De Europese aanpak van grensoverschrijdende geschillen naar aanleiding van e-commerce
De Europese Unie en "haar Roma" Een beleidsmatige vergelijking tussen Nederland en België met het...
Transcript of De Europese Unie en "haar Roma" Een beleidsmatige vergelijking tussen Nederland en België met het...
Masterscriptie
Europese studies
Studiepad Institutionele Integratie van Europa Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam
februari 2015
De Europese Unie en “haar
Roma” Een beleidsmatige vergelijking tussen Nederland en België met het
oog op Europeanisering
Pam WierdaStudentnummer: 6114016Begeleider: dr. H.J.M. van BaarTweede lezer: dr. M. van Leeuwen
VoorwoordToen ik in 2012 samen met twee mede studenten in opdracht van de
Nederlandse politieacademie een onderzoek1 uitvoerde naar ‘hate
crimes’ binnen de Europese Unie (EU), kwam ik voor het eerst in
aanraking met het onderwerp ‘Roma’.
Er ging een nieuwe wereld voor mij open toen ik ontdekte dat deze
groep mensen stelselmatig te maken heeft met uiteenlopende
1 Project EDPOL, Roadmap: Diversity Policing and Management. Challenges, Opportunities & Barriers EU-member states.
1
mensonterende problemen zoals discriminatie, geweld en exclusie, en
dat er vanuit de EU de laatste jaren steeds meer aandacht uitgaat
naar deze groep. Het onderwerp greep mij door de schrijnende
situatie waar veel Roma zich in bevinden. Zo ontstond mijn
belangstelling waaruit voor mij de vraag ontstond of –en zo ja in
welke mate- de EU zich bezig houdt met het vraagstuk van de Roma en
in hoeverre zij in dat kader ook invloed uitoefent op de wijze
waarop de lidstaten omgaan met ‘hun Roma’. Wat is nu werkelijk de
doorwerking van Europees beleid aangaande Roma op de beleidsvorming
en beleidsuitvoering van de lidstaten van de EU?
Na bijna een jaar mezelf te hebben ondergedompeld in de nationale en
Europese beleidswereld aangaande Roma, mag ik nu met trots mijn
masterscriptie: ‘De Europese Unie en “haar Roma” : Een
beleidskundige vergelijking met het oog op Europeanisering’
presenteren. Tijdens mijn bachelor en master Europese studies heb ik
mogen uitvinden waar mijn werkelijke interesses binnen dit brede
multidisciplinaire werkveld liggen. Het bleek dat het menselijke
karakter van sociaal- , migratie- en minderhedenbeleid mij het meest
aan het hart gaat en dat een fusie van deze onderwerpen een perfect
uitgangspunt bleek voor dit onderzoek.
Ik vind het soms onbegrijpelijk om te zien hoe er in ons ontwikkelde
Europa nog steeds zo vaak sprake is van discriminatie en onbegrip
jegens elkander, en dat begrippen als menswaardigheid, gelijkheid en
respect voor sommige groepen in de samenleving vaak nog ver te
zoeken zijn. De EU manifesteert zich als een voorvechter voor de
waarden waarop de EU rust. Eerbied voor de menselijke waardigheid,
vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de
mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden
2
behoren2, zijn de pijlers onder de Europese rechtsstaat. Toch leert
de praktijk dat veel van de Roma in Europa deze waarden niet altijd
mogen ondervinden. Een belangrijke kernvraag in mijn scriptie is
dan ook in hoeverre de EU erin slaagt haar lidstaten en haar burgers
zover te krijgen dat zij deze waarden ook naleven als het gaat om
minderheidsgroepen. U zult lezen dat dit al vele jaren tot
bemoeienis vanuit de EU heeft geleid en dat de EU met een ‘lange
adem’ ook de komende jaren dit thema op de agenda van de lidstaten
zal proberen te houden.
Graag wil ik ten eerste mijn scriptiebegeleider Huub van Baar
bedanken voor zijn geduld, interesse, deskundigheid en belangrijke
aanwijzingen. Zijn passie voor de Roma heeft mij ertoe aangespoord
om door te blijven gaan, ook al maakte de complexiteit van het
onderwerp soms dat ik erin verdwaald dreigde te raken. Nu aan het
einde van mijn zoektocht durf ik mijzelf echter als een ‘kenner’ te
presenteren. Ik hoop met mijn kennis en bevindingen een bijdrage te
kunnen leveren aan het (wetenschappelijke) debat met betrekking tot
de Roma binnen de Europese Unie.
Ook wil ik iedereen bedanken die zo welwillend tijd voor mij heeft
vrijgemaakt tijdens de diverse werkbezoeken, interviews of talloze
mailcontacten. Hun bijdrage was van groot belang!
Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken die altijd achter
mij hebben gestaan.
Amsterdam, februari 2015.
Pam Wierda
2 Artikel 6 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie [VEU].
3
Inhoudsopgave
Voorwoord
1.
Inleiding 4.
Hoofdstuk I. Theoretisch Kader: de drie processen van
Europeanisering 10.
4
1.1 De top-down dimensie van Europeanisering
11.
1.2 De bottom-up dimensie van Europeanisering
12.
1.3 De Europeanisering van de Roma representatie
15.
1.4 Conclusie
18.
Hoofdstuk II. De ontwikkeling van het EU Roma-beleid
20.
2.1 Het eerste decennium na 1989: de periode na de val van de muur
21.
2.2 Na de millenniumwisseling in 2000: de race equality richtlijn
23.
2.3 Van 2007 tot 2011: de opkomst van een sociale inclusie agenda
26.
2.4 Na 2011: ‘EU Framework for National Roma Integration Strategies’
29.
2.5 Conclusie
33.
Hoofdstuk III. Casestudy Nederland
35.
3.1 De Nederlandse beleidsgeschiedenis ten aanzien van de Roma
35.
3.2 Reactie van Nederland op het ‘EU Framework for National Roma
Strategies’ 41.
3.3 Verbetering van de situatie van de Roma in Nederland
45.
5
3.4 Conclusie
48.
Hoofdstuk IV. Casestudy België
49.
4.1 De Belgische beleidsgeschiedenis ten aanzien van de Roma
49.
4.2 Reactie van België op het ‘EU Framework for National Roma
Strategies’ 54.
4.3 Verbetering van de situatie van de Roma in België
57.
4.4 Conclusie
61.
Hoofdstuk V. Conclusie
62.
5.1 Top-down dimensie
62.
5.2 Bottom-up dimensie
65.
5.3 Europeanisering van de representatie van de Roma
66.
5.4 Observaties
69.
Bibliografie
73.
Inleiding
‘De Roma’. Ze zijn niet populair, deze ‘rondtrekkende, stelende
asocialen’, zoals ze vaak worden genoemd. In films hebben ze soms
6
nog wel een goed imago. Zigeuners trekken er rond in kleurige
wagens, hebben mooie vrouwen met grote oorbellen en kunnen de
toekomst voorspellen door hand te kijken. De mannen hebben zich
gespecialiseerd in het maken van weemoedige muziek of het werpen van
messen voor het amusement.
De publieke opinie heeft hen vaak anders bekeken, en de lijst
met problemen waar het overgrote deel van de Roma in Europa mee van
doen hebben is schrijnend lang. Problemen als werkeloosheid,
discriminatie, ongeletterdheid, armoede en een gebrek aan goede
huisvesting zijn aan de orde van de dag.3 Vooral in Centraal- en
Oost-Europa zijn meerdere Roma vermoord, beschoten en in elkaar
geslagen. Vaak worden de racistische motieven van zulke aanslagen
verdoezeld, zelfs binnen de rechtspraak. Ook in West-Europese landen
als Nederland leven veel Roma nog steeds aan de onderkant van de
samenleving, en uitsluiting en criminalisering komt veelvuldig voor.
Roma worden vooral in Centraal- en Oost-Europese landen regelmatig
geweigerd in zwembaden, restaurant, discotheken, winkels en
bioscopen. Een onderzoek van het European Roma Rights Center (ERRC)
bevestigt deze feiten. Hierover brachten zij in 2011 een rapport uit
getiteld ‘Anti-Roma violence and impunity’.4 In dit onderzoek werd
geconcludeerd dat Roma in Centraal- en Oost-Europese landen
stelselmatig te kampen hebben met racistisch geweld. Zo registreerde
het ERRC tussen januari 2008 en december 2010 maar liefst 75
aanvallen op Roma in Tsjechië, Hongarije en Slowakije. Vermoedelijk
waren de resultaten van het ERRC slechts het topje van de ijsberg;
veel incidenten zullen immers hun weg naar de officiële statistieken
niet vinden. Het geweld en de
3 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijkeinclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie, nr. 3 (2011), p. 414.4 ERRC, ‘Anti-Roma violence and impunity’, www.errc.org/cms/upload/file/czech-hungary-slovakia-imperfect-justice-06-march-2011.pdf, geraadpleegd op 15-12-2014.
7
retoriek tegen de Roma blijft niet beperkt tot Centraal- en Oost-
Europa, ook in West-Europa is dit een veel voorkomend fenomeen. In
2007 begon Frankrijk met het uitzetten van duizenden Roma, waarna
het onderwerp in 2010 tot een politiek issue werd gemaakt. Kampen
werden met veel machtsvertoon opgebroken, en wie niet over de Franse
nationaliteit beschikte, moest het land uit. Wie ‘vrijwillig’
vertrok, kon 300 euro krijgen – om aan de grens warme chocolademelk
te drinken en zijn ‘nomadische’ reis naar het zogenoemde thuisland
te bekostigen.5 Dat dit binnen de grenzen van de Europese Unie (EU)
gebeurde welke altijd met fierheid presenteert mensenrechten en
gelijke behandeling na te streven, werd uiteindelijk onacceptabel.
Sinds de toetreding van de Centraal- en Oost-Europese lidstaten zijn
de leefomstandigheden van Roma hoger op de agenda van de Europese
Commissie (EC) komen te staan.
De EC heeft sindsdien actie ondernomen om de lidstaten te stimuleren
om een beleid op te zetten rond de integratie van Roma.
Gebeurtenissen als de uitzettingen van Frankrijk en het geweld tegen
Roma in andere West-Europese landen als Italië en Noord-Ierland
hebben dit nog extra gestimuleerd.6 In Europa leven naar
schatting van de EC zo’n 10 tot 12 miljoen Roma, waarvan er ongeveer
6 miljoen in lidstaten van de EU zouden wonen.7 Deze schattingen -en
de fluctuaties daarvan- hangen nauw samen met hoe ‘de Roma’ als
verzamelbegrip voor verschillende heterogene groepen beleidsmatig
wordt gedefinieerd. In 2011 heeft de EC besloten alle lidstaten van
de EU te verplichten om een Roma-beleid te gaan voeren. Elke
5 NOS, ‘Frankrijk begint met uitzettend Roma’, 18-8-2010, http://nos.nl/artikel/179321-frankrijk-begint-met-uitzetten-roma.html, geraadpleegd op 12-12-2014.6 H. Pietersma, ‘Europese aandacht voor Roma uitdaging voor Nederland’, Internationale spectator, nr. 9 (2009), p. 443.7 European Commission, ‘EU and Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/roma/index_en.htm, geraadpleegd op 20-12-2014.
8
lidstaat moest een ‘Nationale Strategie voor de Integratie van de
Roma’ uitwerken en indienen bij de EC. Deze oproep kwam voort uit
het ‘EU Framework For National Roma Strategies up to 2020’.8 Dit
Framework slaat voor het eerst een gebiedende toon aan. Het stuurt
concreet aan op doelgerichte actie, evaluatie en monitoring op vier
domeinen: onderwijs, werk, gezondheid en huisvesting. Het doel is
het wegwerken van ongelijkheden tussen Roma en andere
bevolkingsgroepen.9 De verantwoordelijkheid daarvoor wordt primair
bij nationale overheden gelegd. Zij moeten instaan voor de
realisatie op het nationale, regionale en lokale niveau. Op die
manier blijft de ruimte om in te spelen op de specifieke context
gevrijwaard. 10 De rol van de EU werd er één van
toezichthouder: deze gaat na of de lidstaten voldoen aan hun
verplichting om gericht beleid op te bouwen, te evalueren en te
monitoren in overeenstemming met de tien basisprincipes voor Roma-
inclusie. Deze basisprincipes zijn opgezet in het ‘EU Framework’.
Tevens zorgt de EU voor optimalisering van het gebruik van Europese
middelen, en streeft naar de ontwikkeling van een degelijk
monitoring systeem.11 De betrokkenheid van de EU vertegenwoordigt de
meest recente fase in een eerder ingezette beleidsdiscussie die,
naar het zich laat inzien, nog lang geen einde ziet. Binnen dit
speelveld is er ruimte voor Europese instellingen, nationale
overheden, verschillende instituties en Roma-activisten om hun stem
te laten horen. Kortom, er is een Europese discursieve ruimte
gegroeid waarbinnen de vorming en geschillen van nieuwe
beleidskaders aangaande de Roma kan plaatsvinden. Dit is een ruimte
waar nieuwe ideeën ontstaan over wie de Roma zijn en hoe hun
situatie het best te interpreteren valt, en welke vormen van beleid8 Europese Commissie, ‘Een EU-Kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020’, COM(2011) 173, Brussel, 05-04-2011.9 Ibid.10 Ibid., p. 3.11 Ibid.
9
het meest wenselijk zijn. Deze Europese discursieve ruimte is dus
een recentelijk gegeven, en maakt dat de verschillende actoren
hierin hun werkwijze moeten aanpassen.12
Het blijkt steeds vaker dat de besluiten vanuit de EU hun invloed
hebben op de beleidsvorming van de lidstaten. Zo is de invloed
vanuit de EU inmiddels ook niet meer weg te denken als het gaat om
de manier waarop de lidstaten omgaan met ‘hun Roma’. Er mag dan wel
ruimte zijn om in te spelen op de specifieke context, het feit
blijft dat de lidstaten vanuit de EU een bepaald werkkader
aangedragen krijgen om een onderwerp dat valt binnen sociaal beleid
aan te pakken. Sociaal beleid is in de EU een nationale
aangelegenheid, dus de bemoeienis van de EU is niet vanzelfsprekend.
De EC is gebonden aan het subsidiariteitsbeginsel, zoals vastgelegd
in het Verdrag van Maastricht uit 1992. Het is dan ook de vraag hoe
de lidstaten omgaan met deze ‘bemoeienis’, en hoe en in welke mate
dit doordringt in de nationale aanpak. In deze scriptie zal dan ook
de volgende hoofdvraag worden onderzocht:
Hoe en in welke mate is er sprake van Europeanisering van het Roma-
beleid in de interactie tussen en EU en de lidstaten, en hoe zouden
deze europeaniseringprocessen beoordeeld moeten worden?
Vanuit deze hoofdvraag zal ik de volgende deelvragen behandelen:
1. Wat kan verstaan worden onder Europeanisering?
2. Hoe kunnen verschillende dimensies van Europeanisering gezien
worden binnen de ontwikkeling van het minderheden- en sociaal
beleid van de EU?
12 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijkeinclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie, nr. 3 (2011), p. 414.
10
3. Hoe zijn de verschillende Europeaniseringsprocessen terug te
zien in de beleidsvorming van Nederland en België omtrent Roma
als reactie op het ‘EU Framework’?
Bij het behandelen van deze vragen zal ik werken binnen het
theoretisch kader van Europeanisering. Hoe uiten verschillende
Europeaniseringsprocessen zich en in hoeverre zijn deze van invloed
op nationaal beleid en aanpak?
Ik zal mijn eerste hoofdstuk wijden aan het
uitleggen van het begrip Europeanisering, dat vaak als complex wordt
beschouwd. Ik zal het begrip Europeanisering bekijken vanuit drie
verschillende dimensies: de invloed vanuit de EU op het nationale
niveau, de invloed van het nationale- op het EU niveau, en de
Europeanisering van de Roma-representatie. De eerst dimensie zou je
een top-down benadering van Europeanisering kunnen noemen, en betreft
de impact van instituties, processen en beleid op structuren en
processen in de lidstaten. Europeanisering in de top-down dimensie
drukt met andere woorden uit in welke mate het beleid van een
lidstaat verandert door de totstandkoming van Europese regelgeving
vanuit de EU. Top-down Europeanisering werkt zo met de EU als
leidende kracht, waar de lidstaat de afhankelijke variabel is.
Bij de tweede dimensie, die de bottom-up benadering kan worden
genoemd, gaat het kort samengevat over de impact van het nationale
niveau op de ontwikkeling van Europese instituties, processen en
beleid als sets van nieuwe normen, regels en gewoontes. Deze
dimensie werkt vanuit het idee dat Europeaniseringprocessen zich
niet enkel van Europees naar nationaal niveau voltrekken, maar juist
dat deze in werkelijkheid andersom -en in interactie met elkaar–
(kunnen) plaatsvinden. Tanja Börzel bijvoorbeeld ziet
11
Europeanisering als een ‘two-way process’. Staten zijn hierin geen
passieve actoren maar verzetten hun bakens en proberen ook hun
nationale belangen op Europees niveau beleidsmatig zo goed mogelijk
ingang te laten vinden.13
Bij de derde Europeaniseringsdimensie, de Europeanisering van
de Roma-representatie, kunnen verschillende elementen onderscheiden
worden: 1) de presentatie van de Roma als Europese minderheid, 2) de
ontwikkeling van het paraplubegrip ‘Roma’ in de Europese context, en
3) het ontstaan van Europa-brede programma’s gericht op de
positieverbetering van de Roma. Volgens Huub van Baar is er geen
andere bevolkingsgroep in Europa recentelijk in zo veel inclusie-,
empowerment-, en ontwikkelingsprogramma’s betrokken geraakt als deze
minderheid, en heeft de Europeanisering van de Roma zo een nieuwe
fase in de geschiedenis van hun representatie ingeluid.14 Vanaf
de late middeleeuwen tot aan de periode onder het communisme en het
nazisme werden de Roma vaak gezien als vreemd en niet-Europees. De
Roma werden gezien als obstakels voor de nagestreefde vooruitgang en
beschaving in Europa. Vanaf de jaren ‘90 werden de Roma binnen de
discoursen van EU instituties, verschillende niet-gouvernementele
organisaties (ngo’s) en Roma actiegroepen steeds meer als een
Europese minderheid gepresenteerd.15 Een zwakke Europese minderheid
welteverstaan, die extra aandacht en bescherming zou moeten
genieten. De EU hanteert een paraplu-begrip waarbinnen ze de
minderheden waar zij zich op focussen kunnen plaatsen en
beleidsmatig kunnen benaderen. Op deze manier worden groepen zoals
Roma en woonwagenbewoners die verschillende achtergronden hebben
onder één noemer geplaatst, waarmee zo een min of meer homogene
13 T.A. Börzel, ‘Pace- Setting, Foot- Dragging, and Fence- Sitting: Member States Responses to Europeanization’, JCMS, nr. 40 (2002), p. 3.14 H. Van Baar, The European Roma. Minority Representation, Memory and the Limits of Transnational Governmentality, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2011, p. 387.15 Ibid.
12
‘Roma-identiteit’ wordt gecreëerd. Aan de hand van dit paraplubegrip
is het makkelijker om een beleid op te stellen, via welke deze Roma-
identiteit mogelijk wordt overgenomen door de lidstaten. Bij de
Europeanisering van de Roma presentatie valt te zien hoe het
gehanteerde paraplubegrip van de EU maakt dat lidstaten aangespoord
worden de Roma op eenzelfde manier te benaderen, namelijk als een
kansarme groep die bijzonder vatbaar is voor sociale exclusie,
armoede en discriminatie.16
Het is moeilijk om een titel te geven aan de groep die in dit
onderzoek behandeld wordt. Aangezien ik het paraplubegrip ‘Roma’
zoals gehanteerd door de EC zal volgen vallen hier nog meer groepen
onder dan alleen de etnische Roma. Als ik in dit onderzoek schrijf
over ‘de Roma’ zal het dan ook gaan over de gehele groep die de EC
binnen zijn paraplubegrip vat. Het gehanteerde paraplubegrip behelst
volgens de EC het volgende: ‘De term “Roma” is –zoals in andere
politieke documenten van het Europees Parlement en de Europese Raad–
een overkoepelende term voor groepen mensen met min of meer
vergelijkbare culturele kenmerken, zoals de Sinti, travellers, Kalé,
gens du voyage, zigeuners en dergelijke, ook als zij sedentair
leven.’17 Waar ik in dit onderzoek specifieke woorden gebruik als
‘zigeuners’ of ‘woonwagenbewoners’ in plaats van ‘de Roma’, kan het
gaan over subgroepen binnen het grotere geheel, of in het geval van
‘zigeuners’ om een andere benaming. Ik zal andere benamingen
inzetten als die werden gebruikt binnen een bepaald moment in de
geschiedenis. Wat voorop staat is dat het in de kern gaat over de
identificatie van bepaalde gedeelde geschiedenissen,
16 European Commission, ‘Communication form the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and theCommittee of the regions’, COM(2010) 0245, Brussels, 26-8-2010.17 Europese Commissie, ‘Een EU-Kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020’, COM(2011) 173, Brussel, 05-04-2011, p. 2.
13
sociaalmaatschappelijke kenmerken en gedragingen die overeenkomstig
zijn voor leden van een (sub)groep, en waarmee ze zich onderscheiden
ten opzichte van andere groepen of individuen. Het tweede
hoofdstuk bevat vervolgens een chronologisch overzicht van de
ontwikkeling van het Europees beleid ten opzichte van de Roma.
Hierbij zal aandacht worden besteed aan de verschillende spelers
binnen het opstellen en uitvoeren van het huidige EU beleid
aangaande deze minderheid. Het zijn immers niet alleen de
instituties van de EU die hieraan hebben bijgedragen. Uit het
hoofdstuk zal blijken dat binnen het Europese Roma-beleid de
accenten verschuiven. Waar tot 2000 de nadruk lag op een generiek
mensenrechtenbeleid, is dit uitgegroeid tot het huidige
‘geëtniseerde’ doelgroepenbeleid.
In het derde en vierde hoofdstuk zullen casestudies
worden uitgevoerd naar het Roma-beleid in Nederland en België. Aan
de hand van deze casestudies zal bekeken worden hoe en in welke mate
er doorwerking plaatsvindt van het Europees Roma-beleid naar deze
twee West-Europese EU- lidstaten. De beleidsgeschiedenis van beide
landen zal besproken worden om dit te kunnen koppelen aan de
incorporatie van het ‘EU Framework’.
In het concluderende vijfde hoofdstuk zullen deze twee
lidstaten met elkaar vergeleken worden met het oog op
Europeanisering. Zo zal te zien zijn hoe twee buurlanden van elkaar
kunnen verschillen in het uitvoeren van EU Roma-gerelateerd beleid,
en hoe zo ook verschillende processen van Europeanisering zichtbaar
zijn. Ik heb ervoor gekozen om twee westerse lidstaten onder de loep
te nemen, aangezien dit hopelijk een bijdrage zal leveren aan de al
bestaande literatuur aangaande dit onderwerp. Meerde studies zijn
uitgevoerd op Europeanisering van Centraal- en Oost-Europese
lidstaten, maar nog nauwelijks op deze twee West-Europese lidstaten
die beide een relatief kleine Roma minderheid kennen. De
14
doelstellingen in de Europese richtlijnen, strategieën en
beleidskaders zijn voor elke lidstaat gelijk, zo ook deze in dit ‘EU
Framework for National Roma Strategies’.
De lidstaten van de EU met een relatief kleine Roma populatie die
misschien wel veel minder problemen ervaren moeten zo dezelfde
maatregelen nemen als landen met meer Roma. Er is hier echter wel
een proportionaliteitsclausule opgenomen. Mijn onderzoek zal er dan
ook op gericht zijn om te bekijken hoe deze West-Europese lidstaten
op hun eigen manier de strategie implementeren, en wat de rol van de
EU hierbij is en zou moeten zijn.
Voor mijn onderzoek zal ik gebruik maken van zowel primaire
bronnen als secundaire literatuur. De primaire bronnen bestaan uit
documenten van de Europese Commissie, de Raad van Europa, het
Europees parlement, de nationale strategieën van Nederland en
België, en verschillende handelingen en kamerstukken. Ook heb ik
interviews afgenomen. Deze documenten en interviews vormen samen een
mooi beeld van wat er op Europees niveau wordt besproken en besloten
aangaande de Roma, en de reactie daarop vanuit de onderzochte
lidstaten. In mijn onderzoek worden verschillende Engelse termen
gebruikt, die ik cursief zal weergeven.
15
Hoofdstuk I. Theoretisch kader: de drie processen van
Europeanisering
Dit onderzoek is erop gericht om te analyseren hoe EU-lidstaten
omgaan met het beleidsthema aangaande de Roma. Er is sprake van een
toenemende aandacht voor deze groep vanuit de EU en andere
organisaties. In dit hoofdstuk zal ik met dit in gedachten
onderzoeken hoe de lidstaten hun beleid ten aanzien van Roma hebben
vormgegeven, en in hoeverre hierbij sprake is van invloed vanuit de
EU en andere instituties zoals de Organisatie voor veiligheid en
samenwerking in Europa (OVSE), de Verenigde Naties (VN) en de Raad
van Europa (RvE). Dit onderzoek zal worden verricht aan de hand van
het analytisch raamwerk dat wordt geboden door het concept
Europeanisering. In de literatuur wordt Europeanisering vaak
aangeduid als een lastig bruikbaar concept omdat het niet eenduidig
is. In dit hoofdstuk zal ik meer duidelijkheid proberen te
verschaffen door dit concept een overzichtelijke invulling te geven.
Aangezien het Europeaniseringsbegrip buitengewoon breed is en
16
benaderd kan worden vanuit onder andere historisch, cultureel,
economisch, politiek en beleidsmatig-institutioneel perspectief, zal
ik mij met het oog op het uiteindelijke doel van dit onderzoek
vooral beperken tot de laatste twee dimensies.
Europeanisering als analytisch concept
wordt vaak gebruikt om veranderingen van binnenlandse structuren en
beleid te onderzoeken die tot stand komen als antwoord op
beleidspraktijken die zijn geïnstitutionaliseerd op supranationaal
niveau. Het staat voor een proces waarbij Europese regels,
collectieve afspraken en mechanismen integreren in al bestaande
binnenlandse structuren en deze beïnvloeden.18 Experts op het gebied
van Europeanisering hebben uiteenlopende definities van het concept
gegeven, afhankelijk van hun benadering. De meesten benadrukken
echter expliciet het beleidsproces van de EU en beperken de effecten
van Europeanisering tot de EU-lidstaten. Robert Ladrech,
gespecialiseerd in Europese politiek, stelt bijvoorbeeld dat
Europeanisering gebruikt wordt om duiding te geven aan een proces
van verandering; een binnenlandse dynamiek die ontstaat door de
impact of de invloed die de EU heeft.19 Het effect van
Europeanisering is zo een proces van verandering op nationaal
niveau, waarbij beleid, wetgeving en instituties worden aangepast
aan nieuwe beleidsvormen, normen, regels en procedures die
voortvloeien uit het Europese systeem van governance.20 De visie van
Ladrech kan worden gezien binnen de top-down dimensie van
Europeanisering. Naast deze visie die
zich richt op veranderingen vanuit de EU, is het voor dit onderzoek
ook van belang om te kijken naar Europeanisering opgevat als de
18 B. Coppieters, M. Emerson, e. a, Europeanisering en conflictoplossing. Case studies uit de Europese periferie, Gent: Academia press 2004, p. 19.19 R. Ladrech, ‘Europeanisation and Political Parties: Towards a Framework for Analysis’, Queen’s Papers on Europeanisation, nr. 2 (2001), p. 3.20 C. Radaelli, R. Pasquier, Conceptual Issues, Basingstoke: Palgrave Macmillan2006, pp . 39-41.
17
bijdragen die lidstaten proberen te leveren aan de formatie van EU-
beleidsagenda’s, ook wel gezien als de bottom-up dimensie van
Europeanisering.
Volgens Edwin van Rooyen kunnen ook (sub)nationale actoren bijdragen
aan Europese ontwikkelingen die op hun beurt weer binnenlandse
gevolgen hebben.21 Tanja Börzel karakteriseert Europeanisering dan
ook als een two-way process.22 De
hierboven uitgezette dimensies van Europeanisering zullen in de
tweede en derde paragraaf van dit hoofdstuk afzonderlijk van elkaar
besproken worden in de vorm van bottom-up en top-down Europeanisering.
Deze termen kunnen ongelukkig gekozen lijken, aangezien deze een
hiërarchie suggereren. De beleidspraktijk is veel complexer en
interactiever dan deze splitsing doet lijken. Ik heb er toch voor
gekozen deze twee termen als leidraad te nemen om een verschil aan
te kunnen geven tussen de invloed die de EU uitoefent op haar
lidstaten en de manier waarop dit proces omgekeerd plaatsvind. Dit
suggereert echter niet dat ik hier een ‘hogere’ of ‘lagere’ positie
in herken. Na het bespreken van deze twee vormen van Europeanisering
zal er een paragraaf worden gewijd aan de representatie van de Roma
binnen dit Europeaniseringskader. Ik zal aandacht besteden aan een
derde Europeaniseringsdimensie gericht op de identiteit,
representatie en minderhedenstatus van de Roma. Dit zal worden
bekeken aan de hand van de vraag: ‘wie zijn de Roma?’ binnen het
concept Europeanisering. Ik zal dit behandelen binnen de recent
historische context aangaande de Europese institutionele interesse
voor deze groep.
1.1 De top-down dimensie Europeanisering21 E. van Rooyen, De Europeanisering van belangengroepen en politieke partijen in Nederland 1990-2000, Amsterdam: Pallas Publications 2009, p. 3.22 K. Howell, ‘Developing Conceptualisations of Europeanization: Synthesising Methodological Approaches’, Queen’s Papers on Europeanization, nr. 3(2004), p. 15.
