'n Kennissosiologiese benadering tot die Dag van die Here in 2 Petrus
COÖPERATIES IN BELGIË: FACTOREN TOT SUCCES
-
Upload
khangminh22 -
Category
Documents
-
view
1 -
download
0
Transcript of COÖPERATIES IN BELGIË: FACTOREN TOT SUCCES
COÖPERATIES IN BELGIË: FACTOREN
TOT SUCCES
Aantal woorden: 18.464
Fiorella Amelynck & Shana Becue Stamnummer : 01302326 & 01302427
Promotor: Prof. dr. Joke Huysman
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:
Master of Science in de Handelswetenschappen
Academiejaar: 2016 - 2017
COÖPERATIES IN BELGIË: FACTOREN
TOT SUCCES
Aantal woorden: 18.464
Fiorella Amelynck & Shana Becue Stamnummer : 01302326 & 01302427
Promotor: Prof. dr. Joke Huysman
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:
Master of Science in de Handelswetenschappen
Academiejaar: 2016 - 2017
i
Inleiding
Vertrouwelijkheidsclausule
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd
worden, mits bronvermelding.
Naam student:………………………………………………………………………………………………
Handtekening
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd
worden, mits bronvermelding.
Naam student:………………………………………………………………………………………………
Handtekening
ii
Voorwoord
“We all do better when we work together our differences do
matter, but our common humanity matters more.” – Bill Clinton
Over de ganse wereld worden coöperaties steeds meer in de schijnwerpers gezet. Coöperaties bieden dan
ook een antwoord op de gemeenschappelijke noden van hun leden en trachten marktfalen tegen te gaan.
Er zijn steeds meer samenwerkingsverbanden tussen verschillende bedrijven en verschillende
nationaliteiten. We willen naar een betere wereld en dat kan gerealiseerd worden door samen te werken
en samen te ondernemen met respect voor mens en omgeving.
Coöperatieve vennootschappen zijn aan een enorme opmars bezig of anders gesteld ze zijn aan het
herrijzen. Coöperatief ondernemen is de toekomst.
Het doel van dit onderzoek is dan ook nagaan wat de pure betekenis van een coöperatie juist is, voor wat
het staat en wat hun intentie is. Verder is het ook van belang om na te gaan wat de meerwaarde is van
een coöperatie zowel op maatschappelijk als op economisch vlak binnen België.
De onderzoeksvraag die we trachten te beantwoorden is: “Welke factoren leiden tot het succes van een
coöperatieve vennootschap in België?”, met als deelvraag “Wat is succes bij coöperaties?”.
Deze thesis hebben we tot een goed einde kunnen brengen door de vele steun van tal van personen.
Graag zouden we van deze gelegenheid gebruik willen maken om een aantal mensen in het bijzonder te
bedanken.
Eerst en vooral zouden we graag onze ouders willen bedanken, want zonder hun raadgevingen en steun
tijdens onze ganse carrière was dit alles niet mogelijk geweest. Ondanks het feit dat deze opleiding niet
altijd van een leien dakje liep, zijn ze altijd in ons blijven geloven en zijn we zeer tevreden met onze keuze
en ook dankbaar voor de kansen die we kregen.
Vervolgens willen we ook onze promotor Prof. Joke Huysman bedanken voor de begeleiding bij deze
masterscriptie. Zij heeft ons het voorbije jaar bijgestaan met raad en daad, alsook het geven van heel wat
advies en opbouwende kritiek.
iii
Inhoud Inleiding.................................................................................................................................................... i
Vertrouwelijkheidsclausule i
Voorwoord ii
Afkortingen vi
Figuren en tabellen vii
Deel 1: Literatuurstudie .......................................................................................................................... 1
1. Wat is een coöperatie? 1
2. Ontstaan coöperaties 2
3. ICA-principes 3
4. Coöperaties volgens vennootschapsvorm 4
4.1. Coöperatieve vennootschap met (on)beperkte aansprakelijkheid (CVBA of CVOA) 5
4.2. Coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk (CVSO of CVBA-SO & CVOA-SO) 5
4.3. Europese Coöperatieve Vennootschap (ECV of SCE) 6
4.4. Burgerlijke coöperatieve vennootschap 6
4.5. Verschil coöperatieve en klassieke vennootschap 6
5. Coöperaties volgens oriëntatie 7
6. Coöperaties volgens doelstelling 7
6.1. Consumentencoöperatie 7
6.2. Werknemerscoöperatie 8
6.3. Ondernemingscoöperatie 8
6.4. Activiteitencoöperatie 9
6.5. Investeerderscoöperatie 9
6.6. Multistakeholdercoöperatie 10
6.7. Publieke versus private coöperatie 10
7. Coöperaties volgens sectorindeling van de economie 11
8. Voorbeelden coöperaties per sector 12
8.1. Coöperaties in de primaire sector 12
8.2. Coöperaties in de secundaire sector 14
8.3. Coöperaties in de tertiaire sector 14
8.3.1. Coöperaties in de financiële sector 14
8.3.2. Coöperaties in de groot- en kleinhandel 15
8.3.3. Coöperaties in de distributie van geneesmiddelen 15
iv
9. Cera 16
10. Initiatief Europese Commissie 17
11. Coöperaties: geografische visie 18
12. Belang coöperaties 18
12.1. Voordelen 18
12.2. Nadelen 19
12.3. Coöperatieve vennootschap versus een klassieke vennootschapsvorm 20
13. Wat is succes bij coöperaties? 21
13.1. De succesfactoren: algemeen 22
13.2. Factoren tot succes volgens vier parameters 22
13.3. Conclusie 24
14. Groei coöperaties in België 25
15. Erkende coöperaties in België 26
15.1. Jaar van oprichting 26
15.2. Gemiddelde leeftijd 27
16. Oorzaken falen van coöperaties 28
Deel 2: Onderzoek ................................................................................................................................ 29
1. Onderzoeksdoel 29
2. Soort onderzoek 29
3. Gebruikte data 30
3.1. Missing values 30
4. Gebruikte variabelen 31
4.1. Bespreking variabelen 32
5. Opmerking vooraf 37
6. Verwachtingen vooraf 37
7. Onderzoeksresultaten 39
7.1. Afhankelijke variabele: de grootte van de onderneming 39
7.2. Afhankelijke variabele: de winstmarge 41
7.3. Afhankelijke variabele: de turnover 42
8. Effect coöperatiegrootte op omzet 43
8.1. Cijfergegevens voor kleine coöperaties 43
8.2. Cijfergegevens voor middelgrote coöperaties 44
8.3. Cijfergegevens voor grote coöperaties 45
v
8.4. Cijfergegevens voor heel grote coöperaties 46
9. Voorbeelden literatuurstudie 47
9.1. Voorbeeld Milcobel 47
9.2. Voorbeeld Prik & Tik 48
9.3. Voorbeeld Febelco 49
9.4. Voorbeeld Cera 50
10. Conclusie 51
Bibliografie ............................................................................................................................................ 56
vi
Afkortingen
CV Coöperatieve Vennootschap
CVBA Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid
CVBA-SO Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid met
Sociaal Oogmerk
CVOA Coöperatieve Vennootschap met Onbeperkte Aansprakelijkheid
CVOA-SO Coöperatieve Vennootschap met Onbeperkte Aansprakelijkheid met
Sociaal Oogmerk
CVSO Coöperatieve Vennootschap met Sociaal Oogmerk
ECV Europese Coöperatieve Vennootschap
ICA Internationale Coöperatieve Alliantie
NAC Nationaal Agrarisch Centrum
NRC Nationale Raad van Coöperaties
SCE Societas Cooperativa Europaea
SWIFT Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication
VSO Vennootschap met Sociaal Oogmerk
vii
Figuren en tabellen
Figuren
Figuur 1: Evolutie aantal coöperatieve vennootschappen (Wim Van Opstal, 2012)
Figuur 2: Relatieve evolutie van het aantal coöperaties volgens rechtsvorm (Wim Van Opstal, 2012)
Figuur 3: Jaar van oprichting (Van Opstal, Gijselinckx & Wyns, 2008)
Tabellen
Tabel 1: Verschil coöperatieve vennootschap en klassieke vennootschap (Lambrechts, 2013)
Tabel 2: Coöperaties volgens sector (Van Opstal, 2012)
Tabel 3: Top vijf van de Belgische coöperatieve vennootschappen in land- en tuinbouw, volgens
niet-geconsolideerde omzet (Van Opstal, 2011)
Tabel 4: Top vijf van de Belgische coöperatieve vennootschappen in de financiële sector, volgens
niet-geconsolideerde omzet (Van Opstal, 2011)
Tabel 5: Top vijf van de Belgische coöperatieve vennootschappen in de groot- en kleinhandel (excl.
geneesmiddelen en landbouw), volgens niet-geconsolideerde omzet (Van Opstal, 2011)
Tabel 6: Top vijf van de Belgische coöperatieve vennootschappen in de distributie van
geneesmiddelen, volgens niet-geconsolideerde omzet (Van Opstal, 2011)
Tabel 7: Vergelijking tussen een coöperatieve vennootschap en een klassieke vennootschapsvorm.
(Lambrechts, 2013 & Vlaamse Overheid)
Tabel 8: Gemiddelde leeftijd van erkende coöperaties in België (Van Opstal, Gijselinckx & Wyns (2008)
Tabel 9: Niet opgenomen variabelen in model
Tabel 10: Operationele kosten x1000€ (Gretl)
Tabel 11: Continue opleiding of bijscholing uitgedrukt in aantal uren (Gretl)
Tabel 12: Continue opleiding of bijscholing uitgedrukt in aantal personen (Gretl)
Tabel 13: Solvabiliteitsratio uitgedrukt in procenten (Gretl)
Tabel 14: Exploitatiesubsidies x1000€ (Gretl)
Tabel 15: Leningen x1000€ (Gretl)
Tabel 16: Kapitaal x1000€ (Gretl)
Tabel 17: Het aantal personeelsleden dat de coöperatie verlaat (Gretl)
Tabel 18: De grootte van de onderneming (Gretl)
viii
Tabel 19: Turnover ratio x1000€ (Gretl)
Tabel 20: Winstmarge in procenten (Gretl)
Tabel 21: De grootte van de coöperatie (Gretl)
Tabel 22: De winstmarge van de coöperatie (Gretl)
Tabel 23: De turnover ratio van de coöperatie (Gretl)
Tabel 24: Significante variabelen voor omzet: kleine coöperaties (Gretl)
Tabel 25: Significante variabelen voor omzet: middelgrote coöperaties (Gretl)
Tabel 26: Significante variabelen voor omzet: grote coöperaties (Gretl)
Tabel 27: Significante variabelen voor omzet: heel grote coöperaties (Gretl)
Tabel 28: Voorbeeld Milcobel (Gretl)
Tabel 29: Voorbeeld Prik & Tik (Gretl)
Tabel 30: Voorbeeld Febelco (Gretl)
Tabel 31: Voorbeeld Cera (Gretl)
Tabel 32: Variabelen met significante impact (Gretl)
1
Deel 1: Literatuurstudie
1. Wat is een coöperatie?
Een coöperatie of een coöperatieve vennootschap is een zeer ruim en algemeen begrip. In de literatuur
kunnen dan ook heel wat definities worden gevonden voor “coöperatie”.
“Een coöperatie is een vereniging van personen met het doel om voordeliger in hun behoeften te voorzien
door het bedrijf van de tussenhandel en de ondernemer uit te schakelen1.”
“Een coöperatie is een vereniging van natuurlijke en/of rechtspersonen die tot doel heeft om de
gemeenschappelijke behoeften van de leden te bevredigen. Een coöperatie voert een (economische)
activiteit uit, maar in tegenstelling tot een kapitaalsvennootschap wordt die niet gebruikt voor
persoonlijke verrijking, wel om doelstellingen op sociaal, maatschappelijke en/of ecologisch vlak te
realiseren2.”
De Internationale Coöperatieve Alliantie (ICA) definieert een coöperatie als
“… een autonome organisatie van personen die zich vrijwillig verenigen om hun gemeenschappelijke
economische, sociale en culturele behoeften en ambities te behartigen door middel van een onderneming
waarvan ze samen eigenaar zijn en die ze democratisch controleren3.”
“Een coöperatie is een vrijwillige contractuele organisatie van personen die wederzijdse
eigendomsbelangen hebben om zo zichzelf van stoffelijk voordeel te voorzien op een niet-winstgevende
basis.” (Galle, 1994)
Gijselinckx, Van Opstal en Develtere (2008) definiëren coöperatief ondernemen als “een manier van
ondernemen die gepraktiseerd wordt in economische organisaties die vrijwillig worden opgericht door
personen, met het doel om gezamenlijk voordelen te realiseren die door afzonderlijke, individuele
inspanningen niet, of niet in dezelfde mate bereikt zouden kunnen worden."
Een coöperatie kan ook abstract gebruikt worden. Dit blijkt uit het woordenboek van Van Dale die het
begrip samenwerking gebruikt als synoniem voor coöperatie.
Coöperaties kunnen bijgevolg worden gedefinieerd als ondernemingen waarbij niet winstmaximalisatie
maar veeleer doelmaximalisatie, met andere woorden het vervullen van gemeenschappelijke behoeften,
centraal staat. Algemeen kan dan ook worden gesteld dat het beheer van een coöperatie democratisch
gebeurt.
1 www.vandale.be 2 www.cooperatiefvlaanderen.be 3 www.ica.coop
2
2. Ontstaan coöperaties
Coöperatieve vennootschappen bestaan al geruime tijd, maar ze worden steeds opnieuw uitgevonden
om een antwoord te bieden op nieuwe behoeften die ontstaan doorheen de tijd. Coöperaties werden
opgericht met het oog op het verbeteren van de levensomstandigheden en het creëren van gelijke kansen
van grote groepen mensen die niet tot de elite behoorden. Zo werden de eerste coöperatieve
vennootschappen opgericht om de levensomstandigheden van arbeiders en boeren te verbeteren
(Gijselinckx et al., 2008).
De eerste echte coöperatie vindt men terug in 1844, namelijk de 'Vennootschap der Rechtvaardige
Pioniers van Rochdale'. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw begon de opkomst van de
mechanisering in de textielsector, waardoor veel Britse wevers hun broodwinning verloren. Om een
oplossing te bieden voor deze problematiek, richtten achtentwintig Britse flanelwevers een coöperatie
op. Elk lid bracht één pond kapitaal in en met dat geld werden levensmiddelen aangekocht, die goedkoper
waren dan wanneer ze deze individueel aankochten. De eerste coöperatie was een feit. Na enige tijd
kwam er zelfs een winkeltje waardoor ook nieuwe leden van het voordeel konden genieten. Het
ledenaantal steeg van achtentwintig naar duizend achthonderdvijftig in tien jaar tijd, waardoor men dus
kan spreken van een succesvolle coöperatie4.
Doorheen de jaren hebben sociale bewegingen een belangrijke rol gespeeld. Door de economische macht
die deze bewegingen verkregen, hadden ze een belangrijke stem op politiek vlak
(van Dijk & Klep, 2005). Zo kunnen sociale bewegingen nieuwe noden en verwachtingen blootleggen. Heel
wat coöperaties zijn dan ook opgericht en geïnspireerd door deze sociale organisaties, zoals
milieubewegingen, derde wereldbewegingen etc. Met andere woorden, er worden vaak nieuwe
coöperaties opgericht en bestaande coöperaties moeten zich van tijd tot tijd heruitvinden om aan de
hedendaagse noden te voldoen (Gijselinckx, Van Opstal & Develtere, 2008).
4 www.cooperatiefvlaanderen.be
3
3. ICA-principes
Coöperaties werken volgens de zeven ICA-principes die de handleiding vormen voor het handelen van
coöperaties. Deze principes zijn geen theoretische concepten, maar worden gezien als een leidraad
geformuleerd door de Internationale Coöperatieve Alliantie5. Door de continue verandering van de
omgeving waarin coöperaties handelen, moeten ze voortdurend mee-evolueren met de maatschappelijke
context waaraan ze worden blootgesteld. De zeven principes worden hieronder kort toegelicht.
1. Vrijwillig en open lidmaatschap
“Coöperaties zijn vrijwillige organisaties. Ze staan open – zonder seksuele, sociale, raciale, politieke of
religieuze discriminatie – voor alle personen die de diensten kunnen benutten en het maatschappelijk
doel onderschrijven. Door hun toetreding aanvaarden de vennoten de verantwoordelijkheden van het
lidmaatschap en onder - schrijven ze het principe van gelijkwaardigheid tegen - over andere vennoten5.”
Weliswaar kan het ook gebeuren dat het individuele belang niet overeenkomt met het belang van de
coöperatie. Dit is een belangrijk aandachtspunt waarmee rekening moet gehouden worden bij een
coöperatie, omdat dit deels hun doel representeert.
2. Democratische controle door de leden
“Coöperaties zijn democratische organisaties, gecontroleerd door hun vennoten, die actief deelnemen
aan het beleid en de besluitvorming. De leden van de coöperatie staan op voet van gelijkheid. Iedereen
kan mee beslissen, onafhankelijk van het ingebrachte kapitaal5.”
3. Economische participatie door de leden
“Coöperanten hebben een dubbele relatie met hun onderneming: ze zijn zowel aandeelhouder als
gebruiker van de geleverde diensten of producten5”. Dit zorgt ervoor dat coöperaties niet alleen investor-
driven zijn, maar ook user-driven (Van Opstal, 2011; Gijselinckx, et al., 2008).
