Oudste generaties Spierinck (van Heeswijk) - Nico van Dinther
De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
-
Upload
khangminh22 -
Category
Documents
-
view
1 -
download
0
Transcript of De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
Ontwikke l ingen aan de vraag- en aanbodz i jde tot 2020
Arjan Ruis Mickey Folkeringa Robert van der Poel Wim Verhoeven
Zoetermeer, oktober 2010
ISBN: 978-90-371-1018-0
Bestelnummer: A201009
Prijs: € 55,-
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap
(www.ondernemerschap.nl) en door de Kamer van Koophandel Midden-Nederland.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of
teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits
de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm
ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke
toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of
andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text
in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part
of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored
in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not
accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
3
Inhoudsopgave
Samenvatting 5
1 Inleiding 9
2 Economie en arbeidsmarkt Nederland 11
2.1 Vraag naar arbeid 12 2.2 Arbeidsaanbod 14
3 Ontwikkelingen vraagzijde tot 2020 19
3.1 De regio Midden-Nederland 19 3.2 Utrecht-West 25 3.3 Heuvelrug & Vallei 29 3.4 Stedelijk gebied Utrecht 32 3.5 Alblasserwaard & Vijfheerenlanden 35 3.6 Rivierenland 39 3.7 Resumé 43
4 Ontwikkelingen aanbodzijde tot 2020 49
4.1 Huidige samenstelling naar leeftijd 49 4.2 Verdeling naar opleidingsniveau 52
5 Confrontatie vraag en aanbod 53
5.1 Uitbreidingsvraag 54 5.2 Vervangingsvraag 56 5.3 Arbeidsmarktinstroom 59 5.4 Aanbodtekorten en -overschotten 62 5.5 Globale oplossingsrichtingen 67
Bijlagen
I Langetermijnprognoses CPB 71 II Samenstelling clusters 75 III Verdeling beroepen naar sector 77 IV Expertinterviews 83 V Aanpak en opzet onderzoek 85 VI Confrontatie vraag en aanbod 97 VII Regio's Midden-Nederland 101 VIII Belangrijkste cluster per beroepsgroep 103 IX De arbeidsmarktcirkel in tabelvorm 105
5
Samenvatting
Doel van het onderzoek
Het primaire doel van het onderzoek is:
In het onderzoek worden de volgende vragen beantwoord:
− Hoe ziet de huidige arbeidsmarkt eruit (diagnose)?
− Hoe gaat de arbeidsmarkt zich de komende 10 jaar ontwikkelen (perspectief)?
− Welke knelpunten zijn te signaleren, zowel kwalitatief als kwantitatief (analy-
se)?
Speciale aandacht in het onderzoek gaat uit naar de ontwikkelingen in de regio's
Utrecht-West, Heuvelrug & Vallei, Stedelijk gebied Utrecht, Alblasserwaard &
Vijfheerenlanden en Rivierenland. Daarnaast wordt er specifiek ingegaan op de
ontwikkelingen binnen de volgende clusters: bouwen & ontwerpen, financiële &
adviesdiensten, metaal & maakindustrie, transport & logistiek, food & agribusi-
ness, ICT & media en gezondheid & technologie.
EIM hanteert een arbeidsmarktmodel om de vraag- en aanbodzijde van de ar-
beidsmarkt en de aansluiting op het onderwijs te beschrijven. In de visie van EIM
draagt een modelmatige aanpak bij aan een gestructureerde en transparante
verzameling, verwerking en presentatie van gegevens.
Landelijke trends en ontwikkel ingen
De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland zijn niet los te zien
van de landelijke ontwikkelingen. De gevolgen van de economische neergang
zijn, net als in 2009, ook in 2010 en 2011 goed te merken. In veel sectoren is
nog steeds sprake van krimp, maar tegelijkertijd zijn er ook al tekenen van her-
stel. Voor wat betreft de werkgelegenheid verwacht het CPB een daling van 1,75
procent in 2010 en een stabilisering in 2011. Op de middellange termijn (2011-
2015) zal de Nederlandse economie zich herstellen. De werkgelegenheid neemt
in die jaren naar verwachting met gemiddeld 0,25 procent per jaar toe. In de to-
tale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid met gemiddeld 0,2 procent per
jaar groeien. De groei doet zich vooral voor in de zorg, het onderwijs en de zake-
lijke dienstverlening.
Het arbeidsaanbod neemt vanaf 2011 structureel af als gevolg van demografi-
sche ontwikkelingen (ontgroening en verhoogde uitstroom van ouderen). Over
het algemeen is de potentiële beroepsbevolking (personen van 15 t/m 64 jaar)
steeds beter opgeleid.
Werkgelegenheidsontwikkel ing tot 2020
De totale werkgelegenheid in Midden-Nederland kwam in 2008 uit op 653.800
arbeidsplaatsen. Iets meer dan de helft van de werkgelegenheid is gelegen in
Stedelijk gebied Utrecht, gevolgd door Heuvelrug & Vallei, Rivierenland, Utrecht-
West en Alblasserwaard & Vijfheerenlanden. Tot 2020 zal de werkgelegenheid
sterk groeien in Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei. In Rivierenland is
Inzicht verkrijgen in de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde van de
arbeidsmarkt in de regio Midden-Nederland tot en met 2020.
6
de toename wat beperkter. Voor Utrecht-West en Alblasserwaard & Vijfheeren-
landen wordt een lichte afname van de werkgelegenheid voorzien.
Vooral in het cluster gezondheid & technologie is sprake van een sterke werkge-
legenheidsgroei. De groei in de clusters financiële & adviesdiensten en ICT &
media is wat gematigder. De grootste krimp doet zich voor in de metaal & maak-
industrie. Daarnaast neemt ook het aantal banen in de clusters bouwen & ont-
werpen, transport & logistiek en food & agribusiness af.
Ten opzichte van de landelijke verdeling zijn de technische en wis- en natuur-
kundige beroepen in Midden-Nederland ondervertegenwoordigd, terwijl de (pa-
ra)medische en verzorgende beroepen er sterk oververtegenwoordigd zijn. Voor
de toekomst wordt een toename van het aandeel (para)medische en verzorgende
beroepen verwacht. Hier staat een afname van het aandeel technische en wis- en
natuurkundige beroepen tegenover. Voor wat betreft de verdeling van de werk-
gelegenheid naar beroepsniveau geldt dat deze gemiddeld iets boven het lande-
lijke niveau ligt. Het gemiddelde beroepsniveau zal naar verwachting toenemen
tot 2020.
Het arbeidsaanbod tot 2020
Het arbeidsaanbod neemt af doordat er minder kinderen worden geboren en
doordat jongeren langer doorleren, waardoor ze later toetreden op de arbeids-
markt. De huidige samenstelling van de (potentiële) beroepsbevolking laat zien
dat een aanzienlijk deel hiervan de komende jaren uit het arbeidsproces zal tre-
den als gevolg van pensionering. Op den duur zal dit leiden tot een daling van
het arbeidsaanbod, aangezien de aanwas onvoldoende zal zijn om de uitstroom
te compenseren.
In drie van de vijf regio's in Midden-Nederland zal de beroepsbevolking de ko-
mende jaren dalen. In Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei zal echter
tot 2020 nog sprake zijn van (lichte) groei. Voor heel Midden-Nederland wordt
een groei van de beroepsbevolking voorzien.
Het gemiddelde opleidingsniveau in Utrecht-West, Heuvelrug & Vallei en Stedelijk
gebied Utrecht ligt boven het landelijke gemiddelde. In Alblasserwaard & Vijfhee-
renlanden en Rivierenland ligt dit juist onder het landelijke gemiddelde. Voor wat
betreft het beeld voor de toekomst wordt in elke regio een stijging van het ge-
middelde opleidingsniveau voorzien.
Voor de toekomstige situatie aan de aanbodkant is de arbeidsmarktinstroom
vanuit het onderwijs (schoolverlaters) de belangrijkste categorie. Niet alle
schoolverlaters zijn beschikbaar voor de eigen regio. In sommige regio's is spra-
ke van aanzienlijke pendelstromen. In Utrecht-West en Rivierenland is sprake
van een per saldo uitgaande pendelstroom. Stedelijk gebied Utrecht profiteert
juist van een positief pendelsaldo. In de overige twee regio's zijn de ingaande en
uitgaande pendelstromen redelijk in evenwicht.
Confrontat ie vraag & aanbod
Naast de uitbreidingsvraag bestaat de totale vraag naar arbeid ook uit de ver-
vangingsvraag. De vervangingsvraag ontstaat grotendeels doordat een grote
groep werkenden met pensioen gaat. Daarnaast moeten arbeidskrachten vervan-
gen worden door sterfte, emigratie of arbeidsongeschiktheid. De vervangings-
vraag is een stuk groter dan de uitbreidingsvraag (die dus ook negatief kan zijn),
7
waardoor er in elke regio en binnen elke beroepsgroep per saldo extra vraag zal
zijn naar werknemers.
In de regio Rivierenland is de vervangingsvraag relatief gezien het grootst. In
Stedelijk gebied Utrecht is dit relatief het laagst. De beroepsbevolking is in
laatstgenoemde regio gemiddeld ook een stuk jonger. Binnen de lagere en mid-
delbare functies is de vervangingsvraag over het algemeen wat hoger dan binnen
de hogere en wetenschappelijke functies. De vervangingsvraag is het hoogst
binnen de pedagogische beroepen (waaronder docenten en leraren). Ook de
agrarische beroepsgroepen zijn sterk vergrijsd. Een deel van deze uitstroom
hoeft niet te worden opgevangen, aangezien de land- en tuinbouw kampt met
een sterke structurele krimp van de werkgelegenheid. Verder is de vervangings-
vraag hoger dan gemiddeld binnen de technische en wis- en natuurkundige be-
roepen.
Confrontatie van de verwachte ontwikkelingen in de arbeidsvraag en de te ver-
wachten arbeidsmarktinstroom leidt tot een indicatie van aanbodoverschotten en
-tekorten voor de verschillende beroepsgroepen. In vergelijking met het basis-
jaar 2008 zal de werkloosheid in Midden-Nederland iets oplopen. Per saldo is dan
wel sprake van een toename van de werkloosheid, maar die vindt onevenredig
hard plaats onder laag- en middelbaar opgeleiden, vergeleken met hoger en we-
tenschappelijk opgeleiden. De ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde leiden
tot verwachte tekorten aan gekwalificeerd personeel op hoger en wetenschappe-
lijk niveau.
De tekorten zullen zich hoofdzakelijk voordoen in de clusters gezondheid & tech-
nologie (middelbare, hogere en wetenschappelijk zorgberoepen), bouwen & ont-
werpen en metaal & maakindustrie (middelbare en hogere technische beroepen),
en transport & logistiek (vooral lagere transportberoepen); zie ook Tabel 1. Te-
korten zullen zich vertalen in moeilijk vervulbare vacatures.
Aanbodoverschotten ontstaan vooral bij de lagere en middelbare beroepsgroe-
pen, voornamelijk bij de economische en administratieve beroepen. Deze beroe-
pen komen in alle clusters voor, maar zijn voor een groot deel terug te vinden in
de clusters financiële & adviesdiensten en transport & logistiek.
8
Tabel 1 Overzicht beroepsgroepen waarvoor vooral tekorten worden verwacht
beroepsniveau beroepsrichting beroepen met grootste tekorten cluster
laag transportberoepen � chauffeurs transport & logistiek
middelbaar technische en wis-
en natuurkundige
beroepen
� bouwvakkers
� aannemers en installateurs
� bankwerkers en lassers
� laboratoriumassistenten
� laboranten
bouwen & ontwerpen
bouwen & ontwerpen
metaal & maakindustrie
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
middelbaar (para)medische
en verz. beroepen
� verpleegkundigen
� dokters-, tandarts- en apo-
thekersassistenten
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
hoger +
wetensch.
(para)medische
en verz. beroepen
� therapeuten
� medisch analisten
� afdelingshoofd zorginstelling
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
hoger +
wetensch.
pedagogische be-
roepen
� leraren basisonderwijs
� leraren binnen de richting
natuur en techniek en eco-
nomie en maatschappij
buiten clusters, vooral
onderwijs
Bron: EIM, 2010.
9
1 Inleiding
In 2007 en de eerste helft van 2008 was er ook in Midden-Nederland sprake van
hoge economische groei. Het werd voor bedrijven steeds moeilijker om vacatures
te bemensen, wat weer een rem gaf op de groei.
Momenteel is er voor de meeste bedrijven geen sprake van krapte op de ar-
beidsmarkt. Veel bedrijven stoten nog personeel af, doordat de vraag en de pro-
ductie is gedaald als gevolg van de economische neergang in 2009. Op de mid-
dellange en langere termijn kan het echter zo zijn dat in sommige sectoren door
de ontgroening en vergrijzing van de beroepsbevolking en door een aantrekken-
de productie krapte op de arbeidsmarkt zal ontstaan, wat ook zijn weerslag kan
hebben op de economische groei. Maar welke sectoren zijn dit? En hoe groot is
dit gat? En gaat het om hoog of laaggekwalificeerd personeel? Er is op dit mo-
ment geen hard cijfermateriaal beschikbaar over de ontwikkelingen in de vraag-
en aanbodzijde van de arbeidsmarkt in de regio Midden-Nederland. Terwijl het
voor ondernemers wel van belang is om hier inzicht in te krijgen, zodat zij hier
rekening mee kunnen houden en er hun bedrijfsstrategie en HRM-beleid op aan
kunnen passen.
Doel van het onderzoek
Het primaire doel van het onderzoek is:
In het onderzoek worden de volgende vragen beantwoord:
− Hoe ziet de huidige arbeidsmarkt eruit (diagnose)?
− Hoe gaat de arbeidsmarkt zich de komende 10 jaar ontwikkelen (perspectief)?
− Welke knelpunten zijn er te signaleren, zowel kwalitatief als kwantitatief (ana-
lyse)?
In eerste instantie richt het onderzoek zich vooral op het in kaart brengen van
knelpunten op de arbeidsmarkt. Dit past ook bij de rol van de Kamer van Koop-
handel als kennis- en informatiecentrum. Het onderzoek zal slechts op hoofdlij-
nen aandacht besteden aan de oplossingsrichtingen van de gesignaleerde knel-
punten.
De komende jaren richt de Kamer van Koophandel zich vooral op de groei van
clusters die sterk vertegenwoordigd zijn in Midden-Nederland. Het betreft clus-
ters die een belangrijke dragende functie vervullen voor de regionale economie,
ofwel een stuwende functie hebben. Speciale aandacht in het onderzoek gaat uit
naar de volgende zeven clusters van sectoren die door de Kamer van Koophandel
Midden-Nederland worden gestimuleerd en waar ruim 70 procent van het totale
aantal banen van werknemers is geconcentreerd:
− Bouwen & ontwerpen
− Financiële & adviesdiensten
− Metaal & maakindustrie
− Transport & logistiek
Inzicht verkrijgen in de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde van de
arbeidsmarkt in de regio Midden-Nederland tot en met 2020.
10
− Food & agribusiness
− ICT & media
− Gezondheid & technologie.
In het onderzoek wordt nagegaan hoe de economische structuur in Midden-
Nederland zich zal ontwikkelen en of de ontwikkelingen op de regionale arbeids-
markt hierbij passen. In het onderzoek worden knelpunten op de regionale ar-
beidsmarkt in kaart gebracht. Naast bovengenoemde clusters zal ook worden in-
gegaan op de arbeidsmarktontwikkelingen in de standaard sectorindeling zoals
EIM die hanteert.
Het Kamergebied van Midden-Nederland is onderverdeeld in vijf regio's, te we-
ten: Stedelijk gebied Utrecht, Rivierenland, Heuvelrug & Vallei, Utrecht-West en
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden. In het onderzoek zullen de ontwikkelingen op
de arbeidsmarkt ook specifiek voor deze regio's in kaart gebracht worden.
EIM hanteert een arbeidsmarktmodel om de vraag- en aanbodzijde van de ar-
beidsmarkt en de aansluiting op het onderwijs te beschrijven. In de visie van EIM
draagt een modelmatige aanpak bij aan gestructureerde en transparante verza-
meling, verwerking en presentatie van gegevens. Voor een uitgebreide toelich-
ting op de aanpak en opzet van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage V.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op de landelijke ontwikkelingen met betrek-
king tot economie en arbeidsmarkt. In de hoofdstukken 3 en 4 zal vervolgens
uitgebreid aandacht worden besteed aan respectievelijk de vraag- en aanbodzij-
de van de arbeidsmarkt in Midden-Nederland. In het laatste hoofdstuk worden
vraag en aanbod met elkaar geconfronteerd, zodat inzicht wordt verkregen in
mogelijke knelpunten die in de toekomst kunnen ontstaan.
11
2 Economie en arbeidsmarkt Nederland
In dit hoofdstuk zal in het kort worden ingegaan op de huidige en verwachte eco-
nomische ontwikkelingen in Nederland. Verder zal aandacht besteed worden aan
algemene trends en ontwikkelingen op de landelijke arbeidsmarkt. Enerzijds
biedt dit hoofdstuk de mogelijkheid om ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van
Midden-Nederland (die in de volgende hoofdstukken aan bod zullen komen) in
een landelijke context te plaatsen. Anderzijds beïnvloeden landelijke ontwikke-
lingen de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt in Midden-Nederland en
kunnen de regionale en de landelijke arbeidsmarkt niet afzonderlijk van elkaar
worden gezien.
Blik op de korte termijn: voorzicht ig herstel in 2010 en 2011
De gevolgen van de economische neergang zijn, net als in 2009, ook in 2010 en
2011 goed te merken. In veel sectoren is nog steeds sprake van krimp, maar te-
gelijkertijd zijn er ook al tekenen van herstel. In 2009 is de economie met vier
procent gekrompen, wat een recorddaling is. In de tweede helft van 2009 is de
economie echter weer langzaam gaan groeien. In de meest recente economische
raming voorspelt het CPB voor 2010 en 2011 een lichte groei van het Nederland-
se BBP (respectievelijk 1,25 en 1,75 procent).1 De uitvoer herstelt zich en is de
belangrijkste drager van de conjuncturele opleving van de economie. De groei
van de overheidsinvesteringen zal teruglopen na alle maatregelen in 2009 om de
sterke economische teruggang te bestrijden. De gezinsconsumptie neemt nauwe-
lijks toe in 2010 na de sterke daling in 2009. In Tabel 2 zijn enkele kerngege-
vens opgenomen over de Nederlandse economie en arbeidsmarkt.
Werkloosheid neemt toe tot 2011
De effecten op de arbeidsmarkt van de dalende economische groei zijn de ko-
mende periode pas echt voelbaar, aangezien de werkloosheid met enige vertra-
ging reageert op schommelingen in de conjunctuur. Toen de productie vanaf het
derde kwartaal van 2008 begon af te nemen, nam in veel sectoren ook de be-
hoefte van bedrijven aan (nieuw) personeel af. Het CPB verwacht een daling van
de werkgelegenheid in 2010 van 1,75 procent en een stabilisering in 2011. Het
UWV WERKbedrijf voorziet in haar meest recente arbeidsmarktprognose een
krimp van de werkgelegenheid in 2010 (120.000 banen) en een voorzichtige
groei in 2011 (30.000 banen).2
De werkloosheid loopt derhalve op, maar de omvang van de stijging valt enigs-
zins mee, doordat de werkgelegenheid in de zorg gestaag blijft toenemen. Daar-
naast besluiten bepaalde groepen zich niet aan te bieden op de arbeidsmarkt of
zij trekken zich terug: jongeren studeren langer door, vrouwen stellen herintre-
ding uit en ouderen stoppen eerder met werken. Ook de deeltijd-ww heeft een
drukkend effect op de werkloosheid, zij het dat dit effect veel geringer is dan in
bijvoorbeeld Duitsland. Verder wordt de werkloosheid gedrukt doordat een deel
van de ex-werknemers besluit verder te gaan als zelfstandige. Daarnaast ziet
1 CPB (2010), CPB Nieuwsbrief 2010 2, 2010.
2 UWV WERKbedrijf (2010), Arbeidsmarktprognose 2010-2011; met een doorkijk naar 2015.
12
een deel van de werkgevers en zelfstandigen kans het werk (voorlopig) voort te
zetten met minder gewerkte uren, waardoor de werkgelegenheid (gemeten in
personen) niet direct hoeft te dalen. Werkgevers lijken meer dan anders boven-
tallig personeel vast te houden. Dit wordt mogelijk ingegeven door het risico op
hernieuwde krapte op de arbeidsmarkt, waarvan ook voor de economische neer-
gang sprake was. In die tijd was het voor een deel van de werkgevers erg lastig
om aan goed geschoold personeel te komen.
Naar verwachting komt de werkloosheid in 2009 uit op gemiddeld 5 procent, om
in 2010 op te lopen tot gemiddeld 5,75 procent. Deze percentages lijken op het
eerste gezicht fors, maar moeten in perspectief worden bezien. Ten eerste is het
werkloosheidspercentage flink naar beneden bijgesteld sinds de raming van sep-
tember 2009.1 Ten tweede is het werkloosheidscijfer van Nederland een van de
laagste van Europa: volgens Eurostat komt het gemiddelde werkloosheidspercen-
tage van de gehele Eurozone eind 2009 uit op 10 procent.2 In dat licht bezien
valt de werkloosheidstoename in Nederland mee.
Tabel 2 Enkele kerngegevens Nederlandse economie en arbeidsmarkt 2008-2011 (muta-
ties in % per jaar)
2008 2009 2010 2011
Bruto Binnenlands Product (BBP) 2,0 -4,0 1¼ 1¾
Uitvoer van goederen (excl. energie) 1,0 -9,6 10¾ 7¾
Invoer van goederen 3,7 -10,7 8½ 6
Overheidsbestedingen 2,5 2,9 ¾ ½
Consumptie huishoudens 1,3 -2,4 ¼ ¼
Werkgelegenheid (arbeidsjaren) 1,2 -1,4 -2 -½
Beroepsbevolking (personen) 1,5 0,5 0 ¼
Werkzame beroepsbevolking 2,1 -0,5 -¾ 0
Werkloze beroepsbevolking (niveau in %) 3,9 4,9 5¾ 6
Werkloze beroepsbevolking (niveau in 1.000 personen) 304 379 455 465
Bron: CPB (2010), CPB Nieuwsbrief 2010 2, 2010. Bewerking EIM.
2.1 Vraag naar arbeid
Op middellange termijn neemt werkgelegenheid weer toe
Op de middellange termijn zal de Nederlandse economie zich herstellen. Voor de
komende kabinetsperiode (2011-2015) verwacht het CPB een gemiddelde BBP-
groei van 1¾ procent.3 De werkgelegenheid reageert met enige vertraging op de
conjuncturele ontwikkeling en neemt (na de scherpe dalingen in 2009 en 2010)
in de jaren 2011-2015 met ¼ procent per jaar toe. Deze stijging van de werkge-
1 Zie CPB (2009), Macro Economische Verkenning 2010. Hierin ging het CPB nog uit van een werk-
loosheidspercentage van 8 procent in 2010.
2 Eurostat (2010), Newsrelease euroindicators 5/2010 - 8 january 2010.
3 CPB (2010), Economische verkenning 2011-2015.
13
legenheid wordt meer dan volledig gerealiseerd in de zorg. De werkgelegenheid
in de marktsector neem niet of nauwelijks toe en die bij de overheid neemt licht
af door bezuinigingsmaatregelen in 2011 en door overig reeds ingezet beleid (af-
slanking van het Rijk)1.
De werkloosheid daalt met 1¼ procentpunt en komt in 2015 uit op 5¼ procent.
Hiermee is de werkloosheid in 2015 nog steeds hoger dan voor de economische
neergang. Dat is een beeld dat past bij eerdere ervaringen met financiële crises,
zij het dat de stijging in Nederland in internationaal en historisch perspectief erg
meevalt.
Vooral werkgelegenheidsgroei in zorg, onderwijs en zakel i jke dienst-
verlening
Prognoses van EIM laten zien dat de werkgelegenheidsontwikkeling tot 2020
sterk verschilt tussen sectoren (zie Tabel 3). De werkgelegenheidsgroei wordt
voor een groot deel verzorgd door de gezondheidszorg, onderwijssector en zake-
lijke dienstverlening.
Sectoren als de delfstoffenwinning, industrie, bouw en transportsector zijn zwaar
getroffen door de recessie. In de periode tot 2013 zal naar verwachting sprake
zijn van een sterke terugval in de werkgelegenheid in deze sectoren, ten opzich-
te van 2009. In de landbouw heeft de werkgelegenheidsdaling deels een meer
structurele achtergrond (verschuiving van arbeid van de primaire naar de dienst-
verlenende sectoren, schaalvergroting) in combinatie met een lage productie-
groei van de sector. Ook in het openbaar bestuur zal sprake zijn van werkgele-
genheidskrimp.2 De bouwsector zit achteraan in de cyclus en zal de komende ja-
ren nog flinke hinder ondervinden van de economische teruggang. In de overige
sectoren is de krimp van de werkgelegenheid beperkter.
Na 2013 zal naar verwachting een verdere daling van de werkgelegenheid optre-
den in de landbouw, delfstoffenwinning, industrie en het openbaar bestuur. In de
overige sectoren zal de werkgelegenheid stijgen, vooral in de financiële sector,
de zakelijke dienstverlening, het onderwijs en de gezondheidszorg. De zorgsector
groeit sterk als gevolg van de vergrijzing, waardoor de vraag naar zorgverlening
en -diensten toeneemt.
Voor wat betreft de prognoses op de middellange termijn zijn de Economische
verkenning 2011-2015 van het CPB en de Arbeidsmarktprognose 2010-2011;
met een doorkijk naar 2015 van het UWV WERKbedrijf leidend. Daarnaast is van-
zelfsprekend gebruikgemaakt van de kortetermijnramingen en expertise van EIM
zelf. Voor wat betreft de verwachtingen voor de lange termijn (na 2015) is vooral
gebruikgemaakt van de studie Vier gezichten op Nederland van het CPB. Voor
meer informatie over deze studie zij verwezen naar bijlage I.
1 Zie ook Programma Vernieuwing Rijksdienst, www.vernieuwingrijksdienst.nl.
2 Op basis van het huidige beleid. Inschattingen van maatregelen van een nieuw kabinet dat na de
verkiezingen van juni 2010 wordt gevormd en uitwerking van voorstellen van de werkgroepen in
het kader van de Brede Heroverwegingen zijn hierin niet verwerkt.
14
Tabel 3 Ontwikkeling aantal banen naar sector, 2008-2020
Aantal banen (x 1.000)
2008 2013 2020 %-groei per jaar
2008-2020
Landbouw, bosbouw en visserij 122,0 119,3 97,1 -1,9
Delfstoffenwinning 7,6 6,6 4,4 -4,5
Industrie 847,1 739,9 683,7 -1,8
Nutsvoorzieningen 27,0 26,0 26,6 -0,1
Bouwnijverheid 379,7 340,9 340,9 -0,9
Autosector 136,0 130,5 132,3 -0,2
Groothandel 465,7 458,4 464,8 0,0
Detailhandel 698,0 678,5 683,2 -0,2
Horeca 322,4 323,4 327,9 0,1
Vervoer, opslag en communicatie 455,3 409,3 418,0 -0,7
Financiële instellingen 353,9 336,9 351,3 -0,1
Verhuur en zakelijke dienstverlening 1.592,4 1.640,9 1.719,3 0,6
Openbaar bestuur 505,6 487,4 480,6 -0,4
Onderwijs 513,8 566,2 607,0 1,4
Gezondheids- en welzijnszorg 1.204,4 1.322,0 1.467,2 1,7
Overige dienstverlening 336,2 329,2 333,8 -0,1
Totaal 7.967,1 7.915,2 8.138,1 0,2
Bron: Prognose EIM, op basis van CBS en CPB.
2.2 Arbeidsaanbod
Het arbeidspotentieel wordt gevormd door alle personen tussen 15 en 65 jaar
(potentiële beroepsbevolking).1 Niet iedereen participeert echter op de arbeids-
markt. De beroepsbevolking wordt gevormd door de personen die gemiddeld
meer dan 12 uur per week (willen) werken. Deze groep is daadwerkelijk beschik-
baar voor de arbeidsmarkt. Het beschikbare aanbod op de landelijke arbeids-
markt wordt vooral bepaald door twee factoren: demografische ontwikkelingen
en ontwikkelingen in de participatiegraden.2
Potentiële beroepsbevolking neemt vanaf 2011 structureel af
De komende jaren zal het arbeidsaanbod niet meer groeien als gevolg van de-
mografische ontwikkelingen. Vanaf 2011-2012 zal de potentiële beroepsbevol-
king (bevolking 15 t/m 64 jaar) niet meer groeien, maar licht afnemen (zie ook
Figuur 1). Vanaf 2011 zal de babyboomgeneratie de pensioenleeftijd bereiken en
1 De toekomstige verhoging van de pensioenleeftijd heeft geen effect op de resultaten in dit on-
derzoek, aangezien de pensioenleeftijd pas vanaf 2020 verhoogd zal worden (in 2020 naar 66
jaar en in 2025 naar 67 jaar).
