’Een levend gedenkteken’. Israël, joods Nederland en de herinnering aan de Sjoa

12
190 ‘EEN LEVEND GEDENKTEKEN’ ISRAëL, JOODS NEDERLAND EN DE HERINNERING AAN DE SJOA BART WALLET AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 190 04-09-13 10:47

Transcript of ’Een levend gedenkteken’. Israël, joods Nederland en de herinnering aan de Sjoa

190

‘een levend gedenKteKen’

israël, joods nederland en de herinnering aan de sjoa

BArt WALLet

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 190 04-09-13 10:47

Michael Amir (derde van rechts), gezant van Israël,

tijdens het wizo-gala (Women’s International

Zionist Organization, opgericht in 1920). Op de foto

v.l.n.r. J. van der Poll (Ned. Opera), P. Mijksenaar

(perschef Gemeente Amsterdam), mevrouw Caspi

(echtgenote van de Israëlische consul), N. Avidor,

Henny van Voolen-Kastan, mevrouw F. Amir (echt-

genote van de gezant), mevrouw Mijksenaar,

Michael Amir, Johan Bendien en A. Caspi (consul

van Israël), 1954.

collectie jhm / © nfm / boris kowadlo / fotograafboris kowadlo

b

191

aan de Nederlandse bevolking gepresenteerd zouden kunnen worden. Zo zou niet alleen een positief beeld van Israël verbreid worden, maar zouden ook contacten gelegd worden tussen het Israëlische en Nederlandse bedrijfsleven. Anderzijds moesten er lezingen en culturele eve-nementen plaatsvinden, om intellectuelen en kunstenaars te tonen wat voor interessante ont-wikkelingen er in Israël plaatsvonden.1

Het verleden en de toekomst van de Holland-sche Schouwburg waren voor Amir nauw met elkaar verbonden. Hij vond dat een gebouw dat was gebruikt om joden uit te roeien bij uitstek geschikt was om nu ten dienste te worden ge-steld aan de Staat Israël en het joodse volk. De dood had niet het laatste woord, Israël was in de meest letterlijke zin een renaissance, een herle-ving van het joodse volk. De nagedachtenis van de slachtoffers van de Sjoa kon daarom het beste geëerd worden door levende gedenktekens. Net zoals Israël ‘zelf zulk een levend gedenkteken’ was, zo moest de Hollandsche Schouwburg dat ook worden. In het gebouw zou ook een chapelle ardente komen met een neer tamied (eeuwig licht) en de mogelijkheid om gebeden te zeggen.2 On-der één dak kreeg zo de ondergang én de herle-ving van het joodse volk plaats in een doorlo-pend narratief. Het plan waarvoor Amir zich vol overgave in-zette, zou op een voor de gezant onbegrijpelijke wijze exploderen. Vanaf het moment dat de pers lucht kreeg van het voorstel, ontstond een fel en heftig debat. Deels speelde zich dat af in het pu-blieke domein, in de algemene en de joodse pers, deels ontrolde het conflict zich binnenskamers. De controverse laat zien hoe de herinneringscul-tuur die zich in de jaren vijftig in Israël rond de Sjoa ontwikkelde, botste met die van de Neder-lands-joodse diasporagemeenschap, die zo haar eigen ideeën koesterde over hoe haar doden het best herinnerd konden worden.

De gezant van Israël, dr. Michael Amir (1892-1954), liep diep onder de indruk rond in de Hol-landsche Schouwburg. Het was, zo schreef hij aan zijn superieuren op het Israëlische ministe-rie van Buitenlandse Zaken, of er sinds de oorlog niemand meer was geweest. Chaotisch en ver-vallen zag het eruit. Dit was dus het gebouw van-waar de Amsterdamse joden naar de kampen waren gedeporteerd, een van de plaatsen waar de Sjoa tastbaar werd – hier had de tragedie van het joodse volk zich afgespeeld. Het bezoek in-spireerde Amir zich in te zetten voor de Holland-sche Schouwburg als een Israël Centrum. Dit initiatief leidde echter tot een felle controverse over het ‘eigendom’ van de herinnering en de plaats van Israël daarin. Vergezeld van de joodse PvdA-wethouder J.J. van der Velde en stadsarchitect Leupen inspec-teerde Amir op 15 januari 1953 de Hollandsche Schouwburg. Het waren niet alleen gedachten van piëteit voor de vermoorde Amsterdamse jo-den die Amir vervulden. Hij zag niet alleen het verleden voor zich, maar ook de toekomst van het gebouw. Hier wilde hij een ‘Beth Israël’, een Israël Centrum, stichten. Het gebouw was groot, lag op een centrale plaats in de stad en bood veel mogelijkheden. Enerzijds zou er een tentoonstel-lingsruimte moeten komen, waar de economi-sche en culturele successen van de Staat Israël

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 191 04-09-13 10:47

192

Israël de eigen strijdbaarheid herkende. Zo’n di-recte relatie werd ook gelegd in het museum in kibboets Lochamei ha-getta’ot, dat in 1949 werd geopend. De bewoners van de kibboets waren zelf deels strijders uit het getto en joodse parti-zanen. In 1953, ten slotte, werd besloten tot de oprichting van Yad Vashem, een nationaal on-derzoeks-, documentatie- en herinneringscen-trum. In al deze gevallen moest Israël de herinnering aan de Sjoa vormgeven in eigen land, ver verwij-derd van de gebieden waar de Sjoa zich had vol-trokken. Met de optie in 1953 om de Hollandsche Schouwburg over te nemen, opende zich de unie-ke mogelijkheid de Israëlische herinneringscul-tuur te verbinden aan een van die plaatsen waar de Sjoa zich had voltrokken.

