De arbeidsmarkt van Midden-Nederland

108
De arbeidsmarkt van Midden-Nederland Ontwikkelingen aan de vraag- en aanbodzijde tot 2020 Arjan Ruis Mickey Folkeringa Robert van der Poel Wim Verhoeven Zoetermeer, oktober 2010

Transcript of De arbeidsmarkt van Midden-Nederland

De arbeidsmarkt van Midden-Nederland

Ontwikke l ingen aan de vraag- en aanbodz i jde tot 2020

Arjan Ruis Mickey Folkeringa Robert van der Poel Wim Verhoeven

Zoetermeer, oktober 2010

ISBN: 978-90-371-1018-0

Bestelnummer: A201009

Prijs: € 55,-

Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap

(www.ondernemerschap.nl) en door de Kamer van Koophandel Midden-Nederland.

Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of

teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits

de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm

ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke

toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of

andere onvolkomenheden.

The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text

in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part

of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored

in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not

accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

3

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1 Inleiding 9

2 Economie en arbeidsmarkt Nederland 11

2.1 Vraag naar arbeid 12 2.2 Arbeidsaanbod 14

3 Ontwikkelingen vraagzijde tot 2020 19

3.1 De regio Midden-Nederland 19 3.2 Utrecht-West 25 3.3 Heuvelrug & Vallei 29 3.4 Stedelijk gebied Utrecht 32 3.5 Alblasserwaard & Vijfheerenlanden 35 3.6 Rivierenland 39 3.7 Resumé 43

4 Ontwikkelingen aanbodzijde tot 2020 49

4.1 Huidige samenstelling naar leeftijd 49 4.2 Verdeling naar opleidingsniveau 52

5 Confrontatie vraag en aanbod 53

5.1 Uitbreidingsvraag 54 5.2 Vervangingsvraag 56 5.3 Arbeidsmarktinstroom 59 5.4 Aanbodtekorten en -overschotten 62 5.5 Globale oplossingsrichtingen 67

Bijlagen

I Langetermijnprognoses CPB 71 II Samenstelling clusters 75 III Verdeling beroepen naar sector 77 IV Expertinterviews 83 V Aanpak en opzet onderzoek 85 VI Confrontatie vraag en aanbod 97 VII Regio's Midden-Nederland 101 VIII Belangrijkste cluster per beroepsgroep 103 IX De arbeidsmarktcirkel in tabelvorm 105

5

Samenvatting

Doel van het onderzoek

Het primaire doel van het onderzoek is:

In het onderzoek worden de volgende vragen beantwoord:

− Hoe ziet de huidige arbeidsmarkt eruit (diagnose)?

− Hoe gaat de arbeidsmarkt zich de komende 10 jaar ontwikkelen (perspectief)?

− Welke knelpunten zijn te signaleren, zowel kwalitatief als kwantitatief (analy-

se)?

Speciale aandacht in het onderzoek gaat uit naar de ontwikkelingen in de regio's

Utrecht-West, Heuvelrug & Vallei, Stedelijk gebied Utrecht, Alblasserwaard &

Vijfheerenlanden en Rivierenland. Daarnaast wordt er specifiek ingegaan op de

ontwikkelingen binnen de volgende clusters: bouwen & ontwerpen, financiële &

adviesdiensten, metaal & maakindustrie, transport & logistiek, food & agribusi-

ness, ICT & media en gezondheid & technologie.

EIM hanteert een arbeidsmarktmodel om de vraag- en aanbodzijde van de ar-

beidsmarkt en de aansluiting op het onderwijs te beschrijven. In de visie van EIM

draagt een modelmatige aanpak bij aan een gestructureerde en transparante

verzameling, verwerking en presentatie van gegevens.

Landelijke trends en ontwikkel ingen

De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland zijn niet los te zien

van de landelijke ontwikkelingen. De gevolgen van de economische neergang

zijn, net als in 2009, ook in 2010 en 2011 goed te merken. In veel sectoren is

nog steeds sprake van krimp, maar tegelijkertijd zijn er ook al tekenen van her-

stel. Voor wat betreft de werkgelegenheid verwacht het CPB een daling van 1,75

procent in 2010 en een stabilisering in 2011. Op de middellange termijn (2011-

2015) zal de Nederlandse economie zich herstellen. De werkgelegenheid neemt

in die jaren naar verwachting met gemiddeld 0,25 procent per jaar toe. In de to-

tale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid met gemiddeld 0,2 procent per

jaar groeien. De groei doet zich vooral voor in de zorg, het onderwijs en de zake-

lijke dienstverlening.

Het arbeidsaanbod neemt vanaf 2011 structureel af als gevolg van demografi-

sche ontwikkelingen (ontgroening en verhoogde uitstroom van ouderen). Over

het algemeen is de potentiële beroepsbevolking (personen van 15 t/m 64 jaar)

steeds beter opgeleid.

Werkgelegenheidsontwikkel ing tot 2020

De totale werkgelegenheid in Midden-Nederland kwam in 2008 uit op 653.800

arbeidsplaatsen. Iets meer dan de helft van de werkgelegenheid is gelegen in

Stedelijk gebied Utrecht, gevolgd door Heuvelrug & Vallei, Rivierenland, Utrecht-

West en Alblasserwaard & Vijfheerenlanden. Tot 2020 zal de werkgelegenheid

sterk groeien in Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei. In Rivierenland is

Inzicht verkrijgen in de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde van de

arbeidsmarkt in de regio Midden-Nederland tot en met 2020.

6

de toename wat beperkter. Voor Utrecht-West en Alblasserwaard & Vijfheeren-

landen wordt een lichte afname van de werkgelegenheid voorzien.

Vooral in het cluster gezondheid & technologie is sprake van een sterke werkge-

legenheidsgroei. De groei in de clusters financiële & adviesdiensten en ICT &

media is wat gematigder. De grootste krimp doet zich voor in de metaal & maak-

industrie. Daarnaast neemt ook het aantal banen in de clusters bouwen & ont-

werpen, transport & logistiek en food & agribusiness af.

Ten opzichte van de landelijke verdeling zijn de technische en wis- en natuur-

kundige beroepen in Midden-Nederland ondervertegenwoordigd, terwijl de (pa-

ra)medische en verzorgende beroepen er sterk oververtegenwoordigd zijn. Voor

de toekomst wordt een toename van het aandeel (para)medische en verzorgende

beroepen verwacht. Hier staat een afname van het aandeel technische en wis- en

natuurkundige beroepen tegenover. Voor wat betreft de verdeling van de werk-

gelegenheid naar beroepsniveau geldt dat deze gemiddeld iets boven het lande-

lijke niveau ligt. Het gemiddelde beroepsniveau zal naar verwachting toenemen

tot 2020.

Het arbeidsaanbod tot 2020

Het arbeidsaanbod neemt af doordat er minder kinderen worden geboren en

doordat jongeren langer doorleren, waardoor ze later toetreden op de arbeids-

markt. De huidige samenstelling van de (potentiële) beroepsbevolking laat zien

dat een aanzienlijk deel hiervan de komende jaren uit het arbeidsproces zal tre-

den als gevolg van pensionering. Op den duur zal dit leiden tot een daling van

het arbeidsaanbod, aangezien de aanwas onvoldoende zal zijn om de uitstroom

te compenseren.

In drie van de vijf regio's in Midden-Nederland zal de beroepsbevolking de ko-

mende jaren dalen. In Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei zal echter

tot 2020 nog sprake zijn van (lichte) groei. Voor heel Midden-Nederland wordt

een groei van de beroepsbevolking voorzien.

Het gemiddelde opleidingsniveau in Utrecht-West, Heuvelrug & Vallei en Stedelijk

gebied Utrecht ligt boven het landelijke gemiddelde. In Alblasserwaard & Vijfhee-

renlanden en Rivierenland ligt dit juist onder het landelijke gemiddelde. Voor wat

betreft het beeld voor de toekomst wordt in elke regio een stijging van het ge-

middelde opleidingsniveau voorzien.

Voor de toekomstige situatie aan de aanbodkant is de arbeidsmarktinstroom

vanuit het onderwijs (schoolverlaters) de belangrijkste categorie. Niet alle

schoolverlaters zijn beschikbaar voor de eigen regio. In sommige regio's is spra-

ke van aanzienlijke pendelstromen. In Utrecht-West en Rivierenland is sprake

van een per saldo uitgaande pendelstroom. Stedelijk gebied Utrecht profiteert

juist van een positief pendelsaldo. In de overige twee regio's zijn de ingaande en

uitgaande pendelstromen redelijk in evenwicht.

Confrontat ie vraag & aanbod

Naast de uitbreidingsvraag bestaat de totale vraag naar arbeid ook uit de ver-

vangingsvraag. De vervangingsvraag ontstaat grotendeels doordat een grote

groep werkenden met pensioen gaat. Daarnaast moeten arbeidskrachten vervan-

gen worden door sterfte, emigratie of arbeidsongeschiktheid. De vervangings-

vraag is een stuk groter dan de uitbreidingsvraag (die dus ook negatief kan zijn),

7

waardoor er in elke regio en binnen elke beroepsgroep per saldo extra vraag zal

zijn naar werknemers.

In de regio Rivierenland is de vervangingsvraag relatief gezien het grootst. In

Stedelijk gebied Utrecht is dit relatief het laagst. De beroepsbevolking is in

laatstgenoemde regio gemiddeld ook een stuk jonger. Binnen de lagere en mid-

delbare functies is de vervangingsvraag over het algemeen wat hoger dan binnen

de hogere en wetenschappelijke functies. De vervangingsvraag is het hoogst

binnen de pedagogische beroepen (waaronder docenten en leraren). Ook de

agrarische beroepsgroepen zijn sterk vergrijsd. Een deel van deze uitstroom

hoeft niet te worden opgevangen, aangezien de land- en tuinbouw kampt met

een sterke structurele krimp van de werkgelegenheid. Verder is de vervangings-

vraag hoger dan gemiddeld binnen de technische en wis- en natuurkundige be-

roepen.

Confrontatie van de verwachte ontwikkelingen in de arbeidsvraag en de te ver-

wachten arbeidsmarktinstroom leidt tot een indicatie van aanbodoverschotten en

-tekorten voor de verschillende beroepsgroepen. In vergelijking met het basis-

jaar 2008 zal de werkloosheid in Midden-Nederland iets oplopen. Per saldo is dan

wel sprake van een toename van de werkloosheid, maar die vindt onevenredig

hard plaats onder laag- en middelbaar opgeleiden, vergeleken met hoger en we-

tenschappelijk opgeleiden. De ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde leiden

tot verwachte tekorten aan gekwalificeerd personeel op hoger en wetenschappe-

lijk niveau.

De tekorten zullen zich hoofdzakelijk voordoen in de clusters gezondheid & tech-

nologie (middelbare, hogere en wetenschappelijk zorgberoepen), bouwen & ont-

werpen en metaal & maakindustrie (middelbare en hogere technische beroepen),

en transport & logistiek (vooral lagere transportberoepen); zie ook Tabel 1. Te-

korten zullen zich vertalen in moeilijk vervulbare vacatures.

Aanbodoverschotten ontstaan vooral bij de lagere en middelbare beroepsgroe-

pen, voornamelijk bij de economische en administratieve beroepen. Deze beroe-

pen komen in alle clusters voor, maar zijn voor een groot deel terug te vinden in

de clusters financiële & adviesdiensten en transport & logistiek.

8

Tabel 1 Overzicht beroepsgroepen waarvoor vooral tekorten worden verwacht

beroepsniveau beroepsrichting beroepen met grootste tekorten cluster

laag transportberoepen � chauffeurs transport & logistiek

middelbaar technische en wis-

en natuurkundige

beroepen

� bouwvakkers

� aannemers en installateurs

� bankwerkers en lassers

� laboratoriumassistenten

� laboranten

bouwen & ontwerpen

bouwen & ontwerpen

metaal & maakindustrie

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

middelbaar (para)medische

en verz. beroepen

� verpleegkundigen

� dokters-, tandarts- en apo-

thekersassistenten

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

hoger +

wetensch.

(para)medische

en verz. beroepen

� therapeuten

� medisch analisten

� afdelingshoofd zorginstelling

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

hoger +

wetensch.

pedagogische be-

roepen

� leraren basisonderwijs

� leraren binnen de richting

natuur en techniek en eco-

nomie en maatschappij

buiten clusters, vooral

onderwijs

Bron: EIM, 2010.

9

1 Inleiding

In 2007 en de eerste helft van 2008 was er ook in Midden-Nederland sprake van

hoge economische groei. Het werd voor bedrijven steeds moeilijker om vacatures

te bemensen, wat weer een rem gaf op de groei.

Momenteel is er voor de meeste bedrijven geen sprake van krapte op de ar-

beidsmarkt. Veel bedrijven stoten nog personeel af, doordat de vraag en de pro-

ductie is gedaald als gevolg van de economische neergang in 2009. Op de mid-

dellange en langere termijn kan het echter zo zijn dat in sommige sectoren door

de ontgroening en vergrijzing van de beroepsbevolking en door een aantrekken-

de productie krapte op de arbeidsmarkt zal ontstaan, wat ook zijn weerslag kan

hebben op de economische groei. Maar welke sectoren zijn dit? En hoe groot is

dit gat? En gaat het om hoog of laaggekwalificeerd personeel? Er is op dit mo-

ment geen hard cijfermateriaal beschikbaar over de ontwikkelingen in de vraag-

en aanbodzijde van de arbeidsmarkt in de regio Midden-Nederland. Terwijl het

voor ondernemers wel van belang is om hier inzicht in te krijgen, zodat zij hier

rekening mee kunnen houden en er hun bedrijfsstrategie en HRM-beleid op aan

kunnen passen.

Doel van het onderzoek

Het primaire doel van het onderzoek is:

In het onderzoek worden de volgende vragen beantwoord:

− Hoe ziet de huidige arbeidsmarkt eruit (diagnose)?

− Hoe gaat de arbeidsmarkt zich de komende 10 jaar ontwikkelen (perspectief)?

− Welke knelpunten zijn er te signaleren, zowel kwalitatief als kwantitatief (ana-

lyse)?

In eerste instantie richt het onderzoek zich vooral op het in kaart brengen van

knelpunten op de arbeidsmarkt. Dit past ook bij de rol van de Kamer van Koop-

handel als kennis- en informatiecentrum. Het onderzoek zal slechts op hoofdlij-

nen aandacht besteden aan de oplossingsrichtingen van de gesignaleerde knel-

punten.

De komende jaren richt de Kamer van Koophandel zich vooral op de groei van

clusters die sterk vertegenwoordigd zijn in Midden-Nederland. Het betreft clus-

ters die een belangrijke dragende functie vervullen voor de regionale economie,

ofwel een stuwende functie hebben. Speciale aandacht in het onderzoek gaat uit

naar de volgende zeven clusters van sectoren die door de Kamer van Koophandel

Midden-Nederland worden gestimuleerd en waar ruim 70 procent van het totale

aantal banen van werknemers is geconcentreerd:

− Bouwen & ontwerpen

− Financiële & adviesdiensten

− Metaal & maakindustrie

− Transport & logistiek

Inzicht verkrijgen in de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde van de

arbeidsmarkt in de regio Midden-Nederland tot en met 2020.

10

− Food & agribusiness

− ICT & media

− Gezondheid & technologie.

In het onderzoek wordt nagegaan hoe de economische structuur in Midden-

Nederland zich zal ontwikkelen en of de ontwikkelingen op de regionale arbeids-

markt hierbij passen. In het onderzoek worden knelpunten op de regionale ar-

beidsmarkt in kaart gebracht. Naast bovengenoemde clusters zal ook worden in-

gegaan op de arbeidsmarktontwikkelingen in de standaard sectorindeling zoals

EIM die hanteert.

Het Kamergebied van Midden-Nederland is onderverdeeld in vijf regio's, te we-

ten: Stedelijk gebied Utrecht, Rivierenland, Heuvelrug & Vallei, Utrecht-West en

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden. In het onderzoek zullen de ontwikkelingen op

de arbeidsmarkt ook specifiek voor deze regio's in kaart gebracht worden.

EIM hanteert een arbeidsmarktmodel om de vraag- en aanbodzijde van de ar-

beidsmarkt en de aansluiting op het onderwijs te beschrijven. In de visie van EIM

draagt een modelmatige aanpak bij aan gestructureerde en transparante verza-

meling, verwerking en presentatie van gegevens. Voor een uitgebreide toelich-

ting op de aanpak en opzet van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage V.

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op de landelijke ontwikkelingen met betrek-

king tot economie en arbeidsmarkt. In de hoofdstukken 3 en 4 zal vervolgens

uitgebreid aandacht worden besteed aan respectievelijk de vraag- en aanbodzij-

de van de arbeidsmarkt in Midden-Nederland. In het laatste hoofdstuk worden

vraag en aanbod met elkaar geconfronteerd, zodat inzicht wordt verkregen in

mogelijke knelpunten die in de toekomst kunnen ontstaan.

11

2 Economie en arbeidsmarkt Nederland

In dit hoofdstuk zal in het kort worden ingegaan op de huidige en verwachte eco-

nomische ontwikkelingen in Nederland. Verder zal aandacht besteed worden aan

algemene trends en ontwikkelingen op de landelijke arbeidsmarkt. Enerzijds

biedt dit hoofdstuk de mogelijkheid om ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van

Midden-Nederland (die in de volgende hoofdstukken aan bod zullen komen) in

een landelijke context te plaatsen. Anderzijds beïnvloeden landelijke ontwikke-

lingen de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt in Midden-Nederland en

kunnen de regionale en de landelijke arbeidsmarkt niet afzonderlijk van elkaar

worden gezien.

Blik op de korte termijn: voorzicht ig herstel in 2010 en 2011

De gevolgen van de economische neergang zijn, net als in 2009, ook in 2010 en

2011 goed te merken. In veel sectoren is nog steeds sprake van krimp, maar te-

gelijkertijd zijn er ook al tekenen van herstel. In 2009 is de economie met vier

procent gekrompen, wat een recorddaling is. In de tweede helft van 2009 is de

economie echter weer langzaam gaan groeien. In de meest recente economische

raming voorspelt het CPB voor 2010 en 2011 een lichte groei van het Nederland-

se BBP (respectievelijk 1,25 en 1,75 procent).1 De uitvoer herstelt zich en is de

belangrijkste drager van de conjuncturele opleving van de economie. De groei

van de overheidsinvesteringen zal teruglopen na alle maatregelen in 2009 om de

sterke economische teruggang te bestrijden. De gezinsconsumptie neemt nauwe-

lijks toe in 2010 na de sterke daling in 2009. In Tabel 2 zijn enkele kerngege-

vens opgenomen over de Nederlandse economie en arbeidsmarkt.

Werkloosheid neemt toe tot 2011

De effecten op de arbeidsmarkt van de dalende economische groei zijn de ko-

mende periode pas echt voelbaar, aangezien de werkloosheid met enige vertra-

ging reageert op schommelingen in de conjunctuur. Toen de productie vanaf het

derde kwartaal van 2008 begon af te nemen, nam in veel sectoren ook de be-

hoefte van bedrijven aan (nieuw) personeel af. Het CPB verwacht een daling van

de werkgelegenheid in 2010 van 1,75 procent en een stabilisering in 2011. Het

UWV WERKbedrijf voorziet in haar meest recente arbeidsmarktprognose een

krimp van de werkgelegenheid in 2010 (120.000 banen) en een voorzichtige

groei in 2011 (30.000 banen).2

De werkloosheid loopt derhalve op, maar de omvang van de stijging valt enigs-

zins mee, doordat de werkgelegenheid in de zorg gestaag blijft toenemen. Daar-

naast besluiten bepaalde groepen zich niet aan te bieden op de arbeidsmarkt of

zij trekken zich terug: jongeren studeren langer door, vrouwen stellen herintre-

ding uit en ouderen stoppen eerder met werken. Ook de deeltijd-ww heeft een

drukkend effect op de werkloosheid, zij het dat dit effect veel geringer is dan in

bijvoorbeeld Duitsland. Verder wordt de werkloosheid gedrukt doordat een deel

van de ex-werknemers besluit verder te gaan als zelfstandige. Daarnaast ziet

1 CPB (2010), CPB Nieuwsbrief 2010 2, 2010.

2 UWV WERKbedrijf (2010), Arbeidsmarktprognose 2010-2011; met een doorkijk naar 2015.

12

een deel van de werkgevers en zelfstandigen kans het werk (voorlopig) voort te

zetten met minder gewerkte uren, waardoor de werkgelegenheid (gemeten in

personen) niet direct hoeft te dalen. Werkgevers lijken meer dan anders boven-

tallig personeel vast te houden. Dit wordt mogelijk ingegeven door het risico op

hernieuwde krapte op de arbeidsmarkt, waarvan ook voor de economische neer-

gang sprake was. In die tijd was het voor een deel van de werkgevers erg lastig

om aan goed geschoold personeel te komen.

Naar verwachting komt de werkloosheid in 2009 uit op gemiddeld 5 procent, om

in 2010 op te lopen tot gemiddeld 5,75 procent. Deze percentages lijken op het

eerste gezicht fors, maar moeten in perspectief worden bezien. Ten eerste is het

werkloosheidspercentage flink naar beneden bijgesteld sinds de raming van sep-

tember 2009.1 Ten tweede is het werkloosheidscijfer van Nederland een van de

laagste van Europa: volgens Eurostat komt het gemiddelde werkloosheidspercen-

tage van de gehele Eurozone eind 2009 uit op 10 procent.2 In dat licht bezien

valt de werkloosheidstoename in Nederland mee.

Tabel 2 Enkele kerngegevens Nederlandse economie en arbeidsmarkt 2008-2011 (muta-

ties in % per jaar)

2008 2009 2010 2011

Bruto Binnenlands Product (BBP) 2,0 -4,0 1¼ 1¾

Uitvoer van goederen (excl. energie) 1,0 -9,6 10¾ 7¾

Invoer van goederen 3,7 -10,7 8½ 6

Overheidsbestedingen 2,5 2,9 ¾ ½

Consumptie huishoudens 1,3 -2,4 ¼ ¼

Werkgelegenheid (arbeidsjaren) 1,2 -1,4 -2 -½

Beroepsbevolking (personen) 1,5 0,5 0 ¼

Werkzame beroepsbevolking 2,1 -0,5 -¾ 0

Werkloze beroepsbevolking (niveau in %) 3,9 4,9 5¾ 6

Werkloze beroepsbevolking (niveau in 1.000 personen) 304 379 455 465

Bron: CPB (2010), CPB Nieuwsbrief 2010 2, 2010. Bewerking EIM.

2.1 Vraag naar arbeid

Op middellange termijn neemt werkgelegenheid weer toe

Op de middellange termijn zal de Nederlandse economie zich herstellen. Voor de

komende kabinetsperiode (2011-2015) verwacht het CPB een gemiddelde BBP-

groei van 1¾ procent.3 De werkgelegenheid reageert met enige vertraging op de

conjuncturele ontwikkeling en neemt (na de scherpe dalingen in 2009 en 2010)

in de jaren 2011-2015 met ¼ procent per jaar toe. Deze stijging van de werkge-

1 Zie CPB (2009), Macro Economische Verkenning 2010. Hierin ging het CPB nog uit van een werk-

loosheidspercentage van 8 procent in 2010.

2 Eurostat (2010), Newsrelease euroindicators 5/2010 - 8 january 2010.

3 CPB (2010), Economische verkenning 2011-2015.

13

legenheid wordt meer dan volledig gerealiseerd in de zorg. De werkgelegenheid

in de marktsector neem niet of nauwelijks toe en die bij de overheid neemt licht

af door bezuinigingsmaatregelen in 2011 en door overig reeds ingezet beleid (af-

slanking van het Rijk)1.

De werkloosheid daalt met 1¼ procentpunt en komt in 2015 uit op 5¼ procent.

Hiermee is de werkloosheid in 2015 nog steeds hoger dan voor de economische

neergang. Dat is een beeld dat past bij eerdere ervaringen met financiële crises,

zij het dat de stijging in Nederland in internationaal en historisch perspectief erg

meevalt.

Vooral werkgelegenheidsgroei in zorg, onderwijs en zakel i jke dienst-

verlening

Prognoses van EIM laten zien dat de werkgelegenheidsontwikkeling tot 2020

sterk verschilt tussen sectoren (zie Tabel 3). De werkgelegenheidsgroei wordt

voor een groot deel verzorgd door de gezondheidszorg, onderwijssector en zake-

lijke dienstverlening.

Sectoren als de delfstoffenwinning, industrie, bouw en transportsector zijn zwaar

getroffen door de recessie. In de periode tot 2013 zal naar verwachting sprake

zijn van een sterke terugval in de werkgelegenheid in deze sectoren, ten opzich-

te van 2009. In de landbouw heeft de werkgelegenheidsdaling deels een meer

structurele achtergrond (verschuiving van arbeid van de primaire naar de dienst-

verlenende sectoren, schaalvergroting) in combinatie met een lage productie-

groei van de sector. Ook in het openbaar bestuur zal sprake zijn van werkgele-

genheidskrimp.2 De bouwsector zit achteraan in de cyclus en zal de komende ja-

ren nog flinke hinder ondervinden van de economische teruggang. In de overige

sectoren is de krimp van de werkgelegenheid beperkter.

Na 2013 zal naar verwachting een verdere daling van de werkgelegenheid optre-

den in de landbouw, delfstoffenwinning, industrie en het openbaar bestuur. In de

overige sectoren zal de werkgelegenheid stijgen, vooral in de financiële sector,

de zakelijke dienstverlening, het onderwijs en de gezondheidszorg. De zorgsector

groeit sterk als gevolg van de vergrijzing, waardoor de vraag naar zorgverlening

en -diensten toeneemt.

Voor wat betreft de prognoses op de middellange termijn zijn de Economische

verkenning 2011-2015 van het CPB en de Arbeidsmarktprognose 2010-2011;

met een doorkijk naar 2015 van het UWV WERKbedrijf leidend. Daarnaast is van-

zelfsprekend gebruikgemaakt van de kortetermijnramingen en expertise van EIM

zelf. Voor wat betreft de verwachtingen voor de lange termijn (na 2015) is vooral

gebruikgemaakt van de studie Vier gezichten op Nederland van het CPB. Voor

meer informatie over deze studie zij verwezen naar bijlage I.

1 Zie ook Programma Vernieuwing Rijksdienst, www.vernieuwingrijksdienst.nl.

2 Op basis van het huidige beleid. Inschattingen van maatregelen van een nieuw kabinet dat na de

verkiezingen van juni 2010 wordt gevormd en uitwerking van voorstellen van de werkgroepen in

het kader van de Brede Heroverwegingen zijn hierin niet verwerkt.

14

Tabel 3 Ontwikkeling aantal banen naar sector, 2008-2020

Aantal banen (x 1.000)

2008 2013 2020 %-groei per jaar

2008-2020

Landbouw, bosbouw en visserij 122,0 119,3 97,1 -1,9

Delfstoffenwinning 7,6 6,6 4,4 -4,5

Industrie 847,1 739,9 683,7 -1,8

Nutsvoorzieningen 27,0 26,0 26,6 -0,1

Bouwnijverheid 379,7 340,9 340,9 -0,9

Autosector 136,0 130,5 132,3 -0,2

Groothandel 465,7 458,4 464,8 0,0

Detailhandel 698,0 678,5 683,2 -0,2

Horeca 322,4 323,4 327,9 0,1

Vervoer, opslag en communicatie 455,3 409,3 418,0 -0,7

Financiële instellingen 353,9 336,9 351,3 -0,1

Verhuur en zakelijke dienstverlening 1.592,4 1.640,9 1.719,3 0,6

Openbaar bestuur 505,6 487,4 480,6 -0,4

Onderwijs 513,8 566,2 607,0 1,4

Gezondheids- en welzijnszorg 1.204,4 1.322,0 1.467,2 1,7

Overige dienstverlening 336,2 329,2 333,8 -0,1

Totaal 7.967,1 7.915,2 8.138,1 0,2

Bron: Prognose EIM, op basis van CBS en CPB.

2.2 Arbeidsaanbod

Het arbeidspotentieel wordt gevormd door alle personen tussen 15 en 65 jaar

(potentiële beroepsbevolking).1 Niet iedereen participeert echter op de arbeids-

markt. De beroepsbevolking wordt gevormd door de personen die gemiddeld

meer dan 12 uur per week (willen) werken. Deze groep is daadwerkelijk beschik-

baar voor de arbeidsmarkt. Het beschikbare aanbod op de landelijke arbeids-

markt wordt vooral bepaald door twee factoren: demografische ontwikkelingen

en ontwikkelingen in de participatiegraden.2

Potentiële beroepsbevolking neemt vanaf 2011 structureel af

De komende jaren zal het arbeidsaanbod niet meer groeien als gevolg van de-

mografische ontwikkelingen. Vanaf 2011-2012 zal de potentiële beroepsbevol-

king (bevolking 15 t/m 64 jaar) niet meer groeien, maar licht afnemen (zie ook

Figuur 1). Vanaf 2011 zal de babyboomgeneratie de pensioenleeftijd bereiken en

1 De toekomstige verhoging van de pensioenleeftijd heeft geen effect op de resultaten in dit on-

derzoek, aangezien de pensioenleeftijd pas vanaf 2020 verhoogd zal worden (in 2020 naar 66

jaar en in 2025 naar 67 jaar).

