Afstudeeronderzoek “Exogene koolhydraatinname op hoogte”
-
Upload
khangminh22 -
Category
Documents
-
view
0 -
download
0
Transcript of Afstudeeronderzoek “Exogene koolhydraatinname op hoogte”
Afstudeeronderzoek “Exogene koolhydraatinname op hoogte”
BIJLAGEN
Sharon Verheyden (462899)
| HAN | ISBS | Sport, Gezondheid en Management | VAFS
VH06 | Gert Vriend | Martijn Kamper | 21-01-2013 |
ii | P a g i n a
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .........................................................................................................................................ii
Bijlage 1 - draaiboek ............................................................................................................................ iii
Bijlage 2 – Format voor dataverzameling ............................................................................................. v
Bijlage 3 – tabel O2 gebruik in kilocalorieën ........................................................................................ vi
Bijlage 4 – Verwerkte resultaten O2gebruik ....................................................................................... vii
Bijlage 5 – Output SPSS ........................................................................................................................ x
Bijlage 6 – Theoretisch kader ............................................................................................................ xiii
Bijlage 7 – Onderzoeksmodel, begrippenlijst en relevantie SGM ................................................. xxviii
Bijlage 8 - Aanbevelingen ................................................................................................................. xxx
Bijlage 9 – Authenticiteitsverklaring .............................................................................................. xxxii
iii | P a g i n a
Bijlage 1 - draaiboek Stappenplan voorafgaand aan test
1. Zet alle apparatuur aan: Computer starten, toetsenbord en muis aanzetten en stofzuiger stekker
in de grijze koker steken (zet deze op >220<230)
2. Computer gebruikersnaam: gebruiker 1, wachtwoord: gebruiker1
3. Zorg ervoor dat de SHO-RATE op 200 staat , LET OP: doe dit pas nadat je alle apparatuur hebt
aangezet
4. Check Servomex instellingen / ventilated hood:
Menu setup assign enter password (0000) mA output 1.1. assigned edit
I1 oxygen instellen (hoogte: 14,0 = 16,5 zeeniveau: 18,5 = 21.00) druk op enter om
gegevens op te slaan
Ga terug naar menu setup assign enter password mA output 1.2. assigned
edit I2 oxygen instellen (hoogte: 14,0 = 16.5 zeeniveau: 18,5 = 21.00) druk op enter om
gegevens op te slaan
Let op! 2.1 (=I3) en 2.2 (=I4) assigned blijven altijd op 0-1 staan. Niet aankomen dus!
druk op quit om een stap terug te gaan in het menu
druk op measure om terug te gaan naar het overzicht van de metingen
5. Check instellingen chartrecorder:
Edit display settings lanes Upper limit = 0.00 Lower limit = -1.00
Edit scanrate none scan rate : 0.05
6. Meet de airflow gedurende 1 minuut (verschil moet 0,5 zijn)
7. Open het programma ‘TracerDAQpro’ selecteer ‘Strip Chart’ en klik op ‘run’ zet de
Timebase (rechtsboven) op 20.2s
8. SpO2 meter gebruiksklaar maken door data wissen: open Vitabase nieuwe studie door op
boekje te klikken minimaal nieuw nummer + achternaam ok zorg dat de meter op Cn
staat ingesteld (2-3 seconden rechter knopje indrukken) are you sure you want to erase
pulsOx memory, klik op ja.
9. SpO2 meter gebruiken: doe de meter om de linker pols en doe de clip om de wijsvinger de
meter gaat als het goed is vanzelf aan en alle data worden geregistreerd. Let op: de eerste 20
seconden registreert hij geen data! Je moet de meter minimaal 5 minuten om hebben om de
data via de software uit te kunnen lezen.
Uitvoering van de test 1. Stel de Ergoline fiets goed in:
stekker in stopcontact
Stel de zadelhoogte in via het display (vermeld dit op het registratieformulier!)
Aanzetten van de groene knop
Knopje links
Kies: ergometrie
Kies: protocol 7
2. Leg de deelnemer uit wat er gaat gebeuren en vertel de tijdsduur: Geef 15 minuten voor de start
van de inspanningstest de deelnemer 350 ml isotone sportdrank. Laat de deelnemer
plaatsnemen onder the ventilated hood. De deelnemer mag niet praten. De tijdsduur is 45-60
minuten.
3. Zodra je de meting wilt starten druk je op play Als je de meting wilt beëindigen druk je op stop
Figuur 2
Figuur 1
F
i
g
u
u
r
1
iv | P a g i n a
. Het is belangrijk dat de deelnemer niet praat tijdens de meting.
4. Registreer alle gegevens m.b.v. op het registratieformulier (zie excelbestand)
Na de test
1. Ga na afloop van de inspanningstest naar File / save as en sla het bestand op als een
tekstbestand; opslaan als type (*.txt) Sla het bestand op onder de volgende naam
<screeningsnummer>_<achternaam>_<datum=jaar/maand/dag>
2. Open vervolgens het txt.bestand in Excel.
3. Selecteer ‘Delimited’ en druk op volgende. Selecteer scheidingstekens (Tab, Comma) en klik op
volgende en klik op voltooien.
4. Sla het bestand op als een excelbestand, onder de naam:
<screeningsnummer>_<achternaam>_<datum=jaar/maand/dag>
5. Als het programma afgesloten wordt dan wordt er gevraagd: ‘there is unsaved data in the
display. Would you like to save it before exiting the application’… klik op yes! Er wordt dan altijd
een back-up opgeslagen in de map documents and settings /…
6. Ga naar “format RQ berekenen excl.” Plak de opgeslagen data in tabblad “ruwe data”. Ga
daarna naar tabblad “RQ aflezen” en voer bij gecorrigeerde airflow de gemiddelde airflow in die
je hebt uitgerekend bij format “dataverzameling”.
7. Uitlezen data van PulseOx meter open Vitabase en sluit de meter m.b.v. de usb-kabel aan op
de computer. Zorg ervoor dat de meter op Cn staat klik op het icoontje ‘Meting downloaden’
(2e icoontje linksboven) Voor een overzichtsrapport scroll je vervolgens naar beneden of je
opent Vitascore (sluit hiervoor wel Vitabase af anders geeft ie een error) open vervolgens de
juiste studie en je krijgt een overzicht van alle geregistreerde data. Zoals gezegd kun je dit dus
NIET transporteren naar Excel.
v | P a g i n a
Bijlage 2 – Format voor dataverzameling
NB: dit formulier is hetzelfde voor alle testen. In de digitale versie zitten diverse formules verwerkt
die leiden tot een gecorrigeerde airflow. Hier wordt in een ander format mee verder gerekend.
FIGUUR 1 - FORMULIER DATAVERZAMELING NORMOXIE
vi | P a g i n a
Bijlage 3 – tabel O2 gebruik in kilocalorieën
FIGUUR 2 - TABEL RQ EN O2-GEBRUIK (ROBERGS, 2010)
vii | P a g i n a
Bijlage 4 – Verwerkte resultaten O2gebruik Proefpersoon 1
TABEL 1 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL A
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
100 0,8641 734,521 3,7 4,727 17,49 2,637 9,76 125 0,9643 868,1398 4,3 4,899 21,07 4,358 18,74 150 0,9541 980,3657 4,9 4,973 24,37 4,187 20,52 175 0,9465 1131,182 5,7 4,985 28,41 4,187 23,87 200 0,956 1274,139 6,4 4,948 31,67 4,358 27,89 225 0,959 1443,157 7,2 4,973 35,81 4,358 31,38 250 0,97 1585,7 7,9 4,985 39,38 4,529 35,78 275 0,9951 1727,179 8,6 4,998 42,98 5,047 43,40 Totaal 241,18 kcal 211,34 kcal CHO
TABEL 2 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL B
Watt RQ O2 in ml/min O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal l O2
100 0,6034 50,6 0,253 - - - - 125 0,8948 995,467 5,0 4,911 24,56 3.153 15,77 150 0,9132 1110,333 5,6 4,936 27,64 3,495 19,57 175 0,9915 668,667 3,3 5,035 16,62 4,874 16,08 200 0,9586 958,6 4,8 4,998 23,99 4,358 20,91 225 0,9643 1049 5,2 4,998 25,99 4,358 22,66 250 0,9404 1243,133 6,2 4,973 30,83 4,013 24,88 275 0,9239 1412,8 7,1 4,948 35,13 3,666 26,03 Totaal 184,76 kcal 145,9 kcal CHO
Proefpersoon 2 TABEL 3 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL A
Watt RQ O2 in ml/min O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal l O2
100 0,8623 301,648 1,51 4,875 7,36 2,637 3,98 125 0,855 811,996 4,1 4,875 19,99 2,637 10,81 150 0,9296 964,4018 4,8 4,961 23,81 3,840 18,43 175 0,9178 1091,317 5,5 4,948 27,21 3,666 20,16 200 0,9297 1227,187 6,1 4,961 30,26 3,666 22,36 225 0,9323 1381,742 6,9 4,961 34,23 3,666 25,30 250 0,929 1524,477 7,6 4,961 37,70 3,666 27,86 275 0,937 1628,29 8,1 4,973 40,28 4,013 32,51 Totaal 220,84 kcal 161,41 kcal CHO
TABEL 4 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL B
Watt RQ O2 in ml/min O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal l O2