jOOdse emOties en ‘Het PrOBleem van

amsterdam’

Die buitenkans kreeg Israël als het ware in de schoot geworpen. Het idee ontstond bij de zaken-man Bram van Santen, die deel uitmaakte van het Comité Hollandsche Schouwburg. Van San-ten was tot de conclusie gekomen dat de plan-nen, nadat het gebouw aan de Gemeente Amster-dam was overgedragen, in een impasse waren geraakt. Na een bezoek aan een tentoonstelling van de Israëlische Manufacturers’ Association in Tel Aviv, had hij het plan opgevat een vergelijkbare uitstalling van Israëlische economische succes-sen naar Amsterdam te halen. Dat zou de weder-zijdse handelsbetrekkingen bevorderen. Toen het met een bestemming voor de schouwburg niet wilde vlotten, greep hij zijn kans. Een concrete gelegenheid daartoe deed zich voor tijdens de opening van een nieuwe locatie van het verzorgingstehuis De Joodse Invalide op 23 oktober 1952. Van Santen was daar aanwezig als voorzitter, naast een keur van hoogwaardig-heidsbekleders, onder wie de Israëlische gezant Michael Amir. Van Santen polste de gezant over

israël en de Herinnering aan de sjOa

Israël nam grote aantallen overlevenden van de Sjoa op. Dat was een van de doelen die de zionis-tische beweging zich al direct na de Tweede We-reldoorlog had gesteld: de resten van het Euro-pese jodendom zouden een veilige thuishaven in de toekomstige nieuwe joodse staat moeten vin-den. Palestina bood de oplossing voor de over-volle naoorlogse kampen in Centraal-Europa, met Displaced Persons die geen kant uit konden. Die inzet werd na de uitroeping van de staat Is-raël in 1948 dan ook waargemaakt: Israël was het land waar het joodse leven voortgang vond en Sjoa-overlevenden een thuis vonden.3

Dat beleid hing nauw samen met de opvatting van de staat Israël als de legitieme erfgenaam van de zes miljoen vermoorde joden. Israël, als de collectieve uitdrukking van het joodse volk, kwam op voor de nagedachtenis van de slachtof-fers, sprak in hun naam in de internationale po-litiek en nam het voortouw bij gesprekken over de uitbetaling van schadevergoedingen. Vanuit deze visie was de herinnering aan de Sjoa bij uit-stek een zaak van de Staat Israël.4

In de jaren 1950 werd Israëls herinnering aan de Sjoa collectief vormgegeven. Dat gebeurde te-gen de achtergrond van de klassieke zionistische interpretatie van de joodse geschiedenis: joods leven in de diaspora leidt uiteindelijk steeds tot ellende, de enige oplossing is een eigen staat in Erets Jisraël. De diaspora had joden kwetsbaar en afhankelijk gemaakt, als slachtoffers van steeds nieuwe vervolgingen. De Sjoa was, vanuit dit perspectief bezien, de bezegeling van een lange periode in diaspora – en de Staat Israël de garantie dat dit nooit meer zou gebeuren. Dat verband tussen diaspora en Israël werd zichtbaar in de vormgeving van de herinnering aan de Sjoa. In 1951 werd Jom Hasjoa we-Hagwoe-ra ingesteld, op een dag5 die verwijst naar de op-stand van het getto van Warschau: symbool van een strijdersmentaliteit tijdens de Sjoa, waarin

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 192 04-09-13 10:47

193

gelijkheid de diaspora te tonen hoe Israël de Sjoa herdacht. De Israëlische consul Caspi, die in Am-sterdam betrokken was bij de verdere uitwer-king van de plannen, bracht deze insteek doel-treffend onder woorden:

De Staat Israël zelve wil van het gebouw een monument maken van de opbloei en het kunnen van het Joodse Volk door het een permanente tentoonstelling te doen zijn van al hetgeen het Joodse Volk wrocht op het gebied van kunst, wetenschap, cultuur doch ook op het gebied van land-bouw en industrie.

Daarnaast zou er een bibliotheek komen en kon-den er lezingen gehouden worden. ‘Op zodanige wijze meent de Regering van Israël het beste de nagedachtenis van de slachtoffers van het Nazi-regime te eren.’7

BelangHeBBenden en Belangstellenden

Het plan werd vervolgens in nauw overleg tussen het Israëlische gezantschap en de Gemeente Am-sterdam verder uitgewerkt. Wethouder Van der Velde en op de achtergrond Van Santen speelden daarbij een cruciale bemiddelende rol. Na de res-tauratie zou Israël het pand voor 49 jaar huren voor 1 gulden per jaar. De noodzakelijke belas-tingen en verzekeringspremies zouden door Is-raël betaald worden, evenals de exploitatiekos-ten, per jaar zo’n f 30.000. De Nederlands-joodse gemeenschap werd bij het overleg niet betrokken. Voor Amir was dat niet noodzakelijk: Israël vertegenwoordigde de slachtoffers van de Sjoa en wie kon deze zaak beter tot een goed einde brengen dan hijzelf? Later, in het debat in de gemeenteraad over het projectvoorstel, werd die visie duidelijk vertolkt door de arts Ben Sajet, een uitgesproken voor-stander van het Israëlische standpunt: ‘belang-hebbenden’ waren slechts Israël en Amsterdam,

