Blokland, A., Wermink, H., Robert, L. & Maes, E., “Wederopsluiting na elektronische detentie en...

28
Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes Elektronisch toezicht wordt in toenemende mate ingezet als alternatief voor de (korte) gevangenisstraf. In vergelijking met een gevangenisstraf wordt elektronisch toezicht als relatief goedkoop beschouwd. Bovendien worden van elektronisch toezicht minder onge‐ wenste neveneffecten verwacht, onder meer omdat elektronisch toezicht de gedeti‐ neerde beter in staat stelt werk, woning en sociale relaties te behouden, hetgeen recidive helpt voorkomen. Daar staat tegenover dat elektronisch toezicht als minder afschrik‐ wekkend kan worden ervaren en dat ook criminele contacten kunnen blijven bestaan, hetgeen de kans op herhaald crimineel gedrag – en daarmee de kans op wederopslui‐ ting – juist doet toenemen. In dit artikel maken we gebruik van gegevens uit het Belgi‐ sche penitentiaire register om een vergelijking te maken tussen de wederopsluiting van gedetineerden met een vrijheidsstraf tussen zes maanden en drie jaar die hun straf onder elektronisch toezicht uitzaten en gedetineerden die hun straf onder een regulier gevangenisregime ondergingen. We maken gebruik van propensity score matching om te controleren voor vooraf bestaande verschillen tussen deze twee groepen. De resultaten laten zien dat gedetineerden na elektronisch toezicht minder vaak opnieuw worden opgesloten dan gedetineerden na een reguliere gevangenisstraf. Introductie Het elektronisch toezicht of elektronische detentie is de voorbije jaren niet weg te denken uit publieke discussies over misdaad en straf. Daarin verschillen België en Nederland weinig van elkaar. De claims die voor het elektronisch toezicht op de voorgrond treden, zijn niet gering. Elektronische detentie zou minder kosten met zich meebrengen, tot minder gedetineerden in penitentiaire inrichtingen leiden, gelinkt kunnen worden aan een daling in recidive en desistance bevorderen, terwijl het toch ook als een straf wordt ervaren door personen die het ondergaan. Het doel van deze bijdrage is om aan de hand van Belgische data een van de vele claims die bij elektronisch toezicht de ronde doen, empirisch naar waarde te schatten. Meer concreet gaan we in deze bijdrage in op de vraag of er een verschil is in wederopsluiting tussen veroordeelden met een opgelegde vrijheidsstraf van zes maanden tot maximaal drie jaar die hun straf voor minstens 90 procent ondergingen onder elektronisch toezicht en een vergelijkingsgroep die zijn volle‐ dige vrijheidsstraf in de gevangenis doorbracht. Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1 doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002 31 Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Transcript of Blokland, A., Wermink, H., Robert, L. & Maes, E., “Wederopsluiting na elektronische detentie en...

Wederopsluiting na elektronische detentie enreguliere detentie in België

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

Elektronisch toezicht wordt in toenemende mate ingezet als alternatief voor de (korte)gevangenisstraf. In vergelijking met een gevangenisstraf wordt elektronisch toezicht alsrelatief goedkoop beschouwd. Bovendien worden van elektronisch toezicht minder onge‐wenste neveneffecten verwacht, onder meer omdat elektronisch toezicht de gedeti‐neerde beter in staat stelt werk, woning en sociale relaties te behouden, hetgeen recidivehelpt voorkomen. Daar staat tegenover dat elektronisch toezicht als minder afschrik‐wekkend kan worden ervaren en dat ook criminele contacten kunnen blijven bestaan,hetgeen de kans op herhaald crimineel gedrag – en daarmee de kans op wederopslui‐ting – juist doet toenemen. In dit artikel maken we gebruik van gegevens uit het Belgi‐sche penitentiaire register om een vergelijking te maken tussen de wederopsluiting vangedetineerden met een vrijheidsstraf tussen zes maanden en drie jaar die hun strafonder elektronisch toezicht uitzaten en gedetineerden die hun straf onder een reguliergevangenisregime ondergingen. We maken gebruik van propensity score matching om tecontroleren voor vooraf bestaande verschillen tussen deze twee groepen. De resultatenlaten zien dat gedetineerden na elektronisch toezicht minder vaak opnieuw wordenopgesloten dan gedetineerden na een reguliere gevangenisstraf.

Introductie

Het elektronisch toezicht of elektronische detentie is de voorbije jaren niet weg tedenken uit publieke discussies over misdaad en straf. Daarin verschillen België enNederland weinig van elkaar. De claims die voor het elektronisch toezicht op devoorgrond treden, zijn niet gering. Elektronische detentie zou minder kosten metzich meebrengen, tot minder gedetineerden in penitentiaire inrichtingen leiden,gelinkt kunnen worden aan een daling in recidive en desistance bevorderen, terwijlhet toch ook als een straf wordt ervaren door personen die het ondergaan.Het doel van deze bijdrage is om aan de hand van Belgische data een van de veleclaims die bij elektronisch toezicht de ronde doen, empirisch naar waarde teschatten. Meer concreet gaan we in deze bijdrage in op de vraag of er een verschilis in wederopsluiting tussen veroordeelden met een opgelegde vrijheidsstraf vanzes maanden tot maximaal drie jaar die hun straf voor minstens 90 procentondergingen onder elektronisch toezicht en een vergelijkingsgroep die zijn volle‐dige vrijheidsstraf in de gevangenis doorbracht.

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

31

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

Elektronisch toezicht in België

Elektronisch toezicht staat vandaag de dag vandaag sterk onder de aandacht, nietalleen in Nederland, maar ook nog steeds in België. Sinds begin jaren tachtig vande vorige eeuw is de gevangenispopulatie sterk toegenomen, en deze populatiekent vooral vanaf begin jaren negentig een explosieve groei (Daems e.a., 2013;Dirkzwager e.a., 2009; Maes, 2010). De almaar hoger oplopende gevangenispopu‐latie tijdens de afgelopen decennia heeft de Belgische overheid ertoe gebracht insteeds toenemende mate in te zetten op elektronisch toezicht als ‘alternatief’voor opsluiting in de gevangenis (Daems e.a., 2013; Maes, 2010).België heeft een vrij lange traditie met de toepassing van elektronisch toezicht.Eind jaren negentig werd het ingevoerd als modaliteit van de uitvoering van degevangenisstraf. Deze vorm van elektronisch toezicht houdt in dat veroordeeldentot onvoorwaardelijke gevangenisstraf het geheel of een deel van hun onvoor‐waardelijke celstraf onder de vorm van elektronisch toezicht kunnen uitzitten. Deconcrete invulling die aan het systeem van elektronisch toezicht wordt gegeven, issinds zijn invoering voortdurend aan verandering onderhevig geweest: procedu‐res werden aangepast, toelaatbaarheidsvoorwaarden wijzigden, de regeling in ver‐band met uurroosters veranderde, en de toegepaste technologie werd gedifferen‐tieerd (zie hiervoor onder meer Beyens & Kaminski, 2013; Beyens & Roosen,2013; Vander Beken, 2013). Intussen wordt elektronisch toezicht als uitvoerings‐modaliteit quasiautomatisch toegepast en is de inhoudelijke invulling van hetprogramma meer en meer gestandaardiseerd geraakt, met radiofrequentie en stem‐herkenning momenteel als geprivilegieerde controletechnologieën (zie Ministe‐riële Omzendbrief nr. ET/SE-2 van 17 juli 2013).Recent is ook een beweging in gang gezet om elektronisch toezicht in te zetten opandere niveaus van de strafrechtsbedeling, naast die van executiemodaliteit vangevangenisstraf. Elektronisch toezicht is sinds 1 januari 2014 ook operationeelals uitvoeringsmodaliteit van voorlopige hechtenis (via GPS-technologie; Wet27 december 2012 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BelgischStaatsblad 31 januari 2013). Bovendien keurde het Belgisch parlement onlangseen wetsvoorstel goed dat elektronisch toezicht als een nieuwe autonome straf inhet Belgische Strafwetboek introduceert, waardoor de strafrechter over de moge‐lijkheid zal beschikken om tot elektronisch toezicht te beslissen (Wet 7 februari2014 tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf, BelgischStaatsblad 28 februari 2014). Deze nieuwe initiatieven stonden al vele jaren op deBelgische politieke agenda.Doorgaans worden aan het elektronisch toezicht, in het bijzonder door beleids‐makers, al dan niet expliciet verschillende doelstellingen toegeschreven. De ver‐meende voordelen van elektronisch toezicht, in vergelijking met de ‘klassieke’opsluiting in de gesloten omgeving van een gevangenis, verwijzen naar een syste‐

32 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

misch objectief (strijd tegen de overbevolking van de gevangenissen1), eenethisch-penologisch objectief (beperking van detentieschade), een juridisch objec‐tief (principe van subsidiariteit, en wat de voorlopige hechtenis betreft een beterevrijwaring van het vermoeden van onschuld), een sociaal objectief (behoud in hetfamiliale en professionele milieu ter voorkoming van marginalisering) en een eco‐nomisch objectief (besparing op de kosten van detentie2).Over de toepassing van elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit is Bel‐gisch onderzoek beschikbaar. Naast een meer algemene schets van de (kwantita‐tieve) toepassing van elektronisch toezicht en de invloed ervan op de uitstroomuit de gevangenis, in het bijzonder bij langgestrafte veroordeelden (bijvoorbeeldMaes & Tange, 2014), ligt de focus van het beschikbare onderzoek naar elektro‐nisch toezicht enerzijds op de beleving van elektronisch toezicht door de onder‐toezichtgestelden (Robert & Stassart, 2009; Vanhaelemeesch e.a., 2014) en hunhuisgenoten (Vanhaelemeesch, 2013), en anderzijds op een evaluatie van de con‐crete praktische inwerkingstelling van elektronisch toezicht (Beyens e.a., 2007a;2007b).Over de mate waarin elektronisch toezicht effectief is in vergelijking met ‘regu‐liere’ detentie in termen van recidive, is in België nog helemaal niets bekend. Inieder geval staat onderzoek naar recidive en effectiviteit van justitiële pro‐gramma’s in België, anders dan in Nederland, nog in zijn kinderschoenen (Wartna& Nijssen, 2006). Recidivecijfers op nationale schaal zijn niet beschikbaar, alwordt daar momenteel wel een eerste aanzet toe gegeven. En ook het onderzoeknaar de effectiviteit van specifieke programma’s of maatregelen blijft vrij beschei‐den (Wartna e.a., 2013).

