Bijzondere bewustzijnsfenomenen en de manipulatie ervan. - HOVO-Cursus Bewustzijn in wording,...
Transcript of Bijzondere bewustzijnsfenomenen en de manipulatie ervan. - HOVO-Cursus Bewustzijn in wording,...
1
BIJZONDERE BEWUSTZIJNSFENOMENEN EN DE MANIPULATIE ERVAN Walter Schönau Lezing in HOVO-‐cursus Bewustzijn in wording, Groningen 26.11.2009 Wat mooi is in een mysterie is het geheim dat het in zich besloten houdt, niet de waarheid die het verbergt (Eric-‐Emmanuel Schmitt) Bijzondere bewustzijnsfenomenen Stelt het 'normale' waakbewustzijn ons al voor raadsels, de hiervan afwijkende bewust-‐zijnstoestanden zijn zeker zo raadselachtig. Toch heeft het onderzoek ernaar, op gang gekomen in de jaren '70, wel resultaten opgeleverd. In het volgende zal ik daarover be-‐richten. Het betreft een bonte rij van verschijnselen die slechts door hun afwijking van het waakbewustzijn onder één noemer verschijnen. Sommige daarvan zijn ons allen ver-‐trouwd, zoals de droom, andere lijken bizar of bovenaards, zoals de uittreding of de bijna-‐doodervaring. Soms zijn we dus, wat deze materie betreft, allemaal ervaringsdes-‐kundigen, soms zijn we aangewezen op verslagen van anderen. Laat ik beginnen met een voorbeeld van zo'n ongewone bewustzijnservaring, een jeugdherinnering van Godfried Bomans. Een numineuze ervaring "Wat er gebeurde was dit. Ik liep langs het water van het Spaarne. Het sneeuwde en het was vijf uur. Ik zelf was zeven. Je kon nog alles zien: de witte daken, de grijze hemel, een man in een portiek, de fijn gete-‐kende ophaalbruggen. Er was de verschrikkelijke, ademloze stilte, die er alleen is als het sneeuwt. Die paar geluiden, die er nog waren, klonken gewatteerd, alsof de wereld in een doos met houtwol lag opgeborgen. De bomen stonden spookachtig om me heen en er krijsten wat meeuwen. Ik stond aan de rand van het wa-‐ter en opeens gebeurde het. Ik was verbijsterd. Ik zag geen bomen, maar groene pilaren met een pluim erop. Ik zag geen meeuwen, maar vreemde gedaanten uit het niets opdoemen en weer verdwijnen. Ik zag geen water, maar een plaat van grijs staal. Alles was nieuw. Alles was totaal onbegrijpelijk. Ook ik zelf. Ik keek langs me heen. Ik zag twee benen, die in stukken leer eindigden en dacht: zo ver loop ik nog door. Ik zag twee handen en dacht: ik ben ik. Maar wie is ik? Plotseling stond een wezen, dat op de griffeldoos met G.B. werd aangeduid, in een volkomen onbekende wereld. De dingen hadden geen naam meer, de etiket-‐ten waren afgevallen, de naambordjes stonden niet meer op de bomen, de meeuwen, de daken en de wol-‐ken. Ik zag alles voor het eerst, als een pasgeborene. Waarvoor diende het allemaal, wat was de betekenis van de dingen? En vooral: waarom ben ik er en wat doe ik hier eigenlijk? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik heen? Uit die panische radeloosheid wordt elke godsdienst geboren." (Godfried Bomans, Werken VII. Amsterdam 1999, 427-‐428) Met Tjeu van den Berk, aan wiens boek Het numineuze (2005, 64-‐65) dit voorbeeld is ontleend, kunnen we Bomans' ervaring als een numineuze beleving beschouwen, waar-‐bij verbijstering ten aanzien van het mysterium tremendum et fascinosum (het angst-‐aanjagende en tegelijk fascinerende mysterie) domineert. De term en het concept 'nu-‐mineus' zijn afkomstig van Rudolf Otto. In de -‐ au fond al even onuitsprekelijke -‐ mys-‐tieke ervaring gaat het meer om het beleven van de eenwording met God of met de kos-‐mos, om de unio mystica, om het bewust worden van de non-‐dualiteit. Ten slotte is er de verwante visionaire ervaring van landschappen, en van kleuren en vormen in beweging, ongeveer zoals de visuele effecten bij muziek in het softwareprogramma iTunes te zien geven; maar ook de visioenen van een Blake of Swedenborg behoren overwegend tot
2
deze laatste categorie. Bij de numineuze ervaring, het begin van alle godsdienst, is er lang niet altijd sprake van gelukzaligheid, zoals Bomans' "panische radeloosheid" of bij voorbeeld Paulus' bekering op weg naar Damascus of de Godservaring van vader Sievez in Siebelinks roman Knielen op een bed violen (2005) duidelijk maken. Wat deze bijzondere fenomenen, die Abraham Maslow peak experiences (piekervaringen) noemde, met elkaar verbindt is dat ze als toestanden van verhoogd of verruimd bewustzijn beleefd worden en als transcendente ervaringen worden be-‐schouwd. We staan er ambivalent tegenover: enerzijds kunnen we heftig verlangen naar een andere, van de alledaags-‐vertrouwde afwijkende bewustzijnstoestand en willen we soms tot bijkans iedere prijs een roes, trance, bedwelming of een vorm van 'hoger' be-‐wustzijn of spirituele verlichting bereiken, maar we zijn er ook bang voor en streven er in de regel naar ons alledaagse waakbewustzijn te handhaven. Misschien dat uitdruk-‐kingen als in slaap 'vallen', flauw 'vallen' en to 'fall' in love iets van die tegenzin tegen de overgang in een andere bewustzijnstoestand verraden. Misschien is het 't aspect van controleverlies wat we vrezen. Twee mentale processen Onze mentale activiteit bestaat volgens Laura Weed in haar The structure of thinking (2003) uit twee theoretisch te onderscheiden, maar in de praktijk vrijwel altijd gecom-‐bineerde processen: (1) de directe, nog preverbale waarneming, dus het spontane ken-‐nis verkrijgen van objecten, en (2) het conceptualiseren ervan, dus ook het verbaliseren, categoriseren, kwalificeren, kwantificeren of structureren van die primaire ervaring. Welnu, het eigenaardige van veel numineuze ervaringen bestaat in die pure onmiddel-‐lijke ervaring, terwijl voor een kort ogenblik het secundaire verbale conceptualiserings-‐proces is opgeschort. Terwijl we in de routinecognitie van meet af aan geen "groene pi-‐laren", maar bepaalde bomen, geen "vreemde