18
Europeanisering wordt door verschillende wetenschappers als Claudio
M. Radaelli en Kyris George gezien als een top-down proces dat de
aanpassingseffecten van de lidstaten omtrent de Europese normen,
ideeën en regels beschrijft.23 In zijn algemeenheid kan men vanuit
deze visie constateren dat communautair beleid24 invloed heeft op
nationale politiek-bestuurlijke processen. Als afgeleide hiervan
kunnen zo de krachten die aansturen op aanpassing of verandering van
beleid beschouwd worden als Europeanisering. Radaelli definieert
Europeanisering als:
‘Processes of (a) construction, (b) diffusion, and (c) institutionalization of formal and
informal rules, procedures, policy paradigms, styles, ‘ways of doing things’, and shared
beliefs and norms which are first defined and consolidated in the making of EU public
policy and politics and then incorporated in the logic of domestic discourse, identities,
political structures, and public policies.’25
Deze definitie geeft aan hoe EU-politiek en -beleid vormgegeven
wordt vanuit overtuigingen, procedures, normen, waarden en
handelswijzen. Dit zou zijn doorwerking vinden naar het niveau van
de lidstaten. Radaelli’s definitie heeft een grote reikwijdte omdat
deze ruimte laat voor concrete en minder tastbare aspecten naast de
brede variabelen als structuren, gedachtevorming en beleid. Onder
zijn conceptualisatie van Europeanisering vat hij zowel cognitieve
als normatieve dimensies. Volgens Grabbe benadrukt hij naast de
‘harde transfer’ in de vorm van regels en procedures ook de ‘zachte
transfer’ in de vorm van overdracht van stijl, aanpak en normen en
waarden.26 Hij stelt dat: ‘the EU can influence values, norms, and discourses23 T. Börzel, ‘Europeanization: How the European Union Interacts with its Member States’, IHS Political Science Series, nr.93 (2003), p. 47. 24 Communautair omvat hier alle zaken die op het niveau van de Europese Unieworden besloten, de zaken waarvoor EU-lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen aan de Europese Unie.25 K. Featherstone, C. Radaelli, The Politics of Europeanization, Oxford: Oxford University Press 2003, p. 31.26 H. Grabbe, ‘Europeanization goes east’, http://www.ceses.cuni.cz/CESES-141-version1-3_1__Grabbe_2002_Europeanisation_goes_east.pdf, geraadpleegd
19
prevalent in Member States. Those cognitive and normative frames may trigger
“transformative effects on all the elements of politics and policy.”27 Deze logica stelt
zo dat de beleidsvorming op EU-niveau zeker zijn invloed heeft op de
beleidsvorming en politiek van de EU en de lidstaten, en Radaelli
geeft zo een duidelijke top- down dimensie aan. Radaelli gebruikt het
werkwoord ‘insemineren’ om aan te tonen hoe suggesties en
verwachtingen vanuit de EU de percepties van de lidstaten kunnen
veranderen.28 Top-down Europeanisering werkt zo
met de EU als leidende kracht, waar de impact op landelijk niveau de
afhankelijke variabel is. De EU kan volgens Klaus Hix en Simon Goetz
de lidstaten zowel op een directe als indirecte manier beïnvloeden.29
De directe invloed komt hier voort uit geformuleerde beleidsdoelen
die erop gericht zijn gespecificeerde veranderingen door te voeren
in de lidstaten. Het meeste wetenschappelijke onderzoek binnen
Europeanisering is gedaan naar de directe invloed van EU-
instrumenten op nationaal beleid, waarbij Europees beleid dikwijls
als startpunt wordt genomen. De invloed op nationaal niveau wordt
vaak onderzocht vanuit verschillende aspecten van binnenlandse
regelingen zoals beleid, politiek of staatsbestel. Hierbij moet
wederom in gedachten worden gehouden dat politiek, beleid en
staatsbestel aparte factoren zijn, maar die in het proces wel met
elkaar verbonden zijn. Dit onderscheid is voor dit onderzoek ten
zeerste van belang, omdat het vaak politieke beslissingen zijn die
bepalen hoe het beleid ten aanzien van de Roma vorm krijgt.
1.2 De bottom-up dimensie van Europeanisering
op 5-8-2014, p. 309.27 Ibid.28 C. Radaelli, ‘Whither Europeanization? Concept stretching and substantivechange’, European Integration online Papers,nr. 8 (2000), p. 18. 29 S. Hix, K. Goetz, ‘Introduction: European integration and national political systems’, West European Politics, nr.4 (2007), pp. 10-13.
20
De communautaire instellingen hebben niet de mogelijkheid tot
uitvoering van het opgestelde Europees beleid. Dit brengt ons terug
naar de lidstaten, die de op supranationaal niveau opgestelde
richtlijnen en strategieën implementeren. Deze implementatiefase is
zeer van belang, aangezien de Europese regelgeving ruimte geeft voor
eigen interpretatie en herformulering.
Yves Mény veronderstelt een beweegruimte voor nationale actoren te
zien: ‘Most policies are immediately reinterpreted and reformulated by the implementers,
who far from being passive, are in fact policy-makers in their own right.’30 Als er sprake
is van een vertraagde of verkeerde implementatie is dit zodoende
dikwijls te wijten aan de politieke strijd die plaatsvindt op
nationaal niveau. Dit gebeurt tijdens het aanpassen van nationale
wet- en regelgeving aan de opgelegde richtlijnen. Volgens Maria
Cowles zijn de intermediaire factoren, zoals belangrijke
sleutelspelers op nationaal niveau, de heersende politieke cultuur
en nationale formele instituties hierbij cruciaal.31 De
reacties op de externe aanpassingsdruk kunnen variëren van
facilitair tot obstructief al naar gelang cultuur en politieke
voorkeuren. Deze reactie kunnen uit verschillende hoeken komen,
bijvoorbeeld vanuit de burgers of vanuit de politiek. Cowles en
andere wetenschappers onderscheiden drie (institutionele) factoren
die aanpassing aan Europese instituties tegenwerken of juist
mogelijk maken: het aantal vetospelers in het nationale segment,
instituties die een bemiddelende positie innemen, en de politiek-
bestuurlijke cultuur. In samenhang met deze institutionele factoren
zijn er actor-gecentreerde factoren. Veel is afhankelijk van de
strategieën en aanpak van de belangrijkste nationale actoren, die
worden beïnvloed door de mate waarin hervorming en transformatie
30 M. Cowles, J. Caporaso, T. Risse, Transforming Europe: Europeanization and DomesticChange, Cornell: Cornell University press 2001, p. 53.31 Ibid.
21
door de bevolking worden geduld. Mocht dit het geval zijn, dan zal
er meer oppositie ontstaan jegens het opgelegde EU-beleid. Een
lidstaat kan als reactie hierop trachten een bijdrage te leveren aan
de formatie van EU- beleidsagenda’s, om zo zijn eigen werkwijze door
te voeren.32 De enkelzijdige top-down
benadering van Europeanisering heeft als nadeel dat het een visueel
begrip van Europeanisering als eenrichtingsverkeer creëert. Dit mag
dan wel een geldig uitgangspunt zijn voor deze specifieke kijk op
Europeanisering, het heeft de neiging om de inhoud van de
Europeaniseringprocessen te vereenvoudigen. Alleen de top-down
theorie gebruiken om een bepaalde realiteit te omschrijven, wordt
dan ook door sommige wetenschappers gezien als een tekortkoming.33
Deze theorie gaat er namelijk vanuit dat Europeaniseringsprocessen
zich enkel van Europees naar nationaal niveau voltrekken. Dit
terwijl deze processen in werkelijkheid ook andersom -en in
interactie met elkaar- kunnen plaatsvinden. Behalve supranationale
actoren kunnen ook (sub)nationale actoren aan Europese
samenwerkingsvormen bijdragen, die op hun beurt weer gevolgen op
nationaal niveau hebben.34 Zoals ik hierboven al heb vermeld, ziet
Börzel Europeanisering om deze reden als een ‘two-way process’.35 Staten
zijn geen passieve actoren, maar verzetten hun bakens.
Naast alleen de top-down dimensie van Europeanisering zou er volgens
Ladrech ook naar de bottom-up dimensie van Europeanisering moeten
worden gekeken, willen we de Europeaniseringprocessen goed kunnen
begrijpen.36 De eenzijdige top-down benadering van Radaelli, die ervan
uitgaat dat Europeaniseringsprocessen zich van Europees naar32 Ibid.33 Zie onder andere Ladrech.34 E. van Rooyen, De Europeanisering van belangengroepen en politieke partijen in Nederland 1990-2000, Amsterdam: Pallas Publications 2009, p. 30.35 K. Howell, ‘Developing Conceptualisations of Europeanization: Synthesising Methodological Approaches’. Queen’s Papers on Europeanization, nr. 3(2004), p. 15.
22
lidstatelijk niveau voltrekken, erkent niet dat deze processen ook
andersom kunnen plaatsvinden.
Het momenteel onderontwikkelde conceptuele design van het
bottom-up denken over Europeanisering wordt weinig bij naam genoemd
in de wetenschappelijke literatuur. Darry Mccauley is daarom van
mening dat er meer aandacht moet komen voor deze benadering om het
begrip Europeanisering in zijn geheel te kunnen begrijpen.37 De bottom-
up dimensie van Europeanisering wordt door Mccauley gedefinieerd
als:‘the reorientation of a (sub)national actor’s champ d’activité towards supranational
institutions, politics and/or policy-making.’38 Hij herkent binnen de literatuur
over deze bottom-up dimensie van Europeanisering drie verschillende
varianten, zijnde proactie, afwijzing/promotie en gebruik. De eerste
variant (proactie) betreft de heroriëntatie van nationale groepen
naar supranationale locaties. De tweede variant (afwijzing/promotie)
concentreert zich op anti- en pro-EU groeperingen, movements en
activiteiten op nationaal en Europees niveau. De activiteiten van
deze groepen zijn een reactie op het verhoogde level van integratie.
Deze afwijkende reacties op Europese integratie worden vaak
geassocieerd met protest acties vanuit zogenaamde social movements. De
derde variant (het gebruik) concentreert zich op het schetsen van de
top-down pressures, wat resulteert in bottom-up usage.39 Deze laatste
variant is terug te vinden in Peter Vermeersch’ artikel:
‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijke inclusie in een nieuwe
politieke en institutionele context’. Hij beschrijft hier hoe Europeanisering
in zijn ogen grotendeels positieve gevolgen heeft gehad voor de
36 E. van Rooyen, De Europeanisering van belangengroepen en politieke partijen in Nederland 1990-2000, Amsterdam: Pallas Publications 2009, p. 69.37 D. Mccauley, ‘Bottom-Up Europeanization Exposed: Social Movement Theory and Non-state Actors in France’, Journal of Common Market Studies, nr. 5 (2011), p. 1019. 38 Ibid., p. 1020.39 S. Jacquot, C. Woll, ‘Usage of European Integration – Europeanization from a Sociological Perspective’, European Integration online Papers, nr. 12 (2003), p. 15.
23
manier waarop onder andere Romavertegenwoordigers- en activisten
deel kunnen nemen aan het beleidsproces. Door de druk vanuit de EU
om de positie van Roma in de lidstaten te verbeteren zijn er nieuwe
platformen voor dialoog ontstaan. Ook nationale overheden en
organisaties voelen zich door het zich verder ontwikkelde Europese
kader gestimuleerd om zelf allerlei overlegplatformen en adviesraden
op te zetten. Zij zien dit als een mogelijkheid om invloed uit te
oefenen op wat er op Europees niveau wordt besproken en besloten.40
1.3 Europeanisering van de Roma (identiteit, representatie,
minderhedenstatus)
Vooral sinds de val van het communisme is er sprake van een
ontwikkeling die omschreven kan worden als ‘de Europeanisering van
de representatie van de Roma’.41 Onder dit begrip kunnen drie
dimensies onderscheiden worden: de representatie van de Roma als
Europese minderheid, de ontwikkeling van het paraplubegrip ‘Roma’ in
Europese context en het ontstaan van Europa-brede programma’s. Deze
ontwikkelingen zijn zichtbaar tijdens politieke debatten en
discussies omtrent beleidsvorming, maar ook in de media en de
wetenschap. Dit wordt bovendien duidelijk in verschillende vormen
van belangenbehartiging en activisme, waar de Roma in toenemende
mate worden voorgesteld als een Europese minderheid. In samenhang
hiermee zijn er vele grote, Europa-brede programma’s en projecten
ontworpen en georganiseerd met als doel de ontwikkeling en
verbetering van de situatie van de Roma. Daarnaast heeft het als
doel om kansen te creëren voor de Roma zelf om een bijdrage te40 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijke inclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie ,nr. 3 (2011), p. 430.41 H. van Baar, The European Roma. Minority Representation, Memory and the Limits of Transnational Governmentality, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2011, p. 387.
24
kunnen leveren aan die verbetering.42 Volgens Huub van Baar is er
geen andere bevolkingsgroep in Europa recentelijk in zo veel
inclusie-, empowerment-, en ontwikkelingsprogramma’s betrokken
geraakt als deze minderheid, en heeft de Europeanisering van de Roma
een nieuwe fase in de geschiedenis van hun representatie en
zelfrepresentatie ingeluid. De Roma worden sinds deze nieuwe fase
beschouwd en behandeld als Europeanen, wat hiervoor verre van
vanzelfsprekend was.43 In de late Middeleeuwen, tijdens de
Verlichting, de Romantiek, de negentiende- en de twintigste eeuwse
processen van natiestaatformatie, maar ook onder het communisme en
het nazisme werden de Roma veelal gezien als vreemd en niet-
Europees. De Roma werden gezien als obstakels voor de nagestreefde
‘vooruitgang’ en ‘beschaving’ in Europa. Er bestaat
veel discussie over waar ‘de Roma’ oorspronkelijk vandaan komen. De
algemene opvatting onder wetenschappers en de doelgroep zelf is
echter dat Roma oorspronkelijk afkomstig zijn uit India. Dit wordt
vooral gebaseerd op de verwantschap in taal, het Romanes en het
Sanskriet. Ook gekeken naar uiterlijk en cultuur zouden er
overeenkomsten zijn met de Indiërs. Na genetisch onderzoek zou zijn
vastgesteld dat ‘de Roma’ India in de vroege Middeleeuwen hebben
verlaten. Tijdens hun migratie richting Europa zouden zij zich op
bescheiden schaal hebben vermengd met bevolkingen in het Midden-
Oosten en de Kaukasus. Uit genetische materiaal valt volgens de
uitkomsten van onderzoek op te maken dat de Roma zich negen eeuwen
geleden via de Balkan over Europa begonnen te verspreiden, waarna
zij zich splitsten in een westelijke en oostelijke tak.44 Hierbij
moet bedacht worden dat er niet gesproken kan worden over ‘de Roma’,
aangezien het hier om een heterogene groep gaat en het achttiende-
42 Ibid., p. 378.43 Ibid., p. 387.44 D. Vlasblom, ‘Roma trekken al 1500 jaar rond. Genetisch onderzoek bevestigt taalkundige analyse’, NCR Handelsblad, 12-12-2012.
25
en negentiende-eeuwse nationalistische idee van volkeren al te snel
op de geschiedenis van voor de verlichting wordt geprojecteerd.
Binnen het paraplubegrip dat de EU hanteert vallen naast ‘Sinti en
Roma’ onder andere ook woonwagenbewoners en Irish travelers, bij wie een
Indische herkomst niet aan de orde is. Dit laat zien de EU een
complexe identiteit creëert voor deze groep vallende onder het
gehanteerde paraplubegrip, om zo makkelijker een algemeen Roma-
beleid te kunnen ontwikkelen. Het hanteren van het paraplubegrip
‘Roma’ draagt zo bij aan ‘de Europeanisering van de Roma
representatie’.45 Roma kennen een geschiedenis van vervolging.
In vele Europese landen werd vanaf de komst van de Roma-beleid
gevoerd dat zich richtte op verdrijving, assimilatie en vernietiging
van ‘zigeuners’, een benaming die zeker in het verleden veel
gebruikt werd. Vooral hun nomadisch bestaan maakte dat de Roma als
een aparte groep werden gezien, hoewel er tegenwoordig nauwelijks
meer sprake is van zoiets als ‘nomadisme’. Dit leidde tot segregatie
tussen de Roma en de door hen zo genoemde gadjé-samenleving.46
Maurits Eycken zegt hierover:
‘De geschiedenis van de zigeuner wordt gekenmerkt door repressie. Dat is op zich niet zo
verwonderlijk omdat autoritair gestructureerde, sedentaire samenlevingen de
aanwezigheid van een egalitaire groep met een grote flexibiliteit en mobiliteit niet kunnen
plaatsen en dus alles in het werk zullen stellen om deze groep te doen verdwijnen en/ of te
stabiliseren[..].’47
Volgens de EC wonen er naar schatting 10 tot 12 miljoen Roma in
Europa, waarvan 6 miljoen in de EU.48 Zoals gezegd is de algemene45 H. van Baar, The European Roma. Minority Representation, Memory and the Limits of Transnational Governmentality, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2011, p. 387.46 Door de Roma gebruikte term voor de mensen buiten hun eigen groep.47 M. Eycken, Roma-Zigeuners, Overleven in een industriële samenleving, Leuven: Uitgeverij Acco 2006, p.174.48 European Commission, ‘Discrimination in the EU in 2012’, Special Eurobarometer 393, 1-11-2012.
26
opvatting dat de herkomst van de Roma te herleiden is tot India.
Echter heeft het contact met verschillende culturen gedurende de
geschiedenis en de vele pogingen om de Romani cultuur te vernietigen
of te laten opgaan in de dominante cultuur hun traditie, taal en
levenswijze doen veranderen. De Roma in Europa vormen dan ook een
buitengewoon heterogene groep. Zoals binnen elke etnische groep
(meerderheid of minderheid) zijn er onder de Roma verschillende,
soms tegenstrijdige vormen van identificatie aanwezig. Dat blijkt al
uit de grote variatie aan namen die zij zichzelf geven. De term
'Roma' is maar een van de gangbare benamingen om naar de hele groep
of een gedeelte hiervan te verwijzen. De Roma hebben ook, in
tegenstelling tot andere etnische groepen, weinig tot geen
wezenlijke symbolen van eenheid, zoals een uniforme
gemeenschappelijke taal, of een gemeenschappelijke geschiedenis en
vaderland. Het is volgens Vermeersch dan ook in zekere mate
misleidend te spreken van een collectieve Roma-identiteit.49 In
documenten van Europese instellingen, Roma-organisaties en
wetenschappelijke artikelen wordt de term Roma vaak overkoepelend
gebruikt via het eerder genoemde paraplubegrip.
Hierbij wordt echter meestal wel vermeld dat hiermee niet bedoeld
wordt dat Roma een homogene groep vormen. Een voorbeeld van het
gebruik van de term Roma als paraplubegrip is terug te vinden in een
noot, gebruikt door de EC:
De term “Roma” is – zoals in andere politieke documenten van het Europees Parlement
en de Europese Raad – een overkoepelende term voor groepen mensen met min of meer
vergelijkbare culturele kenmerken, zoals de Sinti, travellers, Kalé, gens du voyage,
49 P. Vermeersch, ‘Centraal- en Oost-Europese Roma: ongewenste asielzoekers’, http://www.streventijdschrift.be/artikels/00/roma-zig.htm , geraadpleegd op 8-10- 2014.
27
zigeuners en dergelijke, ook als zij sedentair leven (circa 80% van de Roma is sedentair,
zie SEC(2010) 400).50
In dit geval worden individuen met verschillende achtergronden door
de EC onder één noemer geplaatst. Dat maakt het mogelijk om hen tot
onderwerp van Europees beleid te maken. De EC Europeaniseert zo een
‘Roma-identiteit’.51 De representatie van de Roma als minderheid was
duidelijk zichtbaar kort na de val van de muur. De RvE was één van
de eerste instellingen die de Roma begonnen te zien in termen van
een Europese minderheid. In een beleidsdocument over de zogenoemde
‘Europese identiteit’ van de Roma spreekt de Raad over:
‘A special place among the minorities [of Europe] is reserved for the Gypsies. Living
scattered all over Europe, not having a country to call their own, they are a true
European minority, but one that does not fit into the definitions of national or linguistic
minorities. As a non-territorial minority, the Gypsies greatly contribute to the cultural
diversity of Europe. In different parts of Europe they contribute in different ways, be it by
language and music or by their trades and crafts. With central and east European
countries now member states [of the Council of Europe], the number of Gypsies living in
the area of the Council of Europe has increased drastically.’52
De RvE sprak al begin jaren ‘80 over zaken aangaande de Roma in zijn
beleidsagenda’s. Zodoende werden de Roma voor de val van de muur al
geïdentificeerd als een etnische minderheid.53 Echter, het
bediscussiëren en monitoren van de Roma als een Europese minderheid
begon pas begin jaren ‘90. Ook verscheen de representatie van de
Roma in de vorm van een Europese minderheid steeds meer binnen de
50 Europese Commissie, ‘Een EU-Kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020’, COM(2011) 173, Brussel, 05-04-2011, p. 2.51 H. van Baar, ‘Europe’s Romaphobia: Problematization, Securitization, Nomadization’, Environment and Planning D: Society and Space, nr. 2 (2011), p. 2.52 Council of Europe, recommendation CM/Rec (1969) 563: Situation of Gypsiesand other Travellers in Europe. Strasbourg: Council of Europe, p. 146.53 Council of Europe, Written Question No 271 by Mr Ramírez on the Recognition of the Gypsy People as an Ethnic Minority 5162, 16-12-1983.
28
discoursen van EU-instituties en de OVSE.54 In 1996 organiseerde de
EC bijvoorbeeld een rondetafel bijeenkomst onder de titel: ‘The Roma:
a truly European people’.55
Het bespreken van de Roma als een Europese minderheid is niet
beperkt tot het domein van intergouvernementele organisaties. In
verschillende mate hebben niet-gouvernementele organisaties zoals de
European Roma Rights Centre en Amnesty International ook bijgedragen aan deze
tendens.56 Deze ngo’s hebben in sommige gevallen allianties gevormd
met Romani organisaties, zoals onder andere het European Roma
Information Office (ERIO), en het Europese Roma Grassroots Organizations
netwerk (ERGO). Meer recentelijk hebben deze organisaties zich
verenigd in het kader van transnational activist and advocacy networks, met
name binnen de EU-Roma beleidscoalitie.57 Deze coalitie heeft
bijvoorbeeld opgeroepen tot een coherent EU Roma-beleid binnen EU-
instituties, en lobbyt op Europees institutioneel niveau om dit doel
te bereiken. Van Baar ziet dit als volgt: ‘Their attempts could be considered
as yet another example of how agencies have increasingly discussed the Roma in the
European context.’58
1.4 Conclusie
Omdat Europeanisering een relatief nieuw onderzoeksdomein is, is er
nog geen eensgezindheid over een exacte definitie van het concept.
Het moge duidelijk zijn geworden dat er vele verschillende
benaderingswijzen zijn om het begrip Europeanisering in kaart te
54 H. van Baar, The European Roma. Minority Representation, Memory and the Limits of Transnational Governmentality, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2011, p. 165.55 European Commission, ‘Brussels Declaration: The Roma: A Truly European People. Roma Roundtable’, 1996.56 H. van Baar, The European Roma. Minority Representation, Memory and the Limits of Transnational Governmentality, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2011, p. 167.57 Ibid.58 Ibid.
29
brengen. Soms moeten deze samengevoegd worden om tot een duidelijk
beeld te komen. Het begrip
Europeanisering is in dit hoofdstuk bekeken vanuit drie dimensies:
de invloed van het Europese niveau op het nationale niveau, de
invloed van het nationale op het Europese niveau, en de
Europeanisering van de Roma-representatie. De eerst dimensie is de
top-down benadering van Europeanisering, en betreft de impact van
instituties, processen en beleid op structuren en processen in de
lidstaten. Europeanisering in de top-down dimensie drukt met andere
woorden uit in welke mate een lidstaat aangepast is aan het
lidmaatschap van de EU. Bij de tweede dimensie, de bottom-up
benadering, gaat het kort samengevat over de impact van het
nationale niveau op de ontwikkeling van Europese instituties,
processen en beleid als sets van nieuwe normen, regels en gewoontes.
Bij de Europeanisering van de Roma presentatie valt te zien hoe het
gehanteerde paraplubegrip maakt dat lidstaten aangespoord worden om
de Roma op eenzelfde manier te bekijken als de EU, om hier
uiteindelijk zo hun beleid op aan te passen. In hoofdstuk twee zal
bijvoorbeeld besproken worden hoe middels het ‘EU Framework for
National Roma Integration Strategies up to 2020’ de lidstaten worden
aangespoord tot actie met betrekking tot verschillende beleidsdoelen
opgesteld door de EC. De groep vallende onder het
paraplubegrip Roma wordt gepresenteerd als een kwetsbare minderheid,
waarbij geen onderscheid wordt gemaakt aangaande de verschillende
groepen die samen worden gebracht onder de noemer ‘Roma’.
Met dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat Europeanisering van de
Roma-representatie invloed heeft gehad op de identiteitsformatie van
de Roma, en zelfs een nieuwe fase in hun representatiegeschiedenis
heeft ingeluid.59 Vanaf begin jaren ‘90 werden de Roma niet meer als
een niet-Europese minderheid gezien, maar als een specifieke Europese59 Ibid.
30
minderheid. Roma werden in het verleden vaak als niet-Europees of
zelfs als vreemdelingen beschouwd, maar dat is nu, in ieder geval
binnen beleidsvorming, niet meer aan de orde. De Roma zouden nu
beschermd en behandeld moeten worden als Europese burgers. Het
Europeaniseringskader biedt zo een geschikt raamwerk om de Roma en
de omgang met de Roma te bekijken.
De drie behandelde processen van Europeanisering kunnen
niet los van elkaar gezien worden. Allen zijn nodig om tot een goed
begrip van Europeanisering te komen toepasbaar voor dit onderzoek.
Europeanisering lijkt een moeilijk te hanteren begrip. Meerdere
auteurs zijn echter overtuigd van de waarde en het nut van het
concept voor academisch onderzoek. Zo stelt Reuben Wong dat het
concept op twee vlakken van belang is.60 Ten eerste beschrijft
Europeanisering zowel veranderingen op nationaal als op Europees
niveau. Die veranderingen kunnen zich manifesteren als parallelle of
verweven processen. Het concept vat beter dan de klassieke
integratietheorieën de belangrijke veranderingen op het nationaal
niveau, rekening houdend met convergentie en diversificatie op
andere niveaus. Ten tweede focust het concept sterk op de relaties
tussen instituties en identiteiten. Het toont aan hoe zowel
institutionele veranderingen en ontwikkelingen identiteiten en
belangen wijzigen, als hoe de veranderende identiteiten druk
uitoefenen op nieuwe institutionele vormen en gedragspatronen. Deze
argumenten zijn dan ook de reden dat ik het begrip Europeanisering
gebruik als theoretisch raamwerk voor dit onderzoek. Deze studie
heeft immers als doel om te kijken hoe en in welke mate er sprake is
van Europeanisering van het Roma-beleid in de interactie tussen en
EU en de lidstaten.
In het volgende hoofdstuk zal het Europees beleid
60 R. Wong, The Europeanization of Foreign Policy, Oxford: Oxford university press 2002, p. 149.
31
omtrent de Roma worden onderzocht om een duidelijk beeld te krijgen
van wat er nu precies beleidsmatig op EU- niveau plaatsvind omtrent
de Roma, en welke ontwikkelingen hierbij zichtbaar zijn. In de
daaropvolgende hoofdstukken zullen er twee casestudies plaatsvinden.
Nederland en België zullen worden bekeken aan de hand van hun eigen
beleid omtrent de Roma, en de mate waarin doorwerking van EU-beleid
hierbij waarneembaar is. Afsluitend, in het concluderende hoofdstuk
van mijn scriptie, zullen deze twee lidstaten met elkaar vergeleken
worden met het oog op Europeanisering.
Hoofdstuk II. De ontwikkeling van het EU Roma-beleid
De EU is gelimiteerd in haar invloed op hoe lidstaten omgaan met de
bescherming van kwetsbare groepen en minderheden. Toch is er vooral
de laatste tien jaar door de EU veel gedaan om de Roma onder de
aandacht te brengen en de leefsituatie van deze minderheid te
verbeteren. Dit kan gezien worden als een logische reactie op het
eigen normatieve voorkomen van de EU waar zaken als mensenrechten en
gelijke behandeling hoog in het vaandel staan. De positie die de
Roma in Europa hebben wordt als kwetsbaar beschouwd: Roma hebben op
sociaaleconomisch vlak een slechte positie, onder andere door de
beperkte participatie in de betreffende samenleving en het vaak lage
opleidingsniveau. Dit lage opleidingsniveau is terug te brengen naar
de tijd van het communisme, toen de Roma met segregatie in het
onderwijssysteem werden geconfronteerd. Zij werden meestal ten
onrechte naar zogenaamde ‘speciale scholen’ gestuurd, bedoeld voor
kinderen met een handicap om zo uitsluitend te werden opgeleid voor
32
laaggeschoold werk. Nog steeds worden de Roma geconfronteerd met
uitsluiting en discriminatie, niet alleen in het onderwijs maar
bijvoorbeeld ook op de arbeidsmarkt.61 Vooral in landen als
Bulgarije, Slowakije en Roemenië leven Roma in zeer slechte
omstandigheden. Vaak wonen zij binnen afgescheiden wijken en getto’s
zonder voldoende elektriciteit, gas, stromend water en (soms)
riolering.62 Ook de economische crisis die Europa de afgelopen jaren
trof, zorgde dat de Roma minderheid het vaak nog moeilijker kreeg.
Deze hardnekkige ontwikkelingen resulteerden erin dat er door de EU
en de andere actoren niet kon worden weggekeken.
In dit hoofdstuk zal ik
onderzoeken hoe het Europese beleid met betrekking tot Roma is
geëvolueerd sinds de val van de muur. Ik heb ervoor gekozen om dit
als startpunt te nemen aangezien de val van het communisme enorm
veel verandering voor de Roma teweeg bracht. Hierna zal de periode
van na de millenniumwisseling (2000 tot 2007) aan bod komen, waarin
ik de ontwikkeling van de EU-antidiscriminatiewetgeving zal
schetsen. Vervolgens zal de periode van 2007 tot 2011 besproken
worden, toen er een Europese sociale inclusie agenda tot stand kwam.
Afsluitend zal de periode vanaf 2011 behandeld worden met focus op
het ‘EU Framework’ waarmee een expliciet etnisch beleid is
gecreëerd. In dit hoofdstuk bekijk ik deze geschiedenis en opgang
van EU Roma-beleid vanuit het perspectief van de processen van
Europeanisering, waarbij elke periode een andere invulling kent.