Onderzoek naar de effectiviteit van elektronisch toezicht

Wanneer de vraag naar de effectiviteit van elektronisch toezicht rijst, wordt daar‐mee zeer vaak bedoeld of elektronisch toezicht een effect heeft op recidive (Ren‐zema, 2013, 249). Criminologische theorieën verschillen in hun verwachtingenaangaande dit effect al naar gelang de rol die zij toebedelen aan de pains ofimprisonment, de negatieve gevolgen van gevangenisstraf voor de gedetineerde, inhet recidiveproces (Nieuwbeerta e.a., 2009). Enerzijds zijn er theorieën die als uit‐gangspunt nemen dat het voorkomen van toekomstig leed van gevangenisstrafeen belangrijke motiverende factor is die eenmaal gestrafte daders kan afschrik‐ken zich in de toekomst nogmaals crimineel te gedragen. Als elektronisch toezichtdoor gestraften als minder ‘zwaar’ wordt ervaren dan reguliere detentie, zou de

1 De beschikbare cijfers wijzen uit dat de Belgische gevangenispopulatie, ondanks een toenemendgebruik van elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit, tegenwoordig zelfs nooit eer‐der geziene recordhoogtes bereikt. Op 1 maart 2014 verbleven 11.769 gedetineerden in degevangenissen (voor een capaciteit van 9.592 plaatsen); 1.807 veroordeelden waren onder elek‐tronisch toezicht geplaatst (zie http:// economie. fgov. be/ nl/ statistieken/ cijfers/ bevolking/ andere/gevangenen/ ).

2 De kostprijs van (reguliere) opsluiting van één gedetineerde werd eind 2009 geraamd op€ 126,02 op dagbasis, tegenover € 38,65 voor een dag elektronisch toezicht via de klassiekeenkelband (Daems, 2013, 96-99; Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2010, 132-133).

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

33

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

afschrikkende werking van elektronisch toezicht wel eens minder kunnen zijn,waardoor de kans op recidive na elektronische detentie hoger zou kunnen uitpak‐ken dan die na een reguliere gevangenisstraf. Anderzijds zijn er theorieën die alsuitgangspunt hebben dat de negatieve gevolgen van gevangenisstraf een succes‐volle resocialisatie van ex-gedetineerden in de weg kunnen staan, met name wan‐neer gevangenisstraf afbreuk doet aan omstandigheden en factoren die de kansop recidive juist helpen te verminderen, zoals het hebben van een woning of eenbaan. Omdat de sociale inbedding van elektronisch gedetineerden minder wordtaangetast dan die van regulier gedetineerden, verwachten deze theorieën juist eenverlaagde kans op recidive na elektronisch toezicht (zie ook Wermink e.a., 2010).In een meta-analyse voor de Campbell Collaboration gaan Renzema en Mayo-Wilson (2005) in op het effect van elektronisch toezicht op recidive bij mediumtot hoogrisicodelinquenten. Hun focus is op onderzoek dat de effecten van elek‐tronisch toezicht nagaat, hetzij tijdens elektronisch toezicht, hetzij na afloop vanelektronisch toezicht. We beperken ons hier tot de effecten van elektronisch toe‐zicht na elektronisch toezicht.De meta-analyse levert 381 bijdragen over elektronisch toezicht op, maar naselectie voor de gebruikte methodologie behouden de onderzoekers slechts twaalfstudies. Omwille van problemen in de samenstelling van de onderzoeksgroepen(elektronisch toezicht versus een vergelijkingsgroep), in de programma-integriteitbij het toepassen/uitvoeren van de straf en in de matching van de groepen, blij‐ven uiteindelijk slechts drie studies voor de meta-analyse over (Renzema & Mayo-Wilson, 2005, 226-227; zie ook Renzema, 2013, 256). Samengenomen komt uitdie drie studies ‘no overall impact on recidivism’ naar voor (Renzema & Mayo-Wilson, 2005, 230).In een recent internationaal verzamelwerk werpt Renzema nieuw licht op heteffectiviteitsvraagstuk. Hij ziet weinig nieuwe indicaties die de conclusies van deeerdere meta-analyse tegenspreken, maar haalt twee studies aan die wel wijzen opeen recidivebeperking na elektronisch toezicht (Renzema, 2013, 258-260). Hetonderzoek van Di Tella en Schargrodsky (2009) gaat niet enkel in op veroordeel‐den, maar ook op delinquenten in voorlopige hechtenis, wat de studie in het lichtvan deze bijdrage weinig relevant maakt. De studie van Marklund en Holmberg(2009) focust wel op veroordeelden in Zweden die vanuit de gevangenis uitstro‐men, ofwel het laatste gedeelte van hun straf met een enkelband uitboeten. Zevergelijken een groep van 260 veroordeelden met een straf van meer dan tweejaar die in de periode 2001-2003 elektronisch toezicht ondergaan met een groepvan 260 personen met een gelijkaardige veroordeling, weliswaar zonder elektro‐nisch toezicht (Marklund & Holmberg, 2009, 51). Aan de hand van een follow-upvan drie jaar gaan ze in hun onderzoek na of tussen beide groepen een verschilbestaat in termen van nieuwe veroordelingen en nieuwe gevangenisstraffen. Hunonderzoek wijst op duidelijke verschillen tussen beide groepen: de deelnemersaan elektronisch toezicht ‘had avoided being reconvicted for new offences duringthe 3 years after completing their prison sentence to a greater extent than theircounterparts in the control group had’ (Marklund & Holmberg, 2009, 53). Bij con‐trole voor het recidiverisico (drie groepen: laag, medium en hoog) stellen ze ech‐ter vast dat er geen significant verschil bestaat tussen de experimentele en con‐

34 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

trolegroepen voor veroordeelden met een hoog risico, wel voor degenen met eenlaag en medium risico op recidive (Marklund & Holmberg, 2009, 57). Afsluitendzetten de onderzoekers een aantal kanttekeningen bij hun resultaten, hoofdzake‐lijk over ongemeten variabelen die mogelijk een belangrijke rol spelen bij de (ver‐klaring van de) resultaten, zelfs al blijkt dat niet uit hun onderzoek. Ze stellen datop zijn minst op basis van hun analyse geconcludeerd kan worden dat er geennegatieve effecten uitgaan van elektronisch toezicht op recidive na opsluiting(Marklund & Holmberg, 2009, 59).Deze korte stand van zaken leert ons dat de huidige kennisbasis over de effectivi‐teit van het elektronisch toezicht in vergelijking met detentie ook internationaalnog steeds vrij beperkt blijft en dat bestaand onderzoek onderhevig is aan metho‐dologische problemen en qua uitkomsten gemengde resultaten toont. Consistentis wel dat er in eerdere empirische studies geen criminogeen effect van elektro‐nisch toezicht gevonden wordt in vergelijking met een regulier regime.

