele bestemming valt niet uit te sluiten. Door middel van natuurwetenschappelijke analyses zal verder onderzoek naar de functie van beide kuilen worden gedaan.

Kale - leie archeologische Dienst 55

fig. 36: overzichtsfoto waterkuilen (© Baac vlaanderen)

fig. 37: vlakfoto wegtracé (© Baac vlaanderen)

Jaarverslag 201456

in het zuiden van het plangebied is een wegtracé vastgesteld dat min of meer dezelfde RULsQWDWLH�NHQW�DOV�GH�YRRUPDOLJH�/DUHVWUDDW��=RZHO�LQ�ZHUNSXWWHQ���DOV���]LMQ�YHUVFKLOOHQGH�langwerpige lichtgrijze tot donkergrijze lineaire sporen van verschillende formaten geregistreerd. De diepte van deze karrensporen varieert tussen 2-19cm in coupe en bij sommige sporen zijn er donkere spoelbandjes zichtbaar. De individuele karrensporen zijn DIJHGHNW�PHW�HHQ�KHWHURJHQH�JULM]H�ODDJ�GLH�GXLGHOLMN�]LFKWEDDU�LV�LQ�KHW�ERGHPSURÀHO��,Q�de hoop dateerbaar materiaal aan te treffen zijn de karrensporen één voor één manueel afgewerkt. omdat de karrensporen niet erg diep zijn is het moeilijk de intrusieve scherven van de niet-intrusieve te onderscheiden. Procentueel is aardewerk uit de volle middeleeuwen het meest vertegenwoordigd in het vondstencomplex, naast enkele laatmiddeleeuwse scherven en verscheidene postmiddeleeuwse scherven.

nieuwe tijdsporen uit de nieuwe tijd situeren zich voornamelijk in de werkputten in het zuiden van het plangebied. het betreft verschillende recente kuilen, een brede gracht, de restanten van een bakstenen gebouw met vloer en veegpot, een stenen bak, een recente beerput en waterput.

vondstentijdens het archeologisch onderzoek aan de larestraat zijn ruim 300 scherven aardewerk ingezameld. het merendeel is afkomstig uit archeologische sporen uit de volle middeleeuwen en uit de Postmiddeleeuwse perioden, naast enkele scherffragmenten die tijdens het aanleggen van het vlak werden ingezameld.

vol- en laatmiddeleeuws aardewerk is geattesteerd in de aangetroffen waterkuilen, enkele greppels en één enkele kuil. het merendeel is grijs (gedraaid en handgevormd) aardewerk met bijna 50% van het volledige aardewerkcorpus, terwijl het rijnlands roodbeschilderd aardewerk, vroegrood materiaal en maaslands witbakkend aardewerk slechts sporadisch YRRUNRPW�� $DQ� GH� KDQG� YDQ� YHUVFKLOOHQ� LQ� UDQGW\SH� ]LMQ� HQNHOH� VSHFLÀHNH� GDWHULQJHQ�bekomen. onder de kogelpotten zijn verschillende randtypen herkend: waterkuil 3.40, kuil 3.41 en greppel 6.008/3.009 bevatten randscherven met een eenvoudige, verdikte en afgeronde rand (De groote 2008: 114 type l2). een tweede randtype met een eenvoudige, afgeronde rand met afgeplatte kop met uitzonderlijk aangebrachte vingerindrukken (De groote 2008: 115 type l25) uit waterkuil 3.40 wordt herkend. van een derde randtype werden twee scherven, eveneens afkomstig uit waterkuil 3.40, aangetroffen. Dit type wordt gekenmerkt door een rand met verlengde, afgeronde lip met een lichte binnenlip uit een uitstaande hals (De groote 2008: 226 type l37).

een vierde randtype kon worden herkend in een scherf uit dezelfde waterkuil en heeft een zware, verdikte en afgeronde rand op een uitstaande hals (De groote 2008: 114 type l2) (een zwaardere versie van type l2.). uit dezelfde vondstcontext zijn naast de kogelpotten andere vormen in grijsgedraaid aardewerk herkend, met name een pan en een tuitpot. vermeldenswaardig is eveneens een kogelvormige beker in rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Dergelijke individuen kunnen in Periode 6 van sanke worden gedateerd tussen 1120 en 1150 (sanKe 2002: 182, 186). uit waterkuil 3.46 werden eveneens enkele randscherven van kogelpotten geborgen. het betreft een eenvoudige, afgeronde, niet verdikte rand op een uitstaande hals (De groote 2008: 113 type l1) en een blokvormige rand met ondersneden buitenlip en licht geprononceerde binnenlip (De groote 2008: l27B). Daarnaast bevatte de kuil een pan met verdikte, afgeplatte en naar buiten geplooide rand en een randfragment van een vuurklok met afgeplatte rand met verlengde buitenlip en licht uitgesproken binnenlip (De groote 2008: 126 type l91B). in waterkuil 3.51 is nog een randfragment van een kogelpot met dekselgeul (De groote 2008: 114 type l2a)

Kale - leie archeologische Dienst 57

ingezameld. greppel 3.012 heeft twee kogelpotfragmenten opgeleverd. het gaat om een rand van een kogelpot met trechtervormige rand en afgeplatte top (De groote 2008: 114 type l4) en een tweede exemplaar met afgeplatte rand met aan buitenzijde verdikte lip op een uitstaande rand (De groote 2008: 115 type l17). uit de centrale greppel zijn twee handgevormde kogelpotranden herkend van hetzelfde type, met name met een rand met aan de buitenzijde verdikte en afgeronde rand met een scherp afgesneden binnenzijde (De groote 2008: 114 type l6).onder de gedraaide grijze exemplaren komen tevens twee kogelpotten voor: één met aan de buitenzijde verdikte en afgeronde rand met scherp afgesneden binnenzijde met lichte dekselgeul (De groote 2008: 114 type l6a) en een tweede met bovenaan een afgeplatte rand met een extern verlengde en afgeronde op punt getrokken lip (De groote 2008: 116 type l37). een versierde randscherf van een kom met duimindrukken is ook gevonden. onder de schaarse vertegenwoordiging van maaslands aardewerk bevindt zich een oorfragment. een versierd rijnlands roodbeschilderd fragment is in de vulling van greppel 6.008/3.009 aangetroffen. ten slotte kan nog een randfragment van een kleine kogelpot of kogelpotbeker in grijs gedraaid aardewerk uit kuil 3.017 worden vermeld. het betreft een eivormige beker met trechtervormige rand met afgeplatte top en lichte dekselgeul (De groote 2008: 114 type l4a).

onder de postmiddeleeuwse scherven bevindt zich voornamelijk roodbakkend aardewerk. Dit is de tweede grootste aardewerkgroep is binnen het corpus. enkele te vermelden individuen zijn een in vloer 1.010 gevonden veegpot in rood aardewerk die aan de binnenzijde bedekt is met oranjerood loodglazuur. De bodem van de pot rust op drie meerledige standvinnen. ten slotte werd een randfragment van een vergiet uit rood aardewerk met ondersneden buitenlip en uitgesproken dekselgeul aangetroffen in kuil 1.014. Dit type vergiet kan tussen de 17de en de 18de eeuw worden gedateerd.

'H�RYHULJH�YRQGVWFDWHJRULHsQ�]LMQ�]HHU�EHSHUNW�LQ�KRHYHHOKHLG��+HW�JDDW�RP����IUDJPHQWHQ�bouwmateriaal, twee glasfragmenten, bewerkte fragmenten vuursteen uit onder andere enkele karrensporen en 23 botfragmenten. het metaal omvat 19 voorwerpen waarvan een JURRW�GHHO�EHVWDDW�XLW�VSLMNHUV�RI�QLHW�WH�GHÀQLsUHQ�IUDJPHQWMHV�PHWDDO��7LMGHQV�KHW�FRXSHUHQ�van een recente beerput (4.010) is een metalen object gevonden dat een lepel aan het

fig. 38, 39 & 40: Diagnostisch aardewerk uit waterkuil 3.40 (links), diagnotisch aardewerk uit waterkuil 3.51 (rechtsboven) &

diagnostisch aardewerk uit waterkuil 3.46 (rechtsonder) (© Baac vlaanderen)

Jaarverslag 201458

ene uiteinde en een vork aan het andere bezit. in de bouwvoor is ten slotte een Duitse helm van het type m35 gevonden. een dergelijke helm is een opvolger van de helmen van het type m16 uit de eerste wereldoorlog en werd uitgevoerd in 1935 door de Duitse Wehrmacht en geproduceerd tot in 1940 (raDovic 2002: 13-15). Kenmerkend voor dit type is een apart aangebrachte rivet ter hoogte van de ventilatieopening. hoewel de helm sterk gecorrodeerd en beschadigd is, kan een restant van het aluminium binnenwerk worden geattesteerd waarbij twee vierkante ringen om de kinriem aan vast te maken nog duidelijk zichtbaar zijn. Desbetreffende helm zou mogelijk tijdens de inval van 1940 of tijdens de terugtocht in 1944 verloren zijn geraakt.

Vergelijking en interpretatiealgemeen kunnen de meeste sporen die tijdens de opgraving aan de larestraat werden gevonden in de volle middeleeuwen worden gedateerd. Binnen het plangebied bevindt zich een complex greppelsysteem waarbinnen een fasering kan worden onderscheiden DDQ�GH�KDQG�YDQ�KHW�DDUGHZHUN� LQ�GH�YXOOLQJ�HQ�GH�RULsQWDWLH�YDQ�GH�JUHSSHOV�HQ�KXQ�onderlinge oversnijdingen. het lijkt er op dat de west-oost lopende greppels de oudste zijn, opgevolgd door de noordwest – zuidoostelijk gelegen greppels en tot slot de noord-]XLG� JHRULsQWHHUGH� JUHSSHOV� DOV� MRQJVWH� IDVH� YDQ� KHW� JUHSSHOV\VWHHP� NXQQHQ� ZRUGHQ�geïnterpreteerd. het voorkomen van greppelsystemen in de volle en late middeleeuwen is niets nieuws. meestal is de functie van dergelijke greppelsystemen de afbakening van een erf of nederzetting. voorbeelden van het voorkomen van greppelsystemen in de omgeving van lovendegem zijn gekend op de sites te evergem – ralingen/schoonstraat (van De vijver et al. 2009) en evergem – Koolstraat (De Logi et al. 2009). het verschil met het greppelsysteem te lovendegem – larestraat is echter dat er geen bijbehorende bewoning is vastgesteld. een gelijkaardig intens meerfasen greppelsysteem (tussen 12de en 16de eeuw) zonder bewoningsporen is onderzocht op de opgraving te Puurs – Pullaer in de Provincie antwerpen (Bourgeois et al. 2006). Door de auteurs wordt geopperd dat dit greppelsysteem te maken heeft met afwatering om natte gronden exploiteerbaar te maken, een functie die gezien de hoge grondwaterstand ter plaatse mogelijk eveneens aan het systeem van lovendegem toe te wijzen is.

De waterkuilen centraal in het plangebied dateren uit de 12de eeuw. De ruime KRHYHHOKHLG�DDQ�DDQJHWURIIHQ�DDUGHZHUN�LQ�GH�YXOOLQJ�NDQ�HHQ�]HHU�VSHFLÀHNH�GDWHULQJ�geven voor elke waterkuil. voor waterkuil 3.40, de minst diep bewaarde van de drie, kan een datering tussen het 2de en 3de kwart van de 12de eeuw worden gesteld. De tweede waterkuil 3.51 heeft een datering tussen het midden en de 2de helft van de 12de eeuw. tot slot kan waterkuil 3.46 met mogelijke houten constructie in de 2de helft van de 12de eeuw worden gedateerd.

fig. 41: Diagnostisch aardewerk uit greppels (links)/ fig. 42: Duitse helm (rechts) (© Baac vlaanderen)

Kale - leie archeologische Dienst 59

naar de datering van het vastgestelde wegtracé is het slechts gissen. volgens historische bronnen zou de larestraat (huidige tracé bevindt zich ten zuiden van het plangebied) teruggaan op een romeinse weg (WgL 2010: 30-33). helaas is dit archeologisch niet aangetoond. in historische bronnen wordt wel melding gemaakt van de zogezegde ¶*HQWZHJHQ·��HHQ�KDQGHOVURXWH�WXVVHQ�*HQW�HQ�%UXJJH�ZDDUYDQ�GH�/DUHVWUDDW�RRN�GHHO�uitmaakte (WgL 2010: 30-33). het tracé van deze veelvuldig gebruikte, maar moeilijk begaanbare weg ligt vermoedelijk oorspronkelijk meer naar het noorden dan de huidige larestraat (en daarmee binnen het plangebied) en is doorheen de tijd steeds meer naar KHW� ]XLGHQ�RSJHVFKRYHQ��&DUWRJUDÀVFK�RQGHU]RHN�KHHIW�XLWJHZH]HQ�GDW�KHW�EDNVWHQHQ�structuurtje reeds aanwezig was op een 18de eeuwse kaart, wat resulteert in de vaststelling dat de meest noordelijk gelegen karrensporen van voor deze periode moeten dateren. Deze hypothese wordt ondersteund door de aanwezigheid van aardewerk uit de 14de eeuw in de vulling van deze karrensporen. het zuidelijkere gelegen karrensporentracé wordt oversneden door kuilen waaruit aardewerk daterend uit de 18de eeuw is verzameld en vormt op die manier een terminus ante quem voor de datering van het zuidelijk tracé. in de 19de eeuw zal het huidige tracé van de larestraat worden verhard en verbreed doormiddel van het aanleggen van een zandbedding en een kasseidek (wgl 2010: 30-33).

Besluitalgemeen kan er worden besloten dat op basis van de eerste resultaten van het onderzoek aan de larestraat te lovendegem aantoonbare sporen van menselijk aanwezigheid vast te stellen zijn vanaf de 11de eeuw. het terrein wordt intens in gebruik genomen tijdens de volle middeleeuwen. sporen van een gefaseerd greppelsysteem, drie waterkuilen en verscheidene kuilen uit deze periode zijn onderzocht. Daarnaast kent ook het wegtracé een intens gebruik, ten laatste vanaf de 14de eeuw tot de 18de eeuw. het tracé verschuift van QRRUG�QDDU�]XLG�RP�XLWHLQGHOLMN�]LMQ�GHÀQLWLHYH�KXLGLJH�YHUKDUGH�WUDFp�LQ�GH���GH�HHXZ�WH�verkrijgen. De brede recente gracht, de stenen beerput en bakstenen waterput daterend uit een post middeleeuwse perioden wijzen er op dat het plangebied nooit echt verlaten is.

%LEOLRJUDÀHBourgeois i., De maeyer W., jacoBs B. & De groote K. 2007. landelijke sporen uit de volle middeleeuwen en de late middeleeuwen te Puurs-Pullaer (antw.), Archaeologia Mediaevalis 30, 155-177.

