Post on 13-Mar-2023
1
Netwerkmaatschappij en identiteit in de benadering van Manuel Castells
(paper voorgesteld op de Dag van de Sociologie op 26 mei 2011 in Gent)
Zoubairi Majiev, student aan de Universiteit Antwerpen
Samenvatting
Deze paper is een poging tot conceptuele (her)structurering van de theorie van de
netwerkmaatschappij van Manuel Castells en toepassing ervan op de identiteitvorming van
Marokkaanse allochtone jongeren. Volgens Castells (2010a) worden onze maatschappijen
steeds meer gestructureerd rond een bipolaire oppositie tussen het Net en het Zelf. Deze
fundamentele tegenstelling in het informatietijdperk is door ons aanvankelijk methodisch
voorgesteld als een reeks van binaire opposities rond gemeenschappelijke inhoudelijke
aspecten in de dialectische interactie tussen netwerken en identiteiten (actoren, reikwijdte,
determinatie, controle, macht, doel, ideologie, dynamiek, bewegingsvorm en
bewegingslogica). Concepten van netwerkmaatschappij en (groeps)identiteit in de trilogie The
Information Age (Castells, 2010a, 2010b, 2000a) en andere werken van Castells zijn verder
kritisch geanalyseerd op basis van zowel conventionele als marxistische
sociaalwetenschappelijke bronnen. Zo is in deze paper een historische typologie van de
netwerksamenleving voorgesteld volgens verhouding connectiviteit/disconnectiviteit. Om te
vermijden dat een eenzijdige universele methode van interpretatie van de
netwerkmaatschappij en identiteitvorming op bepaalde etnische gemeenschap wordt
toegepast, hebben we een systematische vergelijking tussen de theorie van Castells en andere
theorieën van de netwerksamenleving (Van Dijk, 2001, 2006; Barney, 2005) gehanteerd. De
drie belangrijkste vormen van groepsidentiteit in het concept van Castells (legitimerende
identiteit, weerstandidentiteit en projectidentiteit) worden in de paper samengebracht in de
typologie van een ‗totale identiteit‘ van etnische groepen. Het conceptuele procesmodel van
de vorming van symbolische etnische grenzen (Wimmer, 2008) werd in deze paper aangepast
aan de multipele identiteitvorming bij de Belgische Marokkanen door het gebruikmaken van
de theorie van Castells, eigen kwalitatief onderzoek met focusgroepen en feedback op het
eindrapport van focusgroepen. We hebben een model van determinanten van multipele
etnische identiteit van Marokkaans-Belgische studenten aan de UA voorgesteld uitgaande van
hun zelfbeeld. Zowel het interdisciplinaire literatuuronderzoek als het kwalitatieve onderzoek
heeft getoond dat de theorie van de netwerkmaatschappij van Castells kan worden verbeterd
2
en praktisch toegepast indien de kenmerken van het Net en het Zelf en proces van hun
interactie dieper worden bestudeerd. Ten slotte wordt er aandacht besteed aan de instrumenten
en strategieën van de netwerk- en identiteitvorming van Marokkaanse allochtonen in de
multiculturele samenleving. Resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt om 1) de
theorie van de netwerkmaatschappij van Castells conceptueel te verhelderen en 2) de sociale
integratie van Marokkaanse allochtonen in de Belgische (Vlaamse) netwerksamenleving te
bevorderen.
Sleutelwoorden: netwerkmaatschappij, netwerken, Manuel Castells, groepsidentiteit,
Marokkaanse allochtonen, identiteitvorming.
3
Inhoudsopgave
Samenvatting 1
1. Inleiding: probleemstelling en methodologie 4
1.1 Doelstelling en relevantie van het onderzoek 4
1.2 Onderzoeksvraag en het conceptueel kader 7
1.3 Concept en methode van het onderzoek 14
2. Opbouw van het concept van de netwerkmaatschappij door Manuel Castells 21
2.1 Stedelijke kwestie als uitgangspunt in het concept van Castells 21
2.2 Concept van de netwerksamenleving in de trilogie The Information Age 23
2.3 Communicatiemacht in het concept van Castells 28
3. Vorming van etnische identiteit in het informatietijdperk 31
3.1 Identiteitvorming en etnische classificatie 31
3.2 Etnische grensconstructie en strategieën van de Marokkaanse allochtonen 36
4. Besluit 43
Eindnoten 45
Bijlagen 50
1. Achtergrond van Manuel Castells 50
2. Achtergrond van deelnemers van focusgroepen studenten aan de UA (2 A en 2 B) 52
3. Methodologisch fiche focusgroepen 54
A. Codes per onderwerp focusgroepen studenten aan de UA 54
B. Hypothesen van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA 56
C. Samenvatting van resultaten van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA 57
D. Feedback op het eindrapport van focusgroepen studenten aan de UA 61
4. Tabellen en figuren 66
Bibliografie 83
4
‘In the twentieth century, philosophers tried to change the world. In the twenty-first
century, it is time for them to interpret it differently. Hence my circumspection, which is not
indifference, about a world troubled by its own promise’ (Manuel Castells, The Information
Age: Economy, Society, and Culture. Volume III. End of Millennium, 2000a: 390).
’Totnutoe (sic) hebben de filosofen de wereld geïnterpreteerd; voortaan geldt het de wereld
te veranderen. Die uitspraak vormt de geboorteakte van het marxisme. Maar zij houdt in
dat de theorie enkel dan de verandering van de wereld in een doelbewuste zin kan helpen
bewerkstelligen, als zij een wetenschappelijke theorie is’ (Ernest Mandel, Antwoord op het
Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Kritiek en ‘kritiek’, 1973).
1. Inleiding: probleemstelling en methodologie
1.1 Doelstelling en relevantie van het onderzoek
In de recente conventionele sociologische theorie, bijvoorbeeld in het postmodernisme, heerst
de mening dat de tijd van ‗grote verhalen‘ in de sociologie voorbij is (Giddens, 2006: 115,
Webster, 2006: 99-100, Mortelmans, 2007: 49). Amerikaanse socioloog van de Spaanse
herkomst Manuel Castells heeft toch een ambitieuze poging gedaan om een grand theorie van
de netwerkmaatschappij te construeren met zijn unieke trilogie The Information Age (1996-
1998) (Stalder, 2006: 1, Oosterbaan, 1997, Kreisler, 2001), die zelfs met het werk van Max
Weber (Economy and Society) en Karl Marx (Das Kapital) wordt vergeleken (Van Dijk,
1999: 127, Weyns, 2004: 206, Webster, 2006: 98).
Volgens Castells (2010a: 3) beleven we een historische periode die gekenmerkt is door het
wijdverspreide destructureren van organisaties, legitimiteitscrisis van politieke instellingen,
het vervagen (fragmentatie) van belangrijkste sociale bewegingen, en de efemere culturele
uitdrukkingen. De zoektocht naar collectieve of individuele, toegeschreven of geconstrueerde
identiteit en in het bijzonder naar religieuze en etnische identiteit wordt dan de fundamentele
bron van sociale betekenis in een wereld van globale stromen van rijkdom, macht en beelden.
‗Aan de andere kant schakelen globale netwerken ondertussen selectief in en uit individuen,
groepen, regionen en zelfs landen volgens hun relevantie in het uitvoeren van de
doelstellingen die werden bewerkt in het netwerk, in een gestage stroom van strategische
beslissingen. Er volgt een fundamentele breuk tussen abstract, universeel instrumentalisme en
historisch gewortelde, particularistische identiteiten. Onze maatschappijen worden steeds
5
meer gestructureerd rond een bipolaire oppositie tussen het Net en het Zelf’ (Castells, 2010a:
3).1 De fundamentele verklarende dynamiek van de hedendaagse wereld in het
Informatietijdperk is dus voor Castells ‗noch klassenstrijd noch staatsactiviteit, maar de
tegenstelling tussen globalisering en gemeenschappelijke identiteiten‘ (Merogan, 1999).
Barney (2004: 31) is ook van mening dat de principiële bron van conflict en weerstand in de
netwerkmaatschappij de contradictie tussen het plaatsloze karakter van netwerken en de
geworteldheid van menselijke betekenis is.
De keuze van het onderzoeksthema wordt maatschappelijk bepaald door de noodzaak om
door de heroverweging van een sociologische macrotheorie zulke ingrijpende, controversiële
maatschappelijke veranderingen in de laatste decennia te verklaren, zoals globalisering van
het kapitaal aan de ene kant en sociale fragmentatie van arbeid en rijzende macht van
identiteit aan de andere kant (Castells, 2006a, 2010a: 3, 22, 506, De Walsche, 2005).
Ons onderzoek is ook wetenschappelijk relevant aangezien het concept van de
netwerkmaatschappij van Castells een sociale diagnose van het Informatietijdperk (in plaats
van definitieve conclusie) is, die vele tekortkomingen heeft, maar toch open staat voor de
theoretische herformulering en verdere empirische studie van de werkelijke samenlevingen
(Heiskala, 2003). Belangrijkste inhoudelijke hiaten in zijn theorie van de netwerksamenleving
zijn volgens ons de volgende.
Ten eerste is het Castells‘ concept van de netwerksamenleving slechts een momentopname
van de belangrijkste sociale trends en is dus geen historisch cumulatief project, zoals dat van
Anthony Giddens en klassiekers Weber en Marx (Gottdiener, 2007: 288).2 Hartsock (2006:
175-176) is toch van mening dat het denken in termen van ‗momenten‘ de theoretici kan
toelaten om rekening te houden met discontinuïteiten en onvergelijkbaarheden zonder zicht te
verliezen in de aanwezigheid van een sociaal systeem waarin deze functies zijn ingebed. Ten
tweede lijkt de sociale transformatie door de verschuiving van de focus van Castells‘ analyse
van (klassen)conflict naar de vorm (netwerk) niet langer gedreven te zijn door een interne
structurele contradictie, maar door de externe, reflexieve sociale bewegingen en de nieuwe,
informationele technologieën (Stalder, 2006: 5, 103, Van Dijk, 1999: 135, Webster, 2006: 44,
109-123). Ten derde laat het gebruik van de term ‗netwerk‘ in Castells‘ analyse van zowel de
‗netwerkonderneming‘ als de ‗netwerkstaat‘ niet toe om de dialectische verhouding tussen
netwerken van gelijke partners en hiërarchische organisaties te onderscheiden en te verklaren
(Heiskala, 2003: 239-240). Door deze methodologische tekortkomingen wordt de
6
wetenschappelijke waarde van de theorie van netwerkmaatschappij van Castells op de proef
gesteld.
In het voorwoord voor de tweede uitgave 2003 van het tweede deel van zijn trilogie The
Power of Identity verwijst Castells naar de gegevens die telkens aantonen dat hoe globaler de
wereld wordt, hoe localer de mensen zich voelen. ‗Recentere onderzoekingen tonen een
voortzetting van deze trend aan. Mensen identificeren zich overwegend met hun lokaliteit.
Territoriale identiteit is een fundamenteel anker van het thuishoren dat zelfs in het snelle
proces van verbreidende verstedelijking die we nu ervaren, er niet wordt verloren. Het dorp
wordt niet achtergelaten; het wordt er mee overgebracht met zijn gemeenschappelijke banden.
En nieuwe stedelijke dorpen worden geconstrueerd, die de omvang van de menselijke
ervaring doen krimpen tot een dimensie die kan worden bestuurd en verdedigd door mensen
die zich verloren voelen in de wervelwind van een gedestructureerde wereld‘ (Castells,
2010b: xxxiii). Castells gaat hier verder in op het proces van zelfidentificatie, waarin etniciteit
volgens hem altijd een basisattribuut is geweest, ‗niet alleen wegens gedeelde historische
praktijk, maar omdat ‗de anderen‘ aan mensen alledaags herinneren dat ze zelf ‗anderen‘ zijn.
Dit gegeneraliseerd ‗anders-zijn‘, zij het door huidkleur, taal of door enig ander extern
attribuut bepaald, karakteriseert de realiteit van onze multiculturele wereld. Het is precies
omdat mensen van verschillende culturen zij aan zij leven dat ze zichzelf differentiëren in
termen van etniciteit om solidariteit te vinden in de ingroup als een toevlucht en een
verdediging tegen oncontroleerbare marktkrachten en het vooroordeel van de dominante
etnische groep in elke context‘ (Castells, 2010b: xxv). Weyns (2004: 142) stelt nochtans in
zijn essay met de merkwaardige titel ‗Het tijdperk van het zelf‘ dat mensen meer dan ooit
energie besteden aan de constructie van hun ‗zelfidentiteit‘. Hij denkt maar dat de strategieën
die mensen volgen om hun zelfidentiteit op te bouwen, aan het doel (dat is het construeren
van een zelf) voorbij schieten.
Hoe moet de theorie van de netwerksamenleving van Castells beter worden
ge(her)structureerd zodat ze meer samenhangende en meer onderbouwde verklaring van
dramatische transformaties en contradicties van onze maatschappij in het Informatietijdperk
kan bieden? Hoe kan het concept van de netwerksamenleving ons helpen om nieuwe
effectieve strategieën van de identiteitvorming te formuleren en te realiseren? Om deze
vragen te kunnen beantwoorden, moeten we eerst het onderzoek situeren in het sociologisch
perspectief van de netwerksamenleving.
7
Uitgaande van de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van het
onderzoeksonderwerp is het onderzoekdomein van de netwerkmaatschappij in deze paper
omkaderd op de volgende manier: er werd op de eerste plaats gekozen voor de theorie van de
netwerksamenleving van Castells als de meest uitgebreide en accurate sociologische
conceptualisering van het huidige tijdperk (Stalder, 2006: 1, Webster, 2006: 123), daarna
werd er gefocust op de (collectieve) ‘identiteit’ (die de globalisering en het kosmopolitisme
heeft uitgedaagd) als een van de belangrijkste elementen van de fundamentele contradictie
van de netwerkmaatschappij (Castells, 2010b: 2) en ten slotte werd het begrip etnische
identiteit (Van Craen, Vancluysen & Ackaert, 2007: 144-147) geconcretiseerd om het toe te
passen op de tweede generatie van Marokkaanse allochtonen.
Het doel van dit overwegend literatuuronderzoek is daarom: 1) grondige studie en kritische
beoordeling van de theorie van de netwerkmaatschappij van Manuel Castells, reflecterend op
zijn vroegere marxistische inspiratie, om deze theorie beter te kunnen structureren, 2)
praktische toetsing van het identiteitsconcept op de identiteitvorming en –strategieën van
jonge Marokkaanse allochtonen door het kwalitatief onderzoek met focusgroepen om hun
sociale integratie in de multiculturele samenleving te bevorderen.
1.2 Onderzoeksvraag en het conceptueel kader
Castells stelt vast dat we meer dan ooit een sociologie nodig hebben die geworteld is in de
objectieve wetenschap, omdat de meeste mensen ter wereld individueel en collectief ‗de
betekenis van de wervelwind waar we door gaan, hebben verloren. Ze moeten dus weten, in
welke soort samenleving we leven, welke soort maatschappelijke processen in opkomst zijn,
wat structureel is, en wat door middel van doelgerichte sociale actie kan worden veranderd‘
(Castells, 2000c: 693). De dringende noodzaak aan een nieuwe benadering om onze
economie, cultuur en maatschappij te begrijpen, zwelt volgens Castells (2010a: xvii), steeds
aan door de crisissen en conflicten in het eerste decennium van de 21e eeuw.
Sveinsson is van mening dat Castells‘ trilogie het best geschikt is om de hedendaagse wereld
te verklaren. Hij schrijft: ‗De trilogie van Castells wordt reeds beschouwd als een van de
meest invloedrijke werken die door een socioloog werd gepubliceerd in de afgelopen 10 of 20
jaar‘ (Sveinsson, 2003: 173). Volgens Webster (2006: 265) is de trilogie van Manuel Castells
evenzo de meest overtuigende analyse van de wereld van vandaag. Weyns (2004: 206) merkte
op dat hoewel Castells heeft bewezen, dat hoewel men met zijn theorie ongeveer ieder
sociologisch thema kan aansnijden, zijn breed opgezette studie zich niet leent voor beknopte
8
weergave, en ze niet zomaar in een aanschouwelijk beeld valt te vatten. De moeilijkheid om
deze theorie van de netwerksamenleving in haar geheel te omvatten wordt nog verergerd door
de methodologische gebreken van sommige hoofdbegrippen van Castells en zijn vaak
onduidelijke (instrumentele) manier van hun definitie en interpretatie (Tilly, 1998, Van Dijk,
1999, Boli, 1999, Fuller, 1999, Abell & Reyniers, 2000, Anderson, 2000, Smith, 2003,
Heiskala, 2003, Stalder, 2006, Gottdiener, 2007), terwijl Castells (2000a: 390) zelf voor de
primaat van interpretatie boven verandering pleit.
In een interview van 1999 verklaarde Castells dat hij 25 jaar geleden, en dat tot 1982, in zijn
vroeger werk hoofdzakelijk door een marxistisch kader werd geïnspireerd en dat hij zo nodig
nog sommige marxistische concepten als een instrument gebruikt (bijvoorbeeld,
productiewijze, sociale klassen, klassenstrijd) (Roberts, 1999: 33-34). Castells biedt echter
weinig verduidelijking van zijn analytisch perspectief in de driedelige trilogie The
Information Age, dat sporen van marxistische verklaring bevat, zoals productie- en
ontwikkelingwijze, collectieve kapitalist, de globale kapitaalmarkten als de bronnen van
nieuwe vormen van sociale uitsluiting en verwoestende economische crisissen (Smart, 2000:
54-55). Zo gebruikte Castells zowel in zijn vroegere (Castells, 1977: 11, Castells, 1983: 305)
als latere werken (Castells, 2000b: 8, 2010a: 15-16) een te algemeen begrip ‗surplus‘
(overschoot) zonder aan te duiden of hij ermee een specifiek meerproduct of meerwaarde
beschrijft.3
Hoewel Castells het concept van uitbuiting van Marx expliciet verwerpt (Castells, 2000a: 70),
gaat hij in het beoordelen van de sociale dynamiek van informationele maatschappij ervan uit
dat bepaalde processen van sociale differentiatie – ongelijkheid, polarisatie, armoede en
ellende aan de ene kant en individualisatie van werk, overexploitatie, sociale uitsluiting en
perverse integratie aan de andere kant – respectievelijk verhoudingen van
verdeling/consumptie of differentiële toe-eigening van de rijkdom (dat door collectieve
inspanningen werd gegeneerd) en specifieke processen van vis-à-vis verhoudingen van
productie weerspiegelen (Castells, 2000d: 348)4. Deze verklaring doet ons denken aan de
formulering van ‗de absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie‘ in Het
Kapitaal van Marx (1867, 2007: 493-494)5, terwijl voor Castells, na zijn epistemologische
breuk met het (Althusseriaanse) marxisme in de tweede helft van de jaren 1970, noch
historische noodzakelijkheden, noch sociale wetten bestaan die moeten worden ontdekt
(Stalder, 2006: 3, 34-35).
9
Hoe relevant is het (klassieke en moderne) marxisme voor de studie van de
netwerkmaatschappij over het algemeen en van bepaalde aspecten van sociale verandering in
het Informatietijdperk in het bijzonder? Smart (2000: 53) noemt een aantal algemene
processen en problemen voorgesteld door Marx‘ concepten die nog steeds relevant zijn voor
het sociaal onderzoek, ondanks Castells‘ opmerking over ‗ruines van het marxisme‘. De
blijvende analytische waarde van Marx‘ werk liegt, volgens hem, in het bijzonder in de
verschaffing van een gedetailleerd onderzoek van een krachtige en historisch specifieke wijze
van economische productie, kapitalisme, een dynamische productiewijze, waarbij menselijke
ervaring nu zelfs meer en juist niet minder, het onderwerp is. Het is dan vanzelfsprekend dat
de aanvulling en herformulering van de relevante marxistische concepten rekening moeten
houden met de specifieke kenmerken van ons historisch tijdperk (Smart, 2000: 53).
Anderson (2000) beoordeelt de trilogie van Castells als een indrukwekkend werk, maar in
tegenstelling tot de meeste recensenten, beschouwt hij het slechts als een bevestiging van de
algemene ondergang van de conventionele sociologie. Hij vindt dat conceptuele kaders van
Castells, evenals die van de sociologie van afgelopen 150 jaar, vaker op ideologische
(sociaaldemocratische) interpretaties lijken dan op een wetenschappelijke praxeologie. ‗Het
informatietijdperk lijkt sterk op een futuristische mythe in plaats van de wetenschap, de
zoveelste bevestiging van de ondergang van sociologie, niet haar herleving‘ (Anderson, 2000:
78). Abel en Reyniers (2000) erkennen dat het succes van de trilogie van Castells buiten alle
twijfel verheven is door vele sociale theoretici (bijvoorbeeld, Cardoso, Giddens, Touraine).
Ze verwijten echter Castells dat hij geen poging doet om verschillende aspecten van de
complexe kwestie van netwerken met elkaar in verband te brengen in een geheel (Abel &
Reyniers, 2000: 741). Grönlund (1999: 19) denkt echter dat het gebrek aan een solide
theoretische fundering van het Castells‘ concept van het netwerk voornamelijk te wijten is aan
het feit dat het vandaag uit vaak onsamenhangende stukken van kennis of theorie bestaat. In
dit geval is het mogelijk dat het onvolmaakte beeld van de netwerksamenleving in het concept
van Castells in zekere mate de onvolmaaktheid van deze nieuwe samenleving weerspiegelt.
De kwestie van de ontwikkelingfase van de huidige samenleving wordt besproken in het
tweede hoofdstuk in het verband met de ‗productiewijze en ontwikkelingwijze‘ van Castells.6
Wat is de logica van de netwerksamenleving in het concept van Castells en hoe gegrond is al
die conceptuele kritiek erop? Felix Stalder, wellicht de enige auteur die bijna de hele Castells‘
oeuvre (van 1967 tot 2005) op de systematische manier heeft onderzocht, waarschuwt de
lezers van Castells‘ trilogie dat de onoverzichtelijkheid ervan schijnbaar is en dat ze steeds
10
een kernargument erin moeten kunnen zien en zijn theorie beschouwen als een werk in een
voortgang (Stalder, 2006: 4). In tegenstelling tot de vele andere recensenten vindt Stalder dat
de Castells‘ theorie van de netwerkmaatschappij met zijn enorme omvang van 1.500 pagina‘s
in trilogievorm een complex, geïntegreerd analytisch kader is. Hij is van mening dat deze
theorie bovendien zowel de culminatie van een belangrijkste onderzoeksinspanning als het
begin van een nieuwe ervan presenteert (Stalder, 2006: 3-4).
De Britse academicus Bob Jessop maakt een interessante vergelijking tussen Castells‘ trilogie
The Information Age en het boek van Hardt en Negri Empire. Hij beoordeelt het werk van
Castells vanuit een andere invalshoek dan Anderson (2000) en beschouwt het als een
conservatieve viering van het hedendaagse kapitalisme, terwijl het werk van Hardt en Negri
(2000), volgens Jessop, een linkse viering van de informationele economie en het nieuwe
imperialisme is. Jessop (2003: 41-42) meent dat Castells in zijn trilogie geen ernstige
transformatieve of revolutionaire rol toeschrijft aan de nieuwe sociale bewegingen die de
uitoefening van de macht zouden moeten weerstaan en zelf geen nieuwe utopieën biedt want,
zoals Castells beweert, ze zijn toch tot mislukking gedoemd. Jessop voegt hier ironisch aan
toe: ‗Dit heeft hem maar niet belet om deskundige raad te verstrekken aan nieuwe vorsten,
zoals Jeltsin, Gaydar en Cardoso, verschillende nationale regeringen en transnationale centra
van de macht, zoals de Europese Commissie, de Verenigde Naties en de ILO’ (Jessop, 2003:
40, bijlage 1).7
De belangrijkste kritiek van Jessop (2003: 41-42) op de ‗benadering van politieke economie‘
van Castells is dat Castells, in tegenstelling tot Weber, Marx en Engels (en Hardt en Negri),
systematisch de rol van agentschap verwaarloost in het voortdrijven van technologische,
economische, politieke en sociale verandering en sociale bewegingen neigt te beschouwen als
reactief of gefragmenteerd. In het voorwoord voor de tweede uitgave 2003 van het tweede
deel van zijn trilogie The Power of Identity gaf Castells toe dat hij in de eerste uitgave (1997)
de autonomie van agentschap heeft onderschat: ‗In theoretische termen studeerde ik de
opstelling van de nieuwe sociale structuur, maar ik besteedde weinig aandacht aan de
autonomie van agentschap. We weten nochtans in sociale theorie dat analyse de logica van
structuur en de logica van agentschap in de formatie van sociale praktijken moet
samenbrengen. Ik plaats dit principe op de voorgrond van mijn theorie en ik probeer het uit te
voeren door het verwijzen naar de tegenstrijdige logica tussen het net en het zelf, tussen de
macht van kapitalistische netwerken en de macht van identiteit, tussen corporatieve
globalisering en alternatieve globale bewegingen‘ (Castells, 2010b: xI).
11
Onderschatting van de actieve rol van agentschap tegenover netwerkstructuur in het concept
van Castells, is te wijten aan zijn gebrekkige aanpak van de netwerkmaatschappij als een
mondiale set van (digitale) netwerken (Castells, 2010a: xviii), terwijl de maatschappij nog
steeds bestaat uit agentschappen (individuen, paren, groepen en organisaties) die interne en
externe relaties aangaan en dus netwerken vormen, maar die relaties zijn niet gelijk aan de
maatschappij. ‗Zelfs een volledig gemedieerde maatschappij, waarin alle relaties gerealiseerd
worden door en tot stand komen via medianetwerken en waarin sociale en medianetwerken
aan elkaar gelijk zijn, zou nog steeds gebaseerd zijn op lichamen, geesten, regels en allerlei
soorten hulpmiddelen‘ (Van Dijk, 2001: 249). Op die manier wordt door Castells de macht
van netwerken overdreven en de macht van identiteit (van sociale en etnische actoren)
onderschat. Het gaat hier dus over een fundamenteel gebrek in de Castells‘ benadering van de
netwerksamenleving dat niet kan worden rechtgezet zonder dat de basis van zijn concept
wordt geherdefinieerd op een meer historische en dialectische manier.
In de benadering van Van Dijk (2001: 32) zijn niet netwerken zelf, zoals bij Castells (2010a:
xIiv, 214, 500), maar identiteiten (individuen, huishoudens, groepen) en organisaties de
basiseenheden van de netwerksamenleving. Hoe kan dan een toepassing van het concept van
de netwerkmaatschappij op een bepaalde groepsidentiteit (bijvoorbeeld, etnische identiteit) als
krachtige bron van zowel volledige zelfidentificatie als sociale integratie in de multiculturele
samenleving dienen?
We hebben een poging gedaan om deze fundamentele tegenstelling van het Informatietijdperk
in het concept van Castells zelf te (her)structureren en uit te vouwen op basis van werken van
Castells en andere auteurs. Hiervoor wordt een reeks van tegenstellingen volgens binaire
logica geformuleerd tussen de belangrijkste onderscheidende aspecten (dimensies) van het
Net en het Zelf: essentie (definitie), actoren, reikwijdte, determinisme, controle, macht, doel,
ideologie, dynamiek, bewegingsvorm en bewegingslogica (tabel 1)8. Vergelijking van deze
dimensies toont niet alleen de breuklijnen tussen verschillende aspecten van het net en het
zelf, maar ook hun tegenstrijdige eenheid met mogelijkheid voor een minder gespannen
interactie doorheen de scheidingslijnen. Dialectisch redenerend kunnen we zeggen dat in een
alternatief model van de netwerksamenleving het Net steeds transparantere en sociaal meer
verantwoordelijke actoren (‗netwerkidentiteiten‘) zou moeten vormen, terwijl het Zelf steeds
meer netwerkende en genetwerkte rollen en identiteiten zou moeten vertegenwoordigen en
steeds minder individuen en groepen van het Net uitsluiten. Zulke interactie tussen het Net en
12
het Zelf veronderstelt de analyse van externe en interne tegenstellingen in de verhoudingen
tussen het Net en het Zelf. Op deze kwestie wordt dieper ingegaan in het tweede hoofdstuk.