2 CPB (2010), Economische verkenning 2011-2015.

15

zal het aandeel 65-plussers vervolgens sterk toenemen. Vooral de middengroep

(30- tot 45-jarigen) zal de komende jaren flink afnemen. Binnen de overige leef-

tijdsgroepen zullen tot 2015 vooral de 45-plussers in aantal toenemen. Na 2015

wordt voor de jongste en oudste leeftijdsgroepen een zeer beperkte groei voor-

zien. De middengroep zal ook na 2015 nog afnemen.

Figuur 1 Prognose potentiële beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar), 2008-2020

2015

3.080.900

(28%)

2008

2.972.189

(27%)

2020

3.143.700

(29%)

2015

3.159.600

(29%)

2008

3.602.504

(33%)

2020

3.031.300

(28%)

2008

4.480.156

(41%)

2015

4.726.900

(43%)

2020

4.745.800

(43%)

0

1.000.000

2.000.000

3.000.000

4.000.000

5.000.000

6.000.000

7.000.000

8.000.000

9.000.000

10.000.000

11.000.000

12.000.000

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

Bevolkingsprognose 15-29 jaar Bevolkingsprognose 30-44 jaar Bevolkingsprognose 45-64 jaar

totaal 2008

11.054.849

totaal 2015

10.967.400

totaal 2020

10.920.800

Bron: ABF Research - PRIMOS prognose 2009, bewerking EIM.

Arbeidspart ic ipat ie neemt nog toe, maar groei neemt af

Naast de demografische ontwikkelingen is de ontwikkeling van de participatie-

graden naar leeftijd en geslacht van belang voor de ontwikkeling van het struc-

turele arbeidsaanbod. De participatiegraad van mannen is de afgelopen vijftien

jaar nagenoeg stabiel gebleven1, zodat hiervan nauwelijks effect uitgaat op de

groei van het arbeidsaanbod. De stijging in de participatie van vrouwen in de

leeftijdsgroep van 15 tot en met 54 jaar heeft de afgelopen decennia sterk bijge-

dragen aan de groei van het arbeidsaanbod. De omvang van deze jaarlijkse bij-

drage is echter geleidelijk afgenomen.

Mede door het ouderenbeleid dat sinds enkele jaren op landelijk niveau wordt

gevoerd (het niet langer fiscaal ondersteunen van vervroegd uittreden), gaan we

de komende jaren naar een situatie waarin ouderen steeds langer doorwerken.

Onder druk van de vergrijzing in combinatie met de hogere levensverwachting

zal waarschijnlijk ook de AOW-leeftijd worden verhoogd. Hier staat tegenover dat

jongeren langer een opleiding volgen en op latere leeftijd tot de arbeidsmarkt

toetreden. Veder wordt er ook een actief beleid gevoerd dat erop is gericht om

voortijdige schooluitval tegen te gaan en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten in

1 Weliswaar zijn oudere mannen de afgelopen 10 jaar steeds langer blijven doorwerken, maar hier

staat tegenover dat jonge mannen door het volgen van een hogere opleiding later op de ar-

beidsmarkt actief werden.

16

het arbeidsproces te houden. Voorts neemt de arbeidsparticipatie toe, doordat

het gemiddelde opleidingsniveau toeneemt. Hoger opgeleiden participeren name-

lijk meer dan laagopgeleiden op de arbeidsmarkt.1

Door de economische neergang is de arbeidsparticipatie tijdelijk afgenomen.2 Een

van de ontwikkelingen die optreedt tijdens crises en laagconjunctuur is het zoge-

naamde discouraged-worker-effect. Dit houdt in dat mensen - ontmoedigd door

de economische vooruitzichten - zich terugtrekken van de arbeidsmarkt, waar-

door de arbeidsparticipatie afneemt. Daarnaast gaan ouderen eerder met pensi-

oen, wachten vrouwen met (her)intreding op de arbeidsmarkt en blijven jonge-

ren langer doorleren.

Het CPB verwacht dat in de periode 2011-2015 het arbeidsaanbod structureel

toeneemt met ongeveer 140.000 personen, wat overeenkomt met een gemiddel-

de groei van 0,4 procent per jaar.3 Deze groei komt vrijwel geheel voor rekening

van vrouwen, het arbeidsaanbod van mannen neemt niet noemenswaardig meer

toe. De structurele groei van het arbeidsaanbod in personen is weliswaar posi-

tief, maar kent een neerwaartse trend. Deze trend zet stevig door in de periode

2011-2015, vooral doordat de groei van de participatiegraad van vrouwen lang-

zaam maar zeker zijn grens lijkt te bereiken. Na 2015 zal de arbeidsparticipatie

naar verwachting nog licht toenemen. Onder druk van een dalende potentiële be-

roepsbevolking groeit het arbeidsaanbod dan nog nauwelijks.

Enerzijds gaat er van demografische ontwikkelingen dus een negatieve impuls uit

op het arbeidsaanbod. Anderzijds wordt het arbeidsaanbod vergroot door een

stijgende arbeidsparticipatie. Het laatste effect zal de komende jaren domineren,

zij het dat de omvang van de stijging van het arbeidsaanbod vooral na 2015 zeer

beperkt zal zijn (zie onderstaand figuur).

1 UWV WERKbedrijf (2010), Arbeidsmarktprognose 2010-2010; met een doorkijk naar 2015.

2 CPB (2010), Centraal Economisch Plan 2010.

3 CPB (2010), Economische verkenning 2011-2015.

17

Figuur 2 Ontwikkeling beroepsbevolking, 2008-2020

7.400

7.500

7.600

7.700

7.800

7.900

8.000

8.100

8.200

8.300

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar) x 1.000

totaal demografie participatie

Bron: EIM op basis van CBS, CPB en ABF Research - PRIMOS prognose 2009.

Opleidingsniveau beroepsbevolking neemt toe

Het gemiddelde opleidingsniveau van de beroepsbevolking is de afgelopen jaren

flink gestegen (zie Figuur 3). Het aandeel hoger opgeleiden is toegenomen ten

koste van het aandeel middelbaar en vooral lager opgeleiden. Het is echter wel

zo dat de verschuivingen de laatste paar jaren in omvang zijn afgenomen. Voor

de toekomst wordt een verdere stijging van het aandeel hoger opgeleiden voor-

zien. Het aandeel lager en middelbaar opgeleiden zal naar verwachting verder

dalen.

Figuur 3 Beroepsbevolking naar opleidingsniveau, 2001-2020

22%

24%

28%

43%

44%

46%

35%

32%

26%

0% 100%

2020

2008

2001

laag middelbaar hoog

Bron: Prognose EIM, onder meer op basis van CBS Statline.

In de volgende hoofdstukken zal meer in detail worden ingegaan op de huidige

en toekomstige ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt

in Midden-Nederland.

19

3 Ontwikkelingen vraagzijde tot 2020

In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de vraagzijde van de arbeids-

markt in Midden-Nederland. Allereerst wordt aandacht besteed aan de huidige

omvang en samenstelling van de werkgelegenheid in Midden-Nederland. Daarna

wordt de werkgelegenheidsontwikkeling tot 2020 in de vijf onderliggende regio's

besproken. Voor de vaststelling van de werkgelegenheid is gebruik gemaakt van

LISA in combinatie met het CBS (Statline). Het aantal vestigingen is gebaseerd

op LISA en de bevolkingsomvang op het CBS (Statline). De prognoses zijn door

EIM gemaakt met behulp van ons model PRISMA. De uitgangspunten voor de

prognoses zijn ontleend aan het CPB (zie ook hoofdstuk 2).

3.1 De regio Midden-Nederland

De regio Midden-Nederland beslaat delen van de provincies Utrecht, Gelderland

en Zuid-Holland en is onderverdeeld in vijf regio's, te weten Utrecht-West, Heu-

velrug & Vallei, Stedelijk gebied Utrecht, Alblasserwaard & Vijfheerenlanden en

Rivierenland. In Midden-Nederland zijn veel bedrijven uit de zakelijke dienstver-

lening, transport en logistiek, de voedselverwerkende industrie en de zorg ge-

vestigd. Belangrijke vestigingsfactoren zijn de centrale ligging, de bereikbaarheid

van de Randstad en andere economische centra en de kwaliteit van de leefomge-

ving. Daarnaast heeft de regio een hoge kennisinfrastructuur met de aanwezig-

heid van hogescholen en twee universiteiten (Universiteit Utrecht en Universiteit

Nijenrode).

Eind 2008 telde de regio Midden-Nederland ongeveer 1,3 miljoen inwoners1. Dit

is circa 8 procent van de totale bevolking in Nederland. Het landelijke werkgele-

genheidsaandeel van werknemers2 bedroeg in 2008 circa 7 procent. Een groot

1 CBS Statline.

2 Het aandeel banen van werknemers in het totaal aantal banen van werknemers in Nederland, dus

exclusief zelfstandigen.

20

deel van deze werkgelegenheid is gelegen in Stedelijk gebied Utrecht (285.600

banen), gevolgd door Heuvelrug & Vallei (104.000 banen), Rivierenland (99.000

banen), Utrecht-West (69.600 banen) en Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

(32.800 banen).

De totale werkgelegenheid van werknemers kwam in de regio Midden-Nederland

in 2008 uit op 591.000 banen. De zeven clusters zorgen samen voor iets meer

dan 70 procent van de werkgelegenheid, waarbij het grootste deel van de banen

is te vinden in de clusters gezondheid & technologie, transport & logistiek, en fi-

nanciële & adviesdiensten. Het totale werkgelegenheidsaandeel van de zeven

clusters ligt voor Midden-Nederland hoger dan het landelijke aandeel. De clusters

ICT & media, bouwen & ontwerpen en transport & logistiek zijn in vergelijking

met Nederland als geheel oververtegenwoordigd. Het cluster financiële & advies-

diensten is daarentegen ondervertegenwoordigd in de regio Midden-Nederland.

Tabel 4 Werkgelegenheid Midden-Nederland en Nederland, 2008

Midden-Nederland Nederland

cluster* aantal banen (x 1.000) aandeel aandeel

Bouwen & ontwerpen 64,7 11% 8%

Financiële & adviesdiensten 78,7 13% 18%

Metaal & maakindustrie 17,5 3% 3%

Transport & logistiek 84,3 14% 12%

Food & agribusiness 26,0 4% 5%

ICT & media 53,1 9% 4%

Gezondheid & technologie 94,7 16% 16%

Totaal clusters 419,1 71% 66%

Totaal inclusief overige sectoren 591,0 100% 100%

* Voor een gedetailleerd overzicht van de samenstelling van de clusters zij verwezen naar

bijlage II.

Bron: EIM op basis van LISA en CBS.

Hierna zal nader worden ingegaan op de omvang, samenstelling en ontwikkeling

van de werkgelegenheid in de regio Midden-Nederland. In de paragrafen daarna

wordt specifiek aandacht besteed aan de regio's Utrecht-West, Heuvelrug & Val-

lei, Stedelijk gebied Utrecht, Alblasserwaard & Vijfheerenlanden en Rivierenland.

Zelfstandigen

De werkgelegenheid bestaat voor het overgrote deel uit banen van werknemers.

Daarnaast wordt een klein deel van de werkgelegenheid verzorgd door zelfstan-

digen. Een overzicht van het aantal zelfstandigen naar regio is opgenomen in

Tabel 5. De totale werkgelegenheid in Midden-Nederland komt, inclusief zelfstan-

digen uit op 653.800 arbeidsplaatsen.

21

Tabel 5 Werkgelegenheid werknemers en zelfstandigen, naar regio, 2008

Regio

aantal banen

werknemers (x 1.000)

aantal zelfstan-

digen (x 1.000)

totale werkgelegen-

heid (x 1.000)

Utrecht-West 69,6 9,3 78,9

Heuvelrug & Vallei 104,0 10,5 114,5

Stedelijk gebied Utrecht 285,6 26,1 311,6

Alblasserwaard & Vijfh. 32,8 3,6 36,4

Rivierenland 99,0 13,4 112,4

Totaal Midden-Nederland 591,0 62,8 653,8

Bron: EIM op basis van LISA en CBS.

In de hierna volgende analyses gaat het uitsluitend om banen van werknemers.

Hiervoor is gekozen omwille van het feit dat er veel minder achtergrondkenmer-

ken beschikbaar zijn over zelfstandigen. Zo geeft een deel van de zelfstandigen

als beroep aan 'zelfstandige' te zijn, waardoor gegevens over beroepsrichting en

beroepsniveau niet voorhanden zijn. Dit maakt het niet goed mogelijk een uitge-

breide arbeidsmarktanalyse toe te passen op deze groep werkenden. Als het gaat

om de totale werkgelegenheidsontwikkeling in een bepaalde regio, wordt het

aantal zelfstandigen wel meegenomen. Dit is dus wel van invloed op het niveau

van de werkgelegenheid, maar niet op de tekorten en overschotten van werkne-

mers (zie hoofdstuk 5).

Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau

Van sommige beroepen is het op voorhand duidelijk in welke sector ze vooral

voorkomen. Zo is een groot deel van de agrarische en landbouwkundige beroe-

pen terug te vinden in de land- en tuinbouw. Andere beroepen zijn niet altijd zo

gemakkelijk aan een bepaalde sector te verbinden. De (para)medische en ver-

zorgende beroepen vallen grotendeels binnen de gezondheids- en welzijnszorg,

maar ook onder andere voor een deel binnen de horeca (kamermeisjes bijvoor-

beeld). Verder zijn er in nagenoeg alle sectoren economische en administratieve

functies terug te vinden. In bijlage III is de verdeling van beroepen naar sector

voor Midden-Nederland opgenomen.

Figuur 4 laat de verdeling van de werkgelegenheid in Midden-Nederland en Ne-

derland als geheel zien, naar beroepsrichting en -niveau. De gehanteerde inde-

ling is de Standaard Beroepenclassificatie van het CBS, waarbij enkele beroepen

in dit onderzoek zijn samengevoegd. Net als in heel Nederland vallen ongeveer

twee op de vijf beroepen in Midden-Nederland binnen de richting economisch/

commercieel/administratief/juridisch. Ongeveer een op de zeven beroepen be-

hoort tot de richting technisch/wiskundig/natuurkundig. De (para)medische en

verzorgende beroepen hebben met 19 procent een betrekkelijk groot aandeel.

Het aandeel agrarische en landbouwkundige beroepen is met 2 procent beperkt.

Tot de beroepsgroep ‘overig’ horen onder meer de transportberoepen, taalkundi-

ge en culturele beroepen en de beroepen op het terrein van gedrag en maat-

schappij. Ten opzichte van de landelijke verdeling zijn de technische en wis- en

natuurkundige beroepen ondervertegenwoordigd, terwijl de (para)medische en

verzorgende beroepen sterk oververtegenwoordigd zijn. Voor de toekomst wordt

een toename van het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen ver-

22

wacht. Hier staat een afname van het aandeel technische en wis- en natuurkun-

dige beroepen tegenover. Dit is gelijk aan de landelijke ontwikkeling.

Figuur 4 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Midden-Nederland en Neder-

land, 2008 en 2020

beroepsrichting

15%

16%

12%

14%

41%

41%

41%

41%

17%

15%

21%

19%

26%

26%

24%

25%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Midden-Nederland 2008

techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig

beroepsniveau

7%

8%

6%

7%

20%

22%

18%

20%

37%

38%

38%

38%

24%

22%

25%

23%

11%

10%

14%

12%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Midden-Nederland 2008

elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk

NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Midden-Nederland.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Naast de verdeling naar beroepsrichting is ook een uitsplitsing naar beroepsni-

veau opgenomen in Figuur 4. Het gaat hier nadrukkelijk om het beroepsniveau

en niet om het opleidingsniveau. Weliswaar zijn de twee sterk met elkaar gecor-

releerd, maar het kan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand met een hogere oplei-

ding (hbo) een middelbare functie bekleedt. Verder kunnen werknemers door er-

varing doorstromen naar een hogere functie. Extreme combinaties (zoals iemand

met een lagere opleiding in een wetenschappelijke functie) zijn daarentegen erg

onrealistisch en komen dan ook niet voor.

Iets minder dan twee op de vijf beroepen in Midden-Nederland vallen binnen het

middelbare niveau. Het aandeel van de hogere beroepen is iets minder dan een

kwart. Een op de vijf beroepen behoort tot het lagere niveau. De wetenschappe-

lijke beroepen vertegenwoordigen 12 procent van het aantal banen. De resteren-

de 7 procent van het aantal banen behoort tot de elementaire beroepen. Voor de

verdeling naar beroepsniveau geldt dat deze gemiddeld iets boven het landelijke

niveau ligt. Het gemiddelde beroepsniveau zal naar verwachting toenemen tot

2020. Zowel in Midden-Nederland als in Nederland als geheel zal het aandeel ho-

gere en wetenschappelijke beroepen toenemen.

In Tabel 6 is voor iedere beroepsrichting een aantal voorbeelden van functies

opgenomen, onderverdeeld naar functieniveau. Uit de tabel blijkt dat voor het

beantwoorden van de vraag of vraag en aanbod op elkaar aansluiten, niet alleen

naar de beroepsrichting gekeken moet worden, maar zeker ook naar het be-

roepsniveau. Een lasser en een bouwkundig inspecteur hebben immers allebei

een technische opleiding, maar zullen voor zeer verschillende functies binnen de

technische beroepen in aanmerking komen c.q. geschikt zijn. In hoofdstuk 5 zal

23

nader worden ingegaan op de aansluiting van vraag en aanbod op elkaar. In bij-

lage VIII is per beroepsgroep (beroepen naar niveau en richting) aangegeven in

welk cluster de beroepen van de betreffende beroepsgroep vooral voorkomen.

Tabel 6 Enkele voorbeelden van functies, naar beroepsrichting en -niveau

beroepsrichting beroepsniveau functie

tech./wis./nat. laag middelbaar hoog wetenschappelijk

� Sterilisatieassistent � Schilder/behanger � Statistisch analist � Lasser � Leidinggevend scheikundig, chemisch analist � Projectleider weg- en waterbouw � Bouwkundig inspecteur � Leidinggevende wisk. en natuurw. onderzoek

ec./com./adm./jur. laag middelbaar hoog wetenschappelijk

� Receptionist, baliemedewerker � Postbediende (interne post) � Com./adm. medewerker inkoopafdeling � Directiesecretaresse � Verzekeringsdeskundige � Belastingconsulent � Wetenschappelijk onderzoeker economie � Advocaat

agr./landb. laag middelbaar hoog wetenschappelijk

� Arbeider akkerbouw � Jachtopziener � Veeverloskundige � Dierenverzorger dierentuin � Tuin- en landschapsarchitect � Bodemkundig onderzoeker � Beleidsambtenaar beheer, landinrichting landelijke gebieden

� Leidinggevende landbouweconomisch onderzoek

(para)med./verz. laag middelbaar hoog wetenschappelijk

� Steward � Kok � Doktersassistent � Audicien, opticien � Hoofdverpleegkundige ziekenhuis � Fysiotherapeut � Huisarts � Psychiater

Bron: EIM op basis van Standaard Beroepenclassificatie 1992.

Tot slot is in Figuur 5 de verdeling van beroepsrichting naar beroepsniveau weer-

gegeven voor de regio Midden-Nederland. Voor alle beroepsrichtingen geldt dat

de middelbare beroepen dominant zijn, behalve voor de richting ‘overig’. Vooral

binnen de agrarische en landbouwkundige beroepen is dit het geval. Binnen de

economische, commerciële, administratieve en juridische beroepen en de overige

beroepen is het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen betrekkelijk

groot.

24

Figuur 5 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Midden-Nederland,

2008

beroepsrichting x beroepsniveau Midden-Nederland

29%

19%

34%

18%

21%

53%

42%

59%

52%

16%

11%

26%

19%

7%

13%

10%

22%

6%

40%

1%

0% 100%

techn./wisk./nat.

ec./com./adm./jur.

agr./landb.

(para)med./verz.

overig

lager middelbaar hoger wetenschappelijk

* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Ontwikkel ing werkgelegenheid Midden-Nederland tot 2020

De ontwikkeling van de werkgelegenheid tot 2020 is weergegeven in Tabel 8. In

de tabel staan de niveaus van 2008, 2013 en 2020 (totaal en per cluster) alsme-

de de ontwikkeling in de perioden 2008-2013, 2013-2020 en de totale ontwikke-

ling over de periode 2008-2020 (alles in gemiddelde groei per jaar). De groei

wordt vooral bepaald door de arbeidsproductiviteitsontwikkeling, de bevolkings-

groei en de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland. Midden-

Nederland heeft te maken met een groeiende (potentiële) beroepsbevolking,

vooral door toedoen van groeiregio Utrecht. Een groeiende bevolking heeft voor-

al effect op de productie en werkgelegenheid in de sectoren bouw, detailhandel,

horeca, overige dienstverlening, onderwijs en in de zorgsector. De toenemende

grijze druk in laatstgenoemde sector zorgt ook voor meer vraag naar werkne-

mers, aangezien ouderen gemiddeld genomen meer behoefte hebben aan zorg

dan jongeren.

Tot 2013 neemt de totale werkgelegenheid in Midden-Nederland toe met 0,2 pro-

cent per jaar. In totaal gaat het om ongeveer 5.300 banen. Vooral in het cluster

gezondheid & technologie is sprake van een sterke werkgelegenheidsgroei. De

groei in de clusters financiële & adviesdiensten en ICT & media is wat gematig-

der. De grootste krimp doet zich voor in de metaal & maakindustrie. In deze sec-

tor stijgt de arbeidsproductiviteit snel, waardoor hetzelfde werk met minder ar-

beid kan worden gedaan. Daarnaast is er sprake van verplaatsing van productie

naar lagelonenlanden. Verder heeft ook de economische teruggang een enorme

impact op dit cluster. Daarnaast neemt ook het aantal banen in de clusters bou-

wen & ontwerpen en food & agribusiness aanzienlijk af. In de landbouw heeft de

werkgelegenheidsdaling deels een meer structurele achtergrond (verschuiving

van arbeid van de primaire naar de dienstverlenende sectoren, schaalvergroting)

in combinatie met een lage productiegroei van de sector.

In de periode na 2013 zal de werkgelegenheid toenemen met 0,7 procent per

jaar. Alleen in de clusters metaal & maakindustrie en food & agribusiness zal de

werkgelegenheid verder afnemen. Over de totale periode 2008-2020 zal de werk-

gelegenheid in Midden-Nederland gemiddeld met een half procent per jaar toe-

nemen. De totale groei bedraagt bijna 35.000 banen. De werkgelegenheidsont-

25

wikkeling in de zeven clusters blijft iets achter bij de totale werkgelegenheids-

ontwikkeling in Midden-Nederland, maar ligt met gemiddeld 0,4 procent per jaar

toch ook ver boven de landelijke banengroei (gemiddeld 0,2 procent per jaar tot

2020, zie ook hoofdstuk 2).

Het aantal zelfstandigen zal iets minder snel groeien dan het aantal banen van

werknemers (waarbij de groei voor een groot deel wordt beïnvloed door het gro-

te aandeel van de sterk groeiende zorgsector). Het aantal zelfstandigen zal voor-

al toenemen in die sectoren waar het aanbieden van de eigen arbeid centraal

staat. De verwachting is dat het aantal zelfstandigen zonder personeel zal toe-

nemen, maar het aantal zelfstandigen met personeel niet.

Het aantal zelfstandigen zal naar verwachting vooral toenemen in de zakelijke

dienstverlening, overige dienstverlening, bouw en transportsector. Ook in de me-

taalindustrie, groothandel en zorgsector zal het aantal zelfstandigen in de regio

Midden-Nederland toenemen. Vooral in de agrarische sector, de voedings- en ge-

notmiddelenindustrie, horeca en detailhandel zal het aantal zelfstandigen dalen.

Dit komt onder meer omdat er in deze sectoren sprake is van schaalvergroting

en er relatief veel kapitaal nodig is om een eigen bedrijf te starten. Daarnaast

betreft het verzadigde markten waar sterke concurrentie heerst. Per saldo zal

het aantal zelfstandigen in Midden-Nederland met ongeveer 0,2 procent per jaar

toenemen. De totale werkgelegenheidsgroei komt hiermee op 0,4 procent per

jaar.

Tabel 7 Ontwikkeling aantal banen Midden-Nederland, 2008-2020

Cluster

niv. 2008

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2013(%)

niv. 2013

(x 1.000)

mut. per jaar

2013-2020 (%)

niv. 2020

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2020 (%)

Bouwen & ontwerpen 64,7 -0,9 61,9 0,3 63,4 -0,2

Fin. & adviesdiensten 78,7 0,3 79,9 0,7 84,1 0,5

Metaal & maakind. 17,5 -2,6 15,3 -1,7 13,6 -2,1

Transport & logistiek 84,3 -1,0 80,2 0,5 82,7 -0,2

Food & agribusiness 26,0 -1,3 24,3 -1,3 22,2 -1,3

ICT & media 53,1 0,3 53,9 0,4 55,6 0,4

Gezondheid & techn. 94,7 2,3 106,3 1,6 119,1 1,9

Totaal clusters 419,1 0,1 421,8 0,6 440,7 0,4

Totaal incl. ov. sect. 591,0 0,2 596,3 0,7 625,8 0,5

Totaal incl. zelfst. 653,8 689,9 0,4

Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.

3.2 Utrecht-West

De regio Utrecht-West omvat negen gemeenten: Abcoude, Breukelen, de Ronde

Venen, Lopik, Maarssen, Montfoort, Oudewater en Woerden. Utrecht-West heeft

ongeveer 190.000 inwoners en er zijn ruim 13.000 bedrijven gevestigd. Utrecht-

West kent twee belangrijke verkeersaders: de A2 en A12. De regio valt onder het

nationale landschap van het Groene Hart. Belangrijke aandachtspunten in het

gebied zijn het behoud van economisch vitale dorpskernen, het zorgvuldig om-

gaan met beschikbare ruimte en de bereikbaarheid over weg en spoor.

26

Veel banen in de transport & logist iek

De verdeling van de werkgelegenheid naar de verschillende clusters is weerge-

geven in Figuur 6. De totale werkgelegenheid lag in 2008 op ruim 69.000 banen.

De transport & logistiek is het grootste cluster met bijna 12.000 banen. Binnen

de regio zijn - in vergelijking met het landelijke beeld - de clusters bouwen &

ontwerpen, transport & logistiek en food & agribusiness oververtegenwoordigd.

De clusters financiële & adviesdiensten en gezondheid & technologie zijn onder-

vertegenwoordigd.

Figuur 6 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Utrecht-West, naar cluster, 2008

Utrecht-West

9,88,4

2,6

11,9

5,6 5,8

8,8

16,6

0,0

4,0

8,0

12,0

16,0

20,0

Bouwen & ontwerpen

Financiële & adviesdiensten

Metaal & maakindustrie

Transport & logistiek

Food & agribusiness

ICT & media

Gezondheid & technologie

overig

aantal banen (x 1.000)

aandeel clusters = 76%

Bron: EIM op basis van LISA.

Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau

Figuur 7 laat de verdeling van de werkgelegenheid in Utrecht-West en Nederland

als geheel zien, naar beroepsrichting en -niveau. Ongeveer twee op de vijf be-

roepen in Utrecht-West vallen binnen de richting economisch/commercieel/admi-

nistratief/juridisch. Circa een op de zes beroepen behoort tot de richting tech-

nisch/wiskundig/natuurkundig. De (para)medische en verzorgende beroepen

hebben met 12 procent een wat kleiner aandeel. Het aandeel agrarische en land-

bouwkundige beroepen is met 3 procent beperkt, maar ligt wel boven het lande-

lijke aandeel.

Ten opzichte van de landelijke verdeling zijn de technische en wis- en natuur-

kundige beroepen oververtegenwoordigd, terwijl de (para)medische en verzor-

gende beroepen ondervertegenwoordigd zijn. Voor de toekomst wordt een toe-

name van het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen verwacht. Hier

staat een afname van het aandeel technische en wis- en natuurkundige beroepen

tegenover. Dit is analoog aan de landelijke ontwikkeling.