Huidig onderzoek

In deze bijdrage verrichten we bijkomende analyses op data die aan het NationaalInstituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) in België zijn gebruikt in hetkader van een studie over wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis (zieRobert & Maes, 2012).In het NICC-onderzoek is voor België voor het eerst nagegaan aan de hand vannationale data hoeveel veroordeelden tot een vrijheidsstraf na hun vrijlating in2003-2005 later opnieuw in de gevangenis belanden, met een follow-up tot mid‐den 2011 (wat neerkomt op een opvolgingsperiode van minstens ca. 5,5 jaar enhoogstens ca. 8,5 jaar). De voornaamste resultaten van dat beschrijvend onder‐zoek zijn dat 44,1 procent van alle vrijgelaten veroordeelden binnen de follow-uptermijn opnieuw in de gevangenis belandt en dat volgens Cox-regressieanalyseseen aantal variabelen samen lijkt te hangen met wederopsluiting. Relevant voordeze bijdrage is dat wie uitstroomde onder elektronisch toezicht (wat in Belgiëgeldt als een manier van de uitvoering van de vrijheidsstraf: één dag onder elek‐tronisch toezicht telt als één dag doorgebracht in de gevangenis) significant min‐der kans heeft op wederopsluiting dan wie vanuit de gevangenis is vrijgelaten.Een belangrijke beperking in de studie is dat de groep die uitgestroomd is metelektronisch toezicht zeer heterogeen is en het zeer waarschijnlijk is dat dezegroep verschilt van de groep die geen elektronisch toezicht heeft gekregen of nietis uitgestroomd onder elektronisch toezicht.In deze bijdrage wordt de wederopsluiting van veroordeelden die minstens90 procent van hun straf onder elektronisch toezicht hebben doorgebracht, ver‐geleken met de wederopsluiting van een groep van gedetineerden onder regulierregime. Aan de hand van de methode van propensity score matching kan met meermethodologische zuiverheid worden nagegaan of er een verschil in wederop‐sluiting bestaat tussen personen die hun vrijheidsstraf grotendeels onder elek‐tronisch toezicht uitboeten versus personen die hun straf in de gevangenisdoorgebracht hebben (de vergelijkingsgroep). Meteen dienen we een belangrijke

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

35

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

kanttekening mee te geven. De resultaten van deze analyse zijn inherent beperktdoor wat er beschikbaar is aan data (en wat dus ook ontbreekt in de dataset), watimpliceert dat we over een aantal (potentieel belangrijke) kenmerken geen gege‐vens hebben. Om daar zo veel als mogelijk aan tegemoet te komen, worden in deanalyses zo veel mogelijk controles ingebouwd.

Data en methode

SteekproefVoor de huidige analyses werd gebruik gemaakt van gegevens uit de Belgischepenitentiaire databank SIDIS-Griffie, een administratief beheersinstrument datgebruikt wordt door het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen(DG EPI). De steekproef bestaat uit alle onherroepelijk veroordeelde personen dietussen 1 januari 2003 en 31 december 2005 vrijkwamen na detentie in een Belgi‐sche gevangenis (N=14.754). Ten tijde van de steekproeftrekking werden in Bel‐gië geen korte vrijheidsstraffen (straffen tot en met zes maanden) meer uitge‐voerd of werd hiervoor een onmiddellijke voorlopige invrijheidstelling (een speci‐fieke vorm van vervroegde invrijheidstelling) toegekend (Ministeriële Omzend‐brief van 4 november 1993, Ministeriële Omzendbrief nr. 1756 van 18 april 2003en Ministeriële Omzendbrief nr. 1771 van 17 januari 2005). Straffen van meerdan zes maanden tot en met drie jaar konden zonder verdere rechterlijke tussen‐komst worden omgezet in elektronisch toezicht (Ministeriële Omzendbrief nr.1746 van 9 augustus 2002), en, zoals dit het geval was voor ‘regulier’ gedetineer‐den, werd ook aan de elektronisch gedetineerden na het uitzitten van een vastbarema (straffen tot en met één jaar) of na een derde van de straf een voorlopigeinvrijheidstelling toegekend (Ministeriële Omzendbrief nr. 1756 van 18 april2003 en Ministeriële Omzendbrief nr. 1771 van 17 januari 2005). Voor straffenvan meer dan drie jaar kon elektronisch toezicht enkel als back door-strategie wor‐den ingezet, d.w.z. vanaf een bepaalde tijd vóór het bereiken van het strafeinde ofde datum van toelaatbaarheid van voorwaardelijke invrijheidstelling (MinisteriëleOmzendbrief nr. 1746 van 9 augustus 2002). Aangezien ten tijde van de steek‐proeftrekking enkel straffen tot maximaal drie jaar voor (bijna) de volledige duurkonden worden uitgevoerd onder elektronisch toezicht, beperkt de huidige verge‐lijking zich tot die personen met een opgelegde vrijheidsstraf voor een periodevan minimaal zes maanden tot maximaal drie jaar (N=8.190).Personen veroordeeld voor mensenhandel (N=61) werden uit de steekproef ver‐wijderd, omdat een veroordeling voor dit delict een contra-indicatie vormt voorelektronisch toezicht. Verder werden om vertekening van de resultaten te voorko‐men personen die (een gedeelte van) hun straf ondergingen in de vorm vanbeperkte detentie/halve vrijheid (vergelijkbaar met de Nederlandse avond-/week‐enddetentie) niet meegenomen (N=134). Ook werden personen die ondanks delengte van de hun opgelegde straf de facto niet langer dan 30 dagen onder enigregime gedetineerd zaten uit de analyses gelaten (N=1.436). Tot slot werden per‐sonen met ontbrekende of kennelijk onjuiste waarden op variabelen uit het pro‐pensity score-model (N=7) niet meegenomen in de analyses.

36 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

Niet alle gedetineerden die onder het regime van elektronisch toezicht werdengesteld, zaten hun gehele detentie uit onder dit regime. Ruim een derde (N=676)bracht minder dan 90 procent van hun straf door onder elektronisch toezicht.Omdat we in de huidige analyses geïnteresseerd zijn in de vergelijking van dewederopsluiting van ‘onder elektronisch toezicht’-gedetineerden met ‘onder regu‐lier regime’-gedetineerden, betrekken we enkel de 1.087 personen die ten minste90 procent van hun daadwerkelijk uitgezeten strafduur doorbrachten onder hetregime van elektronisch toezicht bij onze analyses.3,4

Na het uitzitten van hun straf verlaten Belgische gedetineerden de gevangenisonder drie verschillende in intensiteit oplopende niveaus van toezicht: strafeinde,voorlopige invrijheidstelling en voorwaardelijke invrijheidstelling.5 Aangezienaannemelijk is dat het niveau van toezicht na afloop van detentie van invloed isop de kans opnieuw gedetineerd te raken, worden enkel gedetineerden vergelekendie uitstroomden onder hetzelfde toezichtniveau. Omdat alle gedetineerden meteen opgelegde straf tussen zes maanden en drie jaar die uitstroomden onder hetregime van elektronisch toezicht voorlopig in vrijheid werden gesteld, beperkenwe de vergelijkingsgroep van regulier gedetineerden tot die personen die even‐eens voorlopig in vrijheid werden gesteld. Elektronisch toezicht werd bovendienin beginsel niet opgelegd aan personen die geen Belgisch ingezetene waren. Dedata bevatten echter enkel informatie over nationaliteit en niet over ingezeten‐schap. Bij wijze van controle voeren we de analyses daarom apart uit voor de res‐terende gedetineerden met een Belgische nationaliteit (waarvan Belgisch ingeze‐tenschap zeer waarschijnlijk wordt geacht) (N=3.184) en de totale resterendegroep gedetineerden (N=5.381), waarbij we in het propensity score-model controle‐ren voor nationaliteit.De onderhavige analyses hebben derhalve betrekking op 3.184 Belgen en 2.197niet-Belgen die tussen 2003 en 2005 vrijkwamen uit detentie, resulterende uiteen opgelegde straf van minimaal zes maanden en maximaal drie jaar, die, naaftrek van eventuele strafonderbreking, minimaal één maand of volledig gedeti‐neerd waren onder regulier regime (NBelg=2.288, respectievelijk NTotaal=4.307), of

3 Een vergelijking tussen de elektronisch gedetineerden die minder dan 90 procent van hun straf‐duur uitzaten onder elektronische detentie en de elektronisch gedetineerden die ten minste 90procent van hun strafduur uitzaten onder elektronische detentie laat zien dat de laatste groepgemiddeld iets ouder was ten tijde van de referentiedetentie, nog niet eerder of pas op latere leef‐tijd voor het eerst gedetineerd werd, en dat het referentiedelict voor deze groep vaker een vermo‐gensdelict betrof. De huidige analyses hebben derhalve met name betrekking op de ‘lichtere’gedetineerden binnen de categorie ‘onder elektronisch toezicht’-gestelden.

4 Een zeer klein aantal gedetineerden (N=21) zat ten minste 90 procent van hun strafduur uitonder elektronische detentie, maar stroomde uiteindelijk toch uit onder reguliere detentie.Omdat deze gedetineerden het overgrote deel van hun straf doorbrachten onder elektronischtoezicht zijn deze gedetineerden meegenomen in de elektronische-detentiegroep.

5 Het Belgische penitentiair systeem kent naast de algemene voorlopige invrijheidstelling de bij‐zondere voorlopige invrijheidstelling. Omdat bijzondere voorlopige invrijheidstelling relatief wei‐nig voorkomt (voor de ten minste voor 90 procent van hun strafduur elektronisch gedetineerdepersonen gaat het om dertien personen), en de kans op heropsluiting kan beïnvloeden, zijnalleen gedetineerden meegenomen die uitstroomden onder de algemene voorlopige invrijheid‐stelling.