Opgemerkt dient te worden dat Castells de theorie van de netwerksamenleving doorheen zijn
lang academisch werk heeft opgebouwd, sinds de vroege jaren 1980 tot het einde van de jaren
1990 en later. Wat is de rol van persoonlijke individualiteit van Castells (de afkomst,
academische carrière en maatschappelijke participatie) op de vorming van deze theorie?
Castells vertelde in een interview hoe zijn institutionele en academische omgeving de
vorming van zijn eigen (krachtige) ‗drieculturele‘ identiteit heeft bepaald. Dat is zijn
biografie: het Spanjaard-zijn heeft hem gedwongen om over sociale verandering na te denken,
het Fransman-zijn heeft hem gestimuleerd om theoretisch goed opgeleid te zijn, het
Amerikaanse academicus-zijn heeft hem gevoelig gemaakt voor empirische observatie en
methodiek – en deze combinatie van Castells‘ leven werd uitgedrukt in zijn manier van het
theoretiseren (Kreisler, 2001). Om de theorie van de netwerkmaatschappij van Manuel
Castells beter te begrijpen is hier dus een korte kennismaking met de achtergrond van deze
prominente auteur op zijn plaats. We hebben de belangrijkste relevante feiten in het leven van
Castells samengevat in verband met zijn academische carrière en sociaal-politieke
engagement (bijlage 1).
Voordat we tot de vraagstelling van het onderzoek en de constructie van het conceptueel
kader van de paper overgaan, geven we hier een aantal definities van belangrijkste begrippen
in de theorie van de netwerkmaatschappij aan zoals ze door de auteur zelf werden
geformuleerd. Castells (2009: 24-25) definieert de netwerkmaatschappij als een (globale)
maatschappij, sociale structuur waarvan rond netwerkactiviteiten wordt gevormd door op
micro-elektronica gebaseerde, digitaal bewerkte informatie- en communicatietechnologieën.
Onder sociale structuren begrijpt hij hier de organisatorische regelingen van mensen in
verhoudingen van productie, consumptie, reproductie, ervaring en macht die door cultuur
worden uitgedrukt in zinvolle communicatiecodes. Het concept van netwerk spelt een
centrale rol in zijn karakteristiek van maatschappij in het Informatietijdperk. ‗Een netwerk is
een set van onderling verbonden knooppunten. Een knooppunt is het punt waarin een curve
zichzelf doorkruist. Wat een knooppunt is, hangt af, concreet gesproken, van de soort
netwerken waarover we spreken‘ (Castells, 2010a: 501).
Castells (2010a: 21) onderscheidt de traditionele term ‗informatiemaatschappij‘ die de rol van
informatie in maatschappij benadrukt, van de door hem ingevoerde term ‗informationele
13
maatschappij‘ (als tegenhanger van de term ‗industriële maatschappij‘). De term
informatiemaatschappij duidt attributen van een specifieke vorm van sociale organisatie aan,
waarin informatiegeneratie, -bewerking en –transmissie de fundamentele bronnen van
productiviteit en macht worden wegens nieuwe technologische voorwaarden, die in deze
historische periode verschenen. Het belangrijkste kenmerk van informationele maatschappij is
volgens hem de netwerkende logica van haar basisstructuur, de twee andere
sleutelcomponenten van ‗informationele maatschappij‘, de natiestaat en sociale bewegingen,
staan eigenlijk buiten de netwerkende logica, hoewel ze substantieel worden beïnvloed door
zulke logica als hoofdkenmerk van de nieuwe sociale structuur. Het begrip ‗informationele
maatschappij‘ is dus breder dan het begrip ‗netwerkmaatschappij‘.
Het Zelf, als fundamentele tegenstander van het Net, wordt constructivistisch gedefinieerd in
het laatste boek van Castells, Communication Power, als een organiserend principe. ‗Het
bewustzijn komt te voorschijn uit de behoefte om een groter aantal mentale beelden te
integreren vanuit voorstelling met beelden vanuit geheugen. Hoe groter de integratiecapaciteit
van een mentaal proces, hoe groter de capaciteit van de geest om probleem ten behoeve van
het lichaam op te lossen. Deze grotere recombinerende capaciteit wordt geassocieerd met wat
we creativiteit en innovatie noemen. De bewuste geest heeft maar een organiserend principe
nodig om zijn hogere niveauactiviteit te oriënteren. Dit organiserend principe is het zelf: de
identificatie van het specifieke organisme dat zou woorden behandeld door het proces van
manipulatie van mentale beelden‘ (Castells, 2009: 139). In de trilogie The Information Age is
het zelf eenvoudiger voorgesteld als een verzamelnaam voor de particularistische identiteiten
(Castells, 2010: 2-3, 2010b: 6-7, Jessop, 2003: 54-55).
Onder identiteit begrijpt Castells (2010a: 22, 2010b: 6) het proces van de zelfherkenning en
de constructie van betekenis van een sociale actor voornamelijk op basis van een culturele
eigenschap of een verwante reeks van culturele eigenschappen, waaraan voorrang wordt
verleend boven andere bronnen van betekenis, zonder dat men breder naar andere sociale
structuren of rollen verwijst. Zo kunnen sommige zelfdefinities ook samenvallen met sociale
rollen, maar identiteiten zijn volgens hem strengere bronnen van betekenis dan rollen wegens
het proces van zelfconstructie en individuatie dat ze betrekken. Terwijl identiteiten de
betekenis organiseren, organiseren rollen de functies.
Betekenis wordt door Castells (2010b: 7) bepaald als de symbolische identificatie van het
doel van zijn/haar actie door een sociale actor. Hij stelt het idee voor dat in de
14
netwerkmaatschappij betekenis wordt georganiseerd voor de meeste sociale actoren rond een
primaire (religieuze, etnische, territoriale, nationale) identiteit (of een identiteit die de andere
kadert) die doorheen tijd en ruimte zelfvoorziend is (Castells, 2010a: 3, 2010b: 7). ‗Het is
gemakkelijk om overeenstemming te bereiken over het feit dat vanuit een sociologisch
perspectief alle identiteiten worden geconstrueerd. De werkelijke kwestie is hoe, waarvan,
waardoor en waarvoor. De constructie van identiteiten gebruikt bouwmaterialen uit
geschiedenis, uit geografie, uit biologie, uit productieve en reproductieve instellingen, uit
collectief geheugen en uit persoonlijke fantasieën, uit machtapparaten en religieuze
openbaringen. Individuen, sociale groepen en maatschappijen bewerken al deze materialen en
herschikken hun betekenis volgens sociale determinaties en culturele projecten die zijn
geworteld in hun sociale structuur en in hun ruimte/tijd kader‘ (Castells, 2010b: 7).
De bespreking van deze en andere relevante begrippen in het concept van
netwerkmaatschappij wordt vervolgd in het volgende hoofdstuk. Op basis van de
geformuleerde doelstelling van het onderzoek en korte overzicht van sterke en zwakke punten
en hoofdbegrippen van Castells‘ theorie van de netwerksamenleving kunnen we nu naar het
tweede deel van de probleemstelling overgaan in de vorm van vraagstelling. De centrale
onderzoeksvraag van deze paper is: Hoe moet de theorie van de netwerkmaatschappij van
Manuel Castells zodanig worden (her)gestructureerd om ze op de identiteitvorming van de
Marokkaanse allochtonen te kunnen toepassen? Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord
door de twee deelvragen:
1) Hoe kan de theorie van de netwerkmaatschappij van Castells (opnieuw) worden
gestructureerd vanuit verschillende invalshoeken van conventionele en marxistische sociale
wetenschap?
2) Hoe kan het (opnieuw) gestructureerde concept van de netwerksamenleving worden
toegepast op de identiteitvorming en strategieën van de jonge Marokkaanse allochtonen?
1.3 Concept en methode van het onderzoek
Het informationele paradigma van Castells (1989, 2010a, 2010b, 2000a) die vooral
ontwikkeld is in de trilogie The Information Age, bevat een groot aantal concepten gebaseerd
op de binaire tegenstellingen. We hebben een reeks van deze tegenstellingen gestructureerd
uitgaande van hun verbondenheid met de centrale tegenstelling tussen het Net en het Zelf. De
voorgestelde lijst is maar niet exhaustief:
15
centrale tegenstelling tussen het Net en het Zelf
horizontale netwerkonderneming versus verticale bureaucratische organisatie
zelfprogrammeerbare (creatieve) arbeid versus generieke (routine) arbeid
ruimte van ‗netwerkstromen‘ (megasteden) versus ruimte van culturele plaatsen
tijdloze tijd versus kloktijd
etnocentrisme versus multiculturalisme
nieuwe mondiale orde versus sociale bewegingen
mondiale netwerkmaatschappij versus ‗vierde wereld‘ (‗de zwarte gaten van het
informationele kapitalisme‘)
‗mondiale perverse (criminele) netwerken‘ versus formele nationale economieën
netwerkstaat versus natiestaat
In deze paper beperken we ons tot de analyse van een aantal aspecten van de centrale
tegenstelling tussen het Net en het Zelf. Omdat in het concept van de netwerksamenleving
van Castells het Zelf principieel buiten het Net, maar binnen de informationele maatschappij
is geplaatst, hebben we naast ons inhoudelijk model van fundamentele tegenstelling in het
Informatietijdperk (tabel 1) ook een vergelijkend model van de twee historische types van
ontwikkelingswijzen gemaakt op basis van werken van Castells (tabel 4). Tabel 4 presenteert
fundamentele verschillen tussen de industriële ontwikkelingswijze van het klassieke of
moderne kapitalisme enerzijds en de laatkapitalistische of informationele ontwikkelingswijze
anderzijds. We hebben in dit model ook sociale basis van de ontwikkelingswijze of de
dominante kapitalistische productiewijze voorgesteld die met het concept van
ontwikkelingswijze van Castells is verbonden. Castells noemt de nieuwe informationele
ontwikkelingswijze ‗het informationele kapitalisme‘. De andere onderscheidende autonome
kenmerken tussen de twee ontwikkelingswijzen zijn de rol van technologie, het structurele
prestatieprincipe, organisatielogica en ethische fundering of de geest van de
ontwikkelingswijze. Zo kenmerken de ‗creatieve destructie‘ (de metafoor van Schumpeter) en
de ‗hacker cultuur‘ de specifieke ‗geest‘ van het informationalisme (Castells, 2010a: 42, 45).
Het concept van de informationele productiewijze heeft Castells (1983: 307) voor het eerst
gedefinieerd in het boek The City and the Grassroots. Hij legt het begrip
‗ontwikkelingswijze‘ uitgebreid uit in het eerste deel van de trilogie The Rise of the Network
Society. ‗De sociale verhoudingen van productie en dus de productiewijze determineren de
toe-eigening en gebruik van surplus. Een afzonderlijke, maar toch fundamentele vraag is het
16
niveau van surplus, dat wordt bepaald door de productiviteit van een bijzonder
productieproces, meer bepaald door de verhouding van de waarde van elke eenheid van
output tot de waarde van elke eenheid van input. (…) Ontwikkelingwijzen zijn dus
technologische regelingen waardoor arbeid materie bewerkt om product te genereren dat
uiteindelijk het niveau en kwaliteit van surplus determineert. (…). In de industriële
ontwikkelingwijze ligt de hoofdbron van productiviteit in de introductie van nieuwe
energiebronnen en in het vermogen om het gebruik van energie doorheen de productie- en
circulatieprocessen te decentraliseren. In de nieuwe, informationele ontwikkelingwijze ligt de
bron van productiviteit in de technologie van kennisproductie, informatieverwerking en
symbolische communicatie‘ (Castells, 2010a: 16-17). Begrippen verbonden met de productie-
en ontwikkelingwijzen worden verder uitgelegd in het volgende hoofdstuk over de opbouw
van de theorie van de netwerkmaatschappij.
Het concept van ons onderzoek omvat behalve twee bovengenoemde modellen (tabel 1 en
tabel 4) nog het centraal procesmodel van de multipele identiteitvorming bij de Belgische
(Vlaamse) Marokkanen in de multiculturele informatiemaatschappij (figuur 1). We proberen
met dit complex model fundamentele tegenstelling in het Informatietijdperk tussen het Net en
het Zelf te concretiseren via de vorm van een tegenstelling tussen etnocentrisme en
multiculturalisme (autochtonen versus allochtonen).
Hoe kan het netwerkconcept van Castells ons helpen om de identiteitvorming van allochtonen
te begrijpen? Ten eerste door de verwijzing naar de veranderende context van
identiteitvorming, zijnde de opkomst van globale netwerken van kapitaal, rijkdom, macht,
technologie en informatie. Zoals Castells opmerkt, de vorming en de uitkomsten van
verschillende typen van identiteiten kunnen niet worden aangepakt in algemene, abstracte
termen: ‗het is een aangelegenheid van sociale context‘ (Castells, 2010b: 10). Men moet dus
rekening houden niet alleen met de institutionele context op het niveau van de natiestaat, maar
ook met de economische context op het mondiale (netwerk)niveau. Voorbeelden hiervan zijn
diasporanetwerken (geldtransfer naar thuisland) en illegale economie (uitbuiting van
allochtonen). Ten tweede wordt er in de netwerkmaatschappij de spanning tussen mondiale
netwerken en lokale etnische identiteiten geactualiseerd, waardoor de vorming van
weerstandidentiteit of verdedigingidentiteit wordt bevorderd. Hiervoor wordt de sociale
integratie van allochtonen opnieuw geproblematiseerd en de consensus tussen autochtone en
allochtone gemeenschappen is minder evident geworden. Ten slotte worden we voor het
ideologische gehalte van de theorie van de netwerkmaatschappij gewaarschuwd, meer bepaald
17
de apologie van de dominantie van mondiale netwerken van kapitaal, rijkdom en informatie
ten opzichte van lokale identiteiten, betekenissen en waarden (Barney, 2004: 176-181).
Ons conceptueel model baseert zich voornamelijk op het model van de symbolische
grensconstructie van Wimmer (2008: 1009) (figuur 2) en theoretische benaderingen die zowel
de economische, politieke en sociale netwerken als de etnische netwerken accentueren.
Wimmer onderscheidt drie kenmerken van een sociaal veld (instituties, macht, netwerken),
vier dimensies van symbolische etnische grenzen (politieke belangrijkheid, sociale sluiting,
culturele differentiatie, historische stabiliteit) en vijf strategieën van de interne en externe
grenstrekking (uitbreiding, beperking, inversie, herpositionering en vervaging).
Figuur 3 illustreert de aanvankelijke toepassing van het model van Wimmer (2008) op de
identiteitsconstructie van de Marokkaanse allochtonen in ons kwalitatief onderzoek met
focusgroepen van Marokkaans-Belgische studenten aan de UA in 2009 (Van Belleghem,
Gijsels, Hekking & Majiev, 2009)9. Volgens de centrale onderzoeksvraag (‗hoe de Belgische
Marokkanen onderscheiden, beoordelen en omgaan met de culturele verschillen?‘) zijn de
volgende drie groepen indicatoren van grensdimensie ‗culturele verschillen tussen Marokko
en België‘ afgeleid: 1) kennis en distinctie, 2) beoordeling, beleving en verklaring, 3)
verwachtingen en strategieën van de Belgische Marokkanen.
In dit eerste conceptueel model (figuur 3) zijn cultuurverschillen afhankelijk van de
structurele context en veranderingen in sociale en politieke verhoudingen en sociale en
etnische netwerken. De meervoudige identiteitsvorming van de Belgische allochtonen gaat
via de constructie van symbolische grenzen op de verschillende niveaus en resulteert in een
graad van consensus in de multiculturele samenleving.
Dit processueel model is door ons aangepast aan de onderzoeksvraag van de paper, rekening
houdend met de theorie van de netwerksamenleving van Castells, resultaten van ons
kwalitatief onderzoek in 2009 en feedback van mannelijke deelnemers van focusgroepen in
2010 (bijlage 3. D). Ten eerste hebben we hier nog mondiale economische
contexten/structuren of velden toegevoegd, die door Castells (2010a: 77-78, 225) worden
aangegeven als productiewijze van het globale kapitalisme en ontwikkelingwijze als het
globale informationalisme. Ten tweede vonden we het concept van economisch, sociaal,
cultureel en symbolisch kapitaal van Bourdieu (1986) nuttig om een breder en dieper beeld
van de invloed van deze vormen van menselijk kapitaal op de identiteitvorming van Belgisch-
Marokkaanse studenten te hebben. Ten derde zijn er dimensies van culturele differentiatie
18
gepreciseerd en geconcretiseerd en is hier naast een onderscheidingspatroon een
gelijkenispatroon toegevoegd met het oog op bevordering van de integratiestrategieën van
etnische minderheidsgroepen door de nadruk op het belang van gelijkheid van sociale rollen
bij allochtonen en autochtonen. Ten vierde hebben we de structuur van de
identiteitsconstructie verduidelijkt en het mondiale niveau ervan toegevoegd gezien
toenemende rol van migrantenwerknemers in de globale netwerken en in de vorming van
etnische diaspora, islamitische umma (mondiale moslimgemeenschap) en wereldburgerschap.
In hoofdstuk 3 wordt het conceptueel kader van etnische identiteitvorming verder ontwikkeld
met betrekking tot identiteitspatronen en –strategieën.
De werking van ons procesmodel verloopt over het algemeen op de volgende manier.
Exogene verschuivingen in de vorm van de nieuwe technologieën, netwerken, instellingen,
middelen en actoren enerzijds en de exogene afwijkingen of de diffusie van nieuwe
grensvormende strategieën anderzijds beïnvloeden de identiteitsconstructie van etnische
minderheden op diverse lokaliteiten en niveaus. De vorming van de groepsidentiteit op
verschillende plaatsen en niveaus is bovendien padafhankelijk van de grensdimensies over het
algemeen en van de culturele differentiatie in het bijzonder. Strategische interactie tussen een
etnische minderheid en andere etnische minderheden en de autochtone meerderheid bepaalt
een consensusgraad die de machtongelijkheid in de multiculturele samenleving weerspiegelt.
Anderzijds veroorzaakt deze interactie endogene veranderingen in de sociaaleconomische
contexten en grensdimensies van de identiteitvorming met bedoelde en onbedoelde gevolgen
voor betrokken actoren (vgl. Wimmer, 2008).
Castells (2010a: 25, 2010b: 2, 2009: 6) benadrukt steeds dat zijn trilogie evenals The
Communication Power ‗geen boek over boeken‘ is. Hij bedoelt daarmee dat hij een loutere
bespreking van bestaande theorieën van het postindustrialisme of de informatiemaatschappij
vermijdt (Stalder, 2006: 39). Zijn methodologie is ten dienste van het overkoepelende doel
van zijn intellectuele onderneming om sommige elementen van een verklarende,
crossculturele theorie van de economie en maatschappij in het Informatietijdperk voor te
stellen, mits ze duidelijk naar de opkomst van een nieuwe sociale structuur verwijzen
(Castells, 2010a: 26). Castells hanteert voornamelijk holistische (structurele), pragmatische
(empirische), crossculturele (niet etnocentrische) methodologische benadering in het kader
van zijn informationeel paradigma (Stalder, 2006: 3, Webster, 2006: 99-100). Castells
verklaarde in een interview: ‗In elk geval beschouw ik mijzelf niet als een theoreticus. Ik ben
een empirische socioloog, verankerd in positivisme en Popperiaanse epistemologie; een
19
socioloog die ergens iets zinnigs aan waarneming probeert te ontdekken met om het even
welke theoretisch instrument dat beschikbaar is en zich te behelpen in het maken van een
nieuw ervan, wanneer ik de behoefte aan heb (bv., de Netwerkmaatschappij)‘ (Roberts, 1999:
35). Hoe wordt zijn methode beoordeeld door de sociale wetenschappers?
Door een onderscheid te maken tussen productiewijze en ontwikkelingswijze probeert
Castells (2010a: 16-17) de beslissende rol van de informatietechnologie te tonen in de
dynamiek van de huidige maatschappijen. Een aantal sociale wetenschappers verwijten
Castells dat zijn informationeel paradigma op een soort technologisch determinisme is
gebaseerd, terwijl hij het nadrukkelijk afwijst (Castells, 2010a: 5-7). Zo vinden Abell &
Reyniers (2000: 742) dat in Castells‘ interpretatie van ‗autonome dynamiek‘ van de
technologie causaliteit ‗technisch wordt teweeggebracht‘, in plaats van ‗sociaal
gedetermineerd‘ te worden. Van Dijk (1999: 136) schrijft dat wanneer Castells een
ontwikkelingswijze als een technische productieverhouding en een productiewijze als een
sociale verhouding definieert, er sprake is van een technologische deterministische vordering.
Volgens Van Dijk (1999: 133, 2001: 32) zijn ten eerste netwerken (steeds meer) de
organisatievorm en niet de belangrijkste inhoud van de netwerkmaatschappij, zoals ze voor
Castells zijn, en ten tweede zijn relaties van netwerken niet gelijk aan samenleving, die uit
individuen, groepen en organisaties blijft bestaan. Bovendien verwaarloost Castells sociale
strijd om netwerken tussen sociale actoren die binnen netwerken posities nemen (Van Dijk,
1999: 135). Op die manier ‗heeft Castells zijn type van een eendimensionale
netwerkmaatschappij uitgevonden. Hij ontkent de mogelijkheid van betekenisvolle weerstand
binnen het systeem, uitgaande van de uiterlijkheid van enige weerstand‘ (Van Dijk, 1999:
136). Anderson (2000: 81) schrijft over de ‗technomarxistische methode‘ van Castells en
merkt op dat in het concept van Castells de nieuwe ‗klassenstrijd‘ niet tussen kapitaal en
arbeid woedt, maar tussen de informationeel genetwerkte (‗ingesloten‘) en de
gemarginaliseerde (‗uitgesloten‘) personen.10
In zijn overzicht van het tweede deel van
Castells‘ trilogie over de macht van de identiteit vindt maar Megoran (1999) dat Castells er
toch in slaagt om de valkuil van technologisch determinisme te ontwijken. Hij merkt op dat
degenen die naar obscure feitelijke details zoeken om Castells te weerleggen, niet goed zijn
bedoeling begrijpen, met name het doorzien hoe de wereld wordt getransformeerd door de
globalisering en informatietechnologie en hoe ze met de identiteitpolitiek interageert.
20
Uit het bovenstaande blijkt dat om de methode van Castells te begrijpen zijn centraal begrip
netwerk nader verklaard moet worden. Stalder heeft op een originele manier het begrip van
netwerk kunnen verduidelijken dat besloten is in Castells‘ analyse: ‗Een netwerk is een
duurzaam patroon van interactie tussen heterogene actoren die elkaar bepalen (identiteit). Ze
coördineren zichzelf op de basis van gemeenschappelijke protocollen, waarden en
doelstellingen (processen). Een netwerk reageert niet-deterministisch op zelfgeselecteerde
externe invloeden, dus vertegenwoordigt niet alleen de omgeving, maar actief creëert die
(onderlinge afhankelijkheid). De belangrijkste eigenschappen van een netwerk komen te
voorschijn uit deze processen die zich openvouwen na verloop van tijd, in plaats van
gedetermineerd te zijn door een van zijn elementen (opkomst) (Stalder, 2006: 180).
Dankzij deze korte bespreking van de bronnen kunnen we concluderen dat het concept van
Castells in principe kan worden toegepast op de verklaring van identiteitvorming van
allochtonen: het is holistisch, collectivistisch, multicultureel, deels dialectisch, instrumenteel
en staat open voor structurering en ontwikkeling. Dit concept heeft ook zijn zwakke
methodologische punten, zoals onderschatting van de actieve rol van agentschap ten opzichte
van de netwerkstructuur, onderschatting van de klassenstrijd binnen het Net, overschatting
van de rol van de nieuwe technologie ten opzichte van sociale productieverhoudingen.
Voor een beter overzicht van de bestaande massa van bronnen over de theorieën van Castells
hebben we de relevante bestudeerde auteurs onderverdeeld volgens de aard van beoordeling
van een hoofdconcept van Castells (positief, negatief, deels positief/deels negatief) (tabel 5).
In het oeuvre van Castells kunnen we verder drie belangrijkste concepten onderscheiden:
stedelijke sociale bewegingen, netwerkmaatschappij en communicatiemacht. Deze drie
concepten komen ongeveer overeen met de drie grote perioden van zijn academisch leven:
vroege periode (1972-1988), middenperiode (1989-2000) en late periode (2001-2010).
De gebruikte wetenschappelijke bronnen zijn in dit onderzoek bovendien onderverdeeld in de
vier rubrieken volgens hun relevantie voor de paper. Op de eerste plaats komen de
belangrijkste werken (boeken, artikels en papers) van Castells zelf (of als medeauteur).
Verder bleek hier het lezen van talrijke interviews van Castells nuttig te zijn om zijn concept
beter te begrijpen en kritisch te beoordelen. Op de derde plaats kwamen (korte en lange)
talrijke besprekingen van de werken van Castells en vooral van zijn trilogie The Information
Age. Ten slotte wordt er een massa wetenschappelijke bronnen gebruik gemaakt die min of
meer het concept van de netwerksamenleving en zijn aspecten vanuit verschillende
21
invalshoeken aansnijdt, klassieke en moderne marxistische werken inclusief. De grote
omvang van de bronnen heeft natuurlijk zowel voordelen als nadelen, maar bleek toch nodig
te zijn aangezien de unieke variëteit van Castells‘ wetenschappelijke inspiratie (bijlage 1).
Hierdoor waren we gedwongen om behalve sociologie van cultuur vele andere sociologische
gebieden op te treden en soms ook andere gebieden dan de sociologie: sociale psychologie,
antropologie, sociale geografie, sociale filosofie, politieke economie.
Beperkingen van dit onderzoek zijn de volgende. We moesten buiten ons oorspronkelijk plan
de analyse van opkomst van de netwerkmaatschappij en processen van globale transformatie
laten en ook de analyse van de interactie tussen het Net en de identiteit en haar gevolgen.
Deze thema‘s zijn maar interessant voor verder (sociologisch) onderzoek, want niet alleen het
onderwerp maar ook object van de analyse van de netwerksamenleving is belangrijk. We
beperken ons in dit onderzoek dus tot het overzicht van de wetenschappelijke literatuur over
Castells‘ oeuvre, de analyse van opbouw van de theorie van de netwerkmaatschappij door
Castells en de analyse van identiteitvorming bij de jonge Marokkaanse allochtonen.
2. Opbouw van het concept van de netwerkmaatschappij door Manuel Castells
2.1 Stedelijke kwestie als uitgangspunt in het concept van Castells
In zijn eerste groot werk The Urban Question heeft Castells nog marxistische benadering
gehanteerd. Met dit boek wilde hij nieuwe instrumenten van het stedelijke onderzoek
ontwikkelen. ‗We zoeken naar deze instrumenten hoofdzakelijk in de marxistische traditie.
Waarom deze? Omdat we vragen moeten beantwoorden die verbonden zijn met onderwerpen
zoals sociale klassen, verandering, strijd, opstand, contradicties, conflict, politiek. Deze
termen en onderwerpen verwijzen ons terug naar een sociologische theorie, waarvan de
kernanalyse is dat de maatschappij gestructureerd is als de klassenstrijd‘ (Castells, 1977: viii).
Hij verwijst in dit boek naar de dislocatie tussen het stelsel van de productie van ruimte en het
stelsel van productie van waarden en naar het feit dat het verband tussen deze twee stelsels in
de sociale praktijk noodzakelijk is (Castells, 1977: 110-111). Het hart van de sociologische
analyse van de stedelijke kwestie was voor hem toen stedelijke politiek met de interventie van
de politieke instantie (staatsapparaat) (Castells, 1977: 244). Castells introduceerde hier het
begrip ‗collectieve consumptie‘ (scholen, politie, enz.) die volgens hem een fundamentele rol
speelde in de strijd van kapitaal tegen de tendens van de afnemende winstmarge. Hij vond dat
22
collectieve consumptie hoofdzakelijk het proces van reproductie van de arbeidskracht en
meeverbonden verhoudingen van reproductie van arbeidskracht betrof (Castells, 1977: 461,
Elliott, 1980).