100 0,9911 913,476 4,6 5,035 23,16 4,874 22,42 125 0,9682 970,542 4,9 5,010 24,55 4,529 22,19 150 1,0188 1015,242 5,1 5,047 25,74 5,047 25,74 175 1,011 1215,877 6,1 5,047 30,79 5,047 30,79 200 1,026 1342,677 6,7 5,047 33,81 5,047 33,81 225 1,0222 1497,587 7,5 5,047 37,85 5,047 37,85 Totaal 175,90 kcal 172,80 kcal CHO
viii | P a g i n a
Proefpersoon 3 TABEL 5 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL A
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
100 0,7411 875,453 4,4 4,727 20,80 0,567 2,49 125 0,8789 992,543 5,0 4,899 24,50 2,979 14,90 150 0,9353 1154,523 5,8 4,973 28,84 4,013 23,28 175 0,9462 1242,491 6,2 4,985 30,91 4,187 25,96 200 0,9232 1378,167 6,9 4,948 34,14 3,666 25,30 225 0,9418 1496,33 7,5 4,973 37,30 4,013 30,10 250 0,9479 1669,18 8,3 4,985 41,38 4,187 34,75 275 0,9640 1779,425 8,9 4,998 44,48 4,358 38,79 300 0,9937 1658,846 8,3 5,035 41,80 4,874 40,45 Totaal 304,15 kcal 236,02 kcal CHO
TABEL 6 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL B
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
100 0,8103 1006,901 5,0 4,813 24,07 1,776 8,88 125 0,9449 1045,046 5,2 4,973 25,86 4,013 20,87 150 0,9666 1187,401 5,9 5,010 29,56 4,529 26,72 175 0,9495 1286,373 6,4 4,985 31,90 4,187 26,80 200 1,0054 1330,906 6,7 5,047 33,81 5,047 33,81 225 1,0067 1584,629 7,9 5,047 39,87 5,047 39,87 250 0,9773 1631,654 8,2 5,022 41,18 4,701 38,55 Totaal 226,25 kcal 195,50 kcal CHO
Proefpersoon 4 TABEL 7 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL A
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
100 0,8275 858,092 4,3 4,838 20,80 2,119 9,11 125 0,9862 908,965 4,5 5,035 22,66 4,874 21,93 150 1,0329 1073,896 5,4 5,047 27,25 5,047 27,25 175 1,0735 1228,265 6,1 5,047 30,79 5,047 30,79 Totaal 101,5 kcal 89,08 kcal CHO
TABEL 8 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL B
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
100 0,9190 764,8612 3,8 4,948 18,80 3,666 13,93 125 1,0446 892,456 4,5 5,047 22,71 5,047 22,71 150 1,0964 1028,925 5,1 5,047 25,74 5,047 25,74 Totaal 66,53 62,38
Proefpersoon 5 TABEL 9 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL A
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
75 0,7047 718,379 3,6 4,686 16,87 0,0 - 100 0,9202 771,609 3,9 4,948 19,30 3,666 14,30 125 0,9382 917,557 4,6 4,973 22,88 4,013 18,46 150 1,0215 1004,274 5,0 5,047 25,24 5,047 25,24 Totaal 84,29 kcal 58 kcal CHO
ix | P a g i n a
TABEL 10 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL B
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
75 0,8336 723,5374 3,6 4,838 17,42 2,119 7,63 100 1,0059 783,096 3,9 5,047 19,68 5,047 19,68 125 1,037 901,026 4,5 5,047 22,71 5,047 22,71 150 1,0748 948,482 4,7 5,047 23,72 5,047 23,72 Totaal 83,53 kcal 73,74 kcal CHO
Proefpersoon 6 TABEL 11 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL A
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
100 0,8807 1027,446 5,1 4,899 24,98 2,979 15,19 125 0,9830 1074,324 5,4 5,022 27,12 4,701 25,39 150 0,9805 1242,508 6,2 5,022 31,14 4,701 29.15 175 0,9974 1413,636 7,1 5,047 35,83 5,047 35,83 Totaal 119,07 105,56 kcal CHO
TABEL 12 - O2-GEBRUIK IN KCAL PROTOCOL B
Watt RQ O2 in ml/min
O2 in l/5min
Kcal/l O2
Totale energie-gebruik kcal
CHO/kcal l O2
Totale hoeveelheid CHO/kcal per stap
100 0,9125 945,250 4,7 4,936 23,20 3,495 16,43 125 1,0353 1040,672 5,2 5,047 26,24 5,047 26,24 150 1,0344 1201,714 6,0 5,047 30,28 5,047 30,28 175 1,0192 1379,191 6,9 5,047 34,82 5,047 34,82 Totaal 114,54 kcal 107,77 kcal CHO
x | P a g i n a
Bijlage 5 – Output SPSS Proefpersoon 1
TABEL 13 - OUTPUT SPSS PROEFPERSOON 1
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Pair 1 ProtocolA ,9523788 8 ,03807470 ,01346144
ProtocolC ,8987800 8 ,12322841 ,04356782
Paired Samples Correlations
N Correlation Sig.
Pair 1 ProtocolA & ProtocolC 8 ,879 ,004
Paired Samples Test
Paired Differences t df Sig. (2-
tailed) Mean Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence Interval
of the Difference
Lower Upper
Pair
1
ProtocolA -
ProtocolC
,053598
75
,09155480 ,03236951 -,02294298 ,13014048 1,656 7 ,142
Proefpersoon 2
TABEL 14 - OUTPUT SPSS PROEFPERSOON 2
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Pair 1 ProtocolA ,904450 6 ,0359050 ,0146582
ProtocolC ,986583 6 ,0593757 ,0242400
Paired Samples Correlations
N Correlation Sig.
Pair 1 ProtocolA & ProtocolC 6 ,826 ,043
Paired Samples Test
Paired Differences t df Sig. (2-
tailed) Mean Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence Interval
of the Difference
Lower Upper
Pair
1
ProtocolA -
ProtocolC
-
,082133
3
,0359403 ,0146726 -,1198503 -,0444163 -5,598 5 ,003
xi | P a g i n a
Proefpersoon 3
TABEL 15 - OUTPUT SPSS PROEFPERSOON 3
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Pair 1 ProtocolA ,9017980 7 ,07474002 ,02824907
ProtocolC ,9664500 7 ,03335291 ,01260621
Paired Samples Correlations
N Correlation Sig.
Pair 1 ProtocolA & ProtocolC 7 ,735 ,060
Paired Samples Test
Paired Differences t df Sig. (2-
tailed) Mean Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence Interval
of the Difference
Lower Upper
Pair
1
ProtocolA -
ProtocolC
-
,064652
00
,05506520 ,02081269 -,11557882 -,01372518 -3,106 6 ,021
Proefpersoon 4
TABEL 16 - OUTPUT SPSS PROEFPERSOON 4
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Pair 1 ProtocolA ,948867 3 ,1076690 ,0621628
ProtocolC 1,020000 3 ,0912226 ,0526674
Paired Samples Correlations
N Correlation Sig.
Pair 1 ProtocolA & ProtocolC 3 ,998 ,044
Paired Samples Test
Paired Differences t df Sig. (2-
tailed) Mean Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence Interval
of the Difference
Lower Upper
Pair
1
ProtocolA -
ProtocolC
-
,071133
3
,0178214 ,0102892 -,1154042 -,0268624 -6,913 2 ,020
xii | P a g i n a
Proefpersoon 5
TABEL 17 - OUTPUT SPSS PROEFPERSOON 5
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Pair 1 ProtocolA ,896150 4 ,1350461 ,0675230
ProtocolC 1,156125 4 ,4045972 ,2022986
Paired Samples Correlations
N Correlation Sig.
Pair 1 ProtocolA & ProtocolC 4 ,777 ,223
Paired Samples Test
Paired Differences t df Sig. (2-
tailed) Mean Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence Interval
of the Difference
Lower Upper
Pair
1
ProtocolA -
ProtocolC
-
,259975
0
,3115421 ,1557710 -,7557080 ,2357580 -1,669 3 ,194
Proefpersoon 6
TABEL 18 - OUTPUT SPSS PROEFPERSOON 6
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Pair 1 ProtocolA ,960400 4 ,0536528 ,0268264
ProtocolC 1,000375 4 ,0589810 ,0294905
Paired Samples Correlations
N Correlation Sig.
Pair 1 ProtocolA & ProtocolC 4 ,965 ,035
Paired Samples Test
Paired Differences t df Sig. (2-
tailed) Mean Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence Interval
of the Difference
Lower Upper
Pair
1
ProtocolA -
ProtocolC
-
,039975
0
,0157199 ,0078600 -,0649889 -,0149611 -5,086 3 ,015
xiii | P a g i n a
Bijlage 6 – Theoretisch kader In dit hoofdstuk worden de theoretische deelvragen beantwoord. Er wordt onder andere gekeken
naar de rol van (exogene) koolhydraten tijdens inspanning, het effect van inspanning op hoogte op
het lichaam en naar energiegebruik in zijn geheel. In het eerste deel wordt inspanning op hoogte en
de veranderingen in het lichaam die dan optreden besproken, het tweede deel gaat dieper in op de
rol van koolhydraten en het effect van exogene koolhydraten op inspanning op zeeniveau en hoogte.
De deelvragen luiden als volgt:
Welke veranderingen brengt inspanning op hoogte in het lichaam tot stand?
Hoe wordt het totale energiegebruik beïnvloed door inspanning op hoogte?
Wat is volgens de literatuur de rol van koolhydraten in het lichaam tijdens inspanning?
Wat is volgens de literatuur het effect van exogene koolhydraten op inspanning/prestatie op
zeeniveau?
Wat is volgens de literatuur het effect van exogene koolhydraten op inspanning/prestatie op
hoogte?
Wat is het verschil in koolhydraatgebruik bij inspanning op zeeniveau en inspanning op
hoogte?
Inspanning op hoogte
welke Veranderingen vinden in het lichaam plaats op hoogte?
Het lichaam en hoogte
In dit onderdeel wordt er gekeken naar de verschillende veranderingen die plaatsvinden in het
lichaam op hoogte. Bij
veranderingen kan dan gedacht
worden aan onder andere de
samenstelling van de spiervezels,
de toename van
koolhydraatverbranding op
hoogte en toename van het
hartminuutvolume. In dit stuk
worden artikelen gebruikt die
vooral het effect van
acclimatisatie, dus geen training,
beschrijven.