2 CPB (2010), Economische verkenning 2011-2015.
15
zal het aandeel 65-plussers vervolgens sterk toenemen. Vooral de middengroep
(30- tot 45-jarigen) zal de komende jaren flink afnemen. Binnen de overige leef-
tijdsgroepen zullen tot 2015 vooral de 45-plussers in aantal toenemen. Na 2015
wordt voor de jongste en oudste leeftijdsgroepen een zeer beperkte groei voor-
zien. De middengroep zal ook na 2015 nog afnemen.
Figuur 1 Prognose potentiële beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar), 2008-2020
2015
3.080.900
(28%)
2008
2.972.189
(27%)
2020
3.143.700
(29%)
2015
3.159.600
(29%)
2008
3.602.504
(33%)
2020
3.031.300
(28%)
2008
4.480.156
(41%)
2015
4.726.900
(43%)
2020
4.745.800
(43%)
0
1.000.000
2.000.000
3.000.000
4.000.000
5.000.000
6.000.000
7.000.000
8.000.000
9.000.000
10.000.000
11.000.000
12.000.000
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
Bevolkingsprognose 15-29 jaar Bevolkingsprognose 30-44 jaar Bevolkingsprognose 45-64 jaar
totaal 2008
11.054.849
totaal 2015
10.967.400
totaal 2020
10.920.800
Bron: ABF Research - PRIMOS prognose 2009, bewerking EIM.
Arbeidspart ic ipat ie neemt nog toe, maar groei neemt af
Naast de demografische ontwikkelingen is de ontwikkeling van de participatie-
graden naar leeftijd en geslacht van belang voor de ontwikkeling van het struc-
turele arbeidsaanbod. De participatiegraad van mannen is de afgelopen vijftien
jaar nagenoeg stabiel gebleven1, zodat hiervan nauwelijks effect uitgaat op de
groei van het arbeidsaanbod. De stijging in de participatie van vrouwen in de
leeftijdsgroep van 15 tot en met 54 jaar heeft de afgelopen decennia sterk bijge-
dragen aan de groei van het arbeidsaanbod. De omvang van deze jaarlijkse bij-
drage is echter geleidelijk afgenomen.
Mede door het ouderenbeleid dat sinds enkele jaren op landelijk niveau wordt
gevoerd (het niet langer fiscaal ondersteunen van vervroegd uittreden), gaan we
de komende jaren naar een situatie waarin ouderen steeds langer doorwerken.
Onder druk van de vergrijzing in combinatie met de hogere levensverwachting
zal waarschijnlijk ook de AOW-leeftijd worden verhoogd. Hier staat tegenover dat
jongeren langer een opleiding volgen en op latere leeftijd tot de arbeidsmarkt
toetreden. Veder wordt er ook een actief beleid gevoerd dat erop is gericht om
voortijdige schooluitval tegen te gaan en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten in
1 Weliswaar zijn oudere mannen de afgelopen 10 jaar steeds langer blijven doorwerken, maar hier
staat tegenover dat jonge mannen door het volgen van een hogere opleiding later op de ar-
beidsmarkt actief werden.
16
het arbeidsproces te houden. Voorts neemt de arbeidsparticipatie toe, doordat
het gemiddelde opleidingsniveau toeneemt. Hoger opgeleiden participeren name-
lijk meer dan laagopgeleiden op de arbeidsmarkt.1
Door de economische neergang is de arbeidsparticipatie tijdelijk afgenomen.2 Een
van de ontwikkelingen die optreedt tijdens crises en laagconjunctuur is het zoge-
naamde discouraged-worker-effect. Dit houdt in dat mensen - ontmoedigd door
de economische vooruitzichten - zich terugtrekken van de arbeidsmarkt, waar-
door de arbeidsparticipatie afneemt. Daarnaast gaan ouderen eerder met pensi-
oen, wachten vrouwen met (her)intreding op de arbeidsmarkt en blijven jonge-
ren langer doorleren.
Het CPB verwacht dat in de periode 2011-2015 het arbeidsaanbod structureel
toeneemt met ongeveer 140.000 personen, wat overeenkomt met een gemiddel-
de groei van 0,4 procent per jaar.3 Deze groei komt vrijwel geheel voor rekening
van vrouwen, het arbeidsaanbod van mannen neemt niet noemenswaardig meer
toe. De structurele groei van het arbeidsaanbod in personen is weliswaar posi-
tief, maar kent een neerwaartse trend. Deze trend zet stevig door in de periode
2011-2015, vooral doordat de groei van de participatiegraad van vrouwen lang-
zaam maar zeker zijn grens lijkt te bereiken. Na 2015 zal de arbeidsparticipatie
naar verwachting nog licht toenemen. Onder druk van een dalende potentiële be-
roepsbevolking groeit het arbeidsaanbod dan nog nauwelijks.
Enerzijds gaat er van demografische ontwikkelingen dus een negatieve impuls uit
op het arbeidsaanbod. Anderzijds wordt het arbeidsaanbod vergroot door een
stijgende arbeidsparticipatie. Het laatste effect zal de komende jaren domineren,
zij het dat de omvang van de stijging van het arbeidsaanbod vooral na 2015 zeer
beperkt zal zijn (zie onderstaand figuur).
1 UWV WERKbedrijf (2010), Arbeidsmarktprognose 2010-2010; met een doorkijk naar 2015.
2 CPB (2010), Centraal Economisch Plan 2010.
3 CPB (2010), Economische verkenning 2011-2015.
17
Figuur 2 Ontwikkeling beroepsbevolking, 2008-2020
7.400
7.500
7.600
7.700
7.800
7.900
8.000
8.100
8.200
8.300
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar) x 1.000
totaal demografie participatie
Bron: EIM op basis van CBS, CPB en ABF Research - PRIMOS prognose 2009.
Opleidingsniveau beroepsbevolking neemt toe
Het gemiddelde opleidingsniveau van de beroepsbevolking is de afgelopen jaren
flink gestegen (zie Figuur 3). Het aandeel hoger opgeleiden is toegenomen ten
koste van het aandeel middelbaar en vooral lager opgeleiden. Het is echter wel
zo dat de verschuivingen de laatste paar jaren in omvang zijn afgenomen. Voor
de toekomst wordt een verdere stijging van het aandeel hoger opgeleiden voor-
zien. Het aandeel lager en middelbaar opgeleiden zal naar verwachting verder
dalen.
Figuur 3 Beroepsbevolking naar opleidingsniveau, 2001-2020
22%
24%
28%
43%
44%
46%
35%
32%
26%
0% 100%
2020
2008
2001
laag middelbaar hoog
Bron: Prognose EIM, onder meer op basis van CBS Statline.
In de volgende hoofdstukken zal meer in detail worden ingegaan op de huidige
en toekomstige ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt
in Midden-Nederland.
19
3 Ontwikkelingen vraagzijde tot 2020
In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de vraagzijde van de arbeids-
markt in Midden-Nederland. Allereerst wordt aandacht besteed aan de huidige
omvang en samenstelling van de werkgelegenheid in Midden-Nederland. Daarna
wordt de werkgelegenheidsontwikkeling tot 2020 in de vijf onderliggende regio's
besproken. Voor de vaststelling van de werkgelegenheid is gebruik gemaakt van
LISA in combinatie met het CBS (Statline). Het aantal vestigingen is gebaseerd
op LISA en de bevolkingsomvang op het CBS (Statline). De prognoses zijn door
EIM gemaakt met behulp van ons model PRISMA. De uitgangspunten voor de
prognoses zijn ontleend aan het CPB (zie ook hoofdstuk 2).
3.1 De regio Midden-Nederland
De regio Midden-Nederland beslaat delen van de provincies Utrecht, Gelderland
en Zuid-Holland en is onderverdeeld in vijf regio's, te weten Utrecht-West, Heu-
velrug & Vallei, Stedelijk gebied Utrecht, Alblasserwaard & Vijfheerenlanden en
Rivierenland. In Midden-Nederland zijn veel bedrijven uit de zakelijke dienstver-
lening, transport en logistiek, de voedselverwerkende industrie en de zorg ge-
vestigd. Belangrijke vestigingsfactoren zijn de centrale ligging, de bereikbaarheid
van de Randstad en andere economische centra en de kwaliteit van de leefomge-
ving. Daarnaast heeft de regio een hoge kennisinfrastructuur met de aanwezig-
heid van hogescholen en twee universiteiten (Universiteit Utrecht en Universiteit
Nijenrode).
Eind 2008 telde de regio Midden-Nederland ongeveer 1,3 miljoen inwoners1. Dit
is circa 8 procent van de totale bevolking in Nederland. Het landelijke werkgele-
genheidsaandeel van werknemers2 bedroeg in 2008 circa 7 procent. Een groot
1 CBS Statline.
2 Het aandeel banen van werknemers in het totaal aantal banen van werknemers in Nederland, dus
exclusief zelfstandigen.
20
deel van deze werkgelegenheid is gelegen in Stedelijk gebied Utrecht (285.600
banen), gevolgd door Heuvelrug & Vallei (104.000 banen), Rivierenland (99.000
banen), Utrecht-West (69.600 banen) en Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
(32.800 banen).
De totale werkgelegenheid van werknemers kwam in de regio Midden-Nederland
in 2008 uit op 591.000 banen. De zeven clusters zorgen samen voor iets meer
dan 70 procent van de werkgelegenheid, waarbij het grootste deel van de banen
is te vinden in de clusters gezondheid & technologie, transport & logistiek, en fi-
nanciële & adviesdiensten. Het totale werkgelegenheidsaandeel van de zeven
clusters ligt voor Midden-Nederland hoger dan het landelijke aandeel. De clusters
ICT & media, bouwen & ontwerpen en transport & logistiek zijn in vergelijking
met Nederland als geheel oververtegenwoordigd. Het cluster financiële & advies-
diensten is daarentegen ondervertegenwoordigd in de regio Midden-Nederland.
Tabel 4 Werkgelegenheid Midden-Nederland en Nederland, 2008
Midden-Nederland Nederland
cluster* aantal banen (x 1.000) aandeel aandeel
Bouwen & ontwerpen 64,7 11% 8%
Financiële & adviesdiensten 78,7 13% 18%
Metaal & maakindustrie 17,5 3% 3%
Transport & logistiek 84,3 14% 12%
Food & agribusiness 26,0 4% 5%
ICT & media 53,1 9% 4%
Gezondheid & technologie 94,7 16% 16%
Totaal clusters 419,1 71% 66%
Totaal inclusief overige sectoren 591,0 100% 100%
* Voor een gedetailleerd overzicht van de samenstelling van de clusters zij verwezen naar
bijlage II.
Bron: EIM op basis van LISA en CBS.
Hierna zal nader worden ingegaan op de omvang, samenstelling en ontwikkeling
van de werkgelegenheid in de regio Midden-Nederland. In de paragrafen daarna
wordt specifiek aandacht besteed aan de regio's Utrecht-West, Heuvelrug & Val-
lei, Stedelijk gebied Utrecht, Alblasserwaard & Vijfheerenlanden en Rivierenland.
Zelfstandigen
De werkgelegenheid bestaat voor het overgrote deel uit banen van werknemers.
Daarnaast wordt een klein deel van de werkgelegenheid verzorgd door zelfstan-
digen. Een overzicht van het aantal zelfstandigen naar regio is opgenomen in
Tabel 5. De totale werkgelegenheid in Midden-Nederland komt, inclusief zelfstan-
digen uit op 653.800 arbeidsplaatsen.
21
Tabel 5 Werkgelegenheid werknemers en zelfstandigen, naar regio, 2008
Regio
aantal banen
werknemers (x 1.000)
aantal zelfstan-
digen (x 1.000)
totale werkgelegen-
heid (x 1.000)
Utrecht-West 69,6 9,3 78,9
Heuvelrug & Vallei 104,0 10,5 114,5
Stedelijk gebied Utrecht 285,6 26,1 311,6
Alblasserwaard & Vijfh. 32,8 3,6 36,4
Rivierenland 99,0 13,4 112,4
Totaal Midden-Nederland 591,0 62,8 653,8
Bron: EIM op basis van LISA en CBS.
In de hierna volgende analyses gaat het uitsluitend om banen van werknemers.
Hiervoor is gekozen omwille van het feit dat er veel minder achtergrondkenmer-
ken beschikbaar zijn over zelfstandigen. Zo geeft een deel van de zelfstandigen
als beroep aan 'zelfstandige' te zijn, waardoor gegevens over beroepsrichting en
beroepsniveau niet voorhanden zijn. Dit maakt het niet goed mogelijk een uitge-
breide arbeidsmarktanalyse toe te passen op deze groep werkenden. Als het gaat
om de totale werkgelegenheidsontwikkeling in een bepaalde regio, wordt het
aantal zelfstandigen wel meegenomen. Dit is dus wel van invloed op het niveau
van de werkgelegenheid, maar niet op de tekorten en overschotten van werkne-
mers (zie hoofdstuk 5).
Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau
Van sommige beroepen is het op voorhand duidelijk in welke sector ze vooral
voorkomen. Zo is een groot deel van de agrarische en landbouwkundige beroe-
pen terug te vinden in de land- en tuinbouw. Andere beroepen zijn niet altijd zo
gemakkelijk aan een bepaalde sector te verbinden. De (para)medische en ver-
zorgende beroepen vallen grotendeels binnen de gezondheids- en welzijnszorg,
maar ook onder andere voor een deel binnen de horeca (kamermeisjes bijvoor-
beeld). Verder zijn er in nagenoeg alle sectoren economische en administratieve
functies terug te vinden. In bijlage III is de verdeling van beroepen naar sector
voor Midden-Nederland opgenomen.
Figuur 4 laat de verdeling van de werkgelegenheid in Midden-Nederland en Ne-
derland als geheel zien, naar beroepsrichting en -niveau. De gehanteerde inde-
ling is de Standaard Beroepenclassificatie van het CBS, waarbij enkele beroepen
in dit onderzoek zijn samengevoegd. Net als in heel Nederland vallen ongeveer
twee op de vijf beroepen in Midden-Nederland binnen de richting economisch/
commercieel/administratief/juridisch. Ongeveer een op de zeven beroepen be-
hoort tot de richting technisch/wiskundig/natuurkundig. De (para)medische en
verzorgende beroepen hebben met 19 procent een betrekkelijk groot aandeel.
Het aandeel agrarische en landbouwkundige beroepen is met 2 procent beperkt.
Tot de beroepsgroep ‘overig’ horen onder meer de transportberoepen, taalkundi-
ge en culturele beroepen en de beroepen op het terrein van gedrag en maat-
schappij. Ten opzichte van de landelijke verdeling zijn de technische en wis- en
natuurkundige beroepen ondervertegenwoordigd, terwijl de (para)medische en
verzorgende beroepen sterk oververtegenwoordigd zijn. Voor de toekomst wordt
een toename van het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen ver-
22
wacht. Hier staat een afname van het aandeel technische en wis- en natuurkun-
dige beroepen tegenover. Dit is gelijk aan de landelijke ontwikkeling.
Figuur 4 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Midden-Nederland en Neder-
land, 2008 en 2020
beroepsrichting
15%
16%
12%
14%
41%
41%
41%
41%
17%
15%
21%
19%
26%
26%
24%
25%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Midden-Nederland 2008
techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig
beroepsniveau
7%
8%
6%
7%
20%
22%
18%
20%
37%
38%
38%
38%
24%
22%
25%
23%
11%
10%
14%
12%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Midden-Nederland 2008
elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk
NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Midden-Nederland.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Naast de verdeling naar beroepsrichting is ook een uitsplitsing naar beroepsni-
veau opgenomen in Figuur 4. Het gaat hier nadrukkelijk om het beroepsniveau
en niet om het opleidingsniveau. Weliswaar zijn de twee sterk met elkaar gecor-
releerd, maar het kan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand met een hogere oplei-
ding (hbo) een middelbare functie bekleedt. Verder kunnen werknemers door er-
varing doorstromen naar een hogere functie. Extreme combinaties (zoals iemand
met een lagere opleiding in een wetenschappelijke functie) zijn daarentegen erg
onrealistisch en komen dan ook niet voor.
Iets minder dan twee op de vijf beroepen in Midden-Nederland vallen binnen het
middelbare niveau. Het aandeel van de hogere beroepen is iets minder dan een
kwart. Een op de vijf beroepen behoort tot het lagere niveau. De wetenschappe-
lijke beroepen vertegenwoordigen 12 procent van het aantal banen. De resteren-
de 7 procent van het aantal banen behoort tot de elementaire beroepen. Voor de
verdeling naar beroepsniveau geldt dat deze gemiddeld iets boven het landelijke
niveau ligt. Het gemiddelde beroepsniveau zal naar verwachting toenemen tot
2020. Zowel in Midden-Nederland als in Nederland als geheel zal het aandeel ho-
gere en wetenschappelijke beroepen toenemen.
In Tabel 6 is voor iedere beroepsrichting een aantal voorbeelden van functies
opgenomen, onderverdeeld naar functieniveau. Uit de tabel blijkt dat voor het
beantwoorden van de vraag of vraag en aanbod op elkaar aansluiten, niet alleen
naar de beroepsrichting gekeken moet worden, maar zeker ook naar het be-
roepsniveau. Een lasser en een bouwkundig inspecteur hebben immers allebei
een technische opleiding, maar zullen voor zeer verschillende functies binnen de
technische beroepen in aanmerking komen c.q. geschikt zijn. In hoofdstuk 5 zal
23
nader worden ingegaan op de aansluiting van vraag en aanbod op elkaar. In bij-
lage VIII is per beroepsgroep (beroepen naar niveau en richting) aangegeven in
welk cluster de beroepen van de betreffende beroepsgroep vooral voorkomen.
Tabel 6 Enkele voorbeelden van functies, naar beroepsrichting en -niveau
beroepsrichting beroepsniveau functie
tech./wis./nat. laag middelbaar hoog wetenschappelijk
� Sterilisatieassistent � Schilder/behanger � Statistisch analist � Lasser � Leidinggevend scheikundig, chemisch analist � Projectleider weg- en waterbouw � Bouwkundig inspecteur � Leidinggevende wisk. en natuurw. onderzoek
ec./com./adm./jur. laag middelbaar hoog wetenschappelijk
� Receptionist, baliemedewerker � Postbediende (interne post) � Com./adm. medewerker inkoopafdeling � Directiesecretaresse � Verzekeringsdeskundige � Belastingconsulent � Wetenschappelijk onderzoeker economie � Advocaat
agr./landb. laag middelbaar hoog wetenschappelijk
� Arbeider akkerbouw � Jachtopziener � Veeverloskundige � Dierenverzorger dierentuin � Tuin- en landschapsarchitect � Bodemkundig onderzoeker � Beleidsambtenaar beheer, landinrichting landelijke gebieden
� Leidinggevende landbouweconomisch onderzoek
(para)med./verz. laag middelbaar hoog wetenschappelijk
� Steward � Kok � Doktersassistent � Audicien, opticien � Hoofdverpleegkundige ziekenhuis � Fysiotherapeut � Huisarts � Psychiater
Bron: EIM op basis van Standaard Beroepenclassificatie 1992.
Tot slot is in Figuur 5 de verdeling van beroepsrichting naar beroepsniveau weer-
gegeven voor de regio Midden-Nederland. Voor alle beroepsrichtingen geldt dat
de middelbare beroepen dominant zijn, behalve voor de richting ‘overig’. Vooral
binnen de agrarische en landbouwkundige beroepen is dit het geval. Binnen de
economische, commerciële, administratieve en juridische beroepen en de overige
beroepen is het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen betrekkelijk
groot.
24
Figuur 5 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Midden-Nederland,
2008
beroepsrichting x beroepsniveau Midden-Nederland
29%
19%
34%
18%
21%
53%
42%
59%
52%
16%
11%
26%
19%
7%
13%
10%
22%
6%
40%
1%
0% 100%
techn./wisk./nat.
ec./com./adm./jur.
agr./landb.
(para)med./verz.
overig
lager middelbaar hoger wetenschappelijk
* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Ontwikkel ing werkgelegenheid Midden-Nederland tot 2020
De ontwikkeling van de werkgelegenheid tot 2020 is weergegeven in Tabel 8. In
de tabel staan de niveaus van 2008, 2013 en 2020 (totaal en per cluster) alsme-
de de ontwikkeling in de perioden 2008-2013, 2013-2020 en de totale ontwikke-
ling over de periode 2008-2020 (alles in gemiddelde groei per jaar). De groei
wordt vooral bepaald door de arbeidsproductiviteitsontwikkeling, de bevolkings-
groei en de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland. Midden-
Nederland heeft te maken met een groeiende (potentiële) beroepsbevolking,
vooral door toedoen van groeiregio Utrecht. Een groeiende bevolking heeft voor-
al effect op de productie en werkgelegenheid in de sectoren bouw, detailhandel,
horeca, overige dienstverlening, onderwijs en in de zorgsector. De toenemende
grijze druk in laatstgenoemde sector zorgt ook voor meer vraag naar werkne-
mers, aangezien ouderen gemiddeld genomen meer behoefte hebben aan zorg
dan jongeren.
Tot 2013 neemt de totale werkgelegenheid in Midden-Nederland toe met 0,2 pro-
cent per jaar. In totaal gaat het om ongeveer 5.300 banen. Vooral in het cluster
gezondheid & technologie is sprake van een sterke werkgelegenheidsgroei. De
groei in de clusters financiële & adviesdiensten en ICT & media is wat gematig-
der. De grootste krimp doet zich voor in de metaal & maakindustrie. In deze sec-
tor stijgt de arbeidsproductiviteit snel, waardoor hetzelfde werk met minder ar-
beid kan worden gedaan. Daarnaast is er sprake van verplaatsing van productie
naar lagelonenlanden. Verder heeft ook de economische teruggang een enorme
impact op dit cluster. Daarnaast neemt ook het aantal banen in de clusters bou-
wen & ontwerpen en food & agribusiness aanzienlijk af. In de landbouw heeft de
werkgelegenheidsdaling deels een meer structurele achtergrond (verschuiving
van arbeid van de primaire naar de dienstverlenende sectoren, schaalvergroting)
in combinatie met een lage productiegroei van de sector.
In de periode na 2013 zal de werkgelegenheid toenemen met 0,7 procent per
jaar. Alleen in de clusters metaal & maakindustrie en food & agribusiness zal de
werkgelegenheid verder afnemen. Over de totale periode 2008-2020 zal de werk-
gelegenheid in Midden-Nederland gemiddeld met een half procent per jaar toe-
nemen. De totale groei bedraagt bijna 35.000 banen. De werkgelegenheidsont-
25
wikkeling in de zeven clusters blijft iets achter bij de totale werkgelegenheids-
ontwikkeling in Midden-Nederland, maar ligt met gemiddeld 0,4 procent per jaar
toch ook ver boven de landelijke banengroei (gemiddeld 0,2 procent per jaar tot
2020, zie ook hoofdstuk 2).
Het aantal zelfstandigen zal iets minder snel groeien dan het aantal banen van
werknemers (waarbij de groei voor een groot deel wordt beïnvloed door het gro-
te aandeel van de sterk groeiende zorgsector). Het aantal zelfstandigen zal voor-
al toenemen in die sectoren waar het aanbieden van de eigen arbeid centraal
staat. De verwachting is dat het aantal zelfstandigen zonder personeel zal toe-
nemen, maar het aantal zelfstandigen met personeel niet.
Het aantal zelfstandigen zal naar verwachting vooral toenemen in de zakelijke
dienstverlening, overige dienstverlening, bouw en transportsector. Ook in de me-
taalindustrie, groothandel en zorgsector zal het aantal zelfstandigen in de regio
Midden-Nederland toenemen. Vooral in de agrarische sector, de voedings- en ge-
notmiddelenindustrie, horeca en detailhandel zal het aantal zelfstandigen dalen.
Dit komt onder meer omdat er in deze sectoren sprake is van schaalvergroting
en er relatief veel kapitaal nodig is om een eigen bedrijf te starten. Daarnaast
betreft het verzadigde markten waar sterke concurrentie heerst. Per saldo zal
het aantal zelfstandigen in Midden-Nederland met ongeveer 0,2 procent per jaar
toenemen. De totale werkgelegenheidsgroei komt hiermee op 0,4 procent per
jaar.
Tabel 7 Ontwikkeling aantal banen Midden-Nederland, 2008-2020
Cluster
niv. 2008
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2013(%)
niv. 2013
(x 1.000)
mut. per jaar
2013-2020 (%)
niv. 2020
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2020 (%)
Bouwen & ontwerpen 64,7 -0,9 61,9 0,3 63,4 -0,2
Fin. & adviesdiensten 78,7 0,3 79,9 0,7 84,1 0,5
Metaal & maakind. 17,5 -2,6 15,3 -1,7 13,6 -2,1
Transport & logistiek 84,3 -1,0 80,2 0,5 82,7 -0,2
Food & agribusiness 26,0 -1,3 24,3 -1,3 22,2 -1,3
ICT & media 53,1 0,3 53,9 0,4 55,6 0,4
Gezondheid & techn. 94,7 2,3 106,3 1,6 119,1 1,9
Totaal clusters 419,1 0,1 421,8 0,6 440,7 0,4
Totaal incl. ov. sect. 591,0 0,2 596,3 0,7 625,8 0,5
Totaal incl. zelfst. 653,8 689,9 0,4
Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.
3.2 Utrecht-West
De regio Utrecht-West omvat negen gemeenten: Abcoude, Breukelen, de Ronde
Venen, Lopik, Maarssen, Montfoort, Oudewater en Woerden. Utrecht-West heeft
ongeveer 190.000 inwoners en er zijn ruim 13.000 bedrijven gevestigd. Utrecht-
West kent twee belangrijke verkeersaders: de A2 en A12. De regio valt onder het
nationale landschap van het Groene Hart. Belangrijke aandachtspunten in het
gebied zijn het behoud van economisch vitale dorpskernen, het zorgvuldig om-
gaan met beschikbare ruimte en de bereikbaarheid over weg en spoor.
26
Veel banen in de transport & logist iek
De verdeling van de werkgelegenheid naar de verschillende clusters is weerge-
geven in Figuur 6. De totale werkgelegenheid lag in 2008 op ruim 69.000 banen.
De transport & logistiek is het grootste cluster met bijna 12.000 banen. Binnen
de regio zijn - in vergelijking met het landelijke beeld - de clusters bouwen &
ontwerpen, transport & logistiek en food & agribusiness oververtegenwoordigd.
De clusters financiële & adviesdiensten en gezondheid & technologie zijn onder-
vertegenwoordigd.
Figuur 6 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Utrecht-West, naar cluster, 2008
Utrecht-West
9,88,4
2,6
11,9
5,6 5,8
8,8
16,6
0,0
4,0
8,0
12,0
16,0
20,0
Bouwen & ontwerpen
Financiële & adviesdiensten
Metaal & maakindustrie
Transport & logistiek
Food & agribusiness
ICT & media
Gezondheid & technologie
overig
aantal banen (x 1.000)
aandeel clusters = 76%
Bron: EIM op basis van LISA.
Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau
Figuur 7 laat de verdeling van de werkgelegenheid in Utrecht-West en Nederland
als geheel zien, naar beroepsrichting en -niveau. Ongeveer twee op de vijf be-
roepen in Utrecht-West vallen binnen de richting economisch/commercieel/admi-
nistratief/juridisch. Circa een op de zes beroepen behoort tot de richting tech-
nisch/wiskundig/natuurkundig. De (para)medische en verzorgende beroepen
hebben met 12 procent een wat kleiner aandeel. Het aandeel agrarische en land-
bouwkundige beroepen is met 3 procent beperkt, maar ligt wel boven het lande-
lijke aandeel.
Ten opzichte van de landelijke verdeling zijn de technische en wis- en natuur-
kundige beroepen oververtegenwoordigd, terwijl de (para)medische en verzor-
gende beroepen ondervertegenwoordigd zijn. Voor de toekomst wordt een toe-
name van het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen verwacht. Hier
staat een afname van het aandeel technische en wis- en natuurkundige beroepen
tegenover. Dit is analoog aan de landelijke ontwikkeling.
Figuur 7 toont eveneens de verdeling van de werkgelegenheid naar beroepsni-
veau. Twee op de vijf beroepen in Utrecht-West behoren tot het middelbare ni-
veau. Het aandeel van de lagere en hogere beroepen is iets minder dan een
27
kwart. De elementaire beroepen vertegenwoordigen 6 procent van het aantal ba-
nen. De resterende 9 procent van het aantal banen behoren tot de wetenschap-
pelijke beroepen. Voor de verdeling naar beroepsniveau geldt dat deze sterk
overeenkomt met het landelijke beeld. Het gemiddelde beroepsniveau zal naar
verwachting toenemen tot 2020. Zowel in Utrecht-West als in Nederland als ge-
heel zal het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen toenemen.