Zijn tweede groot werk The City and the Grassroots karakteriseerde verlating van het
marxisme als basis voor de analyse van stedelijke kwestie. Zijn doel was nu ambitieuzer dan
in het eerste boek: een nieuwe (kritische) theorie van stedelijke verandering te construeren die
de weg naar een nieuwe stad kan verlichten (Castells, 1983: xvi). Nu concentreert hij zich op
sociale bewegingen in plaats van de klassenstrijd, omdat naar zijn mening sociale processen
meer bepalende rol spelen in de verstedelijking dan technologische en economische factoren.
Hij vond dat zowel de pluralistische als de marxistische theorie ontoereikend is om de
stedelijke vorm of stedelijke betekenis te bepalen.
Castells introduceert in dit boek zijn formule van sociale structuur die is gebaseerd op drie
elementen: verhoudingen van productie (klassen), ervaring (gender) en macht (de staat). Hij
argumenteert verder dat dynamiek van etnische minderheidsgroepen fundamenteel is om
historische veranderingen in onze wereld te begrijpen, want naties staan boven de scheidlijn
van klasse, gender en macht. Hij wijst naar de dubbele tegenstelling tussen de dominante
klasse en de alternatieve betekenis van massa en sociale bewegingen en tussen wortelloze
wereldeconomie en lokale gemeenschappen. In de nieuwe mondiale arbeidsverdeling zoals
beschreven in The City and the Grassroots is het hoofdkenmerk de etnische fragmentatie en
zwakke arbeidsmarktpositie van etnische minderheden als object van de uitbuiting, segregatie
en discriminatie.
Hij meent dat in het beste geval drie groepen van sociale actoren samen moeten optreden:
vakbeweging tegen het kapitaal en voor collectieve consumptie, culturele gemeenschappen
tegen de stromen van eenrichtingsinformatie van technocratie en burgerbeweging voor de
vrije stad tegen bureaucratische staatsstructuren. In feite zijn sociale bewegingen volgens hem
gefragmenteerd en machteloos. Enkel wanneer de drie doelstellingen van stedelijke
bewegingen (collectieve consumptie, culturele identiteit en politieke zelfbestuur) tegelijk
worden nagestreefd, is een sociale verandering mogelijk. Castells suggereert dat verheffen
van klassenuniversalisme tegen de (etnische) diversiteit verkeerde strategie van het
proletarische marxisme geweest. Zijn conclusie van de analyse van de historische stedelijke
bewegingen vanaf de 16de
eeuw is dat al deze bewegingen van het kapitalistische tijdperk de
drie logica‘s hebben verworpen: die van het kapitaal, van de markt en van de staatsmacht
23
boven de specifieke betekenis van de stad. In The City and the Grassroots ontwikkelde
Castells crossculturele theorie van stedelijke sociale bewegingen die volgens hem het hart van
een bredere theorie van stedelijke sociale verandering is. De cruciale test voor een sociale
theorie zou hiervoor haar ‗geschiktheid‘ zijn. Castells baseert zich dus op een subjectief
criterium van de sociale theorie in plaats van objectieve criteria van geldigheid,
betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid (Mortelmans, 2007, Bryman, 2004, Waege, 2008).
De meeste recensenten hebben dit werk van Castells positief beoordeeld. Zo was voor Abu-
Lughod (1979) in The Urban Question de analytische en sociaalhistorische en niet de
‗vulgaire Marx‘ terug te vinden. Integendeel vond Elliott (1980) dat in dit boek de term
‗stedelijke probleem‘ slechts ideologische betekenis had. Hij meende dat als het over de
stedelijke sociale bewegingen gaat, moeten ze onderbouwd worden in een veel scherpere
analyse van de klassenvorming en politieke mobilisatie. Molotch Harvey (1984) vond ook in
The City and the Grassroots meer romantiek dan conceptueel hulpmiddel. Intussen heeft
Castells hier de methodologische basis geleegd van zijn latere trilogie The Information Age.
Hij gebruikte er bijvoorbeeld het unieke begrip ‗informationele ontwikkelingswijze‘ naast het
begrip ‗productiewijze‘ (Castells, 1983: 306-307).
Het aantal auteurs vindt het boek The City and the Grassroots nog steeds actueel. De
historische cases die Castells daarin analyseerde, tonen volgens Lake (2006) dat stedelijke
sociale verandering mogelijk is. Mayer (2006) suggereert dat al de drie doelstellingen van
stedelijke sociale bewegingen in The City and the Grassroots blijven actueel: collectieve
consumptie, gemeenschappelijke cultuur en politieke zelfdeterminatie.
2.2 Concept van de netwerksamenleving in de trilogie The Information Age
In 1989 publiceerde Castells het boek The Informational City die het begin van de opbouw
van een nieuwe informationeel paradigma betekende (Castells, 1989). Begrippen van
technologische en organisatorische ontwikkelingswijze en van de herstructurering van het
kapitalisme werden door Castells gebruikt als de matrix om sociale verandering te begrijpen.
In dit boek zijn belangrijke ideeën geargumenteerd die later het fundament van de theorie van
de netwerksamenleving vormden: ontwikkeling van productiewijze is het gevolg van de
hegemonie van de dominante klasse en niet van historische noodzakelijkheid, kennis wordt in
de informatiemaatschappij beslissende factor in de productie van het surplus, slechts
investeringen van de staat in de culturele capaciteit van de arbeid lijkt de moeite waard te zijn
24
(en niet de herverdeling van de welvaartsstaat voor de collectieve consumptie), verschuiving
van gecentraliseerde grote corporaties naar gedecentraliseerde netwerken enz.
Zoals in de inleiding van de paper werd getoond, is de theorie van de netwerksamenleving in
haar geheel ontwikkeld in de driedelige trilogie The Information Age (Castells, 2010a, 2010b,
2000a). Welke nieuwe begrippen en concepten werden hier toegevoegd? Hier kunnen we de
volgende vernieuwingen noemen: het perspectief van de netwerksamenleving, bipolaire
tegenstelling tussen het Net en het Zelf, onderscheid tussen globale economie en
wereldeconomie, cultuur van de ‗creatieve destructie‘ als de‘ geest van het
informationalisme‘. De meeste begrippen van de theorie van de netwerksamenleving werden
in het eerste boekdeel van de trilogie The Rise of the Network Society (Castells, 2010a)
hergeformuleerd en aangepast aan de sociale veranderingen, bijvoorbeeld, globalisering van
financiële markten als de ruggengraat van de nieuwe economie, concept van ruimte van
stromen en tijdloze tijd, concept van de globale stad (megasteden als knoppunten van het
Net), globale kapitaalstromen tegen culturele waarden. Castells stelt voor in dit boekdeel een
verdere ontwikkeling van theorie van het urbanisme in het Informatietijdperk. Hij toont
groeiende contradictie tussen de ruimte van stromen (globale, kosmopolitische cultuur) en de
ruimte van plaatsen (regionale en lokale identiteit). Castells constateert tegenstrijdige
tendensen in de vorming van identiteit in West-Europa: vervaging van de nationale identiteit
van autochtonen en versterking van de etnische identiteit van allochtonen. Criteria van de
waarde van een sociaal onderzoek zijn nu zijn belangrijkheid en samenhang.
Terwijl het eerste boekdeel van de trilogie overwegend de macht van het Net analyseert, is het
tweede boekdeel The Power of Identity (Castells, 2010b) aan de macht van de identiteit
gewijd. Hij probeert in dit tweede boekdeel aan te tonen waarom nieuwe sociale bewegingen
over het algemeen en religieuze bewegingen in het bijzonder zo belangrijk zijn geworden in
de strijd voor sociale verandering en tegen globalisering. Castells ontwikkelt hiervoor een
nieuw concept van identiteitsconstructie die drie vormen aanneemt: legitimerende identiteit
die een burgerlijke maatschappij genereert, weerstandidentiteit die tot de formatie van
gemeenschappen leidt (‗de uitsluiting van de uitsluiters door de uitgeslotenen‘),
projectidentiteit (bijvoorbeeld, feministische bewegingen) die subjecten produceert. Hij
verwijst naar het verschil in de vorming van de identiteit in de moderne samenleving en in de
netwerksamenleving. Terwijl in de moderniteit projectidentiteit uit burgerlijke samenleving
werd geconstrueerd (zoals in het geval van het socialisme op de basis van de
arbeidsbeweging), groeit projectidentiteit in de netwerksamenleving, als die zich helemaal
25
ontwikkeld, uit gemeenschappelijke weerstand. Dit is de werkelijke betekenis van de nieuwe
voorrang van identiteitsbeleid in de netwerksamenleving (Castells, 2010b: 11-12).
Het derde boekdeel End of Millennium is gebaseerd op de analyse van de gevolgen van de
globale transformatie voor de natiestaat en voor de meeste gewone mensen die zich buiten het
globale net bevinden. Er zijn verschillende modellen van de ontwikkelingsstaat geanalyseerd
als een alternatief voor de natiestaat. Castells herinterpreteert sociale kloven door het invoeren
van begrippen ‗vierde wereld‘ en perverse connectie van de globale criminele netwerken.
Waterman (1999: 362) stelt in zijn overzicht van de trilogie dat hoewel het explosieve en vaak
destructieve effect van de informationele productiewijze niettemin een alternatieve,
postkapitalistische samenleving toestaat, Castells geen ervan heeft uitgedokterd. Fuller (1999)
vindt de structuur van de trilogie dialectisch. Inderdaad is het eerste boekdeel van de trilogie
van Castells (2010a: 27) aan de analyse van het Net (dominante logica van het kapitaal)
gewijd, het tweede deel heeft te maken met het Zelf (menselijke logica van de identiteit) en
het derde boekdeel geeft de interpretatie van gevolgen van de interactie tussen het Net en het
Zelf (historische transformaties). Volgens Van Dijk (1999) zijn echter politieke implicaties
van zijn analyse de marginalisering van alle vormen van sociale bewegingen ten opzichte van
‗netwerklogica‘. Jeffrey (1999) wijst aan dat er een spanning is tussen de ontwikkeling van de
dominante logica van het netwerk en eerdere conclusies over de mogelijkheden om de
uitkomsten van het netwerk te beïnvloeden.
Perkmann (1999) vergelijkt twee werken over de netwerkmaatschappij: van Castells en van
Messner in Perkmann (1999). Volgens Perkmann (1999: 620) benadrukt Castells de macht in
de moderne kapitalistische maatschappij door het stellen de ‗overheersing van sociale
morfologie boven sociale actie‘. De ‗schakelaars‘ worden de machthebbers in het globale
netwerk. Kapitaal is globaal maar er is geen globale kapitalistische klasse, terwijl arbeid
lokaal is met slechts beperkte toegang tot de ‗ruimte van stromen‘. In het concept van
Messner nemen netwerken in toenemende mate belangrijke bestuursfuncties over in onze
maatschappijen. In zijn visie zijn netwerken niet alleen een speciale coördinatiewijze (als
verschil tussen markt en hiërarchie) of belangenvertegenwoordiging (‗lobbies‘) maar tegelijk
voeren ze functies uit zoals de uitvoering van beleid, de verzameling van informatie (voor de
staat) of de generatie van kennis binnen sommige politieke velden (Perkmann, 1999: 621).
Patomaäki (2003) vindt dat stelling van Castells en Himanen in hun boek The Information
Society and the Welfare State: The Finnish Model (2002) over de verenigbaarheid van de
26
informationele samenleving en democratische welvaartsstaat verkeerd is. Het schema van drie
modellen van het informationele kapitalisme (Amerikaanse, Singaporese en Finse) in dit boek
is naar Patomaäki eenzijdig. Het Finse model lijkt een optische illusie van het succesvolle
informatiekapitalisme te zijn als het gevolg van de politiek van het neoliberalisme,
deregulering en privatisering. In feite heeft dus Castells geen alternatief model van de
netwerkmaatschappij of van de informatiemaatschappij voorgesteld. Hij erkent zelf in het
tweede deel van de trilogie dat in de globale economie weinig ruimte is voor sterk
verschillende welvaartsstaten, en dat welvaartsstaten worden er teruggebracht tot de kleinste
gemene deler binnen een neerwaartse spiraal (Castells, 2010b: 314). Zoals Barney (2004:
118) opmerkt, is de geest van de globale economie de geest van het universele
marktliberalisme dat het minimaliseren van de herverdelende rol van de welvaartsstaat
impliceert.
De onderscheiding tussen verschillende modellen van informatie- of kennismaatschappij van
Castells zoals het Amerikaanse en het Noord-Europese (voornamelijk het Finse) is toch
acceptabel, aangezien hij de natiestaat principieel buiten het Net plaatst. In Finland is de
welvaartsstaat in de laatste jaren een sleutelfactor geweest in het induceren van
productiviteitsgroei door het verschaffen van de basis van menselijke hulpbronnen voor de
geavanceerde kenniseconomie in termen van onderwijs, gezondheid, culturele ontwikkeling,
innovatievermogen en sociale stabiliteit. In tegenstelling tot het Finse model baseerde het
Amerikaanse model van kenniseconomie in de jaren 1990 zich voornamelijk op massale
import van hoog geschoolde arbeid als een bron van productiviteit en innovatie. De specifieke
manieren van de formatie van menselijk kapitaal in de kenniseconomie (investering in eigen
menselijk kapitaal versus de benutting van immigrerend menselijk kapitaal) bepalen dus het
model van economische ontwikkeling in het Informatietijdperk (Castells, 2010b: 314-315).
We hebben een mogelijke typologie van de netwerkmaatschappij gemaakt op basis van het
hoofdkenmerk van deze maatschappij: connectiviteit/disconnectiviteit (tabel 6). In dit model
is de werkelijke netwerksamenleving tegengesteld aan alternatieve netwerksamenleving
terwijl de meeste samenlevingen ter wereld nog potentiële netwerksamenlevingen zijn en een
deel van transitiestaten hebben een overgangstype netwerksamenleving. Het idee van
ontwikkeling van modellen is afwezig in het concept van Castells, dat, zoals in de inleiding
werd aangeduid, slechts een momentopname van de globale transformatie is.
27
Een van de methodologische gebreken van Castells‘ benadering van de netwerkmaatschappij
is dus haar ahistorisme. Volgens Castells (2010a: xvii, 20-21, 2004: 13, 15) is de
netwerkmaatschappij een feit dat zich in vele samenlevingen tegen het einde van het tweede
millennium wereldwijd heeft voltrokken in verschillende crossculturele verschijningsvormen
als het gevolg van (onderling onafhankelijke) technologische, economische, sociale en
culturele transformaties of ‗toevallige samenloop‘ van de drie historische processen
(herstructurering van het industrialisme, de nieuwe culturele sociale bewegingen en de
informatie- en communicatierevolutie) in de laatste decennia van de twintigste eeuw, terwijl
de sociaalhistorische dialectische benadering de (onderling afhankelijke) noodzakelijke trends
en bepaalde fases in de ontwikkeling van de huidige kapitalistische maatschappij probeert
vast te leggen (Sayers, 1984, Wright, 2006). Zo suggereert Van Dijk (2001: 249) dat de
moderne maatschappij zich in een overgangsfase tussen massamaatschappij en
netwerkmaatschappij bevindt.
De andere belangrijke theoretische vraagstuk is over de diepte van de transformatie van de
huidige samenleving. Webster (2006: 6-7) stelt de vraag: gaat het hier over een soort nieuwe
samenleving die uit de oude is ontstaan zoals Manuel Castells en Daniel Bell betogen of
moeten we hier de nadruk leggen op continuïteiten van vooraf vastgestelde relaties zoals
Anthony Giddens en neomarxistische theoreticus Herbert Schiller stellen? Terwijl Van Dijk
(2001: 69) en Barney (2004: 70) het feit benadrukken dat de nieuwe netwerkeconomie of het
informationalisme een soort kapitalisme blijft en geen geheel nieuw economisch systeem is,
maakt Castells (1983: 305-311, 1989: 7-32, 2010a: 13-21) in zijn analyse van de huidige
samenleving systematisch onderscheid tussen aanhoudende kapitalistische productiewijze en
nieuwe informationele ontwikkelingswijze.
Wat is het belang van de theorie in de benadering van Castells over het algemeen? In The City
and Grassroots streefde Castells naar een niet formele ‗goede theorie van de stad‘ na, die
historisch perspectief weerspiegelt en met empirisme breekt (Castells, 1983: 335-336, 340). In
The Information Age wilde hij ook geen formele, systematische theorie van maatschappij
presenteren (Castells, 2010a: xix). In feite ging hij hier echter van de ‗grounded theory’ uit
die niet de theoretische hypothesen test door middel van empirisch onderzoek, maar
theoretische categorieën vanuit casestudies tracht te laten ‗opkomen‘, zoals in een kwalitatief
onderzoek (Stalder, 2006: 36, Mortelmans, 2007: 42). Het belang van de theorie wordt dus
ook in het concept van de netwerkmaatschappij van Castells onderschat. Immers is ‗de meest
28
indrukwekkende kwaliteit van Castells dat hij een empirische socioloog is (Webster, 2006:
100).
2.3 Communicatiemacht in het concept van Castells
In het begin van de jaren 2000 verschuift het accent in het wetenschappelijk onderzoek van
Castells van de algemene theorie van de netwerkmaatschappij naar de theorie van de
communicatiemacht. Zo benadrukt hij het belang van het Internet voor de sociale
bewegingen. In zijn nieuw groot boek Communication Power (Castells, 2009) ontwikkelde hij
begrippen van macht en contramacht, typologie van culturele patronen, verklaring van de
mediapolitiek. Castells (2009: 3) benadrukt dat communicatiemacht in het hart van de
structuur en dynamiek van samenleving is. Castells schrijft: ‗Mijn werkhypothese is dat de
meest fundamentele vorm van de macht ligt in het vermogen om de menselijke geest te
vormen. De manier waarop we voelen en denken bepalen de manier waarop we handelen,
zowel individueel als collectief. Ja, dwang en capaciteit om ze uit te oefenen, wettig of niet, is
een essentiële bron van macht‘. Hij vervolgt hier: ‗Het proces van het institutionaliseren van
normen en regels en het uitdagen van deze normen en regels door actoren die voelen dat ze
niet voldoende worden gepresenteerd in de werking van het systeem, gaan gelijktijdig voort in
een gestage beweging van de reproductie van maatschappij en de productie van sociale
verandering. Dit proces van communicatie opereert volgens de structuur, cultuur, organisatie
en technologie van communicatie in een gegeven maatschappij‘ (Castells, 2009: 3-4). De
macht is volgens Castells (2009: 15) relationeel, de overheersing is institutioneel. ‗De macht
is de relationele capaciteit die een sociale actor in staat stelt om asymmetrisch de beslissingen
van andere sociale actor(en) te beïnvloeden op een manier die de wil, belangen en waarden
van gemachtigde actoren begunstigt‘ (Castells, 2009: 10).
Van Dijk (2010) beschouwt het boek Communication Power als een opvolger van het
boekdeel 2 van Castells‘ trilogie over het Informatietijdperk. Volgens hem is de definitie van
de macht als een relationele capaciteit duidelijk geschikt voor netwerken en de
netwerkmaatschappij die hoofdonderwerpen ook van dit boek zijn. Van Dijk verwijst hier
naar de ontwikkeling van het concept van vormen van de macht door Castells, met name die
van ‗poortwachters‘, ‗protocollen‘, ‗sleutelknooppunten‘, media-eigenaars en –controleurs. In
de Communication Power heeft Castells drie vormen van communicatie geanalyseerd:
intermenselijke, massacommunicatie, massa-zelfcommunicatie. De macht van
29
netwerkprogrammeurs en –verwisselaars kan worden bestreden door het herprogrammerende
werk van massa-zelfcommunicatie.
Castells (2009: 45) onderscheidt twee basismechanismen van de uitoefening van de macht in
de netwerkmaatschappij: (1) het vermogen om netwerken te vormen en de netwerken te
programmeren en herprogrammeren in termen van de doelstellingen toegewezen aan het
netwerk en (2) het vermogen om de coöperatie van verschillende netwerken te verbinden en te
garanderen door het delen van gemeenschappelijke doelstellingen en het combineren van
hulpmiddelen, terwijl competitie van andere netwerken wordt afgeweerd door het opzetten
van strategische coöperatie.
Castells (2009: 37) duidt hier weer aan wat de mondiale netwerkmaatschappij karakteriseert:
de tegenoverstelling tussen de logica van het mondiale net en de bevestiging van een
multipliciteit van locale ‗zelven‘. Hij stelt vast dat in plaats van de opkomst van een
homogene mondiale cultuur de belangrijkste gemeenschappelijke trend de historische
culturele diversiteit is: fragmentatie in plaats van convergentie. Protocollen van interculturele
communicatie zijn daarom volgens Castells van cruciaal belang voor de mondiale
netwerkmaatschappij. ‗In onze samenleving zijn de protocollen gebaseerd niet op de gedeelde
cultuur, maar op de cultuur van het delen ervan‘. Het proces van materiële constructie van de
cultuur wordt door hem gedefinieerd als het proces waarbij ‗bewuste sociale actoren van
multipele herkomst hun middelen en overtuigingen aan de anderen brengen, die verwachten
dat er in ruil ervoor dezelfde verkrijgen, en zelfs meer: het delen van een diverse wereld en
dus het beëindigen van de voorouderlijke angst voor de andere‘ (Castells, 2009: 126, 38). Via
virtuele gemeenschappen gebruiken sociale actoren en individuele burgers over de hele
wereld ‗de nieuwe capaciteit van communicatienetwerking in het digitale tijperk om hun
projecten te bevorderen, hun belangen te verdedigen en hun waarden te doen gelden‘
(Castells, 2009: 57). Virtuele gemeenschappen hebben minder kans om een eigen cultuur te
vormen en te behouden dan ‘traditionele organische gemeenschappen‘ (Van Dijk, 2001:
184).11
Niettemin bevorderen digitale communicatienetwerken reflexieve constructie van
totale sociaal-culturele identiteit als een set van multipele en tegenstrijdige identiteiten. In
tegenstelling tot de traditionele maatschappij wordt ons in de mondiale netwerksamenleving
doorgans een verbijsterende reeks van keuzes betreffende sociale en culturele identiteiten
aangeboden die gebaseerd zijn op gender, nationaliteit, religie, gezinsrelaties, seksualiteit,
beroep, recreatieve belangen, politieke aangelegenheden enzovoort (Cheung, 2007: 277).
30
Castells (2009: 120) heeft in dit boek een typologie van culturele patronen voorgesteld die
enerzijds tegenstelling tussen globalisering en identificatie weerspiegelt, anderzijds
tegenstelling tussen individualisme en communalisme (tabel 7). Op het kruispunt van
communicatie en globalisme vinden we de cultuur van kosmopolitisme of het project van het
delen van collectieve waarden op een planetaire schaal. Dit is het geval bijvoorbeeld van de
islamitische umma, maar ook de milieucultuur of de kosmopolitische cultuur die de
collectieve waarden van democratie in een nieuwe ruimte van globale burgerschap bevestigt.
De fusie van communalisme en identificatie leidt tot de erkenning van multipele identiteiten
in een wereld die werd gevormd door een diversiteit van culturele gemeenschappen. Dit
betekent erkenning van multiculturalisme als een beslissende trend van onze onderling
afhankelijke wereld.
Fuchs (2009) geeft een kritische beoordeling van Castells‘ concept van de macht in de
Communication Power. Volgens Fuchs (2009: 95) is niet de dwangmacht maar de coöperatie
het meest fundamentele proces in de hedendaagse maatschappij, en het is dus mogelijk om
zonder de dwangmacht (in Castells‘ termen) en met een symmetrische verdeling van de macht
het sociale stelsel te scheppen. Hij vindt dat het beschouwen van de macht als gewelddadige
dwang het gevaar vormt. ‗Het probleem is dat Manuel Castells de maatschappij en sociale
systemen beschrijft in technologische en computationele termen‘ (Fuchs, 2009: 96). Castells
geeft er een technodialectische analyse, maar blijft onduidelijk wat hij met de opkomst van
autonomie voor communicatieve subjecten bedoelt als we in de werkelijkheid met de totale
commodificatie van menselijke activiteit geconfronteerd worden (Fuchs, 2009: 98, 100).
Volgens Castells (2009: 345-346) staat de beweging voor democratische globalisering voor
de oude anarchistische ideaal van autonome gemeenschappen en vrije individuen die hun
zelfbestuurde vormen van het bestaan op een brede schaal coördineren met behulp van de
netwerktechnologieën van de vrijheid. Tegenover dit neo-anarchistisch perspectief stelt Fuchs
een concept van de hedendaagse universele sociale beweging voor democratische
globalisering: ‗een beweging van bewegingen die de diversiteit van andere
weerstandbewegingen verenigt en een eenheid in diversiteit schept die de topics van alle
hedendaagse weerstandbewegingen met de topics van het kapitalisme en de klasse verbindt
(Fuchs, 2009: 104-105).
31
3. Vorming van etnische identiteit in het informatietijdperk
3.1 Identiteitvorming en etnische classificatie
Wat is de samenhang tussen netwerken en culturele eigenschappen van een etnische groep
zoals Marokkaanse jongeren? Welke strategieën gebruiken de leden van Marokkaanse
jongeren om hun netwerken te ontwikkelen?
Een collectieve identiteit wordt volgens Castells (2010b: 6-9) gevormd enerzijds door de
invloed van de dominante maatschappelijke instellingen (de legitimerende identiteit),
anderzijds door de weerstand van achtergestelde sociale actoren (de weerstandidentiteit) en
door de poging van de nieuwe sociale bewegingen om hun positie in de maatschappij te
herdefiniëren en de sociale structuur te transformeren (de projectidentiteit). We hebben echter
geprobeerd om toepassing van de netwerktheorie van Castells uit te breiden naar de
identiteitvorming van een bepaalde groep van niet-westerse allochtonen toe in het kader van
sociale integratie. Hiervoor baseren we ons op de relevante literatuur en eigen kwalitatief
onderzoek met focusgroepen van studenten van de Marokkaanse afkomst, aangezien dit soort
kwalitatief onderzoek geschikt is om de identiteit en strategieën van een specifieke etnische
groep nader te definiëren (Van Belleghem e.a., 2009). Castells‘ oeuvre laat zien dat dergelijke
toepassing wel mogelijk is. Bijvoorbeeld heeft Castells (2010b: 56-63) in het tweede boekdeel
van zijn trilogie het concept identiteit in de netwerksamenleving theoretisch toegepast op de
Afrikaanse Amerikanen. We vinden het nuttig om er twee hoofdprocessen van de
identiteitvorming te onderscheiden: 1) een radicaal of (fundamentalistisch) proces op de
mondiale schaal en 2) een matig (multicultureel) proces voornamelijk binnen de westerse
natiestaten (zie bijvoorbeeld AlSayyad & Castells, 2002, AlSayyad, 2002, Vasquez & Wetzel,
2009).
Zoals eerder is vermeld, definieert Castells (2010a, 22, 2010b: 6-7) identiteit als het proces
van de zelfherkenning en de constructie van betekenis van een sociale actor op de basis van
een culturele eigenschap of een verwante steel van culturele eigenschappen, dat is voorrang
verlenen boven andere bronnen van betekenis. Voor een gegeven individu of voor een
collectieve actor kan er een pluraliteit van identiteiten zijn. Dergelijke pluraliteit kan maar
vaak een bron van stress en contradictie zijn in zowel zelfvertegenwoordiging als sociale
handeling.
32
We hebben de drie ideale types in het concept van identiteit van Castells (2010b: 7-12) - de
legitimerende identiteit (genereert een burgerlijke maatschappij), de weerstandidentiteit
(genereert communes of gemeenschappen) en de projectidentiteit (genereert collectieve
sociale actoren) – geprobeerd toe te passen op de vorming van de etnische (en religieuze)
identiteit van de Marokkaanse allochtonen in de context van hun machtsverhoudingen met de
autochtonen in de Belgische multiculturele samenleving.
De legitimerende identiteit kan hier worden gepresenteerd als het belang van de participatie
aan maatschappelijke instellingen (zoals onderwijs en arbeidsmarkt), de naturalisatie en de
burgerschap voor de etnische minderheden. Weerstandidentiteit of verdedigende identiteit kan
zich uidrukken in de verscheidene processen van de afzondering, assimilatie, ontwijking- of
overlevingstrategie, marginalisering van allochtonen. Projectidentiteit wordt door strategie
van integratie, herbevestiging van eigen culturele waarden en betekenissen of alternatieve
strategie van etnische groepen gevormd (vgl. Barney, 2004: 146-149). Deze drie vormen van
identiteitconstructie kunnen worden samengevat in het begrip van de vorming van ‗totale‘
(gedifferentieerde of multipele) sociaal-culturele identiteit van etnische minderheden die zich
voordoet als het gevolg van de vaak tegenstrijdige interactie tussen sociale positie en
verschillende vormen en bronnen van individuele identiteit en groepsidentiteit (tabel 10, vgl.