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

37

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

hun strafduur voor ten minste 90 procent doorbrachten onder het regime vanelektronisch toezicht (NBelg=896, respectievelijk NTotaal=1.074). Hiermee voldoenwe ruimschoots aan de aanbeveling voor propensity score-analyse om een mini‐male steekproef te hanteren van 500 personen (Shadish, 2013).Hoewel de minimaal opgelegde strafduur in onze steekproef zes maanden betrof,is de daadwerkelijk uitgezeten strafduur aanmerkelijk korter. De daadwerkelijkestrafduur van de groep regulier gedetineerden betrof gemiddeld 192 dagen envoor de helft van deze groep minder dan 163 dagen. Voor de elektronische-deten‐tiegroep betrof de gemiddelde strafduur 103 dagen, terwijl de helft minder dan90 dagen onder elektronisch toezicht stond.6

Gegevens

• Onafhankelijke variabelenSIDIS-Griffie bevat gegevens over opsluitingen en vrijlatingen en gaat terug totdetenties lopend in 1975. Het aantal en de duur van de aan de referentieopslui‐ting voorafgaande opsluitingen vormen de detentiegeschiedenis of penitentiairecarrière van de betreffende persoon.7,8 SIDIS-Griffie bevat ook gegevens over deaard van de feiten die aan elke opsluiting ten grondslag liggen, de gevangenis vanvrijlating en het regime van opsluiting. Voor wat betreft het regime van opslui‐ting kunnen worden onderscheiden: regulier regime (opsluiting in de gevangenis),elektronisch toezicht en halve vrijheid (avonddetentie). In de referentieperiodestroomt 78,8 procent van de definitief veroordeelden uit onder het reguliereregime en 16,9 procent onder het regime elektronisch toezicht. Tot slot zijn vooriedere gedetineerde geslacht, geboortedatum en nationaliteit bekend.

6 Om rekening te houden met het verschil in opgelegde en daadwerkelijke strafduur is naast mat‐ching op de propensity score, ‘by variable’ gematcht op de daadwerkelijke strafduur (vijf catego‐rieën).

7 Met de ‘referentievrijlating’ wordt hier steeds bedoeld de eerste of enige vrijlating in de periode2003-2005. De opsluiting die eindigde in de referentievrijlating is de ‘referentieopsluiting’.

8 Iemands penitentiaire carrière verschilt van zijn of haar criminele carrière omdat niet alle veroor‐delingen uitmonden in gevangenisstraf en derhalve niet alle delicten waarvoor men wordt ver‐oordeeld ook leiden tot een registratie in SIDIS-Griffie. Het dark number – het aantal gepleegdedelicten dat niet leidt tot registratie, oftewel het ‘gat’ tussen de daadwerkelijk gepleegde en uit‐eindelijk geregistreerde criminaliteit – is met andere woorden groter bij het gebruik van peniten‐tiaire gegevens dan wanneer men zich baseert op veroordelings- of politiedata. Voor de houd‐baarheid van conclusies van onderzoek naar de effecten van verschillende straffen op basis vanofficiële data is echter vooral van belang of verwacht mag worden dat er na uitvoering van diestraffen verschillen ontstaan in de kans dat een delict leidt tot een wederopsluiting. In dit onder‐zoek wordt onder wederopsluiting elke nieuwe registratie in SIDIS-Griffie begrepen, onafhanke‐lijk van het regime waaronder de straf wordt uitgezeten. Mocht herhaald crimineel gedrag naelektronisch toezicht vaker resulteren in een nieuwe opsluiting onder regulier regime in plaatsvan (nogmaals) een opsluiting onder elektronisch toezicht, dan heeft dit geen gevolgen voor degevonden uitkomsten. Dit is pas anders wanneer gegeven recidive een van beide groepen eenhogere kans op detentie (en dus registratie in SIDIS-Griffie) in het algemeen zou hebben (zie ookWermink e.a., 2013b).

38 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

• Afhankelijke variabeleDe afhankelijke variabele in dit onderzoek is wederopsluiting (wel/niet) na dereferentievrijlating. Wederopsluiting staat voor het opnieuw opgesloten wordenin de gevangenis, ongeacht de reden voor die nieuwe opsluiting, zoals zichtbaarwordt door een nieuwe registratie in SIDIS-Griffie. De dataset bevat geen gege‐vens over de pleegdatum van de feiten die tot een veroordeling tot detentie heb‐ben geleid. Wederopsluiting verschilt hiermee van recidive omdat niet zeker is ofde nieuwe opsluiting het gevolg is van feiten die daadwerkelijk na de referentie‐vrijlating zijn gepleegd of wegens het niet naleven van voorwaarden tijdens devrijlating, zonder dat nieuwe feiten zijn gepleegd.9 Het gelijkschakelen van weder‐opsluiting aan recidive leidt derhalve mogelijk tot een overschatting van recidive.Anderzijds betreft wederopsluiting slechts die nieuwe veroordelingen die uitmon‐den in een vrijheidsstraf (en niet die eindigen met bijvoorbeeld een boete of eenwerkstraf), waardoor er tegelijkertijd sprake is van een onderschatting van reci‐dive (zie Robert & Maes, 2012, 2-3).

• Propensity score matchingOm te controleren voor mogelijk reeds van tevoren bestaande verschillen tussendaders die onder elektronisch toezicht worden gesteld en daders die hun strafondergaan onder regulier regime, maken we gebruik van een combinatie van pro‐pensity en by variable matching. Hiervoor berekenen we eerst voor iedere dader devoorspelde kans op elektronisch toezicht, de propensity score, op basis van debeschikbare persoons- en penitentiaire carrièrekenmerken. Hierna verdelen wedaders in groepen gebaseerd op hun leeftijd, opgelegde straf en daadwerkelijk uit‐gezeten straflengte. Tot slot matchen we binnen elke groep daders die hun strafuitzaten onder elektronisch toezicht een-op-een met daders die hun straf uitza‐ten onder regulier regime op basis van hun propensity score. Propensity scorematching is een veelgebruikte methode (Shadish, 2013), ook binnen de criminolo‐gie (bijvoorbeeld Apel e.a., 2010; Sampson e.a., 2006; Snodgrass e.a., 2011; Tolle‐naar e.a., 2014; Wermink e.a., 2013a).Propensity score matching is een quasi-experimentele methode die kan wordengebruikt wanneer een gerandomiseerd experiment niet haalbaar of wenselijk is.Kenmerkend voor quasi-experimenten is dat de toewijzing aan de experimenteleconditie niet random is, waardoor de kans bestaat dat uiteindelijk geobserveerdeverschillen tussen de experimentele en controlegroep (mede) worden veroorzaaktdoor reeds voorafgaand aan de experimentele ingreep bestaande verschillen tus‐sen deze beide groepen (Nieuwbeerta e.a., 2009).10 Propensity score matching is

9 Veroordeelden met een enkelband die nieuwe feiten plegen en daarop tijdens het elektronischtoezicht betrapt worden, zullen in principe hun detentie voortzetten onder de vorm van eenreguliere opsluiting in een gevangenis; officieel blijven zij gedetineerd en wijzigt enkel het deten‐tieregime. Schenden veroordeelden met een enkelband de voorwaarden waaraan ze zich bij hetelektronisch toezicht moeten houden, dan kan dat eveneens leiden tot een wijziging in hetdetentieregime. Wanneer feiten gepleegd tijdens elektronisch toezicht pas na de vrijlating tot eennieuwe veroordeling leiden, dan kan er een wederopsluiting plaatsvinden.

10 Hoewel er bij een quasi-experiment geen sprake is van random toewijzing, wordt in de propen‐sity score-literatuur toch doorgaans gesproken van ‘experimentele’ en ‘controle’-groep.

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

39

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

een manier hier zo goed mogelijk voor te controleren, om zo te komen tot een zobetrouwbaar mogelijke schatting van het effect van de ingreep (Rosenbaum &Rubin, 1983).De mate waarin propensity score matching erin slaagt vertekening van de resulta‐ten door vooraf bestaande verschillen tussen groepen te reduceren, is sterkafhankelijk van in hoeverre de in het propensity score-model opgenomen variabe‐len het beslissingsproces, waardoor personen worden ingedeeld in de ene of deandere groep, weten te benaderen (Apel & Sweeten, 2010; Shadish, 2013).11 Hetopstellen van een propensity score-model vereist daarom een gedegen kennis vandit beslissingsproces. In ons geval is van belang dat de variabelen in het propen‐sity score-model een goede representatie vormen van de criteria waarop wordtbeslist of een gedetineerde wordt toegewezen zijn of haar straf te voldoen onderelektronisch toezicht of onder regulier regime. In België werd deze beslissing in deperiode 2003-2005 voor straffen tot maximaal een jaar destijds genomen door dedirectie van de inrichting waar de gedetineerde was geplaatst en voor straffen tus‐sen een en drie jaar door de Dienst Individuele Gevallen (na positief advies van deinrichtingsdirectie) op basis van de criteria voorzien in de toenmalige MinisteriëleOmzendbrief nr. 1746 van 9 augustus 2002. Als mogelijke contra-indicaties voorde toekenning van elektronisch toezicht werden in deze omzendbrief genoemd:de mogelijkheid tot reclassering van de veroordeelde, zijn persoonlijkheid, zijngedrag tijdens detentie, het risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten, hetrisico op de bedreiging van de fysieke integriteit van derden, de onverenigbaar‐heid van het opvangmilieu met de maatregel van elektronisch toezicht en de hou‐ding van de veroordeelde ten opzichte van zijn slachtoffers. De aard van hetgepleegde delict en het justitiële verleden van de veroordeelde vormen voor demeeste van deze criteria een belangrijk ijkpunt. De in SIDIS-Griffie aanwezigeinformatie biedt derhalve de mogelijkheid indicatoren samen te stellen voor ver‐schillende individuele en delictskenmerken die naar verwachting een belangrijkerol spelen bij het maken van de beslissing om iemand onder regulier regime ofelektronisch toezicht te detineren.12 Informatie over het eerder voorkomen vanhetzelfde ‘gedrag’ dat in het quasi-experiment als uitkomstvariabele dient – inons geval informatie over eerdere detenties – geldt eveneens als een belangrijkonderdeel van een goed propensity score-model (Shadish & Steiner, 2010).In de huidige analyse schatten we het propensity score-model door middel vaneen logistische regressie met als uitkomstvariabele de kans om vanwege de refe‐

11 Dit wordt ook wel de ‘strong ignorability assumption’ genoemd: conditioneel op de geobser‐veerde variabelen in het propensity score-model is de indeling in de experimentele of controle‐groep onafhankelijk van de potentiële uitkomsten (Rosenbaum & Rubin, 1983). Bovendien magde kans om in een van de condities te belanden niet ‘nul’ zijn, zoals in onze data in het geval vanmensenhandelaars.