61 H. van Baar, ‘Europe’s Romaphobia: Problematization, Securitization, Nomadization,’Environment and Planning D: Society and Space, nr. 2 (2011), p. 210. 62 W. Guy, Between Past and Future: The Roma of Central and Eastern Europe, Hertfordshire: University of Hertfordshire Press 2001, pp. 78-83.
33
Het is van belang om te weten welke spelers er betrokken zijn,
aangezien het vaak andere organisaties en instanties in samenwerking
met de EU zijn die de situatie omtrent de Roma proberen op de kaart
te zetten en aan te pakken. De EU is maar één van de spelers, hoewel
een heel voorname, en werkt in nauwe interactie samen met de andere
actoren. Deze kunnen als volgt worden gezien:
- Gouvernementele of internationale organisaties: de Europese
Unie (28 leden)/ de Raad Van Europa (49 leden)/ de Organisatie
voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (53 leden)
- Transnational Advocacy Networks (TAN’S): relaties tussen niet-
gouvernementele organisaties zoals Amnesty International en de
European Roma Information Office (ERIO), stichtingen, media, de
wetenschap en lokale (Roma) organisaties
- De lidstaten
- De Roma zelf, al zijn sommige van hen actief binnen de
Transnational Advocay Networks
De grote aantallen organisaties, instituties en bureaus die zich
bekommeren om de Roma laten zien dat er een wil is om de situatie
aan te pakken. Dit is niet een nieuw gegeven, al vanaf de val van de
muur in 1989 werden Roma steeds meer onderwerp van het politieke en
beleidsmatige debat.63
2.1 Het eerste decennium na 1989: de periode na de val van de
muur
De transitie in de periode na de val van de muur zorgde in Centraal-
en Oost-Europa voor het ontstaan van een enorme etnische
onderklasse bestaande uit meer dan vijf miljoen Roma. Bij elke
statistische indicator op zowel politiek, sociaal en economisch vlak
63 H. van Baar, The European Roma. Minority representation, Memory, and the Limits of Transnational Govermentality,Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2011, p. 1.
34
stonden zij er het meest erbarmelijk voor van alle minderheden. Door
de val van het communistische regime en de invoering van de
vrijemarkteconomie eind jaren ‘80 konden veel Roma moeilijk tot geen
aansluiting vinden in de nieuwe samenleving. De veelal
laaggeschoolde Roma vlogen er bij de privatisering als eerste uit
waardoor hun armoede in snel tempo toenam. Ze werden meer
gediscrimineerd en geïsoleerd waardoor een aanzienlijk deel van hen
na verloop van tijd buiten de maatschappij kwamen te staan. De Roma
waren ten tijde van het communisme meer geïntegreerd waardoor
interculturele relaties sterker waren. In de afgelopen twee decennia
zijn er dan ook Roma in verschillende ‘stromen’ naar West-Europa
getrokken om de slechte leefomstandigheden te ontvluchten.64
Deze schrijnende situatie is niet onopgemerkt gebleven.
In de vroege jaren ‘90 probeerden ngo’s waaronder Amnesty International,
Minority Rights Group en het European Roma Rights Center Europese
beleidsmakers aan te sporen tot actie. Niet-gouvernementele
organisaties zorgden er zo voor dat Roma ook op de radar van
(internationale en nationale) gouvernementele organisaties
verschenen.
De RvE en de OVSE waren de eersten die in beweging kwamen. Rapporten
werden geschreven en resoluties werden aangenomen, en langzaamaan
werden de Roma steeds meer gezien en gehoord.65 Deze organisaties
hadden echter niet de macht om hun leden te dwingen de positie van
de Roma te verbeteren, maar door aandacht te schenken aan
minderhedenbescherming hoopten ze dat de lidstaten zelf zouden gaan
inzien hoe zeer dit van belang was. Het belang van
minderhedenbescherming wordt door de Anne Frank Stichting uitgelegd als
64H.Sollie, V.Wijkhuijs, e.a, Aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2013, p. 27.65 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijkeinclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie, nr .3-4 (2011), p. 414.
35
een cruciaal element voor het waarborgen van een vreedzame
samenleving.66 Om dit te bewerkstelligen moest de kwestie hoog op de
agenda komen te staan, en speciale instanties zouden worden
opgericht om zoveel mogelijk aandacht te kunnen geven aan het
(beleids) onderwerp Roma. De OVSE startte met het Contact Point for Roma
en Sinti Issues en was hiermee de eerste internationale organisatie die
de specifieke problemen van de Roma naar voren bracht. Dit gebeurde
onder de noemer van de bestrijding van racisme, xenofobie en
discriminatie.67 De RvE startte met een Specialist Group on Roma/ Gypsies in
1995 om te kunnen adviseren over punten als huisvesting en
werkgelegenheid.68 De EU had echter in de eerste helft van de jaren
‘90 en daarvoor zijn stem nog niet expliciet laten horen, maar
langzaamaan kwam ook hier het besef dat de situatie van de Roma in
strijd was met de waarden van de EU. In artikel 2 van het EU verdrag
staat bijvoorbeeld genoemd:
De waarden waarop de unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid,
vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten,
waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren […]69
Door de uitbreidingsprocedure van de EU konden potentiële lidstaten
niet meer onder naleving van deze waarden uit. Toekomstige lidstaten
moesten niet alleen alle wetgeving van de EU omzetten in nationale
wetgeving, maar ook aan een paar extra politieke criteria voldoen.
66 R. Rodrigues, M. Matelski, Monitor racisme en extreem rechts: Roma en Sinti, Amsterdam: Anne Frank Stichting 2004, p. 220.67 OSCE ODHIR, ‘The ODHIR contact point for Roma and Sinti issues: an overview’, http://www.osce.org/odihr/13996?download=true, geraadpleegd op 5-8- 2011, p. 4.68 ERRC, ‘MG-S-ROM – Council of Europe Group of Specialists on Roma, Gypsiesand Travellers: 10 years Experience Behind and New Challenges Ahead’, http://www.errc.org/article/mg-s-rom-%E2%80%93-council-of-europe-group-of-specialists-on-roma-gypsies-and-travellers-10-years-experience-behind-and-new-challenges-ahead/2652, geraadpleegd op 15 -9- 2014.69 Artikel 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie [VEU].
36
Respect voor minderheden was bijvoorbeeld zo’n extra voorwaarde.70
Door deze criteria moeten kandidaat- lidstaten tegemoet komen aan,
‘respect for and protection of minorities’. Dit ging echter niet vanzelf, er is
een duidelijke interactie zichtbaar tussen de ontwikkeling van het
EU minderhedenbeleid en de pressie van belangengroepen, Roma
netwerken en andere lobby’s.
Toen de EU zijn uitbreidingsbeleid in 1993 openbaarde waarin er werd
opgeroepen voor een garantie tot bescherming van minderheden, was er
nog nauwelijks een minderhedenbeleid. Onder andere door permanente
druk van Roma actoren en pro-Roma actiegroepen heeft de EU
geleidelijk het minderhedenbeleid vormgegeven, waaronder de
zogenaamde Race Equality Directive.71 Volgens Van Baar is een van de meest
opvallende ontwikkelingen van de Europese geschiedenis na 1989 dat
pro-Roma support groepen en Romani activist netwerken hebben
geprobeerd aandacht vanuit de EU te krijgen.72 Dit laat zien dat de
Roma in tegenstelling tot hoe zij meestal worden geportretteerd wel
degelijk actief hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van het
Europese minderhedenbeleid. De Roma waren zo niet het passieve
object, en wel degelijk actief als actor. Naast hun bijdrage aan het
minderhedenbeleid hebben zij er ook voor gezorgd dat er aandacht
kwam voor de Roma in héél Europa, waarbij er verder zou moeten
worden gekeken dan alleen de Centraal- en Oost- Europese lidstaten.73
‘De Roma’ (of om precies te zijn: zij die zich als Roma presenteren
of zo worden genoemd) hebben zo door hun eigen inzet een belangrijke
autonome positie binnen het minderhedenbeleid van de EU verkregen,70 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijkeinclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie, nr. 3 (2011), p. 414. 71 Council of Europe, ‘implementing the principle of equal treatment betweenpersons irrespective of racial or ethnic origin’, Council Directive 2000/43/EC, 29-1-2000.72 H. van Baar,‘Europe’s Romaphobia: Problematization, Securitization, Nomadization,’ Environment and Planning D: Society and Space, nr. 2 (2011), p. 209.73 Ibid.
37
al bleef dat generiek. Volgens Vermeersch
werd er door de EU vanuit gegaan dat de Roma de steun van de EU meer
nodig zouden hebben dan andere minderheden. Hij geeft als reden dat
de Roma minderheid gezien zou worden als grensoverschrijdend, als
een kwetsbare groep zonder één vast extern thuisland dat hun
belangen zou kunnen beschermen. Zo zouden de Roma wel moeten
terugvallen op hulp gebracht vanaf bovenstatelijk niveau. De Roma
kunnen zo worden gezien als de weeskinderen die moeder EU onder haar
hoede neemt. Roma zijn binnen deze visie afhankelijk van de
maatregelen die genomen worden door instituten die buiten de
soevereiniteit van de individuele lidstaten opereren. Het bekijken
van deze maatregelen is hierdoor van groot belang om te bevatten wat
deze voor invloed hebben op de afzonderlijke lidstaten, en in
hoeverre deze hulp vanuit de EU effectief en gewild is.
2.2 Na de millenniumwisseling in 2000: de Race Equality Richtlijn
Begin jaren ‘90 kwam de bezorgdheid over de Roma, als onderdeel van
de ontstane aandacht voor minderheden in het algemeen, tot uiting
binnen de uitbreidingsprocedure. Roma- activisten en ngo’s in
toetredingslanden konden nu gebruik maken van hun aankomende
lidmaatschap om steun te vergaren voor beter beleid gericht op
Roma.74 Vooral het Verdrag van Maastricht (1992) en het Verdrag van
Amsterdam (1997) waren van belang, die de Europese instituties de
mogelijkheid gaven om maatregelen te nemen aangaande de bestrijding
van discriminatie gebaseerd op etniciteit.
Hiernaast werd in 2000 het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
aangenomen door het Europees parlement, de Europese raad en de EC.
Dit handvest is een document dat de grondrechten van de burgers van
de EU vastlegt. Artikel 21 van dit handvest stelt dat:
74 European Commission of the European Communities, ‘Enlargement Strategy and Main Challenges 2008-2009’, COM (2008) 674, Brussels, 5-11-2008.
38
Iedere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale
afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere
denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een
handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, is verboden.75
Er is zo een duidelijke ontwikkeling zichtbaar binnen de EU anti-
discriminatiewetgeving. Een belangrijke stap vooruit vond plaats met
de aanname van de Race Equality Richtlijn EC 2000/43 in datzelfde jaar.76
Deze richtlijn geeft slachtoffers van discriminatie het recht op
herstel en schadevergoeding, en het verplicht de lidstaten tot het
opzetten van speciale onafhankelijke instituties voor het promoten
van gelijke behandeling, en het verlenen van onafhankelijke bijstand
aan slachtoffers bij de afhandeling van klachten.77 Volgens Ivan
Ivanov van het European Roma information office is deze richtlijn een
sterke maatregel en blijk van goede wetgeving die, mits goed
gebruikt, de Roma minderheid zou kunnen beschermen tegen racisme en
discriminatie.78 Volgens Vermeersch en Sobotka is dit van bijzonder
belang geweest omdat veel EU lidstaten hun anti-discriminatie
wetgeving hier vanuit hebben verbeterd. Ook zouden de slachtoffers
van discriminatie, met inbegrip van Roma, nu beter toegang hebben
tot rechtspraak.79 De EU laat zo zien een samenleving na te streven
waarin iedereen, ook minderheden zoals de Roma, op eenzelfde manier
worden behandeld.80
75 artikel 21 van het EU Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.76 Council of Europe, ‘implementing the principle of equal treatment betweenpersons irrespective of racial or ethnic origin’, Council Directive 2000/43/EC, 29-1-2000.77 P. Vermeersch, E. Sobotka, ‘Governing Human Rights and Roma Inclusion: Can the EU be a Catalyst for Local Social Change?’, Human Rights Quarterly, nr.3 (2012), p. 803.78 Uitspraak Ivan Ivanov: executive director of the European Roma information office, http://www.youtube.com/watch?v=yzkbahdj3_g, geraadpleegd op 10-8-2014.79 P. Vermeersch, E. Sobotka, ‘Governing Human Rights and Roma Inclusion: Can the EU be a Catalyst for Local Social Change?’ Human Rights Quarterly,nr. 3(2012), p. 803.80 Artikel 2 van het Verdrag van Lissabon [VVL].
39
De EU tracht de lidstaten met alle macht te motiveren om
zo goed mogelijk om te gaan met deze opgestelde Race Equality Richtlijn.
Echter zijn er problemen te signaleren bij de mobilisatie van de
richtlijn, en de incorporatie ervan in nationale wetgeving. Een
richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat
voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale
instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.81
In een Europese wereld van soevereine staten die zelf zeggenschap
hebben over hoe invulling te geven aan richtlijnen als vorm van
secundair recht, kan dit soms anders worden uitgevoerd dan wat er in
beginsel werd nagestreefd door de beleidsmakers.82 De EU probeert
echter de lidstaten te motiveren om de voorgestelde beleidsplannen
op een bepaalde manier te implementeren. De gegeven invulling
hieraan door de EU is weer beïnvloed door andere actoren. Het Open
Society Institute (OSI) heeft bijvoorbeeld zes hoofdzaken opgesteld waar de
EC de lidstaten op zou moeten wijzen en aandacht aan zou moeten
besteden, zeker omdat dit lastige punten zouden zijn bij de
implementatie van de richtlijn. Deze punten bestaan onder andere uit
de reikwijdte en toegang tot rechtsmiddelen, en de toepassing van
het begrip indirecte discriminatie.83
Naast dit generieke mensenrechten- en81 Europa Nu, ‘Artikel 249: Rechtsinstrumenten’, http://www.europa-nu.nl/id/vh25czvlbhzh/artikel_249_rechtsinstrumenten?noframes=1, geraadpleegd op 10-1-2015.82 Onder secundair recht vallen verordeningen, richtlijnen, maatregelen en besluiten. Deze zijn tot stand gekomen op basis van de bevoegdheden die in het primaire recht staan. De belangrijkste secundaire rechtsbronnen zijn deverordeningen en richtlijnen.83 Open society institute Brussels, ‘Evaluating the Implementation of the Race Equality Directive: Targeted Questions’,http://www.opensocietyfoundations.org/sites/default/files/europe-discrimination-20120501.pdf, geraadpleegd op 24-10-2014.
40
minderhedenbeleid kwam er meer expliciet aandacht voor de Roma. Ten
eerste werd er een Decennium voor de Integratie van Roma (2005-2015)
uitgeroepen, dat is opgezet om verschillende overeenkomsten en
beleidsinitiatieven aangaande de Roma te coördineren. Dit is een
initiatief geweest van OSI en de Wereldbank, later gesteund door de
EU. Hiermee werd getracht de Europese en nationale overheden, ngo’s
en Roma bij elkaar te brengen met als doelstelling het verbeteren
van de sociaaleconomische status en leefomstandigheden, middels
inclusie.84 Het uitgangspunt hierbij is de constatering dat de
huidige situatie van de Roma wordt gekenmerkt door sociale
uitsluiting en persistente discriminatie, zowel op individueel als
institutioneel niveau. Dit zou als katalysator moeten dienen voor
beleidsmaatregelen die basisrechten voor Roma zouden moeten
garanderen.85 In de periode vanaf 2000 is er zo een sterke
ontwikkeling te zien van EU anti-discriminatiewetgeving waarnaast
ook steeds meer specifieke aandacht voor de Roma ontstond. De EU
tracht in deze periode een route uit te stippelen waarlangs de
lidstaten hun beleid aangaande de Roma het beste zouden kunnen
volgen. De periode vanaf 2000 wordt
gekenmerkt door de uitbreiding van de EU. In 2004 traden er tien
landen toe, gevolgd door nog twee landen in 2007. Voor 2007 was het
Europees beleid vooral gericht op mensen- en minderheden rechten. Na
de toetreding was er meer noodzaak om de situatie van de Roma in de
dan uitgebreide EU aan de orde te stellen en voorbij te gaan aan de
eenzijdige nadruk op rechten. Zo is de sociale inclusie-agenda met
de ‘speerpunten van Praag’ gelanceerd, wat in de volgende paragraaf
aan de orde zal komen. Als gevolg van de uitbreiding is de situatie
van de Roma zo grotendeels uitgegroeid tot een interne EU
84 E. Hemelstoet, ‘De sociale inclusie van Roma: vragen bij een Europees project’, OKIOS Brussel, nr. 4 (2011), pp. 1-3.85 European Commission, ‘EU Platform for Roma Inclusion’, MEMO/09/193, Brussels, 24-5-2009.
41
beleidsaangelegenheid. In veel van de toetredende landen zoals
Bulgarije en Roemenië wonen immers veel Roma.
Europese instellingen zijn zo van groot belang geweest om het
onderwerp op de politieke agenda te krijgen. Deze route werd echter
niet alleen door de EU uitgestippeld. Andere actoren zoals Roma
actiegroepen en ngo’s hadden, en hebben nog steeds, invloed op de
invulling van Europese beleidsvorming en wetgeving. Ook hebben ze
regelmatig gefunctioneerd als actoren die het EU beleid aangaande
Roma een nieuwe impuls hebben gegeven.
2.3 Van 2007 tot 2011: de opkomst van een sociale inclusie agenda
De Roma waren langzamerhand getransformeerd van een extern
‘probleem’ tot een interne zaak die zowel de nieuwe als de oude
lidstaten aanging. Dit veranderde zo de beleidssituatie aanzienlijk.
Zelfs landen met minderheden die zich helemaal niet identificeerden
met de naam Roma -denk hierbij aan de Irish travelers en de
Nederlandse of Belgische woonwagenbewoners- werden in deze periode
volgens dezelfde standaarden opgevolgd en beoordeeld.86 Het
paraplubegrip ‘Roma’ dat de EU hanteert, als behandeld in hoofdstuk
1, werd zo steeds breder. Groepen met een vergelijkbare levensstijl,
geschiedenis of sociaalmaatschappelijke positie als ‘de Roma’ werden
onder dezelfde noemer geplaatst. Dit is een voorbeeld van de
veranderende ‘Europeanisering van de Roma representatie’. Waar de
Roma eerst onder het kopje Europese minderheden vielen, kregen zij
nu een eigen noemer. Dat onder het kopje ‘Roma’ ook groepen worden
geplaatst die etnisch niet met elkaar verbonden zijn laat zien dat
de EU een veel groter geheel wil omvatten dan alleen de etnische
groep Roma, en zou het zo zou meer gaan om mensen met een
86 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijkeinclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie, nr. 3 (2011), p. 420.
42
vergelijkbare levensstijl etc. Het werd zo haalbaar voor de EU om
beleid op poten te zetten dat kon worden ingezet op een ruimere
groep die in een maatschappelijk achtergestelde positie verkeerde.87
Het idee ontstond dat de tot
nu toe uitgevoerde maatregelen nog lang niet voldoende waren, wat
leidde tot verschillende resoluties vanuit het parlement. In 2005,
2006 en 2008 zette de resoluties de EC ertoe aan om de zaak van de
Roma hogere prioriteit te geven, en hebben zo uiteindelijk als
katalysators voor het ‘EU Framework’ gewerkt. In 2005 kwam het
Europees parlement met de eerste resolutie om de situatie van de
Roma onder de aandacht te brengen88. In 2006 kwam het met een vervolg
gericht op de situatie van Roma vrouwen in de EU89, en in 2008 kwam
er een resolutie over het illegaal profileren van Roma in Italië op
grond van etniciteit.90
In de resolutie van september 2010 uitte het Europees Parlement
vervolgens kritiek op het optreden tegen Frankrijk door de EC:
‘[Het Parlement] betreurt de late en beperkte reactie van de Commissie, als hoedster van
de Verdragen, wat betreft het controleren of de maatregelen van de lidstaten wel
verenigbaar zijn met het primaire EU-recht en de EU-wetgeving.’91
Ook in cruciale stukken van de Europese Raad werden de Roma
specifiek benoemd. De conclusies van de Europese Raad van 14
87 ibid.88 Europees Parlement, Resolutie van het Europees Parlement van 20 april 2005 over de situatie van Roma in de Europese Unie, PE 357.317v01-00.89 Europees Parlement, Resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2006 over de situatie van Roma vrouwen, P6_TA(2006)0244.90 Europees Parlement, Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2008 over de telling van Roma op grond van etniciteit in Italië, PE410.725v01-00.91 Europees Parlement, Resolutie van het Europees Parlement van 9 september 2010 over de situatie van de Roma en het vrije verkeer in de Europese Unie’, P7_TA(2010)0312.
43
december 2007 riepen bijvoorbeeld op om ‘de Roma problematiek’
gecoördineerd aan te pakken. De conclusies van 8 december 2008
bouwden daarop voort, en spoorden lidstaten aan tot het creëren van
een speciaal Europees inclusiebeleid voor Roma.92 Ondanks
deze oproepen vanuit verschillende partijen als de Europese Raad en
ngo’s, vond de EC het echter nog steeds een verantwoordelijkheid van
de lidstaten zelf. Sociaal beleid is een zeer gevoelige soevereine
kwestie waar de lidstaten moeilijk zeggenschap over afstaan. De EC
heeft niet de bevoegdheid, autoriteit en mogelijkheid tot oplegging
van centraal beleid op dit gebied, wegens het
subsidiariteitsbeginsel (Artikel 5 EU verdrag).93 De EC zag echter de
mogelijkheid om te verwijzen naar EU-instrumenten die wel ingezet
konden worden. Artikel 19 van het EU-werkingsverdrag (VWEU), de non-
discriminatie bepaling, is volgens Van Campen de belangrijkste
bepaling op het gebied van de grondrechtelijke bescherming van de
Roma. In april 2009 te Praag, bij de
eerste van de vijf bijeenkomsten van het Roma Platform, werden de
‘Tien gemeenschappelijke principes van Roma inclusie’ vastgelegd.
Het Roma platform is een nieuw mechanisme ter verbetering van de
Roma inclusie. Daar kunnen onder leiding van het roulerend EU
voorzitterschap nationale overheden, Europese instellingen,
internationale organisaties en middenveld vertegenwoordigers
samenkomen om samenwerking te stimuleren en ervaringen uit te
wisselen. Het Roma Platform is bedoeld om de representatie van de
Roma op EU niveau te verstevigen, en is een adviesorgaan van de EC.
Tijdens de platformbijeenkomsten identificeerden de deelnemers
verder een viertal pijlers: onderwijs, werkgelegenheid, gezondheid
en huisvesting. Op deze gebieden zou moeten worden gefocust om de
integratie van Roma te bevorderen. Hiermee werd op supranationaal
92 Ibid.93 Artikel 5 Verdrag betreffende de Europese Unie [VEU].
44
niveau vastgesteld wat de doelstellingen van de lidstaten zouden
moeten zijn om discriminatie tegen te gaan en de inclusie van de
Roma te bevorderen. Het beleid ten aanzien van Roma zou onder andere
constructief, pragmatisch en non-discriminerend behoren te zijn, te
vertrekken vanuit een ‘expliciete maar niet-exclusieve gerichtheid’
en uitgaan van een interculturele benadering en actieve
participatie.
Deze inhoudelijke lijnen voor een Europees Roma-beleid leidden in
juni 2010 tot een ‘gemeenschappelijke verklaring’ met meer concrete
actieplannen van hetzelfde Platform. Ook bleek de Open
Coördinatiemethode(OMC) een manier te zijn om aandacht uit te laten
gaan naar de Roma. Dit is een bijzondere besluitvormingsmethode die
in 2000 is ontwikkeld tijdens het opstellen van de Lissabon-agenda.
De OMC is een methode van ‘soft governance’ en fungeert als instrument
om de beleidsvorming van lidstaten te stroomlijnen en te
optimaliseren. ‘Soft governance’ is gerelateerd aan het idee dat het
nationale beleid van de lidstaten meer op één lijn zouden moeten
komen door het vrijwillig uitwisselen van informatie tussen staten
over welk beleid effectief is gebleken op nationaal niveau.94 De OMC
draait om politiek engagement en tracht door processen van ‘naming
and shaming’ en ‘benchmarking’ de lidstaten zover te krijgen hun best te
doen omtrent een bepaald onderwerp, en te stimuleren tot betere
samenwerking. Het idee is dat door deze processen de slecht
presterende landen meer druk voelen en het belang ervan inzien om in
het vervolg beter beleid te ontwikkelen. Voor diverse
beleidsgebieden omvat de OMC ook zogeheten 'soft-law': maatregelen die
voor de lidstaten min of meer bindend zijn maar die (nog) niet de
vorm van richtlijnen, verordeningen, beschikkingen of besluiten
aannemen. Zo verplicht de OMC de lidstaten er in het kader van de
94 D. de Bievre, C. Neuhold, ‘Dynamics and obstacles of European Governance’, Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited (2007), p. 3.
45
Lissabon strategie onder meer toe nationale hervormingsplannen op te
stellen en aan de EC voor te leggen.
De Open Coördinatiemethode wordt
toegepast op gebieden die onder de bevoegdheid van de lidstaten
vallen, zoals werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale
insluiting, onderwijs, jeugd en beroepsopleiding.95 Ondanks de eigen
bevoegdheden zijn dit punten waarbij er toch wordt opgeroepen tot
transnationale samenwerking en afstemming. Een voorbeeld is dat
aangezien elke Europese burger het recht heeft om te studeren in een
andere lidstaat, het belang is ontstaan tot samenwerking. Deze
samenwerking is erop gericht om in de gaten te houden of de
studenten zich niet onevenredig verdelen over Europa, waardoor
sommige landen veel hogere kosten en lasten ervaren dan anderen. De
lidstaten dienen samen te werken onder gebruikmaking van de open
coördinatiemethode om de Europese samenwerking op het gebied van
onderwijs en opleiding vooruit te helpen. Dit op basis van voormelde
strategische doelstellingen, beginselen en werkmethodes. Door de OMC
worden gemeenschappelijke (niet bindende) richtlijnen en doelen
opgesteld. In Nationale Actieplannen leggen de lidstaten uit op
welke manier ze de doelstellingen willen behalen.96
De OMC is ook gehanteerd op het gebied van Roma gerelateerd beleid.
Vertegenwoordigers van de lidstaten komen regelmatig bij elkaar om
de vooruitgangen op beleidsniveau te bekijken. Lidstaten kunnen
tenslotte naar eigen inzicht beleid ontwikkelen om de opgestelde
95 European centre for minority issues, ‘The Aspect of Culture in Promoting Social Inclusion in the European Union: Is the Open Method of Co-ordination(OMC) Working for Ethnic Minorities?’, http://edoc.vifapol.de/opus/volltexte/2009/2000/pdf/brief_14.pdf, geraadpleegd op 5-10-2014.96 Europa EU, ‘Conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs enopleiding (ET 2020) [Publicatieblad C 119 van 28.5.2009].
46
doelen te realiseren, maar met gemeenschappelijke resultaten als
einddoel. Middels het ‘benchmarking’ worden rangordes opgesteld om aan
te tonen welke lidstaten het beste en het slechtste scoren. De OMC
wordt gebruikt om de lidstaten in het kader van de Lissabon
strategie te vragen nationale hervormingsplannen op te stellen. Het
‘EU Framework’ komt hieruit voort.97
In de strategie wordt bijvoorbeeld een duidelijk algemeen doel
gesteld dat er beter onderwijs moet komen voor Roma kinderen. In de
strategie staat dan ook: ‘The vast majority of working-age Roma lack the education
needed to find good jobs. It is therefore of crucial importance to invest in the education of
Roma children to allow them later on to successfully enter the labour market.’98 De
minderheden vallende onder het door de EU gehanteerde paraplubegrip
‘Roma’ worden zo op een bepaalde manier gekaderd, als zijnde een
laag geschoolde groep die behoefte heeft aan beter onderwijs. Je zou
zo kunnen stellen dat het OMC mede bepaalt hoe de lidstaten hun
sociaal beleid moeten vormgeven. Sszyzcak verwoordt dit als volgt:
‘The OMC can contribute to a common discourse, a common language and a common
identification of a particular problem and the diffusion of shared beliefs, the acceptance
of common problems as to what is ‘good policy’ and what is ‘bad policy’’.99
De periode 2007-2011 kenmerkt zich door het ontstaan van een
Europese sociale inclusie agenda. Door nieuwe
besluitvormingsprocedures en overlegplatformen als het OMC heeft de
EU zijn aandacht verschoven naar sociale zaken. Waar sociale
inclusie eerst enkel en alleen een zaak van de nationale lidstaten
was wordt dit in deze periode langzamerhand gedeeltelijk
overgeheveld naar Europees niveau. De accenten binnen het EU-
Romabeleid verschuiven zo, aangezien er nu meer aandacht komt voor
97 European Commission, ‘An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011, p. 4.98 Ibid., p.2.99 E. Szyszczak, ‘Experimental Governance: The Open Method of Coordination’,European Law Journal(2006), nr. 4, p. 489.
47
sociale zaken als bijvoorbeeld het onderwijs. Naast de EU- interne
ontwikkelingen hebben ook ngo’s een belangrijke rol gespeeld. Zij
hebben in interactie met EU- ontwikkelingen aangedrongen op een meer
expliciet Roma-beleid.
2.4 Na 2011: ‘EU Framework for National Roma Integration Strategies’
In de loop der tijd kwam er zo via verschillende wegen aandacht voor
de Roma, die vooral ook een andere invulling kreeg. Waar de ernst
van de situatie echt doordrong tot de EU was de uitzetting van grote
groepen Roma door de Franse regering in 2007, wat politieke aandacht
kreeg in 2010.