zijn plannen en die reageerde direct enthousiast. Van Santen had zelfs al een architect op het oog: Leon Waterman, die de renovatie van het net ge-opende pand van De Joodse Invalide had geleid. Van Santen zegde Amir toe te regelen dat de Ge-meente Amsterdam het pand aan Israël zou aan-bieden. Via zijn vriend Van de Velde, de voor pu-blieke werken verantwoordelijke wethouder, wist Van Santen deze belofte waar te maken. Een paar maanden later deed burgemeester d’Ailly Amir een concreet aanbod. Wanneer Am-sterdam het pand, dat door het Comité aan de gemeente was overgedragen, aan Israël zou aan-bieden, zou er mogelijk meer ruimte ontstaan daarvoor een nieuwe bestemming te vinden. Eerdere voorstellen waren gestuit op ‘de gevoe-lens van de joden’, aldus de burgemeester, en de indruk bestond dat de Nederlandse joden een Israëlisch plan meer ruimte zouden bieden. De gemeente zou eerst de schouwburg opknappen, waarvan de kosten geraamd werden op een be-drag tussen de drie en vijf ton.6

Vanaf dit moment beet Amir zich in de Hol-landsche Schouwburg vast. Al snel kreeg hij groen licht van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken. Omdat het pand te groot werd geacht voor louter een economisch-cultu-rele bestemming, bedacht men dat het tevens het centrum van zionistische activiteiten zou moeten worden – in ieder geval voor Nederland, mogelijk echter voor heel West-Europa. Steeds meer Israëlische instellingen werden bij het pro-ject betrokken. Op zoek naar sponsors en parti-cipanten schreef Amir brieven naar vrijwel alle captains of industry in Israël. Verschillende naar Israël geëmigreerde Nederlandse joden verleen-den hand-en-spandiensten bij de uitwerking van het plan. Het Israëlische ministerie van Handel stapte officieel in het project. Ook werden pogin-gen gedaan de Jewish Agency en de World Zionist Organization (wzo) achter het plan te krijgen. Het aanbod van Amsterdam gaf Israël de mo-

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 193 04-09-13 10:47

194

overgebracht aan Amir. Dat dit standpunt niet-temin in de openbaarheid kwam, was het gevolg van een actie van iemand die zich tegenover Vrije Volk-journalist Hamburger had voorgedaan als nzb-bestuurslid. Zowel het Israëlisch gezant-schap als de nzb waren hierdoor uiterst geïrri-teerd en probeerden de schuldige te achterhalen. Beide kwamen tot dezelfde conclusie: het was het zionistische kopstuk prof. Salomon Kleere-koper die voor het lek verantwoordelijk was.8

BOtsende Herinneringsculturen

De belangrijkste vraag was natuurlijk: waarom had Kleerekoper dat gedaan? En waarom uitten vervolgens ook allerlei andere prominente Ne-derlandse joden kritiek? Want al spoedig bleek dat niet alleen de nzb maar ook de orthodoxe Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge (nihs) zich van het plan distantieerde. De voorzitter daarvan, Ies Dasberg, was weliswaar lid van het Comité, maar niet aanwezig toen het besluit tot steun viel. Ook de voornaamste joodse kranten, het Nieuw Israelietisch Weekblad (niw) en de zionis-tische Joodse Wachter, stelden zich kritisch op. De botsing tussen Israël en een flink deel van de Nederlands-joodse gemeenschap had ver-schillende oorzaken. Allereerst had Amir het plan grotendeels zonder overleg met joods Ne-derland uitgewerkt. Hij liet zich slechts informe-ren door enkele vertrouwelingen, met name Van Santen, De Wolff en Spier, en liet de officiële joodse vertegenwoordigende instanties links lig-gen. Het comité bestond weliswaar uit toonaan-gevende figuren, maar die zaten daarin allemaal op persoonlijke titel. Het nzb-bestuur werd pas op de hoogte gesteld via het geheime verzoek om advies van de wzo. De nihs moest via informele kanalen horen welke plannen Israël had. Ook individuele Amsterdamse joden voelden zich ge-passeerd. Dat gold voor Kleerekoper, maar even-eens voor broer en zus Sal en Henriette Boas. Daarmee openbaarde zich een dieperliggend

de joodse inwoners van Amsterdam waren niet meer dan ‘belangstellenden’. Deze houding pas-te in Amirs beleidslijn: het Nederlandse diaspo-ra-jodendom was voor hem een verdwijnende categorie die zo snel mogelijk naar Israël moest. Bij een kennismakingsbezoek aan Amsterdam sloeg hij de joodse gemeenschap dan ook over en concentreerde hij zich op de lokale politiek en industrie. Pas toen het plan rond was, zocht men steun onder de joodse en niet-joodse bevolking van de stad. Het Comité Hollandsche Schouwburg werd door voorzitter Sam de Wolff en secretaris Eduard Spier bijeengeroepen en speciaal voor de gele-genheid uitgebreid met een aantal andere, voor-aanstaande joodse Amsterdammers. Er waren twee vergaderingen nodig om het plan te bestu-deren, maar uiteindelijk ging men unaniem ak-koord het voorstel aan de gemeente voor te leg-gen, met de toevoeging van een rouwkamer, inclusief neer tamid, waar gebeden gezegd kon-den worden. Op 14 juli ging de voordracht van b&w naar de gemeenteraad, waar het vervolgens geagendeerd werd voor de raadsvergadering van 22 juli. In joods Amsterdam begon het echter direct te rommelen. Eerst achter de schermen, maar in toenemende mate kwam het ongenoegen naar buiten. De bom barstte twee dagen voor de be-slissende raadsvergadering, toen Het Vrije Volk een groot artikel publiceerde waarin werd be-weerd dat veel joodse Amsterdammers het plan niet zagen zitten. Zelfs de Nederlandse Zionis-tenbond (nzb) zou zich distantiëren van het plan om van de Hollandsche Schouwburg een Israël Centrum te maken. Dat laatste klopte niet helemaal. De nzb had zich, na een verzoek om advies van de wzo, al-leen kritisch uitgelaten over de bestemming van het gebouw als locatie voor zionistische ac-tiviteiten. Uit respect had het nzb-bestuur die kritiek via voorzitter Izak de Vries persoonlijk