Figuur 7 toont eveneens de verdeling van de werkgelegenheid naar beroepsni-

veau. Twee op de vijf beroepen in Utrecht-West behoren tot het middelbare ni-

veau. Het aandeel van de lagere en hogere beroepen is iets minder dan een

27

kwart. De elementaire beroepen vertegenwoordigen 6 procent van het aantal ba-

nen. De resterende 9 procent van het aantal banen behoren tot de wetenschap-

pelijke beroepen. Voor de verdeling naar beroepsniveau geldt dat deze sterk

overeenkomt met het landelijke beeld. Het gemiddelde beroepsniveau zal naar

verwachting toenemen tot 2020. Zowel in Utrecht-West als in Nederland als ge-

heel zal het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen toenemen.

Figuur 7 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Utrecht-West en Nederland,

2008 en 2020

beroepsrichting

15%

16%

16%

18%

41%

41%

43%

42%

17%

15%

14%

12%

26%

26%

24%

24%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Utrecht-West 2008

techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig

beroepsniveau

7%

8%

6%

6%

20%

22%

21%

23%

37%

38%

38%

39%

24%

22%

25%

23%

11%

10%

10%

9%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Utrecht-West 2008

elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk

NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Utrecht-West.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Tot slot is in Figuur 8 de verdeling van beroepsrichting naar beroepsniveau weer-

gegeven voor de regio Utrecht-West. Voor alle beroepsrichtingen geldt dat de

middelbare beroepen dominant zijn, behalve voor de richting ‘overig’. Vooral bin-

nen de agrarische en landbouwkundige beroepen is dit het geval. Binnen de eco-

nomische, commerciële, administratieve en juridische beroepen en de overige

beroepen is het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen betrekkelijk

groot.

28

Figuur 8 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Utrecht-West, 2008

beroepsrichting x beroepsniveau Utrecht-West

29%

20%

28%

25%

29%

54%

42%

68%

54%

17%

12%

28%

15%

5%

10%

7%

16%

4%

38%

0% 100%

techn./wisk./nat.

ec./com./adm./jur.

agr./landb.

(para)med./verz.

overig

lager middelbaar hoger wetenschappelijk

* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Ontwikkel ing werkgelegenheid Utrecht-West tot 2020

De ontwikkeling van de werkgelegenheid tot 2020 is weergegeven in Tabel 8.

Utrecht-West heeft te maken met een krimpende potentiële beroepsbevolking. In

de komende paar jaar zal de beroepsbevolking nog licht toenemen als gevolg van

de stijgende participatiegraad, daarna zal echter ook de beroepsbevolking in om-

vang afnemen (zie ook hoofdstuk 4). Een dalende bevolking heeft vooral een

drukkend effect op de productie en werkgelegenheid in de op consumenten ge-

richte sectoren (bouw, detailhandel, horeca, overige dienstverlening, onderwijs

en zorgsector).

Tot 2013 neemt de totale werkgelegenheid in Utrecht-West af met 0,4 procent

per jaar. In totaal gaat het om ongeveer 1.500 banen. De grootste krimp doet

zich voor in de metaal & maakindustrie. Daarnaast neemt ook het aantal banen

in de clusters bouwen & ontwerpen en food & agribusiness aanzienlijk af. Alleen

in het cluster gezondheid & technologie is sprake van groei.

In de periode na 2013 zal de werkgelegenheid toenemen met 0,2 procent per

jaar. Over de totale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid per saldo echter

licht dalen. De totale krimp bedraagt ongeveer 400 banen. De werkgelegen-

heidsontwikkeling in de zeven clusters blijft iets achter bij de totale werkgele-

genheidsontwikkeling in Utrecht-West. Ook blijft de groei in de regio achter bij

de landelijke banengroei.

Het aantal zelfstandigen zal naar schatting wat sneller afnemen dan het aantal

banen van werknemers. Dit komt onder meer door het betrekkelijk grote aantal

zelfstandigen in de landbouw. Aangezien deze sector de komende jaren alleen

maar kleiner zal worden, neemt ook het aantal zelfstandigen af. De totale werk-

gelegenheidsgroei blijft gemiddeld -0,1 procent per jaar.

29

Tabel 8 Ontwikkeling aantal banen Utrecht-West, 2008-2020

cluster

niv. 2008

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2013(%)

niv. 2013

(x 1.000)

mut. per jaar

2013-2020 (%)

niv. 2020

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2020 (%)

Bouwen & ontwerpen 9,8 -1,6 9,0 -0,2 8,9 -0,8

Fin. & adviesdiensten 8,4 0,0 8,4 0,4 8,6 0,2

Metaal & maakind. 2,6 -2,8 2,3 -1,8 2,0 -2,3

Transport & logistiek 11,9 -1,1 11,3 0,4 11,6 -0,2

Food & agribusiness 5,6 -1,5 5,2 -1,4 4,7 -1,5

ICT & media 5,8 -0,1 5,8 0,1 5,9 0,0

Gezondheid & techn. 8,8 1,6 9,5 1,1 10,3 1,3

Totaal clusters 53,0 -0,6 51,5 0,1 52,0 -0,2

Totaal incl. ov. sect. 69,6 -0,4 68,1 0,2 69,2 -0,1

Totaal incl. zelfst. 78,9 77,8 -0,1

Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.

3.3 Heuvelrug & Vallei

De regio Heuvelrug & Vallei bestaat uit zes gemeenten: Rhenen, Veenendaal,

Zeist, Wijk bij Duurstede, De Bilt en Utrechtse Heuvelrug. Er zijn ruim 20.000

bedrijven in de regio gevestigd. De twee belangrijkste economische centra zijn

Veenendaal en Zeist. In de regio ligt het Nationale park de Utrechtse Heuvelrug.

De regio kenmerkt zich door een hoge economische dynamiek en het gebied

wordt gezien als een aantrekkelijke (en dure) woonomgeving.

Veel werkgelegenheid in Gezondheid & technologie

De totale werkgelegenheid lag in 2008 op 104.000 banen. Een groot deel van de

werkgelegenheid is terug te vinden in het cluster gezondheid & technologie. Ten

opzichte van het landelijke beeld zijn de clusters ICT & media en gezondheid &

technologie oververtegenwoordigd in de regio. Het aandeel van de clusters finan-

ciële & adviesdiensten en transport & logistiek is daarentegen lager dan het lan-

delijke aandeel. In Heuvelrug & Vallei is ook betrekkelijk veel werkgelegenheid

buiten de zeven clusters, aangezien 'slechts' 65 procent van de werkgelegenheid

wordt verzorgd door de zeven clusters. Dit is het laagste aandeel van de vijf af-

zonderlijke regio's in Midden-Nederland. Bovendien ligt dit aandeel ook net onder

het landelijke gemiddelde (zie ook Tabel 4).

30

Figuur 9 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Heuvelrug & Vallei, naar cluster, 2008

Heuvelrug & Vallei

9,2

12,4

3,7

10,5

3,5

6,8

21,0

36,8

0,0

10,0

20,0

30,0

40,0

Bouwen & ontwerpen

Financiële & adviesdiensten

Metaal & maakindustrie

Transport & logistiek

Food & agribusiness

ICT & media

Gezondheid & technologie

overig

aantal banen (x 1.000)

aandeel clusters = 65%

Bron: EIM op basis van LISA.

Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau

In Figuur 10 is de verdeling van de werkgelegenheid naar beroepsrichting en -

niveau voor de regio Heuvelrug & Vallei weergegeven. In vergelijking met Neder-

land als geheel is het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen en het

aandeel economische, commerciële, administratieve en juridische beroepen wat

hoger. Het aandeel technische, wiskundige en natuurkundige beroepen ligt wat

onder het landelijke gemiddelde. De ontwikkelingen tot 2020 van de werkgele-

genheid naar beroepsrichting zijn voor Heuvelrug & Vallei en heel Nederland na-

genoeg hetzelfde, het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen zal ech-

ter wat sneller toenemen, vooral door de omvang en groei van de zorgsector in

de regio.

Naar beroepsniveau bezien is het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen

relatief hoog. De elementaire en lagere beroepen zijn juist ondervertegenwoor-

digd. Het gemiddelde beroepsniveau in Heuvelrug & Vallei zal net als in Neder-

land als geheel toenemen tot 2020.

31

Figuur 10 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Heuvelrug & Vallei en Neder-

land, 2008 en 2020

beroepsrichting

15%

16%

13%

14%

41%

41%

42%

42%

17%

15%

19%

16%

26%

26%

25%

26%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Heuvelrug & Vallei 2008

techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig

beroepsniveau

7%

8%

5%

6%

20%

22%

19%

20%

37%

38%

37%

38%

24%

22%

27%

25%

11%

10%

12%

11%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Heuvelrug & Vallei 2008

elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk

NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Heuvelrug & Vallei.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Figuur 11 laat zien dat het gemiddelde beroepsniveau het laagste is binnen de

agrarische en landbouwkundige beroepen. Liefst 90 procent van de beroepen is

van lager of middelbaar niveau. De hogere en wetenschappelijke beroepen zijn

vooral terug te vinden in de richting ‘overig’ en economisch/commercieel/admi-

nistratief/juridisch, en in iets mindere mate binnen de richting (para)medisch/

verzorgend.

Figuur 11 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Heuvelrug & Vallei,

2008

beroepsrichting x beroepsniveau Heuvelrug & Vallei

28%

19%

38%

22%

19%

51%

40%

52%

54%

19%

13%

29%

17%

8%

12%

7%

20%

10%

42%

0% 100%

techn./wisk./nat.

ec./com./adm./jur.

agr./landb.

(para)med./verz.

overig

lager middelbaar hoger wetenschappelijk

* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Ontwikkel ing werkgelegenheid Heuvelrug & Vallei tot 2020

De werkgelegenheid in de regio Heuvelrug & Vallei zal tot 2020 met gemiddeld

0,6 procent per jaar groeien. Dit betekent dat het totaal aantal banen met onge-

veer 7.300 zal toenemen. De gemiddelde groei in de zeven clusters is hetzelfde.

32

In tegenstelling tot de landelijke werkgelegenheidsontwikkeling zal in de regio

ook al sprake zijn van een groei in de periode 2008-2013. De groei van de werk-

gelegenheid wordt deels verklaard door het grote aandeel van de zorg, een sec-

tor die de komende jaren flink zal groeien. Verder is het aandeel van sectoren

die veel last ondervinden van de recessie (zoals de industrie en de bouw) be-

trekkelijk laag in Heuvelrug & Vallei. Daarnaast groeit ook de bevolking nog licht,

wat eveneens een positieve uitwerking heeft op de groei van het aantal banen.

De werkgelegenheidsontwikkeling over de totale periode 2008-2020 is een stuk

gunstiger dan de landelijke ontwikkeling.

Het aantal zelfstandigen zal naar verwachting ook toenemen in de periode 2008-

2020. De groei is echter iets minder hoog dan de groei van het aantal banen van

werknemers. De totale werkgelegenheidsgroei in Heuvelrug & Vallei komt hier-

door uit op gemiddeld 0,5 procent per jaar.

Tabel 9 Ontwikkeling aantal banen Heuvelrug & Vallei, 2008-2020

cluster

niv. 2008

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2013(%)

niv. 2013

(x 1.000)

mut. per jaar

2013-2020 (%)

niv. 2020

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2020 (%)

Bouwen & ontwerpen 9,2 -0,9 8,8 0,4 9,0 -0,2

Fin. & adviesdiensten 12,4 0,4 12,6 0,8 13,3 0,6

Metaal & maakind. 3,7 -2,7 3,2 -1,7 2,8 -2,2

Transport & logistiek 10,5 -0,9 10,1 0,6 10,5 0,0

Food & agribusiness 3,5 -1,3 3,3 -1,2 3,1 -1,2

ICT & media 6,8 0,2 6,9 0,3 7,1 0,3

Gezondheid & techn. 21,0 2,3 23,5 1,8 26,5 2,0

Totaal clusters 67,1 0,4 68,4 0,8 72,3 0,6

Totaal incl. ov. sect. 104,0 0,3 105,6 0,8 111,3 0,6

Totaal incl. zelfst. 114,5 122,1 0,5

Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.

3.4 Stedelijk gebied Utrecht

Stedelijk gebied Utrecht omvat zes gemeenten: Utrecht, IJsselstein, Nieuwegein,

Vianen, Bunnik en Houten. Er zijn circa 40.000 bedrijven in de regio gevestigd en

er wonen ongeveer 460.000 mensen in het gebied. Het economische centrum is

de stad Utrecht. De regio wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan

bedrijventerreinen, hoogwaardige kantorenparken, diverse centrumlocaties en

verschillende grootstedelijke en suburbane woongebieden. De regio ligt op een

knooppunt van diverse snelwegen en spoorverbindingen.

Relat ief veel werkgelegenheid in de ICT & media

Met ruim 285.000 banen is een groot deel van de werkgelegenheid in Midden-

Nederland terug te vinden in de regio Stedelijk gebied Utrecht. De clusters ge-

zondheid & technologie, financiële & adviesdiensten, transport & logistiek en ICT

& media zijn de grootste clusters. Het laatste cluster is dan ook oververtegen-

woordigd in de regio. In het cluster financiële & adviesdiensten werken in verge-

lijking met de andere regio's in Midden-Nederland relatief veel mensen. In verge-

33

lijking met Nederland als geheel is het cluster echter niet oververtegenwoordigd,

wat op het eerste gezicht misschien wel verwacht zou worden. Dit komt enerzijds

doordat het landelijke beeld sterk wordt beïnvloed door de stad Amsterdam

(waar dit cluster sterk aanwezig is). Anderzijds heeft het te maken met hoe het

cluster is gedefinieerd. In het cluster zit namelijk ook de uitzendbranche (zie ook

bijlage II). De uitzendbranche is weliswaar groot in Stedelijk gebied Utrecht,

maar het landelijke aandeel van de uitzendbranche in het cluster financiële & ad-

viesdiensten is nog wat groter. Het werkgelegenheidsaandeel van de clusters

metaal & maakindustrie en food & agribusiness is zeer beperkt. Het totale werk-

gelegenheidaandeel van de zeven clusters samen bedraagt 69 procent en is ver-

gelijkbaar met het landelijke aandeel.

Figuur 12 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Stedelijk gebied Utrecht, naar cluster,

2008

Stedelijk gebied Utrecht

26,9

42,3

5,5

37,1

5,8

33,1

46,0

88,8

0,0

15,0

30,0

45,0

60,0

75,0

90,0

Bouwen & ontwerpen

Financiële & adviesdiensten

Metaal & maakindustrie

Transport & logistiek

Food & agribusiness

ICT & media

Gezondheid & technologie

overig

aantal banen (x 1.000)

aandeel clusters = 69%

Bron: EIM op basis van LISA.

Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau

Gelet op de verdeling van de werkgelegenheid naar beroepsrichting valt op dat

het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen relatief klein is (zie Figuur

13). De economische, commerciële, administratieve en juridische beroepen ko-

men gemiddeld vaker voor in de regio. Het aandeel technische, wiskundige en

natuurwetenschappelijke beroepen, alsmede het aandeel agrarische en land-

bouwkundige beroepen is betrekkelijk laag. Ook in Stedelijk gebied Utrecht wordt

een toename van het aandeel para(medische) en verzorgende beroepen voor-

zien.

Het gemiddelde beroepsniveau ligt ver boven het landelijke gemiddelde. Hogere

en wetenschappelijke beroepen komen relatief vaak voor, terwijl de elementaire

en lagere beroepen juist sterk zijn ondervertegenwoordigd. Tot 2020 zal het ge-

middelde beroepsniveau toenemen. De stijging van het aandeel hogere en we-

tenschappelijke beroepen gaat vooral ten koste van het aandeel elementaire en

lagere beroepen. Het aandeel middelbare beroepen blijft nagenoeg onveranderd.

34

Figuur 13 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Stedelijk gebied Utrecht en

Nederland, 2008 en 2020

beroepsrichting

15%

16%

10%

11%

41%

41%

48%

48%

17%

15%

16%

13%

26%

26%

26%

27%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Stedelijk geb. Utrecht 2008

techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig

beroepsniveau

7%

8%

5%

6%

20%

22%

15%

16%

37%

38%

35%

35%

24%

22%

28%

26%

11%

10%

18%

17%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Stedelijk geb. Utrecht 2008

elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk

NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Stedelijk gebied Utrecht.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Figuur 14 geeft de verdeling naar beroepsniveau weer voor de verschillende be-

roepsrichtingen. De hogere en wetenschappelijke beroepen zijn vooral terug te

vinden in de richtingen ‘overig’, econo-

misch/commercieel/administratief/juridisch, en (para)medisch/verzorgend. Op-

vallend is ook het grote aandeel hogere beroepen binnen de agrarische en land-

bouwkundige beroepen. Dit zijn niet zozeer beroepen uit de agrarische sector,

maar deze beroepen zijn vooral terug te vinden in de zakelijke dienstverlening

(zoals tuin- en landschapsarchitecten en bodemkundig onderzoekers). Voor alle

beroepsrichtingen geldt dat het gemiddelde beroepsniveau hoger ligt dan in de

andere regio's in Midden-Nederland.

Figuur 14 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Stedelijk gebied

Utrecht, 2008

beroepsrichting x beroepsniveau Stedelijk gebied Utrecht

25%

15%

49%

17%

17%

52%

42%

29%

50%

11%

13%

26%

20%

9%

17%

12%

28%

22%

44%

0% 100%

techn./wisk./nat.

ec./com./adm./jur.

agr./landb.

(para)med./verz.

overig

lager middelbaar hoger wetenschappelijk

* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

35

Ontwikkel ing werkgelegenheid Stedel i jk gebied Utrecht tot 2020

In Stedelijk gebied Utrecht is de banengroei het grootst van al de vijf regio's in

Midden-Nederland. Over de totale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid

gemiddeld met 0,8 procent per jaar groeien. Dit komt neer op een totale toena-

me van bijna 27.000 banen. De groei in de zeven clusters is vergelijkbaar met de

totale groei in de regio. Hiermee ligt de toename van de werkgelegenheid ver

boven de landelijke toename. Net als in de regio Heuvelrug & Vallei is ook in

Stedelijk gebied Utrecht in de periode 2008-2013 al sprake van werkgelegen-

heidsgroei. De regio geniet ook het komende decennium nog van een stijgende

bevolking, waardoor de werkgelegenheidsgroei wordt gestimuleerd. Bovendien is

ook de samenstelling van de bevolking voordelig, aangezien het aandeel mensen

in de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar verhoudingsgewijs groot is. De consump-

tieve bestedingen van deze groep zijn gemiddeld groter dan van de overige leef-

tijdsgroepen. Daarnaast is de sectorstructuur relatief gunstig, aangezien de sec-

toren die het moeilijk hebben (landbouw, bouw, industrie, transport) onderverte-

genwoordigd zijn en het aandeel van sectoren waarin de werkgelegenheid toe-

neemt (zoals de zakelijke dienstverlening) juist relatief groot is.

Ook het aantal zelfstandigen zal de komende jaren flink groeien, temeer omdat

een groot deel van de zelfstandigen werkzaam is in de bouw, zakelijke dienstver-

lening en overige dienstverlening. De werkgelegenheid in deze sectoren zal de

komende jaren toenemen in de regio Stedelijk gebied Utrecht. De totale werkge-

legenheidsgroei komt inclusief zelfstandigen uit op gemiddeld 0,7 procent per

jaar.

Tabel 10 Ontwikkeling aantal banen Stedelijk gebied Utrecht, 2008-2020

cluster

niv. 2008

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2013(%)

niv. 2013

(x 1.000)

mut. per jaar

2013-2020 (%)

niv. 2020

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2020 (%)

Bouwen & ontwerpen 26,9 -0,4 26,4 0,6 27,6 0,2

Fin. & adviesdiensten 42,3 0,4 43,1 0,8 45,5 0,6

Metaal & maakind. 5,5 -2,6 4,9 -1,8 4,3 -2,1

Transport & logistiek 37,1 -1,1 35,1 0,3 35,8 -0,3

Food & agribusiness 5,8 -1,2 5,5 -1,4 4,9 -1,4

ICT & media 33,1 0,4 33,9 0,5 35,2 0,5

Gezondheid & techn. 46,0 2,7 52,6 1,9 59,8 2,2

Totaal clusters 196,7 0,5 201,3 0,8 213,1 0,7

Totaal incl. ov. sect. 285,6 0,5 293,2 0,9 312,4 0,8

Totaal incl. zelfst. 311,6 340,8 0,7

Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.

3.5 Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

De regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden bestaat uit vier gemeenten: Zederik,

Leerdam, Gorinchem en Giessenlanden. Het economische centrum van de regio is

Gorinchem. De aanwezigheid van scholen, ziekenhuizen, culturele voorzieningen

en een aantrekkelijke binnenstad maakt Gorinchem een centrumgemeente. De

36

A15 en A27 zijn drukke verkeersaders in het gebied. In de regio zijn ongeveer

7.000 bedrijven gevestigd.

Relat ief veel banen in de clusters bouwen & ontwerpen en gezondheid

& technologie

De regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden heeft het kleinste aandeel in de

werkgelegenheid van Midden-Nederland (6 procent). Het cluster gezondheid &

technologie is qua werkgelegenheid het grootste in deze regio, gevolgd door de

clusters bouwen & ontwerpen en transport & logistiek. In vergelijking met Neder-

land als geheel zijn de clusters gezondheid & technologie en bouwen & ontwer-

pen oververtegenwoordigd. Het cluster financiële & adviesdiensten en in mindere

mate metaal & maakindustrie zijn ondervertegenwoordigd. Dit laatste cluster

heeft met 1.000 banen het laagste werkgelegenheidsaandeel1 van de zeven clus-

ters. De zeven clusters hebben in Alblasserwaard & Vijfheerenlanden een werk-

gelegenheidsaandeel van 74 procent. Dit is een stuk hoger dan het landelijke

gemiddelde.

Figuur 15 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Alblasserwaard & Vijfheerenlanden,

naar cluster, 2008

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

5,7

3,4

1,0

4,5

1,81,4

6,4

8,7

0,0

2,0

4,0

6,0

8,0

10,0

Bouwen & ontwerpen

Financiële & adviesdiensten

Metaal & maakindustrie

Transport & logistiek

Food & agribusiness

ICT & media

Gezondheid & technologie

overig

aantal banen (x 1.000)

aandeel clusters = 74%

Bron: EIM op basis van LISA.

Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau

Figuur 16 geeft de verdeling weer van de werkgelegenheid naar beroepsrichting

en- niveau in de regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden. Hierbij valt op dat het

aandeel van de paramedische en verzorgende beroepen hoog is in vergelijking

met Nederland als geheel. Dit valt deels te verklaren door het sterke cluster ge-

zondheid & technologie. Ook technische, wiskundige en natuurwetenschappelijke

1 Dit lage aantal heeft ook deels te maken met de clusterafbakening. Een bedrijf als scheepsbou-

wer Shipyard Damen uit Gorinchem (meer dan 500 werknemers) valt in de clusterafbakening niet

onder de metaal- en maakindustrie (zie ook bijlage II).

37

beroepen komen relatief vaak voor, terwijl de economische, commerciële, admi-

nistratieve en juridische beroepen sterk ondervertegenwoordigd zijn. Voor wat

betreft de toekomst wordt een daling voorzien van het aandeel technische en

wis- en natuurkundige beroepen. Hier staat een toename van het aandeel (pa-

ra)medische en verzorgende beroepen tegenover. De trends zijn gelijk aan de

landelijke ontwikkelingen, de omvang van de veranderingen is echter groter in

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden.

Het gemiddelde beroepsniveau ligt onder het landelijke gemiddelde. Het aandeel

hogere en wetenschappelijke beroepen is relatief beperkt in Alblasserwaard &

Vijfheerenlanden. De middelbare beroepen zijn juist oververtegenwoordigd in de-

ze regio. Naar de toekomst zal het gemiddelde beroepsniveau toenemen, zij het

dat de toename beperkt is. In tegenstelling tot de landelijke ontwikkeling, zal

ook het aandeel middelbare beroepen niet afnemen.

Figuur 16 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Alblasserwaard & Vijfheeren-

landen en Nederland, 2008 en 2020

beroepsrichting

15%

16%

20%

22%

41%

41%

33%

33%

17%

15%

20%

17%

26%

26%

25%

26%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Alblasserw. & Vijfh. 2008

techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig

beroepsniveau

7%

8%

7%

7%

20%

22%

22%

24%

37%

38%

44%

44%

24%

22%

20%

19%

11%

10%

7%

6%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Alblasserw. & Vijfh. 2008

elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk

NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Alblasserwaard & Vijfheerenlan-

den.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Figuur 17 laat de verdeling naar beroepsniveau zien voor de verschillende be-

roepsrichtingen. De hogere en wetenschappelijke beroepen zijn ook in deze regio

vooral terug te vinden in de richtingen ‘overig’, economisch/commercieel/admi-

nistratief/juridisch. Het aandeel van de hogere en wetenschappelijke beroepen in

de richting (para)medisch/verzorgend is in vergelijking met de andere regio's be-

trekkelijk laag. In Alblasserwaard & Vijfheerenlanden komen vooral middelbare

beroepen voor in deze richting. Het aandeel van lagere en middelbare beroepen

in de agrarische en landbouwkundige beroepen is met 91 procent weliswaar

hoog, maar er is toch ook een aantal wetenschappelijke beroepen in deze rich-

ting. In de drie regio's die in voorgaande paragrafen zijn behandeld komt dit niet

voor. Het betreft hier voor het grootste deel beroepen uit de zakelijke dienstver-

lening.

38

Figuur 17 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Alblasserwaard & Vijf-

heerenlanden, 2008

beroepsrichting x beroepsniveau Albasserwaard & Vijfheerenlanden

29%

24%

53%

22%

25%

57%

48%

39%

64%

19%

11%

21%

10%

7%

13%43%

4%

3%

5%

0% 100%

techn./wisk./nat.

ec./com./adm./jur.

agr./landb.

(para)med./verz.

overig

lager middelbaar hoger wetenschappelijk

* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Ontwikkel ing werkgelegenheid Alblasserwaard & Vijfheerenlanden tot

2020

De werkgelegenheid in Alblasserwaard & Vijfheerenlanden zal naar verwachting

niet of nauwelijks veranderen tot 2020. Hiermee blijft de regio achter bij de lan-

delijke werkgelegenheidsontwikkeling. Weliswaar is er in de periode 2008-2013

sprake van een krimp van het aantal banen met gemiddeld 0,5 procent per jaar,

maar hiertegenover staat een groei in de jaren daarna. Per saldo zal de werkge-

legenheid dus niet veranderen. Ook in de zeven clusters is sprake van krimp

noch groei over de totale periode. Gezien het grote werkgelegenheidsaandeel

van de zeven clusters (74 procent) is het ook niet verwonderlijk dat de ontwikke-

ling vergelijkbaar is met de totale ontwikkeling in de regio. Voor de meeste clus-

ters wordt een daling of slechts een beperkte groei van het aantal banen voor-

zien. Alleen in het cluster gezondheid & technologie zal de werkgelegenheid toe-

nemen. Dit cluster is sterk oververtegenwoordigd in de regio, waardoor de bij-

drage aan de banencreatie aanzienlijk is. Aan de andere kant wordt de werkgele-

genheid vooral gedrukt door de ongunstige ontwikkelingen in het cluster bouwen

& ontwerpen (eveneens oververtegenwoordigd in de regio) en het feit dat de re-

gio te maken heeft met een krimpende (beroeps)bevolking.

De meeste zelfstandigen in de regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden zijn terug

te vinden in de bouw, de detailhandel en de agrarische sector. Ook het aantal

zelfstandigen zal de komende jaren naar schatting licht afnemen. Hierdoor zal de

totale werkgelegenheidsgroei uitkomen op gemiddeld -0,1 procent per jaar.

39

Tabel 11 Ontwikkeling aantal banen Alblasserwaard & Vijfheerenlanden, 2008-2020

cluster

niv. 2008

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2013(%)

niv. 2013

(x 1.000)

mut. per jaar

2013-2020 (%)

niv. 2020

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2020 (%)

Bouwen & ontwerpen 5,7 -1,6 5,2 -0,2 5,2 -0,8

Fin. & adviesdiensten 3,4 -0,1 3,3 0,4 3,4 0,2

Metaal & maakind. 1,0 -2,7 0,9 -1,8 0,8 -2,2

Transport & logistiek 4,5 -1,1 4,3 0,4 4,4 -0,3

Food & agribusiness 1,8 -1,5 1,6 -1,5 1,5 -1,5

ICT & media 1,4 -0,2 1,4 0,1 1,4 0,0

Gezondheid & techn. 6,4 1,5 6,9 1,1 7,5 1,3

Totaal clusters 24,2 -0,4 23,7 0,3 24,1 0,0

Totaal incl. ov. sect. 32,8 -0,5 32,1 0,3 32,7 0,0

Totaal incl. zelfst. 36,4 36,1 -0,1

Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.