gedaanten", maar meeuwen, geen "plaat van grijs staal", maar water zien, leert de numineuze ervaring ons dat percepten en con-cepten in feite verschillende dingen zijn. Onze behoefte aan een hechte combinatie van beide blijkt wel uit het feit dat, hoewel de ervaring onuitsprekelijk is, zij toch achteraf met een overdaad aan conceptualiseringen omschreven pleegt te worden, zoals ook in Bomans' relaas het geval is. Wat in de cognitiewetenschap input processing genoemd wordt, de cognitieve verwerking van stimuli en indrukken, is -‐ zo blijkt -‐ een verworven vermogen, dat in uitzonderlijke situaties het even kan laten afweten. In Aldoux Huxleys befaamde verhandeling over zijn mescaline-‐experimenten, The doors of perception (1954), vormt de constatering dat onder invloed van het psychedeli-‐sche middel 'het percept het concept opgeslokt had' de rode draad door het betoog. Niet altijd is er een techniek als meditatie, vasten of chanting of een psychofarmacon als mes-‐caline of LSD voor nodig om dit te ervaren, soms gebeurt het spontaan. Bij kinderen vóór de leeftijd van acht jaar is het conceptualiseren nog geen vaste routine geworden, van-‐daar dat zij vaker door dit soort numineuze ervaringen overvallen worden. De Russische formalisten in de literatuurtheorie spraken van vervreemding als het specifiek literaire van de literatuur, een vervreemding die de lezer de dingen als het ware weer voor het eerst laat ervaren. Ze definieerden deze vervreemding als een ontautomatisering van de waarneming, dus als het stilzetten van de routineperceptie, wat Bomans treffend be-‐schrijft als: "Ik zag alles voor het eerst, als een pasgeborene." Hoewel niet precies hetzelfde is het door Freud gemaakte onderscheid tussen primair en secundair proces als de twee functioneringswijzen van het psychische appa-‐raat verwant met deze tweedeling, die voorts in verband gebracht kan worden met de
3
taakverdeling tussen linker en rechter hersenhelft. En als Schiller verzucht: "Spricht die Seele, so spricht, ach, schon die Seele nicht mehr" doelt hij op hetzelfde inzicht, dat de primaire waarneming niet met het talige concept samenvalt. Wat deze ervaringen ons leren is dat 'de kaart niet het gebied is', dat begripsma-‐tige concepten niet verward mogen worden met de onmiddellijke ervaring en dat wij het zijn die -‐ in de woorden van Bomans -‐ de dingen etiketten opplakken, naambordjes ge-‐ven. Arthur Schnitzler vertelt in zijn korte verhaal Ich hoe een Weense warenhuisem-‐ployé op een wandeling bij de ingang van een park het bordje 'Park' ziet staan. Dit zet hem aan het nadenken over het feit dat alle dingen van ons een naam hebben gekregen en dit nadenken verontrust hem zo dat hij in een existentiële crisis belandt en zijn tot nu toe zo vanzelfsprekende identiteit kwijt raakt. Hij verliest net als Lord Chandos in de bekende, door Hofmannsthal geschreven brief, zijn naieve vertrouwen in de taal. Hij be-‐gint zelf echte etiketten te maken, hij legt briefjes met het woord 'kast' op de kast, met het woord 'tafel' op de tafel, en als er gasten op bezoek komen speldt hij briefjes met hun namen op de jassen aan de kapstok. Ten slotte wordt het zijn vrouw te gek, zij laat de dokter komen en als deze binnen treedt, ziet hij een patiënt die op zijn jasje een papier-‐tje met het woord 'Ich' heeft gespeld.... In de filosofie is het vooral Bergson geweest die de kwestie van de twee verschil-‐lende mentale processen aan de orde heeft gesteld door het niet-‐analyserende bewust-‐zijn als autonome kennisbron te beschouwen. De gangbare wetenschap heeft uiteraard een uitgesproken voorkeur voor onderzoek op het niveau van de concepten en kan met onuitsprekelijke subjectieve ervaringen niet goed uit de voeten. Kunstmatige intelligen-‐tie bijvoorbeeld is per definitie op het secundaire conceptuele proces aangewezen. Toch zou men niet de denkfout moeten maken, dat verschijnselen die minder toegankelijk zijn voor wetenschappelijk onderzoek daarmee ook qualitate qua irrelevant of oninteressant zouden zijn. De vader van de moderne psychologie, William James, kan dit verwijt in ieder geval niet gemaakt worden, want hij wees er in zijn standaardwerk The Varieties of Religious Experience (1902) al op dat ons gewone waakbewustzijn maar één bepaald type bewustzijn is: "Geen enkele weergave van het universum in zijn totaliteit is volledig als die andere bewustzijnstoestanden buiten beschouwing blijven". Toch duurde het nog tot de jaren '70 voordat er serieus onderzoek naar werd gedaan, veelal in het kader van de zg. transpersoonlijke psychologie of in dat van het multidisciplinaire bewustzijnson-‐derzoek. Pionier op dit gebied was Charles Tart met zijn boek States of consciousness (1975). Actieve en receptieve modus Een andere tweedeling die voor een beter begrip van onze materie dienstig is, is die tus-‐sen de actieve en de receptieve modus van ons cognitieve systeem. Al naar gelang of ons bewustzijn er op gericht is de omgeving handelend te veranderen of haar alleen passief waar te nemen functioneren ook alle subsystemen dienovereenkomstig anders en laten de hersengolven een ander patroon zien: beta of alfa-‐golven. Het 'normale' waakbe-‐wustzijn is sterk gebonden aan de actieve modus, maar veel afwijkende toestanden tre-‐den pas in als de receptieve modus domineert. Het maakt een groot verschil voor onze bewustzijnstoestand met alle daarbij horende psychische systemen of we geconcen-‐treerd naar een parkeerplaats zoeken in het drukke verkeer of dat we in een tuin zitten te mediteren. In wijder verband kunnen we de tegenstelling tussen het "immer strebend sich bemühen" en het taoistische wu wei, of tussen het assertieve "yes we can" en het quietistische "let it be" zien als de kloof tussen het Westen en het Oosten.