Figuur 7 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Utrecht-West en Nederland,
2008 en 2020
beroepsrichting
15%
16%
16%
18%
41%
41%
43%
42%
17%
15%
14%
12%
26%
26%
24%
24%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Utrecht-West 2008
techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig
beroepsniveau
7%
8%
6%
6%
20%
22%
21%
23%
37%
38%
38%
39%
24%
22%
25%
23%
11%
10%
10%
9%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Utrecht-West 2008
elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk
NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Utrecht-West.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Tot slot is in Figuur 8 de verdeling van beroepsrichting naar beroepsniveau weer-
gegeven voor de regio Utrecht-West. Voor alle beroepsrichtingen geldt dat de
middelbare beroepen dominant zijn, behalve voor de richting ‘overig’. Vooral bin-
nen de agrarische en landbouwkundige beroepen is dit het geval. Binnen de eco-
nomische, commerciële, administratieve en juridische beroepen en de overige
beroepen is het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen betrekkelijk
groot.
28
Figuur 8 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Utrecht-West, 2008
beroepsrichting x beroepsniveau Utrecht-West
29%
20%
28%
25%
29%
54%
42%
68%
54%
17%
12%
28%
15%
5%
10%
7%
16%
4%
38%
0% 100%
techn./wisk./nat.
ec./com./adm./jur.
agr./landb.
(para)med./verz.
overig
lager middelbaar hoger wetenschappelijk
* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Ontwikkel ing werkgelegenheid Utrecht-West tot 2020
De ontwikkeling van de werkgelegenheid tot 2020 is weergegeven in Tabel 8.
Utrecht-West heeft te maken met een krimpende potentiële beroepsbevolking. In
de komende paar jaar zal de beroepsbevolking nog licht toenemen als gevolg van
de stijgende participatiegraad, daarna zal echter ook de beroepsbevolking in om-
vang afnemen (zie ook hoofdstuk 4). Een dalende bevolking heeft vooral een
drukkend effect op de productie en werkgelegenheid in de op consumenten ge-
richte sectoren (bouw, detailhandel, horeca, overige dienstverlening, onderwijs
en zorgsector).
Tot 2013 neemt de totale werkgelegenheid in Utrecht-West af met 0,4 procent
per jaar. In totaal gaat het om ongeveer 1.500 banen. De grootste krimp doet
zich voor in de metaal & maakindustrie. Daarnaast neemt ook het aantal banen
in de clusters bouwen & ontwerpen en food & agribusiness aanzienlijk af. Alleen
in het cluster gezondheid & technologie is sprake van groei.
In de periode na 2013 zal de werkgelegenheid toenemen met 0,2 procent per
jaar. Over de totale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid per saldo echter
licht dalen. De totale krimp bedraagt ongeveer 400 banen. De werkgelegen-
heidsontwikkeling in de zeven clusters blijft iets achter bij de totale werkgele-
genheidsontwikkeling in Utrecht-West. Ook blijft de groei in de regio achter bij
de landelijke banengroei.
Het aantal zelfstandigen zal naar schatting wat sneller afnemen dan het aantal
banen van werknemers. Dit komt onder meer door het betrekkelijk grote aantal
zelfstandigen in de landbouw. Aangezien deze sector de komende jaren alleen
maar kleiner zal worden, neemt ook het aantal zelfstandigen af. De totale werk-
gelegenheidsgroei blijft gemiddeld -0,1 procent per jaar.
29
Tabel 8 Ontwikkeling aantal banen Utrecht-West, 2008-2020
cluster
niv. 2008
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2013(%)
niv. 2013
(x 1.000)
mut. per jaar
2013-2020 (%)
niv. 2020
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2020 (%)
Bouwen & ontwerpen 9,8 -1,6 9,0 -0,2 8,9 -0,8
Fin. & adviesdiensten 8,4 0,0 8,4 0,4 8,6 0,2
Metaal & maakind. 2,6 -2,8 2,3 -1,8 2,0 -2,3
Transport & logistiek 11,9 -1,1 11,3 0,4 11,6 -0,2
Food & agribusiness 5,6 -1,5 5,2 -1,4 4,7 -1,5
ICT & media 5,8 -0,1 5,8 0,1 5,9 0,0
Gezondheid & techn. 8,8 1,6 9,5 1,1 10,3 1,3
Totaal clusters 53,0 -0,6 51,5 0,1 52,0 -0,2
Totaal incl. ov. sect. 69,6 -0,4 68,1 0,2 69,2 -0,1
Totaal incl. zelfst. 78,9 77,8 -0,1
Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.
3.3 Heuvelrug & Vallei
De regio Heuvelrug & Vallei bestaat uit zes gemeenten: Rhenen, Veenendaal,
Zeist, Wijk bij Duurstede, De Bilt en Utrechtse Heuvelrug. Er zijn ruim 20.000
bedrijven in de regio gevestigd. De twee belangrijkste economische centra zijn
Veenendaal en Zeist. In de regio ligt het Nationale park de Utrechtse Heuvelrug.
De regio kenmerkt zich door een hoge economische dynamiek en het gebied
wordt gezien als een aantrekkelijke (en dure) woonomgeving.
Veel werkgelegenheid in Gezondheid & technologie
De totale werkgelegenheid lag in 2008 op 104.000 banen. Een groot deel van de
werkgelegenheid is terug te vinden in het cluster gezondheid & technologie. Ten
opzichte van het landelijke beeld zijn de clusters ICT & media en gezondheid &
technologie oververtegenwoordigd in de regio. Het aandeel van de clusters finan-
ciële & adviesdiensten en transport & logistiek is daarentegen lager dan het lan-
delijke aandeel. In Heuvelrug & Vallei is ook betrekkelijk veel werkgelegenheid
buiten de zeven clusters, aangezien 'slechts' 65 procent van de werkgelegenheid
wordt verzorgd door de zeven clusters. Dit is het laagste aandeel van de vijf af-
zonderlijke regio's in Midden-Nederland. Bovendien ligt dit aandeel ook net onder
het landelijke gemiddelde (zie ook Tabel 4).
30
Figuur 9 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Heuvelrug & Vallei, naar cluster, 2008
Heuvelrug & Vallei
9,2
12,4
3,7
10,5
3,5
6,8
21,0
36,8
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
Bouwen & ontwerpen
Financiële & adviesdiensten
Metaal & maakindustrie
Transport & logistiek
Food & agribusiness
ICT & media
Gezondheid & technologie
overig
aantal banen (x 1.000)
aandeel clusters = 65%
Bron: EIM op basis van LISA.
Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau
In Figuur 10 is de verdeling van de werkgelegenheid naar beroepsrichting en -
niveau voor de regio Heuvelrug & Vallei weergegeven. In vergelijking met Neder-
land als geheel is het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen en het
aandeel economische, commerciële, administratieve en juridische beroepen wat
hoger. Het aandeel technische, wiskundige en natuurkundige beroepen ligt wat
onder het landelijke gemiddelde. De ontwikkelingen tot 2020 van de werkgele-
genheid naar beroepsrichting zijn voor Heuvelrug & Vallei en heel Nederland na-
genoeg hetzelfde, het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen zal ech-
ter wat sneller toenemen, vooral door de omvang en groei van de zorgsector in
de regio.
Naar beroepsniveau bezien is het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen
relatief hoog. De elementaire en lagere beroepen zijn juist ondervertegenwoor-
digd. Het gemiddelde beroepsniveau in Heuvelrug & Vallei zal net als in Neder-
land als geheel toenemen tot 2020.
31
Figuur 10 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Heuvelrug & Vallei en Neder-
land, 2008 en 2020
beroepsrichting
15%
16%
13%
14%
41%
41%
42%
42%
17%
15%
19%
16%
26%
26%
25%
26%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Heuvelrug & Vallei 2008
techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig
beroepsniveau
7%
8%
5%
6%
20%
22%
19%
20%
37%
38%
37%
38%
24%
22%
27%
25%
11%
10%
12%
11%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Heuvelrug & Vallei 2008
elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk
NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Heuvelrug & Vallei.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Figuur 11 laat zien dat het gemiddelde beroepsniveau het laagste is binnen de
agrarische en landbouwkundige beroepen. Liefst 90 procent van de beroepen is
van lager of middelbaar niveau. De hogere en wetenschappelijke beroepen zijn
vooral terug te vinden in de richting ‘overig’ en economisch/commercieel/admi-
nistratief/juridisch, en in iets mindere mate binnen de richting (para)medisch/
verzorgend.
Figuur 11 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Heuvelrug & Vallei,
2008
beroepsrichting x beroepsniveau Heuvelrug & Vallei
28%
19%
38%
22%
19%
51%
40%
52%
54%
19%
13%
29%
17%
8%
12%
7%
20%
10%
42%
0% 100%
techn./wisk./nat.
ec./com./adm./jur.
agr./landb.
(para)med./verz.
overig
lager middelbaar hoger wetenschappelijk
* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Ontwikkel ing werkgelegenheid Heuvelrug & Vallei tot 2020
De werkgelegenheid in de regio Heuvelrug & Vallei zal tot 2020 met gemiddeld
0,6 procent per jaar groeien. Dit betekent dat het totaal aantal banen met onge-
veer 7.300 zal toenemen. De gemiddelde groei in de zeven clusters is hetzelfde.
32
In tegenstelling tot de landelijke werkgelegenheidsontwikkeling zal in de regio
ook al sprake zijn van een groei in de periode 2008-2013. De groei van de werk-
gelegenheid wordt deels verklaard door het grote aandeel van de zorg, een sec-
tor die de komende jaren flink zal groeien. Verder is het aandeel van sectoren
die veel last ondervinden van de recessie (zoals de industrie en de bouw) be-
trekkelijk laag in Heuvelrug & Vallei. Daarnaast groeit ook de bevolking nog licht,
wat eveneens een positieve uitwerking heeft op de groei van het aantal banen.
De werkgelegenheidsontwikkeling over de totale periode 2008-2020 is een stuk
gunstiger dan de landelijke ontwikkeling.
Het aantal zelfstandigen zal naar verwachting ook toenemen in de periode 2008-
2020. De groei is echter iets minder hoog dan de groei van het aantal banen van
werknemers. De totale werkgelegenheidsgroei in Heuvelrug & Vallei komt hier-
door uit op gemiddeld 0,5 procent per jaar.
Tabel 9 Ontwikkeling aantal banen Heuvelrug & Vallei, 2008-2020
cluster
niv. 2008
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2013(%)
niv. 2013
(x 1.000)
mut. per jaar
2013-2020 (%)
niv. 2020
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2020 (%)
Bouwen & ontwerpen 9,2 -0,9 8,8 0,4 9,0 -0,2
Fin. & adviesdiensten 12,4 0,4 12,6 0,8 13,3 0,6
Metaal & maakind. 3,7 -2,7 3,2 -1,7 2,8 -2,2
Transport & logistiek 10,5 -0,9 10,1 0,6 10,5 0,0
Food & agribusiness 3,5 -1,3 3,3 -1,2 3,1 -1,2
ICT & media 6,8 0,2 6,9 0,3 7,1 0,3
Gezondheid & techn. 21,0 2,3 23,5 1,8 26,5 2,0
Totaal clusters 67,1 0,4 68,4 0,8 72,3 0,6
Totaal incl. ov. sect. 104,0 0,3 105,6 0,8 111,3 0,6
Totaal incl. zelfst. 114,5 122,1 0,5
Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.
3.4 Stedelijk gebied Utrecht
Stedelijk gebied Utrecht omvat zes gemeenten: Utrecht, IJsselstein, Nieuwegein,
Vianen, Bunnik en Houten. Er zijn circa 40.000 bedrijven in de regio gevestigd en
er wonen ongeveer 460.000 mensen in het gebied. Het economische centrum is
de stad Utrecht. De regio wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan
bedrijventerreinen, hoogwaardige kantorenparken, diverse centrumlocaties en
verschillende grootstedelijke en suburbane woongebieden. De regio ligt op een
knooppunt van diverse snelwegen en spoorverbindingen.
Relat ief veel werkgelegenheid in de ICT & media
Met ruim 285.000 banen is een groot deel van de werkgelegenheid in Midden-
Nederland terug te vinden in de regio Stedelijk gebied Utrecht. De clusters ge-
zondheid & technologie, financiële & adviesdiensten, transport & logistiek en ICT
& media zijn de grootste clusters. Het laatste cluster is dan ook oververtegen-
woordigd in de regio. In het cluster financiële & adviesdiensten werken in verge-
lijking met de andere regio's in Midden-Nederland relatief veel mensen. In verge-
33
lijking met Nederland als geheel is het cluster echter niet oververtegenwoordigd,
wat op het eerste gezicht misschien wel verwacht zou worden. Dit komt enerzijds
doordat het landelijke beeld sterk wordt beïnvloed door de stad Amsterdam
(waar dit cluster sterk aanwezig is). Anderzijds heeft het te maken met hoe het
cluster is gedefinieerd. In het cluster zit namelijk ook de uitzendbranche (zie ook
bijlage II). De uitzendbranche is weliswaar groot in Stedelijk gebied Utrecht,
maar het landelijke aandeel van de uitzendbranche in het cluster financiële & ad-
viesdiensten is nog wat groter. Het werkgelegenheidsaandeel van de clusters
metaal & maakindustrie en food & agribusiness is zeer beperkt. Het totale werk-
gelegenheidaandeel van de zeven clusters samen bedraagt 69 procent en is ver-
gelijkbaar met het landelijke aandeel.
Figuur 12 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Stedelijk gebied Utrecht, naar cluster,
2008
Stedelijk gebied Utrecht
26,9
42,3
5,5
37,1
5,8
33,1
46,0
88,8
0,0
15,0
30,0
45,0
60,0
75,0
90,0
Bouwen & ontwerpen
Financiële & adviesdiensten
Metaal & maakindustrie
Transport & logistiek
Food & agribusiness
ICT & media
Gezondheid & technologie
overig
aantal banen (x 1.000)
aandeel clusters = 69%
Bron: EIM op basis van LISA.
Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau
Gelet op de verdeling van de werkgelegenheid naar beroepsrichting valt op dat
het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen relatief klein is (zie Figuur
13). De economische, commerciële, administratieve en juridische beroepen ko-
men gemiddeld vaker voor in de regio. Het aandeel technische, wiskundige en
natuurwetenschappelijke beroepen, alsmede het aandeel agrarische en land-
bouwkundige beroepen is betrekkelijk laag. Ook in Stedelijk gebied Utrecht wordt
een toename van het aandeel para(medische) en verzorgende beroepen voor-
zien.
Het gemiddelde beroepsniveau ligt ver boven het landelijke gemiddelde. Hogere
en wetenschappelijke beroepen komen relatief vaak voor, terwijl de elementaire
en lagere beroepen juist sterk zijn ondervertegenwoordigd. Tot 2020 zal het ge-
middelde beroepsniveau toenemen. De stijging van het aandeel hogere en we-
tenschappelijke beroepen gaat vooral ten koste van het aandeel elementaire en
lagere beroepen. Het aandeel middelbare beroepen blijft nagenoeg onveranderd.
34
Figuur 13 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Stedelijk gebied Utrecht en
Nederland, 2008 en 2020
beroepsrichting
15%
16%
10%
11%
41%
41%
48%
48%
17%
15%
16%
13%
26%
26%
26%
27%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Stedelijk geb. Utrecht 2008
techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig
beroepsniveau
7%
8%
5%
6%
20%
22%
15%
16%
37%
38%
35%
35%
24%
22%
28%
26%
11%
10%
18%
17%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Stedelijk geb. Utrecht 2008
elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk
NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Stedelijk gebied Utrecht.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Figuur 14 geeft de verdeling naar beroepsniveau weer voor de verschillende be-
roepsrichtingen. De hogere en wetenschappelijke beroepen zijn vooral terug te
vinden in de richtingen ‘overig’, econo-
misch/commercieel/administratief/juridisch, en (para)medisch/verzorgend. Op-
vallend is ook het grote aandeel hogere beroepen binnen de agrarische en land-
bouwkundige beroepen. Dit zijn niet zozeer beroepen uit de agrarische sector,
maar deze beroepen zijn vooral terug te vinden in de zakelijke dienstverlening
(zoals tuin- en landschapsarchitecten en bodemkundig onderzoekers). Voor alle
beroepsrichtingen geldt dat het gemiddelde beroepsniveau hoger ligt dan in de
andere regio's in Midden-Nederland.
Figuur 14 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Stedelijk gebied
Utrecht, 2008
beroepsrichting x beroepsniveau Stedelijk gebied Utrecht
25%
15%
49%
17%
17%
52%
42%
29%
50%
11%
13%
26%
20%
9%
17%
12%
28%
22%
44%
0% 100%
techn./wisk./nat.
ec./com./adm./jur.
agr./landb.
(para)med./verz.
overig
lager middelbaar hoger wetenschappelijk
* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
35
Ontwikkel ing werkgelegenheid Stedel i jk gebied Utrecht tot 2020
In Stedelijk gebied Utrecht is de banengroei het grootst van al de vijf regio's in
Midden-Nederland. Over de totale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid
gemiddeld met 0,8 procent per jaar groeien. Dit komt neer op een totale toena-
me van bijna 27.000 banen. De groei in de zeven clusters is vergelijkbaar met de
totale groei in de regio. Hiermee ligt de toename van de werkgelegenheid ver
boven de landelijke toename. Net als in de regio Heuvelrug & Vallei is ook in
Stedelijk gebied Utrecht in de periode 2008-2013 al sprake van werkgelegen-
heidsgroei. De regio geniet ook het komende decennium nog van een stijgende
bevolking, waardoor de werkgelegenheidsgroei wordt gestimuleerd. Bovendien is
ook de samenstelling van de bevolking voordelig, aangezien het aandeel mensen
in de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar verhoudingsgewijs groot is. De consump-
tieve bestedingen van deze groep zijn gemiddeld groter dan van de overige leef-
tijdsgroepen. Daarnaast is de sectorstructuur relatief gunstig, aangezien de sec-
toren die het moeilijk hebben (landbouw, bouw, industrie, transport) onderverte-
genwoordigd zijn en het aandeel van sectoren waarin de werkgelegenheid toe-
neemt (zoals de zakelijke dienstverlening) juist relatief groot is.
Ook het aantal zelfstandigen zal de komende jaren flink groeien, temeer omdat
een groot deel van de zelfstandigen werkzaam is in de bouw, zakelijke dienstver-
lening en overige dienstverlening. De werkgelegenheid in deze sectoren zal de
komende jaren toenemen in de regio Stedelijk gebied Utrecht. De totale werkge-
legenheidsgroei komt inclusief zelfstandigen uit op gemiddeld 0,7 procent per
jaar.
Tabel 10 Ontwikkeling aantal banen Stedelijk gebied Utrecht, 2008-2020
cluster
niv. 2008
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2013(%)
niv. 2013
(x 1.000)
mut. per jaar
2013-2020 (%)
niv. 2020
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2020 (%)
Bouwen & ontwerpen 26,9 -0,4 26,4 0,6 27,6 0,2
Fin. & adviesdiensten 42,3 0,4 43,1 0,8 45,5 0,6
Metaal & maakind. 5,5 -2,6 4,9 -1,8 4,3 -2,1
Transport & logistiek 37,1 -1,1 35,1 0,3 35,8 -0,3
Food & agribusiness 5,8 -1,2 5,5 -1,4 4,9 -1,4
ICT & media 33,1 0,4 33,9 0,5 35,2 0,5
Gezondheid & techn. 46,0 2,7 52,6 1,9 59,8 2,2
Totaal clusters 196,7 0,5 201,3 0,8 213,1 0,7
Totaal incl. ov. sect. 285,6 0,5 293,2 0,9 312,4 0,8
Totaal incl. zelfst. 311,6 340,8 0,7
Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.
3.5 Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
De regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden bestaat uit vier gemeenten: Zederik,
Leerdam, Gorinchem en Giessenlanden. Het economische centrum van de regio is
Gorinchem. De aanwezigheid van scholen, ziekenhuizen, culturele voorzieningen
en een aantrekkelijke binnenstad maakt Gorinchem een centrumgemeente. De
36
A15 en A27 zijn drukke verkeersaders in het gebied. In de regio zijn ongeveer
7.000 bedrijven gevestigd.
Relat ief veel banen in de clusters bouwen & ontwerpen en gezondheid
& technologie
De regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden heeft het kleinste aandeel in de
werkgelegenheid van Midden-Nederland (6 procent). Het cluster gezondheid &
technologie is qua werkgelegenheid het grootste in deze regio, gevolgd door de
clusters bouwen & ontwerpen en transport & logistiek. In vergelijking met Neder-
land als geheel zijn de clusters gezondheid & technologie en bouwen & ontwer-
pen oververtegenwoordigd. Het cluster financiële & adviesdiensten en in mindere
mate metaal & maakindustrie zijn ondervertegenwoordigd. Dit laatste cluster
heeft met 1.000 banen het laagste werkgelegenheidsaandeel1 van de zeven clus-
ters. De zeven clusters hebben in Alblasserwaard & Vijfheerenlanden een werk-
gelegenheidsaandeel van 74 procent. Dit is een stuk hoger dan het landelijke
gemiddelde.
Figuur 15 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Alblasserwaard & Vijfheerenlanden,
naar cluster, 2008
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
5,7
3,4
1,0
4,5
1,81,4
6,4
8,7
0,0
2,0
4,0
6,0
8,0
10,0
Bouwen & ontwerpen
Financiële & adviesdiensten
Metaal & maakindustrie
Transport & logistiek
Food & agribusiness
ICT & media
Gezondheid & technologie
overig
aantal banen (x 1.000)
aandeel clusters = 74%
Bron: EIM op basis van LISA.
Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau
Figuur 16 geeft de verdeling weer van de werkgelegenheid naar beroepsrichting
en- niveau in de regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden. Hierbij valt op dat het
aandeel van de paramedische en verzorgende beroepen hoog is in vergelijking
met Nederland als geheel. Dit valt deels te verklaren door het sterke cluster ge-
zondheid & technologie. Ook technische, wiskundige en natuurwetenschappelijke
1 Dit lage aantal heeft ook deels te maken met de clusterafbakening. Een bedrijf als scheepsbou-
wer Shipyard Damen uit Gorinchem (meer dan 500 werknemers) valt in de clusterafbakening niet
onder de metaal- en maakindustrie (zie ook bijlage II).
37
beroepen komen relatief vaak voor, terwijl de economische, commerciële, admi-
nistratieve en juridische beroepen sterk ondervertegenwoordigd zijn. Voor wat
betreft de toekomst wordt een daling voorzien van het aandeel technische en
wis- en natuurkundige beroepen. Hier staat een toename van het aandeel (pa-
ra)medische en verzorgende beroepen tegenover. De trends zijn gelijk aan de
landelijke ontwikkelingen, de omvang van de veranderingen is echter groter in
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden.
Het gemiddelde beroepsniveau ligt onder het landelijke gemiddelde. Het aandeel
hogere en wetenschappelijke beroepen is relatief beperkt in Alblasserwaard &
Vijfheerenlanden. De middelbare beroepen zijn juist oververtegenwoordigd in de-
ze regio. Naar de toekomst zal het gemiddelde beroepsniveau toenemen, zij het
dat de toename beperkt is. In tegenstelling tot de landelijke ontwikkeling, zal
ook het aandeel middelbare beroepen niet afnemen.
Figuur 16 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Alblasserwaard & Vijfheeren-
landen en Nederland, 2008 en 2020
beroepsrichting
15%
16%
20%
22%
41%
41%
33%
33%
17%
15%
20%
17%
26%
26%
25%
26%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Alblasserw. & Vijfh. 2008
techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig
beroepsniveau
7%
8%
7%
7%
20%
22%
22%
24%
37%
38%
44%
44%
24%
22%
20%
19%
11%
10%
7%
6%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Alblasserw. & Vijfh. 2008
elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk
NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Alblasserwaard & Vijfheerenlan-
den.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Figuur 17 laat de verdeling naar beroepsniveau zien voor de verschillende be-
roepsrichtingen. De hogere en wetenschappelijke beroepen zijn ook in deze regio
vooral terug te vinden in de richtingen ‘overig’, economisch/commercieel/admi-
nistratief/juridisch. Het aandeel van de hogere en wetenschappelijke beroepen in
de richting (para)medisch/verzorgend is in vergelijking met de andere regio's be-
trekkelijk laag. In Alblasserwaard & Vijfheerenlanden komen vooral middelbare
beroepen voor in deze richting. Het aandeel van lagere en middelbare beroepen
in de agrarische en landbouwkundige beroepen is met 91 procent weliswaar
hoog, maar er is toch ook een aantal wetenschappelijke beroepen in deze rich-
ting. In de drie regio's die in voorgaande paragrafen zijn behandeld komt dit niet
voor. Het betreft hier voor het grootste deel beroepen uit de zakelijke dienstver-
lening.
38
Figuur 17 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Alblasserwaard & Vijf-
heerenlanden, 2008
beroepsrichting x beroepsniveau Albasserwaard & Vijfheerenlanden
29%
24%
53%
22%
25%
57%
48%
39%
64%
19%
11%
21%
10%
7%
13%43%
4%
3%
5%
0% 100%
techn./wisk./nat.
ec./com./adm./jur.
agr./landb.
(para)med./verz.
overig
lager middelbaar hoger wetenschappelijk
* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Ontwikkel ing werkgelegenheid Alblasserwaard & Vijfheerenlanden tot
2020
De werkgelegenheid in Alblasserwaard & Vijfheerenlanden zal naar verwachting
niet of nauwelijks veranderen tot 2020. Hiermee blijft de regio achter bij de lan-
delijke werkgelegenheidsontwikkeling. Weliswaar is er in de periode 2008-2013
sprake van een krimp van het aantal banen met gemiddeld 0,5 procent per jaar,
maar hiertegenover staat een groei in de jaren daarna. Per saldo zal de werkge-
legenheid dus niet veranderen. Ook in de zeven clusters is sprake van krimp
noch groei over de totale periode. Gezien het grote werkgelegenheidsaandeel
van de zeven clusters (74 procent) is het ook niet verwonderlijk dat de ontwikke-
ling vergelijkbaar is met de totale ontwikkeling in de regio. Voor de meeste clus-
ters wordt een daling of slechts een beperkte groei van het aantal banen voor-
zien. Alleen in het cluster gezondheid & technologie zal de werkgelegenheid toe-
nemen. Dit cluster is sterk oververtegenwoordigd in de regio, waardoor de bij-
drage aan de banencreatie aanzienlijk is. Aan de andere kant wordt de werkgele-
genheid vooral gedrukt door de ongunstige ontwikkelingen in het cluster bouwen
& ontwerpen (eveneens oververtegenwoordigd in de regio) en het feit dat de re-
gio te maken heeft met een krimpende (beroeps)bevolking.
De meeste zelfstandigen in de regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden zijn terug
te vinden in de bouw, de detailhandel en de agrarische sector. Ook het aantal
zelfstandigen zal de komende jaren naar schatting licht afnemen. Hierdoor zal de
totale werkgelegenheidsgroei uitkomen op gemiddeld -0,1 procent per jaar.
39
Tabel 11 Ontwikkeling aantal banen Alblasserwaard & Vijfheerenlanden, 2008-2020
cluster
niv. 2008
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2013(%)
niv. 2013
(x 1.000)
mut. per jaar
2013-2020 (%)
niv. 2020
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2020 (%)
Bouwen & ontwerpen 5,7 -1,6 5,2 -0,2 5,2 -0,8
Fin. & adviesdiensten 3,4 -0,1 3,3 0,4 3,4 0,2
Metaal & maakind. 1,0 -2,7 0,9 -1,8 0,8 -2,2
Transport & logistiek 4,5 -1,1 4,3 0,4 4,4 -0,3
Food & agribusiness 1,8 -1,5 1,6 -1,5 1,5 -1,5
ICT & media 1,4 -0,2 1,4 0,1 1,4 0,0
Gezondheid & techn. 6,4 1,5 6,9 1,1 7,5 1,3
Totaal clusters 24,2 -0,4 23,7 0,3 24,1 0,0
Totaal incl. ov. sect. 32,8 -0,5 32,1 0,3 32,7 0,0
Totaal incl. zelfst. 36,4 36,1 -0,1
Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.
3.6 Rivierenland
In de regio Rivierenland liggen de gemeenten Lingewaal, Geldermalsen, Culem-
borg, Neerijnen, Zaltbommel, Maasdriel, West Maas en Waal, Druten, Neder-
Betuwe, Tiel en Buren. In de regio zijn ruim 20.000 bedrijven gevestigd. De be-
langrijkste economische centra van de regio zijn Tiel, Geldermalsen, Culemborg,
Zaltbommel en Druten. De regio is centraal gelegen tussen de stedelijke gebie-
den van Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Zuid-Holland. De centrale ligging
en de aanwezigheid van diverse snelwegen (A15, A2, A27) maken de regio aan-
trekkelijk voor veel bedrijven.