3.6 Rivierenland

In de regio Rivierenland liggen de gemeenten Lingewaal, Geldermalsen, Culem-

borg, Neerijnen, Zaltbommel, Maasdriel, West Maas en Waal, Druten, Neder-

Betuwe, Tiel en Buren. In de regio zijn ruim 20.000 bedrijven gevestigd. De be-

langrijkste economische centra van de regio zijn Tiel, Geldermalsen, Culemborg,

Zaltbommel en Druten. De regio is centraal gelegen tussen de stedelijke gebie-

den van Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Zuid-Holland. De centrale ligging

en de aanwezigheid van diverse snelwegen (A15, A2, A27) maken de regio aan-

trekkelijk voor veel bedrijven.

Transport & logist iek grootste c luster

De totale werkgelegenheid in Rivierenland lag in 2008 op 99.000 banen. Figuur

18 toont dat het cluster transport & logistiek met ruim 20.000 banen veruit het

grootste cluster is in Rivierenland. Dit cluster is dan ook oververtegenwoordigd.

Dit geldt ook voor de clusters bouwen & ontwerpen en food & agribusiness. De

clusters financiële & adviesdiensten en gezondheid & technologie zijn in vergelij-

king met Nederland ondervertegenwoordigd. Het werkgelegenheidsaandeel van

de zeven clusters ligt met 79 procent ruim boven het landelijke gemiddelde. Dit

is bovendien het hoogste aandeel van al de vijf regio's in Midden-Nederland.

40

Figuur 18 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Rivierenland, naar cluster, 2008

Rivierenland

13,212,4

4,7

20,2

9,2

5,8

12,5

20,9

0,0

5,0

10,0

15,0

20,0

25,0

Bouwen & ontwerpen

Financiële & adviesdiensten

Metaal & maakindustrie

Transport & logistiek

Food & agribusiness

ICT & media

Gezondheid & technologie

overig

aantal banen (x 1.000)

aandeel clusters = 79%

Bron: EIM op basis van LISA.

Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau

In Rivierenland zijn in vergelijking met heel Nederland relatief veel technische,

wiskundige en natuurwetenschappelijke beroepen (zie Figuur 19). De economi-

sche, commerciële, administratieve en juridische beroepen evenals de (pa-

ra)medische en verzorgende beroepen komen minder vaak voor. Conform de

landelijke ontwikkelingen zullen de technische en wis- en natuurkundige beroe-

pen terrein verliezen. Voor de (para)medische en verzorgende beroepen wordt

een toename voorzien.

Rivierenland heeft een relatief hoog aandeel elementaire, lagere en middelbare

beroepen, terwijl het aandeel van hogere en wetenschappelijke beroepen ver-

houdingsgewijs juist laag is. De verwachting is dat de regio qua beroepsniveau

een flinke inhaalslag zal maken. Vooral het aandeel hogere beroepen zal sterk

toenemen.

41

Figuur 19 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Rivierenland en Nederland,

2008 en 2020

beroepsrichting

15%

16%

17%

19%

41%

41%

39%

38%

17%

15%

15%

13%

26%

26%

26%

26%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Rivierenland 2008

techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig

beroepsniveau

7%

8%

9%

9%

20%

22%

22%

24%

37%

38%

38%

40%

24%

22%

22%

18%

11%

10%

10%

9%

0% 100%

2020

Nederland 2008

2020

Rivierenland 2008

elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk

NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Rivierenland.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Figuur 20 toont de verdeling van beroepsniveau voor de verschillende beroeps-

richtingen. Opvallend is het zeer hoge aandeel (97 procent) van de lagere en

middelbare beroepen in de agrarische en landbouwkundige sector. De hogere en

wetenschappelijke beroepen zijn vooral terug te vinden in de richting ‘overig’ en

in iets mindere mate in de richtingen (para)medisch/verzorgend en econo-

misch/commercieel/administratief/juridisch.

Figuur 20 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Rivierenland, 2008

beroepsrichting x beroepsniveau Rivierenland

34%

22%

34%

23%

37%

53%

48%

63%

53%

15%

7%

21%

16%

5%

10%

8%

16%32%

3%

0% 100%

techn./wisk./nat.

ec./com./adm./jur.

agr./landb.

(para)med./verz.

overig

lager middelbaar hoger wetenschappelijk

* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

Ontwikkel ing werkgelegenheid Rivierenland tot 2020

Voor de regio Rivierenland wordt een bescheiden groei van de werkgelegenheid

voorzien. Over de totale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid naar schat-

ting met gemiddeld 0,1 procent per jaar groeien. Dit komt neer op een totale

toename van de werkgelegenheid met ongeveer 1.100 banen. De toename wordt

42

grotendeels gerealiseerd in de periode na 2013. Daarvoor is er per saldo sprake

van een afname van de werkgelegenheid. De groei in de zeven clusters volgt de

totale regionale groei (niet in de laatste plaats vanwege het hoge werkgelegen-

heidsaandeel van de zeven clusters: 79 procent). De werkgelegenheidsgroei in

de regio blijft iets achter bij de landelijke groei. Dit komt onder meer omdat Ri-

vierenland te kampen heeft met een licht dalende (beroeps)bevolking. Verder is

het aandeel van de clusters gezondheid & technologie en financiële en advies-

diensten relatief laag, terwijl de clusters bouwen & ontwerpen, food & agribusi-

ness en transport & logistiek juist oververtegenwoordigd zijn. Overigens is de

banengroei in laatstgenoemde cluster landelijk gezien negatief, maar wordt er

voor de regio Rivierenland tot 2020 een toename van het aantal banen verwacht.

Dit is een van de clusters waarin de regio sterk is en waar die dan ook beter dan

gemiddeld presteert.

De regio Rivierenland telt relatief veel zelfstandigen. Een groot deel (ongeveer

30 procent) van hen is werkzaam in de agrarische sector. Voor wat betreft de

ontwikkeling van het aantal zelfstandigen in de regio wordt een kleine krimp

verwacht. De totale werkgelegenheidsgroei in de regio blijft gemiddeld 0,1 pro-

cent per jaar.

Tabel 12 Ontwikkeling aantal banen Rivierenland, 2008-2020

cluster

niv. 2008

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2013(%)

niv. 2013

(x 1.000)

mut. per jaar

2013-2020 (%)

niv. 2020

(x 1.000)

mut. per jaar

2008-2020 (%)

Bouwen & ontwerpen 13,2 -1,1 12,5 0,2 12,6 -0,3

Fin. & adviesdiensten 12,4 0,3 12,5 0,7 13,1 0,5

Metaal & maakind. 4,7 -2,5 4,2 -1,5 3,7 -2,0

Transport & logistiek 20,2 -0,7 19,5 0,7 20,5 0,1

Food & agribusiness 9,2 -1,2 8,7 -1,2 8,0 -1,2

ICT & media 5,8 0,2 5,9 0,4 6,1 0,3

Gezondheid & techn. 12,5 1,8 13,7 1,3 15,0 1,5

Totaal clusters 78,1 -0,3 77,0 0,4 79,1 0,1

Totaal incl. ov. sect. 99,0 -0,3 97,3 0,4 100,1 0,1

Totaal incl. zelfst. 112,4 113,1 0,1

Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.

43

3.7 Resumé

In de voorgaande paragrafen zijn een groot aantal cijfers en inzichten gepresen-

teerd over de verschillende regio's in Midden-Nederland. In deze laatste para-

graaf zullen de belangrijkste bevindingen per regio op een rijtje worden gezet.

Midden-Nederland

Huidige werkgelegenheid

− De totale werkgelegenheid in Midden-Nederland lag in 2008 op 591.000 banen

van werknemers. Midden-Nederland telde in 2008 een kleine 63.000 zelfstan-

digen. De totale werkgelegenheid inclusief zelfstandigen kwam in 2008 uit op

653.800.

− Met ruim 95.000 banen is het cluster gezondheid & technologie het grootste

cluster.

− Ook de clusters transport & logistiek en financiële & adviesdiensten zijn sterk

vertegenwoordigd. De metaal & maakindustrie is het kleinste cluster met

17.500 banen.

Beroepen

− In Midden-Nederland zijn relatief veel (para)medische en verzorgende beroe-

pen. De technische, wiskundige en natuurwetenschappelijke beroepen en ook

de agrarische en landbouwkundige beroepen komen naar verhouding minder

vaak voor.

− Conform de landelijke ontwikkelingen zal het aandeel van de technische en

wis- en natuurkundige beroepen kleiner worden. Voor de (para)medische en

verzorgende beroepen wordt een juist een toename voorzien.

− Het gemiddelde beroepsniveau in Midden-Nederland is relatief hoog. De ver-

wachting is dat dit in de toekomst zal toenemen. Vooral het aandeel weten-

schappelijke beroepen ligt dan ver boven het landelijke aandeel.

Werkgelegenheid tot 2020

− Voor de regio Midden-Nederland wordt tot 2020 een werkgelegenheidsgroei

van 0,5 procent per jaar voorzien. In totaal gaat het om een kleine 35.000

Prognoses regio Rivierenland

De prognoses van de werkgelegenheidsontwikkeling in deze studie voor de

regio Rivierenland vallen wat lager uit dan de prognoses uit de Provinciale

Economische Verkenning van de provincie Gelderland. Het verschil zit vooral

in het feit dat er in laatstgenoemde studie voor wat betreft de landelijke

werkgelegenheidsontwikkeling, uitgegaan wordt van een gemiddelde groei

van 0,6 procent per jaar in de periode 2011-2015. EIM hanteert de laatste

prognoses van het Centraal Planbureau, waarbij uitgegaan wordt van een

gemiddelde werkgelegenheidsgroei van 0,25 procent in diezelfde periode.

Hierdoor worden de regionale prognoses automatisch ook lager.

EIM kiest er bewust voor om in eerste instantie uit te gaan van het macro-

kader van het Centraal Planbureau. Dit wordt beleidsmatig het meest ge-

bruikt. Bovendien zorgt het voor een goede onderlinge vergelijkbaarheid van

de vijf afzonderlijke regio’s in Midden-Nederland.

44

banen. De groei in de regio ligt boven de landelijke groei. Hetzelfde geldt voor

de banengroei in de zeven clusters.

− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,4 pro-

cent per jaar (+36.200 arbeidsplaatsen).

− De beroepsbevolking zal de komende jaren licht toenemen. Daarnaast is de

sectorstructuur relatief gunstig (veel financiële en zakelijke dienstverlening en

een grote zorgsector).

− In de clusters bouwen & ontwerpen, metaal & maakindustrie en food & agribu-

siness zal de werkgelegenheid naar schatting dalen. In de overige clusters zal

sprake zijn van groei.

Utrecht-West

Huidige werkgelegenheid

− Het aantal banen van werknemers lag in 2008 op 69.900. Dit is ongeveer 12

procent van de totale werkgelegenheid in Midden-Nederland. Inclusief zelf-

standigen is de werkgelegenheid 78.900 arbeidsplaatsen.

− Het cluster transport & logistiek is het grootste cluster met bijna 12.000 ba-

nen.

− In vergelijking met het landelijke beeld zijn de clusters bouwen & ontwerpen,

transport & logistiek en food & agribusiness oververtegenwoordigd.

Beroepen

− In de regio zijn relatief veel technische en wis- en natuurkundige beroepen.

De (para)medische en verzorgende beroepen komen verhoudingsgewijs min-

der vaak voor.

− In de toekomst zullen de (para)medische en verzorgende beroepen terrein

winnen. Dit gaat vooral ten koste van het aandeel technische en wis- en na-

tuurkundige beroepen.

− Het gemiddelde beroepsniveau is vergelijkbaar met het landelijke gemiddelde

en zal tot 2020 toenemen.

Werkgelegenheid tot 2020

− De werkgelegenheid zal tot 2020 gemiddeld met 0,1 procent per jaar afne-

men. De afname in de zeven clusters is met 0,2 procent per jaar nog wat gro-

ter. De totale krimp in Utrecht-West bedraagt ongeveer 400 banen.

− Inclusief zelfstandigen zal de krimp uitkomen op gemiddeld 0,1 procent per

jaar (-1.100 arbeidsplaatsen).

− De terugval in de werkgelegenheid wordt onder meer veroorzaakt door de re-

latief ongunstige sectorstructuur en de krimpende beroepsbevolking.

− De groei in de regio blijft achter bij de landelijke banengroei.

− In de metaal & maakindustrie en food & agribusiness is de krimp relatief ge-

zien het grootst.

Heuvelrug & Vallei

Huidige werkgelegenheid

− De totale werkgelegenheid in 2008 lag op 104.000 banen van werknemers.

Het werkgelegenheidsaandeel van de regio bedraagt 18 procent van de totale

werkgelegenheid in Midden-Nederland. De regio telde in 2008 circa 10.500

zelfstandigen, waardoor de totale werkgelegenheid uitkomt op 114.500.

45

− Een groot deel van de banen zit in het cluster gezondheid & technologie

(21.000 banen).

− Naast de gezondheid & technologie is ook het cluster ICT & media oververte-

genwoordigd in de regio.

Beroepen

− Het aandeel van de economische, administratieve, commerciële en juridische

beroepen en van de (para)medische en verzorgende beroepen is relatief

groot. Technische en wis- en natuurkundige beroepen komen relatief minder

vaak voor.

− Naar de toekomst zal vooral het aandeel (para)medische en verzorgende be-

roepen sterk toenemen.

− Het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen is naar verhouding groot.

Het gemiddelde beroepsniveau ligt dan ook boven het landelijke gemiddelde.

In de toekomst zal vooral het aandeel hogere beroepen verder toenemen.

Werkgelegenheid tot 2020

− De totale werkgelegenheidsgroei tot 2020 is 0,6 procent per jaar (zowel voor

de clusters als de totale regio). Hiermee ligt de groei een stuk hoger dan de

landelijke groei. De uitbreidingsvraag in de periode 2008-2020 bedraagt zo'n

7.300 banen.

− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,5 pro-

cent per jaar (+7.700 arbeidsplaatsen).

− De groei van de werkgelegenheid wordt deels verklaard door het grote aan-

deel van de zorg. Bovendien groeit de beroepsbevolking nog licht in Heuvelrug

& Vallei.

− Per saldo zal het aantal banen afnemen in de clusters bouwen & ontwerpen,

metaal & maakindustrie en food & agribusiness. In de overige clusters is spra-

ke van een (lichte) toename van het aantal banen.

Stedelijk gebied Utrecht

Huidige werkgelegenheid

− Met ruim 285.000 banen van werknemers is een groot deel van de werkgele-

genheid (48 procent) in Midden-Nederland terug te vinden in de regio Stede-

lijk gebied Utrecht. Inclusief het aantal zelfstandigen kwam de werkgelegen-

heid in 2008 uit op 331.600.

− De clusters gezondheid & technologie en financiële & adviesdiensten zijn de

grootste clusters met respectievelijk 46.000 en 42.300 banen.

− Het cluster ICT & media is oververtegenwoordigd in de regio.

Beroepen

− In Stedelijk gebied Utrecht zijn verhoudingsgewijs veel economische, admini-

stratieve, commerciële en juridische beroepen. De technische en wis- natuur-

kundige beroepen, alsook de (para)medische en verzorgende beroepen heb-

ben een relatief klein aandeel.

− Het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen zal naar verwachting

toenemen. Dit gaat ten koste van het aandeel overige en technische en wis-

en natuurkundige beroepen.

46

− Het gemiddelde beroepsniveau ligt ver boven het landelijke gemiddelde. Ho-

gere en wetenschappelijke beroepen komen relatief vaak voor. Tot 2020 zal

het gemiddelde beroepsniveau toenemen.

Werkgelegenheid tot 2020

− De banengroei in Stedelijk gebied Utrecht is met gemiddeld 0,8 procent per

jaar het hoogst van alle regio's en ligt hiermee ook ver boven de landelijke

groei. In totaal zal de werkgelegenheid naar schatting met 27.000 banen toe-

nemen. Ook in de zeven clusters is sprake van een sterke werkgelegenheids-

groei.

− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,7 pro-

cent per jaar (+29.200 arbeidsplaatsen).

− De bevolking groeit ook de komende jaren nog sterk. Bovendien is de sector-

structuur relatief gunstig in Stedelijk gebied Utrecht.

− In de meeste clusters is sprake van een stijging van de werkgelegenheid tot

2020. Alleen in de metaal & maakindustrie, food & agribusiness en in wat

mindere mate in de transport & logistiek zal het aantal banen afnemen.

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

Huidige werkgelegenheid

− De regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden heeft met 32.800 banen van

werknemers het kleinste aandeel in de werkgelegenheid van Midden-

Nederland (6 procent). De totale werkgelegenheid inclusief zelfstandigen lag

in 2008 op 36.400 arbeidsplaatsen.

− De meeste banen zijn terug te vinden in de clusters gezondheid & technologie

en bouwen & ontwerpen (respectievelijk 6.400 en 5.700 banen). Deze clusters

zijn dan ook oververtegenwoordigd in de regio.

Beroepen

− Het aandeel van de technische en wis- natuurkundige beroepen en de (pa-

ra)medische en verzorgende beroepen is relatief groot. Economische, admini-

stratieve, commerciële en juridische beroepen komen daarentegen naar ver-

houding minder vaak voor.

− Voor wat betreft de toekomst wordt een daling voorzien van het aandeel tech-

nische en wis- en natuurkundige beroepen en een toename van het aandeel

(para)medische en verzorgende beroepen.

− Het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen is beperkt in Alblasser-

waard & Vijfheerenlanden. De middelbare beroepen zijn juist oververtegen-

woordigd. Hierdoor ligt het gemiddelde beroepsniveau onder het landelijke

gemiddelde. Voor de toekomst wordt een lichte stijging van het beroepsniveau

voorzien.

Werkgelegenheid tot 2020

− De werkgelegenheid in Alblasserwaard & Vijfheerenlanden zal naar verwach-

ting niet of nauwelijks veranderen tot 2020. Hiermee blijft de regio achter bij

de landelijke werkgelegenheidsontwikkeling. Ook in de zeven clusters zal de

werkgelegenheid niet groeien.

− Inclusief zelfstandigen zal de werkgelegenheid licht afnemen met gemiddeld

0,1 procent per jaar (-300 arbeidsplaatsen).

− De regio heeft te maken met een dalende beroepsbevolking.

47

− Voor de meeste clusters wordt een daling of slechts een beperkte groei van

het aantal banen voorzien. Alleen in het cluster gezondheid & technologie zal

de werkgelegenheid toenemen.

Rivierenland

Huidige werkgelegenheid

− De totale werkgelegenheid in Rivierenland lag in 2008 op 99.000 banen van

werknemers. Dit is ongeveer 17 procent van de totale werkgelegenheid in

Midden-Nederland. In de regio zijn relatief veel zelfstandigen werkzaam. De

totale werkgelegenheid inclusief zelfstandigen kwam in 2008 uit op 112.400.

− Met ruim 20.000 banen is het cluster transport & logistiek veruit het grootste

cluster.

− Naast dit cluster zijn ook de clusters bouwen & ontwerpen en food & agribusi-

ness oververtegenwoordigd.

Beroepen

− In Rivierenland zijn relatief veel technische, wiskundige en natuurweten-

schappelijke beroepen. De economische, commerciële, administratieve en ju-

ridische beroepen en ook de (para)medische en verzorgende beroepen komen

naar verhouding minder vaak voor.

− Conform de landelijke ontwikkelingen zullen de technische en wis- en natuur-

kundige beroepen terrein verliezen. Voor de (para)medische en verzorgende

beroepen wordt een toename voorzien.

− Het gemiddelde beroepsniveau in de regio Rivierenland is betrekkelijk laag. De

verwachting is echter dat in de toekomst een flinke inhaalslag gemaakt zal

worden. Vooral het aandeel hogere beroepen zal toenemen.

Werkgelegenheid tot 2020

− Voor de regio Rivierenland wordt een bescheiden groei van de werkgelegen-

heid met 0,1 procent per jaar voorzien. Hierdoor zullen er per saldo ongeveer

1.100 banen bijkomen. De groei in de regio blijft iets achter bij de landelijke

groei. Hetzelfde geldt voor de zeven clusters.

− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,1 pro-

cent per jaar (+700 arbeidsplaatsen).

− De beroepsbevolking zal de komende jaren dalen. Daarnaast is de sectorstruc-

tuur relatief ongunstig.

− In de clusters bouwen & ontwerpen, metaal & maakindustrie en food & agribu-

siness zal de werkgelegenheid naar schatting dalen. In de overige clusters is

sprake van groei.

49

4 Ontwikkelingen aanbodzijde tot 2020

Dit hoofdstuk gaat in op de ontwikkeling van het arbeidsaanbod in Midden-

Nederland tot 2020. Er wordt een beeld geschetst van de huidige situatie in de

verschillende regio's en er zal worden gekeken naar de verwachte ontwikkeling

tot 2020. In de analyse zal niet alleen worden ingegaan op de kwantiteit, maar

zeker ook op de kwaliteit van het aanbod. De omvang van de (potentiële) be-

roepsbevolking is gebaseerd op gegevens van het CBS (Statline). De bevolkings-

prognoses zijn afkomstig van het ministerie van VROM en gemaakt door ABF.

4.1 Huidige samenstelling naar leeftijd

In hoofdstuk 2 is al aangegeven dat het aanbod van arbeid de komende jaren zal

afnemen. Het arbeidsaanbod neemt af doordat er minder kinderen worden gebo-

ren en doordat jongeren langer doorleren, waardoor ze later toetreden tot de ar-

beidsmarkt. Sommige regio's hebben daarnaast te kampen met het wegtrekken

van jongeren. Dit zijn vooral de landelijke gebieden. Verder laat de huidige sa-

menstelling van de (potentiële) beroepsbevolking zien dat een aanzienlijk deel

hiervan de komende jaren uit het arbeidsproces zal treden als gevolg van pensi-

onering. Op den duur zal dit leiden tot een daling van het arbeidsaanbod, aange-

zien de aanwas onvoldoende zal zijn om de uitstroom te compenseren.

Gemiddeld genomen zal het arbeidsaanbod door vergrijzing en ontgroening

weliswaar afnemen, hiervan zal echter niet in elke regio sprake zijn. Dit heeft

enerzijds te maken met de huidige samenstelling van de bevolking en anderzijds

met de verwachte toekomstige bevolkingsgroei. Figuur 21 laat zien dat het aan-

deel jongeren (tot 25 jaar) in Midden-Nederland vergelijkbaar is met het lande-

lijke aandeel en bovendien nagenoeg gelijk is in de verschillende regio's. Voor de

overige leeftijdsgroepen is het beeld divers. In het Stedelijk gebied Utrecht en in

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden is het aandeel 25- tot 35-jarigen relatief

groot, terwijl het aandeel 45-plussers juist betrekkelijk laag is. Ook in de regio

Rivierenland ligt het aandeel 55-plussers onder het landelijke gemiddelde. Het

arbeidsaanbod in de regio Heuvelrug & Vallei is momenteel het meest vergrijsd.

Figuur 21 Leeftijdsopbouw potentiële beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar), naar regio, 2008

18%

17%

18%

18%

18%

18%

18%

15%

16%

25%

21%

17%

23%

26%

24%

24%

23%

26%

22%

22%

23%

19%

20%

23%

19%

19%

19%

13%

17%

16%

0% 100%

Nederland

Utrecht-West

Heuvelrug & Vallei

Stedelijk gebied Utrecht

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

Rivierenland

15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar

Bron: EIM op basis van CBS Statline.

50

Groei in Stedel ijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Val lei

In drie van de vijf regio's in Midden-Nederland zal de potentiële beroepsbevol-

king de komende jaren dalen. In Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei

zal echter tot 2020 nog sprake zijn van (lichte) groei. In de krimpregio's zal de

daling van de potentiële beroepsbevolking deels worden gecompenseerd door

een stijging van de arbeidsparticipatie, zoals in hoofdstuk 2 ook al is besproken.

Hierdoor is de impact van ongunstige demografische ontwikkelingen op de be-

roepsbevolking (zij die zich daadwerkelijk beschikbaar stellen voor de arbeids-

markt) wat minder groot. Voor heel Midden-Nederland wordt een groei van zowel

de potentiële beroepsbevolking als de beroepsbevolking voorzien. De uitkomst

wordt voor een groot deel bepaald door de ontwikkelingen in Stedelijk gebied

Utrecht, gezien het grote aandeel van deze regio in het totale aanbod in Midden-

Nederland.1

Tabel 13 toont de ontwikkeling van het arbeidsaanbod tot 2020 naar regio en

leeftijd. Over het algemeen geldt dat er tot 2015 in de meeste leeftijdsgroepen

nog sprake zal zijn van groei, maar dat de groep 35- tot 45-jarigen vooral sterk

zal afnemen. Na 2015 zullen ook andere leeftijdgroepen in omvang afnemen of

nog maar zeer beperkt groeien. Stedelijk gebied Utrecht vormt hierop een uit-

zondering. In Heuvelrug & Vallei zal het aanbod licht toenemen door een betrek-

kelijk hoge groei van het aantal jongeren.

1 In 2008 kwam 39 procent van de beroepsbevolking uit de regio Stedelijk gebied Utrecht. In 2020

zal dit naar verwachting toenemen tot 43 procent.

51

Tabel 13 Ontwikkeling arbeidsaanbod, naar leeftijd en regio, 2008-2020

pot.

ber.bev.

(x 1.000)

beroeps-

bevolking

(x 1.000)

gemiddelde jaarlijkse

bevolkingsgroei (%)

pot.

ber.bev.

(x 1.000)

beroeps-

bevolking

(x 1.000)

Regio/leeftijd 2008 2008 2008-2015 2015-2020 2020 2020

Utrecht-West

15-25 jaar 21,3 8,9 0,9 0,3 23,0 9,3

25-35 jaar 18,8 17,9 0,0 -0,1 18,8 18,3

35-45 jaar 32,5 27,3 -2,7 -1,3 25,1 21,7

45-55 jaar 27,4 22,9 0,9 -0,1 29,0 25,1

55-65 jaar 23,0 10,2 0,6 -0,1 23,9 11,9

Totaal 15-65 jaar 123,1 87,2 -0,3 -0,3 119,8 86,2

Heuvelrug & Val.

15-25 jaar 29,3 11,0 1,1 1,2 33,4 12,2

25-35 jaar 26,0 21,8 0,4 0,8 27,8 23,8

35-45 jaar 40,1 32,6 -1,7 -0,5 34,7 29,1

45-55 jaar 38,3 30,6 0,9 -0,1 40,4 33,3

55-65 jaar 31,9 15,1 0,5 -0,1 32,9 17,4

Totaal 15-65 jaar 165,6 111,1 0,1 0,2 169,2 115,8

Stedelijk geb. Utr.

15-25 jaar 59,5 22,1 1,1 1,0 67,3 24,2

25-35 jaar 83,6 70,6 0,7 0,8 91,4 79,0

35-45 jaar 79,0 65,1 -0,3 0,1 77,7 66,0

45-55 jaar 63,2 48,9 2,2 2,0 81,3 64,9

55-65 jaar 44,0 19,7 1,4 1,2 51,4 25,8

Totaal 15-65 jaar 329,3 226,4 0,9 1,0 369,1 259,9

Albl. & Vijfh.

15-25 jaar 10,5 4,5 -0,1 0,4 10,6 4,4

25-35 jaar 12,4 10,7 -0,7 -0,1 11,7 10,3

35-45 jaar 13,5 10,8 -2,5 -1,6 10,4 8,6

45-55 jaar 11,7 8,8 1,1 0,1 12,7 9,8

55-65 jaar 10,2 4,6 0,7 0,0 10,7 5,4

Totaal 15-65 jaar 58,3 39,4 -0,4 -0,3 56,1 38,6

Rivierenland

15-25 jaar 29,4 13,7 0,6 0,6 32,6 14,8

25-35 jaar 27,8 24,5 -0,2 0,1 27,3 24,6

35-45 jaar 43,6 35,5 -2,7 -1,7 28,8 24,2

45-55 jaar 37,8 29,3 1,1 0,0 42,9 34,4

55-65 jaar 27,0 10,5 0,6 0,0 29,2 13,0

Totaal 15-65 jaar 165,7 113,6 -0,3 -0,2 160,9 111,0

Bron: EIM op basis van CBS, CPB en ABF Research - PRIMOS prognose 2009.

52

4.2 Verdeling naar opleidingsniveau

In Figuur 22 is de verdeling van het aanbod naar opleidingsniveau weergegeven.