“Het kapitaal van de coöperatie wordt gekenmerkt door billijke bijdragen en een democratische controle
door de vennoten. Gewoonlijk is minstens een deel van het kapitaal gemeenschappelijk bezit van de
coöperatie. Meerwaardecreatie en winstverdeling : vennoten ontvangen gewoonlijk een beperkt
rendement op het ingebrachte kapitaal (aandeelhoudersmeerwaarde). Daarnaast wordt de winst
gebruikt voor een of meerdere van de volgende doelstellingen: de ontwikkeling van de coöperatie, het
aanleggen van ten dele ondeelbare reserves, voordelen voor de vennoten in verhouding tot hun
transacties met de coöperatie (gebruikersmeerwaarde), en de ondersteuning van andere activiteiten die
de goedkeuring van de vennoten dragen. De dienstverlening aan de coöperanten staat daarbij centraal6.”
5 www.icakompas.be 6 www.icakompas.be
4
4. Autonomie en onafhankelijkheid
“Coöperaties zijn autonome zelforganisaties die gecontroleerd worden door hun leden. Wanneer
coöperaties akkoorden sluiten met andere organisaties, inclusief overheden, zoals kapitaal aantrekken
van externe bronnen of investeren in andere ondernemingsvormen, dan doen ze dat zó dat de
democratische controle door de leden en de autonomie van de coöperatie gewaarborgd blijft.
Coöperaties hoeden zich ervoor om financieel afhankelijk te worden van andere ondernemingen
waarover ze geen zeggenschap uitoefenen6”.
5. Onderwijs, vorming en informatieverstrekking
“Coöperaties voorzien in onderwijs en vorming voor hun leden, hun verkozen vertegenwoordigers, hun
managers en hun werknemers, zodat deze op een doeltreffende manier kunnen bijdragen aan de
ontwikkeling en de eigenheid van de coöperatie. Ze informeren het ruimere publiek – in het bijzonder
jongeren en opiniemakers – over de aard en de voordelen van de coöperatie6.”
6. Samenwerking tussen coöperaties
“Coöperaties bedienen hun vennoten het meest effectief en versterken de coöperatieve beweging door
samenwerking via lokale, nationale, regionale en internationale structuren6.”
7. Aandacht voor de gemeenschap
“Coöperaties werken voor de duurzame ontwikkeling van hun gemeenschap via beleidsmaatregelen die
goedgekeurd worden door de leden6.”
4. Coöperaties volgens vennootschapsvorm
Coöperaties volgens vennootschapsvorm kunnen worden gezien in ruime en enge zin. In ruime zin kan
een coöperatie volgens vennootschapsvorm geïnterpreteerd worden als een contractuele coöperatie of
een juridisch geïnstitutionaliseerde coöperatie. In het eerste geval gaat dit veelal om een contractuele
samenwerking tussen verschillende ondernemingen of een partnership. Als het eerder wettelijk is
opgesteld onder een vennootschap, dan kan het gaan om een private of een publieke coöperatie (Cecon,
2009, p.130).
In enge zin kan gesproken worden van coöperatieve vennootschappen. Er bestaan verschillende soorten
coöperatieve vennootschappen. De oudste vorm van coöperatie is de Coöperatieve Vennootschap (CV).
Deze vorm werd afgeschaft in 1991 en werd hervormd tot een variant met beperkte aansprakelijkheid
(CVBA) en een variant met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA) (Van Opstal, 2012).
5
Een coöperatieve vennootschap moet minstens uit drie leden bestaan en het maatschappelijke kapitaal,
bepaald in de statuten, mag niet lager zijn 18.550 euro, waarvan 6.200 euro moet volstort zijn bij
oprichting. Het voordeel van deze vennootschapsvorm is de flexibiliteit van het aantal leden en de grootte
van het kapitaal. Het vergt echter wel veel tijd, vertrouwen en geld.
Een coöperatieve vennootschap kan zich laten herkennen door de Nationale Raad van Coöperaties (NRC).
Dit label biedt zowel financiële als fiscale voordelen. Het financieel voordeel voor erkende coöperaties
bestaat erin dat ze op een eenvoudige manier kapitaal kunnen ophalen zonder dat ze onderworpen zijn
aan de reglementering op het spaarwezen. Het fiscaal voordeel houdt in dat de uitgekeerde dividenden
vrijgesteld zijn van belastingen tot 190 euro per vennoot7.
4.1. Coöperatieve vennootschap met (on)beperkte aansprakelijkheid (CVBA of CVOA)
In de vennootschapswetgeving wordt een coöperatieve vennootschap als volgt omschreven:
“De coöperatieve vennootschap is een vennootschap die is samengesteld uit een veranderlijk aantal
vennoten met veranderlijke inbrengen.” (art.350, boek VII, W. Venn.)
“In de statuten moet uitdrukkelijk worden aangegeven of de vennoten van de coöperatieve vennootschap
beperkt of onbeperkt aansprakelijk zijn. Wanneer de coöperatieve vennootschap kiest voor de onbeperkte
aansprakelijkheid, zijn de vennoten persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de
vennootschap en draagt zij de naam van coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid;
wanneer de coöperatieve vennootschap kiest voor de beperkte aansprakelijkheid, staan de vennoten
slechts in voor de schulden van de vennootschap ten belope van hun inbrengen en draagt zij de naam van
coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.” (art. 352, boek VII, W. Venn.)
4.2. Coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk (CVSO of CVBA-SO & CVOA-SO)
Een vennootschap met sociaal oogmerk wordt vaak aanzien als een variant op een bestaande
vennootschap. Dit betekent dat er eerst een vennootschap wordt opgericht en daarna wordt het sociale
oogmerk eraan toegevoegd. Het doel van een vennootschap met sociaal oogmerk is het oplossen van
maatschappelijke problemen via een economische activiteit8.
Het VSO-statuut is geen rechtsvorm, maar wel een rechtsmodaliteit, die als het ware toegevoegd wordt
aan een vennootschapsvorm.
7 www.vlaanderen.be 8 www.coopkracht.org
6
4.3. Europese Coöperatieve Vennootschap (ECV of SCE)
Een minder bekende vorm van coöperatie is de Europese Coöperatieve Vennootschap (ECV) of Societas
Cooperativa Europaea (SCE). Deze rechtsvorm werd in het leven geroepen in 2003 om
grensoverschrijdende activiteiten te bevorderen en Europese samenwerkingsverbanden te kunnen
aangaan (Van Opstal, 2012).
4.4. Burgerlijke coöperatieve vennootschap
Burgerlijke coöperatieve vennootschappen zijn vennootschappen zonder handelsactiviteit en oefenen
dus een burgerlijke activiteit uit. Hier kan onder verstaan worden: sociale verhuurkantoren, sociale
huisvestigingsmaatschappijen, maar ook advocaten, bedrijfsrevisors etc. (Van Opstal, 2012).
4.5. Verschil coöperatieve en klassieke vennootschap
Na een analyse over de verschillende soorten coöperaties, is het ook belangrijk om na te gaan wat de
doelstelling van een coöperatieve vennootschap ten opzichte van een klassieke vennootschap is.
TABEL 1: VERSCHIL COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAP EN KLASSIEKE VENNOOTSCHAP
Coöperatieve vennootschap Klassieke vennootschap
Er wordt gehandeld door en voor de leden-
gebruikers van de coöperatie. Ze worden
vergoed door te kijken naar hun transactie met
de coöperatie.
Met andere woorden: het nastreven van
gemeenschapsdoelen.
Bij een klassieke vennootschap gaat men
handelen in functie van de aandeelhouders.
Ze worden vergoed in verhouding tot hun aandeel
in het kapitaal van de vennootschap.
Bron: Lambrechts (2013)
Na een korte uiteenzetting over de verschillende vennootschapsvormen die een coöperatie kan
aannemen, zal er verder geen aandacht besteed worden aan de burgerlijke coöperatieve
vennootschappen, de Europese Coöperatieve Vennootschappen (ECV) en vennootschappen met een
sociaal oogmerk. In de verdere literatuurstudie en het onderzoek zullen de coöperatieve
vennootschappen met of zonder beperkte aansprakelijkheid worden uitgediept.
7
5. Coöperaties volgens oriëntatie
Coöperaties kunnen zich op tal van manieren oriënteren. Er zullen drie oriëntaties worden uitgediept,
namelijk de regionale focus, de probleemgerelateerde focus en de focus op cultuur, geschiedenis of
politiek.
Ten eerste kan een coöperatie zich regionaal gaan focussen, hierbij gaat het om de samenwerking tussen
verschillende gemeentes. Samenwerking op het gebied van afvalophaling, verbeteren van de weg of
overgaan tot gezamenlijke aankoop van elektriciteit om zo individueel per gemeente een lagere kost te
verkrijgen, zijn voorbeelden van de regionale focus.
Een voorbeeld uit de praktijk is terug te vinden in Nederland, daar werken verschillende gemeentes samen
voor zowel beleidsmatige als uitvoerende taken. De betrokken gemeentes delen hun apparatuur. Deze
samenwerking is vooral gericht op economische en ruimtelijke ontwikkeling
(van de Laar, 2010).
Ten tweede kan een coöperatie de probleemgerelateerde focus volgen. Bij deze focus gaat men op zoek
naar oplossingen voor gemeenschappelijke problemen of deelt men van bepaalde ingewikkelde
processen. Een voorbeeld hiervan is het gemeenschappelijk elektronisch verwerken van gegevens. Vooral
vroeger was dit zeer populair, maar door de sterke technologische vooruitgang kan dit nu veel efficiënter
en sneller gebeuren waardoor samenwerking voor deze activiteit minder voorkomt.
Ten laatste kan een coöperatie zich focussen op cultuur, geschiedenis of politiek. Een coöperatie kan
bijvoorbeeld ontstaan door een gezamenlijk verleden, door het spreken van dezelfde taal of door
gemeenschappelijke culturele aspecten (Franziska Cecon, 2009, p.129).
6. Coöperaties volgens doelstelling
Het doel en de activiteiten van een coöperatie hangen af van het type stakeholder dat zich allieert.
Hieronder worden de diverse types van coöperatieve vennootschappen omschreven met het specifieke
doel en de activiteiten die ze uitvoeren.
6.1. Consumentencoöperatie
Ten eerste is er de consumentencoöperatie. Dit is een coöperatie waarbij de leden overgaan tot de
groepsaankoop van goederen en diensten (Van Opstal, 2011). Een duidelijk voorbeeld hiervan is de
gemeentelijke groepsaankoop van elektriciteit. Een ander voorbeeld vindt men al terug in 1844 waarbij
een groep wevers uit Rochdale een consumentencoöperatie oprichtten. Deze coöperatie bood een
oplossing voor koopkrachtproblemen voor de doorsnee burger.
8
6.2. Werknemerscoöperatie
Ten tweede is er de werknemerscoöperatie of werkerscoöperatie waarbij het bestuur van de
onderneming bestaat uit de werknemers zelf, die aandeelhouders zijn en samen besturen. Een
werknemerscoöperatie is het meest veelzijdige type van een coöperatie. Het kan zowel beheerd worden
door een beperkt aantal leden, bijvoorbeeld een bakkerij, als door heel veel leden, bijvoorbeeld bedrijven
in de industriële sector (Mc Leod, 2006).
Corcoran & Wilson (2010) constateerden zeven elementen die bijdragen tot het succes van
werknemerscoöperaties, namelijk (1) voldoende beschikbaar kapitaal, (2) technische ondersteuning voor
start-ups, (3) verplicht ondeelbare reserve, (4) significante federatie- en consortiumstructuren die de
werknemerscoöperatie ondersteunen, begeleiden, sturen en bijscholen, (5) significante concentraties
volgens industrie, (6) een sterk solidariteitsgevoel en onderlinge samenwerking en (7) omvang: een
bepaalde grootte en sterkte bereiken zodat de coöperatie serieus wordt genomen door de overheid,
coöperatieve sector, etc.
6.3. Ondernemingscoöperatie
Ten derde bestaat er de ondernemingscoöperatie. Dit is een coöperatieve vennootschap van en voor
zelfstandige ondernemers, bedrijven en organisaties. Deze stakeholders bundelen hun krachten samen
om één of meerdere activiteiten van hun bedrijfsvoering samen uit te voeren. Aangezien ze samen slechts
één of meerdere activiteiten uitvoeren, behoudt elke individuele onderneming hun eigen identiteit9.
Een onderdeel van dit type coöperatie is de producentencoöperatie, waarbij de coöperatie zelf zorgt voor
de verkoop, de fabricage en het promoten van de productie van de leden. De producentencoöperatie
wordt beheerd door mensen met hetzelfde type producten en/of diensten. Het doel is om bepaalde
fabricage, de verkoop of de marketing van de producten te delen. De producentencoöperatie werd voor
het eerst gebruikt tijdens de economische recessie die ontstond door de oliecrisis in 1979. Een
onsuccesvolle producentencoöperatie zal opgedoekt worden als de leden de organisatie verlaten om
hogere inkomsten te verkrijgen voor hun werk (Pryor, 1983).
Een ander onderdeel van dit type is een dienstencoöperatie. Het doel van dit type coöperatie is het
samenwerken van verschillende onafhankelijke ondernemingen om lagere servicekosten te verwerven en
om herkenbaarder te worden voor bestaande en potentiële klanten (Mc Leod, 2006).
9 www.coopburo.be
9
Het doel van een ondernemingscoöperatie is om betere aan- of verkoopvoorwaarden te verkrijgen, alsook
om een eenvoudigere toegang te verkrijgen tot de markt waarop ze actief wensen te zijn.
Een andere doelstelling kan bestaan uit het aanbieden van een uitgebreider of vollediger assortiment aan
hun klanten. Een ondernemingscoöperatie stelt de leden in staat om de toegevoegde waarde beter te
beheersen.
6.4. Activiteitencoöperatie
Ten vierde is er de activiteitencoöperatie. Het is een heel recente vorm die sinds 2002 werd
geïntroduceerd en steeds vaker wordt gehanteerd. Het doel van deze coöperatie is het helpen van starters
van een bedrijf bij hun opstart en de ontwikkeling van hun onderneming. Hier speelt ook de maatschappij
een belangrijke rol. Het is namelijk de bedoeling om mensen die niet tewerkgesteld zijn, maar toch een
sterke ondernemingszin bezitten, te begeleiden. Wie een uitkering of een leefloon ontvangt, kan deze
behouden gedurende de eerste 18 maanden van het project. Indien het project zou falen, blijven ze hun
uitkering gewoon behouden.
De startende onderneming mag de juridische structuur alsook het ondernemingsnummer van de
coöperatie gebruiken. De startende onderneming krijgt dan weer het statuut van “ondernemer-
loontrekkende”. Indien men dus geen uitkering ontvangt, dan zal men via de coöperatie een loon
ontvangen dat in verhouding is tot de zelfstandige activiteit die de coöperatie uitvoert (Defourny, Simon
& Adam, 2002). In België zijn reeds vijf provinciale activiteitencoöperaties actief die gesubsidieerd worden
door de Vlaamse overheid. Deze coöperaties opereren samen als het Starterslabo 10.
6.5. Investeerderscoöperatie
Ten vijfde bestaat er de investeerderscoöperatie. Bij deze vorm worden financiële middelen gebundeld
door zowel particuliere als institutionele investeerders. Die financiële middelen worden door de
coöperatie belegd in projecten en ondernemingen zonder speculatief resultaat.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen directe en indirecte investeringen. Directe
investeringen zijn investeringen in eigen projecten van de coöperatie. Indirecte investeringen zijn
investeringen die gebeuren in projecten van andere ondernemingen en/of in ondernemingen die niet
gerelateerd zijn aan de coöperatie zelf. Voorbeelden van indirecte investeringen zijn beleggingen in
nutsvoorzieningen. Zo bestaan er coöperaties die burgers in staat stellen om te investeren in
ondernemingen die milieuvriendelijke energie produceren. Een ander voorbeeld is het investeren in
woonprojecten voor bijvoorbeeld mindervaliden etc. (Gijselinckx, Coates & Deneffe., 2011).
10 www.vlaanderen.be
10
6.6. Multistakeholdercoöperatie
Ten slotte bestaat er ook nog de multistakeholdercoöperatie. Deze coöperatie bestaat uit meerdere
groepen van stakeholders die belang hebben bij het welslagen van een onderneming, waaronder
werknemers, gebruikers en leveranciers etc.11. Denk hierbij aan een energieleverancier waarvan de
vennoten bestaan uit leveranciers, consumenten en distributeurs.
6.7. Publieke versus private coöperatie
Verder kan er ook een duidelijke opdeling gemaakt worden tussen publieke en private coöperaties.
Publieke coöperaties zijn van cruciaal belang, aangezien zij bijdragen tot de levenskwaliteit en de
levenstandaard van de maatschappij.
Het valt ook op dat publieke diensten in steeds grotere aantallen voorkomen en dat die diensten ook
steeds complexer worden. Dit heeft te maken met de hogere levensstandaard, waardoor er ook een
hogere kwaliteit verwacht wordt van de publieke diensten. Coöperaties kunnen hier dan ook toe
bijdragen.
Verder biedt een coöperatie ook een antwoord op hoe een regionale ontwikkeling tot stand kan worden
gebracht. “Want door coöperaties tussen gemeenschappen kunnen competenties en middelen
gebundeld worden” (Cecon, 2009, p.126).
Dit heeft als gevolg dat regionale grenzen en landsgrenzen steeds kleiner worden. Een belangrijk nadeel
hieraan verbonden, is het feit dat informatietechnologie moeilijker wordt en dat er ook een daling
optreedt van knowhow (Cecon,2009, p.125).
Uit studies van professor Cecon (2009) blijkt dat coöperaties leiden tot een efficiënter en effectiever
gebruik van schaarse middelen. Naast bedrijven die steeds mobieler worden, denk hierbij maar aan grote
multinationals die zich over heel de wereld situeren, is ook de beweegruimte van de consument steeds
groter geworden. De consument/burger gaat steeds frequenter op reis, maar hij is ook steeds meer bereid
om langere afstanden af te leggen om zijn producten aan te kopen als die een betere kwaliteit vertonen
of indien ze een betere prijs-kwaliteitverhouding hebben.