De groote K. 2008: middeleeuws aardewerk in vlaanderen. techniek, typologie, chronologie en evolutie van het gebruiksgoed in de regio oudenaarde in de volle en late middeleeuwen (10de-16de eeuw), relicta - archeologie, monumenten- & landschapsonderzoek in 9ODDQGHUHQ���0RQRJUDÀH����WZHH�GHOHQ��%UXVVHO�

De Logi a. DeconyncK j, vanhoLme n & reniere s. 2009. archeologisch onderzoek evergem – Koolstraat. KlaD-rapport 15. aalter.

hertoghs s., saDones s., van remoorter o. & KreKeLBergh n. in voorbereiding. archeologische opgraving lovendegem – larestraat. Baac vlaanderen rapport X. gent.

KreKeLBergh n. & De cLeer s. 2013. archeologische prospectie met ingreep in de bodem. lovendegem, Kerkelare – larestraat. Baac vlaanderen rapport 62. gent.

sanKe m. 2002: Die mittelalterliche Keramikproduktion in Brühl-Pingsdorf: Technologie-Typologie-Chronologie. Rheinische Ausgrabungen, 50, von zabern verlag.

Jaarverslag 201460

van De vijver m., Keppens K., schynKeL e. & DaLLe s. 2009. archeologisch onderzoek evergem – ralingen/schoonstraat. KlaD-rapport 14. aalter.

WerKgroep geschieDenis van LovenDegem (wgl) 2012. geschiedenis van lovendegem. lovendegem.

2.1.10. Archeologisch onderzoek Nevele Gerolfsweg (De Logi & Hoorne)

Adelheid De Logiop advies van de KlaD voerde een team van De logi & hoorne bvba in januari en februari 2014 een opgraving uit aan de gerolfsweg te merendree, nevele. een terrein van ongeveer 0,4ha wordt er door ontwikkelaars huysmanbouw en roger wille verkaveld, en voorafgaand aan deze werken diende het grootste deel van het projectgebied – 0,3ha – opgegraven te worden. De KlaD had er in 2013 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd waarbij sporen uit de romeinse tijd en middeleeuwen werden aangesneden. Bovendien grenst het terrein in het zuiden aan gronden waar in 2010 een gracht uit de romeinse periode en nederzettingen uit de vroege en volle middeleeuwen werden opgegraven (nevele - merendreedorp - 2010). het huidig onderzoek werd uitgevoerd door een team bestaande uit adelheid De logi, nele heynssens en raphael De Brant, en tijdelijk versterkt door Johan hoorne en sander van de velde.

0 25mN

fig. 43: algemeen grondplan met aanduiding van alle sporen. De romeinse sporen zijn blauw, de vroegmiddeleeuwse

sporen lichtgroen, de volmiddeleeuwse sporen donkergroen en de recente sporen wit (© De logi & hoorne)

Kale - leie archeologische Dienst 61

De bodem van het terrein bestond uit beige lemig zand en was plaatselijk moeilijk leesbaar door een hoge densiteit aan molgangen en boomwortels. tot voor enkele jaren stond op het terrein een woning met tuin, parkeergelegenheid en serres. De opbouw en afbraak van deze structuren had plaatselijk een grote impact op de bewaring van de archeologische sporen. vooral in het zuidoostelijk deel van het projectgebied – waar de woning zich bevond – diende diep afgegraven te worden om de hier aanwezige romeinse gracht zichtbaar te maken. zoals verwacht werden nederzettingssporen uit de vroege en volle middeleeuwen aangetroffen, maar ook de in 2010 aangesneden romeinse gracht was op dit terrein opnieuw aanwezig.

Een Romeins grachtensysteemin het zuidoosten van het terrein werd het vervolg aangesneden van een romeins spoor dat ook bij de aanpalende opgraving in 2010 werd onderzocht. het gaat om een grachtensysteem van in totaal 112m lang dat in het zuidwesten een intentioneel einde kende. het spoor had een breedte gaande van 5 tot wel 10m, en was nno-zzw JHRULsQWHHUG�� ,Q�GH�YHUVFKLOOHQGH�GRRUVQHGHV�GLH� LQ������HQ������RS�KHW�VSRRU�JHPDDNW�werden, waren duidelijk verschillende insnijdingen of grachten zichtbaar die dieptes haalden van 1 tot 1,9m onder het archeologisch vlak. De oudste fases van het spoor – de eerste demping van de insnijdingen zelf – konden door de vondst van enkele scherfjes in 2010 in de romeinse tijd gedateerd worden. na het dichten van de grachten zelf bleef op de plaats van de structuur een inzak in het terrein aanwezig, die opgevuld raakte in de merovingische periode. Dankzij bodemkundig en natuurwetenschappelijk onderzoek, uitgevoerd in opdracht van de KlaD, werden nieuwe inzichten in de levensloop en de functie van dit spoor bekomen. zo blijken de oudste grachtfases – mogelijk intentioneel – gedempt te zijn met grote brokken die van de originele podzolbodem aan de randen van de structuur afbraken (miKKeLsen & LaLoo 2014; verBruggen 2014). De aanwezigheid van een heidepodzol in het toenmalige landschap toont aan dat de omgeving niet bewerkt werd als landbouwgrond en dat de grachten wellicht geen drainagefunctie hadden. Dit wordt ook bevestigd door de bodemkundige indicaties dat de grachten nooit waterdragend waren, en dat het spoor slechts enkele dagen tot weken openlag vooraleer het gedempt werd. De textuur van de opvulling van de verschillende insnijdingen geeft aanwijzingen betreffende de chronologie binnen het spoor. hoogstwaarschijnlijk was in eerste instantie sprake van een dubbele gracht. nadat beide grachten werden gedicht met grote brokken podzolbodem, werd plaatselijk een nieuwe gracht tussen de oude insnijdingen gegraven. Deze laatste fase raakte ook vrij snel opgevuld, maar met een meer heterogene vulling, wat het scenario lijkt te bevestigen.het feit dat een dergelijk diep grachtensysteem wordt aangelegd voor een zeer tijdelijk bestaan wijst in de richting van een rituele of verdedigende functie van de structuur. aangezien geen bijkomende indicaties aanwezig zijn van een rituele omgeving, en de grachten niet zo zorgvuldig werden aangelegd, moet deze hypothese wellicht terzijde geschoven worden. Bovendien wordt een verdedigende aard van de structuur bekrachtigd GRRU� GH� SURÀHOHQ� YDQ� GH� LQVQLMGLQJHQ�� 'H� QRRUGZHVWHOLMNH� ]LMGH� YDQ� GH� VWUXFWXXU� KHHIW�steeds een steile tot verticale wand, terwijl de zuidoostelijke wand eerder getrapt verloopt. een steile wand aan de buitenzijde van het grachtensysteem is vanuit defensief oogpunt logisch, zeker gezien het droge grachten betreft. Dit suggereert dat de grachten iets verdedigden dat aan de zuidoostelijke kant van het spoor lag. De vraagt werpt zich op of aan de binnenzijde van het grachtensysteem een wal kan gelegen hebben. De helling van de binnenste grachtwand – 40 tot 45° – blijkt ideaal te zijn om een wal op te werpen met de voor de gracht uitgegraven grond. Bovendien vertoont de opvulling van de binnenste gracht grotere, meer intacte, stukken podzol, die eventueel van de wal afbrokkelden of werden weggenomen. De vulling van de buitenste gracht is iets meer heterogeen en kan mogelijk versmeten zijn (miKKeLsen & LaLoo 2014).

Jaarverslag 201462

hoewel de functie van het grachtensysteem niet met zekerheid bepaald kan worden, wijzen verschillende elementen op een verdedigende rol. wat precies verdedigd moest worden en waartegen is niet duidelijk, ten zuidoosten van de structuur had immers geen archeologisch onderzoek plaats. het kan om een militair kamp gaan, maar ook een villa of belangrijke nederzetting is mogelijk

0 50mN

fig. 44: samengesteld grondplan van de projecten in 2010 en 2014, met aanduiding van de romeinse sporen in donkerblauw

(© De logi & hoorne & eec)

Kale - leie archeologische Dienst 63

fig. 45: een doorsnede op de dubbele romeinse gracht (© De logi & hoorne)

)LJ������(HQ�YDQ�GH�SURÀHOHQ�GLH�LQ������RS�KHW�5RPHLQV�JUDFKWHQV\VWHHP�JHPDDNW�ZHUGHQ����((&�

Jaarverslag 201464

Een vroegmiddeleeuwse nederzettingverspreid over het gehele terrein werden bewoningssporen uit de vroege middeleeuwen aangesneden. Bij het huidig onderzoek werden in totaal twee hoofdgebouwen, tien vermoedelijke bijgebouwen, drie waterputten en enkele kuilen en greppels aangetroffen. De resultaten van deze opgraving werden samengevoegd met de gegevens uit het onderzoek van 2010 en leverden zo een uitgebreider beeld op de toen aangesneden nederzetting. zo blijkt de oudste fase van de vroegmiddeleeuwse bewoning te dateren in de merovingische tijd. in de periode tot het midden van de 7de eeuw was op het terrein een drieschepige hoeve aanwezig en mogelijk enkele verspreide bijgebouwtjes. in de tweede helft van de 7de eeuw wordt een waterput met houten bekisting aangelegd. Deze waterput werd in het tweede kwart van de 8ste eeuw gedeeltelijk ontmanteld en voorzien van een nieuwe houten bekisting. De bekisting van deze structuur bestond voor een deel uit recuperatiemateriaal van de eerste bekisting, maar ook uit een deel van een deur. Dit houten object bestond uit twee planken die door middel van twee dwarslatjes en pengatverbindingen aan elkaar vastgehecht waren. tegen een van de planken was – eveneens met pengat – een licht uitstekende lat bevestigd, die wellicht als scharnier dienst deed. tenslotte waren de planken op verschillende plaatsen doorboord, mogelijk zijn dit grepen of werd een handvat in deze gaten gevat. een andere bijzondere vondst in deze waterput zijn de lederen restanten van een schoen. het blijkt om een enkelhoge UHFKWHUVFKRHQ�PHW�RYHUVODJÁDS�HQ�WZHH�VOXLWLQJVHOHPHQWHQ�WH�JDDQ��(HQ�W\SH�GDW�YDQ�GH�8ste tot de 13de eeuw gedragen werd en vooral populair was in de 9de en 10de eeuw (moens 2014). nederzettingsstructuren die tot dezelfde fase als deze waterput behoren zijn een kuil en een smal eenschepig gebouw. aan het einde van de 8ste eeuw werden twee nieuwe houten waterputten aangelegd. ook werden in de periode einde 8ste eeuw en 9de eeuw twee eenschepige houten hoeves en een zestal bijgebouwen op het terrein gebouwd. het natuurwetenschappelijk onderzoek op de vulling van de onderzochte waterputten toont een nederzetting met een gemengde economie. De bewoners teelden en bewerkten granen – zoals rogge, oliehoudende en vezelrijke planten – zoals vlas en raapzaad, deden aan veeteelt, en binnen de nederzetting waren moestuinen – met onder andere druiven, selder en pastinaak – aanwezig. het landschap was eerder open en bestond uit graslanden en struikhei die door het vee begraasd werden (van haaster & verBruggen 2014).

fig. 47: het fragment van een vroegmiddeleeuwse houten deur dat hergebruikt

werd in de beschoeiing van een waterput (© De logi & hoorne)

Kale - leie archeologische Dienst 65

3

1

2

8

912

13

16

15

10

18

17

19

11 14

20

0 50mN

fig. 48: samengesteld grondplan van de projecten in 2010 en 2014, met aanduiding van de vroegmiddeleeuwse sporen in

lichtgroen en de herkende structuren oranje afgebakend (© De logi & hoorne & eec)

Jaarverslag 201466

6

7

4

5

21

0 50mN

fig. 49: grondplan van de projecten in 2010 en 2014, met aanduiding van de volmiddeleeuwse sporen in donkergroen en de

herkende structuren oranje afgebakend (© De logi & hoorne & eec)

Kale - leie archeologische Dienst 67

De bewoning loopt door in de volle middeleeuwenDat de bewoning van het terrein niet stopt in de 9de eeuw, was al duidelijk door de resultaten van het onderzoek in 2010. toen werd hier immers een volmiddeleeuws erf bestaande uit een drieschepig boerderijgebouw en drie bijgebouwtjes uit de eerste helft van de 10de eeuw aangetroffen. tussen de gebouwen van dit erf bevond zich een uitgesleten zone waarin zich een pakket met volmiddeleeuws nederzettingsafval had afgezet. het noordelijk vervolg van dit pakket werd in het zuiden van het huidig projectgebied aangetroffen. tijdens de huidige opgraving werd ook een deel van een volmiddeleeuwse gebouwplattegrond aangesneden. waarschijnlijk gaat het om een eenschepig hoofdgebouw. De noordelijke helft van het gebouw – die zich buiten het plangebied bevindt – kan wellicht meer duidelijkheid brengen betreffende de structuur en de precieze datering ervan. voorlopig kan op basis van de vondsten afkomstig uit de vulling van de paalsporen enkel vermoed worden dat het gebouw niet gelijktijdig is – en waarschijnlijk jonger is – aan de in 2010 aangetroffen drieschepige hoeve. ook de inplanting van het gebouw suggereert dat het hier om een meer noordelijk gelegen erf gaat, dat misschien zelfs aansluiting vindt bij de volmiddeleeuwse bewoning die in 2013 bij een vooronderzoek tussen de gerolfswal en de heilige geeststraat werd aangesneden (De Logi et al. 2013).

BesluitDe resultaten van het onderzoek aan de gerolfswal te merendree tonen aan dat het eerder aangetroffen romeins grachtensysteem zijn traject in noordnoordwestelijke richting verder zet. aanvullend natuurwetenschappelijk en bodemkundig onderzoek bekrachtigde de eerder gestelde hypothese dat het om een in eerste instantie dubbele verdedigingsgracht zou gaan. vele vragen moeten echter onbeantwoord blijven. Bovendien wordt duidelijk dat zowel de vroeg- als de volmiddeleeuwse bewoning ook hier aanwezig is, en dus een uitgestrekt karakter heeft.

%LEOLRJUDÀHDe Logi a., hoorne j. & vanhercKe j. 2013. merendree – heilige geeststraat. archeologisch vooronderzoek – januari 2013. Dl&h-rapport 6.

miKKeLsen j.h. & LaLoo p. 2014. merendreedorp, nevele. Bodemkundig advies. gate-rapport 2014-Jm-24.

moens j. 2014. een vroegmiddeleeuwse schoen uit een waterput te merendree (Prov. oost-vlaanderen). rapporten leeronderzoek.

van haaster h. & verBruggen f. 2014. archeobotanisch onderzoek aan twee vroegmiddeleeuwse waterputten in merendree (oost-vlaanderen). BiaXiaal 774, zaandam.

verBruggen f. 2014. Palynologisch onderzoek van een romeinse gracht en een Karolingische waterput te merendree. BiaXiaal 788, zaandam.