Hierbij worden drie niveaus onderscheiden: laag (tot mbo 1), middelbaar (havo,

vwo, mbo 2, 3 en 4) en hoog (hbo, w.o.). Er blijken aanmerkelijke verschillen te

zijn in het opleidingsniveau tussen de regio's. In Rivierenland en vooral in Al-

blasserwaard & Vijfheerenlanden is het aandeel lager opgeleiden relatief hoog.

Ook het aandeel middelbaar opgeleiden is betrekkelijk hoog, evenals in de regio

Heuvelrug & Vallei. Stedelijk gebied Utrecht onderscheidt zich door het grote

aandeel hoger opgeleiden1. Het gemiddelde opleidingsniveau in Utrecht-West,

Heuvelrug & Vallei en Stedelijk gebied Utrecht ligt boven het landelijke gemid-

delde (zie ook Figuur 3). In Alblasserwaard & Vijfheerenlanden en Rivierenland

ligt dit juist onder het landelijke gemiddelde.

Voor wat betreft het beeld naar de toekomst wordt in elke regio een stijging van

het gemiddelde opleidingsniveau voorzien. In de meeste regio's stijgt het aan-

deel hoger opgeleiden ten koste van het aandeel lager opgeleiden en in mindere

mate van het aandeel middelbaar opgeleiden.

Figuur 22 Aanbod naar opleidingsniveau en regio, 2008 en 2020

23,2%

25,4%

25,8%

31,5%

15,4%

16,4%

16,9%

19,3%

17,2%

19,8%

47,2%

48,1%

46,6%

44,1%

32,3%

34,1%

45,6%

44,5%

39,8%

41,4%

29,6%

26,5%

27,6%

24,3%

52,2%

49,5%

37,5%

36,2%

43,0%

38,8%

0% 100%

2020

Rivierenland 2008

2020

Alblasserwaard &

Vijfheerenlanden 2008

2020

Stedelijk gebied Utrecht

2008

2020

Heuvelrug & Vallei 2008

2020

Utrecht-West 2008

..

..

.

laag middelbaar hoog

Bron: EIM op basis van CBS Statline.

1 Met de stad Utrecht wonen er weliswaar veel studenten in deze regio, maar het gaat hier uit-

drukkelijk om de hoogst afgeronde opleiding. De meeste studenten behoren dus tot de groep

middelbaar opgeleiden.

53

5 Confrontatie vraag en aanbod

Dit hoofdstuk confronteert de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde met el-

kaar. Dit maakt het mogelijk om een knelpuntenanalyse uit te voeren. De analy-

se is schematisch weergegeven in Figuur 23. Aan de ene kant wordt onderscheid

gemaakt tussen het meer 'statische' deel en het meer 'dynamische' deel van de

regionale arbeidsmarkt, aan de andere kant tussen de vraag- en aanbodzijde van

die markten. Confrontatie van vraag en aanbod kan imperfecties (knelpunten of

discrepanties) op de arbeidsmarkt aan het licht brengen. De analyse heeft be-

trekking op werknemers.

In theorie kunnen op de regionale arbeidsmarkt drie soorten imperfecties optre-

den:

− kwantitatieve discrepanties;

− kwalitatieve discrepanties;

− ondoorzichtigheid van de arbeidsmarkt.

Figuur 23 Knelpuntenanalyse: mogelijke imperfecties op de regionale arbeidsmarkt

Bron: EIM en Research voor Beleid.

In de eerste plaats worden kwantitatieve discrepanties op de regionale arbeids-

markt zichtbaar gemaakt in de analyse. Van kwantitatieve discrepanties is spra-

ke wanneer op de regionale arbeidsmarkt als geheel of voor bepaalde beroeps-

groepen of opleidingsniveaus te weinig werkzoekenden of te weinig vacatures

54

zijn. Confrontatie van de prognoses van de uitbreidings- en vervangingsvraag

enerzijds en de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs naar opleidingsniveau

en -richting anderzijds, laat zien waar kwantitatieve discrepanties worden ver-

wacht.

Naast kwantitatieve discrepanties kunnen ook kwalitatieve discrepanties op de

regionale arbeidsmarkt optreden. Kwalitatieve discrepanties treden op wanneer

de eisen van werkgevers in de regio verschillen van de kwalificaties van werk-

nemers/werkzoekenden, of als werknemers/werkzoekenden hogere eisen stellen

aan arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden dan werkgevers kunnen en willen

bieden. Ten slotte kan ook sprake zijn van knelpunten op het gebied van ondoor-

zichtigheid van de arbeidsmarkt. Het gaat dan in feite om verschillen tussen het

wervingsgedrag van werkgevers en het zoekgedrag van werkzoekenden. Ook het

imago van sectoren of werkgevers onder werkzoekenden kan daarbij een pro-

bleem vormen. Aan de andere kant kunnen werkgevers een negatief beeld heb-

ben van bepaalde (groepen) werkzoekenden.

In de volgende paragrafen wordt de confrontatie van de ontwikkelingen aan

vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt naar regio beschreven. Ingegaan

wordt op de te verwachten uitbreidings- en vervangingsvraag tot 2020 en de te

verwachten arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs. Ook pendelstromen be-

palen deels het beschikbare aanbod voor een regio. Ten slotte wordt inzichtelijk

gemaakt op welke segmenten van de regionale arbeidsmarkt tekorten dan wel

overschotten aan gekwalificeerd personeel worden verwacht, in termen van be-

roepsgroepen.

5.1 Uitbreidingsvraag

De veranderingen in de omvang en de samenstelling van de werkgelegenheid

komen tot uitdrukking in de uitbreidingsvraag naar beroepsgroep. Een positieve

uitbreidingsvraag betekent dat een toename van de werkgelegenheid wordt ver-

wacht, terwijl een negatieve uitbreidingsvraag duidt op krimp in de werkgele-

genheid. De ontwikkeling van de uitbreidingsvraag in specifieke regio's kan van

elkaar afwijken door verschillen in de sectorstructuur en in vestigingsplaatsfacto-

ren.

Regio's met sectoren met een relatief groot werkgelegenheidsaandeel, ondervin-

den meer dan gemiddeld de invloed van de landelijke ontwikkeling van de betref-

fende sector op de regionale werkgelegenheidsgroei. Deze invloed kan zowel po-

sitief als negatief zijn. Daarnaast bepalen vestigingsfactoren de mate waarin de

groei van een regio afwijkt van het landelijke gemiddelde voor een bepaalde sec-

tor. Vestigingsfactoren die een rol spelen zijn ligging, bereikbaarheid, beschik-

baarheid van ruimte en groei van het aantal inwoners. Het belang van een vesti-

gingsfactor verschilt per economische sector.

Vooral uitbreidingsvraag in Stedel i jk gebied Utrecht en Heuvelrug &

Val lei

Landelijk gezien bedraagt de verwachte uitbreidingsvraag ongeveer 171.000 ba-

nen in de periode 2008-2020, wat neerkomt op een gemiddelde jaarlijkse groei

van 0,2 procent (zie paragraaf 2.1). Tabel 14 laat zien dat de ontwikkeling van

de uitbreidingsvraag sterk verschilt tussen de vijf regio's in Midden-Nederland

55

(zie ook hoofdstuk 3). In de regio's met de meeste werkgelegenheid - Stedelijk

gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei - is de uitbreidingsvraag met respectievelijk

0,8 procent en 0,6 procent per jaar het grootst. Absoluut gezien gaat het om een

uitbreidingsvraag van respectievelijk 26.900 en 7.300 banen. Een groot deel van

de verwachte werkgelegenheidsgroei kan worden verklaard door de sterke over-

vertegenwoordiging van de zorgsector in beide regio's. Landelijk wordt de ko-

mende jaren voor deze sector de sterkste werkgelegenheidsgroei verwacht,

vooral als gevolg van de vergrijzing, waardoor meer vraag naar zorg en medi-

sche diensten zal toenemen. Verder is in beide regio's sprake van bevolkings-

groei, in tegenstelling tot de andere regio's.

Tabel 14 Prognose uitbreidingsvraag, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk

geb. Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

-500 -400 -400 -300 -800

ec./com./adm./jur. -400 -100 0 -200 -400

agr./land. -100 -100 0 -100 -200

(para)med./verz. 0 300 800 0 100

overig -600 -400 -1.100 -300 -600

Middelbaar techn./wisk./nat. -700 -300 100 -500 -700

ec./com./adm./jur. -200 600 3.000 -100 100

agr./land. -400 -200 -100 -100 -400

(para)med./verz. 500 2.100 4.900 600 900

overig 0 300 -400 0 0

Hoger techn./wisk./nat. 0 100 500 0 100

ec./com./adm./jur. 500 1.400 4.300 100 600

agr./land. 0 0 0 0 0

(para)med./verz. 400 1.100 3.200 200 600

overig 300 700 3.300 100 500

Wetensch. techn./wisk./nat. 0 100 300 0 0

ec./com./adm./jur. 400 900 3.800 100 700

agr./land. 0 0 0 0 0

(para)med./verz. 200 700 2.400 200 400

overig 200 500 2.400 0 200

Totaal -400 7.300 26.900 -100 1.100

NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som

der delen. Zie voor de uitbreidingsvraag uitgedrukt in percentages bijlage VI.

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.

In Rivierenland is de ontwikkeling van de uitbreidingsvraag redelijk vergelijkbaar

met het landelijke beeld. Utrecht-West en Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

kampen met een verwachte negatieve uitbreidingsvraag. In Utrecht-West heeft

dit deels te maken met de sectorstructuur in die regio. Een aantal clusters waar-

56

in tot en met 2020 een negatieve uitbreidingsvraag wordt verwacht, zoals bou-

wen & ontwerpen, transport & logistiek en food & agribusiness, is oververtegen-

woordigd in deze regio. Aan de andere kant zijn sterke groeisectoren als de za-

kelijke dienstverlening en de zorg juist ondervertegenwoordigd.

Vooral uitbreidingsvraag in medische en verzorgende beroepen

Naar beroepen bezien wordt de grootste uitbreidingsvraag verwacht voor de me-

dische en verzorgende beroepen. Dit geldt voor bijna alle beroepsniveaus. Alleen

op lager niveau is de uitbreidingsvraag beperkt. Dit beeld is in alle regio's te

zien. De uitbreidingsvraag is landelijk vooral groot bij (leerling-)verpleegkundi-

gen, afdelingshoofden van zorginstellingen, artsen, medisch analisten en thera-

peuten.1 Vanuit de expertinterviews2 wordt het beeld bevestigd dat er vooral

groei zal zijn in de aan de zorg gerelateerde beroepen.

Binnen de agrarische beroepen wordt een negatieve uitbreidingsvraag verwacht.

De daling is in belangrijke mate structureel van aard door de toenemende

schaalvergroting en de mechanisatie van het arbeidsproces in de land- en tuin-

bouw. Op hoger en wetenschappelijk niveau is er nauwelijks werkgelegenheid

binnen de agrarische beroepen in Midden-Nederland, zodat hier ook geen sprake

is van uitbreidingsvraag.

In de technische richting is vooral sprake van een verwachte krimp in de werkge-

legenheid op lager en middelbaar niveau, terwijl op hoger en wetenschappelijk

niveau een kleine groei wordt verwacht in de regio's Stedelijk gebied Utrecht en

Heuvelrug & Vallei.

In de economische, administratieve, commerciële en juridische beroepen zal de

werkgelegenheid vooral op hoger en wetenschappelijk niveau groeien. De groei is

vooral geconcentreerd in de regio's Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Val-

lei. De zakelijke dienstverlening en ICT, waar voornamelijk hoogopgeleiden wer-

ken, is sterk vertegenwoordigd in Utrecht en omgeving en de werkgelegenheid in

deze sectoren zal hier naar verwachting harder groeien dan het landelijke ge-

middelde. Als gevolg hiervan ontstaat extra vraag naar economisch en admini-

stratief geschoold personeel. Op lager en middelbaar niveau neemt de vraag

naar dit type personeel juist af.

Ook in de categorie 'overige beroepen' is op hoger en wetenschappelijk niveau

sprake van uitbreidingsvraag. Hieronder vallen onder meer de transportberoe-

pen, pedagogische beroepen, taalkundige en culturele beroepen en beroepen op

het terrein van gedrag en maatschappij. Op lager niveau is sprake van krimp van

de werkgelegenheid.

5.2 Vervangingsvraag

Naast de uitbreidingsvraag is er een tweede component van de totale arbeids-

vraag op een regionale arbeidsmarkt: de vervangingsvraag. De vervangingsvraag

1 Zie ROA (2009), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014.

2 Zie bijlage IV voor een overzicht van de personen/partijen die zijn geïnterviewd voor dit onder-

zoek.

57

is de vraag naar nieuwe arbeidskrachten als gevolg van de vrijgekomen arbeids-

plaatsen van werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt raken of zich

(tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt. Indien de werkgelegenheid niet

krimpt, ontstaan hierdoor vacatures die moeten worden vervuld door nieuwko-

mers op de arbeidsmarkt in de regio, of door arbeidskrachten van buiten de re-

gio (pendelaars).

Hieronder is de totale extra vraag naar werknemers schematisch weergegeven.

Werknemers die uitstromen naar zelfstandig ondernemerschap zullen in dit on-

derzoek ook bijdragen aan de totale vervangingsvraag, aangezien het expliciet

gaat om de totale extra vraag naar werknemers tot en met 2020. Personen die

vanuit het zelfstandig ondernemerschap besluiten om (weer) als werknemer aan

de slag te gaan, zullen de totale vervangingsvraag doen afnemen.

Totale vervangingsvraag bedraagt ruim 100.000 banen tot 2020

Tabel 15 geeft een beeld van de te verwachten vervangingsvraag in de vijf af-

zonderlijke regio's. In totaal ontstaan tot 2020 ongeveer 101.000 baanopeningen

als gevolg van uitstroom van werkenden uit het huidige personeelsbestand. In

absolute omvang is de grootste vervangingsvraag te vinden in Stedelijk gebied

Utrecht, gevolgd door Rivierenland, Heuvelrug & Vallei en Utrecht-West. Alblas-

serwaard & Vijfheerenlanden heeft de kleinste vervangingsvraag van de vijf regi-

o's. Relatief gezien is de vervangingsvraag vooral in Rivierenland, Utrecht-West

en Heuvelrug & Vallei hoog. In deze regio's moet tot 2020 respectievelijk 20 pro-

cent, 19 procent en 18 procent van de werkzame beroepsbevolking worden ver-

vangen door nieuw personeel. In deze regio's treedt de vergrijzing in versterkte

mate op, waardoor veel uitstroom als gevolg van pensionering plaatsvindt.

vraag

2008

vervangingsvraag

pensioen

(53+ in 2008)

� arbeidsongeschikt

� sterfte

� emigratie

� uitstroom naar zelf-

standig ond. (saldo)

extra vraag

t/m 2020

uitbreidingsvraag

+ +

+

+/-

Schema 1 Totale extra vraag naar werknemers t/m 2020

Bron: EIM, 2010.

58

Tabel 15 Prognose vervangingsvraag, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk

geb. Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

900 1.100 2.000 500 1.800

ec./com./adm./jur. 1.300 1.800 3.800 500 1.800

agr./land. 200 200 200 100 200

(para)med./verz. 400 800 1.200 200 700

overig 2.000 2.600 6.600 900 4.000

Middelbaar techn./wisk./nat. 1.300 1.400 2.900 800 1.900

ec./com./adm./jur. 1.700 2.300 6.900 700 2.800

agr./land. 600 400 100 100 600

(para)med./verz. 600 1.100 1.900 300 1.000

overig 300 500 800 100 400

Hoger techn./wisk./nat. 300 300 700 200 200

ec./com./adm./jur. 1.100 1.500 3.800 300 1.300

agr./land. 0 0 100 0 0

(para)med./verz. 200 400 800 0 300

overig 1.200 2.200 6.100 600 1.400

Wetensch. techn./wisk./nat. 100 200 300 0 200

ec./com./adm./jur. 300 500 1.900 100 300

agr./land. 0 0 0 0 0

(para)med./verz. 100 200 500 0 100

overig 500 1.000 3.700 200 600

Totaal 13.200 18.400 44.200 5.600 19.700

NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som

der delen. Zie voor de vervangingsvraag uitgedrukt in percentages bijlage VI.

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.

In de interviews die gehouden zijn in de regio Rivierenland wordt aangegeven

dat vooral bij kleine MKB-bedrijven het besef van een hoge vervangingsvraag er

nog niet altijd is en dat daar ook niet naar gehandeld wordt. Bedrijven weten nog

niet wat hen te wachten staat.

Hoge vervangingsvraag in pedagogische beroepen

De vervangingsvraag is relatief hoog in de categorie 'overige beroepen', vooral

op hoger en wetenschappelijk niveau. Dit komt voor een groot deel doordat de

pedagogische beroepen (waaronder docenten en leraren) hieronder vallen en de-

ze beroepscategorie sterk vergrijsd is. Vooral in een sterk verstedelijkte regio als

Stedelijk gebied Utrecht waarin veel onderwijs wordt aangeboden, leidt dit tot

een hoge vervangingsvraag.

59

Ook de agrarische beroepsgroepen zijn sterk vergrijsd.1 Afhankelijk van de regio

gaat hier zo'n 30 tot 40 procent van de werkzame beroepsbevolking met pensi-

oen. Een deel van deze uitstroom hoeft niet te worden opgevangen, aangezien

de land- en tuinbouw kampt met een sterke structurele krimp van de werkgele-

genheid. Toch is er hier nog sprake van een niet-verwaarloosbare vervangings-

vraag van bijna 3.000 arbeidskrachten, bijna uitsluitend op lager en middelbaar

niveau. In Utrecht-West en Rivierenland, waar het cluster food & agribusiness

sterk vertegenwoordigd is, is de vervangingsvraag het hoogst.

In de technische beroepen is ook sprake van een krimpende werkgelegenheid,

waardoor een deel van de uitstroom als gevolg van pensionering niet hoeft te

worden opgevangen. Op lager niveau is de vervangingsvraag nog het hoogst: in

elke regio moet ongeveer 30 procent van de werkenden worden vervangen. Op

de andere niveaus ligt dit percentage rond de 20 procent. Ook vanuit de exper-

tinterviews is aangegeven dat er de komende jaren een hoge vervangingsvraag

is te verwachten in de technische beroepen.

In de economische, administratieve, commerciële en juridische beroepen en de

(para)medische en verzorgende beroepen is de vervangingsvraag relatief be-

perkt. Het personeel dat werkzaam is in deze beroepen is relatief jong ten op-

zichte van andere beroepsgroepen, waardoor de uitstroom als gevolg van pensi-

onering en arbeidsongeschiktheid lager is. Onder lager en middelbaar opgeleiden

is de vervangingsvraag iets groter dan onder hoger en wetenschappelijk opgelei-

den.

5.3 Arbeidsmarktinstroom

Aan de aanbodkant is de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs (schoolver-

laters) de belangrijkste categorie. Het gaat hier om de verwachte arbeidsmarkt-

instroom van schoolverlaters die vanuit het initiële (dag)onderwijs op de ar-

beidsmarkt instromen. Landelijke gegevens van het ROA2 omtrent de arbeids-

marktinstroom vanuit de diverse opleidingsrichtingen en -niveaus zijn vertaald

naar het niveau van de vijf regio's. Daarbij is tevens rekening gehouden met het

feit dat een deel van de schoolverlaters niet kiest voor een baan in loondienst,

maar voor zelfstandig ondernemerschap. Gemiddeld zo'n 3 procent van de

schoolverlaters maakt deze keuze.3

Het uiteindelijke aanbod op de regionale arbeidsmarkt wordt tevens beïnvloed

door pendelstromen van werkenden tussen regio's. Enerzijds is een deel van de

beroepsbevolking voor een regio niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt, aange-

zien deze buiten de regio werkt. Anderzijds kan de regio gebruik maken van

werkenden die buiten de regio wonen en bereid zijn om dagelijks naar de regio

te pendelen voor werk. Door ook voor deze pendelstromen te corrigeren ontstaat

de totale arbeidsmarktinstroom die beschikbaar is voor de regionale arbeids-

1 Zie bijvoorbeeld ook EIM (2010), Beschikbaarheid menselijk kapitaal duurzame agroproductie in

2020.

2 ROA (2009), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014.

3 ROA (2009), Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2008.

60

markt. Een schematisch overzicht van de totale instroom van werknemers tot en

met 2020 is hieronder weergegeven.

Tot 2020 136.000 schoolverlaters beschikbaar voor regionale ar-

beidsmarkt

Uit het onderwijs stromen tot 2020 ongeveer 136.000 schoolverlaters in op de

arbeidsmarkt. Bijna de helft daarvan is afkomstig uit het Stedelijk gebied

Utrecht, waar de meeste opleidingsrichtingen op alle niveaus worden aangebo-

den. In een regio als Alblasserwaard & Vijfheerenlanden is geen hoger en weten-

schappelijk onderwijs aanwezig, waardoor het aanbod van schoolverlaters op de-

ze niveaus gering is.1 In deze regio wordt het ontbreken van hoger onderwijs ook

als een probleem gezien, aangezien hoger opgeleiden wegtrekken naar Utrecht of

andere delen van de Randstad en zich daar na de genoten opleiding ook vesti-

gen. In deze regio wordt ook aangegeven dat men moeite heeft om mbo'ers aan

zich te binden, terwijl er veel bedrijven zijn die zich juist richten op het mbo. Dit

heeft vooral te maken met het ontbreken van goede voorzieningen in deze regio,

waardoor ze naar de 'grote' stad trekken.

Uitgaande pendel Utrecht-West en Rivierenland, ingaande pendel Ste-

del i jk gebied Utrecht

Niet alle schoolverlaters zijn beschikbaar voor de eigen regio. In sommige regio's

is sprake van aanzienlijke pendelstromen. In Utrecht-West en Rivierenland is

sprake van een per saldo uitgaande pendelstroom. Dit betekent dat er meer

mensen die hier woonachtig zijn in andere regio's werken, dan dat er mensen die

1 Een deel van de leerlingen/studenten die in deze regio wonen, is bereid om vanuit huis te reizen

naar steden buiten de regio (bijv. Rotterdam of Dordrecht) voor een opleiding.

werkloze

beroepsbevolking

saldo pendel

instroom vanuit

scholen

extra aanbod

t/m 2020

uitstroom naar zelf-

standig ond.

+/-

+

+

-

Schema 2 Totale extra aanbod van werknemers t/m 2020

Bron: EIM, 2010.

61

elders woonachtig zijn hier komen werken. Dit verkleint dus het aanbod in

Utrecht-West en Rivierenland. In beide regio's is het negatieve pendelsaldo rond

de 5.000 werkzame personen. Stedelijk gebied Utrecht profiteert juist van een

positief pendelsaldo (ongeveer 18.000 personen). De grote stad Utrecht heeft

een grote aantrekkingskracht op arbeidskrachten die buiten de regio woonachtig

zijn. Het zijn vooral hoger opgeleiden die dagelijks pendelen tussen de woon- en

werkplaats. In de regio's Heuvelrug & Vallei en Alblasserwaard & Vijfheerenlan-

den zijn de ingaande en uitgaande pendelstromen redelijk in evenwicht.

Arbeidsmarktinstroom vanuit de verschi l lende opleidingsricht ingen

Wanneer voor deze pendelstromen gecorrigeerd wordt, is de totale arbeidsmarkt-

instroom tot 2020 zo'n 144.000 personen. Het aanbod wordt dus iets vergroot

door mensen die niet in Midden-Nederland wonen, maar wel werken in een van

de vijf regio's. In de lagere opleidingscategorieën is de arbeidsmarktinstroom re-

latief hoog. In de interviews wordt aangegeven dat de instroom in de techniek te

laag is om aan de te verwachten vervangingsvraag te voldoen. De lage instroom

wordt onder andere veroorzaakt door het slechte imago van de sector. In totaal

stromen er zo'n 38.000 schoolverlaters in op de lagere niveaus op de arbeids-

markt. Met uitzondering van de richting techniek is de arbeidsmarktinstroom be-

trekkelijk hoog. In de andere richtingen bedraagt de instroom ongeveer 30 pro-

cent van de totale werkgelegenheid.

Op middelbaar niveau stromen er in totaal zo'n 53.000 personen in op de ar-

beidsmarkt. Hier zijn de categorie 'overig' (vooral lerarenopleidingen), (para)-

medisch en verzorgend en in iets mindere mate techniek de dominante oplei-

dingsrichtingen. In zowel absolute als relatieve omvang komen de meeste gedi-

plomeerde schoolverlaters uit Stedelijk gebied Utrecht.

Op hoger niveau stromen bijna 32.000 personen in op de arbeidsmarkt van Mid-

den-Nederland. Een deel daarvan is woonachtig in andere regio's (ingaande pen-

del). Op dit niveau is de instroom vooral hoog voor de economische, administra-

tieve, commerciële en juridische beroepen en voor de (para)medische en verzor-

gende beroepen.

Op wetenschappelijk niveau bedraagt de instroom ongeveer 21.000 personen.

Ook hier wordt een deel van het aanbod gevormd door werkenden van buiten de

regio. Net zoals op het hogere niveau zijn de richtingen economisch/administra-

tief/commercieel/juridisch en (para)medisch/verzorgend dominant.

62

Tabel 16 Prognose arbeidsmarktinstroom (gecorrigeerd voor pendelstromen), naar be-

roepsgroep en regio, 2008-2020

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk

geb. Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

300 500 1.300 300 700

ec./com./adm./jur. 1.500 2.300 6.600 700 2.100

agr./land. 200 200 300 100 300

(para)med./verz. 500 1.000 2.200 300 800

overig 2.100 2.800 6.200 600 4.300

Middelbaar techn./wisk./nat. 900 1.500 4.900 900 1.600

ec./com./adm./jur. 2.000 4.400 13.100 1.300 3.600

agr./land. 300 200 100 100 400

(para)med./verz. 700 2.100 6.800 900 1.200

overig 500 1.200 2.600 400 700

Hoger techn./wisk./nat. 200 300 1.000 100 200

ec./com./adm./jur. 1.500 3.000 10.600 300 1.500

agr./land. 0 0 100 0 0

(para)med./verz. 200 600 2.200 100 300

overig 600 1.700 6.600 200 800

Wetensch. techn./wisk./nat. 100 200 700 0 200

ec./com./adm./jur. 700 1.500 8.000 100 900

agr./land. 0 0 0 0 0

(para)med./verz. 100 400 1.600 0 200

overig 300 900 4.500 100 500

Totaal 12.500 25.000 79.400 6.500 20.300

NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som

der delen. Zie voor de arbeidsmarktinstroom uitgedrukt in percentages bijlage VI.

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB en ROA.

5.4 Aanbodtekorten en -overschotten

Confrontatie van de verwachte ontwikkelingen in de arbeidsvraag en de te ver-

wachten arbeidsmarktinstroom leidt tot een indicatie van aanbodoverschotten en

-tekorten voor de verschillende beroepsgroepen. Bij het interpreteren van deze

gegevens moet in ogenschouw worden genomen dat er geen rekening wordt ge-

houden met mobiliteit op de arbeidsmarkt. Het gaat hier dus niet om baanwisse-

laars, maar om toetreding tot of verdwijning van de arbeidsmarkt in zijn totali-

63

teit.1 Voor de arbeidsmarkt als totaal zijn bewegingen van baan naar baan neu-

traal. Uiteraard is er in werkelijkheid ook sprake van concurrentie op de ar-

beidsmarkt, zeker wanneer de conjunctuur weer gaat aantrekken en de krapte

op (segmenten van) de arbeidsmarkt terugkeert. In zo'n situatie zullen werkge-

vers zowel in verschillende regio's als in verschillende sectoren met elkaar con-

curreren om (gekwalificeerd) personeel.

Tabel 18 presenteert de verwachte aanbodoverschotten en -tekorten naar de

verschillende beroepsgroepen en de vijf regio's van Midden-Nederland. Bij het

bepalen van de overschotten en tekorten per beroepsgroep is het aantal baan-

openingen, bestaande uit de som van de uitbreidings- en vervangingsvraag, af-

gezet tegen de arbeidsmarktinstroom (gecorrigeerd voor de pendel). Tevens is

de huidige werkloosheid per beroepsgroep in de cijfers verdisconteerd. Op deze

wijze kan een inschatting worden gemaakt van de verwachte totale werkloosheid

per regio in 2020. In kwalitatieve zin zal ook specifieker worden ingegaan op

overschotten en tekorten binnen bepaalde beroepsgroepen. Dit is met name ge-

baseerd op analyses van ROA2.

Werkloosheid neemt toe tot 2020…

Volgens gegevens van UWV WERKbedrijf waren er in 2008 ongeveer 22.000

werkzoekenden in de regio Midden-Nederland. De werkloosheid lag daarmee op

3,7 procent van de beroepsbevolking. De verwachting is dat dit percentage met

1 procentpunt toeneemt tot 4,7 procent in 2020. In totaal zijn dan naar schatting

zo'n 30.000 personen in Midden-Nederland werkloos. Meer dan de helft van de

werklozen is te vinden in de dichtstbevolkte regio Stedelijk gebied Utrecht. In de

overige regio's schommelt de werkloosheid tussen de 2.000 en 4.000 personen.