Acclimatisatie en training op
hoogte veroorzaken
veranderingen in het lichaam,
onder andere op het niveau van
de spier en de energie die
vrijgemaakt wordt. Het artikel van Green (2000) beschrijft de effecten van acclimatisatie gedurende
drie weken. Acclimatisatie veroorzaakt een verhoogde koolhydraatoxidatie en een verlaagde
vetoxidatie tijdens inspanning. In tabel 2.1 hiernaast staan de veranderingen op hoogte in het
lichaam schematisch weergegeven. Op het spierniveau waren het vezeltype en de samenstelling van
het vezeloppervlak niet veranderd, maar het aantal haarvaten per vezel en capillaire per vezelruimte
zijn toegenomen door acclimatisatie. De afname van het hartminuutvolume, waargenomen na
TABEL 2.19 - VERANDERINGEN IN HET LICHAAM OP HOOGTE (GREEN, 2000)
xiv | P a g i n a
acclimatisatie, kan het werk dat het hart moet verzetten verzwaren, gezien de toename van de
bloedviscositeit die wordt verwacht met een stijging van de hartslag en dalingen in het
plasmavolume. De daling in het plasmavolume ontstaat door toename van het hematocriet (aantal
rode bloedcellen in het bloed) na acclimatisatie op hoogte (Green, 2000). Het toenemen van het
hematocriet is een gevolg van een lagere hoeveelheid beschikbare zuurstof in de lucht. Een
dergelijke reeks studies werd uitgevoerd op Pike's Peak (4.300m) in de Verenigde Staten. Deze
studies, hoewel uitgevoerd op een aanzienlijke hoogte van meer dan die doorgaans gebruikt wordt
door atleten, hebben het begrip van de veranderingen die zich voordoen in het lichaam sterk laten
toenemen. Na drie weken van acclimatisatie was het totale bloedvolume (TBV) onveranderd, terwijl
het volume rode bloedcellen toenam en plasmavolume (PV) afnam (Green, 2000). De toename van
Hb-gehalte in combinatie met een stijging van de O2-verzadiging hielp CaO2 (hoeveelheid O2 in
arterieel bloed) te herstellen.
Training na een periode van acclimatisatie
Tijdens submaximale inspanning uitgevoerd op grote hoogte na de acclimatisatieperiode was VO2
onveranderd ten opzichte van het zeeniveau. Er wordt in het artikel niet gemeld op hoeveel procent
van de VO2max er getraind werd. Er werden een aantal verschillen in gebruikte mechanismen
gevonden om VO2 te behouden. Na acclimatisatie namen het hartminuutvolume en het slagvolume
af, samen met de spierdoorbloeding. Deze veranderingen maakten een stijging van de extractie van
O2 door de werkende spieren noodzakelijk om VO2 constant te houden. Bovendien werden
systemische arteriële druk en been-vaatweerstand verhoogd, waarschijnlijk als gevolg van
toegenomen sympathische activatie (Green, 2000). Interessant was dat het vrijmaken van lactaat ook
werd verhoogd. Lactaat werd eerder en meer geproduceerd, doordat er eerder wordt overgegaan op
de anaerobe glycolyse tijdens inspanning op hoogte. Inspanning uitgevoerd op zeeniveau, zowel voor
als na acclimatisatie, liet dezelfde respons zien als geobserveerd op hoogte, namelijk dat de VO2 in
stand gehouden werd door een groter a-vO2 verschil, om zo te compenseren voor de afname in de
doorbloeding van de spieren, die optreedt bij een verhoogde Hb-concentratie (Green, 2000). Er werd
ook een afname in lactaatafgifte gevonden. Dit kan verklaard worden door een afgenomen productie
en/of een toegenomen verwijdering uit de spier of de lever. Voor nu is het nog onduidelijk of de
verschuiving naar koolhydraatoxidatie en een strakkere metabole controle ook op zeeniveau
optreedt (Green, 2000). Uit een onderzoek dat Green in zijn review beschrijft, kwam naar voren dat
na acclimatisatie van twee weken, training op 2.700 m spier de mitochondriale en/of capillarisatie
toe liet nemen, afhankelijk van de spier (gastrocnemius vs triceps brachii) en buffercapaciteit.
Hoewel het door de opzet van het onderzoek niet mogelijk was om conclusies te trekken over de
effecten van hoogte per se, wijzen de bevindingen erop dat er aërobe aanpassingen kunnen
optreden op grote hoogte (Green, 2000).
De hierboven beschreven effecten van acclimatisatie en training op hoogte vereisen een (verhoogde)
hoeveelheid energie van het lichaam. Om deze vraag naar energie aan te kunnen, heeft het lichaam
energie uit verschillende energiebronnen nodig. Deze energie haalt het uit macronutriënten die in de
voeding zitten. Deze zogenoemde macronutriënten zijn de drie belangrijkste energiebronnen van het
lichaam, bestaande uit koolhydraten, eiwitten en vetten (Wilmore, Costill, & Kenney, 2008). In dit
theoretisch kader wordt vanaf nu alleen naar de invloed en het gebruik van koolhydraten als
energiebron gekeken, en het effect ervan op de prestatie op hoogte.
Welke invloed heeft Inspanning op hoogte op het lichaam en het totale energiegebruik?
xv | P a g i n a
In deze paragraaf worden de effecten van inspanning op hoogte op het lichaam en het totale
energiegebruik beschreven, dit wordt gedaan door achtereenvolgens de volgende onderwerpen te
bespreken: veranderingen in de skeletspieren en het bloed, veranderingen in lichaamssamenstelling,
hydratatie en substraatgebruik tijdens inspanning en herstel.
Uit een review van Green (2000), kwam naar voren dat training op 2.700 m spier de mitochondriale
en/of capillarisatie toe liet nemen, afhankelijk van de spier (gastrocnemius vs triceps brachii) en
buffercapaciteit. Hoewel het door de opzet van het onderzoek niet mogelijk was om conclusies te
trekken over de effecten van hoogte per se, wijzen de bevindingen erop dat er aërobe aanpassingen
kunnen optreden op grote hoogte (Green, 2000). Verder werd er in het artikel van Green ingegaan
op veranderingen in de samenstelling van het bloed en het cardiovasculaire systeem. Zo is in tabel
2.2 (op de volgende pagina) te zien dat het aantal rode bloedcellen op hoogte toenam terwijl het
plasmavolume afnam, maar het totale bloed volume (TBV) gelijk bleef. De toename van de
hoeveelheid rode bloedcellen is gunstig voor atleten, omdat zij zo meer zuurstof kunnen
transporteren tijdens inspanning. Echter, op zeeniveau is te zien dat de hoeveelheid rode bloedcellen
niet veranderde, maar het plasmavolume weer toenam en het gunstige effect van hoogte weer
teniet wordt gedaan.
Een ander effect dat optrad tijdens inspanning op hoogte is een toegenomen productie van het
hormoon erytropoëtine (EPO). Dit hormoon stimuleert het beenmerg tot productie van extra rode
bloedcellen. Uit het artikel van Roels, Bentley, Coste, Mercier en Millet (2007) blijkt dat onderbroken
blootstelling aan een zuurstofarme omgeving met (IHT, Intermitted Hypoxic Training) of zonder (IHE,
Intermitted Hypoxic Exposure) training is gebaseerd op de veronderstelling dat een korte
blootstelling aan hypoxie (minuten tot uren) voldoende is om EPO productie te stimuleren. Dit leidt
uiteindelijk tot verhoging van de rode bloedcelconcentratie en perifere veranderingen in de
skeletspieren die op hun beurt de prestaties kunnen verhogen. Bij de IHT groep verbeterde de
VO2max aanzienlijk (+5%), zowel in normoxische en hypoxische condities, doordat de mogelijkheid
van het bloed om O2 te transporteren toenam als gevolg van de toename van rode bloedcellen in het
bloed. Ook de tijd tot uitputting is voor de IHT groep verhoogd (+35%) (Roels, Bentley, Coste,
Mercier, & Millet, 2007).
Een nadelig neveneffect van hoogtetraining is gewichtsverlies. Het artikel van Macdonald, Oliver,
Hillyer, Sanders, Smith, Williams, Yates, Ginnever, Scanlon, Roberts, Murphy, Lawley en Chichester
TABEL 2.20 - VERSCHILLEN IN VERANDERINGEN IN HET LICHAAM OP ZEENIVEAU EN
HOOGTE (GREEN, 2000)
xvi | P a g i n a
(2009) laat zien dat het gewicht van een atleet als gevolg van blootstelling aan hoogte afnam. De 41
deelnemers deden mee aan een expeditie in de Himalaya op 5100m hoogte van 21 dagen.
Gedurende deze 21 dagen klommen ze geleidelijk naar de hoogte van 5100m. Tijdens deze expeditie
werd er gebruik gemaakt van koolhydraat-supplementatie. De controlegroep kreeg een placebo
toegediend. Het toedienen van koolhydraten of placebo had geen effect op het gewichtsverlies. De
afname van het gewicht kwam tot stand als gevolg van een afname van vetmassa van 11%, een 6%
afname van eiwit- en glycogeenvoorraden en een algemene afname van het totale gewicht van 3%
(Macdonald, et al., 2009). Dit laat zien dat hoogte een groot effect op het lichaam van een sporter
kan hebben en dat teveel blootstelling aan hoogte niet goed is en de prestatie niet ten goede komt.
Het artikel van Yanagisawa, Ito, Nagai & Onishi (2011) wordt het effect van hoogtetraining op
hydratatie en lichaamssamenstelling beschreven. Volgens de schrijvers van dit artikel heeft
hoogtetraining als gevolg dat er dehydratatie optreedt bij de proefpersonen. Door een hoge
bloeddruk (minder zuurstofsaturatie op hoogte resulteert in een hoge bloeddruk) als gevolg van
grote hoogte kan dehydratatie optreden wanneer het renine-angiotensine-aldosteronsysteem niet
naar behoren werkt. Dit systeem reguleert het bloedplasma volgens activatie van verschillende
enzymen (renine, angiotensine I en II en aldosteron) en stimuleert terugresorpotie van water en
natrium waardoor het plasmavolume vergroot wordt. Echter, vanwege de ontbrekende gewenning
aan hoogte of hoogteziekte kan het zijn dat dit systeem niet naar behoren werkt, waardoor er
dehydratatie optreedt. Hierdoor krijgt het lichaam minder zuurstof waardoor er verschillende
veranderingen in het weefsel en de organen op kan treden. De onderzoekers dienden hun
proefpersonen een elektrolyt-koolhydraat drank toe. Hierdoor nam de hoeveelheid urine af en werd
de afname van plasmavolume voorkomen. Ook de afname in gewicht werd door het innemen van
deze koolhydraatdrank minder. In de controlegroep, die alleen water toegediend kreeg, was het
gewichtsverlies significant groter, vooral op de derde en vierde dag op hoogte (Yanagisawa, Ito,
Nagai, & Onishi, 2011).
