Woorden als daden (2009)

416
het binnen buiten.

Transcript of Woorden als daden (2009)

het b innen bu iten.

Ter nagedachtenis aan een creatieve

vakman en een vakkundige kunstenaar:

Robert Cordes (1965-2003)

David Flipse (1948-2007)

Woorden als daden

Rotterdam Vakmanstad Skil lcity2007-2009

Ter nagedachtenis aan een creatieve

vakman en een vakkundige kunstenaar:

Robert Cordes (1965-2003)

David Flipse (1948-2007)

Te ks t b i jdra g en:

Dennis Kaspor i (Rot t erdam Va kmanst ad, Fre ehouse)

Je anne v an He eswi j k (Fre ehouse)

(Hoof dstuk 3 .3/3 .4 .1)

Verwey-Jonker Inst i tuut

(Hoof dstuk 3 .1 .3)

Int erv iews:

Annemar i e Sour

Joke v an der Zwa ard

Vo rmg eving:

Paul Stout e

Fo t o’s:

Argus (p. 331, 332)

Concire (p. 158)

Joe Ci l l en (p. 40-41)

Bas Czerwinsk i (p. 46)

Fre ehouse: Pa tr ic ia Bo (p. 184) , Sanne Dond er s (p. 170-171) ,

Andrie s Ha a k (p. 172) , Ta mara d e Ke mp (p. 168, 172, 180) ,

Mar c e l van d er Me i js (p. 168, 176) , Ca s p er Ri la (p. 180) ,

Eve l ine Vis s er (p. 178) , Riene ke d e Vr ie s (p. 176)

Ra lph v an Me i jga ard (p. 102-103)

Jan v an der Ploeg (p. 151)

Joop Re i jngoud (omsl ag, p. 58 , 74 , 88-89, 162-163)

RVS (p. 18 , 94 , 96 , 98-99, 100, 104, 106, 107, 108, 110, 112, 114, 116, 120, 124, 160,

206, 222-223, 308-309, 388-389)

Rob Schröder (binnenf l ap acht er k af t)

Ot to Snoe k (p. 26 , 62 , 364, 365)

Paul Stout e (p. 42-43)

Regina Wi er inga ( int er v i ews)

Ka ar t en:

Googl e maps

Op dra cht:

Druk:

Da t apons, Skopj e

Uit g ever:

Jap Sam Books, He i jningen

ISBN/EAN: 978-9490322-05-2

Eerst e druk: november 2009, t we ede druk j anuar i 2010

© 2010 Henk Oost er l ing4 -

5w

oo

rden

als

dad

enin

ho

ud

so

pg

av

e

VOORWOORD

AANLEIDING, BEGELEIDING, INLEIDING

RONDLEIDING: LEESWIJZER

LIJST MET AFKORTINGEN

0 WAT ER AAN VOORAF GING (2004-2008)

1 STRATEGISCH VLAK

1.1 TRANSITIE: STRATEGISCH, TACTISCH, OPERATIONEEL,

REFLECTIE EN MEDITATIE

1.2 DE STAD ALS MOBILISERINGMACHINE: NETWERKEN,

TRAJECTEN EN KNOOPPUNTEN

1.3 DE STAD ALS EMANCIPATIEMACHINE: EDUCATIE,

COMMUNICATIE, PARTICIPATIE

1.4 INTEGRALITEIT EN SAMENSCHOLING

1.5 VIDI-KERNBEGRIPPEN

1.5.1 VAKMANSCHAP

1.5.2 INTERCULTURALITEIT

1.5.3 DUURZAAMHEID

1.5.4 INTEGRALITEIT

2 TACTISCHE INTERACTIEVELDEN

2.1 TACTISCHE VELDEN: INTERACTIES

2.2 SOCIALE ARCHITECTUUR

2.3 F.A.C.E. VALUE: OPSCHALEN, DOORKNOPEN EN

TERUGPLOEGEN

3 OPERATIONEEL ONTWIKKELINGSTRAJECTEN

3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT: OPENBARE BASISSCHOOL BLOEMHOF

3.1.1 TRAJECTOPZET

3.1.2 TRAJECTUITVOERING 2008-2009

3.1.3 SAMENVATTING ONDERZOEKSEVALUATIE 2008-2009

VAKMANSTAD IN UITVOERING

INTERVIEWS: DOORLERENDE JONGEREN

3.2 ACTIEF BURGERSCHAP: COALITIES EN COPRODUCTIES

3.2.1 SLINGER ROTTERDAM BEURSVLOER

3.2.2 JONGEREN LOSSEN HET OP

3.2.3 SPORTCULTUUR OP ZUID

3.2.4 KIJK OP ZUID

3.3 CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP

3.3.1 TRAJECTOPZET: AFRIKAANDERMARKT

3.3.2 TRAJECTEVALUATIE: DE MARKT VAN MORGEN

INTERVIEWS: VROUWELIJKE TWEEDEKANSERS

3.4 ECO3: DISCOURSSTRATEGISCHE VOORZETTEN

(ROTTERDAM VAKMANSTAD/RESEARCH)

3.4.1 COALITIES EN COPRODUCTIES

3.4.2 PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 2004-2009

4 REFLECTIE:

DISCOURS EN SCENARIO

4.1 HET MODERNE DISCOURS EN ZIJN SLAGSCHADUW

4.2 ACHTER ONZE IDENTITEIT KOMEN: NETWERKEN

4.3 HEDENDAAGS VAKMANSCHAP: SKILL = WIL

4.4 VAKMANSTAD ALS SCENARIO: WOORDEN ALS DADEN

REALISEREN

5 MEDITATIE:

TEKSTBIJLAGEN

5.1 KLEURLOOS ROTTERDAM 2025. WERK IN UITVOERING (2004)

5.2 HET AUTOFUNDAMENTALISME VOORBIJ. EEN PLEIDOOI VOOR

COMMOBILITEIT (2003)

5.3 SCHOON, HEEL EN VEILIG IN VERVUILD ROTTERDAM? (2005)

5.4 FEIJENOORD: DRIESTROMENLAND (2006)

5.5 HOE BREED KAN EEN SCHOOL ZICH MAKEN? (2007)

5.6 DE ECOSOFISCHE TURN. OVER FYSIEKE, SOCIALE EN

MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM (2007)

5.7 3X IS SCHEEPSRECHT: CO2, C2C, ECO3 (2008)

5.8 HET NIEUWE WONINKRIJK. BOUWEN AAN URBANE

INTER-ESSE (2007)

5.9 LICHT OP ZUID: TERUGKIJKEN IN DE TOEKOMST (2008)

5.10 ROTTERDAMSE OGENBLIKKEN. OF HOE VOORBIJGANGERS

EVEN BUITENSTAANDERS WORDEN (2008)

5.11 DASEIN ALS DESIGN. OF: MOET DESIGN DE WERELD

REDDEN?(2009)

5.12 ‘GEZELLIG, HÈ?!”(2009)

NOTEN

LITERATUUR/SITES

6 -

7w

oo

rden

als

dad

envo

orw

oo

rd

In 2004 kwam voor het eerst het idee bij mij op om in mijn academische

onderzoek naar het grootstedelijke leven voor het verschijnsel ‘vakman-

schap’ een meer prominente plaats in te ruimen. Dit werd allereerst

ingegeven door de in mijn ogen beroepsmatige oppervlakkigheid van

netwerkers en kenniswerkers die in hun hectische bestaan amechtig hun

hoofd boven water proberen houden. In de laatste decennia van de vorige

eeuw had ik me gebogen over de lokale doorwerkingen van de globali-

sering en de veranderingen van het dagelijkse leven als gevolg van de

digita lisering en informatisering. De multiculturele samenleving en de

energiepolitiek vormen vanaf 1976 een rode draad in mijn publi caties.

Mijn onderzoek naar de effecten van privatisering en deregulering

voor de kwaliteit van het openbare leven had mij al lang voor 2001 doen

inzien dat veiligheid een groter issue werd dan vrijheid. Na 2001 kwamen

onvermijdelijk thema’s als fundamentalisme en radicalisme in beeld.

De behoefte om dit nu eens niet van buiten- en bovenaf, maar van

onderop en binnenuit te analyseren èn te pareren werd door de urgentie

van de gerezen problemen en de radicaliteit van de reacties steeds

sterker.

Theorie en praktijk zijn voor mij nooit gescheiden werelden geweest.

Dat je zonder te reflecteren, zonder na te denken of vooruit te blikken

adequaat en verantwoord zou kunnen handelen, is voor mij een erva-

ringsparadox. Denken is doen, woorden zijn daden. Voor mij sluiten

daadkracht, wilskracht, verbeeldingskracht en reflectie naadloos

op elkaar aan. Helaas moet ik in mijn beroepspraktijk en in het alle-

daagse leven keer op keer constateren dat dit voor velen niet vanzelf-

sprekend is.

Het resultaat van de accentverschuiving in 2004 is dit boek. Het is van-

zelfsprekend work in progress, werk in uitvoering. In 2008 verscheen de

eerste publicatie en er zal in 2011 een derde boek verschijnen. Ik wil

laten zien wat de kracht van gedeelde inspiratie vermag. Dit boek gaat

over geïnspireerd samenwerken. Over mede delen. Het toont dat en hoe

het verlangen van groepen maatgevend kan zijn voor het zelfvertrouwen

van individuen die bereid zijn een met anderen gedeelde belangstelling

via hun ambities te realiseren.

Dat geïnspireerd samenwerken ook zijn prijs kent, wordt duidelijk wan-

neer je in een korte vakantie een boek als dit klaarstoomt. Dat het me

toch gelukt is, is grotendeels te danken aan de inzet, het geduld en het

vertrouwen van een tweetal mensen. Ik dank de vormgever Paul Stoute

voor zijn nagenoeg onbegrensde vertrouwen in het eindresultaat. Als

niemand anders weet hij dat werk in uitvoering betekent dat geen enkele

aangeleverde versie definitief is. Maar uiteindelijk heeft de even inspi-

rerende als meedogenloze samenwerking met Cokky Kraaij mij in staat

gesteld om met dit boek het woord bij de daad te voegen.

Chadeyron, Ardèche juni 2009

8 -

9w

oo

rden

als

dad

ena

an

leid

ing

– b

eg

ele

idin

g –

in

leid

ing

AANLEIDINGDe aanleiding voor deze publicatie is de opdracht van de Rotterdamse wethou-der Dominic Schrijer en het projectmanagement van Pact op Zuid in september 2007 om de strategische ontwikkelingsvisie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) argumentatief onderbouwd naar tactisch en operationeel vlak op wijk- en buurtniveau uit te werken. Het praktische resultaat moet een operationele pilot zijn. Om inzicht in de concrete vorm van zo’n vertaalslag te krijgen, gaat RVS met publieke en private partijen in allerlei projecten samenwerken: met jongerengroepen, welzijnswerkers, maatschappelijke organisaties en scholen op het gebied van sport, onderwijs, cultuur, kunsteducatie, zorg en participatie. Zij adviseert, ondersteunt, initieert en organiseert. Haar visie wordt in steeds wisselende verbanden aan beleidsmakers en bestuurders van gemeente, deel-gemeenten en woningcorporaties voorgelegd en besproken. Naar aanleiding van deze gesprekken wordt de visie bijgesteld.Tijdens deze coproducties wordt de operationele focus scherper en krijgt de tactische inbedding in netwerken meer samenhang. In evaluatiesessies met betrokken partijen worden de funderende concepten van de strategische visie transparanter. Zo tekent de conceptuele backbone van RVS zich geleidelijk aan af tegen een politiek-filosofisch perspectief waarvan de basisconcepten al impliciet verwerkt waren in de aanzetten van de strategische visie. Wat zich ontvouwt, is een politieke filosofie van relaties en netwerken. In deze relatio-nele filosofie staan delen, mededelen en deelnemen centraal.

BEGELEIDING In de verslagperiode vindt frequent en intensief overleg plaats met de pijler-houders fysiek, economie, sociaal en cultuur van Pact op Zuid. Er wordt sa-mengewerkt met de gemeentelijke diensten Jeugd, Onderwijs en Samen leving (JOS), Sport en Recreatie (SenR), dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting (dS+V), het OntwikkelingsBedrijf Rotterdam (OBR) en Sociale Zaken en Werk-gelegenheid (SoZaWe). Een aantal projecten zijn stadsbreed ge oriënteerd, maar de meeste worden uitgerold in het gebied van de Kanskaarten Stadion-park, Eat & Meet en Hart van Zuid. Portefeuillehouders en afdelingen van de deelgemeente IJsselmonde, Charlois en Feijenoord bieden de nodige ondersteuning. Via het consortium Kijk op Zuid zijn woningcorporaties Woonstad – dan nog Woning bedrijf Rotterdam – en Com.Wonen betrokken. In het voorjaar van 2008 wordt al met een tweetal projecten begonnen: Vakmanstad/Fysieke Integriteit op de openbare basisschool Bloemhof in de gelijknamige wijk en Vakmanstad/Freehouse ‘De Markt van Morgen’ in de Afrikaanderwijk. Naast de betrokken scholen en diensten zijn het Kosmopolis Rotterdam en Rotterdam Sportsupport die actief in deze projecten partici-peren. Woningcorporatie Vestia is bij beide projecten intensief betrokken. De bezetting van stagetrajecten wordt via de Hogeschool Rotterdam georga-niseerd. Samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker Instituut is de Hogeschool Rotterdam ook betrokken bij de driejarige monito-ring van Vakmanstad/Fysieke Integriteit.

INLEIDING De basisinzet van de RVS strategie is samen werken en mede delen, participa-tie en communicatie. Al de coalities die deze inzet belichamen worden in pa-ragraaf 2 en 4 van het operationele deel (hoofdstuk 3) besproken. Waarom juist deze coalities gesloten zijn, wordt duidelijk in het tactische deel (hoofdstuk 2) en strategische deel (hoofdstuk 1). De onderzoekers Joke van der Zwaard en Annemarie Sour zijn gevraagd om twee groepen te interviewen: doorlerende jongeren en vrouwelijke tweedekansers. Deze interviews zijn in februari 2008 afgenomen. Ze zijn in hoofdstuk 3 aan de twee uitgevoerde projecten toege-voegd. De politiek-filosofische reflectie op de RVS basisgedachte (hoofdstuk 4) verduidelijkt hoe de RVS strategie als scenario werkt: waarom is heden-daags vakmanschap zo belangrijk, hoe manifesteert dit zich in de informatie- en netwerksamenleving, wat betekent het als mentaliteit en hoe transformeert het als grootstedelijke interesse angstig overleven tot daadkrachtig samen leven? Wat in de politiek-filosofische toespitsing soms wat abstract overkomt, is makkelijker te herkennen en beter te verteren in de gelegenheidsteksten en voordrachten die tijdens de ontwikkeling van de RVS gedachte zijn gepubli-ceerd en uitgesproken. Een aantal ervan zijn ter overdenking – zeg maar als meditaties op grootstedelijk leven – in het laatste hoofdstuk opgenomen. Ze openen het zicht op de reikwijdte en de diepgang van de RVS aanpak. Ik dank de uitgevers (NAi, AIR, Transcity, Pact op Zuid, Premsela Stichting, episode) voor hun toestemming deze teksten in dit boek te mogen opnemen. Van alle fotografen die hun materiaal ter beschikking hebben gesteld dank ik met name Otto Snoek en Joop Reijngoud.

10

- 1

1w

oo

rden

als

dad

enro

nd

leid

ing

RONDLEIDING: LEESWIJZERDit boek kan op vele manieren worden gelezen. Het biedt een overzicht van de RVS activiteiten en een inzicht in het achterliggende gedachtegoed.

Operat ioneel: wat is er gedaan?Direct betrokkenen bij de concrete projecten kunnen nog eens nalezen wat er zich zoal heeft afgespeeld en wat er uiteindelijk uitgekomen is. Zijn de woorden echt daden gebleken? Hoofdstuk 3 schetst de samenhang van de verschillende projecten. De bijdragen van alle betrokkenen worden uitvoerig beschreven. De foto’s verlevendigen de beschrijvingen en via de voetnoten kunnen sites op het Internet worden bekeken. Deze zijn in een lijst achterin het boek opge-nomen.

Tact isch en strat egisch: met wie en waarom is het zo gedaan?Voor professionals, beleidsmakers en al diegenen die een bestuurlijke bemoei-enis met deze projecten hebben, bieden hoofdstuk 1 en 2 een uitwerking van de tactische en strategische inbedding ervan. In deze meer ‘theoretische’ hoofd-stukken wordt beschreven hoe en op welke schaal coalities meerwaarde krijgen. Deze meerwaarde ontstaat als een project in verschillende tactische verban den functioneert. Dat kan op de schaal van een straat, een buurt of een wijk gebeu-ren of via de school, verenigingen, maatschappelijke organisaties of (deel)ge meentelijke diensten. Op tactisch vlak draait alles om het verbinden van domei nen – fysiek, sociaal, economisch, cultuur – en het opschalen van een project.

Ref lect ie: wat zi jn de acht er l iggende gedacht en?Voor de politiek-filosofisch geïnteresseerde lezers biedt hoofdstuk 4 een systematische presentatie van het gedachtegoed dat achter de RVS visie ligt. Ook dit kan weer op verschillende manieren worden gelezen. Tegen de achter-grond van het basisconcept ‘vakmanschap’ geeft het een inzicht in hoe er op dit moment door wetenschappers, bestuurskundigen en maatschappelijke organi-saties over de waarde en rol van vakmanschap wordt gedacht. Filosofen onder de lezers kunnen kennis maken met een filosofie die niet van het individu en van identiteiten uitgaat, maar van relaties en netwerken. Het biedt een kritische analyse van het moderne denken en refereert aan het gedachtegoed van beken-de hedendaagse denkers. Deze reflectie viseert een andere verstandhou -ding tussen de vele groepen die de stad bevolken.

Medit at ie: wat zie je als je zo naar de st ad k i jkt? Hoofdstuk 5 ten slotte biedt stadsplanologen, designers, architecten, foto-grafen, filosofen en docenten op deze gebieden de gelegenheid om vanuit hun eigen vakgebied te zien hoe de RVS concepten politiek-retorisch en kritisch-analytisch worden ingezet om de stad anders te bekijken. De teksten die geselecteerd zijn fungeren als meditatieve blikopeners.

12

- 1

3w

oo

rden

als

dad

en

AB Actief burgerschap DRIFT Dutch Research Institute for TransitiondS+V dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting ECP(i) educatie, communicatie, participatie (integratie)EDBR Economic Development Board RotterdamEUR Erasmus Universiteit RotterdamFI Fysieke IntegriteitGGD Gemeentelijke Gezondheids DienstHRO Hogeschool RotterdamIAB International Advisory BoardJOS Jeugd, Onderwijs en SamenlevingKoZ Kijk op ZuidMFA Multi Functionele AccommodatieMBO Maatschappelijk betrokken ondernemenMVO Maatschappelijk verantwoord ondernemenOBR OntwikkelingsBedrijf RotterdamPoZ Pact op ZuidRVS Rotterdam Vakmanstad/SkillcityS5 Scholier, student, stagiair, starter, skillsSenR Sport en Recreatie SoZaWe Sociale Zaken en WerkgelegenheidSSV Schoolsport vereniging VJI Verweij-Jonker InstituutVDA Verlengd Dag Arrangement VSV Voortijdig schoolverlaten VVE Voor- en vroegschoolse educatieWBR Woningbedrijf Rotterdam WMO Wet Maatschappelijk Ondernemen

wa

t e

r a

an

vo

ora

f g

ing

Op de avond van 12 mei 2004 rappen de Rotterdamse Woorddansers hun gehoor in de zaal van het Bibliotheektheater in Rotterdam warm als opmaat voor de 2e Rotterdamlezing. Sadik Harchaoui, net aangetreden als directeur van Forum, modereert de avond. In de zaal zitten veel jongeren, maar vooral vertegenwoor-digers van allerlei maatschappelijke organisaties, woningcorporaties, gemeen-telijke diensten en de universiteit. Als universitair hoofddocent Filosofie aan de Erasmus Universiteit ben ik gevraagd om in het kader van een serie jaar-lijkse Stadslezingen vanuit mijn wetenschappelijk onderzoek de staat van de stad op te maken. Een jaar daarvoor was het rapport De Staat van Rotterdam verschenen, een eerste brede bestandsopname van hoe Rotterdam er na de eeuwwisseling voorstaat. Niet best, menen de onderzoekers. Boven-modale witte Rotterdammers trekken met hun kroost naar de randgemeenten, sociaaleconomisch zwakkeren waaronder veel allochtone gezinnen met pro-blematische zonen blijven. De slechte resultaten halen de voorpagina’s van de landelijke kranten. Veel verkeerde lijstjes worden door Rotterdam aangevoerd. Rotterdamse politici en beleidsmakers zijn ontzet. Over de negatieve koppen in de NRC, maar toch ook over de resultaten.Onder de titel ‘Kleurloos Rotterdam 2025. Werk in uitvoering’ maak ik, als wetenschapper en Rotterdammer, terugblikkend vanuit dertig jaar wetenschap-pelijk onderzoek en maatschappelijke betrokkenheid bij allerlei initiatieven en projecten, vanuit mijn werk over, in en met de stad, mijn eigen bestand op. De constatering dat Rotterdam in tegenstelling tot de andere grote steden niet vergrijst, maar verjongt of vergroent is maatgevend voor mijn insteek. Op dat moment wordt in de dag- en weekbladen, op tv en de radio verontrust gesproken over de vergrijzing van voormalige babyboomers en hoe dit allemaal financieel moet worden opgevangen. In het licht van deze debatten en beschik-bare onderzoeken extrapoleer ik mijn probleemanalyse van Rotterdam naar het jaar 2025. Voortbordurend op de kleurenmetafoor schets ik het kleurenpalet van de populatie in het toekomstige Rotterdam. Tentatief werp ik enkele prangende vragen op: wat betekent dit voor het beleid en hoe ziet een daadkrachtige aanpak er dan uit? De Rotterdamse Stadsvisie 2030 moet nog gepresenteerd worden.Men vindt het een interessante avond. Het woord danst en toch wordt er inhou-delijk gedebatteerd. Een van de positieve reacties op de lezing komt van de koepelorganisatie van Rotterdamse woningcorporaties in de persoon van Dries Ouwerkerk. Hij vraagt mij een werkbaar concept te bedenken dat woningcorpo-raties kan inspireren. Na de woontest van 2004 herbezinnen deze zich op hun rol in de wijken. Er is dan nog geen sprake van Vogelaarwijken en WWI gelden. Alle partijen zijn aan het schuiven. Samen met de architect Dennis Kaspori , met wie ik in voorgaande jaren in grootstedelijke projecten heb samengewerkt ,

14

- 1

5w

oo

rden

als

dad

en

presenteer ik in september 2004 het concept Vakmanstad. In de daarop vol-gende jaren wordt dit bijgesteld en aangescherpt in coproducties en coa lities, maar ook in gesprekken na presentaties voor private en publieke partijen.In de loop van 2006 worden er in samenwerking met Architectuur Instituut Rotterdam (AIR) een vijftal besloten sessies en drie publieke presenta-ties belegd om het ontwikkelingsmodel Rotterdam Vakmanstad met experts, ervaringsdeskundigen en beleidsmakers te toetsen. Problemen als voortijdig schoolverlaten, lage CITO scores, toenemende zwaarlijvigheid onder kinderen, het ondernemersklimaat in de wijk, de aard van actief burgerschap en de kwa-liteit van het publieke domein passeren in deze sessies de revue. Het verslag ervan plus het concept van de bijgestelde strategie vormt de eerste publicatie: Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. In een drietal openbare presentaties wordt RVS aan het Rotterdamse publiek gepresenteerd. In december 2006 bestaat dit uit beleidsmakers van gemeente-lijke diensten en managers en pijlerhouders van het enkele maanden daar-voor geïnstalleerde Pact op Zuid, een samenwerkingsverband tussen de gemeente Rotterdam, drie zuidelijke deelgemeenten, woningcorporaties Vestia,

-bedrijf Rotterdam) en het Rijk. Pact op Zuid beoogt de bewonerstevredenheid te verhogen en de selectieve migratie op Zuid tegen te gaan. De toenmalige projectmanager Karin Schrederhof herkent in Rotterdam Vakmanstad een integrale visie die de pijlers fysiek, economie, sociaal en cultuur een gezamen-lijke focus kan bieden. In overleg met wethouder Dominic Schrijer wordt RVS in mijn persoon gevraagd om de strategie in overeenstemming met de doel-stellingen van Pact op Zuid naar een tactisch en operationeel vlak te vertalen en voorstellen te doen voor pilots. Dit is de uitgebreide rapportage van deze vertaalslag, de inbedding ervan in de RVS-strategie en een presentatie van het achterliggende gedachtegoed. Naast dit boek is er een zeer beknopt rapport met aanbevelingen gepubliceerd.

wa

t e

r a

an

vo

ora

f g

ing

16

– 1

7w

oo

rden

als

dad

en

18

- 1

9w

oo

rden

als

dad

ens

tra

teg

isc

h v

lak

1.1 TRANSITIE: STRATEGISCH, TACTISCH, OPERATIONEEL, REFLECTIE EN MEDITATIE

1.2 DE STAD ALS MOBILISERINGMACHINE: NETWERKEN, TRAJECTEN EN KNOOPPUNTEN

1.3 DE STAD ALS EMANCIPATIEMACHINE: EDUCATIE, COMMUNICATIE, PARTICIPATIE

1.4 INTEGRALITEIT EN SAMENSCHOLING

1.5 VIDI-KERNBEGRIPPEN 1.5.1 VAKMANSCHAP

1.5.2 INTERCULTURALITEIT: CULTUREEL EN SOCIAAL

KAPITAAL

- RELATIE MET VAKMANSCHAP

1.5.3 DUURZAAMHEID

- DRIE ECOLOGIEËN: FYSIEK, SOCIAAL, MENTAAL

- RELATIE DUURZAAMHEID MET INTERCULTURALITEIT

EN VAKMANSCHAP

1.5.4 INTEGRALITEIT

- ECP(I) TRAJECT, S5 FOCUS EN DE WAARDESCHAAL

- RELATIE MET INTERCULTURALITEIT,

VAKMANSCHAP EN DUURZAAMHEID

- MOTORSCHIP NOORDEREILAND

MKB

SKVR

trajectontw

ikkelaars

buit

enla

ndse

wer

knem

ers

wer

knem

ers

etni

sche

min

derh

eden

wij

kbew

oner

s

2000

2010

?al

loch

tone

nau

toch

tone

n

1990

1970

1980

gast

arbe

ider

sha

vena

rbei

ders

I N T E R - E S S Eva

n m

ult

icu

ltur

eel o

verl

even

n

aar

inte

rcu

ltur

eel s

amen

leve

n

20

– 2

1w

oo

rden

als

dad

ens

tra

teg

isc

h v

lak

Debatten over de aanpak van grootstedelijke problemen zijn het afgelopen decennium verrijkt met strategische begrippen als ‘integraliteit’, ‘gebiedsont-wikkeling’ , ‘creative industry’, ‘cultureel kapitaal’ en ‘sociaal kapitaal’. Deze begrippen worden echter nog vaak als containerbegrippen ingezet: als een repeterende breuk met voorgaand beleid of als bezwerende mantra’s om hun on(be)grijpbaarheid te bezweren. Pilots moeten deze begrippen handen en voeten geven, maar van onderlinge afstemming van deze projecten is slechts zelden sprake. Vandaar dat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) het idee van een pilot loslaat en op tactisch vlak over trajecten spreekt, die op elkaar inhaken en netwerken vormen. RVS ontleent de strategische focus voor deze tactische trajecten aan een integrale probleemanalyse over tien schaalniveaus. Integraliteit is niet alleen van belang bij de aanpak van problemen, integraliteit is al maatgevend voor de probleemanalyse. Wat houdt integraliteit concreet in? Waaraan ontlenen interventies hun samenhang? Wat is de focus waardoor ze afstemming vinden en instemming krijgen? 1.1 - Trans i t ie : strateg isch , tact isch , operat ionee l , re f lect ie , med itat ieContainerbegrippen circuleren aanvankelijk op diffuse wijze. Op den duur krijgen ze in debatten en overleg ongemerkt een reflexieve kwaliteit wanneer bij iedere interventie stelselmatig wordt gevraagd: en hoe zit het met de duur-zaamheid, het sociale kapitaal, de integraliteit? Ze worden tot ‘markers’ voor een ander manier van kijken en handelen. Al sprekend beginnen ze in het dage-lijks denken en doen van gesprekspartners in te dalen. Ook al worden deze be-grippen nog niet in hun volle omvang en in onderlinge samenhang in planning en beleid ingezet en zijn ze nog niet in het collectieve bewustzijn van betrokken partijen verankerd, geleidelijk aan winnen ze aan kracht en betekenis. In een transitie van het strategische via het tactische naar het operationele vlak worden deze begrippen door RVS systematisch uitgewerkt. Samenhang en focus ontlenen strategie, tactieken en operationele trajecten aan een con-ceptueel denkkader dat het resultaat is van wetenschappelijke reflectie met een geëxpliciteerde politiek-filosofische component. In andere visies blijven machtsverhoudingen vaak onderbelicht, waardoor onderlinge spanningen niet bespreekbaar, laat staan communicatief inzetbaar zijn. Om debatten en overleg open te houden zodat nieuwe inzichten kunnen opkomen en doorwerken is er ook ruimte voor politiek-filosofische reflectie nodig. Soms moet er een stap teruggezet worden om alles nog eens tegen het licht te houden. Dat klinkt erg zweverig maar het wordt wat handzamer als we beseffen dat het hedendaagse ‘out of the box’ denken zo’n exercitie is: via niet direct relevante denkbeelden worden nieuwe perspectieven ontsloten die een andere kijk op grootstedelijke processen mogelijk maken.

Afstemming van al deze vlakken, velden en trajecten vindt plaats door in-terventies bottom-up met alle betrokkenen door te nemen en te evalueren. Resultaten worden altijd teruggekoppeld naar de strategische visie die wordt

bijgesteld en aangescherpt. Uitsluitend regisseren op afstand van bovenaf werkt niet. Zo’n regie is onthand: er is geen ‘grip’ op de praktijk. Echter, alleen maar ad hoc maatregelen nemen in de praktijk werkt evenmin. Zo’n regie is onthoofd. Het beleid is dan blind: er komt geen samenhang en focus – geen begrip – op het operationele vlak. Door voortdurend op tactisch vlak concreet afgestemd en gefocust te overleggen ontstaat samenhang. In dit communica-tieve en participatorische afstemmingsproces ontstaat bottom-up samenhang als het doorspreken van de focus van verschillende groepen voortkomt uit een bereidheid tot samenwerken. Dat het in praktijk niet altijd makkelijk verloopt, heeft alles te maken met een gebrek aan afstemming van bestuurlijke competenties – gemeente, deelge-meente, diensten onderling hebben hun gebied van te voren afgebakend – met zakelijke belangen – van projectontwikkelaars, woningcorporaties, overheid – en met menselijke, al te menselijke onzekerheden die soms doortastend beleid frustreren. Veel procedures lopen door en langs elkaar of staan haaks op elkaar. RVS reflecteert daarom niet alleen op haar ontwikkelingstrajecten in de praktijk, maar overlegt ook voortdurend met beleidsmakers. Ze wil zo aanzet-ten geven voor een meer adequaat discours, waarin theorie en praktijk elkaar versterken.

Met haar tienschalige analysemodel markeert RVS een omslagpunt in de naoorlogse Rotterdamse stadspolitiek. In de jaren zeventig van de vorige eeuw begint de (haven)arbeidersstad zich als cultuurstad te ontpoppen: de handelseconomie wordt een kenniseconomie, de verzuilde samenleving een netwerksamenleving. Ondanks grootschalige fysieke renovaties haken echter grote groepen Rotterdammers niet aan. De strategische visie die in Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008 wordt uiteengezet, positioneert, terugkijkend, de vakmanstad als een vergeten transitiefase, die nu, vooruitkij-kend, als inhaalslag vereist is om deze groepen alsnog te laten aanhaken en meedoen. De huidige fysiek-economische vernieuwing van de stad mag niet in dezelfde fout vervallen. De haven drijft nu logistiek op ICT, in de cultuurstad licht het grootstedelijke imago op: de Erasmusbrug. Architectuur, festivals en creative industries zijn de trekkers. RVS meent dat deze externe adhesie niet los staat van interne cohesie. Het gaat om co-positionering. Het ‘woninkrijk’ Rotterdam als geheel van netwerken en trajecten wordt kapi-taalkrachtiger en krijgt meer samenhang als maatschappelijke processen herijkt worden in termen van sociaal en cultureel kapitaal. De grote vraag is: hoe renderen deze als fysiek kapitaal? Gaat de bewonerstevredenheid om-hoog en stopt selectieve migratie door – naast fysieke investeringen en econo-mische stimulansen- te investeren in sociale en culturele infrastructuur?RVS als ontwikkelingsstrategie legt het accent op sociaal-culturele, sociaal-economische en cultuur-economische lange termijn investeringen. Deze worden in educatie- en participatietrajecten in de wijken en buurten van Rotterdam Zuid uitgerold. Deze trajecten krijgen samenhang op thematische interactievelden en focus door de ontwikkelingstrajecten. Deze transitie vergt een aan RVS ten grondslag liggend scenariodenken dat con-2

2 -

23

wo

ord

en a

ls d

aden

str

ate

gis

ch

vla

k

ceptueel geschraagd wordt door een politiek-filosofisch perspectief.Daarmee wil RVS niet alleen een andere blik op Rotterdam openen maar ook andere praktijken opzetten waarin deze visie wordt gerealiseerd. Door anders te kijken en te analyseren beoogt zij productieve samenwerking, ontvankelijk samen wonen en betrokken samenleven.

1.2 - De stad a ls mob i l i ser ingmachine : netwerken, t ra jecten en knooppuntenVolgens de rekenmodellen van de Verenigde Naties woont het overgrote deel van de wereldbevolking in het jaar 2030 in steden. In Europa zelfs meer dan 80%. Deze ontwikkeling is even onomkeerbaar als de klimaatsverandering. Beide vergen een transformatie in het denken over en het omgaan met people, planet, profit en prosperity.

Zo’n visie houdt rekening met de immense mobiliteit die door onze excessieve leefwijze in zichzelf verstrikt raakt: net als internationale immigratie politieke daadkracht blokkeert, zo stokt onze automobiliteit in files. De stad is een mobiele kluwen van netwerken die bestaat uit talloze trajecten die elkaar op verschillende schalen kruisen. Op fysieke schaal zijn dat vooral wegen waar-over stedelingen, forenzen, consumenten en cultuurgrazers zich bewegen, maar overdrachtelijk fysiek gaat het ook over wooncarrières. Op economische schaal doorkruisen virtuele financiële transacties actuele loopbanen. Op educatieve schaal versterken stagetrajecten schoolcarrières. Met computers

en mobieltjes zijn door deze netwerken virtuele trajecten geweven die, net als snelwegen, worden aangelegd en beheerd.Netwerken is voor alles een werkwoord. Netwerken krimpen en dijen uit, ze ver-takken zich en verdichten. Vanuit dit dynamische netwerkperspectief verschijnt Rotterdam op de wereldkaart als een regionaal knooppunt van sociaal-culturele interacties en financieel-economische transacties. Ook al is het niet langer hèt kenmerk bij uitstek, migratiestromen en transitie blijven beleidsmatig een onderscheidend kenmerk van deze stad. 173 nationaliteiten bevolken inmiddels de voormalige ‘transitopolis’ Rotterdam. Hun sociaal-culturele diversiteit heeft traditioneel homogene wijken veranderd. De door Stadsvisie 2030 beoogde fysiek-economische gentrification – het boven-modaal opwaarderen van de wijkpopulatie – moet bewonerstevredenheid herstellen en selectieve migratie van bovenmodalen proportioneel terugdringen. Enige relativering is op zijn plaats. Nu baart selectieve migratie politici en beleidsmakers weliswaar zorgen, maar ‘suburbanisering’ en migratie is eigen aan grootstedelijkheid. Ook bewonerstevredenheid is een relatief begrip. De eisen die vroeger aan bewegingsvrijheid, bereikbaarheid, veiligheid en de be-schikbaarheid/toegankelijkheid van sociaal-culturele en educatieve faciliteiten werden gesteld zijn in de loop van de afgelopen 50 jaar exponentieel opge-schroefd. Leefbaarheid staat pas sinds kort hoog op de politieke agenda en heeft te maken met de gefnuikte ambities van verschillende bevolkingsgroepen die daar allemaal hun eigen motieven voor aandragen. Om daaraan tegemoet te komen vergt de gewenste opwaardering volgens RVS naast economische ver-sterking en fysieke verdichting ook infrastructurele maatregelen op het gebied van onderwijs, sport en cultuur. Dit vereist een diepte-investering in bestaande netwerken en een intensievere verknoping van trajecten in deze netwerken.

1.3 - De stad a ls emanc ipat iemachine : educat ie , communicat ie , part ic ipat ieSociaal-economische mobiliteit werd ooit uitgedrukt in termen van emanci-patie. Vandaar dat de stad weer als emancipatiemachine op de kaart is gezet. Emancipatie gaat in eerste instantie over groepen en niet over individuen. Het is dus maar de vraag of onze hyperindividualistische samenleving nog zo’n term verdraagt. RVS verlegt daarom het accent naar relationele netwerken en situeert individuen daarbinnen als knooppunten. Mobiliteit binnen zo’n netwerk is een vorm van emancipatie. Integratie wordt een kwestie van verknopen waar-door het als beleidsterm zijn normatieve lading verliest. Bewegingsvrijheid bevordert keuzevrijheid. Psychologisch kan een individu weliswaar opgevat worden als een autonoom wezen dat, onafhankelijk beslissend en rationeel wikkend en wegend, zich een positie in de samenleving verwerft. Echter, de soms zeer geraffineerde, maar vaker weinig subtiele beïnvloeding van het consumentengedrag holt dit onafhankelijke oordeel f link uit. Toch wordt in onze consumptiesamenleving de illusie van autonomie als vrije zelfbepaling gekoes-terd. Dat is een vreemde paradox. Het heeft iets schizofreens.Het hedendaags narcistisch hyperindividualisme is nog maar met een dun draadje verbonden met het 19e-eeuwse individualisme dat een collectief gedra-2

4 -

25

wo

ord

en a

ls d

aden

str

ate

gis

ch

vla

k

gen emancipatieproces inspireerde. De mondige burger – het product van mo-derne emancipatie – beriep zich nog op zelf verworven rechten en deze werden door plichten in balans gehouden. Nu houden kritische consumenten zich in de transactiesamenleving vol risico’s – van aanslagen tot ontslagen – claimend staande op de vrije markt. Tegen deze achtergrond heeft emancipatie als kernbegrip van grootstedelijke verticale mobiliteit aan zeggingskracht ingeboet. Als emancipatiemachine is de stad allereerst een mobiliseringmachine. Hedendaagse emancipatie dankt intensiteit en omvang aan de digitalisering van interacties en transacties. Opvoeden en leren gebeurt steeds meer op interactieve wijze. In onze informa-tiesamenleving is communicatie de crux. Kinderen socialiseren via mobieltjes – Hyves, Facebook, You Tube – via de straat en de markt – logo’s en brands. Publieke interacties bepalen in toenemende mate hun denken en doen. Formats en informatie zijn voor nagenoeg iedereen beschikbaar. Het gaat meer over hoe te leren dan wat te leren. In deze context heeft de nieuwe emancipatie zijn paternalistische habijt afgelegd. Hedendaagse emancipatie laat zich in een drietal andere termen vertalen: educatie, communicatie en participatie. Integratie volgt in hun kielzog. De consequenties van dit inzicht in het vernetwerkte bestaan liggen voor de hand: wil je buurten krachtiger maken dan moet je individuen ondersteunen door hen met bestaande netwerken te verbinden. Door hen zo in hun kracht te zetten kunnen ze met anderen hun competenties en talenten ontwikkelen. Dit vergt ) het communicatief versterken van netwerken waarbinnen ze partici-peren; ) het ontwikkelen van communicatieve, sportieve, sociale en culturele vaardigheden waardoor deelnemers, ingebed in groepsprocessen, hun zelf-vertrouwen vergroten en (zich) hun ambities realiseren. RVS bevordert zo binding en overbrugging. Ze initieert trajecten en verbindt deze op verschillende schalen met bestaande netwerken. Haar strategische kernactivi-teiten zijn delen, mededelen en deelnemen, oftewel educatie, communicatie en participatie. Indelen of integratie volgt rechtvaardige verdeling.

1.4 - Integra l i te i t : sporten en samen-scho l ing Hoe vertaalt dit zich naar de praktijk? Grootstedelijke problemen zijn kwali-tatief verschillend: zwaarlijvigheid, armoede, te zwarte scholen, onvoldoende geëquipeerd jongerenwerk, disproportionele werkloosheid, wateroverlast, beleidsverkokering. Dit alles ontvouwt zich op verschillende schalen: existen-tieel, sociaal, cultureel, fysiek, economisch of op die van de veiligheid. Een integrale visie realiseert coalities tussen private en publieke partijen en ver-schaft planmatig bewegingsvrijheid tussen en op zoveel mogelijk schalen. RVS herformuleert integraliteit als samenhang en focus. Ze schaalt analyse en aanpak van afzonderlijke problemen open op, zodat er zich steeds weer nieuwe coalities kunnen vormen.Dat een adequate aanpak van voortijdige schoolverlaters en het ontbreken van startkwalificaties op de arbeidsmarkt met elkaar samenhangen snapt ieder-een. Maar hoe hangen deze problemen samen met zwaarlijvigheid van Turkse

26

- 2

7w

oo

rden

als

dad

ens

tra

teg

isc

h v

lak

moeders of het weinig florissante verenigingsleven binnen de breedtesport? Een vierde brugverbinding over de Maas komt helemaal niet in beeld. De eerst genoemde problemen vereisen een pedagogische, een educatieve of een re-pressieve aanpak, terwijl de tweede groep is gebaat bij het bevorderen van een actieve leefstijl en een sportcultuur. Wat deze fysieke stimulansen van doen hebben met een fysieke interventie als een brug is onduidelijk.Een voorbeeld op educatieve schaal verduidelijkt wellicht hoe integrale analyse en aanpak werken. Rotterdam Sportsupport heeft de schoolsportvereniging geïntroduceerd: een viertal sporten wordt in een wijk aan de daar gevestigde scholen aangeboden. Trainers van sportverenigingen geven clinics. Leerlingen en hun ouders worden lid van deze verenigingen.Zo’n schoolsportvereniging wordt een knooppunt in een zich op verschillende schalen vertakkend netwerk. Daarin worden trajecten met elkaar verknoopt. Oplossingen worden in verknopingen vertaald: trajecten worden op elkaar aangesloten, zodat jongeren kunnen doorgroeien. Door sport op de basisschool te bevorderen en via clinics en coaches het contact met sportverenigingen te versterken, kan een eerste stap gezet worden om kinderen in creatieve en competitieve zelfdiscipline te interesseren en ouders bij vrijwilligerswerk te betrekken. Kinderen leven, zeker sinds de afbraak van het maatschappelijk middenveld, na school meestal op straat. De straatcultuur die zich in de kloof tussen school en thuis nestelt, kan naast een vangnet voor jongeren ook een trampoline zijn voor verticale mobiliteit. Een brede sportcultuur kan een actieve leef-stijl richting geven. Naast reguliere binnen- en buitensporten worden urban sports – freerunnen, bmx, citybike, skaten – steeds belangrijker. Sport schoolt jongeren niet alleen sportief, maar ook sociaal en cultureel. Ze leren meerdere skills. Met skills wordt meer aangeduid dan alleen maar de vaardigheden: het gaat ook om het ontwikkelen van het talent en de praktische uitoefening ervan in groepsverband. Sport vormt een schakel op een bewegingstraject dat zich van een actieve leefstijl in de vroege jeugd via een sportcarrière in de adolescentenfase in de latere levensfasen naar werk in de fitnesseconomie kan ontwikkelen. Voor sportcultuur is in de kanskaart Stadionpark beleidsmatig een verbindende rol weggelegd net als voor eetcultuur in de kanskaart Eat & Meet.Zakken we naar de schaal van het gezin terug dan kan een nauwelijks gevulde buurtparkeergarage hergebruikt worden voor een ander traject: overdag kun-nen er fietscursussen voor moeders met een allochtone achtergrond worden gegeven. Zo wordt hun actieve leefstijl bevorderd en kunnen ze al fietsend een rolmodel voor hun kinderen zijn waardoor deze een stuk mobieler worden. Daarmee vervalt het argument dat kinderen niet naar de verenigingen aan de rand van de stad kunnen gaan omdat het openbaar vervoer te duur is. Overhe-den kunnen natuurlijk ook overwegen sportvelden niet aan de buitenrand van de stad te situeren, maar in de wijken zelf. Wellicht compenseert deze inves-tering in sociaal en cultureel kapitaal uiteindelijk de hoge grondprijs. Budget-taire verkokering maakt de aanleg in de wijk vaak onmogelijk.

Zo zijn er meerdere vliegen in één klap te slaan: iedereen beweegt op de fiets, kinderen sporten op school en op straat waardoor ze zelfdiscipline en meer concentratie opbrengen wat hun leerprestaties en motivatie op school ver-sterkt. Het ‘performen’ van op hen toegesneden sportieve en sociale skills verhoogt hun status in de klas. Hun nieuwe prestaties dwingen respect af bij medeleerlingen die hen eerst links lieten liggen. Verhoogde concentra-tie, betere inbedding in sociale netwerken en stimulansen van thuis kunnen vroegtijdige schooluitval tegengaan en daarmee de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. De verbinding van deze aanpak op een hogere educatieve schaal maakt nog meer coalities en trajecten mogelijk. Als we ons tot VO-jongeren beperken dan kan het gentrifyen van wijken baat hebben bij het vasthouden van deze po-tentiële bovenmodale tweeverdieners. Komen ze uit de wijken, dan is het zaak om deze potentie na hun studie te realiseren. In de netwerkvisie van RVS zijn wooncarrières voor studenten cruciaal. Dit houdt in dat eerst veel studenten of studenten alleen in een pand wonen, ze dan gaan samenwonen om vervolgens als bovenmodale tweeverdieners hun kinderen op een goede school in de wijk te doen. Het is ook verstandig om in te spelen op het academisch beleid om studenten stages te laten lopen op scholen en onderzoek in de wijken te laten verrichten. Topstudenten tijdelijk goedkoop in dure huurflats laten wonen is een optie, maar een integrale aanpak vergt meer. Stagetrajecten en wooncar-rières kunnen, zoals nu bijvoorbeeld op de Dordtselaan op Rotterdam Zuid gebeurt, in elkaars verlengde liggen.

In zo’n integraal perspectief komt na een opschaling naar het fysieke do-mein de bouw van een vierde stadsbrug ook in beeld. Wanneer deze brug in de Parkstadvisie die aan de Maasoever boven de wijk Feijenoord is gepland, deze wijk met het universiteitsterrein Woudestein verbindt, kunnen studenten dicht bij de campus en toch op Zuid blijven wonen. Bij zo’n opschaling dienen we naast integraliteit het tweede ijkpunt van het huidige beleid niet uit het oog te verliezen: duurzaamheid. Misschien moet het helemaal geen brug zijn. Zo’n object geeft altijd problemen met vrachtvervoerders. Met een metrobuis valt een dubbele slag te slaan. Zeker als die metro op groene stroom rijdt en de afremenergie wordt hergebruikt, zoals nu al gebeurt. Zo zijn we via onder-wijs, sport op de fiets en het openbaar vervoer doorgeschoven naar de meest problematische schaal waar een term als leefbaarheid zijn bliksemcarrière aan dankt: de openbare ruimte in de buurt. Al deze interventies zouden er wel eens toe kunnen leiden dat de kwaliteit daarvan aanzienlijk groter wordt omdat het gebruik ervan intensiever en bewuster wordt.

1.5 - VIDI–Kernbegr ippen: vakmanschap, intercu l tura l i te i t , duurzaamheid , integra l i te i t Duurzaamheid en integraliteit zijn twee cruciale ijkpunten binnen het Rotter-damse beleid. RVS voegt er een tweetal aan toe: vakmanschap en intercultu-raliteit. Samen vormen dit de strategische VIDI-kernbegrippen: vakmanschap, 2

8 -

29

wo

ord

en a

ls d

aden

str

ate

gis

ch

vla

k

interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit. Deze kernconcepten komen voort uit een politiek-filosofisch gedachtegoed dat primair uitgaat van relaties, reflectie breder opvat, verantwoordelijkheid geschaald definieert en interesse tot basishouding maakt. Dit verklaart het accent op netwerken en trajec-ten, op coproducties, cocreaties en coalities, en daarmee op interculturaliteit in plaats van multiculturaliteit. Hiermee wordt duidelijk waarom inte-resse de basishouding is: het is als belanghebbende betrokkenheid de grond-slag van open relaties tussen mensen. Psychologisch is interesse een houding, maar als wezenlijke trek van het menselijke bestaan is het een existentieel fenomeen. Het ‘inter’ van interesse – letterlijk betekent het ‘tussen-zijn’ – benadrukt de positie van individuen als unieke knooppunten in relationele netwerken. De VIDI-kernbegrippen versterken elkaar onderling. Ze maken de overlap tussen de pijlers zichtbaar. Dit is in het onderstaande schema aangegeven: pijlers en kernbegrippen zijn over elkaar heen gelegd. RVS probeert bij de operationalisering zoveel mogelijk kernbegrippen in verbindingstrajecten te verdisconteren. Zo wordt de integraliteit binnen de pijlerstructuur zichtbaar. In de RVS-trajecten Fysieke Integriteit en De markt van morgen is dit ge-realiseerd.

De vier kernbegrippen zijn allereerst beleidstermen. Maar elk begrip heeft ook politieke en ethische aspecten. Het zijn deze ethisch-politieke aspecten die machtsaanspraken – zowel in als tussen individuen – expliciet maken. Dit heeft consequenties voor de houding en het gedrag van de betrokken: Waarom is deze aanpak juist? Waarom kan dit niet zo worden aangepakt? Wie is hier precies verantwoordelijk? Wat betekent aansprakelijkheid hier?

1.5.1 - VakmanschapAan het eerste kernbegrip ontleent Rotterdam Vakmanstad/Skillcity haar naam: vakmanschap. Vakmanschap is meer dan een retorische tegenzet in een gedigita-liseerde kenniseconomie. Deze keuze stemt overeen met de specifieke samenstelling van de Rotterdamse beroepsbevolking en het aanwezige oplei-

dingsniveau. Het gaat er niet om een nostalgisch 19e-eeuws begrip van stal te halen, maar om een aan deze tijd aangepaste vorm van vakmanschap te formule-ren. Er zijn natuurlijk ook vakvrouwen te over, zodat we misschien van ‘vakmens-schap’ moeten spreken. Maar meer dan dit soort nuanceringen beoogt RVS een levensvatbaar concept van vakmanschap te formuleren dat is afge-stemd op de eisen van 21e-eeuws ‘globaal’ samenleven. De eerste vertaalslag betreft het nostalgische beeld van de stabiele dorps- of leefgemeenschap waarmee vakmanschap als ambachtelijkheid wordt geasso-cieerd. Dit beeld is even hardnekkig als achterhaald. Het door de meeste woon- of autonome dorpen ontwikkelde fysieke format is inmiddels volledig kleinste-delijk: werk, vrijetijdsbesteding en leefstijl mogen dan wat minder hectisch, kleinschaliger en sociaal-cultureel minder goed gefaciliteerd zijn, door media, malls en mobiliteit houdt het dorpse leven gelijke tred met het stadse leven. De problemen zijn ook vergelijkbaar of dat nu door autochtone krimp of allochtone instroom komt. Opposities die voorheen maatgevend waren voor het onder-scheid tussen stad en platteland gelden slechts in afgezwakte vorm, maar zijn niet doorslaggevend voor de leefstijl.Evenmin als local tegenover global staat – ‘we are the world’ – staat rural dus tegenover urban. Ook in dorpen draait het beleid om leefstijlen, leefmilieus en lichte gemeenschappen waarin traditionele tegenstellingen vervagen. Net als dit leven glokaal en rurbaan is, is vakwerk inmiddels geheel verweven met ken-nisnetwerken. Een fenomeen als ‘masterclass’ maakt dat in een keer duidelijk. Vakmanschap draait niet uitsluitend om handwerk of ambachtelijk-heid. Het accent ligt op skills. In termen van het huidige competentiegerichte leren: combinaties van vaardigheden, houdingen en vakkennis. Vakmanschap opent een breed spectrum van skills: vakmatige natuurlijk, maar ook sportieve, sociale, culturele en mentale skills. De politieke – of beter: micropolitieke – kwaliteit van vakmanschap ligt per definitie besloten in de gezel-meester verhouding. Hoe deze in de huidige informatiesamenleving uitwerkt, verschilt. Nu eens leggen studies het accent op de ethisch-politieke aspecten, met name op de verdisconteerde waarden en deugden, dan weer op de economische aspecten. Door elementen als leergierigheid, kwaliteitsbesef, beroepstrots, integriteit en verantwoorde-lijkheid gaan in vakmanschap denken en doen, vakkennis en vakkundigheid in elkaar over.