AlSayyad, 2002: 17).
Er zijn tegenstrijdige tendensen in de vorming van de totale identiteit van allochtonen: de
sociale rol/betekenis van individuen en groepen als werknemers in het algemeen en allochtone
arbeiders (die grotendeels generieke arbeid verrichten) in het bijzonder is aan het verminderen
(ten opzichte van mondiale netwerken van het kapitaal) (Webster, 2006: 81-82, Castells,
2010a: 266-267, 301-302, 506), terwijl de rol van het etnische/religieuze bewustzijn over het
algemeen aan het versterken is (Castells, 2010b: xvii, 421-423). Om een totale identiteit te
verwezenlijken en te versterken moet echter een allochtone persoon/groep in zekere mate op
een of andere manier aan het maatschappelijke leven en vooral aan de reguliere arbeid
participeren. Corluy, Marx & Verbist (2011) tonen bijvoorbeeld in hun regressieanalyse op
basis van de arbeidskrachtenenquête in België de positieve invloed van de
nationaliteitverwerving op de arbeidskansen van de niet-westerse allochtonen. Zo stijgt er
dankzij de naturalisatie de tewerkstellingsgraad bij de Noord-Afrikanen (n=1.390, grotendeels
van Marokkaanse afkomst) van 35 naar 46 percent, tegenover 72 percent bij de Belgische
burgers in totaal (idem: 16).
33
Castells (1999: 5, 2010b: 72) stelt maar vast dat in de netwerkmaatschappij in feite de meeste
mensen en de meeste landen worden uitgesloten van de nieuwe globale economie. Uit
Castells‘ (2010a: 216-302) analyse van de transformatie van de arbeid in het eerste deel van
de trilogie blijkt bovendien dat de snelle groei van immigrantenarbeiders de etnische
stratificatie versterkt zowel op de wereldschaal als op het niveau van de natiestaat.
Castells benadert in zijn trilogie The Information Age de sociale stratificatie in het
informatietijdperk uitgaande van de dominantie van het mondiale kapitalisme: enerzijds wordt
de klassenstructuur door de beroepsstructuur voorgoed vervangen (dominantie van mondiale
managerselite), anderzijds wordt in de beroepsstructuur zelf generieke arbeid resoluut
vervangen door de informationele arbeid (dominantie van mondiale meritocratie). Webster
(2006: 111-119) oefent een gegronde kritiek op deze technocratische benadering uit. We zijn
van mening dat de analyse van identiteitsvorming bij zulke benadering vooral wordt gericht
op de invloed van de specifieke soorten van het cultureel kapitaal, terwijl de andere vormen
van menselijk kapitaal, zoals economisch en sociaal kapitaal worden veronachtzaamd.
Volgens Barney (2004: 31) is de stratificatie in de wereldwijde netwerksamenleving een
structureel kenmerk van deze samenleving, waarbij hele regio‘s of landen in de periferie van
de wereldeconomie of hele klassen van mensen binnen de kern zelf daadwerkelijk de toegang
wordt ontzegd en daardoor van cruciale technologische, economische, politieke en sociale
netwerken worden uitgesloten.
Sociale uitsluiting wordt door Castells (2000a: 375-376) begrepen als de ontkoppeling tussen
mensen als mensen en mensen als werknemers/consumenten in de dynamiek van het
informationele kapitalisme op een globale schaal. Analyse van Castells‘ concept van de
identiteitvorming in de context van de sociale uitsluiting van een specifieke etnische groep
laat zien dat tussen verschillende vormen van de etnische identiteit een tegenstelling bestaat.
De rolidentiteit (sociale status en burgerschap) die legitimerende identiteit representeert,
wordt tegengesteld aan de primaire identiteit (etniciteit en religie) die in dit geval vooral de
weerstandidentiteit en in mindere mate de projectidentiteit representeert. Deze groeiende
kloof tussen de sociale rol en de etnische (en religieuze) identiteit kan volgens ons worden
aangeduid als de hoofdcontradictie van de totale identiteit of het Zelf van de multiculturele
samenleving in het informatietijdperk. Bijvoorbeeld worden zelfs hoogopgeleide
Marokkaanse allochtonen van de tweede generatie in België geconfronteerd met de specifieke
uitsluitingmechanismen, zoals discriminatie, vooroordelen en negatieve stereotypering op
verschillende maatschappelijke domeinen, die institutioneel zijn geworteld (Vertommen,
34
Martens & Ouali, 2006, Ceuppens, 2006, Geets, 2010, Vandezande, Fleischmann, Baysu,
Swyngedouw & Phalet, 2010). De leden van deze etnische minderheid hanteren verschillende
strategieën om een uitweg te vinden in hun overwegend precaire situatie. Zo gebruiken de
hoogopgeleide Belgische Marokkanen een strategie van symbolische grenzen om zich tegen
de negatieve stereotypering te verdedigen (bijlagen C en D, tabellen 11 en 12, vgl. Vasquez &
Wetzel, 2009). Deze fundamentele tegenstelling tussen het Net en het Zelf is maar zo diep
geworteld in de huidige samenlevingen dat ze geen echte oplossing hiervoor kunnen bieden.
Daarom moet volgens ons in het lange perspectief naar een alternatieve netwerksamenleving
worden gezocht (zie tabel 6).
In ons model van de ‗totale identiteit‘ of de sociaal-culturele identiteit (tabel 10) wordt
interactie tussen de sociale positie (rol) en het etnische (religieuze) bewustzijn als de bronnen
van de groepsidentiteit verondersteld. Identiteitvorming van een etnische islamitische groep in
een westers land kan op verschillende niveaus worden gevolgd, bijvoorbeeld op het niveau
van diaspora (of umma). Zo kan een deelname van Belgische Marokkanen aan de
ontwikkeling van de regio‘s van hun herkomst in Marokko of de bouw van een eigen tweede
woning in het herkomstland in verband worden gebracht met de vorming van multipele
(transnationale) identiteit op het niveau van Marokkaanse diaspora in België door de analyse
van de investeringstrategie zowel in gastland als herkomstland (Vancluysen, Van Craen &
Ackaert, 2009, Saaf, Hida & Aghbal, 2009).12
Bijvoorbeeld is ongeveer 30% van de
ondervraagde Belgische Marokkanen (N= 401) in Wallonië, Vlaanderen en Brussel in het
onderzoek van Saaf e.a. (2009: 13) eigenaar van hun woning in België, maar 60% van hen
heeft geïnvesteerd in de aankoop van onroerend goed in Marokko. Intussen bezit al volgens
deze enquête bijna 80% van de Marokkaanse allochtonen de Belgische nationaliteit (Saaf e.a.,
2009: 105).
Het integratiebeleid van een postmoderne westerse staat zoals België leegt de nadruk op een
legitimerende identiteitpolitiek in de vorm van de inburgering die impliciet voornamelijk op
de assimilatie van de toekomstige generaties van etnisch–religieuze minderheden binnen de
krimpende natiestaat is gericht, terwijl zowel weerstandidentiteit als projectidentiteit van
allochtonen nog steeds een wens voor het behoud en de uitbreiding van een multiculturele
samenleving uitdrukken. Deze contradictie kan volgens ons worden gezien als de
hoofdtegenstelling van integratiebeleid in België en andere westerse landen in het
informatietijdperk. Tabel over de hiërarchie/het spectrum van aspecten van multipele
identificatie van Belgische Marokkanen (Saaf e.a., 2009: 108) dient als illustratie van
35
tegenstellingen binnen de meervoudige identiteit van Belgische Marokkanen en past bij onze
methodologische schema van de identiteitvorming (tabel 14).
Er is een tegenstelling tussen de voortgaande individualisering van levensstijlen
(‗consumptiekapitalisme‘) (Webster, 2006: 153-154) en de neiging van collectieve
identiteiten zoals die van etnische en religieuze groepen om zich te (her)bevestigen in de
benadering van de groepsidentiteitvorming van Castells. We zien hier in feite een
weerspiegeling van de contradictie tussen de dominante mondiale logica van het Net en de
verdedigende logica van het Zelf in de vorm van een lokale multipele groepsidentiteit. De
dialectiek van deze tegenstelling zorgt onder meer voor de vervaging van de symbolische
grenzen tussen verschillende identiteiten en de vorming van meer multipele identiteiten.
In het kader van dit onderzoek zijn concepten van etnische classificatie, etnische netwerken
en sociale grenswerk van belang voor de toepassing van de theorie van de
netwerksamenleving op de groepsidentiteitvorming.
Aangezien de traditionele benaderingen van etnische minderheden, zoals ‗essentialisme‘,
‗situationalisme’ (zie kritiek erop van Wimmer, 2008) steeds minder doeltreffend zijn, volgen
wij in de paper het grensvormende paradigma van etniciteit van Wimmer (2009) om de
netvorming bij de Belgische Marokkanen te begrijpen. Dit paradigma beschouwt de etniciteit
als het resultaat van een interactie tussen autochtonen en allochtonen en beschouwt de
incorporatie/integratie van allochtonen als hun eigen grensmakend werk. Netwerkvorming
stelt zich hier voor als belangrijk element van de strijd om grenzen op verschillende niveaus,
domeinen en locaties. De etnische grensmakende mechanismen en patronen moeten maar
zorgvuldig van de andere grensmakende mechanismen en patronen worden onderscheiden,
rekening houdend met de overlapping en trasformatie van de etnische en andere netwerken.
Het grensmakende paradigma baseert zich op begrippen zoals symbolische en sociale grenzen
en hun samenhang. Volgens Lamont en Molnàr (2002: 168-169) zijn symbolische grenzen
conceptuele verschillen die door de sociale actoren worden gemaakt om objecten, mensen,
praktijken en zelfs de tijd en ruimte te categoriseren. Sociale grenzen zijn geobjectiveerde
vormen van sociale verschillen die zich manifesteren in ongelijke toegang tot en ongelijke
verdeling van middelen (materiële en niet-materiële) en sociale mogelijkheden/kansen.
Symbolische middelen, zoals conceptuele onderscheidingen, interpretatieve strategieën,
culturele tradities kunnen worden gebruikt om geïnstitutionaliseerde sociale verschillen te
36
creëren, te handhaven, te betwisten of zelfs te doen verdwijnen. Mensen proberen zich aan te
passen aan hun omgeving door cognitieve categorisatie en stereotypering.
De betere kennis over de netwerkvorming van etnische doelgroepen zou ook van belang zijn
voor het sociale integratiebeleid gericht op verbetering van de maatschappelijke positie van de
kwetsbare en kansarme allochtonen en hun kinderen, namelijk van de Belgische Marokkanen
(Van Robaeys e.a., 2007: 27). In deze paper hebben we ook ons eigen bijdrage gebruikt in het
kader van het kwalitatief onderzoek naar de identiteitsvorming bij Marokkaans-Belgische
studenten van de Universiteit Antwerpen (Van Bellegem e.a., 2009).
Jenkins (2008: 61) beschrijft etniciteit als een vorm van de interactieorde waarin zelfbeeld
publiek beeld ontmoet. Hij onderscheidt interacties van twee basissoorten: processen van
interne definitie (zelfdefinitie van identiteit door leden van een groep) en processen van
externe definitie (van buiten afkomend, gecontroleerd of heteronoom) of sociale categorisatie
(Jenkins, 2008: 55). Lacante e.a. (2007: 10) definiëren een etnische groep als een groep
mensen die zich met elkaar identificeren, of die als dusdanig geïdentificeerd worden door
anderen op basis van een (echte of vermeende ) gemeenschappelijke oorsprong, gemarkeerd
door een gedeelte nationaliteit of land van oorsprong, geschiedenis, taal, religie, tradities.
Om een model van gehele (primaire en sociale ) identiteit van etnisch-culturele groepsleden te
construeren hebben we gebruik gemaakt voornamelijk van de vier modellen: identiteitsmodel
van Hutnik (tabel 8), etnisch religieus model van Van Craen e.a. (2007: 145) (tabel 9), model
van sociale cohesie van Van Craene en Vancluysen (2009: 3) (figuur 5) en model van
acculturatiestrategieën van Berry (2003: 23) (figuur 6). We vinden dat het mogelijk is om
betekenis (identiteit) en functie (beroep) te combineren om een sociaal gedetermineerde
etnische identiteit te bepalen (tabel 10). Zo hebben we vier types van zulke identiteit
gedefinieerd: van ongevormde of gemarginaliseerde identiteit tot complementaire of sociaal
aanvullende identiteit. Het laatste type identiteit is kenmerkend voor de groep respondenten
focusgroep Marokkaans-Belgische studenten, maar ze hebben ook een aanzienlijke invloed
van een ander type gehele identiteit aangegeven – ‗gestigmatiseerde identiteit‘ - die vooral te
maken heeft met arbeidsverleden van hun ouders als gastarbeiders.
3.2 Etnische grensconstructie en strategieën van de Marokkaanse allochtonen
Volgens Bourdieu (1986) is sociaal kapitaal een complex van de actuele of potentiële
hulpmiddelen die worden verbonden met bezit van een duurzaam netwerk van min of meer
37
geïnstitutionaliseerde betrekkingen van wederzijdse kennis en erkenning of met lidmaatschap
in een groep. Bourdieu beschouwt dus sociaal kapitaal als een samenhang tussen de twee
sociale componenten: een hulpmiddel verbonden met groepslidmaatschap en sociale
netwerken plus wederzijdse cognitie en erkenning die symbolische karakter verkrijgen.
Sociaal kapitaal kan worden gebruikt als een instrument van de strijd om macht en status op
verschillende velden (Siisiäinen, 2000). Bijvoorbeeld dienen vooroordelen en stereotypen als
mechanismen om etnische discriminatie op school en op de arbeidsmarkt te handhaven en te
versterken (Lamont & Molnàr, 2002).
Bij de classificatie van vormen van sociaal kapitaal is dus belangrijk om context en
gerichtheid van de netvorming in acht te nemen. In hun onderzoek naar irreguliere migranten
in België, inclusief Marokkaanse mannen in Antwerpen, onderscheiden Van Meeteren e.a.
(2009) drie types van migranten: investeringsmigranten (accumuleren kapitaal om ermee
terug naar thuisland te keren), legalisatiemigranten (gebruiken etnische netwerken om te
kunnen trouwen op de huwelijksmarkt), vestigingsmigranten (vormen een gecombineerd
sociaal kapitaal om zich te kunnen vestigen in het gastland).
Vele studies hebben getoond dat Marokkaanse en Turkse (mannelijke) gastarbeiders
aanvankelijk migreerden als investeringsmigranten met de bedoeling om tijdelijk in het
gastland te blijven. De meeste van hen zijn maar de vestigingsmigranten geworden. Deze
omwenteling in de migratiehistoriek van de eerste generatie Marokkaanse en Turkse
allochtonen heeft ambivalente gevolgen gehad voor de maatschappelijke positie van hun
nakomelingen (de tweede generatie). Marokkaanse en Turkse jongeren worden verankerd
geraakt in (begrensde) netwerken van vroegere gastarbeiders met een gering economisch en
cultureel kapitaal. Zo had 56% van de eerste generatie Marokkanen geen onderwijsdiploma.
Dit algemeen laag opleidingsniveau bepaalt hun vermogen om effectief deel te nemen aan de
Belgische maatschappij (Timmerman e.a., 2003: 1068). Het gebrek aan cultureel en sociaal
kapitaal had negatieve gevolgen voor de omvang en effecten van netwerken van de tweede
generatie allochtonen. Volgens verkennend onderzoek naar armoede bij groepen van
vreemdelingen van vreemde herkomst in België ligt het risico om onder de
inkomensarmoedegrens te moeten leven bij de groepen van Turkse en Marokkaanse herkomst
vier tot vijf keer zo hoog als bij de groep van Belgische herkomst (Van Robaeys e.a., 2007:
26). Onderzoek van Krols e.a. (2008: 80) naar armoede bij Turkse en Marokkaanse vrouwen
stelt: ‗De solidariteit in de migrantengemeenschappen is dus op verschillenden manieren
38
begrensd. Zo is de toegang tot hulpbronnen afhankelijk van de sociale positie binnen het
netwerk. (…) Ook het wederkerigheidprincipe stelt grenzen aan de solidariteit‘.
Sociaal kapitaal wordt door Haug & Pointner (2007) gepresenteerd als een wezenlijke
indicator van de integratie van migrantengemeenschappen in de mate van de sociale
inbedding in het netwerk van gastland volgens de vier vormen van acculturatie: integratie,
assimilatie, segregatie en marginalisering (figuur 6).
Lamont & Molnàr (2002) stellen ook een aantal alternatieve strategieën om symbolische en
sociale grenzen te analyseren:
1) het onderzoek naar de eigenschappen van grenzen zoals doorlaatbaarheid, belangrijkheid,
duurzaamheid en zichtbaarheid;
2) de systematische catalogisering van de sleutelmechanismen die gekoppeld worden met de
activering, handhaving, omzetting of discussie, overbrugging, overgang en ontbinding van
grenzen;
3) het focussen op het thema van het culturele lidmaatschap.
Wimmer (2008) onderscheidt op zijn beurt vijf types van de grensmakende strategieën van
etnische groepen op micro- en macroniveaus: expansie (uitbreiding van de kring van
ingesloten mensen), contractie (beperking van de kring van ingesloten mensen), inversie
(verandering van de betekenis van een bestaande grens), herpositionering (verandering van
een eigen categoriaal lidmaatschap) en grensvervaging (boven etnische grenzen komen door
andere grenzen te benadrukken). De omvang van politieke netwerken bepaalt volgens de
auteur waar de grenzen tussen ‗wij‘ en ‗zij‘ zullen worden getrokken. Bijvoorbeeld hebben
bilaterale overeenkomsten over ‗gastarbeiders‘ tussen België en Marokko in 1964 en
‗immigratiestopbeslissing‘ van de Belgische overheid in 1974 ‘in grote mate de grenzen
tussen de nazaten van Marokkaanse gastarbeiders en Belgische autochtonen bepaald (CGKR,
2009: 10-11).
Ons kwalitatief onderzoek in de vorm van de twee focusgroepen (drie meisjes en vier
jongens) naar de identiteitsvorming bij de studenten met Marokkaanse achtergrond aan de
Universiteit Antwerpen heeft onder meer gepeild naar hun netwerken.13
De mannelijke
deelnemers van de focusgroep spelen blijkbaar een belangrijke rol in de activiteiten van de
interculturele vereniging van de UA ‗Student Focus‘ als haar bestuursleden. Deze activiteiten
zijn onder meer gericht op het stimuleren van wederzijdse contacten van en het hulpverlenen
39
aan kansarme studenten (overwegend de Belgische Marokkanen). De mannelijke deelnemers
van het groepsgesprek kunnen daarom als echte modelstudenten worden gezien. Dat wordt
bevestigd door de vrouwelijke deelnemers van het groepsgesprek.
Herbevestiging van eigen sociale waarde werd in beide focusgroepen uitgedrukt als de
hoofdmotivatie van de studie aan de universiteit:
‗Ouders hebben geen opleiding genoten, dus ik wil beter presteren‘ (…) ‗In de rest van de
familie heeft niemand een hoog diploma, dus ik wil de eerste zijn‘. (Nadia, 19).
‗Opleiding is sleutel naar het doorgroeien. Of de Marokkaanse identiteit daarin een rol spelt?
Goh, moet ik zeggen dan, bij mijn ouders, mijn vader is gastarbeider, toen hij in volwassene
leeftijd naar België is gekomen, mijn moeder heeft enkel lager onderwijs gedaan. Desondanks
vonden ze het onderwijs altijd heel belangrijk, maar mijn ouders mijn studiecarrière niet al te
veel kunnen helpen, als ze zelf geen opleiding of toch niet van die kwaliteit hebben genoten.
Opleiding vind ik heel belangrijk. Gewoon, mij werd altijd gezegd, thuis, overal: hoe meer je
je voorbereidt, hoe beter je studeert en opleidt, hoe meer sleutels dat je hebt, om de deuren
kunnen open naar later toe‘ (Ahmed, 22).
Stereotypen en het institutionele racisme in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden
gezien vooral door de mannelijke deelnemers als een hoofdhindernis voor de carrière en
bredere sociale contacten en maatschappelijke participatie van de Belgische Marokkanen.
‘Ik kom tot het idee dat het (een negatief stereotype beeld) ingebakken zit bij ons. Bij de eerste
generatie ouders hebben we namelijk arbeiders, die de kansen niet altijd hebben gehad om
verder te studeren. En hoe dat draait of keert, onbewust zit daarin een idee ingebakken dat je
mag halen van die kant en niet van andere zaken. Dus je werd altijd geassocieerd met
arbeidsverleden, met het arbeidersverleden ongeacht jouw capaciteiten of bekwaamheden de
dag van vandaag’ (Tamir, 25).
De meisjes vertelden in de focusgroep dat in een kleine stad zoals Lier de sociale controle van
het persoonlijk gedrag (door de Marokkaanse gemeenschap) veel sterker is dan die in een
grote stad zoals Antwerpen. Door de geslotenheid van sommige Marokkaanse buurten hebben
de Marokkaanse jongeren heel weinig contacten met hun autochtone tegenhangers.
De onderlinge contacten tussen Marokkanen worden vergemakkelijkt door meer
collectivistisch, familiale en gastvrije karakter van de Marokkaanse cultuur in vergelijking
40
met de Belgische cultuur. De nadruk van de deelnemers van onze focusgroepen op hun
etnische authenticiteit van oorsprong (afkomst en gemeenschap), waarden (familiaal gevoel
en levensstijl), en culturele instrumenten (taal, tradities en geloof) kan worden gezien als een
strategie en/of tactiek van weerstand tegen het hedendaagse institutionele racisme en
negatieve stereotypering (Vasquez & Wetzel, 2009).
“Als je een groep nadert en je kent iemand in de groep, je geef hem een hand, meestal aan
iedereen van de groep geef je een hand. Dat merk ik niet altijd op bij jullie (Belgische
autochtonen, Z. M.), er wordt dan alleen een vriend gegroet. Bij ons (Belgische Marokkanen,
Z. M.) is dat vanzelfsprekend: als je iemand groet, dan groet je iedereen van de groep …. De
drempel ligt heel lager bij ons. Bij ons is het juist de bedoeling om iemand die je niet kent, die
neem je in de groep, je moet hem bij betrekken. Daar draait het alles om‘ (Tamir, 25).
‗En familiegevoel komt heel erg dicht bij ons naar boven. Wij hebben heel veel grote families
onder andere. Wij komen veel meer samen als onze familie en gewoon als gastvrijheid. Wij
hebben een heel gastvrije cultuur: bij ons is eigenlijk de gast de koning, bij wijze van spreken.
Als je de gast hebt en hij komt onverwachts, dan zet je hemel op aarde en driegangen menu
perfect in elkaar probeert te steken en hij moet zelfs bij ons niet opstaan om handen te
wassen. Bij ons krijg je een kom warm water en mag je blijven zitten. En het komt bij jullie
heel belachelijk voor, maar dat komt bij ons voor als een van de normaalste zaken om de
gast… te verwennen‘ (Ahmed, 22).
De meisjes zijn veel kritischer tegenover de ‗openheid‘ van de Marokkaanse cultuur. Ze
vinden ook veel meer voordelen in het opbouwen van de sociale netwerken buiten hun
etnische netwerken.
‗Marokkanen zijn heel streng, we zijn dat hier (in België) echt niet meer gewoon‘ (Nadia, 19).
‘Ik zou graag wel wat meer Belgische vrienden hebben. Zij hebben bijvoorbeeld het voordeel
als ze afgestudeerd zijn dat ze veel connecties hebben. Wij zitten daar niet helemaal in’
(Nadia, 19).
In zijn onderzoek naar effect van het beleid op allochtone verenigingen in Vlaanderen en
Brussel bestudeerde Sierens (2001: 25) factoren van de zwakke ontwikkeling van de
Marokkaanse verenigingen in tegenstelling tot de Turkse verenigingen. Hij verwijst hierbij
naar externe en interne factoren. Externe factoren zijn: geringe steun van de Belgische
overheid en oorspronkelijke tegenwerking van de Marokkaanse overheid. Interne factoren
41
zijn: de heterogene samenstelling van de Marokkaanse bevolking in België en de grote
tegenstellingen erin tussen Berbers, Arabieren, verwesterden enzovoorts, het sterke
wantrouwen tegenover politieke instellingen, een bepaalde culturele notie van ‗leiderschap‘
waarbij algemeen en individueel belang met elkaar botsen.
Het bestaan van een spanning in de relaties tussen autochtonen en moslimallochtonen,
nazaten van de Marokkaanse (en Turkse) gastarbeiders rond sociale en culturele kwesties
wordt weerspiegeld in de zogenaamde ‗crisis van het multiculturalisme‘. Ondanks de enige
verbetering van de sociale positie van deze tweede generatie allochtonen in het laatste
decennium is toch integratiebeleid in een aantal West-Europese landen nog lang niet in
geslaagd om de sociaaleconomische afstand tussen autochtone en allochtone
bevolkingsgroepen significant te verminderen (Van den Broeck, 2002, Vertommen e.a., 2006,
Vandezande e.a., 2009, Scheffer, 2002, Dagevos & Gijsberts, (red.), 2007, Gijsberts &
Dagevos, 2009, Vliet e.a., 2010, Ederveen e.a., 2005). Hoewel de huidige generatie moslims
in Europa zich tegen het behandelen van hen als ‗buitenstanders‘ verzetten, verwerpen vele
van hen tegelijkertijd de assimilatie als traditionele Europese burgers (AlSayyad, 2002). Hier
moet men nog rekening houden met de tegenstrijdige interpretaties van de sociale integratie
(Koelemaij, 2005: 3) en integratiebeleid. De ‗integratie‘ zou doorgaans als uitzichtloze
aangelegenheid worden gezien als men vanuit een assimilatieperspectief uitgaat in de
beoordeling van de integratie, terwijl vanuit het standpunt van multiculturalisme de integratie
toch als gedeeltelijk geslaagde strategie van de westerse samenleving kan worden beschouwd.
Ons onderzoek met focusgroepen (bijlagen 3 C en 3 D) bevestigt de stelling (zie, bijvoorbeeld
overzicht van werken van de hedendaagse marxistische theoreticus David Harvey in Wright
(2006)) dat in de vorming van de groepsidentiteit van allochtonen en in het integratiebeleid de
nadruk op de sociale verschillen en gelijkenissen tussen allochtonen en autochtonen (dat is
vooral de klassenpositie) althans even belangrijk is als de erkenning van de culturele
verschillen en gelijkenissen tussen deze groepen (zie tabel 10 en figuur 1). Een te sterk accent
in de sociale theorie en de praktijk op culturele verschillen tussen etnische minderheden en
autochtone meerderheid veronachtzaamt het belang van de verandering van de structurele
achterstandpositie van bepaalde allochtone groep en legt de persoonlijke schuld eraan op de
leden van de achtergestelde allochtone groep zelf. Bovendien is het belangrijk om in het
etnische identiteitwerk de intellectuele valkuil van het essentialisme en homogeniserende
tendensen te vermijden (Vasquez & Wetzel, 2009: 1570). In het begrip van de totale sociaal-
culturele identiteit hebben we de culturele identiteit als het proces van de vorming van de
42
multipele etnische en religieuze identiteit in verband gebracht met de ervaren levenskansen
van allochtonen in verschillende maatschappelijke gebieden (zie bijvoorbeeld Vandezande
e.a., 2010).