Zoals hiervoor te lezen is, treden er op hoogte verschillende effecten en veranderingen op in het
lichaam. Het artikel van Katayama, Goto, Ishida & Ogita (2009) gaat over het gebruik van de
verschillende substraten tijdens inspanning en herstel, om sommige (nadelige) veranderingen tegen
te kunnen gaan. Er werden verschillende parameters verzameld, zoals veneus bloed en ademgassen.
Deze parameters werden op verschillende tijden gemeten (voor de inspanning, gedurende
inspanning op 15 en 30 minuten, en tijdens de herstelperiode op 15, 30, 45 en 60 minuten). De RER
(respiratory Exchange Ratio) gedurende inspanning en herstel was op hoogte groter dan op
zeeniveau. Dit duidt op een groter gebruik van koolhydraten op hoogte en een groter gebruik van
vetreserves op zeeniveau. De adrenaline en noradrenaline niveaus waren op hoogte ook hoger dan
op zeeniveau. Vrije vetzuren en glycerol concentraties gedurende de herstelperiode waren op hoogte
lager dan op zeeniveau. Deze resultaten suggereren dat koolhydraatgebruik toeneemt gedurende
inspanning en herstel na inspanning op hoogte dan op zeeniveau. Het laat ook zien dat hoogte
invloed heeft op de veranderingen die optreden in metabolisme en circulerende hormonen en
neurotransmitters tijdens inspanning en herstel (Katayama, Goto, Ishida, & Ogita, 2009).
Voorafgaand hieraan is er gekeken naar de verschillende effecten en veranderingen die optreden in
het lichaam tijdens inspanning (en herstel) op hoogte. Deze veranderingen hebben natuurlijk ook
effect op de prestatie. In figuur 2.1 op de volgende pagina staat weergegeven hoe de verschillende
fysiologische kenmerken van invloed zijn op de prestatie. In het artikel van Bonetti en Hopkins (2009)
xvii | P a g i n a
worden de effecten van verschillende protocollen aan de hand van deze figuur uitgelegd. Het meest
interessante effect van de protocollen was de toename van de VO2max naarmate de tijd vorderde na
blootstelling, wat aangeeft dat er meer voordeel te behalen valt, althans voor VO2max, op ongeveer
2 weken na de interventie. Effecten voor hemoglobine massa waren onduidelijk, maar een toename
in het aantal dagen waarin blootstelling aan hoogte plaatsvond, en mogelijk een toename in hoogte
zou een duidelijke stijging als gevolg hebben, terwijl het uitstellen van de testdag door > 1 SD (> 10
dagen) dit effect teniet doet. Het effect op het economischer bewegen was triviaal, maar een
aanzienlijke stijging kan voortvloeien uit het verminderen van dagen van blootstelling en de
toenemende hoogte (dus meer dan 2500m). Verder bleek dat na 3 tot 4 weken na de blootstelling
aan hoogte, het verkregen effect weer verdween. Het effect voor pieklactaat was onduidelijk, maar
een toename van de hoogte zou een duidelijk kleinere productie tot matige daling als gevolg hebben,
terwijl het uitstellen van de testdag een vergelijkbare (maar onverwachte) daling zou produceren. In
deze studie werden duidelijke verbeteringen waargenomen in uithoudingsvermogen op zeeniveau
als gevolg van hypoxische blootstelling. De gemiddelde verbetering van de prestatie was 1-4% in
semiprofessionele atleten. Bij topsporters waren de verbeteringen minder prominent aanwezig
(Bonetti & Hopkins, 2009). Uit de studie van Bonetti en Hopkins (2009) blijkt dus dat de effecten die
zich voordoen op het niveau van de lactaatproductie de VO2max positief beïnvloeden. Verder werd
er eerder door Green (2000) geopperd dat het aantal capillairen per spiervezel en het slagvolume
toenam, welke weer invloed hebben op de eerder genoemde lactaatproductie. Hieruit blijkt dat
trainen op hoogte via verschillende fysiologische aanpassingen effect heeft op de prestatie van
atleten. Echter, de voordelen die de atleten met training op hoogte bereiken verdwijnen gedurende
een periode van 3 tot 4 weken op zeeniveau weer (Bonetti & Hopkins, 2009). Deze effecten
suggereren dat het voor de atleten beter is om op grotere hoogte te trainen (meer dan 2500m) voor
een kortere periode (minder dan 16 dagen) van ongeveer 2 tot 3 weken voorafgaand aan een
belangrijke competitie (Bonetti & Hopkins, 2009).
FIGUUR 3.1 - INVLOEDEN VAN VERANDERINGEN IN HET LICHAAM OP PRESTATIE
(COYLE, 1999)
xviii | P a g i n a
Echter, uit de studie van Lecoultre et al. (2009) blijkt dat na de training in verschillende
omstandigheden (normoxische en hypoxische omgeving) de prestatie wel enigszins verbeterd was. Er
werden echter geen enkele andere positieve effecten gevonden aan de hand van dit onderzoek.
Training had geen effect op lactaatomzet. Verder werd er wel een effect gevonden op
glucosemetabolisme. Plasma-insuline en de concentraties van glucose in het bloed waren significant
toegenomen, terwijl de snelheid van glucosemetabolisme was afgenomen. De conclusie van de
studie was dat training op hoogte in combinatie met training op zeeniveau geen verdere effecten op
prestaties of lactaatomzet heeft. Sterker nog, deze bevindingen suggereren dat training op hoogte de
bloedglucose regulatie tijdens inspanning belemmerd in duursporters (Lecoultre, et al., 2009). Een
slechtere bloedglucose regulatie betekend dat de sporter zijn/haar glycogeenvoorraden sneller
opgebruikt en de prestatie dus negatief beïnvloed wordt.
Koolhydraten en inspanning
Wat is de rol van koolhydraten in het lichaam tijdens inspanning?
Na het uitvoerig beschrijven van de effecten van hoogte op het lichaam kon er geconcludeerd
worden dat het lichaam op hoogte andere behoeften heeft. Er wordt door het lichaam sneller terug
gegaan naar de anaerobe glycolyse op hoogte. De inname van extra koolhydraten kan dus een
prestatiebevorderende werking hebben. Er wordt nu gekeken naar de rol van koolhydraten en het
effect ervan op inspanning, zowel op hoogte als op zeeniveau.
Koolhydraten hebben een aantal belangrijke doelen aangaande het lichaam. Allereerst is het
natuurlijk een bron van energie, waaruit brandstof voor het lichaam gehaald kan worden (McArdle,
Katch, & Katch, 2010). Koolhydraten worden in het lichaam verteerd tot enkelvoudige suikers, en
daarna opgeslagen in de lever en de spier als glycogeen. De voorraad van deze stof in de lever en de
spieren is ongeveer 2500 tot 2600 kcal. Glycogeen is een stof die binnen enkele seconden
beschikbaar is als glucose om zo ATP te vormen tijdens de anaerobe glycolyse of de aerobe
verbranding. Uit één gram koolhydraten wordt 4,1 kcal (kilocalorieën) of 17 kJ (kilojoule), aan energie
gehaald (Wilmore, Costill, & Kenney, 2008).
Een andere rol van koolhydraten is een beschermende rol. Een adequate inname van koolhydraten
zorgt ervoor dat de hoeveelheid eiwitten dat zich in de weefsels bevind beschermd wordt, en niet
afneemt. Normaal gesproken is de rol van eiwit het onderhoudt van de weefsels, reparatie en groei.
Het kan als een brandstof gebruikt worden, maar dit gebeurt pas wanneer de glycogeen en glucose
reserves drastisch afgenomen zijn. Door het proces van glyconeogenese kan er glucose uit, onder
andere, aminozuren (eiwitten) geproduceerd worden. Hierdoor worden echter de weefsels, en in het
bijzonder de spierweefsels, ernstig aangetast. Een adequate inname van koolhydraten zorgt ervoor
dat dit niet nodig is, doordat de glycogeen- glucose reserves op peil blijven (McArdle, Katch, & Katch,
2010).
De derde rol van koolhydraten in het lichaam is dat ze als een opstap dienen voor oxidatie van vetten
(McArdle, Katch, & Katch, 2010). Bepaalde componenten van de koolhydraatafbraak worden
gebruikt als primer voor de vetoxidatie. Wanneer de afbraak van koolhydraten ontoereikend is, ofwel
door limitaties in het transport van glucose in de cel, dan wel door koolhydraattekorten door een
ontoereikend dieet of langdurige inspanning, kan het voorkomen dat de vetten die bestemd zijn voor
oxidatie onvoldoende afgebroken worden. Daarbij kunnen er extra afvalstoffen geproduceerd
xix | P a g i n a
worden (keton, stof die het lichaamsvocht zuurder maakt) waardoor er ernstige situaties kunnen
ontstaan. De rol van koolhydraten als ‘opstapje’ voor vetoxidatie is dus erg belangrijk.
Als laatste hebben koolhydraten een belangrijke rol in de werking van het centrale zenuwstelsel. In
normale situaties gebruiken de hersenen voornamelijk koolhydraten als energiebron. Wanneer zich
veranderingen in het lichaam voordoen (slecht gereguleerde diabetes, uithongering, lange periode
van lage koolhydraatinname) past het brein zich aan en gaat over op het metabolisme van vetten.
Ook skeletspieren passen zich aan de ingenomen hoeveelheid koolhydraten aan. Wanneer de
glucosevoorraad ernstig afgenomen is en dit gedurende langere tijd het geval is, kan er
bewusteloosheid optreden en uiteindelijk onherstelbare schade aan het brein (McArdle, Katch, &
Katch, 2010).
Koolhydraatgebruik en inspanning
Het is dus voor duursporters erg belangrijk om hun koolhydraatvoorraden op peil te houden, om zo
te kunnen blijven presteren. Veel duursporters maken gebruik van koolhydraat-supplementatie,
maar wat is het effect hiervan op de prestatie?
Voordat er naar het effect van koolhydraten op de prestatie wordt gekeken, zal er eerst dieper
ingegaan worden op de diverse factoren die de oxidatie van exogene koolhydraten in vloeibare en
vaste voedingsmiddelen kunnen beïnvloeden, zoals het eetschema, type en hoeveelheid van de
ingenomen koolhydraten, en de trainingsintensiteit. Deze factoren zijn onafhankelijk van elkaar van
invloed op de snelheid van koolhydraten oxidatie. Duidelijk is dat glucose een koolhydraat is dat snel
oxideert omdat het nauwelijks verteerd hoef te worden en het gemakkelijk geabsorbeerd wordt.