1.5.2 - Intercultural iteit : cultureel en sociaal kapitaalHet kernbegrip ‘interculturaliteit’ bekt nog wat onwennig, ook al circuleert het als cultuurpolitiek concept vanaf het begin van de jaren negentig in interna-tionale debatten. Onder voorzitterschap van Ruud Lubbers heeft de International Advisory Board (IAB) aan de Economic Development Board Rot-terdam (EDBR) enkele adviezen voor toekomstig beleid meegegeven: in 2030 is Rotterdam dé interculturele hoofdstad van Europa. Wat ‘intercultureel’ op ‘multicultureel’ voorheeft, is precies het accent op de relationele speel-ruimte van ons bestaan: het inter. Het vele – multi – van identiteiten is slechts 3

0 -

31

wo

ord

en a

ls d

aden

str

ate

gis

ch

vla

k

waardevol in zoverre het ‘vele’ na twee of meer generaties allerlei hybride tussenvormen heeft opgeleverd. Dit ‘tussen’ of ‘inter’ als kernkwaliteit van het begrip interculturaliteit resoneert ook in interesse. Interculturaliteit gaat niet over het ophalen van bruggen tussen culturen, zelfs niet meer over bruggen bouwen. Interculturaliteit geeft aan dat allerlei culturen al in onze grootstede-lijke interacties en transacties doorwerken zonder dat we het doorhebben. Als brugfunctie focust interculturaliteit op overdracht en uitwisseling, op inter-actie en transformatie. En dat op vele schalen. Voorbij de beproefde culinaire uitwisselingen in fusion cooking en de ongehoord muzikale interacties van de wereldmuziek, is het hybride karakter van culturele praktijken het uitgangspunt. Rotterdam was in 2001 Europa’s Culturele Hoofdstad. Nu – in 2009 – is ze Europa’s eerste Jongerenhoofdstad. Het ligt voor de hand om in de enige stad van de G4 die verjongt de relaties tussen culturen te versterken, mede gezien de bevolkingssamenstelling van inmiddels 173 nationaliteiten. In plaats van identiteiten van de afzonderlijke culturen te onderhouden – te ‘entertainen’ – wil RVS met deze interculturele insteek het multiculturele drama achter zich laten. Dit kan als integratie en emancipatie worden herijkt als educatie en participatie.

Cultuur en cultiveren zijn naast kwaliteit en interesse belangrijke begrippen in het RVS discours, zeker als het om educatie, communicatie en participatie gaat. In Stadsvisie 2030 en aanvankelijk ook in de aanpak van Pact op Zuid staat de beleidspijler cultuur enigszins afzijdig. Hij lijkt nauwelijks te steunen. Misschien is ‘cultuur’ inmiddels zo vanzelfsprekend dat zij nauwelijks meer opvalt. In die zin is cultuur meer een onderlegger dan een pijler. Maar cultuur vergt wel voortdurend onderhoud. Achterstallig onderhoud kan zich op den duur wreken in de vorm van sociaal isolement of agressieve onverschilligheid van groepen. Dit isolement kan ook het effect zijn van een monomane opvatting van cultuur, waardoor groepen zich niet meer met de samenleving identificeren. Hoe dan ook, het valt vooral op als cultureel bewustzijn ontbreekt. Wat zich dan toont is niet zozeer een peilloze, duistere diepte als wel een volstrekt vanzelf-sprekende oppervlakkigheid die aan nietszeggendheid grenst. Cultuur is voor sociale relaties onontbeerlijk. Teveel van hetzelfde is dodelijk. Cultuur moet niet gelijkgesteld worden met hogere beschaving, en zeker niet als een equivalent van grotere bestedingsruimte. Na de kredietcrisis is dit voor nagenoeg iedereen wel duidelijk. De cultuurstad Rotterdam dient waarde te hechten aan een brede cultuur die tot in de haarvaten doorwerkt. Met de door dS+V in 2003 uitgebrachte culturele ecologie van Rotterdam Sense of place wordt een poging gedaan die breedte in zijn alledaagse beweeglijkheid in kaart te brengen. De atlas toont waar cultuurgrazende Rotterdammers zich op welk uur van de dag en de nacht naartoe bewegen. Het samenstellen van deze atlas mag dan mede ingegeven zijn door economische overwegingen, het toont niette-min het vanzelfsprekende belang van cultuur. Rotterdamse investeringen in cultureel kapitaal renderen nationaal en interna-tionaal. Internationale festivals en evenementen worden goed bezocht. Richard Florida betoogt in zijn boeken over de aard en rol van de creatieve klasse onder

welke omstandigheden cultureel kapitaal rendeert. Ook al benadrukt hij dat het cultureel en sociaal kapitaal in ‘echt’ kapitaal wordt omgezet via de ‘bo-venkant’ van de samenleving, terloops wijst hij er op dat creative industry ook bottom-up ontwikkeld kan worden door creativiteit in de wijken te bundelen: “Creativiteit in de wereld beperkt zich niet tot de Creatieve Klasse (…) Ik ben er heilig van overtuigd dat de sleutel tot het verbeteren van het overgrote deel van onderbetaalde, deels werkloze en misdeelde mensen niet in sociale dienst programma’s of part time baantjes zit (…) maar in het aftappen van de creativiteit van deze mensen”(10).

Deze gedachte valt af te lezen aan het beleid van de kunst en cultuurpijler: het stimuleren van de creativiteit van bewoners. Dat dit niet vroeg genoeg kan beginnen ligt voor de hand. In zijn volgende boek accentueert Florida nogmaals de noodzaak van een open samenleving die strategisch met cultureel en sociaal kapitaal speculeert. Op wijk- en buurtniveau rendeert cultureel kapitaal als sociale cohesie. Dat het genereren van sociaal en cultureel kapitaal diepte investeringen vereist mag duidelijk zijn. Wat gecultiveerd wordt, is het sociale, dat wil zeggen het inter.Ontmoetingen faciliteren is de bottom line van het cultiveren van het inter. Dit gebeurt vaak via entertainment, maar infotainment en edutainment zijn ook opties. Cultuurspreiding vereist echter drie elementen: educatie, communica-tie en participatie. De interactiviteit die mogelijk wordt gemaakt door informa-tie- en communicatie technologie intensiveert educatie. In ICT is de C (com-municatie) doorslaggevend omdat dit de grondslag van serieuze participatie is. Participatie werkt optimaal als alle partijen elkaar serieus nemen in hun bijdrage, hoe minimaal ook. YOUR WORLD zoals het Jongerenjaar in Rotter-dam uiteindelijk is genoemd, maakt zich sterk door creativiteit in alle lagen van de jongerenpopulatie te bevorderen. In het Jongerenjaar wordt op verschillende schalen – van centrum tot buurt – een creatieve infrastructuur uitgerold om een specifiek Rotterdamse jongerencultuur te realiseren. Dat dit geen makkelijk opgave is, mag duidelijk zijn. Participatietrajecten voor jongeren van 12 t/m 27 jaar vinden we in formats als Dynamic Duo’s: voor een bepaalde periode sluiten een jongere en een volwas-sene een coalitie om ervaringen, kennis en kennissen uit te wisselen en voor elkaar netwerken te ontsluiten. Wil de aanpak van YOUR WORLD op lange termijn slagen dan vergt dit voorbereidende educatieve trajecten op de Brede school. Via wijkarrangementen of dagarrangementen – 6 uur per week extra lestijd voor cultuur en sporttrajecten – kan de gewenste infrastructuur verdiept en verbreed worden. Jongeren vanaf 12 jaar komen ook via snuffel- en maatschappelijke stages in aanraking met andere netwerken. Door dit brede spectrum van activiteiten leren ze culturele èn sociale skills aan. Doordat hun talenten worden aangeboord en hun potenties worden gerealiseerd cultiveren leerlingen indirect een andere verstandshouding ten opzichte van hun mede-leerlingen, docenten, buren en ouders. Hier krijgt interculturaliteit een sociaal-politieke kwaliteit.3

2 -

33

wo

ord

en a

ls d

aden

str

ate

gis

ch

vla

k

Het exclusieve onderscheid tussen Kunst met een grote K en kleinkunst of amateurkunst, tussen Cultuur met een grote C en cultuurparticipatie is op-geheven. Het gaat om cultuurspreiding, niet om beschaven. Het gaat om een cultiveren van het inter om cultureel en sociaal kapitaal te laten renderen. Wil het doorwerken in de wijken, dan zijn nieuwe cultuurtrajecten vereist zoals het door de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam (SKVR) ontwikkelde schoolproject ‘Ieder kind een instrument‘. Educatie van, communicatie met en participatie door jongeren sluiten naadloos aan bij een breed spectrum van culturele trajecten, waarvan talentscouting en podiabeheer de sluitstuk-ken vormen. De door Florida beoogde ‘verdieping’ van het creatieve industrie begrip staat letterlijk in de kinderschoenen.

Relat ie met vakmanschap – Vakmanschap en interculturaliteit verster-ken elkaar niet alleen op educatief, maar ook op economisch vlak. Met Florida’s opmerking in het achterhoofd kan cultureel ondernemen als een variant van creatieve industrie worden begrepen. Daar vindt de vertaalslag van creatieve bedrijvigheid aan de onderkant van de samenleving daadwerkelijk plaats. Met het oog op de co-positionering van de stad is naast de jaarlijkse festivals en internationale festiviteiten – adhesie voor de cultuurstad – cultureel onder-nemen van groot belang voor de cohesie in de vakmanstad. Door sociale en culturele trajecten te verknopen en tot netwerken uit te bouwen wordt interesse ‘vermarkt’. Bij creative industry wordt vaak gedacht aan een infrastructuur van kleine dienstverlenende bedrijf jes in sectoren als architectuur, design, mode, film en fotografie. Door een verbreding van het begrip komt het accent nu eens op cultuur en kunst, dan weer op vakmanschap te liggen. In de deelgemeente Charlois worden door productateliers vakbekwame wijkbewoners ingehuurd om het voorwerk of de afwerking van kunstproducten te verzorgen. Zo werkt WANDSCHAPPEN samen met vakvrouwen uit de wijk. Zij maken deel uit van een ‘productielijn’ van designproducten waarin ook wordt samengewerkt met gerenommeerde designbureaus als MOOOI en DROOG en met de topdesigners Hella Jongerius en Marcel Wanders. Indirect hebben allochtone vrouwen zo een lijntje met het Museum of Modern Art (MOMA) in New York.Een andere, grootschaliger invulling vormt de combinatie van cultureel en et-nisch ondernemen. Deze interculturele verbinding met vakmanschap is een van de trajecten die RVS samen met Freehouse, Vestia en Kosmopolis op 6 en 7 juni 2009 op de Afrikaandermarkt heeft uitgerold.Voor woningcorporaties blijft ondersteuning van zulke trajecten een heikele onderneming, omdat het nooit duidelijk is hoe investeringen in het sociale en culturele domein op de lange duur worden terugverdiend. Een recent rapport toont dat de renderingscoëfficiënten van sociaal en cultureel kapitaal in fysiek kapitaal – bewonerstevredenheid en woningwaarde – niet helder zijn. Sociaal kapitaal wordt vooral gegenereerd door te desinvesteren, dat wil zeggen door huizen te verkopen aan huurders die zich daardoor meer verantwoordelijk gaan voelen voor hun woning en woonomgeving. Toch besluit deze vergelijkende studie met de conclusie dat het niet eenduidig is – dat de investeringen van

woningcorporaties ook echt geen effect hebben gehad”. Het grote probleem blijft hoe investeringen in sociaal – en cultureel – kapitaal uiteindelijk fysiek en economisch renderen. Simpel gezegd, hoe door het opknappen van pleinen en structureel organiseren van buurtevenementen bewoners zich realiseren wat hun verantwoordelijkheid voor de woonomgeving is en zich dienovereenkomstig gaan gedragen. 1.5.3 - DuurzaamheidHet derde kernbegrip is duurzaamheid. Het IAB heeft de EDBR nog een tweede advies meegegeven: Rotterdam is in 2030 – wanneer de huidige stadvisie gerealiseerd is – de minst CO2

uitstotende stad van Europa. Grootschalige en grootscheepse infrastructurele ingrepen zijn nodig. Dat is niet zo eenvoudig. Dat geldt ook voor de waterhuishouding. Rotterdam is het putje van Europa: rivieren denderen van de geërodeerde berghellingen door gekanaliseerde ri-vierbeddingen richting Rotterdam, de neerslag in de zomer neemt exponentieel toe en de zeespiegel stijgt. Iedereen beseft dat een grootschalige aanpak on-vermijdelijk is. Een nieuw singelplan, opslagreservoirs onder parkeergarages zoals in de Museumdriehoek en een geprojecteerde visie van Rotterdam als Waterstad zijn slechts het begin. Een duurzame aanpak dient integraal over de hele breedte van het beleid uitgerold te worden. Rotterdam heeft inmiddels ideëel de consequenties van de urgentie van duurzaamheid getrokken. Zij heeft zich aangesloten bij Clintons Climate Initiative en voor haar nijpende water-huishouding Climate Proof ontwikkeld. Maar naast Rotterdam Climate Initi-ative, Climate Proof en Craddle to Craddle zullen ook inzichten van maatschappelijke groepen serieus genomen moeten worden.Wat houdt dit kernbegrip in? En wat zijn de politieke, sociale en ethische consequenties? De Engelse term sustainability wordt in de jaren tachtig een kritisch beleidsinstrument. Het Brundtland-rapport uit 1987 definieert duur-zaamheid als “de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen”. Dat er daarna steeds indringender over wordt gesproken en het inmiddels toetssteen van beleid is, getuigt op z’n minst van een zekere urgentie. We snappen inmiddels dat er geherinvesteerd moet worden om terug te krijgen wat we hadden. Door het volstrekt onnodige oponthoud van enkele decennia vergt duurzaamheidbeleid nu meer dan alleen maar doorgeven: het vereist ook een verhoogde inspanning. Onze generatie kan niet langer volstaan met overdracht van wat al bestaat. Er is een kwalita-tieve sprong vereist met diepte-investeringen in sociaal en cultureel kapitaal. Duurzaamheid moet èn tussen de oren komen èn handen en voeten krijgen. Zelfreflectie, zelfkritiek en zelfdiscipline zijn onvermijdelijk. Door de politieke urgentie van duurzaamheid overstijgt deze het fysieke en het economische domein. Het begrip heeft ook sociale en mentale dimensies. Na meer dan 30 jaar soebatten zijn we inmiddels zover dat de onomkeerbaar-heid van de gevolgen van menselijke inbreuk op natuurlijke, interactieve cyclische processen – ecosystemen – wordt erkend. Daarmee wordt niet zozeer het grote gelijk van milieuactivisten beklonken als wel het externaliserende 3

4 -

35

wo

ord

en a

ls d

aden

str

ate

gis

ch

vla

k

handelen in het moderne ondernemerschap ter discussie gesteld: het onte-recht afwentelen van productiekosten op de belastingbetaler en op volgende generaties. De overheid wordt geacht als hoeder van het algemeen belang de hoogte van de negatieve externe effecten vast te stellen. Deze worden bij de vervuiler teruggelegd zodat deze ze internaliseert. Dit besef moet niet alleen in de boeken maar ook in de producten en tussen de oren van de vervuiler komen. Maatschappelijk Verantwoord/Betrokken Ondernemen staat in de kinderschoe-nen en is nog vatbaar voor conjunctuurschommelingen, maar de herformulering in drie P’s van profit naar prosperity is een eerste stap om een kwalitatieve sprong te maken. Gegeven het excessieve consumentisme zijn we ondertussen allemaal veroor-zaker. De beschikbaarheid van goedkope, fossiele energie in combinatie met een ongebreideld, op individualiteit gefocust consumentisme is voor een duur-zame economie fataal. Lineaire productieprocessen produceren bergen afval. Zelfs een onschuldig beroep als productdesigner ontkomt niet meer aan zelf-reflectie. Naast dat duurzaamheid dus beleidsmatig een focus is, wijst het ook op een andere verstandhouding en mentaliteit. Net als producenten externaliseren consumenten hun afval: dit varieert van wildplassen, het weg-gooien van kauwgum op straat tot het uitstoten van te grote hoeveelheden CO2. Ook bij externaliserende consumenten moeten klimaatbeheersing, duurzame energieopwekking en energiezuinige mobiliteit tussen de oren komen. Door het probleem te internaliseren worden ze zelf deel van de oplossing. Daarmee wordt duurzaamheid naast een economische uitdaging tevens een emancipatoir proces. Opnieuw zijn educatie, communicatie en participatie de sleuteltermen.Het geloofwaardig maken van duurzaam gedrag op de schaal van de buurt vereist niet zozeer de installatie van surveillance camera’s als wel die van duurzame energie- en mobiliteitsystemen in de wijk. Wat de term ‘kindvriende-lijke wijken’ ook mag betekenen, basisvoorwaarden zijn schone lucht en veilige speelruimte. De stad als duurzame mobiliseringmachine vergt een positieve ombuiging van de huidige congestieve automobiliteit in een ecologisch verant-woorde co-mobiliteit. Alternatieve, duurzame vervoerssystemen vullen dan – ook op wijkniveau – bestaande grootschalige systemen aan. ‘Gratis’ openbaar vervoer is onontbeerlijk. Gratis betekent overigens niet voor niets Het wordt alleen onzichtbaar door belastingbetalers gefinancierd.Duurzaamheid staat hoog op de politieke urgenda. Het is een politiek issue bij uitstek, mede omdat de geloofwaardig van de overheid zelf ook in het geding is als deze effectief gedrag bij de burger wil oproepen. De economische haalbaar-heid van herinvesteringen in schone energie is mede afhankelijk van de bereid-heid van de overheid proactief te handelen: ze draagt zorg voor het in de markt zetten van innovatieve producten die voor de consument nog onbetaalbaar zijn. Door politieke terughoudendheid heeft Nederland in de jaren negentig fotovol-taïsche energieopwekking via zonnepanelen uit handen gegeven. In Duitsland is dit nu big business.

Drie ecologieën: f ysiek, sociaal, ment aal – Om duurzaamheid in andere kernbegrippen te verankeren differentieert RVS het conventionele eco-

logiebegrip. Van zo’n differentiëring, zij het op andere terreinen, is al sprake. Zo luidt de ondertitel van de door dS+V uitgebrachte culturele atlas Sense of Place: Atlas van de culturele ecologie van Rotterdam. In menswetenschap-pelijke disciplines krijgt het begrip een sociale dimensie. Neem het ‘ecologisch model’ van Lawton dat in de WMO visie van de deelgemeente IJsselmonde is verwerkt. Sociaal welbevinden is hier de evenwichtige spanning tussen wat iemand (nog) kan en welke eisen er door de omgeving worden gesteld. Competenties en omgevingsdruk zijn parameters van een sociale ecologie.

Wanneer sociale netwerken als ecosystemen worden opgevat, krijgt sociale ecologie meer inhoud. Voor RVS staat ecologie voor een integrale, geïntegreer-de en integere interesse. Zij heeft naast fysieke – integraal – ook sociale – ge-integreerd – en mentale – integer – aspecten. De ethische component van een sociale ecologie houdt in dat ieder individu beseft dat zijn gedrag dat van ande-ren duurzaam beïnvloedt en dat het gedrag van anderen onmiddellijk repercus-sies heeft voor zijn eigen leven en dat van zijn kinderen. Dat laten meewegen is een hoogst paradoxale aangelegenheid omdat onze consumptiesamenleving tegenstrijdige signalen afgeeft. Spendeer excessief, maar wees terughoudend. Omgang met dit soort paradoxale ervaringen, deze schizofrene situatie kunnen hanteren opent het zicht op een mentale ecologie. Dat wat in de jaren zeventig als onmogelijke mentaliteitsverandering werd afgewezen – en met een even ondoenlijke ‘lange mars door de instituties’ werd gecompenseerd – is nu onvermijdelijk geworden. Voor zo’n mentale omslag volstaat het niet alleen maar informatie te verstrekken over de gevolgen van ecologisch onverantwoord gedrag. Deze omslag wordt pas gerealiseerd als educatie via communicatie serieus wordt omgezet in daadwerkelijke participatie. Wil duurzaamheid tus-sen de oren van stadsbewoners beklijven dan moet ecologisch bewustzijn in het 3

6 -

37

wo

ord

en a

ls d

aden

str

ate

gis

ch

vla

k

basisonderwijs ontwikkeld en in het voortgezet onderwijs bestendigd worden.Kortom, fysieke ecologie – schone lucht, duurzame energie, duurzame mobili-teit – is pas succesvol als er ook een sociale en mentale ecologie aan vastzit. In zo’n drievoudige ecologie zijn mensen niet alleen in andere wezens maar ook in elkaar geïnteresseerd en zijn zij bereid tot daadwerkelijke gedragsverandering. De bedenkers van het Craddle to Craddle concept noemen dit ‘intergenera-tionele verantwoordelijkheid’. Om deze urbane bewustzijnssprong te maken zijn drie vertaalslagen vereist: ) een inzicht in dit ‘inter’ , ) een herijking van verantwoordelijkheid en een integrale toespitsing van het uiterst f lexibele containerbegrip duurzaamheid. Gegeven het moderne imperatief van de (volks)gezondheid als een alles overspannend perspectief

is de definitie van gezondheid die de Wereld Gezondheid Organisa-tie (WHO) hanteert meer dan toereikend: als gezondheid “een toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden” is dan eist een vertaling naar duurzaamheid van deze fysieke, sociale en mentale dimensies een drievoudige ecologiebegrip: Eco3. Relat ie duurzaamheid met int ercultural i t eit en vakman-schap – Als gezondheid de sleutelterm is en vakmanschap cultureel vertaald kan worden in skills, dan biedt de spin-off voor de omliggende deelgemeen-ten van de verbouwing van het Stadionpark een inzicht in de relaties tussen duurzaamheid, interculturaliteit en vakmanschap. Rotterdam wil in een tijdbestek van 10 jaar de Sportstad van Nederland worden en in 2028 de Olympi-sche Spelen binnenhalen. De stad verjongt, voornamelijk in gezinnen met een allochtone achtergrond. Fysieke ecologie en sociale duurzaamheid vereisen de ontwikkeling van een sportcultuur om talenten een kans te geven aan te sluiten bij de wereldtop. Dat in de in 2006 gelanceerde nota over de Sportstad ‘sport op school’ bovenaan het lijstje staat, onderstreept dit inzicht. Dit sterkt RVS in haar overtuiging dat het verbreden van het ecologiebegrip naar sociale netwer-ken noodzakelijk is om duurzaamheid zo breed mogelijk uit te rollen.

1.5.4 - Integral iteitHet vierde kernbegrip is integraliteit. Geeft duurzaamheid de lange duur aan, integraliteit duidt vooral op samenhang en focus in een bepaald tijdsbestek en binnen een afgebakend gebied. ‘Gebiedsontwikkeling’ is de term waarbin-nen integraliteit zich concreet manifesteert. Termen als ‘integraal’ en ’inte-graliteit’ – letterlijk: ‘algeheel’ of ‘het geheel betreffend‘- duiken vanaf 1995 in beleidsstukken op na de afkondiging van de eerste fase van het Grotesteden-beleid (GSB). Beleidspijlers fysiek, economie en sociaal worden met elkaar verbonden. De onwennigheid met dit containerbegrip zette de voorzitter van het Algemeen Verbond Bouwbedrijven – fysiek dus – Eelco Brinkman ertoe aan integraliteit als volgt te duiden: “op papier hangt alles samen als je er een nietje doorheen slaat”. Meer subtiele waarnemers zagen de opgave van inte-graliteit vooral in een fysieke opgave met een sociale dimensie. Zij begrepen dat stedenbouw meer is dan het stapelen van stenen. RVS heeft stedenbouw vanuit zijn relationele perspectief altijd al gedefinieerd als het bouwen van

B R O N : R V S 2 0 0 9

relaties en construeren van bewustzijn. In plaats van Brinkmans nietje hanteert RSV de ecologische satéprikker om samenhang van alle betrokken do-meinen, schalen en partijen tot stand te brengen.Inmiddels loopt de derde fase van het GSB beleid (2005-2009) op zijn eind en zou met het kernbegrip integraliteit de mate van samenhang en focus in de doorgevoerde maatregelen kunnen worden geëvalueerd. Dat dit niet zo een-voudig is, blijkt wel uit de evaluaties van de investeringen van woningcorpo-raties in het sociaal-culturele domein, zoals in het rapport De baat op straat. Dat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity door Pact op Zuid bij de eerste publieke presentatie herkend werd als een mogelijke blauwdruk voor deze integraliteit is wellicht te danken aan de expliciete wijze waarop RVS deze integraliteit niet alleen tussen de pijlers fysiek, economie, sociaal en cultuur, maar ook tus-sen beleidsdimensies als mobiliteit en duurzaamheid uitwerkt. RVS heeft zich vanaf de eerste aanzetten in 2004 in haar tienschalige analyse van Rotterdam met de ecologische satéprikker op samenhang van alle betrokken domeinen, schalen en partijen gericht.

ECP(i) t raject, S5 focus en de waardeschaal – Net als bij de an-dere kernbegrippen heeft integraliteit politieke en ethische aspecten. Politiek haakt het aan bij ‘integreren’ en ‘integratie’, ethisch bij ‘ integer’ en ‘ integri-

38

- 3

9w

oo

rden

als

dad

ens

tra

teg

isc

h v

lak

verantwoordelijkheid

integriteit

B R O N : R V S 2 0 0 9

teit’. Eco3 wordt als volgt vertaald: integraal (fysiek), integratie (sociaal) en in-teger (mentaal). Integreren is een politiek heet hangijzer dat al decennialang de debatten over het ‘allochtonen’vraagstuk verhit. Of integreren – dat zoveel betekent als ‘tot een geheel worden’ of ‘helen’ – nog wel een adequaat begrip is om de participatiegraad in en de identificatiegraad met de Nederlandse sa-menleving van de kinderen en kindskinderen van wat ooit gastarbeiders waren te normeren, valt te betwijfelen. RVS stelt daarom voor het begrip integratie net als het begrip emancipatie te integreren in een drietal andere begrippen: educatie, communicatie en participatie.

De S5-focus van RVS vertaalt het ECP(i)-traject. Door tijdens scholing en studie skills van allerlei aard te ontwikkelen en deze in stages als sociaal en cultureel kapitaal te laten renderen, kan een starter sneller bij de markt aansluiten. Op de Erasmus Universiteit wordt binnenkort Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) afgemeten aan de participatiegraad van haar studenten in maatschappelijke instituten en organisaties. Deze service learning activiteiten worden bij afsluiting van de studie op de bul aangetekend. Bij een sollicitatie zijn ze doorgaans een pré.De tweede associatie bij integraliteit refereert aan de titel van dit rapport: woorden als daden. De stam van zowel integraliteit als integratie is integer. Het begrip integriteit duidt niet alleen op samenhang en op een geheel zijn, maar verwijst in ethische zin ook naar iemands verantwoordelijkheid voor zijn daden. Iemand is integer als er vanuit kan worden gegaan dat hij zich aan zijn woord houdt. Hij is bereid verantwoording voor zijn daden af te leggen. Er kan op hem gerekend worden. Hij is te vertrouwen. Al deze ethische en politieke aspecten zijn uit te zetten op de waardeschaal die RVS hanteert. Daar staat integriteit nadrukkelijk onder verantwoordelijkheid en naast interesse: in de verantwoordelijkheid wordt de relatie bekrachtigd die in de interesse ont-vankelijk blijft voor nieuwe ervaringen. Gedragingen van individuen hebben effecten – pragmatiek – en worden ge-motiveerd – ethiek. Wat in de traditie van het westerse denken altijd uit elkaar gehaald is – lichaam/geest, object/subject – loopt in de visie van RVS vloeiend in elkaar over: denken en doen, theorie en praktijk, privé en publiek, het zijn kunstmatige scheidingen. De motor van dit alles is ambitie. Dit is een

complexe gemoedstoestand die zich op vele manieren vormt en uit, maar er is altijd sprake van een verstandhouding waarin fysieke, sociale en mentale aspecten elkaar steunen en versterken.

Relat ie int egral i t eit met int ercultural i t eit, vakmanschap en duurzaamheid – Het doet geforceerd aan om alle kernbegrippen aan elkaar te koppelen. Maar idealiter is een traject dat al deze kernbe grippen als crite-rium hanteert het meest productief, krachtig en betrokken. Het verbindt educatie, communicatie en participatie productief met elkaar en bevordert zo impliciet emancipatie en integratie. De kernbegrippen zijn, los van hun politieke en ethische dimensies, dan ook vooral beleidsgereedschappen. Bij het ontwerpen van een nieuw traject fungeren ze als toetsstenen om bepaalde elementen wel of niet op te nemen, deze coalitie wel en een andere niet te sluiten. Zij worden bij een screening van reeds lopende trajecten of projecten gebruikt om een keuze tussen het ene of het andere traject/project te maken. Vertaald naar het eerste kernbegrip vakmanschap laat de samenhang tussen de vier kernbegrippen zich als volgt verwoorden: ze vormen tezamen de basis van wat wij in algemene zin als cultuur aanduiden. Ze geven aan wat cultive-ren inhoudt. Cultuur is het resultaat van duurzame overdracht van kennis en technieken – sinds kort: informatie en technologieën – die deze cultuur in stand houden. Deze wordt overgedragen aan de volgende generaties. Duurzaamheid komt in beeld als we ons het Brundtland rapport in herinnering roepen. Inter-culturaliteit wijst op de effecten van een inmiddels tot immense proporties uitgegroeide globalisering. Educatie, communicatie, participatie, emancipatie en integratie spelen in dit integrale perspectief allemaal hun specifieke rol. De bottom line is kwalitatief vakmanschap, waarin de integriteit van de vakman voorop staat. Dit is een graadmeter voor de mate waarin iemand in zijn om-

40

- 4

1w

oo

rden

als

dad

ens

tra

teg

isc

h v

lak

geving integreert. Als gezel of als meester, dat maakt niet uit. Zolang er maar aangesloten wordt bij wat iemand kan en wil. Bovendien staat de meester-gezel structuur niet voor eeuwig vast: gezellen kunnen meester over meester worden en meesters zullen op een bepaald moment weer gezel zijn. Serieus je vak uitoefenen staat en valt bij het serieus genomen worden door anderen. Je wordt gewaardeerd om je vakkundigheid en vakkennis. Je ontleent je eigen-waarde en zelfrespect aan deze waardering. Het duurzaam overdragen van vakmatige, sociale, culturele en mentale skills vormt de basis van een vaktradi-tie. Het (mede)delen van vakkennis en deelnemen aan een vaktraditie vormt de grondslag van een cultuur.

Motorschip Noorderei land – Bij het uitwerken van de bovenstaande gedachten besefte ik hoe belangrijk mijn samenwerking met de op het Noorder-eiland wonende en werkende kunstenaar Joe Cillen is voor deze inzichten. Cillen is als kunstenaar in de tachtiger jaren neergestreken op deze kluit aarde die in de Maas tussen Willems- en Koninginnebrug ligt. Als ex-varensgezel herkende hij daar onmiddellijk de vorm van een schip in. Vanaf dat moment vatte hij de gedachte op om dit beeld tot uitgangspunt van een kunstproject te maken: Ms Noordereiland. In de afgelopen 25 jaar heeft hij samen met andere ‘opvarenden’ fysieke ingrepen gerealiseerd zoals het bak- en stuurboordlicht op een van de grote woonblokken, een machinekamer in een van de achter-stegen, een laaddek op het middenplein, een heuse scheepstoeter en nog een groot aantal kleinere ingrepen. Zijn grote droom is om op het laatste resteren-de stukje groen op het eiland – het Noordereiland is de minst groene wijk in Rotterdam – kersenbomen te planten tegen scheurbuik.In zijn galerie exposeren kunstenaars en worden evenementen georganiseerd met buitenlandse en Rotterdamse gasten. Er hangt een Reichiaanse Orgonbox

42

- 4

3w

oo

rden

als

dad

ens

tra

teg

isc

h v

lak

die de energie opwekt waar het schip op drijft. De lokale designers hebben geld ontworpen en gedrukt – 1 t/m 7 orgon – waar in winkels en cafés mee betaald kan worden. Een permanente tentoonstelling toont foto’s die Cillen op zijn reizen naar het ten aanzien van het Noordereiland meest oostelijk gesitueerde eiland – Ascencion – en westelijke gelegen eiland op de wereld – Kiritimati – heeft gemaakt om vriendschappelijke banden aan te knopen. Ook daar zijn bakens geplaatst en er is gesproken met de laatste officiële vertegenwoordigers van de NASA basis op Kiritimati om twee bakens het heelal in te schieten. Er is een Scheepsjournaal dat gevuld wordt met teksten van inwoners die na-denken over wat er zoal mee moet als het schip vertrekt. De lokale middenstand denkt na over foerage. Er is een heuse vlag die bij velen uithangt en er wordt aan een scheepsopera gewerkt met instrumentalisten van het eiland. Voorbe-reidingen met een zangkoor zijn in volle gang. De leerlingen van de basisschool hebben het eilandlied ten gehore gebracht, waarvan de tekst door de op het eiland wonende componist Hans Koolmees op muziek is gezet. Fysiek, sociaal, cultureel en economie, zelfs veiligheid als het om de erbarmelijke toestand van de kades vol hondenpoep gaat, alles schuift heel vanzelfsprekend in elkaar. Het eiland staat als Ms Noordereiland beschreven in de Lonely Planet gids. Kortom, het is te gek om los te lopen. Toch loopt het goed. Wat al die groepen beleidsmakers van het Rijk en de gemeente, al die maatschappelijke organi-saties en managementopleidingen die in het kader van de City Safari al jarenlang langskomen intrigeert, mag iedereen voor zichzelf bepalen. Een ding is echter duidelijk: creativiteit en gemeenschapsgevoel, poëzie en daad-kracht, groot denken en kleinschalig handelen, het zit er allemaal in. Maar vooral samenhang en focus vanuit een open blik hebben de doorslag gegeven.

44

- 4

5w

oo

rden

als

dad

en

46

- 4

7w

oo

rden

als

dad

enta

cti

sc

he

in

tera

cti

ev

eld

en

2.1 TACTISCHE VELDEN: INTERACTIES

2.2 SOCIALE ARCHITECTUUR 2.2.1 EEN ‘POTENTIEF’ FENOMEEN

2.2.2 INTERACTIEVELDEN: SFEREN EN ATMOSFEER

2.2.3 ATMOSFERISCHE INBEDDING: SCHOOL, BUURT,

MARKT, STAD

2.3 F.A.C.E. VALUE: OPSCHALEN, DOORKNOPEN EN TERUGPLOEGEN

2.3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT – SCHOOL

2.3.2 ACTIEF BURGERSCHAP – BUURT

2.3.3 CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP – MARKT

2.3.4 ECO3 – STAD

I N T E R - E S S E

buit

enla

ndse

wer

knem

ers

wer

knem

ers

etni

sche

min

derh

eden

wij

kbew

oner

s

2000

2010

?al

loch

tone

nau

toch

tone

n

1990

1970

1980

gast

arbe

ider

sha

vena

rbei

ders

I N T E R - E S S Eva

n m

ult

icu

ltur

eel o

verl

even

n

aar

inte

rcu

ltur

eel s

amen

leve

n

48

- 4

9w

oo

rden

als

dad

enta

cti

sc

he

in

tera

cti

ev

eld

en

Hoe is een strategische visie als Rotterdam Vakmanstad/Skillcity in praktijk te brengen? Waarmee en waardoor krijgt deze handen en voeten? Hoe vindt de transitie plaats van het strategisch vlak naar het dagelijkse leven van buurtbe-woners, schoolgaande jeugd, buurtgroepen, jongeren, marktkooplui en onder-nemers in de wijk? Hoe kan de strategie in presentaties aan en gesprekken met beleidsmakers en uitvoerders als opbouwende, kritische reflectie op het bestaande beleid fungeren? Voor een operationalisering van de strategie in de door deze vragen beoogde breedte en diepte is een tussenstap nodig op tac-tisch niveau. Scholen, jongerenorganisaties, wijkondernemers, beleidsmakers opereren beleidsmatig allemaal op verschillende schalen, maar in de praktijk schuiven onderlinge interacties en transacties in elkaar. Op het tactische vlak worden deze overbruggingen systematisch uitgewerkt. De contouren van mo-gelijke coalities en coproducties moeten daar zichtbaar worden.

2.1 - Tact ische ve lden : interact iesEr zijn vier tactische velden die, gegeven het ECP(i) traject – educatie, com-municatie en participatie (integratie) – en de S5 focus – scholier, student, stagiair, starter, skills – , over elkaar heen en in elkaar schuiven. Ieder veld schuift in het strategische model over diverse schalen heen. Zo schuift het tactische veld ‘school’ natuurlijk over onderwijs, sociaal en cultureel heen, maar er is ook een deelaspect economie bij betrokken: in de Brede school wor-den docenten ingehuurd; stagiairs kunnen deels betaald worden. Omdat brede scholen steeds meer in speciaal daarvoor ontworpen Multi Functionele Ac-commodaties worden opgenomen, schuift dit veld ook deels over fysiek heen. In het voortgezet onderwijs reizen leerlingen veel en komt openbare ruimte en mobiliteit in beeld. Voor de andere velden gelden soortgelijke overwegingen bij hun positionering in het strategische ontwikkelingsmodel. Zo laten zich vier met elkaar interacterende tactische velden situeren die oplopend steeds meer strategische schalen in zich opnemen: School – Buur t – Markt – St ad

Deze interactievelden worden doorkruist door trajecten die in elkaar haken en zo netwerken vormen. De meest omvattende focus van deze interactievelden voor grootstedelijk samenleven bevat de volgende aspecten:

3

Het laatste interactieveld vergt enige toelichting. Duurzaamheid doordringt alles en schraagt feitelijk de integrale aanpak. Duurzaamheid gaat verder dan alleen maar fysieke ingrepen. Het gaat ook om sociale en mentale aspecten.

Om te stimuleren dat op het gebied van duurzaamheid substantiële verbindingen tussen school, buurt, markt en stad tot stand komen, dienen

beleidsmakers zich van deze integrale aanpak terdege bewust te zijn. Met Eco3 legt RVS zich erop toe dit inzicht actief te verspreiden en te beargumenteren. Op het eerste interactieveld moeten er dus antwoorden komen op vragen als: wanneer en wat voor extra skills activeer je om de duurzaamheidsgedachte bij toekomstige, sociaal participerende, cultuurgrazende, creatief ondernemende en ecologisch verantwoordelijke stadsbewoners tussen de oren te krijgen? Wat geef je ze in handen? Waar laat je ze naar kijken? Dat taalvaardigheid op alle velden een absolute eis is, staat als een paal boven water. Er zijn echter veel meer skills nodig om maatschappelijk te partici-peren, met name communicatieve, sociale en culturele skills. Voor creatief ondernemerschap dat profiteert van de productieve wisselwerkingen tussen vakmanschap, interculturaliteit en duurzaamheid zijn skills vereist van meer economische en organisatorische aard. Nadenken over wat vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit concreet inhouden, is niet al-leen belangrijk voor schooldirecteuren (school), jongerenwerkers (buurt) en ondernemersverenigingen (markt), maar zeker ook voor managers en beleids-makers bij gemeentelijke diensten (stad). Hoe denken zij over integraliteit en duurzaamheid? Is er sprake van onderlinge afstemming van hun beleidster-reinen of wordt deze afstemming door de verkokering tegengewerkt? Kunnen hun ideeën en inzichten nog aangescherpt worden? Op dit meest omvattende interactieveld wil RVS het door haar kernbegrippen gevoede discours over de grootstedelijke problematiek verder ontwikkelen om de transitie die zij beoogtvan bovenaf te versterken. Concreet komt dit neer op het organiseren van seminars, het geven van lezingen en het adviseren bij en meeschrijven aan rapportages. Als zodanig werkt RVS als een scenario binnen een dis-coursstrategie. Het verknopen van trajecten tot draagkrachtige netwerken en het opschalen van deze trajecten gebeurt binnen de tactieken in overeenstemming met de door het International Advisory Board aangegeven ijkpunten: interculturaliteit en duurzaamheid. RVS meent echter dat de realisering van beide niet zozeer een aanscherping en uitbreiding als wel een integrale heroriëntatie van het voorgestane beleid betekent. 2.2 - Soc ia le arch i tectuur Wat betekent dit in het licht van de pijlerstructuur die in de aanpak van de grootstedelijke vernieuwing wordt gehanteerd? Over de grootstedelijke sa-menleving wordt vaak in termen van weefsels gesproken. Fysiek en economie vormen dan de schering, sociaal en cultureel zijn de inslag. Zo’n beeld werkt verhelderend maar in werkelijkheid is het grootstedelijke leven veel complexer. Dat geldt ook voor de categorieën of pijlers die beleidsmakers en medewerkers als exclusieve focus hanteren. Fysiek, economie, sociaal, cultuur en veilig-heid schuiven in het leven van alledag over en in elkaar. Indexen zijn slechts vingerwijzingen. Willen we het beeld van een weefsel vasthouden dan gaat het misschien meer om strengen en patches die een veelkleurige lappendeken vormen, om rafels die worden teruggeweven en loshangende draden die worden doorgeknoopt. Neem de pijler fysiek. Voor participerende bewoners is fysiek 5

0 -

51

wo

ord

en a

ls d

aden

tac

tis

ch

e i

nte

rac

tie

ve

lde

n

niet alleen een huis, een plein of een Multi Functionele Accommodatie (MFA) waar allerlei wijkvoorzieningen van school tot zorg onder een dak worden geplaatst. De stad is een mobiliseringmachine. Dit heeft consequenties voor de fysieke pijler. Te dure huizen treffen huurders en kopers niet alleen in hun portemonnee, het beperkt of vergroot ook hun sociale reikwijdte. Gegeven de mobiliteit is fysiek ook een drukke straat, een gevaarlijk plein en uitlaatgas-sen. Deze bedreigen direct hun fysieke gesteldheid en die van hun kinderen. Bouwen is rekening houden met het micropolitieke niveau van fysiek. Teveel vervuilende mobiliteit is een inbreuk op de fysieke integriteit van stedelingen. De luchtkwaliteit in Rotterdam is slecht. In bepaalde wijken ga je zelfs een jaar eerder dood.

2.2.1 - Een ‘potentief ’ fenomeenAlle betrokken partijen – overheid, projectontwikkelaars, woningcorporaties, architecten, bouwers, beheerders, makelaars, kopers en huurders – verdiscon-teren economie èn sociaal in fysiek. Architectuur en stedenbouw hebben per definitie een sociale dimensie. De recente tendens binnen de stadsplanologie om over ‘sociale architectuur’ te spreken refereert dus niet aan het aloude ver-schijnsel sociale woningbouw. Sociale architectuur benadrukt het belang van de sociale pijler in de fysieke pijler. Impliciet wordt in de kwalificatie ‘sociale architectuur’ zowel sociaal beleid als architectuur opnieuw gedefinieerd. Deze toespitsing van architectuur op de sociale dimensie komt mede voort uit de de eis om integraal te werken. Ar-chitectuur is naast een afsluitbaar project dat over het ontwerpen en bouwen van huizen, woonblokken of hele stadsdelen gaat ook altijd een traject dat door blijft lopen. Door beleidsmakers gehanteerde termen als ‘wooncarrière’, ’woonmilieu’ en ‘leefstijl’ geven dat impliciet aan. Architectuur en stedenbouw zijn zich blijkbaar steeds bewuster geworden van hun creatieve vermogen om relaties en sociale netwerken te construeren. Door op een bepaalde manier te ontwerpen en te bouwen wordt indirect het bewustzijn van bewoners en gebrui-kers beïnvloed.Maar wat behelst deze sociale pretentie van de architectuur precies? Wordt hier niet indirect van de maakbaarheid van de samenleving uitgegaan? RVS meent dat dit niet het geval is. Zij situeert sociale architectuur in de voorwaar-descheppende sfeer: architectuur schept voorwaarden voor socialiteit. Het gaat in technische zin om sociabiliteit, de mogelijkheid voor sociale inter-acties. Ontmoetingen worden mogelijk gemaakt. Sociale architectuur onder-scheidt zich dan ook van het leefbaarheidsproject. Dit wordt ingegeven door een veiligheidsimperatief. Het legt zich toe op preventie en repressie. Sociale architectuur houdt zich niet bezig met het wegwerken van problemen, maar met het scheppen van mogelijkheden. Ze potentieert de ruimte. Sociale architec-tuur is – in ieder geval idealiter – niet repressief, noch preventief of curatief, maar ‘potentief’.Grootstedelijk leven pulseert in alle netwerken die op elkaar inwerken, positief of negatief. De fysieke conditie van wijken bepaalt mede de fysieke en sociale conditie van de bewoners. Hoe fictief en speculatief het rondgierende kapitaal

ook mag zijn, zoals de kredietcrisis uiteindelijk fysiek indaalt in het leven van metselaars en caissières, zo conditioneert architectuur – fysiek – alledaagse interacties van wijkbewoners. Een integrale aanpak geeft zich daar reken-schap van. Openbare ruimte is de plek waar deze dimensies zich verknopen. Het construeren van deze tussenruimtes betekent het cultiveren van het inter. Er wordt vooruitgelopen op mogelijke ontmoetingen en op evenementen die er zullen plaatsvinden, van ongeplande activiteiten zoals (free) runnen, wandelen en fietsen tot festivals, rollerskatekoersen en citybike-battles. Zo komt naast de sociale dimensie ook de culturele dimensie in beeld.

2.2.2 - Interactievelden: sferen en atmosfeer Binnen de tactische interactievelden van RVS schuiven fysiek, economie, sociaal, cultuur en veiligheid in elkaar. Interactievelden zijn geen scherp afgebakende domeinen, sectoren of territoria. De eis coalities te sluiten en co-producties te initiëren maakt dat zo’n veld per definitie naar alle kanten moet openstaan. Ze zijn multidimensionaal en osmotisch. Iedereen moet kunnen aanhaken. Maar deze openheid betekent niet dat interacties vrijblijvend zijn. Ieders gedrag werkt op het geheel door en is door de relationele structuur on-gewild wederkerig. Het is net als de meridianen op de globe: waar de vector ook begint, uiteindelijk keert deze bij zichzelf terug. Dit is de basis van het meest omvattende ontwikkelingstraject: ecologische verantwoordelijkheid. Iedere handeling genereert effecten die door feedback consequenties voor je eigen leven hebben. Deze effecten zullen je eigen gedrag uiteindelijk transformeren. Dat kan lang duren, maar het kan ook razendsnel gaan. De klimaatcrisis is op geopolitiek vlak evenals de kredietcrisis een uitdrukking van zo’n cyberneti-sche loop. Laten we daarom de verbeelding van geclusterde netwerken aanvullen met een beeld dat recentelijk door de Duitse filosoof Peter Sloterdijk is geïntrodu-ceerd: ‘sferen’. Dit van oorsprong Griekse woord betekent letterlijk ‘bol’. Men-sen leven altijd samengebald in steeds groter wordende sferen. Die bouwen hun eigen immuunsysteem op en zijn voor een bepaalde periode eigenmach-tig en onkwetsbaar. Maar zo’n immuunsysteem dijt uit en wordt op den duur auto-immuun: het vernietigt zichzelf of gaat over in een nieuwe sfeer. Natio-nale staten zijn daar een voorbeeld van. Hun in de 19e eeuw grondwettelijk verankerde soevereiniteit is door de door hen zelf ingezette globalisering niet langer verzekerd. Zo zijn de Europese naties door hun wil om samen te werken niet langer heer in eigen huis. Het grootste immuunsysteem is de globe, onze atmosfeer. De aantasting van binnenuit is inmiddels een voldongen feit. Veel ecosystemen zijn al ingestort, nog meer worden er bedreigd. Het gedrag van de huidige aardbewoners wordt door de eeuwenlange excessieve exploitatie beïn-vloed. Duurzaamheid is de beleidsmatige uitdrukking van die op transformatie gerichte beïnvloeding. Interessant is Sloterdijks vaststelling dat de globe als allesomvattende bol in de loop van de afgelopen 50 jaar ‘verschuimd’ is: het samen leven, met name in de westerse wereld, heeft iets weg van schuim waarin allerlei belletjes met minstens één wand met elkaar verkleeft zijn. De oppervlaktespanning van de 5

2 -

53

wo

ord

en a

ls d

aden

tac

tis

ch

e i

nte

rac

tie

ve

lde

n

schuimbel zorgt dat deze niet klapt. Met enige poëtische vrijheid zou die opper-vlaktespanning sociale cohesie kunnen worden genoemd. Het fenomeen ‘lichte gemeenschappen’ krijgt vanuit deze optiek een pregnante betekenis.Ook in Sloterdijks maatschappijanalyse staan relaties voorop. Mobiliteit en duurzaamheid zijn de focus van een verschuimde samenleving. In zijn sferi-sche verbeelding van het samenleven is zelfs leefbaarheid als veiligheidspijler denkbaar. Iedere sfeer kent een ‘atmosfeer’. De sociale aspecten klinken hier zowel positief als negatief in door. In negatieve zin geeft zo’n begrip aan dat beleving van onveiligheid vaak doorslaggevender is dan objectief gemeten onveiligheid. De veiligheidsindex is een atmosferisch fenomeen. Een posi-tieve atmosfeer verhoogt het woongenot in straten, buurten en wijken. Kortom, sociale architectuur zou zich rekenschap moeten geven van de atmosferische inbedding van zijn fysieke opdracht.

2.2.3 - Atmosferische inbedding: school, buurt, markt, stadWat betekent dit voor de tactische opvatting van interactievelden? De primaire sfeer, het eerste relationele veld is het gezinsleven, in welke samenstelling dan ook. Dit is een micropolitiek netwerk: machtsverhoudingen blokkeren hier vaak een open communicatieve educatie en participatie. Binnen dit kleinste netwerk wordt het individu vanaf zijn vroegste jeugd verknoopt binnen trajecten die hem of haar met de school, de buurt, de wijk, de markt, de stad en de wereld ver-binden. Fysiek en virtueel. In termen van fysiek-virtuele mobiliteit: via de auto en het mobieltje. Deze fysiek-virtuele mobiliteit bepaalt hun sociaal-culturele actieradius.

I N T E R - E S S E

buit

enla

ndse

wer

knem

ers

wer

knem

ers

etni

sche

min

derh

eden

wij

kbew

oner

s

2000

2010

?al

loch

tone

nau

toch

tone

n

1990

1970

1980

gast

arbe

ider

sha

vena

rbei

ders

I N T E R - E S S Eva

n m

ult

icu

ltur

eel o

verl

even

n

aar

inte

rcu

ltur

eel s

amen

leve

n

54

- 5

5w

oo

rden

als

dad

enta

cti

sc

he

in

tera

cti

ev

eld

en

RVS verlegt in haar probleemanalyse van de grootstedelijkheid het accent naar de opeenvolgende netwerken en herdefinieert deze als met elkaar verknoopte, relationele interactievelden. De school speelt in deze verknopingen een cru-ciale rol. Later spelen werk of verenigingsleven een grotere rol. In deze optiek zijn individuen knopen in over elkaar heen schuivende sociale, economische en culturele netwerken. Ieder op zich zijn individuen unieke wezens, maar primair zijn het niettemin relationele knooppunten die in hun keuzes en beslissingen mede door hun relaties worden bepaald. Een dergelijke relationele opvatting van individuen sluit ethiek niet uit. Integendeel. Alleen wordt een begrip als verantwoordelijkheid niet meer direct aan de innerlijkheid van individuen ge-koppeld. Het zijn de netwerken die hen motiveren of demotiveren. Voor de een functioneert zo’n netwerk als een trampoline die sociale mobiliteit faciliteert, voor de ander is het een vangnet dat hem of haar voor een salto mortale, voor een sociale doodsmak behoedt. RVS is een sociale architectuur, in zoverre ze door investeringen in sociaal en cultureel kapitaal de voor de fysiek-economische gentrification vereiste infra-structuur versterkt. Vertaald naar de inzet van Pact op Zuid moet de aanpak van de Jeugd Kansenzone (sociaal), het pleinbeleid (cultureel) en de kansenzones (economie) in fysieke zin ‘aantrekkelijke wijken’ en een ‘sterk Zuid’ opleveren. De kleinste schaal waarop deze transformatie wordt ingezet zijn ‘krachtige buurten’. Met het gezin als kleinste relationele netwerk zijn het het Jeugdkan-senzonebeleid en de Norm Jeugd op Zuid die deze buurtkracht moeten genere-ren. Ook RVS gaat in haar keuze van de interactievelden uit van de demografische voldongenheid dat Rotterdam verjongt en dat deze verjonging zich met name in gezinnen van allochtone herkomst voordoet. Dit is maatgevend voor haar keuze van de school als eerste interactieveld. Verknoping van de school met de buurt opent het zicht op de kleinste stedelijke schaal: de buurt. Door opscha-ling via de markt – als fysieke eenheid (de wijkondernemers) en als virtuele sfeer (de arbeidsmarkt) – naar de stad wordt deze kracht overgeheveld naar de grootstedelijke regio. Zo wordt de micropolitiek ingezette empowerment op scholen productief op macroniveau.

2.3 - F .A.C.E . va lue : opscha len , doorknopen en terugp loegenBinnen ieder interactieveld rolt Rotterdam Vakmanstad/Skillcity een ontwikke-lingstraject uit. Dit zijn achtereenvolgens:

School: fysieke integriteitBuurt: actief burgerschapMarkt: cultureel ondernemerschapStad: eco3

Trajecten die samen met andere organisaties worden uitgewerkt, verbinden de FACE-trajecten met elkaar. Door ze met elkaar te verknopen ontstaat gelei-delijk aan de infrastructurele inbedding voor de gewenste gentrification. De

FACE-trajecten zijn stepping stones. Twee van deze ontwikkelingstrajecten – fysieke integriteit en cultureel ondernemerschap – lopen reeds en worden uit-gebreid in hoofdstuk 3 beschreven en geëvalueerd. De trajecten die met andere organisaties worden uitgerold worden ook in hoofdstuk 3 aangegeven maar achter in het boek onder ‘Coalities en coproducties’ uitgebreider uitgewerkt.