Transport & logist iek grootste c luster
De totale werkgelegenheid in Rivierenland lag in 2008 op 99.000 banen. Figuur
18 toont dat het cluster transport & logistiek met ruim 20.000 banen veruit het
grootste cluster is in Rivierenland. Dit cluster is dan ook oververtegenwoordigd.
Dit geldt ook voor de clusters bouwen & ontwerpen en food & agribusiness. De
clusters financiële & adviesdiensten en gezondheid & technologie zijn in vergelij-
king met Nederland ondervertegenwoordigd. Het werkgelegenheidsaandeel van
de zeven clusters ligt met 79 procent ruim boven het landelijke gemiddelde. Dit
is bovendien het hoogste aandeel van al de vijf regio's in Midden-Nederland.
40
Figuur 18 Aantal banen van werknemers (x 1.000) Rivierenland, naar cluster, 2008
Rivierenland
13,212,4
4,7
20,2
9,2
5,8
12,5
20,9
0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Bouwen & ontwerpen
Financiële & adviesdiensten
Metaal & maakindustrie
Transport & logistiek
Food & agribusiness
ICT & media
Gezondheid & technologie
overig
aantal banen (x 1.000)
aandeel clusters = 79%
Bron: EIM op basis van LISA.
Werkgelegenheid naar beroepsricht ing en -niveau
In Rivierenland zijn in vergelijking met heel Nederland relatief veel technische,
wiskundige en natuurwetenschappelijke beroepen (zie Figuur 19). De economi-
sche, commerciële, administratieve en juridische beroepen evenals de (pa-
ra)medische en verzorgende beroepen komen minder vaak voor. Conform de
landelijke ontwikkelingen zullen de technische en wis- en natuurkundige beroe-
pen terrein verliezen. Voor de (para)medische en verzorgende beroepen wordt
een toename voorzien.
Rivierenland heeft een relatief hoog aandeel elementaire, lagere en middelbare
beroepen, terwijl het aandeel van hogere en wetenschappelijke beroepen ver-
houdingsgewijs juist laag is. De verwachting is dat de regio qua beroepsniveau
een flinke inhaalslag zal maken. Vooral het aandeel hogere beroepen zal sterk
toenemen.
41
Figuur 19 Werkgelegenheid naar beroepsrichting en -niveau, Rivierenland en Nederland,
2008 en 2020
beroepsrichting
15%
16%
17%
19%
41%
41%
39%
38%
17%
15%
15%
13%
26%
26%
26%
26%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Rivierenland 2008
techn./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig
beroepsniveau
7%
8%
9%
9%
20%
22%
22%
24%
37%
38%
38%
40%
24%
22%
22%
18%
11%
10%
10%
9%
0% 100%
2020
Nederland 2008
2020
Rivierenland 2008
elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk
NB: figuren hebben betrekking op de totale werkgelegenheid in Rivierenland.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Figuur 20 toont de verdeling van beroepsniveau voor de verschillende beroeps-
richtingen. Opvallend is het zeer hoge aandeel (97 procent) van de lagere en
middelbare beroepen in de agrarische en landbouwkundige sector. De hogere en
wetenschappelijke beroepen zijn vooral terug te vinden in de richting ‘overig’ en
in iets mindere mate in de richtingen (para)medisch/verzorgend en econo-
misch/commercieel/administratief/juridisch.
Figuur 20 Werkgelegenheid naar beroepsrichting x beroepsniveau*, Rivierenland, 2008
beroepsrichting x beroepsniveau Rivierenland
34%
22%
34%
23%
37%
53%
48%
63%
53%
15%
7%
21%
16%
5%
10%
8%
16%32%
3%
0% 100%
techn./wisk./nat.
ec./com./adm./jur.
agr./landb.
(para)med./verz.
overig
lager middelbaar hoger wetenschappelijk
* Binnen de elementaire beroepen worden geen beroepsrichtingen onderscheiden.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
Ontwikkel ing werkgelegenheid Rivierenland tot 2020
Voor de regio Rivierenland wordt een bescheiden groei van de werkgelegenheid
voorzien. Over de totale periode 2008-2020 zal de werkgelegenheid naar schat-
ting met gemiddeld 0,1 procent per jaar groeien. Dit komt neer op een totale
toename van de werkgelegenheid met ongeveer 1.100 banen. De toename wordt
42
grotendeels gerealiseerd in de periode na 2013. Daarvoor is er per saldo sprake
van een afname van de werkgelegenheid. De groei in de zeven clusters volgt de
totale regionale groei (niet in de laatste plaats vanwege het hoge werkgelegen-
heidsaandeel van de zeven clusters: 79 procent). De werkgelegenheidsgroei in
de regio blijft iets achter bij de landelijke groei. Dit komt onder meer omdat Ri-
vierenland te kampen heeft met een licht dalende (beroeps)bevolking. Verder is
het aandeel van de clusters gezondheid & technologie en financiële en advies-
diensten relatief laag, terwijl de clusters bouwen & ontwerpen, food & agribusi-
ness en transport & logistiek juist oververtegenwoordigd zijn. Overigens is de
banengroei in laatstgenoemde cluster landelijk gezien negatief, maar wordt er
voor de regio Rivierenland tot 2020 een toename van het aantal banen verwacht.
Dit is een van de clusters waarin de regio sterk is en waar die dan ook beter dan
gemiddeld presteert.
De regio Rivierenland telt relatief veel zelfstandigen. Een groot deel (ongeveer
30 procent) van hen is werkzaam in de agrarische sector. Voor wat betreft de
ontwikkeling van het aantal zelfstandigen in de regio wordt een kleine krimp
verwacht. De totale werkgelegenheidsgroei in de regio blijft gemiddeld 0,1 pro-
cent per jaar.
Tabel 12 Ontwikkeling aantal banen Rivierenland, 2008-2020
cluster
niv. 2008
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2013(%)
niv. 2013
(x 1.000)
mut. per jaar
2013-2020 (%)
niv. 2020
(x 1.000)
mut. per jaar
2008-2020 (%)
Bouwen & ontwerpen 13,2 -1,1 12,5 0,2 12,6 -0,3
Fin. & adviesdiensten 12,4 0,3 12,5 0,7 13,1 0,5
Metaal & maakind. 4,7 -2,5 4,2 -1,5 3,7 -2,0
Transport & logistiek 20,2 -0,7 19,5 0,7 20,5 0,1
Food & agribusiness 9,2 -1,2 8,7 -1,2 8,0 -1,2
ICT & media 5,8 0,2 5,9 0,4 6,1 0,3
Gezondheid & techn. 12,5 1,8 13,7 1,3 15,0 1,5
Totaal clusters 78,1 -0,3 77,0 0,4 79,1 0,1
Totaal incl. ov. sect. 99,0 -0,3 97,3 0,4 100,1 0,1
Totaal incl. zelfst. 112,4 113,1 0,1
Bron: EIM op basis van LISA, CBS en CPB.
43
3.7 Resumé
In de voorgaande paragrafen zijn een groot aantal cijfers en inzichten gepresen-
teerd over de verschillende regio's in Midden-Nederland. In deze laatste para-
graaf zullen de belangrijkste bevindingen per regio op een rijtje worden gezet.
Midden-Nederland
Huidige werkgelegenheid
− De totale werkgelegenheid in Midden-Nederland lag in 2008 op 591.000 banen
van werknemers. Midden-Nederland telde in 2008 een kleine 63.000 zelfstan-
digen. De totale werkgelegenheid inclusief zelfstandigen kwam in 2008 uit op
653.800.
− Met ruim 95.000 banen is het cluster gezondheid & technologie het grootste
cluster.
− Ook de clusters transport & logistiek en financiële & adviesdiensten zijn sterk
vertegenwoordigd. De metaal & maakindustrie is het kleinste cluster met
17.500 banen.
Beroepen
− In Midden-Nederland zijn relatief veel (para)medische en verzorgende beroe-
pen. De technische, wiskundige en natuurwetenschappelijke beroepen en ook
de agrarische en landbouwkundige beroepen komen naar verhouding minder
vaak voor.
− Conform de landelijke ontwikkelingen zal het aandeel van de technische en
wis- en natuurkundige beroepen kleiner worden. Voor de (para)medische en
verzorgende beroepen wordt een juist een toename voorzien.
− Het gemiddelde beroepsniveau in Midden-Nederland is relatief hoog. De ver-
wachting is dat dit in de toekomst zal toenemen. Vooral het aandeel weten-
schappelijke beroepen ligt dan ver boven het landelijke aandeel.
Werkgelegenheid tot 2020
− Voor de regio Midden-Nederland wordt tot 2020 een werkgelegenheidsgroei
van 0,5 procent per jaar voorzien. In totaal gaat het om een kleine 35.000
Prognoses regio Rivierenland
De prognoses van de werkgelegenheidsontwikkeling in deze studie voor de
regio Rivierenland vallen wat lager uit dan de prognoses uit de Provinciale
Economische Verkenning van de provincie Gelderland. Het verschil zit vooral
in het feit dat er in laatstgenoemde studie voor wat betreft de landelijke
werkgelegenheidsontwikkeling, uitgegaan wordt van een gemiddelde groei
van 0,6 procent per jaar in de periode 2011-2015. EIM hanteert de laatste
prognoses van het Centraal Planbureau, waarbij uitgegaan wordt van een
gemiddelde werkgelegenheidsgroei van 0,25 procent in diezelfde periode.
Hierdoor worden de regionale prognoses automatisch ook lager.
EIM kiest er bewust voor om in eerste instantie uit te gaan van het macro-
kader van het Centraal Planbureau. Dit wordt beleidsmatig het meest ge-
bruikt. Bovendien zorgt het voor een goede onderlinge vergelijkbaarheid van
de vijf afzonderlijke regio’s in Midden-Nederland.
44
banen. De groei in de regio ligt boven de landelijke groei. Hetzelfde geldt voor
de banengroei in de zeven clusters.
− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,4 pro-
cent per jaar (+36.200 arbeidsplaatsen).
− De beroepsbevolking zal de komende jaren licht toenemen. Daarnaast is de
sectorstructuur relatief gunstig (veel financiële en zakelijke dienstverlening en
een grote zorgsector).
− In de clusters bouwen & ontwerpen, metaal & maakindustrie en food & agribu-
siness zal de werkgelegenheid naar schatting dalen. In de overige clusters zal
sprake zijn van groei.
Utrecht-West
Huidige werkgelegenheid
− Het aantal banen van werknemers lag in 2008 op 69.900. Dit is ongeveer 12
procent van de totale werkgelegenheid in Midden-Nederland. Inclusief zelf-
standigen is de werkgelegenheid 78.900 arbeidsplaatsen.
− Het cluster transport & logistiek is het grootste cluster met bijna 12.000 ba-
nen.
− In vergelijking met het landelijke beeld zijn de clusters bouwen & ontwerpen,
transport & logistiek en food & agribusiness oververtegenwoordigd.
Beroepen
− In de regio zijn relatief veel technische en wis- en natuurkundige beroepen.
De (para)medische en verzorgende beroepen komen verhoudingsgewijs min-
der vaak voor.
− In de toekomst zullen de (para)medische en verzorgende beroepen terrein
winnen. Dit gaat vooral ten koste van het aandeel technische en wis- en na-
tuurkundige beroepen.
− Het gemiddelde beroepsniveau is vergelijkbaar met het landelijke gemiddelde
en zal tot 2020 toenemen.
Werkgelegenheid tot 2020
− De werkgelegenheid zal tot 2020 gemiddeld met 0,1 procent per jaar afne-
men. De afname in de zeven clusters is met 0,2 procent per jaar nog wat gro-
ter. De totale krimp in Utrecht-West bedraagt ongeveer 400 banen.
− Inclusief zelfstandigen zal de krimp uitkomen op gemiddeld 0,1 procent per
jaar (-1.100 arbeidsplaatsen).
− De terugval in de werkgelegenheid wordt onder meer veroorzaakt door de re-
latief ongunstige sectorstructuur en de krimpende beroepsbevolking.
− De groei in de regio blijft achter bij de landelijke banengroei.
− In de metaal & maakindustrie en food & agribusiness is de krimp relatief ge-
zien het grootst.
Heuvelrug & Vallei
Huidige werkgelegenheid
− De totale werkgelegenheid in 2008 lag op 104.000 banen van werknemers.
Het werkgelegenheidsaandeel van de regio bedraagt 18 procent van de totale
werkgelegenheid in Midden-Nederland. De regio telde in 2008 circa 10.500
zelfstandigen, waardoor de totale werkgelegenheid uitkomt op 114.500.
45
− Een groot deel van de banen zit in het cluster gezondheid & technologie
(21.000 banen).
− Naast de gezondheid & technologie is ook het cluster ICT & media oververte-
genwoordigd in de regio.
Beroepen
− Het aandeel van de economische, administratieve, commerciële en juridische
beroepen en van de (para)medische en verzorgende beroepen is relatief
groot. Technische en wis- en natuurkundige beroepen komen relatief minder
vaak voor.
− Naar de toekomst zal vooral het aandeel (para)medische en verzorgende be-
roepen sterk toenemen.
− Het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen is naar verhouding groot.
Het gemiddelde beroepsniveau ligt dan ook boven het landelijke gemiddelde.
In de toekomst zal vooral het aandeel hogere beroepen verder toenemen.
Werkgelegenheid tot 2020
− De totale werkgelegenheidsgroei tot 2020 is 0,6 procent per jaar (zowel voor
de clusters als de totale regio). Hiermee ligt de groei een stuk hoger dan de
landelijke groei. De uitbreidingsvraag in de periode 2008-2020 bedraagt zo'n
7.300 banen.
− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,5 pro-
cent per jaar (+7.700 arbeidsplaatsen).
− De groei van de werkgelegenheid wordt deels verklaard door het grote aan-
deel van de zorg. Bovendien groeit de beroepsbevolking nog licht in Heuvelrug
& Vallei.
− Per saldo zal het aantal banen afnemen in de clusters bouwen & ontwerpen,
metaal & maakindustrie en food & agribusiness. In de overige clusters is spra-
ke van een (lichte) toename van het aantal banen.
Stedelijk gebied Utrecht
Huidige werkgelegenheid
− Met ruim 285.000 banen van werknemers is een groot deel van de werkgele-
genheid (48 procent) in Midden-Nederland terug te vinden in de regio Stede-
lijk gebied Utrecht. Inclusief het aantal zelfstandigen kwam de werkgelegen-
heid in 2008 uit op 331.600.
− De clusters gezondheid & technologie en financiële & adviesdiensten zijn de
grootste clusters met respectievelijk 46.000 en 42.300 banen.
− Het cluster ICT & media is oververtegenwoordigd in de regio.
Beroepen
− In Stedelijk gebied Utrecht zijn verhoudingsgewijs veel economische, admini-
stratieve, commerciële en juridische beroepen. De technische en wis- natuur-
kundige beroepen, alsook de (para)medische en verzorgende beroepen heb-
ben een relatief klein aandeel.
− Het aandeel (para)medische en verzorgende beroepen zal naar verwachting
toenemen. Dit gaat ten koste van het aandeel overige en technische en wis-
en natuurkundige beroepen.
46
− Het gemiddelde beroepsniveau ligt ver boven het landelijke gemiddelde. Ho-
gere en wetenschappelijke beroepen komen relatief vaak voor. Tot 2020 zal
het gemiddelde beroepsniveau toenemen.
Werkgelegenheid tot 2020
− De banengroei in Stedelijk gebied Utrecht is met gemiddeld 0,8 procent per
jaar het hoogst van alle regio's en ligt hiermee ook ver boven de landelijke
groei. In totaal zal de werkgelegenheid naar schatting met 27.000 banen toe-
nemen. Ook in de zeven clusters is sprake van een sterke werkgelegenheids-
groei.
− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,7 pro-
cent per jaar (+29.200 arbeidsplaatsen).
− De bevolking groeit ook de komende jaren nog sterk. Bovendien is de sector-
structuur relatief gunstig in Stedelijk gebied Utrecht.
− In de meeste clusters is sprake van een stijging van de werkgelegenheid tot
2020. Alleen in de metaal & maakindustrie, food & agribusiness en in wat
mindere mate in de transport & logistiek zal het aantal banen afnemen.
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
Huidige werkgelegenheid
− De regio Alblasserwaard & Vijfheerenlanden heeft met 32.800 banen van
werknemers het kleinste aandeel in de werkgelegenheid van Midden-
Nederland (6 procent). De totale werkgelegenheid inclusief zelfstandigen lag
in 2008 op 36.400 arbeidsplaatsen.
− De meeste banen zijn terug te vinden in de clusters gezondheid & technologie
en bouwen & ontwerpen (respectievelijk 6.400 en 5.700 banen). Deze clusters
zijn dan ook oververtegenwoordigd in de regio.
Beroepen
− Het aandeel van de technische en wis- natuurkundige beroepen en de (pa-
ra)medische en verzorgende beroepen is relatief groot. Economische, admini-
stratieve, commerciële en juridische beroepen komen daarentegen naar ver-
houding minder vaak voor.
− Voor wat betreft de toekomst wordt een daling voorzien van het aandeel tech-
nische en wis- en natuurkundige beroepen en een toename van het aandeel
(para)medische en verzorgende beroepen.
− Het aandeel hogere en wetenschappelijke beroepen is beperkt in Alblasser-
waard & Vijfheerenlanden. De middelbare beroepen zijn juist oververtegen-
woordigd. Hierdoor ligt het gemiddelde beroepsniveau onder het landelijke
gemiddelde. Voor de toekomst wordt een lichte stijging van het beroepsniveau
voorzien.
Werkgelegenheid tot 2020
− De werkgelegenheid in Alblasserwaard & Vijfheerenlanden zal naar verwach-
ting niet of nauwelijks veranderen tot 2020. Hiermee blijft de regio achter bij
de landelijke werkgelegenheidsontwikkeling. Ook in de zeven clusters zal de
werkgelegenheid niet groeien.
− Inclusief zelfstandigen zal de werkgelegenheid licht afnemen met gemiddeld
0,1 procent per jaar (-300 arbeidsplaatsen).
− De regio heeft te maken met een dalende beroepsbevolking.
47
− Voor de meeste clusters wordt een daling of slechts een beperkte groei van
het aantal banen voorzien. Alleen in het cluster gezondheid & technologie zal
de werkgelegenheid toenemen.
Rivierenland
Huidige werkgelegenheid
− De totale werkgelegenheid in Rivierenland lag in 2008 op 99.000 banen van
werknemers. Dit is ongeveer 17 procent van de totale werkgelegenheid in
Midden-Nederland. In de regio zijn relatief veel zelfstandigen werkzaam. De
totale werkgelegenheid inclusief zelfstandigen kwam in 2008 uit op 112.400.
− Met ruim 20.000 banen is het cluster transport & logistiek veruit het grootste
cluster.
− Naast dit cluster zijn ook de clusters bouwen & ontwerpen en food & agribusi-
ness oververtegenwoordigd.
Beroepen
− In Rivierenland zijn relatief veel technische, wiskundige en natuurweten-
schappelijke beroepen. De economische, commerciële, administratieve en ju-
ridische beroepen en ook de (para)medische en verzorgende beroepen komen
naar verhouding minder vaak voor.
− Conform de landelijke ontwikkelingen zullen de technische en wis- en natuur-
kundige beroepen terrein verliezen. Voor de (para)medische en verzorgende
beroepen wordt een toename voorzien.
− Het gemiddelde beroepsniveau in de regio Rivierenland is betrekkelijk laag. De
verwachting is echter dat in de toekomst een flinke inhaalslag gemaakt zal
worden. Vooral het aandeel hogere beroepen zal toenemen.
Werkgelegenheid tot 2020
− Voor de regio Rivierenland wordt een bescheiden groei van de werkgelegen-
heid met 0,1 procent per jaar voorzien. Hierdoor zullen er per saldo ongeveer
1.100 banen bijkomen. De groei in de regio blijft iets achter bij de landelijke
groei. Hetzelfde geldt voor de zeven clusters.
− Inclusief zelfstandigen bedraagt de werkgelegenheidsgroei gemiddeld 0,1 pro-
cent per jaar (+700 arbeidsplaatsen).
− De beroepsbevolking zal de komende jaren dalen. Daarnaast is de sectorstruc-
tuur relatief ongunstig.
− In de clusters bouwen & ontwerpen, metaal & maakindustrie en food & agribu-
siness zal de werkgelegenheid naar schatting dalen. In de overige clusters is
sprake van groei.
49
4 Ontwikkelingen aanbodzijde tot 2020
Dit hoofdstuk gaat in op de ontwikkeling van het arbeidsaanbod in Midden-
Nederland tot 2020. Er wordt een beeld geschetst van de huidige situatie in de
verschillende regio's en er zal worden gekeken naar de verwachte ontwikkeling
tot 2020. In de analyse zal niet alleen worden ingegaan op de kwantiteit, maar
zeker ook op de kwaliteit van het aanbod. De omvang van de (potentiële) be-
roepsbevolking is gebaseerd op gegevens van het CBS (Statline). De bevolkings-
prognoses zijn afkomstig van het ministerie van VROM en gemaakt door ABF.
4.1 Huidige samenstelling naar leeftijd
In hoofdstuk 2 is al aangegeven dat het aanbod van arbeid de komende jaren zal
afnemen. Het arbeidsaanbod neemt af doordat er minder kinderen worden gebo-
ren en doordat jongeren langer doorleren, waardoor ze later toetreden tot de ar-
beidsmarkt. Sommige regio's hebben daarnaast te kampen met het wegtrekken
van jongeren. Dit zijn vooral de landelijke gebieden. Verder laat de huidige sa-
menstelling van de (potentiële) beroepsbevolking zien dat een aanzienlijk deel
hiervan de komende jaren uit het arbeidsproces zal treden als gevolg van pensi-
onering. Op den duur zal dit leiden tot een daling van het arbeidsaanbod, aange-
zien de aanwas onvoldoende zal zijn om de uitstroom te compenseren.
Gemiddeld genomen zal het arbeidsaanbod door vergrijzing en ontgroening
weliswaar afnemen, hiervan zal echter niet in elke regio sprake zijn. Dit heeft
enerzijds te maken met de huidige samenstelling van de bevolking en anderzijds
met de verwachte toekomstige bevolkingsgroei. Figuur 21 laat zien dat het aan-
deel jongeren (tot 25 jaar) in Midden-Nederland vergelijkbaar is met het lande-
lijke aandeel en bovendien nagenoeg gelijk is in de verschillende regio's. Voor de
overige leeftijdsgroepen is het beeld divers. In het Stedelijk gebied Utrecht en in
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden is het aandeel 25- tot 35-jarigen relatief
groot, terwijl het aandeel 45-plussers juist betrekkelijk laag is. Ook in de regio
Rivierenland ligt het aandeel 55-plussers onder het landelijke gemiddelde. Het
arbeidsaanbod in de regio Heuvelrug & Vallei is momenteel het meest vergrijsd.
Figuur 21 Leeftijdsopbouw potentiële beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar), naar regio, 2008
18%
17%
18%
18%
18%
18%
18%
15%
16%
25%
21%
17%
23%
26%
24%
24%
23%
26%
22%
22%
23%
19%
20%
23%
19%
19%
19%
13%
17%
16%
0% 100%
Nederland
Utrecht-West
Heuvelrug & Vallei
Stedelijk gebied Utrecht
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
Rivierenland
15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar
Bron: EIM op basis van CBS Statline.
50
Groei in Stedel ijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Val lei
In drie van de vijf regio's in Midden-Nederland zal de potentiële beroepsbevol-
king de komende jaren dalen. In Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei
zal echter tot 2020 nog sprake zijn van (lichte) groei. In de krimpregio's zal de
daling van de potentiële beroepsbevolking deels worden gecompenseerd door
een stijging van de arbeidsparticipatie, zoals in hoofdstuk 2 ook al is besproken.
Hierdoor is de impact van ongunstige demografische ontwikkelingen op de be-
roepsbevolking (zij die zich daadwerkelijk beschikbaar stellen voor de arbeids-
markt) wat minder groot. Voor heel Midden-Nederland wordt een groei van zowel
de potentiële beroepsbevolking als de beroepsbevolking voorzien. De uitkomst
wordt voor een groot deel bepaald door de ontwikkelingen in Stedelijk gebied
Utrecht, gezien het grote aandeel van deze regio in het totale aanbod in Midden-
Nederland.1
Tabel 13 toont de ontwikkeling van het arbeidsaanbod tot 2020 naar regio en
leeftijd. Over het algemeen geldt dat er tot 2015 in de meeste leeftijdsgroepen
nog sprake zal zijn van groei, maar dat de groep 35- tot 45-jarigen vooral sterk
zal afnemen. Na 2015 zullen ook andere leeftijdgroepen in omvang afnemen of
nog maar zeer beperkt groeien. Stedelijk gebied Utrecht vormt hierop een uit-
zondering. In Heuvelrug & Vallei zal het aanbod licht toenemen door een betrek-
kelijk hoge groei van het aantal jongeren.
1 In 2008 kwam 39 procent van de beroepsbevolking uit de regio Stedelijk gebied Utrecht. In 2020
zal dit naar verwachting toenemen tot 43 procent.
51
Tabel 13 Ontwikkeling arbeidsaanbod, naar leeftijd en regio, 2008-2020
pot.
ber.bev.
(x 1.000)
beroeps-
bevolking
(x 1.000)
gemiddelde jaarlijkse
bevolkingsgroei (%)
pot.
ber.bev.
(x 1.000)
beroeps-
bevolking
(x 1.000)
Regio/leeftijd 2008 2008 2008-2015 2015-2020 2020 2020
Utrecht-West
15-25 jaar 21,3 8,9 0,9 0,3 23,0 9,3
25-35 jaar 18,8 17,9 0,0 -0,1 18,8 18,3
35-45 jaar 32,5 27,3 -2,7 -1,3 25,1 21,7
45-55 jaar 27,4 22,9 0,9 -0,1 29,0 25,1
55-65 jaar 23,0 10,2 0,6 -0,1 23,9 11,9
Totaal 15-65 jaar 123,1 87,2 -0,3 -0,3 119,8 86,2
Heuvelrug & Val.
15-25 jaar 29,3 11,0 1,1 1,2 33,4 12,2
25-35 jaar 26,0 21,8 0,4 0,8 27,8 23,8
35-45 jaar 40,1 32,6 -1,7 -0,5 34,7 29,1
45-55 jaar 38,3 30,6 0,9 -0,1 40,4 33,3
55-65 jaar 31,9 15,1 0,5 -0,1 32,9 17,4
Totaal 15-65 jaar 165,6 111,1 0,1 0,2 169,2 115,8
Stedelijk geb. Utr.
15-25 jaar 59,5 22,1 1,1 1,0 67,3 24,2
25-35 jaar 83,6 70,6 0,7 0,8 91,4 79,0
35-45 jaar 79,0 65,1 -0,3 0,1 77,7 66,0
45-55 jaar 63,2 48,9 2,2 2,0 81,3 64,9
55-65 jaar 44,0 19,7 1,4 1,2 51,4 25,8
Totaal 15-65 jaar 329,3 226,4 0,9 1,0 369,1 259,9
Albl. & Vijfh.
15-25 jaar 10,5 4,5 -0,1 0,4 10,6 4,4
25-35 jaar 12,4 10,7 -0,7 -0,1 11,7 10,3
35-45 jaar 13,5 10,8 -2,5 -1,6 10,4 8,6
45-55 jaar 11,7 8,8 1,1 0,1 12,7 9,8
55-65 jaar 10,2 4,6 0,7 0,0 10,7 5,4
Totaal 15-65 jaar 58,3 39,4 -0,4 -0,3 56,1 38,6
Rivierenland
15-25 jaar 29,4 13,7 0,6 0,6 32,6 14,8
25-35 jaar 27,8 24,5 -0,2 0,1 27,3 24,6
35-45 jaar 43,6 35,5 -2,7 -1,7 28,8 24,2
45-55 jaar 37,8 29,3 1,1 0,0 42,9 34,4
55-65 jaar 27,0 10,5 0,6 0,0 29,2 13,0
Totaal 15-65 jaar 165,7 113,6 -0,3 -0,2 160,9 111,0
Bron: EIM op basis van CBS, CPB en ABF Research - PRIMOS prognose 2009.
52
4.2 Verdeling naar opleidingsniveau
In Figuur 22 is de verdeling van het aanbod naar opleidingsniveau weergegeven.
Hierbij worden drie niveaus onderscheiden: laag (tot mbo 1), middelbaar (havo,
vwo, mbo 2, 3 en 4) en hoog (hbo, w.o.). Er blijken aanmerkelijke verschillen te
zijn in het opleidingsniveau tussen de regio's. In Rivierenland en vooral in Al-
blasserwaard & Vijfheerenlanden is het aandeel lager opgeleiden relatief hoog.