12 Daarmee is niet gezegd dat deze gegevens ons in staat stellen te controleren voor alle mogelijkefactoren die een rol kunnen spelen in de beslissing om een veroordeelde te detineren onder elek‐tronisch toezicht (zie hiervoor de sensitiviteitsanalyse en discussieparagraaf). Anderzijds is hetbelangrijk zich te realiseren dat in België de beslissing tot elektronische detentie wordt gemaakteerst nadat de zittingsrechter heeft veroordeeld tot detentie. Bovendien wordt deze beslissinggemaakt door de betreffende gevangenisdirecteur.

40 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

rentieveroordeling gedetineerd te worden onder elektronisch toezicht. Welkevariabelen worden opgenomen in het propensity score-model wordt in eersteinstantie ingegeven door het veronderstelde beslissingsproces, maar uiteindelijkdoor de mate waarin het betreffende model in staat blijkt balans te bereiken tus‐sen de experimentele en de controlegroep op de geobserveerde variabelen.13

Balans wordt bereikt wanneer na matching op de propensity score beide groepeneen bijna-identieke verdeling hebben op de gemeten variabelen en op de propen‐sity score zelf (Shadish & Steiner, 2010). Het beste propensity score-model is hetmodel dat de beste balans bereikt op zo veel mogelijk variabelen. Balans wordtuitgedrukt in SB (standardized bias) of D (standardized difference), waarbij absolutewaardes van 20 of kleiner wijzen op een acceptabele tot zeer goede balans (Apel &Sweeten, 2010; Rosenbaum & Rubin, 1985).14 Rubin (2001) noemt als additionelecriteria voor het beoordelen van balans: (a) de ratio van de varianties in de pro‐pensity score in beide groepen moet na matching rond waarde 1 liggen; en (b) deratio van de varianties van de geobserveerde variabelen moet na matching bijvoorkeur tussen de 0,8 en 1,25 liggen.Naast balans op de geobserveerde variabelen is het van belang dat de verdelingvan de propensity scores in beide groepen een substantiële overlap vertoont(Wermink e.a., 2010). De mate van overlap, ook wel region of common supportgenoemd (Shadish & Steiner, 2010) is een indicatie voor de vergelijkbaarheid vanbeide groepen in hun kans op de experimentele ingreep. Personen in de experi‐mentele groep van wie de propensity score buiten de regio van common supportvalt, verschillen dermate in hun kenmerken van personen in de controlegroep datzij niet goed met hen te vergelijken zijn en worden daarom uitgesloten van ver‐dere analyse (Apel & Sweeten, 2010).Voor de huidige analyse maken we gebruik van een-op-een-matching zonderteruglegging, waarbij we bij het matchen van gedetineerden uit de experimenteleen controlegroep een maximumverschil in propensity score (caliper) toestaan van0,05. Matching zonder teruglegging is met name een geschikte methode als deverdeling van propensity scores van beide groepen een grote mate van overlapvertoont (Apel & Sweeten, 2010). Om uit te sluiten dat het gevonden resultaatsterk afhankelijk is van de specifieke parametrisering van het propensity score-model of van de gebruikte matchingsmethode, werden additionele analyses uitge‐voerd met verschillende versies van het propensity score-model en met gebruikvan verschillende calipers.Het is binnen een quasi-experimentele opzet niet mogelijk om na te gaan in hoe‐verre er sprake is van vertekening van de resultaten door het ontbreken vanrandom toewijzing. Wel kan worden nagegaan in hoeverre de gevonden resulta‐ten gevoelig zijn voor eventuele vertekening. We maken hiervoor gebruik van deMantel-Haenszel bounds-methode (Becker & Caliendo, 2007), die aangeeft bij

13 Doorgaans geldt bij propensity score-modellen overigens: hoe meer indicatoren, hoe betrouw‐baarder de uiteindelijke schatting (Shadish, 2013).

14 Balans wordt ook wel gemeten door middel van een t-test (zie bijvoorbeeld Wermink e.a., 2010).Voor de hier gepresenteerde analyses geldt dat de t-test in alle gevallen waarin de SB kleiner wasdan 20 eveneens niet significant was.

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

41

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

welk niveau van vertekening de gevonden resultaten niet langer significant zou‐den zijn.

Resultaten: de propensity score-procedure

Kenmerken van de beide groepenDe individuele en penitentiaire carrièrekenmerken voor de gedetineerden die tenminste 90 procent van hun straf uitzaten onder elektronisch toezicht en gedeti‐neerden die hun straf uitzaten onder regulier regime worden weergegeven intabel 1. Voor gedetineerden met een Belgische nationaliteit geldt dat elektronischgedetineerden gemiddeld ouder zijn dan ‘onder regulier regime’-gedetineerden.Terwijl in beide groepen de meerderheid (62 procent) reeds eerder gedetineerdwerd, ligt de leeftijd van eerste detentie voor de elektronisch gedetineerde groephoger en het aantal eerdere detenties in die groep lager dan in de onder regulierregime gedetineerde groep. Voor elektronisch gedetineerden had de referentie‐veroordeling vaker betrekking op een vermogensdelict, terwijl regulier gedeti‐neerden vaker werden veroordeeld voor een zedendelict. Voor de totale steek‐proef geldt dat (zoals verwacht) elektronisch gedetineerden vaker de Belgischenationaliteit hebben dan regulier gedetineerden. Opvallend is dat voor de totalesteekproef de proportie gedetineerden met een eerdere detentie in de elektro‐nisch-toezichtgroep juist groter is dan in de controlegroep, hetgeen mogelijk hetgevolg is van niet-Belgische daders die wellicht eerder in het buitenland zijn ver‐oordeeld, maar nog niet eerder in België.

Tabel 1: Kenmerken van regulier gedetineerden en elektronisch toezicht,gemiddelde (SD)

42 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

Tabel 1: (Vervolg)

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

43

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

Tabel 1: (Vervolg)

Propensity score-modelDe uitkomsten van het propensity score-model worden weergegeven in tabel 2.De resultaten laten zien dat oudere gedetineerden een grotere kans hebben omonder elektronisch toezicht te worden gesteld dan jongere gedetineerden. Eenlangere penitentiaire carrière voorafgaand aan de referentieveroordeling daaren‐tegen verkleint de kans op elektronisch toezicht. Gedetineerden met een referen‐tieveroordeling voor een drugs-, geweld- of zedendelict hebben minder kans omonder elektronisch toezicht te worden gesteld dan gedetineerden veroordeeldvoor een vermogensdelict. Nogmaals, bepalend voor de kwaliteit van het propen‐sity score-model is echter niet zozeer de statistische significantie van de geschatteparameters in het model, als wel de mate waarin balans wordt verkregen op degeobserveerde variabelen (en propensity score) tussen beide groepen (Austin,2011).

44 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

Tabel 2. Determinanten van elektronisch toezicht (propensity score model)

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

45

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

Tabel 2. (Vervolg)

BalansDe mate waarin het uiteindelijke propensity score-model in staat is om balans teverkrijgen op de geobserveerde variabelen is gevisualiseerd in figuur 1. De wittebolletjes geven voor elk van de geobserveerde variabelen de SB-waarde aan voor

46 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

matching, de zwarte bolletjes de SB-waarden na matching op de propensity score.De verticale stippellijnen geven de voor het verkrijgen van balans kritieke grensaan van |SB|=20. Voor de groep gedetineerden met een Belgische nationaliteitheeft voor matching de SB voor 5 van de 41 variabelen een waarde groter dan 20en voor nog eens 16 variabelen een waarde tussen 10 en 20. Na matching is de SBvoor geen enkele variabele groter dan 10. Verder is de SB van de propensity scorena matching gedaald van 84 naar 1, is de ratio van de varianties van de propensityscore van beide groepen na matching 0,97 en liggen na matching slechts vier vande ratio’s van de varianties voor de geobserveerde variabelen boven de 1,25 engeen van deze ratio’s boven de 1,66. Op basis van deze criteria kunnen we conclu‐deren dat we succesvol zijn geweest in het creëren van balans tussen de experi‐mentele en de controlegroep. Voor de totale groep gedetineerden geldt dat voormatching 20 van de 47 variabelen enigszins uit balans zijn (SB>10), terwijl dit namatching voor geen enkele variabele het geval is. Matching heeft er in beide groe‐pen bovendien voor gezorgd dat de gemiddelde propensity score in beide groepenvergelijkbaar is (SB=1; ratiovar=0,98). Na matching liggen wederom slechts vierratio’s van de varianties van de geobserveerde variabelen buiten de 0,8-1,25-range, maar altijd binnen 0,60-1,46.