Ten slotte hebben we geprobeerd om de ruimtelijk-termporele matrix voor de marxistische
theorie van David Harvey (2006: 281-283) toe te passen op de identiteitvorming van
allochtonen. In deze matrix is de drievoudige verdeling van absolute, relatieve en relationele
ruimte-tijd tegen de driedelige verdeling van ervaren (materiële), geconceptualiseerde, en
geleefde ruimte geplaatst. Volgens deze matrix kunnen bijvoorbeeld ten eerste
concentratiewijken en de rellen van Marokkaanse jongens erin (ervaren ruimte), ten tweede
sociale relaties die de achterstandpositie van allochtonen (uitbuiting, uitsluiting,
stereotypering en discriminatie) bepalen (geconceptualiseerde ruimte) en ten derde
loyaliteiten ten opzichte van plaats, klasse en identiteit en relatieve deprivatie (geleefde
ruimte) worden gesitueerd in het kader van de absolute ruimte. Dit kan als een
essentialistische visie van etnische identiteit worden beschouwd. Vanuit perspectief van de
relatieve ruimte (en tijd) ziet er etnische identiteit uit, ten eerste als verschillende
migratiestromen (ervaren ruimte), ten tweede als modellen van migratie en diaspora en
netwerkvorming (geconceptualiseerde ruimte), ten derde als een instabil en voortvluchtig
fenomeen (assimilatie, marginalisering enz.) (geleefde ruimte). Deze elementen van de
relatieve ruimte zouden grotendeels als een constructivistische visie van identiteit worden
gezien. Wimmer (2008) probeert dergelijke ‗eenzijdige benaderingen‘ van de etnische
identiteit te overstijgen in zijn procesmodel van de multipele identiteitconstructie. Dit model
kan dan vooral bij de relationele ruimte (en tijd) passen in de matrix van David Harvey,
aangezien Wimmer de samenhang van verschillende contexten van het historische proces van
meervoudige etnische identiteitvorming benadrukt. Deze categorie van de ruimte (en tijd) is
het meest abstract en kan worden geïllustreerd via de matrix van David Harvey bijvoorbeeld,
ten eerste door de weerstand bewegingen (ervaren ruimte), ten tweede door verwachtingen en
strategieën van verandering (geconceptualiseerde ruimte), ten derde door het collectieve
geheugen, het gevoel van de umma (de wereldgemeenschap der moslims) en van de
wereldburger, kapitalistische dominantie (‗er is geen alternatief‘) en universele rechten
(‗andere wereld is mogelijk‘) (geleefde ruimte). Volgens ons is het echter erg belangrijk om al
de drie ruimtelijke (en temporele) kaders van identiteitconstructie (absolute, relatieve en
relationele ruimte (tijd) in (1) materiële ruimte, (2) geconceptualiseerde ruimte en (3) geleefde
ruimte in acht te nemen vanuit hun dialectische relaties om het gehele proces van de
43
identiteitvorming van allochtonen vanuit de ruimtelijk-temporele context te kunnen omvatten
en begrijpen (vgl. Harvey, 2006: 283, 289, AlSayyad, 2002: 11).
Op basis van ons onderzoek van de theorieën van de netwerkmaatschappij en de
identiteitvorming van Manuel Castells en onderzoek met de focusgroepen kunnen we nu een
algemene definitie van de identiteitvorming formuleren: Identiteitvorming is een proces
waarbij individuen of groepen zich herkennen en eigen culturele (en religieuze) waarden en
sociale betekenissen (her)bevestigen in een specifieke ruimtelijk-temporele context van
economische, sociale en politieke verhoudingen op verschillende (micro-, mezo-, macro-
supra- en wereld)niveaus van de netwerksamenleving in het kader van de legitimerende,
verdedigende of projecterende identiteiten en strategieën.
4. Besluit
Het uitgevoerde onderzoek stelt ons in staat om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden.
Deze vraag luidt: Hoe moet de theorie van de netwerkmaatschappij van Manuel Castells
worden (her)gestructureerd om ze op de identiteitvorming van de Marokkaanse allochtonen
toe te passen? Deze vraag hebben we beantwoord in twee stappen volgens de twee
deelvragen.
Ten eerste hebben we geprobeerd de theorie van de netwerksamenleving van Castells te
herstructureren naar de identiteitvorming toe. Hiervoor hebben we op basis van de
bestudeerde werken van Castells en aanvullende literatuur (marxistische werken inclusief)
concept van de fundamentele tegenstelling tussen het Net en het Zelf voorgesteld in de vorm
van een tabel met een reeks van binaire opposities. Ten tweede hebben we het begrip
‗ontwikkelingswijze‘ in de theorie van het informationele kapitalisme van Castells
gepreciseerd door zijn nauwe verbondenheid te tonen met het begrip ‗productiewijze‘. Ten
derde hebben we het oeuvre van Castells gestructureerd volgens zijn drie hoofdconcepten:
sociale bewegingen, netwerkmaatschappij en communicatiemacht. Ten vierde hebben we
getracht om typologie van de netwerkmodellen op te stellen vanuit het historische standpunt
op basis van connectiviteit/disconnectiviteit als sleutelkenmerk van het Net.
Het tweede deel van onze onderzoeksvraag is beantwoord op basis van de relevante literatuur
en het kwalitatief onderzoek met focusgroepen. We hebben ons aanvankelijk conceptueel
procesmodel verbeterd die de vorming van etnische identiteiten aantoont via de interactie
44
tussen allochtonen en autochtonen in veranderende economische, sociale, institutionele en
culturele omgevingen. De identiteitvorming wordt in dit model geïllustreerd door de betere
structurering van de elementen van culturele verschillen en gelijkenissen. Multipele identiteit
van de Belgische Marokkanen wordt gevormd door de constructie van symbolische grenzen
op verschillende niveaus. We maakten bovendien een model van determinanten van multipele
identiteit van Belgisch-Marokkaanse studenten op basis hun zelfbeeld (kwalitatief onderzoek
met focusgroepen plus feedback). Ons onderzoek heeft getoond dat zogenaamde
Marokkaanse ‗modelstudenten‘ geen problemen hadden in hun interactie met het Net.
Verder hebben we het begrip ‗volledige of totale sociaal-culturele identiteit‘ ingevoerd om te
tonen dat etnische identiteit relatieve en niet absolute betekenis inhoudt die met de sociale
functie in de interactie komt. Zo zouden we kunnen zeggen dat de respondenten van onze
focusgroep zich in het model van complementaire of sociaal aanvullende identiteit kunnen
vinden, maar ze worden toch ‗geviseerd‘ door autochtonen wegens hun arbeidsverleden.
We hebben ook aandacht besteden aan de strategieën van allochtone jongeren in het proces
van hun identiteitvorming. De tweede generatie allochtonen probeert symbolische grenzen te
trekken bij de constructie van hun netwerken, ondanks de invloed van de sociaal-culturele
verschillen en de gastarbeidersachtergrond. De meeste sociale wetenschappers onderstrepen
samenhang tussen verschillende vormen en dimensies van sociaal kapitaal of etnische
netwerken. We vinden dat concept van verschillende vormen van menselijk kapitaal van
Bourdieu het meest geschikt is om de volledige etnische identiteit te verklaren.
De leden van Marokkaanse gemeenschap gebruiken verschillende strategieën om hun
netwerken te verbreiden of beperken, ontbinden of herpositioneren, bediscussiëren of
vervagen. De netwerkvorming bij Marokkaanse allochtonen is het proces van verschillende
niveaus, gebieden en plaatsen en hangt af van de maatschappelijke positie, bewustzijn, keuze
en inzet van de betrokkenen. Op microniveau ontwikkelen zich interetnische relaties zonder
grote hindernissen, maar in de relaties tussen overheidorganisaties en Marokkaanse
allochtonen is nog weinig vertrouwen en netwerkvorming van deze groep allochtonen op de
arbeidsmarkt wordt door de discriminatie en negatieve stereotypering nog steeds verhinderd.
Op basis van onze beperkte kwalitatieve studie kunnen we een reeks van binaire vormen van
sociaal kapitaal en etnische grensconstructie onderscheiden: interne en externe, persoonlijke
en collectieve, formele en informele, private en publieke, herkomstspecifieke en
gastlandspecifieke, opgelegde en vrijwillige, religieuze en seculiere, legale en illegale,
45
alledaagse en toekomstgerichte. Via een grenswerk op verschillende niveaus worden
specifieke symbolische configuraties van totale identiteiten in de bepaalde ruimtelijk-
temporele contexten gecreëerd door leden van etnische groepen. We zijn van mening dat
concept van interactie tussen het Net en het Zelf kan worden verbeterd op basis van onze
bevindingen.
Hoofdconclusies van ons literatuur- en praktijkonderzoek zijn de volgende. Toepassing van
de benadering van Castells op de identiteitvorming van etnische groepen is in principe
mogelijk in de context van de sociale integratie. Met moet maar rekening houden met de grote
verschillen in strategieën en doelstellingen van diverse etnische minderheden op diverse
plaatsen en niveaus. In het geval van de sociale integratie is de wederzijdse zoektocht van
allochtone en autochtone gemeenschappen naar de sociale cohesie in de multiculturele
samenleving cruciaal, terwijl Castells van de fundamentele confrontatie tussen enerzijds
etnische (en religieuze) groepsidentiteiten en anderzijds mondiale netwerken van geld, macht
en informatie uitgaat. De nadruk op de sociale verschillen en gelijkenissen tussen allochtonen
en autochtonen (die vooraal op de klassenpositie worden gebaseerd) is althans even belangrijk
als de erkenning van de culturele verschillen en gelijkenissen tussen deze groepen in de
vorming van de groepsidentiteit van jonge Belgische Marokkanen en dus in het
integratiebeleid.
De vormen, instrumenten en strategieën van de identiteitvorming van verschillende etnische
groepen in België en andere westerse landen moeten verder grondig worden onderzocht. De
leden van allochtone groepen en hun organisaties moeten de mogelijkheid krijgen om actief
deel te nemen in het maatschappelijk debat en acties betreffende integratieprocessen.
Eindnoten
1. Hier en verder mijn vertaling, uitgezonderd vertalingen van anderen.
2. De moderne Belgische marxist Ernest Mandel heeft naar het verschil tussen de
marxistische visie van de huidige economie en die van de positivistische economie verwezen:
‗De positivistische politieke economie gaat uit van een bepaalde probleemblindheid
betreffende het historisch karakter van de markteconomie.
46
De positivisten beweren de economie niet te willen beschrijven zoals zij zou moeten zijn,
maar wel zoals zij is.
Echter: de economie zoals zij is, vertegenwoordigt slechts een momentopname van een
historisch ontwikkelingsproces, en is dus vergankelijk‘ (Mandel, 1972: 9). In zijn ander werk
schreef hij: ‗Als men de economische rationaliteit in laatste instantie ziet als een economie
van arbeidstijd, als besparing van menselijke arbeid, dan kan men de tegenstelling tussen
partiële rationaliteit en algemene irrationaliteit ook ontdekken in het feit, dat de dwang tot
maximale besparing van menselijke arbeid op bedrijfs- en concernniveau
totaalmaatschappelijk tot een toenemende verkwisting van menselijke arbeid leidt. De ware
afgod van het laatkapitalisme is derhalve de ‘vakspecialist’, die blind is voor algemene
samenhangen. Het ideologische equivalent van die afgod is het neopositivisme. Richard
Barnet spreekt in dit verband terecht over een ‗streven naar waarheid in vakjes‘ als reflex van
de heersende ideologie‘ (Mandel, 1976: 505).
3. Marx geeft de volgende interpretatie van surpluswaarde en haar bron in het eerste boekdeel
van Het Kapitaal: ‗Het overschot van de totale waarde van het product boven de waardesom
van zijn vormingselementen is het overschot van het met meerwaarde toegenomen kapitaal
boven de oorspronkelijk voorgeschoten kapitaalwaarde. Productiemiddelen aan de ene en
arbeidskracht aan de andere zijde zijn slechts de verschillende bestaansvormen, die de
oorspronkelijke kapitaalwaarde aannam bij het afleggen van haar geldvorm en haar omzetting
in de factoren van het arbeidsproces.
Het deel van het kapitaal, dat wordt omgezet in productiemiddelen (dat wil zeggen in
grondstof, hulpstoffen en arbeidsmiddelen), verandert in het productieproces dus niet van
waardegrootte. Daarom noem ik dit het constante kapitaaldeel of korter: constant kapitaal.
Het in arbeidskracht omgezette deel van het kapitaal daarentegen verandert in het
productieproces wel van waarde. Dit deel reproduceert zijn eigen equivalent en bovendien een
overschot, meerwaarde, dat in omvang kan veranderen, groter of kleiner kan zijn. Van een
constante grootheid verandert dit deel van het kapitaal voortdurend in een variabele grootheid.
Daarom noem ik dit het variabele kapitaaldeel of korter: variabel kapitaal. Dezelfde
bestanddelen van het kapitaal, die van het arbeidsproces uit gezien zich onderscheiden als
objectieve en subjectieve factoren, als productiemiddel en arbeidskracht, onderscheiden zich
vanuit het standpunt van het proces van meerwaardevorming als constant kapitaal en variabel
kapitaal‘ (Marx, 1867, 2007: 162).
47
4. Castells gebruikt de term ‗overexploitatie‘ om die te onderscheiden van het concept van
uitbuiting in de strikte marxistische traditie, waarin die is toegepast op alle loonarbeid. Hij
voegt hier toe: ‗Omdat deze categorisering de aanvaarding van de theorie van de
arbeidswaarde zou betekenen, een kwestie van geloof in plaats van onderzoek, verkies ik om
het debat volledig te omzeilen, maar vermijd het creëren van nog meer verwarring door het
gebruik van ‗uitbuiting‘, zoals ik zou willen doen voor gevallen van systematische
discriminatie zoals dit, waarnaar ik verwijs in mijn categorisering‘ Castells (2000a: 70).
Mandel (1980) heeft in hoofdstuk 18 van zijn boek ‗De economische theorie van het
marxisme‘ de meest gangbare bezwaren tegen theorie van de arbeidswaarde weerlegd. Jaros
& Sells (2004: 14) proberen echter de Marxiaanse theorie van de ‗arbeidswaarde‘ met een
recente theorie van de ‗kenniswaarde‘ van Jacques te verzoenen. Zij duiden aan dat de
uitbuiting van de handarbeiders (in de klassieke marxistische betekenis) nog steeds een bron
van rijkdomcreatie is in veel organisaties wereldwijd, maar tegelijk stemmen zij in met het
idee van Jacques dat het management van kenniswerk een dominant kenmerk van de
leidinggevende inspanningen in de waardecreatie wordt. Zowel het kenniswerk als de
productieve arbeid draagt dus volgens hen bij tot de waardecreatie in de moderne bedrijven.
5. Marx formuleert zijn ‗absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie‘ in het
hoofdstuk ‗De accumulatie van kapitaal‘ in het eerste boekdeel van Het Kapitaal:
‗Hoe groter de maatschappelijke rijkdom, het functionerende kapitaal, omvang en kracht van
de groei van het kapitaal, dus ook de absolute grootte van het proletariaat en zijn
arbeidsproductiviteit is, des te groter is het industriële reserveleger. De beschikbare
arbeidskracht komt door dezelfde oorzaken tot ontplooiing als de expansiekracht van het
kapitaal. De proportionele grootte van het industriële reserveleger neemt dus toe met de
krachten van de rijkdom. Maar hoe groter dit reserveleger is in verhouding tot het actieve
arbeidersleger, des te massaler is de geconsolideerde overbevolking, wier ellende in een
omgekeerde verhouding staat tot de kwellingen van de arbeid. Hoe groter, ten slotte, de
Lazaruslaag der arbeidersklasse en het industriële reserveleger is, des te groter is het officiële
pauperisme. Dit is de absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie. Deze wet
wordt, evenals alle andere wetten, in haar werking door tal van omstandigheden gewijzigd;
het is hier niet de plaats om er op in te gaan‘ (Marx, 1867, 2007: 493-494).
6. In de Economische Manuscripten van 1857-1858 (eerste versie van Het Kapitaal) schreef
Marx in het onderdeel ‗‗De methode van politieke economie‘ (hoofdstuk 1 ‗Productie,
48
consumptie, distributie, ruil (circulatie)‘): ‗Anatomie van de mens is een sleutel tot de
anatomie van de aap. De aanduidingen van hogere ontwikkeling onder de ondergeschikte
diersoorten kunnen echter alleen worden begrepen nadat de hogere ontwikkeling al bekend is.
De burgerlijke economie geeft ons op die manier een sleutel tot de antieke enz. Dat is maar
helemaal niet op de manier van die economen die alle historische verschillen door elkaar
halen en in alle vormen van de maatschappij burgerlijke vormen zien‘ (Marx, 1858, 1986).
7. Zie: Curriculum Vitae van Manuel Castells (Castells, 2010c: 10).
8. Alle tabellen en figuren zijn samengebracht in de bijlage 4.
9. Focusgroepen zijn op 25 en 26 november 2009 uitgevoerd aan de UA met twee groepen
studenten van Marokkaanse afkomst: 3 deelnemers focusgroep meisjes (de
eerstejaarsstudenten, leden van de interculturele studentenvereniging Student Focus) en 4
deelnemers focusgroep jongens (laatstejaarsstudenten, leiders van de vereniging Student
Focus). Mannelijke respondenten werden gezien door Marokkaanse medestudenten als
modelstudenten vanwege hun leidende positie in de vereniging Student Focus. Binnen dit
onderzoek probeerden we de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden: ‗Hoe beïnvloedt de
Marokkaanse en Belgische cultuur de identiteit van Marokkaans-Belgische jongeren?‘.
Hierbij werkten we rond zeven thema‘s: opleiding, netwerken, religie, banden met Marokko,
tradities, stereotypering en man-vrouw relaties, die in ons concept als determinanten van
identiteitvorming werden voorgesteld. In het methodologische fiche is de achtergrond van
deelnemers van focusgroepen aangegeven (bijlage 2). Deelnemers vertegenwoordigen tweede
generatie van Marokkaanse gastarbeiders in België. Het kwalitatief onderzoek met
focusgroepen werd opgebouwd in enkele stappen (Mortelmans, 2007). De eerste stap was
formulering van hypothesen (bijlage 3. B), de tweede stap was ‗open coderen‘ (bijlage 3. A).
De derde stap was selectief coderen om de determinanten van multipele etnische
identiteitvorming met elkaar te verbinden. Hiervoor hebben we een grafische voorstelling
gemaakt (figuur 4). Daarna werden resultaten van de focusgroepen samengevat (bijlag 3. C).
De laatste stap was het verkrijgen van de feedback op ons onderzoek (bijlage 3. D). Hier
hebben we ons beperkt tot feedback vanuit de twee mannelijke deelnemers, aangezien de twee
andere mannelijke deelnemers al waren afgestudeerd op het moment van het gesprek
betreffende feedback. De feedback van vrouwelijke deelnemers konden we niet uitvoeren
door gebrek aan tijd.
49
10. Castells (2006b: 19-20) heeft maar in een van zijn recentere werken de hoofdcontradictie
van de informatiemaatschappij geformuleerd in marxistische termen als de toenemende
tegenstelling tussen huidige sociale verhoudingen van productie en de potentiële uitbreiding
van formidabele productieve krachten. Deze hoofdtegenstelling wordt door hem zo verklaard:
hoe meer een hoog productief, innovatief productiestelsel en sociale organisatie van de
netwerkmaatschappij zich ontwikkeld op globale schaal, hoe minder deze kern een
substantiële proportie van marginale bevolking nodig heeft en hoe moeilijker het wordt voor
deze bevolking om achterstand weg te werken.
11. Traditionele organische gemeenschap wordt door Van Dijk (2001: 183, 283) gedefinieerd
als een gemeenschap waarin individuen, huishoudens en andere leef- en werkgemeenschappen
overheersend face-to-face communicatie gebruiken in een gelijke fysieke context.
12. Het werkelijke aantal allochtonen van Marokkaanse herkomst die de grootste niet-
westerse etnische gemeenschap in België vormen, wordt niet weerspiegeld in de officiële
statistieken. De Haas (2007: 3) merkt op dat sinds het midden van de jaren 1960 Marokko
grootschalige migratie van vooral ongeschoolde migranten naar West-Europa heeft ervaren.
Marokkaanse migranten vormen nu een van de grootste en de meest verspreide
migrantengemeenschappen in West-Europa. In 2004 was het aantal legale allochtonen van
Marokkaanse afkomst bijvoorbeeld in Frankrijk meer dan 1.105.000, in Spanje 424.000, in
Nederland 300.000, in Italië 299.000, in België 293.000, in Duitsland 102.000. Volgens Saaf
e.a. (2009: 31) waren er in België in 2006 ongeveer 250.000 Marokkaanse allochtonen met de
Belgische nationaliteit en/of van Marokkaanse herkomst (de illegale immigranten niet
inbegrepen).
13. Zie de Samenvatting van de resultaten van het onderzoek met focusgroepen studenten aan
de UA (bijlage 3 C).
50
Bijlagen
1. Achtergrond van Manuel Castells
Manuel Castells is geboren in 1942 in Spanje in een zeer conservatief gezin. In zijn jonge
jaren werd hij lid van de Catalaanse Socialistische Partij en moest naar Frankrijk vluchten
voor de vervolging van het repressieve Franko regime (Stalder, 2006: 11). In een interview
erkende Castells dat zijn deelname aan de studentenbeweging van 1968 in Parijs zijn analyse
en zijn theorie grondig heeft beïnvloedt, voornamelijk door te laten zien dat instellingen
kunnen worden veranderd, niet alleen door protest, maar door protest verweven met de
belangen en waarden van de samenleving (Kreisler, 2001). Hij vertelde in een ander interview
dat hij in de vroege jaren 1960 een anarchist was, en tussen 1975 en 1979 ophield om een
marxist te zijn, toen hij besefte dat de meeste vragen, waarin hij werd geïnteresseerd
(bijvoorbeeld, gender, stedelijke sociale bewegingen, de verschillen tussen nationaliteiten en
talen), hij niet kon verklaren door het gebruik van klasse als enig analytisch instrument
(Rantanen, 2005: 137).
Tegenwoordig is Manuel Castells professor communicatietechnologie en sociologie
tegelijkertijd verbonden aan de drie universiteiten: de University of Suithern California in Los
Angeles, de Universitat Oberta de Catalunya/Open University of Catalonia in Barcelona en
de University of California in Berkeley. Kennismaking met het Curriculum Vitae van
professor Manuel Castells laat zijn erg brede huidige belangstelling in de sociale
wetenschappen zien, die de volgende richtingen omvat (in volgorde van de belangrijkheid):
sociologie en economie van informatie- en communicatietechnologie, interdisciplinaire
analyse van de Informatiesamenleving, politieke communicatie, theorie van de
netwerksamenleving, technologiebeleid, sociologie van sociale bewegingen, politieke
sociologie, internationale relaties, regionale ontwikkeling, vergelijkende politieke economie,
stedelijke sociologie, vergelijkende urbanisering. De theorie van de netwerksamenleving blijft
dus voor hem nog steeds wetenschappelijk actueel, maar sociologie van communicatie staat
nu op de eerste plaats in zijn onderzoek. Hij is overtuigd dat communicatiemacht in het hart
van de structuur en dynamiek van samenleving is (Castells, 2009: 3).
Castells combineert zijn theoretische studies met het wereldwijde veldwerk in de ruimtelijke
studies. Hij heeft veldonderzoek uitgevoerd in de volgende landen: Frankrijk, Italië, Spanje
(Catalonië inclusief), Canada (Quebec), Chili, Mexico, Nicaragua, de Verenigde Staten
51
(Californië, New York), Hong Kong, Singapore, Taiwan, Zuid Korea, China, Japan, Rusland
(Castells, 2010c).
De bibliografische lijst van wetenschappelijke werken van Manuel Castells in zijn Curriculum
Vitae maakt bekend dat hij auteur of medeauteur van originele 28 boeken en 126 artikelen en
hoofdstukken in boeken is die in de periode 1967-2010 werden gepubliceerd (Castells,
2010c). Manuel Castells is actief zowel in de sociale wetenschap als in de praktijk van vele
invloedrijke internationale commissies en raden, zoals Regeringsraad van het European
Institute of Innovation and Technology (EIT), adviesraad van de Regional Dialogue on the
Information Society in Latijnse Amerika, United Nations, adviesraad van het Asian Media
Information and Communication Center (AMIC). Hij was een raadgever voor regeringen van
14 landen en regionen: Chili, Portugal, Spanje, Andalusië (Spanje), Asturias (Filippijnen),
Ecuador, Mexico, Nicaragua, China, Brazilië, de Russische Federatie, Zuid-Afrika, Finland
en Catalonië (Spanje). Bovendien consulteerde Castells verschillende wereldorganisaties: het
United States Agency for International Development (USAID), UNESCO, het United Nations
Development Program, het International Labor Office (Verenigde Naties), Wereldbank,
OESO, Europese Commissie (Castells, 2010c).
Vooral dankzij de trilogie The Information Age: Economy, Society, and Culture (in drie
boekdelen) (1996-1998) is Castells wereldberoemd geworden en niet alleen in de
academische kringen. De Social Sciences Citation Index geeft Manuel Castells aan als de
vijfde meest geciteerde moderne sociale wetenschapper (na Anthony Giddens, Robert
Putnam, Jurgen Habermas en David Harvey) en de eerste meest geciteerde moderne
communicatiegeleerde ter wereld in de periode 2000-09 (tabel 2). Onze waarneming van
algemene bekendheid van Manuel Castells in vergelijking met die van Karl Marx op het
globale internet (Google) en Russische internet (Yandex) gedurende periode van mart 2010 –
mei 2011 toonde aan dat de populariteit van Castells op Google is in deze periode
aanvankelijk enigszins gedaald, maar bleef toch in de buurt van half miljoen internetpagina‘s.
Gedurende de opstand in de Arabische wereld in de laatste maanden is maar enorme stijging
van dit cijfer op Google waargenomen. Opmerkelijk is de overweldigende algemene
populariteit van klassieker Karl Marx in beide internetvelden met vele miljoenen internet
pagina‘s zowel tijdens als na de relatief lange wereldwijde economische crisis in deze periode
(tabel 3).
52
2. Achtergrond van deelnemers van focusgroepen studenten aan de UA
A. Sociaaldemografische gegevens meisjes
Naam
(schuilnaam)
Malika Samira Nadia
Leeftijd 19 18 19
Geboorteplaats Lier Antwerpen Antwerpen
Geboorteplaats
ouders
Marokko Casablanca
Vader: Cairo, Egypte
Moeder: Casablanca,
Marokko
Nationaliteit Marokkaanse &
Belgische
Belgische &
Marokkaanse
Belgische & Egyptische
Nationaliteit ouders Belgisch Belgisch &
Marokkaans
Vader: Egyptisch
Moeder: Marokkaans
Woonplaats Lier Borgerhout Antwerpen, België
Hoogst behaalde
diploma
ASO Secundair onderwijs ASO (A2)
Gevolgde
studierichting school
(BSO, TSO, ASO)
ASO ASO ASO
Studierichting en
studiejaar aan de UA
1e jaar TEW 1
e jaar Rechten 1
e jaar TEW:
bedrijfskunde
Hoogst behaalde
diploma ouders
Lager onderwijs
Secundair onderwijs
Vader: middelbaar
onderwijs
Moeder: lager onderwijs
Beroep ouders Arbeider,
huisvrouw
Huismoeder Vader: zelfstandige
Moeder: huisvrouw
Burgerlijke staat Ongehuwd Ongehuwd Ongehuwd
Heb je kinderen
(aantal)?
/ / /
Studentenjob
/tijdelijk werk?
/ / /
53
B. Sociaaldemografische gegevens jongens
Naam
(schuilnaam)
Ahmed Younes Bahir Tamir
Leeftijd 22 jaar 21 jaar 21 jaar 25 jaar
Geboorteplaats Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen
Geboorteplaats
ouders
Marokko Marokko Marokko Marokko
Nationaliteit Belg Belg Belg Belg
Nationaliteit
ouders
Belgisch Belgisch Marokkaans Belgisch
Woonplaats Wilrijk,
Antwerpen
Wilrijk,
Antwerpen
Borgerhout,
Antwerpen
Kiel,
Antwerpen
Hoogst behaalde
diploma persoon
Bachelor Sociaal
economische
wetenschappen
Secundair
onderwijs
A2, Boekhouden
Informatica
Master
(universitair)
Gevolgde
studierichting
school (BSO,
TSO, ASO)
ASO ASO (economie –
moderne talen)
TSO ASO
Studierichting
en studiejaar aan
de UA
Master
Sociaalecono-
mische
wetenschappen
Rechten (GT–
traject)
BA2
Handelsweten-
schappen
Master
Internationale
Politiek
Hoogst behaalde
diploma ouders
Lager onderwijs Geen Geen Secundair (TSO)
Beroep ouders Vader: werkloos
Moeder:
huisvrouw
Vader: arbeider
Moeder:
huisvrouw
Vader:
gepensioneerd
Moeder:
huisvrouw
Vader:
onderhoudstech-
nicus
Burgerlijke staat Alleenstaande Alleenstaande Alleenstaande Persoon ten laste
Heb je kinderen
(aantal)?