Deze uitzetting vond plaats naar aanleiding van twee incidenten. Een
van de incidenten betrof een aanval op een politiebureau in een
kleine gemeente in Frankrijk. Dit gebeurde nadat een man was
neergeschoten door de politie toen hij was doorgereden na een bevel
om te stoppen. Het andere incident betrof de dood van een man van
Noord-Afrikaanse afkomst, die werd neergeschoten door de politie
tijdens een achtervolging na een overval. De aanval op het
politiebureau bij het eerste incident zou zijn uitgevoerd door
personen behorende tot het ‘gens du voyage’, de Franse nationale
minderheid van ‘reizigers’. Bij de incidenten waren echter geen Roma
migranten betrokken, al werden vooral zij naar aanleiding van deze
gebeurtenissen als een ‘gevaar’ voor met name de openbare orde
beschouwd.100 Nieuwsuur berichtte dat President Sarkozy de Roma-
kampen destijds in de media "een bron van mensen- en drugshandel"
noemde. Als reden voor de uitzettingen gaf hij onder andere aan dat
de Roma een gevaar voor de samenleving zouden vormen.101 Er werd door100 A. Nacu, ‘From Silent Marginality to Spotlight Scapegoating? A Brief Case Study of France’s Policy Towards the Roma’, Journal of Ethnic and Migration Studies(2008),nr. 8, pp. 1-2.101 Nieuwsuur, ‘De Franse strijd tegen de Roma’, 31-10-2010, http://nieuwsuur.nl/onderwerp/569380-de-franse-strijd-tegen-de-roma.html, geraadpleegd op 25-9-2014.
48
Sarkozy een link gelegd tussen ‘illegale immigratie’ en Roma.
Hiermee ‘transformeerde’ hij elke Roma tot een illegale immigrant
die misbruik zou maken van bepaalde rechten.102 De Roma werden zo
neergezet als een groep die niet zou willen integreren, en die
illegale activiteiten zou uitvoeren. Hiermee werd door Frankrijk
gelegitimeerd dat Roma werden uitgezonderd van het recht op vrij
reizen en verblijven in een andere lidstaat.103
De EU kon hier niet anders dan een reactie op
geven; het collectief uitzetten van Roma op grond van hun
etniciteit is immers in strijd met Europese regelgeving. Naast de
vraag van de verenigbaarheid van het Franse beleid met het oog op
het vrij verkeer van personen, is er ook vanuit de mensenrechten
veel op aan te merken. Zowel het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens als het Handvest van de Grondrechten van de Europese
Unie verbieden immers de collectieve uitzetting en discriminatie op
grond van etniciteit. Eurocommissaris van Justitie, Viviane Reding,
dreigde Frankrijk dan ook voor het Europees Hof te brengen, wat
echter uiteindelijk niet is gebeurd en zo ook niet tot een
verdergaand onderzoek naar de handelswijze van de Franse overheid
heeft geleid.104 Binnen de EC werd een Roma Task Force in het leven
geroepen om te kunnen analyseren hoe er gebruik wordt gemaakt van de
Europese fondsen in het kader van de Roma integratie. Ook werd er
gekeken hoe hier eventueel beter gebruik van gemaakt zou kunnen
worden door de lidstaten.
102 H. Bărbulescu, ‘Constructing the Roma People as a Societal Threat: The Roma Expulsions from France’, European Journal of Science and Theology (2012), nr. 1, p. 287.103 R. Dijksterhuis, H. van Baar, ‘EU moet Roma beter beschermen’, http://www.volkskrant.nl/politiek/eu-moet-roma-beter-beschermen~a1019320/ ,geraadpleegd op 4-9-2014.104 M, Kerres, ‘Brussel neemt stappen tegen Frankrijk wegens Romabeleid,’ http://vorige.nrc.nl/buitenland/article2625251.ece/Brussel_neemt_stappen_tegen_Frankrijk_wegens_Romabeleid, geraadpleegd op 11-8- 2014.
49
De eerste bevinding van deze onderzoeksgroep luidde als volgt:
‘This Task Force now reported its initial findings. It noted that while EU funds offer
considerable potential for bolstering Roma inclusion, bottlenecks at national, regional
and local levels are limiting their effective use by Member States.’105
Met deze uitspraak werd duidelijk dat de aandacht verschoven zou
moeten worden naar nationaal niveau. In 2011 heeft de EC dan ook een
mededeling aangenomen die opriep tot ontwikkeling van nationale
strategieën voor de integratie van de Roma.106 Hiertoe was al
opgeroepen door ngo’s en Roma netwerken, mede als door een resolutie
van het Europees Parlement in 2009.107 De gebeurtenissen in
Frankrijk, en in mindere mate in Italië, brachten de ontwikkeling
van een Europese, op Roma gerichte beleidsstrategie in een
versnelling. In 2011 kwam de EC met het ‘EU Framework for National
Roma Strategies’.108 Volgens de EC was het duidelijk dat er actie
nodig zou zijn op het gebied van bevordering van de inclusie van
Roma, en dat de eerste verantwoordelijkheid hiervoor bij de
lidstaten zou liggen. Volgens de EC worden de 10 tot 12 miljoen Roma
in Europa nog steeds gediscrimineerd en buitengesloten. Met dit ‘EU
Framework’ wil de EC richting geven aan het nationale Roma-beleid,
en het proces van integratie van Roma in Europa versnellen. De kern
van de nationale strategieën zou gericht moeten zijn op vier
pijlers: toegang tot onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en
huisvesting. De EC stelt voor alle pijlers concrete doelstellingen105 European Commission, ‘Roma Integration: First Findings of Roma Taskforceand Report on Social Inclusion’, MEMO/10/701, Brussels, 21-12-2010,106 Europa.EU, ‘National Roma integration strategies: Common European Framework’, http://europa.eu/legislation_summaries/employment_and_social_policy/social_inclusion_fight_against_poverty/em0049_en.htm, geraadpleegd op 2-9-2014.107 Europees Parlement, Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2009 over de sociale situatie van de Roma en een verbeterde toegang tot de arbeidsmarkt in de EU, P6_TA(2009)0117108 European Commission, ‘An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011.
50
voor, zoals dat ‘alle Roma kinderen tenminste de basisschool zouden
moeten afmaken’, en dat ‘de werkgelegenheidskloof tussen Roma en de
rest van de bevolking moet worden gedicht.’ Ook dienen de
strategieën te passen in -en bij te dragen aan- het bredere kader
van de Europa 2020 strategie, en derhalve aan te sluiten bij de
nationale hervormingsprogramma’s.109 De EC riep de lidstaten op om
uiterlijk 2011 met hun strategie te komen waarin zou moeten worden
vastgelegd hoe de doelstellingen worden verwezenlijkt. De lidstaten
moesten ook de volgende punten in acht nemen:
- Haalbare nationale doelen stellen gericht op de vier
aandachtspunten, met duidelijke indicatoren
- Indien relevant vaststellen waar achtergestelde microregio’s
of gesegregeerde buurten bestaan.
- Toereikende nationale financiering toewijzen eventueel met
hulp van internationale- of EU-financiering.
- Krachtige monitoringsmechanismen ontwikkelen en toepassen
- De strategieën opstellen, uitvoeren en monitoren in nauwe
samenwerking met de Roma-gemeenschap en lokale- en regionale
autoriteiten
- Het aanwijzen van een nationaal contactpunt voor de uit te
voeren strategie
Ook zouden de lidstaten volgens de EC meer gebruik moeten maken van
de beschikbare EU-middelen voor integratie van de Roma. Hiernaast
zou ook het ‘Europees Platform voor Integratie van de Roma’ een
sterkere positie moeten verkrijgen. Daarbij zou de EC zelf een
grotere rol willen spelen.110 Dit platform is bedoeld om onder
leiding van het roulerend EU voorzitterschap, nationale overheden,
109 Kamerstukken II 2010-11, 22112, 1166110 Ibid.
51
Europese instellingen, internationale organisaties en
middenveldvertegenwoordigers samen te brengen om samenwerking te
stimuleren en ervaringen uit te wisselen.
De inzet is vooral gericht op het streven naar meer gelijkheid
tussen de Roma en andere bevolkingsgroepen. De EU is hierbij
toezichthouder, terwijl de directe verantwoordelijkheid wordt gelegd
bij nationale overheden, die op hun beurt moeten instaan voor de
realisatie op nationaal, regionaal en lokaal niveau. De taak van de
EU is zo het nagaan of de lidstaten aan hun verplichtingen voldoen
om een gericht beleid op poten te zetten en verder uit te bouwen. Dit
beleid moet in overeenstemming zijn met de tien basisprincipes voor
Roma inclusie, en er moet een degelijk monitoringsysteem komen naast
het dragen van zorg voor het gebruik van Europese middelen. Ook het
al eerder besproken ‘Europese Platform voor Roma-Inclusie’ krijgt
een centralere rol. Dit platform zou de uitwisseling van ervaringen,
kennis en standpunten moeten versterken onder belanghebbenden (met
in het bijzonder Roma vertegenwoordigers vanuit de lidstaten), en
schept zo mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het Europese
beleid. De EU creëert zo een podium voor bottom-up Europeanisering.
Het
besproken ‘EU Framework’ is bedoeld om gericht aandacht te geven aan
Roma inclusie door te focussen op de elementen huisvesting,
onderwijs, werk en gezondheidszorg.111 Met dit kader wordt door de EC
de tien basis principes van Roma inclusie overgenomen die in 2009
door het Roma Platform werden opgesteld. Deel uitmakend van dit
kader vraagt de EC de lidstaten om elk een nationale Roma strategie
op te stellen, waarvan de implementatie jaarlijks door de EC wordt
beoordeeld. De resultaten hiervan worden bekend gemaakt aan het
Parlement en de Raad.112 De EC neemt zo een duidelijke positie in ten111 Europese Commissie, ‘Een EU-Kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020’, COM(2011) 173, Brussel 05-04-2011.112 Ibid., p. 14.
52
aanzien van beleid voor inclusie van Roma, al blijft het opstellen
en invoeren van dat beleid echter een opdracht voor de lidstaten.
Dit heeft als reden dat de EU op het gebied van sociaal beleid maar
zeer beperkte bevoegdheden heeft. Via de Open Coördinatiemethode
probeert de EC alsnog invloed uit te oefenen op het beleid van de
lidstaten.
Toch kan naleving niet worden afgedwongen middels de OMC. Wanneer
lidstaten de afgesproken doelstellingen van het EU Roma kader niet
halen kunnen hier geen sancties tegenover staan. Door middel van
‘naming and shaming’ en ‘benchmarking’, bijvoorbeeld in de vorm van
negatieve aandacht in de media, hoopt de EC de lidstaten toch te
kunnen aansporen.113 Deze laatste periode vanaf
2011 is met de komst van het ‘EU Framework for National Roma
Strategies’ zo een belangrijk omslagpunt geweest. De komst van het
‘EU Framework’ was het moment waarop de lidstaten werden opgeroepen
om nationale strategieën op te stellen ter bevordering van de
inclusie van Roma. Hierbij besloot de EU binnen welk kader de
nationale strategieën zouden moeten worden vormgegeven, en welke
doelen deze voor ogen zouden moeten hebben.
2.5 Conclusie
Uit dit hoofdstuk is gebleken dat binnen het Europese Roma-beleid de
accenten verschuiven. Waar tot 2000 de nadruk lag op een generiek
mensen,- en minderhedenbeleid veranderde dit toen er rond 2007 een
generiek beleid gestalte kreeg rondom sociale inclusie, in interactie
met rechtskaders. Dit was een toeloop naar expliciet beleid omtrent
Roma, dat met het ‘EU Framework’ van 2011 leidde tot een “geëtniseerd”
doelgroepenbeleid. Er is zo een duidelijke verandering van
beleidslijn en –filosofie zichtbaar, en is er programmatisch rondom
113 E. Szyszczak, ‘Experimental Government: The Open Method of Coordination’, European Law Journal (2006), nr. 4, p. 500.
53
Roma-beleid veel ontwikkeld. Met dit hoofdstuk is duidelijk geworden
dat de EU steeds meer invloed tracht uit te oefenen op hoe Roma
gerelateerd beleid zou moeten worden vormgegeven op lidstatelijk
niveau. Waar dit niet mogelijk is met ‘hard law’ wordt de kracht van
‘soft law’ toegepast, en worden er via de OMC op processen van
‘naming and shaming’ en ‘benchmarking’ aangestuurd. Zo is het
wettelijk niet mogelijk voor de EU om het sociaal beleid van de
lidstaten te bepalen, maar via omwegen en dan voornamelijk via het
OMC slaagt de EU er wel degelijk in mede te bepalen wat de inhoud
zou moeten zijn van nationaal Roma-beleid. Of dit beleid vervolgens
correct wordt nageleefd is echter een tweede.
‘De Roma’ worden binnen de genoemde strategieën en
richtlijnen, en ook binnen de Open Coördinatiemethode op een
bepaalde manier gepositioneerd. Dit laat een eerder genoemd
voorbeeld uit het ‘EU Framework for National Roma Strategies up to
2020’ duidelijk zien:
‘The vast majority of working-age Roma lack the education needed to find good jobs. It
is therefore of crucial importance to invest in the education of Roma children to allow
them later on to successfully enter the labour market.’114
Lidstaten worden zo vriendelijk doch dringend verzocht te investeren
in onderwijs voor de Roma. Dit omhelst een beleidsgebied waar de EU
eigenlijk geen inspraak heeft.
De uitgegeven doelstellingen in de richtlijnen, strategieën en
beleidskaders zijn voor elke lidstaat gelijk, maar in hoeverre is
het mogelijk en wenselijk om deze opgelegde doelstellingen toe te
passen? In hoeverre is hier sprake van Europeanisering en op welke
manieren vindt dit plaats? Om dit te bekijken zullen er in de
volgende twee hoofdstukken casestudies worden uitgewerkt met
114 European Commission, ‘An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011, p. 4.
54
betrekking tot Nederland en België. De focus zal liggen op de
doorwerking van het ‘Europees Roma-gerelateerd beleid’, waarbij ik
me zal concentreren op de meest recente beleidsfase van na de
invoering van het ‘EU Framework’ van 2011. Dit zal worden bekeken in
context met hoe beleid rondom Roma daarvoor in beide landen gestalte
heeft gekregen. Hoe reageren Nederland en België op inmenging
vanuit de EU bij zaken waar zij officieel geen invulling aan kunnen
en mogen geven? Met hoofdstuk drie en vier zal dan ook onderzocht
worden hoe zij hiermee omgaan, en welke knelpunten en discrepanties
zich voordoen.
55
Hoofdstuk III. Casestudy Nederland
Ik zal in deze casestudy de geschiedenis van het Nederlandse
overheidsbeleid ten aanzien van de Roma behandelen. Dit zal
uiteindelijk dienen om te kijken in hoeverre het EU Roma-beleid
invloed heeft gehad op het Roma gerelateerde beleid van de
Nederlandse overheid. In dit hoofdstuk zal er dan ook worden gekeken
naar de vernieuwde uitvoeringen en ontwikkelingen in de
beleidsvorming omtrent Roma in reactie op het ‘EU Framework for
National Roma Strategies 2020’, waarin de EU lidstaten worden
opgeroepen hun nationaal beleid te vormen naar de opgezette
beleidsdoelstellingen op EU niveau. De beleidsgeschiedenis van de
Nederlandse overheid en andere actoren zal systematisch worden
besproken om deze uiteindelijk te koppelen aan de incorporatie van
het uiteindelijke ‘EU Framework’. Voor het behandelen van de
beleidsgeschiedenis heb ik het boek ‘Ongewenste vreemdelingen; Buitenlandse
Zigeuners En De Nederlandse Overheid: 1969-1989’ van Wim Willems en Leo
Lucassen als leidraad genomen. De
geschiedenis van rondreizende groepen in Nederland, die met de
termen ‘egyptenaren’, ‘heidens’, en ‘zigeuners’ werden aangeduid, is
meer dan vijf eeuwen oud. In overheidsbronnen werden in de loop der
tijd verschillende benamingen gebruikt voor de groep die ik onder de
term Roma versta. Tot ver in de jaren ‘80 van de twintigste eeuw
werd er in beleidsstukken voornamelijk de term ‘zigeuner’ gebruikt,
waar later vooral met de benaming ‘Roma en Sinti’ wordt gewerkt.115
115 H. Sollie, V. Wijkhuijs, e.a, Aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond. Een kennisfundament voor professionals, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2013, p. 65.
56
Ik zal in dit hoofdstuk bij de behandeling van de
beleidsgeschiedenis tot aan de jaren ‘80 dan ook voornamelijk
spreken over zigeuners, waar ik daarna vooral de benoeming ‘Roma en
Sinti’ zal gebruiken.
3.1 De Nederlandse beleidsgeschiedenis ten aanzien van de Roma
- Beleid 19e en 20ste eeuw
Groepen Hongaarse ketellappers en bereleiders uit Bosnië die vanaf
1868 naar Nederland kwamen kregen als eerste het label ‘zigeuners’
opgeplakt. Deze groep werd geassocieerd met de sinds 1750 uit
Nederland verdreven ‘heidens’. Een beladen term, die al snel de vorm
aannam van een stigma.116 In de 20ste eeuw vonden structurele
ontwikkelingen plaats die op lange termijn invloed uitoefenden op
het ‘zigeunerbeleid’. Eén daarvan was het ontstane denken over het
woonwagenprobleem.117 Vanaf het einde van de 19e eeuw gingen er in
Nederland, zowel bij gemeentelijke en rijksoverheden, stemmen op om
iets te doen aan de steeds groter wordende groep mensen die zich in
woonwagens en woonschepen vestigde.
Cruciaal was dat het bestaan van woonwagenbewoners als een probleem
werd opgevat en de overheid de groep behandelde als een aparte
categorie waarvan de levenswijze sterk werd afgekeurd. Het ging hier
vooral om mensen met een rondreizende levensstijl, en werd er nog
niet apart op zigeuners gericht.118
September 1928 kan volgens Willems en
Lucassen worden gezien als een omslag in het beleid jegens zigeuners
in Nederland. Er kwam in deze maand een einde aan het voorgaande ad
hoc beleid wat uiteindelijk overging in specialisering. Er was al
116 W. Willems, L. Lucassen, Ongewenste vreemdelingen. Buitenlandse zigeuners en de Nederlandse overheid: 1969-1989, ‘s- Gravenhage: SDU uitgeverij 1990, p. 14.117 Ibid., p. 16.118 Ibid.
57
eerder op rijksniveau een dienst ingesteld geleid door de
Koninklijke Marechaussee die zich uitsluitend met vreemdelingen en
grensbewaking bezig hield (AGVD). Deze ging zich nu echter
structureel met het ‘zigeunerprobleem’ bezighouden, waar het ook
hier vooral ging om de mensen met een nomadische levensstijl.119 Dit
resulteerde in een registratie van alle volgens de Marechaussee voor
de term ‘zigeuners’ in aanmerking komende personen. Echter, de
Sinti, die later als verreweg de grootste groep zigeuners werden
gezien, konden zich veelal tot 1940 vrij in Nederland vestigen. Dit
had te maken met het feit dat de Sinti minder herkenbaar als
‘zigeuners’ waren doordat zij over het algemeen in huizen woonden
omdat zij minder in familieverband reisden, en vaak het Nederlands
staatsburgerschap hadden.120 Toch was een van de gevolgen van deze
specialisering van het beleid dat de Sinti langzamerhand ook als
‘zigeuners’ werden gezien.121 Niet alleen werden vanaf 1928 steeds
meer mensen als zigeuner geëtiketteerd, ook de inhoud van het
zigeunerstigma onderging een belangrijke wijziging. Steeds meer
ontstond het idee dat de zigeuners als (potentiële) criminelen
beschouwd dienden te worden.122 Dit idee werd gevoed door
uiteenlopende berichten over hun gedrag, waarbij het vaak over
bedelarij en overlast ging.123
- Beleid in de oorlogs en na-oorlogse periode
Zigeuners werden tijdens de Tweede Wereldoorlog vervolgd door het
naziregime, en ook Nederland kreeg de opdracht om zijn ‘zigeuners’
te deporteren. De vanaf 1928 toegepaste etikettering bleef hierbij
119 Ibid., p. 17.120 R. Rodrigues, M. Matelski, Monitor racisme en extreem rechts: Roma en Sinti, Amsterdam: Anne Frank Stichting 2004, p. 16. 121 W. Willems, L. Lucassen, Ongewenste vreemdelingen . Buitenlandse Zigeuners En De Nederlandse Overheid: 1969-1989, ‘s- Gravenhage: SDU uitgeverij 1990, p. 17.122 Ibid.123 Ibid.
58
niet zonder gevolgen. Bij de razzia werd volgens Willems en Lucassen
geen gebruik gemaakt van de sinds 1937 opgebouwde
zigeunerregistratie, al hadden de activiteiten van de AGVD wel
gezorgd voor een versterkt zigeunerbesef. Als al vermeld werden de
Sinti door de specialisering van beleid uiteindelijk ook onder de
noemer ‘zigeuner’ geplaatst, en het was uiteindelijk vooral deze
groep die het slachtoffer werd van de oorlog. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog was de etikettering van zigeuner of niet- zigeuner zo
van levensbelang.
De Nederlandse politie die alle ‘zigeuners’ moest deporteren naar
Westerbork pakte meer mensen op dan ‘nodig’: een deel van hen mocht
na aankomst weer naar huis omdat zij niet aan de ‘nazi-definitie’
van ‘zigeuners’ voldeden. Hier is het wrange gevolg zichtbaar van
bepaalde vormen van etiketteren. Van de 245 weggevoerde zigeuners
overleefden slechts 30 de vernietigingskampen.124 Waar het gaat om de
geschiedenis van de zigeuners in Nederland tussen 1750 en 1944
concluderen Lucassen en Willems dat het stigma over hen zeer
bepalend is geweest voor de afwijzende houding van de overheid.125
De
naoorlogse periode valt qua beleid betreft volgens Lucassen en
Willems te vergelijken met de eerste oorlogsjaren. Zigeuners vielen
onder het algemene woonwagenbeleid, en van apart beleid was zo geen
sprake.126 Binnen het optreden van de overheid kunnen volgens hen
vier componenten onderscheiden worden: het ontstaan van een (groeps)
categorie met een daaraan verbonden naam, in het verlengde hiervan
de totstandkoming van beeldvorming over deze categorie, het vormen
van een stigma en het beleidsmatig toepassen van dat stigma door de
124 L. Lucassen, En men noemde hen zigeuners. De geschiedenis van Zigeuners in Nederland: 1750-1944. Amsterdam: stichting beheer IISG: SDV uitgeverij 1990, p. 216.125 Ibid., p. 20.126 W. Willems, L. Lucassen, Ongewenste vreemdelingen. Buitenlandse Zigeuners En De Nederlandse Overheid: 1969-1989 , ‘s- Gravenhage: SDU uitgeverij 1990, p. 19.
59
overheid. De etikettering kwam vooral voort uit een combinatie van
de openlijk nomadische woonvorm gecombineerd met een opvallend
uiterlijk en permanent reizen in gezinsverband.127 Het naoorlogse
beleid was aanvankelijk restrictief. De bekende families Romanov en
Hopic die vanaf 1969 vanuit het voormalige Joegoslavië de grens
overkwamen, werden meteen als ‘zigeuners’ gelabeld en als ongewenste
vreemdelingen terug gestuurd. Maatschappelijke kritiek zorgde er
echter voor dat de regering genoodzaakt was haar koers te wijzigen,
wat in 1973 leidde tot een voorzichtig experiment: de familie Hopic
zou 6 maanden in Nederland mogen verblijven om aan de Nederlandse
situatie te wennen. Dit experiment mislukte echter omdat de familie
moeite bleef houden ‘om zich aan te passen’.128 Dit leidde ertoe dat
de regering weer over ging op haar restrictieve beleid. Ondertussen
stond de regering onder druk van mensenrechtengroepen en activisten.
Deze groepen en activisten stelden dat een deel van de
Joegoslavische Roma voor amnestie in aanmerking zouden komen.129
- Beleid eind jaren ‘70
Er werd geluisterd naar deze roep voor amnestie, wat in 1977 leidde
tot een pardonregeling aangaande de op dat moment in Nederland
verblijvende zigeuner-migranten, al was dit binnen het gevoerde
restrictieve beleid. Deze regeling betrof zo’n 500 personen die voor
legalisatie in aanmerking kwamen. De families die zich op dat moment
niet in Nederland bevonden of zich niet zouden registreren zouden
worden uitgezet.
Op grond van deze generaal pardonregeling werd aan 335 zigeuners een
verblijf in Nederland toegekend.130 In 1978 kregen zij een permanente
127 Ibid.128 Ibid., p. 34.129 Ibid., p. 47.130 W. J. M. Waelen, J.G, Geerts, e.a., Buitenlandse zigeuners: een evaluatie van het gevoerde overheidsbeleid, Nijmegen: OABG 1990, p. 11.
60
verblijfsvergunning. Deze groep heeft als basis gediend voor veel
van het hier vanaf toen volgende beleid.131
In de loop van 1979 kwamen nieuwe groepen zigeuners het land
binnen die hun kampen voornamelijk opsloegen in Amsterdam, Utrecht
en Lelystad. Deze groepen maakten veel stampij om ook een
verblijfsvergunning te krijgen. Uitzetten was lastig wegens het vaak
ontbreken van juiste reisdocumenten waardoor zo het land van
herkomst niet achterhaald kon worden. Het ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappij (CRM) besloot er uiteindelijk toe ook deze
groepen te legaliseren in de hoop rust te kunnen bewaren en de
Generaal pardongroep van ’77 te bevorderen tot integratie.132 Vanaf
het moment dat het CRM zich akkoord verklaarde met de legalisatie,
kon worden begonnen met het ontwikkelen van een integratiebeleid.
Vanaf 1978 werd er zo door het ministerie
van CRM gewerkt aan een beleid gericht op integratie. Deze aanpak
sloot aan bij het Nederlandse minderhedenbeleid dat erop gefocust
was sociale en economische achterstanden weg te werken. Ook de
zigeuners vielen onder dit minderhedenbeleid.133 Het kabinet wilde
deze groep zoveel mogelijk over het land verspreiden en laten wonen
in normale huizen. De gedachte was dat als families geconcentreerd
bij elkaar zouden blijven dit de integratie tegen zou werken.
Hiervoor moesten opvanggemeenten gevonden worden, die de zigeuners
onder zouden kunnen brengen. De verantwoordelijk voor het zoeken
naar geschikte kandidaten werd aanvankelijk bij de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) gelegd, maar toen het moeilijker leek
dan gedacht om gemeenten te vinden werd de responsabiliteit meer
naar het rijk verplaatst. Vanuit verschillende hoeken werd er
kritiek geuit op de regering. Zo noemde de directeur van het Landelijk131 Ibid.132 W. Willems, L. Lucassen, Ongewenste vreemdelingen . Buitenlandse Zigeuners En De Nederlandse Overheid: 1969-1989, ‘s- Gravenhage: SDU uitgeverij 1990, p. 78.133 L. Lucassen, J. Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie, Amsterdam: Bert Bakker 2011, pp. 83-87.
61
Woonwagenwerk de trage gang van zaken onacceptabel, en stelde ook de
stichting Rom dat de passieve opstelling van het rijk onacceptabel
was.134 Uiteindelijk werden er tussen 1978 en 1981 negen ‘Zigeuner-
gemeenten’ gevonden, en werden er uiteindelijk verblijfsvergunningen
aan alle geregistreerde zigeuners verstrekt.135
De ‘uitplaatsing’ werd pas in 1979 in zijn geheel voltooid,
maar het opvang- en integratieprogramma is dan al in diverse
gemeentes tot stand gekomen. De coördinatie lag hierbij in handen
van het CRM. De opvatting van het ministerie was opnieuw dat de
integratie het best gebaat zou zijn bij ‘sedentaire’ huisvesting, en
zo ook dat de zigeuners bereid zouden moeten zijn een sedentaire
levensstijl aan te nemen.
Een ‘nomadische’ levenswijze zou het CRM koste wat kost willen
ontmoedigen. Dit had ook als reden dat de woonwagencentra in
Nederland overvol zaten, en dat er vooral niet nog meer
huisvestingsdruk op de locaties mocht komen te staan.
De houding van de gemeentelijke overheden in
verschillende opvanggemeenten leek redelijk positief, er heerste
vooral het idee dat de zigeuners hulpbehoevend zouden zijn. De
welwillende houding van veel opvanggemeenten blijkt ook uit hun
protest tegen de naar hun idee discriminerende voornemen van
Justitie om alle zigeuners een vingerafdruk te laten zetten op de
verblijfsvergunning.136 Dit protest kwam vooral voort vanuit Stichting
Rom en de contactpersonen van de gemeenten die het contact met de
Roma onderhielden. Zo is er in beleidsdocumenten niet alleen een
tegenstelling in aanpak zichtbaar tussen de gemeenten en justitie,
134 Ibid.135 Ibid. p. 75.136 In feite was deze welwillendheid zeer beperkt en geforceerd: de opname van Roma gebeurde in ruil voor de volledige dekking van de kosten en ook inruil voor andere belangrijke projecten die de gemeenten wilden realiseren. Dit werd als een soort wisselgeld hadden gebruikt om met de vestiging van de Roma schoorvoetend akkoord te gaan.
62
maar ook tussen andere betrokkenen. Zo was er ook sprake van
differentiatie tussen justitie (met zijn van oudsher restrictieve
standpunt ten opzichte van zigeuners), en het CRM dat zich in eerste
instantie richtte op het slagen van het integratieproject. Zo waren
er verschillende benaderingswijze bij de Nederlandse betrokken
partijen merkbaar binnen het integratiebeleid.137 Volgens Walter
Hilhorst, operationeel specialist bij de nationale politie
Nederland, zijn het nog steeds de gemeenten die voor een groot
gedeelte hun eigen beleid bepalen.138
In 1983 begon Nieuwegein als eerste
gemeente met een strengere aanpak, waarbij de nadruk kwam te liggen
op de plichten van de zigeuners. Hielden zij zich niet aan deze
plichten, dan zouden sancties als huisuitzetting volgen. Er werden
zogenoemde ‘zigeunerpolitiemannen’ aangesteld die de politie in de
opvanggemeenten zouden versterken, en er werd een centraal
coördinatiepunt opgezet ter opsporing van criminele zigeuners.139 Ook
zou dit nieuwe beleid moeten leiden tot een versnelde normalisatie
die een einde zou maken aan de speciale positie van de Generaal
pardongroep. De extra politie inzet was vaak punt van kritiek, zij
zouden zich zo schuldig maken aan criminalisering. Er ontstonden zo
twee tegenover elkaar staande groepen, de overheden die zeiden het
criminaliteitsproblemen niet meer te kunnen vermijden, en het andere
kamp bestaande uit actiegroepen en pleitbezorgers die in de actie
van de overheid een poging tot criminalisering zagen.140 Eind jaren
‘80 besloot de regering een punt te zetten achter de gehanteerde
aanpak. Rondom onderwijs en werkgelegenheid bleven er projecten
137 Ibid.138 Persoonlijke communicatie [Hilhorst] [2014].139 Ibid.140 Enquête Opsporingsmethoden, Deelonderzoek 1, Handelingen TK 1995-1996, 24 072, nr. 17, p. 18.