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 194 04-09-13 10:47

195

was dus geld uit joods Nederland. Amir had al in mei de toezegging van Spier gekregen dat die zich zou inspannen de ‘slapende joodse fondsen’ – gelden van joodse organisaties die na oorlogs-tijd niet meer actief waren geworden – in te zet-ten voor het Israël Centrum. Daarnaast wendde Amir zich opnieuw tot Van Santen: ‘Ik reken voor dit bedrag op de lokale joodse gemeen-schap, en een beetje op uw steun.’10

De diepste oorzaak van de felle botsing tussen Israël en joods Nederland lag echter in de vol-strekt verschillende manieren waarop de her-inneringen aan de Sjoa werden vormgegeven. De Nederlands-joodse herinneringscultuur was – me de in reactie op het overheersende nationa-listische beeld van de bezettingsjaren – sterk naar binnen gekeerd. Herdenken gebeurde op ingetogen wijze, op 4 mei en de traditionele joodse rouwdag Tisja Beav, vooral in synagoges en op joodse begraafplaatsen. Daarnaast was er een sterke drang om niet te veel geconfronteerd te worden met het pijnlijke recente verleden. Met wilde vooruitkijken, en het eigen leven, de joodse gemeenschap en Nederland weer opbou-wen. Amir vatte deze houding in een terugblik goed samen, toen hij sprak over de ‘moral and emotional objections’ van joods Nederland. Die ingetogen herinneringscultuur botste met de Israëlische, waarbij ‘geen passender eer kan worden bewezen ter herinnering aan de Neder-landse Joden die omkwamen in de Nazi-hel, dan dat dit gebouw zal worden tot een monument en een symbool van de jonge Staat Israël, welke ge-wijd is aan het Joodse Volk in zijn geheel’.11 De gedachte Israëlische successen – commerciële nog wel – te presenteren op een plaats waar de Sjoa werd uitgevoerd, stuitte velen tegen de borst. Henriette Boas, een geëngageerde Neder-landse zioniste, toonde zich in een briefwisse-ling met de ambassade even scherp als ongena-dig. Ze vergeleek de gevoelens van de plaatselijke joodse bevolking tegenover de Schouwburg met

probleem, zoals advocaat Sal Boas haarfijn vast-stelde. Tot de uitroeping van de staat Israël had-den de joodse organisaties altijd de belangen behartigd van joodse Nederlanders en van de joodse gemeenschap in Palestina. Nu was er een gezantschap dat allerlei taken naar zich toetrok, en een ambassadeur die zich gedroeg alsof de Nederlandse joodse gemeenschap niet bestond. Amir richtte zich rechtstreeks tot de Nederland-se autoriteiten en bekommerde zich niet om de mening van joods Nederland. Met name een or-ganisatie als de nzb had het daar moeilijk mee en raakte in een identiteitscrisis: was er eigen-lijk nog wel ruimte voor een zionistische organi-satie in de diaspora? De wijze waarop Amir de kritiek bagatelliseerde, versterkte deze senti-menten: niet meer dan twintig procent van joods Amsterdam was tegen zijn plan, zo schatte hij, en daarmee was er voldoende draagvlak om door te gaan. De controverse rond het Israël-plan voor de Hollandsche Schouwburg laat zich in die zin begrijpen als een statement, een markering van grenzen van Nederlands-joodse kant. ‘Dit is geen zaak van Israël,’ concludeerde het niw, ‘maar van het Nederlandse Jodendom.’9

Naast de houding van de gezant vormden ook de financiële aspecten een bron van ergernis: hoe kon Israël, dat joods Nederland voortdurend om geld vroeg, de exploitatie van het Israël Cen-trum eigenlijk betalen? Israël was als arm land afhankelijk van buitenlandse steun en dus niet in staat een duur gebouw als de Hollandsche Schouwburg te exploiteren. Uiteindelijk zou joods Nederland de rekening gepresenteerd krij-gen, zo heette het. Die kritiek, prominent ge-bracht in het Vrije Volk, raakte Amir in het hart. In scherpe bewoordingen betoogde hij dat Israël wel degelijk in staat was het project te financie-ren. Intussen bleek de kritiek echter te kloppen: veel Israëlische bedrijven weigerden in het pro-ject te stappen, terwijl de Israëlische regering onvoldoende opzij kon leggen. De enige optie