Geen Geen Geen Geen
Studentenjob
/tijdelijk werk?
In Pizza Hut Geen Geen Bijverdienste
54
3. Methodologisch fiche focusgroepen (codes, hypothesen, samenvatting, feedback)
A. Codes per onderwerp focusgroepen studenten aan de UA
Opleiding
- Opleiding belangrijk om sleutels in handen te hebben (mannen)
- Ouders lagere sociale positie, hadden minder kansen (arbeiders)
- Gemotiveerd door de situatie van de ouders
- Gedemotiveerd door Marokkaanse medestudenten
- Invloed studies oudere broer of zus
- Middelbare school vooral met Belgen, universiteit vooral met Marokkanen
- Weinig rolmodellen
- Concentratie Marokkanen op universiteit => moeilijk Belgische vrienden maken
Netwerken
- Netwerken worden bepaald door woonplaats
- Netwerken worden bepaald door activiteit
- Merendeel vrienden zijn Marokkanen
- Marokkaanse TV voor ontspanning, Al Jazeera voor informatie.
- Gezinnen proberen elk jaar naar Marokko te gaan voor familiaal contact
- Marokko is ook een toeristische bestemming om op vakantie te gaan
- Deelnemers denken dat contacten met Marokko zullen verminderen
- Soort zoekt soort, onbewust proces dat vanzelf gebeurt
- Contact met gelijken verloopt makkelijker
Familie en opvoeding
- Verschil tussen broer en zus komt door bezorgdheid ouders
- Eén respondent merkt geen verschillen met zijn zus
- Vrouwen geven de opvoeding
- Steeds minder kinderen worden geboren
- Geen vertrouwen van de ouders
- Maagd blijven = belangrijk
- Scheiden is mogelijk, maar wordt scheef bekeken.
- Verschil behandeling broer en zus.
55
- Jaloers op openheid van Belgisch gezin
Taal
- Nederlands is meest gebruikte taal
- Mix van talen: met oudere generaties Berbers/Arabisch (context), met jongere
generaties Nederlands.
- Willen tweetaligheid doorgeven: meerwaarde voor identiteit
- Taal: Belgen verschieten als ze goed Nederlands spreken?
- Taal: beiden belangrijk
Cultuur en traditie
- Mannen horen te werken
- Marokkanen moeten er verzorgd uitzien
- Hebben een gastvrije cultuur
- Marokkanen zijn nonchalanter
- Belgen zijn gesloten
- Marokkanen zijn socialer
- Nonchalance zorgt voor minder stress en depressie
- Gebrek aan stiptheid is een cultuurverschil en nadeel
- Mannen zeggen dat vrouwen minder problemen hebben met stiptheid
- Marokkaanse cultuur blijft evolueren, ouders evolueren niet per se mee.
- Uithuwelijking is geen traditie meer, komt minder en minder voor.
- In Marokko heerst corruptie
- Hoofddoek dragen uit eigen wil.
- Sociale druk van meisjes met hoofddoek
- Geen uithuwelijking
- Belgische cultuur: open, spontaan, niet religieus
- Marokkaanse gemeenschap: veel geroddel
- Ergerlijk aan Marokkaanse cultuur: achterbaksheid en ‗zwart-wit mentaliteit‘
- Ergerlijk aan Belgische cultuur: racisme, wel begrijpelijk
- Marokkanen zijn soms ook racistisch
- Hoofddoek: begrip verbod
- Beslissing hoofddoek is serieus
- Verschillen man vrouw zijn puur functioneel (traditie)
56
Religie
- Religie lijkt belangrijker dan cultuur bij botsingen.
- Religie is rode draad over domeinen heen.
- Bewuster omgaan met religie omdat ze in België zijn.
- Eén deelnemer wil heel bewust boodschap van Islam overbrengen, anderen zijn
gematigder
- ―Moslim ben je met je hart‖
- Religie = belangrijk
- Marokkanen in België zijn religieuzer
- Zien zichzelf vooral als Moslim, geloof is het belangrijkste
Stereotypering
- Last van minderwaardige positie/negatieve stereotypering, bv. studieadvies
- Mentale achterstand door labelen van andere als dé Marokkaan
- Marokkanen heel divers, last van stereotypering bij sollicitatie
- Clichés bestaan door gescheiden gemeenschappen
- Stereotypen zullen in toekomst vervagen
- Voelen dat ze worden gelabeld als Marokkaan
Identiteit
- Keuze Belg of Marokkaan heel moeilijk
- Uiteindelijk voelen ze zich vooral Marokkaan tegenover een Belg(ische)-zijn
- Aanpassing aan Belgen en Marokkanen, afhankelijk van de situatie (dubbele
identiteit)
- Zien zichzelf vooral als Moslim, geloof is het belangrijkste
- 60% Marokkaans, 40% Belgisch.
- Willen in België wonen
B. Hypothesen van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA:
1. Belgische Marokkanen zullen moeite hebben met hun identiteitvorming omdat ze
bijzondere relatie blijven hechten aan hun thuisland, terwijl het gastland als een land
van hun toekomst beschouwen.
57
2. Er zal een spanning tussen de vorming van etnische en sociale identiteit zijn omdat het
cultuur van het thuisland nog steeds als de ‗vertrouwde cultuur‘ wordt ervaren en
vandaar de neiging is om zich sterker te identificeren met de cultuur van ‗eigen‘
etnische groep dan met de dominante cultuur.
3. Belgische Marokkanen zullen zich in een ambigue situatie bevinden omdat ze zich
zowel met de Marokkaanse als Belgische cultuur identificeren.
4. De Marokkaanse studenten zullen veel belang hechten aan diploma en opleiding om
hun eigen levenskansen te waarborgen en negatieve stereotypering tegen te gaan.
5. De studentenrespondenten zullen in hogere mate gemengde contacten in de Belgische
maatschappij hebben dan laagopgeleide leden van hun etnische gemeenschap.
6. De studentenrespondenten die meer contacten met thuisland hebben, zullen zich
sterker identificeren als Marokkaan dan als Belg.
7. Wegens de etnicisering van de islam zullen de Belgische Marokkanen een belangrijk
deel van hun ‗Marokkaanse identiteit‘ terugvinden in hun ‗moslim-zijn‘.
C. Samenvatting van de resultaten van het onderzoek met focusgroepen studenten aan de UA
Familiegevoel spelt bij Marokkaanse allochtonen belangrijkere rol dan bij autochtone Belgen.
De opvoeding van meisjes is in Marokkaanse gezinnen veel meer opgelegd door ouders en de
etnische gemeenschap dan de opvoeding van jongens. Verdeling van de gender rollen in
Marokkaanse gezinnen volgt in sterke mate een machopatroon. De deelnemers vinden dat het
Marokkaanse gezin in België naar minder grote gezinnen evolueert met meer gelijke
opvoeding van jongens en meisjes.
Volgens de mannelijke deelnemers moet in de opvoeding niet de cultuur, maar de islamitische
religie centraal staan. Religie is maar erg belangrijk voor alle deelnemers. Vrouwelijke
respondenten willen graag een hoofddoek dragen wanneer ze er klaar voor zijn. Ze begrijpen
echter de beslissing om een hoofddoek op sommige openbare plaatsen te verbieden. Hieruit
blijkt dat in het kader van ons minionderzoek de theorie van Kanmaz (2003) over de
etnicisering van de islam klopt en in het bijzonder in het gastland.
58
Vrijwel alle respondenten waren het er over eens dat de lage sociale positie van hun ouders,
die veelal arbeider of huisvrouw zijn, de belangrijkste motivatie is om een diploma te halen.
Gezien de sociale achtergrond, werd van thuis uit steeds meegegeven dat hoe beter iemands
opleiding is, hoe meer sleutels deze persoon in handen heeft. Deze wil om kansen te benutten
en te waarborgen via opleiding kan gezien worden als het willen strijden tegen externe
grenstrekking door anderen (en zo negatieve stereotypering tegen te gaan), maar kan ook
worden intern vertaald worden door de houding die men aanneemt ten opzichte van zichzelf.
Hieruit kan het veronderstelde belang van opleiding in de hypothese bevestigd worden. Daar
waar vooral verondersteld werd dat men de opleiding belangrijk vond omdat men zich wil
gedragen naar de rol tegenover anderen, kwam in de resultaten de lagere sociale positie van
de ouders naar voor als voornaamste drijfveer. De hypothese dat men negatieve stereotypering
wil tegengaan en de eigen kansen wil waarborgen strookt ook met onze bevindingen. Met het
opzetten van een goed beeld van de groep die ze representeren bleken de respondenten minder
bezig te zijn.
Een andere factor die een invloed bleek te hebben op de motivatie van de vrouwelijke
respondenten is de aanwezigheid van Marokkaanse medestudenten in de aula‘s. Deze wordt
niet als motiverend gezien, maar of dit te wijten is aan het geslacht, studiejaar of andere
factoren is niet duidelijk. De invloed op studies van een oudere broer of zus bleek echter wel
naar voor te komen als bevorderend voor de motivatie, en valt dus te plaatsen onder interne
grenstrekking.
De opleiding die men volgt en de omgeving waarin men leeft heeft een sterke invloed op de
netwerken die men kan en wil uitbouwen.
De mannelijke deelnemers zijn actief in de organisatie van de activiteiten van de interculturele
vereniging van de UA ‗Student Focus‘ en worden door de vrouwelijke deelnemers gezien als
Marokkaanse modelstudenten.
Onderlinge contacten van jongens worden deels ‗opgelegd‘ door hun gezamenlijk volgen van
de islamitische rituelen binnen de Marokkaanse moslimgroep. Buiten de religieuze praktijken
blijft nog een zekere ruimte voor de externe contacten met andere medestudenten.
Interetnische relaties binnen de Marokkaanse gemeenschap tussen Berbers en Arabieren zijn
in België veel intenser dan vroeger bij de ouders van de deelnemers, die in Marokko woonden
in Berber- en Arabierengebieden.
59
De keuze van de woonplaats bepaalt in sterke mate de netwerken van de deelnemers, terwijl
de woonomgeving optreedt als een externe factor van hun netwerken. In een grote stad als
Antwerpen kunnen de grenzen van de sociale contacten van de Marokkaanse jongeren met de
autochtone tegenhangers veel breder getrokken worden dan in een kleine stad als Lier.
Hetzelfde geldt voor de stedelijke buurten met de lage en hoge concentratie van Marokkanen.
De deelnemers menen dat ze minder sociale contacten met autochtonen hebben aan de
universiteit dan tijdens hun secundaire schoolopleiding. Dat verklaren ze zelf door de grotere
omvang van de studiegroep aan de universiteit in vergelijking met de school enerzijds en door
de zoektocht naar de eigen etnische en religieuze referentiekader anderzijds. Meisjes tonen
sterkere motivatie dan de jongens om de sociale contacten buiten eigen etnische netwerken op
te bouwen.
De gestelde hypothese (hoe hoger de opleiding, hoe meer sociale contacten), kan slechts voor
een deel bevestigd worden. Ze lijkt op te gaan tot het einde van de secundaire school, aan de
universiteit blijken de respondenten echter vooral contact te hebben met Marokkaanse Belgen,
dit ondanks de hogere graad van scholing.
De jongens wijzen erop dat de mentale contactdrempel veel lager ligt bij de Marokkanen dan
bij de autochtone medestudenten, omdat de Marokkanen opener en socialer zijn dan de
Vlamingen. Bovendien zijn de contacten binnen de etnische groep minder met vooroordelen
gebonden dan contacten met de Vlamingen. De onderlinge contacten tussen Marokkanen
worden vergemakkelijkt door het meer familiale en gastvrije karakter van de Marokkaanse
cultuur in vergelijking met de Belgische cultuur. De vrouwelijke deelnemers zijn veel
kritischer tegenover de Marokkaanse cultuur dan de mannelijke deelnemers. Voor de meisjes
vormen de ‗achterbaksheden‘ en de ‗zwart-wit mentaliteit‘ van de vele Marokkanen een
hindernis voor de contacten met de Belgen.
De deelnemers beschouwen hun contacten met Marokko als een combinatie van het
familiebezoek en het vakantieverblijf. Ze keken naar de Marokkaanse tv-zenders vooral voor
de ontspanning, terwijl de Arabische zender Al Jazeera voor hen een informatiebron is. De
deelnemers menen dat hun contacten met Marokko in de toekomst zullen verminderen.
Uit de focusgroepen bleek dat het Nederlands algemeen gezien het meest gebruikt werd,
vooral wanneer men met vrienden of generatiegenoten optrekt. Met de oudere generaties
wordt er echter vaak Berbers of Arabisch gesproken. Dit is afhankelijk van de context. Uit de
60
focusgesprekken bleek dat de respondenten beide talen belangrijk vinden en graag
tweetaligheid door willen geven aan hun kinderen, omdat dit belangrijk wordt geacht in de
vorming van hun eigen identiteit. Hierbij valt men terug op interne grenstrekking: door het al
dan niet spreken van een taal geven de respondenten vorm aan hun identiteit, die hen het
gevoel geeft deel uit te maken van een groep. Tot slot kwam ook een interessant element van
externe grenstrekking aan bod. Er werd vermeld dat Belgen vaak versteld staan als ze merken
dat de Marokkaanse Belgen zo goed Nederlands spreken, omdat dit volgens de respondenten
niet van het verwacht wordt.
Alle respondenten gaven aan dat ze zich gelabeld voelen als dé Marokkaan(se). Hieruit
komen twee gevolgen naar boven. Ten eerste heeft dit ook een invloed op hun eigen
zelfbeeld. ―Je ziet jezelf zoals anderen je zien‖, sprak één respondent letterlijk. Door deze
categorisering door anderen voelen ze zichzelf ook meer Marokkaan(se). Ten tweede kan dit
labelen ook zorgen voor een mentale achterstand in sommige gevallen, het gevoel
minderwaardig zijn. Deze last van een minderwaardige positie en van negatieve
stereotypering komt bijvoorbeeld aan bod bij studieadvies in de secundaire school en bij
sollicitatiegesprekken.
Eén van de respondenten gaf aan dat clichés volgens hem in leven blijven door het bestaan
van gescheiden gemeenschappen en gebrekkige kennis van elkaar. Toen we naar omgekeerde
stereotypering hebben gevraagd, hebben mannelijke respondenten aangegeven, dat het van
minder belang is wat de respondenten van Belgen denken, omdat ze zich toch moeten
schikken naar een ander (dominant) model om geaccepteerd te worden. Verder kan gezegd
worden dat in de mannelijke focusgroep naar boven kwam dat de respondenten denken dat
stereotypen in de toekomst zullen vervagen dankzij meer contacten tussen groepen, en alles
zo minder zwart-wit zal worden.
Als afsluiter geven alle respondenten aan dat zij zich zowel Belg als Marokkaan voelen.
Kiezen tussen deze twee identiteiten vinden ze heel moeilijk. Jongens gaven aan dat ze hun
identiteit meer terugvinden in het ―moslim-zijn‖ (religie), dan in hun nationale gevoelens
(cultuur). Uiteindelijk blijkt dat bij een gedwongen keuze tussen Belgische en Marokkaanse
identiteit alle respondenten zich meer Marokkaan dan Belg voelen. Een van de respondenten
geeft hiervoor als verklaring aan dat hij zichzelf ziet zoals hij door anderen gezien wordt.
Daarnaast legt een van de respondenten uit dat zij zich aanpast aan de situatie: als zij met
Belgen is, gedraagt ze zich Belgisch, is zij met Marokkanen dan past ze zich aan hen aan.
61
Ondanks deze identiteitsbeleving van de jongeren blijkt dat ze niet meer in Marokko zouden
kunnen of willen wonen. België is het land waar ze hun toekomst zien, zoals ook gesteld werd
in de hypothese.
Deze interne grenstrekking is duidelijk beïnvloed door externe factoren, zoals naar voren
komt bij de twee respondenten van wie de één uitlegt zich aan te passen aan de situatie en de
ander zijn identiteit bepaald door spiegeling. Zij kiezen niet zelf hun identiteit maar doen dit
aan de hand van hun omgeving.
In de hypothese veronderstelden we dat de deelnemers zich meer Marokkaan zouden voelen
dan Belg en dit wordt bevestigd. Toch is ook de vermelde hybride situatie duidelijk aanwezig
en wordt hun identiteit beïnvloed door verschillende dimensies (niet alleen de Belgische en
Marokkaanse, maar ook de religieuze). Het valt op dat de deelnemers zich onder andere
identificeren met de minderheidsgroep doordat ze worden gezien als lid ervan, en dit doet hen
zich sterker identificeren met de ‗eigen‘ groep, zoals gesteld in de hypothese.
D. Feedback op het eindrapport van focusgroepen studenten aan de UA
De vragen voor feedback werden door mij vooraf doorgestuurd naar de respondenten Younes
(22) en Bahir (22), de persoonlijke gesprekken met hen vonden plaats aan de UA op
05.10.2010.
1. Vinden respondenten zich terug in het eindrapport (en in de samenvatting ervan)?
Bahir: wel. Younes: wel, onze meningen zijn daar juist weergegeven.
2. Hoe beoordelen deelnemers het proces van groepsgesprek?
Bahir: Het was een echt, natuurlijk gesprek, waarbij de gedachten, ervaringen spontaan naar
boven kwamen en het hielp om een beter beeld te krijgen over jezelf als een lid van de
Marokkaanse gemeenschap.
Younes: Er werd naar iedereen geluisterd, de mening van iedereen werd gerespecteerd. De
focusgroepsleiders toonden echte wetenschappelijke interesse voor hun onderzoeksvragen.
3. Vinden respondenten de resultaten accuraat, indien niet, wat is dan de verklaring voor?
62
Bahir: De veralgemening van de resultaten naar de ‘jonge Belgische Marokkanen’ toe is niet
helemaal accuraat. Het moet een onderscheid gemaakt zijn tussen studerende universitaire en
niet studerende jongens. Bijvoorbeeld hebben deze groepen zeer verschillende contacten met
autochtonen. Studenten hebben veel meer contacten met de autochtonen dan niet studenten.
Om de identiteit van niet studerende jongeren te verklaren moeten aparte focusgroepen
worden uitgevoerd.
Younes: De resultaten van de focusgroep jongens stemmen overeen met de andere
onderzoeken naar de invloed van de cultuur op identiteit van de jonge Marokkaanse
allochtonen. De focusgroep was heel accuraat uitgevoerd, ze was niet strikt gestuurd, maar
was heel open. Er was genoeg ruimte aangeboden voor iedere deelnemer om zijn mening uit
te drukken.
4. Zijn de resultaten vertekend door bijvoorbeeld sociaal wenselijke antwoorden op
bepaalde vragen? Indien ja, wat zijn dan de redenen voor?
Bahir: Er was geen sprake van sociaal wenselijke antwoorden in de mannelijke focusgroep.
De antwoorden waren eerlijk.
Younes: Er waren geen sociaal wenselijke antwoorden.
Mijn opmerking: een van de mannelijke respondenten van de focusgroep probeerde een paar
keer te beletten dat een ander deelnemer verder ging spreken over bepaalde aspecten van
man-vrouw relaties in de Marokkaanse gemeenschap in België en Marokko. Deze opmerking
heb ik niet meegedeeld aan de deelnemer van de feedback om te vermijden dat het open
gesprek daardoor werd verhinderd.
5. Wat winden respondenten van de conceptuele schema‘s? (Er waren drie schema‘s ter
beoordeling voorgesteld tijdens de bespreking van het eindrapport: het eerste
methodologische schema – figuur 3, het gecorrigeerde methodologische schema –
figuur 1 en het schema van de identiteitdeterminanten – figuur 4. Rekening houdend
met de feedbackgesprekken was figuur 4 later in deze paper gecorrigeerd)
Bahir: Het eerste grote schema (figuur 3) is beknopt, het tweede ervan (figuur 1) geeft een
beter zicht op de identiteitvorming, de aanpassingen zijn aannemelijk. In het derde schema
(figuur 4) dimensie religie duidt innerlijke beleving, terwijl de kwestie van hoofddoek een
uiterlijk kenmerk voorstelt. Deze twee dingen hangen niet goed samen. Hiërarchie van
63
identiteit duidt beter multipele identiteit dan spectrum ervan, maar dat is maar naar mijn
mening. Het kan zijn dat mensen met een laag onderwijsniveau zich gemakkelijk met een
Marokkaan identificeren, maar voor mij is het moeilijk om zo mijn identiteit te bepalen. Hier
zijn compleet verschillende dingen samengebracht, zoals religie, etniciteit, nationaliteit.
Younes: Het methodologische schema (figuren 3 en 1) heeft een breder kader dan focus
groepsonderzoek. Het grote idee van netwerk in het gecorrigeerde schema lijkt maar niet
direct te passen bij identiteit (figuur 1). Er zijn maar drie belangrijkste dingen als elementen
van cultuurverschillen en identiteit terecht aangeduid: waarden en normen, beleving van
identiteit en participatie. Participatie is in dit geval studeren aan de universiteit en ook
ontwikkeling van tolerantie door de participatie. Het gecorrigeerde schema (figuur 1) is toch
wel beter, het is concreter en meer aangepast aan de onderzoeksvraag. Het derde schema
(figuur 4) vat duidelijk alle thema’s van groepsgesprek samen. Aanduiding van de
belangrijkste determinanten van identiteit is ook begrijpelijk, omdat de identiteit wordt
bepaald vooral door de waarden en participatie (cultuur, religie, netwerken). Het is niet
begrijpelijk waarom ‘achterbaksheid’ als een kenmerk van Marokkaanse cultuur is
voorgesteld. Ik moet daarover de deelnemers van vrouwelijke groep gaan vragen. In plaats
daarvan is misschien beter ‘niet assertief zijn’ als een negatieve eigenschap van Marokkaanse
jongeren aan te geven. Wat hiërarchie van identiteit betreft, is het zeer moeilijk om hierop een
eenduidig antwoord te geven. Zo’n antwoord kan alleen emotioneel zijn. Identiteit wordt niet
op basis van nationaliteit bepaald, maar wel op basis van persoonlijke waarden en ervaring.
Verschil in de relaties tussen man en vrouw ligt niet aan de religie, maar aan de nationale
cultuur. Bijvoorbeeld, is de positie van vrouw in Afghanistan en in Marokko zeer verschillend,
hoewel ze beide islamitische landen zijn.
6. Hoe overdraagbaar, toepasbaar zijn de resultaten van het onderzoek naar andere
situaties, naar andere contexten, naar andere groepen van jonge Marokkaanse
allochtonen?
Bahir: Er is een verschil in de contacten van Marokkaanse jongeren in kleine en grote steden.
In kleine steden is meer contact met de autochtonen dan in grote steden met de grote
homogene etnische gemeenschap. Dus moet hier juist een toepassing op de jongeren
genuanceerd worden.
64
Younes: Het onderzoek moet genuanceerd worden naar de groepen ‘studenten’ en ‘niet-
studenten’, zoals Bahir daarover eerder heeft gezegd. Als zo’n focusgroep met de Belgische
Marokkanen aan de Vrije Universiteit Brussel of de KU Leuven plaatshad, zouden de
resultaten ongeveer dezelfde zijn. Het is maar anders met andere allochtone jongeren.
7. Welke strategieën zullen respondenten gebruiken om de negatieve stereotypering en
‗vals zelfbeeld‘ van de Belgische Marokkanen tegen te gaan? Hoe belangrijk zijn
zulke strategieën?
Bahir: Er moet hier naar de hoofdoorzaken van stereotypering van de Marokkaanse jongeren
worden gekeken. Die hebben mee te maken met de media en het onderwijs. Media zoomen in
op negatieve zaken. Er moet een open discussie erover komen en zo oorzaken van het
probleem aangepakt moeten worden. Opleiding van jongeren is een middel ertegen, de
stereotypering hangt af van wat en hoe je al zelf doet.
Younes: Men moet naar de echte redenen van de stereotypering zoeken, vooral de
verantwoordelijkheid van de media aanstippen. Dialoog tussen allochtonen en autochtonen
moet genuanceerd en niet te algemeen gevoerd worden, om op zo’n manier naar de echte
oorzaken van de achterstand van Marokkaanse jongeren te zoeken, zoals hun discriminatie n
het onderwijs en op de arbeidsmarkt.
8. Welke ontwikkelingen in de identiteit van de Belgische Marokkanen vinden
deelnemers belangrijk?
Bahir: Ik hecht weinig belang aan het Marokkaan- of het Belg-zijn. Hiërarchie van identiteit
spiegelt correct het beeld uit, maar die hangt af van het criterium van de vergelijking. De
verschuiving van Marokkaanse identiteit naar islamitische is al een tijd gaande en zal zich
verder voordoen. Waarom? Omdat de islam meer in het nieuws komt en omwille van
aanvallen op de islam.
Younes: hiërarchie past hier misschien beter dan spectrum, maar op zich is dat niet zo
belangrijk. De vraag of je je vooral moslim, Marokkaan of Belg voelt, is een verkeerde vraag
en ik hoef niet op dezelfde manier het antwoord erop te geven. Identiteit wordt toch vooral
door waarden bepaald, waarbij religie voor mij de voornaamste rol spelt. Dus is voor mij de
religie, islam, iets persoonlijk, innerlijk. Persoonlijke identiteit is belangrijker dan etnische of
nationale identiteit. Ik heb bijvoorbeeld zelf naar islam gezocht.
65
Mijn vraag: Hoe is het dan bijvoorbeeld met een stereotype dat Marokkanen dieven zijn?
Younes: Misschien zijn er veel dieven onder Marokkanen, maar dan moet men naar de
oorzaken zoeken. Als het over islam gaat, is er de regel precies ‘niet stelen’. Ik maak hier
(aan de UA) kennis met de liberale leerstelling, waarin de vrijheid het hoofdprincipe is, maar
niet met de alternatieve, bijvoorbeeld met de socialistische theorieën, waarin de gelijkheid als
het hoofdprincipe wordt beschouwd. Een bredere kijk naar de positie van sociale groepen in
de samenleving zou betere inzicht geven over de strategie van etnische groepen.
Ter aanvulling van de samenvatting van onderzoeksresultaten en de feedback op het
onderzoeksrapport verwijzen we hieronder nog naar de drie tabellen met de korte
commentaren. Tabel 11 geeft de zelfbeeldvorming van de Marokkaanse allochtonen aan in
vergelijking met die van de Turkse allochtonen en de autochtone Vlamingen. Tabel 12 toont
de wederzijdse beeldvorming van de Marokkaanse (en de Turkse) allochtonen en de
autochtone Vlamingen aan. Tabel 13 presenteert etnische, religieuze, nationale en
stadsidentificatie van de tweede generatie van de Marokkaanse en de Turkse allochtonen. In
tabel 14 zijn verschillende aspecten van zelfidentificatie van de Belgische Marokkanen
weergegeven.