63
bestaan, maar alle andere maatregelen waaronder de extra politie
inzet zouden worden gestopt, in elk geval op papier.141
- Beleid jaren ‘90
Door de nieuwe aanpak van de regering was er vanaf 1991 niet langer
meer sprake van een specifiek ‘zigeunerbeleid’. In het kader van het
minderhedenbeleid bleef men echter wel aandacht houden voor het
tegengaan van sociale en economische achterstanden, en het
bestrijden van discriminatie.142 Een nieuwe fase van normalisatie was
begonnen. Door het stoppen van het specifieke integratiebeleid
aangaande zigeuners verslapte de aandacht voor de groep.143 De
problemen met de families hielden echter aan. Er was nog steeds
sprake van schoolverzuim, werkeloosheid en criminaliteit, waardoor
de zigeuners, vanaf deze periode steeds meer als Roma benoemd, hun
beeld van problematische groep niet kwijtraakten. Dat de benoeming
in deze fase overging van zigeuner naar Roma kan gezien worden
binnen de Europeanisering van de representatie van de Roma. Vanuit
Europa werd er met de benoeming ‘Roma’ gewerkt, en Nederland heeft
dit over genomen. Overheids- en hulpinstanties waren vaak huiverig
om de Roma te helpen, of zagen geleidelijk aan ontstane praktijken
die net door beugel konden. Zodoende werden zij vaak pas geholpen
als situaties echt uit de hand dreigden te lopen.144
- Beleid 21ste eeuw
Vanaf 2006 ontstond er opnieuw toenemende aandacht voor de Roma. Het
was de gemeente Nieuwegein die het voortouw nam. Aanleiding was een
141 H. Sollie, V. Wijkhuijs, e.a, Aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond. Een kennisfundament voor professionals, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2013, p. 65.142 Handelingen TK 1991-1992, 22 440, nr. 2.143 H. Sollie, V. Wijkhuijs, e.a, Aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond. Een kennisfundament voor professionals, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2013. p. 65.144 Ibid.
64
vechtpartij in een kroeg waarbij twee Roma slaags raakten met andere
bezoekers. Na onderzoek van de gemeente kwam naar voren dat de Roma
in vergelijking met andere minderheidsgroepen er op de punten
arbeid, scholing en maatschappelijke participatie er het slechtst
voorstonden. De gemeente erkende de problemen omtrent deze punten en
startte het ‘project Wisselgeld’. Dit project richtte zich
voornamelijk op handhaving, preventie en het versterken van de
zelfredzaamheid van de groep op gezinsniveau. Vanuit een centraal
punt wordt er met alle betrokken instanties samengewerkt om de door
hun genoemde problematiek van de Roma families aan te pakken. Er
wordt zo gewerkt via het principe: één gezin, één plan, één
regisseur. Het project richt zich in het bijzonder op het tegengaan
van schoolverzuim, vermindering van overlast en het terugdringen van
misbruik van uitkeringen.145 Het project lijkt in veel opzichten op
het Beheersmodel van de jaren 80, met veel nadruk op handhaving en
strenger optreden, en het streven naar een betere samenwerking
tussen instanties. Eind juni
2009 sloten twaalf Roma-gemeenten zich aan bij het VNG platform Roma-
gemeenten, en na overleg met het rijk kregen deze gemeenten de taak
de problemen lokaal op te lossen vanuit het generieke beleid, in
ruil voor financiering.
Binnen dit generieke beleid zou er geen sprake zijn van
doelgroepenbeleid, maar zou er wel gebruik kunnen worden gemaakt van
aanvullende specifieke maatregelen, en een geïntensiveerde aanpak.146
Dit gebeurde nadat de Tweede Kamer op 26 Juni 2009 door de ‘Roma-
gemeenten’ per brief werd geïnformeerd over de gesignaleerde
problemen met de lokale Roma gemeenschap met betrekking tot
‘disproportioneel hoge criminaliteit’, extreem hoog schoolverzuim en145 Gemeente Nieuwegein, ‘project wisselgeld’, http://www.geheimvannieuwegein.nl/infotype/webpage/view.asp?objectID=22699,geraadpleegd op 17-1-2014.146 Kamerstukken II 2010-11, 22112, 1166
65
overlast. Vanuit Nederlands overheidsperspectief zouden de bij de
Roma door de eeuwen heen gegroeide tradities en wetten vaak haaks
staan op de Nederlandse regels, normen en waarden. Dit zou een
effectieve aanpak bemoeilijken.147 De reactie van het rijk hierop was
dat de gesignaleerde problemen dienden te worden aangepakt middels
het generieke beleid. Naast terugdringing van het schoolverzuim zijn
maatregelen genomen op het gebied van werkgelegenheid, het welzijn
en de criminaliteitsbestrijding.148
3.2 Reactie van Nederland op het ‘EU Framework for National Roma
Strategies’.
Sinds 2010 heeft de EC de Europese integratie van de Roma
duidelijker op de kaart gezet, en werd er zoals in het vorige
hoofdstuk naar voren is gekomen een expliciet (doelgroepen) beleid
rondom de Roma gevormd. Gezegd zou kunnen worden dat deze toegenomen
aandacht en verschuiving van accenten binnen de beleidsvorming zijn
invloed heeft gehad op Nederland. In een
kamerbrief uit 2010 (inzake de Nederlandse inzet bij de EU-Romatop
in Córdoba) wordt er voor het eerst verwezen naar Europa in relatie
tot de Roma. In deze kamerbrief over de aanpak van risicogroepen
wordt er naar de tweede EU Roma-top 2010 te Cordoba verwezen. Bij
deze top kwamen de volgende aandachtsgebieden naar voren: de voor-
en vroegschoolse educatie, een betere overgang van onderwijs naar de
arbeidsmarkt en het tegengaan van negatieve stereotypering en
racisme. Verder zou de top stil hebben gestaan bij de economische
kosten van sociale uitsluiting van Roma.149 Nederland komt in
147 Deze houding van de overheid is ook terug te zien in de kabinetsreactie op het monitoringsrapport van Movisie uit 2013. Hier zal in paragraaf 3.3 meer over volgen.148 Kamerstukken II 2009-10, 31700, 31149 Rijksoverheid, ‘Kamerbrief inzake de Nederlandse inzet EU-Romatop in Córdoba’, http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/04/06/kamerbrief-inzake-de-nederlandse-inzet-eu-romatop-in-
66
tegenstelling tot de eerste EU Roma-top nu wel voor in het ‘Commission
Staff Working Document’, dat de EU in Córdoba presenteerde. Onder de 21
van de toen 27 lidstaten die in het najaar van 2009 aan een
inventarisatie deelnamen, benoemde Nederland als een van de
deelnemers onderwijs en criminaliteit als prioriteitsgebieden in het
‘Commission Questionnaire’. Hiermee volgt Nederland het primaire
aandachtgebied ‘onderwijs’ als een van de vier aandachtsgebieden die
waren opgesteld vanuit de Roma top.
In het working document staat onder andere: ‘The Netherlands supports as
from 2010 the school attendance enrolment of Roma girls older than 12 years.’150 Dit is
te bevatten binnen Radaelli’s top-down theorie van Europeanisering
die de aanpassingseffecten van de lidstaten omtrent de Europese
normen, ideeën en regels beschrijft.151 Hierbij moet echter in
gedachten worden gehouden dat Nederland al voor deze tijd aandacht
schonk aan onderwijs, en het Europeaniseringseffect zich alleen uit
in het feit dat Nederland zich nu ook op Europees niveau, naast
nationaal niveau, positioneert als een mede-vechter in de strijd
voor beter onderwijs onder Roma.
Het feit dat Nederland criminaliteit als prioriteitsgebied
aangeeft bij de Roma-top laat juist de bottom-up dimensie van
Europeanisering zien. Nederland levert een nieuw onderwerp buiten de
vastgestelde beleidsgebieden, die met redelijk succes wordt
overgenomen. In het working document wordt benoemd: ‘The Netherlands
highlighted the high crime rate and some social-cultural traditions as challenges for
inclusion.’152 Hier zal ik later nog op terug komen.
cordoba.html, geraadpleegd op 17-1-2015.150 European Commission, ‘Commission Staff Working Document , ‘Roma in Europe: The Implementation of European Union Instruments and Policies for Roma Inclusion - Progress Report 2008-2010’ SEC (2010) 400 final, Brussels,7-4-2010.151 T. Börzel, ‘Europeanization: How the European Union Interacts with its Member States’, IHS Political Science Series, nr.93(2003), p. 47.152 European Commission, ‘Commission Staff Working Document , ‘Roma in Europe: The Implementation of European Union Instruments and Policies for
67
De reactie van Nederland op het ‘EU Framework’ is dubbel. Het
oordeel over subsidiariteit luidt positief. Nederland beaamt dat de
Roma met 10 tot 12 miljoen mensen de grootste etnische minderheid
vormen in de EU, die is verspreid over een groot aantal EU lidstaten
met vaak vergelijkbare problemen. Nederland stelt in zijn strategie
hierbij grensoverschrijdende effecten te zien, en ziet het Europese
optreden dan ook van toegevoegde waarde.153 Het kabinet is dan ook
voorstander van een betere beleidscoördinatie op EU niveau. Het
oordeel over proportionaliteit luidt echter negatief. Het kabinet is
van mening dat de mededeling van de EC niet proportioneel is
aangezien het ALLE lidstaten verzoekt om een nationale strategie
voor de integratie van de Roma op te stellen. Voor de Nederlandse
overheid is het vormen van een nationale strategie vooral lastig
aangezien er niet gewerkt wordt vanuit een doelgroepenbeleid.
Nederland heeft zich in de loop van de
geschiedenis altijd terughoudend opgesteld als het gaat om specifiek
beleid gericht op groepen, en was er vanaf 1991 zo ook officieel
geen sprake meer van het toen zogenoemde ‘zigeunerbeleid’. Omgang
met Roma wordt geplaatst binnen een generiek beleid. Met de vraag naar
een nationale Roma strategie wordt er op één specifieke doelgroep
gericht die in Nederland een beperkte omvang heeft. Dit zou niet
binnen het Nederlandse beleid passen. Nederland stelt in zijn
reactie dan ook voor dat er ruimte wordt gelaten aan lidstaten die
geen beleid formuleren voor de Roma als specifieke doelgroep.
Echter mag volgens Europese regelgeving een numeriek argument nooit
doorslaggevend zijn om een minderheid niet officieel als een
nationale minderheid te herkennen.154 Ondanks dat
Nederland een voorstander is van een betere beleidscoördinatie op EU
Roma Inclusion - Progress Report 2008-2010’ SEC (2010) 400 final, Brussels,7-4-2010.153 Ibid., p. 10.154 Ibid.
68
niveau stond de overheid zeker niet de springen om een specifieke
nationale Roma-strategie. Krampachtig benadrukken betrokken
ambtenaren en politici dat de ‘Nederlandse inbreng’ inzake het kader
vooral geen Nederlandse ‘nationale Roma strategie’ zou mogen heten.
Dit ondanks het feit dat er de laatste jaren vele beleidsdocumenten
zijn verschenen die expliciet betrekking hebben op Roma, ook al is
er officieel geen doelgroepenbeleid.155
Alhoewel de overheid het eens is met de
doelstellingen die de EC voorstelt, schroomt Nederland niet sommige
punten links te laten liggen en doelstellingen bij te voegen. Een
van de punten die volgens de EC in acht zou moeten worden genomen is
het toepassen van krachtigere monitoringsmechanismen. Specifieke
gegevensverzameling over Roma is in Nederland lastig. In verband met
de Wet Bescherming Persoonsgegevens is etnische registratie alleen
mogelijk wanneer dit gebeurt onder het mom van het voorkeursbeleid.
Dit heeft als doel personen van een bepaalde minderheidsgroep een
bevoorrechte positie toe te kennen om ongelijkheden te verminderen.
Ondanks dat in de Nederlandse reactie specifiek benoemd wordt dat er
niet gerapporteerd kan worden over aantallen Roma en hun positie in
de maatschappij, zien wij dat er in een Kamerbrief van voormalig
minister Leers (Immigratie, Integratie en Asiel) uit 2012 wel
degelijk over nieuwe vormen van monitoring wordt gesproken. Zo zou
er een kwalitatief monitoringsinstrument worden ontwikkeld om de
resultaten van de set van algemene beleidsmaatregelen ter
bevordering van de sociale inclusie van de Roma in Nederland te
meten. Aan de hand van dit monitoringsinstrument zou er een kwalitatieve
nul- meting worden uitgevoerd van de mate van sociale inclusie van de
Roma in Nederland. Als monitor-indicatoren zouden de door de EC
155 H. van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiëleverkenningen, nr. 5 (2014), p. 93.
69
geformuleerde werkterreinen worden gehanteerd.156 Hieruit blijkt dat
de Nederlandse overheid ondanks het ontbreken van een
doelgroepenbeleid toch metingen heeft laten doen naar de specifieke
situatie van de Roma, als reactie op de oproep van de EC om
krachtige monitoringsmechanismen toe te passen.157
Waar de Nederlandse overheid niet de EC volgt, en wat zo
vooral opvalt aan de Nederlandse reactie op de strategie is de
specifieke, overheersende aandacht voor criminaliteit en handhaving.
Nederland heeft volgens van Baar de speelruimte tussen het EU‐kader
en de lidstatelijke invulling gebruikt om een aantal specifieke,
niet onproblematische accenten te leggen.158
Nederland stelt in zijn strategie dan ook:
‘In aanvulling op de thema’s die de Europese Raad aandraagt, brengt Nederland graag
ook twee andere onderwerpen onder de aandacht, namelijk de bestrijding van
normoverschrijdend gedrag en uitbuiting van Roma kinderen.’159
Door deze punten onder de aandacht te brengen op Europees niveau is
zo een bottom-up Europeaniseringseffect zichtbaar. Hier zien we dat
behalve supranationale actoren ook (sub)nationale bijdragen aan
Europese samenwerkingsvormen. Ook volgt Nederland hiermee niet het
gehanteerde paraplubegrip van de EC. Het Nederlandse beleid ten
aanzien van Roma, Sinti en woonwagenbewoners is volgens van Baar
eenzijdig geconcentreerd. In de officiële Nederlandse inbreng ten
behoeve van de sociale inclusie van Roma staat dat deze ‘eenzijdig
op Roma is gericht en daarbinnen weer met name op die groepen bij
156 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Kabinetsreactie Monitor Inclusie(Roma)’, Kamerbrief, 2 december 2013.157 Ibid.158 Ibid., p. 8.159 Kamerstukken II 2010/11, 21501-20, 599
70
wie overheden maatschappelijke problemen signaleren.’160 De
eenzijdige concentratie van het Nederlandse beleid komt volgens van
Baar voort uit het feit dat de Nederlandse overheid de problemen van
en met een beperkte groep gericht op slechts een gedeelte van de Roma
veralgemeniseert naar beleid en beleidsvorming van de gehele groep.
Dit gebeurt volgens hem vooral in termen van handhaving rondom
leerplicht en norm-overschrijdend gedrag.161
Het voorgestane beleid –anders
dan de EU heeft voorgesteld– heeft vooral betrekking op de etnische
groep Roma die onder het generaal pardon van eind jaren ’70 viel (en
daarbinnen weer hoofdzakelijk de groep bij wie overheden problemen
signaleren), en nauwelijks op andere groepen zoals Sinti en
woonwagenbewoners, die de EC onder zijn gehanteerde paraplubegrip
vat.162 Naast het feit dat deze eenzijdige formulering zo niet
conform de wijze is waarop de ‘EU Framework’ het begrip ‘Roma’ als
paraplubegrip hanteert, is deze ook niet conform de gedachtegang van
dat kader om een toekomstvisie met de doelgroep samen, en gericht op
emancipatie te ontwikkelen. De EC verlangt van een nationale
strategie:‘ to be designed, implemented and monitored in close cooperation and
continuous dialogue with Roma civil society, regional and local authorities.’163 Ondanks
het feit dat er in de Nederlandse inbreng herhaaldelijk wordt
benoemd dat er in gesprek zal worden gegaan met Roma, en dat de rol
van Roma zelf van buitengewoon belang is, komt dit weinig terug in
de Nederlandse strategie. Bij het opstellen van deze strategie
werden verschillende Roma en Sinti geconsulteerd, alsmede enkele
experts.
160 Ibid.161 H. van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiëleverkenningen, nr. 5 (2014), p. 91.162 Ibid. p. 89.163 European Commission, ‘Communication: An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011.
71
Van de punten die door het NISR, Roma, en experts werden ingebracht
is echter weinig tot niets terug te vinden in de tekst van de
'Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van
Roma'.164 In de Nederlandse strategie staat vernoemd dat de Roma
oproepen tot aandacht voor de problematiek rondom stateloosheid,
discriminatie en stigmatisering. Echter, veel meer dan benoemen is
het niet: nergens wordt gesteld hoe deze problematiek aangepakt gaat
worden. Ook zijn er geen indicatoren of beleidsplannen in de
strategie verankerd die wijzen op serieuze aandacht voor deze
thema’s. Hier volgt Nederland de opgestelde actiepunten van de EC
wederom niet; de strategie wordt niet opgesteld, uitgevoerd en
gemonitord in nauwe samenwerking met de Roma, en er worden geen
haalbare nationale doelen vastgesteld.165
3.3 Verbetering van de situatie van de Roma in Nederland, aangepakt
volgens de visie van het ‘EU Framework’?
‘Many of the estimated 10-12 million Roma in Europe face prejudice, intolerance, discrimination
and social exclusion in their daily lives. They are marginalised and live in very poor socio-economic
conditions. This is not acceptable in the European Union (EU) at the beginning of the 21st century.’166
Met deze uitspraak opent de EC zijn communicatie over het ‘EU
Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’. Dit
wordt geplaatst onder het kopje: ‘improving the situation of Roma: a
social and economic imperative for the Union and its member states.’
De door mij vet gedrukte woorden tonen dat de letter en geest van
het ‘EU Framework’ vooral gericht is op het verbeteren van de
levensomstandigheden van de Roma, en het bestrijden van
164 H. van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiëleverkenningen, nr. 4 (2014), p. 94.165 Europese Commissie, ‘Een EU-Kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020’, COM(2011) 173, Brussel, 05-04-2011.166 European Commission, ‘Communication: An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011.
72
discriminatie, intolerantie en sociale uitsluiting. Hiermee wordt
gedoeld op verbeterde levensomstandigheden voor de Roma als groep en
als individu, maar vooral als mens. Er wordt niet gefocust op
eventuele problemen die de lidstaten zouden kunnen ondervinden door
het feit dat er Roma binnen hun landgrenzen wonen. Je zou zo kunnen
stellen dat vanuit de insteek van de EU de Roma worden gezien als
‘slachtoffer’ of ‘minderbedeelde’, die behoefte hebben aan hulp.167
Dit betekent echter niet dat de lidstaten
door het volgen van dit ‘EU Framework’ de Roma op eenzelfde manier
gaan beschouwen. Zeker bij Nederland is te zien dat zij een ander
beeld van de Roma behouden, en hier hun beleid naar vormen. De Roma
worden door de Nederlandse overheid volgens van Baar dan ook wel
gepresenteerd als een veiligheidsprobleem.168 Iets
betitelen als een ‘veiligheidsprobleem’ kunnen we vatten onder de
securitiseringstheorie. De benadering zou voornamelijk bestaan uit
het aanduiden van (een groep van) Roma die problemen geven en welke
zich zouden moeten aanpassen. Zo lezen we in de officiële
kabinetsreactie op de ‘monitor inclusie Roma’ uitgevoerd door
adviesbureau Movisie:
‘Onder een bepaald deel van de Roma en Sinti komt een aantal vormen van criminaliteit
relatief vaak voor. Het gaat dan met name om winkeldiefstal, oplichting, illegale
(mensen)handel en gedwongen prostitutie.’169
167 Al moet er natuurlijk niet vergeten worden dat er wel degelijk wordt aangestuurd op zelfbeschikking en de inclusie van Roma en Roma-gerelateerdeorganisaties (civic society) in de beleids- en besluitvorming rondom Roma-gerelateerd beleid.168 H. van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiëleverkenningen, nr. 54 (2014), p. 91.169 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Kabinetsreactie Monitor Inclusie(Roma)’, Kamerbrief, 2 december 2013. Als geciteerd in: H. Van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiële verkenningen, nr. 54 (2014), p. 90.
73
Ook valt in de kabinetsreactie te lezen:
‘Een aanzienlijk deel van de Roma en Sinti heeft de Nederlandse kernwaarden (nog) niet
verinnerlijkt. Dit staat een snel inlopen van achterstanden in de weg. De genoemde kloof
heeft een cultuur-historische achtergrond, mede door de eigenheid van de gesloten
cultuur van de Roma en Sinti.’170
De monitoring uitgevoerd door het adviesbureau kwam voort uit de
oproep van de EC om krachtigere monitoringsmechanismen op te
stellen. Het kabinet suggereert als reactie op deze monitoring dat
de Roma en Sinti weinig trouw zouden zijn aan Nederland, en dat
criminaliteit overheerst. Nu is het echter zo dat de uitkomst van
het monitoringsrapport veel genuanceerder is dan wat bovenstaande
reacties van het kabinet doen lijken. Van Baar zegt hierover het
volgende:
‘Zo spreekt het rapport bijvoorbeeld over één situatie van gedwongen prostitutie, en
over enkele signalen van het inzetten van kinderen bij diefstal. Ook noemt het
monitoringsrapport nog meerdere redenen dan alleen cultuur voor de gesignaleerde
achterstanden.’171
De Nederlandse overheid vertaalt dit echter naar het idee dat
criminaliteit relatief vaak voor zou komen onder een bepaald deel
van de Roma en Sinti.172 Er is zo een beweging zichtbaar waarin een
oproep vanuit de EU om beter te monitoren ertoe leidt dat er ook
werkelijk een monitoring plaatsvind, maar dat deze monitoring door
het kabinet naar eigen hand wordt gezet, om hiermee vervolgens zijn
eigen doelstellingen te kunnen bereiken. Zo wordt een
170 Ibid. p. 2. Als geciteerd in: H. Van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiële verkenningen, nr. 54 (2014), p. 90.171 H. van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiëleverkenningen, nr. 54 (2014), p. 90.172 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Kabinetsreactie Monitor Inclusie(Roma)’, Kamerbrief, 2 december 2013. p. 2.
74
monitoringsrapport welke in stijl van de EU wordt uitgevoerd (top-
down effect) uiteindelijk door het Nederlandse kabinet zo omgebogen
dat het kan worden gebruikt om zijn eigen doelstellingen te behalen
(bottom-up effect). Het is zo de politieke interpretatie van het
monitoringsbeleid waar frictie door optreedt.
Jan Oskam en Bas Groenendijk van de politie Zuid-Holland-Zuid konden
tijdens een interview mijn stelling dat de Roma worden gezien als
veiligheidsprobleem binnen de Nederlandse politiek niet anders dan
beamen.173 Dit impliceert voor mij zo wederom dat de Roma in
Nederland , in ieder geval vanuit de politiek, niet worden gezien
als een kansarme groep die bijzonder vatbaar blijkt voor sociale
exclusie, armoede en discriminatie, maar als een
veiligheidsprobleem. Dat veiligheid een
onderwerp is wat hoog op de agenda staat in Nederland wordt
duidelijk uit het feit dat de overheid twee nieuwe punten heeft
toegevoegd aan de vier opgestelde actiepunten van het EU kader.
Beide zijn gericht op veiligheid, namelijk de bestrijding van
normoverschrijdend en crimineel gedrag, en uitbuiting van Roma-
kinderen. Handhaven, ontmoedigen en barrières opwerken zijn daarbij
kernbegrippen. Bij de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale
inclusie van Roma wordt de internationale dimensie van de door
Nederland benoemde ‘veiligheidsproblematiek’ besproken. Graag zou
Nederland willen zien dat de samenwerking tussen de lidstaten van
de EU op dit terrein wordt bevorderd.174 De keuze voor Roma als
‘veiligheidsprobleem’ past volgens van Baar bij de bredere Europese
tendens, waarin het eerder regel dan uitzondering is om Roma-
minderheden en -migranten te ‘securitiseren’.175 Frankrijk is hier
173 Persoonlijke communicatie [Oskam en Groenendijk] [2014].174 European Commission, ‘Communication: An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011.175 Het thematiseren van Roma in termen van veiligheid en het nemen van exceptionele beleidsmaatregelen op grond daarvan. Als uitgelegd in: H. van
75
een voorbeeld van, aangezien het uitzetten van Roma hier politiek
gelegitimeerd werd met de uitleg dat deze groep een gevaar voor de
samenleving zou vormen.176 De vier aandachtsgebieden die zijn
opgesteld met het ‘EU Framework’ komen aan bod in de Nederlandse
strategie, al worden deze beschreven vanuit een visie dat het vooral
de Roma zelf zijn die de verantwoordelijkheid dragen om gebruik te
maken van de beschikbare mogelijkheden. Er wordt gesproken over
algemene maatregelen passende binnen het generieke beleid. Het
uitgangspunt is dat de integratie van de Roma niet een
verantwoordelijkheid is van de overheid, maar van degenen die zich
hier duurzaam vestigen.177 Via regulier beleid op het gebied van de
arbeidsmarkt, onderwijs en wonen moet elke burger in staat zijn om
naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Al zegt het
kabinet zich in te spannen voor de toegankelijkheid en effectiviteit
van generieke instellingen voor groepen met een bepaalde etnische
en/of culturele achtergrond, deze beaamt zo niet extra ondersteuning
te bieden voor de Roma. Volgens de overheid zijn kansen al geboden,
en is het aan de Roma zelf om deze te grijpen.178
Deze aanpak is in strijd met de benaderingswijze vanuit
de EU. Deze is er namelijk op gericht om binnen het bestaande beleid
van de lidstaten aandacht uit te laten gaan naar obstakels waar de
Roma mee te maken zouden kunnen krijgen bij het oppakken van de
geboden kansen.
Dit impliceert zo dat Nederland de verantwoordelijkheid vooral bij
de Roma zelf legt, waar de EU de verantwoordelijkheid voor een groot
Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiële verkenningen, nr. 54 (2014), p. 91.176 Ibid.177 Rijksoverheid, ‘Nederlandse inbreng ter behoeve van de sociale inclusie van Roma’, file:///C:/Users/6114016/Downloads/bijlage-roma-framework.pdf, geraadpleegd op 20-12-2015, p. 2.178 Ibid.
76
deel verplaatst naar de lidstaten. Waar een andere wrijving
optreedt tussen het Nederlandse beleid en de Europese verwachtingen
wordt zichtbaar bij het onderwerp huisvesting. In zijn strategie
stelt Nederland dat de gehanteerde systemen ‘blind’ zouden zijn voor
de etnische achtergrond van de potentiele huurder, en dat er zo
gelijke bestaan voor iedereen.179 Dat er sprake zou kunnen zijn van
discriminatie binnen de huizenmarkt wordt met de Nederlandse
strategie verworpen, ondanks dat de Roma- gemeenschap zelf aangeeft
dat zij discriminatie ervaart, wat staat opgenomen in dezelfde
strategie.
3.4 Conclusie
Zoals uit dit hoofdstuk is gebleken kent Nederland een lange
geschiedenis qua aandacht voor de Roma(zigeuners). De Nederlandse
regering heeft zich echter altijd weinig tolerant opgesteld
tegenover deze groep, en hier is weinig verandering in gekomen. In
reactie op het ‘EU Framework’ is het onderwerp Roma weer opnieuw
verscherpt op de kaart gezet, maar toch blijft er gewerkt worden
vanuit een generiek beleid. Dit ondanks de oproep van de EC om een
specifiek (maar niet exclusief) beleid op te stellen. Als er al
expliciete aandacht uit gaat naar de Roma gebeurt dit vooral in
termen van veiligheid, en worden de aandachtspunten die zijn
opgesteld vanuit het ‘EU Framework’ maar magertjes uitgewerkt. De
discrepantie tussen het Nederlandse beleid en het ‘EU Framework’ is
niet onopgemerkt gebleven. In officiële communicaties van de EC
wordt gezegd dat Nederland aan een aantal hoofdpunten niet voldoet.
Nederland zou bijvoorbeeld te weinig doen om discriminatie van Roma
op het gebied van huisvesting en op de arbeidsmarkt te bestrijden,
179 Europese Commissie, ‘Communication: An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020 ‘, http://ec.europa.eu/justice/policies/discrimination/docs/com_2011_173_en.pdf, geraadpleegd op 20-11-2014.
77
en ook zou de Nederlandse strategie in vergelijking met andere
lidstaten erg pover zijn.180 Om te
onderzoeken of de Nederlandse strategie werkelijk zo pover is in
vergelijking met andere EU lidstaten zal in het volgende hoofdstuk
ook België onderzocht worden op vernieuwde uitvoeringen en
ontwikkelingen in beleidsvorming omtrent de Roma als reactie op het
‘EU Framework’. Zichtbaar zal worden dat onze buren met een geheel
andere strategie komen, en dat het zo duidelijk wordt dat er een
fundamenteel verschil in Europeaniseringseffecten kan bestaan tussen
lidstaten.