4
De volgende Zen-‐parabel illustreert de onverwachte rijkdom van de receptieve modus: Tijdens een tocht door het oerwoud kwam een man tegenover een grote tijger te staan. Hij vluchtte maar kwam al gauw bij een steile afgrond. In zijn wanhoop sprong hij naar beneden maar kon zich halverwege nog net vastgrijpen aan een struik. Terwijl hij daar hing verschenen er twee muizen uit een holletje in de rotsen. Ze begonnen aan de struik te knagen. Opeens ontwaarde hij vlak voor zich een paar wilde aardbei-‐plantjes. Hij plukte de aardbeien en stopte ze in zijn mond. Ze smaakten heerlijk. Zonder de overgang in de receptieve modus was hem deze onverwachte tractatie zeker ontgaan. 'Normale' en afwijkende bewustzijnstoestanden Tart beschrijft het normale waakbewustzijn als een instrument om in de concrete wer-‐kelijkheid van de consensus-‐realiteit te kunnen leven en te overleven ('coping'). Het is op te vatten als een continu dynamisch en complex proces, dat 20 % van onze totale psychische energiehuishouding vergt; 80 % daarvan is 'default', dat wil zeggen dat slechts 20 % van de hersenenergie beschikbaar is om op nieuwe externe stimuli te rea-‐geren. Het overgrote deel van de energie is nodig voor de stabilisering van het waakbe-‐wustzijn, met andere woorden voor het vermijden van een transitie in een ongewenste andere toestand. Hij vergelijkt deze energie met de electrische lading van een apparaat. Deze stabilisering wordt door negatieve en positieve feedback in stand gehouden. Wie 's avonds achter het stuur in slaap dreigt te vallen schrikt als hij even wegdoezelt (nega-‐tieve feedback) en is tevreden als het hem lukt om goed wakker te blijven (positieve feedback). Onze bewustzijnsstroom is in zekere zin te vergelijken met een radarappa-‐raat dat ononderbroken de omgeving scant om de dreiging van destabilisering en dis-‐ruptie af te wenden. "Ons realiteitsbesef is een geloofsdaad", zei Drooglever Fortuyn en doelde daarmee op het constructieve, selectieve en conventionele karakter van de reali-‐teitswaarneming. We beseffen in de regel niet dat ons beeld van de werkelijkheid geens-‐zins een één-‐op-‐één-‐weergave van de externe realiteit is. Tart definieerde de afwijkende bewustzijnstoestanden (altered states of consciousness, afgekort ASCs) als een kwalitatieve verandering van het totale patroon van psychisch functioneren, in verschillende gradaties van intensiteit, waarbij een groot aantal subsystemen betrokken zijn, dusdanig dat de betreffende persoon de verandering bewust kan waarnemen. Het betreft een duidelijk onderscheidbare toestand met eigen kenmerken. We moeten ons een bewustzijnstoestand dus voorstellen als een dynamisch patroon, een synergetische configuratie van een groot aantal psychische subsystemen, zoals de externe en interne waarneming, de cognitieve verwerking van indrukken, de herinnering, de emoties, het ruimte-‐ en het tijdgevoel, het identiteitsbesef, de motiliteit, het vermogen te waarderen en te beslissen en allerlei onbewuste processen. In sommige ASCs is bijvoorbeeld het tijdsbesef veranderd: doordat het zelf-‐concept tijdelijk is ver-‐dwenen ervaart de persoon tijdloosheid, eeuwigheid, in wat -‐ achteraf bekeken -‐ slechts een seconde in beslag nam. Bij de uittreding, de ervaring buiten het eigen lichaam te zijn, is met het lichaamsbeeld ook het ruimtebesef veranderd. Door farmaceutica kan ons rekenvermogen verbeterd of verslechterd worden, ons taalvermogen wordt door alco-‐hol eerst bevleugeld en daarna aangetast, tal van geautomatiseerde vaardigheden als autorijden of pianospelen zijn zeer gevoelig voor bewustzijnsveranderingen zoals bij-‐voorbeeld in flow en ons gezichtsvermogen kan onder invloed van LSD aanzienlijk geïn-‐tensiveerd worden. Een mooi voorbeeld daarvan is Huxleys fascinatie voor de plooien in
5
zijn flanellen broek tijdens een mescalinetrip die hem tot een originele theorie over de visionaire betekenis van geplooide gewaden in de geschiedenis van de schilderkunst inspireerde. Om te kunnen spreken van een ASC is meestal de verandering van één subsys-‐teem niet voldoende. Men kan binnen het normale waakbewustzijn wel een razend-‐snelle en daardoor meestal niet bemerkte verandering van het identiteitsbesef (identity states) observeren, al naar gelang van de situaties waarin we ons bevinden. Die vluch-‐tige identiteitswisselingen zijn iets anders dan onze bewust ervaren sociale rollen en ook iets anders dan de afwijkende bewustzijnstoestanden. Als voorbeelden hiervan zou men, naast de reeds vermelde numineuze en mys-‐tieke ervaringen, kunnen noemen: slaapwandelen (als een vorm van dromen zonder uitschakeling van de motiliteit), de glossolalie (het spreken in tongen, zoals gecultiveerd in sommige religieuze groeperingen), de alcoholische roes in al zijn verschijningsvor-‐men, het stoned of high zijn door cannabis, of door één van de andere talloze psy-‐chofarmaca en psychedelica, de hypnose en de trance, de