66
4. Tabellen en figuren
Tabel 1 Fundamentele tegenstelling tussen het Net en het Zelf in het Informatietijdperk
Aspecten het Net: sociale morfologie van
functionele metanetwerken
het Zelf: multipliciteit van
particularistische rollen/identiteiten
Essentie Open set van onderling verbonden
knooppunten van globale netwerken,
aangedreven door op de micro-
elektronica gebaseerde digitale
informatietechnologieën
Reflexieve bekwaamheid van
individuen en groepen om zichzelf te
begrijpen en hun persoonlijke of
groepsgebonden rol en identiteit te
(her)definiëren en te (her)construeren
Actoren Mondiaal netwerk bepaalt de actoren:
netwerkelite, megastad, massamedia,
netwerkonderneming, netwerkstaat
Actoren - individu, groep, lokaliteit,
gemeenschap en sociale beweging -
scheppen zelf hun eigen netwerk
Reikwijdte Mondiaal: universele cyberruimte Lokaal: gefragmenteerde lokaliteiten
Determinatie Externe determinatie door
programma‘s die aan netwerken hun
doelen en prestatieregels toewijzen
Interne zelfdeterminatie door
individuen en groepen volgens hun
waarden en belangen
Controle Geen controle over wereldeconomie,
controle van mondiale controlecentra
over vervlochten metanetwerken
Zelfcontrole van individuen en
groepen over hun eigen identificatie en
collectieve activiteiten
Macht Globale financiële, politieke en
militaire macht van informationalisme
Lokale sociaal-culturele (contra)macht
van multipele groepsidentiteiten
Doel Maximalisering van globale winst,
politieke en militaire wereldmacht
(Her)bevestiging van culturele en
sociale waarden en betekenissen
Ideologie Neoliberalisme / kosmopolitisme /
(post)modernisme / racisme /
seksisme / globalisme
Conservatisme / nationalisme /
traditionalisme / fundamentalisme /
feminisme / andersglobalisme
Dynamiek Zeer flexibel, wordt geprogrammeerd Relatief stabiel, wordt geconstrueerd
Bewegingsvorm Spontane stromen van informatie,
kapitaal en macht in de ruimte van
stromen: coöperatie / competitie
Zelfbewuste (doelgerichte) sociale
actie in de ruimte van plaatsen: sociaal
discours / sociale strijd
Beweginglogica Dominante binaire logica van globaal
kapitalisme: insluiting / uitsluiting
(naast uitbuiting/kapitaalaccumulatie)
Mensenlogica van identiteitsbeweging
/ andersglobalisme: (her)definitie van
identiteit / mondiale rechtvaardigheid
Bron: tabel 1 is gemaakt op basis van Castells (2000a, 2004, 2009, 2010a, 2010b), Stalder
(1998, 2006), Bouteligier ( 2000), Kreisler (2001), Giddens (1991).
67
Tabel 2 Relative Ranking of a Selected Pool of Leading Scholars in the Social Sciences
by Number of Citations in the Social Science Citation Index, 2000-2009*
Name Citations
Jan 2009-Dec
2009
Rank
Jan 2009-Dec
2009
Citations
2000-2009
Rank
2000-2009
Anthony Giddens 1260 1 9816 1
Robert Putnam 1205 2 8194 2
Jurgen Habermas 918 3 6645 3
David Harvey** 788 4 5165 4
Manuel Castells 674 6 4991 5
Ulrich Beck 749 5 4872 6
Marc Granovetter 594 7 4171 7
Zygmunt Bauman 539 8 3318 8
Daniell Bell** 392 9 2835 9
Saskia Sassen 348 10 2675 10
Amitai Etzioni 200 13 1964 11
David Held 215 11 1912 12
Theda Skocpol 199 14 1815 13
Richard Sennett 203 12 1542 14
Immanuel Wallerstein
Wallerstein
169 16 1438 15
Joseph Nye 184 15 1314 16
Guillermo O‘Donnell
O‘Donnell
149 17 1124 17
Claus Offe 108 18 1115 18
Alain Touraine 93 19 652 19
Mary Kaldor 66 20 541 20
*Refers only to living scholars as of December 2009.
**For frequently cited scholars with common names and several publications, searches brought up
hundreds of citations and it was not always possible to distinguish every single citation to confirm
whether it was authored by the required author or another with the same last name and initial. In such
cases, it is possible that some citations were erroneously included or excluded. Where there was doubt,
the preference was for inclusion rather than exclusion. Therefore, citations for these scholars are more
likely to have been overestimated than underestimated. This provision applies especially to the results
for these scholars.
Bron: online, http://www.manuelcastells.info/en/SSCIsocialranking_eng.pdf, gelezen op 05-01-2011,
(gekleurd door ons), zie ook: Wikipedia, online, http://en.wikipedia.org/wiki/Manuel_Castells, gelezen
op 05/01/2011.
68
Tabel 3 Bekendheid van Manuel Castells en Karl Marx op het Internet
Google Yandex
Manuel
Castells
Karl Marx Manuel
Castells*
Karl Marx
Datum: 02/03/2010
Aantal internetpagina’s 584.000 5.800.000 7.306 5.000.000
Datum: 28/07/2010
Aantal internetpagina’s 526.000 3.610.000 9.151 5.000.000
Datum: 04/01/2011
Aantal internetpagina’s 490.000 6.170.000 24.000 4.000.000
Datum: 04/05/2011
Aantal internetpagina’s 1.040.000 10.900.000 14.000 5.000.000
Bron: tabel 3 is samengesteld op basis van genoteerde door ons gegevens van de
internationale zoekrobot Google en de Russische zoekrobot Yandex: aantal aangetoonde
internetpagina‘s na het klikken op de aangegeven naam op bepaald tijdstip).
*In het Russisch is alleen het boekdeel 1 (samen met het eerste hoofdstuk over de val van de Sovjet-
Unie en het besluit in het boekdeel 3) van de trilogie van Castells ‗The Information Age‘ vertaald. Zie:
Кастельс М. Информационная эпоха: экономика, общество и культура / Пер. с англ. под науч.
ред. О. И. Шкаратана. — М.: ГУ ВШЭ, 2000. — 608 с. (Kastels M., Informationnaja epoha:
ekonomika, obsjestvo i kultura / Per. s angl. pod nautsj. red. O. I. Sjkaratana.- M.: GU VSE, 2000. –
608 s.).
69
Tabel 4 Ideaaltypes van industriële en informationele ontwikkelingswijze volgens
Manuel Castells
Kenmerken
Industriële
ontwikkelingswijze
of het industrialisme
Informationele
ontwikkelingswijze of het
informationalisme
Sociale basis van
ontwikkelingswijze
of dominante
productiewijze
Het industriële kapitalisme,
gebaseerd op productie, toe-
eigening en accumulatie van
surplus(waarde) (voor
investering), gericht op
wereldschaal
Het informationele kapitalisme,
gebaseerd op flexibele
productie, toe-eigening en
accumulatie van
surplus(waarde) (voor
investering), georganiseerd op
wereldschaal
Technologische
hoofdbron van
productiviteit
Introductie van nieuwe
energiebronnen en het
vermogen om het gebruik van
energie doorheen de productie-
en circulatieprocessen te
decentraliseren
Technologie van
kennisproductie,
informatieverwerking en
symbolische communicatie
Structureel
prestatieprincipe
Economische groei of de
maximalisering van
output/surplus
Technologische ontwikkeling
of accumulatie van kennis en
hogere niveau van complexiteit
in informatieverwerking als
bron van verhoging van het
output/surplus
Hoofdkenmerk
van sociale
structuur of
organisatielogica
Dominante logica van grote
hiërarchische corporaties
versus logica van klassenstrijd
en klassencompromis als het
organiserende principe
Dominante logica van
mondiale flexibele
netwerkondernemingen en
sociale stratificatie versus
logica van particularistische
identiteit en communicatie als
het organiserende principe
Ethische fundering
of de ‘geest’ van de
ontwikkelingswijze
Winstmaximalisering volgens
principes van de ‗protestantse
ethiek‘ en het ‗traditionele‘
arbeidsethos
Winstmaximalisering volgens
cultuur van de eindeloze
‗creatieve destructie‘ en de
‗hacker ethiek‘
Bron: tabel 4 is samengesteld op basis van Castells (1983, 2000a, 2009, 2010a, 2010b),
Himanen (2004), Webster (2006).
70
Tabel 5 Verdeling van auteurs volgens de beoordeling van concepten van Castells
Concepten Overwegend
positieve beoordeling
Overwegend
negatieve
beoordeling
Aanvaarding/afwijzing
van sommige ideeën
Stedelijke kwestie/
sociale bewegingen
(voornamelijk vroege
periode van Castells‘
oeuvre: 1977-1983)
Rubin (1986), Ward
& McCann (2006),
Lake (2006), Staeheli
(2006), Mayer (2006),
Miller (2006),
Elliott (1980), Harvey
(1984),
Abu-Lughod (1979),
Zukin (1987), Grönlund
(1999)
Netwerksamenleving/
Informatietijdperk
(voornamelijk
middenperiode van
Castells‘ oeuvre:
1989-2000)
Eflin (1992), Melucci
(1997), Webster
(1998, 2006), Stalder
(1998, 2006), Jeffrey
(1999), Ourm (1999)
Waterman (1999),
Sveinsson (2003)
Barney (2004)
Tilly, (1998), Fuller,
(1999), Jones (1999),
Abell & Reyniers
(2000), Smith (2003),
Peltola (2006),
Gottdiener (2007)
Abu-Lughod (1998),
Megoran (1999), Boli
(1999), Scott (1999),
Grönlund (1999),
Perkmann (1999), Van
Dijk (1999, 2001,
2006), Smart (2000),
Anderson (2000),
Heiskala (2003), Savage
(2005),
Communicatiemacht
(voornamelijk late
periode van Castells‘
oeuvre: 2001-2009)
Dutton (2005), Geser, (2007),
Delfanti (2009),
Fuchs (2009), Van Dijk
(2010),
Bron: tabel 5 is samengesteld op basis van gebruikte wetenschappelijke bronnen.
71
Tabel 6 Typologie van de netwerksamenleving volgens verhouding
connectiviteit/disconnectiviteit
Connectiviteit (insluiting)
Zwak Sterk
Disconnectiviteit
(uitsluiting)
Zwak 1. Potentiële
netwerksamenleving
4. Alternatieve
netwerksamenleving
Sterk 2. Overgangstype
netwerksamenleving
3. Werkelijke
netwerksamenleving
Bron: typologie is gemaakt op basis van Castells (2010a: xxxv, 2000a: 72), Van Dijk (2001:
261-262), Rantanen (2005).
Tabel 7 Typologie van culturele patronen
Globalisering Identificatie
Individualisme Merkconsumentisme Genetwerkt individualisme
Communalisme Kosmopolitisme Multiculturalisme
Bron: Castells (2009:120).
Tabel 8 Identiteitsmodel van Hutnik
Identificatie met de eigen groep
Sterk Zwak
Identificatie
met de
meerderheidgroep
Sterk Integratief Assimilatief
Zwak Dissociatief Gemarginaliseerd
Bron: Hutnik in Van Craen e.a. (2007: 145).
72
Tabel 9 Etnisch religieus identiteitmodel
Moslimidentiteit
Sterk Zwak
Turkse identiteit
Marokkaanse
identiteit
Sterk Complementair Selectief
Zwak Losgekoppeld Assimilatief/Gemarginaliseerd
Bron: Van Craen & Vancluysen (2009: 5), (mijn vertaling).
Tabel 10 Model van totale sociaal-culturele identiteit van een etnisch-culturele groep
Etnisch-cultureel zelfbewustzijn
Sterk Zwak
Sociaalecono-
mische positie
Sterk Complementaire of
sociaal aanvullende identiteit
Substituut-identiteit of sociaal
vervangende identiteit
Zwak Sociale achterstandidentiteit
of gestigmatiseerde identiteit
Ongevormde of
gemarginaliseerde identiteit
Bron: het model is opgesteld op basis van Van Craen e.a. (2007), Giddens (2006: 1035),
O‘Donnell (2007), Cheung (2007) en eigen kwalitatief groepsonderzoek met focusgroepen.
Commentaar op tabel 10
Het begrip ‗totale sociaal-culturele groepsidentiteit‘ wordt hier door ons gebruikt om de
controversiële samenhang tussen etnische en religieuze identiteit enerzijds en sociale identiteit
(Giddens, 2006: 1035) anderzijds en ermee gepaard gaande onzekerheid in de
identiteitvorming in het Informatietijdperk (Cheung, 2007) aan te duiden. Dat sluit niet uit dat
culturele en sociale identiteiten kunnen worden onderscheiden naar hun rol in de constructie
van betekenis: identiteiten zijn sterkere bronnen van betekenis dan rollen wegens het proces
van zelfconstructie en individuatie die ze in zich sluiten (Castells, 2010b: 7). Aanvullende
type identiteit lijkt ons het meest aangepast aan het idee van de multiculturele samenleving.
73
Tabel 11 Zelfbeeldvorming van Marokkaanse en Turkse allochtonen en autochtone
Vlamingen in de twee Limburgse ex-mijngemeenten (Genk en Houthalen-Helchteren)
Aspecten van
zelfbeeldvorming
Marokkaanse
allochtonen
(N=191)
Turkse allochtonen
(N=265)
Autochtone
Vlamingen
(N=284)
Positieve aspecten Percentage antwoorden ‘helemaal eens’ plus ‘eerder eens’ in
de zelfbeoordeling op de vijf niveauschaal
Vriendelijk 86,6% 71,1% 63,5%
Netjes 79,1% 66,8% 67,0%
Hulpvaardig 86,2% 85,4% 50,8%
Eerlijk 60,8% 52,9% 42,7%
Sociaal 86,1% 68,9% 58,8%
Verdraagzaam 75,3% 68,1% 51,4%
Harde werkers 79,3% 70,1% 64,9%
Negatieve aspecten Percentage antwoorden ‘helemaal oneens’ plus ‘eerder
oneens’ in de zelfbeoordeling op de vijf niveauschaal
Racisten 62,3% 70,9% 35,7%
Profiteurs 61,4% 54,4% 52,6%
Bron: tabel 11 is samengesteld door ons op basis van tabellen van Van Craen e.a. (2007: 188-
196).
Commentaar op tabel 11: Marokkanen beoordelen zichzelf zeer hoog op bijna alle positieve
aspecten van de beeldvorming en hoog met betrekking tot de ontkenning van negatieve
aspecten van de zelfbeeldvorming. De zelfbeoordeling van Marokkaanse allochtonen is in alle
aspecten aanzienlijk hoger dan die van Vlaamse autochtonen en hoger in vergelijking met de
Turkse allochtonen in alle positieve aspecten en ongeveer gelijk in de ontkenning van
negatieve aspecten.
74
Tabel 12 Beeldvorming over Marokkaanse allochtonen en autochtone Vlamingen in de
twee Limburgse ex-mijngemeenten (Genk en Houthalen-Helchteren)
Aspecten van
beeldvorming
Beeldvorming over Marokkaanse
allochtonen van
Beeldvorming over autochtone
Vlamingen van
Turkse
allochtonen
Autochtone
Vlamingen
Marokkaanse
allochtonen
Turkse
allochtonen
Positieve
aspecten
Percentage antwoorden ‘helemaal eens’ plus ‘eerder eens’ in de
beoordeling op de vijf niveauschaal
Vriendelijk 46,1% 49,0% 63,7% 51,4%
Netjes 30,5% 35,1% 68,1% 56,9%
Hulpvaardig 47,1% 39,7% 55,3% 40,9%
Eerlijk 28,5% 24,0% 55,5% 45,7%
Sociaal 45,1% 41,9% 47,5% 65,5%
Verdraagzaam 40,6% 26,3% 37,6% 45,1%
Harde werkers 31,3% 18,5% 63,1% 57,6%
Negatieve
aspecten
Percentage antwoorden ‘helemaal oneens’ plus ‘eerder oneens’ in de
beoordeling op de vijf niveauschaal
Racisten 50,5% 22,3% 28,0% 20,7%
Profiteurs 28,5% 23,4% 50,0% 36,8%
Bron: tabel 12 is samengesteld door ons op basis van tabellen van Van Craen e.a. (2007: 188-
190, 194-196).
Commentaar op de tabel 12: Alle aspecten van de beeldvorming over Marokkaanse
allochtonen zijn door Turkse allochtonen en Vlaamse autochtonen aanzienlijk lager
beoordeeld dan in de zelfbeoordeling van Marokkaanse allochtonen. Beoordeling van Turkse
allochtonen over Marokkaanse allochtonen is over het algemeen gunstiger dan die van
Vlaamse allochtonen, vooral wat betreft verdraagzaamheid, arbeidsethos en ontkenning van
het racist-zijn. Vergelijking van de gegevens in de tabellen 11 en 12 toont duidelijk een kloof
tussen interne en externe beeldvorming van Marokkaanse allochtonen. Hoe komt dat? Ofwel
is het zelfbeeld van Marokkaanse allochtonen ‗te hoog‘, ofwel is hun beoordeling door Turkse
allochtonen en Vlaamse autochtonen ‗te laag‘. Marokkaanse allochtonen moeten dus
waarschijnlijk proberen deze kloof te dichten door kritischere zelfbeoordeling, anderzijds
75
moeten Vlaamse autochtonen de inspanningen van Marokkaanse allochtonen proberen beter
te waarderen die de leden van de Marokkaanse gemeenschap zullen doen om de genoemde en
andere aspecten van hun negatieve externe beeldvorming te verbeteren. Te meer daar de
beeldvorming van Marokkaanse allochtonen over autochtone Vlamingen is in het algemeen
aanzienlijk gunstiger dan die van Turkse allochtonen ( met de opmerkelijke uitzondering van
de twee aspecten: het sociaal-zijn en het verdraagzaam-zijn).
Tabel 13. Etnische, religieuze, nationale en stadsidentificatie van de tweede generatie.
Gemiddelde en standaardafwijking per groep en stad*
Identificatie met:
etniciteit religie natiestaat stad
Antwerpen Turkse 2e generatie 4.15
(1.26)
4.06
(1.39)
2.37
(1.90)
2.95
(1.79) Marokkaanse 2
e generatie 3.87
(1.46)
4.18
(1.33)
2.90
(1.84)
3.17
(1.73) Brussel Turkse 2
e generatie 3.91
(1.44)
3.16
(1.92)
2.98
(1.71)
2.91
(1.88) Marokkaanse 2
e generatie 3.99
(1.36)
4.12
(1.46)
2.94
(1.78)
3.28
(1.63) Amsterdam Turkse 2
e generatie 4.05
(1.14)
4.02
(1.23)
3.19
(1.17)
3.74
(1.17) Marokkaanse 2
e generatie 4.14
(0.95)
4.18
(1.15)
3.27
(1.23)
3.90
(1.00) Rotterdam Turkse 2
e generatie 4.19
(0.97)
4.22
(1.17)
3.02
(1.21)
3.69
(1.21) Marokkaanse 2
e generatie 4.03
(0.97)
4.27
(1.04)
3.24
(1.14)
3.96
(1.07) Stockholm Turkse 2
e generatie 3.93
(1.01)
3.75
(1.46)
3.01
(1.36)
3.70
(1.34)
*Identificatie is gemeten met de vraag: Hoe sterk voelt u zich…? Turks/Marokkaans voor etnische
identificatie, moslim voor religieuze identificatie, Belg/Nederlander/Zweed voor nationale
identificatie en Antwerpenaar/Brusselaar/enz. voor stadsidentificatie. Antwoorden werden gegeven
op een 5-puntsschaal waarbij 1 staat voor ‗zeer zwak‘ en 5 voor ‗zeer sterk‘.
Bron: Fleischmann & Phalet (s.d.: 6).
Commentaar op de tabel 13: De gepresenteerde survey data betreft de kinderen van de
Marokkaanse en Turkse gastarbeiders (tussen 18 en 35 jaar) in de vier grote steden van
België, Nederland en Zweden in het kader van het project The Integration of the European
Second generation‘ (Fleischmann & Phalet, 2010: 9). De gegevens laten onder andere zien
76
dat een grotere mate van identificatie als Turk/Marokkaan en als moslim gaat gepaard met
een lagere mate van identificatie als Belg/Nederlander/Zweed en als
Antwerpenaar/Brusselaar/enz. Uit dit internationaal onderzoek blijkt dat een bedreigde
allochtone identiteit van grote invloed is op de samenhang tussen minderheidsidentiteiten en
overkoepelende (nationale en stedelijke) identiteiten. De onderzoeksbevindingen wijzen
maar ook de manier waarop een positieve samenhang tussen deze identiteiten kan worden
bevorderd. Zowel effectief optreden tegen etnische en religieuze discriminatie als de
verbetering van de relaties tussen allochtonen en autochtonen op het lokale niveau zal
bijdragen tot het wegnemen van identiteitsdreiging bij de Marokkaanse en Turkse tweede
generatie (Fleischmann & Phalet, s.d.: 10).
Tabel 14 Aspecten van identificatie van de Belgische Marokkanen naar hun voorkeur
(%) (N=401)
Vrouwen Mannen Totaal
Moslim 38,9 33,5 36,2
Belgische Marokkaan(se) 19,7 27,6 23,7
Marokkaanse moslim 21,2 24,6 22,9
Marokkaan(se) 12,6 12,3 12,5
Wereldburger 12,1 12,3 12,2
Belgische nationaliteit 8,6 6,9 7,7
Arabier/Berber/Sahraoui 5,6 7,9 6,7
Maghrebijn 6,1 3,4 4,7
Marokkaanse Europeaan/Europese 1,0 1,0 1,0
EU-burger 1,0 0,5 0,7
Belg van Marokkaanse afkomst en van het islamitisch
geloof
0,5 0 0,7
Geen antwoord 0 1,5 0,7
Bron: Saaf, Hida & Aghbal (2009: 108)
77
Figuur 1. Conceptueel procesmodel van de multipele/complexe identiteitvorming bij de
Belgische (Vlaamse) Marokkanen in de multiculturele informatiemaatschappij
Bron: Het model werd gemaakt op basis van Wimmer (2008), Lamont & Molnàr (2002), Van
Craen, Vancluysen en Ackaert (2007), Van Craen & Vancluysen (2009), Jenkins (2008),
Saaf, Hida & Aghbal (2009), Timmerman & Vranken (2001), Hogg (2005), Bourdieu, (1986),
Castells (2000a, 2004, 2009, 2010a, 2010b) en een eigen kwalitatieve survey met
focusgroepen aan de UA (Van Belleghem e.a., 2009).
Contexten/structuren:
A. Economisch veld
Productiewijze:
Globaal kapitalisme
Ontwikkelingswijze:
Informationalisme
B. Sociaal veld
Institutionele orde
Machtsverdeling
Politieke netwerken
Sociale netwerken
Etnische netwerken
Grensdimensies:
Sociale sluiting
Politieke opvallendheid
Historische stabiliteit
Culturele differentiatie
Identiteitconstructie
Belgische (Vlaamse)
Marokkanen:
Microniveau
(individu/gezin)
Mesoniveau
(gemeenschap/stad/
provincie/Vlaanderen
Macro-/supraniveau
(België/de EU-burger)
Mondiaal niveau
(diaspora/umma/
wereldburgerschap)
Taal/kennis
Waarden/normen
Identiteitbeleving
Beeldvorming
Verwachtingen
Cu
ltu
rele
ver
sch
ille
n t
uss
en M
aro
kko
en
Bel
gië
Perceptie
Consensusgraad: cohesie/spanning
(machtsongelijkheidgraad)
Exogene verschuivingen (nieuwe
technologieën, structuren,
instellingen, middelen en actoren)
Gedrag
Exogene afwijking (diffusie
van nieuwe grensvormende
strategieën op diverse
plaatsen en niveaus)
Vertrouwen
Strategieën
Participatie
Strategische interactie
tussen Marokkaanse en
andere minderheden en
autochtone meerderheid
Verschil/gelijkenis
Endogene verandering
(bedoelde en
onbedoelde gevolgen)
Padafhankelijkheid (identificatiegraad)
78
Figuur 2. Een processueel model van het vormen en veranderen van etnische grenzen
(mijn vertaling)
Bron: Wimmer (2008: 1009).
79
Figuur 3. Conceptueel procesmodel van multipele niveaus ‘Invloed van de eigen en de
Vlaamse cultuur op Belgische Marokkanen’
Bron: Het model werd gemaakt op basis van Wimmer (2008), Lamont & Molnàr (2002), Van Craen,
Vancluysen en Ackaert (2007), Van Craen & Vancluysen (2009), Jenkins (2008), Saaf, Hida &
Aghbal (2009) en de eigen kwalitatieve survey (Van Belleghem e.a., 2009).
Context/Structuren
van het sociaal veld:
Institutionele orde
Machtsverdeling
Politieke netwerken
Sociale netwerken
Etnische netwerken
Grensdimensies:
Sociale sluiting
Politieke opvallendheid
Historische stabiliteit
Culturele differentiatie
Multipele identiteit
Belgische
Marokkanen:
Macroniveau
(EU, België)
Mesoniveau
(Vlaanderen, locale
gemeenschappen)
Microniveau
(gezin, individu)
Kennis
Distinctie
Beoordeling
Beleving
Verklaring
Cu
ltu
rele
ver
sch
ille
n t
uss
en M
aro
kk
o e
n B
elgië
Perceptie
Karakter van de consensus
(machtsongelijkheidgraad/
consensusomvang)
Exogene verschuivingen (nieuwe instituties,
middelen, actoren en netwerken)
Gedrag
Exogene afwijking
(diffusie van nieuwe
individuele en
collectieve
grensstrategieën)
Verwachtingen
Strategieën
Strategische interactie
tussen Marokkaanse en
andere etnische
minderheden en
autochtone meerderheid
Padafhankelijkheid (identificatiegraad)
Endogene verandering
(bedoelde en
onbedoelde gevolgen)
80
Figuur 4 Determinanten van multipele etnische identiteit van Belgisch-Marokkaanse
studenten (zelfbeeld)
Bron: figuur 4 is gemaakt op basis van de kwalitatieve survey met focusgroepen
Marokkaanse allochtone studenten aan de UA (Van Belleghem e.a., 2009).
Toelichting op de figuur 4
Identiteit van Marokkaans-Belgische studenten wordt gevormd door de opvoeding in het
gezin, de invloed van de gemeenschap en maatschappelijke participatie (drie determinanten
links). De participatie betekent hier voor de respondenten vooral universitaire opleiding. Ze
hebben uitgebreide netwerken binnen en buiten eigen gemeenschap. De meertaligheid spelt
hier onmisbare rol. De invloed van islam is zeer belangrijk ook voor de tweede generatie van
jonge Belgische Marokkanen. Het uit zich bijvoorbeeld in het bewuste kledinggedrag van
Dominantie interne
netwerken, belang van
externe sociale
contacten
Rangorde/spectrum
identiteitbeleving:
1) moslim
2) Marokkaan(se)
3) Belg(ische)
Marokkaanse cultuur is
familiaal, gastvrij, maar
gedoogt nonchalance
en terughoudendheid
Religie (islam) als een
bewuste keuze en rode
draad over
levensdomeinen heen
Opleiding als sleutel
tot levenskansen,
belang van allochtone
rolmodellen
Meertaligheid
(Nederlands naast
Arabisch/Berbers) als
een meerwaarde
Conservatisme/prog-
ressiviteit: opvoeding
jongens/meisjes,
man/vrouw relaties
Mentale achterstand
(vals zelfbeeld) door
externe negatieve
stereotypering
Identiteit
Belgisch-
Marokkaanse
studenten
81
meisjes volgens islamitische voorschriften. Alle deelnemers beweren dat islam hun bewuste
keuze is. Vooral determinanten ‗islam‘ en ‗cultuurverschil‘ zorgen voor de externe negatieve
stereotypering. Dat draagt bij tot de mentale achterstand van Marokkaanse jongeren. In de
identiteitbeleving van Marokkaans-Belgische studenten komt rangorde van de multipele
identiteit op de eerste plaats in vergelijking met spectrum ervan (moslim, Marokkaan, Belg).
Zeer belangrijk is dat alle determinanten van identiteit voortdurend aan het veranderen zijn.
Zo is door de deelnemers evolutie naar een meer gelijke houding ten opzichte van opvoeding
van jongens en meisjes en man-vrouw relaties aangemeeld. Respondenten proberen hun
vriendenkroeg uit te breiden in het omgaan met Vlaamse autochtone studenten. Ze
verwachten dat de negatieve stereotypering van Marokkaanse allochtone jongeren in de
toekomst zal vervagen. Hiërarchie van identiteit zal daardoor waarschijnlijk vlakker worden.
Cultuur, religie en netwerken via het prisma van de eigen keuze dienen als knoppunten van de
identiteitvorming van de Belgisch-Marokkaanse studenten.