2.3.1 - Fysieke Integriteit – School ‘Fysiek’ werd in de pijlerstructuur van het Pact op Zuid – een in 2006 afgeslo-ten convenant tussen deelgemeenten, gemeente, woningcorporaties en het Rijk – aanvankelijk gereserveerd voor de gebouwde omgeving. In de recente herijking van fysiek vanuit zijn sociale doorwerkingen wordt aan de integrali-teitseis tegemoet gekomen. Functies en volumes staan niet los van de fysieke conditie van de mensen die deze gebouwen bevolken en gebruiken. Conditie mogen we in een dubbele betekenis opvatten als de toestand of gesteldheid (conditie 1) van gebruikers die de voorwaarde (conditie 2) is voor het architec-tonisch ontwerp. Dat kan op de schaal van de school worden toegelicht. RVS mikt op de Brede school. Brede scholen zijn ooit ontstaan uit lokale initiatieven. Werkende ouders vroegen eerst om naschoolse activiteiten. Maar deze zijn uitgegroeid tot een gedifferentieerd voorzieningenpakket van wijk- en dagarrangementen. Daarbij ligt nu eens het accent op culturele vorming, dan weer op de verster-king van de fysieke conditie, zoals in het Lekker Fit programma van dienst Sport & Recreatie. Programma’s als De Gezonde School van de GGD bieden een omvattend kader voor deze ingrepen. Zij bieden, opgeschaald via program-ma’s als ‘Gezonde Wijk’ naar ‘Gezonde Stad’, een ecologisch perspectief dat in de vorm van ‘Kindvriendelijke wijken’ een strikt fysieke component krijgt. Zo schiet sociale architectuur van het ene eind van het spectrum naar het andere. Voortdurende communicatie over deze bandbreedte is een voorwaarde voor een integrale aanpak. Brede scholen krijgen in de toekomst ook nieuwe behuizingen, de zogenaamde Multi Functionele Accommodatie. Bij het ontwerpen en bouwen van zo’n MFA, waarin naast primair en voortgezet onderwijs ook andere wijkfuncties en instituties worden opgenomen , dient rekening te worden gehouden met toe-komstige functies. Er moet nagedacht worden over hoe de school in samenwer-king met jongerenwerk, zorginstellingen of een restaurant gaat functioneren. Dat vergt nieuwe concepten zoals sociale architectuur. Dit concept verbindt relaties tussen en zelfbewustzijn van allen die de MFA gebruiken, met de ont-werpeisen voor het gebouw. RVS zet het ontwikkelingstraject FI in om nieuwe functies uit te testen. Zo wordt het risico verkleind dat verouderde concepten maatgevend blijven voor nieuwe onderwijssituaties.FI slaat dus meer dan op het bouwen van een school, toegerust met een integraal pakket voorzieningen, op een relationele inbedding van leerlingen in de school en in de buurt. FI adresseert basale vragen als: hoe goed zitten leerlingen in hun vel en hoe zijn via toegevoegde skills hun sociale gedrag en leerprestaties te vergroten? Alles draait om lichamelijk, sociaal-cultureel en cognitief empowerment. Dit vergt echter een toespitsing: op het inhoudelijke 5

6 -

57

wo

ord

en a

ls d

aden

tac

tis

ch

e i

nte

rac

tie

ve

lde

n

niveau van het onderwijscurriculum. Extra voorzieningen in de huidige Brede school – het Verlengde Dag Arrangement (VDA) – kunnen bestaande gaten in het relationele net rond leerlingen dichten. Daarbij kan gedacht worden aan de gebrekkige ondersteuning door te laag geschoolde ouders, een met suikers en vet verzadigd dieet, geen sportfaciliteiten in de buurt, een kindonvriendelijke woonomgeving. FI biedt trajecten met skills aan die deze tekortkomingen com-penseren. Voor RVS is de Brede school de aangewezen plek om inhoudelijke ontwikkelingstrajecten op te starten en te verknopen met participatietrajecten van ouders en jongeren die in de wijk wonen. RVS sluit aan bij al bestaande gemeentelijke programma’s. Ze verknoopt deze met meer sociaal-ecologische en cultureel-economische trajecten. Ze weet zich bijvoorbeeld door de dienst JOS gesteund in de overtuiging dat filosofie-onderwijs leerprestaties verbetert. Maar ook reeds bestaande inzichten op sportgebied, zoals het belang van judo en de inzichten over koken met kinderen en smaaklessen onderschrijft zij. Vanouds zijn scholen bij schooltuinprojec-ten betrokken. Het ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit beoogt echter een integraal pakket aan te bieden dat tegemoet komt aan de VIDI-inzichten en uit-eindelijk bij leerlingen een drievoudig ecologisch besef van hun eigen gedrag beoogt. RVS wil met de introductie van een judolijn, kooklijn, ecolijn en filosofielijn het VDA inhoudelijk invullen. Maar daarmee wordt ook de basis gelegd voor een opschaling die deze sociale en culturele investering kapitaal ook fysiek-economisch laat renderen. Strikt fysiek gesproken: de judozaal, de keuken en de schooltuin komen uiteindelijk ook ten goede van de wijkbewoners, jongeren en ouderen via de JKZ programmering.

In hoofdstuk 3 wordt het ontwikkelingstraject dat in 2008 op OBS BLoemhof in de wijk Bloemhof in Rotterdam Zuid is gestart verder uitgewerkt. Dit traject beoogt naast verbetering van de lichamelijke conditie, de onderlinge relaties en leerprestaties van de huidige leerling-populatie tevens functies te formule-ren voor MFA de Wielslag die in 2011 tegenover OBS Bloemhof op de hoek van de Putsebocht en de Putselaan door woningcorporatie Vestia wordt gebouwd.

2.3.2 - Actief Burgerschap – Buurt Werkt de in Fysieke Integriteit gecumuleerde kracht door in de buurt en de wijk? Hoe kan deze kracht versterkt worden door potenties die op nog hogere schaalniveaus zoals de stad liggen, terug te ploegen naar de school? En hoe kan ten slotte deze wisselwerking onder de noemer Actief Burgerschap worden georganiseerd? De opschaling naar de buurt als meest organisch leefmilieu in de wijk – de actieradius dat mensen elkaar kennen is 50 meter rondom hun huis – verloopt via een aantal verschillende groepen:

Pe

nd

rech

t U

niv

ers

ite

it (

Ch

arl

ois

)

58

- 5

9w

oo

rden

als

dad

enta

cti

sc

he

in

tera

cti

ev

eld

en

RVS positioneert actief burgerschap voor jongeren tussen vakmanschap (skills) en interculturaliteit (ontmoeten). Het ontwikkelen van skills en het uit-wisselen van sociaal en cultureel kapitaal staat voorop. De skills die door leer-lingen in FI worden ontwikkeld zijn geënt op de vier lijnen: judo, koken, filosofie en ecotuinieren. Doordat zij beter in hun vel komen te zitten en met meer en andere mensen en leefmilieus in aanraking komen zijn zij sociaal wendbaarder. Door zogenaamde ‘snuffelstages’ kunnen ze voor korte periodes kennismaken met bijvoorbeeld de zorginstellingen, sportverenigingen, buurtwinkeliers, in de wijk werkende kunstenaars en marktkooplieden. Ze participeren vanuit hun eigen mogelijkheden en op beperkte schaal in de samenleving.De betrokkenheid van ouders bij hun schoolgaande kinderen is het sterkst in het basisonderwijs. Van problemen rond voortijdig schoolverlaten is nog geen sprake, maar via ongeoorloofd schoolverzuim wordt wel een basis gelegd voor voortijdig schoolverlaten. Dit hangt samen met het ontbreken van toezicht van ouders en hun beperkte betrokkenheid bij de basisschool. De infrastructurele aanpak van voortijdig schoolverlaten zal dus moeten beginnen op de basis-school. De interesse van ouders voor de activiteiten van hun kinderen, zal daar moeten worden gewekt. Dat kan door ouders bij de schoolactiviteiten te be-trekken. Zo wordt een beperkte vorm van actief burgerschap gestimuleerd. De versterking van buurtkracht is vooral gebaat bij een wisselwerking. Zo kunnen bijvoorbeeld sportfaciliteiten voor ouders beschikbaar worden gesteld. Een bij de school geplaatste tuin kan op den duur een buurttuin worden, een keuken kan tot buurtrestaurant ontwikkeld worden, een gymzaal buiten de schooltijden tot fitnesshonk. Dit is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Tijd, perso-neel, ondersteuning van diensten en deelgemeenten, alles zal er in betrokken moeten worden. Maar een ding is een absolute vereiste: het zal zich allemaal or-ganisch vanuit de ouderparticipatie bij de school moeten ontwikkelen. Interesse betekent namelijk niet alleen open en betrokken zijn maar ook een gezamenlijke belangstelling ontwikkelen. Het stimuleren van actief burgerschap bij jongeren uit de wijk vergt een andere aanpak. Het cultiveren van het ‘inter’ gaat verder dan ontmoeten. Een chill-groep is snel gefaciliteerd. De kwaliteit van de openbare ruimte is echter bij een versterking gebaat. En dat vereist een gerichte, gefaseerde investering in skills, in sociaal en cultureel kapitaal. Enerzijds door jongeren uit te nodi-gen nieuwe skills aan te leren, anderzijds door hun eigen skills te versterken. Daarvoor werkt RVS met andere partners samen. De afgelopen jaren waren dat Jongeren Lossen het Op (JOLO) en Stichting Kijk op Zuid (KoZ) . Actief Burgerschap in de wijk kan ook versterkt worden door groepen jonge-ren bij de school te betrekken. Het ligt voor de hand dit via stagetrajecten te doen. Naast de leerervaring van de studenten als een vorm van actief burger-schap biedt het ook vele mogelijkheden tot het creëren van rolmodellen in de Brede School. Deze versterken het zelfbewustzijn van leerlingen en vergroten hun toekomstperspectief. Ook als is de gulden op de markt geen daalder meer waard, je kunt nu van een dubbeltje toch makkelijker een kwartje worden. Tenminste, als educatie en participatie zich binnen volwaardige communicatie

ontplooien. Een proces van identificatie – en daarmee van ‘binding’ en ‘overbrugging’

– wordt in gang gezet wanneer studenten uit het voorbereidend, middel-baar en hoger beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs en de universitaire opleidingen in programma’s van Fysieke Integriteit meedraaien. Dat kan in de vorm van een vakstage in de keuken of in de tuinen voor (V)MBO studenten, maar ook in de sfeer van monitoring voor HBO en EUR studenten. Zeker in een stad als Rotterdam met hogescholen die voor 50% en een universiteit die voor 20% studenten huisvest met een allochtone achtergrond, mag zo’n kans niet onbenut blijven. Zo wordt intellectueel kapitaal uit de buurt teruggeploegd naar de wijken. Naast de reguliere stages van 2e jaarsstudenten HBO worden masterstudenten al regelmatig ingezet om vanuit hun expertise in stagever-band onderzoek te doen in de wijken. Ook daar zal in hoofdstuk 3 verder op worden ingegaan. Naast opschalen en terugploegen kunnen trajecten ook worden doorgeknoopt naar hogere schalen zoals de stad, waardoor direct aan de ijkpunten van de Stadsvisie 2030 wordt voldaan: de gentrication van wijken. De actieve burger-participatie van studenten kan aangegrepen worden om ze in de wijken waar 6

0 -

61

wo

ord

en a

ls d

aden

tac

tis

ch

e i

nte

rac

tie

ve

lde

n

ze werken vast te houden. In hoofdstuk 1 werd daar al naar verwezen. Hier is een toespitsing met het oog op actief burgerschap op zijn plaats. Laten we niet vergeten dat 1/6 van de Rotterdamse bevolking, zo’n kleine 100.000, student is in het HBO of bij de EUR. Een student is een potentiële bovenmodale verdiener en voldoet dus aan het profiel van de beoogde doelgroep van de Stadsvisie 2030. Daarin heet het onder het kopje ‘Student City’ “het benutten van kwali-teiten op Noord”: “de wensen van studenten zijn vergelijkbaar met de wensen van creatieven en andere bewoners van gentrification-wijken”(138). Hier wordt impliciet cultureel, sociaal en intellectueel kapitaal aan fysiek gekoppeld. Het zou hoogst onverstandig zijn om dit door studenten verworven sociale en culturele kapitaal te laten glippen. En wel om twee redenen: het stimuleert het Actief Burgerschap en het haalt potentiële bovenmodalen binnen.Op haar beurt wil de Erasmus Universiteit Rotterdam zich de komende jaren profileren als een ‘internationaal georiënteerde stadsuniversiteit’. Studen-ten krijgen vanaf 2009 de kans om via service learning de door hen opgedane expertise aan de stad terug te geven. Studenten zijn dan meer dan alleen extra handen bij het organiseren van buurtevenementen. Ze kunnen ook samen met beginnende ondernemers een businessplan schrijven, als belastingconsu-lent optreden of op weekendscholen hun expertise overdragen. Deze vormen van actief burgerschap van studenten biedt vanuit integraal oogpunt allerlei nieuwe kansen. Als door (deel)gemeente en woningcorporaties ontwikkelde wooncarrières daarop aansluiten renderen hun eerdere investeringen in sociaal en cultureel kapitaal. RVS bereidt het participatietraject UniCity voor om deze kans op te pakken.

2.3.3 - Cultureel ondernemerschap – Markt Het interactieveld ‘markt’ verbindt verschillende schaalniveaus. De meest globale schaal is de wereldmarkt: Rotterdam als wereldhaven, Rotterdam als festivalstad, Rotterdam als internationale filmstad en wellicht binnen niet al te lange tijd Rotterdam Sportstad. De lokale variant is de buurtmarkt waar de verschillende trajecten van integraal beleid samenvallen: fysiek, economisch, sociaal en cultureel. Ontwikkelingstrajecten op scholen worden actieve par-ticipatietrajecten als ze via vakstages aanhaken op de markt. Van scholieren en studenten via stages kansrijke starters en misschien op den duur creatieve ondernemers maken, vergt een infrastructurele investering op de schaal van de school en de buurt. In 2007 worden voorstellen gedaan om bedrijfsscho-len, vakscholen en zelfs de aloude ambachtsschool nieuw leven in te blazen. Het ontwikkelen van vakskills op een basaal niveau voor groepen leerlingen die snel afhaken en zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden, is een serieuze aangelegenheid. Dat dit voorstel van de aanjager van de Taskforce Jeugdwerkloosheid slechts kansrijk is in een veel bredere context mag duide-lijk zijn. Het heersende, illusoire idee van het snelle geld en de schone handen, de managerscultus die uitgaat van flexibel doorstromen zonder enige profes-sionele hechting, biedt zulke initiatieven weinig speelruimte. Een economische insteek met een meer culturele inzet is te vinden in de cam-pagne van het Hoofdbedrijfschap Ambachten om vakmanschap weer ‘cool’ te

62

- 6

3w

oo

rden

als

dad

enta

cti

sc

he

in

tera

cti

ev

eld

en

maken. Dit vergt echter een actualisering van het begrip vakmanschap. Op de wisselwerking tussen vakmanschap en interculturaliteit op buurtniveau is al eerder gewezen: kunstenaarsgroepen zoals WANDSCHAPPEN in het Rot-terdamse Charlois werken op buurt- en wijkniveau samen met ondernemende bewoners die voor hun vakkennis en skills worden ingehuurd.Markt als wijkfenomeen waar enkele malen per week ondernemers vanuit alle windstreken neerstrijken om naar beproefd recept hun waren uit te stallen en aan te bieden, moet volgens RVS opgewaardeerd en doorgeknoopt worden. Zo’n markt heeft een hoog verknopingspotentieel voor de eromheen liggende buurten, voor de wijkeconomie en wijkcultuur. Buurtbewoners ontmoeten elkaar daar regelmatig. Het cultiveren van deze ontmoetingen – interculturaliteit – en het verknopen met vakmanschap versterkt, zoals Florida aangaf, de creativiteit van de wijk. Dit is de inzet van een van de ontwikkelingstrajecten die RVS in een coalitie met Freehouse, Kosmopolis en Vestia op de Afrikaandermarkt in de gelijknamige wijk in Zuid uitrolt. Naast ontmoetingsplaats biedt de markt tevens gelegenheid voor een diverser cultureel aanbod.Ondernemende marktkooplieden van de Afrikaandermarkt en omgeving worden met kunstenaars en designers in contact gebracht. Creative industry wordt naar wijkniveau vertaald. Ondernemers worden met creatieve skills onder-steund bij de ontwikkeling van nieuwe producten. In het ontwikkelingstraject De markt van Morgen dat op 6 en 7 juni 2009 werd uitgezet, hebben designers basisproducten opnieuw vormgegeven en kunstenaars nieuwe marktkramen ontwikkeld. Mode-ontwerpers werkten met scholen samen en organiseerden een modeshow. Deze creatieve make over van de markt stimuleert ondernemers uit de eromheen liggende buurten om hun creatief ondernemend potentieel te vergroten. Zo wordt cultuurparticipatie en economische bedrijvigheid op wijkniveau van binnenuit versterkt en krijgt de copositionering zijn beslag. In de samenwerking van ontwerpers en marktkooplieden gaat het overigens niet om etnisch ondernemen maar om (inter)cultureel ondernemen. Aan de voorlopige uitkomst van De Markt van Morgen als ontwikkelingstraject wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed.

2.3.4 - Eco 3 – StadIn de strategische probleemanalyse is ecologie het cruciale begrip dat op de tienschalige analyse van de stad verticaal door alle andere schalen loopt. De ‘satéprikker’ die door de andere schalen wordt gestoken om deze, anders dan het nietje van Eelco Brinkman, integraal samenhang en focus te verlenen, is tevens de sociale en ethische dimensie van de ecologische insteek: fundamen-tele interesse die het actieve burgerschap voedt. Interesse is de basis van een drievoudige ecologie. De conceptuele satéprikker ‘interesse’ verbindt in één geste de drievoudige ecologie – Eco3 – met de rest van de RVS strategie. Deze letterlijke insteek is inmiddels meer dan pure retoriek. De eerste elektrische vuilniswagen is in Rotterdam al een feit, evenals de mosdaken en het ‘regene-ratief remmen’ van trams en bussen. In het openbaar vervoer wordt met groene stroom gewerkt. Op het laatste interactieveld ‘stad’ verbindt RVS de trajecten uitgerold op de

niveaus school, buurt en markt met het stedelijk beleid. Met de aanbevelingen van het IAB aan het EDBR in het achterhoofd en aansluitend bij de door de ge-meente Rotterdam gelanceerde initiatieven zoals Climate Initiative en Climate Proof ontwikkelt RVS rond het kernbegrip duurzaamheid een ander ‘discours’: een integrale manier van denken en doen, van theorie en praktijk. De focus van dit ontwikkelingstraject is het Rotterdamse beleid. RVS legt zich er op toe het ecologische denken in zijn drie dimensies (Eco3) tussen de oren van scholieren, studenten, ondernemers en beleidsmakers te krijgen. Daartoe or-ganiseert zij debatten, geeft zij lezingen en seminars, waarin zich een discours ontvouwt dat integraliteit en duurzaamheid naar concrete situaties vertaalt. In hoofdstuk 4 wordt deze discoursstrategie verder toegelicht. Op de andere schalen heeft dit fysiek-economische consequenties. Zo is in het ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit de ecolijn een cruciaal onderdeel. In de in de buurt opgestarte tuinen wil RVS in de loop van het volgende jaar samen met energieproducenten samenwerken om zonnepanelen, mosdaken en wind-molens zichtbaar in de wijk te installeren. Op de presentatie van De Markt van Morgen zijn er kramen met biologische producten bijgekomen. Op stadsschaal is RVS in gesprek met stedelijke diensten over de integraliteit van duurzaam-heid. Een integrale doorwerking heeft volgens RVS ingrijpender consequenties voor de in Stadsvisie 2030 geprojecteerde automobiliteit. In de grotendeels fysiek-economische oriëntatie – een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad – blijft de aandacht voor het milieu beperkt tot het vergroten van de externe veiligheid, het terugdringen van luchtvervuiling en het tegengaan van geluidshinder. Het is tijd deze geïsoleerde maatregelen integraal door te werken en duurzaam uit te bouwen. Niet door het accommoderen van nieuwe, schonere energiecentrales zoals op de Tweede Maasvlakte gebeurt en het lozen van CO2 onder woonwijken, maar door het inbouwen van duurzame, gedecen-traliseerde mobiliteit- en energiesystemen in huizenblokken en buurten. De Gezonde stad eist een fysiek integere aanpak die alle diensten dynamiseert en deze op hun pijlers doet schudden.

64

- 6

5w

oo

rden

als

dad

enta

cti

sc

he

in

tera

cti

ev

eld

en

MKB

SKVR

trajectontw

ikkelaars

buitenlandse werknem

ersw

erknemers

etnische minderheden

wijkbew

oners

20002010?

allochtonenautochtonen

19901970

1980gastarbeidershavenarbeiders

INTER-ESSEvan

mu

lticultureel overleven

naar in

tercultureel sam

enleven

wo

ord

en a

ls d

aden

66

- 6

7

3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT: OPENBARE BASISSCHOOL BLOEMHOF 3.1.1 TRAJECTOPZET A GEEN PILOT OF PROJECT, MAAR EEN TRAJECT IN

NETWERKEN: WAAROM? B BREDE SCHOOL: INSTITUTIONEEL KNOOPPUNT C INZET: SLANKER, SOEPELER, SOCIALER, SLIMMER D SKILLS: VECHTEN, VOEDEN, VERBOUWEN, VISIE - JUDOLIJN: VAN OVERGEWICHT NAAR OVERWICHT EN

EVENWICHT - KOOKLIJN: GOED VOEDEN EN OPVOEDEN - ECOLIJN: AFVALLEN, GEEN AFVAL - FILOSOFIELIJN: VAN FILOSOFIE NAAR ECOSOFIE E OPSCHALEN: SCHOOL, BUURT, MARKT, STAD F PERSONELE ONDERSTEUNING G WETENSCHAPPELIJKE MONITORING 3.1.2 TRAJECTUITVOERING 2008-2009 A MACROFYSIEK: MFA EN STEKGEBOUW B BEGELEIDERS EN DOCENTEN C CONTROLESCHOLEN: DE MARE, DE TOERMALIJN, DE CATAMARAN D STAGETRAJECTEN EN STAGIAIRS E HET ECP(I)TRAJECT IN PRAKTIJK - EDUCATIE: UITROLLEN VAN DE VIER LIJNEN - COMMUNICATIE - PARTICIPATIE: STAGIAIRS EN OUDERS F OPSCHALEN NAAR DE BUURT - SPORT: SCHOOLSPORTVERENIGING (SSV) BLOEMHOF

EN BEWEEGMANAGEMENT - KEUKEN: BUURTRESTAURANT? 3.1.3 SAMENVATTING ONDERZOEKSEVALUATIE 2008/2009 VAKMANSTAD IN UITVOERING (TEKST: VERWEY-JONKER INSTITUUT)

A VIER BASISSCHOLEN IN ROTTERDAM ZUID - PROCESEVALUATIE - EFFECTONDERZOEK MET BEHULP VAN LONGITUDINAAL DESIGN B DE NULMETING - EUROFITTEST - SDQ-VRAGENLIJST C EERSTE RESULTATEN NULMETING - EUROFITTEST - DE SDQTEST D TOT SLOT INTERVIEWS: JONGLERENDE JONGEREN (TEKST: ANNEMARIE SOUR)

68

- 6

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

3.2 ACTIEF BURGERSCHAP: COALITIES EN COPRODUCTIES 3.2.1 SLINGER ROTTERDAM BEURSVLOER (SLINGER, PWC, ING,

RICHARD LUGTEN, ANS STOLK, HENK OOSTERLING)

3.2.2 JONGEREN LOSSEN HET OP (JOLO, COCON, HENK OOSTERLING)

3.2.3 SPORTCULTUUR OP ZUID (PACT OP ZUID/IRIS VAN DER LEE,

DS+V, HENK OOSTERLING, ANS STOLK)

3.2.4 KIJK OP ZUID (O.A. DURA VERMEER, COM.WONEN, CONCIRE,

HENK OOSTERLING)

A RUIMTE VOOR JONGEREN (KIJK OP ZUID, WOONSTAD, OBR,

HENK OOSTERLING, DENNIS KASPORI, ROB SCHRÖDER)

B TAGS, TRACKS & TRACES (KIJK OP ZUID, HENK OOSTERLING,

DENNIS KASPORI, SO SOLID)

3.3 CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP (TEKST: JEANNE VAN HEESWIJK, DENNIS KASPORI)

3.3.1 TRAJECTOPZET A FREEHOUSE EN DE AFRIKAANDERWIJK B IN KAART BRENGEN: INTERVIEWS EN INTERVENTIES C PROTOTYPES: TOEGESPITSTE DIFFERENTIATIE D FREEHOUSEPROJECTEN TER STIMULERING VAN DE

LOKALE CULTURELE PRODUCTIE 3.3.2 TRAJECTEVALUATIE A HET DOEL B UITBREIDING MARKTASSORTIMENT: GOEDEREN EN

DIENSTEN C UITBREIDING MARKTFUNCTIES: CONSUMPTIE EN

PRODUCTIE OP LOCATIE D BRANCHERING E AANKLEDING, MODESHOWS EN TENTOONSTELLINGEN F NIEUWE MARKTKRAMEN INTERVIEWS: VROUWELIJKE TWEEDEKANSERS

(TEKST: JOKE VAN DER ZWAARD)

3.4 ECO3: DISCOURSSTRATEGISCHE VOORZETTEN (ROTTERDAM VAKMANSTAD/RESEARCH) 3.4.1 COALITIES EN COPRODUCTIES A VAKMANSTAD/RESEARCH - MAPPING PACT OP ZUID B VAKMANSTAD/MOBILITEIT - RAAD VOOR DE ARBEID - FREEWHEELERS

(TEKST: DENNIS KASPORI)

C VAKMANSTAD/ZORG - PILOT WMO IJSSELMONDE (DEELGEMEENTE, AEF,

HENK OOSTERLING)

3.4.2 PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 2004-2009

70

- 7

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

In dit eerste deel wordt aandacht besteed aan de opzet, uitrol en evaluatie van het ontwikkelingstraject in het schooljaar 2008-2009 op een viertal basisscho-len in Rotterdam Zuid. De details van de uitrol krijgen relatief weinig aan-dacht omdat er in september 2009 een wetenschappelijk onderbouwde evaluatie verschijnt die in samenwerking met de Erasmus Universiteit (Faculteit der Wijsbegeerte) en het Verwey-Jonker Instituut tot stand is gekomen. Naast de resultaten van de nulmeting – de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve conditie van de leerlingen op de vier scholen – zijn ook procesbeschrijvingen van de diverse trajectlijnen opgenomen: judo, koken/eten, eco/energielessen en filosofie. In dit hoofdstuk beschrijf ik deze processen vanuit mijn perceptie als supervisor.

3.1.1 - TrajectopzetRotterdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit behelst aanvankelijk een driejarige, wetenschappelijk gemonitorde pilot die op een viertal scholen in Rotterdam-Zuid wordt uitgezet. In de loop van de uitwerking van het voorstel is echter het idee van een geïsoleerde pilot losgelaten. Pilots komen en gaan. Meestal ontberen ze een infrastructurele inbedding. Vanuit de transitiegedachte heeft RVS het concept ‘pilot’ vervangen door dat van een met andere projecten vervlochten ‘traject’. Samen met andere trajecten vormt een traject een net-werk waarin de binding van groepen en individuen onderling groter wordt. Door deze vervlechting is zo’n traject duurzamer en integraler dan een pilot. A– Geen pilot of project, maar een traject in netwerken: waarom?De plek waar het traject wordt uitgerold – in dit geval een school – vormt een macrofysiek knooppunt, de doelgroep – afzonderlijke leerlingen – microfy-sieke knooppunten. Hoewel het spreken over menselijke relaties in termen van netwerken wat management-achtig overkomt, biedt het een aantal voordelen: het situeert mensen altijd in de relaties die ze met anderen onderhouden. Achter deze nogal formalistische inzet schuilt een filosofische gedachte: voor een sociaal-politieke visie, waarbinnen concepten als sociale cohesie, samen leven, verantwoordelijkheid en solidariteit centraal staan, is dat wat tussen mensen gebeurt maatgevender dan dat wat er in ze gebeurt. De gehanteerde netwerkvisie ontleent zijn legitimiteit aan een relationele filosofie.Wat is Fysieke Integriteit? Allereerst een microfysieke toestand: hoe goed zitten kinderen in hun vel? Deze vraag wordt verder toegespitst: hoe gaan kinderen met hun eigen lichaam om, hoe werkt dit door in de omgang met andere kinderen in de klas en op straat en welke effecten heeft dit voor hun sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling? Fysieke integriteit focust

op microfysieke aspecten van een macrofysieke integraliteit. Beide omspannen het spectrum van de ketenaanpak wonen, leren, werken en zorgen. Microfy-sieke integriteit biedt zicht op de psycho-sociale dimensies van de architec-tuur. Deze heeft weer diëtetistische aspecten (hoe en wat eten kinderen en hoe verzorgen ze zichzelf?), sociale aspecten (kennen ze hun eigen grenzen en respecteren ze die van anderen?) en mentale aspecten (hoe waarderen ze hun eigen gedrag en wat voor zelfbeeld ontwikkelen ze?).Deze aspecten zijn deel van een drievoudige ecologie: fysiek, sociaal en mentaal. Deze zijn ten slotte verankerd in het basisschoolleerplan en concreet vertaald in vier lijnen: een judolijn, een kooklijn, een ecolijn en een filosofielijn. Ook hier geldt weer dat deze microfysieke trajecten macrofysieke tegenhangers hebben, namelijk functies en ruimtes voor een toekomstige Multi Functionele Accommodatie (MFA). Krijgen alle leerlingen judoles in een aan de school verbonden ‘dojo’ of judozaal, eten ze samen en maken ze eten klaar in hun eigen keuken, verbouwen ze groenten en bestuderen ze ecosystemen in bij de school aangelegde tuinen?Deze extra toevoeging aan het reguliere curriculum heeft ook personele conse-quenties: een judoleraar, een vaste kok – liefst 2 x 0,5 fte in een duobaan –, een ecoleraar en een filosofieleraar. Deze worden ondersteund door stagiairs van verschillende opleidingen: sport-, pedagogiek-, tuinier- en filosofieopleidingen op MBO,HBO en academisch niveau. Door mee te draaien op de verschillende lijnen krijgen deze stagiairs zicht op wat er in de school en in de wijk gebeurt. Voor de leerlingen fungeren stagiairs als rolmodellen. Zo wordt intellectueel kapitaal, dat bij voorkeur voortkomt uit dezelfde wijken ‘teruggeploegd’ naar die wijken. Om onderzoekstechnische redenen zijn aan de kernschool drie controlescholen verbonden. Alle scholen worden drie jaar lang gemonitord door een weten-schappelijk team. Op ieder van deze scholen was, los van FI, een van de drie lijnen – judo, koken of eco/energielessen – al in het lesprogramma opgenomen. Filosofie als vak dat uiteindelijk de integraliteit van de drie lijnen waarborgt, wordt uitsluitend op de kernschool gegeven.

B - Brede school: institutioneel knooppuntRotterdam Vakmanstad/Skillcity haakt met de operationalisering van het inter-actieveld School aan op de Brede school. Dit is een vitale knoop in het netwerk van de jeugd op Zuid. Met Fysieke Integriteit wordt zoveel mogelijk aangeslo-ten op bestaande programma’s en faciliteiten van de gemeentelijke diensten (JOS, SenR, GGD). Ook bij die van maatschappelijke organisaties die bij de Brede school betrokken zijn zoals de SKVR en Rotterdam Sportsupport. Met de vier trajectlijnen wordt op microfysiek niveau fysieke, sociale en mentale integriteit nagestreefd. Macrofysiek biedt de keuze voor de Brede school ook kansen. In wijken worden in toenemende mate Brede scholen in MFA’s opgenomen. Het ontwikkelings-traject Fysieke Integriteit biedt parameters op microschaal – curriculum, ruim-tes en ouderparticipatie – voor ontwerpbeslissingen op macroschaal. Het is in die zin een concrete uitdrukking van de gedachte dat architectuur sociaal is. 7

2 -

73

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

C - Inzet: slanker, soepeler, socialer, slimmerDe fysieke integriteit van leerlingen wordt afgemeten aan een drietal condities: fysiek, sociaal-emotioneel en cognitief. Deze worden door middel van weten-schappelijk gestandaardiseerde testen drie jaar lang getest en vergeleken. De monitoring beoogt het volgende:

Aan het eind van het onderzoek, na drie jaar, zal blijken of deze doelstellingen zijn gehaald. Omdat voor het doorstromen naar een hogere onderwijsvorm de cognitieve conditie – de citotoets – doorgaans doorslaggevend is, ligt daar het accent. Sociaal gedrag en fysieke conditie zijn binnen het ontwikkelings-traject echter van even groot belang. Het gaat er niet om alle leerlingen te laten doorstromen naar het VWO zodat zij een academische carrière kunnen uitbouwen. Dat is natuurlijk een mooie ambitie en voor diegenen die het in zich hebben zonder meer een optie die het primaire onderwijs mogelijk moet maken. De eigenlijke ambitie is echter leerlingen te laten instromen op grond van wat ze kunnen en wat ze willen. Het gaat erom ze te laten ontdekken waar ze geschikt voor zijn en waar ze zich op hun plaats voelen en gewaardeerd weten. De bottom line is het voorkomen van voortijdige schooluitval. Vakman-schap in de meest brede zin is hier doorslaggevend. Een goede vakman of vakvrouw worden biedt maatschappelijk aanzien en versterkt het zelfrespect en het zelfvertrouwen. Nogmaals, het beoogde ambitieniveau dient overeen te stemmen met de in skills te realiseren competenties. Door een zo breed mogelijk spectrum van skills naast het bestaande curriculum aan te bieden en te ontwikkelen krijgen leerlingen de kans zichzelf beter te leren kennen, hun positie in de groep explicieter te bepalen om zich daardoor breder te kunnen ontplooien.

D - Skills: vechten, voeden, verbouwen, visieHoewel het om een evenwichtige verhouding tussen lichaam en geest draait, is een te strikte scheiding tussen beide niet op zijn plaats. Lang voordat neurofy-siologisch onderzoek het aantoonde, was de scheiding tussen lichaam en geest al achterhaald. Het gaat om een psycho-somatische balans waarin mentale, sociale en fysieke aspecten elkaar overlappen. Uit analytisch oogpunt wordt in het onderzoek wel een onderscheid gehanteerd, maar in de praktijk lopen deze aspecten voortdurend in elkaar over, net als integriteit, integratie en integraliteit.

terugdringen van overgewicht versterken van totale fysieke conditie en zwaarlijvigheid

verminderen onderling pestgedrag versterken van zelfvertrouwen en agressie en wederkerigheid

opheffen sociaal isolement versterken eco-sociaal zorgbesef transformeren defensief en vergroten ambitieniveau en versterken

negatief zelfbeeld positief zelfbeeld

Ja

pa

ns

Cu

ltu

ree

l C

en

tru

m S

ho

fuka

n (

Ch

arl

ois

)

74

- 7

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

– Jud o lijn: van overgewicht naar overwicht en evenwicht Vechten is een sportief fenomeen. Bij sportieve ambities wordt het strijdto-neel in laatste instantie naar binnen verlegt: iedere sporter zal op een gegeven moment het gevecht met zichzelf moeten aangaan om ambities waar te maken. Maar deze strijd wordt altijd buiten de sporter verankerd. Dat kan een tegen-stander zijn, maar een hardloper of schaatser vecht tegen de tijd. Een wedstrijd kan ook, zoals bij voetbal en volleybal, in teamverband. Daar speelt vertrouwen in elkaar een grotere rol. Kortom, er zijn allerlei varianten. Judo is net als ten-nis vooral een relationele sport. Vallen leer je niet zonder je partner te ver-trouwen. Je kunt het niet alleen. Je spiegelt je in de ander en herkent de inzet. Om je ambities te realiseren is een tegenstander in het grootste deel van het traject vooral een partner. Daarop ligt in de judolijn het accent. Dat geldt ook voor boksen. Iedereen kent de succesverhalen van boksscholen zoals op Zuid Boxing ‘82 aan het Afrikaanderplein en boksschool I Believe in Oud-IJssel-monde, waar oude rotten jonge honden weer in het gareel krijgen. Het accent ligt op het gevecht met jezelf. Of in termen van de oud-Nederlands kampioen en inspirator van I Believe Ronald Hiwat: geen kapsones, niet vloeken en respect voor elkaar.Versterkt al dat vechten niet juist agressief gedrag? Sportief vechten, hoe intens ook, blijft een uiterst gedisciplineerde aangelegenheid. Uiteindelijk is zelfdiscipline doorslaggevend. Als krijgskunst eist judo – de zachte (ju) weg (do) – strikte navolging van regels om ongelukken te voorkomen. Respect en

Inzet

Mentaal

Sociaal

Fysiek

Integraal

Kooklijn

Tegengaan

obesitas

Voeding-

balans

Smaak-

ontwikkeling

Aandacht:

overzien

Wederzijdse

hulp

Smaak-

sensibiliteit

Proeven

Erkennen

Zorgcultuur

Judolijn

Reguleren

agressie

Motorisch

evenwicht

Energiebalans

Concentratie:

afzien

Wederzijds

respect

Fysieke

sensibiliteit

Beproeven

Herkennen

Respectcultuur

Ecolijn

Ombuigen

wegwerpcultuur

Ecologisch

zorgbesef

Cyclische

ervaring

Voeling:

zien

Vitale

solid(ar)iteit

Aarding

Groene

vingers

Beseffen

Interdepen-

dentie

Filosofielijn

Stroomlijnen

denken

Reflexieve

ervaring

Kritische

zelfreflectie

Visie:

inzien

Communicatie

Gemeen-

schapszin

(con)tact

Doorzien

Interesse

(zelf)discipline zijn van groot belang. Dit is aan kinderen makkelijk uit te leg-gen. Je respecteert wat je beschermt: een schouderworp naast de mat is heel pijnlijk. Buigen is inherent aan judo: om te kunnen werpen buig je mee met je opponent, maar je buigt ook voor hem als je begint en eindigt. Net als voor je leraar en de mat. Het ‘exotische’ karakter van de sport verhoogt het spelelement. Het bevat door zijn ‘oosters’ karakter zelfs een culturele dimensie die onderwijstechnisch kan worden uitgewerkt en ingezet. Toch draait judo al heel lang in de Nederlandse cultuur mee. De pedagogiek en didactiek is inmiddels zover uitgewerkt dat er een specifieke aanpak voor iedere leeftijdsfase is. Wereldsuccessen van Anton Geesink tot Dennis van der Geest hebben judo internationaal aanzien gegeven. Rotterdamse wereldtoppers als Deborah Gravenstijn en Elisabeth Willeboord-se spreken tot de verbeelding van kinderen. De keuze voor judo wordt dus door meerdere motieven ingegeven. Er is ook een autobiografisch detail. Uit eigen ervaring weet ik vanaf mijn jeugd als leerling en op latere leeftijd als student en leraar dat Japanse krijgs-kunsten een zeer weldadige uitwerking kunnen hebben op iets te energieke kin-deren. Zelfdiscipline, concentratie en doorzettingsvermogen worden exponen-tieel vergroot. Dit komt schoolprestaties ten goede. Het fysiek-competitieve aspect versterkt op positieve wijze de mentale, sociale en fysieke conditie van kinderen en jongeren. Maar zoals bij alle onderwijs geldt ook hier: de kwaliteit van de leraar is doorslaggevend. Door judo als vast onderdeel in het curriculum op te nemen – en dus kinderen minstens één uur in de week te laten judoën – worden er verschillende, met elkaar samenhangende skills gevormd:

– sportskills: Evenwichtsgevoel en fysieke coördinatie komen meer in balans, waardoor het kind beter in zijn centrum komt te staan. Ongecontroleerd agres-sieve reacties worden in de les bespreekbaar waardoor het geweld geëxplici-teerd wordt en door de techniek binnen het spel van het judo beheersbaar kan worden gemaakt.– sociale skills: Speels en nagenoeg onmerkbaar worden kinderen ontvanke-lijk voor elkaars fysieke presentie. De vereiste discipline werkt op den duur een respectcultuur in de hand die heel organisch wordt opgebouwd. Kinderen leren elkaar anders kennen en worden op veel punten toegeeflijker. Zo blijkt, om het iets poëtischer uit te drukken, iedere krijger uiteindelijk een gever. Nogmaals, alles valt of staat bij een goede leraar.– culturele skills: de Japanse cultuur is anders dan de Nederlandse cultuur. Aspecten van deze cultuur worden via skills geïncorporeerd: we worden al doende deelgenoot. Dit interculturele aspect kan doorvertaald worden naar andere contexten waarin de kinderen zich dagelijks bewegen – mentale skills: de concentratie die vereist is voor het aanleren van technie-ken, de competitieve inzet bij wedstrijden en het door de regels afgedwongen luisteren en kijken naar wat gezegd en voorgedaan wordt kunnen de leerspres-taties aanzienlijk verhogen als deze mentale skills systematisch uitgewerkt worden in de lessen. 7

6 -

77

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

Deze positieve bekrachtiging van de fysieke integriteit wordt in de tweede lijn van het traject versterkt door systematisch aandacht aan het voedingspatroon te schenken.

– Ko o klijn: g o ed vo eden en o pvo eden – In Rotterdam heeft een op de vier kinderen overgewicht, neigend naar ziekmakende zwaarlijvigheid. Dit heeft onder andere met de ongezonde leefstijl te maken, die weer beïnvloed wordt door etnisch-culturele en sociaal-economische factoren. Rotterdam heeft de grootste snackbar-dichtheid per m2. Veel kinderen ontbijten nauwelijks voordat ze naar school komen. Fietsen is met name bij gezinnen met alloch-tone roots een zeldzaamheid. Bovendien propageert onze overvloedsamenle-ving excessief consumptiegedrag. Evenwichtige voeding is pas sinds kort een aandachtspunt. In Rotterdam bestaat er zoiets als ‘kapsalon’, een door een Kaapverdiaanse kapper bedacht gerecht in een ovenvast alluminium bakje: patat, shoarmavlees en kaas worden op elkaar gestapeld, ruim besproeid met knoflook saus, afgemaakt met veel sambal en gegarneerd met sla, tomaat en komkommer. Dit is een geliefd gerecht op Zuid, zeker bij kinderen.Het nijpende probleem van het overgewicht kan niet opgelost worden door uitsluitend meer te sporten. De noodzaak onze eetcultuur en het dagelijks dieet te veranderen, wordt door vele redenen ingegeven. Op een school met een gezonde eetcultuur worden kinderen zich bewust van wat en waarom zij consu-meren. Dit bewustzijn ontstaat niet door louter informatie, maar door educatie, participatie en communicatie. Informatiecampagnes tegen andere kwalijke gedragingen – van teveel met te weinig mensen over te korte afstanden in één auto rijden tot stunten met vuurwerk – hebben nooit echt iets opgeleverd. Er is altijd een positieve impuls vereist: het moet de kinderen boeien om over eten na te denken door er zelf mee bezig te zijn en er over te praten. De kooklijn beoogt zo’n proactieve eetcultuur op school. Niet alleen eten kinderen 4x per week tussen de middag gezamenlijk in een aan de school ver-bonden keuken, ze maken gedeeltelijk het eten ook zelf klaar. Naast de fysieke component zijn er ook hier sociale en culturele componenten. Door in groepen te eten en in deze groepen bij toerbeurt taken op zich te nemen wordt het zorg-gedrag en de wederzijdse ondersteuning van leerlingen versterkt. Zij erkennen hun onderlinge afhankelijkheid. Door lessen en experimenten kan de smaakge-voeligheid bij kinderen aanzienlijk worden verbeterd. Prijsvragen en opdrach-ten versterken deze processen educatief en competitief. Door intercultureel culinair te spelen met gerechten kan ook hier, net als bij judo, een intercultu-rele slag worden gemaakt. De nieuw verworven skills versterken de effecten van de sportskills.

– kookskills: Hoewel het niet verstandig is kinderen met scherpe messen te laten spelen, kunnen kinderen vanuit een zorgvuldige opbouw van activiteiten geleidelijk aan ingeschakeld worden in het voorbereidingsproces. Het gaat er daarbij vooral om dat zij inzicht krijgen in de primaire bereidingswijze. In deze technieken staat de aandacht centraal die zij spelenderwijs leren opbrengen. Inkopen doen biedt aangrijpingspunten voor andere vakken.

– sociale skills: Samen eten vereist een routine van uitserveren en opdienen. Bij toerbeurt wordt het door de kinderen in samenwerking met stagiairs en moeders zelf gedaan. Het gaat daarbij om zorgbesef en wederzijdse ondersteu-ning, om hulp voor jongere leerlingen en verantwoordelijkheid krijgen en nemen van oudere leerlingen. Net als judo vergt koken uiterst strikte regels omdat het eveneens een gevaarlijke onderneming is. Het omgaan met gevaar is cruciaal. Inzicht in en omgang met risicovol gedrag versterkt het verantwoordelijkheids besef van kinderen. Dat dit toezicht vereist en extra ondersteuning ligt voor de hand: naast overblijfmoeders kunnen meer sturende taken door HBO stagiairs worden verricht. VMBO leerlingen kunnen vaktechnische hand- en spandien-sten verlenen, terwijl HBO-stagiairs pedagogiek flankerende activiteiten rond het eten kunnen ontwikkelen. Voor moeders kan het een aanzet tot verdere participatie op school zijn. – culturele skills: Dat multiculturaliteit zich vooral in de entertainment en ho-reca sfeer heeft gemanifesteerd, ligt voor de hand. Muziek luisteren en lekker eten maken ongedwongen ontmoetingen mogelijk. Het interculturele aspect komt meer naar voren als het accent in de educatie op combinaties wordt gelegd. ‘Afwijkende’ eetgewoonten worden normaal als ze eerst afgebroken worden naar de ingrediënten, de smaken en de geuren en dan weer worden op-gebouwd. Het uitproberen van basale smaken en geuren verheldert wat culturen ongemerkt bindt: combineren. Halal voedsel, biologisch producten en vegeta-risch eten, het kan allemaal in culturele zin, maar niet in morele zin aan de orde komen. In scholen waar de leerlingpopulatie veel moslimkinderen kent, zal vanaf het begin duidelijk getoond worden dat het bereide voedsel halal is. Toezicht van moeders hierop is een simpele stap tot participatie. De jaarlijkse iftarmaaltijd aan het eind van de Ramadan, de vastenmaand, op school verzorgen is een uitstekende gelegenheid om het vertrouwen van deze ouders te winnen. – mentale skills: Er is aandacht vereist om te kunnen proeven en te ruiken wat je eet. Dit kwaliteitsbesef is de basis van vakmanschap. De aandacht die aan voorbereiding moet worden besteed, leert kinderen systematisch denken. Ze moeten vooruit plannen en krijgen overzicht. Samen met de sportconcentra-tie kan deze zeer diverse, maar subtiele aandacht in de klas de leerprestaties versterken. Om de aanpak van de fysieke integriteit nog meer te intensiveren worden de eerste twee trajecten op een derde traject aangesloten. Onze wegwerpcultuur wordt daarin ter discussie gesteld. Werpen en wegwerpen, vallen en afvallen laten onverwachtse koppelingen toe.

– Ec o lijn: afva llen, geen afva l – Het voedsel dat bereid wordt, komt altijd ergens vandaan. In onze consumptiesamenleving is het met het besef van de oorsprong van ons voedsel erbarmelijk gesteld. Wat een kipnugget is, kan beter ongedacht blijven. De meeste kinderen hebben geen flauw benul waar hun voedsel vandaan komt. De kip komt uit de super, net als de melk. Misschien hebben de ouders van Turkse kinderen een volkstuin, maar voor de meesten is het schooltuinen project een eerste kennismaking met het verbouwen en 7

8 -

79

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

cultiveren van voedsel. Dat een in plastic verpakte kipfilet ooit een rondlo-pende kip was die geslacht is, komt maar bij een enkeling op. Het slachten van schapen mag bij moslimkinderen het besef van leven en dood oproepen en het weggeven van een lamspoot de onderlinge solidariteit versterken, of dit onmiddellijk tot respect voor het leven van dieren of van de medemens leidt, valt te betwijfelen. In het verlengde van de kook- en eetactiviteiten wordt het tactisch denken in judo en het procesmatig denken bij het koken verder uitgebouwd. Inzicht in wederkerigheid en onderlinge samenhang is de opmaat naar een eco-sociaal besef waarin het opgedane kwaliteitsbesef verder wordt uitgebouwd. De ecolijn zet in op het aankweken van positieve afhankelijkheid of interdependentie. De interesse in smaken en geuren, het zorgbesef tijdens het eten in de kooklijn, beide worden met het fysieke aspect van de sportlijn verbonden door letterlijke aarding. In een bredere context gaat het hier om het verbouwen en cultiveren van voedsel en het onderhouden van tuinen. De relaties tussen mensen en dieren, dieren en planten, planten en lucht en uiteindelijk de atmosfeer waarin de mens met al deze andere wezens moet samenleven, vormen als cyclische thematiek de algemene horizon waartegen de thematiek van de ecolijn zich aftekent. Hier komt gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het leven in zijn volle omvang in beeld. Het besef van vitale soliditeit van en solidariteit met eco-systemen vormt de inzet van deze trajectlijn. Macrofysiek werken deze inzichten door in de ontwerpanalyses voor autoluwe wijken, allergievrije wonin-gen en in strategieën om de uitstoot van CO2 en fijnstof voor 2030 aanzienlijk te verminderen. Naast vakmanschap en interculturaliteit komen nu ook de kern-begrippen duurzaamheid en integraliteit binnen fysieke integriteit in beeld. De onderlinge doorwerkingen van deze VIDI kernconcepten komt het sterkst naar voren in de ecolijn. Dit gebeurt vooral impliciet en in simpele werkvormen. In een later stadium worden in projecten over energiehuishouding deze thema’s expliciet behandeld. Het maken van zonnecollectoren door leerlingen zelf be-hoort tot de mogelijkheden. Samenwerking met energiebedrijven om energie-systemen in de wijk te introduceren ligt voor de hand.Een van de fysieke basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van eco-sociaal be-sef is het onderhouden van de beproefde schooltuin. Daarin planten kinderen hun voedsel, zien ze het groeien, onderhouden en oogsten ze het. Hoe dichter de tuinen bij school liggen – liefst nog in de wijk en naast de school – hoe meer impact de werkzaamheden van de leerlingen op de wijk hebben. Door aanslui-ting op programma’s zoals Natuur en Milieu Educatie (NME) kan het voedsel-traject van de grond via de mond tot de kont inzichtelijk wordt gemaakt. Uitein-delijk wordt via energielessen de verbinding met de twee eerdere trajectlijnen gelegd. De negatieve lijn – weinig lichamelijke inspanning, te veel eten, weg-gooien van voedsel, vervuilend vervoer – wordt in een positieve cirkel omgezet: actief bewegen en gezond eten leidt door inzicht in gezonde voedselproductie en het opwekken van duurzame energie naar een gezonde leefomgeving die uitnodigt om ... enz. Iets technischer geformuleerd: in lineaire productiepro-cessen leveren kraters in de bodem – mijnen – altijd afvalbergen op. Eenmaal omgebogen naar cyclische productieprocessen wordt afval voedsel voor nieuwe

cycli. De ecolijn met zijn energie-, milieu- en technieklessen genereert op den duur een drievoudig ecologie besef – fysiek, sociaal en mentaal – waardoor leerlingen hun eigen positie als knooppunt en hun onderlinge verbondenheid als netwerk gaan ervaren.