Echter, de disacchariden maltose en saccharose worden ook snel geoxideerd. Interessant is dat
glucosepolymeren even snel en zelfs amylopectine (een vertakt type zetmeel) snel kunnen worden
geoxideerd (Jeukendrup, 2008). Jeukendrup (2008) bestudeerde een glucose polymeer met een zeer
hoog moleculegewicht. Wanneer het opgelost werd in water, heeft dit koolhydraat een extreem lage
osmolaliteit zelfs bij hoge concentraties. De oxidatie van de hoogmoleculaire glucose polymeer was
vergelijkbaar met die van glucose. Onlangs is de oxidatie van minder voorkomende koolhydraten
zoals trehalose en isomaltulose onderzocht. Trehalose is een milde, zoete koolhydraat, ongeveer 45%
van de zoetheid van sucrose, die zouden een beter verteerbare oplossing voor sporters zijn. De
oxidatie van trehalose is aanzienlijk lager dan die van glucose of maltose (Jeukendrup, 2008).
xx | P a g i n a
FIGUUR 2.2 - SOORTEN EXOGENE KOOLHYDRATEN EN DE OXIDATIESNELHEDEN (JEUKENDRUP, 2008)
In figuur 2.2 is de oxidatie van de ingenomen koolhydraten te zien. Dit cijfer is samengesteld uit een
aantal onderzoeken die beschreven zijn in de review van Jeukendrup (2008). De balken aan de
linkerkant geven de hoeveelheid ingenomen koolhydraten weer(g min-1) en die aan de rechterkant
de snelheid van de exogene koolhydraatoxidatie. Het gearceerde gebied toont het maximale bereik
van de oxidatiesnelheden aan die kunnen worden verwacht van een koolhydraat met een maximale
oxidatie snelheid van ongeveer 1 g min-1. Wanneer meerdere transporteerbare koolhydraten worden
ingenomen, kunnen de oxidatiesnelheden gemakkelijk boven 1 g min-1 komen. De hoogste
oxidatiesnelheid werd gevonden met een mengsel van glucose en fructose (1,75 g min-1).
Er wordt al jaren onderzoek gedaan naar het verbeteren van de prestatie. Een manier om dat te
doen zou het nemen van exogene koolhydraten kunnen zijn. Het artikel van Jeukendrup beschrijft
dat koolhydraat-supplementatie in verschillende vormen plaats kan vinden, er wordt specifiek
gekeken naar het verschil tussen een koolhydraatmondspoeling en een drank die de deelnemers
daadwerkelijk door moeten slikken. Uit de review van Jeukendrup (2008) kan geconcludeerd worden
dat een gunstig effect op prestatie niet gerelateerd was aan substraatbeschikbaarheid, omdat het
toedienen van glucose met hoge waarden geen invloed had op de prestaties; Jeukendrup opperde
dat de effecten kunnen optreden via het centrale zenuwstelsel. Het onderzoek toonde aan dat het
spoelen van de mond met een koolhydraatoplossing de fietsprestaties tijdens een 1-uur durende
tijdrit met 2 tot 3% verbeterden, zelfs wanneer de deelnemers de koolhydraten niet doorslikten.
Deze prestatieverbetering was even groot als die waargenomen bij koolhydraat inname tijdens een
eenzelfde opdracht, waarbij de deelnemers de koolhydraten wel doorslikten. Deze resultaten
suggereren dat er receptoren in de mond bestaan, die communiceren met de hersenen invloed
uitoefenen op het lichaam. Hoewel direct bewijs voor dergelijke receptoren ontbreekt, is het
duidelijk dat de hersenen veranderingen in de samenstelling van de inhoud van de mond en de maag
kunnen opvangen. Orofaryngeale receptoren, ook gelegen in de mondholte, zijn bekend om hun
belangrijke rol in perceptuele reacties bij rehydratatie en inspanning in de hitte (Jeukendrup, 2008).
Een ander effect dat door Burke (2010) wordt gesteld is dat extra koolhydraatinname ervoor zorgt
dat de vermoeidheid tijdens inspanning langzamer of later optreedt en zo de inspanningscapaciteit
of het uithoudingsvermogen verlengd of verbeterd. Een aantal onderzoeken die in dit artikel
genoemd worden beschrijven dat het consumeren van extra koolhydraten door atleten de
glycogeenvoorraden in de spieren hersteld (Burke, 2010). Daarnaast bleek uit het artikel van Burke
(2010) dat een hogere koolhydraatconsumptie de overtrainingsymptomen (vermoeidheid,
veranderingen in lichaamssamenstelling, slaappatronen en humeur, veranderingen in hormonale
reacties, etc.) kan laten verminderen, of geheel laten verdwijnen.
Volgens Jeukendrup (2008) is het mechanisme achter de prestatieverhogende effecten is
waarschijnlijk gerelateerd aan een grotere bijdrage van exogene koolhydraten (koolhydraten
ingenomen in een drank of andere voedingsmiddelen). Hierdoor wordt het glycogeen in de lever
gespaard, wordt hypoglykemie voorkomen en is er zijn er hogere oxidatiewaarden van koolhydraat
om de trainingsintensiteit in stand te houden (Jeukendrup, 2008). Koolhydraatinname verbetert het
uithoudingsvermogen en de prestatie van atleten. Hoewel er nog geen advies gegeven kan worden
over de optimale dosis, bewijs suggereert dat er een dosis respons effect is, zolang het ingenomen
koolhydraten ook geoxideerd en niet leidt tot maagpijn (Jeukendrup, 2008).
xxi | P a g i n a
Om voorafgaand aan fysieke inspanning extra brandstoffen innemen klinkt logisch, er moet immers
energie beschikbaar zijn. Waarom is het eten van extra koolhydraten gedurende een fysieke activiteit
dan zo belangrijk? Volgens de recente studies die Jeukendrup (2008) beschrijft in zijn artikel, zijn er
positieve effecten gevonden van koolhydraatsupplementatie tijdens de ongeveer één uur durende
inspanning met een relatief hoge intensiteit (>75% VO2max). Het effect van koolhydraatinname was
onderzocht bij (semi-)professionele wielrenners tijdens een tijdrit van 40km. Bij deze renners was de
prestatie met 2,3% verbeterd wanneer zij koolhydraten innamen (Jeukendrup, 2008). Uit de studie
van Carter en collega’s die door Jeukendrup (2008) geciteerd wordt, kan geconcludeerd worden dat
een gunstig effect niet gerelateerd was aan substraatbeschikbaarheid, omdat het toedienen van
glucose met hoge waarden geen invloed had op de prestaties; eerder, Carter et al. opperden dat de
effecten kunnen optreden via het centrale zenuwstelsel. In overeenstemming met dit idee, Carter en
collega's toonde aan dat het spoelen van de mond met een koolhydraatoplossing de fietsprestaties
tijdens een 1-uur tijdrit met 2 tot 3% verbeterden, zelfs wanneer de deelnemers de koolhydraten
niet doorslikten. Deze prestatieverbetering was van dezelfde grootteorde als die waargenomen bij
koolhydraat inname tijdens een overeenkomstige opdracht. Deze resultaten suggereren het bestaan
van receptoren in de mond die communiceren met de hersenen invloed uitoefenen op het lichaam.
Er moet opgemerkt worden dat een maximale inspanning, korter dan 45 min niet kan profiteren van
koolhydraten voeding. Op zulke hoge trainingsintensiteiten kunnen ook andere factoren een
mogelijk gunstige effect van koolhydraten overschaduwen (Jeukendrup, 2008).
Het innemen van extra koolhydraten heeft voor atleten dus een aantal belangrijke voordelen en
effecten, buiten het feit om dat het een van de belangrijkste brandstoffen van het lichaam voor
fysieke activiteit is. De bijdrage van koolhydraten aan het energiegebruik hangt af van de intensiteit
en de duur van de inspanning. Zoals in figuur 2.3 te zien is, is het aandeel van
koolhydraatverbranding voor fysieke activiteit vanaf 85% van de VO₂max het grootst. Voor sporters is
het dus extra interessant om extra koolhydraten in te nemen, volgens Melzer (2011).
Echter, hoe langer de inspanning
duurt, des te meer de sporter
afhankelijk wordt van vetten als
brandstof, omdat de
glycogeenvoorraden uitgeput
worden. Het lichaam wordt dan
afhankelijk van bloedglucose als
energiebron, maar deze
hoeveelheden zijn niet genoeg om
de intensiteit van die inspanning
vol te houden. Wanneer
bloedglucose als energiebron ook
uitgeput wordt, kan er geen
pyruvaat meer gevormd worden,
waardoor vetoxidatie ook niet
meer mogelijk is. Inname van
exogene koolhydraten kan de duur van de inspanning verlengen, waardoor het punt waarop de
vermoeidheid intreedt verlegd wordt en de sporter de inspanning langer volhoudt op de gestelde
intensiteit (Melzer, 2011). Melzer (2011) stelt wel dat hiervoor zowel voorafgaand aan als gedurende
de fysieke inspanning koolhydraten genuttigd dienen te worden.
FIGUUR 2.4 - GEBRUIK MACRONUTRIËNTEN BIJ %VO2MAX (MELZER,
2011)
xxii | P a g i n a
Wat is volgens de literatuur het effect van exogene koolhydraten op inspanning/prestatie op
zeeniveau?
Het effect van koolhydraatinname op zeeniveau was onderzocht bij (semi-)professionele wielrenners
tijdens een tijdrit van 40km. Bij deze renners was de prestatie met 2,3% verbeterd wanneer zij
koolhydraten innamen (Jeukendrup, 2008). Uit deze studie kon geconcludeerd worden dat een
gunstig effect niet gerelateerd was aan substraatbeschikbaarheid, omdat het toedienen van glucose
met hoge waarden geen invloed had op de prestaties, er werd geopperd dat de effecten kunnen
optreden via het centrale zenuwstelsel. Jeukendrup (2008) toonde aan dat het spoelen van de mond
met een koolhydraatoplossing de fietsprestaties tijdens een 1-uur tijdrit met 2 tot 3% verbeterden,
zelfs wanneer de deelnemers de koolhydraten niet doorslikten. Er is dus volgens dit onderzoek, geen
verschil tussen daadwerkelijke inname of alleen het spoelen van de mond. Ditzelfde fenomeen werd
ook geobserveerd in het onderzoek uitgevoerd door Johnson, Stannard & Chapman (2006). Zij
toonden door de observatie aan dat exogene glucose de tijdritprestaties kan vergroten, zelfs bij
afwezigheid van het koolhydraatmetabolisme door het gebruik van koolhydraatmondwater. Dit
suggereert dat exogene koolhydraten vermoeidheid kunnen vertragen via directe effecten op het
centrale zenuwstelsel (Johnson, Stannard, & Chapman, 2006).