2.1.11. Prospectie met ingreep in de bodem Nevele Landegemdorp

(Monument Vandekerckhove)

Tomas Bradtin het kader van heraanleg van de kerkomgeving te landegem (gemeente nevele) voerde een archeologisch team van monument vandekerckhove nv van 14 juli tot en met 18 juli 2014 een archeologische prospectie uit op het terrein. opdrachtgever voor het onderzoek was de kerkfabriek.

Jaarverslag 201468

aangezien de heraanleg van de parking en de nieuwe riolering gepaard zal gaan met een verstoring van de bodem adviseerde het vlaams agentschap onroerend erfgoed voorafgaand aan de werken een archeologische evaluatie door middel van proefputten, teneinde te vermijden dat waardevol archeologisch onderzoek ongedocumenteerd verloren zou gaan. De site schept immers een hoge archeologische verwachting. het onderzoek werd uitgevoerd volgens de bijzondere voorschriften opgesteld door onroerend erfgoed.

na het archeologisch vooronderzoek in de vorm van vier werkputten werd zicht verkregen op de aanwezigheid van waardevol archeologisch erfgoed in de ondergrond rond de kerk van landegem. het gaat daarbij hoofdzakelijk om het oude kerkhof dat nog voor een groot deel bewaard is gebleven. De meeste skeletten die werden vrij gelegd hadden een goede bewaringstoestand. enkel de skeletresten aan de binnenzijde van de oude middeleeuwse kerk waren minder goed bewaard.

naast skeletten werd ook de zuidelijke funderingsmuur van de oude middeleeuwse kerk gevonden. zoals reeds op basis van de oude historische kaarten vermoed werd, bevestigt de vondst van deze muur met zekerheid dat de oude kerk van landegem een iets andere RULsQWDWLH�KDG�GDQ�GH�KXLGLJH�NHUN��'H�PHHVWH�DDQJHWURIIHQ�JUDINXLOHQ�YROJHQ�RRN�GH]H�RXGH�RULsQWDWLH��,Q�GH�]RQH�WHQ�ZHVWHQ�YDQ�GH�NHUN�ZHUGHQ�PRJHOLMNH�UHVWHQ�YDQ�GH�PLOLWDLUH�begraafplaats van soldaten gesneuveld tijdens de gevechten in woi gevonden.

afhankelijk van de verstoringsdiepte die de uiteindelijke werken als gevolg zullen hebben, is een voorafgaand grootschalig archeologisch onderzoek rondom de kerk van landegem zeker aangewezen. een uitgebreid fysisch antropologisch populatieonderzoek kan zicht geven op de gezondheid- en levensstijl van de bewoners van landegem doorheen de eeuwen heen.

%LEOLRJUDÀHBraDt t. & acKe B. 2014. archeologische Prospectie, landegem landegemdorp (prov. oost-vlaanderen), Basisrapport, monument vandekerckhove rapport 2014/232.

BoLLaert a. & Luyssaert j. 2013. nevele in oude kaarten, in: het land van nevele, jaargang ;/,9��DÁHYHULQJ����0HUHQGUHH�

http://www.geopunt.be/kaart

fig. 50: Projectie van de atlas der buurtwegen (1840) op het huidige kadaster (© httpwww.geopunt.bekaart) (links)/ fig. 51:

figuratieve kaart van de kerk uit 1749 (© andré Bollaert en Jan luyssaert, 2013, p.38) (rechts).

Kale - leie archeologische Dienst 69

fig. 52: wP1 - overzichtsfoto vanuit de toren (© monument vandekerckhove)

fig. 53: skelet 1 in vlak 1 van wP3 (links)/ fig. 54: hangertje met op ene zijde s. fiacrius, gevonden in de oude kerkhofgrond

van wP2 (rechtsboven)/ fig. 55: muntje (1400-1520) gevonden in de oude kerkhofgrond van wP4 (rechtsonder)

(© monument vandekerckhove)

Jaarverslag 201470

2.1.12. Prospectie met ingreep in de bodem Nevele Poeldendries en Dennendreef

op 15 en 16 december 2014 voerde all-archeo onder leiding van natasja reyns een vooronderzoek uit op een terrein van ca. 2,1ha aan de Poeldendries en de Dennendreef in landegem (nevele, afdeling 5, sectie B, Percelen 362l, 366s, 366t, 366P, 361e, 361f & 392c). op deze gronden zal nv huysman een verkaveling aan leggen (reyns et al. 2015).

tijdens het vooronderzoek werden enkele sporen vastgesteld, zowel antropogeen als natuurlijk van aard. De meeste hiervan situeren zich in de zuidwestelijke zone van het onderzoeksgebied. het gaat om enkele greppels, kuilen en paalsporen. De sporen die gedateerd konden worden wijzen op een datering in de late middeleeuwen tot de nieuwe tijd. er werden geen duidelijke bewoningssporen aangetroffen (reyns et al. 2015).

De aangetroffen sporen lijken archeologisch niet relevant te zijn, het volledige terrein werd dan ook vrijgegeven.

%LEOLRJUDÀHreyns n., cLéDa B. & cLaessens L. 2015. archeologisch vooronderzoek landegem (nevele) – Poeldendries, Dennendreef. conceptversie all-archeo rapport 243.

fig. 56: overzichtsfoto sleuven poeldendries

Kale - leie archeologische Dienst 71

2.2. trajeCtBegeLeidiNg De KlaD staat in voor de wetenschappelijke begeleiding van projecten van externen binnen de KlaD-regio. De dienst maakt voor elk project een afsprakennota op met de bedrijven.

De KlaD stond in 2014 en begin 2015 in voor de begeleiding en ondersteuning van externe archeologen bij volgende dossiers:

Aalter Prospectie met ingreep in de bodem aalter oostmolenstraat: all archeo bvba (2015)archeologisch onderzoek aalter lostraat/ veilige have: vec (2013, rapportage)

DeinzeProspectie met ingreep in de bodem Deinze schipdonkstraat lijsterweg: Baac vlaanderenProspectie met ingreep in de bodem Deinze meirebeekstraat leernsesteenweg: De logi & hoornearcheologisch onderzoek Deinze tabaksstraat: all archeo bvba (2013, rapportage)

EvergemProspectie met ingreep in de bodem evergem molenstraat: De logi & hoorne (2015)

Knesselarearcheologisch onderzoek Knesselare onderdale: monument vandekerckhove (2013, rapportage)

LovendegemProspectie met ingreep in de bodem lovendegem Bierstal appensvoordestraat: oDinarcheologisch onderzoek lovendegem Diepenbroeck: aDeDearcheologisch onderzoek lovendegem larestraat Kerkelare: Baac vlaanderen

Nevelearcheologisch onderzoek nevele gerolfsweg: De logi & hoorneProspectie met ingreep in de bodem nevele landegemdorp: monument vandekerckhoveProspectie met ingreep in de bodem nevele Poeldendries Dennendreef: all archeoProspectie met ingreep in de bodem nevele merendreestraat/ aalter Kippendonkstraat: oDin (2015)

Jaarverslag 201472

3. traJect 3: Kennisverwerving, DePotwerKing,

ontsluiting en sensiBilisering

3.1. KeNNisverwerviNg

3.1.1. Natuurwetenschappelijk onderzoeker werd in sterk 2014 geïnvesteerd in natuurwetenschappelijk onderzoek. Dit kadert binnen het uitdoofscenario van de projectvereniging. in het depot bevonden zich nog heel wat natuurwetenschappelijke stalen van opgravingen uit KlaD-regio die nooit werden bekeken en uitgewerkt. in samenspraak met professor wim De clercq van de ugent werd een selectie gemaakt van opgravingen om verder uit te werken. er werden uiteindelijk vijf VLWHV�ZHHUKRXGHQ��.QHVVHODUH�$TXDÀQ�)DVH����RSJHJUDYHQ�GRRU�GH�./$'�LQ�������(YHUJHP�(Belzele) Koolstraat opgegraven door projectarcheologen in dienst van verkavelaar Durabrik in 2008-2009, evergem (Belzele) ralingen-schoonstraat opgegraven door het eec in 2009, nevele (vosselare) hoogstraat opgegraven door het eec in 2010 en nevele (merendree) merendreedorp opgegraven door het eec in 2010.

Daarna werd in overleg met de leidinggevende projectarcheologen van de opgravingen van het eec en Durabrik, adelheid De logi en mieke van De vijver, een selectie gemaakt van de structuren die per site verder in aanmerking kwamen. voor de opgraving van de KlaD in Knesselare werd enkel de romeinse boomstamwaterput ii-86 weerhouden voor verder onderzoek. zowel romeinse, vroegmiddeleeuwse als volmiddeleeuwse sporen zijn verder onderzocht.

in 2013 werd door onderzoekers van het KiK bruikbare stalen voor dendrochronologie uit het depot van de KlaD geselecteerd en bemonsterd. in 2014 werd op hout afkomstig van twee waterputten uit opgraving evergem schoonstraat/ ralingen dendrochronologisch onderzoek uitgevoerd. zowel het KiK als sjoerd van Daalen werden aangeschreven met een prijsvraag, de opdracht werd gegund aan van Daalen.

voor de waardering en analyse van macroresten werd een prijs gevraagd aan drie inschrijvers: gate, BiaX en earth. De opdracht werd gegund aan gate. De opdracht verliep in twee fases. in een eerste fase werden 65 macrorestenstalen gewaardeerd. hiervoor ZDUHQ�HQHU]LMGV�GH�]HHIUHVLGX·V�EHVFKLNEDDU��YDULsUHQG�YDQ�ppQ�WRW�YLMI�EDNMHV�SHU�FRQWH[W���anderzijds was ook bijna in alle gevallen één à twee liter ongezeefd reststaal aanwezig. De waardering werd in eerste instantie uitgevoerd op het zeefresidu. De stalen werden door gate opnieuw nat gezeefd op drie verschillende fracties. ondanks de lange en niet optimale bewaring van de stalen leek de impact toch beperkt en waren de stalen nog goed geschikt voor verder onderzoek. het jarenlange verblijf in het depot bleek weinig invloed te hebben op de bewaringstoestand van de monsters (aLLemeersch & LaLoo 2014a).

voor de waardering en analyse van de pollenmonsters werd een prijs gevraagd aan drie inschrijvers: BiaX, aDc en earth. De opdracht werd gegund aan BiaX. ook deze opdracht verliep in twee fases. voor de eerste fase, waardering van de pollenstalen, werd in overleg beslist welke structuren en lagen geschikt zijn voor onderzoek. De geselecteerde stalen werden aan een quickscan onderworpen. ook bij dit onderzoek bleek, ondanks de niet-optimale bewaringsomstandigheden, een groot gedeelte van de pollenstalen geschikt voor analyse (verBruggen 2014a).

Kale - leie archeologische Dienst 73

Resultatenwat hieronder volgt is een loutere opsomming van de resultaten. een verdere interpretatie van dit onderzoek, en integratie met de opgravingsgegevens is noodzakelijk.

Evergem-Koolstraat op de site Koolstraat (Belzele, evergem) werd een groot aantal romeinse sporen opgegraven. in totaal werden negen hoofdgebouwen of grote bijgebouwen en 18 kleine bijgebouwen onderzocht, naast vijf waterputten. over het hele terrein liepen greppels en grachten die de bewoning afbakenden. ook werden vier afval- of mestkuilen en drie brandrestengraven opgegraven. De bewoning situeert zich tussen het begin van de 1ste eeuw en het begin van de 3de eeuw n.chr. (De Logi et al. 2009). uit het tweede en derde kwart van de 12de eeuw stamt een erf met hoofdgebouw, twee waterputten en een D-vormige omgrachting. eveneens uit de volle middeleeuwen stammen een tweede hoofdgebouw en twee waterputten (De Logi et al. 2009).

Kuil 2460Dit spoor is een langwerpige kuil, opgevuld met een zwart humeus pakket en laat 2de eeuws aardewerk, en werd geïnterpreteerd als een mogelijke mestkuil of een afvalkuil (De Logi et al. 2009). De onderste laag werd bemonsterd voor pollenonderzoek.

het pollenonderzoek toonde aan dat er geen enkele ascospore van een mestschimmel aanwezig was, evenmin als eieren van darmparasieten. indien er sprake zou geweest zijn van mestdepositie, zou dit zichtbaar geweest zijn in de palynologische preparaten (verBruggen 2015).

in de onderste, humeuze laag van de kuil is 38% van het pollen afkomstig van bomen. De overige 62% is geproduceerd door kruiden. De site evergem-Koolstraat was in de late 2de eeuw waarschijnlijk gesitueerd in een open bos of aan de rand ervan. els en hazelaar domineren het pollenspectrum. Daarnaast werden ook pollen teruggevonden van lichtminnende soorten als eik, berk en den, halfschaduw minnende bomen als iep, en bomen die op schaduwrijke plekken voorkomen als beuk, haagbeuk en linde. in de bossen kwamen ook boskruiden voor zoals adelaarsvaren en eikvaren. 16% van het pollen is afkomstig van struikhei, een plant die voorkomt op verschraalde zandbodems. Pollen van grassen is ook nadrukkelijk aanwezig (ca. 1/5 van de aanwezig pollen en sporen in het monster), en wijst op graslanden, open plekken in bossen, op het nederzettingsterrein en langs de rand van akkers. verder kwamen planten van de ganzenvoetenfamilie, lint- en buisbloemigen van de composietenfamilie, vlinderbloemenfamilie, kruisbloemenfamilie en schermbloemenfamilie voor, naast een hoog percentage pollen van de anjerfamilie (8%). mogelijk stond er één of meerdere planten in de directe omgeving van de kuil, of is er plantaardig materiaal van een anjerachtige in de kuil terechtgekomen (verBruggen 2015).

ook pollen van cultuurgewassen werden aangetroffen, twee stuifmeelkorrels van gerst/tarwe type en één stuifmeelkorrel van waarschijnlijk rogge. rogge werd in deze streken in de romeinse tijd nog niet als zelfstandig gewas verbouwd, maar was een akkeronkruid. wilde planten die op de akkers tussen de verbouwde gewassen voorkomen, zoals gewone spurrie, zwaluwtong, zwarte nachtschade-type en perzikkruid-type werden aangetroffen, naast hauwmossen, die voorkomen op vochtige (verslempte) en voedselrijke plekken op akkers en stoppelvelden. Daarnaast was pollen aanwezig van planten die voorkomen op betreden grond of op ruderale plaatsen, die –vaak door toedoen van de mens– sterk zijn verrijkt in voedingsstoffen, zoals alsem, brandnetels, en gewoon varkensgras-type (verBruggen 2015).