Common supportDe overlap in propensity scores tussen de experimentele en de controlegroep isweergegeven in figuur 2. Hoewel de verdeling van de geschatte kans op elektro‐nisch toezicht verschilt tussen de twee groepen (personen die uiteindelijk reguliergedetineerd worden hebben vaker een lage voorspelde kans op elektronischedetentie),15 is de overlap in de range van propensity scores tussen beide groepenbijna volledig; slechts voor 0,6 procent (N=19) van de Belgische gedetineerdengeldt dat hun kans op elektronisch toezicht buiten de regio van common supportvalt. Dit betekent dat bijna voor iedere elektronisch gedetineerde een reguliergedetineerde kan worden gevonden met een vergelijkbare combinatie aan ken‐merken (Caliendo & Kopeing, 2005). Voor gedetineerden met een Belgische natio‐naliteit blijken we daarom in staat 90,6 procent (N=812) van de ‘onder elektro‐nisch toezicht’-gedetineerden te matchen aan een controlegedetineerde die zijnstraf uitzat onder regulier regime. Wanneer we ook gedetineerden met een niet-Belgische nationaliteit in de vergelijking betrekken, dan kunnen we, ondanks dateen deel van deze gedetineerden een kleine kans heeft op elektronisch toezicht(zie figuur 2), wederom meer dan negen van de tien (92,0 procent) (N=988) vande elektronisch gedetineerden matchen aan een controlegevangene.

15 Zoals verwacht zijn er in de totale groep waarin ook niet-Belgen zijn opgenomen meer personendie een lage voorspelde kans hebben op elektronisch toezicht dan in de groep Belgen.

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

47

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

Figuur 1 Balans voor en na matching

48 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

Figuur 1 Balans voor en na matching (vervolg)

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

49

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

Figuur 2 Overlap in de propensity scores tussen beide groepen (region ofcommon support)

50 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

Resultaten met betrekking tot wederopsluiting

Wederopsluiting na elektronisch toezicht in vergelijking met regulier regimeFiguur 3 geeft de wederopsluiting na verschillende perioden voor de groep ‘onderelektronisch toezicht’-gedetineerden en voor de groep ‘onder regulier regime’-gedetineerden na een-op-een-matching op de propensity score.16 Voor de groepBelgische gedetineerden geldt dat van de ‘onder elektronisch toezicht’-gedetineer‐den 5 procent (N=37) binnen een jaar na uitstroom opnieuw gedetineerd raakt,voor de gematchte controlegroep van ‘onder regulier regime’-gedetineerden is dit19 procent (N=152). Dit verschil is statistisch significant (SB=–45). Ook na drieen vijf jaar na uitstroom blijft dit verschil tussen de elektronisch-toezichtgroep ende controlegroep bestaan (SB respectievelijk –48 en –50): vijf jaar na de referen‐tievrijlating zijn uit de regulier gedetineerde groep twee keer zoveel personenopnieuw gedetineerd geraakt (46 procent, N=377) dan uit de elektronisch-toe‐zichtgroep (23 procent, N=190). De analyses voor de totale steekproef gedetineer‐den – dus inclusief gedetineerden met een niet-Belgische nationaliteit – laten een‐zelfde beeld zien: na een jaar is 18 procent (N=182) van de regulier gedetineerdegroep opnieuw gedetineerd geraakt tegenover vijf procent (N=45) van de elektro‐nisch-toezichtgroep. Het verschil tussen beide groepen blijft ook op langere ter‐mijn bestaan, na drie en vijf jaar is respectievelijk 38 procent (N=373) en 46 pro‐cent (N=459) van de regulier gedetineerde groep opnieuw gedetineerd, terwijl ditvoor de elektronisch-toezichtgroep respectievelijk 17 procent (N=167) en 24 pro‐cent (N=239) bedraagt. Wederopsluiting na elektronisch toezicht is over alle hieronderzochte perioden significant lager dan wederopsluiting na reguliere detentie.

SensitiviteitsanalysePropensity score matching maakt de experimentele en controlegroep zo veelmogelijk vergelijkbaar op geobserveerde kenmerken. Ongeobserveerde kenmer‐ken die zowel de kans op elektronisch toezicht als de kans op wederopsluitingbeïnvloeden, kunnen echter de resultaten blijven vertekenen. Om na te gaan inhoeverre de gevonden resultaten afhankelijk zijn van de assumptie van het ont‐breken van dergelijke vertekening na matching, werd tot slot een sensitiviteits‐analyse uitgevoerd met de door Becker en Caliendo (2007) beschreven Mantel-Haenszel bounds-methode.17 Met deze methode kan door middel van de Mantel-Haenszel test-statistiek (Q-mh) worden uitgerekend welk niveau van vertekeningals gevolg van ongeobserveerde variabelen (Gamma) een bedreiging vormt voorde gevonden resultaten. De resultaten van de mhbounds-analyse zijn weergege‐ven in tabel 3. Wanneer de uitkomsten na matching geheel vrij zijn van verteke‐ning (Gamma=1), dan is de Q-mh-waarde voor de steekproef van enkel Belgen envoor wederopsluiting binnen één jaar na vrijlating 11,272, hetgeen een sterkeaanwijzing is dat elektronisch toezicht leidt tot minder wederopsluiting. Pas bij

16 Betrouwbaarheidsintervallen voor proporties, weergegeven in figuur 3, werden berekend op basisvan de procedure beschreven in Newcombe (1998).

17 Deze methode is speciaal geschikt voor dichotome uitkomstvariabelen, zoals hier: wederopgeslo‐ten ja of nee.

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

51

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

een vertekening die de odds op elektronisch toezicht zou vervijfvoudigen(Gamma=5), zijn de gevonden verschillen in wederopsluiting niet langer signifi‐cant. Voor wederopsluiting na drie respectievelijk vijf jaar geldt dat de gevondenresultaten niet langer houdbaar zijn bij een vertekening die de odds op elektro‐

Figuur 3 Wederopsluiting na elektronisch toezicht en reguliere detentie inverschillende perioden na uitstroom

52 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

nisch toezicht verdrievoudigt. Is de ongeobserveerde vertekening nog groter, danwordt de Q-mh-waarde wederom significant, hetgeen betekent dat elektronischtoezicht dan zelfs zou leiden tot een vergroting van de kans op wederopsluiting.Ook voor de totale steekproef geldt dat de resultaten binnen één jaar na opslui‐ting het meest bestand zijn tegen ongeobserveerde vertekening, terwijl de gevon‐den verschillen na drie en vijf jaar niet langer significant zouden zijn bij eenniveau van vertekening van respectievelijk Gamma=3 en Gamma=2,5.

Tabel 3. Mantel-Haenszel bounds voor wederopsluiting na verschillendeperioden

Conclusie

In dit artikel vergeleken we de wederopsluiting van gedetineerden onder elektro‐nisch toezicht en gedetineerden die hun straf onder regulier gevangenisregimeondergingen. We maakten hiervoor gebruik van officieel geregistreerde gegevensomtrent de penitentiaire carrières van Belgische gedetineerden die een straf kre‐gen opgelegd tussen zes maanden en drie jaar en die tussen 2003 en 2005 eenBelgische gevangenis verlieten of na elektronisch toezicht uitstroomden. Onzeanalyses laten zien dat elektronisch gedetineerden tot vijf jaar na hun vrijlatingminder opnieuw gedetineerd raken dan gedetineerden die hun straf volledig uit‐zaten onder het reguliere gevangenisregime. Dit is in overeenstemming met deuitkomsten van recent Zweeds onderzoek (Marklund & Holmberg, 2009) en inlijn met resultaten van een internationale meta-analyse naar de effecten van elek‐tronisch toezicht (Renzema & Mayo-Wilson, 2005). Bijkomend onderzoek is ech‐ter nodig om de achterliggende mechanismen bloot te leggen en dit verschil te