Echter, uit het onderzoek van Johnson, Stannard & Chapman (2006) blijkt ook dat het innemen van
extra koolhydraat wel degelijk een groot verschil maakt in de oxidatie van koolhydraten. Tijdens dit
onderzoek waren er twee testgroepen. De ene groep kreeg een ‘High Carbohydrate (HC)’ dieet, de
andere groep een LC (Low Carbohydrate). RER waarden waren bij de LC groep 0,80 en in de HC groep
0,91. Hieruit blijkt dat de LC groep meer richting de verbranding van eiwitten en vetten neigde
naarmate de inspanning vorderde (Johnson, Stannard, & Chapman, 2006). De bloedglucosewaarden
lieten ook veranderingen zien. Na het eerste uur van de inspanning waren de bloedglucose waarden
in de LC groep lager dan de andere groep. Verder bleek de lactaatconcentratie in de HC groep hoger
te zijn. Dit komt overeen met het feit dat zij meer koolhydraten hebben ingenomen, omdat hierdoor
de lactaatproductie ook omhoog gaat (Johnson, Stannard, & Chapman, 2006).
Het onderzoek van Febbraio (Febbraio, Chiu, Angus, Arkinstall, & Hawley, 2000) stelt dat de
verschillende onderzoeken over het gebruik van koolhydraten tegengestelde uitkomsten hadden.
Sommigen zeggen geen verschil te bemerken in prestatie, anderen zeggen een verbetering, maar er
zijn ook onderzoeken die stellen dat er een verslechtering in de prestatie plaatsvindt (Febbraio, Chiu,
Angus, Arkinstall, & Hawley, 2000). Dit laatste kan als volgt verklaard worden. Een verslechtering in
de prestatie kan gedeeltelijk worden toegeschreven aan de hyperinsulinemia als gevolg van
koolhydraatinname voorafgaand aan inspanning. Stijgingen in het circulerende insuline veroorzaken
een toename in spierglucoseopname aan het begin van de inspanning, maar vervolgens resulteren in
een terugval van de glucosewaarden in de daaropvolgende 30 minuten, waardoor er minder perifere
glucose beschikbaar is. Stijgingen in plasma insuline concentratie tijdens de training ook fungeren om
lipolyse en vetbeschikbaarheid te reduceren, die waarschijnlijk leiden tot een groter intramusculaire
glycogeen gebruik en zo een verslechtering van de prestaties veroorzaken, omdat de
glucosevoorraden van de spieren sneller opgebruikt worden (Johnson, Stannard, & Chapman, 2006).
Toch is er aangetoond dat koolhydraatinname voorafgaand aan de inspanning, de spier- en
leverglycogeenvoorraden vergroot en een verbetering in de prestatie mogelijk maakt. Het verschil
tussen een verbetering en verslechtering zit in de tijd die tussen de inname en de inspanning zit. De
resultaten van deze studie tonen aan dat zelfs wanneer relatief grote hoeveelheden koolhydraten
xxiii | P a g i n a
worden ingenomen, zowel vóór als tijdens de training, de bijdrage van koolhydraat- en vetoxidatie
niet werd beïnvloed in vergelijking met opname van het placebo. Niettemin, toen koolhydraten
werden ingenomen, zowel voor als tijdens het sporten, werd uithoudingsvermogen verhoogd in
vergelijking met de inname van een placebo. Bovendien, wanneer gelijke hoeveelheden van het
koolhydraatsupplement werden ingenomen, ofwel 30 min vóór de inspanning of gedurende de
inspanning, werd uithoudingsvermogen pas verhoogd wanneer koolhydraat was ingenomen tijdens
de inspanning, ondanks het feit dat de bijdrage van glucose in energie omzet hoger was wanneer
glucose werd ingenomen voor de training (Febbraio, Chiu, Angus, Arkinstall, & Hawley, 2000).
Wat is volgens de literatuur het effect van exogene koolhydraten op inspanning/prestatie op
hoogte?
Ook op hoogte kan exogene koolhydraatinname een verbeterend effect op de prestatie hebben. Zo
wordt door Fulco, Kambis, Friedlander, Rock, Muza, & Cymerman (2012) gesteld dat
koolhydraatsupplementatie tijdens een langdurige oefening (langer dan twee uur) dalingen van de
glucose concentratie in het bloed voorkomt, koolhydraatoxidatie verhoogd wordt en de tijd
verminderd om taken te voltooien die een vaste hoeveelheid inspanning vragen. Op grote hoogte
zorgen soortgelijke pogingen van het handhaven van een hoger gemiddeld vermogen tijdens het
sporten met koolhydraten voor een vermindering van de arteriële zuurstofverzadiging (SaO2). Dit
vereist een compensatie van het hartminuutvolume, arteriële zuurstofgehalte, spierdoorbloeding
en/of zuurstofopname in de actieve ledematen om zuurstoftransport naar weefsels te handhaven
(Fulco, Kambis, Friedlander, Rock, Muza, & Cymerman, 2012). Het innemen van extra koolhydraten
kan er dus voor zorgen dat de energiehuishouding op peil blijft, waardoor het lichaam continu door
voldoende zuurstof voorzien wordt en de inspanning langer volgehouden wordt.
In figuur 2.4 is te zien hoe koolhydraten nauwelijks invloed hebben op de prestatie op zeeniveau,
maar een wezenlijk verschil veroorzaken in vergelijking met de prestatie op hoogte. De activiteit die
hier werd uitgevoerd was een tijdrit op de fiets.
FIGUUR 2.5 - VERSCHIL IN PRESTATIE MET/ZONDER KOOLHYDRATEN (FULCO, KAMBIS, FRIEDLANDER, ROCK,
MUZA, & CYMERMAN, 2012)
xxiv | P a g i n a
Uit het artikel van Fulco, et al. (2012) blijkt dat exogene koolhydraatinname een licht verbeterend
effect op de prestatie op zeeniveau heeft, maar dat het de prestatie op hoogte significant verbeterd.
Het innemen van extra koolhydraten heeft voor atleten dus een aantal belangrijke voordelen en
effecten, buiten het feit om dat het een van de belangrijkste brandstoffen van het lichaam voor
fysieke activiteit is. De bijdrage van koolhydraten aan het energiegebruik hangt af van de intensiteit
en de duur van de inspanning. Zoals in figuur 2.3 op de vorige pagina te zien is, is het aandeel van
koolhydraatverbranding voor fysieke activiteit vanaf 85% van de VO₂max het grootst. Sporten of
duuractiviteiten die deze percentages halen zijn bijvoorbeeld wielrennen en zwemmen (Melzer,
2011). Het is voor hen dus erg belangrijk om voldoende koolhydraten binnen te krijgen. Duursport
heeft een grote impact op het lichaam en extra koolhydraatinname zorgt ervoor dat er geen of zo
min mogelijk eiwitten afgebroken worden om als brandstof te dienen, de vetoxidatie goed op gang
komt en geen extra afvalstoffen met zich mee brengt, het centrale zenuwstelsel optimaal kan blijven
werken, vermoeidheid en verzuring later optreedt en er snel veel meer energie/brandstof
vrijgemaakt kan worden voor spiercontracties en inspanning (McArdle, Katch, & Katch, 2010)
(Wilmore, Costill, & Kenney, 2008).
Conclusie De prestatie op hoogte wordt in stand gehouden door de aanpassingen die in het lichaam plaats
vinden. Het energiegebruik ondergaat wel veranderingen, vooral in het metabolisme van de
koolhydraten. Er wordt eerder en meer lactaat geproduceerd, doordat er eerder overgegaan wordt
op de anaerobe verbranding van koolhydraten. De belangrijkste veranderingen in het lichaam waren
de toename van mitochondrien en een groter a-vO2 verschil, een afname van het
hartminuutvolume, het slagvolume en de spierdoorbloeding. Deze veranderingen maakten een
stijging van de extractie van O2 door de werkende spieren noodzakelijk om VO2 constant te houden.
Bovendien werden systemische arteriële druk en been-vaatweerstand alle verhoogd, waarschijnlijk
als gevolg van toegenomen sympathische activatie. Na een aantal weken op zeeniveau waren de
aanpassingen in het lichaam weer verdwenen (Green, 2000).
Er wordt al jaren onderzoek gedaan naar het verbeteren van de prestatie. Een manier om dat te
doen zou het nemen van exogene koolhydraten kunnen zijn. Door Burke (2010) wordt gesteld dat
het effect van extra koolhydraatinname zou zijn dat de vermoeidheid langzamer optreedt en zo de
inspanningscapaciteit of het uithoudingsvermogen verlengd of verbeterd. Het is voor wielrenners en
andere duursporters erg belangrijk om voldoende koolhydraten binnen te krijgen. Duursport heeft
een grote impact op het lichaam en extra koolhydraatinname zorgt ervoor dat er geen of zo min
mogelijk eiwitten afgebroken worden om als brandstof te dienen, de vetoxidatie goed op gang komt
en geen extra afvalstoffen met zich mee brengt, het centrale zenuwstelsel optimaal kan blijven
werken, vermoeidheid en verzuring later optreedt en er snel veel meer energie/brandstof
vrijgemaakt kan worden voor spiercontracties en inspanning (McArdle, Katch, & Katch, 2010)
(Wilmore, Costill, & Kenney, 2008).