Jaarverslag 201474

waterput 2479structuur 2479 is een romeinse waterput. De actieve fase van deze waterput wordt in de decennia voorafgaand aan 200 aD gesitueerd. Deze waterput had bij het opgraven nog een houten bekisting (De Logi et al. 2009). het dendrochronologisch onderzoek geeft een veldatum van het eikenhout tussen 161 en 181 aD (haneca 2010). op drie stalen werd macrorestenanalyse uitgevoerd. laag r, afkomstig uit het onderste gedeelte van de inzak, werd geanalyseerd. Deze laag bevat een beperkte hoeveelheid onverkoolde zaden van bijna 60 verschillende plantensoorten. De lagen (B)k en (B)f2 bevatten veel organisch materiaal, en dan vooral bladeren en takjes. zowel twijgen met knoppen, als napjes van de vrucht van zomer/wintereik waren aanwezig. naast de voedselplanten met noten/vruchten van wilde planten werd een steenkern van kroosjes/pruim geregistreerd. Deze verscheen in deze streken in de romeinse tijd. een groot aantal van de wilde planten komt voor op natte, voedselrijke groeiplaatsen, maar toch is er veel variatie. enkele soorten zoals struikhei komen voor op zure, voedselarme gronden terwijl er bij de pioniersvegetaties typische akkeronkruiden zitten. Binnen deze laatste groep halen leeuwenklauw en eenjarige hardbloem hoge aantallen (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

van vijf lagen uit de binnenkant van de bekisting werden pollenstalen genomen (lagen 0, l, k, f1 en f2). uit een humeuze middeleeuwse laag die werd gevormd na opgave van de waterput werden twee lagen, r en n, bemonsterd. net als bij kuil 2460 (beide sporen dateren in dezelfde periode) werd een hoog percentage boompollen vastgesteld. 40% van het pollen is afkomstig van bomen, hoofdzakelijk eik, hazelaar en els. Dit bevestigt dat de late 2de eeuwse romeinse nederzetting aan Koolstraat waarschijnlijk gesitueerd was in een open bos of aan de rand ervan. het percentage eik is zo hoog (13-17%), dat het waarschijnlijk lijkt dat er één of meerdere eiken in de nabijheid stonden van de waterput. Dit sluit aan bij het macrorestenonderzoek, waar bladeren, twijgen en napjes van eik werden vastgesteld. andere bomen die aanwezig waren in de omgeving zijn berk, iep, linde, beuk, haagbeuk, den, es, esdoorn en hulst (allen op de drogere plekken in de omgeving), en els en wilg op de nattere gronden. tussen de bomen waren adelaarsvaren, eikvaren, maretak en planten van het wilde kamperfoelie-type te vinden. in de omgeving waren ook heidevelden aanwezig, grassen (13 tot 25% van het pollen), en tal van graslandplanten zoals lintbloemigen van de composietfamillie, planten van het veldzuring-type, scherpe boterbloem-type, kamille-type, smalle weegbree-type, addertong en planten van het knoopkruid-type. Dit wijst op extensief begraasde graslanden, die mogelijk ook als hooiland dienst deden (verBruggen 2015).

fig. 57: Doorsnede op kuil 2460 (© Durabrik)/ fig 58: waterput 2479, de donkere pakketten zijn lagen r en n (© Durabrik)

Kale - leie archeologische Dienst 75

ascosporen van meerdere mestschimmels werden bijzonder talrijk aangetroffen in de bekisting van de waterput (tot wel 13%), wat er op wijst dat er mest in de waterput terecht is gekomen. mogelijk bevond zich een mesthoop nabij de waterput. De mest is waarschijnlijk afkomstig van vee dat op de graslanden graasde. een ei van een darmparasiet (zweepworm) is gezien de grootte afkomstig van een mens of varken. Palynologische resten van planten van vochtige tot natte standplaatsen zoals vochtige ruigten, oevers en moerassen zijn in kleine hoeveelheden in de waterput aanwezig, zoals gewone/slanke waterbies. in de waterput kwamen diverse groenwieren voor, en in de onderste laag werd een kaakfragment van een dansmuglarve gevonden (verBruggen 2015).

Pollen van gerst/tarwe-type zijn aanwezig, in hogere percentages dan bij kuil 2460. er is pollen van duivenboon gevonden, en pollen van hop/ hennep (het onderscheid tussen beiden is moeilijk te maken). ten minste een deel is afkomstig van hennep, dat vooral werd geteeld voor zijn vezelhoudende stengels. archeobotanisch bewijs voor de verbouw van hennep in de lage landen gaat niet verder terug dan de romeinse tijd. er werd pollen aangetroffen van tredplanten zoals gewoon varkensgras, van cultuurbegeleiders zoals alsem, stinkende gouwe, planten van het grote brandnetel-type en liggende vetmuur-type, van akkeronkruiden van matig voedselrijke gronden zoals gewone spurrie en hardbloem, en van akkeronkruiden van voedselrijke gronden als zwaluwtong, planten van zwarte nachtschade-type en perzikkruid-type. hauwmossen waren op de voedselrijke, verslempte plekken op de akkers te vinden. er werd pollen van het groot warkruid-type aangetroffen, en pollen van groot straalscherm . Deze laatste soort komt vandaag niet of nauwelijks meer voor. Deze plant gedijt vooral op kalkrijke bodems, en vormt vaak een indicatie voor import YDQ�JUDDQ�XLW�GHUJHOLMNH�UHJLR·V��verBruggen 2015).

na opgave van de romeinse nederzetting is er een fase van bosregeneratie. het boompollenpercentage in lagen r en n neemt sterk toe ten opzichte van de lagen die in de bekisting zijn afgezet (van 40% naar 67-68% van de pollensom). vooral eik en els nemen toe, maar ook soorten zoals beuk en haagbeuk komen meer voor. het aandeel pollen van grassen, lintbloemigen, zuringen en andere graslandplanten wordt dan weer lager. grasland moet beheerd worden door de mens om niet op natuurlijke wijze over te gaan tot bos. zodra de invloed van de mens op de gronden rond de nederzetting afnam, vormden de lager gelegen delen van het landschap zich op natuurlijke wijze om van grasland naar elzenbos. het valt ook op dat er geen ascosporen van mestschimmels gevonden werden in de post-romeinse lagen, hetgeen aangeeft dat er veel minder dieren in de omgeving van de (verlaten) waterput graasden. er is een duidelijke afname te zien in het aandeel pollen en sporen van cultuurgewassen en van planten die geassocieerd worden met menselijke activiteiten zoals akkeronkruiden, ruderale- en tredplanten(verBruggen 2015).

waterput 2478Dit spoor werd gedateerd in de romeinse periode rond 100 aD (De Logi et al. 2009). het gebruikte eikenhout heeft volgens het dendrochronologisch onderzoek een veldatum tussen 77 en 85 aD (haneca 2010). het onderzochte macrorestenstaal (laag s) lag binnen de bekisting, maar bevatte weinig organisch materiaal. De aanwezigheid van perzikkruid, kleine duizendknoop en grote brandnetel wijst op de aanwezigheid van voedselrijke pioniersvegetaties (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

waterput 1532Deze waterput kan in de volle middeleeuwen gedateerd worden (De Logi et al. 2009). het dendrochronologisch onderzoek geeft een veldatum van het eikenhout tussen 1011 en 1036 aD (haneca 2010). voor de macrorestenanalyse werd laag m onderzocht, dat in de overgang naar de insteek ligt. Deze laag bevatte weinig materiaal grover dan

Jaarverslag 201476

0,5 mm (± 40 cc) maar toch relatief veel onverkoolde zaden. het betreft onder andere een graankorrel, en meer dan tien vruchtjes van bramen en planten die wijzen op pioniersvegetatie (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

voor het pollenonderzoek werden vier stalen van dit spoor gewaardeerd, lagen K, n, l en m. op laag K na werden deze stalen verder geanalyseerd. ten opzichte van de romeinse omgeving lijkt er sprake te zijn van een iets groter bosareaal in het 11de eeuwse landschap. De percentages boompollen zijn hoger (vergelijkbaar met de waarden van de lagen boven bekisting van spoor 2479). vooral hazelaar domineert het bomenspectrum, mogelijk omdat zich in de directe omgeving één of meerdere hazelaars bevonden. andere bomen die voorkwamen in het landschap zijn berk, iep, beuk, linde, eik en den, en in de nattere delen van het landschap els. in de bossen kwamen diverse boskruiden voor, zoals adelaarsvaren, eikvaren, kamperfoelie, klimop en maretak. ook struikhei kwam nog voor. in de onderste onderzochte laag kwam zelfs zo veel pollen van struihei voor( meer dan 40% in laag n), dat er mogelijk heideplaggen werden gebruikt in de constructie van de waterput (verBruggen 2015). in deze laag is het pollenaandeel van blauwe knoop ook hoog, een soort die aan de rand van heidevegetaties gevonden kan worden. het aandeel graspollen in de waterput is zeer laag (maximaal 3%), wat aangeeft dat er geen uitgestrekte graslanden waren in de omgeving van de nederzetting. resten van groenwieren en andere algen waren aanwezig in de waterput. Pollen van cultuurgewassen waren slechts sporadisch aanwezig, wel werd pollen van duivenboon aangetroffen. ook het akkeronkruidenspectrum is zeer soortenarm, net als de tredplanten. De invloed van de mens op het landschap lijkt in deze periode niet groot te zijn (verBruggen 2015).

fig. 59: Binnenkant bekisting waterput 2479 (© Durabrik)(links)/ fig 60: waterput 2478 (© Durabrik) (rechtsboven)/ fig. 61:

onderkant waterput 1532 (© Durabrik) (rechtsonder)

Kale - leie archeologische Dienst 77

waterput 2353ook deze waterput werd in de volle middeleeuwen, in de 12de eeuw, gedateerd (De Logi et al. 2009). van elf lagen werden pollenstalen genomen (r, Q, o, l, m, j, h, f, e, b en a). na waardering werden tien lagen verder geanalyseerd (laag o kwam niet in aanmerking, wegens te arm aan pollen) (verBruggen 2015).

het pollenspectrum verschilt weinig met dat van waterput 1532 (11de eeuw), het lijkt er op dat het landschap niet veel veranderd was. het is er nog steeds vrij bebost, met boompollenpercentages in de onderste onderzochte laag (r) van 72%. Dit neemt zeer geleidelijk af tot ~55% in de top van de onderzochte vullingen van deze waterput. tijdens de opvulling van deze waterput lijkt het bosareaal dus af te nemen, mogelijk het gevolg van ontbossing in de omgeving van evergem in de 12de eeuw. Pollen van hazelaar en els zijn het meest voorkomend, naast eik, den, berk, iep, beuk, linde en haagbeuk op de drogere gronden, en els en wilg in de nattere gebieden. Boskruiden als eikvaren en adelaarsvaren zijn eveneens aanwezig. struikhei (10-20%) is aanwezig op de meest verschraalde plekken van het landschap en werden begraasd door dieren. sporen van veenmos zijn behoorlijk talrijk (3-10% van de pollensom), en kwamen voor op natte plekken in het landschap. het aandeel pollen van grassen ligt weer hoger (tov waterput 1532), maar bereikt niet meer de hoge waarden die in de romeinse waterputten werden vastgesteld. De graspollenpercentages liggen rond ~10%, en tonen dat grassen duidelijk in het landschap voorkwamen, mogelijk LQ�GH�YRUP�YDQ�¶PHHUVHQ·��,Q�GH�JUDVODQGHQ�NZDPHQ�SODQWHQ�DOV�EODXZH�NQRRS��GXLINUXLG��beemdkroon, planten van knoopkruid-type, klaver, weegbree, zuringen, boterbloemen en lintbloemigen van de composietenfamilie voor. in laag r, de onderste onderzochte laag, zijn resten van mestschimmels talrijk. waarschijnlijk is er vlak na de ingebruikname mest in de waterput terecht gekomen. net als bij de andere onderzochte sporen zijn pollen en sporen van oever- of moerasplanten (op veenmos na) schaars. Daarnaast hebben diverse algen in de waterput gegroeid (verBruggen 2015).

Pollen van cultuurgewassen komen relatief veel voor, zo is pollen van gerst/tarwe-type in vrijwel alle lagen aanwezig. het betreft waarschijnlijk vooral teelt van tarwe, er lijkt geen sprake te zijn van intensieve verbouw van rogge. Pollen van boekweit werd aangetroffen in de bovenste onderzochte lagen. De soort wordt vanaf de Karolingische periode sporadisch geteeld, om vanaf de 14de eeuw een algemeen cultuurgewas te worden. ook pollen van walnoot/okkernoot is aanwezig, en pollen van vlas/lijnzaad. Pollen van wilden planten die op de akkers en moestuinen te vinden waren zijn aanwezig, zoals bolderik, korenbloem, hardbloem en gewone spurrie. Korenbloem is een akkeronkruid dat zich pas in de volle

fig. 62 & 63: waterput 2353 (© Durabrik)

Jaarverslag 201478

middeleeuwen in de lage landen verspreid. De aangetroffen pollen van akkerwinde-type en hauwmossen komen voor op braakliggende terreinen. ook tredplanten als gewoon varkensgras, en ruderale planten als alsem en brandnetel zijn aanwezig (verBruggen 2015).