Na deze opdeling volgens doelstelling zal in de literatuurstudie en het onderzoek de focus liggen op de
ondernemingscoöperatie.
11 www.coopburo.be
11
7. Coöperaties volgens sectorindeling van de economie
Er kan een duidelijke opdeling gemaakt worden tussen de primaire, secundaire, tertiaire en quartaire
sector (Van Opstal, 2012).
TABEL 2: COÖPERATIES VOLGENS SECTOR
2008 2009 2010
Primaire sector 102 103 109
Secundaire sector 776 736 739
Industrie 265 257 258
Bouw 482 449 448
Tertiaire sector 3.889 3.805 3.781
Groot- en kleinhandel 1.122 1.065 1.025
Transport 172 157 145
Horeca 451 455 455
Informatie en communicatie 132 126 137
Financiële sector 477 442 430
Vastgoed 293 294 288
Vrije beroepen, wetenschappelijke en
technische activiteiten 816 817 833
Administratieve en ondersteunende
diensten 296 313 337
Quartaire sector 387 398 415
Gezondheidszorg en welzijn 260 275 282
Kunst, amusement en recreatie 78 69 74
Bron: Van Opstal (2012)
Het merendeel van de Belgische coöperaties zijn actief in de tertiaire sector, ook wel nog de
dienstensector genoemd. Verder valt het ook op dat de quartaire sector de laatste jaren aan een opmars
bezig is. De stijging van het aantal coöperaties is vooral op het gebied van gezondheidszorg en welzijn
terug te vinden. Dit kan deels verklaard worden door de stijgende vergrijzing van de maatschappij,
waardoor voorzieningen in de gezondheidszorg belangrijker worden.
Aangezien de dienstensector het grootste deel uitmaakt, zal dieper worden ingegaan op deze sector. In
deze sector vindt men vooral coöperaties met activiteiten in de groot-en kleinhandel. Het gaat hierbij om
coöperaties die “instaan voor de gemeenschappelijke aankoop van hun leden-ondernemingen” (Van
Opstal, 2013, p.5). De samenwerkingsverbanden in de groot- en kleinhandel kunnen onderling sterk van
elkaar verschillen.
12
Samenwerking kan bijvoorbeeld gebeuren om gezamenlijk goederen en diensten aan te kopen en te
verkopen, maar het kan ook verder gaan zoals het creëren van gemeenschappelijke marketing of
producten. Het samenwerken als groot- of kleinhandelaar heeft als voordeel dat men kan genieten van
de voordelen van een grote eenheid zonder al te veel autoriteit en zelfstandigheid te verliezen. “Dit soort
coöperaties wordt opgericht als antwoord op de ontplooiing van grote multinationale groepen en ketens
in bepaalde sectoren, die omwille van hun grote schaal de kleinhandel dreigen te verdringen.” (Van
Opstal, 2013, p.5).
Coöperaties in de vrije beroepen hebben vooral als doel om een ruimer assortiment aan te bieden en een
sterkere merknaam uit te bouwen via een gemeenschappelijke factor.
Daarnaast zijn ook coöperaties terug te vinden in nutsvoorzieningen. Het gaat hierbij vaak om
samenwerkingen tussen verschillende gemeentes om zo bepaalde schaalvoordelen te bekomen, denk
bijvoorbeeld aan de groepsaankoop van energie.
Ten laatste binnen de dienstensector is er de financiële sector. België kende in het verleden heel wat
coöperatieve banken en spaarkassen, die ontstaan zijn door arbeiders- en landbouwersbewegingen, die
opgericht werden vanuit een sociaal oogpunt. Ze wilden namelijk de sociaaleconomische positie van de
bevolking, die niet tot de elite behoorde, gaan opkrikken. Eind de jaren ’90 was het grote succes van de
coöperatieve banken en verzekeraars voorbij. Enkele van deze banken werden vervangen door
coöperatieve holdings die aanzienlijke participaties in handen hadden in de nieuwe fusiebanken. Een
voorbeeld is Cera cvba, deze coöperatie heeft aanzienlijke participaties in KBC Groep. Voorheen hielden
ook de coöperaties binnen Groep ARCO participaties in Dexia Bank (Van Opstal, 2013).
8. Voorbeelden coöperaties per sector
Om een nog duidelijkere visie te krijgen hoe coöperaties functioneren, zullen enkele bekende bedrijven
uit diverse sectoren besproken worden.
8.1. Coöperaties in de primaire sector
In de primaire sector of land- en tuinbouw vindt men diverse vormen van coöperaties terug, zoals
coöperatieve melkerijen, slachterijen, veilingen etc. Dit zijn vormen van producentencoöperaties waarbij
boeren en tuinbouwers hun productie leveren aan hun coöperatieve vennootschap, die vervolgens instaat
voor de verwerking, verdeling en commercialisering van hun producten (Gijselinckx, Van Opstal &
Develtere, 2008).
13
Een andere vorm die men terugvindt in deze sector is de machinecoöperatie. Hierbij kopen boeren samen
landbouwmachines aan via de coöperatie, waarna ze die dan afzonderlijk kunnen huren van de
coöperatie. Door het oprichten van deze vorm van coöperatie kunnen boeren sneller meer moderne
machines aankopen en grotere investeringen doen, wat de efficiëntie van de productie bevordert
(Gijselinckx, Van Opstal & Develtere, 2008).
TABEL 3: TOP VIJF VAN DE BELGISCHE COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAPPEN IN LAND- EN TUINBOUW, VOLGENS NIET-
GECONSOLIDEERDE OMZET
Naam Maatschappelijke zetel Omzet Aantal werknemers
Belgomilk Beveren 479.038.077 500-999
Milcobel Beveren 406.755.191 200-499
Laiterie des Ardennes Rendeux 238.044.630 20-49
Mechelse Veilingen Sint-Katelijne-Waver 217.883.494 200-499
COVAVEE Leuven 213.353.046 N.A.
Bron: Van Opstal (2011)
Het eerste voorbeeld is Milcobel. Dit is een Belgische coöperatieve vennootschap, die actief is in de
landbouwsector. Milcobel is een CVBA die ontstond in 2004 door een fusie van BZU melkaanvoer CVBA
en Belgomilk CVBA. Pas op 16 mei 2005 werd de fusie door de buitengewone algemene vergadering
goedgekeurd en werden de leden van BZU melkaanvoer en Belgomilk lid van Milcobel.
Het is een coöperatie die meer dan 3000 Belgische melkveehouders samenbrengt. De melkveehouders
zijn niet alleen degene die de melk leveren, maar ze zijn ook de aandeelhouders van de coöperatie. Het
doel van Milcobel is een coöperatieve en realistische melkprijs te waarborgen voor haar leden. Ze wensen
stabiliteit in hun markten te realiseren om zo een duurzame afzet van melk te kunnen garanderen.
In hun mission statement staat heel duidelijk omschreven voor wat ze staan: “Een samenwerkende
maatschappij voor en door boeren12”.
De sterktes van Milcobel zijn onder andere dat er een heel uitgebreide communicatie bestaat, maar ook
dat er duidelijke afspraken gemaakt worden omtrent bijvoorbeeld de verantwoordelijkheden van ieder
lid. Door samen te werken met meer dan 3000 melkveehouders kan men heel veel leren van elkaar en
krijgt men ook gemakkelijker toegang tot de markt (Gijselinckx & Deneffe, 2010).
12 www.milcobel.be
14
8.2. Coöperaties in de secundaire sector
Het tweede voorbeeld is terug te vinden in de secundaire sector. Hoewel er maar heel weinig voorbeelden
te vinden zijn van dergelijke coöperaties in België, kan “de centrale afdeling voor fractionering van het
Rode Kruis” als voorbeeld dienen. Deze coöperatieve vennootschap werd opgericht in 1997 en is tot op
vandaag nog steeds actief in het Brusselse Gewest. Deze afdeling van het Rode Kruis is gespecialiseerd in
de fractionering van plasma en de productie van stabiele plasmaderivaten. Om deze plasmaderivaten te
ontwikkelen, hebben ze plasma nodig van vrijwillige donoren, dat verzameld wordt door diverse acties
van het Rode Kruis13.
8.3. Coöperaties in de tertiaire sector
8.3.1. Coöperaties in de financiële sector
Het derde voorbeeld is SWIFT (Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication). Dit is een
coöperatie die actief is in de financiële wereld, maar noch een bank, noch een verzekeraar is. SWIFT is
een coöperatie die ontstaan is begin jaren 70, met als doel om internationale financiële transacties op
een gestandaardiseerde manier te laten werken. De maatschappelijke zetel van SWIFT is gevestigd in
België. De aandeelhouders kiezen zelf het bestuur dat bestaat uit 25 directeurs. Ze hebben als opdracht
om de vennootschap te besturen en om toezicht te houden over het beheer. De controle op SWIFT wordt
uitgevoerd door de NBB en de centrale banken van de tien grootste economieën; namelijk de Verenigde
staten, China, Japan, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, India, Italië, Brazilië en Canada14.
TABEL 4: TOP VIJF VAN DE BELGISCHE COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAPPEN IN DE FINANCIËLE SECTOR
Naam Maatschappelijke zetel Omzet Aantal werknemers
SWIFT La Hulpe 516.227.251 500-999
P&V Verzekeringen Sint-Joost-ten-Node 349.113.869 500-999
Federale Verzekering
(ongevallen, brand, BA
en diverse)
Brussel 115.858.268 200-499
Record Credit Services Liège 89.437.505 50-99
Banque CPH Tournai 44.419.000 N.A.
Bron: Van Opstal (2011)
13 www.rodekruis.be 14 data.worldbank.org.
15
Communicatie is een hele belangrijke factor voor een coöperatie en daar is SWIFT zich bewust van. Ze
hebben een forum waarbij ze informatie uitwisselen over hun toezichtsactiviteiten met vele centrale
banken van grote economieën.
Doordat SWIFT heel nauw samenwerkt met haar gebruikers is het mogelijk om een inzicht te krijgen in
hun noden en behoeften. Daardoor kan men voortdurend aanpassingen doen aan de bestaande
werkwijze, maar kunnen ze ook steeds innoveren in functie van de noden en behoeften van hun leden.
SWIFT is ervan overtuigd dat ze door de globale samenwerking beter bestand is tegen bedrijfsuitdagingen
die zich voordoen in de hedendaagse economie15.
8.3.2. Coöperaties in de groot- en kleinhandel
Het vierde bedrijf is Prik en Tik. Deze coöperatie is ontstaan midden jaren 80. Een aantal
drankenhandelaars beslisten om samen te werken onder de vorm van een aankoopvereniging, die dan
later geëvolueerd is naar een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (CVBA).
Prik en Tik is een mooi voorbeeld van een producentencoöperatie. Ze doen aanzienlijke
gemeenschappelijke aankopen om zo een concurrentieel assortiment te kunnen aanbieden. Ook voorziet
Prik en Tik voor haar leden-handelaars innoverende concepten. Ondertussen is Prik en Tik uitgegroeid tot
de grootste aankoopgroepering van België16.
TABEL 5: TOP VIJF VAN DE BELGISCHE COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAPPEN IN DE GROOT- EN KLEINHANDEL
Naam Maatschappelijke zetel Omzet Aantal werknemers
Euronics Belgium Aartselaar 210.172.836 50-99
Menouquin Nivelles 115.674.860 50-99
Lekkerland Wijnegem 89.806.092 50-99
Prik & Tik Lommel 75.487.047 10-19
Metalunion Brugge 63.836.409 100-199
Bron: Van Opstal (2011)
8.3.3. Coöperaties in de distributie van geneesmiddelen
Het vijfde bedrijf is Febelco, de grootste Belgische groothandelaar-verdeler van geneesmiddelen met een
marktaandeel van 43 %. De coöperatie heeft een uitgestrekt klantenbestand in Vlaanderen, het Brusselse
Gewest en gedeeltelijk in Wallonië bestaande uit meer dan 2.500 apotheken die ze dagelijks bevoorraden.
Febelco is niet alleen de grootste Belgische coöperatie in de distributie van geneesmiddelen, maar staat
ook in de top 100 van de Belgische bedrijven (Van Opstal, 2013).
15 https://www.swift.com 16 http://www.prikentik-uw-drankenspecialist.be/
16
TABEL 6: TOP VIJF VAN DE BELGISCHE COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAPPEN IN DE DISTRIBUTIE VAN
GENEESMIDDELEN, VOLGENS NIET-GECONSOLIDEERDE OMZET
Naam Maatschappelijke zetel Omzet Aantal werknemers
Febelco Sint-Niklaas 1.221.423.200 500-999
Multipharma Anderlecht 377.552.429 > 1000
L’Economie Populaire (E.P.C.) Ciney 136.483.552 500-999
ESCAPO Mechelen 123.377.918 100-199
SCRL Royale des Pharmacies
Populaires de Verviers et
Arrondissement
Verviers 55.645.003 200-499
Bron: Van Opstal (2011)
De verdeling van geneesmiddelen is namelijk een van de klassieke pijlers van de Belgische coöperatieve
beweging. “Coöperatieve apotheken werden in ons land opgericht vanuit de socialistische en de
christelijke arbeidersbeweging om geneesmiddelen en medische hulpmiddelen toegankelijk te maken
voor het brede publiek.” (Van Opstal, 2013)
9. Cera
Cera is ontstaan in 1892 in Rillaar als een kleine regionale spaarkas. Deze lokale spaarkas hield op te
bestaan in 1998 als gevolg van de fusie met de Kredietbank, de totstandkoming van een grote Vlaamse
financiële groep. Dit was het einde van Cera Bank en de coöperatieve gedachte werd overgenomen door
Cera Holding, die het ideeëngoed op een vernieuwende manier probeert in te vullen, zoals men het nu
kent (Van Molle, Goossens, Buyst & van der Wee, 2002).
Cera is het voorbeeld bij uitstek van een succesvolle coöperatieve vennootschap. De coöperatie telt
ongeveer een half miljoen vennoten en is erkend door de Nationale Raad voor de Coöperatie. Cera kan
moeilijk ingedeeld worden in een van bovenstaande sectoren, want Cera investeert zowel op financieel
als maatschappelijk vlak en ook op regionaal, nationaal en internationaal vlak.
De investeringen van Cera dragen bij tot de welvaart van alle vennoten en van de hele samenleving. De
vennoten krijgen namelijk jaarlijks een dividend uitgekeerd en genieten van diverse voordelen en
kortingen. Zoals reeds eerder vermeld, heeft Cera meer dan 20% van de aandelen van KBC Groep in
handen. Deze investering draagt bij tot de stabiliteit en de verdere ontwikkeling van deze groep en creëert
werkgelegenheid17.
17 www.cera.be
17
10. Initiatief Europese Commissie
Sterk groeiende ondernemingen zijn bedrijven die de meeste werkgelegenheid bieden. Het zijn met
andere woorden start-ups die groeien tot grote ondernemingen. De start-ups zijn cruciaal voor de
Europese economie. Het zijn dan ook deze ondernemingen die zorgen voor de innovatie en het
concurrentievermogen van Europa.
De Europese Commissie is bezig met tal van strategieën ter ondersteuning van deze start-ups. Ze willen
een omgeving creëren die innoverend en ondernemend is. Eén van die initiatieven is “Single Market
Strategy”, waarbij de Europese Commissie een efficiëntere markt wenst te creëren voor start-ups. Dit zal
een direct positief effect hebben op het aantal banen en de groei binnen Europa.
Heel wat start-ups worden met drie moeilijkheden geconfronteerd, namelijk (1) teveel regelgeving en
administratieve barrières, (2) te weinig mogelijkheden om geschikte partners te vinden en (3)
onvoldoende financiële middelen om te groeien. Het zijn deze aspecten die de Europese Commissie wil
aanpakken door middel van haar initiatieven.
Om het eerste probleem aan te pakken zal er in 2017 een “Single Digital Gateway” opgezet worden.
Bedrijven zullen eenvoudig informatie kunnen vinden over de markt, de verschillende procedures die ze
moeten volgen en advies. Verder zou er ook een BTW-gebied gecreëerd worden.
Om het tweede probleem aan te pakken, is men de laatste jaren bezig met het opzetten van
“gemeenschappen”, online, business clusters etc., waar men de juiste partner kan vinden.
Overheidscontracten kunnen start-ups helpen om te groeien. Dit middel is nog niet optimaal uitgewerkt
en er moet dus nog verder aan gesleuteld worden, want slechts een klein deel van de start-ups krijgt een
overheidscontract. Een ander initiatief houdt verband met vaardigheden. Het is namelijk de bedoeling dat
de groeiende ondernemingen adequate werknemers aanwerven met de juiste financiële en technische
vaardigheden. Maar ook de ondernemingen zelf moeten voldoende vaardigheden hebben omtrent
management en leiderschap. Daarvoor zal de Europese Commissie onder andere een “Blueprint for
Sectoral Cooperation on Skills” opzetten, dat als doel heeft de vaardigheden te verbeteren en om de
tekorten van de vaardigheden bloot te leggen. Aansluitende initiatieven hierbij zijn “Digital Skills and Jobs
Coalition” en “Big data tool”. Deze initiatieven zijn beiden gericht op het verwerven van kennis en
vaardigheden (Europese Commissie, 2016).
Sinds 2010 bestaat er een Europees programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie dat
microkredieten verleent, zo hebben de start-ups meer financiële middelen ter beschikking. Een ander
initiatief van Europa is “Capital Market Union” dat de start-ups zou moeten helpen bij het vinden van
financiële middelen (Europese Commissie, 2016).
18
11. Coöperaties: geografische visie
Het succes van een coöperatie is afhankelijk van de geografische ligging en spreiding van het
samenwerkingsverband en de betrokken partners. Volgens De Backer et al. (2001) zijn er grote verschillen
merkbaar tussen nationale en internationale allianties. Ongeveer de helft van alle allianties overschrijdt
de wereldblokken, genaamd internationale allianties. Een voorbeeld hiervan is een
samenwerkingsverband tussen de Verenigde Staten en Japan. Deze alliantie blijkt significant meer
blokoverschrijdend dan andere allianties. Een vierde van de coöperaties bestaat uit leden die enkel uit de
EG-landen komen, genaamd interregionale allianties, en de resterende 25 procent zijn nationale allianties.