– tuinierskills: Met de uitdrukking ‘groene vingers’ wordt een kwalitatieve omgang met planten aangegeven. Veel ademen op planten helpt en verduide-lijkt hoe afval voedsel wordt. Verbouwen en cultiveren is een fysieke pendant van het zorgbesef in de kooklijn en het wederzijds respect in de judolijn. Deze kwalitatieve samenhang wordt nu van relaties tussen mensen naar die tussen mensen, dieren en planten uitgebreid. Een tuin wordt een ecosysteem waarvan ledematen en zintuigen van de leerlingen een onderdeel zijn. Hier komt vak-manschap om de hoek kijken. Bij de technische skills die voor het verbouwen van groenten en het houden van kippen vereist zijn, is veel voor te stellen, maar het gaat om een simpel gegeven: aandacht voor levende processen waarbij je altijd zicht moet houden op cyclische processen. Kijken wordt waarnemen en uiteindelijk zien. Cyclische processen zijn relationeel en interdependent. De meest omvattende cycli zijn seizoenen, de kleinste zijn dag en nacht. Inzicht in deze cirkels is een voorwaarde voor inzicht in de dynamiek van ecosystemen en de manieren waarop energie wordt omgezet van beweging in electriciteit. – sociale skills: Wat je verbouwt, kun je niet allemaal alleen in een keer op-eten. Op indirecte wijze wordt duidelijk dat samenwerking noodzakelijk is, al was het alleen maar om producten onderling te ruilen. Door stagiairs van MBO en HBO opleidingen erbij te betrekken en ouders mee te laten helpen kan de interdepentie nog scherper worden uitgewerkt. – culturele skills: Cultuur betekent uiteindelijk niet veel meer dan verbouwen (Latijn: colere = verbouwen). De aandacht en zorg voor het bereiden van voed-sel is ook van toepassing op het verbouwen van groenten en fruit. De invloed van weer, de functie van kassen, het eten van seizoensgroenten, het kunnen allemaal aanleidingen zijn om de interculturele dimensie van de twee andere lijnen hernieuwd aan de orde te stellen en te verdiepen. – mentale skills: Concentratie en aandacht worden fysiek door voeling. Voeling betekent echter meer dan het hebben van groene vingers. Het hangt sa-men met aarding maar is meer dan fysiek ingrijpen. Het is grijpen en begrijpen, voelen als aanvoelen en invoelen. Het gaat hier niet om een blinde intuïtie maar om op ervaring en inzicht gestoelde verbondenheid. In die zin is voeling een doortastend zien, een tastend doorzien. In laatste instantie draait hier alles om het inzicht dat iedereen een onderdeel is van een dynamisch ecosysteem als relationeel netwerk dat niet bij de poort van de school ophoudt. In cyclische processen is alles met elkaar verbonden door feedbackloops.

Ten slotte wordt deze ecologische drieslag door reflectie tussen de oren van de leerlingen geplant om duurzame interesse te wekken.

– Filos of ie lijn: van f i los of ie naar ec os of ie – De drie eerste lijnen bieden concrete, relationele praktijken waarin de fysieke integriteit van leerlin-8

0 -

81

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

gen daadwerkelijk wordt versterkt: ze spannen zich samen fysiek in, manipuleren keukengereedschap, maken samen eten klaar en wroeten in de aarde. Ze moeten rekening houden met de kracht van anderen om letterlijk staande te blijven en met het weer om eten te laten groeien en energie op te wekken. Ze zijn afhan-kelijk, interdependent. In de ecolijn worden de eerste twee lijnen zo op elkaar afgestemd dat er inzicht ontstaat in een cyclische vitaliteit, dat wil zeggen een interdependente samenhang van ecosystemen waar ze zelf ook deel van uitma-ken. Dit vormt de aanzet tot een reflexief besef dat in de filosofielijn gemeen-schapszin genereert. Filosoferen is een gemeenschappelijke aangelegenheid. Waar je filosofie ook situeert, er wordt altijd gepraat. In de grote religies – Lao-tze, Boeddha, Mozes, Jezus, Mohammed – evenzoveel als in de westerse filosofie, die ooit bij de over straat zwervende en met onwetenden debatterende Socrates begonnen zou zijn. Het is een relationeel spel dat vervolgens naar binnen slaat. Dan wordt het een gesprek met iets in ons. Goed formulerend en argumenterend leren leerlin-gen elkaar beter te begrijpen. Ze moeten zich altijd in de positie van de ander inleven om deze te kunnen weerleggen. Ontvankelijkheid voor en interesse in de positie van de ander is een wezenlijk onderdeel van het oordeelsvermogen. In de filosofielijn wordt er daarom altijd in wederkerigheid geopponeerd. In deze argumentatieve communicatie komt het individuele gezichtspunt in een relati-oneel perspectief te staan. Interdependentie wordt interesse. De openheid van deze interesse is niet zonder belang. Kennis als vermeende waarheid dient altijd een belang. Het gaat in de filosofielijn dus niet om een belangeloze houding: het gaat er om dat het belang niet egomaan of egocentrisch wordt, maar gemeen-schappelijk. Communicatie is hier net als in het judo een regelgeleide competitieve praktijk. Leerlingen maken contact door te opponeren. In de filosofielijn worden fysiek, sociaal en mentaal reflexief: het brengt leerlingen in contact met zichzelf. Het leidt tot een reflexieve zelfervaring. De fysieke strijd voltrekt zich nu op mentaal niveau. Leerlingen leren naar zichzelf kijken en horen zichzelf spreken. Wat door-gaans passief gebeurt wordt nu actief: kijken wordt zien, horen wordt luisteren. De zintuiglijkheid en lichamelijkheid die in de voorgaande lijnen nog toegespitst wordt op afzonderlijke zintuigen – voelen, kijken, horen, proeven en ruiken – wordt nu object van zichzelf. En in die zelfobjectivering worden afzien, overzien en (door)zien, via zelfreflectie en visie, inzien. Het reflecteren vanuit de drie ecologische dimensies – fysiek, sociaal en mentaal – maakt dat filosofie uiteindelijk ecosofie wordt. Ook al lijken de skills die hier ontwikkeld worden uitsluitend van mentale aard, in de argumentatieve strijd ko-men andere dimensies evenzogoed tot hun recht: het leren luisteren naar anderen is sociaal, de woordenstrijd maakt sterke, fysieke affecten los die beheerst moe-ten worden. Spreken voor een groep blijkt altijd weer een enorme inspanning. Het vergt een specifieke gemoedsstemming en verstandhouding om in zo’n krachten-veld staande te blijven. Precies dit verduidelijkt waarom individuele leerlingen al reflecterend als knooppunt in een relationele structuur het meest tot hun recht komen.

E - Opschalen: school, buurt, markt, stad In de onderzoeksopzet worden de trajectlijnen na een schooljaar opgeschaald van de school naar de buurt. In 2008/2009 worden ze alle vier op school uitge-rold, in 2009/2010 doorverbonden naar de buurt en in 2010/2011 wordt de onder-linge afstemming aangescherpt en wordt onderzocht of sommige onderdelen, zoals de keuken, een economische potentie hebben die met de betrokken partijen kan worden gerealiseerd. De judolessen kunnen via de schoolsport-vereniging samen met drie andere sporten op de overige scholen in Bloemhof voor jongeren in de wijk worden opengesteld. Na drie jaar wordt de MFA De Wielslag opgetuigd. In de twee jaar die daaraan voorafgaan kan in overleg met de gemeente en met Vestia nagedacht worden over de macrofysieke conse-quenties van de uitgeteste functies. Komt er een judozaal in de MFA, blijft de keuken van Bloemhof beschikbaar voor de MFA? Heeft de uitgeteste stage-structuur met zijn teruggeploegde trajecten consequenties voor de MFA? Ook kan overwogen worden of de resultaten van andere door Vakmanstad uitgerolde trajecten, zoals de up date van de Afrikaandermarkt of de Freewheelers, aan-gesloten kunnen worden. Zo komen indirect in deze opschaling ook de markt en de stad in beeld.

F - Personele ondersteuningMaar wie gaan dit allemaal realiseren? Het mag duidelijk zijn dat het uitrollen van Fysieke Integriteit voor het reguliere personeel van een Brede school een brug te ver is. De directeur van de school moet zeer nauw samenwerken met de trajectcoördinator. Dit vergt een enorme tijdsinvestering en houdt een extra werkbelasting in. Instemming vergt overleg, voortdurende afstemming tijd. De leerkrachten worden, afgezien van de extra interventies die gewichtenscholen over zich heen krijgen, door de cultuur en Lekker Fit trajecten al stevig belast. Er zullen dus begeleiders moeten worden aangesteld. Er zal geschoven en ge-rekend moeten worden. Dit passen en meten vereist aansluiting op uitgekiende stagetrajecten waarin HBO en academische studenten participeren. Zo kan het filosofietraject door stagiairs van de Faculteit der Wijsbegeerte worden be-menst. Zeker als we beseffen dat met ingang van 2009 bij filosofie weer didakti-sche varianten worden opgetuigd, mede als gevolg van het doorslaand succes 8

2 -

83

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

metin

g 1

metin

g 2

filosofie ecologie

0 m

eting

fysiekso

ciaal emo

tion

eelco

gn

itief

van filosofie in de profielen van de middelbare school. Bovendien gaat de EUR ook vanaf 2009 in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ser-vice learning voor studenten stimuleren. De HBO’s zijn allang begonnen met onderzoekstages. VMBO’s, MBO’s en het voortgezet onderwijs gaan vak- en maatschappelijke stages intensiveren. Kortom, hier liggen allemaal kansen die onderzocht kunnen worden.

G - Wetenschappelijke monitoringSinds de commissie Dijsselbloem weten we dat onderwijsexperimenten en -vernieuwingen zorgvuldiger moeten worden gemonitord. Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit onderschrijft dit inzicht en wil verantwoording afleggen ten aanzien van haar doelstellingen en beoogde effecten. Het eerste jaar wordt een nulmeting van de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve conditie van de leerlingen op alle betrokken scholen uitgevoerd. In het tweede jaar worden door meting 1 de eerste resultaten van deze drie onderzoekslijnen zichtbaar gemaakt en wordt de externe profilering in de wijk gemeten. In het derde jaar worden in meting 2 de drie onderzoekslijnen doorgemeten, de resultaten op een rijtje gezet en conclusies getrokken. Ook worden de doorwerkingen van de interventies op school op de andere interactievelden – buurt en markt – in kaart gebracht. Het longitudinale onderzoek richt zich op de leerlingen, ouders en docenten. Het procesonderzoek betrekt wijkpartners, uitvoerders en begeleiders van de vier programmalijnen (sportlijn, ecolijn, kooklijn en filosofielijn) en docenten bij het onderzoek. Daarin is groep 6 cruciaal. Na 3 jaar leggen de leerlingen van deze groep immers de citotoets af en kunnen de resultaten van de coginitieve ontwikkeling van leerlingen die drie jaar zijn gevolgd met de resultaten van de sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling worden vergeleken. Sommige leer-lingen worden als casus intensiever geobserveerd. Het Verwey-Jonker Instituut is gevraagd om het proces te beschrijven en de resultaten te meten. Zij doet dit in samenwerking met de GGD, de EUR en academici die voor specifieke onderdelen worden gevraagd mee te denken. Het doel van de resultaatmeting is tweeledig: het meten van behaalde inhoudelijke doelen en randeffecten (ef-fecten die niet vooraf benoemd waren) op de betrokken scholen en het meten van het resultaatgericht werken aan kwaliteitsverbetering over een periode van drie schooljaren (2008/2009, 2009/2010, 2010/2011).

f rontof f ice en backoff ice – In het onderzoeksvoorstel wordt rekening gehouden met de inzet van HBO studenten in de logistiek en uitvoering (fron-toffice) van het onderzoek. Gestreefd wordt naar een minimaal inzetten van ongeveer 10 tot 15 studenten van de Hogeschool Rotterdam en de Filosofiefa-culteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam die gedurende hun gehele stu-diejaar betrokken zijn. Het Verwey-Jonker Instituut vervult, afhankelijk van de kwaliteiten van de studentstagiairs, een back-office functie. Studenten nemen dan het uitvoerend werk voor hun rekening. Dit bestaat onder andere uit het uitzetten, af- en innemen van de enquêtes, invoeren van enquêtes in NetQuest, invullen van logboeken en verslaglegging bij interviews. 8

4 -

85

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

vragenli jst en en enquêt es – Er wordt van een gemiddelde school-grootte van 240 kinderen uitgegaan. Deze kinderen worden drie keer met vaste instrumenten onderzocht. Belangrijk voor de uitvoering van dit deel van het onderzoek is dat er drie momenten van dataverzameling zijn, de uit-komstvariabelen goed gedefinieerd zijn en er op ontwikkelingsadequate momenten wordt gemeten (per schooljaar één keer, op vergelijkbare momen-ten). De gevalideerde vragenlijsten richten zich hoofdzakelijk op de leerlingen, hun ouders en docenten. De andere groepen worden onderzocht door middel van semi-gestructureerde (groeps)interviews. Daarnaast vinden er observaties op locatie plaats. In het vooronderzoek wordt onderzocht welke gevalideerde vragenlijst wordt ingezet en onder welke groepen deze moeten worden afge-nomen. Voor jonge leeftijdsgroepen worden de gevalideerde vragenlijsten door ouders en docenten ingevuld. De vragenlijsten voor het onderzoek onder kinderen, ouders en docenten worden door studenten verspreid en ingenomen. De studenten voeren ook de onderzoeksresultaten in met behulp van software van NetQuest, een invulapplicatie op het internet.

procesevaluat ie – In de procesevaluatie worden gesprekken gevoerd met uitvoerders en begeleiders van de ontwikkelingslijnen, met docenten en samenwerkingspartners. De procesevaluatie wordt gedaan op basis van gesprekken met deze betrokkenen en via een analyse van observatieschema’s. Hierbij wordt primair gefocust op de vraag hoe het proces van de drie verschil-lende ontwikkelingslijnen binnen de vijf scholen verloopt. De aandacht gaat uit naar zowel de procesvariabelen (middelen die ingezet worden om de beoogde resultaten te bereiken) als de contextvariabelen (variabelen die niet in het oorspronkelijke plan van aanpak zijn opgenomen maar die wel van invloed zijn op de resultaten van de implementatie). Binnen de procesevaluatie staat de vraag centraal of de doelen zoals geformuleerd ook gerealiseerd zijn en op welke wijze.

observat ieschema – Er wordt een observatieschema ontwikkeld dat de betrokken studenten invullen bij hun bezoeken aan activiteiten op de school. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen Wat-vragen en Hoe-vragen. Wat-vragen gaan over feitelijkheden (Wat gebeurt er?), waarbij er gedacht wordt aan aantallen aanwezige leerlingen, leeftijd, begeleiding, tijdstip, duur van de activiteit e.d.. Hoe-vragen hebben een methodische insteek (Hoe wordt de interventie uitgevoerd?). Daarbij gaat het om vragen over de gekozen aanpak, manier van begeleiding, manier waarop de kinderen of ouders betrokken wor-den bij de activiteit etc. Het observatieschema wordt op van te voren bepaalde momenten door studenten van de HRO ingevuld en ingevoerd in NetQuest.

wet enschappeli jke back up – Aan het eind van ieder jaar wordt er een inhoudelijke bijeenkomst georganiseerd met samenwerkingspartners – SenR, JOS, GGD en de scholen – en wetenschappers uit aangrenzende sectoren (medische- en sociale faculteiten EUR, betrokken lectoraten HRO en andere universiteiten). Voor iedere meeting wordt expertise ingehuurd om de tot

Bron: Bloemhof Jeugd Kansenzone (Sander Dikstra)86

- 8

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

dan toe beschikbare onderzoeksresultaten te analyseren en te becommen-tariëren. Als extra instrument wordt naast de kwantitatieve meting en de kwa-litatieve interviews een documentaire gemaakt door een vakkundige documen-tairemaker.

3.1.2 - Trajectuitvoering 2008–2009De daadwerkelijke implementatie van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit is mogeljk geworden door de voorbereidingen en inzet in 2007 en de eerste helft van 2008 van Pact op Zuid, JOS en SenR. In een door het Pact gefaciliteerde onderlinge samenwerking wisten zij de financiële steun te organiseren. Door de actieve ondersteuning van projectmanager Pact op Zuid Ditty Blom, pijler- houder sociaal Sabine Kuiper, JOS beleidsmedewerker Ton Legerstee en SenR beleidsmedewerkers Rosemarie Maas en Joris van Nispen kon gestart worden op de openbare basisschool Bloemhof, een Brede school met twee locaties: hoek Putsebocht/Putselaan en Oleanderstraat in de wijk Bloemhof in Rotter-dam Zuid. Gedurende het opstartproces is er regelmatig contact geweest met portefeuillehouders en beleidsambtenaren van de deelgemeente Feijenoord.De wijk Bloemhof wordt in de voor het Pact ontwikkelde Reisgids 2008 als volgt omschreven: “Qua veiligheid scoort Bloemhof het slechts van alle wijken in de deelgemeente Feijenoord. De situatie verandert verder heel langzaam in posi-tieve richting. Met name het inkomen gaat iets vooruit. De woningwaarde gaat even snel vooruit als gemiddeld het geval is in de deelgemeente Feijenoord. … Bloemhof scoort bij de vijf slechtste wijken in het Pact op Zuid-gebied, iets beter dan Carnisse en iets slechter dan de Afrikaanderwijk. Alle kenmerken bevinden zich op 20 tot 25% achterstand ten opzichte van de rest van Rot-terdam. Wat betreft de mate van achterstand waarin kinderen zich bevinden scoort de wijk net iets beter dan de Afrikaanderwijk”. Bloemhof, kortom, is een typische ‘Vogelaarwijk’. Wat nu volgt is slechts een impressie van voorbereidingen, overwegingen voor de start van de vier lijnen en de uitkomsten. Er worden geen onderbouwde conclusies getrokken. Deze zijn verwerkt in het rapport van het Verwey-Jonker Instituut, dat in september 2009 verschijnt.

88

- 8

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Openbare basisschool Bloemhof (Fe i j enoord)

KERNTEAM

Trajectsupervisie: Henk OosterlingSchoolcoördinator: Wim PakMonitorsupervisie: Nanne BoonstraMonitorcoördinator: Marvin Pires

PARTNERS

(Henk Oosterling)

(Ditty Blom, Sabine Kuiper, Ans Stolk)

(Ton Legerstee)

(Bert Dusseljee)

(Hans Moerenhout, Joost Lobée/Estrade)

(Gert-Jan Lammens, Gwenda den Heeten)

SCHOLEN

(directeur: Wim Pak,

adj.directeur: Jannie de Boer)

(directeur: Reinder Eggens)

(adj.directeur: Ron van Neck;

monitorcoördinator/judodocent: Linda Hagendoorn)

(directeur: Dick van der Aa)

(directeur: Roelie Keizer)

ONDERZOEK

(Henk Oosterling)

(Nanne Boonstra, Huub Braam,

Harrie Jonkman)

(Anne Emmens, Wouter Pols)

BEGELEIDERS

Koks: Ralph van Meijgaard, Ari HobsonJudolerares: Daisy SmitBudoleraar: Marco VerheijEcocoördinator: Bert DusseljeeFilosofieleraar: Wouter PolsDocumentairemaker: Rob SchröderWebsite-Intranet/ICT: Martin van der Leer, Maarten van den Berg (mmrmedia)

STAGIAIR(E)S

HRO 2e jaar pedagogiek: Monica Walhout, Quirine Plaizier, Jörgen de Landmeter, Suzy-Ann den Hartigh HRO 4e jaar sportmarketing & management: Léon Molendijk EUR 3e jaar filosofie: Leonie van Wees, Terra Hensema, Izaak Dekker9

0 -

91

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

In Wim Pak, de directeur van OBS Bloemhof, krijgt RVS een gestructureerd denkende, enthousiaste samenwerkingspartner. Het docententeam is na enkele informatie- en communicatie ronden eveneens enthousiast. De school is al aangesloten op het cultuurtraject van de Brede school en komt in aanmerking voor een Verlengd Dagarrangement. De aanzet tot samenwerking wordt gerea-liseerd tijdens het bezoek van minister Vogelaar aan Bloemhof in het voorjaar van 2007. De benodigde financiën worden daarna via JOS en Pact op Zuid geregeld. Inhoudelijk sluit FI uitstekend aan bij de onderwijsmethode die OBS Bloemhof al jaren hanteert: de Wanitamethode. In dit zogenaamde ‘authentie-ke leren’ worden leerlingen uitgedaagd projectmatig en vanuit een onderzoe-kende houding hun kennis op en uit te bouwen waarbij principieel bij hun eigen interesse en leefwereld wordt aangesloten.

A - Macrofysiek: MFA en StekgebouwIn macrofysiek opzicht staat OBS Bloemhof op de nominatie om deel te gaan uitmaken van de MFA kindercampus Bloemhof. OBS Bloemhof zal op de hui-dige locatie Putsebocht 3 en op de Oleanderstraat 117 blijven, de Oranjeschool en de Sleutel komen ook in de kindercampus. VMBO Nieuw-Zuid gaat naar de Wielslag. De Wielslag wordt aan de overzijde van de school op de kop van de Slaghekstraat vanaf 2011 door Vestia ontwikkeld. RVS oppert in gesprekken met de verschillende directeuren die in de loop van het eerste jaar worden gevoerd, gezamenlijke activiteiten te ontplooien. Vanuit Nieuw Zuid kunnen stagetrajecten aan het ontwikkelingstraject verbonden worden. In de eerste maanden levert Nieuw Zuid enkele stagiairs om bij de iftarmaaltijd in sep-tember 2008 te assisteren. Het is de bedoeling dat er in 2009 een intensievere samenwerking op gang komt. Met de beide basisscholen is vanaf december 2008 intensiever contact, met name over de oprichting van een schoolsportver-eniging. Deze wordt in maart 2009 via Rotterdam Sportsupport gerealiseerd.Naast het schoolgebouw aan het plein staat nog een vijfde gebouw. Bij de start van FI is daar de jeugdzorg organisatie Stek gehuisvest. Dan is nog niet dui-delijk dat deze ruimte een uitgelezen kans biedt voor een keuken en judozaal. Als eenmaal bekend wordt dat het ‘Stekgebouw’ in januari 2009 leeg zal komen, begint RVS onmiddellijk besprekingen met Irma Visser, de directeur van Stek, om het tijdstip waarop het gebouw ontruimd wordt te vervroegen. Door haar welwillende medewerking en de bereidheid van Vestia – in de persoon van Hans Moerenhout – en Estrade – Joost Lobée – en de diensten JOS en OBR om over een verdeelsleutel na te denken wordt het uitrollen van FI aanzienlijk vereen-voudigd en versneld. Vanaf oktober komt er een ruimte vrij voor de judolijn. Daar de ingreep om een geheel nieuwe keuken te bouwen – ontwerpen, strip-pen oude ruimte, aanschaf materiaal – meer tijd blijkt te kosten dan gepland, beginnen de beide koks met een aantal moeders op de tweede etage waar al een kleine keuken was ingebouwd, met de kooklijn. In juni 2009 begint de bouw van de nieuwe keuken.Voor de ecolijn is aan de locatie Putsebocht 3 al een tuin voorhanden. Daarin liggen kleine ecosystemen – een insektenhotel – maar worden ook kruiden en groenten geteeld. In overleg met dienst SenR worden twee andere plekken in de

directe omgeving van de Oleanderlocatie aangewezen om als tuin te fungeren. Voor de energielessen die later in het jaar als een Wanitaproject worden ge-draaid, is een ruimte op de benedenetage van het Stekgebouw beschikbaar.

B - Begeleiders en docentenIn de maanden voor de daadwerkelijke aanvang van FI ga ik samen met de directeur van OBS Bloemhof Wim Pak op zoek naar capabele begeleiders. Het blijkt enorm moeilijk om voor de judolijn een goede docent te vinden die met deze leerlingenpopulatie kan werken. Op de valreep lukt het ons Daisy Smit (1e dan) als judodocent aan te nemen. Zij wordt in een vroeg stadium in contact gebracht met Linda Hagendoorn (6e dan), de judodocent op controleschool De Toermalijn, waar ik daarvoor een aantal keren op werkbezoek ben geweest. Aanvankelijk is het de bedoeling voor de kooklijn één kok aan te nemen, maar het lijkt ons uiteindelijk beter twee halve banen te creëren Dat biedt meer speelruimte in geval een kok ziek wordt en levert wat meer spankracht bij grote evenementen. Dat beide koks – Ralph van Meijgaard en Ari Hobson – van huis uit beeldend kunstenaar zijn is meer dan een prettige bijkomstigheid: hun crea-tieve flexibiliteit blijkt in een later stadium uitstekend van pas te komen. Voor de ecolijn wordt door dienst SenR een medewerker vrijgesteld die het progamma inhoudelijk gaat coördineren. Bert Dusseljee gaat vanaf november 2008 meedraaien. Hij neemt ook de taak op zich de energielessen op te zetten. Bijkomend voordeel is dat hij op de hoogte is van Energie in ’t klein omdat hij in 1983 vanuit de dienst SenR betrokken was toen Cok Beekhuijzen en ik de me-thode ontwikkelden. Op basis van de methode heeft hij grote instructiepanelen ontwikkeld die nog steeds beschikbaar zijn. Voor de filosofielijn ligt het voor de hand om bij de Faculteit der Wijsbegeerte van de EUR, waar ik zelf doceer, naar kandidaten te kijken. Het lesgeven aan basisschoolleerlingen is echter een vak op zich. Dat kan niet zomaar uitbe-steed worden aan studenten of universitaire docenten. Wouter Pols, docent bij de Pabo en lid van de Kenniskring Opgroeien in de Stad van de Hogeschool Rotterdam, verzorgt al jarenlang filosofieonderwijs op basisscholen in Rotter-dam. Toevallig ontmoette ik hem tijdens een van de presentaties van Rotter-dam RVS/Fysieke Integriteit, waar hij in het panel zat. Hij is, na overleg met de Kenniskring, bereid om als coördinerend docent in 2008-2009 op te treden.

C - Controlescholen: de Mare, de Toermalijn, de Catamaran Na veel voorbereidende gesprekken lukt het om een viertal scholen te enthou-siasmeren om als controleschool mee te doen. Ze worden in verschillende fasen van de ontwikkeling van het traject betrokken, met name in de perio-des waarin leerlingen fysiek en sociaal-emotioneel worden getest. Er wordt gesproken met directeuren en adjunct-directeuren. Al snel blijkt Montessori-basisschool De Mare door zijn overwegend ‘witte’ leerlingpopulatie uitstekend geschikt om als algemene controle school te fungeren. Het team wordt inten-sief voorgelicht over het hele ontwikkelingstraject. Met de Toermalijn is vooral veel contact over de judolijn. Daarin werken we 9

2 -

93

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

intensief samen met judodocent Linda Hagendoorn (6e dan). Zij is over de hele periode direct bij ontwikkelingen betrokken. Aan het eind van het schooljaar doen een groot aantal leerlingen van de Bloemhof mee met de 29e Vestiajudo-kampioenschappen die op haar school aan de Slinge in Rotterdam Zuid worden gehouden. Met de Catamaran is vooral contact geweest over de al-gehele verwerking van de cijfers voor de nulmeting omdat op deze school de Eurofit test al door de dienst SenR was afgenomen. Door de vertraging die in de kooklijn zit, komt de samenwerking over het eten met de Catamaran niet goed van de grond.

D - Stagetrajecten en stagiairsDaar de financiering van het hele traject pas in mei 2008 rond is, is de tijd om een doordachte wervingstrategie op te zetten zeer kort. RVS voert in mei 2008 besprekingen met verschillende afdelingen binnen de Hogeschool Rotterdam, maar vooral met de Kenniskring Opgroeien in de Stad (Frans Spierings, Ton Notten, Wouter Pols). Samen met drie 3e jaars studenten van de Faculteit der Wijsbegeerte, die deze actviteiten als stage in hun studie kunnen opnemen, rolt Wouter Pols de filosofielijn inhoudelijk uit. De stagiairs volgen als aanzet op de Pabo onder leiding van Pols speciaal een cursus voor het geven van filo-sofie aan basisschoolleerlingen. Door overleg met coördinatoren en stagebegeleiders van de HRO blijkt het op korte termijn toch mogelijk nog op een voorlichtingsbijeenkomst in juni aan te schuiven. Daar melden zich vier stagiairs Pedagogiek aan. Onder hen een die affiniteit heeft met budosporten. Deze stagiaire zal later bij de judolessen assisteren.Van deze vier stagiairs valt er echter na een maand een af en wordt er vanuit de school nog een nieuwe stagiair doorgestuurd. De stagiairs ontplooien een jaar lang iedere week rond hun vaktechnische stage allerlei andere activitei-ten op maandag en sommigen nog een extra halve dag, afhankelijk van de lijn waarin ze meedraaiden. Naast de vakinhoudelijke activiteiten met leerlingen en ouders bieden ze bij de verschillende lijnen evenementen, monitoring en ondersteuning.

E - Het ECP(i)traject in praktijkHet slagen van een educatieve interventie van deze omvang staat en valt bij communicatie en participatie van alle betrokken partijen en individuen. In het nu volgende worden de drie dimensies beschreven van het ECP(i) traject. Sa-men met de S5 focus vormt dit het methodisch uitgangspunt van RVS.

– Educat ie: uitro llen van de vier lijnen – Aan de daadwerkelijke start van de afzonderlijke lijnen wordt er uitgebreid over hete hangijzers en te verwachten problemen gesproken.

Judoli jn – Door de aanstelling van de judodocent en de toezegging van de jeugdzorg organisatie Stek om snel een ruimte voor de dojo vrij te maken, kun-nen we vanaf het begin aan de slag. De matten en de pakken zijn op tijd. Twee

94

- 9

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

prangende vragen doen zich voor. Nemen de leerlingen de judopakken mee naar huis of gaat de school ze verzorgen? En hoe gaan we om met moslimmeiden uit de hogere groepen die, zo veronderstellen we, dit fysieke contact niet direct zullen accepteren? Over de hoofddoek zijn we snel uitgepraat: veiligheid staat voorop en als de hoofddoek in orde is kan die opblijven. Judo kent een aantal worpen en houdgrepen waarbij een arm tussen de benen van de partner belandt. We spreken er uitvoerig over, maar besluiten uitein-delijk één lijn te trekken: iedereen judoot met iedereen. De technische regels staan voorop. In het begin worden er wel scheve gezichten getrokken en wei-geren sommige meiden zelfs aan de slag te gaan. Door het zeer consequente optreden van de judodocent en het strikte toezicht op correcte techniek lost dit probleem zich vanzelf op. Van ouders is nooit een klacht gehoord. De pakken nemen de leerlingen mee naar huis. De ouders betalen een tientje statiegeld. Het past in de educatieve aanpak om leerlingen zelf verantwoor-delijk te maken voor hun spullen. Als een van de jongens in de wijk plotseling in pak op straat verschijnt wordt hij door andere kinderen terechtgewezen en naar huis gestuurd om het uit te trekken. De leerlingen krijgen het echter niet zomaar mee. Ze moeten het als klas verdienen door zich rustig en beheerst te gedragen. Bij hogere groepen gaat het pak na een week al mee, bij jongere leerlingen duurt het meerdere weken. De discipline op de mat wordt vanaf het allereerste begin gehandhaafd. Groe-ten is voor de leerlingen vreemd, maar het principe is: wat je beschermt, daar heb je respect voor en dat laat je zien door te groeten. Voor mensen groeten is nog wel te begrijpen, maar voor een mat? Om te laten zien hoe dat met de mat zit, adviseer ik de judodocent een serie hevige worpen op de mat uit te voeren om daarna aan de leerlingen te vragen of ze dat met de stagiaire – of met een leerling – ook naast de mat moet doen. Iedereen begrijpt in een klap dat de mat je beschermt. Geen gebroken benen en armen. En dat geldt ook voor de leraar die de regels handhaaft om ongelukken te voorkomen. Zelfs voor je partner. Vandaar al dat gegroet. Na enkele weken heeft niemand nog moeite met buigen bij binnenkomst en bij het verlaten van de dojo. Een paar moslima houden hun hoofddoek op. De grondtechnieken leveren geen problemen op.

In januari 2009 nemen we de eerste examens af voor een gekleurde slip. Het zijn weliswaar motivatie examens, maar toch maken we al een onderscheid in de kleur van de slip om leerlingen in te laten zien dat meer concentratie en inspanningen beloond worden. Als de ‘judojuf’ twee weken naar het buitenland moet voor kampioenschappen – ze is Nederlands kampioen Juno-kata – valt de als monitormedewerker aan het traject verbonden martial art leraar Marco Verheij in. Hij leert de leerlingen allerlei spectaculaire ninjatechnieken – ninja zijn Japanse spionnen – en doet balansoefeningen met ze.We besluiten als school om met de stadskampioenschappen in de Ahoy mee te doen. Deze vinden op 25 juni 2009 plaats, maar je mag pas meedoen als je eerst in de wijk hebt meegedaan. Het is voor de leerlingen de eerste keer dat ze hun kunsten aan vreemde ogen tonen. De judodocent selecteert 32 leerlingen vanaf groep 6. Omdat we te laat zijn voor de wijkkampioenschappen schrijven we de

96

– 9

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

leerlingen op 6 juni in op de 29e Vestiajudokampioenschappen die sportver-eniging Hagendoorn elk jaar op de Beukehoeve in Rotterdam Zuid houdt. Er doen in totaal meer dan 100 kinderen mee, die allemaal op judoverenigingen en judoscholen trainen. Wij zijn de enige school. Onze leerlingen steken schril af met hun slippen. Zij zien veel grotere jongens en meiden. De kinderen zijn in afzonderlijke gewichtsklassen ingedeeld, jongens en meiden apart. Er komen 21 leerlingen opdagen. Ouders, vooral vaders dit keer, hebben zich als begeleider aangemeld. Die dag is een grote triomf. Na het gebruikelijke ongemakkelijk om zich heen kijken en hulp zoeken bij de judojuf snappen de leerlingen dat ze zich goed moeten concentreren. De oogst liegt er niet om: 4 gouden, 4 zilveren en 2 bronzen plakken. Bij de stadskampioenschappen waar het om pools gaat van 14 kinderen per pool, worden er 4 zilveren medailles gewonnen terwijl een groot aantal van onze leerlingen net naast de bronzen medailles grijpen. Uit de in mei 2008 gehouden interviews blijkt dat ouders de judolessen zeer op prijs stellen. Het is nog te vroeg om duidelijke conclusies te trekken maar het lijkt erop dat de lessen in het gedrag van sommige moeilijkere leerlingen effect sorteren. Een van de eerste conclusies ligt voor de hand: de leerlingen zijn gefocust en kunnen nu worden aangesproken op hun gedrag door hen op hun verantwoordelijkheid als judoka te wijzen. Of in een meer strategische termi-nologie: in het volgende schooljaar zal dit ‘renderende sportieve en sociale kapitaal’ gericht geïnvesteerd moeten worden. Kookli jn– Wat voor de judolijn geldt, gaat ook voor de kooklijn op: in septem-ber zijn de koks aangesteld en in october komt er een voorlopige ruimte vrij op de tweede verdieping van het Stekgebouw. In september richten we alle inspan-ningen op het organiseren van de iftarmaaltijd op 25 september 2008. Vestia financiert de grote tent die naast het gebouw wordt opgesteld en de lange rijen tafels en banken waaraan wordt gegeten. Leerlingen van de VMBO Nieuw-Zuid assisteren bij het inrichten en optuigen. Alle stagiairs, docenten, coördinato-ren en hulpvaardige moeders worden ingeschakeld om de enorme hoeveelhe-den groenten voor te snijden en, na afloop, de berg afwas weg te werken. Het vlees is halal, de pannen zijn gloednieuw. De ouders worden geïnformeerd en allemaal uitgenodigd. Dat geldt ook voor notabelen, beleidsmakers en politici. Er komen ongeveer 200 mensen opdagen. Er zijn weinig afzeggingen. Alles wordt onopvallend gefilmd. Geen van de ouders tekent bezwaar aan. Zeker niet als ze de judofilmpjes zien tijdens het eten.

Met dit evenement zet de Bloemhof de kooklijn op de kaart. Vanaf dat moment bereiden de koks samen met vier moeders en incidentele ondersteuning van stagiares van het Albedacollege vier dagen in de week een driegangenmaaltijd voor de groepen. In de omgeving liggende bedrijven als Meneba en Pepsico (Quaker Oats) worden benaderd voor sponsering van de maaltijden die niet uit het budget kunnen worden betaald. Beide bedrijven zijn enthousiast over het concept en zeggen materiële steun toe in de vorm van producten. Omdat de keuken nog niet gereed is, besluiten we te wachten met daadwerkelijke samen-

98

- 9

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

10

0 -

10

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

werking tot de keuken klaar is. De koks en Wim Pak onderhandelen met de ar-chitect en met Vestia over inhoudelijke zaken, ik houd me bezig met de formele inbedding. Het OBR is bereid mee te denken, evenals JOS. Drie maanden later is de deal rond.

Tot de keuken wordt opgeleverd besluiten we de leerlingen geleidelijk aan te wennen aan nieuwe smaken en gerechten. De koks bereiden gerechten waarin zoet, zuur, zout en bitter allemaal voorkomen en zorgen voor een uitgebalan-ceerde samenstelling. In het begin levert dit grote problemen op: het smaakt niet zoals thuis. De oudere groepen maken meer problemen dan de jongere. Die zijn veel ontvankelijker voor de smaken en eten zonder te klagen alles op. Met een immens geduld bouwen de koks de smaakarchitectuur op. De moeders ser-veren uit en wassen af. Maar door de kleine ruimte kunnen er per dag slechts een of twee groepen komen eten. De jongste groepen van de Oleanderlocatie blijven op hun eigen locatie. Het eten wordt naar het gebouw gebracht en daar in een lokaal opgegeten.

De kooklijn vergt een enorme organisatie. Daar duiken dan ook de eerste logistieke problemen op. De leerlingen zijn tijdens het eten enigszins onge-disciplineerd, het is een enorme heksenketel. De moeders werken weliswaar onverstoorbaar door, maar zij hebben niet het gezag of de wil om in te grijpen. De docenten offeren eigenlijk hun vrije lunchuur op en zijn doorgaans niet van plan de orde zo strikt te handhaven als ze in de klas doen. Daarmee komt het vaak op de koks aan, die echter letterlijk hun handen vol hebben. Het stagesy-steem werkt niet goed, omdat de reguliere stagiairs er hoogstens twee keer, maar meestal maar een keer tussen de middag zijn. De Albeda stagiairs kun-nen niet worden aangestuurd. Het zijn deze punten die, zodra de nieuwe keuken er in juli 2009 is, extra aandacht vereisen. Aan het eind van het schooljaar werken na een gesprek met Kosmopolis samen met het Freehouse project op de Afrikaandermarkt. OBS Bloemhof wordt gevraagd tijdens de oplevering van De Markt van Morgen op 6 en 7 juni 2009 met leerlingen en moeders een kraam in te richten en eten te verzorgen. Dat levert inkomsten op voor de moeders en voor de school. Maar wat belang-rijker is: leerlingen die in het koken geïnteresseerd zijn helpen mee met het maken en verkopen van de gerechten. Zo wordt een eerste stap naar de buurt gezet, een opschaling die volgend jaar systematisch wordt uitgebouwd.

Ook hier zijn slechts algemene, zeer voorlopige conclusies te trekken. De organisatie van de iftarmaaltijd levert veel logistieke inzichten op en kweekt heel veel goodwill bij alle betrokkenen. De organisatie voor volgend jaar is al in gang gezet. De samenwerking met de bedrijven wordt opgestart. Om volgend jaar het geld voor het eten bij elkaar te krijgen organiseren we in september en mei, wanneer de tuinen hun cyclus respectievelijk eindigen en beginnen, in de tuin van de keuken annex restaurant ‘diners pensants’, denkdiners. Bedrijven kunnen voor een bepaald bedrag een tafel voor 5 personen inkopen. Ze krijgen daarvoor een vijfgangenmenu, een presentatie van het hele project met een

10

2 -

10

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

(bron: Energie in’t k lein, 1983)10

4 –

10

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

documentaire en een lezing van mij. Ze kunnen kennis maken met de judokam-pioenen en met hen over hun ervaringen spreken. Ook de debatkampioenen van de Oleanderlocatie die bij de bibliotheek debatwedstrijd over literatuur tweede zijn geworden, zijn dan aanwezig. Over deze wedstrijd onder het kopje Filoso-fielijn meer.

Ecoli jn – De ecolijn is in zijn uitvoering voor een groot deel afhankelijk van de tuinen. Deze zijn in september 2009 nog niet aangelegd. De bestaande tuin gaat in oktober, zoals elk jaar, ter ziele. Het optuigen van deze lijn blijft daarom beperkt tot een Energieproject dat in maart en april 2009 in de vorm van een Wanitaproject op beide locaties van de school wordt uitgevoerd. Bij dit project betrekken we ook de vakdocenten van de kunstzinnige vakken en van techniek. Leerlingen maken proefopstellingen over energieomzettingen van beweging naar licht en van stoom naar stroom. Bert Dusseljee verscheept de panelen met de schema’s, proefjes en opstellingen van de onderdelen van de energieles-sen van de dienst SenR naar OBS Bloemhof waar ze in het Stekgebouw worden opgesteld. De leerlingen van groep 5 t/m 8 gaan er vervolgens twee weken mee aan de slag. Op het internet wordt rond het thema ‘zon’ via mental mapping vanuit hun eigen interesse en ervaringen informatie verzameld. In zes weken worden vijf thema’s van een uur aangeboden. Het ligt in de bedoeling op beide scholen overzichtsschema’s uit te werken waarin alle energiebronnen, transportvor-men en verbruikswijzen in onderlinge samenhang zichtbaar worden. De nogal abstracte icoontjes worden vervangen door foto’s.

Volgend jaar rollen we het Ecoproject als vervolgtraject uit. De thuissituatie wordt erbij betrokken. Er wordt van te voren contact gezocht met energiebedrij-ven met de vraag of ze willen meewerken aan de plaatsing van een proefopstel-ling van zonnepanelen of een windturbine in de tuin bij de Bloemhof. Wellicht is er met de gemeente een mosdag te regelen. Het traject kan dan van de school opgeschaald worden naar de buurt door grote informatieborden te plaatsen. De tuinen moeten dan ook een volwaardige rol spelen. Het ligt in de lijn der ver-wachtingen dat tuinmeester Gerrit Rouwkens van het tuinencomplex dat achter controleschool De Mare in Vreewijk ligt, hierbij wordt betrokken. Ook wordt er een meer toegepast stagetraject geformuleerd voor stagiairs. Hun expertise en enthousiasme is doorslaggevend voor het succes. De organisatie van het vak ecologie wordt rond vier pijlers opgetuigd: ecologische basisvorming, ecolab, ecotechniek en ten slotte in samenhang met de filosofielijn 4: ecosofie.

Fi losof iel i jn – De filosofielijn wordt in 2008/2009 door Wouter Pols ver-zorgd, samen met drie stagiairs van de Faculteit der Wijsbegeerte. Deze volgen in de eerste maanden bij Pols op de Hogeschool Rotterdam een speciale cursus. In het eerste half jaar verzorgt hij de lessen voor de groepen 6, 7 en 8 op de Oleanderlokatie. Vanaf januari 2009 krijgen groepen op de Putsebocht-lokatie ook filosofielessen, die dan echter door een van de stagiairs worden gegeven. Bij iedere les observeren de stagiairs de les, maken ze aantekeningen

10

6 -

10

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

en schrijven ze een evaluatierapport. Deze worden door mij gelezen en er wordt over gecommuniceerd. Gedurende het hele jaar worden een aantal methodes doorgewerkt om te kijken welke het meest effectief zijn. Zo wordt er in korte tijd veel inzicht opgebouwd over de gehanteerde lesmethodes. Taal is het gereedschap bij het filosoferen. Taal drukt niet alleen ervaringen uit, deze worden ook door taal bewerkt en getransformeerd. Taal kan zelfs op zich een ervaring worden. Je spreekt de leerlingen dan niet aan op wat ze zijn, maar op wat ze zeggen. Woorden zijn daden. Taaldaden. Filosoferen gaat allereerst over de skills. Zijn leerlingen eenmaal zover, dan neemt de beoogde reflexi-viteit een eerste vorm aan. Daar ligt een van de belangrijkste taken voor de filosofiedocent. Deze moedigt aan en stimuleert door vraagtekens bij de onder woorden gebrachte en beargumenteerde inzichten, oordelen en ervaringen te zetten. De leerkracht vraagt door, vat samen, daagt leerlingen uit een stand-punt in te nemen, plaatst standpunten tegenover elkaar en stelt voorzichtig voor discussie vatbare conclusies voor. Zo leidt de docent als gespreksleider het gezamenlijke denkproces dat zich tijdens het gesprek tussen de leerlingen ontvouwt, in goede banen. Bij de eerste lessen staan verhalen centraal over ervaringen van kinderen: woede, ruzie, mooi vinden van iets, het vinden van iets en de vraag of dat dan van de vinder is, wat is nog natuur, denken over leven en dood en – haast onvermijdelijk – zaken als religie. Maar voor alles moeten leerlingen begrijpen wat een filosofische vraag onderscheidt van een gewone of een kennisvraag. Bij een filosofische vraag is er niet direct een antwoord voorhanden. Je kunt het antwoord niet zien of opzoeken. ‘Is deze deur rood?’of ‘Wat is een paard?’ zijn dus geen filosofische vragen. ‘Is liegen verkeerd?’ wel. Filosofische vragen zetten je aan het denken en roepen een discussie op. Leerlingen schrijven een rijtje filosofische en niet-filosofische vragen op.De filosofieles vindt meestal plaats in de klas – de leerkracht is er vaak bij – en de leerlingen zitten in een kring. Na het gewenningsproces waarin sociale skills als luisteren en op je beurt wachten, technische skills als duidelijk en in

10

8 -

10

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

volzinnen formuleren worden geoefend, blijken de meeste leerlingen filosoferen een interessante ervaring te vinden. Het uitblijven van een eenduidig antwoord frustreert op den duur wel sommige leerlingen. Er zijn er zelfs een paar die hun weerzin over zoveel nonsens niet willen overwinnen. Het overgrote deel gaat echter mee in het proces. Het is ook bij de filosofielijn moeilijk om conclusies te trekken. De docenten zijn enthousiast, de stagiairs zo enthousiast dat er volgend jaar twee terugko-men om structureel les te geven. Een van hen schrijft zijn bachelorscriptie over het filosofieonderwijs aan kinderen. Of het vruchten afwerpt in de klas is op dit moment slechts intuïtief aan te geven. Maar net als bij judo is er wel feite-lijk resultaat geboekt. Op 13 mei 2008 is er in buurthuis Irene in Bloemhof een debatwedstrijd met het onderwerp kinderliteratuur. De deelnemers moeten een beargumenteerde visie geven op wat ze hebben gelezen. Op 16 april wordt er op school een debattraining gegeven. Aan het debat doen de omliggende scholen mee: de Oversteek (groep 7 en 8: 26 leerlingen), de Therasiaschool (groep 7: 18 leerlingen), de Groeneweg (groep 7: 25 leerlingen), de Oranjeschool (groep 8: 21 leerlingen), de Sleutel (groep 8: 23 leerlingen) en Bloemhof met uit groep 8 van meester Bennie Tonnon 11 leerlingen. Deze groep heeft een jaar filosofieles ge-had. Van alle scholen eindigen de leerlingen van de Oleanderstraat als tweede.

Voor het volgende jaar zijn de leerkrachten al geregeld. Afhankelijk van de ontwikkelingen van de ecolijn – tuinen en projecten – zal er in de filosofielessen een accentverschuiving plaatsvinden naar onderwerpen en werkvormen die de relationele inbedding van denken en doen, van woorden als daden in het licht van Eco3 zullen behandelen. Aspecten van de twee andere lijnen – judolijn en kooklijn – komen aan de orde om de gesitueerdheid van het handelen ter sprake te brengen. Met deze verschuiving beogen we een overgang van filosofie naar ecosofie.

– Co mmunicat ie – Om deze educatieve inzet in zijn experimentele vorm zo effectief mogelijk te maken is er, gegeven de beoogde bottom-up aanpak, een flexibele informatie- en communicatiestructuur vereist. In feite betekent dit dat de educatieve aanpak zich ook vertakt naar al diegenen die er als begeleider bij betrokken zijn. Iets simpeler verwoord: de sociaal-ecologische inzichten zullen bij kinderen sneller beklijven als ze goede voorbeelden zien. Informatie kan door de daadwerkelijke professionele en pedagogische betrokkenheid participatie worden. Dit vergt echter een intensief communicatief netwerk.Vandaar dat we vanaf het begin heel veel aandacht besteden aan het opzet-ten van een functionele en open communicatie. Frequente aanwezigheid van alle betrokkenen op de lokatie is cruciaal, continue bereikbaarheid een eerste vereiste. Dat geldt voor iedereen van het werkteam: voor mij als trajectsuper-visor, voor schoolcoördinator Wim Pak, voor monitorsupervisor Nanne Boonstra van het Verwey-Jonker Instituut en voor monitorcoördinator Marvin Pires die op de EUR een bedrijfskunde opleiding heeft afgerond, in de buurt van de school is opgegroeid (Hillesluis) en ook part time voor PriceWaterhouseCoopers werkt. E-mails worden de eerste maanden altijd met ‘reply all’ verzonden. Telefonisch

11

0 -

11

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

is iedereen voor iedereen bereikbaar. Vaste werktijden zijn er nauwelijks. Niettemin is er een duidelijke werkverdeling die in principe wordt aangehou-den om anderen te ontlasten, maar die op elk moment kan worden doorbroken als dat voor opschaling of versnelling nodig is. Ik sta in contact met iedereen, maar vooral met het kernteam. Begeleiders, partners, controlescholen en het onderzoeksteam worden periodiek gepolst en geïnformeerd. Stagiairs schrij-ven korte rapporten en evaluaties die ze naar mij opsturen, zodat het proces transparant blijft. Ik sluis relevante stukken door naar het onderzoeksteam die zo de wetenschappelijke rapportage stelselmatig kan uitbouwen. De organisa-tie van de Eurofittesten is in handen van Marvin Pires. Hij beperkt zich aanvan-kelijk tot de begeleiding van stagiairs en begeleiders, maar de contacten met de scholen en het team worden geleidelijk aan door hem en Nanne Boonstra overgenomen. Na drie maanden runt hij het onderzoek zelfstandig.Wim Pak informeert vanzelfsprekend zijn docententeam. Iedereen, behalve het onderzoeksteam, is minstens twee maal per week op OBS Bloemhof aanwe-zig. Met de monitorsupervisor, die overigens ook coach van het Nederlandse Taekwondo team is en daardoor een specifieke affiniteit met de judolijn heeft, is regelmatig overleg. Zeer frequent zelfs in de metingsperiode. Met het hele onderzoeksteam beleg ik in het eerste jaar vier bijeenkomsten.

Intern: inf rastructureel overleg, onderwijsbrief, intranet en if t armaalt i jd – Aan het begin van het jaar, in september, trekt het docen-tenteam zich in een tweedaagse retraite terug in de duinen om over onderwijs-kundige zaken te spreken en een aantal workshops te volgen. Op een van deze dagen werk ik het hele traject met ze door en geef ik ook filosofie workshops. Aan het eind wordt schriftelijk geëvalueerd wat ze van de interventie vinden. Met de docenten in wier groepen een lijn wordt uitgerold wordt het contact door de begeleiders van judo, koken, eco en filosofie onderhouden. Door periodieke aanwezigheid op school kan ik met iedereen overleggen als dat nodig is, maar Wim Pak en Marvin Pires zijn mijn eerste aanspreekpunten. Stagiairs kunnen door hun digitale vaardigheden direct toegang krijgen en communiceren via email met mij en Marvin Pires. Het eerste half jaar schrijf ik een tweetal tweemaandelijkse onderwijsbrie-ven die in de postvakken van docenten en stagiairs worden gedropt. Zo blijft iedereen op de hoogte. In de eerste staan foto’s van alle nieuwe begeleiders en stagiairs en bespreek ik de planning. In de tweede brief wordt verslag gedaan van de reeds ontplooide activiteiten. Rond Kerstmis is er nog een plenaire informatieronde bij de afscheidslunch vóór de kerstvakantie. Begin 2009 wordt in samenwerking met mmr.media een intranet opgestart in een poging directer en sneller te kunnen communiceren: een mailservice speciaal voor FI waar do-centen, begeleiders en docenten met een van te voren geregistreerd password kunnen lezen wat er gebeurt en hun mening of adviezen kunnen ventileren. Voor de stagiairs blijkt dit een uitstekend hulpmiddel, maar het docententeam is minder welwillend om deze voorziening intensief te gebruiken. Aan de stati-stieken is echter goed af te lezen dat het intranet wel veel wordt geraadpleegd. Het werkt dus als informatiemedium, maar niet als comunicatiemedium. In juni

11

2 -

11

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

grijp ik daarom weer terug op het meer beproefde medium van de gekopieerde onderwijsbrief. Ouders worden ook regelmatig geïnformeerd via brieven. In het kader van de SDQ testen voor de monitor worden ouders geïnterviewd en in de tweede helft van het jaar vinden, om meer zicht op hun wensen ten aanzien van sportactivi-teiten te krijgen, opnieuw interviews plaats. Door ouders die direct bij de lijnen betrokken zijn – keukenmoeders, judobegeleiders – wordt veel mond op mond reclame gemaakt. Ze worden echter nog het meest effectief bereikt aan het eind van de islamitische vastenmaand – de Ramadan – wanneer we een iftarmaaltijd organiseren voor de 300 bij de school betrokken personen: leerlingen, docenten, ouders, begeleiders, lokale organisaties, sponsoren, diensten, deelgemeente, enz. Daarmee staat alles in een klap op de kaart, ook omdat er tijdens de maal-tijd judofilmpjes gedraaid worden die Rob Schröder voor de documentaire heeft gemaakt. Extern: groepen, wethouders, burgemeest er, koningin, media – De externe contacten worden, zoals gezegd, grotendeels door mij onderhouden. Wim Pak neemt een deel voor zijn rekening als er onderwijskundi-ge of macrofysieke consequenties voor de school in het geding zijn. Zo worden er gesprekken met de diensten gevoerd over de financiën en de verslaglegging, met Vestia en OBR over de keuken, met in de buurt gevestigde bedrijven zoals Pepsico (Quaker Oats) en de Meneba over mogelijke sponsoring. Door mijn pu-blieke presentaties van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit /Skillcity in de stad en elders in het land krijgt het traject steeds meer bekendheid. Regelmatig bezoeken groepen OBS Bloemhof om zich op de hoogte te stel-len van wat er zoal bij zo’n interventie komt kijken. Hogescholen en universi-teiten, maar ook buitenlandse delegaties. In Rotterdam komen verschillende wethouders met gasten langs. Als de nieuwe burgemeester Ahmed Aboutaleb aantreedt en in het geheim bliksembezoekjes in de wijken aflegt, komt hij met wethouder Dominic Schrijer op OBS Bloemhof langs. Het hoogtepunt voorleerlingen, docenten, ouders en wijkbewoners is zonder twijfel het bezoek van Koningin Beatrix, samen met de staatssecretaris van Onderwijs Sharon Dijksma.