Evergem Ralingen/SchoonstraatDeze opgraving bracht enkele volmiddeleeuwse, 12de eeuwse, erven aan het licht. er werden drie, mogelijk vijf hoofdgebouwen aangetroffen. eén daarvan behoort tot een erf met omgrachting, drie waterputten, een drenkkuil, een artisanale kuil en enkele (voorraad-) kuilen. ook de andere hoofdgebouwen zijn telkens omringd door een grotere gracht, en te koppelen aan minstens één waterput. Daarnaast werden verspreid over het terrein ook (voorraad-)kuilen, een spieker, (perceels-) grachten en paalsporen opgegraven (van De vijver et al. 2009).

het hout van de bekisting bestond voor beide structuren uit zowel eik- als beukenhout. er werd in overleg besloten te focussen op de beukmonsters, om op deze manier te proberen het schaarse referentiemateriaal voor deze houtsoort aan te vullen (van DaaLen 2014).

waterput 165Deze structuur werd op basis van het aardewerk in de 12de eeuw gedateerd. Door de YRUP�YDQ�KHW�VSRRU��PHW�OLFKW�DÁRSHQGH�]XLGZHVWHOLMNH�NDQW��ZRUGW�DDQJHQRPHQ�GDW�GLW�een drenkkuil voor vee is (van De vijver et al. 2009). het hout van de bekisting bestond uit zowel eik- als beukenhout. De eikmonsters waren niet voldoende kwalitatief en toereikend voor verder onderzoek. het beukenhout van put 165 werd gekapt in de herfst of winter van 1077/78 (van DaaLen 2014). aan de binnenkant van de bekisting van waterput 165, tussen de planken, werd mos ingezameld. het betreft vooral groot kringmos en klauwtjesmos, soorten die aan de voet van bomen groeien. Daarbij werden ook de vruchten en bloemdekbladen van haagbeuk aangetroffen, wat bevestigd dat het mos onderaan bomen verzameld werd. Dit mos werd bewust aangebracht tussen de planken, waarschijnlijk om het water WH�ÀOWHUHQ�RI�WHJHQ�WH�KRXGHQ��1HW�ERYHQ�GH�EHNLVWLQJ�ZHUGHQ�WZHH�ODJHQ�JHVHOHFWHHUG�voor analyse. Deze stalen bevatten erg veel zaden en vruchten, maar er zijn weinig planten aanwezig die op akkers of moestuinen in de buurt wijzen (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

vier pollenstalen werden gewaardeerd (lagen 15, 13, 4 en 3), drie werden verder geanalyseerd (laag 3 was te arm aan pollen). het pollenspectrum van de drie lagen komt sterk overeen en is samen besproken. op basis van het pollenspectrum lijkt het allesinds mogelijk dat dit spoor een drenkkuil voor vee was, er werden ascosporen van meerdere mestschimmels aangetroffen. het percentage boompollen varieert van 40 tot 43% van de pollensom. De nederzetting bevond zich dus in een open bos of aan een bosrand. er is veel pollen van els, mogelijk afkomstig van bossen op de lagere gronden, met soorten als eik, berk, den, beuk en hazelaar op de drogere gronden. Kleinere aantallen pollen van haagbeuk, hulst, linde, iep en bomen van het es-type zijn aanwezig. ook pollen van het gewone vlier-type is aanwezig. het meest voorkomende pollen in de waterput is dat van struikhei (tussen 25 en 39%), een plant die voorkomt op droge en zure zandgrond. misschien hebben vele eeuwen landbouw de grond op de zandrug uitgeput, waarna struihei in de 12de eeuw de overhand kreeg. ook zijn pollen van graslanden nadrukkelijk aanwezig, gelijkaardig aan de percentages van de 12de eeuwse waterput van de site Koolstraat (spoor 2353). Pollen van ratelaar-type, smalle weegbree-type, veldzuring-type, scherpe boterbloem-type en knoopkruid-type, plus de vondst van ascosporen van mestschimmels, wijzen op extensief begraasde graslanden in de omgeving. van schapenzuring werden vele zaden teruggevonden, deze soort gedijt enerzijds goed op schapenweides, maar ook op roggeakkers (beide te linken aan schrale zandgrond) (verBruggen 2015).

Kale - leie archeologische Dienst 79

cultuurgewassen zijn duidelijk aanwezig, grotendeels in de vorm van pollen van granen (net als 12de eeuwse waterput 2353, opgegraven aan Koolstraat). een deel daarvan is afkomstig van rogge, van gerst en/ of tarwe en van het geslacht haver. rogge werd niet in de nabijheid gekweekt (de percentages zijn hiervoor te laag), en ook van de andere soorten kan niet met zekerheid gezegd worden of ze lokaal verbouwd zijn. Pollen van vlas/lijnzaad was aanwezig in de waterput, net als hop/hennep. indien de pollen van hop zijn, dan werden ze waarschijnlijk geproduceerd door een wilde plant, hop wordt pas vanaf de 14de eeuw algemeen in de bierbrouwerij gebruikt. of mogelijk zijn het pollen van hennep, geteeld voor de vezels en olie. De percentages pollen van wilde planten van akkers en ruderale planten zijn niet erg hoog. sporadisch zijn pollen aanwezig van cultuurvolgers als alsem en stinkende gouwe. gevlekte scheerling (een giftig kruid dat voorkomt op voedselrijke ruigten) werd aangetroffen, zowel met zaden als pollen, en ook akkeronkruiden van voedselrijke akkers en moestuinen zoals planten van het akkerwinde-type, perzikkruid-type en zwarte nachtschade-type. Beklierde duizendknoop, perzikkruid en kleine duizendknoop komen voor op voedselrijke vochtige plekken in het landschap. Pollen van juffertje-in-het-groen-type kan onder andere gemaakt zijn door wilde nigelle, een plant die op kalkrijke akkers voorkomt en een indicatie kan zijn voor de import van granen uit kalkrijke gebieden (verBruggen 2015). hoewel de percentages pollen van akkeronkruiden laag is, toonde het botanische macrorestenspectrum de aanwezigheid aan van andere akkeronkruiden. op basis van de aanwezige zaden kan geconcludeerd worden dat het pollen van de kruisbloemenfamilie, dat met 5% in laag 13 aanwezig is, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van knopherik, en dat het pollen van de ganzenvoetenfamilie waarschijnlijk geproduceerd werd door melganzenvoet (verBruggen 2015).

waterput 189ook deze structuur werd op basis van het aardewerk in de 12de eeuw gedateerd (van De vijver et al. 2009). het eikenhout van put 189 werd omstreeks 1088 n.chr. gekapt, en het beukenhout in de herfst of winter van 1056/57 (van DaaLen 2014). De aanwezigheid van beukenhout in zowel waterput 168 als 189 is bijzonder. Beukenhout wordt zelden als bouwmateriaal aangetroffen. Bekiste waterputten van vergelijkbare constructies uit de volle middeleeuwen zijn meestal uit eik opgetrokken. Deze twee waterputten zijn gemaakt met minder eik en bovendien wees het dendrochronologisch onderzoek uit dat deze eik van lagere kwaliteit was. mogelijk wijzen al deze factoren erop dat de beschikbaarheid van eik in de nabije omgeving aan het eind van 11de eeuw afgenomen was en het bosbestand verstoord was door menselijk ingrijpen (van DaaLen 2014).

fig. 64: waterput 165 (© eec)

Jaarverslag 201480

Drie stalen uit de binnenkant van de bekisting van waterput 189 werden op de aanwezigheid van macroresten geanalyseerd. er werd onder meer gekweekt vlas aangetroffen en verkoolde roggekorrels. naast veel in het wild voorkomende noten en vruchten werd een pit van zoete/zure kers aangetroffen. Deze is in de zandstreek geen wilde plant, maar wordt vanaf de romeinse periode gekweekt. onder de tientallen wilde planten werd er o.a. gevlekte scheerling gevonden, een plant die misschien gekweekt werd voor de medicinale werking. verder is er een grote variatie bij de wilde planten, die zowel wijzen op sterke betreding, op ruigten en op pioniersvegetaties, zoals akkers (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

voor de waardering van de pollenstalen werden lagen 18, 17, 9, 23, 2 en 1 bemonsterd. geen enkele van deze stalen bleek geschikt voor analyse (verBruggen 2015).

waterput 645waterput 645 bevatte 12de eeuws aardewerk (van De vijver et al. 2009). van dit spoor werd 1 polenstaal gewaardeerd, afkomstig van de erg humeuze laag 3. Deze was echter niet geschikt voor analyse (verBruggen 2015).

waterput 492Deze waterput had geen houten bekisting en wordt op basis van het aardewerk gedateerd in de 12de eeuw (van De vijver et al. 2009). het overgrote gedeelte van het ingezamelde organisch materiaal bestaat uit bladeren. Deze konden slechts in een aantal gevallen gedetermineerd worden. het staal bevat wel veel vruchten van gewone braam, met vaak nog het vruchtvlees aanwezig, naast de typisch doornige takjes van braam. De meeste wilde planten wijzen op natte plaatsen en pioniersvegetatie dicht bij de waterput. er zijn beperkte aanwijzingen voor roggeteelt met een verkoolde graankorrel en een paar aarspilfragmenten (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

waterput 241 ook deze structuur had geen houten bekisting, en werd eveneens op basis van het aardewerk in de 12de eeuw gedateerd (van De vijver et al. 2009). van de waterput werd een zwarte laag met grote hoeveelheden houtskool en verkoolde graankorrels en zaden geanalyseerd. het meeste graan is rogge, maar er werd ook gerst, haver en tarwe teruggevonden. De laag bevatte ook honderden zaden van wilde planten die tussen het graan groeiden, zoals bolderik, dravik en wikke/lat. vermeldenswaardig is korenbloem, een soort die pas in de middeleeuwen in deze streken verschijnt. het staal bevatte nauwelijks andere resten van het graan, zoals kaf of stro. waarom deze grote hoeveelheden granen samen met hun onkruiden verkoold zijn en weggegooid,

fig. 65: Bekisting waterput 189 (© eec) (links)/ fig. 66: waterput 492 (© eec) (rechts)

Kale - leie archeologische Dienst 81

is onduidelijk. misschien werden ze bewust verbrand omdat er voor bepaalde ziekten gevreesd werd bij consumptie, misschien wilde men besmetting voorkomen van andere gedeelten van de oogst, of is het roosteren van de granen, om ze beter te bewaren, uit de hand gelopen en werden ze daardoor te sterk verbrand en weggegooid? hoge FRQFHQWUDWLHV�YDQ�JUDQHQ�NXQQHQ�RRN�LQ�VLOR·V�JHYRQGHQ�ZRUGHQ�PDDU�KLHU�OLMNW�KHW�HHUGHU�materiaal dat reeds vroeger verbrand is en in de bovenste lagen van een opgegeven waterput gegooid werd (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

waterput 243van 12de eeuwse waterput 243 werd eveneens een organische laag bemonsterd. Deze laag bevatte geen uitzonderlijke concentratie aan granen en bijhorende wilde planten. het staal bevat vooral verkoold afval van de nederzetting, met een paar granen en enkele verkoolde algemene planten (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

.QHVVHODUH�$TXDÀQ�'H]H�DUFKHRORJLVFKH�RSYROJLQJ�YDQ�HHQ���NP�ODQJ�HQ���P�EUHHG�$TXDÀQWUDFp�ZHUG�LQ������door de KlaD uitgevoerd. er werden onder meer een mogelijk funerair monument uit de late bronstijd – vroege ijzertijd of late ijzertijd – vroeg romeinse periode aangetroffen, een nederzetting met hoofdgebouw uit de late ijzertijd, nederzettingsstructuren uit de romeinse periode, twee romeinse brandrestengraven, een romeinse boomstamwaterput (spoor ii-86), en enkele volmiddeleeuwse grachten en nederzettingsresten (hoorne et al. 2006).

waterput ii-86Deze waterput werd aangesneden in een zone waar ook talrijke paalsporen en enkele grachten lagen. hij bestaat uit twee uitgeholde boomstammen die als beschoeiing gebruikt waren. De onderste trommel werd in 2014 ingestuurd voor conservatie, en zal daarna tentoongesteld worden in de Drongengoedhoeve in Knesselare (zie infra). onderaan de waterput werd een ronde 5 cm dikke houten schijf aangetroffen met acht SHUIRUDWLHV��'LW� LV�ZDDUVFKLMQOLMN�HHQ�ÀOWHUV\VWHHP��+HW�DDUGHZHUN�DDQZH]LJ�LQ�GH�YXOOLQJ�van de waterput dateert in de 2de eeuw n.chr. (hoorne et al. 2006). Dendrochronologisch onderzoek op de boomstammen toonde aan dat het gebruikte hout inlands eikenhout is. De leeftijd van de boom wordt geschat op 245 à 355 jaar ten tijde van het vellen. De boom werd geveld in de van winter 239-240 n.chr. (haneca 2006). een klimopwortel die op de buitenkant van de stam groeide leverde een datering op tussen 50 en 220 n.chr. (95,4 % probability) (van stryDoncK 2006).

van waterput ii-86 werden vijf stalen onderzocht, één aan de buitenkant van de bekisting, twee aan de binnenkant van de bekisting en twee ter hoogte van de bodemplaat. onder de bodemplaat zijn meerdere niet verkoolde graankorrels gevonden, een zeldzame vondst

fig. 67: waterput 241 (© eec) (links)/ fig. 68: waterput 243 (© eec) (rechts)

Jaarverslag 201482

voor de romeinse tijd. het gezeefde materiaal van de vulling van de bekisting bevat bijna uitsluitend vrucht(fragment)en van hazelnoot. Deze concentratie van hazelnootjes is vermoedelijk van antropogene oorsprong. mogelijk werden hier op een bepaald moment grote hoeveelheden hazelnoten verorberd of maken deze deel uit van een rituele depositie. verder waren de perforaties tussen de plaat rijk aan blaadjes van adelaarsvaren. Deze EODDGMHV�NXQQHQ�GHHO�XLWJHPDDNW�KHEEHQ�YDQ�HHQ�ÀOWHUV\VWHHP��aLLemeersch & LaLoo 2014b).

elf pollenstalen uit de vulling van de bovenste stam, en vijf uit de onderste stam werden gewaardeerd. voor de bovenste stam werden vier stalen aan een verdere analyse onderworpen, voor de onderste drie stalen (pollenstaal 40, 42, 43, 44, 45, 48, 49, 52 en 54) (verBruggen 2015).

De inhoud van de onderste laag (10) verschilt sterk van inhoud ten opzichte van de andere onderzochte lagen. meer dan 62% van de pollen is afkomstig van graslandplanten. mogelijk is het aandeel nog hoger, omdat een aantal van de pollen die niet verder dan op familieniveau konden gedetermineerd worden, ook afkomstig kunnen zijn van graslandvegetaties. grassen beslaan bijna de helft van de aanwezige pollen in laag 10, 12% is pollen van smalle weegbree-type (die voorkomt op grazige open plaatsen). het hoge percentage is te verklaren doordat er hooi in de basis van de waterput is terechtgekomen, al dan niet intentioneel. mogelijk werd dit hooi opzettelijk gedeponeerd, om het water te ÀOWHUHQ��verBruggen 2015).