Gezien het belang van de internationale allianties is het ook belangrijk rekening te houden met de
culturele en geografische verschillen bij het vormen van een coöperatie. De culturele verschillen zullen
uiteraard het grootst zijn tussen internationale allianties, waarbij de gebruiken in de verschillende
samenwerkingsverbanden uiteenlopend zijn. Dit zal logischerwijs veel tijd en geld kosten, terwijl dat bij
het oprichten van een coöperatie niet voorhanden is. Het kiezen van bekwame partners is cruciaal,
waarbij rekening moet gehouden worden met hun capaciteiten en gebreken. Deze eigenschappen
worden beïnvloed door de geografische ligging van de organisaties die betrokken zijn bij de alliantie.
12. Belang coöperaties
Elke vennootschapsvorm heeft sterktes en zwaktes. Hieronder worden zowel de sterke als de minder
sterke punten van de coöperatieve vennootschap besproken.
12.1. Voordelen
Soms is het mogelijk dat bepaalde behoeften niet door de markt of door de overheid kunnen worden
vervuld. Dan kan een coöperatie in vele gevallen het antwoord bieden op dit probleem. Met andere
woorden een coöperatie kan erin slagen om onvervulde behoeften te vervullen.
Een ander belangrijk voordeel van een coöperatie zijn schaalvoordelen. Door samen te gaan werken kan
men de kosten van bijvoorbeeld onderzoek en ontwikkeling of de productiekosten laten dalen. Dit kan
ervoor zorgen dat de prijs voor de eindklant gedrukt wordt met als potentieel gevolg dat er meer interesse
is in het product.
Globalisering is sterk aanwezig in onze maatschappij. Dit heeft heel wat voordelen, maar
het brengt ook heel wat risico’s met zich mee. Coöperaties kunnen die dan weer heel goed
opvangen, omdat de economische activiteit zich terug op lokaal niveau kan afspelen.
Coöperaties zorgen er met andere woorden voor dat de producten en diensten die ze aanbieden sterker
19
aanleunen bij de lokale behoeften en dat ook de opbrengsten die ze maken naar de lokale gemeenschap
gaan (Gijselinckx & Deneffe, 2010).
Door de samenwerking tussen de verschillende leden van een coöperatie, wordt het aanbod
samengebracht. Dit heeft als voordeel dat een coöperatie een betere en sterkere handelspositie heeft.
Door een sterkere handelspositie is er een kleinere kans dat een coöperatie geconfronteerd wordt met
asymmetrische informatie of intransparantie van de markt (Lambrechts, 2013).
Als groep staat men altijd sterker, ook op economisch vlak. Dit heeft ook voordelen voor een coöperatie,
zoals bijvoorbeeld een makkelijkere toegang tot de markt alsook dat een coöperatie sterker staat
tegenover de concurrenten. Door die intense samenwerking biedt men ook een uitgebreider assortiment
van producten aan, waardoor meer klantensegmenten kunnen worden aangesproken. Een coöperatie kan
door haar diensten flexibeler inspelen op de vraag en behoeften van klanten, wat ook een heel groot
voordeel biedt voor de coöperaties. Verder zal die samenwerking er ook toe leiden dat er een intense
uitwisseling is van knowhow, wat er toe bijdraagt dat er betere producten op de markt komen (Van Opstal,
Coates & Uddin, 2014).
Alle leden van de coöperatie zijn zeer betrokken bij het reilen en zeilen van hun activiteit. Dit kan ervoor
zorgen dat de coöperatie zeer veel vertrouwen uitstraalt naar de buitenwereld.
12.2. Nadelen
Zoals eerder vermeld in de voordelen, werken de leden van een coöperatie intens samen. Dit heeft een
voordeel, maar ook een belangrijk nadeel. Door de intense samenwerking kunnen er spanningen
ontstaan, waardoor het besturen van de coöperatie moeizaam en traag kan verlopen. Soms kan het ook
gebeuren dat het individuele belang van een lid niet overeenkomt met het belang van de coöperatie
(Lambrechts, 2013).
Een ander belangrijk nadeel dat zich soms voortdoet, is het slechte beheer van het vermogen. Dit betekent
dat het vermogen door alle leden samen beheerd wordt. Daardoor wordt het vaak niet op een efficiënte
manier beheerd (Lambrechts, 2013).
Verder zijn er drie problemen waarmee een coöperatie kan geconfronteerd worden.
Ten eerste is er het probleem van “horizon”. Dit heeft te maken met de terughoudendheid tot investeren.
Vaak zullen de oudere leden niet meer bereid zijn te investeren, terwijl de jongere leden juist wel willen
investeren. Dit probleem kan zich ook op een andere manier manifesteren. Indien coöperaties doelen
nastreven op korte termijn die ten koste gaan van hun investeringen op lange termijn, doet ook het
horizonprobleem zich voor. Dit heeft als gevolg dat de ontwikkeling en verbetering van de producten of
diensten tegen gehouden wordt (Mérel, Saitone & Sexton, 2009).
20
Ten tweede kan het portfolioprobleem zich voordoen. Dit betekent dat het aandeel dat een lid heeft in
een coöperatie niet kan worden afgestemd op het risico dat men wenst te nemen.
Het derde en laatste probleem dat zich kan voordoen is het zogenaamde free riders probleem. Dit
betekent dat sommige leden willen profiteren van de voordelen van een coöperatie, maar zelf geen deel
van de kosten willen dragen (Lambrechts, 2013). Een voorbeeld hiervan is pooling, dit is het bundelen van
mensen in een coöperatie. Pooling faalt soms doordat adequate en niet-adequate producenten samen in
een coöperatie zitten. De twee types producenten bieden producten van hoge en lage kwaliteit aan,
waardoor ze samen de kwaliteit laten varen. Dit heeft als gevolg dat adverse selection zich voordoet. Dit
uit zich dan in een lagere kwaliteit van het product of dienst en zelfs tot het verdwijnen van de coöperatie
uit een kwaliteitsvolle markt (Mérel et al., 2009).
12.3. Coöperatieve vennootschap versus een klassieke vennootschapsvorm
Door een vergelijking te maken tussen een coöperatie en een klassieke vennootschapsvorm wordt het
belang van een coöperatie duidelijk en worden de voor- en de nadelen tegenover elkaar afgewogen.
TABEL 7: VERGELIJKING TUSSEN EEN COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAP EN EEN KLASSIEKE VENNOOTSCHAPSVORM
Coöperatieve vennootschap (CVBA) Klassieke vennootschapsvorm (bv. BVBA)
Het oprichten van een coöperatie vergt veel tijd
en inspanningen. Deze vennootschapsvorm moet
ook minimaal uit drie oprichters ontstaan.
Het opstellen van de statuten vergt veel tijd en
inspanningen. Bij deze vennootschapsvorm zijn er
minimaal twee oprichters nodig en uitzonderlijk
(E-BVBA) slechts één oprichter.
Een coöperatie heeft een zeer traag democratisch
besturingsproces, omdat de coöperatie werkt
voor en door leden.
Dit probleem doet zich bij deze vorm minder voor.
Soms is het individuele belang van een lid
tegenstrijdig met het gemeenschappelijke
belang.
Dit probleem is minder aanwezig, omdat men
vaak met minder leden geconfronteerd wordt en
er ook geen andere doelen zijn dan het maken
van winst en werken in het belang van de
aandeelhouders.
21
Het beheer is gemeenschappelijk en dus ook de
winst is gemeenschappelijk, wat er voor zorgt dat
die niet individueel kan onttrokken worden.
Indien men uit de vennootschap treedt, dan krijgt
men wel de inbreng terug.
Bij een klassieke vennootschapsvorm hebben de
aandeelhouders wel recht op een deel van de
winst en wordt ook hun inbreng terugbetaald
indien ze de onderneming verlaten en hun
aandelen verkopen.
Verder zijn de voordelen eerder onrechtstreeks
en dus minder gekend, waardoor er soms
opportunistisch gedrag kan opduiken.
Een coöperatie doet een investering voor de
toekomst van de sector, zijn leden en de
organisatie.
Terwijl bij een klassieke vennootschapsvorm er
geen bijkomende doelen zijn. Daar ligt de focus
op de aandeelhouders en hun vergoeding in
verhouding tot hun inbreng.
Een ander belangrijk voordeel van coöperaties is
dat het een open lidmaatschap heeft, wat
inhoudt dat het toegankelijk is voor iedereen.
Een klassieke vennootschap bestaat uit de
oprichters en is dus niet zomaar toegankelijk voor
iedereen.
Een coöperatie wordt bestuurd door alle leden
van de coöperatie, dit houdt in dat ieder lid
evenveel te zeggen heeft, want één lid is gelijk
aan één stem.
Bij een klassieke vennootschap wordt er gestemd
via het aantal aandelen dat men bezit.
Bronnen: Lambrechts (2013) & Vlaamse Overheid
13. Wat is succes bij coöperaties?
Winstmaximalisatie en een hoge rendabiliteit zijn alvast niet de succesfactoren van coöperaties. Hun doel
en beweegreden is vooral het voorzien in goederen en diensten die gewone vennootschappen niet
kunnen voorzien, wegens een te hoog kostenplaatje of gewoonweg omdat men er geen realistische prijs
voor krijgt. Een passend voorbeeld hiervan is de melkveehouderij. Melkveehouders krijgen vaak een veel
te lage prijs aangeboden voor hun melk. Het is juist op deze pijnpunten dat coöperaties een antwoord
kunnen bieden (Cecon, 2009).
Er zijn verschillende redenen die het succes van coöperaties kunnen verklaren. Veel hangt dan ook af van
hun bestaansreden, hun doel. Zo zal een publieke coöperatie eerder succes bereikt hebben als er een
hogere levenskwaliteit of een betere levenstandaard is vastgesteld bij de burgers van een land.
22
Verder kunnen deze coöperaties ook geslaagd zijn in hun opzet als er een beter en efficiënter gebruik is
van de middelen of als ze hebben kunnen bijdragen tot een regionale ontwikkeling.
13.1. De succesfactoren: algemeen
De eerste belangrijke factor tot succes is het hebben van een goede organisatiestructuur. De coöperatie
moet capabele en toegewijde leden aantrekken, die de waarden van de coöperatie permanent
representeren, een hoge participatiegraad nastreven en hun beslissingen niet laten beïnvloeden door
politiek. Een belangrijke factor hierbij is de verkiezingsprocedure. Succesvolle coöperaties hebben
verkiezingsprocedures voor bestuursleden waarbij iedereen verzekerd is van kandidatuur. Deze
procedures moeten ervoor zorgen dat verkozen mensen gemotiveerd blijven voor een voldoende lange
periode zodat de continuïteit van de coöperatie gegarandeerd blijft. Daarentegen is na een bepaalde
periode de verkiezing van nieuwe bestuursleden belangrijk voor de verandering van de coöperatie door
de inbreng van nieuwe ideeën. Een hoge rotatiegraad van het management betekent een minder
succesvolle coöperatie (Ruiz-Mier & van Ginneken, 2006).
De tweede belangrijke factor is de praktijken van de coöperatie. Een goede coöperatiestructuur kan
praktijken stimuleren die bijdragen tot autonomie, externe verantwoordingsplicht en
consumentengerichtheid. Een goed financieel management en planning zijn kritische factoren voor goed
presterende coöperaties. Door de dubbele rol van de leden als eigenaar en consument kan de prijs niet
te laag gezet worden, omdat zo de coöperatie verlies draait. De prijs kan uiteraard ook niet te hoog gezet
worden, want anders zal de consument het product niet aankopen
(Ruiz-Mier & van Ginneken, 2006).
De derde en laatste belangrijke factor tot succes is de externe omgeving. Op de externe omstandigheden
kan de coöperatie geen invloed uitoefenen, maar dit speelt wel een belangrijke rol. De belangrijkste
omstandigheden zijn de populatiegrootte, de aanwezigheid van de staat en de ingesteldheid van de
populatie.
13.2. Factoren tot succes volgens vier parameters
De parameters die kunnen leiden tot het succes van coöperaties zijn op economisch, financieel,
management en organisatorisch vlak te vinden.
13.2.1. Economische parameters
De economische parameters die kunnen leiden tot het succes van een coöperatie zijn (1) het aanbieden
van een uniek en/of essentieel product of dienst, (2) het in de hand houden van de operationele kosten,
(3) het hebben van een sterke klantenrelatie en (4) de reden voor het ontstaan van de coöperatie komt
doordat dezelfde goederen een te hoge prijs hebben.
23
De variabele “het aanbieden van een uniek product/dienst”, leverde significante resultaten op in het
onderzoek van Bhuyan en Leistritz (2001). Het zou voor 23% bijdragen tot het succes van een coöperatie.
Dezelfde conclusie kan gemaakt worden voor de andere twee parameters, uitgezonderd het al dan niet
hebben van een sterke klantenrelatie, deze variabele was echter niet significant. Indien men erin slaagt
om de operationele kosten te handhaven, zal men 15,5% meer kans hebben op succes dan een coöperatie
die daar niet toe in staat is. En indien de coöperatie is ontstaan om een oplossing te bieden voor de hoge
prijzen van de aangeboden producten, leidt dit tot 16% meer kans op succes.
13.2.2. Financiële parameters
De financiële parameters die kunnen leiden tot het succes van een coöperatie zijn (1) een voldoende hoog
eigen vermogen hebben om solvabiliteit te waarborgen, (2) het schuldenkapitaal bestaat hoofdzakelijk
uit leningen, (3) degene die het schuldenkapitaal financiert lid is van de coöperatie, (4) financiële giften
noodzakelijk zijn voor de financiering van de onderneming en (5) geen moeite om het eigen vermogen of
vreemd vermogen te verhogen.
Uit de financiële parameters konden Bhuyan en Leistritz (2001) afleiden dat de variabelen hoog niveau
eigen vermogen, belang financiële giften en het makkelijk kunnen laten stijgen van de schulden
significante resultaten opleverden en dus bijdragen tot het succes van de coöperatie.
13.2.3. Managementparameters
De managementparameters die kunnen leiden tot het succes van een coöperatie zijn (1) het professioneel
beheer van de coöperatie, (2) het gebruik gemaakt hebben van een professionele consultant bij
oprichting, (3) het makkelijk adequate managers vinden, (4) de kwaliteit van het management zijn een
sterkte van de onderneming en (5) het hebben van een toekomstplan voor de komende vijf jaar.
Volgens Bhuyan en Leistritz (2001) kon geconcludeerd worden dat de kwaliteit van het management en
het hebben van een toekomstplan, belangrijke factoren zijn die bijdragen tot het succes van een
coöperatie. Dit betekent dat, indien een coöperatie een zeer goed en kwalitatief management heeft,
ongeveer 11% meer kans heeft om succes te boeken dan een coöperatie die geen kwalitatief management
heeft. Het is met andere woorden belangrijk dat het management voldoende kennis heeft over de
industrie, maar het is evenzeer belangrijk dat ze ervaring heeft om een onderneming te leiden. Een
belangrijk punt hierbij is het aanbieden van opleidingen aan de diverse leden, zodat ze continue op de
hoogte blijven van de laatste nieuwigheden. Ook draagt dit bij tot het succes van een coöperatie. Indien
de coöperatie een toekomstplan heeft, zullen zij 6,5% meer kans hebben op succes.
24
13.2.4. Organisatorische paramaters
De organisatorische parameters die kunnen leiden tot het succes van een coöperatie zijn (1) de
belangrijkheid om handel te drijven met een niet-lid, (2) het open lidmaatschap, (3) het makkelijk vinden
van geschikte leden, (4) het voldoende rekening houden met de verschillende behoeften van de leden
en (5) het behouden van de leden voor een voldoende lange tijd.
Voor de coöperatie is het heel belangrijk om een open lidmaatschap te hebben, dit betekent dat iedereen
vrij moet kunnen in- en uittreden. Voor de coöperatie is het belangrijk om adequate en loyale leden te
hebben, maar kan men die ook behouden? Verder is niet enkel de coöperatie in zijn geheel van belang,
maar ook de consumenten aan wie ze hun producten verhandelen. Men moet ook steeds nagaan of men
voldoet aan de noden en wensen van hun leden indien men een succesvolle coöperatie wil zijn.
Volgens het onderzoek van Bhuyan en Leistritz (2001) en ook het onderzoek door Carlberg, Ward en
Holcomb (2006) leiden deze variabelen tot succes van coöperaties. Het komt er dus op neer dat wanneer
een coöperatie voldoet aan één van deze variabelen, men een grotere kans heeft op succes dan een
coöperatie die er niet aan voldoet.
13.3. Conclusie
Algemeen zijn kleine coöperaties succesvoller, omdat de relatie tussen leden en management directer is.
Dit kan ook een nadeel zijn, omdat de keuze van technisch capabele mensen uit het aantal leden beperkter
is. Veelal zijn coöperaties succesvol als ze diensten aanbieden waar de staat niet in slaagt. De populatie
realiseert zich dat het georganiseerd moet worden en nemen hun verantwoordelijkheid op om in deze
diensten te voorzien. De bereidheid om diensten aan te bieden is een ander essentieel element. Indien
een dienstencultuur niet aanwezig is in de samenleving, dan zal de participatie laag zijn (Ruiz-Mier & van
Ginneken, 2006).
De factoren tot succes die besproken werden, zullen verder afgetoetst worden in het onderzoek.