Ook het aandeel middelbaar opgeleiden is betrekkelijk hoog, evenals in de regio
Heuvelrug & Vallei. Stedelijk gebied Utrecht onderscheidt zich door het grote
aandeel hoger opgeleiden1. Het gemiddelde opleidingsniveau in Utrecht-West,
Heuvelrug & Vallei en Stedelijk gebied Utrecht ligt boven het landelijke gemid-
delde (zie ook Figuur 3). In Alblasserwaard & Vijfheerenlanden en Rivierenland
ligt dit juist onder het landelijke gemiddelde.
Voor wat betreft het beeld naar de toekomst wordt in elke regio een stijging van
het gemiddelde opleidingsniveau voorzien. In de meeste regio's stijgt het aan-
deel hoger opgeleiden ten koste van het aandeel lager opgeleiden en in mindere
mate van het aandeel middelbaar opgeleiden.
Figuur 22 Aanbod naar opleidingsniveau en regio, 2008 en 2020
23,2%
25,4%
25,8%
31,5%
15,4%
16,4%
16,9%
19,3%
17,2%
19,8%
47,2%
48,1%
46,6%
44,1%
32,3%
34,1%
45,6%
44,5%
39,8%
41,4%
29,6%
26,5%
27,6%
24,3%
52,2%
49,5%
37,5%
36,2%
43,0%
38,8%
0% 100%
2020
Rivierenland 2008
2020
Alblasserwaard &
Vijfheerenlanden 2008
2020
Stedelijk gebied Utrecht
2008
2020
Heuvelrug & Vallei 2008
2020
Utrecht-West 2008
..
..
.
laag middelbaar hoog
Bron: EIM op basis van CBS Statline.
1 Met de stad Utrecht wonen er weliswaar veel studenten in deze regio, maar het gaat hier uit-
drukkelijk om de hoogst afgeronde opleiding. De meeste studenten behoren dus tot de groep
middelbaar opgeleiden.
53
5 Confrontatie vraag en aanbod
Dit hoofdstuk confronteert de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde met el-
kaar. Dit maakt het mogelijk om een knelpuntenanalyse uit te voeren. De analy-
se is schematisch weergegeven in Figuur 23. Aan de ene kant wordt onderscheid
gemaakt tussen het meer 'statische' deel en het meer 'dynamische' deel van de
regionale arbeidsmarkt, aan de andere kant tussen de vraag- en aanbodzijde van
die markten. Confrontatie van vraag en aanbod kan imperfecties (knelpunten of
discrepanties) op de arbeidsmarkt aan het licht brengen. De analyse heeft be-
trekking op werknemers.
In theorie kunnen op de regionale arbeidsmarkt drie soorten imperfecties optre-
den:
− kwantitatieve discrepanties;
− kwalitatieve discrepanties;
− ondoorzichtigheid van de arbeidsmarkt.
Figuur 23 Knelpuntenanalyse: mogelijke imperfecties op de regionale arbeidsmarkt
Bron: EIM en Research voor Beleid.
In de eerste plaats worden kwantitatieve discrepanties op de regionale arbeids-
markt zichtbaar gemaakt in de analyse. Van kwantitatieve discrepanties is spra-
ke wanneer op de regionale arbeidsmarkt als geheel of voor bepaalde beroeps-
groepen of opleidingsniveaus te weinig werkzoekenden of te weinig vacatures
54
zijn. Confrontatie van de prognoses van de uitbreidings- en vervangingsvraag
enerzijds en de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs naar opleidingsniveau
en -richting anderzijds, laat zien waar kwantitatieve discrepanties worden ver-
wacht.
Naast kwantitatieve discrepanties kunnen ook kwalitatieve discrepanties op de
regionale arbeidsmarkt optreden. Kwalitatieve discrepanties treden op wanneer
de eisen van werkgevers in de regio verschillen van de kwalificaties van werk-
nemers/werkzoekenden, of als werknemers/werkzoekenden hogere eisen stellen
aan arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden dan werkgevers kunnen en willen
bieden. Ten slotte kan ook sprake zijn van knelpunten op het gebied van ondoor-
zichtigheid van de arbeidsmarkt. Het gaat dan in feite om verschillen tussen het
wervingsgedrag van werkgevers en het zoekgedrag van werkzoekenden. Ook het
imago van sectoren of werkgevers onder werkzoekenden kan daarbij een pro-
bleem vormen. Aan de andere kant kunnen werkgevers een negatief beeld heb-
ben van bepaalde (groepen) werkzoekenden.
In de volgende paragrafen wordt de confrontatie van de ontwikkelingen aan
vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt naar regio beschreven. Ingegaan
wordt op de te verwachten uitbreidings- en vervangingsvraag tot 2020 en de te
verwachten arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs. Ook pendelstromen be-
palen deels het beschikbare aanbod voor een regio. Ten slotte wordt inzichtelijk
gemaakt op welke segmenten van de regionale arbeidsmarkt tekorten dan wel
overschotten aan gekwalificeerd personeel worden verwacht, in termen van be-
roepsgroepen.
5.1 Uitbreidingsvraag
De veranderingen in de omvang en de samenstelling van de werkgelegenheid
komen tot uitdrukking in de uitbreidingsvraag naar beroepsgroep. Een positieve
uitbreidingsvraag betekent dat een toename van de werkgelegenheid wordt ver-
wacht, terwijl een negatieve uitbreidingsvraag duidt op krimp in de werkgele-
genheid. De ontwikkeling van de uitbreidingsvraag in specifieke regio's kan van
elkaar afwijken door verschillen in de sectorstructuur en in vestigingsplaatsfacto-
ren.
Regio's met sectoren met een relatief groot werkgelegenheidsaandeel, ondervin-
den meer dan gemiddeld de invloed van de landelijke ontwikkeling van de betref-
fende sector op de regionale werkgelegenheidsgroei. Deze invloed kan zowel po-
sitief als negatief zijn. Daarnaast bepalen vestigingsfactoren de mate waarin de
groei van een regio afwijkt van het landelijke gemiddelde voor een bepaalde sec-
tor. Vestigingsfactoren die een rol spelen zijn ligging, bereikbaarheid, beschik-
baarheid van ruimte en groei van het aantal inwoners. Het belang van een vesti-
gingsfactor verschilt per economische sector.
Vooral uitbreidingsvraag in Stedel i jk gebied Utrecht en Heuvelrug &
Val lei
Landelijk gezien bedraagt de verwachte uitbreidingsvraag ongeveer 171.000 ba-
nen in de periode 2008-2020, wat neerkomt op een gemiddelde jaarlijkse groei
van 0,2 procent (zie paragraaf 2.1). Tabel 14 laat zien dat de ontwikkeling van
de uitbreidingsvraag sterk verschilt tussen de vijf regio's in Midden-Nederland
55
(zie ook hoofdstuk 3). In de regio's met de meeste werkgelegenheid - Stedelijk
gebied Utrecht en Heuvelrug & Vallei - is de uitbreidingsvraag met respectievelijk
0,8 procent en 0,6 procent per jaar het grootst. Absoluut gezien gaat het om een
uitbreidingsvraag van respectievelijk 26.900 en 7.300 banen. Een groot deel van
de verwachte werkgelegenheidsgroei kan worden verklaard door de sterke over-
vertegenwoordiging van de zorgsector in beide regio's. Landelijk wordt de ko-
mende jaren voor deze sector de sterkste werkgelegenheidsgroei verwacht,
vooral als gevolg van de vergrijzing, waardoor meer vraag naar zorg en medi-
sche diensten zal toenemen. Verder is in beide regio's sprake van bevolkings-
groei, in tegenstelling tot de andere regio's.
Tabel 14 Prognose uitbreidingsvraag, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk
geb. Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
-500 -400 -400 -300 -800
ec./com./adm./jur. -400 -100 0 -200 -400
agr./land. -100 -100 0 -100 -200
(para)med./verz. 0 300 800 0 100
overig -600 -400 -1.100 -300 -600
Middelbaar techn./wisk./nat. -700 -300 100 -500 -700
ec./com./adm./jur. -200 600 3.000 -100 100
agr./land. -400 -200 -100 -100 -400
(para)med./verz. 500 2.100 4.900 600 900
overig 0 300 -400 0 0
Hoger techn./wisk./nat. 0 100 500 0 100
ec./com./adm./jur. 500 1.400 4.300 100 600
agr./land. 0 0 0 0 0
(para)med./verz. 400 1.100 3.200 200 600
overig 300 700 3.300 100 500
Wetensch. techn./wisk./nat. 0 100 300 0 0
ec./com./adm./jur. 400 900 3.800 100 700
agr./land. 0 0 0 0 0
(para)med./verz. 200 700 2.400 200 400
overig 200 500 2.400 0 200
Totaal -400 7.300 26.900 -100 1.100
NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som
der delen. Zie voor de uitbreidingsvraag uitgedrukt in percentages bijlage VI.
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.
In Rivierenland is de ontwikkeling van de uitbreidingsvraag redelijk vergelijkbaar
met het landelijke beeld. Utrecht-West en Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
kampen met een verwachte negatieve uitbreidingsvraag. In Utrecht-West heeft
dit deels te maken met de sectorstructuur in die regio. Een aantal clusters waar-
56
in tot en met 2020 een negatieve uitbreidingsvraag wordt verwacht, zoals bou-
wen & ontwerpen, transport & logistiek en food & agribusiness, is oververtegen-
woordigd in deze regio. Aan de andere kant zijn sterke groeisectoren als de za-
kelijke dienstverlening en de zorg juist ondervertegenwoordigd.
Vooral uitbreidingsvraag in medische en verzorgende beroepen
Naar beroepen bezien wordt de grootste uitbreidingsvraag verwacht voor de me-
dische en verzorgende beroepen. Dit geldt voor bijna alle beroepsniveaus. Alleen
op lager niveau is de uitbreidingsvraag beperkt. Dit beeld is in alle regio's te
zien. De uitbreidingsvraag is landelijk vooral groot bij (leerling-)verpleegkundi-
gen, afdelingshoofden van zorginstellingen, artsen, medisch analisten en thera-
peuten.1 Vanuit de expertinterviews2 wordt het beeld bevestigd dat er vooral
groei zal zijn in de aan de zorg gerelateerde beroepen.
Binnen de agrarische beroepen wordt een negatieve uitbreidingsvraag verwacht.
De daling is in belangrijke mate structureel van aard door de toenemende
schaalvergroting en de mechanisatie van het arbeidsproces in de land- en tuin-
bouw. Op hoger en wetenschappelijk niveau is er nauwelijks werkgelegenheid
binnen de agrarische beroepen in Midden-Nederland, zodat hier ook geen sprake
is van uitbreidingsvraag.
In de technische richting is vooral sprake van een verwachte krimp in de werkge-
legenheid op lager en middelbaar niveau, terwijl op hoger en wetenschappelijk
niveau een kleine groei wordt verwacht in de regio's Stedelijk gebied Utrecht en
Heuvelrug & Vallei.
In de economische, administratieve, commerciële en juridische beroepen zal de
werkgelegenheid vooral op hoger en wetenschappelijk niveau groeien. De groei is
vooral geconcentreerd in de regio's Stedelijk gebied Utrecht en Heuvelrug & Val-
lei. De zakelijke dienstverlening en ICT, waar voornamelijk hoogopgeleiden wer-
ken, is sterk vertegenwoordigd in Utrecht en omgeving en de werkgelegenheid in
deze sectoren zal hier naar verwachting harder groeien dan het landelijke ge-
middelde. Als gevolg hiervan ontstaat extra vraag naar economisch en admini-
stratief geschoold personeel. Op lager en middelbaar niveau neemt de vraag
naar dit type personeel juist af.
Ook in de categorie 'overige beroepen' is op hoger en wetenschappelijk niveau
sprake van uitbreidingsvraag. Hieronder vallen onder meer de transportberoe-
pen, pedagogische beroepen, taalkundige en culturele beroepen en beroepen op
het terrein van gedrag en maatschappij. Op lager niveau is sprake van krimp van
de werkgelegenheid.
5.2 Vervangingsvraag
Naast de uitbreidingsvraag is er een tweede component van de totale arbeids-
vraag op een regionale arbeidsmarkt: de vervangingsvraag. De vervangingsvraag
1 Zie ROA (2009), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014.
2 Zie bijlage IV voor een overzicht van de personen/partijen die zijn geïnterviewd voor dit onder-
zoek.
57
is de vraag naar nieuwe arbeidskrachten als gevolg van de vrijgekomen arbeids-
plaatsen van werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt raken of zich
(tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt. Indien de werkgelegenheid niet
krimpt, ontstaan hierdoor vacatures die moeten worden vervuld door nieuwko-
mers op de arbeidsmarkt in de regio, of door arbeidskrachten van buiten de re-
gio (pendelaars).
Hieronder is de totale extra vraag naar werknemers schematisch weergegeven.
Werknemers die uitstromen naar zelfstandig ondernemerschap zullen in dit on-
derzoek ook bijdragen aan de totale vervangingsvraag, aangezien het expliciet
gaat om de totale extra vraag naar werknemers tot en met 2020. Personen die
vanuit het zelfstandig ondernemerschap besluiten om (weer) als werknemer aan
de slag te gaan, zullen de totale vervangingsvraag doen afnemen.
Totale vervangingsvraag bedraagt ruim 100.000 banen tot 2020
Tabel 15 geeft een beeld van de te verwachten vervangingsvraag in de vijf af-
zonderlijke regio's. In totaal ontstaan tot 2020 ongeveer 101.000 baanopeningen
als gevolg van uitstroom van werkenden uit het huidige personeelsbestand. In
absolute omvang is de grootste vervangingsvraag te vinden in Stedelijk gebied
Utrecht, gevolgd door Rivierenland, Heuvelrug & Vallei en Utrecht-West. Alblas-
serwaard & Vijfheerenlanden heeft de kleinste vervangingsvraag van de vijf regi-
o's. Relatief gezien is de vervangingsvraag vooral in Rivierenland, Utrecht-West
en Heuvelrug & Vallei hoog. In deze regio's moet tot 2020 respectievelijk 20 pro-
cent, 19 procent en 18 procent van de werkzame beroepsbevolking worden ver-
vangen door nieuw personeel. In deze regio's treedt de vergrijzing in versterkte
mate op, waardoor veel uitstroom als gevolg van pensionering plaatsvindt.
vraag
2008
vervangingsvraag
pensioen
(53+ in 2008)
� arbeidsongeschikt
� sterfte
� emigratie
� uitstroom naar zelf-
standig ond. (saldo)
extra vraag
t/m 2020
uitbreidingsvraag
+ +
+
+/-
Schema 1 Totale extra vraag naar werknemers t/m 2020
Bron: EIM, 2010.
58
Tabel 15 Prognose vervangingsvraag, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk
geb. Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
900 1.100 2.000 500 1.800
ec./com./adm./jur. 1.300 1.800 3.800 500 1.800
agr./land. 200 200 200 100 200
(para)med./verz. 400 800 1.200 200 700
overig 2.000 2.600 6.600 900 4.000
Middelbaar techn./wisk./nat. 1.300 1.400 2.900 800 1.900
ec./com./adm./jur. 1.700 2.300 6.900 700 2.800
agr./land. 600 400 100 100 600
(para)med./verz. 600 1.100 1.900 300 1.000
overig 300 500 800 100 400
Hoger techn./wisk./nat. 300 300 700 200 200
ec./com./adm./jur. 1.100 1.500 3.800 300 1.300
agr./land. 0 0 100 0 0
(para)med./verz. 200 400 800 0 300
overig 1.200 2.200 6.100 600 1.400
Wetensch. techn./wisk./nat. 100 200 300 0 200
ec./com./adm./jur. 300 500 1.900 100 300
agr./land. 0 0 0 0 0
(para)med./verz. 100 200 500 0 100
overig 500 1.000 3.700 200 600
Totaal 13.200 18.400 44.200 5.600 19.700
NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som
der delen. Zie voor de vervangingsvraag uitgedrukt in percentages bijlage VI.
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.
In de interviews die gehouden zijn in de regio Rivierenland wordt aangegeven
dat vooral bij kleine MKB-bedrijven het besef van een hoge vervangingsvraag er
nog niet altijd is en dat daar ook niet naar gehandeld wordt. Bedrijven weten nog
niet wat hen te wachten staat.
Hoge vervangingsvraag in pedagogische beroepen
De vervangingsvraag is relatief hoog in de categorie 'overige beroepen', vooral
op hoger en wetenschappelijk niveau. Dit komt voor een groot deel doordat de
pedagogische beroepen (waaronder docenten en leraren) hieronder vallen en de-
ze beroepscategorie sterk vergrijsd is. Vooral in een sterk verstedelijkte regio als
Stedelijk gebied Utrecht waarin veel onderwijs wordt aangeboden, leidt dit tot
een hoge vervangingsvraag.
59
Ook de agrarische beroepsgroepen zijn sterk vergrijsd.1 Afhankelijk van de regio
gaat hier zo'n 30 tot 40 procent van de werkzame beroepsbevolking met pensi-
oen. Een deel van deze uitstroom hoeft niet te worden opgevangen, aangezien
de land- en tuinbouw kampt met een sterke structurele krimp van de werkgele-
genheid. Toch is er hier nog sprake van een niet-verwaarloosbare vervangings-
vraag van bijna 3.000 arbeidskrachten, bijna uitsluitend op lager en middelbaar
niveau. In Utrecht-West en Rivierenland, waar het cluster food & agribusiness
sterk vertegenwoordigd is, is de vervangingsvraag het hoogst.
In de technische beroepen is ook sprake van een krimpende werkgelegenheid,
waardoor een deel van de uitstroom als gevolg van pensionering niet hoeft te
worden opgevangen. Op lager niveau is de vervangingsvraag nog het hoogst: in
elke regio moet ongeveer 30 procent van de werkenden worden vervangen. Op
de andere niveaus ligt dit percentage rond de 20 procent. Ook vanuit de exper-
tinterviews is aangegeven dat er de komende jaren een hoge vervangingsvraag
is te verwachten in de technische beroepen.
In de economische, administratieve, commerciële en juridische beroepen en de
(para)medische en verzorgende beroepen is de vervangingsvraag relatief be-
perkt. Het personeel dat werkzaam is in deze beroepen is relatief jong ten op-
zichte van andere beroepsgroepen, waardoor de uitstroom als gevolg van pensi-
onering en arbeidsongeschiktheid lager is. Onder lager en middelbaar opgeleiden
is de vervangingsvraag iets groter dan onder hoger en wetenschappelijk opgelei-
den.
5.3 Arbeidsmarktinstroom
Aan de aanbodkant is de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs (schoolver-
laters) de belangrijkste categorie. Het gaat hier om de verwachte arbeidsmarkt-
instroom van schoolverlaters die vanuit het initiële (dag)onderwijs op de ar-
beidsmarkt instromen. Landelijke gegevens van het ROA2 omtrent de arbeids-
marktinstroom vanuit de diverse opleidingsrichtingen en -niveaus zijn vertaald
naar het niveau van de vijf regio's. Daarbij is tevens rekening gehouden met het
feit dat een deel van de schoolverlaters niet kiest voor een baan in loondienst,
maar voor zelfstandig ondernemerschap. Gemiddeld zo'n 3 procent van de
schoolverlaters maakt deze keuze.3
Het uiteindelijke aanbod op de regionale arbeidsmarkt wordt tevens beïnvloed
door pendelstromen van werkenden tussen regio's. Enerzijds is een deel van de
beroepsbevolking voor een regio niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt, aange-
zien deze buiten de regio werkt. Anderzijds kan de regio gebruik maken van
werkenden die buiten de regio wonen en bereid zijn om dagelijks naar de regio
te pendelen voor werk. Door ook voor deze pendelstromen te corrigeren ontstaat
de totale arbeidsmarktinstroom die beschikbaar is voor de regionale arbeids-
1 Zie bijvoorbeeld ook EIM (2010), Beschikbaarheid menselijk kapitaal duurzame agroproductie in
2020.
2 ROA (2009), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014.
3 ROA (2009), Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2008.
60
markt. Een schematisch overzicht van de totale instroom van werknemers tot en
met 2020 is hieronder weergegeven.
Tot 2020 136.000 schoolverlaters beschikbaar voor regionale ar-
beidsmarkt
Uit het onderwijs stromen tot 2020 ongeveer 136.000 schoolverlaters in op de
arbeidsmarkt. Bijna de helft daarvan is afkomstig uit het Stedelijk gebied
Utrecht, waar de meeste opleidingsrichtingen op alle niveaus worden aangebo-
den. In een regio als Alblasserwaard & Vijfheerenlanden is geen hoger en weten-
schappelijk onderwijs aanwezig, waardoor het aanbod van schoolverlaters op de-
ze niveaus gering is.1 In deze regio wordt het ontbreken van hoger onderwijs ook
als een probleem gezien, aangezien hoger opgeleiden wegtrekken naar Utrecht of
andere delen van de Randstad en zich daar na de genoten opleiding ook vesti-
gen. In deze regio wordt ook aangegeven dat men moeite heeft om mbo'ers aan
zich te binden, terwijl er veel bedrijven zijn die zich juist richten op het mbo. Dit
heeft vooral te maken met het ontbreken van goede voorzieningen in deze regio,
waardoor ze naar de 'grote' stad trekken.
Uitgaande pendel Utrecht-West en Rivierenland, ingaande pendel Ste-
del i jk gebied Utrecht
Niet alle schoolverlaters zijn beschikbaar voor de eigen regio. In sommige regio's
is sprake van aanzienlijke pendelstromen. In Utrecht-West en Rivierenland is
sprake van een per saldo uitgaande pendelstroom. Dit betekent dat er meer
mensen die hier woonachtig zijn in andere regio's werken, dan dat er mensen die
1 Een deel van de leerlingen/studenten die in deze regio wonen, is bereid om vanuit huis te reizen
naar steden buiten de regio (bijv. Rotterdam of Dordrecht) voor een opleiding.
werkloze
beroepsbevolking
saldo pendel
instroom vanuit
scholen
extra aanbod
t/m 2020
uitstroom naar zelf-
standig ond.
+/-
+
+
-
Schema 2 Totale extra aanbod van werknemers t/m 2020
Bron: EIM, 2010.
61
elders woonachtig zijn hier komen werken. Dit verkleint dus het aanbod in
Utrecht-West en Rivierenland. In beide regio's is het negatieve pendelsaldo rond
de 5.000 werkzame personen. Stedelijk gebied Utrecht profiteert juist van een
positief pendelsaldo (ongeveer 18.000 personen). De grote stad Utrecht heeft
een grote aantrekkingskracht op arbeidskrachten die buiten de regio woonachtig
zijn. Het zijn vooral hoger opgeleiden die dagelijks pendelen tussen de woon- en
werkplaats. In de regio's Heuvelrug & Vallei en Alblasserwaard & Vijfheerenlan-
den zijn de ingaande en uitgaande pendelstromen redelijk in evenwicht.
Arbeidsmarktinstroom vanuit de verschi l lende opleidingsricht ingen
Wanneer voor deze pendelstromen gecorrigeerd wordt, is de totale arbeidsmarkt-
instroom tot 2020 zo'n 144.000 personen. Het aanbod wordt dus iets vergroot
door mensen die niet in Midden-Nederland wonen, maar wel werken in een van
de vijf regio's. In de lagere opleidingscategorieën is de arbeidsmarktinstroom re-
latief hoog. In de interviews wordt aangegeven dat de instroom in de techniek te
laag is om aan de te verwachten vervangingsvraag te voldoen. De lage instroom
wordt onder andere veroorzaakt door het slechte imago van de sector. In totaal
stromen er zo'n 38.000 schoolverlaters in op de lagere niveaus op de arbeids-
markt. Met uitzondering van de richting techniek is de arbeidsmarktinstroom be-
trekkelijk hoog. In de andere richtingen bedraagt de instroom ongeveer 30 pro-
cent van de totale werkgelegenheid.
Op middelbaar niveau stromen er in totaal zo'n 53.000 personen in op de ar-
beidsmarkt. Hier zijn de categorie 'overig' (vooral lerarenopleidingen), (para)-
medisch en verzorgend en in iets mindere mate techniek de dominante oplei-
dingsrichtingen. In zowel absolute als relatieve omvang komen de meeste gedi-
plomeerde schoolverlaters uit Stedelijk gebied Utrecht.
Op hoger niveau stromen bijna 32.000 personen in op de arbeidsmarkt van Mid-
den-Nederland. Een deel daarvan is woonachtig in andere regio's (ingaande pen-
del). Op dit niveau is de instroom vooral hoog voor de economische, administra-
tieve, commerciële en juridische beroepen en voor de (para)medische en verzor-
gende beroepen.
Op wetenschappelijk niveau bedraagt de instroom ongeveer 21.000 personen.
Ook hier wordt een deel van het aanbod gevormd door werkenden van buiten de
regio. Net zoals op het hogere niveau zijn de richtingen economisch/administra-
tief/commercieel/juridisch en (para)medisch/verzorgend dominant.
62
Tabel 16 Prognose arbeidsmarktinstroom (gecorrigeerd voor pendelstromen), naar be-
roepsgroep en regio, 2008-2020
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk
geb. Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
300 500 1.300 300 700
ec./com./adm./jur. 1.500 2.300 6.600 700 2.100
agr./land. 200 200 300 100 300
(para)med./verz. 500 1.000 2.200 300 800
overig 2.100 2.800 6.200 600 4.300
Middelbaar techn./wisk./nat. 900 1.500 4.900 900 1.600
ec./com./adm./jur. 2.000 4.400 13.100 1.300 3.600
agr./land. 300 200 100 100 400
(para)med./verz. 700 2.100 6.800 900 1.200
overig 500 1.200 2.600 400 700
Hoger techn./wisk./nat. 200 300 1.000 100 200
ec./com./adm./jur. 1.500 3.000 10.600 300 1.500
agr./land. 0 0 100 0 0
(para)med./verz. 200 600 2.200 100 300
overig 600 1.700 6.600 200 800
Wetensch. techn./wisk./nat. 100 200 700 0 200
ec./com./adm./jur. 700 1.500 8.000 100 900
agr./land. 0 0 0 0 0
(para)med./verz. 100 400 1.600 0 200
overig 300 900 4.500 100 500
Totaal 12.500 25.000 79.400 6.500 20.300
NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som
der delen. Zie voor de arbeidsmarktinstroom uitgedrukt in percentages bijlage VI.
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB en ROA.
5.4 Aanbodtekorten en -overschotten
Confrontatie van de verwachte ontwikkelingen in de arbeidsvraag en de te ver-
wachten arbeidsmarktinstroom leidt tot een indicatie van aanbodoverschotten en
-tekorten voor de verschillende beroepsgroepen. Bij het interpreteren van deze
gegevens moet in ogenschouw worden genomen dat er geen rekening wordt ge-
houden met mobiliteit op de arbeidsmarkt. Het gaat hier dus niet om baanwisse-
laars, maar om toetreding tot of verdwijning van de arbeidsmarkt in zijn totali-
63
teit.1 Voor de arbeidsmarkt als totaal zijn bewegingen van baan naar baan neu-
traal. Uiteraard is er in werkelijkheid ook sprake van concurrentie op de ar-
beidsmarkt, zeker wanneer de conjunctuur weer gaat aantrekken en de krapte
op (segmenten van) de arbeidsmarkt terugkeert. In zo'n situatie zullen werkge-
vers zowel in verschillende regio's als in verschillende sectoren met elkaar con-
curreren om (gekwalificeerd) personeel.
Tabel 18 presenteert de verwachte aanbodoverschotten en -tekorten naar de
verschillende beroepsgroepen en de vijf regio's van Midden-Nederland. Bij het
bepalen van de overschotten en tekorten per beroepsgroep is het aantal baan-
openingen, bestaande uit de som van de uitbreidings- en vervangingsvraag, af-
gezet tegen de arbeidsmarktinstroom (gecorrigeerd voor de pendel). Tevens is
de huidige werkloosheid per beroepsgroep in de cijfers verdisconteerd. Op deze
wijze kan een inschatting worden gemaakt van de verwachte totale werkloosheid
per regio in 2020. In kwalitatieve zin zal ook specifieker worden ingegaan op
overschotten en tekorten binnen bepaalde beroepsgroepen. Dit is met name ge-
baseerd op analyses van ROA2.
Werkloosheid neemt toe tot 2020…
Volgens gegevens van UWV WERKbedrijf waren er in 2008 ongeveer 22.000
werkzoekenden in de regio Midden-Nederland. De werkloosheid lag daarmee op
3,7 procent van de beroepsbevolking. De verwachting is dat dit percentage met
1 procentpunt toeneemt tot 4,7 procent in 2020. In totaal zijn dan naar schatting
zo'n 30.000 personen in Midden-Nederland werkloos. Meer dan de helft van de
werklozen is te vinden in de dichtstbevolkte regio Stedelijk gebied Utrecht. In de
overige regio's schommelt de werkloosheid tussen de 2.000 en 4.000 personen.