Bij de overige onderzochte lagen varieert het aandeel boompollen tussen 52 en 62%, de waterput bevond zich in een open bos of aan een bosrand. er waren in 3de eeuws Knesselare waarschijnlijk meer bomen te vinden dan in laat 2de eeuws evergem. het percentage pollen van bomen van droge gronden - eik, hazelaar en berk - is relatief hoog. ook hulst, iep, beuk en linde waren nadrukkelijk aanwezig in het landschap. els en wilg kwamen voor op de nattere gronden. Boskruiden zoals maretak, grote muur, eikvaren en hengel kwamen voor in de bossen. De resten van adelaarsvaren die in de perforaties van de bodemschijf werden gevonden (zie supra), hoeven niet perse intentioneel gedeponeerd te zijn. misschien moet de aanwezigheid van adelaarsvaren gezocht worden in het feit dat deze varen braakliggend land of recentelijk verworven terrein zoals gekapt bos en nieuwe erven gemakkelijk koloniseert, en zich uitstekend handhaaft op en aan hakhoutwallen, die mogelijk ter begrenzing van percelen zijn gebruikt. De percentages van de boompollen handhaven zich min of meer gedurende de opvulling van de waterput, met een kleine afname in de bovenste onderzochte laag tot 48%. mogelijk neemt het bosareaal op dat moment af. gedurende de opvulling van de put neemt het percentage struikhei bovendien toe (van 9% naar 28%). mogelijk raakt de ondergrond in de omgeving van de put uitgeput, zodat struikhei steeds meer van het landschap kan innemen (verBruggen 2015).

het percentage graspollen is ongeveer gelijk aan dat van de 2de eeuwse waterput van Koolstraat. naast grassen werden pollen van blauwe knoop, knoopkruid, klaver, weegbree, zuringen en boterbloemen aangetroffen. waarschijnlijk werden de graslanden begraasd door dieren, met name in de onderste vulling van de boomstamput zijn ascosporen van mestschimmels bijzonder talrijk. Pollen van lintbloemigen van de composietenfamilie komt behoorlijk veel voor. resten van de schimmel Caryospora callicarpa (21% t.o.v. de pollensom) is opvallend veelvoorkomend in laag 17 uit het bovenste boomstamsegment. Deze schimmel komt voor op rottend hout, waaronder dat van eik en vlier. het lijkt dan ook voor de hand te liggen dat de eiken boomstam die was uitgehold voor de constructie van de put op een bepaald punt bedekt was met deze schimmel. wellicht is dit het gevolg geweest van een laag waterniveau in de boomstamput. iets vóór de piek in ascosporen van Caryospora callicarpa, is er een piek in sporen van t.121 sensu van geel. helaas is over deze

Kale - leie archeologische Dienst 83

schimmel niets bekend; wel is bij eerdere studies gesuggereerd dat deze schimmelsporen in verband zouden kunnen staan met menselijke activiteiten (verBruggen 2015).

enkele stuifmeelkorrels van granen, waaronder van gerst/tarwe-type, tarwe-type en van rogge zijn aangetroffen, naast pollen van duivenboon. Pollen van ijzerhard of verbena is geen alledaagse vondst. het is geen inheemse plant in vlaanderen, maar komt oorspronkelijk uit het middellandse zeegebied. misschien werd de plant in een lokale tuin verbouwd voor zijn geneeskrachtige eigenschappen. ook wilde planten die voorkomen op akkers en moestuinen zijn aanwezig, zoals pollen van planten van het zwarte QDFKWVFKDGH�W\SH�HQ�SHU]LNNUXLG�W\SH��EHLGH�VWLNVWRÁLHIKHEEHUV��HQ�JHZRQH�VSXUULH��GLH�gedijt op matig voedselrijke plekken). van tredplanten als gewoon varkensgras is pollen in vrijwel alle lagen aangetroffen. een hoog aandeel pollen van grote brandnetel-type werd in laag 6 uit het onderste boomstamsegment en in laag 17 van het bovenste segment aangetroffen (verBruggen 2015).

Nevele-Hoogstraatop deze in 2010 opgegraven site werden sporen uit de vroege middeleeuwen en de tweede wereldoorlog onderzocht. voor de vroegmiddeleeuwse periode werden de sporen van minstens vier woonerven aangesneden. Deze bestonden uit hoofdgebouwen, spiekers, hutkommen en waterputten. De erven waren afgebakend en ingedeeld door smalle greppels. verder waren ook kuilen op het terrein aanwezig. De nederzetting werd op basis van het aardewerk in de 7de tot 8ste eeuw n.chr. gedateerd (De Logi & schynKeL 2010).

De stalen van de twee vroegmiddeleeuwse waterputten (7de-8ste eeuw) bleken niet erg geschikt voor analyse. wat betreft de pollen van spoor 60 waren een groot deel van de lagen leeg of vrijwel leeg aan pollen. enkel in lagen 38 en 42 was pollen aanwezig. het pollen in laag 42 is echter matig tot slecht geconserveerd waardoor een analyse niet mogelijk is. laag 38 werd wel geanalyseerd.

fig. 69: waterput ii-86, zicht op de vulling van de bovenste

trommel (© KlaD) (links)/ fig. 70: waterput ii-86, zicht op de vulling

van de onderste trommel met onderaan de geperforeerde

bodemplaat (© KlaD) (rechts)

Jaarverslag 201484

het aandeel boompollen is opvallend laag, met 25%. De waterput bevond zich waarschijnlijk in een open landschap, met zeer open bossen of hooguit wat bosschages. meer dan de helft van de boompollen is afkomstig van els, een boom gebonden aan relatief natte gronden. op de hogere gronden stonden hazelaar, berk, beuk, eik, linde en hulst. 20% van de pollensom wordt ingenomen door struikhei. het aandeel van graspollen is relatief groot, met bijna 1/3 van de pollensom. graslanden waren een dominant omgevingstype in de directe omgeving in de vroege middeleeuwen, zoals ook vastgesteld bij de 9de eeuwse waterput van nevele-merendreedorp (zie infra). naast grassen werden ook pollen van graslandplanten als smalle weegbree-type, veldzuring-type en knoopkruid-type aangetroffen. waarschijnlijk werd dit grasland extensief beheerd. er werd één spore van een mestschimmel aangetroffen. Pollen en sporen van kruiden van vochtige tot natte milieus zijn nauwelijks aanwezig, wat aangeeft dat de site zich op een hoge en droge plek bevond. in de waterput zelf leefde de alg Debarya (verBruggen 2015).

90% van de pollen is afkomstig van granen, voor het grootste deel rogge, die mogelijk in de omgeving werd verbouwd, naast pollen van gerst en /of tarwe. cultuurvolgers als alsem en tredplanten als varkensgras waren aanwezig, net als wilde planten die op akkers voorkomen (verBruggen 2015).

evenals de pollenstalen van spoor 60 zijn die van spoor 65 leeg of vrijwel leeg. een palynologische analyse van dit spoor is dan ook niet mogelijk (verBruggen 2014a). ook voor het macrorestenonderzoek bleken de stalen van sporen 60 en 65 niet geschikt voor verdere analyse (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

Nevele-Merendreedorp op dit terrein kwamen sporen uit de romeinse periode, vroege middeleeuwen en volle middeleeuwen aan het licht. het oudste spoor is een brede romeinse gracht, met een laatste opvullingspakket uit de merovingische periode. uit de vroege middeleeuwen dateren twee hoofdgebouwen, een bijgebouw, een waterput, enkele losse sporen en een greppel. Deze sporen dateren in de 8ste tot 9de eeuw. uit de 10de eeuw dateren één hoofdgebouw, drie bijgebouwen en enkele greppels (De Logi & van cauWenBergh 2010). in 2014 werd een aansluitend perceel opgegraven (zie supra).

romeinse gracht 69De romeinse gracht, spoor 69, heeft een onduidelijke functie. Deze 3 tot 5m brede en diepe gracht werd twee tot drie maal heruitgegraven en moet een belangrijke taak gehad KHEEHQ��+RHZHO�GH]H�JUDFKW�QLHW�PHWHHQ�KHW�9�YRUPLJ�SURÀHO�YDQ�HHQ�VSLWVJUDFKW�KHHIW��

fig. 71 & 72: waterput 60 (© eec)

Kale - leie archeologische Dienst 85

behoort een functie als verdedigingsgracht van een kamp -gezien de afmetingen van het spoor- tot een van de mogelijkheden. in elk geval gaat het hier om een vorm van afbakening waar veel belang aan gehecht werd (De Logi & van cauWenBergh 2010).

Bodemkundige analyse van deze complexe gracht wees uit dat deze nooit gediend heeft als een drainagegracht. De gracht werd aangelegd voor een doeleinde van korte duur zoals bijvoorbeeld verdediging of een ritueel. na het afronden van de activiteit werd de gracht grotendeels opgevuld. Dat de gracht niet bepaald zorgvuldig aangelegd is, wijst eerder op een praktisch nut dan op een geestelijke functie (miKKeLsen & LaLoo 2014).

Bij het opvullen van het dieper gedeelte van de gracht werden de bodems aan de rand van de gracht losgemaakt zodat grote blokken van de bodem er in konden vallen. hierdoor kan achterhaald worden dat een podzol landschap dominant was op het moment dat de gracht werd opgevuld. Deze podzol vertoont geen sporen van bewerking en de a en e horizont is volledig intact. De voor humus-ijzer podzolen typische heidevegetatie domineerde hoogst waarschijnlijk het landschap toen. verder is uit de paleorelicten van het originele bodemlandschap af te leiden dat de grachten werden aangelegd op een plaats waar de bodems relatief droog waren (miKKeLsen & LaLoo 2014).

verder werden vier stalen uit de gracht, uit insnijding a en B, onderworpen aan een pollenanalyse. uit het bodemkundig onderzoek aan de insnijdingen van de romeinse gracht is gebleken dat zich aan de basis van insnijding a en B materiaal uit een podzolbodem bevindt (miKKeLsen & LaLoo 2014). Dit lijkt te worden bevestigd door het palynologisch onderzoek. het pollen in het podzolmateriaal is afkomstig uit een heidelandschap in een bosrijke omgeving (verBruggen 2014b).

waterput 141Deze waterput met een goed bewaarde houten bekisting werd in de 9de eeuw gedateerd (De Logi & van cauWenBergh 2010). alle stalen voor macrorestenanalyse waren afkomstig uit de binnenkant van de bekisting. Deze bevatte bijna 60 verschillende plantensoorten. er werden drie verschillende oliehoudende en gekweekte zaden gevonden: raapzaad, gekweekt vlas of lijnzaad en papaver setigerum. naast de noten en vruchten van wilde planten werd ook een fragment van okkernoot opgemerkt: een boom die in de romeinse tijd ingevoerd werd. er zijn daarnaast ook groenten aanwezig die ingevoerd werden in de romeinse tijd maar ook in de periodes daarna werden geteeld, namelijk selderij en pastinaak. het gebruik van de aanwezige hop is onzeker: deze komt in het wild voor als liaan maar de scheuten werden als groente gegeten en de bloemen gebruikt als kruid bij het brouwen van bier. De waterput bevatte drie

fig. 73 & 74: coupes op romeinse gracht 69 (© eec)

Jaarverslag 201486

potentieel medicinale planten, gevlekte scheerling, ijzerhard en bilzenkruid. ook werden wilde planten teruggevonden, die in grote hoeveelheden voorkomen en gebonden zijn aan eerder hoogopgroeiende, ruige vegetaties, zoals krulzuring, stinkende gouwe en grote brandnetel. De onderzochte stalen bevatten grote hoeveelheden van de splitvrucht van hondspeterselie (aLLemeersch & LaLoo 2014b).

Pollenanalyse toonde aan dat de waterput zich in een landschap bevond met daarin open bossen of bosschages. waarschijnlijk lag de waterput nabij een (zeer) voedselrijke ruigte met daarin voornamelijk grote brandnetel, alsem en stinkende gouwe. in de wijdere omgeving van de waterput waren graslanden nadrukkelijk aanwezig, welke vermoedelijk begraasd werden door grote herbivoren. De mest van het vee lag waarschijnlijk ergens op een mesthoop in de buurt van de waterput opgeslagen, want in de waterput zijn veel ascosporen van mestschimmels aangetroffen. het aandeel aan stuifmeel van cultuurgewassen en planten die geassocieerd worden met menselijke activiteiten is zeer hoog in de waterput. zo is pollen aangetroffen van granen (onder andere rogge en gerst/tarwe-type), fruit (vlier, druif en mogelijk ook andere fruitbomen die pollen van lijsterbes-type produceren, zoals braam, pruim/kroosjes en kers) en groente (pastinaak). Bovendien is pollen van hop aanwezig. het is niet zeker of hop voorkwam als slingerplant, of dat het bewust werd verbouwd (verBruggen 2014b).

Synthese van het pollenonderzoekromeinse tijd

het 2de eeuws evergem (Koolstraat) toont een nederzetting in een open bos of aan de rand van een bos. op de hoger gelegen droge gronden, zoals de dekzandrug waarop evergem ligt, waren voornamelijk hazelaar en eik te vinden. Berk, beuk, haagbeuk, den, linde en hulst kwamen in mindere mate in voor. een groot deel van de dekzandrug was bedekt met struikhei, mogelijk begraasd door dieren. in de laagtes van het landschap waren graslanden en elzenbossen de dominante vegetatietypes. De graslanden werden extensief beheerd, waarbij het hooi geoogst werd en het vee in de graslanden graasde. na opgave van de romeinse nederzetting is er bosregeneratie, zowel in de drogere als de nattere delen van het landschap. in de graslanden vestigden zich meer en meer elzen (verBruggen 2015).

het 3de eeuwse landschap rond de boomwaterput te Knesselare is iets beboster dan evergem, maar dit kan verklaard worden doordat Knesselare hoger ligt dan evergem. eik, hazelaar en berk zijn de belangrijkste boomsoorten op de droge gronden. geleidelijk

fig. 75 & 76: waterput 141 (© eec)

Kale - leie archeologische Dienst 87

nam het heideareaal toe naarmate de boomstamput verder opvulde, hetgeen een weerspiegeling kan zijn van de verschraling of uitputting van de zandgronden. in de laagten was voornamelijk els te vinden. het areaal aan grasland is hier ongeveer gelijk als dat van evergem in de tweede helft van de 2de eeuw. het hoge aandeel ascosporen van mestschimmels in de waterput laat zien dat er mest van vee op het nederzettingsterrein aanwezig was. Dit vee graasde waarschijnlijk in de graslande (verBruggen 2015).in de romeinse tijd werden diverse cultuurgewassen verbouwd, zoals gerst en tarwe. De rol van rogge was waarschijnlijk beperkt tot akkeronkruid tussen de gerst en tarwe. Daarnaast aten de romeinse inwoners van het huidige evergem en Knesselare de peulvrucht duivenboon. Bovendien verbouwden ze hennep en mogelijk ook ijzerhard in een lokale tuin (verBruggen 2015).

vroeg middeleeuwenhet aandeel boompollen is laag in de 7de/8ste eeuwse waterput van nevele-hoogstraat, en in de 9de eeuwse waterput van nevele-merendreedorp. Dit geeft aan dat het landschap van nevele in de vroege middeleeuwen behoorlijk open was. er strekten zich meer graslanden uit dan in romeins of volmiddeleeuws evergem. mogelijk is dit het gevolg YDQ� ORNDOH� RQWERVVLQJ��PDDU� RRN� GH� JHRJUDÀVFKH� ORFDWLH� GLUHFW� ODQJV� GH� .DOHYDOOHL� ]DO�een belangrijke rol hebben gespeeld. waarschijnlijk was het op beide sites vochtiger dan bijvoorbeeld in evergem, omdat ze zich dichterbij het beekdal bevonden. er waren her en der bosschages te vinden met hazelaar, berk, eik en beuk. op de hogere, drogere gronden was bovendien behoorlijk wat struikhei te vinden in nevele-hoogstraat. in merendreedorp was dit minder het geval (verBruggen 2015).

in nevele werden in de vroege middeleeuwen granen zoals rogge, en gerst en/of tarwe gegeten. Bovendien heeft het palynologisch onderzoek van merendreedorp eetbare gewassen, zoals druif en pastinaak aan het licht gebracht. het is ook mogelijk dat scheuten van hop zijn gegeten, maar omdat deze plant ook van nature als slingerplant in het landschap voorkomt, is dit niet met zekerheid te zeggen (verBruggen 2015).

volle middeleeuwenvolmiddeleeuws evergem (Koolstraat) lijkt behoorlijk bebost te zijn geweest zowel in de 11de eeuw als in de 12de eeuw. hazelaar en els zijn de dominante boomsoorten in het landschap. wel lijkt het er op dat er lokaal hazelaars op het nederzettingsterrein hebben gestaan, wellicht voor het verkrijgen van geriefhout. mogelijk geldt dit ook voor els, waardoor het landschap op basis van het pollenspectrum beboster lijkt dan het eigenlijk was. els vormde hoogstwaarschijnlijk een belangrijke component in de bossen. het percentage boompollen lijkt gedurende de 12de eeuw wel af te nemen, mogelijk veroorzaakt door het kappen van lokale bosbestanden om geschikte grond voor bewoning, akkerbouw en veeteelt te verkrijgen, evenals voor hakhout. aan de schoonstraat lijken er veel minder bossen aanwezig te zijn op de droge plekken van het landschap. Dit maakt het des te aannemelijker dat er inderdaad sprake is van het lokaal voorkomen van hazelaarstruiken op de volmiddeleeuwse nederzetting van de Koolstraat. ook is er op de hogere plaatsen in het landschap, waarop zich open bossen bevonden, volop struikhei aanwezig. zeker op de site schoonstraat heeft de heidevegetatie zich in de 12de eeuw nadrukkelijk in het landschap kunnen ontwikkelen. opvallend is dat het aandeel pollen van veenmos in de volmiddeleeuwse sporen uit de Koolstraat vrij hoog is. veenmos groeide waarschijnlijk in de nattere depressies in de heidevelden ter hoogte van deze site. graslanden lijken in de omgeving van de 11de eeuwse waterput van Koolstraat geen rol van betekenis in het landschap te hebben gespeeld. in de 12de eeuw lijkt dat meer het geval, hoewel het graslandareaal iets kleiner lijkt te zijn dan in de romeinse tijd het geval was in evergem (verBruggen 2015).