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 195 04-09-13 10:47

196

mislukking

Door de felle publieke protesten tegen het Israël Centrum, juist ook van vooraanstaande zionis-ten, kwam Amir in een lastig parket terecht. Hij probeerde in de twee dagen tussen de publicatie van het Vrije Volk-artikel en de zitting van de ge-meenteraad alsnog de nodige steun te verwer-ven. Tijdens een gesprek met Spier, Kleerekoper en prof. I. Kisch bleek echter dat de laatste twee onvermurwbaar waren. Het zag ernaar uit dat Amir de slag om de harten van joods Nederland had verloren. Ondertussen – en dat maakte de zaak voor Amir vrijwel onmogelijk –, begon ook de steun in Israël af te brokkelen, mede dankzij Henriette Boas, die ook Nederlands correspondent van de invloedrijke Engelstalige Jerusalem Post was. On-der het mom van objectieve verslaggeving bracht ze in haar berichtgeving precies de tegenargu-menten naar voren die ze in haar privécorres-pondentie met het Israëlische gezantschap had uitgesproken. Op die manier wist Boas de pu-blieke opinie in Israël te beïnvloeden. Minstens zo belangrijk was het optreden van Jo Melkman (Michman), hoofdredacteur van het niw en bestuurslid van de nzb, die tezelfdertijd voor een onderwijscongres naar Israël was ge-reisd. Hij begon een lobby bij de wzo, bij Keren Hajesod (moederorganisatie van de Collectieve Israël Actie) en Keren Kajemet Le’Jisraël (Joods Nationaal Fonds) en bij het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken, met als gevolg dat de eerste drie organisaties besloten het plan niet te steunen. Met korte telegrammen hield Melkman het Nederlandse thuisfront op de hoogte. Al snel werd duidelijk dat ook Buitenlandse Zaken Amir lieten vallen: ‘Theatre personal hobby Amir Foreign Affairs prepared to honourable way out.’ Amir was klemgezet en zag zich gedwongen vlak voor de gemeenteraadsvergadering d’Ailly een brief te schrijven waarin hij de toegezegde steun terugtrok. Daarbij bood hij duizendmaal

die van de joden in de wereld tegenover de Triomf boog van Titus in Rome, symbool van de Verwoesting van de Tempel. De rouwkamer met de neer tamied was in haar ogen niets anders dan een vorm van kitscherige window dressing, en het taalgebruik rond de plannen ‘pompeus’ en ‘on-Nederlands’.12 En er waren meer bezwaren. Zo voorspelde nihs-voorzitter Dasberg ‘dat de grote massa [van joods Amsterdam] zich schuw zal tonen om de “Schouwburg” te bezoeken’, vanwege de talrijke pijnlijke herinneringen verbonden aan het pand. Een Israël Centrum op die plaats zou Amster-damse joden zelfs kunnen vervreemden van de joodse staat. In plaats daarvan zou het geld beter kunnen worden besteed aan een ander doel: het opknappen van het leegstaande synagogencom-plex aan het Jonas Daniël Meijerplein. De nihs beschikte niet over de middelen de gebouwen in stand te houden en wilde het complex daarom verkopen aan de Gemeente Amsterdam, die er vervolgens een goede, respectvolle bestemming voor zou moeten vinden. Maar daarvoor was geen geld, zo werd steeds gezegd. Maar nu het er blijkbaar was, kon het dan niet beter uit respect voor de eeuwenlange Amsterdams-joodse ge-schiedenis in de synagoges gestoken worden, in plaats van in een gebouw met louter negatieve herinneringen?13

In plaats van het ‘levende monument’ dat Amir van de Hollandsche Schouwburg wilde ma-ken, pleitten de meeste joodse instanties voor een oplossing die beter bij de Nederlands-joodse herinneringscultuur paste: het gebouw afbre-ken en vervangen door een school, een flat of een bedrijf, waaraan een plaquette kon worden bevestigd met uitleg wat er was gebeurd – of des-noods een plantsoen met een monument met daarop een afbeelding van de schouwburg.

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 196 04-09-13 10:47

197

daar nu wel erg weinig van bleek. Van de pu-blieke tribune werd daarop geroepen: ‘Dat is een schandaal.’ Ook de communisten waren tegen het Israël Centrum. Hun motivatie was antizio-nistisch geïnspireerd. cpn’er Brandenburg be-toogde: ‘Wij ontzeggen de staat Israël het recht zich op te werpen als de vertegenwoordiger der belangen van de Nederlandse Joden.’ Schreeu-wend vervolgde hij: ‘De Amsterdamse Joden wa-ren geen Zionist en zeker niet de Joodse arbei-ders.’ Het heftige debat werd met 26 tegen 11 stem-men in het voordeel van het Israël Centrum be-slist. Amir was tevreden en sprak de hoop uit dat ‘a worthy and impressive monument will be erected as a pathetic testimony of both the tra-gedy of the Jewish people and its renaissance through the State of Israel’. Henriette Boas stuur-de Amir direct haar persoonlijk – en naar later bleek profetisch – commentaar: ‘It may well be that the present “victory” may turn out to have been a “Pyrrhus victory” of the first magnitu-de.’14 Uiteindelijk bleek het plan niet meer te red-den. Amir, d’Ailly, Van Santen en PvdA’er J.Z. Baruch: ze stelden alles in het werk joods Am-sterdam alsnog achter het centrum te krijgen, maar het haalde niets uit. Toen Amir begreep dat de steun in Israël door de Nederlands-joodse druk was weggevallen, moest hij bakzeil halen. Nu werd er nog slechts gezocht naar de ‘honour-able way out’. De teleurstelling bij alle partijen was groot. De gemeenteraad en de pers moest meegedeeld worden dat Israël niet langer het plan kon verwezenlijken.