Hoofdstuk IV. Casestudy België
Volgend op de casestudy over Nederland zal ik nu het Roma-
gerelateerd beleid van België onder de loep nemen. Net zoals bij
Nederland zal er wederom worden gekeken naar de vernieuwde
uitvoeringen en ontwikkelingen in beleidsvorming omtrent de Roma in
reactie op het ‘EU Framework for National Roma Strategies up to
2020’, waarin de lidstaten worden opgeroepen hun nationaal beleid
aangaande Roma vorm en inhoud te geven volgens de opgezette
beleidsdoelstellingen op Europees niveau. Het gedeelte over de
beleidsgeschiedenis heb ik vooral geschreven aan de hand van wat
Leen D’hondt van het kruispunt migratie integratie mij wist te vertellen en
mij aan documentatie kon geven.
4.1 De Belgische beleidsgeschiedenis ten aanzien van de Roma.
180 Europese Commissie, ‘Report on the implementation of the EU framework for national Roma integration strategies’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_implement_strategies2014_en.pdf, geraadpleegd op 27-11-14.
78
Er zijn in België geen officiële cijfers bekend over het aantal
Roma. Schattingen gaan vaak uit van 30.000, wat 0,29% van de totale
Belgische populatie zou zijn. Deze cijfers variëren echter van
15.000 tot 50.000. Roma wonen in België vooral in Brussel, Antwerpen
en Gent, maar ook in kleinere gemeenten zoals Diest, Temse en
Tienen.181 Bij het bestuderen van de beleidsgeschiedenis en het
huidige beleid van België moet men in gedachten houden dat de
politieke situatie in het land complex is. Het koninkrijk België is
een parlementaire democratie met een beperkte constitutionele
monarchie. België is een federale staat met verscheidene
bestuursniveaus: naast het federale (nationale) niveau zijn er ook
nog de gemeenschappen (Vlaanderen, Wallonië en Brussel), de
provincies en de gemeenten.182 Het zijn verschillende bestuursniveaus
die uiteenlopende bevoegdheden hebben. Ik zal mij in het kader van
de haalbaarheid beperken tot de ontwikkelingen in het gewest
Vlaanderen, ook omdat daar de meeste Roma wonen.
Beleidsdomeinen zijn vaak verwant aan elkaar, wat voor
onduidelijkheden kan zorgen. Ook voor migratie en integratie waar
het Roma-beleid van België voor een groot gedeelte onder valt is dit
het geval. Migratie- en asielbeleid zijn federale zaken waarbij de
minister van Gelijke Kansen de bevoegdheid heeft, maar waarbij de
gemeenschappen, Vlaanderen, Brussel en Wallonië, ook een minister
van integratie kennen.183 Deze feitelijke situatie kan ervoor zorgen
dan dat er verwarring ontstaat over bij wie de
eindverantwoordelijkheid ligt om invulling te geven aan de Europese
181 European Union Agency for Fundamental rights (FRA), ‘Social Thematic Study The situation of Roma 2012’ http://fra.europa.eu/sites/default/files/situation-of-roma-2013-revised-be.pdf, geraadpleegd op 28-11-2014, p.6.182 U.S Department of State, ‘Belgium 2012 human rights report’, http://humanrights.wgtest3.getusinfo.com/uploads/6b/2f/6b2ff5fc4f60958eb382c7ba6b7f9725/BELGIUM-HRR2012-NL.pdf, geraadpleegd op 25-11-2014.183 E. Hemelstoet, ‘De sociale inclusie van Roma’, OIKOS Brussel, nr. 59 (2011),p. 49.
79
richtlijnen aangaande Roma-beleid, al probeerde België dit tegen te
gaan door in 2011 een werkgroep Roma op te richten.
Met deze werkgroep worden de federale regering, en de
gemeenschappen verenigd om tot beteren samenwerking te komen.184
De Belgische
overheid erkent met zijn huidige nationale strategie verschillende
migratiestromen onder de Roma. Er wordt een onderscheid gemaakt
tussen de eerste stroom van Manoesjen, de tweede stroom van Roms,
en de groep van Voyageurs die afstammelingen zouden zijn van de
vroege rondreizende ambachtslieden. Deze drie groepen worden in het
Belgisch beleid samengebracht onder de noemer woonwagenbewoners. De
laatste stroom bestaat uit Centraal- en Oost-Europese Roma die
recentelijk naar België zijn gekomen. In België was voor het eerst
in de stadsarchieven van 1420 te lezen dat een groep zogenaamde
Egyptiers of Bohemers185 bij de stadspoorten waren gezien. De Manouchen
stammen waarschijnlijk af van deze eerste groep Roma die naar België
afreisden. Er zijn in België ongeveer 1500 Manouchen die
voornamelijk in woonwagens leven.186 De Roms stammen af van de Roma
die met de tweede migratiegolf kwamen die op gang kwam na de
opheffing van de slavernij in Moldavië en Walachije in 1856. Deze
Roms zijn ‘semi-nomadisch’: in de zomer trekken zij rond, en in de
winter verblijven zij op private of openbare woonwagenterreinen. Er
zijn volgens de overheid zo’n 750 Roms in België.187 De voyageurs
zijn autochtone Belgen die afstammelingen zijn van de vroegere
rondreizende ambachtslieden. Tegenwoordig wonen ze in woonwagens of
huizen, en hun aantal wordt geschat op 7000. Voyageurs, Manouchen en
184 Ibid.185 Deze termen werden destijds gebruikt in plaats van zigeuners of Roma.186. Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014. p.7.187 Ibid.
80
Roms hebben meestal de Belgische nationaliteit.188 Sinds een meer
recentere periode, vooral na de ineenstorting van het communisme in
de voormalige Oostbloklanden, is er een nieuwe groep Roma naar
België geëmigreerd komende uit Centraal- en Oost- Europa, ook wel
gezien als de laatste golf.189
Bij mijn zoektocht naar de
beleidsgeschiedenis van België aangaande de Roma liep ik er tegen
aan dat er weinig informatie te vinden is over de beleidsaandacht
voor de Roma tot aan de komst van deze ‘laatste golf’. Waar ik bij
Nederland wat verder de geschiedenis in heb kunnen gaan zal ik mij
bij België vooral richten op het beleid vanaf de jaren ‘90, toen
België in 1999 reageerde op de stijgende aantallen migrerende Roma
uit Centraal- en Oost- Europa.190 Vermeersch ziet in deze periode een
Europese trend ontstaan waarbij politici zich schuldig maakten aan
anti-Roma uitspraken om niet ten onder te gaan aan de electorale
dreigingen van racistische en xenofobe partijen.191
In 1999 organiseerde de Belgische overheid een collectieve
uitzetting van vierenzeventig Roma uit Gent en Tienen. Deze Roma,
die nog in behandeling moesten worden genomen voor een
asielprocedure, werden voortijdig naar politiebureaus gelokt met een
list. Ze werden opgeroepen om hun asieldossier te komen
vervolledigen, waarna ze onmiddellijk werden opgepakt en
gerepatrieerd Het ging hier om Slowaakse migranten die asiel wilden
aanvragen. Echter werd hun positie als asielzoekend überhaupt niet
erkend en aan de wet getoetst waardoor hun status min of meer werd
188 Ibid.189 G. Deraeck, Zigeuners in ons midden, Leuven: Van Halewyvk 2001, p. 89.190 P. Vermeersch, C. Cahn, ‘The Group Expulsion of Slovak Roma by the Belgian Government: A Case Study of the Treatment of Romani Refugees in Western Countries’, Cambridge Review of International Affairs, nr. 13 (2000), p. 71.191 Ibid.
81
‘geillegaliseerd’.192 De Roma uit Centraal- en Oost-Europa die naar
België waren gekomen werden veelal gepresenteerd als ‘illegalen’.
Toenmalig premier Verhofstadt werd op 20 september 1999 als volgt
geciteerd in de krant Het laatste nieuws:
‘We have been talking with Albania and Slovakia and we modestly began with
repatriation. But also with Bulgaria and Macedonia and with Kosovo we want to reach a
repatriation agreement in order to let the many illegals go back quickly. Refugees from
countries like Slovakia and Bulgaria are not even real asylum seekers, because there are
no political problems there which would justify this. Moreover, these are countries that
want to join the European Union. We cannot allow that in the meantime masses of
illegals from there come to Belgium.’193 (Engelse vertaling geciteerd in Cahnen Vermeersch 2000, p. 7.)
De uitzettingen veroorzaakten echter de nodige ophef. Het idee dat
de Roma die naar België kwamen louter werden gezien als economische
vluchtelingen zou schromen met het Internationaal Verdrag
betreffende de Status van Vluchtelingen, waarmee iedere persoon
recht heeft op bescherming wegens vervolging. De status van
vluchteling kan worden verleend aan iedere persoon die kan aantonen
dat hij zijn land verlaat uit gegronde vrees voor vervolging wegens
zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde
sociale groep of vanwege zijn politieke overtuiging.194 Verschillende
mensenrechtenorganisaties, waaronder Amnesty International, rapporteren
sinds de begin jaren ‘90 dat Roma ernstig gediscrimineerd worden in
hun land van herkomst, en vaak het middelpunt zijn van racistisch
192 Danyiova, J., ‘Hedendaags onbegrensd racisme tegen Roma in Europa’, http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/09/18/hedendaags-onbegrensd-racisme-tegen-roma-in-europa, geraadpleegd op 20-12-2014.193 P. Vermeersch, C. Cahn, ‘The Group Expulsion of Slovak Roma by the Belgian Government: A Case Study of the Treatment of Romani Refugees in Western Countries’, Cambridge Review of International Affairs, nr. 13 (2000), p. 71.194 J. Danyiova, I. Quintens, ‘What about us? Over een onverschillig beleid dat Roma herleidt tot een illegaal en inhumaan bestaan “in” Europa.’, http://ignoredvoiceofroma.be/pdffiles/what_about_us_2014.pdf, geraadpleegd op 29-11-2014, p.1.
82
geweld.195 Ook de EC bekeek dit op deze manier. De uitspraak van
Verhofstadt staat namelijk haaks op de bevindingen van de door de EC
gepubliceerde voortgangsrapporten met betrekking tot de toetreding
van Slowakije en andere kandidaat-lidstaten tot de EU.
Deze rapporten maken, zeker tot aan 2001, melding van de structurele
schending van de rechten van de Roma in beide landen.196
Verschillende lokale Roma organisaties als Opré Roma vroegen dan ook
om uitleg aan België, maar ook internationaal kwamen verschillende
ngo’s als the European Roma Rights Center (ERRC) in verzet tegen de
behandeling van Slowaakse Roma door de Belgische overheid.
Uiteindelijk werd België in 2002 veroordeeld wegens schending van de
mensenrechten door het Europees Hof van de Rechten van de Mens
(EHRM).197
- Beleid 1999-2008
In 1999 werd er gestart met een minderhedencentrum in Vlaanderen
(VMC), en werd er een medewerker op Vlaams niveau opgesteld die zich
bezig zou gaan houden met woonwagenwerk, waaronder ook de Roma
vielen. Deze medewerker was verantwoordelijk voor het beleidswerk in
Vlaanderen, en ondersteunde de regionale medewerkers.198 Na 2002 werd
er vanuit het VMC een extra stafmedewerker ingezet die zich bezig
zou houden met de Roma. Zijn werkzaamheden omvatten vooral het werk
rond wettig verblijf, opvangbeleid, regularisatie en het onderhouden
van eerste lijnwerk met de doelgroep. Ook kwam er vanaf 2002 meer
195 Onder andere: Amnesty International, ‘Hungary: Alleged ill-treatment of Roma in Hajdúhadház’, http://www.amnesty.org/en/library/asset/EUR27/001/1999/en/0c6c98b4-e136-11dd-b6eb-9175286ccde2/eur270011999en.pdf, geraadpleegd op 26-11-2014.196 Zie bijvoorbeeld: European Commission, ‘Regular report on Slovakia 2000’, COM(2000) 712, Brussels, 8-11-2002.197 European Court of Human Right ‘HUDOC’: Arrest ECHR 2002 in de zaak Conka/Belgische Staat. België werd veroordeeld wegens het organiseren van collectieve uitwijzingen eind 1999 van Roma-zigeuners.198Persoonlijke communicatie [ D’hondt] [2015].
83
samenwerking op gang tussen de verschillende gemeenschappen en
steden aangaande Roma. Dat de stafmedewerker zich vooral bezighield
met werkzaamheden rondom opvangbeleid, wettig verblijf en
regularisatie laat zien dat er vooral gefocust werd op Roma
migranten, en in mindere mate op de Roma met het Belgisch
staatsburgerschap.199
Tussen 2006 en 2008 verschoof de focus naar moeilijk
bereikbare doelgroepen in het algemeen, en ontstond het besef dat de
Roma minderheid hier een belangrijke positie in aannam waaraan extra
aandacht besteed zou moeten worden. Er vond in deze periode
veelvuldig intervisie plaats tussen sectormedewerkers (bijvoorbeeld
de scholingssector en de opvangsector), en was er sprake van een
‘methodiekontwikkeling’. Ook werd er meer gefocust op het
onderhouden van contacten binnen een breed werkveld. Deze brede
aanpak veranderde weer in 2008, toen de functie weer verschoof naar
de ‘doelgroep Roma’. Hierbij werd er vooral gewerkt vanuit de
thema’s onderwijs en opvoedingsondersteuning. Er kwamen documenten
en motivatieplannen die veelal waren gericht op specifieke
onderwerpen.200
- Beleid vanaf 2008
De focus op Roma uitte zich vooral in het onderwijs. Er werd een
Werkgroep Roma en Onderwijs opgezet waarvan uit sectoren bijeen
gebracht werden. Het VMC brengt expertise uit de integratiecentra
bijeen op Vlaams niveau en kan zo gezamenlijke acties ondernemen en
beleidsaanbevelingen doen. Er werd voornamelijk gewerkt vanuit de
thema’s schoolverzuim en leerachterstand, wat uiteindelijk199 Ibid.200 Ibid.
84
resulteerde in de sectornota ‘Motivatieplan scholarisatie Roma’.201
Vanuit deze sectornota ontstond een visie, een methodische aanpak en
vier beleidsaanbevelingen. De vier beleidsaanbevelingen zijn er
vooral op gericht dat kinderen graag naar school gaan, en ervoor te
zorgen dat ze blijven gaan. Er werd gewerkt vanuit de essentie dat
vertrouwen en positieve ervaringen het doel zouden moeten zijn. Zo
werd bijvoorbeeld de controle van de leerplicht voor kinderen zonder
wettig verblijf verbeterd, en de opvolging van hun schoolsituatie.
Ook werd er gekeken naar een proactief toelatingsbeleid van nieuw-
en oudkomers in het onderwijs, met een actieve opsporing van
leerplichtige kinderen.202 Eveneens werd er een team van
schoolbemiddelaars opgesteld die als brugfiguren dicht bij de
gemeenschap staan. Deze dienden regionaal te worden gecreëerd en
ondersteund, en voornamelijk te worden ingezet in grote steden zoals
Brussel, Gent, Antwerpen en in steden in Wallonië waar veel Roma
verblijven. Ook Roma zouden zelf in dit proces betrokken kunnen
worden als mogelijke schoolbemiddelaars.203 Met een proefproject van
het regionaal integratiecentrum Foyer te Brussel uit 2007 zorgden
bijvoorbeeld twee bemiddelaars met een Roma achtergrond ervoor dat
een 70-tal niet ingeschreven Roma uiteindelijk naar school gingen.204
Vanaf 2009 vonden er op het kruispunt migratie en integratie uitwisselingen
en overleg plaats met verschillende commissies binnen de werkgroep
Roma:
- Commissie spijbelen en beleid (met als basis het motivatieplan
Roma en onderwijs)
- Commissie Roma meisjes en vrouwen
201 Zie onder andere: Vlaams Minderheden Centrum: ‘Motivatie en scolarisatieRoma’, http://www.foyer.be/IMG/pdf/Motivatieplan_Scholarisatie_080916.pdf, geraadpleegd op 20-1-2015.202 Ibid.203 Ibid.204 Ibid., p. 12.
85
- Commissie integrale eerste lijnwerking
- Commissie actieplan/knelpuntennota/brugfiguren
Het Vlaamse onderwijsbeleid voorziet vanaf 2000 in een specifiek
ondersteuningsinitiatief voor kinderen van Romaorigine. Scholen
krijgen extra middelen toegekend voor kinderen wier ouders behoren
tot de ‘trekkende bevolking’, en waarbij een verklaring op eer wordt
ondertekend dat ze kinderen van bijvoorbeeld binnenvaartschippers,
circusartiesten, woonwagenbewoners of Roma zijn. Deze extra middelen
stellen scholen zo in staat om specifieke maatregelen te treffen in
de scholarisatie van Roma leerlingen, zoals de inzet van een extra
leerkracht.205 Het ondertekenen van de verklaring
op eer brengt volgens Leen D’hondt van het kruispunt migratie integratie
(voormalig VMC) problemen met zich mee. Het is niet duidelijk wie
Roma is en wie niet, en er is veelal een wantrouwen bij Roma om
zichzelf als dusdanig bekend te maken. Daarbij is etnisch
registreren niet wettelijk. Het gevolg is dat scholen vaak meer
Romakinderen binnen hun muren hebben in verhouding tot de extra
middelen waar ze recht op zouden hebben, waardoor deze kinderen geen
specifieke ondersteuning krijgen. Overkoepelende instellingen en
organisaties als het kruispunt voor migratie en integratie werden vaak
ingeschakeld door scholen om te helpen met de attesten en deze te
ondertekenen, maar ze zijn hier vanaf 2009 mee gestopt. Tot nu toe
blijft het kruispunt betrokken in het zoeken naar een alternatief
voor de attesten.206 Steeds meer wordt er vanuit ‘de commissie
integrale eerste lijnwerking’ ingezet op de vraag: ‘Hoe kunnen de
doelgroep en de voorzieningen/diensten elkaar beter vinden?’ Vanuit
deze commissie wordt er onderzocht wat er is aan netwerken, hoe205 E. Hemelstoet, Roma in het Gentse onderwijs, een verhaal apart?, Gent: Academia Press 2013, p. 31. 206 Intercultureel Netwerk Gent, Op weg naar een betere scholing van Roma inGent, http://www.ingent.be/download/opwegnaar.pdf, geraadpleegd op 20-1-2015. p. 8.
86
brugfiguren kunnen worden ingezet, en hoe dit georganiseerd en
gestructureerd kan worden. Dit resulteerde erin dat in mei 2010 een
werknota ‘Roma in Vlaanderen, investeren in eerste en tweede lijn -
lokale visies’ werd opgezet. Vanuit deze werk nota wordt er op zoek
gegaan naar een basisconcept voor lokale en regionale ondersteuning,
en blijft de aandacht gevestigd op brugfiguren.207
Naast de toenemende
aandacht voor de Roma vanuit België zelf kregen de gemeenschappen in
2010 vanuit de federale overheid te horen dat ook op Europees vlak
de aandacht voor de Roma steeds meer toenam, en dat er een ‘EU
Framework for National Roma Strategies’ zou komen waarmee de
lidstaten zouden worden opgeroepen om (meer) specifiek beleid
aangaande Roma op te stellen.
4.2 Reactie van België op het ‘EU Framework for National Roma
Strategies’.
Toen de EC op 5 april 2011 met de publicatie van het ‘EU Framework
for National Roma Strategies’ kwam waren verschillende actoren in
België al geruime tijd bezig met het onderwerp. In maart 2011, een
maand voordat de EC zijn publicatie uitbracht werd er in België een
Vlaamse MOE werkgroep in het leven geroepen. Deze werkgroep werd
gemachtigd om een geïntegreerd actieplan uit te werken en de
initiatieven van de verschillende beleidsniveaus op elkaar af te
stemmen. De werkgroep zou belast worden met de uitwerking van de
nationale strategie. De huidige
strategie van België zou het resultaat zijn van: ‘partnerschap
tussen de gedefereerde entiteiten, de federale overheid en de
vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld’.208 België207 Vlaams Minderheden Centrum, ‘Werknota: Roma in Vlaanderen, knelpunten enaanbevelingen 2010, http://www.foyer.be/IMG/pdf/Nota_Roma-actieplan_100211.pdf, geraadpleegd op 20-1-2015. p. 19.208 Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’
87
probeert met het opzetten van deze werkgroep te voldoen aan de
oproep van de EC om een nationaal contactpunt op te zetten dat
bevoegd is om de ontwikkeling en uitvoering van de strategie te
coördineren. De
uiteindelijke nationale strategie stelt dat België erkent dat de
Roma een kansarme groep vormen die bijzonder vatbaar blijkt voor
sociale exclusie, armoede en discriminatie. De Belgische overheid
sluit zich zo aan bij de EC. De Roma zouden discriminatie ervaren
inzake toegang tot onderwijs, de arbeidsmarkt, gezondheidszorg en
huisvesting. Er wordt in de strategie overigens niet gesteld dat er
een monitoring is geweest voor de komst van het ‘EU Framework’. Ook
zouden de Roma te lijden hebben onder een negatief imago. België wil
in lijn met de EU, die werkt vanuit de 10 gemeenschappelijk
basisprincipes van het ‘Europees kader voor de integratie van Roma’,
doortastend optreden om de sociaal- economische integratie van de
Romagemeenschappen op het Belgische grondgebied te verbeteren. De
Belgische overheid erkent dat inspanningen noodzakelijk zijn in alle
lidstaten van de EU. Wel verkondigd België dat in de eerste plaats
de “landen van oorsprong”, binnen en buiten de Unie, de rechten van
de Roma-bevolkingsgroep zouden moeten respecteren. Het zouden vooral
deze landen moeten zijn die de Europese en internationale verdragen
hieromtrent zouden moeten naleven. Volgens België zou diplomatieke
druk hierbij noodzakelijk zijn.209 Kortgezegd is de
Belgische overheid van mening dat elke lidstaat zijn
verantwoordelijk moet dragen en beleid op moet zetten, maar dat de
focus vooral moet liggen bij de ‘landen van oorsprong”.210 België is
in vergelijking met Nederland pas vrij laat is begonnen met
beleidsmatige aandacht voor de Roma, wat vertaalt zou kunnen worden
http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014. 209 Ibid., p.3.210 Ibid.
88
naar het idee dat België vanuit haar strategie ‘de Roma’ vooral ziet
als migranten, ondanks het feit dat er ook velen geboren en getogen
Roma in België zijn die Belgisch staatsburgerschap hebben.
Waarschijnlijk komt dit voort uit het feit dat België altijd veel te
maken heeft gehad met Roma migranten, zeker in de periode voor de
lancering van het ‘EU Framework’. Dat België zich vooral richt op
migratie wordt zichtbaar binnen de ‘best practices’ die de strategie naar
voren brengt. Binnen deze ‘goede praktijken’ wordt als voorbeeld
gegeven dat de dienst vreemdelingen van het OMCW Gent elke nieuwkomer
verplicht stelt deel te nemen aan een infosessie. Deze infosessies
hebben tot doel een duidelijk beeld te schetsen van de wederzijdse
verwachtingen, waarbij er in het bijzonder aandacht is voor de
verblijfsrechtelijk voorwaarden van de EU.211
Dat de uitwerking van de Belgische strategie zo’n 40 pagina’s omvat
en met grote precisie de opgegeven aandachtsgebieden vanuit de EC
heeft uitgewerkt, laat naar mijn mening zien dat België volgzaam is
tegenover de EU, en de inhoud van het ‘EU Framework’ onderschrijft.
Ook laat dit naar mijn mening zien dat België de herkomst van de
vele Roma binnen haar landsgrenzen koppelt aan de EU, en het
onderwerp Roma zo binnen een Europese ontwikkeling ziet. Het zou
immers door de uitbreiding van de EU zijn dat veel Roma uit
Centraal- en Oost- Europa de kans hebben gekregen om naar België te
komen. De strategie bestaat zoals gezegd voor een gedeelte uit ‘best
practices’, waarmee België op Europees niveau wil laten zien wat zij
kan. Dit is terug te brengen naar hoofdstuk twee waar de processen
van ‘benchmarking’ en ‘naming and shaming’ zijn uitgelegd. Via deze
processen probeert de EU met de Open Coördinatiemethode de lidstaten211 Ibid., p. 16.
89
zover te krijgen hun best te doen, wat in het geval van België zijn
vruchten heeft afgeworpen. Dat België met haar strategie uitgebreid
beschrijft wat reeds al is gedaan aan de integratie van Roma komt
bijna over als pronken. Er wordt bijvoorbeeld geschreven over een
sterke samenwerking tussen taalaanbodverstrekkers, Kom-pas
(Inburgering Gent) en onderwijs.
België omarmt de vier opgestelde hoofddomeinen vanuit de
EC zijnde onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en
huisvesting, en erkent het belang van verzameling van degelijke
data. België ziet het stimuleren van het verzamelen van data als een
van haar doelstellingen. Meer (en betere) data verzameling zou van
belang zijn om de situatie van de Roma in kaart te brengen om zo
effectief beleid te kunnen voeren ten aanzien van de Roma.212 Dit
laatste is ook een van de hoofdpunten waartoe is opgeroepen vanuit
de EU, en de erkenning en toezegging van België om hier aan te
werken is een bijzondere uitspraak, gezien ook België niet werkt met
een doelgroepenbeleid. Naast deze vier punten stelt de Belgische
overheid zelf ook nog twee aandachtspunten op. Er zou gerichte
aandacht moeten zijn voor horizontale doelstellingen zoals de
participatie van Roma in de samenleving, en de maatschappelijke
integratie van de Roma. Hoewel dit zelf opgestelde aandachtspunten
zijn komen deze overeen met de letter en geest van het ‘EU
Framework’, dat vooral gericht is op het verbeteren van de
levensomstandigheden van de Roma en het streven naar participatie
van Roma in de samenleving.213
212 Ibid. p. 38.213 European Commission, ‘Communication: An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011.
90
4.3 Verbetering van de situatie van de Roma in België,
aangepakt volgens de visie van het ‘EU Framework’?
België gaat met de komst van het ‘EU Framework’ zijn beleidsmatige
pijlen richten op de Roma. Dit is in lijn met de toenemende aandacht
voor deze groep in Europa. Aan het begin van deze paragraaf kan ik
alvast signaleren dan België, in elk geval op papier, precies
probeert te doen wat de EU van haar verlangt bij het opstellen van
de nationale strategie. Ten eerste erkent België in zijn algemene
visie en doelstellingen binnen de nationale strategie dat er aan de
specifieke noden van de Roma tegemoet moet worden gekomen om de
ongelijkheden waarmee ze geconfronteerd worden te bestrijden. Hier
zouden expliciete maatregelen voor nodig zijn, zonder uitsluiting
van andere kwetsbare en kansarme groepen. Het objectief zou
uiteindelijk moeten zijn dat de integratie van Roma in België
dermate succesvol wordt dat specifieke acties en maatregelen
overbodig zouden zijn.214 Hiermee voldoet de nationale strategie van
België volkomen aan de oproep van de EC:
‘To achieve significant progress towards Roma integration, it is now crucial to step up a
gear and ensure that national, regional and local integration policies focus on Roma in
a clear and specific way, and address the needs of Roma with explicit measures to
prevent and compensate for disadvantages they face.’215
België erkent dat deze expliciete maatregelen genomen moeten worden
binnen de vier aandachtsgebieden van de EU. De EU ziet discriminatie
binnen al deze gebieden, en vraagt de lidstaten dan ook dit aan te
214 Ibid.215 European Commission, ‘Communication form the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and theCommittee of the regions’, COM(2010) 0245, Brussels, 26-8-2010.
91
pakken. België volgt deze lijn door in zijn algemene visie en
doelstellingen te erkennen dat er discriminatie jegens de Roma
plaatsvind binnen haar landgrenzen, en dat dit doelgericht aangepakt
moet worden middels beleid.216 De nationale strategie van België
ademt het idee dat er vanuit de verschillende bevoegdheidsniveaus
hulp moet worden geboden, en dat beleid hier een middel toe kan
zijn. België
erkent dat er een moeilijke toegang is tot basisdiensten zoals
onderwijs, degelijke huisvesting, gezondheidszorg en arbeidsmarkt.
Hierbij wordt nergens stellig verkondigd dit het vooral de
verantwoordelijkheid is van de Roma zelf om hiermee om te gaan.
Onder het kopje huisvesting wordt in de strategie verkondigd dat er
in België problemen zijn met de faciliteiten voor woonwagenbewoners
en rondtrekkende bevolkingsgroepen. Er zouden ‘onvoldoende aantallen
residentiele en doortrekkingsterreinen ter beschikking worden
gesteld voor deze personen om aan hun behoefte te voldoen’.217 Ook
zouden de Roma geconfronteerd worden met huisjesmelkerij.218 Een van
de actieplannen die België vanuit het gewest Vlaanderen heeft
opgezet is daarom de strijd tegen deze vorm van uitbuiting. Een
verhoogde controle in de gebieden en regio’s met een hoge
concentratie aan Midden- en Oost Europese migranten wordt een van de
prioriteiten van de Vlaamse wooninspectie. Het doel is het
bestraffen van malafide huisbazen en het terugdringen van
huisjesmelkerij.219 De verantwoordelijkheid voor de moeilijke toegang
tot deze basisdienst wordt zo niet in de eerste plaats bij de Roma
gelegd, in tegenstelling tot Nederland die immers in zijn strategie
216 Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014, p.3.217 Ibid., p. 10.218 Ibid., p. 11.219 Ibid., p. 30.
92
verkondigd dat het de verantwoordelijkheid van de Roma zelf is om
gebruik te maken van de basisdiensten.220 Ook in het kader van
gezondheidszorg, en dan met name bij toegang tot maatschappelijke
dienstverlening, wordt er in de Belgische strategie gesteld dat Roma
moeten opboksen tegen discriminatie. Zo zouden zij geconfronteerd
worden met stereotypering en clichés vanuit de maatschappij.221
België beaamt zo de stelling van het ‘EU Framework’ dat:
‘Member states need to ensure that Roma are not discriminated against but treated like
any EU citizen with equal access to all fundamental rights as enshrined in the EU Charter
of Fundamental Rights……This is why member states should provide access to quality
healthcare especially for children and women as well as preventive care and social
services at a similar level and under the same conditions to the Roma as the rest of the
population.’222
De expliciete aandacht die België nodig acht binnen de
gezondheidszorg uit zich in het feit dat er in verschillende
ziekenhuizen interculturele bemiddelaars zijn ingezet die voor de
Roma kunnen interveniëren. Een aantal van hen zou via een systeem
van videoconferentie buiten de eigen standplaats ingezet kunnen
worden. In het gewest Vlaanderen is men naar aanleiding van de
nationale strategie ook bereid om meer specifieke aangepaste zorg te
geven aan de doelgroep. Toch bestond het initiatief reeds al en is
niet speciaal opgericht voor Roma.223
Dat België met zijn strategie de vier aangegeven
220 Nationale strategie van Nederland, ‘Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_nl_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 20-9-2014. p.5.221 Ibid., p. 11.222 European Commission, ‘Communication form the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and theCommittee of the regions’, COM (2010) 0245, Brussels, 26-8-2010.223 Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014.