Jaarverslag 201488

in de 11de eeuw stonden granen zoals rogge, maar ook gerst en/of tarwe op het menu, evenals de duivenboon. in de 12de eeuw werd meel geleverd door boekweit, rogge en tarwe, en mogelijk ook door gerst en haver. Bovendien werden walnoten gegeten, evenals hazelnoten. Daarnaast konden vlierbessen uit de omgeving verzameld worden en leverde vlas/lijnzaad zowel lijnolie als vezels om bijvoorbeeld linnen van te weven (verBruggen 2015).

%LEOLRJUDÀHaLLemeersch L. & LaLoo p. 2014a. KlaD waardering macroresten. gate-rapport 2014-la-01.

aLLemeersch L. & LaLoo p. 2014b. analyse macroresten van 10 waterputten uit de romeinse tijd en de middeleeuwen in opdracht van de KlaD. mei – juli 2014. gate-rapport 74.

De Logi a., DeconyncK j., vanhoLme n. & reniere s. 2009. archeologisch onderzoek evergem – Koolstraat. 1 oktober 2008 tot 10 juni 2009. KlaD-rapport 15.

De Logi a. & schynKeL e. 2010. archeologisch onderzoek nevele – hoogstraat. 18 januari tot 30 april 2010. KlaD-rapport 19.

De Logi a. & van cauWenBergh s. 2010. archeologisch onderzoek nevele – merendreedorp. 4 mei tot 25 juni 2010. KlaD-rapport 20.

haneca K�� ������ 9HUVODJ� GHQGURFKURQRORJLVFK� RQGHU]RHN�� :DWHUSXW� $TXDÀQWUDFp� $DOWHU�Brug. laboratorium voor houttechnologie ugent.

haneca K. 2010. verslag dendrochronologisch onderzoek. hout van de archeologische site Belzele –Koolstraat (eve-Ks-08), te evergem. rapporten natuurwetenschappelijk onderzoek vioe rno.vioe.2010-014.

hoorne j., vanhee D., eggermont n. & Decorte j.�������$UFKHRORJLVFKH�RSYROJLQJ�$TXDÀQWUDFp�aalter Brug – Knesselare fase 1 a. 3 november – 2 december 2005. KlaD-rapport 2006.

miKKeLsen j. & LaLoo p. 2014. merendree, nevele. Bodemkundige advies. gate-rapport 2014-Jm-24.

van DaaLen s. 2014. ralingen, schoonstraat. Dendrochronologisch onderzoek van twee bekiste waterputten. rapportage van Daalen Dendrochronologie.

van De vijver m., Keppens K., schynKeL e. & DaLLe s. 2009. archeologisch onderzoek evergem – ralingen/schoonstraat. 23 februari tot 26 juni 2009. KlaD-rapport 14.

van stryDoncK m. ������ 5DGLRFDUERQ� GDWLQJ� UHSRUW� .QHVVHODUH� $TXDÀQ�� .RQLQNOLMN� LQVWLWXXW�voor het Kunstpatrimonium.

verBruggen f. 2014a. resultaten inventariserend palynologisch onderzoek project KlaD002-2014. BiaX consult interne nota.

verBruggen f. 2014b. Palynologisch onderzoek van een romeinse gracht en een Karolingische waterput te merendree. BiaXiaal 788.

verBruggen f. 2015. Palynologisch onderzoek aan romeinse en middeleeuwse sporen in oost-vlaanderen. BiaXiaal 813

Kale - leie archeologische Dienst 89

3.1.2. Koolstofdatering Donjon NeveleDe nevelse Donjon werd in 2014 gedateerd op mortel uit de oudste fase van de donjon. De gemeente nevele droeg hier € 625 aan bij. De rest van het bedrag, € 1.215, werd door de KlaD bijgepast. van het geselecteerde monster werden zeven fracties gedateerd door mark van strydonck van het KiK. omdat de resultaten een oudere datering geven dan verwacht, wordt door de werkgroep bekeken of een tweede staalname en datering kan gebeuren om dit te staven, alvorens met de resultaten naar buiten te komen.

3.1.3. Fysisch antropologisch onderzoek in 2010 werd door het ename expertisecentrum voor erfgoedontsluiting vzw in Deinze het voormalig kerkhof opgegraven (zie jaarverslag 2010). De oudste vermeldingsdatum van de onze-lieve-vrouwkerk dateert uit 840, maar wanneer het kerkhof juist ontstaan is, is niet gekend. De opgavedatum van het kerkhof kan omstreeks 1860 gesitueerd worden (vanDecatsye & Laisnez in voorbereiding).

in totaal werden 96 inhumaties opgegraven. Deze werden op het terrein ingezameld per individu in kartonnen dozen. een babyskelet werd in blok gelicht, enkele andere resten YDQ�NLQGHUHQ�HQ�EDE\·V�ZHUGHQ�LQ�EXON�YHU]DPHOG��vanDecatsye & Laisnez in voorbereiding). in 2014 konden de inhumaties in het kader van een doctoraatsonderzoek verder onderzocht worden. vooraleer dat mogelijk was dienden de skeletten nog gereinigd te worden. om dit tijdrovend werk uit te voeren werd beroep gedaan op vrijwilligers, die zich massaal aandienden (zie infra).

De restanten werden om logistieke redenen droog gereinigd. De KlaD beschikt niet over een wasruimte, en evenmin over plaats om de beenderen na wassen te laten drogen. De enkele in blok en bulk gelichte inhumaties werden wel nat gezeefd. ongeveer 2/3 van de inhumaties werd gereinigd in de lokalen van de KlaD. vanaf april 2014 werden de

fig. 77: Distributietabel met de leeftijd van overlijden en het geslacht van ale 96 individuen opgegraven op het onze-lieve-

vrouwkerkhof te Deinze (© marit van cant)

Jaarverslag 201490

overige skeletten gereinigd in het Provinciaal erfgoed centrum in ename. De analyse van de menselijke resten vond grotendeels plaats in de gebouwen van de KlaD.

De Deinse skeletcollectie werd onderzocht door marit van cant, in het kader van haar docoraatsonderzoek naar (semi)rurale populaties in (post)middeleeuws noordwest-europa. De collectie van Deinze is slechts één van de populaties die onderzocht zullen worden. het onderzoek is nog in volle uitvoering, maar de eerste resultaten kunnen wel al meegegeven worden. hieronder volgt een beknopte samenvatting, het volledige (engelstalige) verslag is terug te vinden op de website van de KlaD.

in totaal werden 96 individuen onderzocht. het skeletmateriaal is goed tot uitstekend bewaard, met een volledigheid die goed tot uitstekend is. van de 66 volwassen individuen kunnen er 34 (of 35%) als man gedetermineerd worden, en 32 (of 33%) als vrouw. gemiddeld lag de leeftijd van overlijden voor mannen rond 43,6 jaar en voor vrouwen rond 39,8 jaar. er is een hoge sterftegraad onder kinderen, met 23 individuen (of 24%) jonger dan 18 jaar. er lijkt ook sprake van een piek in vrouwensterfte tussen de leeftijd van 18 en 29 jaar (met acht individuen of 24% van de vrouwelijke volwassen populatie). Dit laatste is mogelijk te verklaren door complicaties tijdens de zwangerschap, of omdat vrouwen vaker worden EORRWJHVWHOG�DDQ�EDFWHULsOH� LQIHFWLHV� WLMGHQV� KHW� YHU]RUJHQ�YDQ� ]LHNHQ��9DQ����PDQQHQ��28 vrouwen en vier ongedetermineerde individuen kon een gemiddelde lengte berekend worden. De gemiddelde man was 169cm groot (tussen 161,5 en 179cm), en de gemiddelde vrouw 158cm (de kleinste vrouw was 147cm, de grootste vrouw mat 181,4cm). De vier ongedetermineerde individuen maten tussen 155,5 cm en 175,5 cm.

Bij 86 individuen of 90% van het ensemble werden ziektebeelden vastgesteld. het betreft onder andere (voor een volledig overzicht, zie het verslag van marit van cant op de KlaD website) breuken en gewrichtsziekten zoals slijtage van de tussenwervelschijven en osteoarthritis. infectieziekten zoals beenvliesontsteking, infecties van het bot of beenmerg, oorinfecties, hersenvliesontsteking en tBc werden vastgesteld. tBc werd mogelijk bij vijf vrouwen, zeven mannen en twee kinderen vastgesteld. Deze ziekte wordt gelinkt aan bepaalde beroepen, zeker indien uitgevoerd in slecht geventileerde ruimtes, bijvoorbeeld de tapijt- en wolindustrie. ook de aanwezigheid van een hospitaal in de stad kan een verklaring bieden voor de tBc-gevallen. het onze-lieve-vrouwhospitaal wordt het eerst vermeld in 1232, en blijft bestaan tot het einde van de 8ste eeuw (vanaf 1455 als het sint-Blasiushospitaal). hier werden niet alleen zieken verzorgd, het hospitaal was ook YHUDQWZRRUGHOLMN�YRRU�KHW�EHJUDYHQ�YDQ�GH�RYHUOHGHQ�SDWLsQWHQ��+RHZHO�HU�JHHQ�FRQFUHWH�bewijzen zijn, werden de doden van deze instelling misschien begraven op het kerkhof van de nabijgelegen onze-lieve-vrouwkerk.

fig. 78: schade aan het linkse darmbeen van een 40 tot

49 jaar oude vrouw, mogelijk veroorzaakt door tBc (© marit

van cant)

Kale - leie archeologische Dienst 91

��

Daarnaast konden stofwisselingsziektes zoals rachitis en bloedarmoede herkend worden. eenmaal kon de aanwezigheid van een gezwel worden afgeleid, en eenmaal een individu met een ziekte aan het hormoonstelsel. Deze vrouw van 25 tot 30 jaar vertoonde een gebrekkige groei in beide opperarmbeenderen en spaakbeenderen, tegenover normale lengtes van de andere lange beenderen. verder werd een individu met open rug onderzocht, een man met een extra halswervel en meerdere gevallen van ontsteking van de enthese (waar de pezen zich aan het bot hechten).

van 74 individuen werden 1141 tanden geanalyseerd. tandverlies voor het overlijden, ante mortem, werd bij 70% van de mannen en 73% van de vrouwen vastgesteld. in 9,2% van de gevallen werd cariës vastgesteld, maar dit aantal lag vermoedelijk hoger, daar cariës één van de hoofdoorzaken is van ante mortem tandverlies. De tanden van 30 individuen vertoonden glazuurhypoplasie (waarbij lichte, horizontale lijnen op het glazuur van de tanden voorkomt), en bij vier mannen tussen 25 en 60 jaar werd slijtage van de tanden vastgesteld door het roken van een (klei)pijp. in hoeverre had het leven in een stedelijke omgeving effect op de populatie? Dit zou onder meer impact kunnen hebben op gestalte, ontwikkeling en immuniteit, en zo ook een hogere sterftegraad kunnen teweeg brengen. het hoog sterfte cijfer bij kinderen (24%) wijst hier alvast op. historische bronnen tonen een piek in kindersterfte in 18de eeuws Deinze, en mogelijk al daarvoor. ook omgevingsstress kwam in dit onderzoek duidelijk naar voor in de vorm van glazuurhypoplasie en infectieziektes zoals tBc, factoren die op hun beurt invloed kunnen gehad hebben op de gestalte. Dit is vooral erg laag bij de vrouwen, met een gemiddelde lengte van 158cm, in vergelijking met andere middeleeuwse en postmiddeleeuwse populaties. maar wanneer de kindertijd overleefd werd, lijkt de gemiddelde sterfteleeftijd voor mannen (gemiddeld 43,6 jaar) en vrouwen (gemiddeld 39,8 jaar) hoger te liggen in vergelijking met andere historische data. mogelijk was het immuunsysteem dan beter bestand tegen dergelijke kwalen. er lijken tenslotte vrij veel ademhalingsziekten voor te komen, die misschien gelinkt kunnen worden aan de werkomstandigheden (bijvoorbeeld in de tapijt- en wolindustrie). ribkwetsuren, vooral vastgesteld bij vrouwen, wijzen misschien op langdurig hoesten.

%LEOLRJUDÀHvanDecatsye s. & Laisnez K. in voorbereiding. archeologische opvolging Deinze markt en Kerkplein 2010-2011. KlaD-rapport 24.

van cant m. 2015. Bioarchaeological results of the Deinze skeletal assemblage.

fig. 79: glazuurhypoplasie vastgesteld bij een kind van ca. 12-14 jaar (© marit van cant)/ fig 80 : het gebit van deze man van

18-29 jaar vertoond slijtage, waarschijnlijk veroorzaakt door het roken van een kleipijp (© marit van cant)

Jaarverslag 201492

3.2. depOtwerKiNgDe depotwerking was een prioritaire taak in 2014. omdat de KlaD niet zal verlengd worden begin mei 2015, dienen het depot en archief een nieuwe bestemming te krijgen. ter voorbereiding werd het depot verder op orde gezet, in navolging van het werk dat in 2013 al uitgevoerd werd.