klOOF

Alle inspanningen bleken dus vergeefs te zijn geweest. Erger nog: niet alleen de plannen voor de herbestemming van de Hollandsche Schouw-burg waren gesneuveld, ook de relatie tussen Amir en de Nederlands-joodse gemeenschap lag aan gruzelementen. Amir drukte zijn teleurstel-

excuses aan; evenals Mozes moest hij nu lijden aan de koppigheid van het joodse volk. De brief werd aan d’Ailly overhandigd door Caspi, die er op last van de gezant een mondelinge boodschap aan toevoegde: Israël trok zich nu terug, maar mocht de gemeenteraad desondanks besluiten het pand toch aan Israël aan te bieden, dan zou dat aanbod uiteraard graag worden aanvaard. Tijdens de emotionele zitting van de gemeen-teraad zaaiden deze tegenstrijdige boodschap-pen veel verwarring, maar de gemeenteraad besloot de zaak niettemin in behandeling te ne-men. De meningen stonden fel tegenover elkaar. b&w wilden van de Hollandsche Schouwburg af en zagen de oplossing via Israël nog altijd als de beste. De burgemeester deed het verzet af als niet representatief, slechts ‘enkele heftige perso-nen in de Joodse gemeenschap [zijn het], die te-gen het plan ageren’. Ondertussen verdedigde wethouder Van der Velde het voorstel met verve: ‘De herdenking der doden zal alleen door leven-den kunnen gebeuren en daarom moet het leven erbij worden betrokken.’ Ook PvdA-raadslid Ben Sajet achtte geen betere bestemming mogelijk, want:

Het lot der Joden is gesublimeerd in de staat Israël en hoe zou het lijden der Nederlandse Joden beter tot uitdrukking komen dan op deze wijze, nu Amsterdam en Israël samen hier iets zullen scheppen, waarin én leed én de verlossing zullen worden uitgebeeld.

Een ander geluid kwam van het niet-joodse vvd-raadslid Truus Wijsmuller-Meijer, die als verzets-werkster onder joodse Amsterdammers een hel-denstatus had verworven. Zij pleitte voor afbraak en een plaquette, aan te brengen op een nieuw gebouw. De woorden van Wijsmuller brachten Van der Velde tot de cynische opmerking dat ze wel zei een vriend van Israël te zijn, maar dat

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 197 04-09-13 10:47

De Israëlische president Itzhak Ben-Zwi bezoekt de Hollandsche Schouwburg; voor gesloten deuren

vindt de herdenking plaats, 1958. © na / spaarnestad photo / anp / fotograaf onbekend

198

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 198 04-09-13 10:47

199

Bij Amir persoonlijk kwam de klap hard aan. Hij kwakkelde al met zijn gezondheid en vertrok daarom voor enige maanden naar Israël om te herstellen. In mei 1954 kwam hij terug en her-vatte zijn werkzaamheden. De Hollandsche Schouwburg moest hij loslaten, maar zijn en-thousiasme om door middel van tentoonstellin-gen Israël aan het Nederlandse publiek te presen-teren zou hij behouden. Zo sprak hij bij de opening van de grote tentoonstelling Uit het Land van de Bijbel in het Haags Gemeentemuseum vol trots over de cultuur van zijn land. Op de recep-tie die daarop volgde, werd hij echter onwel en hij stierf ter plaatse. De schok was groot in joods Nederland; de relatie was gespannen, maar Amir vertegenwoordigde wel de eigen joodse staat. In de herdenking die de nzb organiseerde, werd op-gemerkt dat het contact niet zo gemakkelijk was geweest, want ‘[h]et is nu eenmaal een feit, dat de Nederlandse Zionisten critischer en koeler zijn’, maar Amir werd toch vooral geprezen als ‘een trouw dienaar van zijn volk en een goed vriend’.18 Zijn opvolger bleek zijn les te hebben geleerd: de Hollandsche Schouwburg was exclu-sief een zaak tussen de gemeente Amsterdam en de Nederlands-joodse gemeenschap. Israël kon aan deze plaats van herinnering aan de Sjoa al-leen maar de handen branden.19

ling uit in een scherpe brief aan de nzb: ‘Te Uwer oriëntering wil ik U zeggen, dat sinds ik in dit land ben, ik geen zo zware aanval tegen de Staat Israël heb gelezen, noch in de Joodse noch in de niet-Joodse pers.’15 Het resultaat was dat hij zich-zelf ‘generally very lonely and very isolated in the middle of this Dutch Judaism’ voelde.16 Die indruk bestond ook binnen de joodse gemeen-schap. Er gingen zelfs stemmen op om druk op Israël uit te oefenen Amir terug te roepen. Sal Boas vond dat daartoe alles in het werk gesteld moest worden. Door Amirs houding was ‘vrucht-bare arbeid binnen het Nederlandse Jodendom onmogelijk’ geworden.17

De affaire had bovendien de kloof tussen de Israëlische en de Nederlands-joodse herinne-ringscultuur rond de Sjoa aan het licht gebracht. Het Israëlische narratief waarin ondergang en herleving in Israël nauw met elkaar werden ver-bonden, bleek niet te combineren met de cul-tuur van zwijgzaamheid en ingetogenheid en de sobere, gestileerde en naar binnen gekeerde her-denkingsvormen van joods Nederland. Het idee dat er in een sfeer van optimisme over de presta-ties van Israël gesproken zou worden op de plaats van terreur die de Hollandsche Schouwburg was geweest, was voor velen op geen enkele wijze be-spreekbaar.