In de media wordt regelmatig aandacht geschonken aan Fysieke Integriteit. NRC Handelsblad had begin 2007 al een groot artikel geplaatst, het AD rappor-teert over de verschillende coalities, lokale wijkbladen volgen de afzonderlijke activiteiten en woningcorporatiebladen publiceren interviews. Landelijke vak-tijdschriften zoals Filosofie Magazine publiceren rapportages over de judo-lijn. Het Nederlands Architectuur Instituut vertoont bij een expositie een lang video interview over RVS. Met de VPRO wordt een coproductie voor Tegenlicht gemaakt over de buurttrajecten in een coalitie met Kijk op Zuid. Op de BOS radio wordt er een groot interview over RVS/Fysieke Integriteit uitgezonden, Rotterdamse Antenne tv besteedt meerdere items aan de projecten en in het tv programma Jorrtisma blikt vooruit is een landelijk uitgezonden item speciaal aan OBS Bloemhof met de trajectlijnen gewijd.

– Part ic ipat ie: s tagia irs en ouders – Vanaf de start in september 2008 worden stagiairs en ouders betrok-ken bij het traject. Naast de HBO peda-gogiek en EUR filosofie studenten lopen bij de iftar VMBO leerlingen van Nieuw Zuid en in de kooklijn MBO stagiairs van het Albeda college mee. Moeders ondersteunen de kooklijn en tijdens de toernooien assisteren ook vaders. De stagiairs worden bij alle evenementen en activiteiten ingezet en krijgen daardoor inzicht in het hele project wat hen zeer motiveert. Een probleem ontstaat als na de eerste maand een stagiair aangeeft het niet meer te zien zitten en er een nieuwe stagiair door de school wordt aangewezen. De motivatie blijkt dan beduidend lager. Meelopen vanaf het begin is blijkbaar noodzakelijk voor de motivatie. Aan de stroomlijning van de stagetra-jecten schort er in het eerste half jaar het een en ander, mede omdat allerlei faciliteiten nog niet optimaal functi-oneren. Mede door de stagiairs zelf ingegeven herindelingen blijven zij toch gemotiveerd. Als blijkt dat er voor de Eurofittesten te weinig begeleiders zijn, worden er op de EUR extra studenten opgetrommeld. Met al deze ervaringen in het achterhoofd is de voorbereiding van de stagewerving 2009/2010 aanzienlijk vroeger ingezet dan vorig jaar. Begin juni tellen we na de presentatie op de HRO stagedag 32 kandidaten. Daarvan worden er uiteindelijk 10 geselecteerd, waarvan de helft uit Bloemhof en de omliggende wijken komt. Ook op de EUR worden de stageplaatsen eerder aan-geboden zodat, met de ervaring van het eerste jaar in het achterhoofd, gerichter geselecteerd kan worden. In mei zetten we, mede op verzoek van de stagiairs, interviews met de ouders uit om te peilen wat hun mening over het 1

14

- 1

15

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

project en over de verschillende onderdelen is. In het wetenschappelijk verslag zijn de resulaten daarvan opgenomen. Een van de problemen bij de interviews blijkt toch weer de taal te zijn. Veel ouders – moeders doorgaans – zijn de Ne-derlandse taal niet machtig genoeg om zich subtiel te kunnen uitdrukken over de mogelijk voortgang van hun kinderen. Ze waarderen echter wel dat er met hen wordt gesproken.

F - Opschalen naar de buurtIn de loop van het schooljaar is al met de opschaling van de school naar de wijk begonnen. In de vier lijnen worden aanzetten gegeven die uiteindelijk moeten leiden tot de volgende opschaling naar de buurt: 1. vanuit de judolijn een schoolsportvereniging voor alle scholen en mogelijk

voor ouders en wijkjongeren.2. vanuit de kooklijn een buurtrestaurant dat eerst een dag en vervolgens

meerdere dagen open is voor senioren.3. vanuit de ecolijn de exploitatie van een van de tuinen – op het Oleanderplein

– als buurtbarbequeplaats en/of educatieve tuin voor kinderen.4. vanuit de filosofielijn een weekendschool voor leerlingen en wijkjongeren,

wellicht in samenwerking met Nieuw Zuid.

De aanzet vanuit de eerste twee lijnen is al in januari ingezet.

– Sp ort: Scho o lsp ortvereniging (SSV) Blo emhof en beweeg-management – Eind 2008 blijkt dat Rotterdam Sportsupport samen met de deelgemeente, Pact op Zuid en de scholen bezig is met de uitrol van SSV Bloemhof. Met de directie van de Oranjeschool is al eerder contact geweest over mogelijke samenwerking op sport- en kookgebied. Met de directeur van de Sleutel is ook al gesproken via de bijeenkomsten over de spin-off van het Stadionpark waarvoor ik dan samen met Ans Stolk de sportcultuurvisie aan het schrijven ben. Door bij het SSV-overleg aan te sluiten en nauw samen te werken met zowel Sportsupport als kernschool De Sleutel – hun gymleraar wordt contactpersoon voor de SSV – was het mogelijk de SSV binnen enkele maanden te installeren. Dit gebeurt op 21 april 2009. Vanuit OBS Bloemhof wordt nu de judodocent ingehuurd om dit onderdeel naast voetbal, hockey en turnen te verzorgen, waarbij de afzonderlijke sporten een coalitie aangaan met respectievelijk SV Hagendoorn, Maasstad Tediro, Tempo ’34 en een nog nader te bepalen turnvereniging.Om verbreding van deze aanpak naar de buurt te onderzoeken wordt in februari 2009 in samenwerking met de Hogeschool Rotterdam voor een masterstudent Sportmarketing & management een onderzoekstraject ontwikkeld. Het onder-zoek richt zich op de rol van beweegmanangement in de wijk dat een actieve leefstijl in de wijk moet ondersteunen. Deze actieve leefstijl sluit, als een van de trajecten die in de sportcultuurvisie van de spin-off van het Stadionpark zijn uitgewerkt, aan op de trajecten schoolsportcarrière en fitness economie.

De uitkomst van het onderzoek is tevens de eindscriptie van de beoogde masterstudent. Door hem in allerlei overlegstructuren in te voeren, interviews

11

6 -

11

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

met wijkbewoners te laten ontwerpen en houden en vergelijkende studies te laten bestuderen lukt het om aan het eind van het schooljaar een goed over-zicht te krijgen van de mogelijkheden. Inmiddels is hij op deze scriptie afgestu-deerd.

– Keuken: buurtrestaurant? – Juli 2009 is de keuken klaar voor gebruik. De eerste maanden van het nieuwe schooljaar zal er veel aandacht geschon-ken worden aan de logistiek. Daar zullen we onze handen aan vol hebben. De contacten met de reeds benaderde sponsoren Meneba en Pepsico worden aan-gehaald, nieuwe contacten gelegd met organisaties die zich met biologische voedselteelt en verkoop bezighouden. De organisatie van de diners pensants is dan in volle gang. Vooruitlopend op de laatste opschaling – de Markt – is het goed te beseffen dat er al veel op Zuid gebeurt. Binnen het aan Vakmanstad gelieerde Free-housetraject De Markt van Morgen wordt daar door culinair kunstenaar Debra Solomon aan gewerkt. Ook culiniar ondernemer Rob Baris opereert vanuit zijn kookstudio op het Deliplein als verbinder en inspirator uitstekend. De strook op Zuid vanaf de aan Katendrecht afgemeerde SS Rotterdam via het Deliplein tot aan het Afrikaanderplein met zijn markt is de Eat & Meet kans-kaart. Het is niet eenvoudig om in dit sociaal-economisch zwakke gebied zo’n kaart uit te spelen. Het gevaar zonder gedegen onderzoek voorbarige inschat-tingen te maken is groot. Enkele initiateven zoals de restauranten Het Gemaal en Solo hebben het, ondanks het feit dat het uitstekende stagetrajecten voor het MBO waren, niet gehaald. Dit soort grootscheepse transformaties vergt een lange adem en veel analyse. Niettemin begint er langzaam iets te ontstaan dat door goede interacties en vernetwerking aan de vereiste kwaliteit voldoet en economisch levensvatbaar is.Er is opnieuw contact gezocht met de Hogeschool Rotterdam. Dit keer om een of twee studenten van het Instituut voor Commercieel Management van de locatie HES in te kunnen zetten om te onderzoeken wat er allemaal komt kijken bij de exploitatie van de keuken als buurtrestaurant. Dat dit niet eenvoudig zal zijn, daaraan twijfelt niemand. Maar de gedachte dat er via de Buurt aansluiting op de Markt kan worden gerealiseerd en dat de moeders en andere betrokkenen daar een rol in zouden kunnen spelen is al verleidelijk genoeg om de mogelijk-heden in kaart te brengen.

3.1.3 – Samenvatt ing onderzoeksevaluatie 2008/2009Vooruitlopend op het onderzoeksrapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt hier een voorlopige samenvatting gegeven. Openbare basisschool Bloemhof had bij aanvang van het schooljaar 2008-2009 206 leerlingen, waarvan 90% gewichtenleerlingen: het is een zogenaamde ‘zwarte’ school. Van de leerlin-gen is 21% Turks, 36% Marokkaans en in totaal is 80 % van de leerlingen van niet-Nederlandse herkomst. De periode van juli t/m november 2008 bestrijkt de ontwikkelingsfase van het onderzoek. Centraal staat het voorbereiden van de nulmeting en de procesevaluatie. Het onderzoeksdesign is dan al in over-

leg met betrokken partijen uitgewerkt en er is een specifieke literatuurstudie uitgevoerd. We beogen een verdieping van het concept ‘fysieke integriteit’ als aanzet tot het te ontwikkelen onderzoeksmodel. Er is nagegaan welke bestaande onderzoeksgegevens van de GGD Rotterdam relevant zijn voor het onderzoek. November 2008 wordt de nulmeting uitgevoerd. In 2011 zal de huidige groep 6 de school verlaten en zijn de uitslagen van hun citotoetsen beschikbaar. De effecten van het ontwikkelingstraject op de coginitieve ontwikkeling van deze groep leerlingen kunnen dan afrondend gemeten worden. Met het oog op dit ge-geven zijn voor het onderzoek de huidige groepen 4, 5, en 6 maatgevend. Groep 3 wordt echter ter controle ook meegenomen in het onderzoek. Met de gestan-daardiseerde Eurofittest van dienst SenR wordt de fysieke ontwikkeling van de leerlingen van de Bloemhof, de Toermalijn en de Mare gemeten. De cijfers van de Catamaran zijn reeds eerder door de SenR verzameld. Onder docenten en ouders is de SDQ test (Strengths and Difficulties Questionnaire) uitgezet om de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen in kaart te brengen. De leerlingvolgsystemen die de scholen zelf bijhouden en de citotoetsen leveren de basisgegevens voor de cognitieve ontwikkeling.

Vakmanstad in uitvoering ( ju l i 2009)Ontwikkelingsonderzoek naar fysieke integriteit onder basisschoolleerlingenIn deze bijlage doen we verslag van de eerste uitkomsten van het onderzoek dat we uitvoeren naar de effecten van het programma Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit in Rotterdam. In dit meerjarig onderzoek (2008-2011) zijn de belang-rijkste vragen: Wat moet het programma RVS/Fysieke Integriteit precies inhouden, wil ze de verhouding van kinderen tot hun lichaam en dat van anderen positief veranderen? Welke effecten levert het werken met RVS/Fysieke In-tegriteit op? Op dit moment vinden er op één school interventies plaats in het kader van het programma RVS/Fysieke Integriteit. Deze interventies worden opgezet rondom vier doorlopende leer- en ontwikkellijnen: de kooklijn, de eco-lijn, de filosofielijn en de judolijn. De uiteindelijke doelen van het programma RVS/Fysieke Integriteit zijn: vermindering van onderling geweld en agressie en het versterken van zelfvertrouwen en wederkerigheid van de leerlingen; vermindering van overgewicht en zwaarlijvigheid en versterken van fitness van de leerlingen; versterken van eco-sociale inbedding en versterken van het zorgbesef naar medeleerlingen.

In het onderzoek naar Vakmanstad gaan we op zoek naar de werkzame kernele-menten van het programma en proberen we zicht te bieden op de eerste resul-taten die behaald zijn. In deze fase willen we vooral een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het programma RVS/Fysieke Integriteit , daarom spreken we ook van ontwikkelingsonderzoek. Dit meerjarig onderzoek biedt een basis voor verdere ontwikkeling en mogelijk effectonderzoek op meer scholen. In een later stadium zullen de onderzoeksgegevens worden vergeleken met relevante onderzoeken op dit terrein. Daarmee kunnen we de uitkomsten en verschillen tussen de scholen beter verklaren.1

18

- 1

19

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

A - Vier basisscholen in Rotterdam ZuidHet onderzoek vindt plaats op vier scholen in Rotterdam Zuid. Op basisschool De Bloemhof worden uiteindelijk interventies op alle lijnen in gang gezet. Alle activiteiten van RVS/Fysieke Integriteit worden op deze school in samenhang met elkaar aangeboden. Op deze school zitten 206 leerlingen, waarvan 90% tot de groep gewichtenleerlingen behoort. Van de leerlingen op deze school heeft 80% een niet-Nederlandse achtergrond (36% Marokkaans en 21% Turks). Daarnaast worden op twee andere scholen vergelijkbare interventies ingezet. Dit zijn de Catamaran (301 leerlingen) en de Toermalijn (389 leerlingen). Op de Toermalijn en de Catamaran worden judolessen gegeven, daarnaast krijgen de kinderen uit de groepen drie tot en met acht op de Catamaran ook extra kooklessen. Deze twee scholen zijn bij het onderzoek betrokken.Bovendien is er in het onderzoek een controleschool meegenomen (de Mare). Op deze school vinden geen vergelijkbare interventies plaats. Met deze contro-leschool worden in eerste instantie de resultaten van de Bloemhof (en de twee andere scholen) vergeleken. Op de Mare zitten 704 leerlingen. Het percentage niet-Nederlandse leerlingen is hier aanmerkelijk lager (24%). Anders dan de Bloemhof is dit een traditionele vernieuwingsschool (in dit geval een Montes-sorischool). Deze school wordt bereid gevonden om de komende jaren als controleschool aan dit onderzoek deel te nemen. Het ontwikkelingsonderzoek valt uiteen in twee onderdelen:

– Proc esevaluat ie – De procesevaluatie richt zich op de vraag hoe de ac-tiviteiten van Vakmanstad worden uitgezet en uitgevoerd. Uitvoerders, docen-ten en samenwerkingspartners wordt gevraagd naar wat er precies gebeurt en hoe de interventie wordt uitgevoerd (of zou moeten worden uitgevoerd).

– Effec t onderzo ek met behulp van longitudinaal des ign – Op de basisschool ontwikkelen kinderen zich cognitief én sociaal en maken zij zich verschillende vaardigheden eigen. De effecten van Vakmanstad worden met een longitudinaal onderzoek in kaart gebracht. Nieuwe onderzoekstech-nieken stellen ons in staat om verschillende ontwikkelingstrajecten van individuele kinderen in kaart te brengen en verschillen tussen groepen kinde-ren te bestuderen. Wij zullen hierbij gebruik maken van multilevel technieken. Kinderen worden op verschillende tijdstippen gemeten (niveau 1: het tijdstip; niveau 2: het kind). Kinderen van de experimentele scholen (de Bloemhof en ten dele ook de Catamaran en de Toermalijn) worden vergeleken met kinderen van de controle school (de Mare).

B - De nulmetingIn deze tekst staan de eerste resultaten uit de nulmeting van het effectonder-zoek dat dit schooljaar heeft plaatsgevonden. Tijdens deze meting hebben we op alle scholen bij de leerlingen onderzocht wat hun fysieke en sociale uit-gangspositie is. Op het moment van meten was de interventie Vakmanstad op de experimentele scholen in de opstartfase. De nulmeting zegt dus nog niets over de mogelijke effecten van deze ingrepen op de leerlingen, maar geeft een

12

0 -

12

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

eerste indruk van de groep leerlingen die we gaan volgen. Voor het effectenonderzoek zijn twee gevalideerde instrumenten gebruikt, die onder drie doelgroepen (leerlingen, docenten en ouders) zijn uitgezet.

– De Eurof it test – Allereerst maken we gebruik van de Eurofittest, waar-mee ondermeer iets kan worden gezegd over overgewicht en zwaarlijvigheid. Met een set van tests wordt het gezonde gedrag van kinderen in kaart gebracht. Verschillende tests die hier deel van uit maken worden nu al op veel scholen in Rotterdam uitgezet (Lekker fit scholen). Voor ons biedt dit instrumentarium een goede mogelijkheid om de ontwikkeling van lichamelijke maten (zoals gewicht, lengte en Body Mass Index) in kaart te brengen, maar tegelijkertijd het ‘activiteitenrepertoire’ van kinderen (sneltikken, reiken, verspringen, hand-knijpen, sit ups, hangen en snelheid) op verschillende scholen met elkaar te vergelijken. Met behulp van de Eurofittest kan de vermindering van overgewicht en zwaarlijvigheid en de mate van versterken van de fitheid van de leerlingen in kaart worden gebracht. Dit instrumentarium is in het najaar van 2008 afgenomen onder 586 leerlingen van groep drie tot en met zes van drie scholen. De tests zijn afgenomen door ver-schillende studenten van de Hogeschool van Rotterdam. Van de resultaten op een vierde school (de Catamaran) kon vooralsnog geen gebruik gemaakt worden.

– SDQ-vragenlijs t – Daarnaast is de SDQ-vragenlijst (Strengths and Difficulties Questionnaire) afgenomen. Deze gevalideerde gedragsvragenlijst voor drie tot zestien jarigen onderzoekt de aanwezigheid van psychopatholo-gie en de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren. Daarnaast wordt er gekeken naar de sterke kanten van de jongeren die juist wijzen op psycho-logische aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voor doen. De vragenlijst brengt vijf domeinen in kaart: emotioneel gedrag, gedragsproble-men, hyperactief gedrag, sociale problemen en prosociaal gedrag. De eerste vier domeinen leveren een totaalscore op voor psychopathologie (hoe hoger de score, hoe hoger de score op psychopathologie). Het vijfde domein prosociaal gedrag zegt iets over de sterke kanten van de kinderen (hoe hoger de score, hoe hoger het prosociale gedrag). Met de SDQ wordt de ontwikkeling van ge-weld en agressie in kaart gebracht (doelstelling 1 van RVS/Fysieke Integriteit) als mede de eco-sociale inbedding en een prosociale houding (doelstelling 3 van RVS/Fysieke Integriteit).De SDQ-vragenlijst is op twee manieren afgenomen. Omdat deze vragenlijst niet onder jonge kinderen zelf kan worden afgenomen, is deze vragenlijst uitgezet bij leerkrachten van leerlingen uit groep drie tot en met groep zes. Uiteindelijk zijn er 585 goed ingevulde vragenlijsten teruggekomen. De SDQ is ook ingevuld door de ouders van deze kinderen, wij hebben 370 goed ingevulde oudervragenlijsten ontvangen.

C - Eerste resultaten nulmetingDe nadruk in dit onderzoek ligt op de vergelijking tussen de ontwikkeling van de kinderen op de Bloemhof en de kinderen op de Mare. Op deze beide scholen

is voor de nulmeting bij de leerlingen van groep drie tot en met zes een goede respons behaald op beide onderdelen.

– Eurof it test – l ichameli jke mat en – Over het algemeen blijkt dat het gewicht van jongens op de Bloemhof (34,9 kg) iets hoger ligt dan op de Toermalijn (34,4 kg) en de Mare (34,0 kg). Het gewicht van meisjes op Toermalijn (34,3 kg) ligt weer hoger dan dat van meisjes op de Bloemhof (33,7 kg) en de Mare (33,2 kg). De

langste jongens en meisjes zit-ten op Toermalijn (137,6 cm voor jongens respectievelijk 137,4 cm voor meisjes) en kleinste kinde-ren zitten op de Mare (133,5 cm en 132,5 cm). De kinderen van de Bloemhof zitten hier tussenin (133,5 cm voor jongens en 132,5 cm voor meisjes).Wanneer groep drie tot en met zes van de Bloemhof en de Mare met elkaar worden vergeleken zien we dat deze leerlingen qua gewicht niet veel van elkaar

verschillen (in ieder geval niet significant). Ook qua lengte is er geen duidelijk verschil tussen beide scholen. Wel is het zo dat de buikomvang van leerlingen van beide scholen significant verschilt. Leerlingen van de Bloemhof hebben gemiddeld een grotere buikomvang (F=10.35 (2, 452), p<0.01) dan de leerlingen van de Mare.

act iv i t eit en – Als we de resultaten van de drie scholen op de activiteiten van de Eurofittest met elkaar vergelijken zien we dat de kinderen van de Bloem-hof op alle activiteiten lager scoren dan de kinderen op de Mare en de Toerma-lijn. Dat geldt zowel voor de jongens als de meisjes die getest zijn op sneltik-

ken, zittend reiken, verspringen uit stand, handknijpkracht, sit ups, hangen en snelheid. Hieron-der staat een voorbeeld voor de resultaten op het verspringen uit stand, voor de Bloemhof en de Mare.

Deze verschillen zijn significant. De leerlingen op de Bloemhof hebben een achterstand op deze activiteiten en dit blijft van groep drie tot en met zes.

12

2 -

12

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

conclusie – De leerlingen op de Bloemhof scoren significant lager op veel activiteiten en hebben gemiddeld een iets grotere buikomvang dan de leer-lingen op de andere scholen. Dit zou kunnen wijzen op een grotere kans op zwaarlijvigheid of overgewicht.

– De SDQtest – probleemgedragingen – De eerste vier schalen van de SDQ zeggen iets over probleemgedragingen van de leerlingen. Deze schalen vormen bij elkaar opgeteld een totaalscore voor de psychopathologie. Dit is een gecombineerde score op de schalen voor gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met leeftijdsgenoten en sociaal-emotionele problemen. Op deze onderliggende schalen zijn er verschillen tussen de leerlingen. We beperken ons hier tot de resultaten op de totaalschaal, deze laten namelijk dezelfde trend zien als de onderliggende schalen. Op de totaalscore scoren zowel de jongens als de meisjes op de Bloemhof het hoogst en significant hoger dan de leerlingen op de andere scholen. Als we de groepen van de Bloemhof en de Mare met elkaar vergelijken (zie onderstaande grafiek) komen interessante verschillen naar voren. Op de verschillende probleemgedragingen (emotioneel gedrag, gedragsproblemen, hyperactief gedrag, sociale problemen en dus ook de totaalscore) scoren de kinderen van de Bloemhof significant hoger.Opvallend is dat de verschillen in groep drie groter zijn dan de verschillen in groep zes (waar de verschillen bijna of volledig weggewerkt zijn). Het lijkt er op dat leerlingen van de Bloemhof deze verschillen in de loop der jaren inhalen.

schaal voor prosociaal gedrag – De laatste schaal van de SDQ zegt iets over het prosociaal gedrag van de leerlingen: in welke mate houdt dit kind rekening met andere kinderen en hoe behulpzaam en aardig is dit kind? In te-

genstelling tot de andere scha-len, betekent een hogere score op deze schaal juist dat het kind meer prosociaal gedrag vertoont. Op deze schaal scoren de jon-gens op de Bloemhof het laagst en de jongens op de Mare het hoogst en significant hoger. De scores van de jongens op de Catamaran zijn ook redelijk laag. De meisjes op de Bloemhof sco-ren het laagst. De meisjes op de Toermalijn scoren het hoogst. De verschillen zijn significant. Op

de prosociale schaal (deze meet het positieve gedrag van kinderen) zien we dat kinderen van de Mare gemiddeld hoger scoren (F(2,465)=48,00; p<0.001) (zie grafiek).

12

4 -

12

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Leerlingen van de Bloemhof scoren zeker rondom groep vijf laag. Maar hier zien we ook dat de leerlingen van de Bloemhof deze achterstand aan het einde van de hier onderzochte ontwikkeling ingehaald hebben.

conclusie – Zowel de jongens als de meisjes op de Bloemhof scoren het hoogst en significant hoger op de schalen voor psychopathologie in verge-lijking met de leerlingen op de andere scholen. Op de schaal voor prosociaal gedrag is dit juist andersom. Het lijkt er dus op dat bij de leerlingen op de Bloemhof de kans op aanwezigheid van psychopathologie gemiddeld groter is. Daar komt bij dat de score op de schaal voor de sterke kanten, die juist wijzen op psychologische aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voor doen, juist lager is op de Bloemhof in vergelijking met de andere scholen. Op-vallend is wel dat de verschillen in groep drie groter zijn dan de verschillen in groep zes (waar de verschillen bijna of volledig weggewerkt zijn). Het lijkt er op dat leerlingen van de Bloemhof deze verschillen in de loop van de jaren inhalen. Let op, deze resultaten zijn een eerste meting op deze scholen. Dit zijn nog geen gegevens over de individuele ontwikkelingen van de leerlingen over de tijd. Verschillen tussen de groepen kunnen ook ontstaan doordat we ‘echt’ verschillende groepen vergelijken. Bovendien is het mogelijk zo dat verschil-len tussen de groepen ontstaan doordat verschillende leerkrachten de lijsten hebben ingevuld.

D - Tot slot De eerste resultaten die we hier presenteren zijn zeer voorlopig. Het zijn de re-sultaten van de eerste meting bij de kinderen van groep drie tot en met zes op vier verschillende scholen in Rotterdam. Deze leerlingen zullen we de komende jaren volgen. Wij hebben uiteindelijk gegevens over de individuele, lichamelijke en sociale ontwikkeling van kinderen. Omdat we de instrumenten meerdere keren afnemen bij de kinderen kunnen we meer zeggen over de verschillende ontwikkelingstrajecten van deze leerlingen. We kunnen dan ook conclusies trekken over de mogelijke invloed van de verschillende scholen op deze ontwik-kelingstrajecten. Op deze manier proberen wij zicht te bieden op de resultaten van RVS/Fysieke Integriteit , waar zoveel mensen actief bij betrokken zijn en waar zoveel middelen in worden geïnvesteerd. Met dit ontwikkelingsonderzoek hopen de onderzoekers een goede basis te leggen voor een sociale interventie die een positief effect heeft op de ontwikkeling van kinderen in Rotterdam die met achterstanden te maken hebben.

12

6 -

12

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Uit de schaduwHet rondhangen van groepjes jongens op pleinen in Bloemhof en Hillesluis is de aanleiding om nader in te zoomen op enkele jongens. Hoe komt het dat de één doelloos rondhangt en de ander, afkomstig uit dezelfde buurt, zijn talen-ten wel ontwikkelt? We hebben met enkele succesvolle en minder succesvolle jongeren gesproken. Ook is een aantal professionals geïnterviewd, die veel met deze jongens samen werken en zelf jong zijn geweest. Zowel jongens als professionals weten een nauwkeurig beeld te schetsen van de belemmeringen en de kleine steuntjes in de rug, die bepalend zijn geweest voor hun gedrag, motivatie en ontwikkeling. Geen beleidsnota, maar een inkijkje in het persoon-lijk leven waarbij basale zaken zowel thuis of op school, minder vanzelfspre-kend zijn dan verwacht.

AandachtAandacht is het centrale thema in de verhalen van de jongens en mannen van Rotterdam Zuid. Liefde en betrokkenheid van ouders, aandacht van de leraren op school, maar ook van de jongerenwerker van het buurthuis. Die aandacht en betrokkenheid kunnen de jongens stimuleren hun talenten te ontwikkelen, zoals uit de diverse verhalen naar voren komt. Jongens die (dreigen) buiten-boord te vallen, hebben weinig tot geen contact met hun vader en de pech dat er eigenlijk niemand van de volwassenen uit hun directe omgeving echt oog voor ze heeft. Aandacht is daarom een belangrijke voorwaarde voor succes.

Kennis ouders-

landse taal niet of onvoldoende, kennen de schoolsystemen niet, beschik-ken niet over netwerken om hun kinderen vooruit te helpen en hebben geen idee van de sociale codes die hier gelden. Dit gebrek aan kennis versterkt de achterstand van hun kinderen. Een aantal ouders of oudere broers of zussen beschikken wel over deze kennis en fungeren als gids in deze samenleving.De Nederlandse maatschappij is voor een groot deel van de immigranten en hun (klein)kinderen een andere wereld. Zelfs als ze hier geboren en getogen zijn. Een aantal is zelfs nog nooit bij een Hollands gezin over de vloer geweest.

School-

den is het ook vaak Turks, Berber of Antilliaans. De jongens die het niet red-den, worstelen vaak ook met de Nederlandse taal. Ze begrijpen de woorden niet, kunnen hun huiswerk niet maken en er is geen directe omgeving (gezin,

verenigingen) waar ze (zonder gezichtsverlies) kunnen oefenen. Bijlessen in de Nederlandse taal is (nog) geen gebruik.

-rend. Het is een dodelijke combinatie: zelfstandig werken en slecht Neder-lands lezen, spreken en schrijven. Het bevordert afhaakgedrag.

-wereld. In de praktijk kunnen ze weinig met de theorie. De stof blijft niet hangen. Een combinatie van werken en leren zou beter aansluiten bij hun achtergrond.

in hun leerlingen: ze hebben te weinig zicht op de thuissituatie, kennen de straatcodes onvoldoende, zoals status, respect, eer en cultuur. Kennis van deze codes is nodig om een band met de leerlingen te kunnen ontwikkelen.

corrigeren en complimenten uitdelen.

toekomstbeeld; weten niet wat ze willen en kiezen een richting, die wel status geeft, zoals administratie (met je hoofd geld verdienen in plaats van met je handen), maar onvoldoende aansluit bij hun persoonlijkheid en ken-nisniveau. Twee tot drie keer van studie veranderen is bij sommigen van deze jongens eerder regel dan uitzondering.

Buurthuis

buurthuis. Sommige jongerenwerkers hebben oog gehad voor hun talent en gestimuleerd dit verder te ontwikkelen. De aanpak zelf activiteiten met een (gemengde) groepje ontwikkelen onder toeziend oog van de jongerenwerker werpt zijn vruchten af.

bevorderen van de zelfstandigheid zijn hierin sleutelwoorden. Ook willen al-len meedenken en iets voor de buurt betekenen.

Hoe verder?

jongens en mannen van belang. Betrek ze erbij, stimuleer ze en laat vaders zien hoe belangrijk ze voor de opvoeding zijn.

als docent. Maak de lessen leuk, spannend en uitdagend. Speel ook in op trots: laat ze een diploma halen en geef een opvoedbonus.

-huizen, kapperszaken (Antillianen) en sluitende aanpak. Spreek de vaders persoonlijk aan en kies voor professionals met eenzelfde achtergrond.

meehelpen

12

8 -

12

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

korting op de kinderbijslag-

sen. Trek alles uit de kast. Zonder kennis van de Nederlandse taal komen deze kinderen nergens. Het is de opmaat voor armoede.

betrek het jongerenwerk zonodig ook bij de (brede) school als steun voor leerkrachten.

-gramma’s en zorg voor ruimere openstelling. Dus ook op vrijdagavond en in het weekend. Zet in op het stimuleren van talent en vergroten van de vaardig-heden.

daarmee op buurtniveau.

budgetten voor langere tijd vast, want het betreft de dichtbevolkte wijken met grote aantallen jongeren. Bijna de helft van hen is jonger dan 23 jaar.

-tenplan en beheerplan, zoals bij de Van Zettenfabriek. Geef ze de ruimte en doe dat met een architect die dienstbaar is aan de doelgroep en zich in de jongens kan verplaatsen.

van de immigranten. Het is een illusie te denken dat dit vanzelf gaat. Ook de derde generatie heeft nauwelijks tot geen contact.

13

0 -

13

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Schoolhopper –

‘Achterstand is armoedevraagstuk’Ali KaracaLeeftijd: 39 jaarDocent: ICT Albeda College

Vechtersbaas –

Het grote geld –

Sleutel –

13

2 -

13

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Sociale klasse –

Verschil in gedrag –

Vrienden –

‘Eigenlijk schaam ik me voor alles’Firoez Arslan1

Leeftijd: 18 jaarOpleiding: 1e jaar ICT MBOHobby: computeren en op tv naar worstelen kijken

13

4 -

13

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Kinderfilms –

Beroepentest –

13

6 -

13

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Tegenslagen –

‘Mijn vader is erg belangrijk geweest’Jamal El Ghannouti (24)Opleiding: commerciële economie (Hogeschool Inholland)Hobby: voetbalDoel: spelen bij een professionele buitenlandse topclub

Doodlopende weg –

Controle –

13

8 -

13

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Op naar de top –

Interesse tonen –

14

0 -

14

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Problematische kinderen –

School en opvoeding –

‘De muren moeten om’Masood MohammediLeeftijd: 39 jaarWerk: jongerenwerker Rotterdam-Zuid

Rol buurthuis –

Kracht aanboren –

14

2 -

14

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Sociale afbraak –

14

4 -

14

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Aansluiten op de praktijk –

Rapper WreedLeeftijd: 20 jaarOpleiding: diverse scholen niet afgemaaktBeroep: rapper

Niet-normale dingen –

Ommezwaai –

14

6 -

14

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

14

8 -

14

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Actief Burgerschap ligt in het verlengde van Fysieke Integriteit. Een school staat altijd in een buurt waar de leerlingen wonen. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity sluit, in het jaar voorafgaand aan de uitrol van Fysieke Integriteit, een aantal coalities. Zij werkt samen in coproducties die zich vooral op jongeren en maatschappelijke organisaties in buurten richten. Ook treedt RVS op als adviseur bij grote projecten op Zuid. Door deze netwerken wordt opschaling van het schooltraject naar de buurt mogelijk. Het traject Actief Burgerschap kan simpelweg op het traject Fysieke Integriteit worden aangesloten via snuffelstages. Om de sociale slagvaardigheid van leerlingen te vergroten en talenten divers te ‘skillen’ biedt de invoering van snuffel- en maatschappelijke stages sowieso veel mogelijkheden om nieuwe ervaringen op te doen in net-werken waar de leerlingen anders nooit zouden komen. Worden in het school-traject partijen naar binnen gehaald, in het buurttraject treedt de school naar buiten. Intensivering van deze wisselwerking is de eerste stap in de beoogde opschaling.

3.2.1 - Sl inger Rotterdam Beursvloer (Slinger, PWC, ING, AD/RD, Richard Lugten, Ans St o lk, Henk Oosterling)

2008 Conc ept/mede-organisat ie/presentat ieDe Slinger Rotterdam is een beweging van vrijwilligers, die met ondersteuning van en in nauwe samenwerking met professionele partners uit overheid, be-drijfsleven, de academische wereld en maatschappelijke organisaties krachten bundelt om de sociale betrokkenheid in de Rotterdamse regio te versterken. Zij presenteert zich als Makelaar, Meedenker en Mediabureau. Op 23 april 2008 organiseert zij een Beursvloer-manifestatie in de Arminiuskerk in Rotter-dam. Maatschappelijke organisaties met concrete vragen voor ondersteuning worden aan bedrijven gekoppeld die in het kader van Maatschappelijk Verant-woord Ondernemen hun tijd en expertise aanbieden om aan deze hulpvragen tegemoet te komen. De aanbiedingen variëren van financiële injecties tot workshops, vrijwilligers, ambassadeurs en het maken van een videoclip. Rot-terdam Vakmanstad/Skillcity is het thema van deze beursvloer. RVS verzorgt conceptuele inbedding, co-coördinatie en presentatie, met De Slinger, PWC en ING als back office. De concrete uitwerking ligt bij Ans Stolk en mij, terwijl Richard Lugten van het Stedelijk Bureau Ander Werk (SBAW) de matches tussen bedrijven en organisaties verzorgd. In samenwerking met het Algemeen Dagblad wordt de beursvloer afgesloten met een debat over maatschappe-lijke stages. Het jaar daarop zullen deze als pilot in Zuid grootschalig worden gelanceerd. Er komen 260 bezoekers en er worden 64 matches gerealiseerd. De prijs – schatkist 2008 – gaat naar Stichting I Believe in Oud-IJsselmonde van

de oud-bokskampioen Ronald Hiwat. Hiwat probeert sinds enkele jaren jonge-ren in de Rotterdamse wijk IJsselmonde op het rechte pad te houden door ze boksles te geven. Hij streeft er naar ook maaltijden te verzorgen in een goed geoutilleerde keuken boven de bokszaal.

3.2.2 - Jongeren Lossen het Op (JOLO, CoCon, Henk Oosterling)

2007/2008 Advies en ref lec t ieRVS is vanaf 2007 in gesprek met de uit Coloured Consultancy (CoCon) voort-gekomen jongerenbuurtbemiddelingsorganisatie JOLO voor jongeren van 11 t/m 21 jaar. Gesprekspartners zijn de projectleiders Fica Djohani en Vinod Bhagwandin. RVS denkt mee over de opzet van methodische instrumenten en een opleidingstraject. Ze ondersteunt met presentaties JOLO projecten. JOLO opereert in buurten en op scholen. Jongeren bemiddelen in overlastsitu-aties in de openbare ruimte. Als leerlingen tijdens de vele pauzes in het portiek van de moskee gaan zitten of luidruchtig op pleinen rondracen, stapt JOLO in de miscommunicatie tussen de verschillende partijen. Zij zijn zeer uitgespro-ken in hun aanpak: zij bieden geen kant en klare oplossingen maar faciliteren communicatie op zo’n manier dat de partijen er zelf uit kunnen komen. Zij creëren met andere woorden door hun interventies nieuwe openbaarheid. Inmiddels is aan de buurtmediatie ook een educatieve poot in de vorm van schoolmediatie toegevoegd. JOLO wordt in diverse steden en deelgemeenten van Rotterdam uitgerold. JOLO is om nog meer redenen een interessant communicatie- en participatie-traject. Zij toont hoe integraal het skillen van communicatieve vaardigheden doorwerkt. Niet alleen verhogen deze jongeren met hun bemiddelende activi-teiten de kwaliteit van de publieke ruimte, ze spannen ook een vangnet voor anderen. Door hun activiteiten in de wijken waar zij zelf wonen of op scholen waarop ze zelf zitten, dwingen zij respect af. Hun verworven skills sterken hen mentaal. Enkele van de oudere bemiddelaars van JOLO kunnen zich inmiddels met hun activiteiten economisch verder ontwikkelen. Fysiek, economie, sociaal en cultuur schuiven via dit communicatie – en participatietraject voor Actief Burgerschap in elkaar.

3.2.3 - Sportcultuur op Zuid (Pac t o p Zuid/Iris van der Lee, dS+V, SenR, OBR, Henk Oosterling, Ans St o lk)

2007-2009 Conc ept sp ortcultuur/c o presentat ie labs/c o-o pste ller rapp ort

Het St adionpark brengt Zuid in beweging. Programma voor sport ieve spin-of f op Zuid – In de periode 2007-2009 is RVS betrok-ken bij het ontwerpen van een integrale visie voor de spin-off van de groot-schalige verbouwingen in het gebied rond het huidige Feyenoordstadion De Kuip. In het voortraject van de sociaal-culturele implementatie van deze fysiek-economische ingreep worden zogenaamde ‘labs’ georganiseerd waarin bewo-ners, ondernemers, scholen en sportverenigingen op Zuid niet alleen worden 1

50

- 1

51

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

geïnformeerd over de ontwikkelingen, maar ook daadwerkelijk inbreng krijgen door hun wensen en eisen op tafel te leggen en prioriteitenlijsten samen te stellen. Communicatie en participatie worden serieus aangepakt. Zij kunnen profiteren van de ontwikkelingen in het Stadionparkgebied.In de eerste bijeenkomst treedt RVS als coreferent op en stelt voor om sport en cultuur bij elkaar te nemen. Achterliggende gedachte is het cultiveren, dat wil zeggen zorgvuldig op- en uitbouwen van een actieve leefstijl als infrastructure-le voorwaarde voor de reanimatie van de breedtesport op Zuid. Samen met Ans Stolk werk ik deze visie, die in het uiteindelijke rapport als hoofdstuk 2 wordt

opgenomen, systematisch uit. Het fenomeen co-mobiliteit wordt geïntro-duceerd om aan te geven dat er – van samen spor-ten tot openbaar vervoer – ook een andere houding vereist is. Het Stadionpark brengt Zuid in beweging! Sport-cultuur op Zuid vergt als het nieuwe bewegen een integrale aanpak om een gezonde, groene stad te creëren. De bewegingsarmoede wordt gecounterd door bewegen op vanzelfspre-kende manier in sporten te laten overgaan. In deze biografie van het bewe-gen spelen schoolsport-verenigingen een cruciale rol. Zij leren de jeugd co-mobiel te zijn. De ideeën van de Sportlabs worden teruggebracht tot drie thema’s: een actieve leefstijl, werk en

stages – fitness economie – en de sportieve schoolcarrière. De basis van een sportcultuur is een actieve leefstijl – in beweging komen – die door talenten via geschoolde sportskills uitgebouwd kan worden in een sportieve schoolcarrière. De fitness economie die er omheen ontstaat stimuleert economische bedrijvig-heid. In het rapport staan, uitgewerkt per thema, de ambities en projecten om te komen tot een sportcultuur op Zuid. Deze worden begin 2009 aangeboden tijdens een ideeënveiling.

3.2.4 - Ki jk op Zuid (O.a Dura Vermeer, Co mWonen, Conc ire, Henk Oosterling, Dennis Kasp ori)

Coalit ie s t icht ing Kijk o p ZuidIn de zomer van 2007 wordt RVS in mijn persoon door de stichting Kijk op Zuid gevraagd om een plan van aanpak te schrijven. De Stichting Kijk op Zuid (KoZ) is een initiatief van verschillende marktpartijen, waaronder Com Wonen, Dura Vermeer, Concire en Bouwfonds). De kern is dat KoZ de vraaggestuurde ont-wikkeling en inrichting van de ruimte (gebouwen en openbare ruimte), waarin de mensen van Zuid hun verlangens zoveel mogelijk terugzien en hun wensen kunnen vervullen, tot een gangbare praktijk wordt. Dat is het discours waarvan KoZ de gangmaker wil zijn en met de realisering waarvan KoZ zichzelf opheft. De eerste drie jaar richt de stichting zich op jongeren. Het is de bedoeling op Zuid een jongerenbiënnale te organiseren. Ter voorbereiding levert RVS het plan van aanpak en organiseert zij in opdracht van de stichting Kijk op Zuid een tweetal manifestaties om de basis te leggen voor de Jongerenbiënnale YOUR CITY, jongeren maken Zuid die dit jaar wordt gehouden.

Zegt de aanduiding ‘Architectuur’ jongeren op Zuid iets? Worden ze daar warm van of laat het ze koud? Bepaalde architectonische iconen, zoals de Erasmusbrug of de Nationale Nederlanden, spreken hen ongetwijfeld aan. De eerste omdat het als logo voor Rotterdam staat en in de media en films telkens opduikt, de laatste als drager van de afbeelding van Edgar Davids tijdens de Europese kampioenschappen op het moment dat hij het fatale schot aanlegt. Zuid heeft er het afgelopen decennium ook iconen bijgekregen. Deze worden echter doorgaans gezien als verlengstukken van de binnenstad, wat bevestigd wordt door de representatie van architectonisch en cultureel Rotterdam door

15

2 -

15

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

overheidsdiensten. Er is natuurlijk erfgoed voorhanden – Kiefhoek, Tuindorp Vreewijk – maar daar zijn jongeren doorgaans niet echt in geïnteresseerd. Ze kennen ongetwijfeld de iconen – Peperklip, Feijenoordstadion, Rookgasreiniger en Maassilo’s – maar ervaren die niet als ‘hun’ architectuur. De even in het oog springende als controversiële moskee in Hillesluis is binnenkort wellicht het meest bekende icoon van Zuid.Architectuur is voor jongeren vooral een media ervaring. Tenminste, als we de reacties inschatten van het jongerenpanel dat het promotiefilmpje van Rotter-dam Europese Jongeren Hoofdstad – YOUR WORLD – evalueerde en vond dat ‘Rotterdam’ nauwelijks in beeld kwam. ‘Rotterdam’ staat dan voor een beeld: een skyline waarmee Rotterdam in de wereld bekend is. Ongewild identificeren ze hun lifestyle met deze skyline.

Over welke jongeren hebben we het? – Om de perceptuele kloof tussen Zuid en het centrum bloot te leggen en deze vanuit het Zuid-perspectief – Zuid-seeing – te dichten is een eerste vereiste de amorfe groep jongeren te differentiëren en de specifieke stadsbeleving van deze groepen boven tafel te krijgen. Wie zijn deze ‘jongeren’ precies? Voor de organisatie van het Jonge-renjaar YOUR WORLD 2009 vallen jongeren in de leeftijdsgroep van 12 tot 28 jaar. KoZ gaat nog een stap verder en rekent daar ook de groep 7 t/m 12 jarigen onder. Vanuit publicitairstrategisch en didactisch oogpunt is het wenselijk daarbinnen nog specifiekere onderscheidingen te maken. Om in te schatten hoe de gevoeligheid voor en interesse in architectuur bij jongeren geactiveerd en ontwikkeld kunnen worden zijn verdere toespitsingen vereist. Het verschil tussen jongeren met een allochtone achtergrond die nog op de basisschool zitten en studenten van het Berlage Instituut die aan een van de projecten bin-nen de Architectuur Biennale 2007 hebben meegewerkt, is immens. Toch vallen beide groepen onder jongeren. De eerste groep mag dan volstrekt onbena-derbaar lijken, de bouw van de nieuwe moskee biedt niettemin een minimaal aangrijpingspunt. Dit ontbreekt echter weer bij leeftijdsgenootjes met een autochtone achtergrond.Een (t)huis betekent voor scholieren iets anders dan voor adolescenten die hun eerste huis betrekken. De ontwerpoverwegingen van de laatsten wekken mogelijk interesse op voor ‘architectuur’. Op grond van deze betrokkenheid bij

thuiswonende schooljeugd (8-15 jr)

uithuizige jeugd (15-18 jr)

zelfstandig wonende jeugd

(18-28 jr)

starters (koop)wooncarrière

(24-28 jr)

een (t)huis valt het jongerenspectrum van 7 t/m 28 jaar in verschillende groepen uiteen.Afhankelijk van educatieve trajecten, professionele oriëntatie of culturele interesse zijn onder deze groepen verdere toespitsingen mogelijk. Het ligt voor de hand dat scholieren die op school met architectuur in aanraking zijn gekomen er een andere kijk op hebben dan leerlingen die er nog nooit over hebben nagedacht. Ze bewegen zich echter allemaal door de openbare ruimte en consumeren zo onbewust architectuur. Michel Foucault heeft ons het inzicht gegeven dat architectuur meer is dan het stapelen van stenen. Bouwen en Bil-dung schuiven bij hem ineen: architectuur produceert relaties en bewustzijn. De manier waarop private en publieke ruimte worden ingedeeld grijpt onmid-dellijk in op het fysiek van individuen en daarmee op hun zelfbesef. In die zin zijn jongeren vervuld van architectuur en krijgt ‘fysiek’ een dubbele betekenis: body en bouwwerk.

Wat bet ekent archit ectuur in het dageli jkse leven van jonge-ren? – Om dit in te zien volstaat een blik op de alledaagse omgang van jon-geren met de urbane ruimte. Meer dan als stadsiconen en esthetisch vastgoed dringt architectuur zich aan jongeren op als beleving en gebruik van de ge-bouwde omgeving. Er is een hardnekkig beeld van jongeren die zich nauwelijks verplaatsen maar vooral landerig en uitdagend hangen. In werkelijkheid zijn jongeren uiterst mobiel. Zij doorkruisen de stad in het openbaar vervoer,op hun bikes, op gepimpte scooters en brommers, in de auto en soms vliegen ze er, op weg naar een vakantiebestemming, overheen. Op het maaiveldniveau lopen, skaten, biken en joggen ze. Ze klauteren over muren, rennen tegen gevels op (parcours of pk), dalen aangelijnd van de Euromast af (abseilen), laten zich aan een elastisch koord van bruggen vallen (bungy jumpen) of springen doodleuk met parachutes van torenflats (Building Antenna Span Earth – base – jumping).Deze trends zijn door de reclamewereld al lang geleden opgepakt. De urbane verbeelding van jongeren heeft meer aan geavanceerde reclames, MTV en The Music Factory te danken dan aan educatieve programma’s over architec-tuur.

Architectuur is voor jongeren een ‘onderlegger’ voor hun mobiliteit. De stad met zijn gebouwen wordt gebruikt om skills te oefenen. Een bruggetje op het Schouwburgplein mag dan voor architectuurliefhebbers een Japanse conno-tatie hebben, voor skaters is het vooral een trajectieve uitdaging. Voor weer andere groepen jongeren zijn plinten en gevels een onbeschreven blad waarop ze hun identiteit inschrijven: met spuitbus bewapend nemen ze met pieces of tags de stad in bezit. Grafitti wordt mobiel wanneer bussen, metro’s, trams en treinen er aan moeten geloven. Kortom, architectuur wordt dagelijks even 1

54

- 1

55

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

grootschalig als onbewust door jongeren geconsumeerd. Ze hebben echter doorgaans geen notie van hun bemoeienissen met architectuur. Zij participe-ren zonder het te beseffen aan architectuur.

De culturele st ad: netwerk van vectoren – Als architectuur dus iets voor jongeren betekent, dan vooral als mediaervaring en als gebruiks-ruimte. Wil KoZ architectuur onder de aandacht brengen, dan is aansluiting bij deze ervaring en dit gebruik – bij de (auto)mobiele kwaliteit van de stad – een ‘must’. De stad in kaart brengen begint bij het netwerk met vectoren waarop jongeren bewegen. Pleinen en shoppingmalls zijn dan allereerst knooppunten van trajecten en dan pas ijkpunten voor zichtlijnen. Het zijn transitoruimten. Dit wordt door de lokale overheidsdiensten na 2000 erkend. De rond 2003 door dS+V ontwikkelde Atlas van de Culturele Ecologie van Rotterdam – ‘Sense of place’ – ‘mapt’ deze urbane trajecten. Een van de meest onthutsende uitkom-sten van deze ‘data mining’ en ‘data mapping’ is echter dat Rotterdam-Zuid cultureel niet bestaat: alle kaarten stoppen bij de Kop van Zuid. Ook de pro-gramma’s in het kader van Rotterdam City of Architecture 2007 beperken zich tot het centrum.Wat er door deelgemeentelijke portefeuillehouders, ambtenaren, cultuur-scouts en cultuurmakelaars op Zuid onder cultuur en daarmee onder architec-tuur wordt verstaan kan wel afgelezen worden aan de cultuuratlassen van de afzonderlijke deelgemeenten. Dat cultureel erfgoed hier een belangrijke plaats inneemt laat zich raden. Maar een aparte categorie ‘Architectuur’ is in deze atlassen niet te vinden, wel de categorie ‘Kunst in de buitenruimte’. Uitgaan van deze atlassen om daaraan een specifieke architectonische dimensie toe te voegen is een uitdaging voor KoZ.

De st ad: van f ysieke plekken naar v ir tuele traject en – De recente virtualisering van de stad heeft een nieuwe mapping mogelijk gemaakt. De TomTom is niet alleen voor automobilisten een probaat hulpmiddel. Voor jongeren is deze fysiek-virtuele oriëntatie ondertussen zo maatgevend dat hun sociale leven er nagenoeg volledig vanaf hangt. Met hun mobieltjes bewegen ze zich door de virtuele ruimte als een vis in het water. Ze sluiten moeiteloos virtuele en fysieke vectoren op elkaar aan. Met honderdduizenden tegelijk spe-len jongeren over de hele wereld games. Vanuit architectonisch oogpunt bieden deze games aanleidingen te over om de omgang met architectuur te activeren. Architectuur en computergames zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbon-den. Maar nog meer dan de wargames sluiten in spellen als SimCity webdesign en urban design, bouwmeesterschap en burgemeesterschap naadloos op el-kaar aan. SimCity biedt jongeren de mogelijkheid om hun eigen stad met alles erop en eraan te ontwerpen en bouwen. Via samenspel komen jongeren reeds op jonge leeftijd in contact met de sociale en politieke implicaties van bou-wen, bestuur en beheer. In feite wordt hier op speels wijze indirect en impliciet actief burgerschap gepraktiseerd. Dat dit een niet te veronachtzamen dimensie binnen het KoZ project is laat zich raden. Door een digitale interface te gebrui-ken worden zelfs vier vliegen in één klap geslagen: architecturale interesse en

actief burgerschap sluiten aan bij de spelbehoefte van jongeren van waaruit specifieke skills kunnen worden ontwikkeld.

Gelaagde en gef aseerde aanpak – Tegen deze achtergrond houdt KoZ met drie dimensies rekening:

-jecten;

en knooppunten van de verschillende deelgemeenten op Zuid;

KoZ hebben verenigd.Deze bottom-up aanpak wordt ingegeven door een simpel inzicht: jongeren in-teresseren zich voor iets als ze serieus worden genomen in hun bijdrage eraan. Serieus nemen betekent hen daadwerkelijk laten participeren. Aansluiten bij reeds bestaande interesses en skills en een beroep op hun creativiteit zijn een eerste vereiste. Interactief samenwerken via interfaces is te verkiezen boven frontaal informeren via reguliere media.