Let wel, de werkloosheid zal toenemen ten opzichte van 2008. Dat jaar lag net

na de top van de conjunctuur. De gehele economische neergang is dus inbegre-

pen in de analyse. De werkloosheid zal vooral in de periode 2009-2011 oplopen.

Een vergelijking van de situatie in 2020 met bijvoorbeeld 2010 zal naar alle

waarschijnlijkheid een wat positiever beeld opleveren.

…maar tekorten ontstaan op hoger en wetenschappeli jk niveau

Per saldo is dan wel sprake van een toename van de werkloosheid, maar die

vindt onevenredig hard plaats onder laag- en middelbaar opgeleiden, vergeleken

met hoger en wetenschappelijk opgeleiden. De ontwikkelingen aan vraag- en

aanbodzijde leiden tot verwachte tekorten aan gekwalificeerd personeel op hoger

en wetenschappelijk niveau. Op hoger niveau is er een tekort van naar schatting

9.600 personen, terwijl het tekort op wetenschappelijk niveau op ongeveer 4.600

personen uitkomt. Er worden dus wervingsproblemen in Midden-Nederland ver-

wacht tot 2020 op de hogere beroepsniveaus.

1 Baanwisselaars blijven immers actief op de arbeidsmarkt en zijn daarmee niet van invloed op het

totale aanbod. Gemiddeld wisselt ca. 12% van de werknemers jaarlijks van sector. De mobiliteit

is met name hoog in de zakelijke dienstverlening en de horeca (ca. 18%). Openbaar bestuur en

onderwijs hebben een relatief lage mobiliteit (8%). De mobiliteit hangt samen met de sectoront-

wikkeling, carrièreperspectief, baanzekerheid en imago. Bij hoogconjunctuur is de mobiliteit ho-

ger dan bij laagconjunctuur.

2 ROA (2009), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014.

64

Vooral tekorten in medische, verzorgende en pedagogische beroepen

De arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs met betrekking tot de zorggerela-

teerde beroepen is onvoldoende om aan de toekomstige vraag op de regionale

arbeidsmarkt te voldoen. Door de vergrijzing zal de vraag naar zorg en medische

diensten sterk toenemen. Zeer groot zijn de problemen voor het vinden van ver-

pleegkundigen en leerling-verpleegkundigen, therapeuten, medisch analisten en

afdelingshoofden van zorginstellingen. Op hoger en wetenschappelijk niveau zijn

de verwachte problemen het grootst. Dit beeld wordt ook bevestigd in de inter-

views. Op hbo-niveau worden de grootste knelpunten verwacht voor het aantrek-

ken van personen met een opleiding hbo-verpleegkunde, hbo-radiologie en hbo-

(fysio)therapie. De tekorten op wetenschappelijk niveau ontstaan waarschijnlijk

vooral in de richtingen w.o.-tandheelkunde, w.o.-farmacie en -medische biologie

en w.o.-(dier)geneeskunde. De lage instroom wordt vooral veroorzaakt door het

slechte imago van de sector (hard werken en slechte arbeidsvoorwaarden (sala-

ris)). Al lijkt het besef dat het vooral om hoger opgeleiden gaat (nog) niet bij ie-

dereen aanwezig. Op het middelbare niveau worden knelpunten verwacht voor

het aantrekken van personen met een opleiding mbo-dokters-, -tandarts- en -

dierenartsassistent, mbo-apothekersassistent en mbo-verpleging.

De problematiek binnen de zorg geldt voor elke regio in sterke mate, en is ook

een landelijk probleem. Dit betekent dat er een sterke concurrentie op gang zal

komen tussen werkgevers in de verschillende regio's om dit type personeel aan

te trekken. Op middelbaar niveau ontstaan ook tekorten in sommige regio's,

maar op dit niveau zijn de wervingsproblemen iets minder nijpend. Dit kan te-

vens betekenen dat er concurrentie gaat ontstaan tussen de verschillende be-

roepsniveaus. Als werkgevers niet aan hoger opgeleid personeel kunnen komen,

kunnen ze overwegen om personeel met lagere kwalificaties aan te nemen. Dit

vergroot het belang van het aanbieden van goede interne opleidingen en bijscho-

ling. Ook omscholing van personeel uit andere beroepsgroepen is een optie.

Werkgevers geven ook het belang aan van (interne) opleidingen. Daarnaast dient

er minder naar de kwalificaties van de werknemer gekeken te worden, maar

meer naar de persoon (ambitie, drive) en zijn/haar competenties. Op deze ma-

nier komt er een bredere poule van werknemers beschikbaar.

Opvallend is verder dat de geïnterviewden aangeven dat vooral in de technische

beroepen de komende jaren tekorten zullen ontstaan op lager en middelbaar ni-

veau door een te lage instroom, terwijl dit niet direct uit de cijfers blijkt. Op het

middelbare niveau spelen de tekorten echter vooral op mbo 4-niveau, iets dat in

de vorige periode van hoogconjunctuur ook sterk speelde. In dit onderzoek wordt

het middelbare onderwijs echter niet verder onderscheiden naar niveaus. De te-

korten op mbo 4-niveau worden hierdoor overschaduwd door de overschotten op

de lagere niveaus (vooral mbo 2). De grootste knelpunten binnen de technische

beroepen worden verwacht voor de laboratoriumassistenten, laboranten, bouw-

vakkers, aannemers, installateurs, bankwerkers en lassers.

Een van de oorzaken voor de lage instroom die is genoemd, is vooral het slechte

imago van de sector ('vuil werk'). Voor het kleinbedrijf zal het lastig zijn om per-

soneel aan te trekken, omdat het voor hen moeilijker is om zich aan (potentiële)

werknemers te presenteren. Wat als een extra probleem wordt gezien, is dat be-

drijven vanwege de economische teruggang geen of minder leerplekken voor

studenten kunnen aanbieden. Dit is zorgwekkend omdat leerlingen zo ook niet de

mogelijkheid hebben om ervaring op te doen binnen de sector techniek. Dit kan

65

resulteren in een verdere toename van de kwalitatieve en kwantitatieve discre-

pantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

Ook in de categorie 'overige beroepen' zijn op hoger en wetenschappelijk niveau

tekorten te verwachten. Dan gaat het vooral om docenten en leraren, waaraan

landelijk gezien naar verwachting grote tekorten ontstaan. Achtergrond van het

probleem is de grote uitstroom van docenten en leraren, aangezien het hier een

sterk vergrijsde beroepsgroep betreft. Dit betreft voornamelijk leraren voor het

basisonderwijs en leraren voor de richtingen natuur en techniek en economie en

maatschappij. Ook in de transportberoepen zullen naar verwachting tekorten op-

treden. Een van de knelpunten in de transportsector is de beperkte mogelijkheid

tot het maken van carrière. Chauffeur ben je voor het leven. Verder is het be-

langrijk voor werkgevers om flexibiliteit aan te bieden (bijvoorbeeld vier dagen

werken, flexibele werkroosters). Dit is planningtechnisch voor het bedrijf lasti-

ger, maar noodzakelijk om werknemers aan te trekken en aan de sector te bin-

den.

De tekorten zullen zich vooral voordoen in de clusters gezondheid & technologie

(middelbare, hogere en wetenschappelijk zorgberoepen), bouwen & ontwerpen

en metaal & maakindustrie (middelbare en hogere technische beroepen) en in

transport & logistiek (vooral lagere transportberoepen).

Tot slot is in onderstaande tabel voor iedere beroepsgroep waarvoor tekorten

worden voorzien, aangegeven voor welke specifieke beroepen er vooral tekorten

worden verwacht en binnen welke clusters de tekorten zich hoofdzakelijk zullen

voordoen.

Tabel 17 Overzicht beroepsgroepen waarvoor vooral tekorten worden verwacht

beroepsniveau beroepsrichting beroepen met grootste tekorten cluster

laag transportberoepen � chauffeurs transport & logistiek

middelbaar technische en wis-

en natuurkundige

beroepen

� bouwvakkers

� aannemers en installateurs

� bankwerkers en lassers

� laboratoriumassistenten

� laboranten

bouwen & ontwerpen

bouwen & ontwerpen

metaal & maakindustrie

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

middelbaar (para)medische

en verz. beroepen

� verpleegkundigen

� dokters-, tandarts- en apothe-

kersassistenten

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

hoger +

wetensch.

(para)medische

en verz. beroepen

� therapeuten

� medisch analisten

� afdelingshoofd zorginstelling

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

gezondheid & technologie

hoger +

wetensch.

pedagogische be-

roepen

� leraren basisonderwijs

� leraren binnen de richting na-

tuur en techniek en economie

en maatschappij

buiten clusters, vooral

onderwijs

Bron: EIM, 2010.

66

Tabel 18 Prognose aanbodoverschotten en -tekorten, naar beroepsgroep en regio, 2008-

2020 (beroepsgroepen met tekorten zijn rood gemarkeerd)

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk geb.

Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland M-NL

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

-100 0 200 200 100 400

ec./com./adm./jur. 900 1.000 3.900 500 1.200 7.500

agr./land. 0 0 200 100 300 700

(para)med./verz. 200 200 800 200 300 1.600

overig 1.300 2.000 4.100 500 2.600 10.600

Middelbaar techn./wisk./nat. 400 600 2.300 600 600 4.500

ec./com./adm./jur. 800 2.000 4.400 800 1.100 9.000

agr./land. 0 0 100 100 200 300

(para)med./verz. -400 -900 500 100 -500 -1.200

overig 400 600 2.500 300 600 4.500

Hoger techn./wisk./nat. -100 -100 -300 -100 -100 -700

ec./com./adm./jur. 100 400 3.000 -100 -200 3.100

agr./land. 0 0 0 0 0 -100

(para)med./verz. -300 -900 -1.800 -200 -600 -3.800

overig -600 -1.000 -2.000 -400 -900 -4.900

Wetensch. techn./wisk./nat. 0 0 200 0 0 200

ec./com./adm./jur. 0 200 2.400 -100 0 2.400

agr./land. 0 0 0 0 0 0

(para)med./verz. -200 -400 -1.200 -100 -400 -2.300

overig -400 -400 -1.300 -100 -100 -2.400

Totaal tekorten in personen 2.100 3.700 6.600 1.100 2.800 16.300

Werkloosheid in personen 2.100 3.300 18.000 2.200 4.000 29.400

NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som

der delen. Zie voor de aanbodoverschotten en -tekorten uitgedrukt in percentages bijlage VI.

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB, UWV WERKbedrijf en ROA.

Aanbodoverschotten ontstaan vooral bij de lagere en middelbare beroepsgroe-

pen, met name bij de economische en administratieve beroepen. De beroepen

komen in alle clusters voor, maar zijn voor een groot deel terug te vinden in de

clusters financiële & adviesdiensten en transport & logistiek. Een sterk groeiende

zorgsector zorgt daarentegen niet alleen voor meer vraag naar (para)medische

en verzorgende beroepen, maar ook voor meer vraag naar economische en ad-

ministratieve beroepen. Een deel van de overschotten in andere clusters zou

hierdoor dus kunnen worden opgevangen.

67

5.5 Globale oplossingsrichtingen

Het onderzoek is er vooral op gericht de ontwikkelingen en mogelijke knelpunten

tot 2020 in kaart te brengen. In deze laatste paragraaf zullen echter ook een

aantal globale oplossingsrichtingen worden aangedragen.

Oplossingen via arbeidsmarktcirkel

Om goed te kunnen duiden waar de imperfecties op de arbeidsmarkt zich voor-

doen, is het nuttig deze te koppelen aan de mogelijkheden om er een oplossing

voor te vinden. Steeds meer beleidsmakers maken hierbij gebruik van de zoge-

naamde 'Arbeidsmarktcirkel' (zie Figuur 24). Deze cirkel brengt veel opties en

instrumenten bij elkaar die de verschillende actoren voor de oplossing van im-

perfecties op de arbeidsmarkt ter beschikking staan. Daarbij kan het gaan om

oplossingen voor regionale maar ook voor sectorale knelpunten.

Figuur 24 Oplossingenmodel: arbeidsmarktcirkel met kansrijke oplossingen voor discre-

panties op de arbeidsmarkt

Bron: www.minez.nl; bewerking EIM en Research voor Beleid.

De Arbeidsmarktcirkel (ofwel Cirkel van Stimulus) onderscheidt vier kwadranten:

− De reserves op de arbeidsmarkt: als er onvoldoende scholieren op de markt

komen, is het nodig naar ander aanbod te zoeken. Het gaat dan om het be-

middelen van werklozen, het aanspreken van (kennis)migranten, het mobilise-

ren van de stille reserve (vooral herintreders) en het bevorderen van pendel-

stromen (naar Midden-Nederland in dit geval);

− Het onderwijs: het betreft hier het bevorderen en op de juiste manier inrich-

ten van de stromen in en uit het onderwijs en het verbeteren van de aanslui-

ting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;

− De werkenden: als de sleutel niet bij nieuwe instroom kan liggen, moet de op-

lossing bij het huidige personeel worden gezocht. Hierbij gaat het zowel om

het optimaliseren van de inzet van zittende werknemers (employability), bij-

voorbeeld door interne en externe mobiliteit (al dan niet ondersteund door

EVC-trajecten of door om-, her- en bijscholing), als om het voorkomen van

ongewenste uitstroom van werknemers;

− De bedrijfsvoering: de oplossing van personele knelpunten kan ook gelegen

zijn in het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit door bijvoorbeeld orga-

nisatorische of technologische aanpassingen of door het verhuizen van activi-

teiten.

In bijlage IX is de arbeidsmarktcirkel opgenomen in tabelvorm. Hierin staat een

overzicht van mogelijke oplossingsrichtingen.

68

In de interviews zijn verder, naast de in de vorige hoofdstukken genoemde knel-

punten, de volgende knelpunten en oplossingsrichtingen naar voren gekomen:

− In het mbo worden veel (populaire) opleidingen aangeboden waar veel in-

stroom is, maar waar, gezien vanuit werkgevers weinig vraag naar is. Leerlin-

gen kiezen wat ze leuk vinden en kijken minder naar economische perspectie-

ven. Oplossingsrichtingen hiervoor kunnen zijn het stellen van quota aan be-

paalde opleidingen of het beter voorlichten van studenten over de carrièreper-

spectieven. Ook de financieringsstructuur van scholen zou moeten veranderen

om hier verandering in te brengen. Scholen worden nu betaald per leerling.

Dit werkt in de hand dat zij populaire opleidingen blijven aanbieden terwijl

daar geen tot nauwelijks vraag naar is.

− Een deel van de bedrijven heeft behoefte aan inzet van medewerkers voor

twee dagen (bijvoorbeeld financiële administratie). Het is echter moeilijk om

deze vacatures te vervullen. Vacatures van dit soort bedrijven zouden met el-

kaar gecombineerd moeten kunnen worden, zodat er één fulltime baan ont-

staat, de zogenaamde stapelbaan. Er is op dit moment alleen geen organisatie

die dit faciliteert. Uitzendbureaus doen dit niet. Er zou bijvoorbeeld een websi-

te gecreëerd kunnen worden waar mensen zich kunnen inschrijven voor deze

vacatures.

− Voor werkgevers is het onduidelijk wie het aanspreekpunt is als het gaat om

het onderwerp arbeidsmarkt, doordat er te veel 'loketten' en initiatieven zijn

op dit punt. Dit moet veel meer gecoördineerd worden en er moet 1 loket ko-

men. Goede initiatieven om dit probleem aan te pakken zijn wel 'werk030' en

het servicepunt detailhandel.

− Er is een waslijst aan initiatieven op het gebied van arbeidsmarkt. Deze initia-

tieven zijn veelal subsidiegedreven. Dit kan veel meer en beter worden geco-

ordineerd en gebundeld. Er zou in kaart moeten worden gebracht welke initia-

tieven er zijn. Het overzicht ontbreekt.

− Leerlingen moeten breder opgeleid worden zodat het voor hen makkelijker

wordt om te switchen in hun arbeidscarrière, doordat ze wat algemener wor-

den opgeleid.

− In de toekomst is een tekort aan hoger opgeleiden te verwachten. Het gemid-

delde opleidingsniveau zal in Nederland wel stijgen. Dit betekent echter dat de

gemiddelde w.o.'er/hbo'er minder goed is. Er is functie-inflatie. Dit werkt in

de hand dat werkgevers meer naar de kwaliteit van het onderwijs zullen kij-

ken en naar prestaties van leerlingen. Verbetering van de kwaliteit in het on-

derwijs is noodzakelijk.

− Daarnaast worden in de toekomst vooral in de zorg en techniek tekorten aan

werknemers verwacht. Genoemde oplossingsrichtingen in deze sectoren zijn

onder andere:

Zorg

− Inschakelen van technologie om in de toekomst met minder personeel te kun-

nen werken.

− Voorkomen van uitstroom door opleidingen en/of betere arbeidsvoorwaarden

aan te bieden. Bij het laatste bestaat wel het gevaar dat het huidige personeel

teleurgesteld raakt.

− Verbeteren van het imago van de zorg: inspelen op zingeving, voorlichting (er

zijn meer banen dan werken aan het bed, bijvoorbeeld telefoniste).

69

Techniek

− Verbeteren van het imago: techniekdagen, voorlichting.

− Verbeteren van arbeidsvoorwaarden:.meer flexibiliteit, bijvoorbeeld de moge-

lijkheid om vier dagen te werken.

− Aansluiten van arbeidsmarkt en onderwijs (met name mbo) in de techniek.

Technologische ontwikkelingen gaan sneller dan het basisonderwijs kan bijbe-

nen. Er worden forse knelpunten verwacht in de aansluiting van onderwijs en

arbeidsmarkt. Oplossingen zijn onder andere docentstages en het beter ‘brie-

fen’ van het onderwijs over wat de wensen van het bedrijfsleven zijn.

71

BIJLAGE I Langetermijnprognoses CPB

In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de scenariostudie van het CPB

Vier gezichten in Nederland.1 De in deze studie gepresenteerde prognoses voor

2020 zijn mede gebaseerd op het scenario Strong Europe (zie hierna).

De studie Vier gezichten op Nederland brengt mogelijke ontwikkelingen voor de

Nederlandse economie in kaart door middel van vier scenario's. De studie dient

als achtergrond voor het analyseren van strategische vraagstukken die spelen op

de lange termijn. Centraal uitgangspunt daarbij is dat Nederland onlosmakelijk

verbonden is met Europa. Toekomstbeelden voor Nederland kunnen dan ook niet

los gezien worden van corresponderende beelden voor Europa. In oktober 2003

heeft het CPB de studie Four Futures of Europe uitgebracht, waarin in vier scena-

rio's mogelijke toekomstbeelden voor Europa zijn beschreven. Vervolgens zijn de

vier scenario's voor Nederland uitgewerkt en is er een kwantitatieve invulling aan

gegeven tot 2040, op nationaal niveau en voor afzonderlijke bedrijfstakken.

Twee sleutelonzekerheden

De vier scenario's zijn geordend rond twee sleutelonzekerheden. De eerste be-

treft de mate waarin landen bereid en in staat zijn om internationaal samen te

werken. Op Europees niveau is de uitdaging om slagvaardig te blijven opereren

en tegelijkertijd de legitimiteit te behouden. Een belangrijke vraag is of Europa

kiest voor een gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende problemen, of dat

lidstaten meer belang hechten aan hun eigen soevereiniteit en identiteit. Ook op

mondiaal niveau spelen belangrijke vraagstukken van internationale samenwer-

king, waaronder milieu en handelsliberalisatie.

De tweede sleutelonzekerheid voor Europa is de hervorming van de collectieve

sector. Alle Europese landen krijgen in de komende decennia te maken met een

vergrijzende bevolking, verdergaande individualisering en een naar verwachting

toenemende loonongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleiden. Deze trends ver-

hogen de druk op de collectieve sector. De vraag is voor welk niveau van publie-

ke voorzieningen de lidstaten zullen kiezen. Welke taken worden verricht door de

collectieve sector en welke worden afgestoten en overgelaten aan de markt?

De twee sleutelonzekerheden vormen de basis van de vier scenario's. De onze-

kerheden en de daaruit afgeleide scenario's zijn getekend in Figuur 25. Elk kwa-

drant van deze figuur geeft een scenario weer. In Regional Communities hechten

landen veel waarde aan hun soevereiniteit en identiteit, terwijl hervormingen in

de collectieve sector nauwelijks tot stand komen. In Strong Europe vinden wel

enige hervormingen plaats in de sociale zekerheid. In Transatlantic Market wordt

de collectieve sector wel hervormd, maar zijn de Europese landen niet bereid om

een deel van hun soevereiniteit in te leveren. In Global Economy wordt interna-

tonale samenwerking gecombineerd met een grondige herziening van de collec-

tieve sector.

1 CPB, 2004, Vier gezichten op Nederland.

72

Figuur 25 Sleutelonzekerheden en de vier scenario's

Bron: CPB, 2004, Vier gezichten op Nederland.

Deze vier scenario's leiden tot grote verschillen in economische groei. Deze groei

is het hoogst in een wereld waarin internationale samenwerking en marktgericht

handelen samengaan, het Global Economy scenario. Het is echter belangrijk te

benadrukken dat economische groei maar één kant van de medaille is. Marktge-

richt handelen leidt weliswaar tot hogere economische groei, maar ook tot grote-

re inkomensverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden en tussen werkenden en

niet-werkenden. Daarnaast is er in een marktgerichte omgeving minder aandacht

voor grensoverschrijdende milieuvraagstukken en worden de problemen op dit

terrein niet aangepakt. Internationale samenwerking heeft voordelen op het ge-

bied van economie en milieu, maar gaat ten koste van soevereiniteit en identiteit

van de afzonderlijke landen.

Vier scenario's voor Europa

Regional Communities

In het scenario Regional Communities hechten landen sterk aan hun eigen soe-

vereiniteit waardoor de Europese Unie er niet in slaagt om institutionele hervor-

mingen door te voeren. Ook internationale handelsliberalisatie komt niet van de

grond, waardoor de wereld uiteenvalt in een aantal handelsblokken. Internatio-

nale milieuvraagstukken worden niet aangepakt. Toch is de milieudruk relatief

laag vanwege de lage economische groei. Er zijn nauwelijks hervormingen van

73

de collectieve sector in dit scenario. Collectieve regelingen blijven in stand,

waarbij de nadruk ligt op een gelijkmatige inkomensverdeling en solidariteit.

Door het gebrek aan prikkels in de sociale zekerheid en de hoge belasting- en

premietarieven is de arbeidsparticipatie relatief laag en de werkloosheid hoog.

Gebrek aan concurrentie remt de noodzaak voor bedrijven om te innoveren. De

verbrokkelde markten belemmeren de snelle verspreiding van kennis en de klei-

ne inkomensverschillen leiden tot een matige stimulans voor het opbouwen van

menselijk kapitaal. De jaarlijkse arbeidsproductiviteitstijging en economische

groei zijn gering.

Strong Europe

In Strong Europe is er veel aandacht voor internationale samenwerking. De Eu-

ropese instellingen worden succesvol hervormd en landen geven een deel van

hun soevereiniteit op. Daarmee wordt Europa een invloedrijke speler op het eco-

nomische en politieke wereldtoneel. Dit maakt het mogelijk internationale mili-

euvraagstukken gecoördineerd aan te pakken. Europa doet enige concessies aan

de Verenigde Staten die daarna het Kyoto-verdrag ratificeren. Turkije treedt toe

tot de Europese Unie.

Het sociaaleconomische beleid is net als in Regional Communities gericht op soli-

dariteit en een gelijkmatige inkomensverdeling, al vinden er wel enige hervor-

mingen plaats. Door deze hervormingen, door hogere investeringen in onderwijs

en onderzoek en door de grotere markt komt de groei van de arbeidsproductivi-

teit hoger uit dan in Regional Communities. Ook de economische groei is in dit

scenario hoger.

Transatlantic Market

In het scenario Transatlantic Market wordt de uitbreiding van de Europese Unie

geen politiek succes. Daarvoor hechten landen te veel aan hun soevereiniteit en

lossen zij problemen op nationaal niveau op. Wel vindt er een vergaande han-

delsliberalisatie plaats tussen de Verenigde Staten en Europa, waardoor er op

termijn een nieuwe interne markt ontstaat. Het scenario kenmerkt zich door een

overheid die de eigen verantwoordelijkheid van burgers benadrukt. De verzor-

gingsstaat wordt ingeperkt en publieke voorzieningen worden versoberd. Hier-

door neemt de inkomensongelijkheid toe. Door het afnemen van de macht van

vakbonden wordt de arbeidsmarkt flexibeler.

De versobering van de sociale zekerheid verhoogt de arbeidsparticipatie, de in-

ternationale concurrentie verhoogt de prikkel om te innoveren en de grotere in-

komensverschillen maken studeren aantrekkelijk. De groei van de arbeidsproduc-

tiviteit en de economische groei zijn hoog. Grensoverschrijdende milieuvraag-

stukken worden niet opgepakt, maar de hogere welvaart leidt wel tot lokale mili-

eu-investeringen gericht op bijvoorbeeld geluids- en stankoverlast en onderhoud

van natuur.

Global Economy

In het scenario Global Economy breidt de EU zich nog verder naar het oosten uit.

Naast Turkije worden ook landen als Oekraïne lid. De WTO-onderhandelingen zijn

succesvol en de internationale handel vaart er wel bij. Politieke integratie komt

echter niet van de grond. Internationale samenwerking op andere gebieden dan

handelsvraagstukken mislukt. Net als in Transatlantic Market is in dit scenario

74

sprake van een overheid die de eigen verantwoordelijkheid van burgers bena-

drukt.

Vergeleken met Transatlantic Market krijgt de groei van de arbeidsproductiviteit

nog een extra stimulans door de sterke wereldwijde economische integratie. De

groei van de materiële welvaart is dan ook het hoogst in dit scenario. Net als in

Transatlantic Market komt er geen overeenkomst voor de aanpak van grensover-

schrijdende milieuvraagstukken. Dit en de wereldwijde hoge economische groei

leiden tot forse milieuvervuiling. Wel leidt de hogere welvaart ook hier tot lokale

milieu-initiatieven.

75

BIJLAGE II Samenstelling clusters

SBI-codes clusters

Metaal & maakindustrie

− 27 (vervaardiging van metalen)

− 28 (vervaardiging van producten van metaal)

− 29 (vervaardiging van machines en apparaten)

− 30 (vervaardiging van kantoormachines en computers)

− 31 (vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigd-

heden -> elektromotoren, kabels, schakelinrichtingen, lampen etc.)

− 32 (vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparatuur)

− 5143 (groothandel in elektrische apparaten, audio/video/beeld/verlichting)

Food & agribusiness

− 01 (landbouw, jacht en dienstverlening voor de landbouw en jacht)

− 15 (vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken)

− 512 (groothandel in landbouwproducten)

− 513 (groothandel in voedings- en genotmiddelen)

− 5111 (handelsbemiddeling in o.a. landbouwproducten)

− 5188 (groothandel in landbouwmachines, -werktuigen en -tractoren) +74873

Bouwen & ontwerpen

− 45 (bouwnijverheid)

− 5153 (groothandel in hout en bouwmaterialen)

− 5246 (detailhandel/winkels in ijzerwaren, gereedschappen, verf en bouwmate-

rialen -> doe-het-zelfartikelen)

− 20 (houtindustrie)

− 2812 (vervaardiging van metalen constructiewerken, ramen, deuren en kozij-

nen

− 5113 (handelsbemiddeling in hout, vlakglas, sanitair en bouwmaterialen)

− 70 (verhuur van en handel in onroerend goed)

− 742 (architecten-, ingenieurs en overige technische ontwerp-, teken- en ad-

viesbureaus)

Transport & logist iek

− 60 (vervoer over land)

− 61 (vervoer over water)

− 62 (vervoer door de lucht)

− 63 (dienstverlening voor het vervoer (weging, laden, lossen, overslag etc.))

− 641 (post- en koeriersdiensten)

− 50 (handel in en reparatie van auto's en motorfietsen; benzineservicestations)

− 51 (groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto's en motorfietsen) ZON-

DER 5146.1 (groothandel in farmaceutische producten) en 5146.2 (groothan-

del in medische, tandheelkundige, verpleegkundige en laboratoriumproduc-

ten/instrumenten) en 5153 (groothandel in hout en bouwmaterialen) en 5143

(groothandel in elektrische apparaten, audio/video/beeld/verlichting)-633)

76

Financiële & adviesdiensten

− 65 (financiële instellingen (uitgezonderd verzekeringswezen en pensioenfond-

sen)

− 66 (verzekeringswezen en pensioenfondsen)

− 67 (financiële beurzen, effectenmakelaars, assurantietussenpersonen, admini-

stratiekantoren voor aandelen, waarborgfondsen e.d.)