Door chronische blootstelling aan hoogte vinden er een aantal veranderingen in het lichaam plaats,
waaronder een afname van het slagvolume en een afname in plasmavolume. Het aantal rode
bloedcellen neemt dus relatief gezien toe, maar door een afname in slagvolume moet het lichaam
zich aanpassen om aan de vraag te kunnen blijven voldoen. Als gevolg hiervan neemt het aantal
capillairen per spier, dichtheid van de mitochondrien en de hoeveelheid myoglobine toe. Dit
verbetert het oxidatieve systeem van de spier, maar door de ijle lucht (op 2500m 16% O2) wordt er
xxv | P a g i n a
door het lichaam sneller terug gegaan naar de anaerobe glycolyse, omdat deze brandstof meer ATP
per mol O2 kan genereren. Koolhydraatinname verbetert het uithoudingsvermogen en de prestatie
van atleten. Het innemen van koolhydraten zowel voorafgaand als gedurende de activiteit is
belangrijk omdat zo symptomen als vermoeidheid en verzuring later optreden en de spier- en
leverglycogeen reserves minder snel opgebruikt worden. Vandaar dat de inname van extra
koolhydraten wellicht een prestatiebevorderende werking heeft (Melzer, 2011; Bonetti & Hopkins,
2009; Lecoultre, et al., 2009).
Diverse factoren kunnen de oxidatie van exogene koolhydraten in vloeibare en vaste
voedingsmiddelen beïnvloeden, zoals het eetschema, type en hoeveelheid van de ingenomen
koolhydraten, en de trainingsintensiteit. Deze factoren zijn onafhankelijk van elkaar van invloed op
de snelheid van koolhydraten oxidatie (Jeukendrup, 2008). Volgens Jeukendrup (2008) is het
mechanisme achter de prestatieverhogende effecten dat het glycogeen in de lever wordt gespaard,
hypoglykemie wordt voorkomen en zijn er hogere oxidatiewaarden van koolhydraat om de
trainingsintensiteit in stand te houden (Jeukendrup, 2008). Echter, uit de studie van Carter en
collega’s die door Jeukendrup (2008) behandeld wordt bleek dat de effecten kunnen optreden via
het centrale zenuwstelsel. Om dit idee kracht bij te zetten toonde Carter en collega's aan dat het
spoelen van de mond met een koolhydraatoplossing de fietsprestaties tijdens een 1-uur tijdrit met 2
tot 3% verbeterden, zelfs wanneer de deelnemers de koolhydraten niet doorslikten (Jeukendrup,
2008).
Er zijn ook artikelen die aangeven dat er een verslechtering van de prestatie op kan treden als gevolg
van de inname van exogene koolhydraten. Een verslechtering in de prestatie kan gedeeltelijk worden
toegeschreven aan de hyperinsulinemia als gevolg van koolhydraatinname voorafgaand aan
inspanning. Stijgingen in het circulerende insuline veroorzaken een toename in spierglucoseopname
aan het begin van de inspanning, maar vervolgens resulteren in een terugval van de glucosewaarden
in de daaropvolgende 30 minuten, waardoor er minder perifere glucose beschikbaar is. Stijgingen in
plasma insuline concentratie tijdens de training ook fungeren om lipolyse en vetbeschikbaarheid te
reduceren, die waarschijnlijk leiden tot een groter intramusculaire glycogeen gebruik en zo een
verslechtering van de prestaties veroorzaken, omdat de glucosevoorraden van de spieren sneller
opgebruikt worden (Febbraio, Chiu, Angus, Arkinstall, & Hawley, 2000). Zij stellen echter ook dat het
verschil tussen verbetering en verslechtering van de prestatie zit in de tijd die tussen inname en
inspanning zit. De conclusie van de studie van Lecoultre et al. (2009) was dat training op hoogte in
combinatie met training op zeeniveau geen verdere effecten op prestaties of lactaatomzet heeft.
Sterker nog, deze bevindingen suggereren dat training op hoogte de bloedglucose regulatie tijdens
inspanning belemmerd in duursporters (Lecoultre, et al., 2009). Deze bevindingen ondersteunen de
conclusies die in de studie van Febbraio et al (2000) gevonden werden.
Hypothese
Veranderingen in de energetische efficiëntie zijn te verwachten als er in de spier onder invloed van
hoogtesimulatie (hypoxie) een noodgedwongen verschuiving optreedt van de aerobe naar de
anaerobe stofwisseling, waarbij melkzuur ontstaat. Om een (nieuwe) steady state te kunnen
handhaven wordt het melkzuur door de lever via recycling weer teruggevormd in glucose (Cori
cyclus). Deze recycling van melkzuur tot glucose via de Cori cyclus vergt echter een drievoud aan
energie die wordt geleverd tijdens de vorming van het melkzuur uit glucose. Bij een noodgedwongen
xxvi | P a g i n a
verschuiving van de aerobe naar de anaerobe stofwisseling zal de energetische efficiëntie van de
inspanning voor het lichaam dus sterk afnemen waardoor ook het (aerobe) prestatieniveau van de
renner sterk kan afnemen (Maas, Jonvik & van der Wilt, 2012). De verwachting van de onderzoeker is
dat met koolhydraten de energetische efficiëntie op peil blijft en dat de renner de inspanning langer
vol kan houden.
Bibliografie
Bonetti, D. L., & Hopkins, W. G. (2009). Sea-Level Exercise Performance Following Adaptation to
Hypoxia. Journal of Sports Medicine , 107-127.
Burke, L. M. (2010). Fueling strategies to optimize performance: training high or training low?
Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports , 48-58.
Charlot, K., Pichon, A., Richalet, J.-P., & Chapelot, D. (2012). Effects of a high-carbohydrate versus
high-protein meal on acute responses to hypoxia at rest and exercise. European Journal of Applied
Physiology , 1-12.
Coyle, E. F. (1999). Physiological Determinants of Endurance Exercise Performance. Journal of Science
and Medicine in Sport , 181-189.
Febbraio, M. A., Chiu, A., Angus, D. J., Arkinstall, M. J., & Hawley, J. A. (2000). Effects of carbohydrate
ingestion before and during exercise on glucose kinetics and performance. Journal of Applied
Physiology , 2220-2226.
Fulco, C., Kambis, K., Friedlander, A., Rock, P., Muza, S., & Cymerman, A. (2012). Carbohydrate
supplementation improves time-trial cycle performance during energy deficit at 4,300-m altitude.
Journal of Applied Physiology , 867–876.
Green, H. J. (2000). Altitude acclimatization, Training and Performance. Journal of Science and
Medicine in Sports , 299-312.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). (2011). Opleidingsstatuut ISBS. Opgeroepen op
November 15, 2011, van www.han.nl/insite: https://www.han.nl/opleidingen/bachelor/sport-
beweging-educatie/vt/opleiding/_attachments/os_2011-2012_isbs.pdf
Hoppeler, H., Vogt, M., Weibel, E. R., & Flück, M. (2003). Response of skeletal muscle mitochondria
to hypoxia. Experimental Physiology , 109-119.
Jeukendrup, A. E. (2008). Carbohydrate feedings during exercise. . European Journal of Sport Science ,
77-86.
Johnson, N., Stannard, S. R., & Chapman, P. G. (2006). Effect of altered pre-exercise carbohydrate
availability on selection and perception of effort during prolonged cycling. European Journal of
Applied Physiology , 62-70.
Katayama, K., Goto, K., Ishida, K., & Ogita, F. (2009). Substrate utilization during exercise and
recovery at moderate altitude. Metabolism Clinical and Experimental , 959–966.
xxvii | P a g i n a
Lecoultre, V., Boss, A., Tappy, L., Borrani, F., Tran, C., Schneiter, P., et al. (2009). Training in hypoxia
fails to further enhance endurance performance and lactate clearance in well-trained men and
impairs glucose metabolism during prolonged exercise. Experimental Physiology , 315-330.
Maas, T., Jonvik, K., & van der Wilt, H. (2012). Modulehandleiding. Extra koolhydraten bij
duurinspanning op hoogte? Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Macdonald, J. H., Oliver, S. J., Hillyer, K., Sanders, S., Smith, Z., Williams, C., et al. (2009). Body
composition at high altitude: a randomized placebo-controlled trial of dietary carbohydrate
supplementation. The American Journal of Clinical Nutrition , 1193-1202.
McArdle, W. D., Katch, F. I., & Katch, V. L. (2010). Exercise Physiology: Nutrition, Energy and Human
Performance. Philadelphia: Wolters Kluwer & Lippincott Williams and Wilkins.
Melzer, K. (2011). Carbohydrate and fat utilization during rest and physical activity. European Society
for Clinical Nutrition and Metabolism (Published by Elsevier) , 45-52.
Millet, G. P., Roels, B., Schmitt, L., Woorons, X., & Richalet, J. (2010). Combining Hypoxic Methods for
Peak Performance. Sports Medicine , 1-25.
Roels, B., Bentley, D. J., Coste, O., Mercier, J., & Millet, G. P. (2007). Effects of intermittent hypoxic
training on cycling performance in well-trained athletes. European Journal of Applied Physiology ,
359–368.
Wilmore, J. H., Costill, D. L., & Kenney, W. L. (2008). Physiology of Sport and Exercise. Champaign, IL,
VS: Human Kinetics.
Yanagisawa, K., Ito, O., Nagai, S., & Onishi, S. (2011). Electrolyte-carbohydrate beverage prevents
water loss in the early stage of high altitude training. Journal of Medical Investigation , 102-110.
xxviii | P a g i n a
Bijlage 7 – Onderzoeksmodel, begrippenlijst en relevantie SGM
Onderzoeksmodel
Begrippenlijst
ATP Adenosine Tri-Phosphate ECG Electro Cardiogram Hb Hemoglobine Hc Hematokriet HAN Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Hf Hart frequentie
FIGUUR 6 - ONDERZOEKSMODEL
xxix | P a g i n a
HRmax Maximale hart frequentie Hypoxie Zuurstoftekort/zuurstofarm J/sec Joule per second (= Watt) MET Metabolic Equivalent mM millimolair RER/RQ Respiratory Exchange Ratio/Respiratory Quotient RPE Rating of Perceived Exertion SaO2 Zuurstofsaturatie van arterieel bloed T°C Kerntemperatuur VO2max Maximale zuurstofconsumptie Energetische efficiëntie De output aan mechanische energie (1 Watt = 1 J/sec) uitgedrukt als
percentage van het energiegebruik (1 L O2 ≈ 20 kJ ME) dat nodig is om de arbeid te kunnen leveren.