Cont act v ia t act en contract – Hoe bereik je deze verschillende groe-pen jongeren en hoe daag je ze, uitgaande van hun ‘tools’, ‘skills’ en interesse, uit om mee te doen?

) Me d ia t o r s – Er wordt met natuurlijke tussenpersonen gewerkt. Jongeren-werkers en opbouwwerkers die het vertrouwen van jongeren genieten leggen contacten en geven inzicht in de interesses van jongeren. Maar er kan ook ge-werkt worden met jongeren die zelf in de wijk werken zoals JOLO – JOngeren Lossen het Op – buurtbemiddelaars. In hun hoedanigheid als mediators kennen zij de problemen in de openbare ruimte in de wijk.

) Ond erwi js – Op basisonderwijs, ROC’s en HBO’s wordt, aansluitend bij de onderwijsprogramma’s en stagestructuren, contact gezocht met de verschil-lende groepen jongeren. Het koppelen van LBO, MBO en HBO om een gelaagde contactstructuur te realiseren loopt via stagecontracten, waarbij de HBO-stu-denten de directe link naar de architectuur kunnen leggen. De tijdens de Architectuur Biennale 2007 gehouden workshops kunnen zo terugvertaald wor-den naar de alledaagse praktijk van jongeren.

Hoe ki jk op zuid t e st ar t en: best aande programma’s en tools – Met het oog op de deelname en investering van Architectuurjaar 2009 is het zaak nog aan het eind van dit jaar een traject op te starten. De ambitie van KoZ is het op termijn expliciteren en intensiveren van het architectonisch besef bij jongeren op Zuid. Dat deze investering een lange adem vereist is even helder als de noodzaak om aan de basis te beginnen.1

56

- 1

57

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

) Br e d e s cho o l , LBO, MBO: 8-15 ja r ig en – In het kader van het Architec-tuurjaar 2007 zijn voor deze leeftijdsgroep programma’s ontwikkeld, zoals Sites & Stories. In route 3 van dit programma wordt deze leeftijdsgroep langs allerlei markante punten gevoerd.4 In deze trajectieve informatieoverdracht zijn audio-fragmenten geplugd, maar de interactiviteit is beperkt. De inbreng van de 8-15 jarigen is minimaal.Een reeds bestaand en beproefd programma waarmee in Amsterdam Sloter-vaart en Rotterdam is gewerkt, is Face Your World. Jongeren tussen 10 en 14 jaar kunnen met dit programma daadwerkelijk via een multi user, waarin door henzelf gemaakt fotomateriaal van de directe omgeving – scholen, parken, plei-nen – is ingeladen, hun eigen omgeving vormgeven. In tegenstelling tot SimCity is het format niet voorgesorteerd. Slechts de tools om met de foto’s te werken zijn in de software ingebouwd. In combinatie met het programma van Pact op Zuid waarin de fysieke en vakinhoudelijke ontwikkeling van Brede Scholen wordt uitgewerkt, kan dit programma op zeer korte termijn worden geïmplemen-teerd. Sommige scholen zoals OBS Bloemhof van directeur Wim Pak hebben al jaren een intensieve samenwerking met het MBO. Door eerdere lespakketten zijn de leerlingen hier al bekend met het verschijnsel architectuur.Het ontwerpen van een nieuw te bouwen Multi Functionele Accommodatie (MFA) waarin de twee bestaande basisscholen geïntegreerd worden – de MBO gaat naar de Wielslag – kan ingezet worden door de creativiteit van deze voor 90% uit allochtone leerlingen bestaande Brede School aan te boren.De erachter liggende overweging mag duidelijk zijn: na het jongerenjaar 2009 zal er een groep jongeren zijn die in de voorgaande twee jaar intensief met hun bebouwde omgeving bezig zijn geweest. Het project kan uitgebreid worden naar en gekoppeld worden aan het pleinenproject dat o.a. door Pieter Win-semius wordt gepropageerd. De kans om de bouw van dit architectonische bewustzijn bij deze belangrijke groep jongeren te ontwikkelen mag KoZ niet laten liggen.

) Wi j kverha len – Voor de oudere groep jongeren en ouderen zijn ook pro-jecten ontwikkeld: jongeren lopen met TomTom gewapend door de wijk om op vastgelegde plekken verhalen over de buurt en de architectuur te beluisteren. In deze verhalen wordt een relatie met het heden gelegd en een bewustzijn van de actualiteit van architectuur gekweekt. Deze aanpak kan in samenwerking met stagiairs van de HRO worden uitgewerkt tot een game. Naast Internet en TomTom biedt sinds kort You Tube uitzonderlijk inventieve tools om jongeren te motiveren. In het kader van het Architectuurjaar 2007 zijn op You Tube reeds filmpjes geplaatst.

) Jong ond erne men – Het belang van stages in het project geeft al aan dat ondernemen een belangrijk, op sociale mobiliteit gericht aspect van KoZ kan zijn. Ondernemers kunnen bij dit project betrokken worden. In combina-tie met de hiervoor besproken criteria om de jongeren echt het idee te geven dat er urbane exposure voor hun ideeën is, is het door Piano ontworpen KPN gebouw met zijn immense display en lichtkrant een mogelijk partner om MBO/HBO stagiairs de gelegenheid te geven om verslag te doen. Zo kan het eerste architecturale sculptuur dat na de Erasmusbrug Zuid op de architectonische

15

8 -

15

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

kaart zet, zijn steentje bijdragen. Hier begint wellicht een toekomstig traject Zuid-seeing.

) Ec o l o g is ch b ouwen – Met het oog op de rigoureuze ingrepen in de eco-logische infrastructuur in de wijken, ingegeven door het duurzaamheidsimpe-ratief – waterhuishouding, decentrale opwekking van energie, autoluwe wijken – en de aandacht die daar in de nabije toekomst ongetwijfeld in de media en op scholen aan gegeven zal worden, ligt ook hier voor KoZ een uniek aangrijpings-punt om de daarop inspelende architectuur onder de aandacht van groepen jongeren te brengen.Dit alles overziend zijn de criteria voor het kweken van een structurele betrok-kenheid bij architectuur op Zuid:

Als vervolg op het plan van aanpak zijn er in 2007 en 2008 twee evenemen-ten georganiseerd waarin jongeren daadwerkelijk bij de architectuur werden betrokken. De achterliggende gedachte is dat fysiek, sociaal en cultureel in elkaar geschoven worden, zodat dit later ook economisch zal renderen. Dit is echter voor de lange termijn. Er worden door Kijk op Zuid locaties gezocht en er wordt afgesproken dat we er naar streven deze voor de deelnemende groepen duurzaam ter beschikking te stellen. Met andere woorden, dat er ook daadwer-kelijk sociaal beleid wordt geproduceerd.

A - Ruimte voor jongeren (14 december 2007) (Kijk o p Zuid, Wo onstad, OBR, Henk Oosterling, Dennis Kasp ori, Rob Schröder)

Na de perikelen rond NPS-presentator Prem Radhakishun die met zijn came-raploeg in 2008 twee keer problemen in wijken in Rotterdam Zuid krijgt als hij geïmproviseerd op straat jongeren wil interviewen, stel ik voor om de zaken eens om te draaien: geef groepen een camera en vraag ze te filmen wat zij van de openbare ruimte en de gebouwen vinden waar zij mee te maken hebben. Ik benader via jongerenwerkers elf groepen jongens en meiden die uiteenlopende activiteiten ontplooien – van kookmeiden tot scooterpimpers, van buurtbemid-delaars tot chillgroepen, van freerunners tot voetbalmeiden. Via Dafne Foet van KoZ, met wie ik het project ontwerp en run, wordt Woningbedrijf Rotterdam (WBR) – tegenwoordig samen met De Unie opgegaan in woningcorporatie Woonstad – benaderd. Deze stelt de inmiddels al twee jaar leegstaande druk-kerij Van Zetten tussen de wijk Hillesluis en Vreewijk ter beschikking. Aan leerlingen van OBS Bloemhof waar het ontwikkelingstraject overigens nog niet is opgestart, wordt gevraagd of zij met het door Jeanne van Heeswijk en Dennis Kaspori ontwikkelde computerprogramma Face Your World hun eigen schoolplein en wijk willen ontwerpen. Het resultaat wordt met de filmpjes van de groepen die door documentairemaker Rob Schröder tot 10 minuten

16

0 -

16

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

worden ge’cut’, in aanwezigheid van meer dan 60 personen, waaronder wijkbe-woners, wethouders, wetenschappers en veel jongeren, op 14 december 2007 in de Van Zettenfabriek gepresenteerd. De spin off van deze manifestatie is groot. Onder de hoede van Pact op Zuid wordt naast het WBR contact gezocht met het OBR om te onderzoeken of er sprake kan zijn van overdracht, zodat de Van Zettenfabriek ontwikkeld kan wor-den als een multifunctionele jongerenruimte. Voorwaarde is wel dat jongeren daarbij betrokken worden. Nu, anderhalf jaar later, is het proces in volle gang en werkt Woonstad aan de invulling.De VPRO besluit een van de uitzendingen van Tegenlicht in de serie ‘Jong zijn in ….’ te wijden aan Rotterdam Zuid. Samen met Rob Schröder werken jonge-renwerkers Masood Mohammedi, Ahmed Hannati en Gill Taytelbaum en een van de jongeren uit Hillesluis Marvin Pires het project uit. De VPRO zendt de uitzending op 10 november 2008 op Ned. 2 uit.

B - Tags, Tracks & Traces (27 september 2008)(Kijk o p Zuid, Henk Oosterling, Dennis Kasp ori, So So lid)

In voorbereiding op de Jongerenbiënnale wordt in 2008 een tweede evenement georganiseerd, dit keer toegespitst op urban sports. Freerunnen – een vari-ant van parcours – staat centraal maar er zal ook een hardloopwedstrijd voor de jeugd worden georganiseerd. Via het netwerk van de stichting Kijk op Zuid wordt ditmaal een leegstaand pand achter het Zuidplein in het Motorstraatge-bied ingezet, het is in beheer van HD Projectrealisatie. Bij deze manifestatie wordt het Motorstraatgebied gebruikt als onderlegger voor de activiteiten van jongeren die laten zien hoe zij een gebied bekijken, verkennen, gebruiken en betekenis geven. In het Motorstraatgebied ontstaat een interessante coalitie tussen de gemeente (project Hart van Zuid), een eigenaar/ontwikkelaar (HD Projectrealisatie), een school (Zadkine) en de Stichting Kijk op Zuid. Een groep jongeren geeft bij de Manifestatie in de Van Zettenfabriek aan ruimte te zoeken voor hun Freerunners activiteiten. Ik breng hen in contact met de Stichting Kijk op Zuid, die hen mogelijkheden in het Motorstraatgebied biedt. Voor het event besluiten we de gevierde Rotterdamse freerunner Action Hank, de handelsnaam van Henk Strijdhaftig, te vragen. Hij organiseert via de IJs-selmondese freerunnersgroep een clinic. De deelgemeente is zo vriendelijk op zeer korte termijn een vergunning af te geven omdat een groot deel van het evenement over de openbare weg gaat. De Losse Veter Mijl wordt gelopen door jeugd uit de omliggende buurten. Patrick van Luijk, Nederlands kampioen op de 100 en 200 meter en Olympisch finalist estafette, geeft het startschot. Het evenement geeft niet alleen jongeren een plek om te laten zien hoe zij de stad gebruiken. Zeker zo interessant zijn de kansen om aan de verschillende ontwikkelingspartners in het gebied jongeren te tonen als ‘place makers’, als toekomstige gebruikers, kortom, als toekomstige klanten van corporaties en ontwikkelaars.

16

2 -

16

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Fre e s t y l e runners ( IJsse lmonde)

16

4 -

16

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Partners

Model voor cultureel ondernemerschap: Freehouse – Free-house legt zich er op toe ruimtes op te zetten waar lokale ondernemers, jongeren, buurtbewoners en kunstenaars/ontwerpers samenkomen om kennis, ervaring en ideeën uit te wisselen. Deze uitwisseling beoogt de verbinding van economisch en cultureel kapitaal in een coproducentschap dat niet alleen de eco nomische positie van de betrokkenen versterkt, maar tevens het culturele en het creatieve proces van bedenken en realiseren van nieuwe producten zicht baar maakt. Dit teneinde een cultureel zelfbewustzijn van het gebied te creëren.Er wordt vanuit een reeds bestaand model gewerkt: het zogenaamde ‘Free House’ of ‘Freihaus’. Dit van oorsprong middeleeuwse model biedt plaats aan groepen ‘buitenstaanders’ die niet over de gangbare middelen beschikten om deel te nemen aan het politieke en sociale leven, maar die wel actief zijn bin-nen een alternatieve economie. Zo wordt hun positieve bijdrage aan de publie-ke ruimte en de lokale cultuur erkend. In de actuele vorm van dit model hanteert Freehouse een gebiedsgerichte aanpak. In de onderzoeksfase worden via inter-views met producenten, ondernemers en onderwijsinstellingen de reeds in het gebied aanwezige kwaliteiten en potenties in kaart gebracht. Freehouse wordt weliswaar opgestart als een individuele match tussen een ondernemer, buurt-bewoner en kunstenaar/ontwerper, maar dit co-producentschap staat altijd ten dienste van de versterking van de cohesie van de wijk. De gerealiseerde cultuur-economische coproducties zijn altijd zichtbaar in het publieke domein. Freehouse pleit voor de opzet van Cultural Improvement Districts (CID). Dit concept is opgezet in navolging van Business Improvement District (BID). Aanvankelijk ontwikkeld in de Verenigde Staten staat het BID inmiddels ook in Rotterdam model voor de collectieve verbetering van winkelgebieden. Is het doel van het BID vooral verbetering van de winstgevendheid van deze gebie-den, het CID concept beoogt vooral de wisselwerking tussen economisch, sociaal en cultureel kapitaal om zo de ontwikkeling van een ander ondernemer-schap te stimuleren.Maatgevend is het principe van wederkerigheid. Coöperatieve, productieve werkverbanden binnen de wijk tussen bewoners, ondernemers en onderwijsin-

stellingen openen een scala van mogelijke coproducties die zich uitstrekken van het aanbieden van stageplaatsen tot de ontwikkeling van producten of diensten. In deze coproducties ligt de meerwaarde voor de sociale samenhang van de wijk. Onderzocht is hoe dit model te vertalen is naar de actuele en lokale situatie van Rotterdam-Zuid om een impuls aan de Afrikaandermarkt te geven.De Afrikaanderwijk maakt, net als veel andere wijken in Rotterdam-Zuid, de komende jaren een grote transformatie door. De twee aangrenzende nieuw-bouwwijken zullen de samenstelling van de buurtbevolking doen veranderen. Dat heeft niet alleen sociale, maar ook economische gevolgen voor de wijk. De Afrikaandermarkt, in grootte de tweede markt van Rotterdam, is iedere woensdag en zaterdag het hart van de wijk. Op het Afrikaanderplein staan dan zo’n 300 kramen met het meest ‘exotische’ aanbod van de stad. Het gaat echter niet goed met de markt: de omzet daalt, het assortiment verschraalt, marktkooplui zoeken hun heil elders. Door het cultureel diverse en kleinscha-lige karakter kunnen de Afrikaanderwijk en -markt zich juist van de omringende wijken onderscheiden en een meerwaarde voor het gebied vormen. Om de Afrikaandermarkt te maken tot een plek waar niet alleen unieke producten te koop zijn, maar waar ook een innovatieve culturele rijkdom te ervaren is, kwamen Freehouse en Kosmopolis Rotterdam met een plan voor de toekomst van de markt.

3.3.1 - Trajectopzet: Afr ikaandermarktA - Freehouse en de AfrikaanderwijkStichting Freehouse en Kosmopolis Rotterdam ontwikkelen een serie projecten voor, in en met de Afrikaanderwijk, met als uitgangspunt het stimuleren van cultureel ondernemerschap en het versterken van de wijk als geheel. Lokale ondernemers ontwikkelen in samenwerking met kunstenaars nieuwe producten en diensten. Na afloop van het project moeten de ondernemers zelfstandig in staat zijn de producten te produceren en te verkopen. De nieuwe producten worden getest en afgestemd op de Afrikaandermarkt, ter versterking van het innovatieve culturele karakter dat deze markt in de toekomst zal krijgen. Het uitgangspunt van Freehouse op de Afrikaandermarkt is simpel: hoe kan de markt door zijn specifieke aanbod de gehele wijk profileren en wordt het weer een ontmoetingsplek voor alle bewoners. Naast het kopen en verkopen van producten ontmoeten mensen elkaar op de markt, hernieuwen ze contacten en wisselen ze nieuws uit. Sociale en culturele interactie draagt als het ware de economische transacties. Waar voor inzicht in de economische dimensie vooral gesprekken met ondernemers vereist zijn, is voor begrip van de sociaal-culturele potentie van de wijk een aantal sleutelfiguren en organisaties geïnterviewd die deze activiteiten los van de markt faciliteren. De ontwikkeling van een ander ondernemerschap vereist een blik op de toe-komst. Daarom zijn het voorgezet onderwijs en het beroepsonderwijs niet te veronachtzamen medespelers. Het Zadkine College ontwikkelt in alle oplei-dingen een onderdeel kunst en cultuur, waaraan iedere leerling drie weken moet besteden. Door stagetrajecten te ontwerpen en afspraken te maken met 1

66

- 1

67

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

ondernemers kunnen de branches Handel, Horeca, Techniek en Gezondheids-zorg structureel aan de Afrikaandermarkt worden verbonden. Deze worden vervolgens op hogere opleidingen – HBO en Erasmus Universiteit – aangeslo-ten om de economische en sociaal-culturele ontwikkelingen te versterken. De inzet van studenten levert een waaier van activiteiten op die varieert van het schrijven van alternatieve bedrijfsplannen tot het daadwerkelijk ontwerpen en inrichten van marktstands. Met onderwijs en werk als uitvalsbasis wordt cultureel zelfbewustzijn gestimu-leerd, sociale samenhang versterkt en economische draagkracht vergroot. Door jongeren en ondernemers naast hun vakmatige skills aan te spreken op hun sociale, culturele en communicatieve vaardigheden wordt tevens een levendig publiek domein gecreëerd. In laatste instantie focust RVS/Fysieke Integriteit/ Freehouse dus op het ontwikkelen van een breed gedragen en integraal idee over samenleven in de buurt.

B - In kaart brengen: interviews en interventies De eerste fase van het project bestaat uit een gericht onderzoek naar mogelij-ke coproducties op het vlak van cultureel ondernemerschap. Om een adequate programmering van de marktdag(en) in beeld te krijgen en een programmering te ontwikkelen die aansluit bij deze potenties en het profiel van de wijk wor-den gesprekken gevoerd met betrokken ondernemers, marktkooplui, culturele producenten, maatschappelijke dienstverleningsorganisaties en beleidsma-kers en uitvoerders. Zo worden met de behoeften, wensen en inzichten van alle stakeholders indirect ook de verschillende kapitaalsvormen (economisch, sociaal en cultureel) die zich in de Afrikaanderwijk bevinden in kaart gebracht.

16

8 -

16

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Tegelijkertijd wordt een traject ingezet om deze bevindingen middels kleine interventies in het gebied te testen op hun mogelijke potentie voor verandering van het gebied. Deze aanpak maakt tevens de noodzaak van een kritische eva-luatie van huidig beleid en regelgeving rondom markten zichtbaar en voelbaar en geeft aan welke wettelijke en ruimtelijke aanpassingen er gedaan moeten worden. Zo is het binnen de regelgeving niet mogelijk om producten en dien-sten te combineren binnen één kraam. Bijvoorbeeld een naai- en verstelservice in een kledingkraam of het maken van fruitsalade in een groentekraam. Of het gebundeld produceren van voedsel in een foodcourt met terras. Ook is het bin-nen het huidige beleid niet mogelijk om grotere verkoopwagens op de markt te plaatsen, terwijl deze gezien de Europese regelgeving – zeker voor waar die snel bederft zoals vis – de toekomst zijn.

C - Prototypes: toegespitste differentiatie Op grond van de onderzoeksresultaten is een concreet voorstel ontwikkeld voor een markt van de toekomst die aansluit bij de potenties en wensen van stakeholders.

– Typ o logisch: van s o ek t o t braderie – Typologisch kan de markt verder ontwikkeld worden. De huidige marktsetting is slechts één vorm in een reeks van typologieën voor ambulante en tijdelijke handel. Belangrijke inspi-ratiebronnen voor de verdere uitwerking vormen de talrijke voorbeelden voor plekken met ambulante en tijdelijke handel die reeds wereldwijd bestaan. Zo is in de Arabische wereld naast de kasbah, de soek een economisch en sociaal-cultureel knooppunt in het grootstedelijke weefsel, die naast winkels ook werk-plaatsen huist. In sommige conflictgebieden vervult deze zelfs een essentiële rol: als neutrale zone biedt hij rivaliserende bevolkingsgroepen de gelegenheid hun producten te ruilen en verhandelen. Zo heeft de Aziatische Pasar Malam (letterlijk: avondmarkt met eetstalletjes) de functie van tijdelijk wijkrestaurant. Maar er zijn ook een aantal voor de hand liggende Nederlandse voorbeelden zoals de jaarlijkse braderie waar particulie-ren hun spullen aan de man brengen. Een actuele variant van de kermis mag in deze opsomming niet ontbreken. Het onderzoek legt zich erop toe deze vormen te combineren en ze te laten samensmelten tot een nieuwe typologie die aan-sluit bij de specifieke locatie en het profiel dat eigen is aan de wijk.

– Ec ono misch: produc ten & diensten – Hiervoor is ook een meer divers aanbod nodig. Hoe kunnen ondernemers die zich in de plinten rondom de Afrikaandermarkt hebben gevestigd bij de ontwikkeling van de markt betrokken worden? Is thuiswerk zichtbaar te maken? Zijn diensten op de markt aan te bie-den? Culturele producenten en maatschappelijke dienstverleners uit de buurt kunnen de markt als platform gebruiken. Door coproducties te realiseren wor-den economische, culturele en sociale kapitaalsvormen verweven en door hun onderlinge samenwerking ook afzonderlijk versterkt. Zo’n coproductie neemt een concrete gestalte aan in de vorm van een kookdemonstratie door een groep ondernemende vrouwen uit de wijk bij een kraam waar de ingrediënten te koop

17

0 -

17

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

17

2 -

17

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

worden aangeboden. Organisaties die maatschappelijk actief zijn worden in de gelegenheid gesteld hun diensten, compleet met merchandising, op de markt aan te bieden. Zo fungeert de markt als laboratorium voor ondernemerschap, cultuurproductie en dienstverlening. Een laatste slag wordt gemaakt wanneer de markt een fysiek knooppunt wordt in het net van kleinschalige winkelruimtes in de wijk.

– Programmat isch: ec ono misch, culturee l en maat-schappelijk – De markt wordt ook in zijn programmatische aanbod verder gedifferentieerd. Om de culturele dimensie te versterken kunnen de diverse groepen in de wijk – van handwerk- en naaiclubs tot de jonge ondernemers van de Creative Factory die al aansluiting hebben gevonden op de stagetrajecten van het Albedacollege – op gezette tijden hun culturele producten uitbaten. Zoals reeds opgemerkt, wordt het aanbod op de Afrikaandermarkt program-matisch gedifferentieerder wanneer naast producten ook diensten worden aangeboden. Zo kan een wijkgeöriënteerde ‘rijdende rechter’ of mediator er een plek krijgen of geeft een belastingadviseur er in bepaalde periodes advies. Door deze kwalitatief verschillende differentiatie van programma’s groeit de markt geleidelijk aan uit tot een inclusief ontmoetingsplatform voor de wijk.Op de huidige marktdagen worden bestaande voorbeelden en nieuw te ontwik-kelen prototypes gecombineerd. Programmatisch wordt gestreefd naar een zo divers mogelijk aanbod om de markt te herpositioneren als dé centrale ontmoe-tingsplek van de wijk. Een markt met een grootstedelijke uitstraling waar naast de conventionele marktkraam ruimte is voor verkoopwagens (van loempiakar tot dierenbenodigdheden), maar ook voor de mobiele kapper, de buurtmediator, een reparatieservice en een mobiel naaiatelier (voor zowel verstelwerk als pro-ductie voor lokale modeontwerpers). De sociale dimensie wordt versterkt door een standwerker die geen product aan de man brengt, maar zijn mening over de laatste ontwikkelingen in de wijk ventileert of een koffiekar waar men bij de koffie een goed gesprek krijgt aangeboden. Dit zijn slechts enkele voorbeelden die door Freehouse op de markt getest worden.Er wordt ook geëxperimenteerd met collectieve vormen van handel. Zo komt er een centrale ruimte met tafels waar eten dat op de markt gekocht is, geconsu-meerd kan worden. Of een stand waar particulieren en kleine ondernemers producten uit de wijk verkopen. Ondernemingsvormen met hoog en laag risico worden op deze wijze in de praktijk gebracht en op hun effecten bekeken. Kortom, de marktdagen hebben een experimenteel karakter, zowel qua vorm-geving als qua samenstelling en thema. Verschillende vormen van handel en diensten worden gecombineerd met culturele uitingen (zoals ook bij de soek en de pasar malam gebeurt) met een breder aanbod dan ‘normale’ markten, met plekken waar bezoekers kunnen meedoen aan activiteiten of gewoon rustig een hapje eten of luisteren naar muziek.

17

4 -

17

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

D - Freehouse projecten ter stimulering van de lokale culturele productieEen drietal trajecten is ingezet om de lokale culturele productie te stimuleren. Door middel van het opzetten van kennistrajecten en productieateliers wordt het bestaande potentieel in de wijk versterkt. Dit zijn:

– Suit It Yourself waarin Cindy van den Bremen in nauwe samenwerking met vrouwen van actieve naai- en handwerkgroepen een serie kledingstukken en accessoires ontwikkelt en produceert. Het materiaal voor de producten wordt gekocht op de Afrikaandermarkt. De vesten, blouses en tassen zijn ook een-voudig zelf te maken: suit it yourself.... Maandelijks worden er nieuwe patro-nen ontwikkeld waarmee de stoffen en fournituren van de Afrikaandermarkt door eenieder in een handomdraai ‘fashionable’ te maken zijn. Deze patronen worden bij diverse stoffenkramen aangeboden en de producten worden in een eigen kraam (gerund door de vrouwen van de naaigroepen rondom de Afrikaandermarkt) verkocht. Hiernaast zijn ze ook op andere plekken in en buiten Rotterdam te koop waarbij ze een voorbeeldfunctie vervullen, omdat ze uitdrukking geven aan de collectieve culturele productie van vrouwen in de Afrikaanderwijk. – Lucky Mi Fortune Cooking is een project waarin kunstenares en food de-signer Debra Solomon samen met eetondernemers (restaurants, supermark-ten, toko’s en snackbars) werkt aan een collectief restaurant waarvoor nieuwe interculturele recepten worden ontwikkeld. De ingrediënten worden in het gebied gekocht en door lokale ondernemers en koks klaargemaakt. Hiervoor nodigt Solomon de betrokkenen uit om hun vaardigheden te gebruiken om het assortiment te verbreden. Van de ontwikkeling van gemberbier en siropen tot de presentatie van een Turkse kroket. MBO-studenten zorgen voor ondersteu-ning op het gebied van onderzoek, voorbereiding en bediening. De recepturen zijn verkrijgbaar in een speciaal ontwikkeld LMFC-snacklaboratorium. Dit is een rijdende keuken die ook buiten Rotterdam te vinden is als ambassadeur van de culturele en culinaire rijkdom van de Afrikaanderwijk.

– MWFH waarbij Marga Weimans nieuwste modecollectie in samenwer-king met Freehouse gebaseerd is op en ontstaan is in de Afrikaanderwijk. In Weimans’ ontwerpen zijn beeldelementen terug te vinden uit de wijk, zoals typisch architectonische structuren, fragmenten ontleend aan kenmerkende interieurs, traditionele decoraties en op de markt verkrijgbare sieraden en stoffen. De collectie wordt met behulp van de kennis van lokale naaiateliers gemaakt. Naast de haute couturecollectie die op 27 januari 2009 in Parijs geshowd is, maakte Weimans een draagbare collectie die op de Afrikaander-markt verkrijgbaar is. Weimans’ atelier bevindt zich in de wijk en haar ambitie is om in de wijk een modehuis te vestigen van waaruit samengewerkt wordt met lokale productiegroepen.

17

6 -

17

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

3.3.2 - Trajectevaluatie: De Markt van MorgenEen schaal 1:1 maquet te Op 6 en 7 juni 2009 vonden op het Afrikaanderplein twee ‘speciale’ marktdagen plaats. Deze vormden een gedetailleerde schets van wat de Afrikaandermarkt in de toekomst zou kunnen zijn. De schaal 1:1 maquette is als het ware het verslag van het onderzoekstraject naar de positie en de mogelijkheden van de markt. Een levende maquette waarin alle plannen, interventies, ideeën, copro-ducties en samenwerkingsverbanden bijeenkwamen die sinds februari 2008 zijn ontwikkeld. Om dit mogelijk te maken heeft Freehouse vanaf februari 2008 intensief contact gehad met lokale partijen (ondernemers, actieve bewoners, Pleinregisseurs, bestuurders en initiatieven in de wijk), beleidsmakers (OBR, VESTIA) en uitvoerders (Stadstoezicht) van beleid op het gebied van het Afrikaanderplein en de markt. Daarnaast zijn er relaties aangegaan met de

belangenverenigingen van marktkooplui (CVAH en VETRA), individuele markt-verkopers, de marktmeesters en de winkeliers rondom het Afrikaanderplein. In de aanloop naar De Markt van Morgen werden eerst maandelijks, daarna tweewekelijks en in april en mei wekelijks producten, diensten en uitingen op de markt getest.

A - Het doelHet doel van deze marktdagen is tweeleding: het zichtbaar maken van moge-lijke oplossingen voor de huidige problemen en het uitwerken van een nieuwe richting die meer aansluit bij de toekomstige Afrikaanderwijk. Zo wordt zichtbaar wat de optimale mogelijkheden zijn om de Afrikaandermarkt zowel economisch als cultureel succesvol te maken. Op beide dagen zijn voorstellen gedaan voor verbreding en verbetering van de markt. Niet alleen wat betreft

17

8 -

17

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

assortiment, maar ook de inrichting van de markt zelf (branchering en cluste-ring) en de koppeling met ondernemers en instellingen in de wijk zelf. Zaterdag 6 juni was een ‘gewone’ marktdag, waar samenwerking met de huidige marktkooplui gecombineerd werd met nieuwe initiatieven. Zo was te zien wat en hoe er, uitgaande van de huidige situatie, door middel van branchering en nieuwe producten daadwerkelijk te verbeteren is. Maar ook waar het huidige beleid en regelgeving rondom markten opgerekt moet worden om ruimte te bieden aan de nieuwe vormen van markt zoals door Freehouse voorgesteld.

18

0 -

18

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Op zondag 7 juni werd ‘live’ geschetst wat het ideaal voor de toekomst is. Er was meer aandacht voor andere soorten van marktgerelateerde waren, diensten en culturele uitingen, nieuwe marktkramen, een andere inrichting van de markt en breder gebruik van de beschikbare ruimte. De markt was op deze dag ook in zijn programmatische aanbod verder gedifferentieerd. Zo waren er biologische producten van in de wijk gelegen boerderijen en volkstuinen en producten ge-maakt van kamelenmelk. De sociale dimensie werd versterkt door standwerkers en marktredenaars die hun mening over de laatste ontwikkelingen in de wijk ventileerden.

B - Uitbreiding marktassortiment: goederen en dienstenHet huidige assortiment van de markt is eenvormig en niet van de beste kwali-teit. Er is een overmaat aan textiel- en AGF-aanbod. De bakkramen bieden vrijwel allemaal hetzelfde. De kramerij is eenzijdig gericht op goedkope toilet-artikelen (shampoo en parfum), sieraden of huishoudelijke artikelen (batterij-en). Bij uitbreiding van het assortiment kan gedacht worden aan nieuwe produc-ten binnen bestaande branches, aan nieuwe producten van nieuwe branches en aan het aanbieden van diensten. Uitbreiding van het assortiment houdt ook een kwalitatieve uitbreiding in: naast tulpen en chrysanten ook samengestelde boe-ketten, naast schelvis en harder ook zeeduivel, naast goedkope en kort houdbare ook duurdere langer houdbare groenten, naast goedkope kleding ook kleding van ontwerpers. Omdat de markt in de toekomst ook bezocht wordt door bezoe-kers uit de (ver)nieuw(d)e wijken zoals Katendrecht en Parkstad, zal de samen-stelling en draagkracht van het marktpubliek in de nabije toekomst veranderen. Daar liggen dan ook mogelijkheden en kansen voor het voeren van een breder assortiment en kwalitatief betere producten naast het bestaande assortiment.

C - Uitbreiding marktfuncties: consumptie en productie op locatie In Nederland is de markt vooral een plek om dagverse waren aan te schaffen tegen niet al te hoge prijzen. In het buitenland heeft de markt echter meer func-ties dan uitsluitend verkoop of de eerdergenoemde dienstverlening. Ook heeft de markt in het verleden functies gekend die verdwenen zijn. Freehouse wil deze weer terugbrengen. Daarbij wordt gedacht aan een één-uurs-service waar eenvoudige kledingstukken op bestelling geproduceerd kunnen worden en aan een open marktrestaurant waar je met je zelfgekochte ingrediënten door lokale ondernemers iets kunt laten klaarmaken. De productie van waren op de markt kan ook in cursusvorm, waarbij bezoekers zelf leren hoe ze iets moeten maken. Maar er valt ook te denken aan de markt als ‘agora’, als een van de oudste plek-ken waar filosofen en politici, denkers en doeners ooit samenkwamen om te discussiëren over maatschappelijke problemen; de markt als eerste plek waar je de ‘ander’ kunt ontmoeten en kennis kunt nemen van zijn waren en waarheden. De Afrikaandermarkt is dus niet alleen een uitgelezen plek voor consumptie en productie op locatie maar ook voor het aan de orde stellen van vraagstukken die in het gebied spelen. Sprekers, stand-up comedians, verhalenvertellers en

18

2 -

18

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

ander lokaal talent nemen het woord vanaf de zeepkist, als in de aloude spea-kers corner. Zo wordt niet alleen informatie verstrekt en aan meningsvorming gewerkt, maar ook gediscussieerd over de markt, het plein, de buurt, de wijk en de stad.

D - Branchering (centrale punten maken functie–uitbreiding mogelijk)Uit gesprekken met betrokken partijen op de markt blijkt dat vooral branchering wordt gezien als oplossing voor diverse problemen. Voor de fysieke inrichting van de markt houdt dat in dat er op ‘themagebieden’ wordt ingezet. Door aan de producten bijpassende diensten toe te voegen kan binnen zo’n gebied extra aandacht worden besteedt aan dat thema. Zo kan de markt andere functies krij-gen. Op deze wijze levert branchering ook uitbreiding van het assortiment op en wordt de overkill van bepaalde branches zoals textiel en groenten gestopt. Ondanks de uitbreiding van het assortiment kan de kwaliteit toch in balans worden gebracht.

E - Aankleding, modeshows en tentoonstellingenEen mooie presentatie van de producten leidt tot betere verkoop. Als waren aanlokkelijk uitgestald worden zullen zij zich onderscheiden. Daarom wordt aandacht aan inrichting en ‘styling’ van een kraam gestimuleerd. Deskundigen worden ingezet als begeleider en er wordt een prijsvraag uitgeschreven voor de best ingerichte kraam. Er wordt een modeshow van op de markt aangeboden kleding georganiseerd die omlijst wordt met bijzondere productpresentaties. Zo wordt de markt interessanter voor andere doelgroepen.

F - Nieuwe marktkramen De beperkte presentatie- en verkoopmogelijkheden op de markt hebben te ma-ken met de uitstalling in conventionele marktkramen. De eenvormigheid en de troosteloze uitstraling ervan nodigt niet uit tot ‘opsmuk’. In opdracht van Free-house hebben drie kunstenaars – Dré Wapenaar, Jeroen Kooijmans en Hugo Timmermans – prototypes voor nieuwe marktkramen uitgewerkt. Op zichzelf bieden ze al nieuwe uitbaatmogelijkheden, maar in combinatie leveren ze een nieuw concept voor de totale herinrichting van de markt. Kramen kunnen nu open- en dichtgeklapt worden al naar gelang de behoefte aan meer of minder oppervlakte en/of openheid. Afzonderlijke kramen kunnen echter ook in combinaties een groot overdekt ter-rein creëren waardoor bijvoorbeeld terrassen ontstaan. Het ontwerp van deze nieuwe marktkramen is gebaseerd op wensen van marktkooplui uit verschil-lende warenbranches. In de onderzoeksfase en bij de ontwikkeling van nieuwe ideeën is door de ontwerpers daarom intensief met hen, maar ook bezoekers en andere betrokkenen bij de markt samengewerkt. Qua vorm en functie is ten slotte niet alleen rekening gehouden met de vernieuwing van de Afrikaander-markt, maar ook al ingespeeld op toekomstige veranderingen van de Europese regeleving. Want als er aan het onderzoek en de presentatie een voorlopige conclusie mag worden verbonden dan is het deze: de regelgeving zal moeten

veranderen. In het slotdebat aan het eind van de tweede dag waaraan naast de portefeuillehouder van de deelgemeente Feijenoord en de voorzitter van de ondernemersvereniging van marktkooplui ook Stadstoezicht en het OBR mee-deden, is gehoor gegeven aan dit inzicht en zijn afspraken voor de voortgang van het gesprek gemaakt.1

84

- 1

85

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

18

6 -

18

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Bijbaantje wordt (voorlopig) baan –

Hobby wordt een bijbaantje met emancipatiedoelen –

Mijn ontwikkeling ging steeds via-viaNadia Ouhani (31)

Te hoog gescoord voor een integratietraject voor ‘allochtone’ vrouwen –

Opnieuw opgemerkt als vrijwilligster met kwaliteiten –

29 jaar: een tweede onderwijskans en een duidelijke toe-komstkeuze –

18

8 -

18

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Haar passie: werk en vrijwilligerswerk om vrouwen uit de buurt verder te helpen –

19

0 -

19

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

12/14 jaar: aan het werk in een wasserij in Schiedam –

Na 21 jaar vrijwilligerswerk een ID-baan in de sporthal –

Praten met vrouwen –

Om te beginnen: een eigen portemonneeLutfiye Yalcin

Feesten en werken als medicijn tegen depressiviteit –

Het informele arbeidsbureau van de wijk Feijenoord –

19

2 -

19

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Het belang van bijverdienen –

19

4 -

19

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Een baan in het centrum vond mijn moeder te ver –

Deelneemster – vrijwilligster – medewerkster van een moedergroep –

Het opbouwwerk ziet een vrouw met kwaliteiten –

Eindelijk vers blader deeg op ZuidSefa Akbulut (48)

40 jaar: HBO-diploma gehaald, baan opgeheven, ideeën over vrouwenwerk –

Culinaire zakelijke mogelijkheden voor vrouwen in Rot-terdam Zuid –

19

6 -

19

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Vrouwen én mannen activeren –

19

8 -

19

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Kiezen voor kinderen –

‘Mensen moeten ook vooruitkomen met wat zij doen voor de wijk’ –

Geen bosje bloemen, maar betalen in talentontwikkelingBien Hofman (58)

Iemand die in je gelooft –

Niet de kortst weg naar werk –

20

0 -

20

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Vrijwilligerswerk in de buurt omzetten in betaalde banen –

20

2 -

20

3w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Nigeria – Helmond – Nigeria – Rotterdam – Duitsland – Rotterdam-Zuid –

Dordtselaan: wat kan ik hier toevoegen? –

Een internationale zaak in een internationale straatYasmin Dafe (36)

Kansenzone met bureaucratische obstakels –

De passie: een ijssalon waar vrouwen iets extra’s kunnen halen –

20

4 -

20

5w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

20

6 -

20

7w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Na het uitspreken van de stadslezing in mei 2004 is het concept Rotterdam Vakmanstad/Skillcity op verzoek van werkgroepen, organisaties, instituten en bedrijven – variërend van wijkbewonersgroepen en universiteiten tot de RABO bank en het college van B&W – in z’n verschillende stadia en dimensies gepresenteerd. In de loop van de vijf jaar die inmiddels na de Rotterdam lezing en de formulering van het basisconcept Vakmanstad voor de koepelorganisa-tie van woningcorporaties in Rotterdam verstreken zijn, is het als analytisch gereedschap verder ontwikkeld en scherper toegesneden op de grootstedelijke problematiek. Door Rotterdamse problemen vanuit de RVS netwerk/traject/knoop-visie te belichten boden zich andere aanknopingspunten voor beleid aan. Jeugdproblematiek en ondernemerschap vormden aanvankelijk de uit-gangspunten van de integrale aanpak. Echter, door de strategie vanuit tacti-sche interactievelden te heroriënteren kon deze op meerdere vlakken worden geoperationaliseerd. De meest voor de hand liggende en voor RVS meest omvattende coalities zijn die op het terrein van de duurzaamheidsproblema-tiek. Op de Erasmus Universiteit zijn contacten gelegd met het Dutch Research Institute for Transition (DRIFT) om tot verdere samenwerking te komen. Door de samenwerking met de deelgemeente IJsselmonde en dienst SoZaWe is in de loop van 2009 zorg als onderdeel van de strategie in beeld gekomen. In presentaties, lezingen, seminars en workshops is RVS door mij in verschil-lende gremia onder de aandacht gebracht. Daarnaast wordt RVS/Research regelmatig gevraagd te adviseren, te reflecteren op projecten en aan plannen van aanpak en visierapporten mee te werken. 3.4.1 - Coal it ies en coproductiesA – Vakmanstad/ResearchZowel in de gesprekken met beleidsmakers van Pact op Zuid in 2007 als uit de kritische reacties van derden blijkt steeds dat er slechts in het hoofd van inhoudelijk goed ingevoerde medewerkers een inzicht in de groeiende samen-hang van projecten bestaat. De iets te vaak geuite kritiek dat ‘er niets nieuws door het Pact wordt toegevoegd’ moet het hoofd geboden worden. RVS stelt in maart 2007 aan het beleidsteam van Pact op Zuid voor om de gelaagde en gefaseerde complexiteit van de gerealiseerde en nog te realiseren interventies per jaar helder in kaart te brengen., De pijlerstructuur staat daarbij nog voorop. RVS maakt een ontwerp dat samen met de pijlerhouders met data wordt opge-tuigd en met Gemeentewerken wordt vormgegeven. Het eerste resultaat wordt in oktober 2008 in het jaarbericht opgenomen. In 2009 wordt dit herhaald en uit-

– Mapping Pact op Zuid Kaart 2008 (Pac t o p Zuid, Henk Oosterling, Gemeentewerken)

20

8 -

20

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

– Mapping Pact op Zuid Kaart 2008 (Pac t o p Zuid, Henk Oosterling, Gemeentewerken)

Kaart 2009 (Pac t o p Zuid, Henk Oosterling, Ans St o lk, Gemeentewerken)

21

0 -

21

1w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

Kaart 2009 (Pac t o p Zuid, Henk Oosterling, Ans St o lk, Gemeentewerken)

gebreid. Ans Stolk werkt als researcher mee. Deze kaart wordt op 4 maart 2009 op de werkconferentie ‘Aandacht voor de Jeugd op Zuid’, voorafgaand aan mijn korte voordracht ‘Woorden als daden’, in de conferentiezaal van het Feyenoord-stadion gepresenteerd.

B - Vakmanstad/MobiliteitDuurzaamheid en mobiliteit zijn cruciale concepten voor Rotterdam Vakman-stad/Skillcity. ) Om mobiliteit op een andere leest te schoeien is niet alleen een andere mentaliteit nodig, maar ook een andere zienswijze en vooral andere praktijken, kortom, een ander discours. In verschillende gremia en podia heb ik in een kritiek op onze overtrokken automobiliteit het concept ‘co-mobiliteit’of commobiliteit geïntroduceerd. RVS heeft in maart 2008 op verzoek van de lector Stedelijke Infrastructuur & Mobiliteit aan de Hoge-school Rotterdam Marc Verheijen samen met Martijn Schutte van het Kennis-centrum TransUrban gesproken over een nieuw mobiliteitsondernemerschap. Dit idee is opgekomen vanuit een door hen in samenwerking met de afdeling Verkeer&Vervoer van dS+V opgestart onderzoek onder de werktitel ‘bemobi’ (be mobile!). Bemobi stoelt op twee pijlers: ondernemerskansen en werkge-legenheid voor laag opgeleiden, het creëren van een mobiliteitsaanbod in de leemte tussen openbaar vervoer en privé auto. Duurzaamheid is hierbij een eerste vereist. Een meer creatieve omgang met collectieve vormen van reizen vanuit de private sector biedt kansen voor een meer gedifferentieerde mobiliteit. Hier is op wijkniveau veel vraag naar. Creatief en individueel ondernemerschap kan zelfs werkgelegenheid voor laagopgeleiden opleveren en zo voor Rotterdammers meer emancipatie- en participatiemogelijkheden creëren. Samen met RVS wordt over een mogelijke koppeling tussen de mobiliteitsmarkt en vakmanstad gesproken. In een later stadium is met Dennis Kaspori concreet aan de slag ge-gaan vanuit een door hem eerder opgestart scooterproject, maar nu gekoppeld aan de activiteiten op het Afrikaanderplein. Dit project – Freewheelers – is al eerder in het gebouw van de Raad van Arbeid in Rotterdam Centrum ontwikkeld.

Oorspronkeli jk voorst el – In het voormalige pand van de Raad voor de Arbeid zullen 7 kleine woonwerkeenheden gebouwd worden, speciaal bestemd voor jongeren die trachten vanuit hun vakgerichte opleiding te komen tot een vorm van gespecialiseerd en op vakmanschap gericht ondernemerschap. De koppeling van deze woon-werk eenheden met een collectieve ruimte biedt mogelijkheden tot samenwerking, het delen van kennis en netwerken en het gemeenschappelijk ontwikkelen van nieuwe producten. Kortom, deze plek heeft alle mogelijkheden om zich te ontwikkelen tot een broedplaats voor cultureel ondernemerschap (incubator). Dit sluit volledig aan bij de gedachte van het Freehouse/Vakmanstad project. Oorspronkelijk was het Freehouse of het Freies Haus een plek waar nieuwko-mers een afzonderlijke plek in de stad kregen waar zij zich, onder bijzondere voorwaarden, een plek konden verwerven in de economie van de stad. Tegelij-2

12

- 2

13

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

kertijd konden zij op deze manier een bijdrage leveren aan de stad door deze te verrijken met nieuwe diensten en producten. Freehouse kan in feite gezien wor-den als een sociaal-culturele variant van een Business Improvement District.

Ook in Rotterdam hebben we te maken met een groep kwetsbare nieuwkomers. Deze groep kan veel baat hebben bij deze vorm van samenwerking en onder-steuning. Tegelijkertijd zouden zij hierdoor een bijdrage kunnen leveren aan de stad. Hierover zouden concreet afspraken gemaakt moeten worden over de manier waarop de ontwikkelingen in het Freehouse effect kunnen hebben op de wijk. Om de samenwerking te stimuleren zal gezocht moeten worden naar een gemeenschappelijke bezigheid. Hierbij is het interessant om te kijken of er reeds een bepaalde vorm van bedrijvigheid in de omgeving aanwezig is waarop aangesloten zou kunnen worden. Wij stellen voor om de werkzaamheden te con-centreren rondom de fiets. De omgeving lijkt hiertoe allerlei mogelijkheden aan te reiken. Aan de Walenburgerweg is reeds een fietsenzaak gevestigd. Ook iets verder weg (Bergweg en Noordsingel) zitten twee gerenommeerde fietszaken. Daarnaast ligt het pand dichtbij het centraal station, een plek die veel mensen dagelijks per fiets bereiken. Verder heeft Rotterdam een aantal bijzondere initi-atieven ontwikkeld die gerelateerd zijn aan de fiets. Denk aan Werkmij Fietsen-werkplaats, Studio Hergebruik aan de Coolsingel waar producten ontwikkeld worden met oude fietsonderdelen, de Fietskoeriers en de ontwerper Zijlstra ID van de inmiddels alom bekende fietsenstallingen en de ontwerper HolyCow Store van unieke fietsen. Als het onderwerp iets breder getrokken wordt kun-nen zelfs de steptochten door de stad meegerekend worden.Kortom, deze gegevens zouden kunnen leiden tot een plek waar allerlei bedrij-vigheid rondom de fiets kan worden ontwikkeld. Een nadrukkelijk aspect van Freehouse is echter dat deze plek ook een bijdrage moet leveren aan de stad. In ruil voor een wederdienst (financiële compensatie, advies, etc.) zouden de ondernemers hieraan een bijdrage kunnen leveren. De specifieke vorm van deze bijdrage zou met hen gezamenlijk ontwikkeld moeten worden maar de mogelijkheden zijn legio: de ontwikkeling van een soort witte fietsenplan, een project rondom afgedankte fietsen in de wijk, een dikke bandenrace op autoloze zondag, etc.Freehouse committeert zich aan het werven van een groep jonge ondernemers die aansluit bij het geschetste profiel. Dit betekent dat gezocht zal worden naar een aantal jonge ondernemers dat geïnterresseerd is om in het pand te wonen en te werken en bovendien bereid is aan een gemeenschappelijk project te werken. In samenwerking met hen en externe partners en deskundigen (denk hierbij bijvoorbeeld aan voornoemde initiatieven in Rotterdam) wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk programma dat kan leiden tot nieuwe producten en/of diensten. Deze producten en/of diensten dienen als showcase voor het vakmanschap van de ondernemers en zullen betekenis hebben voor de wijk. Dit project zal samen met de ondernemers ontwikkeld worden. Maar om een voorbeeld te geven kan gedacht worden aan de ontwikkeling en het opzetten van een ‘witte fietsen plan.’ Oude afgedankte fietsen die overal in de stad aan-wezig zijn zouden kunnen worden opgehaald en in samenwerking met scholie-

ren van het Zadkine of Albeda College worden opgeknapt. Vervolgens zouden deze fietsen, onder bepaalde voorwaarden, aan de bewoners ter beschikking gesteld kunnen worden.Freehouse zal een jaar lang bij dit project betrokken blijven als mede-initiator en katalysator van het gemeenschappelijke programma. Door middel van bij-eenkomsten, workshops, lezingen e.d. zal toegewerkt worden naar de realisatie van een gemeenschappelijk project. Na afloop van dit jaar moet dit leiden tot een of meerdere concrete producten en/of diensten die aan de stad getoond kunnen worden.

St and van zaken mei 2009 – Na het succesvol werven van de onderne-mers en de start van het project in september 2008 zijn we nu 7 maanden verder. Hierbij een overzicht van de huidige stand van zaken. De e lne mer s – Oorspronkelijk zijn we van start gegaan met 15 deelnemers. Inmiddels zijn er twee deelnemers afgehaakt. Voor beide geldt dat ze op zoek zijn naar andere woonruimte en daarom niet meer in het project investeren. Daarnaast hebben twee reguliere bewoners van het pand zich bij het project aangesloten. Beide wonen in een zijgang op de begane grond maar zaten in het deel dat niet tot Freewheelers behoorde. Ze hoorden van dit project en wilden graag meedoen. Uiteindelijk is gekozen voor een structuur van wekelijkse bijeenkomsten op maandagavond. Elke twee weken vindt er een formeel overleg plaats. Dit kan zijn in de vorm van een brainstorm of een werkbespreking voor de uitvoering van een project. De tussenliggende weken is er een informele bijeenkomst in de hal. Do e len – Met dit project willen Vestia en Freehouse een tweetal doelen berei-ken. Dit zijn het ontwikkelen en welslagen van een CID (cultural improvement district) en het op weg helpen van de ondernemers zodat ze zelfstandig verder kunnen. Dit willen we bereiken door ervoor te zorgen dat deze plek een bijdrage kan leveren aan de stad (bijvoorbeeld Bemobi), samenwerking met andere or-ganisaties in de stad (bijvoorbeeld De Camping) en samenwerking met elkaar tot stand te brengen (bijvoorbeeld etentje, BAFF en spontane initiatieven). The ma – Freehouse heeft voor het thema fiets gekozen om enigzins richting te geven aan de selectie van de deelnemers en een gemeenschappelijke noemer te vinden waaronder gewerkt kon worden. De keuze voor de fiets is voortgeko-men uit het idee dat het een alledaags object is waar eigenlijk iedereen wel iets mee heeft. Vanuit dit onderwerp is ook de naam van het project, Freewheelers, voortgekomen. Het begrip refereert niet alleen aan de fiets maar ook aan het proces van experiment, innovatie en nieuwe ideeën ontwikkelen. Al snel bleken de ideeën die er leefden bij de deelnemers lang niet allemaal te maken te heb-ben met fietsen. Uiteindelijk is in het begrip mobiliteit een gemeenschappe-lijke noemer gevonden. Co a l i t ie – Inmiddels is Freewheelers ruim een half jaar onderweg en heeft een aantal concrete projecten en evenementen opgeleverd. Om het hele proces te structureren is uiteindelijk gekozen voor drie onderdelen waar aan gewerkt wordt. Het project, zoals in het concrete projectvoorstel van Vestia genoemd, is uiteindelijk uitgemond in meerdere projecten. Dit heeft verschillende oorzaken, 2

14

- 2

15

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

waarvan één hiervoor al is beschreven, namelijk dat het thema fiets niet voor iedereen interessant bleek. De diversiteit van de groep en met name de diver-siteit op het gebied van expertise maakte het moeilijk, zo niet onmogelijk om ze allemaal voor één project enthousiast te krijgen en dat is de tweede reden. Een derde reden is bijkomstig, namelijk dat het gewenste effect door kleinere projecten makkelijker te bereiken is dan door één groot project. Er ontstaan meerdere samenwerkingsverbanden op meerdere plekken in Rotterdam, waar-door de bekendheid van het pand en de Freewheelers groter wordt.