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 199 04-09-13 10:47

266

archief van de Nederlandse Zio-nistenbond in de Central Zionist Archives te Jeruzalem. Alleen bij citaten zal rechtstreeks naar bronnen verwezen worden.2 Notulen Comité Hollandsche Schouwburg, 6 juli 1953.3 Idith Zertal, Israel’s Holocaust and the politics of nationhood, Cambridge 2005, 44-51; Tom Segev, The seventh million. The Israelis and the Holocaust, New York 1991, 113-186.4 Idem, 189-252.5 De opstand in het getto van Warschau begon op 19 april 1943 en duurde enkele weken. De dag van het begin, 19 april 1943, was het volgens de joodse kalender 14 Nisan, de vooravond van viering van Pesach. Die datum was daarmee problematisch als het erom ging een geschikte dag ter herdenking van de Sjoa te vinden, vooral voor de religieuze groeperingen in Israël. De Knesset besloot daarop Jom Hasjoa te verschuiven naar 27 Nisan. James E. Young, ‘When a day re-members: a performative history of Yom Ha’shoah’, History and Memory 2:2 (1990) 54-75.6 Amir aan Buitenlandse Zaken, 27 januari 1953.7 Notulen Comité, 6 juli 1953.8 Verslag nzb-secretaris Van der Heyden-Lob.9 ‘Hollandse Schouwburg’, niw 34/33, 24 juli 1953.10 Amir aan Van Santen, 9 juli 1953.11 Zippori aan Melkman, 15 juli 1953.12 Boas aan Amir, 7 juli 1953; Zippori aan Boas, 10 juli 1953.13 Bart Wallet, ‘Verschuivende grenzen. De topografie van Joods Amsterdam’ in: Bart Wallet, Paul van Trigt en Hans Polak, Die ons heeft laten leven. Geschiedenis van de Joodse Gemeente Amsterdam [nihs] van 1945 tot 2010, Amsterdam 2011, 52-85.

Nederland na 1945, Zwolle/Amster-dam 2010, 57-72, aldaar 61.31 Ibidem.32 Zoals ook het aan de kaak stellen en bestrijden van antisemitisme nog een tijdlang als een zaak van de niet-joden en als beneden de joodse waardigheid werd gezien, zie het debat tussen o.a. Abel Herzberg, Salco Hertzberger, Salomon Kleere-koper en Isaac Kisch n.a.v. onder meer het antisemitische incident binnen het Amsterdamse Corps, ‘Dachautje spelen’, niw, 19 oktober 1962, niod, Kb ii 307 a.33 Notulen van de Vergadering van het Comité van Advies, 11 maart 1954. Vanaf het Amstelstation zijn veel joden o.a. naar Westerbork ge-deporteerd.34 De Haagse Post 12 mei 1962; zie ook: niw 11 mei 1962.35 Zie de correspondentie over de Chapelle Ardente, tussen onder meer de Gemeente Amsterdam, het Comité Hollandsche Schouwburg, Sam de Wolff, de architect van de Chapelle Ardente L.H.P. Waterman en de ontwerper van de ‘eeuwige lamp’ Otto Treumann, en met name de brieven van Waterman aan Sam de Wolff, 20 mei 1959, aan Joh. Wink-ler, 9 november 1959, en aan Ben Sajet, 10 mei 1959; van Treumann aan Waterman, 9 mei 1960; van (Spier?) aan Waterman, 10 november 1959, Archief Sam de Wolff, inv.nr 14.

‘een levend gedenkteken’. israël, jOOds nederland en de Herinnering aan de sjOa1 De voornaamste bronnen zijn het archief van de Israëlische am-bassade in Den Haag en het Israë-lische ministerie van Buitenlandse Zaken, beide in de Israel State Archives te Jeruzalem, en het

17 Gemeenteblad afd. 2, 2 december 1952, avondzitting, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (iisg), Archief Sam de Wolff, corres-pondentie Hollandsche Schouwburg, inv.nr. 14.18 Concept-notulen van de vergade-ring van het Comité Hollandsche Schouwburg, gehouden op Maandag 29 juni 1953, ten Stadhuize, Kamer 22, ibidem.19 E. Spier aan de Leden van Het Comité Holl. Schouwburg, 30 juni 1953, Archief Sam de Wolff, inv.nr 14. 20 Concept-notulen vergadering 29 juni 1953, ibidem.21 Ibidem.22 Sam de Wolff en E. Spier aan het College van Burgemeester en wet-houders der Gemeente Amsterdam, 13 juli 1953, ibidem.23 Notulen van de Vergadering van het Comité van Advies inzake de “Hollandsche Schouwburg”, gehou-den op Donderdag 11 maart 1954, des namiddags 2.30 uur ten kantore van Notaris E. Spier, Westeinde 24 te Amsterdam, ibidem.24 Notulen van de Vergadering van het Comité van Advies, 11 maart 1954, ibidem.25 Ibidem.26 niw 7 november 1952. 27 Notulen van de Vergadering van het Comité van Advies, 11 maart 1954, ibidem.28 Evelien Gans, ‘De politiek van het joods gevoel’, in: Marita Mathijsen (red), Hartstocht in Contrapunt, Am-sterdam 2002, 193-209, aldaar 196.29 Notulen van de Vergadering van het Comité van Advies, 11 maart 1954. Het gaat hier om Josua(Jehoshua) hoofdstuk 5:9.30 Frank van Vree, ‘Iedere dag en elk uur. De jodenvervolging en de dyna-miek van de herinnering in Neder-land’, in: Hetty Berg en Bart Wallet (red), Wie niet weg is is gezien. Joods