Depoter werd beroep gedaan op de expertise van de depotconsulenten van het Provinciaal erfgoed centrum in ename (Pec). Depotconsulent lien lombaert bracht in 2014 samen met Provinciaal archeoloog luc Bauters een plaatsbezoek aan het depot van de KlaD om advies te verlenen. Bovendien werd de KlaD gedurende twee dagen begeleid door de depotconsulent bij het verpakken van enkele dozen met moeilijke materiaalcategorieen zoals glas, leder, metaal en bot.

in voorbereiding op de verhuis van het depot, werd een selectie gemaakt van nog te onderzoeken natuurwetenschappelijke stalen (zie supra), werd de romeinse boomstamwaterput uit zijn watertank gehaald en naar restaura overgebracht voor conservatie (zie infra), en werden alle 96 Deinse skeletten herverpakt in stevige rakobakken.twee stagestudenten werden ingeschakeld om samen met de intergemeentelijke archeoloog een deel van het depot (ongeveer 1/3) per doos te bekijken, de inhoud in een excel-lijst in te voeren en waar nodig te herverpakken.

De intergemeentelijke archeoloog woonde een vormingsdag bij aan het Pec over het verpakken van organische materialen. ook de bijeenkomst van het klein netwerk van depothouders werd bijgewoond, evenals een vergadering over het nieuwe decreet ifv de erkenning van depots.

Archiefook het archief diende op orde gezet te worden in het licht van de ontbinding van de dienst. Daartoe werd het papieren archeologisch archief van de vereniging doorlopen. enkel wat relevant was werd bijgehouden, en er werd van alles een digitale kopie gemaakt. ook het digitaal archief werd op een overzichtelijke manier geordend.

fig. 81: herverpakken van de 96 Deinse skeletten/ fig. 82: een op maat gemaakte verpakking (© Pec)

Kale - leie archeologische Dienst 93

Restauratie/ conservatie

metaaltwee bronzen voorwerpen werden aangetroffen tijdens een proefsleuvenonderzoek in nevele. Beide voorwerpen zijn romeins van datering. het betreft een brozen everzwijnkopje, waarschijnlijk onderdeel van een sleutel of een dolk, en een bronzen ringsleutel. De conservatie werd uitgevoerd door nathalie cleeren.tijdens het inventariseren van het depot werden tussen de stalen van de in 2005 opgegraven VLWH�.QHVVHODUH�$TXDÀQ�HQNHOH�PHWDOHQ�YRRUZHUSHQ�JHYRQGHQ��(HQ�NOHLQH�EURQ]HQ�NUDDO�(mogelijk onderdeel van militaire uitrusting) en een gefragmenteerd werktuig (uit hout en metaal) afkomstig uit de vulling van de boomstamwaterput, werden ter conservatie naar de archeolofgische Dienst waasland (aDw) gestuurd.

vier ijzeren voorwerpen die midden 2013 bij aDw werden binnengebracht, werden begin 2015 terug bezorgd aan de KlaD. De twee messen werden aangetroffen in de vulling van een volmiddeleeuwse gracht op de site lovendegem supra Bazar (opgegraven in 2008 door eec). De ankervormige sleutel en het mes werden in 2010 opgegraven aan merendreedorp te nevele, in een grote onregelmatig vlek, die deel uitmaakte van een gebouwplattegrond. het spoor bevatte ook een grote hoeveelheid dakpannen en vroegmiddeleeuws (ouder dan de 9de eeuw) aardewerk. De sleutel is mogelijk laatromeins van datering.

fig. 83: Bronzen everzwijnkopje uit nevele/ fig. 84: romeinse ringsleutel uit nevele

fig. 85: gefragmenteerd werktuig uit hout en metaal, afkomstig uit de romeinse boomstamwaterput (© aDw)

Jaarverslag 201494

hout7LMGHQV�GH�RSJUDYLQJ�YDQ�KHW�$TXDÀQWUDFp�LQ�.QHVVHODUH�LQ������ZHUG�GH�RQGHUVWH�WURPPHO�van een boomstamwaterput gelicht en ondergebracht in het depot van de KlaD in een op maat gebouwde watertank. in 2014 werd een bestemming gevonden voor deze stam, in de Drongengoedhoeve. De stam zal bij ontbinden van de KlaD overgedragen worden aan de gemeente Knesselare. De KlaD staat in voor de conservatiekosten.

De stam is het oudste landschapsrelict van Knesselare, en zal dan ook niet misstaan in het nieuwe landschapsmuseum. restauratieatelier restaura werd aangesproken om dit werk uit te voeren. negen jaar in de watertank heeft zijn sporen nagelaten op de boomstam. De wanden zijn deels vervormd, delen van de schors zijn losgekomen, en er was schimmel aanwezig op het hout. in augustus 2014 werd de stam naar nederland overgebracht, waar hij minstens 18 maanden zal behandeld worden. ook de bodemplaat van de waterput, een schijf uit eik met perforaties, werd meegeleverd voor conservatie.

restaura licht hieronder het conservatieproeces toe: De delen van de put zijn met water gespoeld en daarna in hun oorspronkelijke positie WHUXJJH]HW��/RVJHUDDNWH�GHOHQ�YDQ�GH�VFKRUV�]LMQ�WHUXJJHSODDWVW�HQ�JHÀ[HHUG�omdat zeker te verwachten is dat de wand van de put -gemaakt uit één boomstam- bij droging zal vervormen, zijn een aantal voorzieningen aangebracht om dit te voorkomen.om de hoge spanning die nu reeds in het hout aanwezig is te controleren, zijn dwars op de naden en breuken roestvrij stalen staven aangebracht. Deze staven zullen-indien nodig- permanent in de houten delen blijven. De boorgaten worden later opgevuld zodat ze niet meer zichtbaar zullen zijn. om nieuwe spanning en vervorming die tijdens het impregneer- en droogproces zullen optreden zo veel mogelijk te beperken, zijn aan de binnenzijde van de wand stalen banden aangebracht. Deze zullen na voltooiing van de conservering vervangen worden door nieuwe, geheel rondgaande banden. na reiniging is de put onder een gesloten plastic hoes geplaatst. om zuurresten en andere verontreinigingen

fig. 86: twee ijzeren messen gevonden tijdens het onderzoek aan de supra

Bazar te lovendegem

fig. 87: een mes en een ankervormige sleutel afkomstig uit een merendreedorp in nevele (© aDw)

Kale - leie archeologische Dienst 95

fig. 88: De watertank waarin de boomstam negen jaar werd bewaard (linksboven)/ fig. 89 : De boomstam klaar voor vervoer

(linksonder)/ fig. 90: De stam is in het restauratieatelier onder een plastic hoes geplaatst en zal geïmpregneerd worden met

kunsthars (© restaura)

zoveel mogelijk te verwijderen wordt de put nogmaals gespoeld met gedemineraliseerd water. gezien het grote volume van de houten delen en de afmetingen ervan wordt de waterput niet geïmpregneerd met Peg en gevriesdroogd maar wordt deze behandeld met een kunstharsmethode. om de celstructuur van het hout voldoende te stabiliseren worden de delen geïmpregneerd met kunsthars (kauraminhars), dit om sterke vervorming of scheurvorming te voorkomen. het impregneren gebeurt door het impregneermiddel langdurig over het hout te vernevelen. om schimmelvorming tegen te gaan wordt er aan het impregneermiddel acticide toegevoegd. na uitharding van het impregneermiddel wordt het hout gecontroleerd gedroogd. Daarna wordt het houtoppervlak (binnen- en buitenzijde) verstevigd.

De drie delen van de bodemplaat worden geïmpregneerd met Peg en na voldoende drenking gedroogd in de vriesdrooginstallatie. hierna worden de losse delen met houten pennen aan elkaar gezet en verlijmd. het oppervlak ondergaat eveneens een verstevigende behandeling. De boomstamput heeft een duidelijk scheve basis waardoor deze niet loodrecht staat. Dit is de oorspronkelijke vorm van de waterput. De waterput zal dan ook in deze vorm bewaard blijven en op een permanente drager worden gemonteerd.

Jaarverslag 201496

3.3. digitaLe mediaDe website www.deklad.be werd regelmatig bijgewerkt. De homepage bevat alle basisinformatie over de KlaD en een nieuwsblog met nieuws en weetjes over vondsten, activiteiten... De KlaD-site biedt vrijwilligers en bouwheren informatie en beschikt voor vondstmeldingen over een link naar de aoe-website. in het archief kunnen alle artikels geconsulteerd worden en de rapporten en jaarverslagen zijn consulteerbaar onder bibliotheek. De bibliotheek werd in 2014 verder aangevuld met de rapporten van externe uitvoerders en met enkele masterproeven over de regio. naast de website werd ook de IDFHERRNJURHS�RQGHUKRXGHQ��PHW�GDDURS�IRWR·V�HQ�SHUVEHULFKWHQ�RI�DQGHUH�LQIRUPDWLH��alle nieuwe artikels van de website worden ook op deze groep gepost.

3.4. vrijwiLLigerswerKiNgin het kader van een doctoraatsonderzoek over rurale skeletcollecties uit de middeleeuwen werd de Deinse skeletcollectie onderzocht (zie supra). Deze inhumaties dienden allen nog gereinigd te worden. in januari werd een oproep naar vrijwilligers gedaan om hiermee te helpen. Deze oproep werd overgenomen door de pers, en kwam onder meer aan bod in het laatste nieuws, het nieuwsblad, Belga, avs, Karrewiet (Ketnet), De ochtend op radio 1, op radio 2, Q-music en Joe fm.

De KlaD werd dan ook overstelpt met aanvragen om te komen helpen, meer dan 100 mensen reageerden. verspreid over 25 dagen kwamen uiteindelijk 46 mensen (sommigen daarvan meerdere dagen) meehelpen. ongeveer 2/3 van de inhumaties werd op die manier gereinigd in de werkplaats van de KlaD. vanaf april 2014 werden de overige skeletten met behulp van vrijwilligers gereinigd in het Provinciaal erfgoedcentrum in ename.

Drie vrijwilligers hielpen mee met het inventariseren en herverpakken van de vondsten in het depot.

er werd ook in 2014 getracht een vinger op de pols te houden bij de metaaldetectoristen actief in de regio. met een aantal van hen werd in 2014 samengewerkt, zij werden verder aangemoedigd om hun vondsten te melden, hetzij via de KlaD, hetzij rechtstreeks aan het agentschap onroerend erfgoed.

fig. 91 & 92: talrijke vrijwilligers kwamen helpen om de inhumaties te reinigen

Kale - leie archeologische Dienst 97

3.5. teNtOONsteLLiNgeNin 2014 liep in het Provinciaal erfgoedcentrum in ename de tentoonstelling “De erfenis van Karel De grote”. in het depot op de benedenverdieping was er aansluitend een gratis mini-expo over het skelet van Karel de grote en de 98 skeletten die in 2010 op sint-Poppoplein in Deinze werden gevonden. van archeologische opgraving, fysisch antropologisch onderzoek, tot bewaring in het depot van de KlaD, alle stappen kwamen er aan bod. voor de tentoonstelling werd één van de skeletten terug in anatomisch verband gelegd, met VNHOHWÀFKH�ZDDURS�DO�]LMQ�NZDDOWMHV�DI�WH�OH]HQ�ZDUHQ��

3.6. eduCatieve iNitiatieveN vOOr KiNdereN+HW�SLORRWSURMHFW� ¶%XXUWHQ�PHW�HUIJRHG·� LV�HHQ� LQLWLDWLHI� YDQ�KHW�$JHQWVFKDS�2QURHUHQG�erfgoed, faro, canon cultuurcel en educatie voor Duurzame ontwikkeling. het project wil de banden van de school met het lokale erfgoed aanhalen. leraren (en ouders) werken samen met lokale en regionale erfgoed-, cultuur- en natuurmedewerkers.

een van de drie vlaamse gemeenten die deelnemen aan dit proefproject is nevele. De erfgoedcel meetjesland begeleidt dit project mee. De KlaD verleende zijn medewerking aan dit project en woonde eind 2014 de startdag bij. De opvolgsessies in de loop van 2015 zullen waar mogelijk ook bijgewoond worden.

3.7. erFgOediNitiatieveNDoor tijdsgebrek kon de KlaD zelf geen initiatieven opzetten. wel werd medewerking geleverd aan een initiatief van de gemeentelijke cultuurdienst en erfgoedgroep zomergem in samenwerking met vzw natuurpunt op open monumentendag 2014. hierbij werd doorheen het Keigatbos (Knesselare en zomergem) een wandelparcours georganiseerd, op maat van kinderen. op meerdere locaties doorheen het bos stonden posten waar uitleg voorzien was, onder andere over geologie, volksverhalen, het landschap. De KlaD was aanwezig met uitleg over de bronstijd grafheuvel die aan de rozestraat in Knesselare werd opgegraven. er werden ruim 200 bezoekers ontvangen, waarvan 1/3 kinderen en verder overwegend jonge ouders.

fig. 93 & 94: mini expo in het Provinciaal erfgoedcentrum

Jaarverslag 201498

4. anDere taKen

Uitdoofscenario KLADDe KlaD maakte begin 2015 het jaarverslag voor het jaar 2014. De dienst zal ontbonden worden op 5 mei 2015, de datum waarop de 6-jarige verlenging van de dienst, zoals beslist RS���PHL�������DÁRRSW��'H�YHUHIIHQLQJ�YDQ�GH�GLHQVW�]DO�YHUORSHQ�YROJHQV�GH�VWDWXWHQ�

Art. 21. Bij vereffening van de vereniging zullen de in gebruik gegeven goederen, het in beheer gegeven archeologisch patrimonium en het in gemeenschap ingebrachte patrimonium worden teruggegeven aan de eigenaars, in zoverre hun recht kan bewezen worden door geschreven overeenkomsten.Bij vereffening wijst de raad van bestuur één of meerdere vereffenaars aan en bepaalt hun bevoegdheden, evenals de bestemming die aan het nettovermogen van het maatschappelijk bezit gegeven wordt.Er zal een bestemming worden gekozen die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel van de vereniging. Indien een soortgelijke projectvereniging met een meerderheid van deelnemers die ook van deze projectverenging deel uitmaken wordt opgericht, dan worden de goederen, personeelsleden met behoud van rechten en het ingebrachte patrimonium bij voorkeur overgedragen aan deze nieuwe projectvereniging. Evenwel zullen binnen de nieuwe bestemming het roerend archeologisch patrimonium en het archeologisch archief (in de ruimste zin) op één locatie bewaard worden, en dit onder optimale bewaringsomstandigheden.

Art. 22. Voor al wat door deze statuten niet wordt geregeld, is het decreet van 6 juli 2001 van toepassing.

Kale - leie archeologische Dienst 99

Dit jaarverslag 2014 van de Kale-leie archeologische Dienst werd opgemaakt in januari en februari 2015 door liesbeth messiaen in opdracht van de raad van bestuur.

tijdens de bestuursvergadering van 18 februari 2015 werd de inhoud goedgekeurd.

martine Bergez gerda ginneberge

voorzitter secretaris