Drie traject en1. Ac t ivite iten – Het eerste traject bestaat uit activiteiten die bij voorkeur door de deelnemers bedacht zijn en door hen worden vormgegeven, maar door Freehouse georganiseerd. Het zijn evenementen die de grote hal op de begane grond gebruiken als ontmoetingsplek. De activiteiten moeten Freewheelers onder een groter publiek onder de aandacht brengen. Met deze evenementen hopen we Freewheelers als plek op de kaart (van Rotterdam) te zetten. We zijn met deze projecten klein gestart en willen deze steeds verder uitbreiden. Langzaam wordt de groep die wordt uitgenodigd uitgebreid. De eerste acti-viteit was een etentje voor alle bewoners van het pand. In de entreehal is een grote tafel gemaakt waar gezamenlijk werd gegeten. De tweede activiteit was het Blijdorp Alternatief Film Festival BAFF, dat was gericht op de achterban van de deelnemers en de bewoners van de Proveniers-wijk en Blijdorp. Dit was een festival in de centrale hal van het pand. Hier wer-den in plaats van films, filmgerelateerde acts en performances getoond. Met dit project is voornamelijk de samenwerking tussen de deelnemers gezocht. Een voorbeeld is het ‘tomaten-gooi-spel’ dat door een aantal Freewheelers is ontwikkeld voor de Wii-spelcomputer. Met behulp van de Wii konden tomaten gegooid worden naar de gezichten van de Freewheelers, bekende Rotterdam-mers en game-helden. Het project was een samenwerking tussen een program-meur, twee animatoren, een fotograaf en een geluidstechnicus.Verder hebben een danser en een media-artiest een clip opgenomen, heeft een zanger gezongen op door een medebewoner gecomponeerde muziek en heeft een gastperformer een video-drum-act laten zien. Het festival trok circa 250 bezoekers die voornamelijk bestonden uit de achterban van de deelnemers en wijkbewoners die zeer geïnteresseerd waren in het pand, maar ook naar wat er zich afspeelt. Met het aanbod, de acts en de communicatie naar buiten toe (de flyer) hebben de deelnemers zich goed kunnen profileren en weten inmiddels veel wijkbewoners wie hier in het pand zitten en wat er gebeurt. Zowel deelne-mers als gasten waren zeer enthousiast over deze avond. De derde activiteit is inmiddels in ontwikkeling. De exacte opzet is op dit mo-ment nog niet duidelijk. Het doel is in ieder geval om ditmaal leden van andere culturele verzamelpanden uit te nodigen in de hoop dat op die manier ook de contacten met deze plekken verder verstevigd worden. We hopen hiermee een aanzet te geven tot de vorming van een netwerk van culturele verzamelpanden in Rotterdam. De Freewheelers geven hiertoe de aanzet.

Ond erz o e k – Ter ondersteuning van het opzetten van dit netwerk voeren wij op dit moment een onderzoek uit naar alle culturele verzamelpanden in Rotter-dam. We willen graag een aantal objectieve gegevens verzamelen betreffende aantal, grootte en ligging. Maar daarnaast zijn we vooral geïnteresseerd in de wijze waarop deze plekken de onderlinge samenwerking stimuleren. Wij zijn met name geïnteresseerd in vragen zoals: Treden zij als collectief naar buiten? Hebben zij centrale ontmoetingsplekken in het pand? Organiseren zij collec-tieve momenten?

2. Projec ten – Het tweede traject zijn de ‘Freewheeler-projecten’. Deze zijn bedacht en/of vormgegeven én, in tegenstelling tot de maandelijkse projecten, uitgevoerd door de deelnemers zelf. Momenteel wordt er door verschillende Freewheelers gewerkt aan de volgende projecten: Be m o b i – Dit is de afkorting voor be mobile. Het is een onderzoeksproject van de Hogeschool Rotterdam naar kleinschalige mobiliteitsdiensten; een verza-meling voor alle kleinschalige vervoersconcepten die niet onder het regulier OV- of taxivervoer vallen en die mensen vraagafhankelijk individueel of in kleine groepjes over korte afstanden vervoeren (tot +/- 5 kilometer). Dit kan met een keur aan voertuigen gebeuren, van fietstaxi’s tot en met minibusjes. Vanuit Freewheelers wordt momenteel gewerkt aan een stedenbouwkundige analyse van Rotterdam om te zoeken naar de mogelijkheden en kansen van dergelijke mobiliteitsdiensten. Daarnaast wordt er gewerkt aan de ontwikke-ling van een concreet prototype. Dat prototype zal binnen een ander Freehouse-project (een samenwerking met twee scooterzaken in de Afrikaanderwijk) gerealiseerd en geëxploiteerd worden.Nox Ludus – Nox Ludus is een idee voor een tijdelijke gemeenschap. In analo-gie met het Burning Man festival in de Verenigde Staten is een idee ontwikkeld voor een evenement waarbij gedurende een week verschillende cultuurmakers en andere geïnteresseerden hun eigen woonomgeving maken. Zij wonen en werken gedurende een week op een tijdelijke plek en ontwikkelen daar geza-menlijk een aantal installaties en performances. Het project is wellicht nog het beste te vergelijken met de De Parade, alleen wordt alles ter plekke gereali-seerd door de deelnemers zelf. Er wordt momenteel met Camping Rotterdam gesproken over een mogelijke samenwerking.Fr e ewhe e ler – Een door deelnemers ontworpen fietsmerk dat de naam van het project gaat dragen. Het moet een basic stadsfiets worden voor de jonge, hippe stedeling met een krappe beurs. Bij de Freewheeler worden alle “overbo-dige” onderdelen weggelaten zodat de kosten laag gehouden kunnen worden en schade beperkt blijft in het stedelijke gebruik. Momenteel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van drie prototypes.

3. Co produc t ies – Naast de twee door ons georganiseerde trajecten is er spontaan nog een traject ontstaan. Dat bestaat uit projecten waar wij niet direct bij betrokken zijn. Het zijn projecten die door bewoners zelf geïnitieerd zijn en waarbij ze zelf de onderlinge samenwerking opzoeken. Bij deze projec-ten treden wij alleen faciliterend op. Zo hebben we één van deze projecten, een 2

16

- 2

17

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

animatie-estafette waarbij verschillende animatoren werken aan een gemeen-schappelijke tekenfilm, geholpen bij het aanvragen van een subsidie bij het Fonds BKVB in Amsterdam. Deze subsidie is inmiddels toegekend en daar-naast zijn zij nu in gesprek met de Museumnacht voor vertoning.

Toekomst – De komende periode ligt de nadruk vooral op het begeleiden van de lopende projecten. Een aantal projecten zullen zeker niet voor septem-ber 2009 gereed zijn. Wij willen elk van deze projecten begeleiden tot het punt waarop zij zelf verder kunnen. Daarnaast zijn wij momenteel bezig met het formeren van een kleine groep die als een soort ‘activiteitencommissie’ voorde continuering van de Freehouse-evenementen wil zorgdragen zodat er ook in de toekomst evenementen worden georganiseerd die het Raad van de Arbeid pand en het Freewheelers project onder de aandacht blijven brengen in Rotterdam.

Conclusie – Ondanks dat er incidenteel spontane samenwerking ontstaat, is het nog te vroeg om het stokje aan de deelnemers over te dragen. Dit omdat sommige projecten langer duren dan de looptijd van het project Freewheelers en omdat het groepje opvolgers nog niet gevormd is. Duidelijk is dat hiervoor meer tijd nodig is dan de periode die voor dit project uitgetrokken is. Dat heeft te maken met de fase waarin de groep op dit moment verkeert en de drukke agenda van de meeste Freewheelers. Wij gaan er van uit dat het project al met al een half jaar langer in beslag zal nemen dan het oorspronkelijk geplande jaar.

C - Vakmanstad/Zorg– Pilot WMO IJsselmonde: Welzijn of niet zijn, dat is de vraag (Deelgemeente, AEF, Henk Oosterling)

Op verzoek van deelgemeente portefeuillehouder Bram van Hemmen heeft RVS meegelezen met en geadviseerd bij het ontwerp van de WMO pilot die IJsselmonde het komende jaar uitrolt. De inbreng van RVS ligt met name op het vlak van het netwerkdenken. Welzijn tekent zich in de analyse van het rap-port af tegen de inbedding in netwerken, tot het vermogen om relaties te leg-gen en te kunnen onderhouden. Wil de omslag van aanbodsgerichte zorg naar vraaggerichte zorg effectief zijn dan wordt van zowel de hulpverlener als van de hulpvrager een andere houding verwacht. In een aantal sessies die samen met managementconsultants van Andersson Elffers Felix (AEF) zijn verzorgd is deze visie aan de frontline werkers in werkvormen inzichtelijk gemaakt.

Van rol lator naar relat ie – Onder de titel ‘Van rollator naar relatie’ is vervolgens in opdracht van de dienst SoZaWe op een tweetal bijeenkomsten met welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties in de eerste helft van 2008 deze zorgvisie gepresenteerd aan een groter publiek.

3.4.2 - Presentaties, lezingen en workshops2004-2009

2009OPZET VAKMANSTAD/ZORG EN PRESENTATIE RVS ALS URBAN DESIGN24 8 – lezing en workshop “Wat betekent kunst en cultuur in Rotterdam Skillcity?”, Summerschool SKVR, Rotterdam 11 6 – lezing Social design: Rotterdam Skillcity’’, Rietveld Academie/Sandberg Instituut, Amsterdam7 6 – moderatie debat ‘De Markt van Morgen’, Rotterdam Vakmanstad/ Freehouse, Afrikaandermarkt, Rotterdam 4 6 – lezing ‘Van rollator naar relatie’, Rotterdam Vakmanstad/Zorg, AWBZ/WMO en mantelzorg/vrijwilligerswerk, SoZaWE, afd. Strategie en beleid, met wethouder Jantien Kriens, Rotterdam.15 5 – bijdrage Talkshow ‘Geweldig Charlois’, korte films van (V)MBO leer-lingen over geweld, Theater Zuidplein, Rotterdam 17 4 – lezing ‘Gezellig, hè? Ambachtseconomie en vakmanschap’, HBA, ‘Week van het Ambacht’, Wilhelminapier, Rotterdam9 4 – lezing ‘Van rollator naar relatie’ Rotterdam RVS/Zorg, AWBZ/WMO en welzijnswerk, SoZaWe afd. Strategie en beleid, met wethouder Jantien Kriens, Rotterdam8 4 – ‘Brede school VO en het Jeugdkansenzonebeleid’, bijeenkomst St. De Meeuw, Wielewaal, Charlois, Rotterdam 1 4 – lezing ‘Dasein als design. Of: moet design de wereld redden?’, jaar-lezing Premsela Stichting, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam 17 3 – lezing ‘Skillcity’ voor Utrecht Manifest – ‘Hoograven Invites You’, met Alfredo Brillembourg en Hubert Klumpner, Utrecht10 3 – debat ‘Confetti gaat globoloco. Afrika vs. Afrikaanderwijk’, Confetti, RRKC, De Unie, Rotterdam4 3 – presentatie ‘Woorden als daden’ en presentatie Pact op Zuid Kaart 2009 tijdens werkconferentie Aandacht voor de Jeugd op Zuid ‘Van legenda naar agenda’, De Kuip Feyenoord, Rotterdam4 3 – lezing ‘Rotterdam RVS/Skillcity’, Masteropleiding City Development, EUR, Rotterdam3 3 – lezing ‘Vakmanstad en stedelijke vernieuwing’, voor kenniskring Urban Management & Area, HRO, Rotterdam23 2 – lezing ‘Geestdrift en de stad’, Wetenschapscafé, EUR, DikT, Rotterdam14 2 – lezing ‘Vakmanstad en Nieuw Cultureel Burgerschap’, Interart, Zaal de Unie, Rotterdam12 2 – voorzitter debat ‘Artistiek panel‘, Villa Zebra, Feijenoord, Rotterdam14 1 – gastcollege ‘Jongerenwerk en buitenruimte’, INHOLLAND, Rotterdam13 1 – presentatie ‘Het verhaal van de stad’, NSOB, Den Haag13 1 – workshop “Wel zijn of niet zijn. Dat is de vraag”, met frontoffice-teamWMO pilot IJsselmonde, i.sm. AEF en dgm. IJsselmonde, Rockanje

21

8 -

21

9w

oo

rden

als

dad

eno

pe

rati

on

ele

on

twik

ke

lin

gs

tra

jec

ten

2008UITWERKING SOCIAAL-CULTURELE EN ECO-SOCIALE DIMENSIES18 12 – interview/debat ‘Interculturaliteit en Vakmanstad ’ voor docenten-opleiding Willem de Kooning Academie, Het Gemaal, Rotterdam 16 12 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Zorg’, out of the Box bijeenkomst inrichting Zorgboulevard Maasstadziekenhuis, Estrade/Vestia, Rotterdam1 12 – masterclass ‘Skillcity en het buurtwerk’ Opzoomer Academie, Albedacollege, Rotterdam21 11/11 12 – Sessie advies groep rapportage ‘Identiteit en Burgerschap’, Tariq Ramadan, Rotterdam 21 11 – presentatie ‘Hoe rendeert sociaal kapitaal?’ tijdens plenaire werk-bijeenkomst ‘Pact op Zuid, De Zuiderlingen’, Katendrecht, Rotterdam12 11/9 12 – lezing ‘Veiligheid en grootstedelijke leefbaarheid’, leergang BRIM ‘Kennis van Rotterdam – een spiegel van de stad’, NSOB, Rotterdam4 11 – dankwoord ‘Woorden als daden’ bij uitreiking Laurenspenning door burgemeester Ivo Opstelten, Laurenskerk, Rotterdam22 10 – presentatie ‘Jong op Zuid’, installatie van de Jeugdraad Feijenoord, Feijenoord, deelgemeentekanoor, Rotterdam7 10 – lezing ‘Skillcity and Philosophy’, Radboud Universiteit, afd. Human Geography, Nijmegen.2 10 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, deelgemeenteraad-commissie IJsselmonde met Bram van Hemmen, IJsselmonde, Rotterdam30 9 – lezing ‘Vakmanstad/Skillcity opbouwen’, studiedag Opbouwwerk en herstructurering, SONOR, Noorden, Rotterdam27 9 – concept, presentatie en mede-organisatie Freerun Clinic ‘Tags, Tracks & traces’, voor Kijk op Zuid, Motorstraat, Rotterdam21 9 – lezing en debat ‘Eco3’ tijdens Seeds of Change, met Jan Rotmans, Chantal Gill’ard, Ruud Lubbers, Cinerama, Rotterdam18 6 – presentatie ‘Sportcultuur op Zuid’, spin-off Stadionpark, Feijenoord stadion, Rotterdam 16 9 – 1e presentatie sportcultuurnota Pact op Zuid, samen met Ans Stolk, Sportseminar Zuid, Larenkamp, Rotterdam4 9 – presentatie/interview ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ voor ‘Het Inspi-rerend vermogen van Rotterdam’, PWC/De Slinger, Arminiuskerk, Rotterdam3 9 – presentatie/commentaar ‘Visie Kop van Feijenoord’, met Riek Bakker en Arnold Reijndorp, Villa Zebra, Rotterdam18 6 – presentatie ‘Sportcultuur op Zuid’, spin-off Stadionpark, Feijenoord stadion, Rotterdam 21 5 – presentatie en debat ‘Rotterdam Vakmanstad. Kunnen we het maken? Nou en of!’ in ‘De stad als laboratorium’, i.s.m. NRC Handelsblad en RRKC, o.l.v. Bert van Meggelen, Hogeschool InHolland, Rotterdam23 4 – concept, co-coördinatie en presentatie, met Ans Stolk, op Manifes-ta tie De Slinger Rotterdam, Beursvloer + debat Maatschappelijke stages, Thema ‘Vakmanstad/Skillcity’ ism PWC, ING en AD/RD, Arminiuskerk, Rotterdam

22 4 – coreferaat ‘Hart van Zuid’, cultuurpijler Pact op Zuid, Theater Zuid-plein, Rotterdam15 4 – keylecture ‘De gezonde stad. Van Zorg naar Interesse’ voor GGD Rotterdam, managementretraite ‘Van Buiten naar Binnen’, Zwijndrecht12 4 – keylecture ‘Talk of the Town’, opening van de Maand van de Filosofie, thema De Stad, Universiteit van Tilburg, coreferenten Paul Frissen, Ad Verbrugge en Eric Bolle. Raadszaal Stadhuis, Tilburg9 4 – gastcollege ‘Bouwen: van stenen stapelen tot produceren van relaties’, voor vernieuwde wetenschapsleerlijn TU Delft, afd. Bouwkunde, Delft4 4 – lezing ‘Skillcity: een grootstedelijke reflectie. Of: Had maar een vak geleerd!’, Maand van de Filosofie, Boekhandel Donner, Rotterdam4 3 – gastcollege ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, Masteropleiding City Development, Erasmus Universiteit, Rotterdam4 3 – presentatie Integrale gebiedsontwikkeling Kop van Zuid In Expert meeting ‘Geaarde stad’, Concire, Restaurant Obba, Rotterdam28 2 – deelname Dialoogavond met jongeren en ouderen in kader van Kosmopolis Rotterdam, o.l.v. Theo Cornelissen, Kruiskade, Rotterdam7 2/3 4 – coreferaat Stadionpark Gebiedsontwikkeling: Spin off voor onder-wijs op Zuid voor Pact op Zuid, Feijenoordstadion, Rotterdam20 1 – interview ‘Rotterdam Vakmanstad /Fysieke Integriteit ’, BOS Radio 5

2007TOETSING STRATEGISCH CONCEPT EN INTRODUCTIE OP

BELEIDSNIVEAU

14 12 – ‘Ruimte voor jongeren’, concept, mede-organisatie en presentatie, Jongerengroepen op Zuid in opdracht van Kijk op Zuid, Van Zetten fabriek, Rotterdam26 11 – lezing ‘Het nieuwe woninkrijk. Over collectieve ruimte’, Studiedag Privaat initiatief voor publieke ruimte, Van der Leeuwkring, NAi, Rotterdam 21 11 – slotdebat ‘Onderzoek 2006-2008. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, i.s.m. AIR en Dennis Kaspori, Jeanne van Heeswijk, met Godfried Engbersen, Lucas Meijs, Wim Pak, Hans Elemans, Zaal De Unie, Rotterdam 7 11 – lezing ‘Hoe breed kan een school zich maken?’, inleiding bij opening tentoonstelling MFA, ‘Breed, breder, breedst. Brede scholen in Nederland’, Nationaal Onderwijsmuseum, Rotterdam 5 11 – lezing en debat ‘Vitale verbindingen: een betrokken buurt, een veilige buurt?’, De Rode Hoed, met Leo Wilde (commissaris van Politie Amsterdam-Amstelland en programmamanager `DIVERS Samenleven en Samenwerken`), Amsterdam 20 9 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ tijdens congres ‘Wijk-gericht werken’, NBC De Blokhoeve Nieuwegein, Utrecht14 9 – presentatie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity op de Partijdag van de PVDA Rotterdam. Coreferenten Dagmar Oudshoorn en Margriet Drijver, Rotterdam7 9 – publieke lezing ‘De ecosofische turn. Eco3: fysieke, sociale en mentale ecologie’, Openingsmanifest De Buitenkansel, met Ivo Opstelten, Arminius-2

20

- 2

21

wo

ord

en a

ls d

aden

op

era

tio

ne

le o

ntw

ikk

eli

ng

str

aje

cte

n

kerk, Rotterdam 13 5 – jury Indesem Ontwerpen Rotterdamse wijken MFA, TU Delft12 5 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ bij Münchhaussengroep, wethouders Kriens, Schrijer, Geluk, directeuren Woonbron, SoZaWe, Roteb, Bouwmanhuis, JOS en Pieter Winsemus, Solo, Afrikaanderwijk, Rotterdam 7 5 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’, voor deelgemeenteraad Feijenoord, Maashaven, Rotterdam 7 2 – presentatie en debat ‘Pompen en verzuipen! Tweegesprek over eco-politiek’ met Jeroen Timmermans, Filosofisch café, Arminiuskerk, Rotterdam26 1 – presentatie, ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, conferentie Gebieds-gericht werken Pact op Zuid, voor College van B & W Rotterdam, Art Hotel, Rotterdam18 1 – presentatie ‘Wetenschap en stadsontwikkeling in Rotterdam’ workshop voor Leiderschapsprogramma, team Gemeente Rotterdam, Tias Nimbas Business School,Tilburg

2006ORIËNTATIE GEBIEDSONTWIKKELING FYSIEK6 12 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’ in ArchitectuurCases. Rotterdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit : ‘Wie bouwt de stad op?’, met Jan Rath en Ko Blok, Zaal De Unie, Rotterdam18 12 – presentatie ‘Wat heet fysiek? ‘ in De Fierte van Bloemhof en Hillesluis, voor WBR, Breepleinkerk, Rotterdam18 12 – presentatie ‘Nieuwe collectiviteiten’ voor Van der Leeuwkring, ism. AIR, Rotterdam13 11 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’ masterclass account-managers VROM, iMaGe 2006, Concire Gebiedsontwikkeling, Rotterdam2 11 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’, Fellowmasterclass Gebieds-ontwikkeling Geoplan, Hotel New York, Rotterdam2 5 – workshop ‘Rotterdam Vakmanstad of: hoe nu verder?’, strategiebijeen-komst Koers & Visie, De Rabobankgroep, Blaak, Rotterdam

2004/2005FORMULERING CONCEPT18 12 – lezing ‘Kleurloos Rotterdam 2025’, presentatie voor JONG +, dienst dS+V, Delfshaven, Rotterdam12 9 – 1e presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad 2025’, met Dennis Kaspori, kwartaalbijeenkomst Koepelorganisatie woningcorporaties Rotterdam, Delfshaven, Rotterdam12 5 – Rotterdam Lezing 2004 ‘Kleurloos Rotterdam 2025? Werk in uitvoering’, met: José van Eijndhoven, Sadik Harchaoui en de Woorddansers. Bibliotheek-theater, Rotterdam

22

2 -

22

3w

oo

rden

als

dad

en

4.1 HET MODERNE DISCOURS EN ZIJN SLAGSCHADUW 4.1.1 MODERN IDENTITEITSDENKEN: OPPOSITIE ALS OPSTAP

NAAR EENHEID

A IDENTITEIT: UNIVERSEEL, OPPOSITIONEEL EN

EXCLUSIEF

B IDENTITIJD: BIOPOLITIEKE CONSTRUCTIE

C IDENTIFICATIE: TERREUR VAN DE NORM

4.1.2 EEN POSTMODERNE WERELD VAN VERSCHIL

A POSTMODERN VERZET TEGEN EEN EXCLUSIEVE NORM

B DIFFERENTIEDENKEN EN MULTICULTURALISME

4.1.3 POSTMODERNE PARADOXEN

A PARADOXEN VAN DE MODERNITEIT?

B ERVARINGSPARADOXEN: SCHAARSTE/OVERVLOED,

PRIVÉ/PUBLIEK, VRIJ/AFHANKELIJK

C DISCOURSPARADOXEN

D TACTISCHE INZET VAN PARADOXEN

4.2 ACHTER ONZE IDENTITEIT KOMEN: NETWERKEN 4.2.1 MICROPOLITIEK: NIET ONTSPANNEN, MAAR

SAMENSPANNEN

A NIET ONTKNOPEN: DOORKNOPEN!

B VOORBIJ HET VERSCHIL: HET TUSSEN ALS RELATIE

C REFLEXIEVE INTERESSE: INTERDISCIPLINAIR,

INTERCULTUREEL, INTERMEDIAAL, INTERRELIGIEUS,

INTERACTIEF

D ECOLOGISCHE INTERESSE: VAN DOUBLE BIND

NAAR DRIEVOUDIGE INTERESSE

4.2.2 MACROPOLITIEK: INTERKAPITALISME TUSSEN

VERZORGINGSSTAAT EN VRIJE MARKTSTAAT –

KAPITALISERING VAN HET INTER

A ZELFVERZEKERD LEVEN EN VICTIEM OVERLEVEN:

VERANTWOORDELIJK OF AANSPRAKELIJK?

B MACROPOLITIEKE BELANGSTELLING EN MICRO -

POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID

4.2.3 INTERESSE: MICROPOLITIEK SPREKEN EN HANDELEN

4.3 HEDENDAAGS VAKMANSCHAP: SKILL = WIL 4.3.1 ASPECTEN VAN HET VAKMANSCHAP

A CULTUREEL: AMBACHTELIJKHEID, KUNST-

NIJVERHEID, CREATIEVE INDUSTRIE

22

4 -

22

5w

oo

rden

als

dad

enre

fle

cti

e

B VAKMANSCHAP: MEESTER-GEZEL STRUCTUUR

– SOCIAAL KAPITAAL:

VAN OPLEIDINGSTRAJECT NAAR ARBEIDSMARKT

– SPORTIEF KAPITAAL:

NAAST CHILLEN VOORAL SKILLEN

– MATERIËLE REFLEXIVITEIT:

VAN MEESTER NAAR MEDIUM

– ECONOMISCHE WAARDE:

PROFESSIONALS EN MANAGERS

4.3.2 EDUCATIEVE TRAJECTEN

A MEESTER EN GEZELLEN, BACHELORS EN MASTERS

B COMPETENTIES EN SKILLS

C VAN LINEAIR NAAR CYCLISCH ZELFBEWUSTZIJN

4.3.3 VAKMANSCHAP ALS MENTALITEIT

A MATERIEEL BEWUSTZIJN: EEN ANDERE

VERSTANDHOUDING

B ECOSOFISCHE LEVENSKUNST

4.4 VAKMANSTAD ALS SCENARIO: WOORDEN ALS DADEN REALISEREN

22

6 -

22

7

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

Tussen 2005 en 2009 heeft Rotterdam Vakmanstad/Skillcity vele trajecten uitgerold. Waarom voor deze specifieke trajecten is gekozen is echter niet af te leiden uit de praktijk. Alleen maar problemen opsommen levert geen adequate aanpak op. Een probleem tot uitdaging verheffen mag dan als politiek retori-sche geste motiveren, maar dit gebaar verklaart niet waarom de uitdaging moet worden aangegaan. Daarvoor is tactische samenhang en operationele focus nodig. Deze ontstaan binnen een strategische visie die tevens de criteria levert om de positie en de aard van problemen te omschrijven. Aan deze visie kunnen vervolgens verschillende scenario’s worden ontleend als antwoord op beleids-vragen. Deze scenario’s geven aan hoe en waar de meerwaarde van coalities en coproducties – het sociale en het culturele kapitaal dat in samenwerkingsver-banden wordt vergaard – kan worden geherinvesteerd. Hoe rendeert dit ‘zachte’ kapitaal economisch? En wat levert het op voor de leefbaarheid van de buurt, omgerekend in fysieke termen? Leidt dit alles tot een kwalitatieve verbetering van het leven in de publieke ruimte? Om de deeltrajecten op scholen renderend op te kunnen schalen naar de buurt – zoals in Bloemhof – en door te kunnen knopen naar cultuur-economische trajecten – zoals ‘De Markt van morgen’ in de Afrikaanderwijk – tekent de strategische visie zich af tegen een politiek-fi-losofisch perspectief. Dit vormt de inspiratie voor RVS. De inhoudelijke uitvoe-ring van trajecten krijgt door zo’n perspectief de operationele focus, waardoor ze boven de status van geïsoleerde pilots worden uitgetild. Er is overigens niets mis met een pilot: buurtbewoners zijn gebaat bij een goed geëquipeerde speelplaats, iedere ondernemer in een wijk kan een impuls gebruiken en een school weet zich altijd gesteund door extra invalskrachten of een sportfaci-liteit. Maar als het hierbij blijft kan de pretentie van beleid niet waargemaakt worden. Het zijn dan slechts stoplappen. Zulke geïsoleerde ingrepen leveren niet de sociaaleconomische en sociaal-culturele meerwaarde op die Rotterdam Vakmanstad/Skillcity met haar coalities en coproducties beoogt. Politiek-filosofisch perspectief, strategische visie, tactische samenhang en operationele focus komen samen in de VIDI kernbegrippen: vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit. De keuze voor deze begrippen wordt ingegeven door en onderbouwd vanuit het politiek-filosofische perspec-tief waarvan de belangrijkste basisconcepten zijn: relatie, reflectie, verant-woordelijkheid en interesse. De keuze voor deze concepten komt voort uit een kritische herwaardering van het discours dat de afgelopen 200 jaar het Wes-terse denken en doen heeft bepaald: het ideeëngoed van de moderne tijd. RVS meent dat de basisaannames van dit verlichtingsdenken – met individuele autonomie en nationale identiteit als kernbegrippen – en de maatschappelijke praktijken die daardoor gereguleerd worden, in de loop van het modernise-ringsproces met zichzelf in tegenspraak zijn geraakt. Dit paradoxale besef heeft een postmoderne kritiek opgeleverd. De technologische rationali-teit komt onder druk te staan. Er worden vraagtekens bij de verworven vrijheid gezet. De consumptieverslaving komt in beeld. Ondanks deze verhelderende zelfbespiegeling blijft het verlichtingsdenken met zijn paradoxen intact. In de vorm van de postmoderne zelfreflectie werpt het moderne denken zijn slag-schaduw over de laatste decennia van de 20e eeuw. De paradoxale spanning

werkt door in wetenschappelijke opvattingen en de legitimaties die daaraan ontleend worden. Deze spreken elkaar namelijk vaak tegen. De tegenstrijdige opvattingen komen via beroepsopleidingen – doorgaans onopgemerkt – tus-sen de oren van toekomstige bestuurders, managers en professionals terecht. Doordat debatten over identiteit en zelfs de ervaring van identiteit doorspekt is met tegenspraken, komt de dagelijkse ervaring van werkelijkheid onder druk te staan.Deze paradoxale ervaringstructuur vraagt om een herijking van de modernis-tische basisaannames van individualiteit, autonomie, vrijheid en identiteit. Willen we daadwerkelijk ‘achter onze identiteit komen’ dan ligt het voor de hand naar de ontstaansgeschiedenis van deze concepten en ervaringen terug te keren. Zo’n herijking leidt op micropolitiek vlak – de netwerken van het al-ledaagse leven – tot een inzicht in het primaire belang van relaties voor de vor-ming van onze identiteit. Op macropolitiek vlak – de politiek-economische infrastructuur – dient zich een overkoepelende paradox aan: die tussen het ver-zorgingsstaatdenken en het (neo)liberale vrije marktdenken. Binnen de huidige politiek-economische setting heeft moderne vrijheidsopvatting gaandeweg een paradoxale kwaliteit gekregen: deels omdat vrijheid nagenoeg samenvalt met ons mediagebruik waaraan we onze reflectieve vermogens uitbesteed heb-ben, deels omdat vrijheid in een zelfverzekerd leven geherdefinieerd wordt in termen zoals aansprakelijkheid. Daardoor is het begrip verantwoordelijkheid, cruciaal voor autonoom handelen, uitgehold. Een herijking van verantwoor-delijkheid tegen de achtergrond van de eerste twee basisconcepten – relatie en reflectie – leidt voor RVS ten slotte tot een micropolitieke en macropolitieke herwaardering van het concept interesse.

Cultuurhistorisch wordt het begin van de moderniteit, afhankelijk van gelegde accenten – politiek, technologisch, filosofisch – óf in de 16e eeuw gesitueerd óf aan het eind van de 17e eeuw. In het eerste geval zijn de bekrachtiging en uitvoering van de staatssoevereiniteit en het uitkristalliseren van een op expe-rimenten geënte wetenschap doorslaggevend, in het laatste geval de politieke revoluties in Amerika en Frankrijk in samenhang met de Industriële Revolutie. In ieder geval is het einde van de 18e eeuw politiek-filosofisch het moment su-prème van het Verlichtingsdenken. In het werk van de Duitse filosoof Immanuel Kant staat het autonome, zelfbewuste, rationeel wikkend en wegende individu centraal. Het moderniseringsproces ontvouwt zich rond de mondige burger als politiek ingebed individu. Vandaaruit ontwikkelt dit proces zich als een samen-hangend geheel van denksystemen en maatschappelijke praktijken waarin drie tendensen elkaar versterken: de rationalisering van arbeidsprocessen, de democratisering van het politieke systeem en de cultuurpolitieke emancipatie van burgers. Het moderne denken is een verzamelterm voor de westerse zienswijze op de mens en de wereld. Het pretendeert dé waarheid over dé mens en dé wereld te vatten. Het legitimeert zich vanuit zichzelf als een universeel vertoog: als individuen vanuit hun zelfbewustzijn over zichzelf nadenken beantwoorden zij aan een mensbeeld dat voor iedereen geldt, ongeacht waar deze zich op aarde 2

28

- 2

29

wo

ord

en a

ls d

aden

refl

ec

tie

bevindt. Door de politiek-economische hegemonie van Europa kon deze uni-versele pretentie wereldwijd kracht worden bijgezet. De naam voor de huidige politiek-economische en sociaal-culturele fase is globalisering. Ook al heeft de universele pretentie van het moderne discours na de dekolonialisatie aan zeggingskracht ingeboet, door complexe post-koloniale en neo-imperiale door-werkingen heeft het nog steeds greep op ons 21e-eeuwse denken en doen. RVS ent haar probleemanalyse op een kritische herwaardering van het moder-ne gedachtegoed binnen de huidige globalisering. RVS benadrukt het primaire belang van relaties en netwerken als basis van autonomie en identiteit. Om deze verbinding transparant te maken combineert ze bestaande concepten zoals in intermedialiteit en interculturaliteit. Ogenschijnlijk achterhaalde concepten, zoals ecologie, worden geherwaardeerd, juist omdat hierin de on-derlinge verbondenheid en cyclische wederkerigheid beter tot uitdrukking komt dan in de term duurzaamheid die immers lineariteit suggereert. Deze herwaardering spitst zich toe op het verschijnsel vakmanschap, de crux van de RVS visie. De recente aandacht ervoor laat zich op verschillende manieren ver-klaren: cultureel, economisch en educatief. In tegenstelling tot wat veelal gedacht wordt, kan vakmanschap in een kenniseconomie en informatiesamen-leving een wezenlijke bijdrage leveren om de overspannen verhouding tussen professionals en managers te transformeren. Voor alles wordt vakman-schap hier als een ‘verstandhouding’ en een mentaliteit gepresenteerd waarin kwaliteitsbesef, wederkerigheid, verantwoordelijkheid en interesse tot hun recht komen. Wat vakmanschap als VIDI kernbegrip in samenhang met de andere drie kernbegrippen voor de strategische visie, de tactische samenhang en een operationele focus betekent, wordt duidelijk zodra het wordt verwoord als een van de vele scenario’s waarmee de grootstedelijke problematiek kan worden aangepakt.RVS situeert haar analyse op breuklijnen van het moderne denken, precies daar waar dit denken ongeloofwaardig wordt en zich in paradoxen verstrikt. Het fun -dament onder de monumentale moderniteit begint in de loop van de jaren zestig grote scheuren te vertonen. Eind jaren tachtig is er sprake van een kloof. Na 2000 beginnen de zijwanden van deze kloof onder hevig geraas in te storten, even spec taculair als de ijsbergmassieven op de Noordpool die bezwijken door de opwarming van de aarde. De herstelwerkzaamheden zijn inmiddels in volle gang. De drie kritische drempels waarachter deze breuken zich vergroten zijn con-creet aan de opkomst en ondergang van grote bankconcerns af te lezen. De levensloop van een bank als ABN Amro is instructief. In 1964 internationali-seert het Nederlandse bedrijfsleven en leiden fusies van de in de 19e eeuw door Willem I opgerichte Nederlandsche Handelmaatschappij en de Twentsche Bank tot de oprichting van de ABN. De Rotterdamsche Bank en Amsterdamsche Bank vormen samen de Amro. In 1990, door de expanderende globalisering tot schaalvergroting gedwongen, fuseren beide banken in een poging door opscha-ling de kloof te overbruggen. Hun uiteenlopende bedrijfsculturen – ABN gede-gen Nederlands in kostuum, snelle Amro jongens, losser in het maatpak – staan een soepele versmelting in de weg. In augustus 2007 wordt De Bank, vlak na het uitbreken van de kredietcrisis, door haar aandeelhouders aan de hoogste

bieders – de Royal Bank of Scotland, Fortis en de Spaanse Banco Santander – verkocht en uit elkaar gescheurd. Als door de kredietcrisis Fortis ook in de problemen komt, neemt de staat dit deel over als de staatsbank ABN Amro Nederland. Rijkman Groenink, de laatste bestuursvoorzitter van ABN Amro, “is druk in de weer om een beleggingsmaatschappij voor alternatieve energie neer te zetten” . Dat heeft alles met kapitaal en niets met alternatieve energie te maken, laat staan met een ander mens- en wereldbeeld.

4.1 - Het moderne d iscours en z i jn s lagschaduw Dat de kredietcrisis een bedrijfsongeval wordt genoemd suggereert dat er in de perceptie van politici en bankiers nauwelijks iets is veranderd. Iedereen is wel geschrokken. Echter, volhouden dat een wereldeconomie, die de kloof tussen arm en rijk alleen maar vergroot, gebaat is bij groteske kapitaalspeculaties is inmiddels even ongeloofwaardig als het beloningsysteem dat eraan vastzit. Dat dit systeem zich nog kan handhaven is het gevolg van de immense verstrenge-ling van politieke, economische en wetenschappelijke belangen. Het dankt zijn voortbestaan aan gepatenteerde kennismonopolies en wederzijdse afhankelijk-heid in corporatieve netwerken van overheidsorganen en bancair-assurantieve concerns die deze netwerken soepel laten lopen. Misschien dat het herstel van onderling vertrouwen tussen banken gebaat is bij virtuele miljardeninjecties. Zolang dit vertrouwen echter niet doorwerkt op de werkvloer bij ondernemers en professionals, goed lopende zaken failliet gaan omdat ze hun krediet niet verlengd krijgen en goede vaklieden ontslagen worden, blijft dit herstel uit. Misschien moet er eerst iets anders herstellen: een doodziek mens- en wereld-beeld. De afgelopen decennia zijn er allerlei cultuurkritische studies in psychopatho-logische termen over de aard van deze ziekte verschenen. Psychopathologisch betekent dan zoveel als niet werkbaar met anderen samenleven. Met een psy-chotische patiënt of een autist is het moeilijk communiceren. Neurotici zijn nog wel benaderbaar, maar zijn fobisch gefixeerd. Veel alledaags gedrag vertoont dit soort trekjes. In ieder geval zien psychologen en psychiaters in een wereld die zich tienmaal in de rondte werkt, overal ADHD. In een wereld die zich on-gans consumeert zijn anorexia en obesitas alledaagse verschijnselen. Volgens cultuurcritici gaat onze samenleving gebukt onder een ‘depressie epidemie’ of is deze vanuit hypochondrie in een onpeilbaar diepe verveling verzonken, wat de neurotische zucht naar verstrooiing en entertainment verklaart. Door het najagen van genot en comfort is ze hyperneurotisch. In haar hyperindividualis-me vertoont ze soms autistische trekken. Op de rand van neurose en psychose balancerend worden onze shopping malls bevolkt door borderliners. Door me-diareflectie slaat dit om in ziekelijk narcisme. De ontembare behoefte iedere autoriteit te ontmaskeren maakt onze maatschappij hysterisch. Deze hysterie kan in bepaalde periodes zo hyperreflexief worden dat het naar zelfdestruc-tieve paranoia neigt. Zo kent ieder tijdvak zijn eigen psychopathologie. Ondanks de ontdekking van de neurofysiologische en genetische achtergrond van schizofrenie werpen de 2

30

- 2

31

wo

ord

en a

ls d

aden

refl

ec

tie

schizoïde symptomen cultuurkritisch nog het meest verhelderend licht op onze wereld. We leven meerdere identiteiten. Nadat we erachter zijn gekomen dat identiteiten constructies zijn die een beperkte houdbaarheidsdatum hebben wanneer je ze uit hun afgeschermde broedkast haalt, hebben we geprobeerd deze veelheid in de multiculturele samenleving maatschappelijk gestalte te geven. Is de multiculturele samenleving teloor gegaan aan de ontkenning van deze schizofrenie? Zijn we ons deze fragmentatie pas echt gaan realiseren toen we in cyberspace met identiteiten konden gaan jongleren?De universele draagkracht van moderne concepten – identiteit, vrijheid, auto-nomie, individu – wordt door de kritische analyses van een ziek mensbeeld van binnenuit ondergraven. Het moderne mens- en wereldbeeld dat onze waarhe-den schraagt heeft net als mensen behoefte aan anamnese. Als de persoonlijke geschiedenis ervan wordt geschreven blijkt dat zijn vermeende neutraliteit en objectiviteit het resultaat is van een machtsstrijd en van machtconsolidatie. Het mensbeeld ontleent zijn universaliteit aan het feit dat de menselijke, al te menselijke trekken van deze machtsstrijd op den duur uit beeld verdwijnen, net zoals de onhebbelijkheden van nationale helden in het schitterende licht van hun nationale aura verbleken. Daarna schitteren en stralen deze iconen generatie na generatie als universele waarheden aan het wetenschappelijk firmament. RVS propageert een mensbeeld dat zichzelf deze universaliteit ontzegt. Verantwoordelijk en integer vakmanschap komt niet uit de hemel vallen. Het mensbeeld van de vakman of vakvrouw ligt ingebed in specifieke politieke en economische machtsverhoudingen. Het is geen essentie die voor altijd overal voor iedereen geldt. Vakmanschap vertegenwoordigt een waarde binnen concrete menselijke verhoudingen. Als cruciale waarde van een gestileerde leefwijze of levensstijl is het in het huidige tijdsgewricht meer dan gewenst. Het begrip vervult een kritische rol in politiek-economische debatten. Op een praktisch niveau komt het tegemoet aan een grote maatschappelijke behoefte, omdat het zicht biedt op een solidaire, relationele arbeidsstructuur, gevoed door een substantieel kwaliteitsbesef en gericht op culturele waardevastheid. Dat het om meer gaat dan een RVS gedachte mag blijken uit de hernieuwde belangstelling ervoor. Vakmanschap mag zich op dit moment in een brede be-langstelling verheugen: wetenschappelijk, educatief, economisch, waardetheo-retisch, ethisch, politiek. Niet alleen in onderwijs, kunst en wetenschap gaan stemmen op om het weer op de kaart te zetten, ook op managementniveau en zelfs bij grote onderne-mingen klinken enthousiaste geluiden op. Oud-KLM topman Donald Kalff die zich in recente publicaties tegen het Angelsaksische model met zijn opper-machtige aandeelhouderschap keert, eindigt een recent interview in Trouw met de volgende uitspraak: “We moeten weer uitgaan van de oude ambachtsman die voldoening put uit het feit dat hij wat hij doet, goed doet” . Dit lijkt een obligate opmerking uit de mond van een oud-KLM topman. Misschien is het een sluwe oproep aan angstige werknemers om zich vooral niet te verzetten tegen robuuste afslankmaatregelen. Of een waarschuwing om zich niet met politiek te bemoeien – schoenmaker, blijf bij je leest! Er kan achter deze haast terloop-

se opmerking echter ook een ander mensbeeld en zelfs een ander wereldbeeld schuilgaan.

4.1.1 - Modern identiteitsdenken: opposit ie a ls opstap naar eenheid De eerste stap om daar achter te komen vergt een verheldering van het mens-beeld en wereldbeeld in het moderne denken. Wat houden deze precies in? Hoe verhelderen ze als concepten de praktijk van alledag? Wanneer spelen ze een rol in debatten? Bieden ze praktische handvatten voor interventies? Als men-sen een gezamenlijk mensbeeld delen gaat het om veel meer dan een spiegel die ze elkaar voor houden. Het is ook een belichaamde ervaringsstructuur. Men-sen kunnen elkaars argumenten aanvoelen en zich inleven in anderen omdat ze een mensbeeld delen. Dit zorgt ervoor dat zij met elkaar blijven praten en op een basaal niveau overeenstemming bereiken zonder dat alles voortdurend uitgekauwd hoeft te worden. Door een medegedeeld mens- en wereldbeeld herkennen mensen zich in elkaar, ze identificeren zich met elkaar en kunnen zich daardoor in elkaar spiegelen. Als het begrip identiteit hier van toepassing is dan uitsluitend omdat het om een dynamische wisselwerking en niet om een gefixeerde eindtoestand gaat.

A - identiteit: universeel, oppositioneel en exclusief Identiteit als gefixeerde eindtoestand is letterlijk exclusief. Een groep sluit zich in zichzelf in door het aannemen van een identiteit. De uitsluiting van andere groepen is daarmee gegeven. Voor zo´n uitsluiting zijn vele redenen. Bij dieren wordt groepsgedrag evolutionair ‘gemotiveerd’ door overlevingsdrang en bescherming van de soort. Bij individuen kunnen het veel ´lichtere´ overwe-gingen zijn, zoals gezamenlijke hobby’s. Duivenfokkers hebben een identiteit. Zodra het criterium ras of volk wordt, wordt het problematischer. Zeker als er druk op zo’n groep komt te staan omdat aan bepaalde levensvoorwaarden niet wordt voldaan. Maar hoe dan ook, er is altijd sprake van een afbakening, van het trekken van grenzen. Wat buiten die grenzen valt, hoort er niet bij. De recen-telijk opbloeiende populistische partijpolitiek past dit principe rigoureus toe. Polariseren is een extreme vorm van opponeren, opponeren is afbakenen. Er bestaat een risico dat zulke extreme ‘identaire’ groepen afhaken en het gesprek afbreken: sommigen lopen de Kamer uit, anderen, zoals Japanse adolescenten, sluiten zich jarenlang in hun kamer op.Oppositie en exclusiviteit zijn al millennialang kenmerken van het westerse denken. Dit heeft zijn wortels in de westerse metafysica van enkele eeuwen voor de jaartelling en werkt daarna eeuwenlang in legitimatievertogen door: in de theologie, wetenschap, politiek en in het beleid. Eeuwenlang duiken maat-gevende tegenstellingen in de filosofie en de wetenschap op. Zo wordt het Zijn tegenover het Worden geplaatst, echt tegenover illusie, het Goede strijdt met het kwade, de leugen steekt de Waarheid naar de kroon en het Schone kijkt neer op het lelijke. Grote denkers danken aan deze oppositionele denktrant hun on-sterfelijke roem. Geen betere propagandist dan een fervent tegenstander. Bij de 17e-eeuwse filosoof René Descartes worden lichaam en geest uit elkaar ge-2

32

- 2

33

wo

ord

en a

ls d

aden

refl

ec

tie

trokken. Het hart blijkt een pomp, de ziel vervluchtigt, de geest trekt zich terug in het zelfbewustzijn en het materiële lichaam strekt zich passief uit in tijd en ruimte. Voor de 18e-eeuwse filosoof Immanuel Kant valt en staat de productie van kennis met de subject-object oppositie: in hetzelfde mentale gebaar waarin dat ding daar (het object) gepositioneerd, herkend en gekend wordt, word ik hier als kennend subject erkend. Dit subject krijgt substantie, samenhang en toekomst doordat het met anderen zijn waarheden deelt. Bij Kant wordt het li-chaam een fysieke performance dat door uiterlijke krachten wordt aangedreven (heteronoom), terwijl de geest een verinnerlijkt verhaal wordt dat zichzelf van binnenuit vertelt en motiveert (autonoom). Zo staan onze leerprocessen bol van opposities. Een simpel associatiespel-letje volstaat om te laten zien hoe diep dit mechanisme is ingesleten. Negen van de tien mensen associëren ‘denken’ als in een reflex met ‘doen’. Zoals ‘doen’ bij ‘denken’ oppopt, zo triggert ‘theorie’ onmiddellijk ‘praktijk’. Het is haast niet te vermijden. De opponerende reflex stuurt ons reflexieve vermogen. In robuust Rotterdams zijn doen en praktijk de norm (positief) en zijn denken en theorie iets voor watjes (negatief): ‘geen woorden maar daden’. Rotterdam-mers wordt aangeraden ‘niet te lullen maar te poetsen’. Met deze sympathieke dooddoeners wordt iedere dappere poging tot reflectie – tot voordenken, door-denken en nadenken – in de kiem gesmoord. Let wel, het gaat om meer dan een leuk woordenspelletje. Hoe slagvaardig deze stoere slogans ook uit de mon-den van beleidsmakers mogen klinken, ze zijn even gedateerd als de fameuze opgestroopte mouwen. De slogans zijn achterhaald door de snelheid en de complexiteit van onze hedendaagse interacties. Toch zouden beleidsmakers meer dan andere beroepsgroepen moeten beseffen dat visie en strategie den-kend doen en daadkrachtig denken vereisen. Het voortdurend benadrukken van de oppositie tussen woorden en daden of die tussen theorie en praktijk mag dan politiek-retorisch werken, uiteindelijk maakt de politicus of beleidsmaker die daadkrachtig bij zijn superieuren wil overkomen zich schuldig aan wat in de filosofie een ‘performatieve tegenspraak’ heet: al sprekend het belang van spreken kleineren. Maar het blijft een klus. Op jonge leeftijd wordt het kinderen al met Dik Bruna boekjes ingepompt. Om te snappen wat zwart is, toon je wit, om te weten wat ‘laag’ is zet je ‘hoog’ in, dik verwijst naar dun. En zo definiëren we later arm door rijk, schaarste door overvloed, knecht door meester en afhankelijkheid door vrijheid. Door in opposities te denken en vervolgens een van de twee posi-ties te ontkennen halen we ons gelijk. We identificeren onszelf op exclusieve en negatieve wijze door te opponeren en uit te sluiten. Maar is daar dan iets mis mee? Op zich zijn opposities instructief. Ze brengen orde in de chaos. Maar ze reduceren ook de enorme diversiteit van de werkelijkheid tot een beperkt aantal unieke relaties, waarin bovendien een van de twee termen altijd maatgevend is. Daar wringt de schoen. De maatstaf voor de werkelijkheid die allerlei complexe verbindingen kent – een gebeurtenis is vaak de uitkomst van veel meer dan één oorzaak – wordt uiteindelijk iets dat echt is, waar is, goed is, mooi is en dat alles wordt door een rationele geest bepaald. Alle tegenovergestelde posi-ties delven het onderspit. Aan de negatieve term ontbreekt te enen male een

positieve kwaliteit of erger, het bestaat als negatief niet zonder de ander: iets is onecht, onwaar, kwaad, lelijk, louter materie die vergaat. Het hele scala aan verschillen en nuances dat tussen beide posities ligt, verdwijnt uit beeld. Ook al mag in het opponeren en uitsluiten alles een stuk overzichtelijker wor-den, de kansen die al die nuances bieden om er een andere omgang mee vorm te geven blijven onbenut en verdwijnen geleidelijk aan uit beeld. Er blijft een hoogst armetierige, dunne en smalle werkelijkheid over. De positieve termen doen ook aan nepotisme: de een roept altijd de ander als nevenkwaliteit op. Iets wat blank is zal ook wel beschaafd en slim zijn. Natuurlijk hebben blanken dit met de komst van president Obama achter zich gelaten, maar diep in hun perceptie blijven de exclusieve en nepotistische kwelduivels van het moderne denken zich aan hen opdringen. Dit werkt zo onbewust doordat deze reflex moeilijk vast te grijpen is. Dit soort verleidelijke reducties komen in tijden van nood weer op als compensatiemechanisme om het hoofd boven water te houden. Opposities zijn al te vaak opstapjes naar een verborgen, verloren of nog te verkrijgen eenheidservaring. Aan het einde van de horizon ligt de pot met goud. Die is door de westerse metafysica gekenschetst als het Ene, door de theologie geïdentificeerd als God, in de wetenschap tot de laatste grond der dingen ver-klaard en in de moderne politieke logica als de utopische eindtoestand van het goede samenleven geëxtrapoleerd. Zo’n eenheid kan een zegen en een vloek zijn. Totalitaire politiek die door het vrije Westen te vuur en te zwaard bevoch-ten is, is slechts de extreme perversiteit van dit reductieve denken: ben je niet voor ons, dan ben je tegen ons. Wat niet aan de maatstaven van onze identiteit voldoet wordt uitgesloten, opgesloten en eventueel massaal vernietigd. In opvoeding, onderwijs, wetenschap en politiek worden al eeuwenlang be-paalde inzichten als waar en andere als volstrekt onzinnig overgedragen. In de kunst heeft schoonheid eeuwenlang herkenbare en reproduceerbare kwaliteiten gehad. De moraal is daarin nog strikter, alleen gaat het dan niet om waar of mooi, maar om goed. Die drie zaken schoven ooit naadloos in elkaar: waar is mooi is goed. En het is waar: schoonheid is een goede zaak. Maar soms iets te cosmetisch of met teveel manipulatieve overtuigingskracht behept. En zo zijn waarheden als een koe in hun vanzelfsprekendheid en evidentie voortgekomen uit een lange strijd die vele generaties overspant. Deze strijd wordt op den duur aan het zicht onttrokken. Het vermijden van contact met andere culturen is hiervoor een uiterst probaat middel. Zulke waarheden betwisten staat gelijk met het uitdagen van de kosmos of het verzoeken van de goden. Toch ontstaan en vergaan de kennisvelden waarin ze opkomen. Massamedia hebben in het Westen een grote rol gespeeld in het relativeren van vermeend universele waarheden. Dat geldt ook voor ethische en esthetische inzichten. Op den duur gaan wetenschappelijke waarheden ook op de fles. Al eeuwen terug snapten we dat de wereld niet langer plat was en nog veel eerder hadden we door dat en-thousiasme geen gemoedstoestand is die ontstaat als een god (theios) in (en) ons afdaalt. Sinds kort is de laatste bouwsteen van het heelal geen atoom meer. Dit beeld heeft het identiteitsdenken altijd aangegrepen om het individu te kwalificeren: het in-dividu is een maatschappelijk atoom, iets 2

34

- 2

35

wo

ord

en a

ls d

aden

refl

ec

tie

dat geen (a) deel (tomos) heeft, een niet verder deelbare eenheid, een niet (in) deelbaar (dividu zoals in dividend, winstdeling) wezen. Daarmee sloot de mens zich in zichzelf op. Het sluitstuk van menig mislukte communicatie is het simpele zinnetje: ja, jammer, maar zo ben ik nu eenmaal.Ondertussen is het atoom verleden tijd. Tegenwoordig zijn er golfaspecten en deeltjesaspecten, er is antimaterie en we spreken snaartheoretisch over het heelal. Door de eeuwen heen hebben grondwaarheden elkaar afgelost. Zo’n ‘format’ of ervarings‘grid’, zo’n funderend kennisveld wordt door wetenschap-pers, afhankelijk van hun invalshoek, steeds anders benoemd. Sommigen noe-men het een mens- en wereldbeeld, anderen een paradigma. Het is een lange weg van zo’n paradigma naar dagelijks beleid. Toch krijgen redeneringen en argumenten die beleid rationeel onderbouwen samenhang en worden ze geloof-waardig, juist door hun paradigmatische inbedding. Een paradigma structureert een met tijdgenoten gedeeld Groot Verhaal dat denken èn doen millennialang beheerst. Zo weerhoudt de overtuiging dat de aarde plat is, velen tot ver in de 15e eeuw ervan om de kust uit het oog te verliezen. Het gevaar bestaat immers dat je, te ver afgedwaald, van de aarde afvalt. Waarnemende zeelieden en reke-nende wetenschappers wisten wel beter. Maar dat het grote water uiteindelijk toch wordt overgestoken – we hebben daaraan het huidige Amerika te danken – was meer geluk dan wijsheid. Het gevolg is dat de inheemse volkeren van Amerika indianen heten, ook al wonen ze niet in het India dat Columbus door het volgen van de kustlijn hoopte te bereiken. Een paradigma kan dus heel concrete gevolgen hebben. Het heersende para-digma zit niet alleen in het hoofd van mensen, maar ook in hun lijf en in hun ogen. Een paradigma stuurt handen en voeten en formateert de blik op de wereld, op de anderen en op onszelf zoals een goed geslepen bril. We zíén de dingen nu eenmaal zo. Verschillende groepen in een samenleving kunnen een ander montuur kiezen en de focus wat bijstellen, maar het slijpen van lenzen is altijd een secuur en langdurig werkje waar velen aan bijdragen. Soms kijken we terug in de tijd en zien we, staand in een nieuw paradigma, ineens andere samenhangen. Op de vraag wat rond 1900 het grootste moslim-land ter wereld was, zijn vele antwoorden denkbaar, maar ‘Nederland’ zal daar niet bij zitten. Ook de meer belezen lezers onder ons die weten dat Indonesië al heel lang het grootste moslimland ter wereld is, zullen niet direct een link met Nederland leggen. Toch was Indonesië voor 1949, het jaar van haar onafhanke-lijkheid, ‘onze’ kolonie en behoorde ze als zodanig tot het Koninkrijk der Neder-landen. De toenmalige blik liet de kwalificatie ‘grootste moslimland ter wereld’ echter niet toe, omdat deze religie in het heersende paradigma geen issue was. Wat in een terugblik zo klaar als een klontje is, was toen nog geen deel van de ervaringsstructuur en de perceptie van Nederlanders.