Figuur 5 Integratie en sociale cohesie
Bron: Van Craene & Vancluysen (2009: 3), (mijn vertaling).
taal
cultureel kapitaal
sociaal kapitaal
waarden
identiteit
opleiding
arbeid
inkomen
huisvesting
politieke rechten
SOCIALE COHESIE
STRUCTURELE INTEGRATIE
SOCIAAL-CULTURELE INTEGRATIE
wederzijdse beeldvorming
discriminatie
solidariteit
veiligheid
vertrouwen
82
Figuur 6 Vier acculturatiestrategieën gebaseerd op twee kwesties – visies van etnisch-
culturele groepen (links) en van bredere maatschappij (rechts)
Kwestie 1: Het behoud van erfenis van eigen cultuur en identiteit
Kwestie 2: Relaties gezocht met andere groepen
Strategieën van etnisch-culturele groepen
Strategieën van bredere maatschappij
Bron: Berry (2003: 23), (mijn vertaling).
+
__
__ __ + +
Integratie Muliticul-
turalisme
Assimilatie Smeltkroes
Separatie Margina-
lisatie
Segregatie Uitsluiting
83
Bibliografie
Abell, A. & Reyniers, D. (2000), ‗On the failure of social theory‘ (review article) in British
Journal of Sociology, 51, 4: 739–750
Abu-Lughod, J. (1979), ‗Marxist Urban Sociology‘ (books review: The Urban Question: A
Marxist Approach, by Manuel Castells; Social Justice and the City, by David Harvey; Urban
Sociology: Critical Essays, edited by C. G. Pickvance) in Contemporary Sociology, 8, 2: 192-
196
Abu-Lughod, J. (1998), ‗The Information Age: Economy, Society and Culture, Vol. 2: The
Power of Identity by Manuel Castells‘ (review) in Contemporary Sociology, 27, 2: 163-164
AlSayyad, N. & Castells, M. (2002), ‗Introduction: Islam and the Changing Identity of
Europe‘, 1-6 in AlSayyad, N. & Castells, M. (Eds.) (2002), Muslim Europe or Euro-Islam.
Politics, Culture, and Citizenship in the Age of Globalization, London: Lexington Books, 204
p.
AlSayyad, N. (2002), ‗Muslim Europe or Euro-Islam: On the Discourses of Identity and
Culture‘, 9-29 in AlSayyad, N. & Castells, M. (Eds.), Muslim Europe or Euro-Islam. Politics,
Culture, and Citizenship in the Age of Globalization, London: Lexington Books, 204 p.
Anderson, Jr. W. R. (2000), ‗Manuel Castells and the Decline of Twentieth-Century
Sociology‘ (review essay The Information Age: Economy, Society, and Culture, Volumes 1,
2, 3) in The Quarterly Journal of Austrian Economics, 3, 4: 77-89
Barney, D. (2005), The Network Society, Cambridge, U.K.: Polity Press, 208 p.
Berry, J. W. (2003). ‗Conceptual approaches to acculturation‘, 17-37 in K. Chung, P. Balls-
Organista & G. Marin (Eds.), Acculturation: Advances in Theory, Measurement, and Applied
Research, Washington: American Psychological Association Press.
Boli, J. (1999), ‗End of Millennium, vol. 3 of The Information Age: Economy, Society, and
Culture. By Manuel Castells‘ (book review) in American Journal of Sociology, 104, 6: 1843-
1844
Bourdieu, P. (1986), ‗The forms of capital‘, 241-58 in Richardson, J., Handbook of Theory
and Research for the Sociology of Education, Westport, CT: Greenwood
84
Bouteligier, S. (2009), Does networked globalization need networked governance? An inquiry
into the applicability of the network metaphor to global environmental governance (Working
Paper No. 23), Leuven: Leuven Centre for Global Governance Studies, 35 p.
Bryman, A. (2004), Social Research Methods, second edition, New York: Oxford University
Press, 592 p.
Castells, M. (2010c), Professor Manuel Castells, Curriculum Vitae en Bibliografie, online, 50
p., http://www.scribd.com/doc/33064878/Professor-Manuel-Castells-Curriculum-Vitae-and-
Bibliography-2010, gelezen op 05-01-2011
Castells, M. (1977), The Urban Question: A Marxist Approach, Cambridge: The MIT Press,
502 p.
Castells, M. (1983), The City and the Grassroots: A Cross-cultural Theory of Urban Social
Movements, California: University of California Press, 450 p.
Castells, M. (1989), The Informational City: Information Technology, Economic
Restructuring, and the Urban-Regional Process, Oxford: Blackwell Publishers Ltd, 402 p.
Castells, M. (2000a), End of Millennium (The Information Age: Economy, Society and
Culture, Vol. III. 2 ed.), Oxford/Malden: Blackwell Publishers Ltd, 464 p.
Castells, M. (2000b), ‗Materials for an exploratory theory of the network society‘ in British
Journal of Sociology, 51, 1: 5–24
Castells, M. (2000c), ‗Toward a Sociology of the Network Society‘ in Contemporary
Sociology, 29, 5: 693-699
Castells, M. (2000d), The Rise of the Fourth World‘, 348-354 in Held, D. & McGrew, A.
(ed.), The Global Transformations Reader: An Introduction to the Globalization Debate,
Cambridge: Polity Press
Castells, M. (2004), ‗Informationalism, networks, and the network society: a theoretical
blueprint‘, 3-45 in Castells, M. (ed.), The network society: a cross-cultural perspective,
Northampton, MA: Edward Elgar, 464 p.
Castells, M. (2006a), ‗Globalisation and identity. A comparative perspective‘ in Transfer, 1:
56-67
85
Castells, M. (2006b), ‗The Network Society: from Knowledge to Policy‘, 3-22 in Castells, M.
& Cardoso, G. (eds.), The Network Society: From Knowledge to Policy, Washington, DC:
Johns Hopkins Center for Transatlantic Relations, 460 p.
Castells, M. (2009), Communication Power, Oxford: Oxford University Press, 608 p.
Castells, M. (2010a), The Rise of the Network Society (The Information Age: Economy,
Society and Culture, Vol. I. 2 ed.), Chichester: Wiley-Blackwell, 656 p.
Castells, M. (2010b), The Power of Identity (The Information Age: Economy, Society and
Culture, Vol. II. 2 ed.), Malden/ Oxford/ Carlton: Blackwell Publishing Ltd, 584 p.
Ceuppens, B. (2006), ‗Allochthons, Colonizers, and Scroungers: Exclusionary Populism in
Belgium‘ in African Studies Review, 49, 2: 147-186
CGKR (2009), Migraties en migrantenpopulaties in België. Statistisch en demografisch
verslag 2008, Brussel: Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding,
186 p.
Cheung, C. (2007), ‗Identity Construction and Self-presentation on Personal Homepages.
Emancipatory potentials and reality constraints‘, 273-285 in Bell, D. & Kennedy, B. M. (eds.)
The Cybercultures Reader, Second Edition, London/New York: Routledge, 797 p.
Corluy, V., Marx, I. & Verbist, G. (2011), Employment chances and changes of immigrants in
Belgium: the impact of citizenship, working paper no. 11/07, Antwerpen: Universiteit
Antwerpen, 26 p.
Dagevos, J. & Gijsberts, M. (red.) (2007), Jaarrapport integratie 2007, Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau, 330 p.
De Haas, H. (2007), The impact of international migration on social and economic
development in Moroccan sending regions: a review of the empirical literature. International
Migration Institute. Paper 3, Oxford: University of Oxford, 45 p.
De Walsche, A. (2005), ‗Globalisering: Manuel Castells: Verwerping is een positief signaal‘
in MO*, 22-09-2005, (online), 4 p.,
http://www.globalisering.com/index.php?page=3&articleId=330, gelezen op 29-07-2010
86
Delfanti, A. (2009), ‗Too much power to the networks (review: Manuel Castells,
Communication power, 2009)‘ in Journal of Science Communication, 8, 4: 1-2
Dutton, W. H. (2005), ‗Manuel Castells (2004), The Network Society: A Cross-Cultural
Perspective‘ (a book review) in New Media Society, 7: 857-860
Ederveen, S., Dekker, P., Van der Horst, A. e.a. (2005), Bestemming Europa. Immigratie en
Integratie in de Europese Unie. Europese Verkenning 2. Bijlage bij de Staat van de Europese
Unie 2005, Den Haag: Centraal Planbureau & Sociaal en Cultureel Planbureau, 122 p.
Eflin, J. (1992), ‗The Informational City: Information Technology, Economic Restructuring,
and the Urban-Regional Process door Manuel Castells, 1989‘ (book review) in Annals of the
Association of American Geographers, 82, 1: 152-154
Elliott, B. (1980), ‗Manuel Castells and the New Urban Sociology‘ (reviewed works: City,
Class and Power by Manuel Castells; The Urban Question: A Marxist Approach by Manuel
Castells; Monopolville: L‘enpreprise, l‘etat, l‘urbain by Manuel Castells; Francis Godard) in
The British Journal of Sociology, 31, 1: 151-158
Fleischmann, F. & Phalet, K. (2010), ‗Identity multiplicity among the Muslim second
generation in European cities: where are religious ethnic identities compatible or conflicting
with civic identities?‘ (Discussion paper), Berlijn: WZB, 22 p.
Fleischmann, F. & Phalet, K. (s.d.), Meervoudige identiteiten van de Turkse en Marokkaanse
tweede generatie. Een vergelijkend onderzoek naar conflict en verenigbaarheid van etnische,
religieuze, nationale en stadsidentiteiten Antwerpen, Brussel, Rotterdam, Amsterdam &
Stockholm (onderzoek voor de Stad Antwerpen), Antwerpen: CESO, 15 p., online
http://soc.kuleuven.be/web/files/6/34/MeervoudigeidentiteitentweedegeneratieAntwerpen.pdf,
gelezen op 09-12-2010
Fuchs, C. (2009), ‗Some Reflection on Manuel Castells‘ Book ‗Communication Power‘ in
TripleC, 7, 1: 94-108
Fuller, S. (1999), ‗The Information Age: Economy, Society and Culture by Manuel Castells‘
(review essay: vol. I, II, III) in Science, Technology, & Human Values, 24, 1: 159-166
Geets, J. (2010), De arbeidsmarktpositie van (hoog)geschoolde immigranten: Een
vergelijkende kwantitatieve studie van autochtonen en immigranten op basis van de enquête
87
naar de arbeidskrachten met bijzondere aandacht voor ‘overkwalificatie’ (rapport),
Antwerpen/Hasselt: Steunpunt Gelijkekansenbeleid, 288 p.
Geser, H. (2007), ‗Mobile Communication and Society: A Global Perspective, by Manuel
Castells M., Jack Linchuan Qiu, Mireia Fernàndez-Ardèvol, and Araba Sey‘ (2006) (book
review) in Contemporary Sociology, 36, 5: 444-446
Giddens, A. (1991), Modernity and Self-identity: Self and Society in the Late Modern Age,
Stanford, CA: Stanford U Press, 263 p.
Giddens, A. (2006), Sociology, 5th
edition, Cambridge: Polity Press, 1094 p.
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (red.) (2009), Jaarrapport integratie 2009, Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau, 264 p.
Gottdiener, M. (2007), ‗Manuel Castells: The Theory of the Network Society‘, by Felix
Stalder. Review in Contemporary Sociology, 36, 3: 288-289
Grönlund, B. (1999), ‗’The Urban Question’ and ‘The Rise of the Network Society’ – Manuel
Castells confronted’, (online), 25 p.
http://www.acturban.org/biennial/doc_planners/urban_question_network%20society_castells_
confronted.htm, gelezen op 04-03-2010
Hardt, M. & Negri, A. (2000), Empire, Cambridge: Harvard University Press, 478 p.
Hartsock, N. (2006), ‗Globalization and Primitive Accumulation: The Contribution of David
Harvey‘s Dialectical Marxism‘, 167-190 in Castree, N. & Gregory, D. (eds.), David Harvey.
A Critical Reader, Malden/Oxford/Carlton: Blackwell, 324 p.
Harvey, D. (2006), Space as a Keyword, 270-293 in Castree, N. & Gregory, D. (eds.), David
Harvey. A Critical Reader, Malden/Oxford/Carlton: Blackwell, 324 p.
Harvey, M. (1984), ‗Romantic Marxism: Love Is (Still) Not Enough‘ (book review The City
and the Grassroots: A Cross-Cultural Theory of Urban Social Movements by Manuel
Castells) in Contemporary Sociology, 13, 2: 141-143
Haug, S. & Pointner, S. (2007), ‗Sozialkapital und Migration‗, in Kölner Zeitschrift für
Soziologie und Psychologie, 47: 367-396
88
Heiskala, R. (2003), ‗Informational revolution, the net and cultural identity. A conceptual
critique of Manuel Castells‘s The Information Age‘ in European Journal of Cultural Studies,
6, 2: 233-245
Himanen, P. (2004), ‗The hacker ethic as the culture of the information age‘, 420-431 in
Castells, M. (ed.), The network society: a cross-cultural perspective, Northampton, MA:
Edward Elgar, 464 p.
Hogg, M. A. (2005), ‗Social Identity‘, 462-479 in Leary, M. R. & Tangney, J. P. (eds),
Handbook of self and identity, Guilford Press, 703 p.
Jaros, S. & Sells, L. (2004), ‗Jacques‘s (2000) Call for a Knowledge Theory of Value:
Implications for Labour Process Theory‘ in Electronic Journal of Radical Organization
Theory, 8, 1: 1-17, (online), http://www.mngt.waikato.ac.nz/ejrot/Vol8_1new/Jaros.pdf,
gelezen op 02-03-2010
Jeffrey, C. (1999), ‘Castells, Manuel 1996: The rise of the network society. Volume I of The
information age: economy, society and culture‘ (book review) in International Journal of
Urban and Regional Research, 23, 2: 397-398
Jenkins, R. (2008), Rethinking Ethnicity. Arguments and Explorations. (2nd Edition), London:
Sage, 207 p.
Jessop, B. (2003), ‗Informational Capitalism and Empire: The Postmarxist Celebration of US
Hegemony in a New World Order‘ in Studies in Political Economy, 71/72: 39-58
Jones, A. (1999) ‗Castells, Manuel 1998: End of the millennium. Volume 3 of The
information age: economy, society and culture‘ (book review) in International Journal of
Urban and Regional Research, 23, 2: 400-402
Kanmaz, M. (2003), ‗Onze nationaliteit is onze godsdienst‘. Islam als ‗identity marker‖ bij
jonge Marokkaanse moslims in Gent‘, 115-134 in Foblets, M.-C. en Cornelis, E. (eds.),
Migratie, zijn wij uw kinderen? Identiteitsbeleving bij allochtone jongeren, Leuven: Acco,
229 p.
Koelemaij, F. (2006), Bekend maakt bemind. Allochtonen beoordelen hun dagelijkse
contacten met allochtonen en autochtonen, Tilburg: Universiteit van Tilburg, 88 p.
89
Kreisler, H. (2001), Identity and Change in the Network Society. Conversation with Manuel
Castells (conversations with History Blog, 9 may 2001), (online), 19 p.,
http://globetrotter.berkeley.edu/people/Castells/castells-con0.html, gelezen op 29-07-2010
Krols, Y., Van Robaeys, B. & Vranken J. (2008), Gelijke kansen voor morgen. Een
verkenning van armoede bij Turkse en Marokkaanse vrouwen in Vlaanderen, Leuven: Acco,
100 p.
Lacante, M., Almaci, M., Van Esbroeck, R., Lens, W., & De Metsenaere, M. (2007),
Allochtonen in het hoger onderwijs. Onderzoek naar factoren van studiekeuze en studiesucces
bij allochtone eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs. Eindrapport OBPWO 03.03.
Lake, R. W. (2006), ‗Recentering the City‘ (book review: The City and the Grassroots by
Manuel Castells) in International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 194-197
Lamont, M. & Molnàr, V. (2002), ‗The Study of Boundaries in the Social Sciences‘ in Annual
Review of Sociology, 28: 167-195
Mandel, E. (1972) Beginselen en toepassing van de marxistische economie (transcriptie van
een cursus die door Ernest Mandel in 1971-1972 werd gedoceerd aan de Vrije Universiteit
Brussel), Brussel: Het Trojaanse Paard, 138 p.
Mandel, E. (1973), Antwoord op het Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Kritiek en ‗kritiek‘ in
De Internationale, 3: 15-21, (online), 26-09-2010
Mandel, E. (1976), Het laatkapitalisme. Proeve van een marxistische verklaring, Amsterdam:
Van Gennep, 610 p.
Mandel, E. (1980), ‗De economische theorie van het marxisme‘ (Traité d‘économie marxiste,
1960, vertaling van Paul Verbraeken) in Het Wereldvenster, (online),
http://www.marxists.org/nederlands/mandel/1960/traite_1/index.htm, gelezen op 26-09-2010
Marx, K. (1858, 1986), ‗Economic Manuscripts of 1857-58 (First Version of Capital). First
part of the Grundrisse, Karl Marx Economic Works 1857-1861‘ in Marx & Engels Collected
Works: Volume 28, (online),
http://www.marxists.org/archive/marx/works/cw/volume28/index.htm, gelezen op 26-08-
2010
90
Marx, K. (1867, 2007) Het Kapitaal. Een kritische beschouwing van de economische politiek.
Deel I. Het productieproces van het kapitaal (vertaling van Lipschits. Transcriptie van Adrien
Verlee voor het Marxists Internet Archive, maart 2007), 599 p., (online),
www.marxists.org/nederlands/, gelezen op 29-08-2010
Mayer, M. (2006), ‗Manuel Castells‘ The City and the Grassroots‘ (book review) in
International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 202-206
Megoran, N. (1999), ‘Castells, Manuel 1997: The power of identity. Volume 2 of The
information age: economy, society and culture‘ (book review) in International Journal of
Urban and Regional Research, 23, 2: 398-400
Melucci, A. (1997), ‗The Rise of the Network Society. By Manuel Castells‘ (book review) in
The American Journal of Sociology, 103, 2: 521-523
Miller, B. (2006), ‗Castells‘ The City and the Grassroots: 1983 and Today‘ (book review) in
International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 207-211
Mortelmans, D. (2007), Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven/Voorburg:
Acco, 534 p.
O‘Donnell, M. H. (2007), ‗‗We‘ need human rights not nationalism ‗lite‘: globalization and
British solidarity‘ (review debate) in Ethnicities, 7, 2: 248-269
Oosterbaan, W. (1997), ‗We hebben een machine gemaakt die door niemand beheerst wordt‘
(interview met Manuel Castells over de netwerkeconomie) in NRC handelsblad, 8 november
1997, (online), 8 p., http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Castells/, gelezen op 28-07-2010
Ourm, A. M. (1999), ‗The Information Age: Economy, Society and Culture, vol. III: End of
Millennium, by Manuel Castells‘ (book review) in Contemporary Sociology, 28, 1: 89-91
Patomaäki, H. (2003), ‗An Optical Illusion: The Finnish Model for the Information Age‘
(book review: The Information Society and the Welfare State: The Finnish Model (2002) by
Manuel Castells and Pekka Himanen) in Theory, Culture & Society, 20, 3: 139–145
Peltola, J. (2006), The Place of Politics in Manuel Castells’s Network Society. Politics on the
Internet: New Forms and Media for Political Action. November 24-25, 2006, Tampere.
Workshop: Political Participation: Action & Styles, Tampere: University of Jyväskylä, 17 p.
91
Perkmann, M. (1999), ‗The two network societies‘ (review article) in Economy and Society,
28, 4: 615-628
Rantanen, T. (2005), ‗The message is the medium. An interview with Manuel Castells‘ in
Global Media and Communication, 1, 2: 135-147
Roberts, J. (1999), ‗Theory, technology and cultural power an interview with manuel castells’
in Angelaki: journal of the theoretical humanities, 4, 2: 33-39
Rubin, M. (1986), ‗The City and the Grassroots, by Manuel Castells‘ (review) in Social
Forces, 64, 3: 816-818
Saaf, A., Hida, B. S. & Aghbal, A. (2009), Belgische Marokkanen. Een dubbele identiteit in
ontwikkeling, Brussel: Koning Boudewijnstichting, 152 p.
Savage, M. (2005), ‗Urban Sociology in the Third Generation‘ in Sociology, 39, 2: 357-361
Sayers, S. (1984), ‗Marxism and the Dialectical Method. A critique of G. A. Cohen‘ in
Radical Philosophy, 36, 4-13, (online), 19 p.,
http://www.kent.ac.uk/secl/philosophy/articles/sayers/cohen.pdf, gelezen op 17-07-2010
Scheffer, P. (2002), Het multiculturele drama, 71-82 in Van den Broeck, B. & Foblets, M-C.
(red.), Het failliet van de integratie? Het multiculturalismedebat in Vlaanderen,
Leuven/Leusden: Acco, 259 p.
Scott, A. (1999), ‗Manuel Castells, End of Millennium, volume III of The Information Age:
Economy, Society and Culture‘ (book review) in Sociology, 33: 837-838
Sierens, S. (2001), Effecten van het sociaal-cultureel beleid voor allochtonen. Eindrapport,
Gent: Universiteit Gent, 359 p.
Siisiäinen, M. (2000), Two Concepts of Social Capital: Bourdieu vs. Putnam. Paper presented
at ISTR Fourth International Conference ‗The Third Sector: For What and for Whom?‘
Trinity College, Dublin, Ireland, July 5-8, 2000, (online),
http://www.istr.org/conferences/dublin/workingpapers/siisiainen.pdf, gelezen op 24-12-2009
Smart, B. (2000), ‗A Political Economy of New Times? Critical Reflections on the Network
Society and the Ethos of Informational Capitalism‘ in European Journal of Social Theory, 3,
1: 51-65
92
Smith, R. G. (2003), ‗World city actor-networks‘ in Progress in Human Geography, 27, 1:
25–44
Staeheli, L. A. (2006), ‗Re-reading Castells: Indifference or Irrelevance Twenty Years On?‘
(Debate) in International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 198-201
Stalder, F. (1998), ‗The Network Paradigm: Social Formations in the Age of Information‘
(review of Manuel Castells. The Information Age: Economy, Society and Culture, Vols. I-III)
in The Information Society, 14, 4: 301-308
Stalder, F. (2006), Manuel Castells: The Theory of the Network Society, Cambridge: Polity,
265 p.
Sveinsson, J., R. (2003), ‗The Castells Reader on Cities and Social Theory‘, (ed. Ida Susser)
(book review), in Acta Sociologica, 46: 173-175
Tilly, C. (1998), ‗The Power of Identity. Vol. 2 of The Information Age: Economy, Society,
and Culture. By Manuel Castells‘ (book review) in American Journal of Sociology, 103, 6:
1730-1732
Timmerman, C. & Vranken, J. (2001), ‗Pluriforme samenlevingsconcepten. Het particuliere
gegrondvest in het universele‘, 43-58 in Vranken, J., Timmerman, C. & Van der Heyden
(red.), Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen?,
Leuven/Leusden: Acco, 326 p.
Timmerman, C., Vanderwaeren, E. & Crul, M. (2003), The second generation in Belgium,
International Migration Review, 37 (4): 1065-1090
Van Belleghem, D., Gijsels, W., Hekking, J., Majiev, Z. (2009), ‗Alsof je moet kiezen tussen
je vader en moeder. Identiteitsvorming bij Marokkaans-Belgische Jongeren in Antwerpen’
(het ongepubliceerde groepsonderzoek), Antwerpen: Universiteit Antwerpen, 26 p.
Van Craen, M., Vancluysen, K. & Ackaert, J. (2007), ‘Voorbij wij en zij? De sociaal-
culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat’, Brugge: Vanden
Broele, 311 p.
Van Craen, M., Vancluysen, K. (2009), Beyond national identities: the discontinuous sense of
identity in immigrant communities. Paper presented at the XXVI IUSSP International
Population Conference, 27 September to 2 October 2009, Marrakech, Morocco, 26 p.
93
Van den Broeck, B. (2002), Het failliet van de integratie? Het multiculturalismedebat in
Vlaanderen, 15-67 in Van den Broeck, B. & Foblets, M-C. (red.), Het failliet van de
integratie? Het multiculturalismedebat in Vlaanderen, Leuven/Leusden: Acco, 259 p.
Van Dijk, J. A. G. M. (1999), ‗The One-Dimensional Network Society of Manuel Castells‘
(review essay) in New Media Society, 1, 1: 127-138
Van Dijk, J. A. G. M. (2006), The Network Society. Social Aspects of New Media, Second
edition, Londen: SAGE Publications Ltd, 292 p.
Van Dijk, J. A. G. M. (2010), ‗Review of Manuel Castells (2009), Communication Power‘ in
Communications: The European Journal of Communication Research, 35, 4 (ter perse),
(online), http://www.utwente.nl/gw/vandijk/news/castells_communication_power_r.whlink,
gelezen op 05-01-2011
Van Dijk, J.A.G.M. (2001), De netwerkmaatschappij. Sociale aspecten van nieuwe media, 4de
editie, Alphen a.d. Rijn: Samsom, 310 p.
Van Meeteren, M.; Engbersen, G. & Van San, M. (2007), ‗Naar een betere positie.
Migratiedoelen en het belang van kapitaalsoorten voor irreguliere migranten in Vlaanderen en
Brussel‘ in Tijdschrift voor Sociologie, 28, 3-4: 296-320
Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N., & Martiniello, M. (2007), De kleur van armoede.
Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, Leuven/Voorburg: Acco, 138 p.
Vandezande, V., Fleischmann, F., Baysu, G., Swyngedouw, M. & Phalet, K. (2010),
Percepties van ongelijkheid van kansen in de Turkse en Marokkaanse tweede generatie
(resultaten van het TIES-onderzoek), Leuven: Instituut voor Sociaal en Politiek
Opinieonderzoek/Center for Social and Cultural Psychology: K.U.Leuven, 58 p.
Vasquez, J. M. and Wetzel, C. (2009) 'Tradition and the invention of racial selves: symbolic
boundaries, collective authenticity, and contemporary struggles for racial equality' in Ethnic
and Racial Studies, 32, 9: 1557 — 1575
Vertommen, S., Martens, A. & Ouali, N. (2006), Topography of the Belgian Labour market.
Employment: gender, age and origin (Research within the framework of the Interuniversitary
Consortium on Immigration and Integration), Brussel/Leuven: Univeristé Libre de
Bruxelles/Katholieke Universiteit Leuven, 204 p.
94
Vliet, R van der, Ooijevaar, J. & Boerdam, A. (red.) (2010), Jaarrapport integratie 2010,
CBS: Den Haag/Heerlen, 212 p.
Waege, H. (2008), ‗Operationaliseren‘, 87-156 in Billiet, J. & Waege, H., Een samenleving
onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, 6de
oplage, Antwerpen: De
Boeck nv, 390 p.
Ward, K. & McCann, E. J. (2006), ‗The New Path to a New City? Introduction to a debate on
Urban Politics, Social Movements and the Legacies of Manuel Castells‘ The City and the
Grassroots’ (debate) in International Journal of Urban and Regional Research, 30, 1: 189-
193
Waterman, P. (1999), ‗The Brave New World of Manuel Castells: What on Earth (or in the
Ether) is Going On?‘ (Review article: Manuel Castells, The Information Age: Economy,
Society and Culture. Vol. I: The Rise of the Network Society (1996). Vol. II: The Power of
Identity (1997). Vol. III: End of Millennium) in Development and Change, 30, 357-380
Webster, F. (1998), ‗The Power of Identity by Manuel Castells, End of Millennium by
Manuel Castells‘ (book reviews) in The British Journal of Sociology, 49, 4: 671-672
Webster, F. (2006), Theories of the Information Society, Third edition, London/New York:
Routledge, 317 p.
Weyns, W. (2004), Het tijdperk van de maatschappij, Leuven/Voorburg: Acco, 228 p.
Wimmer, A. (2008), ‗The Making and Unmaking of Ethnic Boundaries: A Multilevel Process
Theory‘ in American Journal of Sociology, 113, 4: 970-1022
Wimmer, A. (2009), ‗Herder's Heritage and the Boundary-Making Approach: Studying
Ethnicity in Immigrant Societies‘ in Sociological Theory, 27, 3: 244-270
Wright, M. (2006), Differences that Matter, 80-101 in Castree, N. & Gregory, D. (eds.),
David Harvey. A Critical Reader, Malden/Oxford/Carlton: Blackwell, 324 p.
Zukin, S. (1987), ‗The City and the Grassroots: A Cross-Cultural Theory of Urban Social
Movements by Manuel Castells‘, Urban Social Movements: The City After Castells, by Stuart
Lowe (books reviews) in The American Journal of Sociology, 93, 2: 459-462