25
14. Groei coöperaties in België
FIGUUR 1: EVOLUTIE AANTAL COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAPPEN
Bron: Van Opstal (2012)
Het cijfermateriaal over coöperaties dat ter beschikking is gesteld in België is schaars. Daarom zal er
toegespitst worden op cijfers van 2005 tot 2010 (Van Opstal, 2012). Indien men kijkt naar de het aantal
coöperatieve vennootschapen in België kan een stabiele evolutie worden vastgesteld.
Er kan echter ook gekeken worden naar de groei via het juridische profiel van coöperaties.
Opmerkelijk is de sterkste groei bij de coöperatieve vennootschappen met een sociaal oogmerk. Indien
er een vergelijking gemaakt wordt tussen de cijfers van 2005 en die van 2010, dan kan er een verdubbeling
worden vastgesteld. Een tweede opmerkelijke groei is die van de burgerlijke coöperatieve
vennootschappen. Zij kenden een groei van om en bij de 50 basispunten tegenover het referentiejaar
2005.
26
FIGUUR 2: RELATIEVE EVOLUTIE VAN HET AANTAL COÖPERATIES VOLGENS RECHTSVORM
Figuur 2: Relatieve evolutie van het aantal coöperaties volgens rechtsvorm (Van Opstal, 2012).
Bron: Van Opstal (2012).
15. Erkende coöperaties in België
Van Opstal, Gijselinckx & Wijns (2008) constateerde dat er 558 coöperaties door de Nationale Raad voor
de Coöperatie (NRC) werden erkend in het najaar van 2006. Uit een survey, uitgevoerd door Cera
Steunpunt Coöperatief Ondernemen en het Centre d’Economie Sociale, kunnen enkele belangrijke
bevindingen worden besproken.
15.1. Jaar van oprichting
Figuur 3 toont het jaar waarin coöperatieve vennootschappen zijn opgericht. Hieruit kan worden afgeleid
dat het merendeel van de coöperaties niet ouder is dan 20 jaar. De oudste coöperatie onder de
respondenten dateert uit 1886.
FIGUUR 3: JAAR VAN OPRICHTING
Bron: Van Opstal, Gijselinckx & Wyns (2008)
0
10
20
30
40
50
1850 1860 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000
27
15.2. Gemiddelde leeftijd
In tabel 7 wordt de gemiddelde leeftijd van de diverse coöperaties naar activiteitensector opgesomd.
Hierbij valt op dat binnen de primaire sector de machinecoöperaties tot de jongste coöperaties behoren.
De reden hiervoor is dat machinecoöperaties speciaal worden opgericht om samen een machine aan te
kopen, zoals reeds eerder vermeld. Ook de overige coöperaties binnen de primaire sector zijn relatief
jong.
TABEL 8: GEMIDDELDE LEEFTIJD VAN ERKENDE COÖPERATIES IN BELGIË
N Gemiddelde Q25
Mediaan
(Q50) Q75
Totaal 160 26 9 15 28
Naar activiteitensector
Primaire sector 58 14 9 11 14
Machinecoöperaties 40 12 7,5 9,5 13
Overige 18 19 10 11,5 17
Secundaire sector 10 27 3 19 42
Tertiaire sector 92 33 13,5 21,5 41,5
Apothekercoöperaties 12 50 23,5 29,5 71
Financiële coöperaties 21 33 14 17 41
Overige 59 29 11 19 41
Bron: Van Opstal, Gijselinckx & Wyns (2008)
De dienstencoöperaties worden aanzien als de oudste coöperaties. Ze zijn namelijk gemiddeld gezien 33
jaar oud. De apothekercoöperaties steken er met kop en schouder bovenuit met een gemiddelde leeftijd
van 50 jaar. Financiële coöperaties zijn gemiddeld 33 jaar oud en overige coöperaties binnen de tertiaire
sector zijn gemiddeld 29 jaar oud.
28
16. Oorzaken falen van coöperaties
Er zijn diverse redenen voor het falen van coöperaties. Eén van de redenen kan zijn door een negatieve
economische spiraal, denk hierbij aan de financiële crisis van 2008. Toen waren het economisch slechte
tijden en denkt ieder voor zich. Er heerst in zulke periodes weinig tot geen solidariteit en dit is juist een
cruciaal element van een coöperatie.
Een tweede reden kan zijn dat de coöperatie geen duidelijke doelstellingen voorop zet. Ze weet met
andere woorden niet duidelijk wat concreet de bedoeling is van de coöperatie. Dit kan als gevolg hebben
dat er een slechte voorbereiding en planning is. Deze aspecten kunnen het gevolg zijn van een gebrek aan
deskundigheid. Dit komt omdat de leden van de coöperatie niet de juiste competenties hebben en ze ook
geen advies van buitenaf raadplegen om hen te begeleiden. Voor sommige startende coöperaties kan dit
juist kostenbesparend werken (Lambrechts, 2013).
Bij elke oprichting van een onderneming, een coöperatie of niet, dient een risicoanalyse opgesteld te
worden. Dit is nodig om een inzicht te krijgen in potentiële risico’s die het bedrijf loopt of kan krijgen in
de toekomst. Vaak is men veel te laks met deze risicoanalyse, met alle gevolgen van dien. Er komen
onverwachte en onvoorziene risico’s op hun pad die ze misschien niet aankunnen en dit kan in het
slechtste geval leiden tot het einde van de coöperatie.
29
Deel 2: Onderzoek
1. Onderzoeksdoel
Dit onderzoek werd opgezet om te achterhalen welke factoren leiden tot het succes van coöperaties in
België. Verder is het doel van dit onderzoek om te toetsen of de gebruikte variabelen uit het onderzoek
van Bhuyan en Leistritz (2001) ook effectief van toepassing zijn op de cijfergegevens in België. Tot slot zal
er in dit onderzoek nagegaan worden welke factoren tot succes leiden voor de coöperaties in de reeds
uitgewerkte voorbeelden uit de literatuurstudie. Het gaat hierbij over de coöperaties Milcobel, SWIFT,
Prik en Tik, Febelco en Cera.
In dit onderzoek zijn enkel de actieve coöperatieve vennootschappen met beperkte (CVBA) en onbeperkte
aansprakelijkheid (CVOA) opgenomen om zo een realistisch beeld te krijgen van de succesfactoren van
coöperaties.
2. Soort onderzoek
De data die zullen gehanteerd worden tijdens het onderzoek zijn gegevens die verzameld werden door
het NAC (Nationaal Agrarisch centrum) en die ter beschikking worden gesteld door Belfirst. Dit betekent
dat in dit onderzoek wordt gewerkt met secundaire gegevens, met als voordeel dat de gegevens al
verwerkt zijn.
Belfirst is een databank die uitgebreide financiële informatie ter beschikking stelt over bedrijven in België.
Het gaat hierbij om cijfergegevens met betrekking tot de omvang van de onderneming, de winst, het
management, de continue educatie, leningen enz. In dit onderzoek zal dus een kwantitatief onderzoek
gevoerd worden.
Een kwantitatief onderzoek kan als volgt omschreven worden: “Het verzamelen van cijfermatige
informatie over veel onderzoekseenheden, die kunnen worden gegeneraliseerd naar de populatie.”
(Fischer & Julsing, 2014).
Volgens Everaert & van Peet (2006) is het voordeel van kwantitatief onderzoek dat er gebruik gemaakt
wordt van statistische modellen zodat er minder plaats is voor sociaal wenselijke antwoorden. Verder
kunnen via kwantitatief onderzoek grootschalige trends en relaties tussen variabelen onderzocht worden.
Een nadeel van kwantitatief onderzoek is echter dat ondernemingen geen motivering kunnen geven over
hun cijfers of dieper kunnen ingaan op het bevraagde onderwerp.
30
3. Gebruikte data
Belfirst is een databank die gegevens over alle Belgische en Luxemburgse bedrijven bijhoudt. Deze
databank kan gehanteerd worden voor onderzoek naar individuele bedrijven, bedrijven met een specifiek
profiel of om diverse analyses uit te voeren. Er zijn meer dan twee miljoen ondernemingen opgenomen
in de databank18.
In totaal zijn er meer dan 50.000 coöperaties in België, waarvan ongeveer 20.000 coöperaties nog steeds
actief zijn. Daarom is er een selectie gebeurd op basis van het aantal coöperaties dat het statuut van
vennootschap draagt, met ofwel beperkte ofwel onbeperkte aansprakelijkheid. Ook is er een selectie
gebeurd op basis van het al dan niet nog actief zijn van de coöperatieve vennootschap. Het aantal
coöperaties dat aan deze criteria voldoet, is om en bij de 12.495 coöperaties. Dit kan al een eerste signaal
zijn van succes bij coöperaties. Ongeveer een vierde van alle bestaande coöperaties in België zijn actieve,
coöperatieve vennootschappen met (on)beperkte aansprakelijkheid.
Er werd gebruik gemaakt van cross-sectionele data, wat betekent dat de verschillende variabelen
die bevraagd werden in verschillende ondernemingen op eenzelfde moment gebeurden
(Koop, 2006).
3.1. Missing values
In de data van Belfirst werden de variabelen “het aanbieden van een uniek product/dienst”, “sterkte van
de klantenrelatie”, “is de bank ook lid van de coöperatie” en “het hebben van een toekomstplan” niet
opgenomen. Ook waren er geen data beschikbaar voor sommige specifieke variabelen uit de studie van
Bhuyan en Leistritz (2001). Daarom werd er soms geopteerd voor andere variabelen, die wel in lijn liggen
met de variabelen uit het onderzoek van Bhuyan en Leistritz (2001) en die ook hetzelfde trachten te
meten.
Sinds 1991 werd een coöperatieve vennootschap (CV) afgeschaft en dit statuut werd omgevormd naar
een coöperatieve vennootschap met (on)beperkte aansprakelijkheid. Het is dus niet representatief om
het aantal jaren dat een coöperatie actief is, op te nemen.
18 www.bvdinfo.com
31
TABEL 9: NIET OPGENOMEN VARIABELEN IN MODEL
Niet opgenomen variabelen
Diploma van het management Slechts 2 van de 12.495 opgenomen coöperaties
heeft dit beantwoord.
Brutowinst Deze variabele had geen enkele respondent.
Contributies en subsidies Slechts 2 van de 12.495 opgenomen coöperaties
heeft dit beantwoord.
Hoofdactiviteit Er werd geen toegang verschaft tot het verkrijgen
van deze gegevens.
Hoofd producten en/of diensten Er werd geen toegang verschaft tot het verkrijgen
van deze gegevens.
Bron: Gretl
Aangezien deze variabelen niet bevraagd of beantwoord werden bij de Belgische coöperaties, kunnen
deze ook niet opgenomen worden in het onderzoeksmodel. De focus van dit onderzoek zal dus liggen op
de variabelen waarbij voldoende respondenten waren, zodat het onderzoek significante resultaten kan
opleveren.
4. Gebruikte variabelen
De variabelen die gebruikt worden voor het onderzoek zijn gebaseerd op het onderzoek van Bhuyan en
Leistritz (2001). De variabelen die gehanteerd zullen worden tijdens dit onderzoek zijn de operationele
kosten, het continue opleiden of bijscholen van het personeel en management uitgedrukt in aantal
personen en in aantal uren, de solvabiliteitsratio, exploitatiesubsidies en andere verkregen compensaties,
de omvang van de leningen, de grootte van het kapitaal en het aantal personeelsleden dat uit dienst
treedt. Er zal onderzocht worden of deze variabelen al dan niet leiden tot het succes van een coöperatieve
vennootschap.
De afhankelijke variabelen die gekozen zijn, meten wanneer een coöperatie succesvol is. De eerste
succesvariabelen die opgenomen zijn in dit model zijn van financiële aard, namelijk de winstmarge en de
turnover van een coöperatie.
Uiteraard moet men bij coöperaties niet enkel kijken naar de financiële situatie van de onderneming,
maar ook naar andere factoren zoals het kunnen voldoen aan de behoeften van zijn leden. Aangezien dit
zeer moeilijk meetbaar is, kan deze variabele niet opgenomen worden in het onderzoek. Daarom werd er
gekozen voor een alternatieve variabele, namelijk de omvang of de grootte van de onderneming.
32
4.1. Bespreking variabelen
Operationele kosten
De operationele kosten zijn de kosten voor bedrijfsvoering. Deze kosten zijn zowel opgebouwd uit vaste
als variabele kosten. Het is aan het management om deze kosten zo goed mogelijk te beheren en ze zo
laag mogelijk te houden. Hoe lager deze kosten, hoe efficiënter de bedrijfsprocessen verlopen. Dit kan
door de bestaande processen te verbeteren of door direct te anticiperen op incidenten in het proces. Met
andere woorden deze variabele weerspiegelt een dubbele functie. Aan de ene kant weerspiegelt het de
efficiëntie van de coöperatie en aan de andere kant geeft het ook weer of de managers competent zijn
en dus de bedrijfsprocessen goed beheren (Desmidt & Verrue, 2016).
TABEL 10: OPERATIONELE KOSTEN (X 1000€)
Gemiddelde Minimum Maximum
31.247,00 - 4.191,30 1.340.041,00
Bron: Gretl
De gemiddelde hoeveelheid aan operationele kosten voor actieve coöperatieve vennootschappen in
België is 31.247.000 euro. Er zijn echter twee coöperaties die negatieve operationele kosten genereren,
namelijk “Intercommunale pure de financement du Hainaut” en “Société Européenne de Televente” met
respectievelijk operationele kosten van -4.191.300 euro en -7.000 euro. In principe kunnen kosten niet
negatief zijn, waarschijnlijk duidt dit volgens Belfirst zelf op een tikfout. De maximale waarde aan
operationele kosten in dit onderzoek bedraagt 1.340.041.000 euro.
Continue opleiding of bijscholing van personeel en management uitgedrukt in aantal personen
en in aantal uren
De continue opleiding of bijscholing van personeel en management uitgedrukt in aantal personen en uren
vormt de aangeboden opleidingen aan het personeel en het management van een coöperatie. Deze
variabele weerspiegelt of een coöperatie geleid wordt door leden die voldoende kennis hebben over de
coöperatie en de aangeboden goederen en/of diensten van de coöperatie. Bovendien duidt dit op het
vermogen van het management om een coöperatie te besturen, met andere woorden het al dan niet
beschikken over voldoende kennis om een coöperatie op een professionele manier te leiden19.
TABEL 11: CONTINUE OPLEIDING OF BIJSCHOLING (IN AANTAL UREN)
Gemiddelde Minimum Maximum
150,61 0,00 117.345,00
Bron: Gretl
19 www.bvdinfo.com
33
Het gemiddeld aantal uren dat besteed wordt aan extra opleidingen en scholingen in coöperaties is 150
uren. De minimale waarde bedraagt 0 uren en het maximaal aantal uren bedraagt 117.345.
TABEL 12: CONTINUE OPLEIDING OF BIJSCHOLING (IN AANTAL PERSONEN)
Gemiddelde Minimum Maximum
5,00 0,00 3.663,00
Bron: Gretl
Het gemiddeld aantal personeelsleden dat kan genieten van opleiding of bijscholing bij een
coöperatie is 5. Na een analyse van de datagegevens kan dit erop wijzen dat er nog steeds heel wat
coöperaties deze vraag niet beantwoord hebben, waardoor dit een vertekend beeld kan geven in het
onderzoek. Het maximale aantal personeelsleden dat een opleiding krijgt is 3663.
Solvabiliteitsratio
De solvabiliteitsratio weerspiegelt de verhouding tussen het eigen vermogen en het totaal vermogen van
een onderneming (Aernoudt, 2012). Aangezien het gaat om een ratio betekent dit dat het gaat om een
procentuele verhouding. Dit geeft aan welk procentueel deel van het totale vermogen uit eigen vermogen
is opgebouwd. Dit kan variëren tussen 0 en 100%. De interpretatie van deze variabele kan als volgt
gebeuren: hoe lager de solvabiliteit, hoe kleiner de bescherming van de schuldeisers en hoe lager de
financiële autonomie van de coöperatie. Als er minder eigen vermogen ter beschikking is van een
onderneming, betekent dit dat er bij een liquidatie onvoldoende middelen zijn om de schuldeisers terug
te betalen. Een andere mogelijke interpretatie is die van het financiële risico: hoe hoger de schuldgraad,
hoe hoger het financiële risico. Dit komt omdat het vreemd vermogen toeneemt en dat brengt een hogere
vaste financiële kost met zich mee en ook grotere vaste betalingsverplichtingen en dus een lagere
solvabiliteit (Ooghe, Vander Bauwhede, & Van Wymeersch, 2012).
TABEL 13: SOLVABILITEITSRATIO (IN PROCENTEN)
Gemiddelde Minimum Maximum
38,17 -100,00 100,00
Bron: Gretl
De gemiddelde solvabiliteitsratio bedraagt 38%. Dit is een veilige gemiddelde marge, aangezien die
ruimschoots boven het alarmpeil van 15% ligt. Dit duidt erop dat de coöperaties een goede solvabiliteit
hebben en is dus een argument pro coöperaties en leunt aan bij het succesverhaal van de coöperaties in
België (Aernoudt, 2012). De minimale waarde die werd teruggevonden in Belfirst bedraagt -100% en de
maximale waarde 100%.
34
Exploitatiesubsidies
Exploitatiesubsidies zijn geen subsidies die gegeven worden voor een investering in vast actief, maar het
gaat eerder om een som toegekend door de overheid met als doel om bepaalde exploitatiekosten te
dekken. De exploitatiekosten zijn de kosten gevormd voor het beheer en behoud van de onderneming.
Het zijn met andere woorden de kosten die ontstaan door operationele activiteiten (productiekosten,
voorraadkosten …). Specifieker kan dit type subsidie gehanteerd worden ter financiering van het
nettobedrijfskapitaal. Deze subsidie wordt in de boekhouding gezien als een financiële opbrengst. Deze
variabele is namelijk als een variant op de financiële giften dat een coöperatie ontvangt. Hierbij moet er
tijdens het onderzoek nagegaan worden of dit een significante impact heeft op de winstmarge van de
onderneming20.