Let wel, de werkloosheid zal toenemen ten opzichte van 2008. Dat jaar lag net
na de top van de conjunctuur. De gehele economische neergang is dus inbegre-
pen in de analyse. De werkloosheid zal vooral in de periode 2009-2011 oplopen.
Een vergelijking van de situatie in 2020 met bijvoorbeeld 2010 zal naar alle
waarschijnlijkheid een wat positiever beeld opleveren.
…maar tekorten ontstaan op hoger en wetenschappeli jk niveau
Per saldo is dan wel sprake van een toename van de werkloosheid, maar die
vindt onevenredig hard plaats onder laag- en middelbaar opgeleiden, vergeleken
met hoger en wetenschappelijk opgeleiden. De ontwikkelingen aan vraag- en
aanbodzijde leiden tot verwachte tekorten aan gekwalificeerd personeel op hoger
en wetenschappelijk niveau. Op hoger niveau is er een tekort van naar schatting
9.600 personen, terwijl het tekort op wetenschappelijk niveau op ongeveer 4.600
personen uitkomt. Er worden dus wervingsproblemen in Midden-Nederland ver-
wacht tot 2020 op de hogere beroepsniveaus.
1 Baanwisselaars blijven immers actief op de arbeidsmarkt en zijn daarmee niet van invloed op het
totale aanbod. Gemiddeld wisselt ca. 12% van de werknemers jaarlijks van sector. De mobiliteit
is met name hoog in de zakelijke dienstverlening en de horeca (ca. 18%). Openbaar bestuur en
onderwijs hebben een relatief lage mobiliteit (8%). De mobiliteit hangt samen met de sectoront-
wikkeling, carrièreperspectief, baanzekerheid en imago. Bij hoogconjunctuur is de mobiliteit ho-
ger dan bij laagconjunctuur.
2 ROA (2009), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014.
64
Vooral tekorten in medische, verzorgende en pedagogische beroepen
De arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs met betrekking tot de zorggerela-
teerde beroepen is onvoldoende om aan de toekomstige vraag op de regionale
arbeidsmarkt te voldoen. Door de vergrijzing zal de vraag naar zorg en medische
diensten sterk toenemen. Zeer groot zijn de problemen voor het vinden van ver-
pleegkundigen en leerling-verpleegkundigen, therapeuten, medisch analisten en
afdelingshoofden van zorginstellingen. Op hoger en wetenschappelijk niveau zijn
de verwachte problemen het grootst. Dit beeld wordt ook bevestigd in de inter-
views. Op hbo-niveau worden de grootste knelpunten verwacht voor het aantrek-
ken van personen met een opleiding hbo-verpleegkunde, hbo-radiologie en hbo-
(fysio)therapie. De tekorten op wetenschappelijk niveau ontstaan waarschijnlijk
vooral in de richtingen w.o.-tandheelkunde, w.o.-farmacie en -medische biologie
en w.o.-(dier)geneeskunde. De lage instroom wordt vooral veroorzaakt door het
slechte imago van de sector (hard werken en slechte arbeidsvoorwaarden (sala-
ris)). Al lijkt het besef dat het vooral om hoger opgeleiden gaat (nog) niet bij ie-
dereen aanwezig. Op het middelbare niveau worden knelpunten verwacht voor
het aantrekken van personen met een opleiding mbo-dokters-, -tandarts- en -
dierenartsassistent, mbo-apothekersassistent en mbo-verpleging.
De problematiek binnen de zorg geldt voor elke regio in sterke mate, en is ook
een landelijk probleem. Dit betekent dat er een sterke concurrentie op gang zal
komen tussen werkgevers in de verschillende regio's om dit type personeel aan
te trekken. Op middelbaar niveau ontstaan ook tekorten in sommige regio's,
maar op dit niveau zijn de wervingsproblemen iets minder nijpend. Dit kan te-
vens betekenen dat er concurrentie gaat ontstaan tussen de verschillende be-
roepsniveaus. Als werkgevers niet aan hoger opgeleid personeel kunnen komen,
kunnen ze overwegen om personeel met lagere kwalificaties aan te nemen. Dit
vergroot het belang van het aanbieden van goede interne opleidingen en bijscho-
ling. Ook omscholing van personeel uit andere beroepsgroepen is een optie.
Werkgevers geven ook het belang aan van (interne) opleidingen. Daarnaast dient
er minder naar de kwalificaties van de werknemer gekeken te worden, maar
meer naar de persoon (ambitie, drive) en zijn/haar competenties. Op deze ma-
nier komt er een bredere poule van werknemers beschikbaar.
Opvallend is verder dat de geïnterviewden aangeven dat vooral in de technische
beroepen de komende jaren tekorten zullen ontstaan op lager en middelbaar ni-
veau door een te lage instroom, terwijl dit niet direct uit de cijfers blijkt. Op het
middelbare niveau spelen de tekorten echter vooral op mbo 4-niveau, iets dat in
de vorige periode van hoogconjunctuur ook sterk speelde. In dit onderzoek wordt
het middelbare onderwijs echter niet verder onderscheiden naar niveaus. De te-
korten op mbo 4-niveau worden hierdoor overschaduwd door de overschotten op
de lagere niveaus (vooral mbo 2). De grootste knelpunten binnen de technische
beroepen worden verwacht voor de laboratoriumassistenten, laboranten, bouw-
vakkers, aannemers, installateurs, bankwerkers en lassers.
Een van de oorzaken voor de lage instroom die is genoemd, is vooral het slechte
imago van de sector ('vuil werk'). Voor het kleinbedrijf zal het lastig zijn om per-
soneel aan te trekken, omdat het voor hen moeilijker is om zich aan (potentiële)
werknemers te presenteren. Wat als een extra probleem wordt gezien, is dat be-
drijven vanwege de economische teruggang geen of minder leerplekken voor
studenten kunnen aanbieden. Dit is zorgwekkend omdat leerlingen zo ook niet de
mogelijkheid hebben om ervaring op te doen binnen de sector techniek. Dit kan
65
resulteren in een verdere toename van de kwalitatieve en kwantitatieve discre-
pantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.
Ook in de categorie 'overige beroepen' zijn op hoger en wetenschappelijk niveau
tekorten te verwachten. Dan gaat het vooral om docenten en leraren, waaraan
landelijk gezien naar verwachting grote tekorten ontstaan. Achtergrond van het
probleem is de grote uitstroom van docenten en leraren, aangezien het hier een
sterk vergrijsde beroepsgroep betreft. Dit betreft voornamelijk leraren voor het
basisonderwijs en leraren voor de richtingen natuur en techniek en economie en
maatschappij. Ook in de transportberoepen zullen naar verwachting tekorten op-
treden. Een van de knelpunten in de transportsector is de beperkte mogelijkheid
tot het maken van carrière. Chauffeur ben je voor het leven. Verder is het be-
langrijk voor werkgevers om flexibiliteit aan te bieden (bijvoorbeeld vier dagen
werken, flexibele werkroosters). Dit is planningtechnisch voor het bedrijf lasti-
ger, maar noodzakelijk om werknemers aan te trekken en aan de sector te bin-
den.
De tekorten zullen zich vooral voordoen in de clusters gezondheid & technologie
(middelbare, hogere en wetenschappelijk zorgberoepen), bouwen & ontwerpen
en metaal & maakindustrie (middelbare en hogere technische beroepen) en in
transport & logistiek (vooral lagere transportberoepen).
Tot slot is in onderstaande tabel voor iedere beroepsgroep waarvoor tekorten
worden voorzien, aangegeven voor welke specifieke beroepen er vooral tekorten
worden verwacht en binnen welke clusters de tekorten zich hoofdzakelijk zullen
voordoen.
Tabel 17 Overzicht beroepsgroepen waarvoor vooral tekorten worden verwacht
beroepsniveau beroepsrichting beroepen met grootste tekorten cluster
laag transportberoepen � chauffeurs transport & logistiek
middelbaar technische en wis-
en natuurkundige
beroepen
� bouwvakkers
� aannemers en installateurs
� bankwerkers en lassers
� laboratoriumassistenten
� laboranten
bouwen & ontwerpen
bouwen & ontwerpen
metaal & maakindustrie
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
middelbaar (para)medische
en verz. beroepen
� verpleegkundigen
� dokters-, tandarts- en apothe-
kersassistenten
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
hoger +
wetensch.
(para)medische
en verz. beroepen
� therapeuten
� medisch analisten
� afdelingshoofd zorginstelling
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
gezondheid & technologie
hoger +
wetensch.
pedagogische be-
roepen
� leraren basisonderwijs
� leraren binnen de richting na-
tuur en techniek en economie
en maatschappij
buiten clusters, vooral
onderwijs
Bron: EIM, 2010.
66
Tabel 18 Prognose aanbodoverschotten en -tekorten, naar beroepsgroep en regio, 2008-
2020 (beroepsgroepen met tekorten zijn rood gemarkeerd)
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk geb.
Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland M-NL
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
-100 0 200 200 100 400
ec./com./adm./jur. 900 1.000 3.900 500 1.200 7.500
agr./land. 0 0 200 100 300 700
(para)med./verz. 200 200 800 200 300 1.600
overig 1.300 2.000 4.100 500 2.600 10.600
Middelbaar techn./wisk./nat. 400 600 2.300 600 600 4.500
ec./com./adm./jur. 800 2.000 4.400 800 1.100 9.000
agr./land. 0 0 100 100 200 300
(para)med./verz. -400 -900 500 100 -500 -1.200
overig 400 600 2.500 300 600 4.500
Hoger techn./wisk./nat. -100 -100 -300 -100 -100 -700
ec./com./adm./jur. 100 400 3.000 -100 -200 3.100
agr./land. 0 0 0 0 0 -100
(para)med./verz. -300 -900 -1.800 -200 -600 -3.800
overig -600 -1.000 -2.000 -400 -900 -4.900
Wetensch. techn./wisk./nat. 0 0 200 0 0 200
ec./com./adm./jur. 0 200 2.400 -100 0 2.400
agr./land. 0 0 0 0 0 0
(para)med./verz. -200 -400 -1.200 -100 -400 -2.300
overig -400 -400 -1.300 -100 -100 -2.400
Totaal tekorten in personen 2.100 3.700 6.600 1.100 2.800 16.300
Werkloosheid in personen 2.100 3.300 18.000 2.200 4.000 29.400
NB: aantallen zijn afgerond op honderdtallen, kolomtotalen kunnen hierdoor afwijken van de som
der delen. Zie voor de aanbodoverschotten en -tekorten uitgedrukt in percentages bijlage VI.
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB, UWV WERKbedrijf en ROA.
Aanbodoverschotten ontstaan vooral bij de lagere en middelbare beroepsgroe-
pen, met name bij de economische en administratieve beroepen. De beroepen
komen in alle clusters voor, maar zijn voor een groot deel terug te vinden in de
clusters financiële & adviesdiensten en transport & logistiek. Een sterk groeiende
zorgsector zorgt daarentegen niet alleen voor meer vraag naar (para)medische
en verzorgende beroepen, maar ook voor meer vraag naar economische en ad-
ministratieve beroepen. Een deel van de overschotten in andere clusters zou
hierdoor dus kunnen worden opgevangen.
67
5.5 Globale oplossingsrichtingen
Het onderzoek is er vooral op gericht de ontwikkelingen en mogelijke knelpunten
tot 2020 in kaart te brengen. In deze laatste paragraaf zullen echter ook een
aantal globale oplossingsrichtingen worden aangedragen.
Oplossingen via arbeidsmarktcirkel
Om goed te kunnen duiden waar de imperfecties op de arbeidsmarkt zich voor-
doen, is het nuttig deze te koppelen aan de mogelijkheden om er een oplossing
voor te vinden. Steeds meer beleidsmakers maken hierbij gebruik van de zoge-
naamde 'Arbeidsmarktcirkel' (zie Figuur 24). Deze cirkel brengt veel opties en
instrumenten bij elkaar die de verschillende actoren voor de oplossing van im-
perfecties op de arbeidsmarkt ter beschikking staan. Daarbij kan het gaan om
oplossingen voor regionale maar ook voor sectorale knelpunten.
Figuur 24 Oplossingenmodel: arbeidsmarktcirkel met kansrijke oplossingen voor discre-
panties op de arbeidsmarkt
Bron: www.minez.nl; bewerking EIM en Research voor Beleid.
De Arbeidsmarktcirkel (ofwel Cirkel van Stimulus) onderscheidt vier kwadranten:
− De reserves op de arbeidsmarkt: als er onvoldoende scholieren op de markt
komen, is het nodig naar ander aanbod te zoeken. Het gaat dan om het be-
middelen van werklozen, het aanspreken van (kennis)migranten, het mobilise-
ren van de stille reserve (vooral herintreders) en het bevorderen van pendel-
stromen (naar Midden-Nederland in dit geval);
− Het onderwijs: het betreft hier het bevorderen en op de juiste manier inrich-
ten van de stromen in en uit het onderwijs en het verbeteren van de aanslui-
ting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;
− De werkenden: als de sleutel niet bij nieuwe instroom kan liggen, moet de op-
lossing bij het huidige personeel worden gezocht. Hierbij gaat het zowel om
het optimaliseren van de inzet van zittende werknemers (employability), bij-
voorbeeld door interne en externe mobiliteit (al dan niet ondersteund door
EVC-trajecten of door om-, her- en bijscholing), als om het voorkomen van
ongewenste uitstroom van werknemers;
− De bedrijfsvoering: de oplossing van personele knelpunten kan ook gelegen
zijn in het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit door bijvoorbeeld orga-
nisatorische of technologische aanpassingen of door het verhuizen van activi-
teiten.
In bijlage IX is de arbeidsmarktcirkel opgenomen in tabelvorm. Hierin staat een
overzicht van mogelijke oplossingsrichtingen.
68
In de interviews zijn verder, naast de in de vorige hoofdstukken genoemde knel-
punten, de volgende knelpunten en oplossingsrichtingen naar voren gekomen:
− In het mbo worden veel (populaire) opleidingen aangeboden waar veel in-
stroom is, maar waar, gezien vanuit werkgevers weinig vraag naar is. Leerlin-
gen kiezen wat ze leuk vinden en kijken minder naar economische perspectie-
ven. Oplossingsrichtingen hiervoor kunnen zijn het stellen van quota aan be-
paalde opleidingen of het beter voorlichten van studenten over de carrièreper-
spectieven. Ook de financieringsstructuur van scholen zou moeten veranderen
om hier verandering in te brengen. Scholen worden nu betaald per leerling.
Dit werkt in de hand dat zij populaire opleidingen blijven aanbieden terwijl
daar geen tot nauwelijks vraag naar is.
− Een deel van de bedrijven heeft behoefte aan inzet van medewerkers voor
twee dagen (bijvoorbeeld financiële administratie). Het is echter moeilijk om
deze vacatures te vervullen. Vacatures van dit soort bedrijven zouden met el-
kaar gecombineerd moeten kunnen worden, zodat er één fulltime baan ont-
staat, de zogenaamde stapelbaan. Er is op dit moment alleen geen organisatie
die dit faciliteert. Uitzendbureaus doen dit niet. Er zou bijvoorbeeld een websi-
te gecreëerd kunnen worden waar mensen zich kunnen inschrijven voor deze
vacatures.
− Voor werkgevers is het onduidelijk wie het aanspreekpunt is als het gaat om
het onderwerp arbeidsmarkt, doordat er te veel 'loketten' en initiatieven zijn
op dit punt. Dit moet veel meer gecoördineerd worden en er moet 1 loket ko-
men. Goede initiatieven om dit probleem aan te pakken zijn wel 'werk030' en
het servicepunt detailhandel.
− Er is een waslijst aan initiatieven op het gebied van arbeidsmarkt. Deze initia-
tieven zijn veelal subsidiegedreven. Dit kan veel meer en beter worden geco-
ordineerd en gebundeld. Er zou in kaart moeten worden gebracht welke initia-
tieven er zijn. Het overzicht ontbreekt.
− Leerlingen moeten breder opgeleid worden zodat het voor hen makkelijker
wordt om te switchen in hun arbeidscarrière, doordat ze wat algemener wor-
den opgeleid.
− In de toekomst is een tekort aan hoger opgeleiden te verwachten. Het gemid-
delde opleidingsniveau zal in Nederland wel stijgen. Dit betekent echter dat de
gemiddelde w.o.'er/hbo'er minder goed is. Er is functie-inflatie. Dit werkt in
de hand dat werkgevers meer naar de kwaliteit van het onderwijs zullen kij-
ken en naar prestaties van leerlingen. Verbetering van de kwaliteit in het on-
derwijs is noodzakelijk.
− Daarnaast worden in de toekomst vooral in de zorg en techniek tekorten aan
werknemers verwacht. Genoemde oplossingsrichtingen in deze sectoren zijn
onder andere:
Zorg
− Inschakelen van technologie om in de toekomst met minder personeel te kun-
nen werken.
− Voorkomen van uitstroom door opleidingen en/of betere arbeidsvoorwaarden
aan te bieden. Bij het laatste bestaat wel het gevaar dat het huidige personeel
teleurgesteld raakt.
− Verbeteren van het imago van de zorg: inspelen op zingeving, voorlichting (er
zijn meer banen dan werken aan het bed, bijvoorbeeld telefoniste).
69
Techniek
− Verbeteren van het imago: techniekdagen, voorlichting.
− Verbeteren van arbeidsvoorwaarden:.meer flexibiliteit, bijvoorbeeld de moge-
lijkheid om vier dagen te werken.
− Aansluiten van arbeidsmarkt en onderwijs (met name mbo) in de techniek.
Technologische ontwikkelingen gaan sneller dan het basisonderwijs kan bijbe-
nen. Er worden forse knelpunten verwacht in de aansluiting van onderwijs en
arbeidsmarkt. Oplossingen zijn onder andere docentstages en het beter ‘brie-
fen’ van het onderwijs over wat de wensen van het bedrijfsleven zijn.
71
BIJLAGE I Langetermijnprognoses CPB
In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de scenariostudie van het CPB
Vier gezichten in Nederland.1 De in deze studie gepresenteerde prognoses voor
2020 zijn mede gebaseerd op het scenario Strong Europe (zie hierna).
De studie Vier gezichten op Nederland brengt mogelijke ontwikkelingen voor de
Nederlandse economie in kaart door middel van vier scenario's. De studie dient
als achtergrond voor het analyseren van strategische vraagstukken die spelen op
de lange termijn. Centraal uitgangspunt daarbij is dat Nederland onlosmakelijk
verbonden is met Europa. Toekomstbeelden voor Nederland kunnen dan ook niet
los gezien worden van corresponderende beelden voor Europa. In oktober 2003
heeft het CPB de studie Four Futures of Europe uitgebracht, waarin in vier scena-
rio's mogelijke toekomstbeelden voor Europa zijn beschreven. Vervolgens zijn de
vier scenario's voor Nederland uitgewerkt en is er een kwantitatieve invulling aan
gegeven tot 2040, op nationaal niveau en voor afzonderlijke bedrijfstakken.
Twee sleutelonzekerheden
De vier scenario's zijn geordend rond twee sleutelonzekerheden. De eerste be-
treft de mate waarin landen bereid en in staat zijn om internationaal samen te
werken. Op Europees niveau is de uitdaging om slagvaardig te blijven opereren
en tegelijkertijd de legitimiteit te behouden. Een belangrijke vraag is of Europa
kiest voor een gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende problemen, of dat
lidstaten meer belang hechten aan hun eigen soevereiniteit en identiteit. Ook op
mondiaal niveau spelen belangrijke vraagstukken van internationale samenwer-
king, waaronder milieu en handelsliberalisatie.
De tweede sleutelonzekerheid voor Europa is de hervorming van de collectieve
sector. Alle Europese landen krijgen in de komende decennia te maken met een
vergrijzende bevolking, verdergaande individualisering en een naar verwachting
toenemende loonongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleiden. Deze trends ver-
hogen de druk op de collectieve sector. De vraag is voor welk niveau van publie-
ke voorzieningen de lidstaten zullen kiezen. Welke taken worden verricht door de
collectieve sector en welke worden afgestoten en overgelaten aan de markt?
De twee sleutelonzekerheden vormen de basis van de vier scenario's. De onze-
kerheden en de daaruit afgeleide scenario's zijn getekend in Figuur 25. Elk kwa-
drant van deze figuur geeft een scenario weer. In Regional Communities hechten
landen veel waarde aan hun soevereiniteit en identiteit, terwijl hervormingen in
de collectieve sector nauwelijks tot stand komen. In Strong Europe vinden wel
enige hervormingen plaats in de sociale zekerheid. In Transatlantic Market wordt
de collectieve sector wel hervormd, maar zijn de Europese landen niet bereid om
een deel van hun soevereiniteit in te leveren. In Global Economy wordt interna-
tonale samenwerking gecombineerd met een grondige herziening van de collec-
tieve sector.
1 CPB, 2004, Vier gezichten op Nederland.
72
Figuur 25 Sleutelonzekerheden en de vier scenario's
Bron: CPB, 2004, Vier gezichten op Nederland.
Deze vier scenario's leiden tot grote verschillen in economische groei. Deze groei
is het hoogst in een wereld waarin internationale samenwerking en marktgericht
handelen samengaan, het Global Economy scenario. Het is echter belangrijk te
benadrukken dat economische groei maar één kant van de medaille is. Marktge-
richt handelen leidt weliswaar tot hogere economische groei, maar ook tot grote-
re inkomensverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden en tussen werkenden en
niet-werkenden. Daarnaast is er in een marktgerichte omgeving minder aandacht
voor grensoverschrijdende milieuvraagstukken en worden de problemen op dit
terrein niet aangepakt. Internationale samenwerking heeft voordelen op het ge-
bied van economie en milieu, maar gaat ten koste van soevereiniteit en identiteit
van de afzonderlijke landen.
Vier scenario's voor Europa
Regional Communities
In het scenario Regional Communities hechten landen sterk aan hun eigen soe-
vereiniteit waardoor de Europese Unie er niet in slaagt om institutionele hervor-
mingen door te voeren. Ook internationale handelsliberalisatie komt niet van de
grond, waardoor de wereld uiteenvalt in een aantal handelsblokken. Internatio-
nale milieuvraagstukken worden niet aangepakt. Toch is de milieudruk relatief
laag vanwege de lage economische groei. Er zijn nauwelijks hervormingen van
73
de collectieve sector in dit scenario. Collectieve regelingen blijven in stand,
waarbij de nadruk ligt op een gelijkmatige inkomensverdeling en solidariteit.
Door het gebrek aan prikkels in de sociale zekerheid en de hoge belasting- en
premietarieven is de arbeidsparticipatie relatief laag en de werkloosheid hoog.
Gebrek aan concurrentie remt de noodzaak voor bedrijven om te innoveren. De
verbrokkelde markten belemmeren de snelle verspreiding van kennis en de klei-
ne inkomensverschillen leiden tot een matige stimulans voor het opbouwen van
menselijk kapitaal. De jaarlijkse arbeidsproductiviteitstijging en economische
groei zijn gering.
Strong Europe
In Strong Europe is er veel aandacht voor internationale samenwerking. De Eu-
ropese instellingen worden succesvol hervormd en landen geven een deel van
hun soevereiniteit op. Daarmee wordt Europa een invloedrijke speler op het eco-
nomische en politieke wereldtoneel. Dit maakt het mogelijk internationale mili-
euvraagstukken gecoördineerd aan te pakken. Europa doet enige concessies aan
de Verenigde Staten die daarna het Kyoto-verdrag ratificeren. Turkije treedt toe
tot de Europese Unie.
Het sociaaleconomische beleid is net als in Regional Communities gericht op soli-
dariteit en een gelijkmatige inkomensverdeling, al vinden er wel enige hervor-
mingen plaats. Door deze hervormingen, door hogere investeringen in onderwijs
en onderzoek en door de grotere markt komt de groei van de arbeidsproductivi-
teit hoger uit dan in Regional Communities. Ook de economische groei is in dit
scenario hoger.
Transatlantic Market
In het scenario Transatlantic Market wordt de uitbreiding van de Europese Unie
geen politiek succes. Daarvoor hechten landen te veel aan hun soevereiniteit en
lossen zij problemen op nationaal niveau op. Wel vindt er een vergaande han-
delsliberalisatie plaats tussen de Verenigde Staten en Europa, waardoor er op
termijn een nieuwe interne markt ontstaat. Het scenario kenmerkt zich door een
overheid die de eigen verantwoordelijkheid van burgers benadrukt. De verzor-
gingsstaat wordt ingeperkt en publieke voorzieningen worden versoberd. Hier-
door neemt de inkomensongelijkheid toe. Door het afnemen van de macht van
vakbonden wordt de arbeidsmarkt flexibeler.
De versobering van de sociale zekerheid verhoogt de arbeidsparticipatie, de in-
ternationale concurrentie verhoogt de prikkel om te innoveren en de grotere in-
komensverschillen maken studeren aantrekkelijk. De groei van de arbeidsproduc-
tiviteit en de economische groei zijn hoog. Grensoverschrijdende milieuvraag-
stukken worden niet opgepakt, maar de hogere welvaart leidt wel tot lokale mili-
eu-investeringen gericht op bijvoorbeeld geluids- en stankoverlast en onderhoud
van natuur.
Global Economy
In het scenario Global Economy breidt de EU zich nog verder naar het oosten uit.
Naast Turkije worden ook landen als Oekraïne lid. De WTO-onderhandelingen zijn
succesvol en de internationale handel vaart er wel bij. Politieke integratie komt
echter niet van de grond. Internationale samenwerking op andere gebieden dan
handelsvraagstukken mislukt. Net als in Transatlantic Market is in dit scenario
74
sprake van een overheid die de eigen verantwoordelijkheid van burgers bena-
drukt.
Vergeleken met Transatlantic Market krijgt de groei van de arbeidsproductiviteit
nog een extra stimulans door de sterke wereldwijde economische integratie. De
groei van de materiële welvaart is dan ook het hoogst in dit scenario. Net als in
Transatlantic Market komt er geen overeenkomst voor de aanpak van grensover-
schrijdende milieuvraagstukken. Dit en de wereldwijde hoge economische groei
leiden tot forse milieuvervuiling. Wel leidt de hogere welvaart ook hier tot lokale
milieu-initiatieven.
75
BIJLAGE II Samenstelling clusters
SBI-codes clusters
Metaal & maakindustrie
− 27 (vervaardiging van metalen)
− 28 (vervaardiging van producten van metaal)
− 29 (vervaardiging van machines en apparaten)
− 30 (vervaardiging van kantoormachines en computers)
− 31 (vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigd-
heden -> elektromotoren, kabels, schakelinrichtingen, lampen etc.)
− 32 (vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparatuur)
− 5143 (groothandel in elektrische apparaten, audio/video/beeld/verlichting)
Food & agribusiness
− 01 (landbouw, jacht en dienstverlening voor de landbouw en jacht)
− 15 (vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken)
− 512 (groothandel in landbouwproducten)
− 513 (groothandel in voedings- en genotmiddelen)
− 5111 (handelsbemiddeling in o.a. landbouwproducten)
− 5188 (groothandel in landbouwmachines, -werktuigen en -tractoren) +74873
Bouwen & ontwerpen
− 45 (bouwnijverheid)
− 5153 (groothandel in hout en bouwmaterialen)
− 5246 (detailhandel/winkels in ijzerwaren, gereedschappen, verf en bouwmate-
rialen -> doe-het-zelfartikelen)
− 20 (houtindustrie)
− 2812 (vervaardiging van metalen constructiewerken, ramen, deuren en kozij-
nen
− 5113 (handelsbemiddeling in hout, vlakglas, sanitair en bouwmaterialen)
− 70 (verhuur van en handel in onroerend goed)
− 742 (architecten-, ingenieurs en overige technische ontwerp-, teken- en ad-
viesbureaus)
Transport & logist iek
− 60 (vervoer over land)
− 61 (vervoer over water)
− 62 (vervoer door de lucht)
− 63 (dienstverlening voor het vervoer (weging, laden, lossen, overslag etc.))
− 641 (post- en koeriersdiensten)
− 50 (handel in en reparatie van auto's en motorfietsen; benzineservicestations)
− 51 (groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto's en motorfietsen) ZON-
DER 5146.1 (groothandel in farmaceutische producten) en 5146.2 (groothan-
del in medische, tandheelkundige, verpleegkundige en laboratoriumproduc-
ten/instrumenten) en 5153 (groothandel in hout en bouwmaterialen) en 5143
(groothandel in elektrische apparaten, audio/video/beeld/verlichting)-633)
76
Financiële & adviesdiensten
− 65 (financiële instellingen (uitgezonderd verzekeringswezen en pensioenfond-
sen)
− 66 (verzekeringswezen en pensioenfondsen)
− 67 (financiële beurzen, effectenmakelaars, assurantietussenpersonen, admini-
stratiekantoren voor aandelen, waarborgfondsen e.d.)