Relevantie SGM
Sport, Gezondheid en Management, kortweg SGM, is een zeer brede opleiding die haar studenten
het maximale biedt van alle drie de facetten (sport, gezondheid en management). Vanaf het derde
jaar kan er dan een specifieke richting gekozen worden, te weten Sportmanagement, Health
Promotion of SGM-integraal.
SGM kent een tiental competenties, te weten: besturen, managen, voorlichten, adviseren,
begeleiden, kennisontwikkeling, ondernemen, werken aan kwaliteit, samenwerken (in professionele
relaties) en persoonlijke ontwikkeling. Aan een aantal hiervan wordt gewerkt gedurende deze
afstudeerperiode. Deze staan hieronder opgenoemd met hun kenmerken:
Omdat deze afstudeeropdracht buiten de kennisvelden van de SGM-er ligt, vindt er zowel kennis- als
persoonlijke ontwikkeling plaats. De SGM-er vergroot haar kennis over het onderwerp
(kennisontwikkeling) en maakt het zich eigen, zodat zij zich aan het einde van de afstudeerperiode als
deskundige kan profileren (persoonlijke ontwikkeling). Verder worden er aan het einde van de
periode aanbevelingen gedaan aan de organisatie (adviseren), wordt er intensief samengewerkt met
zowel mensen van de stageorganisatie als studenten van de opleiding Voeding & Diëtetiek
(samenwerken in professionele relaties), wordt er ook een ondernemende houding van de SGM-er
verwacht en moet het eindproduct aan kwaliteitseisen voldoen (werken aan kwaliteit).
Het onderzoek biedt voor de SGM-er in de praktijk een inzicht in het menselijk lichaam en de werking
ervan in verschillende omstandigheden. Het leert de SGM-er het lichaam begrijpen en het vertalen
van deze opgedane kennis in een advies voor de sporter. Verder is het voor de SGM-er in de praktijk
belangrijk om samen te werken met verschillende disciplines. Een dergelijk onderzoek is een goed
voorbeeld van samenwerking tussen verschillende disciplines. De SGM-er werkt vanuit het opzicht
van de casemanager, maar heeft zelf ook enige kennis in huis om een actieve rol in het onderzoek te
hebben.
xxx | P a g i n a
Bijlage 8 - Aanbevelingen De opgestelde aanbevelingen van dit onderzoek zijn al kort beschreven in het artikel. Er zijn
verschillende suggesties voor vervolgonderzoek gedaan.
Aanbevelingen naar aanleiding van de conclusies
Protocol op hoogte zonder voedingsinterventie meenemen
Hoewel er geen waterdichte conclusie gedaan kon worden is de algemene tendens dat
koolhydraatinname op hoogte een positief effect op de fietsprestatie kan hebben, maar door het
ontbreken van het protocol waarin de proefpersoon op hoogte fietste maar waarbij geen
voedingsinterventie gedaan werd, is het moeilijk om te zeggen of de veranderingen die optraden te
danken zijn aan koolhydraatinname of aan inspanning op hoogte. De RPE-score liet wel zien dat de
test in het protocol met voedingsinterventie als minder zwaar werd ervaren. Dit kan duiden op een
positief effect op de inspanning door het gebruik van exogene koolhydraten.
Dit protocol kon door tijdgebrek niet meegenomen worden in het schrijven van het artikel. Dat
tijdgebrek was het gevolg van verschillende situaties (zie discussie van het artikel). De beperkende
situaties zijn inmiddels bekend gemaakt bij het onderzoeksteam, waardoor deze tijdig opgelost
kunnen worden in de toekomst. Daardoor kan het protocol in het vervolgonderzoek meegenomen
worden en kunnen er goede conclusies getrokken worden met betrekking tot koolhydraatinname op
hoogte.
Door gebruik van dat protocol kan vastgesteld worden welke veranderingen het gevolg zijn van de
hoogtesimulatie. Deze kunnen vervolgens vergeleken worden met het protocol waarbij ook een
voedingsinterventie gedaan wordt. Zo kan er vastgesteld worden of er prestatieverbetering optreedt
en welke veranderingen er dan precies optreden. Vervolgens kan al dan niet de voedingsrichtlijn
aangepast worden.
Meer proefpersonen testen
Daarnaast is het ook belangrijk om meer proefpersonen te testen. Echter, wanneer de problemen die
zich voordeden (zie discussie) vroegtijdig aangepakt worden zal er minder tijd verloren gaan.
Daarnaast is er al een hoop voorwerk tijdens de afgelopen onderzoeksperiode gedaan. Hierbij moet
gedacht worden aan het werven van proefpersonen, het inplannen van deze proefpersonen voor
sportmedische keuringen en/of het laten beoordelen van deze keuringen door de sportarts en een
voorlopige planning opstellen voor het afnemen van de testen. Dit nam in de afgelopen periode veel
tijd in beslag. Doordat dit voorwerk inmiddels is gedaan, zal dit in het vervolg niet meer voorkomen.
Wanneer er meer proefpersonen getest worden zullen de resultaten ook meer gegeneraliseerd
kunnen worden en is er meer draagvlak voor het eventueel aanpassen van de voedingsrichtlijnen
voor de wedstrijdsport.
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Dit onderzoek was een pilotstudy, wat betekent dat er gekeken werd of het protocol/draaiboek
aangepast moest worden en hoe de tests zelf verliepen. Over het algemeen ging alles prima, er zijn
wat kleine aanpassingen voor het vervolg van dit onderzoek. Problemen die zich voordeden
gedurende deze periode waren dat proefpersonen afvielen, als gevolg van miscommunicaties en een
xxxi | P a g i n a
te strakke planning. Daarnaast was de fiets meerdere weken weg, waardoor het testen van de
officiële proefpersonen ook bemoeilijkt werd.
Het onnodig afvallen van proefpersonen voorkomen
Dit werd veroorzaakt door miscommunicaties met de sportarts en het aanhouden van een strakke
planning. Om het onnodig afvallen van proefpersonen te voorkomen is het enerzijds verstandig om
de communicatie met externen vroegtijdig te regelen door meteen in het begin te regelen wie de
contactpersoon is en ook door te spreken welke communicatiemiddelen gebruikt gaan worden. Zoals
nu is gebleken werkt mailen niet, er wordt laat gereageerd of helemaal niet. De sportarts is nodig om
de sportkeuringen van sporters die elders hun keuring hebben gehad, te beoordelen. Aan de hand
daarvan kan de proefpersoon geïncludeerd worden. Omdat mailen wat vertraging oplevert wordt er
aangeraden om te bellen met de sportarts of om langs te gaan bij SENECA. Ook is het verstandig om
hier één persoon voor aan te wijzen, om zo de communicatie zo kort mogelijk te houden.
Anderzijds wordt er aangeraden op de planning wat minder strak te houden. Er is in de afgelopen
onderzoeksperiode veel tijd verloren gegaan door een te strakke planning, hierdoor waren er geen
uitvaldata en dergelijke en zijn veel proefpersonen onnodig afgevallen. Het is dus belangrijk om
meerdere opties achter de hand te houden per proefpersoon en ver vooruit alvast te plannen.
Wanneer er dan iets verandert kan er op tijd ingegrepen worden.
Werken in teams
In de afgelopen onderzoeksperiode werd er in teams van twee personen gewerkt, om ervoor te
zorgen dat niet iedereen elke dag met onderzoeken bezig was en dus aan zijn/haar scriptie kon
werken. Hierdoor ging de communicatie in het begin wel verloren. Later werd er elke week een
‘overdracht’ gepland om ervoor te zorgen dat de problemen waar het ene team tegenaan liep,
bekend werden gemaakt bij het andere team. Het gebruik van een dergelijke overdracht is zeer
wenselijk in de toekomst. Ook de communicatie met de begeleiders is belangrijk, omdat zij kunnen
helpen met het oplossen van problemen die zich voordoen en dergelijke.
Een ander probleem was de manier waarop documenten werden opgeslagen. Per test per
proefpersoon zijn er vijf documenten nodig om uiteindelijk tot de verwerkte resultaten te komen.
Het is daarom belangrijk dat de manier waarop deze getiteld worden uniform afgesproken wordt. In
het begin werd dit niet gedaan, waardoor er enige verwarring ontstond.
Een tweede fiets
Doordat de testfiets gebruikt werd voor politie- en brandweerkeuringen buiten SENECA was de fiets
vaker een weekend weg. Deze korte perioden vormden geen probleem, maar op een gegeven
moment was de fiets vier weken weg. Hierdoor werd het onmogelijk om nog mensen te testen. Om
een deel van deze problemen op te lossen zou er een tweede fiets aangeschaft moeten worden.
Hierdoor zou er geen tijd verloren gaan wanneer de huidige fiets wordt gebruikt voor testen buiten
SENECA. Deze aanbeveling is al eerder gedaan aan het onderzoeksteam. Ten tijden van dit schrijven
is dit proces inmiddels in werking gezet. Er is een nieuwe begroting gemaakt voor de volgende
onderzoeksperiode, waarin de aanschaf van een nieuwe fiets begroot is. De kosten hiervan liggen
rond de €1500,- volgens het team. Deze nieuwe begroting moet nog goedgekeurd worden door de
overkoepelende organisatie.
xxxii | P a g i n a
Bijlage 9 – Authenticiteitsverklaring
Verklaring van origineel ingeleverde afstudeerartikel:
“Exogene koolhydraatinname op hoogte – een afstudeeronderzoek”
Door ondertekening van deze verklaring, geef ik aan dat het door mij ingeleverde artikel zelfstandig
en zonder enige externe hulp door mij is vervaardigd.
In delen van het product, die letterlijk of bijna letterlijk zijn geciteerd uit externe bronnen (zoals
internet, boeken, vakbladen etc.) is dit door mij via een verwijzing expliciet kenbaar gemaakt in het
geciteerde tekstdeel (cursief gedrukt).
Verder verklaar ik dat het product (respectievelijk delen daarvan) nooit eerder door mij is
aangeboden aan deze of een andere examencommissie.
Door het afleggen van deze verklaring geef ik expliciet aan dat ik me bewust ben van de
fraudesancties zoals vastgelegd in de Uitvoeringsregeling van het HAN-regelement
examencommissies.
Nijmegen, 21-01-2013
Sharon Elisa Johanna Verheyden, 462899
Sport, Gezondheid en Management, voltijd