TABEL 14: EXPLOITATIESUBSIDIES (X 1000€)
Gemiddelde Minimum Maximum
435,11 0,00 61.709,00
Bron: Gretl
Het gemiddelde bedrag dat coöperaties aan subsidies van de overheid ontvangt, is 435.110 euro. De
minimale hoeveelheid bedraagt 0 euro en de maximale hoeveelheid subsidies die een coöperatie
ontvangen heeft in België is 61.709.000 euro. De Belgische overheid is dus een belangrijke speler in de
voorziening van financiële middelen bij coöperaties.
Leningen
De leningen weerspiegelen de financiële afhankelijkheid van derden. Hoe meer leningen of hoe hoger het
bedrag aan de leningen, hoe groter de financiële afhankelijkheid en hoe hoger de betalingsverplichtingen
waaraan men moet voldoen (Ooghe et al., 2012).
TABEL 15: LENINGEN (X 1000€)
Gemiddelde Minimum Maximum
228,12 0,00 425.268,00
Bron: Gretl
De gemiddelde lening die een coöperatie aangaat, is 228.120 euro. Het minimale bedrag aan leningen is
0 euro en het maximale bedrag aan leningen dat een coöperatie aangaat, bedraagt 425.268.000 euro.
20 www.cnc-cbn.be
35
Kapitaal
Het kapitaal vormt een element van het eigen vermogen dat van cruciaal belang is voor de onderneming.
Het kapitaal van een onderneming zelf bestaat uit het geplaatste kapitaal en het niet-opgevraagde
kapitaal. Voor een coöperatieve vennootschap kan het geplaatste kapitaal gezien worden als het
maatschappelijke kapitaal. Dit is het maximale bedrag dat een coöperatie volgens zijn statuten mag
besteden aan aandelenkapitaal. Het minimale maatschappelijke kapitaal dat een coöperatie moet
inbrengen is 18.550 euro21.
TABEL 16: KAPITAAL (X 1000€)
Gemiddelde Minimum Maximum
3.723,70 0,00 5.678.500,00
Bron: Gretl
De gemiddelde voorziening aan kapitaal bij coöperaties bedraagt 3.723.700 euro. Het maximale bedrag
aan kapitaal dat voorzien wordt, bedraagt ongeveer 5,7 miljard euro. Dit is ook een belangrijk argument
pro coöperaties: hoe meer kapitaal een onderneming bezit, hoe gezonder die is en meestal ook hoe
groter. Dus dit kan opnieuw leiden tot een factor die duidt op het succes bij coöperaties.
Het aantal personeelsleden dat de coöperatie verlaat
Het aantal personeelsleden dat de coöperatie verlaat, is een variabele om na te gaan of ze hun leden in
hun coöperatie lang genoeg kunnen behouden.
TABEL 17: HET AANTAL PERSONEELSLEDEN DAT DE COÖPERATIE VERLAAT
Gemiddelde Minimum Maximum
4,00 0,00 3.494,00
Bron: Gretl
Het gemiddeld aantal werknemers dat een coöperatie verlaat, is vier. De minimale waarde van
werknemers die de coöperatie verlaat, bedraagt 0 en de maximale waarde bedraagt 3.494. Hoe hoger
deze variabele is, hoe minder efficiënt een coöperatie kan werken.
De grootte van de onderneming
De grootte van de onderneming is opgedeeld in vier categorieën aan de hand van een cijfer dat ze
toegekend krijgen. Indien een coöperatie het cijfer nul heeft dan is het een kleine onderneming, indien ze
het cijfer één ontvangen dan is het een middelgrote onderneming. Indien een coöperatie tot de categorie
twee behoort, gaat het om een grote onderneming en indien ze tot de categorie drie behoort, betekent
21 www.ejustice.just.fgov.be
36
dit dat het gaat om een heel grote onderneming. De grootte van de onderneming wordt gedefinieerd op
basis van het aantal personeelsleden dat tewerkgesteld worden in de onderneming22.
TABEL 18: DE GROOTTE VAN DE ONDERNEMING
Gemiddelde Minimum Maximum
0,22 0,00 3,00
Bron: Gretl
Turnover
De turnover of omzet weerspiegelt de hoogte van het totaalbedrag van de verkopen in een bepaalde
periode. De omzet wordt bepaald door twee belangrijke componenten, namelijk de prijs en het aantal
verkochte eenheden. Met andere woorden de omzet is de vermenigvuldiging van het aantal verkochte
eenheden en de prijs (Delembre, Everaert & Verhoeye, 2016).
TABEL 19: TURNOVER (X 1000€)
Gemiddelde Minimum Maximum
9.974,80 0,00 1.345.451,00
Bron: Gretl
De gemiddelde omzet bedraagt 9.974.800 euro. De minimale omzet die een coöperatie in België heeft, is
nul en de maximale omzet die behaald wordt, is meer dan 1,3 miljard euro. Dit kan opnieuw een argument
pro coöperaties vormen indien er geweten is dat de gemiddelde omzet van een Belgische coöperatie rond
de 1 miljoen euro ligt.
Winstmarge
De winstmarge kan gezien worden als de verhouding tussen het operationele inkomen en de verkopen
van een coöperatie. Het weerspiegelt hoeveel procent van de omzet overblijft, de winst voor de
onderneming. Met andere woorden: hoe hoger deze marge, hoe meer winst de onderneming overhoudt,
waarmee ze eventueel nieuwe investeringen kan doen, of het kan uitbetalen als dividend aan haar leden
(Nissim & Penman, 2001).
TABEL 20: WINSTMARGE (IN PROCENTEN)
Gemiddelde Minimum Maximum
3,68 -100,00 99,77
Bron: Gretl
22 www.bvdinfo.com
37
De gemiddelde winstmarge bedraagt 3,68%, wat betekent dat er gemiddeld 3,68% van de omzet in het
bezit blijft van de coöperaties. De minimale winstmarge bedraagt -100% en de maximale waarde bedraagt
99.77%.
5. Opmerking vooraf
Bij iedere test die werd uitgevoerd, werd nagegaan of er zich een probleem van heteroskedasticiteit of
multicollineariteit voordeed. Heteroskedasticiteit impliceert dat de residuen of de resttermen van de
gebruikte afhankelijke variabele gecorreleerd zijn met elkaar. Wat tot een lagere graad van
nauwkeurigheid kan leiden. Bij multicollineariteit gaat het om een sterke correlatie tussen twee of meer
gebruikte variabelen, die in werkelijkheid niets met elkaar gemeen hebben en dus opnieuw kan leiden tot
onnauwkeurige resultaten (Koop, 2006).
Bij elke uitgevoerde test kon er geen probleem van multicollineariteit worden vastgesteld. Bij sommige
testen kon er echter wel een probleem van heteroskedasticiteit worden vastgesteld. Dit betekent dat de
resultaten correct zijn, maar dat het minder nauwkeurige resultaten oplevert. Door gebruik te maken van
de Robust Standard Errors kan het probleem eenvoudig worden opgelost (Koop, 2006).
6. Verwachtingen vooraf
Op basis van de variabelen die werden opgenomen, kunnen er verwachtingen worden aangebracht met
betrekking tot de succesfactoren van een coöperatie.
Operationele kosten
De operationele kosten zullen geen rechtstreeks effect hebben op de grootte van de onderneming. Er
wordt wel een direct effect verwacht op de winstmarge. Hogere kosten impliceren namelijk een lagere
winst. Ook kan er een directe invloed verwacht worden op de omzet, maar dit is minder rechtlijnig dan
met de winst. Indien een onderneming minder efficiënt werkt, kan dit invloed hebben op de omzet van
een coöperatie, maar dit zal ook variëren per sector. Operationele kosten bestaan uit vaste en variabele
kosten. Hoge vaste kosten zijn kosten die beter vermeden worden, want als er geen productie plaats vindt,
blijven deze kosten nog steeds te betalen. Hoge variabele kosten impliceren een hoger aantal
geproduceerde producten of diensten, wat goede kosten zijn (Ooghe, Vander Bauwhede, & Van
Wymeersch, 2012)
Opleiding en bijscholing
De variabele opleiding en bijscholing zal geen directe invloed uitoefenen op de grootte van de
onderneming. Er wordt echter wel verwacht dat er gemiddeld meer gespendeerd wordt door grotere
ondernemingen dan door kleinere ondernemingen. Uiteraard leidt meer bijscholing en opleiding tot
38
hogere kosten en zal dit de winst van het boekjaar inperken, maar op lange termijn kan het investeren in
goed opgeleid personeel zijn vruchten afwerpen.
Meer bijscholingen en opleidingen kunnen een positieve impact hebben op de omzet. Een voorbeeld kan
meer duidelijkheid brengen, namelijk wanneer de verkopers meer productkennis en -inzicht hebben of
meer klantgericht zijn, kan dit de verkoop een boost geven en dus een hogere omzet met zich meebrengen
(Wolbers M, 1998).
Solvabiliteitsratio
Vaak is het zo dat grote ondernemingen/coöperaties meer zullen investeren omdat ze over meer
middelen beschikken. Ze zullen daarenboven ook meer vreemd vermogen aantrekken, maar aan de
andere kant hebben ze ook de mogelijkheid om meer reserves aan te leggen en hun buffer voldoende
groot te maken. Het verwachte effect op de winstmarge is eerder positief, omdat een hogere solvabiliteit
een lagere financiële kost impliceert en dus een hogere winst. Hoe hoger de solvabiliteitsratio, hoe hoger
het eigen vermogen ten opzichte van het totaal vermogen en dus minder interesten moeten worden
betaald. Er wordt geen effect verwacht op de omzet. Algemeen wordt aangenomen dat een
solvabiliteitsratio van 1/3 de regel is (Rudy Aernoudt, 2012).
Kapitaal
Het kapitaal zal hoger liggen bij grotere ondernemingen, omdat men vanuit een wettelijk standpunt veelal
over meer gestort kapitaal moet beschikken. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan het verschil tussen
een éénmanszaak en een naamloze vennootschap, waarbij het gestort kapitaal bij een naamloze
vennootschap 61.500€ bedraagt en voor een éénmanszaak slechts 12.400€ (Vlaamse overheid).
Exploitatiesubsidies
Exploitatiesubsidies en de grootte van de onderneming hebben geen directe invloed op elkaar. Bedrijven
die financieel meer afhankelijk zijn van anderen, zoals het verwerven van financiële giften en subsidies,
zullen waarschijnlijk een lagere winstmarge en omzet hebben23.
Leningen
Er kan een verband worden vastgesteld tussen het bedrag van de leningen en de grootte van de
onderneming. Grotere bedrijven hebben vaker financieel de mogelijkheid om voor een groter bedrag te
gaan lenen bij een financiële instelling dan kleinere ondernemingen. Er wordt geen effect verwacht op de
omzet. Op de winst wordt echter wel een effect verwacht, want een hoger bedrag aan leningen betekent
ook hogere financiële kosten die de winst zullen drukken (CBN, 2001)24.
23 www.cnc-cbn.be/advices 24 www.cnc-cbn.be
39
Aantal personen dat de coöperatie verlaat
Er wordt geen direct effect verwacht op de omzet, de winstmarge en de grootte van de ondernemingen,
door het aantal personen dat de onderneming verlaat.
7. Onderzoeksresultaten
7.1. Afhankelijke variabele: de grootte van de onderneming
De variabelen die een significante impact hebben op de grootte van de onderneming zijn operationele
kosten, aantal managementleden, kapitaal en het aantal leningen.
TABEL 21: AFHANKELIJKE VARIABELE: DE GROOTTE VAN DE COÖPERATIE
Variabele Coëfficiënt p-waarde
Constante 1,5983 3,8900*10-151 (***)
Operationele kosten (x 1000€) 2,3356*10-6 0,0020 (***)
Aantal managementleden -0,0032 0,0057 (***)
Opleidingen en bijscholing
(uitgedrukt in aantal personen)
0,0004 0,1145
Opleidingen en bijscholing
(uitgedrukt in aantal uren)
-1,2561*10-6 0,8300
Solvabiliteitsratio(%) -0,0023 0,0219 (***)
Kapitaal (x 1000€) 3,7243*10-7 9,4800*10-10 (***)
Exploitatiesubsidies en andere
compensaties (x 1000€)
2,2037*10-5 0,2428
Het aantal leningen (x 1000€) 4,2186*10-6 0,0030 (***)
Het aantal personeelsleden dat
de onderneming verlaat
0,0005 0,0750 (*)
1 (***): De variabele is significant op significantieniveau van 0,01. 2 (*): De variabele is significant op significantieniveau van 0,10.
Bron: Gretl
De operationele kosten hebben een positieve, significante impact op de grootte van de coöperatie. Dit
betekent dat naarmate de kosten voor de bedrijfsvoering groter worden, dit inhoudt dat de onderneming
groter wordt. Wat logisch lijkt, want indien de onderneming groter is, zal het moeilijker zijn om een
coöperatie te leiden en zullen er dus meer kosten bij komen kijken.
Dus indien men tot categorie 3 behoort (heel grote coöperatie), zal men de hoogste operationele kosten
hebben. Dit verband is echter wel zwak (2,3356*10-6) en heeft dus maar een kleine impact op de grootte
van de onderneming.
40
Het aantal managementleden heeft een negatief significante impact op de grootte van de onderneming.
Indien meer managementleden aanwezig zijn in de coöperatie, dan wordt de onderneming kleiner. Als er
een extra manager in de organisatie komt, dan wordt de onderneming kleiner met 0,0032.
De solvabiliteitsratio heeft een negatief significante impact op de grootte van de onderneming. Dit
betekent dat naarmate de solvabiliteit stijgt, dit de grootte van de onderneming aantast. Vanuit de
literatuur kan dit bevestigd worden, want indien de solvabiliteitsratio stijgt, daalt het financiële risico van
de onderneming en wordt ze geconfronteerd met lage financiële kosten. Indien de solvabiliteitsratio met
1% stijgt, daalt de grootte van de onderneming met 0,2% en hoe dichter men dus komt bij een lagere
categorie van omvang van de onderneming dan dat men momenteel heeft.
Het kapitaal heeft een positieve, significante impact op de grootte van de onderneming. Dit betekent dat
naarmate het kapitaal van een onderneming groter wordt, de coöperatie ook groter wordt. Met andere
woorden het kapitaal laat het eigen vermogen van een coöperatie toenemen, wat een positieve,
weliswaar zwakke, impact heeft op de grootte van de onderneming.
Het aantal leningen dat een coöperatie aan de passiefzijde bezit, heeft een positief significante impact op
de grootte van de coöperatie. Een verklaring hiervoor kan zijn dat een onderneming die veel investeringen
doet en dit financiert via vreemd vermogen vaker een grotere onderneming zal zijn. Ook zullen grotere
ondernemingen vaker grotere bedragen spenderen aan investeringen. Indien men 1 euro extra lening
aangaat, betekent dit dat de grootte van de onderneming met 0,004 zal toenemen.
De andere variabelen zijnde opleidingen en bijscholingen van de personeelsleden van een coöperatie in
uren en aantal personen, exploitatiesubsidies en het aantal personeelsleden dat de onderneming verlaat,
hebben geen significante impact op de grootte van de coöperatie.
41
7.2. Afhankelijke variabele: de winstmarge
De enige variabelen die een positieve impact hebben op de winstmarge zijn de solvabiliteitsratio en het
kapitaal.
TABEL 22: AFHANKELIJKE VARIABELE: DE WINSTMARGE
Variabele Coëfficiënt p-waarde
Constante 2,6643 0,0287 (**)
Operationele kosten (x1000) -7,3844*10-6 0,4170
Aantal managementleden 0,0151 0,5951
Opleidingen en bijscholing
uitgedrukt in aantal personen
-0,0049 0,3785
Opleidingen en bijscholing
uitgedrukt in aantal uur
0,0001 0,4453
Solvabiliteitsratio(%) 0,1396 4,9400*10-7 (***)
Kapitaal (x1000) 9,7197*10-6 0,0074 (***)
Exploitatiesubsidies en andere
compensaties (x1000)
-0,0002 0,4535
Het aantal leningen (x1000) -4,6220*10-6 0,9047
Het aantal personeelsleden dat
de onderneming verlaat
-0,0080 0,3982
1 (***): De variabele is significant op significantieniveau van 0,01. 2 (**): De variabele is significant op significantieniveau van 0,05.
Bron: Gretl
Indien de solvabiliteitsratio stijgt met 1%, dan zal de winstmarge van de coöperatie stijgen met 0,1396%.
Dit is een logische conclusie, dit is zo door de werking van de financiële hefboom. Meer vreemd vermogen
zonder interestverplichtingen heeft een positief effect op de rendabiliteit van het eigen vermogen. De
stijging van het vreemd vermogen moet weliswaar plaatsvinden in vreemd vermogen op korte termijn en
meer bepaald in spontane financiering (Aernoudt, 2012).
Indien het kapitaal stijgt met 1 euro, dan zal de winstmarge van een coöperatie gaan stijgen met 0,0097
%. Dit betekent dat naarmate het kapitaal stijgt, het eigen vermogen van de coöperatie groter wordt en
dat men dus beschikt over een grotere buffer. Meestal zal het kapitaal van een onderneming ook enkel
stijgen indien het gaat om een financieel gezonde onderneming, waardoor er meer winst kan gemaakt
worden.
42
7.3. Afhankelijke variabele: de turnover
De operationele kosten, aantal managementleden, exploitatiekosten en andere compensaties en het
aantal leningen hebben een significant effect op de turnover of omzet.