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 266 04-09-13 10:47

267

Leupen op de hoogte was van het feit dat Asplund een meer neutrale obelisk of een pyloon als blikvanger prefereerde; het kruis kwam er dankzij een donatie (Peter Blundell Jones, Gunnar Asplund, Londen 2006, 217).15 Asplunds zuilenhal heeft slechts een open binnenplaats van beschei-den afmetingen.16 Richter Roegholt, ‘Driehonderd jaar Plantage’, in: Richter Roegholt e.a., Wonen en wetenschap in de Plan-tage. De geschiedenis van een Amster-damse buurt in driehonderd jaar, Amsterdam 1982, 9-87, 75.

stilstaan Bij de jOden-vervOlging. de HOlland-scHe scHOuwBurg als Plaats van Herinnering

Met dank aan Esther Göbel, Annemiek Gringold, Joël Cahen, Marrigje Rikken, Ilse Raaijma-kers en Bart Wallet voor hun hulp en advies; en Ron Hijman, Mirjam Loonstijn en Roel King-ma voor hun reacties op de in-formatieoproep over de herden-kingen in de Hollandsche Schouwburg.

1 De Tijd De Maasbode 5 mei 1962; niw 11 mei 1962; F. Boode, ‘Holland-sche Schouwburg als algemene her-denkingsplaats’, Ons Amsterdam, jaargang 16/5, mei 1964.2 Interview met Karien Anstadt (nummer 40002158), afgenomen door Hetty Berg op 24 juni 2010. Collectie jhm.3 Persoonlijke correspondentie met Ron Hijman, 7 mei 2012.4 Persoonlijke correspondentie met Mirjam Loonstijn, 9 oktober 2012.5 Rob van Ginkel, Rondom De Stilte: Herdenkingscultuur in Nederland, Am-sterdam 2011, 177-186.6 niw 14 april 1948.7 saa, Pandenarchief, sector mid-

museum ruimte op de verdieping getekend. saa, archief 786 (B.J. Odink), inv.nr. 21.6 nai, Rotterdam, archief Water-man (wate) bevat enkele archief-stukken over de chapelle ardente (waaronder ontwerptekeningen): nai, archief Waterman (wate), inv.nr. d 163, t 337, t 626, t 736. Met dank aan Esther Göbel die me hier-op attendeerde.7 nai, archief Waterman (wate), inv.nr. d 163.8 Ook de stenen van een vloer en enkele stapelmuurtjes waren uit Israël afkomstig. Kort voor de vol-tooiing van de chapelle ardente waren ze gebruikt in het Israël-paviljoen op de Floriade in Rotterdam. Na afloop van het evenement op 25 september 1960 werden ze – op initiatief van Waterman en na be-middeling van architect Jaap Ba-kema – overgebracht naar de Hol-landsche Schouwburg. In de correspondentie was ook sprake van de overdracht van enkele sub-tropische planten uit Israël die op de Floriade waren getoond. Het is onduidelijk of dit is gebeurd. saa, archief 5213 (pw), inv.nr. 244 (‘ge-denkplaats joodse slachtoffers 2e Wereldoorlog’); nai, archief Water-man (wate), inv.nr. d 163.9 Boode, ‘Hollandsche Schouw-burg’, 156.10 Ibidem.11 saa, archief 5213 (pw), inv.nr. 244 (‘gedenkplaats joodse slachtoffers 2e Wereldoorlog’).12 Zweedse reisschetsen in woord en beeld door studerenden van het Voortge-zet en Hoger Bouwkunst Onderricht, Amsterdam 1951, 36.13 Coert Peter Krabbe, ‘Stemming-makerij. De gebouwen van de Nieu-we Ooster’, Jaarboek Monumenten & Archeologie Amsterdam 9 (2010), 63-75, 72. 14 Het is vooralsnog niet bekend of

14 Boas aan Amir en Caspi, 23 juli 1953.15 Amir aan nzb, 22 juli 1953.16 Amir aan Spier, 22 juli 1953.17 Boas aan nzb, 27 juli 1953.18 ‘Sobere herdenking van Dr Amir tijdens bijeenkomst van Nederland-se Zionistenbond’, niw 2 juli 1954.19 Stadsarchief Amsterdam, archief nihs, notulen kerkbestuur 20 en 27 november 1958.

‘sPreken tOt de BedrOeF-den’. arcHitectuur van de HerdenkingsPlaats

Met dank aan David Duindam en Esther Göbel, die mij voorzagen van historische krantenartike-len en afbeeldingen. Jeroen Schilt en Wilfred van Leeuwen waren zo vriendelijk het stuk door te lezen. David Mulder van het Amsterdamse Stadsarchief was behulpzaam in mijn zoek-tocht naar het dossier over de Hollandsche Schouwburg in het archief van de dienst Publieke Werken.

1 F. Boode, ‘“Hollandsche Schouw-burg” als algemene herdenkings-plaats’, Ons Amsterdam 1964, 152-159, 155. Het artikel is geïllustreerd met tekeningen, waarschijnlijk van Boodes hand.2 Ibidem, 155.3 In saa, archief 786 (B.J. Odink), inv.nr. 21 wordt het verbouwings-ontwerp uit maart 1957 bewaard. Het tekenwerk was door B.J. Odink vervaardigd, namens de dienst Pu-blieke Werken. 4 saa, archief 5213 (pw), inv.nr. 244 (‘gedenkplaats joodse slachtoffers 2e Wereldoorlog’).5 Op het ontwerp uit maart 1957 is de chapelle ardente nog aan de rech-terzijde van de hal gedacht. Aan de linkerzijde is een trap naar een (uit-eindelijk niet gerealiseerde)

AUP_Holl.Schouwburg_bw_v12.indd 267 04-09-13 10:47