meditatieve of spirituele ver-‐lichting (satori, samadhi) en de bijna-‐doodervaringen, die in het onderstaande nog uit-‐voerig aan de orde zullen komen. Sommige onderzoekers rekenen psychopathologische aandoeningen of stoornissen, zoals de epileptische aanval of het amok maken, bezeten-‐heid, extase of massahysterie ook tot de ASCs. Deze heterogene reeks van verschijnselen heeft men volgens verschillende crite-‐ria trachten in te delen, zoals dat van de toe-‐ of afnemende controle over de ervaring of de al of niet spontane of geïnduceerde veroorzaking ervan. Honger of vitaminegebrek, zelfkastijding en andere ascetische praktijken kunnen, naar de ervaring geleerd heeft, ook bijdragen tot de overgang in een andere bewustzijnstoestand. Een van de pioniers op dit gebied, de 'psychonaut' John Lilly, bekend geworden door zijn studie van dolfijnen en uitvinder van de techniek van floating, heeft in zijn autobiografische boek The Center of the Cyclone (1972) een scala van negen verschillende toestanden opgesteld, vier eufo-‐rische en vier dysforische rond een neutraal niveau, deels ontleend aan Gurdjieff, deels aan klassieke sanskrietgeschriften. Velen zullen in de loop van hun leven wel eens in één van de hier aangeduide toestanden tussen hemelse gelukzaligheid en diepe vertwijfeling vertoefd hebben.
6
Transitietechnieken en geestverruimende middelen Het ligt voor de hand dat de mens er zich niet bij heeft neergelegd dat hij alleen onver-‐wachts door een -‐ door hem wel gewenste -‐ bewustzijnstoestand wordt overvallen. We gaan rusten als we willen slapen en hebben daarvoor een eigen ritueel ontwikkeld om het inslapen te bevorderen, wanneer onze biologische klok die behoefte laat merken. Naast de zintuigelijke deprivatie die het inslapen of het mediteren bevordert kan zintui-‐gelijke overprikkeling, zoals door luide (disco)muziek, snelle ritmes en felle lichteffecten ook tot een verandering van de bewustzijnstoestand leiden. Dansen en meer algemeen ritmisch bewegen is een andere techniek om het bewustzijn ingrijpend te veranderen, evenals psalmodiërend zingen (chanting), yoga, autogene training en andere ontspan-‐ningsmethoden. Het enige wat de man die mediteert en de man die zich een stuk in de kraag drinkt gemeen hebben is hun verlangen de alledaagse bewustzijnstoestand te verlaten en in te ruilen voor een als prettiger of verkieslijker ervaren toestand. De eerste bedient zich van een 'techniek', de tweede kiest de makkelijkere weg van de geestverruimende middelen om op chemische wijze de gewenste verandering te-‐weeg kunnen brengen. Van die psychotrope substanties beschikt iedere cultuur en ieder tijdperk over een rijke keuze, waarbij sommige wegens hun bijwerkingen, waaronder verslaving, verboden zijn. Dit scala reikt van koffie, thee, tabak en alcohol via marijuana, ecstacy, morfine en heroine tot mescaline, ayahuasca en psilocybine, van sederende tot stimulerende stoffen. Ieder middel heeft zijn eigen uitwerking, zijn eigen gevaren en beloften. In de jaren '70 hebben onder andere Timothy Leary en Carlos Castaneda, de laatste met zijn boekenreeks over de Mexicaanse sjamaan Don Juan (The Teachings of Don Juan, 1968), de hallucinogene stoffen populair gemaakt. Dit is een onderwerp op zich zelf, dat ik nu verder laat rusten. Wie er een indruk van wil opdoen verwijs ik naar de website met de veelzeggende naam www.uitjebol.net. De culturele waardering van deze ervaringen in een andere wereld vertoont enorme verschillen. In tal van niet-‐westerse beschavingen spelen bij sjamanistische en magisch-‐religieuze rituelen traditionele technieken en middelen om een trance-‐toestand te bereiken een belangrijke rol. Ze behoren tot het sacrale domein. De cultuur van de Australische Aboriginals is geheel op de droomtijd gericht. In de Westerse cultuur met haar hoogschatting van de rationaliteit worden de 'altered states' niet als summum bo-num beschouwd, terwijl er in de alternatieve wereld juist veel waarde aan gehecht wordt. De droom De droom is één van de weinige afwijkende bewustzijnstoestanden die ons allen uit ei-‐gen ervaring vertrouwd is; daarbij functioneert het bewustzijn in slaapconditie, zonder zintuigelijke input en met uitgeschakelde motiliteit dusdanig dat we de gehallucineerde droomscènes als realiteit ervaren. Alleen in zg. lucide dromen zijn we ons ervan bewust dat we dromen en kunnen we tot op zekere hoogte de droombeleving sturen. Het vermogen om lucide te dromen is in beginsel aan te leren. In tegenstelling tot de meeste ASCs beseffen we pas na het ontwaken 'in dromenland' geweest te zijn; tijdens het dro-‐men, hoe bizar de situaties dan ook zijn en hoe abrupt de scènes elkaar ook opvolgen, beleven we dit alles als werkelijk. Het EEG van een droom in een REM-‐fase lijkt dan ook sterk op het EEG in waaktoestand. De vraag 'droom ik of waak ik?' blijkt bij gebrek aan zekere criteria in empirische zin heel moeilijk te beantwoorden.