93
aandachtsgebieden volgt die zijn opgegeven vanuit de EU is
duidelijk. Waar België ook naar geluisterd heeft is de oproep om de
strategie op te stellen, uit te voeren en te monitoren in nauwe
samenwerking met de Roma-gemeenschap en lokale- en regionale
autoriteiten. Dit uit zich vooral in de bijzondere aandacht die
België besteedt aan de meer horizontale doelstellingen zoals de
participatie van Roma in de samenleving, en de maatschappelijke
integratie van Roma.224 Op federaal niveau is er door België
bijvoorbeeld een Roma Raad in het leven geroepen. De opdracht van
deze instelling is enerzijds de participatie van de Roma en
woonwagenbewoners aan het Belgische beleid verzekeren, en anderzijds
de Roma een op gelijkheid gestoelde kans geven om te handelen.225 Ook
verkondigd België dat er bij het opstellen van de strategie
samengewerkt is met Roma: ‘De strategie berust op de samenwerking
van alle belanghebbenden bij het integratieproces van Roma,
waaronder ngo's, de media, de academische wereld en de Roma zelf.’226
Of er daadwerkelijk Roma betrokken waren bij het opstellen van de
nationale strategie is een tweede, en zou een goed onderwerp zijn
voor verder onderzoek. De Roma Raad kan enerzijds de
regering helpen om beleidsmaatregelen met kennis van zaken aan te
nemen, en anderzijds zou de Raad volle participatie en integratie
van de Roma kunnen verzekeren.227 Vooral Vlaanderen streeft ernaar
evenredige participatie en verantwoordelijk burgerschap te
realiseren voor de Roma-gemeenschap. Hierbij tracht het de
sleutelfiguren uit de Roma-gemeenschap te versterken en te
ondersteunen. Ook erkent Vlaanderen het minderhedenforum als
participatie-organisatie en belangenbehartiger van alle minderheden,
inclusief de Roma. Het minderhedenforum heeft een informeel netwerk
224 Ibid., p. 3.225 Ibid., p. 21.226 Ibid.227 Ibid., p. 22.
94
van Roma dat onder andere inspraak hadden bij het tot stand komen
van het zogeheten Vlaams “MOE-actieplan”. De inzet van dit actieplan
is om de nieuwe instroom van MOE-migranten, onder wie Roma, via een
inclusieve aanpak in goede banen te leiden.228 In het gewest Brussel
is er sprake van een bijdrage van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
in de dienst Roma en Woonwagenbewoners (DRW) van het Regionaal
Integratiecentrum Foyer Brussel. De VGC is er om de dienst Roma en
Woonwagenbewoners te ondersteunen, die een brugfunctie vervult
tussen Roma groepen en de rest van de maatschappij. De dienst
coördineert daarbij een team van Roma-bemiddelaars.229
België stelt in haar strategie de Roma te zien naar
analogie met de terminologie die gebruikt wordt door de EC.230 Zo
verwijst de term Roma als gebruikt in de Belgische strategie naar
verschillende groepen personen die zichzelf als Roma, Zigeuners,
Voyageurs of nog anders beschrijven. Het gebruik van de term Roma
wil zo geen afbreuk doen aan de grote diversiteit binnen de
verschillende Roma-groepen, en probeert stereotypering te
vermijden.231 Wel wordt in de strategie onderscheid gemaakt tussen de
genoemde verschillende migratiegolven, zijnde tussen de oudere golf
van woonwagenbewoners (Manouchen, Roms en voyageurs) en de meer
recent aangekomen groep van (Centraal- en Oost-Europese) Roma.232
België erkent in haar strategie de vaststelling op Europees niveau
228 Vlaamse overheid, ‘Actieplan MOE (Roma)-migranten 2012-2015’, http://integratiebeleid.be/actieplan-moe-roma-migranten-2012-2015, geraadpleegd op 30-11-2014.229 Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014.230 De gehanteerde terminologie van de EC staat reeds vermeld in hoofdstuk een.231 Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014, p.7.232 Ibid.
95
dat de socio-economische leefomstandigheden van de Roma in België
vaak slecht zijn. De Roma zouden in hoge mate door armoede en
sociale uitsluiting gekenmerkt worden, en verschillende drempels
ervaren bij toegang tot basisdiensten.233
Dat België hier de terminologie en zo het paraplubegrip
gebruikt die de EU heeft opgesteld is een duidelijk voorbeeld van
Europeanisering van de Roma representatie. Door het overnemen van
het paraplubegrip wordt het voor België mogelijk om het Europese
beleid te laten doorwerken naar nationaal beleid. Er moet immers
eerst een overeenkomende groep worden vastgesteld wil hier goed
beleid voor kunnen worden gemaakt aan de hand van wat de EU
hieronder verstaat. Het is naar mijn mening dan ook niet mogelijk om
top-down en bottom-up Europeaniseringsprocessen aangaande Roma-beleid
te hebben zonder Europeanisering van de representatie van Roma. Het
feit dat België nu net zoals de EU de Roma omschrijft als een groep
die te maken heeft met discriminatie, armoede en sociale uitsluiting
is hier een voorbeeld van. De
nationale strategie van België gaat uitgebreid in op haar
rechtssysteem, waarbij onderwerpen als recht op asiel en
verblijfsvoorwaarden uitgebreid aan de orde komen. Opvallend is dat
België hierbij erkent dat: ‘de discriminatie in de landen van
herkomst en een zoektocht naar betere levensomstandigheden
belangrijke beweegredenen zijn om te migreren voor de Roma.’234 De
visie van Verhofstadt in 1999 dat de Roma alleen naar België zouden
komen voor economische redenen is zo aan de kant gezet, tenminste op
papier.
233 Ibid., p. 10.234 Ibid., p. 12.
96
4.4 Conclusie
België kent een mindere lange geschiedenis dan Nederland als het
gaat om Roma-gerelateerd beleid, maar is zich sinds de val van de
muur steeds meer gaan focussen op deze groep. Vooral sinds de oproep
voor een nationale strategie is de beleidsaandacht voor de Roma
flink toegenomen. De Belgische overheid heeft een uitgebreide
strategie opgesteld waarin met meer dan 40 pagina’s wordt beschreven
hoe België zijn beleidskundige pijlen heeft gericht op de Roma.
Opvallend hierbij is vooral hoe België het ‘EU Framework’ op alle
punten onderschrijft. De Belgische overheid heeft de punten die in
acht moesten worden genomen in grotere mate opgevolgd, waarbij een
duidelijke top-down dimensie van Europeanisering zichtbaar is.
De EC heeft in april 2014 een
evaluatie uitgevoerd op de nationale strategieën waarbij België op
de genoemde actiepunten vrij goed scoorde. Toch blijven er ook voor
België aandachtspunten, zoals onder meer het ontbreken van meetbare
doelstellingen en indicatoren om de gevolgen van de aangekondigde
97
beleidsmaatregelen te omvatten. Toch erkent de EC dat er al vele
goede initiatieven zijn opgezet en dat hierop vooral moet worden
voortgebouwd. De strategie van België vertoont grote verschillen met
de Nederlandse strategie. Dezelfde vier aandachtspunten worden (dan
wel niet summier) behandeld in de strategieën, maar de uitwerking
blijkt zeer verschillend te zijn. In het volgende concluderende
hoofdstuk zal ik de strategieën van Nederland en België met elkaar
vergelijken om duidelijk te maken waar deze verschillen en
overeenkomsten zitten, bekeken binnen het door mij gebruikte
theoretisch kader van Europeanisering.
Hoofdstuk V. Conclusie
In dit laatste concluderende hoofdstuk zal ik een vergelijking maken
tussen België en Nederland met het oog op Europeanisering. Dit zal
ik doen om te bekijken hoe en in welke mate er sprake is van
98
Europeanisering van het Roma-beleid in de interactie tussen de
lidstaten en EU. Deze vergelijking zal op drie punten worden
gemaakt, namelijk rond top-down en bottom-up Europeanisering, en de
Europeanisering van de Roma representatie. Door Nederland en België
te vergelijken zal ik uiteindelijk kunnen aantonen hoe en in welke
mate er sprake is van Europeanisering van het Roma- beleid van de
lidstaten. Er zal zo zichtbaar zijn welke implicaties deze processen
hebben voor analyse in termen van Europeanisering en beleidsvorming
rondom de Roma. Uit deze vergelijking komen verschillende
bevindingen naar voren. Zo gaan Nederland en België op een andere
manier met hun Roma om, en is er een verschillende invulling van de
Europeaniseringsprocessen waar te nemen. Mijn uiteindelijke
conclusie zal luiden dat lidstaten, ondanks het feit dat zei met het
‘EU Framework’ werden opgeroepen om een nationale strategie op te
stellen, genoeg vrijheid blijven behouden om zelf te bepalen hoe om
te gaan met de Roma in hun land.
De reacties op het ‘EU Framework’ verschillen ten zeerste. Zo
heeft België laten zien de inhoud van het ‘EU Framework’ te
onderschrijven, waar Nederland voornamelijk zijn eigen pad blijft
bewandelen. Toch is de aandacht voor de Roma in allebei de landen
verscherpt door de toenemende focus op het onderwerp vanuit de EU.
Dit concluderende hoofdstuk zal worden afgesloten met enkele
observaties, die hopelijk zullen bijdragen aan de discussie over wat
de rol van de EU zou moeten zijn als het gaat om het Roma-beleid van
de lidstaten.
5.1 Top-down dimensie
De top-down dimensie van Europeanisering is in beide landen
zichtbaar, al is de mate waarin zeer uiteenlopend. Het effect van
Europeanisering is gezien vanuit de top-down dimensie een proces van
verandering op nationaal niveau, waarbij beleid, wetgeving en
99
instituties worden aangepast aan nieuwe beleidsvormen, normen,
regels en procedures die voortvloeien uit het Europese systeem van
governance.235 Bij beide landen valt de top-down dimensie te ontdekken
in het feit dat hun overheden aandacht hebben besteed aan de vier
aandachtspunten die de EC heeft opgegeven met het ‘EU Framework’. Zo
heeft Nederland verschillende lokale projecten opgestart om
vroegtijdig schoolverlaten en absentie tegen te gaan, en wordt er
een meer individuele aanpak gebruikt om Roma kinderen naar school te
krijgen. Ook België heeft met de strategie een aantal nieuwe
maatregelen genomen om vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan en
de ouders van Roma kinderen bij het schoolproces te betrekken.
Bij alle aandachtsgebieden verkondigt de Nederlandse overheid met
zijn strategie echter stellig dat er wordt gewerkt vanuit een
generiek beleid, met een algemene visie dat het vooral de Roma zelf
zijn die verantwoordelijkheid dragen. Via regulier beleid op het
gebied van de arbeidsmarkt, onderwijs en wonen zou elke burger in
staat moeten zijn om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te
bouwen. Nederland voert geen specifiek beleid, al het beleid moet
even effectief werken voor alle groepen in de samenleving. Bij het
aandachtspunt gezondheidszorg wordt er met de strategie bijvoorbeeld
stellig verkondigd dat er goede zorg wordt geboden aan elke burger,
en dat er zo geen extra aandacht voor de Roma hoeft te bestaan. Dit
gaat tegen de oproep van de EC in om expliciete (maar niet
‘exclusieve’) maatregelen te nemen aangaande de Roma. Het feit dat
Nederland dit niet aanpast aan de oproep van de EC om een specifiek
beleid te gaan voeren, laat zien dat hier geen top-down dimensie van
Europeanisering in terug te vinden is. Ook heeft de Nederlandse
regering, ondanks dat deze wel aandacht besteed aan de vier
aandachtsgebieden, geen nationale doelen genoemd in zijn strategie.
235 C. Radaelli, R. Pasquier, Conceptual Issues, Basingstoke: Palgrave Macmillan 2006, pp. 39-41.
100
Zo wordt er nergens een concreet doel gesteld, bijvoorbeeld dat alle
Roma kinderen hun middelbare school zouden moeten afmaken.
België werkt vanuit haar strategie wel met
concrete doelen. Binnen het actieplan van de nationale strategie
zijn per aandachtspunt duidelijke doelstellingen geformuleerd. Deze
actiepunten gaan bijvoorbeeld over het wegwerken van verschil inzake
werkgelegenheid tussen de Roma en de rest van de bevolking, en het
ervoor zorgen dat elk kind en elke jongere uit de Roma-gemeenschap
leerplichtonderwijs geniet. In de strategie staat genoemd dat de
concrete acties om de doelstellingen te bereiken jaarlijks zullen
worden geëvalueerd. Ook hebben de doelstellingen uit de strategie
betrekking op een bepaalde periode. België voldoet hiermee aan de
oproep van de EC, waardoor er zo sprake is van een top-down
Europeaniseringsproces. Radaelli heeft het in zijn
Europeaniseringstheorie over ‘harde’ en ‘zachte’ transfer, waarbij
het opstellen van deze actiepunten een voorbeeld van ‘zachte’
transfer is. Bij de ‘zachte’ transfer is er sprake van overdracht
van stijl, aanpak en normen en waarden. Doordat België
doelstellingen heeft opgenomen in haar strategie heeft er inderdaad
overdracht plaatsgevonden van stijl en aanpak, en zijn er zo
doelstellingen gezet die passen binnen de normen en waarden van het
‘EU Framework’. Ook het
feit dat de Belgische overheid de oproep van de EC heeft nageleefd
om de strategie op te stellen, uit te voeren en te monitoren in
nauwe samenwerking met de Roma-gemeenschap en lokale en regionale
autoriteiten, laat zien dat communautair beleid invloed heeft gehad
op de nationale politiek-bestuurlijke processen van België. Door de
druk vanuit de EU om de positie van de Roma te verbeteren in de
lidstaten, zijn er nieuwe platformen voor dialoog ontstaan. Door de
oproep vanuit het ‘EU Framework’ om de Roma te betrekken bij het
proces zijn er ondertussen in België, op papier tenminste,
101
Romavertegenwoordigers- en activisten betrokken bij het
beleidsproces. Dit kan volgens de opvatting die ik in hoofdstuk 1
heb gezien geplaats worden onder top-down Europeanisering. Nederland
daarentegen heeft in veel mindere mate samengewerkt met de Roma bij
het opstellen van de nationale strategie.
Er is bij het opstellen van de strategie wel contact opgenomen met
het Landelijk Roma Platform, maar met de uitkomst van deze dialoog
is echter weinig tot niks gedaan. In de strategie staat vermeld dat
de Roma-gemeenschap discriminatie en stigmatisering ervaart en
problemen ondervindt met staatloosheid, maar voor deze problemen
worden vervolgens geen aanpak of doelen opgesteld. Waar er
echter wel sprake is van top-down Europeanisering in beide landen, is
dat Nederland tracht krachtigere monitoringssystemen toe te passen
als reactie op de oproep van de EC. In Nederland wordt ondanks de
aanname in de strategie dat er niet gerapporteerd kan worden over
aantallen Roma en hun positie in de maatschappij in 2012 binnen de
politiek toch gesproken over het ontwikkelen van een kwalitatief
monitoringsinstrument, om zodoende de resultaten van de set van
algemene beleidsmaatregelen ter bevordering van de sociale inclusie
van de Roma in Nederland te meten. De monitor-indicatoren zouden de
door de EC geformuleerde werkterreinen omvatten. De EC heeft
lidstaten gevraagd om in het kader van het monitoren van de
voortgang op de Romastrategieën aangaande sociale inclusie een
nulmeting uit te voeren. De minister van SZW heeft dit laten doen.
Via dit monitor- rapport, uitgevoerd door Movisie, is onderzocht hoe
en in welke mate Roma in Nederland integreren op de terreinen
onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting en veiligheid. Echter heeft het
kabinet de bevindingen van het rapport uiteindelijk ‘vervormd’ om
zijn eigen aandachtspunten te belichten. Zo wordt een
monitoringsrapport dat is uitgevoerd in stijl van de EU (top-down
102
effect) vervolgens door de Nederlandse overheid weer omgebogen zodat
het kan worden gebruikt om zijn eigen (veiligheids)doelstellingen te
behalen en te presenteren (bottom-up effect) zoals behandeld in
hoofdstuk drie.
België heeft met zijn strategie ook de oproep van de EC
gevolgd om krachtige monitoringsmechanismen te ontwikkelen en toe te
passen, en erkent het feit dat er behoefte is aan de verzameling van
degelijke data. Zo wordt er bij verschillende punten gesproken over
controle en het verzamelen van informatie.
Ondanks dat Nederland de aandachtsgebieden die
door de EC naar voren zijn geschoven accepteert, is het voor mij
duidelijk dat België veel meer top-down Europeanisering kent dan
Nederland. België heeft de punten die in acht moesten worden genomen
in grotere mate opgevolgd. Nederland daarentegen heeft punten links
laten liggen, punten bijgevoegd, en de meeste slechts zeer summier
uitgewerkt. Echter zijn er gebieden waar zowel Nederland als België
aandachtspunten van het ‘EU Framework’ laten liggen. Zo werden
beiden landen aangesproken op het feit dat zij niet genoeg gebruik
zouden maken van EU fondsen236 en zou er (nog) meer gemonitord moeten
worden om te kijken wat ingevoerde maatregelen uiteindelijk voor
doel hebben gehad.237
5.2 Bottom-up dimensie
Een andere dimensie van Europeanisering die ik heb behandeld is de
bottom-up variant. Binnen deze variant worden Europese lidstaten niet
gezien als passieve actoren. Volgens Vermeersch zijn er door de druk
236 Europese Commissie, ‘De beoordeling van de Commissie van de Belgische nationale strategie’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/country_factsheets_2012/belgium_en.pdf, geraadpleegd op 12-12-2015.237 Ibid.
103
vanuit de EU om de situatie van de Roma te verbeteren nieuwe
platformen voor dialoog ontstaan. Nationale overheden hebben zo de
mogelijkheid om invloed uit te oefenen op wat er op EU niveau wordt
besproken en besloten.238 Deze dimensie van Europeanisering is
opvallend zichtbaar in de Nederlandse strategie. In de nationale
strategie wordt veel aandacht besteed aan criminaliteit en
handhaving. Dit zijn onderwerpen die Nederland zeer van belang acht,
en die volgens de overheid ook op Europees niveau onder de aandacht
gebracht zouden moeten worden. Volgens van Baar gebruikt Nederland
zo de speelruimte tussen het EU-kader en de lidstatelijke invulling
om specifieke accenten te leggen.239
Nederland behandelt punten als de
bestrijding van normoverschrijdend gedrag en uitbuiting van Roma
kinderen in de nationale strategie, en ziet hierin een
internationale dimensie verscholen. Nederland roept op tot
samenwerking tussen de EU-lidstaten op dit terrein. Het is volgens
de bottom-up theorie zo duidelijk dat behalve supranationale actoren
ook (sub)nationale bijdragen aan Europese samenwerkingsvormen.
Nederland heeft zo twee nieuwe punten toegevoegd aan de vier
opgestelde actiepunten van het ‘EU Framework’. Dat de aandacht voor
deze problemen zijn weg heeft gevonden naar buiten de landsgrenzen,
wordt zichtbaar met het feit dat de federale politie van België
gebruik maakt van een publicatie van de Nederlandse politieacademie
over ‘aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma achtergrond’. Dit zou je
echter ook kunnen opvatten als bilaterale invloed/ interactie,
waarbij de aandacht vanuit de EU voor het onderwerp Roma als
238 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijke inclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie ,nr. 3 (2011), p. 430.239 H. van Baar, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’, justitiëleverkenningen, nr. 5 (2014), p. 93.
104
motivatie heeft gediend.240 Ook is er op Nederlands initiatief een
werkgroep geïnstalleerd die aandacht vraagt voor de naleving van de
universele rechten van het kind. Deze rechten zouden beter moeten
worden nageleefd door ouders uit multi-probleemfamilies met een
Roma-achtergrond. De werkgroep bestaat uit zeven lidstaten van de
EU: Tsjechië, Kroatië, België, Roemenië, Polen, Bulgarije en
Nederland.241 Door de toenemende aandacht voor de Roma vanuit de EU
voelt Nederland zich gestimuleerd om zelf overlegplatformen op te
zetten, waardoor volgens Vermeersch zo een bottom-up effect van
Europeanisering is waar te nemen.
Bij België is de bottom-up Europeaniseringsdimensie
minder aanwezig. België komt dan wel met twee nieuwe aandachtspunten
naast de al bestaande vier, maar deze punten passen binnen de letter
en geest van het ‘EU Framework’.
Aandacht voor de participatie van de Roma in de samenleving en de
maatschappelijke integratie van deze groep passen immers goed binnen
de sociale inclusie agenda van de EU, die vanaf 2007 vorm begon te
krijgen. Toch is
ook bij België de bottom-up dimensie niet geheel verwaarloosbaar. In
de Belgische strategie wordt namelijk bij de algemene visie en
doelstellingen benoemd dat er vooral aandacht uit zou moeten gaan
naar de landen van oorsprong. België erkent dat alle lidstaten van de EU
inspanningen moeten leveren, maar dat het toch vooral deze landen
zijn die de rechten van de Roma-gemeenschap zouden moeten
respecteren, en de Europese- en internationale verdragen hieromtrent
zouden moeten naleven. Dit is weer terug te brengen naar het feit
dat de Roma in België naar mijn mening vooral als migranten worden
beschouwd. België benoemt dat er een belangrijke taak zou moeten240 H. Sollie, V. Wijkhuijs, e.a, Aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond. Een kennisfundament voor professionals, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2013.241 Kamerstukken II 2013-14, 32824, 52.
105
zijn weggelegd voor de EU en andere internationale organisaties, en
dat Europese financiële instrumenten en legislatieve middelen nodig
zijn om de leefomstandigheden in de landen van herkomst te
verbeteren. België roept op tot diplomatieke druk, en brengt zo een
eigen overtuiging naar het Europese toneel.242 Hoewel in de strategie
gesteld wordt dat de bilaterale relaties zullen worden aangehaald,
wordt door België zo toch een groot deel van de verantwoordelijkheid
bij de EU en andere internationale organisaties gelegd. Dit gaat in
tegen wat de EU heeft verkondigd in zijn strategie, namelijk dat de
verantwoordelijkheid primair bij de lidstaten ligt. De EC verkondigt
dan ook het volgende : This EU Framework seeks to make a tangible difference to
Roma people's lives. It is the EU's response to the current situation and does not replace
Member States' primary responsibility in this regard.243
5.3 Europeanisering van de representatie van de Roma
De laatste maar niet de meest onbelangrijke dimensie van
Europeanisering is de representatie van de Roma. Sinds de val van
het communisme is er in toenemende mate sprake van deze vorm van
Europeanisering. In de loop der tijd is er een opvallende
verandering zichtbaar in hoe de Roma worden beschouwd. Zo worden de
Roma tegenwoordig niet meer gezien als een ‘bedreigende, niet-
Europese minderheid’, maar wordt er nu gesproken over een van de
grootste Europese minderheden, die gerespecteerd zou moet worden en
dezelfde rechten en plichten geniet als de rest van de Europese
burgers. Er is met deze Europeanisering een nieuwe fase in de
geschiedenis van hun representatie en zelfrepresentatie ingeluid.
242 Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014. p.3.243 European Commission, ‘Communication form the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and theCommittee of the regions’, COM (2010) 0245, Brussels, 26-8-2010.,p. 3.
106
Deze ontwikkeling heeft erin geresulteerd dat vanuit de EU wordt
opgeroepen om de Roma, die meer hulpbehoevend zouden zijn dan anders
groepen, extra aandacht te geven en een speciale doelgerichte aanpak
te hanteren middels een nationale strategie.
Binnen het Europese Roma-beleid zijn de accenten verschoven. Waar
tot 2000 de nadruk lag op een generiek mensenrechten-en
minderhedenbeleid, veranderde dit toen er in 2007 een generiek
beleid ontstond rondom sociale inclusie. Dit leidde uiteindelijk tot
een expliciet sociaal beleid rondom Roma, onder meer door toenemende
aandacht voor het onderwerp. Denk hierbij aan gebeurtenissen als de
uitzettingen van Roma door Frankrijk, en de reacties hierop van het
Europees parlement. Uiteindelijk leidde het ‘EU Framework’ van 2011
tot een ‘etnisch’ doelgroepenbeleid. Met het uitvoeren van dit Roma-
gerelateerde beleid hanteert de EU een paraplubegrip. Het begrip
‘Roma’ wordt in het politieke en beleidsmatige debat gebruikt voor
groepen met uiteenlopende sociaaleconomische, regionale, culturele
en historische achtergrond.244 Verschillende groepen zoals Gypsies,
Roma, Sinti, woonwagenbewoners en Travellers worden onder één noemer
gebracht om zo Europees beleid te kunnen ontwikkelen. De naam 'Roma'
wordt in Europees verband dus gebruikt voor een verzameling van
verschillende groepen. De Europeanisering van de Roma representatie
heeft een breed maatschappelijk kader gecreëerd om hun precaire
situatie rondom onderwijs, huisvesting, werkgelegenheid en
gezondheidszorg structureel aan de orde te stellen. Daarnaast worden
ook de Roma zelf in staat gesteld zich te organiseren, instanties en
overheden aan te kunnen spreken, en om organisaties en platformen op
te richten.245 De Europeanisering van de Roma representatie heeft de
transnationale dimensies van Roma gerelateerd beleid mogelijk244 H. van Baar, Participatie, veiligheid en beeldvorming van Roma-minderheden. Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid, justitiële verkenningen, nr. 5 (2014), p. 2.245 Ibid.
107
gemaakt. De Nederlandse overheid sluit zich
aan bij wat de EU naar buiten brengt, namelijk dat de Roma met 10
tot 12 miljoen mensen de grootste minderheid vormen binnen de EU.
Daarnaast is het ook zichtbaar dat Nederland de schatting overneemt
die door de EU wordt ingezet. Echter wordt het paraplubegrip ‘Roma’
niet zo breed gehanteerd als door de EU wordt gedaan. Er is namelijk
een meervoudige versmalling zichtbaar. Het Nederlandse beleid heeft
voornamelijk betrekking op Roma, er wordt niet tot nauwelijks
aandacht besteed aan groepen als Sinti en Woonwagenbewoners. Ook is
de strategie vooral gericht op de groep Roma waarmee de overheid
maatschappelijke problemen ondervindt.246 Waar naar mijn mening de EC
de Roma vooral positioneert als een kwetsbare groep geteisterd door
discriminatie, uitsluiting en vooroordelen, wordt dit door Nederland
niet overgenomen. Nederland positioneert de Roma in zijn strategie
meer als een veiligheidsprobleem, waarbij onderwerpen als
criminaliteit, overlast en leerplicht de overhand hebben binnen de
strategie. De nadruk van het Nederlandse beleid is zo dominant
komen te liggen op rechtshandhaving. Nederland stelt dat de Roma
dezelfde kansen krijgen als ieder ander burger, en dat het vooral de
eigen verantwoordelijkheid van de groep zelf is om deze kansen te
grijpen.
Zoals ik in hoofdstuk drie heb uitgelegd, kiest de Nederlandse
overheid ervoor om op het Europese podium twee
rechtshandhavingspunten op de agenda te zetten: ‘uitbuiting Roma-
kinderen’ en ‘bestrijding van norm-overschrijdend en crimineel
gedrag’. Dit is met redelijk succes verlopen, waar bijvoorbeeld de
Belgische federale politie gebruik is gaan maken van Nederlandse
politierapporten. De Europeaniseringsdimensie van de representatie
246 Ibid.
108
van de Roma ligt zo verscholen binnen de bottom-up dimensie van
Europeanisering, wat een voorbeeld is van het feit dat de drie
behandelde dimensies van Europeanisering in dit onderzoek niet los
van elkaar gezien kunnen worden. Zoals ik in
hoofdstuk vier heb besproken ben ik van mening dat de andere
Europeaniseringsdimensies niet kunnen bestaan zonder de
Europeanisering van de Roma representatie. Als men, de lidstaten en
de EU, dezelfde groep willen aanspreken met hun beleid, en hun
beleid willen bepalen aan de hand van hoe zij deze groep zien, dan
zal deze beschouwing overeenkomstig moeten zijn. Ontbreekt dit, dan
kan er geen gelijk beleid worden opgesteld en kunnen er dus ook geen
bottom-up of top-down Europeaniseringsprocessen plaatsvinden. Immers,
aangezien de Nederlandse overheid de Roma niet op eenzelfde manier
beschouwd als de EU, bijvoorbeeld dat zij te maken zouden hebben met
discriminatie binnen de huizenmarkt omdat zij een Roma achtergrond
hebben, dan zal Nederland hier ook geen beleid voor gaan opzetten.
Bij het beantwoorden van de vraag hoe en in hoeverre er sprake is
van Europeanisering van het Roma-beleid in de interactie tussen de
EU en de lidstaten, kan ik op dit punt zo stellen dat in deze
interactie Europeanisering van het beleid alleen kan plaatsvinden
mits de lidstaten de Roma op een vergelijkbare manier bekijken als
de EU.
De Belgische overheid neemt de manier waarop de Roma op
EU niveau worden gepositioneerd meer over dan de Nederlandse
overheid dat doet. België erkent namelijk dat de Roma een kansarme
groep vormen die bijzonder vatbaar is voor sociale exclusie, armoede
en discriminatie. Ook in België zouden de Roma hiermee te maken
hebben.247 Vanuit het Belgische beleid worden de Roma gepositioneerd
247 Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’ http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 5-1-2015.