− 7031 (bemiddeling bij handel, huur en verhuur van onroerend goed)

− 721 (hardware consultancy)

− 741 (rechtskundige dienstverlening, accountants, boekhoudbureaus, belas-

tingconsulenten, markt- en opinieonderzoeksbureaus, economische adviesbu-

reaus en holdings)

− 7420.1 (architecten en technische ontwerp- en adviesbureaus voor burgerlijke

en utiliteitsbouw)

− 7420.8 (overig technisch ontwerp en advies)

− 745(uitzendbureaus, uitleenbedrijven, arbeidsbemiddeling, testen, werven en

selecteren van personeel)

− 7487.1 (kredietinformatie en incassobureaus)+633

ICT & media

− 22 (uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media)

− 30 (vervaardiging van kantoormachines en computers)

− 3162 (vervaardiging van overige elektrische benodigdheden)

− 32 (vervaardiging van audio- video- en telecommunicatieapparatuur)

− 332 (vervaardiging van meet-, regel- en controleapparaten (niet voor de be-

waking van industriële processen))

− 333 (vervaardiging van meet-, regel- en controleapparaten voor de bewaking

van industriële processen)

− 5187.7 (groothandel in meet- en regelapparaten)

− 5249.4 (winkels in computers)

− 6420 (telecommunicatie)

− 7133 (verhuur van computers en kantoormachines)

− 72 (computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.)

− 744 (reclamebureaus e.d.)

− 7481.1 (fotografie)

− 921 (activiteiten op het gebied van film en video)

− 922 (radio en televisie)

− 924 (pers en nieuwsbureaus)

− 7310.2 (technisch speur- en ontwikkelingswerk)

− 7420.4 (technisch ontwerp en advies voor elektro-, installatietechniek en te-

lematica)

Gezondheid & technologie

− 85 (gezondheids- en welzijnszorg)

− 33 (vervaardiging van medische apparaten/instrumenten, orthopedische arti-

kelen, precisie- en optische instrumenten en uurwerken)

− 5146.2 (groothandel in medische, tandheelkundige, verpleegkundige en labo-

ratoriumproducten/instrumenten)

− 244 (vervaardiging van farmaceutische producten)

77

BIJLAGE III Verdeling beroepen naar sector

Hieronder is voor Midden-Nederland en voor iedere afzonderlijke regio de verde-

ling van de werkgelegenheid naar beroepen per sector/cluster opgenomen. Het

betreft de verdeling in 2008 en 2020. De sectoren zijn wat ingedikt, omdat in

een gedetailleerdere sectorindeling de aantallen soms erg klein zijn. Naast ver-

schuivingen tussen richtingen zijn er ook verschuivingen binnen bepaalde rich-

tingen (vooral van lager en middelbaar niveau naar hoger en wetenschappelijk

niveau). De tabellen zijn vooral bedoeld om een idee te geven van de verdeling

van de verschillende beroepsrichtingen over de verschillende sectoren en clus-

ters. Met andere woorden, welke beroepsrichtingen komen vooral voor in welke

sectoren en clusters?

Midden-Nederland

Tabel 19 Verdeling beroepen naar sector, Midden-Nederland, 2008 en 2020

Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal

Landbouw 2008 4% 7% 83% 0% 6% 100%

Bouwnijverheid 2008 75% 19% 0% 0% 6% 100%

Industrie* 2008 48% 34% 1% 1% 16% 100%

Groothandel & transport 2008 8% 50% 0% 0% 42% 100%

Financiële & zak. diensten 2008 10% 72% 0% 1% 16% 100%

Consumptieve diensten** 2008 7% 46% 1% 22% 24% 100%

Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 14% 0% 62% 22% 100%

Openb. bestuur & ond. 2008 7% 36% 1% 2% 53% 100%

Totaal Midden-Nederl. 2008 14% 44% 2% 14% 26% 100%

2020 13% 44% 1% 16% 26% 100%

Bouwen & ontwerpen 2008 60% 30% 0% 1% 9% 100%

Fin. & adviesdiensten 2008 6% 79% 0% 1% 13% 100%

Metaal & maakind. 2008 61% 32% 0% 1% 7% 100%

Transport & logistiek 2008 13% 46% 0% 0% 40% 100%

Food & agribusiness 2008 15% 30% 39% 0% 16% 100%

ICT & media 2008 16% 61% 0% 1% 21% 100%

Gezondheid & technologie 2008 2% 15% 0% 61% 22% 100%

Totaal clusters 2008 19% 43% 3% 14% 21% 100%

2020 18% 42% 2% 18% 20% 100%

* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.

** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-

lening.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

78

Utrecht-West

Tabel 20 Verdeling beroepen naar sector, Utrecht-West, 2008 en 2020

Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig Totaal

Landbouw 2008 7% 0% 91% 0% 2% 100%

Bouwnijverheid 2008 75% 19% 0% 1% 6% 100%

Industrie* 2008 43% 33% 1% 2% 21% 100%

Groothandel & transport 2008 11% 51% 0% 0% 37% 100%

Financiële & zak. diensten 2008 10% 75% 1% 1% 14% 100%

Consumptieve diensten** 2008 8% 50% 2% 23% 18% 100%

Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 12% 0% 60% 27% 100%

Openb. bestuur & ond. 2008 10% 28% 3% 2% 56% 100%

Totaal Utrecht-West 2008 18% 42% 3% 12% 24% 100%

2020 16% 43% 3% 14% 24% 100%

Bouwen & ontwerpen 2008 60% 31% 0% 1% 8% 100%

Fin. & adviesdiensten 2008 6% 80% 0% 1% 12% 100%

Metaal & maakind. 2008 61% 32% 0% 1% 6% 100%

Transport & logistiek 2008 15% 47% 0% 0% 38% 100%

Food & agribusiness 2008 16% 26% 41% 0% 17% 100%

ICT & media 2008 16% 62% 0% 1% 20% 100%

Gezondheid & technologie 2008 2% 14% 0% 60% 24% 100%

Totaal clusters 2008 22% 42% 5% 10% 20% 100%

2020 21% 42% 4% 13% 20% 100%

* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.

** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-

lening.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

79

Heuvelrug & Val lei

Tabel 21 Verdeling beroepen naar sector, Heuvelrug & Vallei, 2008 en 2020

Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal

Landbouw 2008 7% 0% 91% 0% 2% 100%

Bouwnijverheid 2008 75% 19% 0% 1% 6% 100%

Industrie* 2008 43% 33% 1% 2% 21% 100%

Groothandel & transport 2008 11% 51% 0% 0% 37% 100%

Financiële & zak. diensten 2008 10% 75% 1% 1% 14% 100%

Consumptieve diensten** 2008 8% 50% 2% 23% 18% 100%

Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 12% 0% 60% 27% 100%

Openb. bestuur & ond. 2008 10% 28% 3% 2% 56% 100%

Totaal Heuvelr. & Vallei 2008 14% 42% 2% 16% 26% 100%

2020 13% 42% 2% 19% 25% 100%

Bouwen & ontwerpen 2008 60% 31% 0% 1% 8% 100%

Fin. & adviesdiensten 2008 6% 80% 0% 1% 12% 100%

Metaal & maakind. 2008 61% 32% 0% 1% 6% 100%

Transport & logistiek 2008 15% 47% 0% 0% 38% 100%

Food & agribusiness 2008 16% 26% 41% 0% 17% 100%

ICT & media 2008 16% 62% 0% 1% 20% 100%

Gezondheid & technologie 2008 2% 14% 0% 60% 24% 100%

Totaal clusters 2008 18% 40% 2% 19% 20% 100%

2020 16% 39% 2% 23% 19% 100%

* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.

** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-

lening.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

80

Stedeli jk gebied Utrecht

Tabel 22 Verdeling beroepen naar sector, Stedelijk gebied Utrecht, 2008 en 2020

Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal

Landbouw 2008 0% 32% 68% 0% 0% 100%

Bouwnijverheid 2008 73% 20% 0% 0% 7% 100%

Industrie* 2008 43% 42% 1% 1% 13% 100%

Groothandel & transport 2008 7% 50% 0% 1% 42% 100%

Financiële & zak. diensten 2008 8% 74% 0% 1% 17% 100%

Consumptieve diensten** 2008 5% 45% 1% 21% 28% 100%

Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 17% 0% 60% 21% 100%

Openb. bestuur & ond. 2008 6% 40% 1% 2% 51% 100%

Totaal Sted. geb. Utr. 2008 11% 48% 1% 13% 27% 100%

2020 10% 48% 1% 16% 26% 100%

Bouwen & ontwerpen 2008 58% 31% 0% 0% 10% 100%

Fin. & adviesdiensten 2008 6% 79% 0% 1% 13% 100%

Metaal & maakind. 2008 58% 34% 0% 0% 8% 100%

Transport & logistiek 2008 13% 48% 0% 1% 38% 100%

Food & agribusiness 2008 13% 37% 36% 0% 14% 100%

ICT & media 2008 15% 62% 0% 1% 21% 100%

Gezondheid & technologie 2008 2% 16% 0% 60% 21% 100%

Totaal clusters 2008 17% 47% 1% 15% 21% 100%

2020 16% 46% 1% 18% 20% 100%

* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.

** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-

lening.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

81

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

Tabel 23 Verdeling beroepen naar sector, Alblasserwaard & Vijfheerenlanden, 2008 en 2020

Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal

Landbouw 2008 5% 10% 85% 0% 0% 100%

Bouwnijverheid 2008 80% 11% 0% 0% 8% 100%

Industrie* 2008 57% 28% 2% 0% 13% 100%

Groothandel & transport 2008 13% 38% 0% 1% 47% 100%

Financiële & zak. diensten 2008 12% 71% 1% 1% 16% 100%

Consumptieve diensten** 2008 13% 45% 3% 16% 23% 100%

Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 8% 1% 70% 20% 100%

Openb. bestuur & ond. 2008 5% 33% 0% 2% 59% 100%

2020 5% 34% 1% 3% 57% 100%

Totaal Albl. & Vijfh. 2008 22% 33% 2% 17% 26% 100%

2020 20% 33% 2% 20% 25% 100%

Bouwen & ontwerpen 2008 62% 27% 1% 0% 10% 100%

Fin. & adviesdiensten 2008 7% 80% 1% 1% 12% 100%

Metaal & maakind. 2008 61% 31% 0% 0% 8% 100%

Transport & logistiek 2008 18% 40% 0% 1% 41% 100%

Food & agribusiness 2008 16% 29% 40% 1% 15% 100%

ICT & media 2008 17% 60% 1% 1% 21% 100%

Gezondheid & technologie 2008 3% 11% 0% 65% 21% 100%

Totaal clusters 2008 24% 35% 3% 18% 20% 100%

2020 22% 35% 3% 21% 19% 100%

* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.

** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-

lening.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

82

Rivierenland

Tabel 24 Verdeling beroepen naar sector, Rivierenland, 2008 en 2020

Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal

Landbouw 2008 2% 6% 80% 0% 12% 100%

Bouwnijverheid 2008 76% 20% 0% 0% 4% 100%

Industrie* 2008 58% 28% 1% 1% 12% 100%

Groothandel & transport 2008 4% 51% 0% 0% 45% 100%

Financiële & zak. diensten 2008 17% 58% 2% 1% 22% 100%

Consumptieve diensten** 2008 8% 44% 1% 23% 23% 100%

Gez.- & welzijnszorg 2008 2% 11% 1% 68% 18% 100%

Openb. bestuur & ond. 2008 6% 37% 0% 0% 57% 100%

2020 6% 38% 1% 1% 55% 100%

Totaal Rivierenland 2008 19% 38% 3% 13% 26% 100%

2020 17% 39% 3% 15% 26% 100%

Bouwen & ontwerpen 2008 61% 29% 1% 0% 9% 100%

Fin. & adviesdiensten 2008 8% 74% 1% 1% 15% 100%

Metaal & maakind. 2008 64% 28% 0% 1% 6% 100%

Transport & logistiek 2008 11% 45% 0% 0% 44% 100%

Food & agribusiness 2008 15% 29% 38% 0% 17% 100%

ICT & media 2008 20% 55% 1% 1% 23% 100%

Gezondheid & technologie 2008 3% 13% 1% 64% 20% 100%

Totaal clusters 2008 22% 39% 5% 11% 23% 100%

2020 21% 40% 5% 13% 22% 100%

* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.

** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-

lening.

Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.

83

BIJLAGE IV Expertinterviews

Voor het onderzoek zijn de volgende personen geïnterviewd:

− Dhr. A. Nederveen - Technocentrum de Vallei

− Mevr. A. Hendriksen - UWV Tiel

− Dhr. L. Gelderblom - Bureau Onderwijs en Arbeidsmarkt A&V

− Mevr. H. van der Meulen - Provincie Utrecht

− Dhr. J. Maas - ROC Midden-Nederland

− Dhr. M. Heesakkers - Van den Pol Elektrotechniek

− Dhr. M. Timmerman - ondernemer

− Mevr. H. Brenninkmeijer - MKB Utrecht

− Mevr. V. Vrendenbarg - VNO-NCW Utrecht

− Mevr. H. Groenendaal - Metaglas

− Dhr. A. Baars - CM Baars & zn.

− Dhr. N. Peelen - Abrona

85

BIJLAGE V Aanpak en opzet onderzoek

Aanpak

EIM hanteert een arbeidsmarktmodel om de vraag- en aanbodzijde van de ar-

beidsmarkt en de aansluiting op het onderwijs te beschrijven. In de visie van EIM

draagt een modelmatige aanpak bij aan gestructureerde en transparante verza-

meling, verwerking en presentatie van gegevens. Aan een beleidsrelevant ar-

beidsmarktmodel zijn de volgende eisen te stellen:

− Zowel de vraag- als aanbodkant van de arbeidsmarkt dienen te worden be-

licht;

− Het model moet zich niet alleen richten op het meer statische deel van de ar-

beidsmarkt (werkgelegenheid en beroepsbevolking) maar ook en vooral op het

meer dynamische deel daarvan (vacatures en werkzoekenden);

− Van belang is vooral de stromen (in-, door- en uitstroom) op de arbeidsmarkt

in kaart te brengen. Bij instroom hoort vooral de aansluiting onderwijs-

arbeidsmarkt;

− Even belangrijk als cijfermatige gegevens over vraag en aanbod zijn een con-

frontatie van vraag en aanbod en een goede duiding daarvan in termen van

(huidige en te verwachten) knelpunten en oplossingen daarvoor;

− Arbeidsmarktbeleid is per definitie toekomstgericht (en bij voorkeur anticy-

clisch).

Om aan deze eisen tegemoet te komen hanteert EIM voor het voorgestelde on-

derzoek een arbeidsmarktmodel, bestaande uit vier onderling nauw samenhan-

gende deelmodellen:

− Vraag- en aanbodmodel;

− Discrepantiemodel;

− Prognosemodel;

− Oplossingenmodel.

De samenhang tussen deze modellen is weergegeven in Figuur 26. Hierna wor-

den de deelmodellen nader toegelicht.

86

Figuur 26 Arbeidsmarktmodel voor Midden-Nederland

Huidige personeelsbehoefte in Midden Nederland en omgeving (vraag naar arbeid)

Huidige beschikbare menselijk kapitaal relevant voor Midden-Nederland en omgeving (aanbod van arbeid)

Toekomstige personeelsbehoefte in Midden-Nederland en omgeving (vraag naar arbeid) tot en met 2020

Toekomstige beschikbare menselijk kapitaal relevant voor Midden-Nederland en omgeving (aanbod van arbeid) tot en met 2020

Vraag- en aanbodmodel

Discrepantiemodel

Prognosemodel

Confrontatie vraag en aanbod huidige situatie

Confrontatie vraag en aanbod toekomstige situatie (2020)

Tijd

Oplossingenmodel

Bron: EIM en Research voor Beleid.

Vraag- en aanbodmodel

De regionale arbeidsmarkt Midden-Nederland is een complex geheel van elkaar

beïnvloedende factoren (zie Figuur 27). Van belang is de omvang van vraag en

aanbod:

− De vraag naar arbeid wordt onder meer bepaald door de productie van het

bedrijfsleven en de publieke sector, de arbeidsproductiviteit en de arbeids-

duur. De vraag naar arbeid vertaalt zich in banen en vacatures;

− Het aanbod is afhankelijk van de omvang van de potentiële beroepsbevolking

(de bevolking van 15-64 jaar), het deel hiervan dat actief is op de arbeids-

markt als werkend of werkzoekend (de feitelijke beroepsbevolking, waaronder

ook de schoolverlaters zijn te rekenen) en de pendel1.

1 Een voor de bepaling van vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt belangrijk fenomeen is

de pendel. De regionale arbeidsmarkt is geen gesloten systeem. Inwoners uit omringende regio’s

stromen toe en inwoners uit Midden-Nederland werken voor een deel buiten de regio.

87

Figuur 27 Vraag- en aanbodmodel: factoren die een rol spelen op de arbeidsmarkt

Bron: CWI (2006). Arbeidsmarktprognose 2006-2011; bewerking EIM.

Discrepantiemodel

In Figuur 28 is een schematische weergave opgenomen van (mogelijke) imper-

fecties op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland. Aan de ene kant maakt het dis-

crepantiemodel onderscheid tussen het meer 'statische' deel en het meer 'dyna-

mische' deel van de arbeidsmarkt, aan de andere kant tussen de vraag- en aan-

bodzijde van die markten. Confrontatie van vraag en aanbod kan imperfecties

(knelpunten of discrepanties) op de arbeidsmarkt aan het licht brengen.

In theorie kunnen op de arbeidsmarkt drie soorten imperfecties optreden:

− Kwantitatieve discrepanties, waarvan sprake is wanneer in bepaalde deelsec-

toren, vakgebieden of voor bepaalde typen arbeidskrachten te weinig werk-

zoekenden of te weinig vacatures zijn. Het gaat hier om een ruime definitie

van werkzoekenden: vakantiekrachten, stagiair(e)s, (gediplomeerde) school-

verlaters, werkende werkzoekenden en niet-werkende werkzoekenden (al dan

niet met uitkering);

− Kwalitatieve discrepanties treden op wanneer de eisen van werkgevers (in ter-

men van opleiding, competenties, vaardigheden en dergelijke) hoger zijn dan

de kwalificaties van werkzoekenden, of wanneer werkzoekenden hogere eisen

stellen aan arbeidsvoorwaarden en/of -omstandigheden dan wat werkgevers in

de sector willen/kunnen bieden;

− Ten slotte kan sprake zijn van ondoorzichtigheid van de arbeidsmarkt. Het kan

zijn dat vraag en aanbod wel in evenwicht zijn, maar elkaar niet weten te vin-

den. Dan gaat het vooral om verschillen tussen het wervingsgedrag van werk-

gevers en het zoekgedrag van (gediplomeerde) schoolverlaters en andere ca-

tegorieën werkzoekenden. Ook het imago van bepaalde branches of werkge-

vers kan een probleem vormen. Aan de andere kant kunnen werkgevers een

negatief beeld hebben van (groepen) werkzoekenden.

Op de stage- en leerbanenmarkt voor het beroepsonderwijs kunnen zich verge-

lijkbare imperfecties voordoen.

88

Figuur 28 Discrepantiemodel: mogelijke imperfecties op de arbeidsmarkt

Bron: EIM en Research voor Beleid, 2009.

De arbeidsmarkt in Midden-Nederland en de stroombewegingen daarop staan

niet op zichzelf. Van invloed zijn verschillende omgevingsvariabelen: politiek,

economie, maatschappij, technologie, wetgeving en milieu (in het Engels wel af-

gekort met PESTLE1). Deze variabelen vormen de context van de arbeidsmarkt.

Prognosemodel

Bij het berekenen van de toekomstige situatie op de arbeidsmarkt, speelt PRIS-

MA een belangrijke rol (zie Figuur 29). PRISMA is een acroniem voor Policy Re-

search Instrument for Size-aspects in Macroeconomic Analysis. De modellen zijn

door EIM zelf ontwikkeld en worden voor diverse doeleinden ingezet. Er bestaan

aparte modules voor prognoses op de korte termijn (1-2 jaar vooruit, genaamd

PRISMA-K) en voor de middellange termijn (3-10 jaar vooruit, genaamd PRISMA-

M). Het model PRISMA-M is vooral geschikt voor de constructie van vooruitzich-

ten voor de middellange termijn. Voornamelijk de mogelijkheid om veranderin-

gen in het productiepatroon zichtbaar te maken, maakt het model aantrekkelijk.

Het model onderscheidt standaard 20 sectoren. Maatwerk behoort tot de moge-

lijkheden: het model is desgewenst uit te breiden met meerdere (deel)sectoren.

1 PESTLE is een bedrijfskundig model dat een raamwerk beschrijft en analyseert van de (macro)

omgeving van een bedrijf of sector. PESTLE staat voor Politieke, Economische, Sociaal-culturele,

Technologische, Legal of rechtmatige en Environmental of milieufactoren.

89

Ten slotte is er de module PRISMA-R, waarmee de prognoses regionaal worden

ingekleurd. Hierbij wordt op elk gewenst regionaal niveau rekening gehouden

met specifieke regionale ontwikkelingen, zoals de bevolkingsgroei, de ontwikke-

ling van de beroepsbevolking, de internationale oriëntatie van het bedrijfsleven,

bouwprognoses en infrastructurele werken die op stapel staan. Voor dit onder-

zoek wordt binnen PRISMA-R een aparte module ontwikkeld voor Midden-

Nederland.

Figuur 29 Prognosemodel: familie van PRISMA-modellen en sectorindeling

Bron: EIM, 2009.

Het model produceert voor elke sector een resultatenrekening. Op de arbeids- en

productmarkt beïnvloeden sectoren elkaar. De onderlinge beïnvloeding van sec-

toren loopt via de input-/outputstructuur. Sectoren zijn immers via in- en ver-

koop van goederen en diensten aan elkaar gerelateerd. Op deze markten kunnen

spanningen tussen vraag en aanbod optreden, wat invloed heeft op volume en

prijs in de sectoren. Via exogene variabelen, zoals wereldhandel, wereldhandels-

prijzen en concurrerende prijzen en vertaling van beleid op sectorniveau kunnen

impulsen aan het model worden gegeven. De mate waarin beleid de sectorale

structuur beïnvloedt, is vooral afhankelijk van de prijselasticiteiten. Zo is de

prijselasticiteit voor de chemie en het transport hoog en voor de energiesector

en de voedings- en genotmiddelenindustrie relatief laag. Naast de prijselasticitei-

ten zijn de spanningen op de markten van belang. De capaciteit wordt mede be-

paald door de inzet van kapitaal.

Oplossingenmodel

Om goed te kunnen duiden waar de imperfecties op de arbeidsmarkt zich voor-

doen, is het nuttig deze te koppelen aan de mogelijkheden een oplossing ervoor

te vinden. Steeds meer beleidsmakers maken hierbij gebruik van de zogenaamde

'Arbeidsmarktcirkel' (zie Figuur 30). Deze cirkel brengt veel opties en instrumen-

90

ten bij elkaar die de verschillende actoren voor de oplossing van imperfecties op

de arbeidsmarkt ter beschikking staan. Daarbij kan het gaan om oplossingen

voor regionale maar ook voor sectorale knelpunten.

Figuur 30 Oplossingenmodel: arbeidsmarktcirkel met kansrijke oplossingen voor discre-

panties op de arbeidsmarkt

Bron: www.minez.nl; bewerking EIM en Research voor Beleid.

De Arbeidsmarktcirkel (ofwel Cirkel van Stimulus) onderscheidt vier kwadranten:

− De reserves op de arbeidsmarkt: als er onvoldoende scholieren op de markt

komen, is het nodig naar ander aanbod te zoeken. Het gaat om het bemidde-

len van werklozen, het aanspreken van (kennis)migranten, het mobiliseren

van de stille reserve (vooral herintreders) en het bevorderen van pendelstro-

men (naar Midden-Nederland in dit geval);

− Het onderwijs: het betreft hier het bevorderen en op de juiste manier inrich-

ten van stromen in en uit het onderwijs en het verbeteren van de aansluiting

tussen onderwijs en arbeidsmarkt;

− De werkenden: als de sleutel niet bij nieuwe instroom kan liggen, moet de op-

lossing bij het huidige personeel worden gezocht. Hierbij gaat het zowel om

het optimaliseren van de inzet van zittende werknemers (employability), bij-

voorbeeld door interne en externe mobiliteit (al dan niet ondersteund door

EVC-trajecten of door om-, her- en bijscholing), als om het voorkomen van

ongewenste uitstroom van werknemers;

− De bedrijfsvoering: de oplossing van personele knelpunten kan ook gelegen

zijn in het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit door bijvoorbeeld orga-

nisatorische of technologische aanpassingen of door het verhuizen van activi-

teiten.

Opzet onderzoek

Doel van het onderzoek is het in kaart brengen van vraag en aanbod op de ar-

beidsmarkt van de regio Midden-Nederland en de vijf onderliggende regio's. Ver-

volgens worden vraag en aanbod met elkaar geconfronteerd om inzicht te ver-

schaffen in mogelijke knelpunten. De match tussen onderwijs en arbeid wordt

steeds belangrijker door de over het algemeen krapper wordende arbeidsmarkt.

In onderstaand figuur is de onderzoeksopzet schematisch weergegeven.

91

Figuur 31 Gefaseerde onderzoeksopzet in hoofdlijnen

Bron: EIM, 2009.

De basis voor het onderzoek vormt het model (c.q. de vier deelmodellen) van de

arbeidsmarkt, zoals hiervoor gepresenteerd. In het onderzoek werken we dit

model verder uit. Vervolgens vindt, aan de hand van kwantitatieve en kwalitatie-

ve dataverzameling en -analyse, een nadere analyse plaats van de trends en

ontwikkelingen, wat uitmondt in een knelpuntenanalyse en de achterliggende

oorzaken. Aan de knelpunten worden vervolgens globale oplossingsrichtingen

gekoppeld.

Fase 1: Voorbereiding

In de voorbereidingsfase vinden een startoverleg en ‘deskresearch’ plaats. Op

basis daarvan werkt het onderzoeksteam het voorlopige arbeidsmarktmodel voor

de regio Midden-Nederland verder uit.

Startoverleg

Het onderzoek is van start gegaan met een overleg tussen de opdrachtgever en

het onderzoeksteam. Een startbijeenkomst is in onze ogen essentieel. Door

voorafgaand aan het onderzoek van gedachten te wisselen over doelstellingen,

reikwijdte, planning en andere relevante aspecten, kunnen de wensen en ver-

wachtingen van de opdrachtgever beter worden vervuld. Tijdens de startbijeen-

komst zijn in ieder geval de volgende zaken aan de orde gekomen:

− Het plan van aanpak zoals gepresenteerd in deze offerte;

− De planning van diverse onderzoeksactiviteiten, overlegmomenten en rappor-

tages;

− Afspraken over de onderdelen, additionele modules en de uiteindelijke begro-

ting;

− De bij de opdrachtgever additioneel beschikbare informatie en documenten.

92

‘Deskresearch’

Na het startoverleg heeft het onderzoeksteam een korte ‘deskresearch’ uitge-

voerd. Hiertoe hebben de onderzoekers een inventarisatie van relevante

(web)publicaties gemaakt. Dit is gebeurd met behulp van internet en de biblio-

grafische bestanden waartoe EIM toegang heeft. De ‘deskresearch’ heeft vooral

tot doel een beeld te krijgen van de economische en onderwijsstructuur van de

regio Midden-Nederland en nader zicht te krijgen op de werking van de arbeids-

markt binnen deze regio en de relevante ontwikkelingen die in de toekomst gaan

plaatsvinden.

Uitwerking arbeidsmarktmodel

Aan de hand van de resultaten van de deskresearch heeft een eerste uitwerking

plaatsgevonden van het voorlopige model voor de werking van de arbeidsmarkt.

Hierna is overgegaan tot de dataverzameling en -analyse ten behoeve van het in

kaart brengen van de huidige situatie op de arbeidsmarkt.

Fase 2: Analyse beschikbare databronnen

In deze fase van het onderzoek vindt een inventarisatie en analyse plaats van de

reeds beschikbare databronnen over de vraag- en aanbodzijde van de arbeids-

markt in Midden-Nederland.