7
De eerder genoemde ambivalentie ten aanzien van de ASCs zien we ook in de culturele waardering van de droom. In de Romantiek en in niet-‐westerse etnische cultu-‐ren als die van de Aboriginals werd de droom met zijn eigen symbolentaal hoger geschat dan het waakbewustzijn; anderzijds wijzen slaaponderzoekers op de verwantschap met de psychose en bestrijden ze iedere hermeneutische betekenis die aan dromen verleend wordt. De droomtheorieën van de huidige empirische wetenschap stellen niet zo zeer de vraag naar de betekenis en de interpretatie van dromen als wel naar hun biologische of -‐ anders gezegd -‐ evolutionaire functie. Wat is de overlevingswaarde van dromen? De slaap bevredigt overduidelijk essentiële psychische en biologische behoeften, maar geldt dat ook voor de droom? We weten vrijwel zeker dat ook dieren dromen. Zo zal een kat vermoedelijk dromen van voedsel zoeken, een prooi bespringen of vluchten voor drei-‐gend gevaar. Deze overweging leidde tot de theorie van A. Revonsuo (2000) dat wij dromen als een soort virtuele training in de omgang met gevaren, in het snelle kiezen tussen vechten of vluchten. Maar de wensdroom wijst in een andere richting, in die van de wensvervulling, waar Freud de nadruk op heeft gelegd. Vermoedelijk gaat het om een combinatie, er is immers geen enkele noodzaak om aan een monocausale verklaring vast te houden. Hersenonderzoekers neigen ertoe de functie van dromen voor het geheugen te vergelijken met het defragmenteren van de harde schijf in de computer, een herorde-‐ning, een nieuwe rangschikking van het overvloedige herinneringsmateriaal in de slaap dus. Uit het lichaam treden We komen nu toe aan wel heel ongewone ervaringen, die moeilijk te verklaren zijn en niet zo vaak voorkomen, de uittreding (out of body experience) die soms deel uitmaken van de bijna-‐doodervaring (afgekort BDE, near death experience). De gewaarwording zich buiten het eigen lichaam te bevinden en dit lichaam van bovenaf te zien liggen, bij-‐voorbeeld op een operatietafel, ontstaat in een kritieke levensbedreigende situatie, zoals tijdens een chirurgische ingreep in het ziekenhuis, maar kan zich ook spontaan voor-‐doen. Tot de andere mogelijke voorwaarden voor het optreden ervan worden gerekend: hypnose, meditatie, ontspanning en minimalisering van de cognitieve input (bijvoor-‐beeld bij floating), stimulatie door middel van electroden van een bepaald hersengebied en natuurlijk inname van bepaalde drugs als LSD, mescaline of ketamine. Degenen die erover verslag doen benadrukken dat het iets anders is dan dromen, er is helder be-‐wustzijn en allerlei details kunnen worden geobserveerd tot en met de kleur van de sokken van de verpleger. Er is geen relatie met psychopathologie aangetoond. Wie zo'n uittreding ervaren heeft zegt minder angst voor de dood te hebben en constateert dat zijn visie op leven en dood ingrijpend veranderd is. Men heeft immers zelf ervaren dat er bewustzijn buiten het lichaam mogelijk is, ja dat de ziel het stervende lichaam verlaat en dat er dus leven na de dood lijkt te zijn. Circa 15 -‐ 20 % van de bevolking zegt minstens eenmaal deze ervaring gehad te hebben. Net zoals bij de meer omvattende bijna-‐doodervaring weten we niet met volle-‐dige zekerheid hoe het verschijnsel verklaard moet worden; in beide gevallen staan de neurologische en de spiritualistische verklaringshypothesen lijnrecht tegenover elkaar. Enerzijds zijn er degenen die in hun eigen ervaring of in het relaas ervan door anderen een bewijs voor de autonomie van het bewustzijn zien dat kennelijk los van het lichaam, dus non local, kan bestaan. Of men noemt de uittreding 'astrale projectie' en ziet haar als een indicatie voor de mogelijkheid van kosmische reizen van het astrale lichaam dat zich
8
van het fysieke lichaam heeft losgemaakt, zulks in overeenstemming met de leerstellin-‐gen van min of meer occulte theorieën of ideologieën als spiritisme, theosofie en antro-‐posofie. Bovendien is de aloude mythische of religieuze voorstelling dat de ziel bij het sterven het stoffelijk lichaam verlaat ons allen door de traditie zeer vertrouwd. Tegenover deze bovennatuurlijke en speculatieve interpretatie staat de neurologische verklaring die aangeduid kan worden als de stervend-‐brein-‐hypothese. Zij beroept zich op het ervaringsfeit dat bij stimulatie van een bepaald hersengebied, de gyrus angularis, de uittredingservaring kunstmatig opgewekt kan worden. De Canadese neurochirurg W.G. Penfield heeft in een aantal experimenten aangetoond dat er, bij-‐voorbeeld tijdens een narcose of door lichamelijk trauma, een disruptie van de zintuige-‐lijke input en het lichaamsbeeld kan ontstaan waarbij een aantal psychische subsyste-‐men ontsporen. Het cognitieve apparaat construeert dan bij gebrek aan informatie door directe waarneming een nieuw lichaamsbeeld uit de resten van herinnering en verbeel-‐ding. Zolang de normale input niet is hersteld is er een nieuw lichaamsbeeld, een door het brein geproduceerde illusie met een sterke werkelijkheidssuggestie, ontstaan door-‐dat de zelfwaarneming, de tastzin, het gezichtsvermogen en de evenwichtszin verstoord zijn en niet meer goed samenwerken. Het subtiele en complexe cognitiesysteem dat ons informeert over ons lichaam en dat ons bijvoorbeeld laat voelen waar onze arm zich be-‐vindt als we die met gesloten ogen heffen functioneert dan niet meer naar behoren, maar het is ook niet gestopt. Het feit dat de uittredingservaring door hersenstimulatie experimenteel opgeroepen kan worden pleit mijns inziens voor de neurologische ver-‐klaringshypothese. De omstandigheid dat de personen die deze ervaring ondergaan niet dromen en een helder bewustzijn hebben maakt dat ze de uittreding als werkelijk erva-‐ren, net zoals degenen die een bijna-‐doodervaring meemaken deze als realiteit beleven.