TABEL 23: AFHANKELIJKE VARIABELE: TURNOVER
Variabele Coëfficiënt p-waarde
Constante -373,9550 0,5631
Operationele kosten (x1000) 1,0344 6,08*10-162 (***)
Aantal managementleden -10,6358 0,7286
Opleidingen en bijscholing
uitgedrukt in aantal personen
-15,3352 0,0078 (***)
Opleidingen en bijscholing
uitgedrukt in aantal uur
0,0732 0,4255
Solvabiliteitsratio(%) -5,6991 0,5894
Kapitaal (x1000) -0,0022 0,3020
Exploitatiesubsidies en andere
compensaties (x1000)
-1,2076 2,42*10-5 (***)
Het aantal leningen (x1000) 0,0481 0,0393 (**)
Het aantal personeelsleden dat
de onderneming verlaat
-10,3187 0,1451
1 (***): De variabele is significant op significantieniveau van 0,01. 2 (**): De variabele is significant op significantieniveau van 0,05.
Bron: Gretl
Operationele kosten hebben een positief significante impact op de omzet. Hoge operationele kosten
duiden op een inefficiënte onderneming. Operationele kosten bestaan namelijk uit vaste en variabele
kosten. Hoge vaste kosten zijn kosten die beter vermeden worden, want als er geen productie plaats vindt,
blijven deze kosten nog steeds te betalen. Hoge variabele kosten impliceren een hoger aantal
geproduceerde producten of diensten, wat als goede kosten kunnen worden beschouwd (Ooghe, Vander
Bauwhede, & Van Wymeersch, 2012).
Ook het geven van extra opleidingen aan alle personeelsleden van een coöperatie heeft een negatief
significante impact op de turnover, want het geven van opleidingen betekent een zuivere financiële extra
kost voor de onderneming. Maar aan de andere kant beschikken de personeelsleden over een ruimere
kennis en de mogelijkheid bestaat dat het bedrijfsproces daardoor vlotter verloopt.
Aangezien het een significante impact heeft op de omzet, betekent dit dat voldoende geïnvesteerd wordt
in het geven van opleidingen, wat zeker een belangrijke factor is.
43
Het krijgen van een exploitatiesubsidie heeft een significante impact op de omzet van een coöperatie.
Hoe afhankelijker een coöperatie is van overheidssubsidies, hoe lager hun omzet. Indien het bedrag aan
exploitatiesubsidie met 1 euro toeneemt, daalt de omzet van de coöperatie met 1207,60 euro.
Verder hebben leningen een positieve impact op de omzet van een onderneming. Indien een coöperatie
een hoger bedrag aan leningen bezit, heeft dit een positieve impact op de omzet. Dit betekent dat indien
het bedrag aan leningen met 1 euro stijgt, de omzet met 48,10 euro toeneemt.
Het aantal managementleden, opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal uren, kapitaal, solvabiliteit
en het aantal personeelsleden dat uittreedt, hebben geen significante impact op de omzet van een
coöperatie.
8. Effect coöperatiegrootte op omzet
Na het nagaan van het algemeen effect van de verschillende onafhankelijke variabelen op de afhankelijke
variabelen, zal er per grootte van onderneming getest worden welke verschillende variabelen impact
hebben op de omzet van de coöperatie. De grootte van de onderneming wordt opgedeeld in vier
categorieën: kleine, middelgrote, grote en heel grote coöperaties.
8.1. Cijfergegevens voor kleine coöperaties
Bij de eerste categorie, namelijk kleine coöperaties, hebben enkel de operationele kosten en de
aangeboden opleidingen en bijscholing aan het personeel (in aantal uren) een significante impact op de
omzet. Indien de operationele kosten stijgen met 1 euro, zal de omzet stijgen met 563,20 euro. Dit duidt
op inefficiëntie van de onderneming, maar indien variabelen kosten stijgen, heeft dit een positief effect
op de omzet.
TABEL 24: SIGNIFICANTE VARIABELEN VOOR OMZET (KLEINE COÖPERATIES)
Variabele Coëfficiënt p-waarde
Constante 37,4403 0,3579
Operationele kosten (x1000) 0,5632 7,0700*10-5 (***)
Opleidingen en bijscholing
uitgedrukt in aantal uren
0,5606 0,0006 (***)
1 (***): De variabele is significant op significantieniveau van 0,01.
Bron: Gretl
De variabele opleiding en bijscholing heeft ook een positief significante impact op de omzet van een kleine
coöperatie. Indien het aantal aangeboden opleidingen en bijscholingen verhoogd wordt met één uur, uit
zich dit in een verhoging van de omzet met 0,56 euro.
44
8.2. Cijfergegevens voor middelgrote coöperaties
Bij het testen op significantie bij de tweede categorie, namelijk middelgrote ondernemingen, blijkt dat
opnieuw de operationele kosten, opleidingen en bijscholing (in aantal uren), kapitaal, exploitatiesubsidies
en het aantal personeelsleden dat de onderneming verlaat, een significante impact hebben op de omzet.
TABEL 25: SIGNIFICANTE VARIABELEN VOOR OMZET (MIDDELGROTE COÖPERATIES)
Variabele Coëfficiënt p-waarde
Constante 305,0410 0,0662
Operationele kosten (x1000) 0,8304 1,3400*10-32 (***)
Opleidingen en bijscholing
uitgedrukt in aantal uren
0,2405 0,0143 (**)
Kapitaal (x1000) -0,0497 0,0085 (***)
Exploitatiesubsidies en andere
compensaties (x1000)
-1,3043 1,3700*10-9 (***)
Het aantal personeelsleden dat
de onderneming verlaat
13,0678 0,0151 (**)
1 (***): De variabele is significant op significantieniveau van 0,01. 2 (**): De variabele is significant op significantieniveau van 0,05.
Bron: Gretl
Indien de operationele kosten van middelgrote coöperaties met 1 euro stijgen, zal hun omzet stijgen met
830,40 euro. Dit druist in tegen de verwachtingen vooraf, waar er voorspeld werd dat inefficiëntie van de
onderneming een negatief effect zou hebben op de omzet van de organisatie. Operationele kosten
bestaan echter uit vaste en variabele kosten en waarbij variabele kosten, goede kosten zijn die zorgen
voor meer productie.
Het aantal aangeboden opleidingen en bijscholingen hebben een positief effect op de omzet van de
coöperatie. Deze gaat namelijk stijgen met 0,24 euro per uur extra opleiding dat er aangeboden wordt.
Ook kan worden vastgesteld dat het kapitaal bij de middelgrote ondernemingen een negatief significante
impact heeft op de omzet. De omzet zal dalen met 49,70 euro per euro extra kapitaal dat wordt aangelegd.
Verder hebben ook de exploitatiesubsidies een significante impact op de omzet van een coöperatie. Het
blijkt echter hoe groter de afhankelijkheid van exploitatiesubsidies voor de financiering van de
organisatie, hoe lager de omzet is. Met andere woorden de omzet zal dalen met 1034,30 euro per euro
extra subsidie dat de onderneming heeft.
45
Ten slotte heeft ook de variabele “het aantal personeelsleden dat de organisatie verlaat” een positief
significante impact op de omzet van de organisatie. Dit resultaat duidt echter niet op het kunnen
behouden van hun personeel, het heeft enkel een impact op de omzet omwille van het feit dat er lagere
kosten zijn door het lager aantal personeelsleden.
8.3. Cijfergegevens voor grote coöperaties
Bij de derde categorie, namelijk grote ondernemingen, kan geconstateerd worden dat twee variabelen
een significant effect hebben op de omzet, namelijk de operationele kosten en het aantal leningen.
TABEL 26: SIGNIFICANTE VARIABELEN VOOR OMZET (GROTE COÖPERATIES)
Variabele Coëfficiënt p-waarde
Constante 2241,0300 0,0224 (**)
Operationele kosten (x1000) 0,8428 6,84* 10-40 (***)
Het aantal leningen (x1000) -0,0503 0,0432 (**)
1 (***): De variabele is significant op significantieniveau van 0,01. 2 (**): De variabele is significant op significantieniveau van 0,05.
Bron: Gretl
De operationele kosten hebben een positief significante impact op de omzet. Indien de operationele
kosten stijgen met 1 euro, zal de omzet van grote coöperaties stijgen met 842,80 euro. Hoe hoger de
operationele kosten, hoe minder efficiënt de onderneming is. Dit heeft dus een negatief effect op de
efficiëntie van de onderneming, maar tegelijkertijd heeft het een positieve impact op de omzet doordat
er meer productie plaatsvindt.
De geldsom aan leningen heeft bij grote coöperaties een negatief significante impact op de omzet. Als het
bedrag aan leningen met een euro toeneemt, zal de omzet dalen met 50,30 euro. Hoe hoger de som aan
leningen, hoe groter de financiële afhankelijkheid van derden en hoe hoger de betalingsverplichtingen
zijn. Dit heeft dus een negatief effect op de omzet van een coöperatieve vennootschap.
46
8.4. Cijfergegevens voor heel grote coöperaties
De variabelen die een significant effect hebben op de omzet van de vierde categorie, namelijk heel grote
coöperaties, zijn de operationele kosten, exploitatiesubsidies, het aantal leningen en het aantal
personeelsleden dat de onderneming verlaat.
TABEL 27: SIGNIFICANTE VARIABELEN VOOR OMZET (HEEL GROTE COÖPERATIES)
Variabele Coëfficiënt p-waarde
Constante 2654,4600 0,6563
Operationele kosten (x1000) 1,0408 5,75*10-51 (***)
Exploitatiesubsidies (x1000) -1,1586 0,0002 (***)
Het aantal leningen (x1000) -0,0563 0,0423 (**)
Het aantal personeelsleden dat
de onderneming verlaat
-45,5731 0,0182 (**)
1 (***): De variabele is significant op significantieniveau van 0,01. 2 (**): De variabele is significant op significantieniveau van 0,05.
Bron: Gretl
De operationele kosten hebben wederom een significant effect op de coöperaties. Het heeft namelijk een
positief effect op de omzet. Als de operationele kosten stijgen met één euro, dan zal de omzet stijgen met
1040,80 euro.
De exploitatiesubsidies hebben een negatief significant effect op de omzet. Dit sluit aan bij de
verwachtingen die eerder werden geformuleerd en kan worden bevestigd voor heel grote coöperaties.
Hoe hoger de exploitatiesubsidies, hoe lager de omzet. Wanneer het bedrag aan exploitatiesubsidies stijgt
met één euro, daalt de omzet met 1158,60 euro.
Het bedrag aan leningen heeft een negatief significant effect op de omzet. Vooraf werd geen verwacht
effect opgesteld voor de omzet. Wanneer het bedrag aan leningen stijgt, dan daalt de omzet; meer
bepaald wanneer de leningen stijgen met één euro, dan daalt de omzet met 56,30 euro.
De laatste variabele, namelijk het aantal personeelsleden dat de onderneming verlaat, heeft ook een
negatief significant effect op de omzet van heel grote ondernemingen. Als het aantal personeelsleden dat
de coöperatie verlaat stijgt met 1, dan daalt de omzet met 45,57 euro.
47
9. Voorbeelden literatuurstudie
In de literatuurstudie werden al enkele voorbeelden van coöperaties aangehaald die nog steeds actief
zijn. In dit onderzoek wordt dieper ingegaan op deze illustraties en wordt gezocht naar de factoren tot
succes van deze specifieke coöperaties.
9.1. Voorbeeld Milcobel
Het eerste voorbeeld dat onder de loep wordt genomen, is Milcobel. Zoals reeds vermeld is deze
coöperatie actief in de landbouwsector.
TABEL 28: VOORBEELD MILCOBEL
Milcobel
De grootte van de onderneming Grote onderneming (categorie 2)
De omzet (x1000) 375.446
De winstmarge -0,04%
Operationele kosten (x1000) 383.830
Aantal managementleden en werknemers 4
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
personen
181
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
ure
1796
Solvabiliteitsratio(%) 35,11%
Kapitaal (x1000) 33.567
Exploitatiesubsidies en andere compensaties
(x1000)
0
Het aantal leningen (x1000) 11.305
Het aantal personeelsleden dat de
onderneming verlaat
15
Bron: Gretl
Milcobel is een coöperatie met een hoog omzetcijfer, maar met nog hogere operationele kosten. De
winstmarge van Milcobel is licht negatief. Er wordt gemiddeld 1.796 uren aan opleidingen en bijscholingen
besteed aan 181 werknemers. De solvabiliteitsratio ligt boven één derde, wat de regel is binnen de
bedrijfsfinanciering (Aernoudt, 2012). Milcobel beschikt over geen exploitatiesubsidies of ander
compensaties, wat betekent dat ze onafhankelijk is van de overheid. Het aantal personen dat de
onderneming verlaat, is 15.
48
9.2. Voorbeeld Prik & Tik
Het tweede voorbeeld van een succesvolle coöperatie dat van naderbij wordt bekeken, is Prik & Tik, een
mooi voorbeeld van een onderneming die actief is in de groot- en kleinhandel als drankenhandelaar.
TABEL 29: VOORBEELD PRIK & TIK
Prik & Tik
De grootte van de onderneming Grote onderneming (categorie 2)
De omzet (x1000) 120.753
De winstmarge 0,70%
Operationele kosten (x1000) 123.407
Aantal managementleden en werknemers 0
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
personen
4
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
uur
40
Solvabiliteitsratio(%) 18,97%
Kapitaal (x1000) 983
Exploitatiesubsidies en andere compensaties
(x1000)
13
Het aantal leningen (x1000) 1873
Het aantal personeelsleden dat de onderneming
verlaat
2
Bron: Gretl
Prik & Tik wordt aanzien als een grote onderneming, terwijl het een veel lagere omzet heeft dan Milcobel
uit het voorgaande voorbeeld. De omzet is hoog, maar de operationele kosten zijn nog hoger met een
positieve winstmarge van 0,70%. Prik & Tik besteedt weinig aandacht aan opleidingen en bijscholingen.
Gemiddeld wordt slechts 40 uur aan opleidingen besteed en dit aan slechts vier personen binnen de
onderneming. De solvabiliteitsratio bedraagt 18,97%, wat betekent dat het alarmpeil van 15% bijna
bereikt wordt (Aernoudt, 2012). In tegenstelling tot Milcobel kan Prik & Tik wel rekenen op
exploitatiesubsidies of andere compensaties, wat betekent dat de onderneming afhankelijk is van de
overheid. Het aantal personen dat de onderneming verlaat, ligt zeer laag.
49
9.3. Voorbeeld Febelco
Het derde voorbeeld dat uit de literatuurstudie voortvloeit is Febelco, de grootste Belgische
groothandelaar en verdeler van geneesmiddelen in België.
TABEL 30: VOORBEELD FEBELCO
Febelco
De grootte van de onderneming Grote onderneming (categorie 2)
De omzet (x1000) 1.345.451
De winstmarge 1,01%
Operationele kosten (x1000) 1.340.041
Aantal managementleden en werknemers 14
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
personen
32
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
uren
2.079
Solvabiliteitsratio(%) 33,81%
Kapitaal (x1000) 93.599
Exploitatiesubsidies en andere compensaties
(x1000)
0
Het aantal leningen (x1000) 9.768
Het aantal personeelsleden dat de onderneming
verlaat
55
Bron: Gretl
Febelco heeft een zeer hoog omzetcijfer, maar ook een vrij hoog bedrag aan operationele kosten. Verder
hecht de onderneming duidelijk veel belang aan scholing van haar personeel. Gemiddeld wordt er 2.079
uren aan bijscholingen en bijkomende opleidingen besteed. De solvabiliteitsratio ligt boven het alarmpeil
van 15% wat positief is, en haalt de regel van een derde. Ook is Febelco onafhankelijk van de overheid,
want ze ontvangt geen subsidies. Het aantal werknemers dat de onderneming verlaat, bedraagt 55, wat
zeer hoog is.
50
9.4. Voorbeeld Cera
Het vierde en laatste voorbeeld dat wordt bekeken is Cera, een belangrijke, misschien wel de belangrijkste
coöperatie in België. Cera is zowel actief op financieel als maatschappelijk vlak en telt meer dan een half
miljoen vennoten.
TABEL 31: VOORBEELD CERA
Cera
De grootte van de onderneming Grote onderneming (categorie 2)
De omzet (x1000) 2.146
De winstmarge N.A.
Operationele kosten (x1000) 21.441
Aantal managementleden en werknemers 3
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
personen
29
Opleidingen en bijscholing uitgedrukt in aantal
uur
408
Solvabiliteitsratio(%) 94,29%
Kapitaal (x1000) 525.075
Exploitatiesubsidies en andere compensaties
(x1000)
2
Het aantal leningen (x1000) 0
Het aantal personeelsleden dat de onderneming
verlaat
1
Bron: Gretl
Het eerste wat opvalt bij Cera is de hoge solvabiliteitsmarge van ongeveer 94%. Cera heeft wel hoge
operationele kosten in verhouding tot hun omzet, wat duidt op hoge vaste kosten. Ze heeft ook een goed
gemiddelde qua aangeboden opleidingen en bijscholingen van haar personeel. Cera is voor 2000 euro
afhankelijk van de overheid voor haar financiering, maar het gaat duidelijk om een zeer beperkt bedrag.
Het aantal personeelsleden dat de coöperatie verlaat is zeer laag, gemiddeld per jaar verlaat één
werknemer de onderneming. Dit kan aanzien worden als een succesfactor van de coöperatie.
51
10. Conclusie
Operationele kosten
Uit dit onderzoek blijkt dat de operationele kosten wel degelijk een effect hebben op het type
onderneming. Dus naarmate een onderneming groter wordt en de onderneming dus soms moeilijker te
leiden is, zal de coöperatie vaak meer kosten moeten maken om efficiënter te kunnen werken. Dit
verwerpt de assumpties die op voorhand verwacht werden. Indien het effect onderzocht wordt op de
winstmarge kan worden geconcludeerd dat operationele kosten geen significante impact hebben op de
winstmarge van een coöperatie, wat opnieuw indruist tegen de voorspellingen. Het effect op de omzet is
significant en positief. Dit houdt in dat hoe hoger de operationele kosten van een coöperatie zijn, hoe
hoger de gerealiseerde omzet, wat opnieuw het tegenovergestelde is van de verwachtingen vooraf. Dit is
een zeer merkwaardige vaststelling, aangezien hogere operationele kosten impliceren dat een
onderneming minder efficiënt werkt en dus daardoor een deel van haar omzet zou mislopen. Dit kan in
het onderzoek niet vastgesteld worden. Een mogelijkheid om dit te verklaren kan bestaan in het feit dat
zowel vaste als variabele kosten opgenomen zijn in de operationele kosten. Dit houdt in dat meer
variabele kosten een hogere productie betekent.