− 7031 (bemiddeling bij handel, huur en verhuur van onroerend goed)
− 721 (hardware consultancy)
− 741 (rechtskundige dienstverlening, accountants, boekhoudbureaus, belas-
tingconsulenten, markt- en opinieonderzoeksbureaus, economische adviesbu-
reaus en holdings)
− 7420.1 (architecten en technische ontwerp- en adviesbureaus voor burgerlijke
en utiliteitsbouw)
− 7420.8 (overig technisch ontwerp en advies)
− 745(uitzendbureaus, uitleenbedrijven, arbeidsbemiddeling, testen, werven en
selecteren van personeel)
− 7487.1 (kredietinformatie en incassobureaus)+633
ICT & media
− 22 (uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media)
− 30 (vervaardiging van kantoormachines en computers)
− 3162 (vervaardiging van overige elektrische benodigdheden)
− 32 (vervaardiging van audio- video- en telecommunicatieapparatuur)
− 332 (vervaardiging van meet-, regel- en controleapparaten (niet voor de be-
waking van industriële processen))
− 333 (vervaardiging van meet-, regel- en controleapparaten voor de bewaking
van industriële processen)
− 5187.7 (groothandel in meet- en regelapparaten)
− 5249.4 (winkels in computers)
− 6420 (telecommunicatie)
− 7133 (verhuur van computers en kantoormachines)
− 72 (computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.)
− 744 (reclamebureaus e.d.)
− 7481.1 (fotografie)
− 921 (activiteiten op het gebied van film en video)
− 922 (radio en televisie)
− 924 (pers en nieuwsbureaus)
− 7310.2 (technisch speur- en ontwikkelingswerk)
− 7420.4 (technisch ontwerp en advies voor elektro-, installatietechniek en te-
lematica)
Gezondheid & technologie
− 85 (gezondheids- en welzijnszorg)
− 33 (vervaardiging van medische apparaten/instrumenten, orthopedische arti-
kelen, precisie- en optische instrumenten en uurwerken)
− 5146.2 (groothandel in medische, tandheelkundige, verpleegkundige en labo-
ratoriumproducten/instrumenten)
− 244 (vervaardiging van farmaceutische producten)
77
BIJLAGE III Verdeling beroepen naar sector
Hieronder is voor Midden-Nederland en voor iedere afzonderlijke regio de verde-
ling van de werkgelegenheid naar beroepen per sector/cluster opgenomen. Het
betreft de verdeling in 2008 en 2020. De sectoren zijn wat ingedikt, omdat in
een gedetailleerdere sectorindeling de aantallen soms erg klein zijn. Naast ver-
schuivingen tussen richtingen zijn er ook verschuivingen binnen bepaalde rich-
tingen (vooral van lager en middelbaar niveau naar hoger en wetenschappelijk
niveau). De tabellen zijn vooral bedoeld om een idee te geven van de verdeling
van de verschillende beroepsrichtingen over de verschillende sectoren en clus-
ters. Met andere woorden, welke beroepsrichtingen komen vooral voor in welke
sectoren en clusters?
Midden-Nederland
Tabel 19 Verdeling beroepen naar sector, Midden-Nederland, 2008 en 2020
Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal
Landbouw 2008 4% 7% 83% 0% 6% 100%
Bouwnijverheid 2008 75% 19% 0% 0% 6% 100%
Industrie* 2008 48% 34% 1% 1% 16% 100%
Groothandel & transport 2008 8% 50% 0% 0% 42% 100%
Financiële & zak. diensten 2008 10% 72% 0% 1% 16% 100%
Consumptieve diensten** 2008 7% 46% 1% 22% 24% 100%
Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 14% 0% 62% 22% 100%
Openb. bestuur & ond. 2008 7% 36% 1% 2% 53% 100%
Totaal Midden-Nederl. 2008 14% 44% 2% 14% 26% 100%
2020 13% 44% 1% 16% 26% 100%
Bouwen & ontwerpen 2008 60% 30% 0% 1% 9% 100%
Fin. & adviesdiensten 2008 6% 79% 0% 1% 13% 100%
Metaal & maakind. 2008 61% 32% 0% 1% 7% 100%
Transport & logistiek 2008 13% 46% 0% 0% 40% 100%
Food & agribusiness 2008 15% 30% 39% 0% 16% 100%
ICT & media 2008 16% 61% 0% 1% 21% 100%
Gezondheid & technologie 2008 2% 15% 0% 61% 22% 100%
Totaal clusters 2008 19% 43% 3% 14% 21% 100%
2020 18% 42% 2% 18% 20% 100%
* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.
** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-
lening.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
78
Utrecht-West
Tabel 20 Verdeling beroepen naar sector, Utrecht-West, 2008 en 2020
Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig Totaal
Landbouw 2008 7% 0% 91% 0% 2% 100%
Bouwnijverheid 2008 75% 19% 0% 1% 6% 100%
Industrie* 2008 43% 33% 1% 2% 21% 100%
Groothandel & transport 2008 11% 51% 0% 0% 37% 100%
Financiële & zak. diensten 2008 10% 75% 1% 1% 14% 100%
Consumptieve diensten** 2008 8% 50% 2% 23% 18% 100%
Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 12% 0% 60% 27% 100%
Openb. bestuur & ond. 2008 10% 28% 3% 2% 56% 100%
Totaal Utrecht-West 2008 18% 42% 3% 12% 24% 100%
2020 16% 43% 3% 14% 24% 100%
Bouwen & ontwerpen 2008 60% 31% 0% 1% 8% 100%
Fin. & adviesdiensten 2008 6% 80% 0% 1% 12% 100%
Metaal & maakind. 2008 61% 32% 0% 1% 6% 100%
Transport & logistiek 2008 15% 47% 0% 0% 38% 100%
Food & agribusiness 2008 16% 26% 41% 0% 17% 100%
ICT & media 2008 16% 62% 0% 1% 20% 100%
Gezondheid & technologie 2008 2% 14% 0% 60% 24% 100%
Totaal clusters 2008 22% 42% 5% 10% 20% 100%
2020 21% 42% 4% 13% 20% 100%
* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.
** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-
lening.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
79
Heuvelrug & Val lei
Tabel 21 Verdeling beroepen naar sector, Heuvelrug & Vallei, 2008 en 2020
Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal
Landbouw 2008 7% 0% 91% 0% 2% 100%
Bouwnijverheid 2008 75% 19% 0% 1% 6% 100%
Industrie* 2008 43% 33% 1% 2% 21% 100%
Groothandel & transport 2008 11% 51% 0% 0% 37% 100%
Financiële & zak. diensten 2008 10% 75% 1% 1% 14% 100%
Consumptieve diensten** 2008 8% 50% 2% 23% 18% 100%
Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 12% 0% 60% 27% 100%
Openb. bestuur & ond. 2008 10% 28% 3% 2% 56% 100%
Totaal Heuvelr. & Vallei 2008 14% 42% 2% 16% 26% 100%
2020 13% 42% 2% 19% 25% 100%
Bouwen & ontwerpen 2008 60% 31% 0% 1% 8% 100%
Fin. & adviesdiensten 2008 6% 80% 0% 1% 12% 100%
Metaal & maakind. 2008 61% 32% 0% 1% 6% 100%
Transport & logistiek 2008 15% 47% 0% 0% 38% 100%
Food & agribusiness 2008 16% 26% 41% 0% 17% 100%
ICT & media 2008 16% 62% 0% 1% 20% 100%
Gezondheid & technologie 2008 2% 14% 0% 60% 24% 100%
Totaal clusters 2008 18% 40% 2% 19% 20% 100%
2020 16% 39% 2% 23% 19% 100%
* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.
** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-
lening.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
80
Stedeli jk gebied Utrecht
Tabel 22 Verdeling beroepen naar sector, Stedelijk gebied Utrecht, 2008 en 2020
Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal
Landbouw 2008 0% 32% 68% 0% 0% 100%
Bouwnijverheid 2008 73% 20% 0% 0% 7% 100%
Industrie* 2008 43% 42% 1% 1% 13% 100%
Groothandel & transport 2008 7% 50% 0% 1% 42% 100%
Financiële & zak. diensten 2008 8% 74% 0% 1% 17% 100%
Consumptieve diensten** 2008 5% 45% 1% 21% 28% 100%
Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 17% 0% 60% 21% 100%
Openb. bestuur & ond. 2008 6% 40% 1% 2% 51% 100%
Totaal Sted. geb. Utr. 2008 11% 48% 1% 13% 27% 100%
2020 10% 48% 1% 16% 26% 100%
Bouwen & ontwerpen 2008 58% 31% 0% 0% 10% 100%
Fin. & adviesdiensten 2008 6% 79% 0% 1% 13% 100%
Metaal & maakind. 2008 58% 34% 0% 0% 8% 100%
Transport & logistiek 2008 13% 48% 0% 1% 38% 100%
Food & agribusiness 2008 13% 37% 36% 0% 14% 100%
ICT & media 2008 15% 62% 0% 1% 21% 100%
Gezondheid & technologie 2008 2% 16% 0% 60% 21% 100%
Totaal clusters 2008 17% 47% 1% 15% 21% 100%
2020 16% 46% 1% 18% 20% 100%
* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.
** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-
lening.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
81
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
Tabel 23 Verdeling beroepen naar sector, Alblasserwaard & Vijfheerenlanden, 2008 en 2020
Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal
Landbouw 2008 5% 10% 85% 0% 0% 100%
Bouwnijverheid 2008 80% 11% 0% 0% 8% 100%
Industrie* 2008 57% 28% 2% 0% 13% 100%
Groothandel & transport 2008 13% 38% 0% 1% 47% 100%
Financiële & zak. diensten 2008 12% 71% 1% 1% 16% 100%
Consumptieve diensten** 2008 13% 45% 3% 16% 23% 100%
Gez.- & welzijnszorg 2008 1% 8% 1% 70% 20% 100%
Openb. bestuur & ond. 2008 5% 33% 0% 2% 59% 100%
2020 5% 34% 1% 3% 57% 100%
Totaal Albl. & Vijfh. 2008 22% 33% 2% 17% 26% 100%
2020 20% 33% 2% 20% 25% 100%
Bouwen & ontwerpen 2008 62% 27% 1% 0% 10% 100%
Fin. & adviesdiensten 2008 7% 80% 1% 1% 12% 100%
Metaal & maakind. 2008 61% 31% 0% 0% 8% 100%
Transport & logistiek 2008 18% 40% 0% 1% 41% 100%
Food & agribusiness 2008 16% 29% 40% 1% 15% 100%
ICT & media 2008 17% 60% 1% 1% 21% 100%
Gezondheid & technologie 2008 3% 11% 0% 65% 21% 100%
Totaal clusters 2008 24% 35% 3% 18% 20% 100%
2020 22% 35% 3% 21% 19% 100%
* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.
** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-
lening.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
82
Rivierenland
Tabel 24 Verdeling beroepen naar sector, Rivierenland, 2008 en 2020
Sector/cluster jaar tech./wisk./nat. ec./com./adm./jur. agr./landb. (para)med./verz. overig totaal
Landbouw 2008 2% 6% 80% 0% 12% 100%
Bouwnijverheid 2008 76% 20% 0% 0% 4% 100%
Industrie* 2008 58% 28% 1% 1% 12% 100%
Groothandel & transport 2008 4% 51% 0% 0% 45% 100%
Financiële & zak. diensten 2008 17% 58% 2% 1% 22% 100%
Consumptieve diensten** 2008 8% 44% 1% 23% 23% 100%
Gez.- & welzijnszorg 2008 2% 11% 1% 68% 18% 100%
Openb. bestuur & ond. 2008 6% 37% 0% 0% 57% 100%
2020 6% 38% 1% 1% 55% 100%
Totaal Rivierenland 2008 19% 38% 3% 13% 26% 100%
2020 17% 39% 3% 15% 26% 100%
Bouwen & ontwerpen 2008 61% 29% 1% 0% 9% 100%
Fin. & adviesdiensten 2008 8% 74% 1% 1% 15% 100%
Metaal & maakind. 2008 64% 28% 0% 1% 6% 100%
Transport & logistiek 2008 11% 45% 0% 0% 44% 100%
Food & agribusiness 2008 15% 29% 38% 0% 17% 100%
ICT & media 2008 20% 55% 1% 1% 23% 100%
Gezondheid & technologie 2008 3% 13% 1% 64% 20% 100%
Totaal clusters 2008 22% 39% 5% 11% 23% 100%
2020 21% 40% 5% 13% 22% 100%
* Inclusief delfstoffenwinning en nutsbedrijven.
** Consumptieve diensten bestaat uit de autosector, detailhandel, horeca en overige dienstver-
lening.
Bron: EIM op basis van LISA en Enquête Beroepsbevolking CBS.
83
BIJLAGE IV Expertinterviews
Voor het onderzoek zijn de volgende personen geïnterviewd:
− Dhr. A. Nederveen - Technocentrum de Vallei
− Mevr. A. Hendriksen - UWV Tiel
− Dhr. L. Gelderblom - Bureau Onderwijs en Arbeidsmarkt A&V
− Mevr. H. van der Meulen - Provincie Utrecht
− Dhr. J. Maas - ROC Midden-Nederland
− Dhr. M. Heesakkers - Van den Pol Elektrotechniek
− Dhr. M. Timmerman - ondernemer
− Mevr. H. Brenninkmeijer - MKB Utrecht
− Mevr. V. Vrendenbarg - VNO-NCW Utrecht
− Mevr. H. Groenendaal - Metaglas
− Dhr. A. Baars - CM Baars & zn.
− Dhr. N. Peelen - Abrona
85
BIJLAGE V Aanpak en opzet onderzoek
Aanpak
EIM hanteert een arbeidsmarktmodel om de vraag- en aanbodzijde van de ar-
beidsmarkt en de aansluiting op het onderwijs te beschrijven. In de visie van EIM
draagt een modelmatige aanpak bij aan gestructureerde en transparante verza-
meling, verwerking en presentatie van gegevens. Aan een beleidsrelevant ar-
beidsmarktmodel zijn de volgende eisen te stellen:
− Zowel de vraag- als aanbodkant van de arbeidsmarkt dienen te worden be-
licht;
− Het model moet zich niet alleen richten op het meer statische deel van de ar-
beidsmarkt (werkgelegenheid en beroepsbevolking) maar ook en vooral op het
meer dynamische deel daarvan (vacatures en werkzoekenden);
− Van belang is vooral de stromen (in-, door- en uitstroom) op de arbeidsmarkt
in kaart te brengen. Bij instroom hoort vooral de aansluiting onderwijs-
arbeidsmarkt;
− Even belangrijk als cijfermatige gegevens over vraag en aanbod zijn een con-
frontatie van vraag en aanbod en een goede duiding daarvan in termen van
(huidige en te verwachten) knelpunten en oplossingen daarvoor;
− Arbeidsmarktbeleid is per definitie toekomstgericht (en bij voorkeur anticy-
clisch).
Om aan deze eisen tegemoet te komen hanteert EIM voor het voorgestelde on-
derzoek een arbeidsmarktmodel, bestaande uit vier onderling nauw samenhan-
gende deelmodellen:
− Vraag- en aanbodmodel;
− Discrepantiemodel;
− Prognosemodel;
− Oplossingenmodel.
De samenhang tussen deze modellen is weergegeven in Figuur 26. Hierna wor-
den de deelmodellen nader toegelicht.
86
Figuur 26 Arbeidsmarktmodel voor Midden-Nederland
Huidige personeelsbehoefte in Midden Nederland en omgeving (vraag naar arbeid)
Huidige beschikbare menselijk kapitaal relevant voor Midden-Nederland en omgeving (aanbod van arbeid)
Toekomstige personeelsbehoefte in Midden-Nederland en omgeving (vraag naar arbeid) tot en met 2020
Toekomstige beschikbare menselijk kapitaal relevant voor Midden-Nederland en omgeving (aanbod van arbeid) tot en met 2020
Vraag- en aanbodmodel
Discrepantiemodel
Prognosemodel
Confrontatie vraag en aanbod huidige situatie
Confrontatie vraag en aanbod toekomstige situatie (2020)
Tijd
Oplossingenmodel
Bron: EIM en Research voor Beleid.
Vraag- en aanbodmodel
De regionale arbeidsmarkt Midden-Nederland is een complex geheel van elkaar
beïnvloedende factoren (zie Figuur 27). Van belang is de omvang van vraag en
aanbod:
− De vraag naar arbeid wordt onder meer bepaald door de productie van het
bedrijfsleven en de publieke sector, de arbeidsproductiviteit en de arbeids-
duur. De vraag naar arbeid vertaalt zich in banen en vacatures;
− Het aanbod is afhankelijk van de omvang van de potentiële beroepsbevolking
(de bevolking van 15-64 jaar), het deel hiervan dat actief is op de arbeids-
markt als werkend of werkzoekend (de feitelijke beroepsbevolking, waaronder
ook de schoolverlaters zijn te rekenen) en de pendel1.
1 Een voor de bepaling van vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt belangrijk fenomeen is
de pendel. De regionale arbeidsmarkt is geen gesloten systeem. Inwoners uit omringende regio’s
stromen toe en inwoners uit Midden-Nederland werken voor een deel buiten de regio.
87
Figuur 27 Vraag- en aanbodmodel: factoren die een rol spelen op de arbeidsmarkt
Bron: CWI (2006). Arbeidsmarktprognose 2006-2011; bewerking EIM.
Discrepantiemodel
In Figuur 28 is een schematische weergave opgenomen van (mogelijke) imper-
fecties op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland. Aan de ene kant maakt het dis-
crepantiemodel onderscheid tussen het meer 'statische' deel en het meer 'dyna-
mische' deel van de arbeidsmarkt, aan de andere kant tussen de vraag- en aan-
bodzijde van die markten. Confrontatie van vraag en aanbod kan imperfecties
(knelpunten of discrepanties) op de arbeidsmarkt aan het licht brengen.
In theorie kunnen op de arbeidsmarkt drie soorten imperfecties optreden:
− Kwantitatieve discrepanties, waarvan sprake is wanneer in bepaalde deelsec-
toren, vakgebieden of voor bepaalde typen arbeidskrachten te weinig werk-
zoekenden of te weinig vacatures zijn. Het gaat hier om een ruime definitie
van werkzoekenden: vakantiekrachten, stagiair(e)s, (gediplomeerde) school-
verlaters, werkende werkzoekenden en niet-werkende werkzoekenden (al dan
niet met uitkering);
− Kwalitatieve discrepanties treden op wanneer de eisen van werkgevers (in ter-
men van opleiding, competenties, vaardigheden en dergelijke) hoger zijn dan
de kwalificaties van werkzoekenden, of wanneer werkzoekenden hogere eisen
stellen aan arbeidsvoorwaarden en/of -omstandigheden dan wat werkgevers in
de sector willen/kunnen bieden;
− Ten slotte kan sprake zijn van ondoorzichtigheid van de arbeidsmarkt. Het kan
zijn dat vraag en aanbod wel in evenwicht zijn, maar elkaar niet weten te vin-
den. Dan gaat het vooral om verschillen tussen het wervingsgedrag van werk-
gevers en het zoekgedrag van (gediplomeerde) schoolverlaters en andere ca-
tegorieën werkzoekenden. Ook het imago van bepaalde branches of werkge-
vers kan een probleem vormen. Aan de andere kant kunnen werkgevers een
negatief beeld hebben van (groepen) werkzoekenden.
Op de stage- en leerbanenmarkt voor het beroepsonderwijs kunnen zich verge-
lijkbare imperfecties voordoen.
88
Figuur 28 Discrepantiemodel: mogelijke imperfecties op de arbeidsmarkt
Bron: EIM en Research voor Beleid, 2009.
De arbeidsmarkt in Midden-Nederland en de stroombewegingen daarop staan
niet op zichzelf. Van invloed zijn verschillende omgevingsvariabelen: politiek,
economie, maatschappij, technologie, wetgeving en milieu (in het Engels wel af-
gekort met PESTLE1). Deze variabelen vormen de context van de arbeidsmarkt.
Prognosemodel
Bij het berekenen van de toekomstige situatie op de arbeidsmarkt, speelt PRIS-
MA een belangrijke rol (zie Figuur 29). PRISMA is een acroniem voor Policy Re-
search Instrument for Size-aspects in Macroeconomic Analysis. De modellen zijn
door EIM zelf ontwikkeld en worden voor diverse doeleinden ingezet. Er bestaan
aparte modules voor prognoses op de korte termijn (1-2 jaar vooruit, genaamd
PRISMA-K) en voor de middellange termijn (3-10 jaar vooruit, genaamd PRISMA-
M). Het model PRISMA-M is vooral geschikt voor de constructie van vooruitzich-
ten voor de middellange termijn. Voornamelijk de mogelijkheid om veranderin-
gen in het productiepatroon zichtbaar te maken, maakt het model aantrekkelijk.
Het model onderscheidt standaard 20 sectoren. Maatwerk behoort tot de moge-
lijkheden: het model is desgewenst uit te breiden met meerdere (deel)sectoren.
1 PESTLE is een bedrijfskundig model dat een raamwerk beschrijft en analyseert van de (macro)
omgeving van een bedrijf of sector. PESTLE staat voor Politieke, Economische, Sociaal-culturele,
Technologische, Legal of rechtmatige en Environmental of milieufactoren.
89
Ten slotte is er de module PRISMA-R, waarmee de prognoses regionaal worden
ingekleurd. Hierbij wordt op elk gewenst regionaal niveau rekening gehouden
met specifieke regionale ontwikkelingen, zoals de bevolkingsgroei, de ontwikke-
ling van de beroepsbevolking, de internationale oriëntatie van het bedrijfsleven,
bouwprognoses en infrastructurele werken die op stapel staan. Voor dit onder-
zoek wordt binnen PRISMA-R een aparte module ontwikkeld voor Midden-
Nederland.
Figuur 29 Prognosemodel: familie van PRISMA-modellen en sectorindeling
Bron: EIM, 2009.
Het model produceert voor elke sector een resultatenrekening. Op de arbeids- en
productmarkt beïnvloeden sectoren elkaar. De onderlinge beïnvloeding van sec-
toren loopt via de input-/outputstructuur. Sectoren zijn immers via in- en ver-
koop van goederen en diensten aan elkaar gerelateerd. Op deze markten kunnen
spanningen tussen vraag en aanbod optreden, wat invloed heeft op volume en
prijs in de sectoren. Via exogene variabelen, zoals wereldhandel, wereldhandels-
prijzen en concurrerende prijzen en vertaling van beleid op sectorniveau kunnen
impulsen aan het model worden gegeven. De mate waarin beleid de sectorale
structuur beïnvloedt, is vooral afhankelijk van de prijselasticiteiten. Zo is de
prijselasticiteit voor de chemie en het transport hoog en voor de energiesector
en de voedings- en genotmiddelenindustrie relatief laag. Naast de prijselasticitei-
ten zijn de spanningen op de markten van belang. De capaciteit wordt mede be-
paald door de inzet van kapitaal.
Oplossingenmodel
Om goed te kunnen duiden waar de imperfecties op de arbeidsmarkt zich voor-
doen, is het nuttig deze te koppelen aan de mogelijkheden een oplossing ervoor
te vinden. Steeds meer beleidsmakers maken hierbij gebruik van de zogenaamde
'Arbeidsmarktcirkel' (zie Figuur 30). Deze cirkel brengt veel opties en instrumen-
90
ten bij elkaar die de verschillende actoren voor de oplossing van imperfecties op
de arbeidsmarkt ter beschikking staan. Daarbij kan het gaan om oplossingen
voor regionale maar ook voor sectorale knelpunten.
Figuur 30 Oplossingenmodel: arbeidsmarktcirkel met kansrijke oplossingen voor discre-
panties op de arbeidsmarkt
Bron: www.minez.nl; bewerking EIM en Research voor Beleid.
De Arbeidsmarktcirkel (ofwel Cirkel van Stimulus) onderscheidt vier kwadranten:
− De reserves op de arbeidsmarkt: als er onvoldoende scholieren op de markt
komen, is het nodig naar ander aanbod te zoeken. Het gaat om het bemidde-
len van werklozen, het aanspreken van (kennis)migranten, het mobiliseren
van de stille reserve (vooral herintreders) en het bevorderen van pendelstro-
men (naar Midden-Nederland in dit geval);
− Het onderwijs: het betreft hier het bevorderen en op de juiste manier inrich-
ten van stromen in en uit het onderwijs en het verbeteren van de aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt;
− De werkenden: als de sleutel niet bij nieuwe instroom kan liggen, moet de op-
lossing bij het huidige personeel worden gezocht. Hierbij gaat het zowel om
het optimaliseren van de inzet van zittende werknemers (employability), bij-
voorbeeld door interne en externe mobiliteit (al dan niet ondersteund door
EVC-trajecten of door om-, her- en bijscholing), als om het voorkomen van
ongewenste uitstroom van werknemers;
− De bedrijfsvoering: de oplossing van personele knelpunten kan ook gelegen
zijn in het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit door bijvoorbeeld orga-
nisatorische of technologische aanpassingen of door het verhuizen van activi-
teiten.
Opzet onderzoek
Doel van het onderzoek is het in kaart brengen van vraag en aanbod op de ar-
beidsmarkt van de regio Midden-Nederland en de vijf onderliggende regio's. Ver-
volgens worden vraag en aanbod met elkaar geconfronteerd om inzicht te ver-
schaffen in mogelijke knelpunten. De match tussen onderwijs en arbeid wordt
steeds belangrijker door de over het algemeen krapper wordende arbeidsmarkt.
In onderstaand figuur is de onderzoeksopzet schematisch weergegeven.
91
Figuur 31 Gefaseerde onderzoeksopzet in hoofdlijnen
Bron: EIM, 2009.
De basis voor het onderzoek vormt het model (c.q. de vier deelmodellen) van de
arbeidsmarkt, zoals hiervoor gepresenteerd. In het onderzoek werken we dit
model verder uit. Vervolgens vindt, aan de hand van kwantitatieve en kwalitatie-
ve dataverzameling en -analyse, een nadere analyse plaats van de trends en
ontwikkelingen, wat uitmondt in een knelpuntenanalyse en de achterliggende
oorzaken. Aan de knelpunten worden vervolgens globale oplossingsrichtingen
gekoppeld.
Fase 1: Voorbereiding
In de voorbereidingsfase vinden een startoverleg en ‘deskresearch’ plaats. Op
basis daarvan werkt het onderzoeksteam het voorlopige arbeidsmarktmodel voor
de regio Midden-Nederland verder uit.
Startoverleg
Het onderzoek is van start gegaan met een overleg tussen de opdrachtgever en
het onderzoeksteam. Een startbijeenkomst is in onze ogen essentieel. Door
voorafgaand aan het onderzoek van gedachten te wisselen over doelstellingen,
reikwijdte, planning en andere relevante aspecten, kunnen de wensen en ver-
wachtingen van de opdrachtgever beter worden vervuld. Tijdens de startbijeen-
komst zijn in ieder geval de volgende zaken aan de orde gekomen:
− Het plan van aanpak zoals gepresenteerd in deze offerte;
− De planning van diverse onderzoeksactiviteiten, overlegmomenten en rappor-
tages;
− Afspraken over de onderdelen, additionele modules en de uiteindelijke begro-
ting;
− De bij de opdrachtgever additioneel beschikbare informatie en documenten.
92
‘Deskresearch’
Na het startoverleg heeft het onderzoeksteam een korte ‘deskresearch’ uitge-
voerd. Hiertoe hebben de onderzoekers een inventarisatie van relevante
(web)publicaties gemaakt. Dit is gebeurd met behulp van internet en de biblio-
grafische bestanden waartoe EIM toegang heeft. De ‘deskresearch’ heeft vooral
tot doel een beeld te krijgen van de economische en onderwijsstructuur van de
regio Midden-Nederland en nader zicht te krijgen op de werking van de arbeids-
markt binnen deze regio en de relevante ontwikkelingen die in de toekomst gaan
plaatsvinden.
Uitwerking arbeidsmarktmodel
Aan de hand van de resultaten van de deskresearch heeft een eerste uitwerking
plaatsgevonden van het voorlopige model voor de werking van de arbeidsmarkt.
Hierna is overgegaan tot de dataverzameling en -analyse ten behoeve van het in
kaart brengen van de huidige situatie op de arbeidsmarkt.
Fase 2: Analyse beschikbare databronnen
In deze fase van het onderzoek vindt een inventarisatie en analyse plaats van de
reeds beschikbare databronnen over de vraag- en aanbodzijde van de arbeids-
markt in Midden-Nederland.