109
als kwetsbaar. Er wordt zo aangesloten bij de benaderingswijze van
de EU, welke stelt dat:
‘Many of the estimated 10-12 million Roma in Europe face prejudice, intolerance,
discrimination and social exclusion in their daily lives. They are marginalised and live in
very poor socio-economic conditions.’248
Waar de Roma in België in 2000 nog door Verhofstadt gepositioneerd
werden als ‘illegalen op zoek naar geluk', is dit nu met de
strategie omgedraaid naar een aansluiting bij de benaderingswijze
vanuit de EU. Ook België neemt de geschatte cijfers over van de EU.
De Belgische strategie onderscheidt zich vooral van de Nederlandse
representatie doordat het aandacht schenkt aan de definitie van het
gehanteerde begrip ‘Roma’. België stelt dat er in samenhang met de
term ‘Roma’ als gebruikt door de EC gewerkt zal worden. Er wordt zo
in de Belgische strategie verwezen naar verschillende groepen
personen, die uitgebreid worden omschreven. Met de Belgische
strategie wordt zo, net als op EU niveau, één beleid opgesteld voor
verschillende groepen met een vergelijkbare sociaaleconomische
achtergrond. Binnen dit beleid wordt echter een onderscheid gemaakt
tussen twee groepen, zijnde de woonwagenbewoners en de (Centraal- en
Oost-Europese) Roma.
Binnen het statuut van de Belgische strategie wordt zichtbaar
nadruk gelegd op de term Europees burgerschap. Door uitgebreid in te
gaan op de rechten die vooral de Roma uit Centraal- en Oost-
Europese lidstaten hebben aangaande verblijf en werk in België,
wordt erkend dat de Roma als Europese Staatsburgers worden gezien. Dit
in navolging van de ontwikkelingen binnen de Europeanisering van de
Roma representatie op EU niveau. Immers, waar de Roma eerst als
niet-Europees en vreemd werden beschouwd, wordt deze groep nu gezien248 European Commission, ‘Communication: An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011. p. 1.
110
als de grootste Europese minderheid. Met het ‘EU Framework’ wordt
geen onderscheid gemaakt tussen de ‘nieuwe’ groepen Roma en de groep
die al langere tijd in de lidstaten zou verblijven, waardoor ook
België op dit punt zijn eigen representatie van de Roma erop na
houdt. De Belgische overheid ziet naar mijn mening de Roma als
migranten die vooral na de uitbreiding van de EU naar België zijn
gekomen. Toch kan dit in lijn gezien worden met de ontwikkelingen
van het EU Roma-beleid, dat ook voornamelijk pas vanaf de
uitbreidingprocedure tot stand kwam.
5.4 Observaties
Bij het beantwoorden van de vraag hoe en in hoeverre er sprake is
van Europeanisering van het Roma-beleid in de interactie tussen de
EU en de lidstaten is het voor mij door de vergelijking tussen
Nederland en België duidelijk geworden dat dit significant kan
verschillen per land. Hoewel bij zowel België als Nederland de
behandelde dimensies van Europeanisering zichtbaar zijn, is er
sprake van grote verschillen qua invulling. Bij België is
bijvoorbeeld de top-down dimensie meer aanwezig, daar waar de bottom-
up variant juist bij Nederland een grotere rol speelt. De EU tracht
invloed uit te oefenen op hoe de lidstaten omgaan met hun Roma, maar
heeft dit resultaat opgeleverd? Enerzijds wel, Nederland en
België zijn zich in toenemende mate gaan focussen op de Roma, en is
het onderwerp opnieuw verscherpt op de politieke agenda gezet als
reactie op het ‘EU Framework’. Dit betekent echter niet dat hiervoor
geen aandacht aan deze groep werd besteed. Beide landen hebben een
verleden waarin de Roma vaker op aandacht konden rekenen, al kan dit
in een golvende beweging worden gezien. Binnen deze beweging
bevinden wij ons momenteel op een ‘hoge golf’. De aandacht vanuit de
EU voor de Roma heeft er voor gezorgd dat Nederland en België zich
opnieuw hebben gefocust op deze minderheid.
111
De manier waarop verschilt echter op cruciale punten. Waar België de
EU volgt door de Roma als een kwetsbare groep te zien die extra
steun en aandacht behoeft, focust Nederland zich meer, en misschien
zelfs enkelzijdig, op rechtshandhaving. Anderzijds hebben de
lidstaten zo nog alle ruimte om zelf invulling te geven aan hun Roma
gerelateerd beleid. Naar mijn mening kan de rol van de EU als een
podium worden gezien. Een podium waarop verschillende acteurs een
eigen invulling kunnen geven aan een thema. Dit thema moet van de EC
echter binnen een bepaald kader worden behandeld, waarbij de
opgegeven kernpunten voor elke lidstaat gelijk zijn. Bij Nederland
heeft dit geresulteerd in het feit dat deze zich als zijnde het
koppige jongetje van de klas niet heeft laten kneden. De EU mag dan
wel aandringen tot actie en bepaalde resultaten verlangen, het feit
blijft dat de lidstaten zelf invulling mogen en kunnen geven aan de
manier waarop zij met hun Roma omgaan en hoe zij deze groep
bekijken. Nederland wil niet spreken van een Roma-strategie, omdat
de overheid dit niet vind passen binnen het eigen gevoerde generieke
beleid. Er wordt vaak gesproken
over de bemoeienis van de EU, en met name over de stempel die dit
immense apparaat op ons zou drukken. Echter, uit dit onderzoek is
gebleken dat de lidstaten betreffende beleid gericht op Roma nog
voldoende eigen zeggenschap hebben, mochten zij hier gebruik van
willen maken. Het is zelfs zo dat de lidstaten zelf invloed kunnen
uitoefenen op wat er op Europees niveau gebeurt, naast actiegroepen
en andere (internationale) organisaties. Er is zo sprake van een
Europese discursieve ruimte, waar er niet één speler is die alles
voor het zeggen heeft. Deze discursieve ruimte en de verschillende
behandelde Europeaniseringsprocessen hebben ertoe geleid dat de
lidstaten weer aandacht hebben gekregen voor de Roma.249 De erkenning249 P. Vermeersch, ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijke inclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie ,nr. 3 (2011), p. 430.
112
van de het feit dat deze groep een eigen cultuur kent en dat deze
misschien vaker dan andere in aanraking komt met obstakels en
problemen is er nu in zekere zin, al kan dit nog altijd meer. De
Europese discursieve ruimte met de EU als podium heeft een platform
gecreëerd waar kennis kan worden uitgewisseld, ideeën ontstaan en
oplossingen worden gezocht.
De macht van de EU kent zijn grenzen. Kijk maar naar
de uitzettingen van Roma in Frankrijk. Hoewel de EU een felle
reactie gaf op de collectieve uitzetting, dat in strijd zou zijn met
het EU- recht, ontbrak het toch aan inzet van middelen om Frankrijk
hiervoor te veroordelen. Belangrijk is om te blijven beseffen dat de
lidstaten verantwoordelijk zijn voor het reilen en zeilen binnen de
EU, en dat ze zichzelf en elkaar in de gaten zullen moeten houden op
de punten waar de EU geen middelen toe inzet of kan inzetten.
Concluderend kan gezegd worden dat de invloed van de EU op het Roma-
beleid van de lidstaten begrensd is, maar dat de EU wel ten zeerste
van belang is om het onderwerp onder de aandacht te brengen. De
Europeanisering van het Roma-beleid is geen eenrichtingverkeer, het
is een two-way process, of eerder zelfs een multiple- way process die binnen
een Europese discursieve ruimte bepaalt hoe de lidstaten allemaal op
hun eigen manier omgaan met ‘hun Roma’.
De EU heeft tussen 1993 en 2011 jarenlang ingezet op een generiek
beleid, maar –in interactie met andere actoren- geconcludeerd dat
dit generieke beleid niet de gewenste resultaten opleverden. Het zou
de lidstaten de mogelijkheid hebben gegeven om algemeen, generiek
beleid te voeren zonder de positie van de Roma substantieel te
verbeteren. Sinds 2011 is er sprake van een expliciet etnisch beleid
dat niet exclusief en uitsluitend mag zijn, maar dat inclusief zou
moeten uitpakken. Nu blijkt echter dat lidstaten als Nederland
alsnog in staat zijn om beleid naar eigen inzicht en wens in te
113
vullen. Dat de lidstaten het Roma-beleid van de EU niet altijd
volgen komt naar mijn mening voort uit enkele knelpunten. Zo denk ik
dat in het geval van Nederland het de expliciet etnische focus is
geweest dat ertoe heeft geleid dat de nationale strategie van
Nederland zo summier is uitgewerkt. Er wordt vanuit de EU misschien
wel teveel aandacht gevestigd op de term ‘Roma’. Want wie vallen
hier onder? Door wie wordt dit bepaald? Moeten lidstaten
verschillende groepen hetzelfde gaan benaderen omdat deze door de EU
onder één noemer worden geplaatst? En moeten de Roma überhaupt wel
vanuit een expliciet beleid worden benaderd? Dit kan namelijk tot
gevolg hebben dat lidstaten, zoals in het geval van Nederland, zich
hier tegen gaan afzetten. Zo voorkom je ook dat de rest van de
bevolking onvrede ervaart over het extra geld en de extra aandacht
die naar de Roma gaat. Dit is nu vooral in Centraal- en Oost- Europa
vaak het geval.250 Mocht het ‘EU-
framework’ echt een doorslaggevende en blijvende invloed willen
uitoefenen op de lidstaten, dan zal er meer pressie nodig zijn in de
vorm van juridisering, om zo via ‘harde transfer’ de lidstaten de
specifieke onderwerpen ook daadwerkelijk te laten aanpakken middels
wet- en regelgeving. De EU heeft op het punt van sociaal beleid nu
nog een zeer beperkte invloed, aangezien dit een soevereine kwestie
is. Mocht de EU willen nastreven een sociale eenheid te zijn buiten
een economische en politieke eenheid, dan zal Europese sociale
wetgeving moeten komen om wezenlijke doelen te bereiken. Met deze
sociale wetgeving zal er uiteindelijk kunnen worden afgestapt van
het etnisch beleid wat nu wordt gehanteerd. Door wetgeving toe te
passen op specifieke onderwerpen zoals het verplicht tegengaan van
discriminatie op de huizenmarkt (op grond van een etnische of
sociaal-culturele achtergrond) en het verplicht naar school sturen
van alle minderjarigen, dan zal er worden voorkomen dat er juist
250 Ibid., p. 429.
114
segregatie plaatsvindt in plaats van integratie. Als er binnen deze
beleidsonderwerpen problemen worden ondervonden bij de Roma, dan
zullen deze evengoed worden aangepakt, en zullen de individuen of
gezinnen die deze problemen ervaren, of misschien wel veroorzaken,
alsnog extra aandacht verkrijgen. Lidstaten zullen zo ook meer
op één lijn met elkaar komen, aangezien het nu nog erg verschilt wie
de verschillende landen onder ‘de Roma’ verstaan, en vanuit welk
oogpunt deze groep wordt beschouwd. Is het een groep die de
problemen zelf voor een groot gedeelte veroorzaakt en geen gebruikt
maakt van de gegeven kansen? Of is het een groep die problemen
ervaart door externe factoren?
Door te richten op specifieke onderwerpen zal dit wegvallen,
waardoor de positie van de Roma (maar ook die van alle andere mensen
die te maken hebben met sociale problemen) hopelijk zal worden
verbeterd.
Toch is het belangrijk om professionals die werken met mensen
met een Roma achtergrond in te lichten over hun cultuur en manier
van leven, zodat zij weten met wie ze te maken hebben. Er hoeft geen
sprake te zijn van ‘positieve discriminatie’, maar doelgerichte
kennisvergaring is naar mijn mening wel van belang om tot wederzijds
begrip en respect te komen. De EU heeft getoond hierbij een
belangrijke speler te zijn door de Roma opnieuw onder de aandacht te
brengen. Ook zal de samenwerking die nu plaatsvind via de OMC er
hopelijk voor zorgen dat lidstaten ‘best practices’ van elkaar over
zullen nemen en van elkaar zullen leren. Toch zal de EU zoals gezegd
pas echt een beslissende rol gaan spelen binnen het sociale beleid
van de lidstaten als er meer directe wet- en regelgeving wordt
opgesteld. De vraag
is echter of de lidstaten er klaar voor zijn om een gedeelte van hun
soevereiniteit op te geven op het gebied van sociaal beleid. De EU
115
bestaat uit lidstaten en is geen uit zichzelf ontstane entiteit. De
lidstaten vormen de EU en creëren zo zelf de
Europeaniseringsprocessen. Het is dan ook aan de lidstaten zelf om
deze processen vorm te geven.
Ik zou willen afsluiten met een quote uit een interview die ik met
een persoon uit de Roma-gemeenschap heb gehad. Op de vraag hoe hij
wilde dat ik hem zou noemen, Roma of zigeuner, antwoordde hij het
volgende: ‘je kunt mij toch gewoon bij mijn naam noemen?’
Bibliografie
Primaire Bronnen:
Council of Europe, Written Question No 271 by Mr Ramírez on the Recognition of the Gypsy People as an Ethnic Minority 5162, 16-12-1983. Strasbourg: Council of Europe.
116
Council of Europe, recommendation CM/Rec (1969) 563: Situation of Gypsies and other Travellers in Europe. Strasbourg: Council of Europe.
Council of Europe, recommendation CM/Rec (2008) :5 of the Committee of Ministers to member states on policies for Roma and/or Travellersin Europe, 20-02-2008. Strasbourg: Council of Europe.
Council of Europe, ‘implementing the principle of equal treatment between persons irrespective of racial or ethnic origin’, Council Directive 2000/43/EC, 29-1-2000.
European Commission, ‘Brussels Declaration: The Roma: A Truly European People’, Roma Roundtable, 1996.
European Commission, ‘Commission Staff Working Document , ‘Roma in Europe: The Implementation of European Union Instruments and Policies for Roma Inclusion - Progress Report 2008-2010’ SEC (2010) 400 final, Brussels, 7-4-2010.
European Commission, ‘Communication: An EU Framework for National Roma Integration Strategies up to 2020’, COM(2011) 173, Brussels, 5-4-2011.
European Commission, ‘Communication form the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the regions’, COM(2010) 0245, Brussels, 26-8-2010.
European Commission, ‘Discrimination in the EU in 2012’, Special Eurobarometer 393, 1-11-2012.
European Commission of the European Communities, ‘Enlargement Strategy and Main Challenges 2008-2009’, COM(2008) 674, Brussels, 5-11-2008.
European Commission, ‘EU Platform for Roma Inclusion’, MEMO/09/193, Brussels, 24-5-2009.
European Commission, ‘National Roma Integration Strategies, a first step in the implementation of the EU Framework’, COM(2012) 226, Brussels, 21-5-2012.
117
European Commission, ‘Roma Integration: First Findings of Roma Taskforce and Report on Social Inclusion’, MEMO/10/701, Brussels, 21-12-2010,
European Commission, ‘Regular report on Slovakia 2000’, COM(2000) 712, Brussels, 8-11-2002.
European Commission, ‘Report on the implementation of the EU Framework for National Roma Integration Strategies’, COM(2014) 209, Brussels, 2-4-2014.
European Commission, ‘The European Union and Roma- Factsheet Belgium’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/country_factsheets_2012/belgium_nl.pdf, geraadpleegd op 5-12-2014.
Europese Commissie, ‘Een EU-Kader voor de nationale strategieën voorintegratie van de Roma tot 2020’, COM(2011) 173, Brussel, 05-04-2011.
European Centre for Minority Issues, ‘The Aspect of Culture in the Social Inclusion of Ethnic Minorities’, http://www.ecmi.de/fileadmin/downloads/publications/JEMIE/2007/Issue1/1-2007_Schmidt.pdf, geraadpleegd op 20-9-2014.
European Union Agency for Fundamental rights (FRA), ‘Social ThematicStudy The situation of Roma 2012’, http://fra.europa.eu/sites/default/files/situation-of-roma-2013-revised-be.pdf, geraadpleegd op 28-11-2014.
European Parliament, ‘European Parliament resolution of 31 January 2008 on a European strategy on the Roma’, P6_TA(2008) 0035.
Europees Parlement, resolutie van het Europees Parlement van 20 april 2005 over de situatie van Roma in de Europese Unie, PE 357.317v01-00.
Europees Parlement, resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2006 over de situatie van Roma vrouwen, P6_TA(2006) 0244.
Europees Parlement, resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2008 over de telling van Roma op grond van etniciteit in Italië, PE410.725v01-00.
118
EU Publication Offices, ‘The 10 Common Basic Principles on Roma Inclusion’, http://www.coe.int/t/dg4/youth/Source/Resources/Documents/2011_10_Common_Basic_Principles_Roma_Inclusion.pdf, geraadpleegd op 20-8-2014.
Nationale Romastrategie van België, ‘Nationale strategie voor de integratie van de Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_belgium_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 15-11-2014.
Nationale strategie van Nederland, ‘Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/roma_nl_strategy_nl.pdf, geraadpleegd op 20-9-2014.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Kabinetsreactie Monitor Inclusie (Roma)’, Kamerbrief, 2-12-2013.
Rijksoverheid, ‘Kamerbrief inzake de Nederlandse inzet EU-Romatop inCórdoba’, http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/04/06/kamerbrief-inzake-de-nederlandse-inzet-eu-romatop-in-cordoba.html, geraadpleegd op 17-1-2015.
Handelingen en kamerstukken
Handelingen TK 1991-1992, 22 440, nr. 2.
Handelingen TK 1995-1996, 24 072.
Kamerstukken II 2010/11, 21501-20, 599.
Kamerstukken II 2011-12, 21501-20, 599 .
119
Kamerstukken II 2010-11, 22112, 1166.
Secundaire literatuur
Baar, H. van, The European Roma. Minority Representation, Memory and the Limits of Transnational Governmentality, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2011.
Baar, H. van, ‘Europe’s Romaphobia: Problematization, Securitization, Nomadization,’ Environment and Planning D: Society and Space, nr. 2 (2011), pp. 203-212.
Baar, H. van, ‘Participatie, veiligheid en beeldvorming van Romaminderheden: Een kritische reflectie op het Nederlandse beleid’,Justitiële Verkenningen, nr. 4 (2014), pp. 86-89.
Bărbulescu, H., ‘Constructing the Roma People as a Societal Threat: The Roma Expulsions from France’, European Journal of Science and Theology, nr. 1 (2012), pp. 279-289.
Bentzen, S.,‘Theorising top-down Europeanisation - examining the implementation of the 1992 maternity directive in Denmark’, http://rudar.ruc.dk/bitstream/1800/5668/1/Theorising %20top-down%20Europeanisation.pdf, geraadpleegd op 12-8-2014.
Bievre, D. en Neuhold, Dynamics and obstacles of European Governance, Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited 2007.
Börzel, T., ‘Europeanization: How the European Union Interacts with its Member States’, IHS Political Science Series, nr. 93 (2003), pp. 41-54.
Coppieters, B., en Emerson, Europeanisering en conflictoplossing. Case studies uit de Europese periferie, Gent: Academia press 2004.
Cowles, M., e.a., Transforming Europe: Europeanization and Domestic Change, Cornell: Cornell University press 2001.
ERRC, ‘MG-S-ROM – Council of Europe Group of Specialists on Roma, Gypsies and Travellers: 10 years’ Experience Behind and New Challenges Ahead’, http://www.errc.org/article/mg-s-rom-%E2%80%93-council-of-europe-group-of-specialists-on-roma-gypsies-and-travellers-10-years-experience-behind-and-new-challenges-ahead/2652,geraadpleegd op 15-9-2014.
120
ERRC, ‘Anti-Roma violence and impunity’, www.errc.org/cms/upload/file/czech-hungary-slovakia-imperfect-justice-06-march-2011.pdf, geraadpleegd op 15-12-2014.
ERRC, ‘’ Few and Neglected: Roma and Sinti in the Netherlands’, http://www.errc.org/article/few-and-neglected-roma-and-sinti-in-the-netherlands/2540, geraadpleegd op 15-11-2015.
Deraeck, G., Zigeuners in ons midden, Leuven: Van Halewyck 2001.
Danyiova, J., en Quintens, ‘What about us? Over een onverschillig beleid dat Roma herleidt tot een illegaal en inhumaan bestaan “in” Europa.’, http://ignoredvoiceofroma.be/pdffiles/what_about_us_2014.pdf, geraadpleegd op 29-11-2014.
Dijksterhuis, R., en van Baar, ‘EU moet Roma beter beschermen’, De Volkskrant,11-11-2010. http://www.volkskrant.nl/politiek/eu-moet-roma-beter-beschermen~a1019320/, geraadpleegd op 4-9-2014.
Eycken, M., Roma-Zigeuners, overleven in een industriële samenleving, Leuven: Uitgeverij Acco 2006.
Featherstone, K., en Radaelli, The Politics of Europeanization, Oxford: Oxford University Press 2003.
Friedman, E., ‘Education in member state submissions under the EU framework for national Roma integration strategies - ECMI working paper’, file:///C:/Users/6114016/Downloads/WP_73.pdf , geraadpleegd op 15-9-2014.
Gehring, J., ‘Free Movement for Some: The Treatment of the Roma after the European Union’s Eastern Expansion’, European Journal of Migration and Law, nr. 15 (2003), pp. 7-28.
Grabbe, H., ‘Europeanization Goes East: Power and Uncertainty in theEU Accession Process’, in: K. Featherstone en C. Radaelli eds., The politics of Europeanization, Oxford: Oxford University Press 2003. pp. 301-311.
Guy, W., Between Past and Future: The Roma of Central and Eastern Europe, Hertfordshire: University of Hertfordshire Press 2001.
Hemelstoet, E., ‘De sociale inclusie van Roma: vragen bij een Europees project’, OKIOS Brussel, nr. 4 (2011), pp. 46-56.
121
Hix, S., en Goetz, ‘Introduction: European integration and national political systems’, West European Politics, nr. 4 (2007), pp. 10-13.
Howell, K., ‘Developing Conceptualisations of Europeanization: Synthesising Methodological Approaches’, Queen’s Papers on Europeanization, nr. 3 (2004), pp. 1-13.
Jacquot, S., en Woll, ‘Usage of European Integration – Europeanization from a Sociological Perspective’, European Integration online Papers, nr. 12 (2003), pp. 1-14.
Ladrech, R., ‘Europeanisation and Political Parties: Towards a Framework for Analysis’, Queen’s Papers on Europeanisation, nr. 2 (2001), pp. 389-403.
Lucassen, L., ‘De weg naar Auschwitz. Vervolging van zigeuners tijdens de Tweede Wereldoorlog’, in: J.W ter Avest en H. Roozenbroek, Stigmatisering en strafrecht. De juridische positie van minderheden in historisch perspectief, Leiden: Stichting Leidschrift 1990, pp. 127-134.
Lucassen, L. en Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie, Amsterdam: Bert Bakker 2011.
Mccauley. D., ‘Bottom-Up Europeanization Exposed: Social Movement Theory and Non-state Actors in France’, JCMS: Journal of Common Market Studies, nr. 5 (2011), pp. 1019-1042.
Nacu, A., ‘From Silent Marginality to Spotlight Scapegoating? A Brief Case Study of France’s Policy Towards the Roma’, Journal of Ethnic and Migration Studies, nr. 8 (2012), pp. 1323-1328..
Pietersma, H., ‘Europese aandacht voor Roma uitdaging voor Nederland’, Internationale spectator, nr. 9 (2009), pp. 443-445.
Radaelli, C en Pasquier, Conceptual Issues, Basingstoke: Palgrave Macmillan 2006.
Rooyen, E. van, De Europeanisering van belangengroepen en politieke partijen in Nederland 1990-2000, Amsterdam: Pallas Publications 2009.
Simdandl, K., ‘Western Gypsies and Travellers’–‘Eastern Roma’: the creation of political objects by the institutions of the European Union’, Nations and Nationalism, nr. 12 (2006), pp. 97-115.
122
Sollie, H., en Wijkhuijs, e.a., Aanpak multi-problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2013.
Szyszczak, E., ‘Experimental Governance: The Open Method of Coordination’, European Law Journal, nr. 4 (2006), pp. 486-502.
Vermeersch, P., ‘Europeanisering en de Roma: op zoek naar maatschappelijke inclusie in een nieuwe politieke en institutionele context’, Tijdschrift voor Sociologie, nr. 3 (2011), pp. 414-436.
Vermeersch, P., en Cahn, ‘The Group Expulsion of Slovak Roma by the Belgian Government: A Case Study of the Treatment of Romani Refugeesin Western Countries’, Cambridge Review of International Affairs, nr. 13 (2000), pp. 71-82.
Vermeersch, P., en Sobotka, ‘Governing Human Rights and Roma Inclusion: Can the EU be a Catalyst for Local Social Change?’, Human Rights Quarterly, nr. 3 (2012), pp. 800-822.
Vlasblom, D., ‘Roma trekken al 1500 jaar rond. Genetisch onderzoek bevestigt taalkundige analyse’, NCR Handelsblad, 12-12-2012.
Waelen, W., e.a., Buitenlandse zigeuners: een evaluatie van het gevoerde overheidsbeleid, Nijmegen: Onderzoek- en Adviesbureau Geerts 1990.
Willems, W., en Luccassen, Ongewenste vreemdelingen. Buitenlandse zigeuners en de Nederlandse overheid: 1969-1989, Den Haag: Sdu Uitgevers 1990.
Wong, R., The Europeanization of Foreign Policy, Oxford: Oxford University Press 2002.
Websites:
Amnesty International, ‘Hungary: Alleged ill-treatment of Roma in Hajdúhadház’, http://www.amnesty.org/en/library/asset/EUR27/001/1999/en/0c6c98b4-e136-11dd-b6eb-9175286ccde2/eur270011999en.pdf, geraadpleegd op 26-11-2014.
123
Campen, A. van, ‘Het EU-beleid ten aanzien van de Roma’, http://www.volontegenerale.nl/artikelen/het-eu-beleid-ten-aanzien-van-de-roma/, geraadpleegd op 3-9-2014.
Danyiova, J., ‘Hedendaags onbegrensd racisme tegen Roma in Europa’, http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/09/18/hedendaags-onbegrensd-racisme-tegen-roma-in-europa, geraadpleegd op 20-12-2014.
European Commission, ‘EU and Roma’, http://ec.europa.eu/justice/discrimination/roma/index_en.htm, geraadpleegd op 20-12-2014.
Europa Nu, ‘Beleid uitbreiding Europese Unie’, http://www.europa-nu.nl/id/vg9pktppo1xz/beleid_uitbreiding_europese_unie, geraadpleegdop 15-9-2014.
Europa Nu, ‘Artikel 249: Rechtsinstrumenten’, http://www.europa-nu.nl/id/vh25czvlbhzh/artikel_249_rechtsinstrumenten?noframes=1, geraadpleegd op 10-1-2015.
Europa EU, ‘National Roma integration strategies: Common European Framework’, http://europa.eu/legislation_summaries/employment_and_social_policy/social_inclusion_fight_against_poverty/em0049_en.htm, geraadpleegd op 2-9-2014.
Gemeente Nieuwegein, ‘project wisselgeld’, http://www.geheimvannieuwegein.nl/infotype/webpage/view.asp?objectID=22699, geraadpleegd op 17-1-2014.
Intercultureel Netwerk Gent, Op weg naar een betere scholing van Roma in Gent, http://www.ingent.be/download/opwegnaar.pdf, geraadpleegd op 20-1-2015. p. 8.
Vlaamse overheid, ‘Actieplan MOE (Roma)-migranten 2012-2015’, http://integratiebeleid.be/actieplan-moe-roma-migranten-2012-2015, geraadpleegd op 30-11-2014.
Ivanov, I., in: Questions for Europe, ‘Roma on the EU agenda’[videobestand], https://www.youtube.com/watch?v=yzkbahdj3_g, geraadpleegd op 10-8-2014.
Kerres, M., ‘Brussel neemt stappen tegen Frankrijk wegens Romabeleid’,
124
http://vorige.nrc.nl/buitenland/article2625251.ece/Brussel_neemt_stappen_tegen_Frankrijk_wegens_Romabeleid, geraadpleegd op 11-8-2014.
Nieuwsuur, ‘De franse strijd tegen de Roma’, 31-10-2013, http://nieuwsuur.nl/onderwerp/569380-de-franse-strijd-tegen-de-roma.html, geraadpleegd op 25-9-2014.
NOS, ‘Franrijk begint met uitzettend Roma’, 18-8-2010, http://nos.nl/artikel/179321-frankrijk-begint-met-uitzetten-roma.html, geraadpleegd op 12-12-2014.
Open Society Institute Brussels, ‘Evaluating the Implementation of the Race Equality Directive: Targeted Questions’, http://www.opensocietyfoundations.org/sites/default/files/europe-discrimination-20120501.pdf, geraadpleegd op 24-10-2014.
OSCE ODHIR, ‘ The OHDIR contact point for Roma and Sinti issues: an overview’, http://www.osce.org/odihr/13996?download=true, geraadpleegd op 5-8-2011.
Uitspraak Ivan Ivanov: executive director of the European Roma information office, http://www.youtube.com/watch?v=yzkbahdj3_g, geraadpleegd op 10-8-2014.
U.S. Department of State, ‘Belgium 2012 human rights report’, http://humanrights.wgtest3.getusinfo.com/uploads/6b/2f/6b2ff5fc4f60958eb382c7ba6b7f9725/BELGIUM-HRR2012-NL.pdf, geraadpleegd op 25-11-2014.
Vermeersch. P., ‘Centraal- en Oost-Europese Roma: ongewenste asielzoekers’, http://www.streventijdschrift.be/artikels/00/roma-zig.htm, geraadpleegd op 8-10-2014.
Vlaams Minderheden Centrum: ‘Motivatie en scolarisatie Roma’, http://www.foyer.be/IMG/pdf/Motivatieplan_Scholarisatie_080916.pdf, geraadpleegd op 20-1-2015.
Gesprekken en interviews:
Interview met Jan Oskam en Bas Groenendijk, politie Zuid-Holland-Zuid, 2014.
Interview met Leen D’hondt, stafmedewerker MOE-Roma bij Kruispunt Migratie-Integratie, 2015.
125
Interview met Walter Hilhorst, operationeel specialist Nationale Politie Nederland, 2014.
Mailcontact met Koen Geurts, Themaverantwoordelijke Roma en Woonwagenbewoners bij het regionaal integratiecentrum Foyer, 2015.
126