Deze vaststelling staat haaks op de literatuur. Bhuyan en Leistritz (2001) stelden vast dat indien men erin
slaagde om de operationele kosten in de hand te houden, men meer kans had op succes van de
coöperatie.
Opleiding en bijscholing
Uit het onderzoek kan worden vastgesteld dat, zoals verwacht, opleiding en bijscholing (zowel in aantal
uren als in aantal personen) geen impact heeft op de grootte van de onderneming. En dus ook niet kan
aanzien worden als een succesfactor van coöperaties. Ook het effect op de winstmarge is niet significant
in dit onderzoek, wat indruist tegen de verwachtingen, want hoe meer opleidingen en bijscholingen de
werknemers volgen, hoe meer kosten de onderneming zou moeten maken in dat jaar en hoe lager de
winstmarge zou moeten zijn. Hier kan die conclusie niet gevormd worden, wat dus zou betekenen dat de
gegeven opleidingen geen noemenswaardige meerwaarde hebben voor het bedrijfsproces. Het aantal
personen dat een opleiding en/of bijscholing genoot, had wel een significante impact op de omzet van
een onderneming, wat opnieuw niet samenhangt met de voorspellingen vooraf, waar verwacht werd dat
de genoten opleidingen en bijscholingen zouden leiden tot meer efficiëntie en dus een hogere
gerealiseerde omzet.
Volgens Bhuyan en Leistritz (2001) zijn het aanbieden van opleidingen en bijscholingen een succesfactor
voor de coöperatie, zo blijven de leden continu op de hoogte van de laatste nieuwtjes.
52
Solvabiliteitsratio
Vooraf werd verwacht dat de solvabiliteitsratio een negatief verband had met de grootte van de
onderneming. In dit onderzoek heeft de solvabiliteitsratio een negatieve impact op de grootte van de
coöperatie. Dit houdt in dat hoe hoger de solvabiliteitsratio is en dus hoe meer eigen vermogen de
onderneming aanhoudt, hoe kleiner de onderneming zal zijn. Wel kunnen de verwachtingen rond het
effect op de winstmarge bevestigd worden door dit onderzoek, daaruit blijkt dat indien de
solvabiliteitsratio toeneemt, ook de winstmarge van een coöperatie zal toenemen. Alsook de verwachting
rond het effect op de omzet stemt overeen met het onderzoek, waarbij de solvabiliteitsratio geen effect
op de omzet heeft.
Uit de vaststelling van Bhuyan en Leistritz (2001) kan afgeleid worden dat een hoog niveau eigen
vermogen nodig is om de solvabiliteit te waarborgen, wat leidt tot het succes van de coöperatie.
Kapitaal
Indien het effect op het kapitaal onderzocht werd op de grootte van de onderneming kon worden
vastgesteld dat het effect positief was, wat dus in lijn ligt met de verwachtingen die op voorhand gemaakt
werden. Dit houdt in dat grotere ondernemingen vaak over meer kapitaal beschikken, wat een logische
conclusie lijkt, aangezien grotere vennootschappen over meer volstort kapitaal moeten beschikken.
Indien het effect op de winstmarge gemeten wordt, kan er een positieve impact worden vastgesteld, wat
impliceert dat een coöperatie die over meer kapitaal beschikt een hogere winstmarge zal realiseren. Dit
stemt dan ook overeen met de verwachtingen rond deze variabele. Verder kon uit dit onderzoek ook
worden afgeleid dat kapitaal geen enkele invloed had op de omzet van een coöperatie.
Corcoran & Wilson (2010) stelden vast dat voldoende beschikbaar kapitaal een succesfactor is van de
coöperatie. Ze stelden dit echter wel vast voor werknemerscoöperaties. Gewoonlijk ontvangen de
vennoten een beperkt rendement op het ingebrachte kapitaal. Het andere deel van de winst wordt
gebruikt voor één of meerdere doelstellingen waarbij de dienstverlening aan de coöperanten centraal
staat (Gijselinckx, et al., 2008).
Exploitatiesubsidies
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal exploitatiesubsidies geen significante impact heeft op de grootte
van de onderneming, wat dus overeenstemt met de gemaakte assumpties. Wanneer echter het effect van
exploitatiesubsidies op de winstmarge onderzocht werd, kon er geen significant verband tussen beide
variabelen worden vastgesteld, wat dus ook niet in lijn ligt met de verwachting rond deze variabele.
Wel kon er een verband gevonden worden tussen de omzet en de hoogte van de exploitatiesubsidies.
Indien een coöperatie minder subsidies ontvangt van de overheid zal deze ook een hogere omzet
realiseren, dan een coöperatie die juist veel subsidies krijgt.
53
In de literatuur werd niks gelijkaardig opgenomen, waardoor hiervoor geen vergelijking kon gemaakt
worden.
Leningen
Het onderzoek bevestigt het vermoeden dat hogere leningen meer voorkomen bij grotere
ondernemingen dan kleinere ondernemingen, dit komt waarschijnlijk door hogere investeringen die
gerealiseerd worden door grotere bedrijven. Voor de andere variabelen druist het in tegen de
verwachtingen, zo blijkt uit dit onderzoek dat de hoogte van leningen geen effect hebben op de
winstmarge van de onderneming, maar een positief effect op de omzet van een onderneming. Dit is
opnieuw een zeer merkwaardige bevinding, want dit houdt in dat indien een onderneming over veel meer
vreemd vermogen beschikt en dus financieel minder gezond is, een hogere omzet zal realiseren.
Bhuyan en Leistritz (2001) vinden voor het aantal leningen geen significante impact om te kunnen
concluderen dat leningen een succesfactor van een coöperatie zijn.
Het aantal uittredende personeelsleden
Bij deze variabelen werd op voorhand verwacht dat ze geen impact zouden hebben op de drie afhankelijke
variabelen, ook dit onderzoek bevestigd dit vermoeden.
Voor een coöperatie is het heel belangrijk om een open lidmaatschap te hebben, dit betekent dat
iedereen vrij moet kunnen in- en uittreden. Het is natuurlijk ook noodzakelijk voor een coöperatie om
adequate en loyale leden te vinden en te behouden. Volgens het onderzoek van Bhuyan en Leistritz (2001)
en ook het onderzoek door Carlberg et al. (2006) kan een lager aantal uittredende personeelsleden leiden
tot succes van coöperaties.
54
Samenvatting variabelen
Ten slotte worden de succesfactoren hieronder beknopt opgelijst. De factoren die tot succes leiden van
een coöperatie worden bekeken ten opzichte van drie variabelen, namelijk grootte van de onderneming,
de winstmarge en de turnover .
TABEL 32: VARIABELEN MET SIGNIFICANTE IMPACT
Grootte van de
onderneming Winstmarge Turnover
Operationele kosten Positief - Positief
Aantal managementleden Negatief - -
Opleidingen en bijscholing
uitgedrukt in aantal personen - - Negatief
Solvabiliteitsratio Negatief Positief -
Kapitaal Positief Positief -
Exploitatiesubsidies en
andere compensaties - - Negatief
Aantal leningen Positief - Positief
Aantal personeelsleden dat
de onderneming verlaat Positief - -
Bron: Gretl
Uit dit onderzoek blijkt dat volgende variabelen kunnen aanzien worden als factoren tot succes: veel
operationele kosten, weinig managementleden, lager budget aan opleidingen en bijscholing uitgedrukt in
aantal personen, meer kapitaal, minder exploitatiesubsidies, meer leningen en meer personeelsleden die
de onderneming verlaten.
55
Kritische reflectie
Het onderzoek bracht significante resultaten met zich mee, maar sommige bevindingen waren toch
merkwaardig en zelfs tegenstrijdig met de verwachtingen. Zoals bijvoorbeeld het effect van de
solvabiliteitsratio op de winstmarge van een coöperatie.
Nadat alle variabelen en verbanden onderzocht werden, kon er vastgesteld worden dat heel wat van de
variabelen maar weinig bevraagd werden tegenover het grote aantal coöperaties in België. Bij sommige
variabelen zoals, het aantal personeelsleden dat de onderneming verlaat, was het percentage van
bevraging lager dan 40%, wat ervoor zorgt dat er een lagere kans is dat het significante resultaten zal
opleveren. Verder kan een lagere bevraging er ook toe leiden dat de richting van de impact dubieus is.
Zoals dus het effect van de solvabiliteitsratio op de winstmarge.
Dus om nog betere en meer nauwkeurige resultaten te bekomen zouden er veel meer coöperaties moeten
bevraagd worden. Zeker als er ongeveer 30.000 actieve coöperaties zijn in België, maar minder dan de
helft eigenlijk bevraagd werd. Dat er zo veel coöperaties zijn in België duidt er ook op dat ze succesvol
moeten zijn. Dus om hun situatie beter in kaart te kunnen brengen en om nauwkeuriger op zoek te kunnen
gaan naar hun succesfactoren, zijn er meer respondenten nodig.
Verder zou er bij de bevraging iets meer aandacht moeten geschonken worden aan andere aspecten dan
puur het financiële, economische aspect bij de coöperaties. Aangezien zij toch ook een belangrijke sociale
en maatschappelijk functie hebben, die in eerste instantie bestaat in het bevredigen van de behoeften
van hun leden dan het puur streven naar winst.
56
Bibliografie
Academische bronnen
Aernoudt, R. (2012). Financieel management toegepast. Intersentia.
Bosmans, P., & Delphine, D. (sd). De oprichting van een coöperatieve vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid. België: Febecoop Adviesbureau.
Carlberg, J. G., Ward, C. E., & Holcomb, R. B. (2006). Success factor for new generation cooperatives.
International Food and Agribusiness Management Review, 9(1), 33-52.
CBN. (2011, mei 4). CBN-advies 2011/13 - Overheidssubsidies. België.
Cecon, F. (2009). Co-operation - a key for better qualilty in a globalized world. Administratie si
Management Public, 120-147.
Comissie, E. (2016). De toekomstige leiders van Europa: het starters- en ophalingsinitiatief. Straatsburg:
Europese commissie.
Corcoran, H., & Wilson, D. (2010). The worker co-operative movements in Italy, Mondragon and France:
Context, success factors and lessons. Canadian Worker Cooperative Federation.
De Backer, K., & Veugelers, R. (2001). Een profiel van Vlaamse en Belgische ondernemingen binnen
strategische allianties. Tijdschrift voor economie en management, 385-404.
Defourny, J., Simon, M., & Adam, S. (2002). De coöperaties in België: een beweging met toekomst? .
Leuven: Van Halenwyck.
Delembre, E., Everaert, P., & Verhoeye, J. (2016). Handboek boekhouden. Intersentia.
Desmidt, S., & Verrue, J. (2016). Strategic Management. New York: McGraw-Hill Education.
Everaert, H., & van Peet, A. (2006). Kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Kenniskring
Gedragsproblemen in de Onderwijspraktijk Publicatie, 11, 2-50.
Fischer, T., & Julsing, M. (2014). Onderzoek doen!: kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Noordhoff.
Galle, R. C. (1994). De coöperatieve ondernemingsvorm: analyse van een krachtenbundeling. Nederland:
Stichting Maatschappij en Onderneming, 's Gravenhage.
Gijselinckx, C., & Deneffe, P. (2010). Coöperatief ondernemen: werkbaar en weerbaar. De Gids op
Maatschappelijk Gebied, 101(7), 20-27.
Gijselinckx, C., Coates, A., & Deneffe, P. (2011). Coöperatieve antwoorden op maatschappelijke
uitdagingen.
Gijselinckx, C., Van Opstal, W., & Develtere, P. (2008). Coöperatief ondernemen in België: theorie en
praktijk. Leuven: Acco.
57
Hubert, O., Heidi, V. B., & Charles, V. W. (2012). Handboek financiële analyse van de onderneming.
Antwerpen: Intersentia.
Koop, G. (2006). Analysis of financial data. Oxford: John Wiley & Sons.
Lambrechts, G. (2013). Coöperaties en producentenorganisaties. Departement Landbouw en Visserij,
Landbouw- en Visserijbeleid. België: Vlaamse Overheid.
McLeod, A. (2006). Types of cooperatives. America: Northwest Cooperative Development center.
Mérel, P., Saitone, T., & Sexton, R. (2009). Cooperatives and quality-differentiated markets: Strengths,
Weaknesses and Modeling Approaches. Journal of rural coopertion, 201-224.
Nissim, D., & Penman, S. H. (2001). Ratio analysis and equity valuation: From research to practice.
Review of accounting studies; 6(1), 109-154.
Ooghe, H., Vander Bauwhede, H., & Van Wymeersch, C. (2012). Financiële Analyse. Intersentia.
Pryor, B. F. (1983). The Economics of Production Cooperatives: a Reader's Guide (). Annals of Public
Cooperative Economics, 54(2), 133-172.
Ruiz-Mier, F., & van Ginneken, M. (2006). Consumer cooperatives: An alternative institutional model for
delivery of urban water supply and sanitation services? Water Supply and Sanitation Board.
Sebastian, D., & Johan, V. (2016). Strategic Management. New York: Mc Graw Hill Education.
van de Laar, S. (2010). Samen sterker: Samenwerking tussen gemeenten geanalyseerd. Delft: Eburon
Uitgeverij B.V.
van Dijk, G., & Klep L. (2005). Als 'de markt' faalt: inleiding tot coöperatie. Schoonhoven : Academic
Service.
Van Molle, L., Goossens, M., Buyst, E., & van der Wee, H. (2002). Cera, 1892 - 1998. De kracht van
coöperatieve solidariteit. Antwerpen: Mercatorfonds.
Van Opstal, W. (2011). Coöperaties in zorg. Een verkenning van vraagstukken en goede praktijken in
binnen- en buitenland. Leuven: CESOC-KHLeuven.
Van Opstal, W. (2012). Coöperaties in België. Profielschets 2005-2010. Leuven, België: CESOC-KHLeuven
& Coopburo.
Van Opstal, W. (2013). Coöperaties in Belgie. Top 100 van de grootste coöperatieve vennootschappen in
2011. Leuven, België: CESOC-KHLeuven & Coopburo.
Van Opstal, W., Coates, A., & Uddin, I. (2014). Bouwstenen van coöperatief ondernemen in Vlaanderen.
België: Nevelland.
Wolbers, M. (1998). Opleiding en werksloosheid, over de invloed van diploma's op de stromen tussen
werk en werkloosheid. Mensen en Maatschappij, 73(2), 176-194.
58
Internetbronnen
Coöperatief Vlaanderen. Wat is een coöperatie?. Geraadpleegd op 17 oktober 2016 via
http://www.cooperatiefvlaanderen.be/wat-is-een-cooperatie
Van Dale. Geraadpleegd op 17 oktober 2016 via http://www.vandale.be/
International Co-operative Alliance. What is a co-operative?. Geraadpleegd op 17 oktober 2016 via
http://ica.coop/en/what-co-operative
Coopkracht. De 7 ICA-principes. Geraadpleegd op 17 oktober 2016 via
https://www.icakompas.be/homepage/inleiding/de-7-ica-principes
Vlaamse Overheid. Rechtsvorm of juridisch statuut van uw onderneming. Geraadpleegd op 23 oktober
2016 via https://www.vlaanderen.be/nl/ondernemen/een-eigen-zaak-starten/rechtsvorm-juridisch-
statuut-van-uw-onderneming
Coopkracht. Coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk. Geraadpleegd op 23 oktober 2016 via
http://coopkracht.org/
Cera Coopburo. Ondernemingscoöperaties. Geraadpleegd op 31 oktober 2016 via
http://www.coopburo.be/types-cooperaties/ondernemingencooperaties
Vlaamse overheid. Activiteitencoöperatie. Geraadpleegd op 31 oktober 2016 via
https://www.vlaanderen.be/nl/ondernemen/een-eigen-zaak-starten/activiteitencooperatie
Milcobel. De Milcobel geschiedenis. Geraadpleegd op 2 november 2016 via
http://www.milcobel.be/nl/over-ons/de-milcobel-geschiedenis
Worldbank. De tien grootste economieën. Geraadpleegd op 2 november 2016 via
http://databank.worldbank.org/data/download/GDP.pdf
Swift. Organisation & Governance. Geraadpleegd op 20 november 2016 via
https://www.swift.com/about-us/organisation-governance
Prik & Tik. Over ons. Geraadpleegd op 2 december 2016 via
http://www.prikentik-uw-drankenspecialist.be/nl/over_ons
Cera. Over Cera. Geraadpleegd op 28 februari 2017 via https://www.cera.be/nl/OverCera/Missie
Bureau van Dijk. Onze expertise. Geraadpleegd op 28 februari 2017 via
http://www.bvdinfo.com/nl-be/over-bvd-1/onze-expertise
Coöperatief Vlaanderen. Korte historiek. Geraadpleegd op 30 april 2017 via
http://www.cooperatiefvlaanderen.be/korte-historiek
59
Wetboeken
Vennootschapswetboek. Wetboek van vennootschappen, boek VII, art. 350. Geraadpleegd op 2
november 2016 via http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?
language=nl&la=N&cn=1999050769&table_name=wet
Vennootschapswetboek. Wetboek van vennootschappen, boek VII, art. 352. Geraadpleegd op 2
november 2016 via http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?
language=nl&la=N&cn=1999050769&table_name=wet