Bijna-‐doodervaringen
9
Hiermee wordt een bewustzijnstoestand, verbonden met een reeks van typische bele-‐vingen, aangeduid die in grenssituaties, maar ook spontaan met of zonder medicatie kan optreden. Van de patiënten die een hartstilstand hebben meegemaakt en gedurende korte tijd klinisch dood zijn geweest, herinnert 18 % zich zulk een ervaring. Er komt in de regel een aantal elementen in voor zoals beschreven in het volgende citaat: "Ik schiet pijlsnel door een donkere tunnel. Er overstroomt mij een groot vredig, gelukzalig gevoel. Ik voel me intens tevreden, gelukkig, stil en vredig. Ik hoor prachtige muziek. Ik zie mooie kleuren en prachtige bloemen in alle mogelijke kleuren in een grote weide. Aan het eind is een mooi, helder, warm licht. Daar moet ik naar toe. Ik zie een wezen, in een licht gewaad. Het wezen wacht op mij en steekt haar hand uit. Ik voel me warm en liefdevol opgewacht. We gaan hand in hand op weg naar het mooie en warme licht. Dan laat ze mijn hand los en draait ze zich om. Ik voel me teruggezogen. Ik moet terug. Ik merk dat een ver-‐pleegster op mijn wangen slaat en mij roept." (ontleend aan Pim van Lommel, Eindeloos bewustzijn, 9e druk, 2008, 30) De -‐ niet erg gelukkig gekozen -‐ term 'near death experience' werd gelanceerd door Raymond Moody in zijn boek Life after life (1975). Beter zou geweest zijn: nabij de dood-‐ervaring, want ‘bijna dood’ is even onmogelijk als ‘bijna zwanger’, maar de term is nu eenmaal ingeburgerd. Het fenomeen heeft veel aandacht gekregen, in Nederland recen-‐telijk vooral door het boek Eindeloos bewustzijn (2007, 14e druk 2009) van de cardio-‐loog Pim van Lommel. Het boek is vele malen herdrukt en in vele talen vertaald; de au-‐teur heeft bovendien door lezingen en interviews velen van zijn spiritualistische inter-‐pretatie van het verschijnsel weten te overtuigen. Iets eenders, maar niet precies hetzelfde, zijn de zg. sterfbedvisioenen, zoals de voorstelling dat men 'opgehaald' wordt door geliefde overledenen. Dergelijke perimor-‐tale ervaringen worden ook in vele culturen als indicatie voor het voortbestaan van de ziel na het sterven geïnterpreteerd, maar het betreft altijd extrapolaties tot in het hier-‐namaals van ervaringen van een stervend brein (vgl. K. Osis & e. Haraldsson, Op de drempel. Visioenen van stervenden, 1979). Bij de prototypische BDE is er sprake van hart-‐ en ademstilstand, de patiënt is klinisch dood, er is dus -‐ neurofysiologisch gesproken -‐ geen bewustzijn mogelijk. Men beweegt zich door een lange donkere tunnel met stralend licht aan het eind, er vindt een woordeloze ontmoeting met geliefde overledenen of met een lichtwezen of engel plaats, er volgt een terugblik op het leven als in een film (levenspanorama, vooral bij dreigende verdrinking), men ervaart een gevoel van gelukzaligheid en vrede, van alomvattende liefde en aanvaarding, en dan is er een grens, een drempel. Men moet terugkeren in het besef dat overschrijden van die grens definitief sterven betekent. Dit gaat vaak met grote tegenzin gepaard, want terugkeer in het leven betekent terugkeer in een ziek of oud li-‐chaam. De euforie en het wegvallen van de angst worden algemeen gerapporteerd, maar er komen onder eendere omstandigheden ook negatieve helse ervaringen voor. Wie een BDE heeft meegemaakt gelooft meestal vast in een hiernamaals, is spiritueler en altruis-‐tischer geworden, is kortom aan een nieuw leven begonnen. Er zijn globaal drie reactiepatronen te onderscheiden ten aanzien van deze vreemde ervaringen: (1) een materialistische, sceptische, rationalistische, naturalistische verklaringswijze, zoals verwoord door bijvoorbeeld prof. dr. Dick Swaab, prominent hersenonderzoeker, voormalig directeur van het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek, of door Susan Blackmore in haar uitvoerige studie Dying to Live (1993); (2) een spiritualistische, holistische en door het Oosten geïnspireerde,zoals verwoord door bijvoorbeeld de Nederlandse cardioloog dr. Pim van Lommel);
10