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

53

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

verklaren. Speelt bij de personen die hun gevangenisstraf ondergingen onderelektronisch toezicht een voordeel qua reclassering (het feit dat ze al vrij gemak‐kelijk een woning hadden)? Genieten zij meer steun van hun omgeving? Is hetomdat zij de nadelen van de gevangenis vermijden? Helpt de begeleiding door dejustitieassistenten? Voor het beantwoorden van deze vragen is gedetailleerdereinformatie nodig dan die in het penitentiaire register wordt vastgelegd.Het huidige onderzoek vergelijkt, wederom als direct gevolg van de in Belgiëbeschikbare gegevens, verschillen in wederopsluiting. Zoals aangegeven, verschiltwederopsluiting op belangrijke punten van herveroordeling en van herhaald cri‐mineel gedrag. Onze resultaten zeggen daarom slechts bij benadering iets oververschillen in daadwerkelijk crimineel gedrag. Belangrijk voor de houdbaarheidvan onze conclusies is dat de kans dat gedetineerden opnieuw gedetineerd rakenwanneer zij zich schuldig maken aan nieuwe misdrijven, niet wordt beïnvloed doorhet type detentie (elektronisch toezicht of reguliere detentie) dat zij als gevolgvan hun referentieveroordeling ondergingen. In zoverre een eerdere gevangenis‐straf, gegeven een gepleegd delict, de pakkans, de kans op veroordeling of de kansop een vorm van gevangenisstraf verhoogt, vertekent dit de gevonden verschillentussen elektronisch gedetineerden en gedetineerden die hun straf uitzaten onderregulier gevangenisregime. Aangezien zowel elektronisch gedetineerden als regu‐lier gedetineerden beiden ‘bekenden van justitie’ zijn, met alle mogelijke gevolgenvan dien, lijkt dit echter onwaarschijnlijk.Bovendien is het elektronisch toezicht zoals dat in België ingevuld werd in2003-2005 ondertussen gewijzigd. Enerzijds is er op het vlak van de besluitvor‐ming een en ander gewijzigd (met een quasiautomatische toekenning van eenenkelband aan welbepaalde categorieën) en is het toepassingsgebied van elektro‐nisch toezicht fel uitgebreid (in de fase van de voorlopige hechtenis en als auto‐nome straf). De feiten waarvoor men veroordeeld is, spelen niet langer als eenabsolute uitsluitingsgrond voor de toekenning van het elektronisch toezicht (bij‐voorbeeld mensenhandel). Anderzijds heeft de invulling van het elektronisch toe‐zicht ook enkele inhoudelijke wijzigingen doorgemaakt. In de periode 2003-2005kreeg iedere veroordeelde een geïndividualiseerd dagschema, met begeleidingdoor een justitieassistent, de mogelijkheid om te werken, een opleiding en/of een(therapeutische) begeleiding bij te wonen en een daarop aangepast uurrooster.Vandaag de dag gaat het elektronisch toezicht niet meer automatisch hand inhand met een begeleiding door een justitieassistent en is de geïndividualiseerdetoepassing voor bepaalde groepen vervangen door een standaard uurrooster. Deresultaten van dit onderzoek mogen dus niet zomaar getransponeerd wordennaar de toepassing van het elektronisch toezicht zoals dat anno 2014 of 2015 inBelgië geldt.Wat betreft de gehanteerde methode: de mogelijkheden van propensity scorematching moeten niet worden overschat. Propensity score matching is geen pana‐cee (Wermink e.a., 2013b). Het is slechts een (van de) manier(en) om, bij gebrekaan een echt experiment, de condities van zo’n echt experiment zo goed mogelijkte benaderen (Shadish & Steiner, 2010). Anderzijds moet propensity scorematching ook niet worden onderschat; diverse studies laten zien dat resultatenvan propensity score matching (en andere quasi-experimentele methoden), mits

54 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

goed uitgevoerd, in hoge mate overeenkomen met die van gerandomiseerde expe‐rimenten (Cook e.a., 2008).Shadish (2013) en Apel en Sweeten (2010) noemen een aantal studiekenmerkendie bij propensity score matching de kans op vertekening in de resultaten verklei‐nen. Ten eerste is belangrijk dat er sprake is van een duidelijk afgebakendeingreep en dat er gedegen kennis is van het beslissingsproces. Shadish (2013)refereert hierbij specifiek naar de gevaren van het gebruik van registerdata: vaakis het beslissingsproces achteraf moeilijk te achterhalen en beschikt men overslechts algemene demografische kenmerken. In de huidige studie is sprake vaneen duidelijke ingreep: ten minste 90 procent van de uitgezeten strafduur onderelektronisch toezicht versus reguliere gevangenisstraf. Hoewel we ons, andersdan eerdere vergelijkingen tussen strafsoorten (bijvoorbeeld Nieuwbeerta e.a.,2009; Wermink e.a., 2010) niet beperkten tot de voor de betreffende gedeti‐neerde eerste detentie-ervaring, namen we het aantal eerdere detenties op in hetpropensity score-model. Verder geeft de Ministeriële Omzendbrief van 9 augus‐tus 2002 inzicht in de gronden waarop destijds de keuze voor elektronisch toe‐zicht of reguliere gevangenisstraf werd gebaseerd.Ten tweede is een voldoende grote steekproef noodzakelijk en dient er sprake tezijn van voldoende overlap in propensity scores, zodat de experimentele groep zoveel mogelijk intact blijft. Onze steekproef overschrijdt ruimschoots het geadvi‐seerde minimumaantal van 500 personen en er is voldoende overlap in propen‐sity scores, waardoor slechts een klein aantal – minder dan 10 procent – ‘onderelektronisch toezicht’-gedetineerden niet kon worden gematcht. Onze resultatenhebben derhalve betrekking op het overgrote deel van de ‘onder elektronisch toe‐zicht’-gedetineerden in onze steekproef. Shadish (2013) noemt verder het belangvan een lokale controlegroep om de mate van vertekening op voorhand te mini‐maliseren. Gedetineerden in onze steekproef ondergingen hun straf in verschil‐lende gevangenissen. Voor straffen tot een jaar beslisten bovendien verschillendedirecties over de toelating tot elektronisch toezicht, hetgeen afbreuk doet aan demate van lokale controle (Shadish & Cook, 2009). Daar staat tegenover dat voorstraffen boven een jaar de beslissing omtrent elektronisch toezicht werd geno‐men door de landelijke Dienst Individuele Gevallen en dat additionele analysesvergelijkbare resultaten lieten zien.Ten slotte wijzen Shadish (2013) en Apel en Sweeten (2010) op het belang vanbalans en het uitvoeren van sensitiviteitsanalyses. Na matching blijkt balans tezijn verkregen op elk van de 41 variabelen in het model. Om na te gaan in hoe‐verre de gevonden resultaten afhankelijk waren van het specifieke propensityscore-model of de gebruikte matchingsmethode werden de berekeningen her‐haald met verschillende propensity score-modellen en verschillende matchings‐methoden. De resultaten van deze additionele analyses komen overeen met dehier gepresenteerde resultaten, hetgeen indicatief is voor de robuustheid van degevonden verschillen. Desondanks blijft de mogelijkheid bestaan dat variabelendie samenhangen met zowel de kans op elektronisch toezicht als de kans opwederopsluiting niet zijn meegenomen in het propensity score-model en dat ditonze resultaten heeft beïnvloed. Hoewel vertekening in de afwezigheid vanrandom toewijzing nooit helemaal kan worden uitgesloten (bijvoorbeeld door ver‐

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

55

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

schillen in variabelen, waarover we in dit onderzoek niet beschikken, zoals de per‐soonlijkheid van de veroordeelde), laten de resultaten van de Mantel-Haenszelbounds-analyse zien dat het effect van een dergelijke weggelaten variabele aan‐zienlijk moet zijn, wil dit leiden tot andere resultaten.Om het huidige onderzoek verder in context te plaatsen is het belangrijk om tebenadrukken dat voorkomen van herhaald crimineel gedrag niet het enige doel isvan een gevangenisstraf. Het is derhalve niet het enige criterium waarop de keuzevoor het al dan niet opleggen van elektronisch toezicht dient te worden geba‐seerd. De huidige analyses beperkten zich tot het effect van elektronisch toezichtop die gedetineerden die deze straf daadwerkelijk ondergingen (speciale afschrik‐king). Wat het afschrikkingseffect is van elektronisch toezicht in vergelijking metgevangenisstraf op de totale populatie potentiële daders (algemene afschrikking)kan met deze analyses niet worden vastgesteld. Evenmin zeggen onze resultateniets over de mate waarin elektronisch toezicht door de slachtoffers en de samenle‐ving als geheel als ‘straf’ wordt ervaren. Onze resultaten zeggen overigens even‐min iets over de strafbeleving (of het gebrek hieraan) van de elektronisch gedeti‐neerden zelf, enkel dat het nettoresultaat van alle processen die het resultaat vaneen sanctie bepalen, voor elektronisch toezicht in vergelijking met regulieredetentie in termen van wederopsluiting positief is.In België heeft men de mogelijkheden voor de inzet van elektronisch toezicht deafgelopen jaren flink uitgebreid. In Nederland wees de Eerste Kamer recentelijkeen voorstel tot uitbreiding van het gebruik van elektronisch toezicht juist af. Losvan de vraag of elektronisch toezicht in alle opzichten een alternatief vormt voorgevangenisstraf, kunnen we constateren dat zowel de beslissing tot uitbreidingals die tot afwijzing hiervan werd genomen zonder dat men zich hierbij baseerdeop de resultaten van experimenteel onderzoek naar de effecten van elektronischtoezicht. In het licht van de huidige quasi-experimentele resultaten is dit in onzeogen een gemiste kans.

Literatuur

Apel, R.J. & Sweeten, G. (2010). Propensity score matching in criminology and criminaljustice. In: A.R. Piquero & D. Weisburd (eds.). Handbook of quantitative criminology.New York: Springer, 543-562.

Apel, R., Blokland, A., Nieuwbeerta, P. & Van Schellen, M. (2010). The impact of imprison‐ment on marriage and divorce: a risk set matching approach. Journal of QuantitativeCriminology, 26, 269-300.