Inventarisat ie bestaande kwantitat ieve data

Alvorens een analyse van bestaande kwantitatieve data over de vraag- en aan-

bodzijde van de arbeidsmarkt in Midden-Nederland uit te voeren, is eerst een in-

ventarisatie van de beschikbare databronnen gemaakt. Hiertoe maakte het on-

derzoeksteam gebruik van bestaande gegevens, verstrekt door de opdrachtge-

ver, beschikbare arbeidsmarktanalyses, statistische bronnen en online databan-

ken. De belangrijkste bronnen die geraadpleegd zijn, zijn de Enquête Beroepsbe-

volking van het CBS, het Centraal Economisch Plan, de Macro-economische Ver-

kenning van het CPB en het LISA-vestigingsregister. Daarnaast is ook gebruik

gemaakt van de bevolkingsprognoses van ABF/VROM (PRIMOS) en eerdere regi-

onale arbeidsmarktonderzoeken. De relevante data zijn (waar mogelijk) per regio

vergaard.

Data vraagzijde arbeidsmarkt

De vraag naar arbeid in de regio Midden-Nederland wordt onder meer bepaald

door de productie, de arbeidsproductiviteit en de arbeidsduur. De vraag naar en

het aanbod van arbeidskrachten vertaalt zich in werkgelegenheid en vacatures:

− De werkgelegenheid is uit te drukken in arbeidsvolume (arbeidsjaren), aantal

werkzame personen of aantal banen. Een arbeidsjaar kan worden 'gevuld'

door een of meer werkzame personen. Een werkzaam persoon kan een of

meer banen hebben.

− De vraag van werkgevers naar nieuw (gekwalificeerd) personeel komt tot ui-

ting in het aantal vacatures. Een vacature is een arbeidsplaats waarvoor, bin-

nen of buiten een onderneming of instelling, personeel wordt gezocht dat on-

middellijk of zo spoedig mogelijk geplaatst kan worden.

− Met de schets van het arbeidsmarktmodel zijn de ontwikkelingen in de werk-

gelegenheid op de arbeidsmarkt in kaart gebracht.

93

Data aanbodzijde (externe) arbeidsmarkt

Het aanbod van arbeid wordt onder meer bepaald door de 'zittende' werkzame

beroepsbevolking, (gediplomeerde) schoolverlaters, werkende werkzoekenden en

niet-werkende werkzoekenden:

− De potentiële beroepsbevolking (het arbeidspotentieel) omvat alle personen in

de leeftijd van 15 tot en met 64 jaar. Een deel daarvan gaat naar school, ver-

vult zorgtaken of is niet (volledig) arbeidsgeschikt. De rest vormt het arbeids-

aanbod. Het grootste deel hiervan heeft een baan van minstens twaalf uur per

week, dan wel zoekt zo'n baan. Deze groep vormt de beroepsbevolking. Van

de beroepsbevolking heeft een deel wel en een deel geen werk: de werkzame

respectievelijk werkloze beroepsbevolking;

− Het aanbod van arbeid in de regio Midden-Nederland wordt mede bepaald

door de (gediplomeerde) schoolverlaters van het (beroeps)onderwijs;

− Een bron van arbeid voor Midden-Nederland zijn ook werkende werkzoeken-

den op de arbeidsmarkt in de omliggende regio's;

− Ten slotte vormen de niet-werkende werkzoekenden (al dan niet met een uit-

kering) arbeidsaanbod.

Fase 3: Expert interviews

Voor een inschatting van de marktpotentie van Midden-Nederland, de vertaling

ervan naar arbeidsperspectieven en de vulling van het meer kwalitatieve deel

van het discrepantiemodel heeft een aantal diepte-interviews plaatsgevonden

met sector- en regio-experts en met personen uit werknemersorganisaties en het

onderwijsveld, beginnend met aandacht voor sectoren waarvoor data/prognoses

knelpunten laten zien (zie ook Bijlage IV voor een overzicht van de geïnterview-

de personen).

Doelen van de expertinterviews zijn:

− In kaart brengen van trends en ontwikkelingen op het gebied van vraag en

aanbod op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland;

− Een betere duiding van de knelpunten die uit de ‘deskresearch’ en data-

analyse naar voren komen, dan wel vergaren van nieuwe informatie over

knelpunten die daarin ontbreken (kwalitatief, kwantitatief, ondoorzichtigheid);

− Aan het licht brengen van oplossingen, gerelateerd aan de knelpunten.

Fase 4: Prognoses 2020

Vervolgens zijn op basis van deze gegevens en met economische modellen prog-

noses gemaakt van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van de regio Midden-

Nederland. Hiermee wordt een totaalbeeld verkregen van de arbeidsmarkt van de

regio, nu en in de toekomst. Om het toekomstige beeld van de arbeidsmarkt te

schetsen heeft EIM aan de hand van het eigen macro-economische sectormodel

PRISMA prognoses gemaakt. Deze zullen met de module PRISMA-R worden gere-

gionaliseerd voor Midden-Nederland. De prognoses zijn gepresenteerd als een

puntschatting. De richting en omvang van ontwikkelingen wordt hiermee duide-

lijk.

Modelberekeningen

PRISMA speelt een centrale rol in onze aanpak. Met dit sectorale economische

model zijn voorspellingen voor de korte en middellange termijn te maken van

omzetgroei, toegevoegde waarde en werkgelegenheid (in personen en in fte's).

94

Het model wordt standaard gevoed met macro-economische uitgangspunten, zo-

als die door het CPB worden geformuleerd in de voor de regering opgestelde

(middel)lange termijnverkenningen. Daarnaast is gebruikgemaakt van de lange-

termijn CPB-studie 'Vier vergezichten op Nederland', waarin berekeningen tot en

met 2020 zijn gemaakt. Eventuele specifieke toekomststudies voor Midden-

Nederland zijn uiteraard ook meegenomen.

Toekomstbeeld vraag

Nadat in de eerste stap de ontwikkeling en omvang van de werkgelegenheid is

vastgesteld, is in een tweede stap een nadere differentiatie gemaakt naar leef-

tijd, opleidingsniveau, en -richting. Deze slag is nodig om uiteindelijk vraag en

aanbod in kwalitatieve zin met elkaar te kunnen confronteren en daarmee duide-

lijk te maken waar overschotten en tekorten op de arbeidsmarkt zullen optreden.

Een dergelijke confrontatie kan het best plaatsvinden in termen van opleidings-

niveau, opleidingsrichting en beroepsniveau en -richting.

Om tot de gewenste onderverdelingen te komen zijn de trendmatige veranderin-

gen in de opleidingsstructuur en beroepsgroepen van de werkgelegenheid per

sector doorgetrokken naar de toekomst. In algemene zin is sprake van een toe-

name van het gemiddelde opleidingsniveau, onder andere door verschuiving van

werkgelegenheid tussen sectoren (aandeel van sectoren met hoger opleidingsni-

veau groeit) en door upgrading (toename opleidingsniveau binnen een sector).

Toekomstbeeld aanbod

Vervolgens hebben de onderzoekers de ontwikkelingen aan de aanbodzijde voor

de periode 2008-2020 geschetst, zoals die momenteel (op basis van onder meer

de demografische ontwikkelingen) zijn te voorzien. Hiervoor zijn de bevolkings-

prognoses gebruikt van ABF/VROM (PRIMOS). Relevant is hier de potentiële be-

roepsbevolking (personen 15-64 jaar) die beschikbaar is voor de arbeidsmarkt,

verdeeld naar leeftijd, opleidingsniveau en -richting. De berekening van de feite-

lijke beroepsbevolking is mede gebaseerd op de veronderstellingen die het CPB

bij de (middel)langetermijnstudies heeft gemaakt ten aanzien van de arbeidspar-

ticipatie. De conjunctuur speelt een zekere rol bij het beschikbaar zijn van men-

sen voor de arbeidsmarkt. Per leeftijdscategorie is een inschatting gemaakt van

de arbeidsparticipatie (het aandeel van de potentiële beroepsbevolking, dat be-

schikbaar is voor de arbeidsmarkt).

Bij het aanbod op de middellange termijn hebben we veel aandacht besteed aan

de instroom op de arbeidsmarkt vanuit het onderwijs naar opleiding en richting.

Uitgangspunt bij de inschatting van het aanbod vormen de op dit moment be-

kende beleidsvoornemens en de veronderstelling dat de beoogde doelstellingen

worden gehaald. Hierbij hebben we ook gekeken naar de studentaantallen, voor-

al in het beroepsonderwijs en naar de meest recente referentieraming van OCW

en studies die het ROA heeft uitgevoerd voor de middellange termijn.

Confrontat ie toekomstige vraag en aanbod

Vervolgens zijn de toekomstige vraag en aanbod 2020 met elkaar geconfronteerd

in termen van opleidingsniveau, -richting en beroepsniveau en -richting. Dit

heeft zichtbaar gemaakt of kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties versterkt

worden of juist afnemen in sterkte, of dat nieuwe knelpunten ontstaan.

95

Fase 5: Integrale analyse

In deze fase heeft het onderzoeksteam de resultaten van de voorgaande fasen

met elkaar in verband gebracht. Input voor deze integrale analyse vormen de re-

sultaten van:

− Analyse van de deskresearch en verslagen van de expertinterviews;

− Analyse van bestaande kwantitatieve gegevens over de arbeidsmarkt in Mid-

den-Nederland;

− Prognoses van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland.

Fase 6: Rapportage

De resultaten van de integrale analyse met de conclusies zijn door de onderzoe-

kers vastgelegd in een helder en bondig rapport met een statistische bijlage. Zo-

als eerder aangegeven, komen daarin specifieke conclusies en aanbevelingen

voor de vijf afzonderlijke regio's en is er daarnaast speciale aandacht voor de

zeven clusters van sectoren.

97

BIJLAGE VI Confrontatie vraag en aanbod

Hieronder staan de uitbreidingsvraag (hoofdstuk 5, Tabel 14), vervangingsvraag

(hoofdstuk 5, Tabel 15), arbeidsmarktinstroom (hoofdstuk 5, Tabel 16) en aan-

bodoverschotten en -tekorten (hoofdstuk 5, Tabel 18), uitgedrukt in percentages

van de totale werkgelegenheid in de betreffende regio en beroepsgroep.

Tabel 25 Prognose uitbreidingsvraag, uitgedrukt als percentage van de werkgelegenheid

in 2008, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk

geb. Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

-14,4% -9,5% -5,7% -16,1% -12,8%

ec./com./adm./jur. -6,4% -0,8% 0,1% -6,3% -5,4%

agr./land. -21,8% -14,7% -5,5% -14,8% -14,4%

(para)med./verz. 0,0% 7,3% 9,2% 3,2% 1,5%

overig -7,6% -4,6% -4,3% -7,5% -3,5%

Middelbaar techn./wisk./nat. -11,1% -4,5% 0,7% -11,0% -7,4%

ec./com./adm./jur. -1,8% 3,5% 5,6% -2,1% 0,6%

agr./land. -24,2% -16,5% -11,2% -23,2% -19,3%

(para)med./verz. 8,9% 17,2% 18,7% 12,0% 10,9%

overig -1,1% 5,8% -5,9% -2,9% -1,7%

Hoger techn./wisk./nat. -1,2% 6,7% 14,2% -5,6% 9,6%

ec./com./adm./jur. 6,3% 11,6% 12,3% 4,9% 8,0%

agr./land. 15,3% 17,0% 17,2% -9,0% 0,0%

(para)med./verz. 19,3% 27,3% 27,1% 27,0% 22,3%

overig 7,4% 9,9% 13,4% 6,2% 11,6%

Wetensch. techn./wisk./nat. 5,3% 9,2% 11,4% -5,5% 1,3%

ec./com./adm./jur. 14,0% 19,2% 18,0% 23,9% 20,6%

agr./land. 0,0% 0,0% 0,0% 10,1% 14,9%

(para)med./verz. 27,6% 37,8% 32,9% 48,7% 30,6%

overig 12,1% 13,8% 14,9% 6,6% 10,7%

Totaal -0,6% 7,1% 9,5% -0,5% 1,2%

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.

98

Tabel 26 Prognose vervangingsvraag, uitgedrukt als percentage van de werkgelegenheid

in 2008, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk

geb. Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

26,5% 28,0% 26,6% 24,3% 28,1%

ec./com./adm./jur. 21,3% 21,3% 18,5% 19,0% 22,4%

agr./land. 48,6% 58,6% 23,4% 18,4% 21,9%

(para)med./verz. 17,9% 17,1% 14,6% 12,7% 19,3%

overig 26,2% 27,6% 26,3% 24,0% 25,6%

Middelbaar techn./wisk./nat. 20,1% 21,0% 18,9% 18,4% 19,7%

ec./com./adm./jur. 14,7% 13,8% 13,1% 16,5% 16,9%

agr./land. 37,9% 39,5% 30,2% 26,7% 29,2%

(para)med./verz. 9,5% 8,7% 7,2% 5,3% 11,0%

overig 11,3% 10,2% 12,2% 10,3% 13,0%

Hoger techn./wisk./nat. 20,4% 20,1% 19,3% 21,4% 15,0%

ec./com./adm./jur. 13,9% 12,8% 10,9% 14,0% 16,8%

agr./land. 16,9% 18,1% 26,4% 27,1% 0,0%

(para)med./verz. 8,7% 8,6% 6,6% 5,4% 10,3%

overig 30,1% 30,4% 24,5% 36,3% 32,2%

Wetensch. techn./wisk./nat. 16,3% 16,2% 10,3% 20,7% 17,6%

ec./com./adm./jur. 12,3% 11,5% 8,8% 13,2% 9,0%

agr./land. 0,0% 0,0% 0,0% 9,3% 6,4%

(para)med./verz. 9,5% 8,9% 6,6% 7,4% 10,2%

overig 28,1% 27,8% 23,6% 23,1% 27,4%

Totaal 18,9% 17,7% 15,5% 17,1% 19,9%

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.

99

Tabel 27 Prognose arbeidsmarktinstroom (gecorrigeerd voor pendelstromen), uitgedrukt

als percentage van de werkgelegenheid in 2008, naar beroepsgroep en regio,

2008-2020

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk

geb. Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

9,4% 12,0% 16,4% 12,4% 10,8%

ec./com./adm./jur. 24,5% 27,4% 32,0% 27,8% 26,1%

agr./land. 26,6% 28,9% 33,2% 29,2% 27,7%

(para)med./verz. 24,9% 28,1% 33,3% 28,5% 26,7%

overig 26,0% 28,9% 23,3% 16,3% 27,5%

Middelbaar techn./wisk./nat. 13,4% 20,3% 29,8% 21,1% 16,0%

ec./com./adm./jur. 16,9% 24,6% 21,3% 25,4% 20,0%

agr./land. 16,0% 21,8% 30,4% 22,6% 18,1%

(para)med./verz. 14,9% 23,7% 35,5% 24,7% 18,5%

overig 24,0% 31,9% 41,1% 32,8% 27,4%

Hoger techn./wisk./nat. 12,3% 17,6% 23,2% 4,7% 12,7%

ec./com./adm./jur. 17,7% 23,5% 29,0% 10,7% 18,7%

agr./land. 11,5% 17,6% 23,2% 18,1% 0,0%

(para)med./verz. 14,5% 21,1% 27,7% 14,8% 15,6%

overig 13,3% 19,1% 24,7% 5,0% 14,2%

Wetensch. techn./wisk./nat. 13,4% 20,5% 25,1% 21,0% 16,0%

ec./com./adm./jur. 22,3% 29,9% 34,9% 14,2% 24,6%

agr./land. 0,0% 0,0% 0,0% 25,3% 19,7%

(para)med./verz. 20,2% 29,0% 34,9% 13,4% 23,2%

overig 13,6% 21,2% 26,0% 7,0% 16,4%

Totaal 18,1% 24,2% 27,9% 19,9% 20,6%

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB en ROA.

100

Tabel 28 Prognose aanbodoverschotten en -tekorten, uitgedrukt als percentage van de

werkgelegenheid in 2020, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020 (beroeps-

groepen met tekorten zijn rood gemarkeerd)

Beroepsniv. Beroepsrichting

Utrecht-

West

Heuvelrug &

Vallei

Stedelijk geb.

Utrecht

Alblasserw.

& Vijfh. Rivierenland M-NL

Elementair

+ lager

techn./wisk./nat.

-2% -1% 3% 10% 1% 2%

ec./com./adm./jur. 16% 12% 19% 21% 15% 17%

agr./land. 7% 6% 27% 30% 28% 20%

(para)med./verz. 10% 4% 11% 13% 9% 9%

overig 18% 22% 16% 15% 17% 17%

Middelbaar techn./wisk./nat. 6% 8% 14% 16% 7% 11%

ec./com./adm./jur. 7% 11% 7% 15% 6% 8%

agr./land. 3% 0% 18% 25% 10% 7%

(para)med./verz. -7% -8% 2% 1% -7% -2%

overig 21% 16% 41% 30% 24% 28%

Hoger techn./wisk./nat. -5% -5% -6% -8% -10% -6%

ec./com./adm./jur. 1% 3% 7% -5% -3% 4%

agr./land. -12% -7% -9% 0% 0% 0%

(para)med./verz. -22% -23% -16% -23% -24% -19%

overig -12% -10% -7% -16% -15% -9%

Wetensch. techn./wisk./nat. -5% 1% 7% 6% -3% 3%

ec./com./adm./jur. -1% 3% 9% -12% -1% 6%

agr./land. 0% 0% -97% 5% -1% -18%

(para)med./verz. -23% -24% -17% -37% -25% -20%

overig -17% -10% -7% -14% -4% -8%

Totaal tekorten in procenten 2,9% 3,3% 2,1% 3,5% 2,9% 2,6%

Werkloosheid in procenten 3,0% 2,9% 5,8% 6,6% 4,0% 4,7%

NB: voor sommige beroepsgroepen zijn de aantallen erg klein, hierdoor zijn de berekende

tekorten iets minder nauwkeurig. Dit geldt vooral voor de agrarische en landbouwkundige beroe-

pen.

Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB, UWV WERKbedrijf en ROA.

101

BIJLAGE VII Regio's Midden-Nederland

Hieronder is voor elk van de vijf regio's weergegeven uit welke gemeenten ze

bestaan.

Utrecht-West

− Abcoude

− Breukelen

− De Ronde Venen

− Loenen

− Lopik

− Maarssen

− Montfoort

− Oudewater

− Woerden

Heuvelrug & Vallei

− Utrechtse Heuvelrug

− De Bilt

− Rhenen

− Wijk bij Duurstede

− Veenendaal

− Zeist

Stedelijk gebied Utrecht

− Bunnik

− Houten

− IJsselstein

− Nieuwegein

− Utrecht

− Vianen

Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

− Giessenlanden

− Gorinchem

− Leerdam

− Zederik

Rivierenland

− Buren

− Culemborg

− Druten

− Geldermalsen

− Lingewaal

− Maasdriel

− Neder-Betuwe

− Neerijnen

− Tiel

− West Maas en Waal

− Zaltbommel

103

BIJLAGE VIII Belangrijkste cluster per beroepsgroep

Hier is per beroepsgroep aangegeven in welk cluster de beroepen van de betref-

fende beroepsgroep vooral voorkomen; de meeste beroepsgroepen zijn namelijk

in meerdere clusters vertegenwoordigd.

Tabel 29 Belangrijkste cluster naar beroepsgroep

beroepsgroep (functierichting en -niveau) belangrijkste cluster(s)

Elementaire beroepen Transport & logistiek

Lagere technische/wiskundige/natuurwetenschappelijke beroepen Bouwen & ontwerpen

Lagere economische/commerciële/administratieve beroepen Transport & logistiek

Financiële & adviesdiensten

Lagere agrarische beroepen Food & agribusiness

Lagere beveiligingsberoepen Financiële & adviesdiensten,

maar vooral buiten de 7

clusters

Lagere (para)medische/verzorgende beroepen Gezondheid & technologie

Middelbare technische/wiskundige/natuurwetenschappelijke

beroepen

Bouwen & ontwerpen

Middelbare economische/commerciële/administratieve beroepen Financiële & adviesdiensten

Transport & logistiek

Middelbare agrarische beroepen Food & agribusiness

Middelbare juridische/bestuurlijke/beveiligingsberoepen Financiële & adviesdiensten,

maar vooral buiten de 7

clusters

Middelbare (para)medische/verzorgende beroepen Gezondheid & technologie

Hogere technische/wiskundige/natuurwetenschappelijke beroepen Bouwen & ontwerpen

Hogere economische/commerciële/administratieve beroepen Financiële & adviesdiensten

Hogere landbouwkundige beroepen Bouwen & ontwerpen

Food & agribusiness

Financiële & adviesdiensten

Hogere juridische/bestuurlijke/beveiligingsberoepen Financiële & adviesdiensten,

maar vooral buiten de 7

clusters

Hogere (para)medische/verzorgende beroepen Gezondheid & technologie

Managers (hbo-werk- en denkniveau) Komen overal voor

Wetenschappelijke techni-

sche/wiskundige/natuurwetenschappelijke beroepen

Bouwen & ontwerpen

Financiële & adviesdiensten

ICT & media

Wetenschappelijke economische/commerciële/administratieve

beroepen

Financiële & adviesdiensten

Wetenschappelijke landbouwkundige beroepen Bouwen & ontwerpen

Financiële & adviesdiensten

Wetenschappelijke juridische/bestuurlijke beroepen Financiële & adviesdiensten,

maar vooral buiten de 7

104

beroepsgroep (functierichting en -niveau) belangrijkste cluster(s)

clusters

Wetenschappelijke (para)medische beroepen Gezondheid & technologie

Managers (wetenschappelijk werk- en denkniveau) Komen overal voor

Bron: EIM op basis van Standaard Beroepenclassificatie 1992.

105

BIJLAGE IX De arbeidsmarktcirkel in tabelvorm

NIVEAU 1 NIVEAU 2 NIVEAU 3

Inschakelen bekende

reserves

· Werklozen direct inzetbaar

· Werklozen met enige afstand (bijvoorbeeld gedeeltelijk arbeids-

ongeschikten)

· Werklozen met veel afstand

· Samenwerken bemiddelings- en uitkeringsinstanties

Aantrekken mobiele

personen

· Promotiepakketten

· Buitenlanders

· Informeren niet-werkende nieuwkomers regio's

· Werven mbo/hbo’ers

· Werven hoger opgeleiden

Kwadrant

Reserves

Mobiliseren stille reserves · Onderscheiden aantrekkelijkheid werk en bedrijf

· Voorziening randvoorwaarden

· Begeleiden/vasthouden geïnteresseerden

· Speur- en wervingsacties

Bevorderen in- en uit-

stroom

· Informatie en voorlichting leerlingen basisonderwijs

· Informatie en voorlichting leerlingen eerste jaren voortgezet

onderwijs

· Voorkomen drop-outs, m.n. in de eerste jaren vmbo en mbo

Kwadrant

Onderwijs

Verbeteren aansluiting

onderwijs-arbeidsmarkt

· Uitwisselen vakkennis onderwijs-bedrijfsleven

· Optimaliseren outfit/faciliteiten onderwijs

· Ontwikkelen nieuwe lesprogramma's

· Stimuleren aanvullende scholing

· Volgen schoolverlaters

Optimaliseren inzet

werknemers

· Jobgerichte scholing

· Verticale en horizontale doorstroming

· Aanpassen werktijden

Kwadrant

Werkenden

Voorkomen uitstroom

werknemers

· Bewust HR-beleid

· Bevorderen ontplooiing werknemers

· Bevorderen mogelijkheden ouderen

· Randvoorwaarden specifieke groepen

· Verbeteren baanzekerheid opvang tijdelijk overschot

· Aanpassen voorwaarden

· Optimaliseren arbeidsomstandigheden en sfeer

Optimaliseren

arbeidsproductiviteit

· Samenwerken met derden

· Vernieuwen technologie

· Moderniseren werkmethoden

· Verbeteren functie-inhouden

· Verbeteren kennis en vaardigheden werknemers

· Verbeteren bedrijfsprocessen

Kwadrant

Bedrijfsvoering

Verhuizen activiteiten · Verplaatsen activiteiten

· Optimaliseren taken in keten

· Afstoten niet-corebusiness

107

De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee

reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De

rapporten staan (downloadable) op: www.eim.net.

Recente Publieksrapportages

A201008 14-10-2010 Monitor Inkomens Ondernemers

A201007 30-9-2010 Stand van Zaken Zonder Personeel

A201006 23-6-2010 Internationale benchmark ondernemerschap

2010

A201005 31-5-2010 Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf

A201004 april 2010 Octrooien in Nederland

A201003 12-4-2010 Ondernemen voor anderen!

A201002 15-2-2010 Een kwestie van ondernemen

A201001 11-1-2010 Innovatief ondernemerschap in detailhandel, ho-

reca en ambacht

A200918 1-12-2009 Slim en gezond afslanken

A200917 2-11-2009 Ondernemen in de Sectoren

A200916 30-10-2009 Springen over de Grens

A200915 17-8-2009 Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven

A200914 16-6-2009 Global Entrepreneurship Monitor 2008

The Netherlands

A200913 15-5-2009 Internationale benchmark ondernemerschap

2009

A200912 20-5-2009 Kleinschalig Ondernemen 2009

A200911 3-4-2009 Kopstaartbedrijven

A200910 1-4-2009 Ondernemerschap in de wijk

A200909 27-3-2009 Van werknemer tot ondernemer

A200908 half juni 2009 Review: Internationalisering van het Nederlandse

MKB

A200907 24-3-2009 Monitor Inkomens Ondernemers

A200906 19-3-2009 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

A200905 17-3-2009 Afhankelijkheid in de metaalsector

A200904 12-3-2009 Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap

A200903 5-2-2009 Ten years entrepreneurship policy: a global over-

view

A200902 13-1-2009 Toekomst concurrentiepositie MKB

A200901 13-1-2009 MKB in regionaal perspectief

A200815 19-12-2008 Succes met samenwerking

A200814 16-12-2008 Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Neder-

landse MKB

A200813 8-12-2008 Sociaal ondernemerschap

A200812 8-12-2008 Ondernemen in de Sectoren

A200811 28-10-2008 Ondernemerschap in de zorg

A200810 23-9-2008 In- en uitstroom in de detailhandel

A200809 8-9-2008 Internationale benchmark ondernemerschap

A200808 3-9-2008 Nalevingskosten van wetgeving voor startende

bedrijven

A200807 september 2008 Stimulering van ondernemerschap in middelgrote

gemeenten

A200806 18-9-2008 HRM-beleid in het MKB

108

A200805 8-7-2008

A200804 14-7-2008 Kleinschalig Ondernemen 2008

A200803 26-6-2008 Ondernemerschap in de regio

A200802 27-3-2008 Herstructurering van winkelgebieden

A200801 25-2-2008 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

A200714 21-12-2007 Technologiebedrijven in het MKB

A200713 19-12-2007 MKB in regionaal perspectief

A200712 15-11-2007 Voor het gewin of voor het gezin?

A200711 7-11-2007 Van onbemind tot onmisbaar

A200710 25-10-2007 Ondernemen in de Sectoren

A200709 13-9-2007 Ondernemerschap in het primair en voortgezet

onderwijs

A200708 21-6-2007 Kleinschalig Ondernemen 2007

A200707 21-6-2007 Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland

A200706 13-6-2007 Een eigen bedrijf: loon naar werken?

A200705 10-5-2007 Internationale benchmark ondernemerschap

A200704 5-4-2007 Dat loont!

A200703 5-3-2007 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

A200702 1-3-2007 Flexibele arbeid in het MKB

A200701 8-1-2007 Entrepreneurship in the Netherlands;

High growth enterprises; Running fast but still

keeping control

A200613 8-1-2007 Geef richting, geen regels!

A200612 januari 2007 Bedrijfsgroei in Nederland

A200611 22-9-2006 Ondernemen in de Sectoren

A200610 18-9-2006 Met ervaring aan de start

A200609 20-7-2006 Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland

A200608 18-9-2006 Pensioen voor ondernemers

A200607 24-7-2006 MKB regionaal bekeken

A200606 19-7-2006 MKB in regionaal perspectief 2006

A200605 29-6-2006 De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in

het MKB

A200604 19-6-2006 Kleinschalig Ondernemen 2006

A200603 17-5-2006 Internationale Benchmark 2005

A200602 12-4-2006 Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld

A200601 20-3-2006 Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015

A200516 14-2-2006 Small Business Governance

A200515 16-1-2006 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid;

Periode 1987-2005

A200514 9-1-2006 Kritisch kopen in het MKB

A200513 14-12-2005 Financiering van bedrijfsinvesteringen problema-

tisch, of niet?

A200512 31-1-2006 Entrepreneurship in the Netherlands, Business

transfer

A200511 8-11-2005 Internationale Benchmark Ondernemerschap

2004

A200510 3-11-2005 Transsectorale innovatie door diffusie van tech-

nologie

A200509 6-10-2005 Creatieve bedrijvigheid in Nederland

A200508 20-9-2005 Ondernemen in de Sectoren