Inventarisat ie bestaande kwantitat ieve data
Alvorens een analyse van bestaande kwantitatieve data over de vraag- en aan-
bodzijde van de arbeidsmarkt in Midden-Nederland uit te voeren, is eerst een in-
ventarisatie van de beschikbare databronnen gemaakt. Hiertoe maakte het on-
derzoeksteam gebruik van bestaande gegevens, verstrekt door de opdrachtge-
ver, beschikbare arbeidsmarktanalyses, statistische bronnen en online databan-
ken. De belangrijkste bronnen die geraadpleegd zijn, zijn de Enquête Beroepsbe-
volking van het CBS, het Centraal Economisch Plan, de Macro-economische Ver-
kenning van het CPB en het LISA-vestigingsregister. Daarnaast is ook gebruik
gemaakt van de bevolkingsprognoses van ABF/VROM (PRIMOS) en eerdere regi-
onale arbeidsmarktonderzoeken. De relevante data zijn (waar mogelijk) per regio
vergaard.
Data vraagzijde arbeidsmarkt
De vraag naar arbeid in de regio Midden-Nederland wordt onder meer bepaald
door de productie, de arbeidsproductiviteit en de arbeidsduur. De vraag naar en
het aanbod van arbeidskrachten vertaalt zich in werkgelegenheid en vacatures:
− De werkgelegenheid is uit te drukken in arbeidsvolume (arbeidsjaren), aantal
werkzame personen of aantal banen. Een arbeidsjaar kan worden 'gevuld'
door een of meer werkzame personen. Een werkzaam persoon kan een of
meer banen hebben.
− De vraag van werkgevers naar nieuw (gekwalificeerd) personeel komt tot ui-
ting in het aantal vacatures. Een vacature is een arbeidsplaats waarvoor, bin-
nen of buiten een onderneming of instelling, personeel wordt gezocht dat on-
middellijk of zo spoedig mogelijk geplaatst kan worden.
− Met de schets van het arbeidsmarktmodel zijn de ontwikkelingen in de werk-
gelegenheid op de arbeidsmarkt in kaart gebracht.
93
Data aanbodzijde (externe) arbeidsmarkt
Het aanbod van arbeid wordt onder meer bepaald door de 'zittende' werkzame
beroepsbevolking, (gediplomeerde) schoolverlaters, werkende werkzoekenden en
niet-werkende werkzoekenden:
− De potentiële beroepsbevolking (het arbeidspotentieel) omvat alle personen in
de leeftijd van 15 tot en met 64 jaar. Een deel daarvan gaat naar school, ver-
vult zorgtaken of is niet (volledig) arbeidsgeschikt. De rest vormt het arbeids-
aanbod. Het grootste deel hiervan heeft een baan van minstens twaalf uur per
week, dan wel zoekt zo'n baan. Deze groep vormt de beroepsbevolking. Van
de beroepsbevolking heeft een deel wel en een deel geen werk: de werkzame
respectievelijk werkloze beroepsbevolking;
− Het aanbod van arbeid in de regio Midden-Nederland wordt mede bepaald
door de (gediplomeerde) schoolverlaters van het (beroeps)onderwijs;
− Een bron van arbeid voor Midden-Nederland zijn ook werkende werkzoeken-
den op de arbeidsmarkt in de omliggende regio's;
− Ten slotte vormen de niet-werkende werkzoekenden (al dan niet met een uit-
kering) arbeidsaanbod.
Fase 3: Expert interviews
Voor een inschatting van de marktpotentie van Midden-Nederland, de vertaling
ervan naar arbeidsperspectieven en de vulling van het meer kwalitatieve deel
van het discrepantiemodel heeft een aantal diepte-interviews plaatsgevonden
met sector- en regio-experts en met personen uit werknemersorganisaties en het
onderwijsveld, beginnend met aandacht voor sectoren waarvoor data/prognoses
knelpunten laten zien (zie ook Bijlage IV voor een overzicht van de geïnterview-
de personen).
Doelen van de expertinterviews zijn:
− In kaart brengen van trends en ontwikkelingen op het gebied van vraag en
aanbod op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland;
− Een betere duiding van de knelpunten die uit de ‘deskresearch’ en data-
analyse naar voren komen, dan wel vergaren van nieuwe informatie over
knelpunten die daarin ontbreken (kwalitatief, kwantitatief, ondoorzichtigheid);
− Aan het licht brengen van oplossingen, gerelateerd aan de knelpunten.
Fase 4: Prognoses 2020
Vervolgens zijn op basis van deze gegevens en met economische modellen prog-
noses gemaakt van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van de regio Midden-
Nederland. Hiermee wordt een totaalbeeld verkregen van de arbeidsmarkt van de
regio, nu en in de toekomst. Om het toekomstige beeld van de arbeidsmarkt te
schetsen heeft EIM aan de hand van het eigen macro-economische sectormodel
PRISMA prognoses gemaakt. Deze zullen met de module PRISMA-R worden gere-
gionaliseerd voor Midden-Nederland. De prognoses zijn gepresenteerd als een
puntschatting. De richting en omvang van ontwikkelingen wordt hiermee duide-
lijk.
Modelberekeningen
PRISMA speelt een centrale rol in onze aanpak. Met dit sectorale economische
model zijn voorspellingen voor de korte en middellange termijn te maken van
omzetgroei, toegevoegde waarde en werkgelegenheid (in personen en in fte's).
94
Het model wordt standaard gevoed met macro-economische uitgangspunten, zo-
als die door het CPB worden geformuleerd in de voor de regering opgestelde
(middel)lange termijnverkenningen. Daarnaast is gebruikgemaakt van de lange-
termijn CPB-studie 'Vier vergezichten op Nederland', waarin berekeningen tot en
met 2020 zijn gemaakt. Eventuele specifieke toekomststudies voor Midden-
Nederland zijn uiteraard ook meegenomen.
Toekomstbeeld vraag
Nadat in de eerste stap de ontwikkeling en omvang van de werkgelegenheid is
vastgesteld, is in een tweede stap een nadere differentiatie gemaakt naar leef-
tijd, opleidingsniveau, en -richting. Deze slag is nodig om uiteindelijk vraag en
aanbod in kwalitatieve zin met elkaar te kunnen confronteren en daarmee duide-
lijk te maken waar overschotten en tekorten op de arbeidsmarkt zullen optreden.
Een dergelijke confrontatie kan het best plaatsvinden in termen van opleidings-
niveau, opleidingsrichting en beroepsniveau en -richting.
Om tot de gewenste onderverdelingen te komen zijn de trendmatige veranderin-
gen in de opleidingsstructuur en beroepsgroepen van de werkgelegenheid per
sector doorgetrokken naar de toekomst. In algemene zin is sprake van een toe-
name van het gemiddelde opleidingsniveau, onder andere door verschuiving van
werkgelegenheid tussen sectoren (aandeel van sectoren met hoger opleidingsni-
veau groeit) en door upgrading (toename opleidingsniveau binnen een sector).
Toekomstbeeld aanbod
Vervolgens hebben de onderzoekers de ontwikkelingen aan de aanbodzijde voor
de periode 2008-2020 geschetst, zoals die momenteel (op basis van onder meer
de demografische ontwikkelingen) zijn te voorzien. Hiervoor zijn de bevolkings-
prognoses gebruikt van ABF/VROM (PRIMOS). Relevant is hier de potentiële be-
roepsbevolking (personen 15-64 jaar) die beschikbaar is voor de arbeidsmarkt,
verdeeld naar leeftijd, opleidingsniveau en -richting. De berekening van de feite-
lijke beroepsbevolking is mede gebaseerd op de veronderstellingen die het CPB
bij de (middel)langetermijnstudies heeft gemaakt ten aanzien van de arbeidspar-
ticipatie. De conjunctuur speelt een zekere rol bij het beschikbaar zijn van men-
sen voor de arbeidsmarkt. Per leeftijdscategorie is een inschatting gemaakt van
de arbeidsparticipatie (het aandeel van de potentiële beroepsbevolking, dat be-
schikbaar is voor de arbeidsmarkt).
Bij het aanbod op de middellange termijn hebben we veel aandacht besteed aan
de instroom op de arbeidsmarkt vanuit het onderwijs naar opleiding en richting.
Uitgangspunt bij de inschatting van het aanbod vormen de op dit moment be-
kende beleidsvoornemens en de veronderstelling dat de beoogde doelstellingen
worden gehaald. Hierbij hebben we ook gekeken naar de studentaantallen, voor-
al in het beroepsonderwijs en naar de meest recente referentieraming van OCW
en studies die het ROA heeft uitgevoerd voor de middellange termijn.
Confrontat ie toekomstige vraag en aanbod
Vervolgens zijn de toekomstige vraag en aanbod 2020 met elkaar geconfronteerd
in termen van opleidingsniveau, -richting en beroepsniveau en -richting. Dit
heeft zichtbaar gemaakt of kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties versterkt
worden of juist afnemen in sterkte, of dat nieuwe knelpunten ontstaan.
95
Fase 5: Integrale analyse
In deze fase heeft het onderzoeksteam de resultaten van de voorgaande fasen
met elkaar in verband gebracht. Input voor deze integrale analyse vormen de re-
sultaten van:
− Analyse van de deskresearch en verslagen van de expertinterviews;
− Analyse van bestaande kwantitatieve gegevens over de arbeidsmarkt in Mid-
den-Nederland;
− Prognoses van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in Midden-Nederland.
Fase 6: Rapportage
De resultaten van de integrale analyse met de conclusies zijn door de onderzoe-
kers vastgelegd in een helder en bondig rapport met een statistische bijlage. Zo-
als eerder aangegeven, komen daarin specifieke conclusies en aanbevelingen
voor de vijf afzonderlijke regio's en is er daarnaast speciale aandacht voor de
zeven clusters van sectoren.
97
BIJLAGE VI Confrontatie vraag en aanbod
Hieronder staan de uitbreidingsvraag (hoofdstuk 5, Tabel 14), vervangingsvraag
(hoofdstuk 5, Tabel 15), arbeidsmarktinstroom (hoofdstuk 5, Tabel 16) en aan-
bodoverschotten en -tekorten (hoofdstuk 5, Tabel 18), uitgedrukt in percentages
van de totale werkgelegenheid in de betreffende regio en beroepsgroep.
Tabel 25 Prognose uitbreidingsvraag, uitgedrukt als percentage van de werkgelegenheid
in 2008, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk
geb. Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
-14,4% -9,5% -5,7% -16,1% -12,8%
ec./com./adm./jur. -6,4% -0,8% 0,1% -6,3% -5,4%
agr./land. -21,8% -14,7% -5,5% -14,8% -14,4%
(para)med./verz. 0,0% 7,3% 9,2% 3,2% 1,5%
overig -7,6% -4,6% -4,3% -7,5% -3,5%
Middelbaar techn./wisk./nat. -11,1% -4,5% 0,7% -11,0% -7,4%
ec./com./adm./jur. -1,8% 3,5% 5,6% -2,1% 0,6%
agr./land. -24,2% -16,5% -11,2% -23,2% -19,3%
(para)med./verz. 8,9% 17,2% 18,7% 12,0% 10,9%
overig -1,1% 5,8% -5,9% -2,9% -1,7%
Hoger techn./wisk./nat. -1,2% 6,7% 14,2% -5,6% 9,6%
ec./com./adm./jur. 6,3% 11,6% 12,3% 4,9% 8,0%
agr./land. 15,3% 17,0% 17,2% -9,0% 0,0%
(para)med./verz. 19,3% 27,3% 27,1% 27,0% 22,3%
overig 7,4% 9,9% 13,4% 6,2% 11,6%
Wetensch. techn./wisk./nat. 5,3% 9,2% 11,4% -5,5% 1,3%
ec./com./adm./jur. 14,0% 19,2% 18,0% 23,9% 20,6%
agr./land. 0,0% 0,0% 0,0% 10,1% 14,9%
(para)med./verz. 27,6% 37,8% 32,9% 48,7% 30,6%
overig 12,1% 13,8% 14,9% 6,6% 10,7%
Totaal -0,6% 7,1% 9,5% -0,5% 1,2%
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.
98
Tabel 26 Prognose vervangingsvraag, uitgedrukt als percentage van de werkgelegenheid
in 2008, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk
geb. Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
26,5% 28,0% 26,6% 24,3% 28,1%
ec./com./adm./jur. 21,3% 21,3% 18,5% 19,0% 22,4%
agr./land. 48,6% 58,6% 23,4% 18,4% 21,9%
(para)med./verz. 17,9% 17,1% 14,6% 12,7% 19,3%
overig 26,2% 27,6% 26,3% 24,0% 25,6%
Middelbaar techn./wisk./nat. 20,1% 21,0% 18,9% 18,4% 19,7%
ec./com./adm./jur. 14,7% 13,8% 13,1% 16,5% 16,9%
agr./land. 37,9% 39,5% 30,2% 26,7% 29,2%
(para)med./verz. 9,5% 8,7% 7,2% 5,3% 11,0%
overig 11,3% 10,2% 12,2% 10,3% 13,0%
Hoger techn./wisk./nat. 20,4% 20,1% 19,3% 21,4% 15,0%
ec./com./adm./jur. 13,9% 12,8% 10,9% 14,0% 16,8%
agr./land. 16,9% 18,1% 26,4% 27,1% 0,0%
(para)med./verz. 8,7% 8,6% 6,6% 5,4% 10,3%
overig 30,1% 30,4% 24,5% 36,3% 32,2%
Wetensch. techn./wisk./nat. 16,3% 16,2% 10,3% 20,7% 17,6%
ec./com./adm./jur. 12,3% 11,5% 8,8% 13,2% 9,0%
agr./land. 0,0% 0,0% 0,0% 9,3% 6,4%
(para)med./verz. 9,5% 8,9% 6,6% 7,4% 10,2%
overig 28,1% 27,8% 23,6% 23,1% 27,4%
Totaal 18,9% 17,7% 15,5% 17,1% 19,9%
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS en CPB.
99
Tabel 27 Prognose arbeidsmarktinstroom (gecorrigeerd voor pendelstromen), uitgedrukt
als percentage van de werkgelegenheid in 2008, naar beroepsgroep en regio,
2008-2020
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk
geb. Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
9,4% 12,0% 16,4% 12,4% 10,8%
ec./com./adm./jur. 24,5% 27,4% 32,0% 27,8% 26,1%
agr./land. 26,6% 28,9% 33,2% 29,2% 27,7%
(para)med./verz. 24,9% 28,1% 33,3% 28,5% 26,7%
overig 26,0% 28,9% 23,3% 16,3% 27,5%
Middelbaar techn./wisk./nat. 13,4% 20,3% 29,8% 21,1% 16,0%
ec./com./adm./jur. 16,9% 24,6% 21,3% 25,4% 20,0%
agr./land. 16,0% 21,8% 30,4% 22,6% 18,1%
(para)med./verz. 14,9% 23,7% 35,5% 24,7% 18,5%
overig 24,0% 31,9% 41,1% 32,8% 27,4%
Hoger techn./wisk./nat. 12,3% 17,6% 23,2% 4,7% 12,7%
ec./com./adm./jur. 17,7% 23,5% 29,0% 10,7% 18,7%
agr./land. 11,5% 17,6% 23,2% 18,1% 0,0%
(para)med./verz. 14,5% 21,1% 27,7% 14,8% 15,6%
overig 13,3% 19,1% 24,7% 5,0% 14,2%
Wetensch. techn./wisk./nat. 13,4% 20,5% 25,1% 21,0% 16,0%
ec./com./adm./jur. 22,3% 29,9% 34,9% 14,2% 24,6%
agr./land. 0,0% 0,0% 0,0% 25,3% 19,7%
(para)med./verz. 20,2% 29,0% 34,9% 13,4% 23,2%
overig 13,6% 21,2% 26,0% 7,0% 16,4%
Totaal 18,1% 24,2% 27,9% 19,9% 20,6%
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB en ROA.
100
Tabel 28 Prognose aanbodoverschotten en -tekorten, uitgedrukt als percentage van de
werkgelegenheid in 2020, naar beroepsgroep en regio, 2008-2020 (beroeps-
groepen met tekorten zijn rood gemarkeerd)
Beroepsniv. Beroepsrichting
Utrecht-
West
Heuvelrug &
Vallei
Stedelijk geb.
Utrecht
Alblasserw.
& Vijfh. Rivierenland M-NL
Elementair
+ lager
techn./wisk./nat.
-2% -1% 3% 10% 1% 2%
ec./com./adm./jur. 16% 12% 19% 21% 15% 17%
agr./land. 7% 6% 27% 30% 28% 20%
(para)med./verz. 10% 4% 11% 13% 9% 9%
overig 18% 22% 16% 15% 17% 17%
Middelbaar techn./wisk./nat. 6% 8% 14% 16% 7% 11%
ec./com./adm./jur. 7% 11% 7% 15% 6% 8%
agr./land. 3% 0% 18% 25% 10% 7%
(para)med./verz. -7% -8% 2% 1% -7% -2%
overig 21% 16% 41% 30% 24% 28%
Hoger techn./wisk./nat. -5% -5% -6% -8% -10% -6%
ec./com./adm./jur. 1% 3% 7% -5% -3% 4%
agr./land. -12% -7% -9% 0% 0% 0%
(para)med./verz. -22% -23% -16% -23% -24% -19%
overig -12% -10% -7% -16% -15% -9%
Wetensch. techn./wisk./nat. -5% 1% 7% 6% -3% 3%
ec./com./adm./jur. -1% 3% 9% -12% -1% 6%
agr./land. 0% 0% -97% 5% -1% -18%
(para)med./verz. -23% -24% -17% -37% -25% -20%
overig -17% -10% -7% -14% -4% -8%
Totaal tekorten in procenten 2,9% 3,3% 2,1% 3,5% 2,9% 2,6%
Werkloosheid in procenten 3,0% 2,9% 5,8% 6,6% 4,0% 4,7%
NB: voor sommige beroepsgroepen zijn de aantallen erg klein, hierdoor zijn de berekende
tekorten iets minder nauwkeurig. Dit geldt vooral voor de agrarische en landbouwkundige beroe-
pen.
Bron: Prognose EIM, op basis van LISA, CBS, CPB, UWV WERKbedrijf en ROA.
101
BIJLAGE VII Regio's Midden-Nederland
Hieronder is voor elk van de vijf regio's weergegeven uit welke gemeenten ze
bestaan.
Utrecht-West
− Abcoude
− Breukelen
− De Ronde Venen
− Loenen
− Lopik
− Maarssen
− Montfoort
− Oudewater
− Woerden
Heuvelrug & Vallei
− Utrechtse Heuvelrug
− De Bilt
− Rhenen
− Wijk bij Duurstede
− Veenendaal
− Zeist
Stedelijk gebied Utrecht
− Bunnik
− Houten
− IJsselstein
− Nieuwegein
− Utrecht
− Vianen
Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
− Giessenlanden
− Gorinchem
− Leerdam
− Zederik
Rivierenland
− Buren
− Culemborg
− Druten
− Geldermalsen
− Lingewaal
− Maasdriel
− Neder-Betuwe
− Neerijnen
− Tiel
− West Maas en Waal
− Zaltbommel
103
BIJLAGE VIII Belangrijkste cluster per beroepsgroep
Hier is per beroepsgroep aangegeven in welk cluster de beroepen van de betref-
fende beroepsgroep vooral voorkomen; de meeste beroepsgroepen zijn namelijk
in meerdere clusters vertegenwoordigd.
Tabel 29 Belangrijkste cluster naar beroepsgroep
beroepsgroep (functierichting en -niveau) belangrijkste cluster(s)
Elementaire beroepen Transport & logistiek
Lagere technische/wiskundige/natuurwetenschappelijke beroepen Bouwen & ontwerpen
Lagere economische/commerciële/administratieve beroepen Transport & logistiek
Financiële & adviesdiensten
Lagere agrarische beroepen Food & agribusiness
Lagere beveiligingsberoepen Financiële & adviesdiensten,
maar vooral buiten de 7
clusters
Lagere (para)medische/verzorgende beroepen Gezondheid & technologie
Middelbare technische/wiskundige/natuurwetenschappelijke
beroepen
Bouwen & ontwerpen
Middelbare economische/commerciële/administratieve beroepen Financiële & adviesdiensten
Transport & logistiek
Middelbare agrarische beroepen Food & agribusiness
Middelbare juridische/bestuurlijke/beveiligingsberoepen Financiële & adviesdiensten,
maar vooral buiten de 7
clusters
Middelbare (para)medische/verzorgende beroepen Gezondheid & technologie
Hogere technische/wiskundige/natuurwetenschappelijke beroepen Bouwen & ontwerpen
Hogere economische/commerciële/administratieve beroepen Financiële & adviesdiensten
Hogere landbouwkundige beroepen Bouwen & ontwerpen
Food & agribusiness
Financiële & adviesdiensten
Hogere juridische/bestuurlijke/beveiligingsberoepen Financiële & adviesdiensten,
maar vooral buiten de 7
clusters
Hogere (para)medische/verzorgende beroepen Gezondheid & technologie
Managers (hbo-werk- en denkniveau) Komen overal voor
Wetenschappelijke techni-
sche/wiskundige/natuurwetenschappelijke beroepen
Bouwen & ontwerpen
Financiële & adviesdiensten
ICT & media
Wetenschappelijke economische/commerciële/administratieve
beroepen
Financiële & adviesdiensten
Wetenschappelijke landbouwkundige beroepen Bouwen & ontwerpen
Financiële & adviesdiensten
Wetenschappelijke juridische/bestuurlijke beroepen Financiële & adviesdiensten,
maar vooral buiten de 7
104
beroepsgroep (functierichting en -niveau) belangrijkste cluster(s)
clusters
Wetenschappelijke (para)medische beroepen Gezondheid & technologie
Managers (wetenschappelijk werk- en denkniveau) Komen overal voor
Bron: EIM op basis van Standaard Beroepenclassificatie 1992.
105
BIJLAGE IX De arbeidsmarktcirkel in tabelvorm
NIVEAU 1 NIVEAU 2 NIVEAU 3
Inschakelen bekende
reserves
· Werklozen direct inzetbaar
· Werklozen met enige afstand (bijvoorbeeld gedeeltelijk arbeids-
ongeschikten)
· Werklozen met veel afstand
· Samenwerken bemiddelings- en uitkeringsinstanties
Aantrekken mobiele
personen
· Promotiepakketten
· Buitenlanders
· Informeren niet-werkende nieuwkomers regio's
· Werven mbo/hbo’ers
· Werven hoger opgeleiden
Kwadrant
Reserves
Mobiliseren stille reserves · Onderscheiden aantrekkelijkheid werk en bedrijf
· Voorziening randvoorwaarden
· Begeleiden/vasthouden geïnteresseerden
· Speur- en wervingsacties
Bevorderen in- en uit-
stroom
· Informatie en voorlichting leerlingen basisonderwijs
· Informatie en voorlichting leerlingen eerste jaren voortgezet
onderwijs
· Voorkomen drop-outs, m.n. in de eerste jaren vmbo en mbo
Kwadrant
Onderwijs
Verbeteren aansluiting
onderwijs-arbeidsmarkt
· Uitwisselen vakkennis onderwijs-bedrijfsleven
· Optimaliseren outfit/faciliteiten onderwijs
· Ontwikkelen nieuwe lesprogramma's
· Stimuleren aanvullende scholing
· Volgen schoolverlaters
Optimaliseren inzet
werknemers
· Jobgerichte scholing
· Verticale en horizontale doorstroming
· Aanpassen werktijden
Kwadrant
Werkenden
Voorkomen uitstroom
werknemers
· Bewust HR-beleid
· Bevorderen ontplooiing werknemers
· Bevorderen mogelijkheden ouderen
· Randvoorwaarden specifieke groepen
· Verbeteren baanzekerheid opvang tijdelijk overschot
· Aanpassen voorwaarden
· Optimaliseren arbeidsomstandigheden en sfeer
Optimaliseren
arbeidsproductiviteit
· Samenwerken met derden
· Vernieuwen technologie
· Moderniseren werkmethoden
· Verbeteren functie-inhouden
· Verbeteren kennis en vaardigheden werknemers
· Verbeteren bedrijfsprocessen
Kwadrant
Bedrijfsvoering
Verhuizen activiteiten · Verplaatsen activiteiten
· Optimaliseren taken in keten
· Afstoten niet-corebusiness
107
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee
reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De
rapporten staan (downloadable) op: www.eim.net.
Recente Publieksrapportages
A201008 14-10-2010 Monitor Inkomens Ondernemers
A201007 30-9-2010 Stand van Zaken Zonder Personeel
A201006 23-6-2010 Internationale benchmark ondernemerschap
2010
A201005 31-5-2010 Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf
A201004 april 2010 Octrooien in Nederland
A201003 12-4-2010 Ondernemen voor anderen!
A201002 15-2-2010 Een kwestie van ondernemen
A201001 11-1-2010 Innovatief ondernemerschap in detailhandel, ho-
reca en ambacht
A200918 1-12-2009 Slim en gezond afslanken
A200917 2-11-2009 Ondernemen in de Sectoren
A200916 30-10-2009 Springen over de Grens
A200915 17-8-2009 Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven
A200914 16-6-2009 Global Entrepreneurship Monitor 2008
The Netherlands
A200913 15-5-2009 Internationale benchmark ondernemerschap
2009
A200912 20-5-2009 Kleinschalig Ondernemen 2009
A200911 3-4-2009 Kopstaartbedrijven
A200910 1-4-2009 Ondernemerschap in de wijk
A200909 27-3-2009 Van werknemer tot ondernemer
A200908 half juni 2009 Review: Internationalisering van het Nederlandse
MKB
A200907 24-3-2009 Monitor Inkomens Ondernemers
A200906 19-3-2009 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200905 17-3-2009 Afhankelijkheid in de metaalsector
A200904 12-3-2009 Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap
A200903 5-2-2009 Ten years entrepreneurship policy: a global over-
view
A200902 13-1-2009 Toekomst concurrentiepositie MKB
A200901 13-1-2009 MKB in regionaal perspectief
A200815 19-12-2008 Succes met samenwerking
A200814 16-12-2008 Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Neder-
landse MKB
A200813 8-12-2008 Sociaal ondernemerschap
A200812 8-12-2008 Ondernemen in de Sectoren
A200811 28-10-2008 Ondernemerschap in de zorg
A200810 23-9-2008 In- en uitstroom in de detailhandel
A200809 8-9-2008 Internationale benchmark ondernemerschap
A200808 3-9-2008 Nalevingskosten van wetgeving voor startende
bedrijven
A200807 september 2008 Stimulering van ondernemerschap in middelgrote
gemeenten
A200806 18-9-2008 HRM-beleid in het MKB
108
A200805 8-7-2008
A200804 14-7-2008 Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803 26-6-2008 Ondernemerschap in de regio
A200802 27-3-2008 Herstructurering van winkelgebieden
A200801 25-2-2008 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714 21-12-2007 Technologiebedrijven in het MKB
A200713 19-12-2007 MKB in regionaal perspectief
A200712 15-11-2007 Voor het gewin of voor het gezin?
A200711 7-11-2007 Van onbemind tot onmisbaar
A200710 25-10-2007 Ondernemen in de Sectoren
A200709 13-9-2007 Ondernemerschap in het primair en voortgezet
onderwijs
A200708 21-6-2007 Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707 21-6-2007 Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706 13-6-2007 Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705 10-5-2007 Internationale benchmark ondernemerschap
A200704 5-4-2007 Dat loont!
A200703 5-3-2007 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702 1-3-2007 Flexibele arbeid in het MKB
A200701 8-1-2007 Entrepreneurship in the Netherlands;
High growth enterprises; Running fast but still
keeping control
A200613 8-1-2007 Geef richting, geen regels!
A200612 januari 2007 Bedrijfsgroei in Nederland
A200611 22-9-2006 Ondernemen in de Sectoren
A200610 18-9-2006 Met ervaring aan de start
A200609 20-7-2006 Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
A200608 18-9-2006 Pensioen voor ondernemers
A200607 24-7-2006 MKB regionaal bekeken
A200606 19-7-2006 MKB in regionaal perspectief 2006
A200605 29-6-2006 De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in
het MKB
A200604 19-6-2006 Kleinschalig Ondernemen 2006
A200603 17-5-2006 Internationale Benchmark 2005
A200602 12-4-2006 Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld
A200601 20-3-2006 Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015
A200516 14-2-2006 Small Business Governance
A200515 16-1-2006 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid;
Periode 1987-2005
A200514 9-1-2006 Kritisch kopen in het MKB
A200513 14-12-2005 Financiering van bedrijfsinvesteringen problema-
tisch, of niet?
A200512 31-1-2006 Entrepreneurship in the Netherlands, Business
transfer
A200511 8-11-2005 Internationale Benchmark Ondernemerschap
2004
A200510 3-11-2005 Transsectorale innovatie door diffusie van tech-
nologie
A200509 6-10-2005 Creatieve bedrijvigheid in Nederland
A200508 20-9-2005 Ondernemen in de Sectoren