-‐ een combinatie van beide benaderingen die ervan uitgaat dat een spiritualistische the-‐orie met een 'open mind' bezien moet worden, maar in ieder geval niet in strijd zou mo-‐gen zijn met de bevindingen van het experimentele onderzoek. Zowel de 'verklaring' van de BDE vanuit een reductionistisch materialisme als de beleving ervan vanuit een naief realisme, als zouden deze ervaringen simpelweg realiteitsstatus hebben lijken me pro-‐blematisch. De hersenonderzoekers sommen de neuronale correlaten van de BDE op: het stervende brein krijgt te weinig zuurstof, is door de kritieke situatie in alarmtoestand en overprikkeld, vandaar de intensiteit van de beleefde scènes. Het brein reageert op de dreiging met uitstoting van endorfinen, vandaar het gevoel van gelukzaligheid en vrede ondanks het doodsgevaar, iets waarop de bergbeklimmer Reinhold Messner ook al heeft gewezen in zijn boek Grenzbereich Todeszone (1978). De tunnel waar men doorheen vliegt met aan het einde het heldere licht ontstaat door een ontremming in de visuele cortex en een verminderde doorbloeding van de oogbollen. Alle aspecten van de BDE zijn volgens de neurologen kortom als correlaten van fysiologische processen te verkla-‐ren. De BDE zien zij als een soort softwareprogramma dat gestart wordt wanneer ons leven dreigt af te lopen. Daarbij mag men niet uit het oog verliezen dat onder normale omstandigheden het brein in het waakbewustzijn een model van de realiteit ontwerpt, de blinde vlek invult, een selectie maakt uit de gehele cognitieve input, dus een beeld construeert, hetgeen het verschil met de constructies van de BDE kleiner maakt. Het on-‐problematische functioneren van het brein onder dagelijkse omstandigheden is mis-‐schien een groter wonder dan het verschijnsel van de BDE. De spirituele hypothese, die zich ook als wetenschappelijk beschouwt, maar uit-‐gaat van een ander paradigma, ziet de ervaringen niet als een illusie, maar als een soort werkelijkheid en als indicatie voor een vorm van niet aan het lichaam gebonden bewust-‐zijn, en daarmee ook voor het voortbestaan van de ziel in een hiernamaals. Als argumen-‐ten voor dit panpsychisme of immaterieel monisme worden onder meer aangevoerd: het vlakke EEG van de klinisch dode dat de onmogelijkheid van bewustzijn in de traditi-‐onele zin aantoont, het feit dat ook vanaf de geboorte blinde mensen de tunnel waarne-‐men en het fenomeen blind sight, dat is het feit dat ook dingen die zich binnen het bereik van een blinde vlek bevinden onbewust waargenomen blijken te kunnen worden. Van Lommel leidt zijn theorie niet alleen uit zijn eigen onderzoek en dat van tal van bewust-‐zijnsonderzoekers af, maar vooral ook uit de Oosterse spirituele leerscholen die van oudsher een eeuwig bewustzijn poneren, uiteraard zonder daarvoor wetenschappelijk overtuigende bewijzen te leveren. Voor zijn reactie op kritische vragen over zijn opvat-‐tingen verwijs ik naar het boek Filosoferen over Eindeloos bewustzijn (2009), dat een voor-‐ en nawoord van hem bevat. Een probleem van de spiritualistische bewustzijnstheorie is dat zij iets wat onverklaarbaar lijkt -‐ hoe kan een klinisch dode bewustzijn ervaren? -‐ probeert te ver-‐klaren met iets wat nog veel onverklaarbaarder is, namelijk het non-‐lokale bewustzijn, dat los van het brein kan bestaan. Daarbij zet men een stap uit de wereld van de obser-‐vatie naar die van de wereldbeschouwing of zo men wil het geloof, waarbinnen dat fe-‐nomeen dan zijn plaats krijgt. Het is niet altijd duidelijk waar de scheidslijn tussen kriti-‐sche wetenschappelijke observatie en transcendente speculatie verloopt. Er is ook geen dwingende samenhang tussen de verschijnselen en hun spiritualistische verklaring, een andere minder fantastische hypothese blijft mogelijk. Een minder sterk punt in het be-‐toog van van Lommel lijkt mij voorts dat hij zijn theorie dat de hersenen als een inter-face functioneren, dat zij bewustzijn niet produceren, maar faciliteren, illustreert met de
11
metafoor van het tv-‐toestel dat zowel zendt als ontvangt, en dat deze metafoor onge-‐merkt een verklaringsmodel begint te worden. Hoewel de bijna-‐doodervaringen ook bij kinderen en ook in andere culturen en andere tijdperken in eendere vorm voorkomen en daarmee iets van een antropologisch universale hebben, bevatten ze toch ook onmiskenbaar subjectief-‐persoonlijke elemen-‐ten: het zijn de eigen geliefde familieleden of vrienden die je komen ophalen, niet een vast ontvangstcomité. Christenen zien engelen of Christus als het lichtwezen, Hindoes zien een godheid uit hun eigen cultuur. Het zien en beleven van een tunnel met een helder licht aan het eind wil niet zeg-‐gen dat deze tunnel in materiële zin bestaat. Dat zou naief realisme zijn. Maar welke on-‐tologische status heeft de tunnel dan wel? De vraag naar de relatie tussen ervaring en realiteit, en daarmee ook weer tussen perceptie en conceptie, is hier in het geding. Een regenboog kunnen we allemaal zien en zelfs fotograferen, maar we kunnen hem niet aanraken en we kunnen zijn achterkant niet te zien krijgen. Hij bestaat wel en is geen illusie, maar hij