Austin, P.C. (2011). An introduction to propensity score methods for reducing the effectsof confounding in observational studies. Multivariate Behavioral Research, 46, 399-424.

Becker, S.O. & Caliendo, M. (2007). Sensitivity analysis for average treatment effects. TheStata Journal, 7(1), 71-83.

Beyens, K. & Kaminski, D. (2013). Is the sky the limit? Eagerness for electronic monitoringin Belgium. In: M. Nellis, K. Beyens & D. Kaminski (eds.). Electronically monitoredpunishment, international and critical perspectives. London: Routledge, 150-171.

Beyens, K. & Roosen, M. (2013). Electronic monitoring in Belgium: a penological analysisof current and future orientations. European Journal of Probation, 5(3), 56-70.

56 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Wederopsluiting na elektronische detentie en reguliere detentie in België

Beyens, K., Bas, R. & Kaminski, D. (2007a). Elektronisch toezicht in België. Een schijnbaarpenitentiair ontstoppingsmiddel. Panopticon, 18(3), 21-40.

Beyens, K., Devresse, M.S. & Kaminski, D. (2007b). Over het ‘eigen’aardige karakter vanhet elektronisch toezicht in België. Fatik – Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangenis‐wezen, 25(116), 4-15.

Caliendo, M. & Kopeing, S. (2005). Some practical guidance for the implementation of propen‐sity score matching. Discussion paper, DIW Berlin.

Cook, T.D., Shadish, W.R. & Wong, V.C. (2008). Three conditions under which experimentsand observational studies produce comparable causal estimates: new findings fromwithin-study comparisons. Journal of Policy Analysis and Management, 27(4), 724-750.

Daems, T. (2013). Functies en functionarissen van elektronisch toezicht. In: T. Daems,T. Vander Beken & D. Vanhaelemeesch (red.). De machines van Justitie. Vijftien jaarelektronisch toezicht in België (IRCP research series, volume 47). Antwerpen/Apeldoorn:Maklu, 75-126.

Daems, T., Maes, E. & Robert, L. (2013). Country survey. Crime, Criminal Justice andCriminology in Belgium. European Journal of Criminology, 10(2), 237-254.

Di Tella, R. & Schargrodsky, E. (2009). Criminal recidivism after prison and electronicmonitoring. Cambridge, MA: National Bureau of Economic Research Working PaperSeries. www. nber. org/ papers/ w15602. pdf.

Dirkzwager, A., Lamet, W., Nieuwbeerta, P., Blokland, A. & Laan, P. Van der (2009). Nadetentie: de gevolgen van rechtspraak. Rechtstreeks, 1, 7-34.

Kamer van Volksvertegenwoordigers (2010, 4 januari). Vraag nr. 103 van mevrouw CarinaVan Cauter van 10 december 2009 aan de minister van Justitie, Kamer 2009-2010.Schriftelijke vragen en antwoorden, QRVA 52 88, 132-133.

Maes, E. (2010). Evoluties in punitiviteit: lessen uit de justitiële statistieken. In: I. Aertsen,K. Beyens, T. Daems & E. Maes (red.). Hoe punitief is België? (reeks Panopticon Libri,nr. 2). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu, 43-83.

Maes, E. & Tange, C. (2014). Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voorvoorwaardelijke invrijheidstelling. ‘En attendant Godot’? In: K. Beyens, T. Daems &E. Maes (red.). Exit gevangenis? Werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet opde externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf (reeks Panopticon Libri,nr. 6). Antwerpen: Maklu, 97-131.

Marklund, F. & Holmberg, S. (2009). Effects of early release from prison using electronictagging in Sweden. Journal of Experimental Criminology, 5(1), 41-61.

Newcombe, R.G. (1998). Two-sided confidence intervals for the single proportion: a com‐parison of seven methods. Statistics in Medicine, 17, 857-872.

Nieuwbeerta, P., Nagin, D. & Blokland, A.A.J. (2009). Assessing the impact of first-timeimprisonment on offenders’ subsequent criminal career development: a matched sam‐ples comparison. Journal of Quantitative Criminology, 25(3), 227-257.

Renzema, M. (2013). Evaluative research on electronic monitoring. In: M. Nellis, K. Beyens& D. Kaminski (eds.). Electronically monitored punishment. International and critical per‐spectives. London: Routledge, 247-270.

Renzema, M. & Mayo-Wilson, E. (2005). Can electronic monitoring reduce crime for mode‐rate to high-risk offenders? Journal of Experimental Criminology, 1(2), 215-237.

Robert, L. & Maes, E. (2012). Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis. Brussel: Natio‐naal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). http:// nicc. fgov. be/ upload/publicaties/ rapport_ 27. pdf.

Robert, L. & Stassart, E. (2009). Onder elektronisch toezicht gestelden aan het woord:krachtlijnen uit het eerste Belgische onderzoek. In: T. Daems, S. De Decker, L. Robert& F. Verbruggen (red.). Elektronisch toezicht. De virtuele gevangenis als reële oplossing?

Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

57

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg

Arjan Blokland, Hilde Wermink, Luc Robert & Eric Maes

Onderzoek en beleid 1998-2008 (reeks Samenleving, Criminaliteit & Strafrechtspleging,nr. 33). Leuven: Universitaire Pers Leuven, 9-33.

Rosenbaum, P.R. & Rubin, D.B. (1983). The central role of the propensity score in observa‐tional studies for causal effects. Biometrika, 70, 41-55.

Rosenbaum, P.R. & Rubin, D.B. (1985). Constructing a control group using multivariatematched sampling methods that incorporate the propensity score. American Statisti‐cian, 39, 33-38.

Rubin, D.B. (2001). Using propensity scores to help design observational studies: applica‐tion to tobacco litigation. Health Service Outcome Research Methodology, 2, 169-188.

Sampson, R.J., Laub, J.H. & Wimer, C. (2006) Does marriage reduce crime? A counterfac‐tual approach to within-indivudal causal effects. Criminology, 44, 3, 465-508.

Shadish, W.R. (2013). Propensity score analysis: promise, reality and irrational exuber‐ance. Journal of Experimental Criminology, 9, 129-144.

Shadish, W.R. & Cook, T.D. (2009). The renaissance of field experimentation in evaluatinginterventions. Annual Review of Psychology, 60, 607-629.

Shadish, W.R. & Steiner, P.M. (2010). A primer on propensity score analysis. Newborn andInfant Nursing Reviews, 10(1), 19-26.

Snodgrass, G.M., Blokland, A.A.J., Haviland, A., Nieuwbeerta, P. & Nagin, D. (2011). Doesthe time cause the crime? An examination of the relationship between time servedand reoffending. Criminology, 49(4), 1149-1194.

Tollenaar, N., Van der Laan, A.M. & Van der Heijden, P.G.M. (2014). Effectiveness of aprolonged incarceration and rehabilitation measure for high-frequency offenders.Journal of Experimental Criminology, 10, 29-58.

Vander Beken, T. (2013). Van vette vis tot dieetpil. Vijftien jaar elektronisch toezicht inBelgië. In: T. Daems, T. Vander Beken & D. Vanhaelemeesch (red.). De machines vanJustitie. Vijftien jaar elektronisch toezicht in België (IRCP research series, volume 47).Antwerpen/Apeldoorn: Maklu, 11-41.

Vanhaelemeesch, D. (2013). Tussen gestrafte en bestraffer: de ervaringen van huisgenotenvan personen met elektronisch toezicht. In: T. Daems, T. Vander Beken & D. Vanhae‐lemeesch (red.). De machines van Justitie. Vijftien jaar elektronisch toezicht in België(IRCP research series, volume 47). Antwerpen/Apeldoorn: Maklu, 43-74.

Vanhaelemeesch, D., Vander Beken, T. & Vandevelde, S. (2014). Punishment at home:offenders’ experiences with electronic monitoring. European Journal of Criminology,11(3), 273-287.

Wartna, B. & Nijssen, L. (2006). National studies on recidivism. An inventory of large-scalerecidivism research in 33 European countries (Factsheet 2006-11). Den Haag: WODC.

Wartna, B. Alberda, D. & Verweij, S. (2013). Een meta-analyse van Nederlands recidive‐onderzoek naar de effecten van strafrechtelijke interventies. Tijdschrift voor Criminolo‐gie, 55(1), 3-23.

Wermink, H., Apel, R., Nieuwbeerta, P. & Blokland, A.A.J. (2013a). The incapacitationeffect of first-time imprisonment: a matched samples comparison. Journal of Quanti‐tative Criminology, 29(4), 579-600.

Wermink, H., Blokland, A., Nieuwbeerta, P. & Tollenaar, N. (2013b). De betere stuurluiroeien (ook) met de riemen die ze hebben. Tijdschrift voor Criminologie, 55(1), 66-75.

Wermink, H., Blokland, A., Nieuwbeerta, P., Nagin, D. & Tollenaar, N. (2010). Comparingthe effects of community service and imprisonment on recidivism: a matched samplesapproach. Journal of Experimental Criminology, 6(3), 325-349.

58 Tijdschrift voor Criminologie 2015 (57) 1doi: 10.5553/TvC/0165182X2015057001002

Dit artikel uit Tijdschrift voor Criminologie is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Tilburg