heeft een andere zijnswijze dan het landschap waarboven hij zich ver-‐heft. Misschien moeten we de BDE op eendere wijze opvatten: meer dan een illusie, maar niet een tastbare realiteit. In haar boek Dying to live (1993) geeft Susan Blackmore een in mijn ogen faire afweging van beide hypotheses, de hiernamaals-‐hypothese versus de stervend-‐brein-‐hypothese, waarbij ze zich op veel empirisch materiaal baseert. Zij weerlegt de vier ar-‐gumenten die voor de hiernamaals-‐hypothese lijken te pleiten als volgt: (1) het consistentie-‐argument: in alle leeftijden en vele culturen komen dezelfde ervaringen voor, dus zijn ze werkelijkheid. Echter: -‐ de gelukzaligheid wordt door de endorfinen veroorzaakt; -‐ de tunnelvisie ontstaat door de structuur van de visuele cortex; -‐ de uittreding is een kwestie van disruptie van het lichaamsbeeld, waardoor een ander realiteitsmodel wordt geconstrueerd; -‐ het levenspanorama ontstaat door de endorfinen die de temporaalkwab, het limbisch systeem en het geheugen stimuleren en ontregelen; -‐ de ervaring van tijdloosheid ontstaat door de verdwijning van het zelf-‐model dat mede ons tijdsbesef reguleert. (2) het realiteits-‐argument: er is tijdens de beleving een sterke werkelijkheidsovertui-‐ging, men weet dat het geen inbeelding, geen visioen is. Echter: -‐ het werkelijkheidsbesef is, niet anders dan in het normale waakbewustzijn, een her-‐senconstructie, het onderscheid werkelijk/gefantaseerd ontspoort wel vaker onder bij-‐zondere omstandigheden, zoals het stemmen horen, de geliefde overledene zien, of in de droombeleving. In een traumasituatie is een ontsporing van een aantal van deze syste-‐men maar al te begrijpelijk. (3) het paranormale argument: een BDE wordt nogal eens begeleid door paranormale gebeurtenissen van telepathische aard, dus is er een andere dimensie. Echter: -‐ er is veelal weinig evidentie voor, een dysfunctie van de temporaalkwab verhoogt zoals bekend paranormale gaven. En het is ongewenst om iets onverklaarbaars met iets an-‐ders, even onverklaarbaar, te gaan 'verklaren'. (4) het transformatie-‐argument: de levenshouding en levensbeschouwing zijn na zo'n ervaring drastisch veranderd, dus is de ervaring 'echt'. Echter:
12
-‐ 'bijna' sterven verandert iedereen, ook zonder BDE, ingrijpend; het zelf is een mentale constructie, als er geen zelf meer is, is er ook geen doodsangst en geen tijdbesef. Zekerheid kunnen geen van beide opvattingen ons bieden. Een vruchtbare discussie tussen beide standpunten is welhaast onmogelijk, omdat het al snel om onver-‐zoenbare wereldbeschouwingen gaat. De wetenschapper stelt uit hoofde van zijn beroep de vraag: hoe weet u dat? en de holistische denker verwijt de tegenstander geborneerd reductionistisch denken. Swaab noemt de opvattingen van van Lommel 'flauwe kul', van Lommel verwijt Swaab een paradigmawisseling verzuimd te hebben. In de kern verzet-‐ten de spiritualistische holisten zich tegen de onttovering van de wereld door de weten-‐schap. Maar is een regenboog minder mooi nu we de natuurwetenschappelijke verkla-‐ring ervan kennen? Is een bijna-‐doodervaring minder ingrijpend als we de neuronale veroorzaking ervan kennen? LITERATUUR Tjeu van den Berk (2005): Het numineuze. Susan Blackmore (1993): Dying to live: science and the near death experience. Godfried Bomans (1999): Werken VII. Carlos Castaneda (1968): The teachings of Don Juan. A Yaqui way of knowledge. Aldous Huxley (1954): The doors of perception. Aldous Huxley (1956): Heaven and hell. William James (1902): The varieties of religious experience. John C. Lilly (1972): The centre of the cyclone. An autobiography of inner space. Pim van Lommel (2007): Eindeloos bewustzijn. Een wetenschappelijke visie op de bijna-‐doodervaring. Reinhold Messner (1978): Grenzbereich Todeszone. Raymond Moody (1975): Life after life. K. Osis & E. Haraldsson (1979): Op de drempel. Visioenen van stervenden. Rudolf Otto (1928): Das Heilige. A. Revonsuo (2000): The reinterpretation of dreams: an evolutionary hypothesis of the function of dreaming. In: Behavioral and brain sciences 23, 877-‐901, 904-‐1018, 1083-‐1121. Kees Russchen (2008): De bijna-‐doodervaring. [ongepubl.] Arthur Schnitzler (1981): Ich. Novelette. In: A. Schnitzler. Sein Leben. Sein Werk. Seine Zeit. Hrsgl. von H. Schnitzler [u.a.], 345-‐348. Dick Swaab (2008): Bijna-‐doodervaring kan niet. In: NRC Handelsblad 29.03.2008, p. 15. Charles Tart (1975): States of consciousness. Bart Voorsluis (red.) (2009): Filosoferen over Eindeloos bewustzijn. Laura Weed (2003): The structure of thinking.