De diep in een cultuur en tijd verzonken dynamiek tussen blikken, woorden en daden noemen filosofen ‘discours’. Tegenwoordig valt de term regelmatig in beleidsstukken en debatten. Het stamt uit de jaren zestig en duikt op in werk van de filosofen Jürgen Habermas en Michel Foucault. Letterlijk betekent discours: uiteen (dis) lopen (currere). Deze beweging zit ook in coureur, cours,

parcours (door-gaan), cursus en excursie (naar buiten [ex] gaan). Technisch duidt discours op het heen en weer gaan of het circuleren van waarheids-claims, op de uiteen (dis) zetting van inzichten. Als iemand loopt te ‘dissen’ zet hij zich tegen een ander af en toont hij geen respect maar disrespect. Een dis-cours maakt het juist mogelijk dat gesprekspartners in de strijdvaardige uiteenzetting van hun inzichten elkaar blijven begrijpen en eenmaal overtuigd tot samenwerking kunnen komen. Discours wordt vertaald als ‘vertoog’. Het is dat wat in debatten ongezegd blijft maar toch met anderen en aan anderen medegedeeld wordt: stilzwijgend onderschreven uitgangspunten, waarheden als een koe. Zo’n vertoog is het impliciete zelfbegrip van een cultuur. Het geeft in een bepaalde periode een be-tekenisvolle samenhang aan uitspraken van mensen. Zij ervaren deze als waar. Een vertoog is echter geen betoog. Afzonderlijke betogen zijn wetenschappe-lijk van aard, cultureel, sportief, juridisch, religieus, politiek of beleidsmatig. Al deze betogen kunnen onderling communiceren omdat ze basisconcepten van een omvattend vertoog zijn dat alle sprekers delen. Ondanks zijn immense reikwijdte is een discours geen amorf verschijnsel. Het is een geschaald fenomeen. Het maakt debatten en problemen op aller-lei niveaus bespreekbaar: van wereldmarkt tot buurtwinkel, van Brussel tot Bloemhof, van Delfshaven tot Den Haag. Vaak gebeurt dat via opposities, met alle simplificeringen van dien: goed/slecht, rijk/arm, autochtoon/allochtoon. De toon en bewoordingen bij buurtbewoners mogen dan verschillen van die van Haagse politici en in Den Haag lijkt door populistische polarisering de kloof tussen partijen soms onoverbrugbaar, toch worden deze mengvormen van politieke positionering, populistische persiflage en proletarische prietpraat door hetzelfde mens- en wereldbeeld geschraagd. Idealiter is dat het auto-noom handelende individu dat in een geglobaliseerde wereld grondwettelijk beschermd voor zijn mening mag uitkomen. Dit vrije individu is het discursieve grondconcept van de moderniteit.

B - identitijd: biopolitieke constructie Er klinken in gesprekken en debatten altijd afwijkende stemmen op. Of deze dissensus binnen de consensus gehoord en gehonoreerd wordt hangt ervan af of ze als betekenisvolle bijdragen aan debatten worden ervaren. Dat bete-kent simpelweg dat ze moeten aansluiten bij het heersende vertoog. Dat geldt niet alleen voor uitspraken, ook gedragingen worden pas geaccepteerd als ze ‘normaal’ zijn, als ze in overeenstemming zijn met de heersende normen en waarden. Als een advocaat niet voor de rechter opstaat als deze de rechtszaal betreedt, heeft de advocaat een groot probleem. Dit alleen al wijst erop dat machtsaanspraken in uitspraken en gedragingen doorwerken. Waarheid is macht. Kennis is macht. Niet alleen als je het hebt, maar ook als je je ermee identificeert of je je er aan onttrekt. Een waarheids-claim verbergt altijd een machtsstrijd. Eenmaal verzonken in een cultuur worden de machtsverhoudingen die in waarheden verdisconteerd zijn onzicht-baar. Waarheid is het recht van de overwinnaar. Discours maakt waarheden vanzelfsprekend. Zodra ze echter nietszeggend worden en mensen, twijfelend 2

36

- 2

37

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

aan zo’n waarheid, op zoek gaan naar de context waarin deze en door wie deze wordt gebruikt, komt de geïnvesteerde macht weer in beeld. Enkele simpele voorbeelden uit een ver verleden: ooit dachten mensen dat de god Donar in zijn woede zijn hamer door de hemel slingerde. Hier op aarde onweerde en blik-semde het. Ooit was de aarde plat. Hysterie werd nog slechts een eeuw terug gezien als een exclusieve vrouwenziekte omdat het op een wandelende baar-moeder (hustera) wees die op zoek is naar een kind. Hoe dichter we bij onze eigen waarheden komen, hoe moeilijker zo’n relativering is. Maar zoals Donar, de platte aarde en exclusief vrouwelijke hysterie allemaal gedateerde weetjes zijn, zo blijkt wellicht over tig-jaar dat wat we nu nog een waarheid als een koe vinden een lachwekkend naïeve mening was.De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) analyseert discours met het oog op de wisselwerkingen tussen kennis en macht. Hij publiceert dit onder-zoek in 1966. Daarmee zet hij waarheden die in het dan heersende, moderne discours nog vanzelfsprekend zijn op losse schroeven. Het is een turbulente tijd. Foucault historiseert terugkijkend het moderne discours. Discursieve ken-nis bestrijkt bij hem een omvangrijk spectrum. Het kunnen wetenschappelijke waarheden of religieuze dogma’s zijn, maar ook technische inzichten of gewoon alledaagse weetjes: morgenrood water in de sloot. Als ze maar door iedereen als betekenisvol en waar ervaren worden. Foucault spreekt liever over ‘weten’ (savoir) dan over kennis (connaissance). De Westerse wereld zou in de laatste 600 jaar een drietal grote discoursslagen hebben gemaakt: van de uitloop van de Middeleeuwen naar de Renaissance via de ‘klassieke’ periode van de 17e en 18e eeuw naar de moderne periode die aan het eind van de 18e eeuw begint en doorloopt tot aan de Tweede Wereldoorlog. Zoals gezegd schrijft hij zijn boek in de jaren zestig. In die tijd gebeurt er in onze cultuur blijkbaar iets dat voor hem ruimte schept om vanuit een kritische distantie – terugkijkend – deze indeling op grond van wetenschappelijk filosofisch onderzoek te maken. Foucault staat op een breuklijn.Concreet houdt zijn onderzoek in dat hij zich jarenlang drie slagen in de rondte leest. Als een filosofische archeoloog diept hij uit archieven brokstukken op van 16e-eeuwse betogen, 17e-eeuwse traktaten, enz. om de kennisstructuur van die periodes in kaart te brengen. Eerst toonaangevend wetenschappelijk materiaal op drie specifieke kennisgebieden: taal, leven en arbeid. Gaandeweg ook allerlei geschriften die het niet hebben gehaald, maar die als weerbarstige tegen-discoursen in een cultuur óf ten onder zijn gegaan óf al dan niet subver-sief zijn blijven doorwoekeren. Zo blijven de ideeën over vakmanschap die in de loop van de moderniteit in diskrediet raken via de kunstnijverheid, architec-tuur en design ‘doorwoekeren’. De vakman geniet in het industriële tijdperk weinig aanzien: iemand kent altijd wel een klusjesman of een ‘mannetje’. Het is dit marginale discours dat in Rotterdam Vakmanstad/Skillcity – maar, zo zal blijken, niet alleen daar – wordt hernomen en geactualiseerd.Foucault laat zien dat veel van onze huidige inzichten over politiek en economie ongeveer drie eeuwen geleden zijn ontstaan. Moderne – want dat is de cruciale kwalificatie: modern – inzichten op deze gebieden ontstaan in de loop van 18e eeuw. Door nieuwe berekeningsmethoden komt ‘schaarste’ als maatgevende

economische constante op, de prijs van producten wordt afhankelijk van ar-beidskracht. Daaroverheen schuift in de 19e eeuw, na de letterlijke onthoofding van de macht en de ideologische doodverklaring van god, een politiek-juridisch discours dat individueel eigendom reguleert. Het zijn ingrediënten voor een modern vertoog waarin naast ‘staatshuishoudkunde’ – politiek en economie – ook ‘burger’, ‘natiestaat’, ‘volk’, ‘geschiedenis’ en het daarvan afgeleide begrip ‘identiteit’ een rol gaan spelen. In de moderne wereld treedt het individu steeds nadrukkelijker op de voor-grond. Het huidige narcisme en de bodycultuur steunen op dit politiek-filoso-fische fundament. De in de 19e eeuw opkomende natiestaat en rechtsstaat le-veren een juridisch-politieke basis waartegen individuen zich kunnen afzetten om collectief te emanciperen. Omdat individuen altijd tot een volk behoren dat zich nationaal representatief organiseert en identificeert, zijn politici bemid-delaars in dit proces. Tenminste, zolang politiek geen levensstijl en ervaring op zich wordt die eigen verlangens en eigen belangen creëert. Naties kennen ook een emancipatoire geschiedenis waarin ze zich in een revolutie van hun onderdrukkers bevrijden. Nederland is een van de oudste staten. Na de tach-tigjarige oorlog in 1648 krijgt Nederland in de 19e eeuw een grondwet en wordt het als natie een moderne rechtsstaat. Naties definiëren zichzelf cultureel als een volk met een gemeenschappelijke taal en een gezamenlijke geschiedenis vol veldslagen en helden die zich in een lange bevrijdingsstrijd voor de natie hebben opgeofferd. In huidige inburgeringscursussen komen deze ingrediënten allemaal terug: taalvaardigheid, culturele gebruiken, geschiedenisfeitjes en wetskennis. Ieder individu heeft één paspoort.Foucault analyseert de praktijken waarin kinderen zich deze waarheden eigen maken. Al lerend gaan ze zich met deze universele machtsaanspraken iden-tificeren. Deze praktijken zijn kleinschalig en situeren het kinderlichaam in strakke schema’s. In die zin gaat het om microfysieke praktijken: gezin, school, maar ook klinieken en werkplaatsen. De microfysieke logica die deze praktijken reguleert noemt hij ‘biopolitiek’ omdat het de levenskrachten (bios) van het maatschappelijke lichaam versterkt. De biopolitieke logica van de moderne samenleving komt neer op het optimaliseren van alle productieve krachten voor de goede zaak: een gezonde samenleving. Volksgezondheid is een 19e-eeuwse uitvinding, allereerst om epidemieën tegen te gaan, maar gaandeweg om con-trole over de bevolkingsaanwas te krijgen. Iedereen en alles moet regelmatig gecheckt worden. Niet alleen wordt iedereen gepolst, iedereen moet ook aan het werk. Landloperij en zwervers worden aangepakt, dorpsgekken opgeslo-ten. Niet alleen van de fysieke werkkracht, ook van het innerlijk van individuen wordt werk gemaakt. Opkomende menswetenschappen zoals psychologie, psychiatrie, pedagogiek en seksuologie nemen die klus voor hun rekening. Iedereen moet meedoen, geen ademtocht wordt verspild. Voor dit biopolitieke gezondheidsimperatief is de rol van de geneeskunde – artsen en psychiaters – cruciaal. De dood verdwijnt uit zicht om pas in de jaren zestig van de 20e eeuw weer in beeld te komen. Tegenwoordig is de omgang met je dood zelfs een unique selling point in reclames van uitvaartondernemingen, waar je van te voren 2

38

- 2

39

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

alles tot in de puntjes kunt regelen. De dood is weer expliciet een politiek-economisch fenomeen. Dat is het ook vóór de 19e eeuw. Het afschaffen van de doodstraf en het universaliseren van de gevangenisstraf gecombineerd met reclasseringstrajecten – een proces dat rond het midden van de 19e eeuw aan-vangt – is echter niet te danken aan het humaner worden van de samenleving. De versoepeling van het recht is het logische gevolg van de biopolitieke logica: een delinquent voor de economie resocialiseren is lucratiever dan een berouwvolle zondaar onthoofden. Geprivatiseerde gevangenissen in de VS functioneren op dit moment als volwaardige bedrijven die een beursgang overwegen.Om te bepalen wie er wel en wie er niet bij hoort, wie wel normaal en wie niet normaal functioneert, gaan politie, rechters en psychiaters samenwerken. Macht consolideert zich door in de huid en in het hoofd van individuen te krui-pen. Ze vestigt zich daar via zelfcorrectie van het zelfbeeld: hoe normaal zie ik eruit, hoe normaal gedraag ik me, hoe zien anderen mij? Dit zelfbeeld spiegelt zich in het disciplinerende mensbeeld dat in de loop van de 19e eeuw, gelegi-timeerd door menswetenschappelijke inzichten – psychologie, pedagogiek, seksuologie, criminologie – in lichamen wordt ‘ingeschreven’. Het oogmerk van disciplinering is subjectivering door zelfdisciplinering. Het subject ontstaat zodra een individu dat zich vertwijfeld of in oprechte zelfreflectie afvraagt “Wie ben ik?” het antwoord van het heersende discours accepteert. In de 19e en een groot deel van de 20e eeuw leverden de menswetenschappen dit antwoord. Tegenwoordig zijn dat vooral de biowetenschappen: neurologie en biogenetica in combinatie met farmacologie en gentechnologie. Individuen krijgen door deze (h)erkenning substantiële samenhang die in de tijd beklijft. De structurerende kenmerken van subjectiviteit zijn consisten-tie, coherentie en continuïteit. In beleidstermen heet zo’n subject een actieve burger, die zich cultureel kan bewegen en die zich herkent in de wetgeving, nationale geschiedenis en de nationale feesten. Identiteit en subjectiviteit zijn dus processen die tijd vereisen. Een kleine aanpassing van de schrijfwijze brengt dat tot uitdrukking: identitijd en subjectivitijd. In de deconstructie van universele waarheidsclaims is het zeer instructief om uitgangen als ‘–teit’ door ‘-tijd’ te vervangen.De biopolitiek verlegt in de loop van het moderniseringsproces haar bakens om haar doel te bereiken. Ze hanteert tegenwoordig andere ‘tools’ dan in de 19e eeuw. Lag toen het individuele lot van zuigelingenzorg tot verzorgingshuis vooral in handen van artsen en de menswetenschappen, in de hedendaagse disciplinering zijn wetenschap en geneeskunst anders verbonden. Tegenwoor-dig is het monsterverbond tussen gezondheidszorg, verzekeringswezen en farmaceutische industrie het biopolitieke consortium bij uitstek. De biopolitiek activeert nu productieve krachten van mens en maatschappij via het beheer van gezondheid en schoonheid op de vrije markt. De commercialisering van zelfbeelden in een mediasamenleving en de invloed van de neurowetenschap-pen in de geneeskunst maakt dat farmaceutica een van de sterkst discipline-rende gereedschappen wordt.

Foucaults conclusies worden hem niet in dank afgenomen. Ze leveren hem zelfs het etiket ‘anti-humanist’ op. Temeer omdat hij in 1966 verklaart dat “de mens op het punt staat te verdwijnen”. Daarmee wil hij niet de nucleaire Ho-locaustangsten en Koude Oorlog paranoia van zijn tijdgenoten versterken: hij bevestigt slechts dat de categorie ‘mens’ als basisconcept van het humanisme wetenschappelijk hoogst problematisch is. De mens krijgt zijn vinger niet meer achter zijn wezen: zijn bestaan kan niet meer definitief gefundeerd worden om-dat de hogere instantie die dit altijd voor hem deed is weggevallen. Na de ‘dood van god’ is de mens aan zijn lot overgelaten en wat hij precies is, is afhankelijk van almaar veranderende inzichten in de menswetenschappen. Kortom, Fou-cault kaart al in 1966 het einde van het moderne discours aan. Als na 15 jaar de kruitdampen van de daarop volgende politiek-filosofische loopgravenoorlog zijn opgetrokken en de anti-metafysische hemel wat opklaart, wordt Foucaults kritische maatschappijanalyse langzaam gemeengoed. Sociale wetenschappers en beleidsmakers onderschrijven impliciet zijn inzichten. Zelfs in politiekringen worden zijn ideeën gecanoniseerd. De moderne bio-politiek, zo beseffen de meesten met Foucault, disciplineert inderdaad. In de opvoeding, op scholen en op de werkvloer – maar zodra ze buiten de boot vallen ook in ziekenhuizen en gevangenissen – worden individuele lichamen tot volg-zame burgers gedisciplineerd. Dit lichaam verzet zich aanvankelijk hevig, maar ontleent uiteindelijk zijn eigenwaarde aan normaal gedrag. Jongeren krijgen het moderne discours en het moderne zelfbeeld al spelend, etend, lerend door ouders en leraren met de paplepel ingegoten. Volwassenen worden al werkend en genezend door dokters en psychiaters gepolst. Het klinkt allemaal wat manipulatief, maar het gaat hier niet om bewuste ingrepen van gefrustreerde machtswellustelingen. Psychiater en cliënt, arts en patiënt, leraar en leerling staan allemaal in hetzelfde ‘format’, in hetzelfde discours. Hun lichamen zijn

soevereine macht disciplinaire macht

24

0 -

24

1

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

ook passieve objecten van biopolitieke ingrepen. Ook zij worden van zuige-lingenzorg tot verzorgingshuis gedisciplineerd en genormaliseerd, maar dat verloopt later door actief te participeren. Pabo-studenten of studenten genees-kunde, zelf net de schooldiscipline ontgroeid, eigenen zich moeizaam psycholo-gische en pedagogische inzichten toe die zij later in adviesfuncties aan ouders en andere begeleiders doorgeven: deze lijven via gedragsvoorschriften – door te straffen en te belonen – hun kinderen en leerlingen letterlijk in dit discours in. Deze macht is niet repressief maar productief: door een letterlijke incor-porering of belichaming van denkbeelden ontdekken individuen hun unieke individualiteit en kunnen ze zich in de samenleving voegen. Dit is het radicaal andere perspectief in Foucaults machtsopvatting. Iedereen doet het doorgaans met de beste bedoelingen. Foucaults inzichten veranderen het denken over hoe macht precies werkt radicaal. Niet via repressie maar via stimulering. Voor de verbeelding van deze macht volstaat niet langer een piramidaal beeld dat op repressie is gebaseerd waarin onderdanen stelselmatig van bovenaf worden uitgebuit. Dat geldt voor de premoderne samenleving. Daar spant de soevereine vorst nog met de pasto-rale zorg samen om de macht van staat en kerk te consolideren. In de moderne tijd gebeurt dat nog steeds, maar het politieke discours stelt idealiter dat ieder autonoom individu via de volksvertegenwoordiging aan de macht is. Het volk regeert: demos kratein, democratie. Bot machtsmisbruik is niet uitgesloten, maar is als het aan het licht komt voor politici uiterst pijnlijk. In de moderne tijd wordt de repressieve macht ideologisch afgeschaft. Daarom volstaat de pira-mide niet meer als adequaat beeld voor de macht. Het netwerk spreekt meer tot de verbeelding.

Foucault toont dat discours theorie èn praktijk, denken èn doen is. Reflectie en handeling vallen samen in het mededelen en deelnemen. De manier waarop we ons zelf mededelen verandert echter. En daarmee veranderen de biopolitieke interventies. Wordt in de mondelinge overdracht nog een kleine gemeenschap geïnspireerd, door de introductie van het schrift wordt ook in afwezigheid van de ingewijde verteller kennis doorgegeven. De uitvinding van de drukpers laat het uniek uitgesproken of opgeschreven relaas circuleren waardoor het voor iedereen toegankelijke kennis wordt. Iedere slimme alfabeet kan zich deze ken-nis toe-eigenen. Het onderwijssysteem krijgt in de 19e eeuw het disciplinerende gehalte waar Foucault op doelt. Tegenwoordig wordt, door allerlei technologi-sche ontwikkelingen, kennis steeds sneller aan volgende generaties overgedra-gen. Met de komst van de pc in 1985, het Internet in 1992 en de opmars van het mobieltje in de negentiger jaren komen het mondelinge relaas en de persoonlij-ke brief terug, maar nu als informationele interface. Face to face wordt inter-face, teenagers worden screenagers.Disciplinering is dus niet louter ‘geestelijk’. Disciplinering is microfysiek en mediaal. Disciplinering is ook macrofysiek in zoverre het lichaam zich door een kiene indeling van schoollokalen, huizen, klinieken, gevangenissen en pleinen leert gedragen. Veel glas creëert overzicht in klassen en klinieken waarin ta-fels, stoelen en bedden een vaste rangorde hebben. De tegenwoordige school-

klas ontstaat pas in de loop van de 19e eeuw. De architectuur van scholen en de opdeling van de tijd in progressief op elkaar aansluitende leerjaren verandert vanaf het midden van de 19e eeuw voortdurend. We hebben nu Kamerdiscus-sies over de 1040 uren norm en in de wijken denken woningcorporaties met schoolbesturen na over MFA´s. Maar deze veranderingen houden gelijke tred met de inzichten van de menswetenschappen, geneeskunde, ergonomie en architectuur. Sinds kort laat de neurobiologie steeds meer van zich horen. Maar hoe dan ook: kinderlichamen worden altijd onderworpen aan discipline-rende structuren. In de 19e eeuw komt er idealiter steeds minder fysiek geweld aan te pas. Geweld gaat over in dwang, dwang in drang, en drang ten slotte in zelfdisciplinering. In de zelfdisciplinering leert het individuele kind zichzelf waarderen. Zelfdiscipline is een positieve resultante van moderne biopolitiek. Opgroeiende en afwijkende individuen ‘ontdekken’ daarin hun unieke identi-teit. Door normen te volgen worden ze normaal. Eigenwaarde en zelfrespect zijn functies van deze normalisering. Door identificatie met anderen – met een gezamenlijke geschiedenis, met het volk of met cultureel erfgoed – ontwikkelen kinderen identiteit. Maar dat is niet het hele verhaal.

C - identificatie: terreur van de normWat is dan precies het probleem? Waarom benadert Foucault dit proces zo kritisch als het er uiteindelijk toe leidt dat normale individuen democratisch kunnen participeren? Waarom zo’n cynische visie op de relatie tussen staat en individu? Wat is er verkeerd aan een levenslange normalisering als deze uiteindelijk autonomie en vrijheid produceert? Waar wringt precies de schoen? Foucaults kritiek laat zien dat de westerse disciplinering niet neutraal en vrijblijvend is. De normativiteit ervan komt aan het licht als we inzoomen op wat disciplinering precies ‘wil’. Wat is het object van normalisering? Wat heet normaal? Er wordt ongewild een normatief en selectief gedragspatroon door-gegeven waarin machtsverhoudingen en kennisclaims besloten liggen. Parti-cipatie geldt aanvankelijk slechts voor een zeer beperkte groep individuen in de westerse samenleving. Dat waren in het midden van de 19e eeuw mannelijke burgers die met een verzekerd inkomen. Vrouwen en arbeiders hadden geen kiesrecht. In Rusland waren er toen nog lijfeigenen en in Amerika zelfs slaven die Nederlanders hebben verhandeld.Deelnemen en mededelen geldt alleen voor burgers die aan een strikte norm voldoen. Die norm is in zijn ideologisch meest brede setting: de menselijke, westerse, redelijke, blanke, volwassen, gezonde, rechtschapen, werkende, he-teroseksuele, getrouwde, monogame, kinderen producerende man. Als norm is dit geen wet. Het is een onuitgesproken regelsysteem dat niettemin ver-plicht. Dat betekent dat zelfs als er in nieuwe wetten rechten voor ‘abnormale’ groepen worden gegarandeerd, de norm het maatschappelijke verkeer met zijn uitsluitingen blijft reguleren. Identificatieplicht gaat verder dan het tonen van je identiteitsbewijs. Het handelen èn het denken van individuen, hun zelfbeeld en hun specifieke zelfervaring worden door een stelselmatige identificatie met wat normaal is gevormd. Hoe anderen je behandelen en bespreken bepaalt tot op grote hoogte de manier waarop je naar jezelf kijkt. Het heersende vertoog 2

42

- 2

43

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

reguleert op die manier zelfbeelden. Sinds enkele decennia gebeurt dat niet alleen door de blikken van de buren en de roddels van kennissen en collega’s maar ook door wat er zoals op tv en Internet wordt gezegd en getoond. Iedereen weet wat dit doet met zelfbeelden van jongeren. Anorexia nervosa heeft niets met hongersnood te maken. Het is een psychopathologie van een neurotische samenleving die er een schoonheidsideaal op nahoudt dat jonge meiden met een vervormd zelfbeeld opzadelt.De regulatieve norm van de moderniteit waar Foucault op doelt, versterkt een politieke en economische situatie die bestaande machtsverhoudingen conso-lideert zonder repressief beleid, hoogstens via repressieve tolerantie. Macht wordt uitgeoefend vanuit een biopolitieke logica. Het hoofd van misdadigers is nog steeds doelwit. Nu niet om het af te hakken, maar om er in door te dringen om de beelden die erin rondspoken te beïnvloeden. Dit is identiteitspolitiek. Alles wat niet aan de identiteitsnorm voldoet – en dat is tot diep in de 20e eeuw ook in de westerse samenleving het overgrote deel van de bevolking – heeft, gegeven de oppositionele structuur van het westerse denken, een negatieve, voorlopige of helemaal geen identiteit. Er zijn natuurlijk altijd individuen geweest die, tegen de stroom in zwemmend, hun rug recht houden. Vaak weten deze zich gesteund door anderen met wie ze een subcultureel besef delen en een tegendiscours formeren. Ze opereren echter altijd in groepen: avantgarde kunstenaars, esoterische gemeenschappen of grote volksfamilies die hun eigen financiële huishouding organiseren. Wie zich niet in de norm herkent en geen rugdekking heeft, wordt opgezadeld met een gemankeerde zelfervaring en waarschijnlijk ook met een weinig florissant zelfbeeld. ‘Afwijkende’ indivi-duen kunnen hun ervaringen en verlangens niet positief waarderen. Woorden en concepten ontbreken om positief over zichzelf na te denken. Het westerse moderne discours voorziet er gewoon niet in. Homoseksualiteit is een te gene-zen afwijking, vrouwen zijn gemankeerde mannen en geestelijk gehandicapten zijn ontoerekeningsvatbaar. Tot de jaren zestig hebben vrouwen geen wettelijk zelfbeschikkingsrecht.

4.1.2 - Een postmoderne wereld van verschi lDe kentering vindt plaats na de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van de consumptie- en mediasamenleving. De scheuren in het moderne vertoog worden voelbaar. Door de opkomst van tegenbewegingen die op het zelforga-niserend vermogen van principiële weigeraars van de norm drijven, wordt er een wig in de scheuren geduwd om ruimte te maken voor andere zelfbeelden. In Amerika loopt dit via de burgerrechtenbeweging, in Frankrijk via de studenten-beweging, in Engeland via de popcultuur en in Duitsland vanuit zijn verdrongen oorlogsverleden. In Nederland loopt, zoals vaak, alles door elkaar. Politieke de-kolonisering op wereldschaal en economische internationalisering versterken de binnenlandse kritiek op gezagsdragers. Debatten over racisme en antise-mitisme winnen door hernieuwde aandacht voor de oorlog aan kracht. Recalci-trante groepen politiseren radicaal, andere blijven met elkaar discussiëren en vergroten met hun verhalen de breuken in het bestaande discours. Dat gebeurt vooral door de vrouwenbeweging, de homobeweging en de milieubeweging.

Alle tegenbewegingen beginnen hun ‘kleine’ verhalen echter met de omkering van één of meerdere elementen van de fictieve moderne norm: dierlijk, Derde Wereld, psychiatrisch ‘gek’, gekleurd, jong, ‘ziek’, subversief, langharig lui, homoseksueel, ongetrouwd, polygaam, kinderloos en vrouwelijk. Vanuit deze ‘abnormaliteit’ wordt het recht op een andere levensstijl opgeëist.

A - postmodern verzet tegen een exclusieve normEr wordt geprotesteerd tegen de mishandeling van dieren, men pleit voor han-delsrechten van de Derde Wereld, de antipsychiatrie komt op, het softdrugsbe-leid subculturaliseert, de opvoeding en scholing van kinderen komt onder druk te staan, er komt kritiek op het wegstoppen van zieken, het strafrecht wordt ge-kritiseerd, recht op luiheid opgeëist, openlijk homoseksuele affectie getoond, andere samenlevingsvormen uitgeprobeerd, pillen en abortus maken polygame experimenten minder desastreus en vrouwen eisen eigen lijf en leden op. Het fysieke en discursieve verzet van voorheen gemarginaliseerde groepen scheurt het moderne identiteitsweefsel nog net niet aan flarden.Nieuwe verhalen ontstaan om een andere seksualiteit, andere samenlevings-vormen, ecologische en mondiale solidariteit niet alleen een stem maar ook handen en voeten te geven. Na enkele decennia zijn deze kritische deeldis-coursen zo ontwikkeld dat er op universiteiten leerstoelen komen: vrouwenstu-dies, homostudies, Critical Race Theory, enz. De volgende generatie heeft het daardoor een stuk makkelijker. Door de belichaming van deze deeldiscoursen komen positieve zelfervaringen binnen handbereik. Er kan op den duur tus-sen verschillende leefstijlen worden gekozen. Zo is voor meiden na de derde feministische golf een keur van leefstijlen voorhanden. Hetzelfde geldt voor homoseksuelen. Net als de punkkleding begin jaren tachtig in boetieks komt te hangen wordt autonomie losgezongen van fysiek verankerd, emancipatorisch verzet en uitgewerkt in diverse levensstijlen. Jongeren zijn al eind jaren vijftig als nieuwe consumentenmarkt ontdekt. Hun bestedingspatroon en vrije tijd biedt een nieuw werkveld voor biopolitieke ingrepen. Door het ruimere beste-dingspatroon van jongeren verschuift disciplinering naar massaconsumptie, van boeken naar beelden. Zelfbeelden worden door het hechte verbond van commercie en media – na de massamedia nog sterker in de nieuwe media – ge-kocht, gedragen en geïncorporeerd.Het wordt vaak over het hoofd gezien dat de multiculturele samenleving begint met de opkomst van de populaire cultuur, met de popcultuur. Via muziek – en eten – haken andere culturen aan. Subculturen enten zich op de homogene monocultuur. Deze ‘inheemse’ multiculturaliteit gaat gepaard met een kritiek op autoritaire hiërarchieën binnen de Westerse samenleving. In psychopatho-logisch opzicht wordt de paranoide Koude Oorlog samenleving schizoïde: de verdeeldheid slaat naar binnen. In de verwerking van een collectief oorlogs-verleden wordt valse heroïek aan de kaak stelt. De nationale staat boet tijdens de naoorlogse dekolonialisatie steeds meer aan gezag in. De zuilen onder de Nederlandse staat verbrokkelen. Nederland ontzuilt. De ontluisterende teloor-gang van onze Bevrijder, de Verenigde Staten, in de Vietnamoorlog, krijgen kijkers tijdens het avondeten in alle vleselijkheid voorgeschoteld. Dat wat lang 2

44

- 2

45

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

als exotisch – en in beschavingstermen zelfs primitief – werd gezien, verliest door intensievere media-aandacht zijn bedreigende vreemdheid. De massamedia, die 25 jaar later door de nieuwe media buiten spel worden gezet en gedwongen worden in nieuwe formats mee te groeien, hebben nog een emancipatoire impact waar politici en beleidsmakers zich steeds meer reken-schap van geven. Het COC, patiëntencollectieven, de antipsychiatrie bewe-ging, alternatieve woongroepen, Dolle Mina’s, de milieubeweging, Amnesty International, de Antikernenergie Beweging, politieke actiecomités en gast-arbeiderscomités, alle mengen zich in maatschappelijke debatten. Ze dragen nieuwe ideeën en begrippen aan om hun ‘afwijkende’ praktijken en leefstijlen te legitimeren. De invloed van multinationals op nationale economieën, de destabiliserende doorwerkingen van immigratiestromen uit islamitische landen, de discursieve kracht van kleine, mediawijze, goed geïnformeerde tegenbewegingen, al deze grootschalige ontwikkelingen zetten de Nederlandse identiteit onder druk. De homogene Nederlandse cultuur wordt van binnenuit overspoeld door subcul-turen en van buitenaf stromen andere culturen in. Maar Nederland werpt zich ook op als gidsland. Ingebed in een paranoïde geopolitiek waar wereldmachten elkaar met nucleaire wapens bedreigen, krijgt Nederland in de tachtiger jaren zelfs een eigen pyschopathologie toegedicht: Hollanditis. Maar de instroom triggert ook invasieve angsten die vanaf Attila de Hun en de Vandalen de wes-terse beschaving bespoken en dus diep in ‘onze’ culturele memen zitten. De Ander stapt, haast zoals in de Japanse horrorfilm The Ring door het tv-scherm, naar binnen. De anderen komen naast, onder en boven ons wonen. Steeds vaker verschijnen zij in het straatbeeld. Eerst nog herkenbaar: uit de voormalige koloniën Javanen, Molukkers en Ambonezen, uit Zuid-Europa Grieken, Italianen, Spanjaarden. Maar vanaf midden jaren zestig als grote bedrijven contracten afsluiten in islamitische landen Turken en Marokkanen. Na de onafhankelijkheid van Suriname stromen voormalige rijksgenoten in. In hun kielzog volgen Antillianen en daarna nagenoeg iedereen die zijn land moet ontvluchten.

B - differentiedenken en multiculturalismeSteeds meer talen zijn te horen op straat. De verschijning van de Ander op de stoep zorgt op discoursniveau voor grote verschuivingen. In maatschappij-kritische, politiek-filosofische en ethische debatten verduisteren wolken van verschillen de azuurblauwe identiteitshemel. Denkers verleggen de aandacht van het Ene naar het Andere. Gelijkheid als ideologische crux van het moderne discours wordt onder druk gezet. Wat de politieke vertaling van gelijkwaardig-heid precies inhoudt, beheerst de debatten in de verzorgingsstaat. De eendui-digheid van de gelijkheid wordt van binnenuit opengebroken door het pleidooi om de Ander niet alleen te tolereren maar ook in zijn verschil te respecteren. De Ander of het Andere wordt eerst nog beschreven met een hoofdletter A. Daarmee keert de gestorven god nog één keer in een schijnbeweging terug. Daarna wordt de Ander alledaagser met een kleine ‘a’ geschreven en in het meervoud opgevoerd: de ander, anderen.

Het verschijnen van al die verschillen laat pro-deoadvocaten, wetenschappers, kunstenaars en politici niet onberoerd. Rechten van hen die verschillen worden bepleit en verdedigd, hun culturen worden in kaart en in beeld gebracht en er worden concepten verzonnen om het verschil bespreekbaar te maken. Het ‘den-ken van het verschil’ wordt een gerespecteerde filosofische exercitie die school maakt. Het duurt enkele decennia voordat dit zogenaamde ‘differentiedenken’, waarvoor Franse denkers als Foucault de basis leggen, is uitgekristalliseerd. Het werk van de Duitse denker Martin Heidegger wordt door sommigen retros-pectief ook in dit denken ingelijfd. In de Verenigde Staten krijgt het veel bijval in literatuurstudies, rechtenstudies en cultural studies. In de jaren negentig sijpelt dit denken door in managementpublicaties en in het decennium daarna pakken bestuurskundigen het op.Het begrip ‘multicultureel’ krijgt zijn beslag in debatten over differenties en culturele verschillen. In 1971 duikt het begrip ‘multiculturalisme’ in Canadese publicaties op. Naast vooraanstaande denkers als Will Kymlica en Charles Taylor leveren Amerikanen en Australiërs een substantiële bijdrage. Meer dan voormalige kolonisatoren hebben deze immigratielanden met het ‘mel-tingpot’ fenomeen te maken. Door de bevolkingssamenstelling van Canada – deels Engelstalig, deels Franstalig, met inheemse volkeren van Indianen tot Inuit – vinden ook de denkbeelden van Franse differentiedenkers in het Frans sprekende deel van het land weerklank. Op de achtergrond speelt een bredere problematiek mee: het cultuurrelativisme. De toon voor dit debat wordt in de jaren veertig en vijftig door antropologen als Boas en Lévi-Strauss gezet. Re-lativisme zal in het multicultidebat dat na 2001 losbarst het woord zijn waarmee de multiculturele samenleving aan het kruis wordt genageld. Het wordt meestal in een adem genoemd met onverschilligheid als het verwerpelijke exces van tolerantie. En het zal niet lang duren voordat in dit gesprek ook het gedoogbe-leid aan de kaak wordt gesteld. Het is de vraag of deze verwijten terecht zijn. Dat relativisme een duidelijk en krachtig standpunt zou uitsluiten is absurd. Het gaat erom dat zo’n stellingname zich bewust is van de relationele context waarbinnen zij zichzelf zo pontificaal kan neerzetten. Relativeren is voor alles een standpunt in verband brengen met andere standpunten. Alles hangt met elkaar samen. Iets is altijd gerelateerd. Relativisme duidt dus meer op dit zelf-reflexieve besef dan op de onwil om een standpunt in te nemen. Meesurfend met het cultuurrelativisme-debat haakt het multiculturalisme-debat in op een breder discoursveld. In cultuurkritische debatten wordt deze verbreding met een eerder in de architectuur gelanceerde term geoormerkt als het ‘postmodernisme-debat’. Postmoderniteit is een typering van een tijdsgeest die midden in de jaren zestig opkomt. Foucault gebruikt de term zelf niet, maar achteraf gezien ent hij op dit discoursbreukvlak zijn archeologische analyses. In een economische en technologische optiek heet dit tijdvak vaak ‘post-industrieel’. Medialiteit, relativiteit en narrativiteit – de kleine verhalen van tegenbewegingen waarin het Grote verhaal uiteenvalt – zijn kernbegrip-pen van het postmoderne discours. Daarin gaan voorheen strikt gescheiden wetenschappelijke en artistieke disciplines vruchtbare allianties aan. Zo draait het in wetenschap en kunst steeds meer om interdisciplinariteit. Media worden 2

46

- 2

47

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

persoonlijker – de fax en videocamera komen begin zeventiger jaren in beeld – en uiteindelijk interactief. Het politieke denken wordt pragmatischer: het gaat er meer om of iets werkt dan wat iets is. In de politiek fuseren splinterpartijen. Na de val van de Berlijnse Muur schudden grote politieke partijen hun ideolo-gische veren af en gaan samenwerken. De polariserende politiek lijkt voorbij. Terwijl dagelijks stukken regenwoud in Zuid-Amerika ter grootte van vele voetbalvelden worden gekapt, groeien in de Noord-Amerikaanse Newconomy de geldbomen de kapitalistische hemel in.Even voor en na het feitelijke einde van de Sovjet-Unie wordt op discursief niveau van nagenoeg alles het einde afgekondigd: het einde van de mens, van de kunst, van de geschiedenis, van de politiek en van de filosofie. Door som-mige sekten wordt het fysieke einde van de wereld aangekondigd. De bedrei-gingen komen nu van binnenuit het systeem: de millenniumbug. Het feit dat alles gewoon doorgaat is even weinig verwonderlijk als hoopgevend. Al deze einden zijn namelijk discursief van aard: een bepaalde manier van denken en doen loopt op zijn eind. Je merkt er eerst weinig van. Ervaringen beginnen te schrijnen. Legitimaties worden ongeloofwaardig, redeneringen klinken hol. De vanzelfsprekendheid wordt nietszeggend. De afkondiging van al die einden in deeldiscoursen getuigt vooral van het urgente besef dat we anders naar de we-reld en naar onszelf moeten leren kijken om vanuit deze andere zienswijze ook anders met onszelf, met anderen en met de wereld te kunnen omgaan. Hoewel met de Berlijnse Muur in 1989 de ruïneuze bastions van de Waarheid lijken te verbrokkelen, komt het er niet echt van. In de loop van het postmoder-ne leven wordt het moderne discours opgelapt. Hoe het postmoderne vertoog – bij monde van wetenschappers, politici, beleidsmakers en managementgoeroes – ook zijn best doet om zich aan de moderniteit te ontworstelen, het blijft er met woorden en daden aan gekluisterd. Terugkijkend blijkt de vermeende post-moderniteit geen ander discours op te leveren. Er wordt niet met het moderne vertoog gebroken. Het postmoderne vertoog blijkt achteraf zijn slagschaduw. De duistere aspecten van het moderniseringsproces komen als onbegrepen spanningen vrij en werken in het dagelijks bewustzijn door.In feite vindt er een doorstart plaats van de monoculturele fixatie in de mul-ticulturele samenleving. Ook al beschrijft multi de veelheid van culturen in één samenleving, deze naast en door elkaar levende culturen blijven bespookt worden door het hegemoniale eenheidsdenken. Achteraf bezien heeft het er meer van weg dat met de term ‘multicultureel’ het uiteenvallen van de heer-sende westerse cultuur wordt gepareerd: het kernbegrip identiteit blijft in tact, alleen krijgt nu iedere groep afzonderlijk zijn eigen identiteit toebedeeld. Het is een soort gedoogbeleid dat beklijft door een subsidiaire ‘fundering’ van vele identiteiten. Multicultureel opent weliswaar het zicht op een wezenlijk andere vorm van samenleven, maar geleidelijk aan blijkt het als politiek-economische categorie de doodskramp van de monoculturele samenleving.

4.1.3 - Postmoderne paradoxenDe scheuren in het moderne discours komen in de laatste drie decennia van de 20e eeuw steeds meer aan de oppervlakte. Het gaat hier niet zomaar om onder-

huidse spanningen in de samenleving. Die zijn er altijd, overal. Het gaat om de manier waarop deze zich aandienen in de postmoderne wereld: verontrustend paradoxaal, zowel in de alledaagse ervaring van individuen als op discoursni-veau. Volgens cultuurcritici genereert het moderniseringsproces vanuit zichzelf paradoxen. Processen slaan in de loop van een eeuw in hun tegendeel om. De meest algemene spanning balt zich samen in de vraag hoe een cultuur die rati-onaliteit en beschaving hoog in het vaandel heeft geschreven, al die miljoenen slachtoffers heeft kunnen veroorzaken? Technologie speelt hier een rol maar ook wat Foucault heeft laten zien: de ogenschijnlijke vermindering van het geweld in de moderne samenleving komt niet voort uit een meer humane opvat-ting van het leven. De biopolitieke logica van de disciplinering richt zich op een optimalisering van productiviteit. De doodstraf wordt afgeschaft. Het streven naar een eenduidige identiteit dat zich beroept op een universeel modern dis-cours versterkt eerder de machtswellust van spelers in het wereldspel. Met alle catastrofale geweldseffecten van dien.

A - paradoxen van de moderniteit?Terugkijkend op twee eeuwen modernisering dienen zich een viertal paradoxen aan, waarin de westerse cultuur zich verstrikt en verslikt: de differentiatie-paradox, de rationaliserings-paradox, de individualiserings-paradox en

de domesticerings-paradox. Kort gezegd komt dat achtereenvolgens op het volgende neer.

Onze sociale interacties en arbeidsspecialisaties worden steeds diverser en vertakter, maar deze kleinschaligheid schept in plaats van de beoogde helder-heid vooral meer onoverzichtelijkheid. Door de voor een beter overzicht inge-zette hulpmiddelen en media, zoals de computer, neemt de complexiteit slechts toe. Bureaucratie en technologie gaan hierbinnen een eigen leven leiden en verliezen hun functionaliteit. Schaalverkleining schept paradoxaal genoeg een exponentieel groeiende onoverzichtelijkheid. Rationalisering van planning van deze processen creëert steeds meer chaos.

Via rationalisering probeert een cultuur zijn processen voorspelbaar en be-heersbaar te maken. Daarvoor wordt er steeds verder ingezoomd op specifieke processen om meer inzicht te verkrijgen op deelgebieden. Door deze pluralisering fragmenteert het overzicht en raken we juist de greep op het geheel kwijt. Een variant is de veramerikanisering van de cultuur die voortkomt uit de noodzaak dat alles voor iedereen herkenbaar moet blijven en identificatiemogelijkheden moet bieden. De veramerikanisering van de popcultuur en de politieke cultuur is dus geen afwijking, maar is paradoxaal genoeg inherent aan dit fine tunen.

In het individualiseringsproces worden waarden en normen van steeds meer groepen erkend. Dit leidt enerzijds tot meer autonomie en zelfbepaling, anderzijds tot een afnemende identificatie en solidarisering met elkaar. Vrij-heid voedt onmacht en te grote pluraliteit maakt overschillig.

Ten slotte blijkt de toenemende beheersing van desastreuze natuurproces-sen ons des te afhankelijker te maken van de technologie die daarvoor vereist is. Beheersing van natuurlijke risico’s leidt tot meer technologische risico’s. Dit geldt zowel voor lichaamstechnologieën als voor bureaucratische insti-2

48

- 2

49

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

tuties. Afhankelijkheid van de natuur gaat over in afhankelijkheid van het systeem. Natuurgeweld wordt systeemgeweld. Kortom, solidariteit, legitimi-teit, sociale integratie en technologische beheersing raken in de loop van het moderniseringsproces evenals de aan vrijheid en rationaliteit appellerende humaniteit verstrikt in een kluwen van paradoxen. Maar zijn dit echt paradoxen van de moderniteit, zoals critici beweren? Komen deze paradoxen niet aan het licht in een terugblik op het moderniseringspro-ces? Hebben moderne individuen dit aan den lijve ervaren, zeg, voor 1940? Het heeft er meer van weg dat het tegenstrijdige formuleringen op discoursniveau zijn die opkomen in een retrospectieve herwaardering van het modernise-ringsproces. De naam voor deze herwaardering is ‘postmoderniteit’. In het postmoderne discours wordt de moderniteit zelfreflexief: zij denkt over zichzelf na vanuit de vastgelopen machtswerkingen en paradoxale kennisclaims. Paradoxale legitimaties leiden tot verontrustende ervaringen en vertekende per-cepties bij postmoderne individuen. In een proces van globalisering werkt alles razendsnel op elkaar in. Zodra zelfreflexieve individuen vanuit hun alledaagse handelen vat proberen te krijgen op deze onbegrepen spanningen raken ze niet alleen met woorden en daden in paradoxen verstrikt hun ervaringen worden door zelfreflectie paradoxaal. De paradox wordt gevoeld en uiteindelijk geleefd.

B - ervaringsparadoxen: schaarste/overvloed, privé/publiek, vrij/afhankelijkIn ervaringsparadoxen schuiven ervaringen die elkaar ontkennen in elkaar. Zo kan het dat in het consumeren van excessieve overvloed, zelfs in de westerse samenleving – of beter: bij uitstek in deze overvloedmaatschappij – een struc-tureel tekort wordt ervaren. Het postmoderne politiek-economische discours maakt deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid werkbaar. Dit discours houdt de illusie in stand dat ieder individu op zich een uniek wezen is dat in een door schaarste bepaalde wereld al wikkend en wegend en vertrouwend op zijn eigen oordeelsvermogen, zelfstandig en vrij kan kiezen. De praktijk leert echter dat nagenoeg iedereen zich in excessieve consumptie doorgaans als een kuddedier gedraagt, geleid door motieven en overwegingen die door politiek en media zijn voorgekookt. Beide geven een paradoxaal advies af: als u echt vrij bent, kunt u niet anders dan ons product kiezen of op onze partij stemmen.In de mediasamenleving zoeken mensen continu de blikken en waardering van anderen. Omringd en gestuurd door complexe technologieën ervaren ze een weerstandsloze vrijheid. Velen in de consumptiesamenleving ervaren deze onderhuidse spanningen niet. Ze worden opgeslokt door het vergaren en consumeren van comfort. Toch voelen ze zich, ondanks de immense overvloed aan waren en diensten, structureel tekort gedaan. Bij de meest ontvlambare consumenten leidt dit tot een kort lontje. Het idee van schaarste wordt syste-matisch in stand gehouden in de excessieve productie van nieuwe brands en trends. Burgers krijgen een dubbel signaal: er is van alles te krijgen, maar je hebt nog niet dat wat je echt nodig heb. Er is schaarste in overvloed. Een lamp moet niet te lang meegaan en een auto niet te zuinig rijden. De basisprincipes van de mode- en designwereld krijgen greep op de economie. Alles draait om

publicity en celebrity. In navolging van winter- en zomercollecties vinden er nu half jaarlijkse trendbreuken plaats. Generaties digitale gadgets krijgen een steeds kortere levensloop. De houdbaarheidsdatum van producten wordt korter. Boeken gaan sneller in de ramsj. Consumenten worden op hun tenen ge-houden. Ze kijken reikhalzend uit naar het nieuwste van het nieuwste. Zo wordt er in hen een structureel tekort geïnstalleerd. Deze spanning kan ontregelend doorwerken als van diezelfde burger plotseling gevraagd wordt te consumin-deren. Consumenten worden aan de ene kant tot excessief consumeren verleid, maar als burger worden ze aangesproken op deze excessiviteit en tot terughou-dendheid gemaand. Hoe armlastig ook, veel stadsbewoners leiden een boven bemiddeld bestaan. Het dagelijkse leven is namelijk door en door gemediatiseerd: na radio en tv komen de pc, het gsm’etje, GPS en Tomtom en binnenkort zit er technologie in onze kleren: ambient technology. In de informatiesamenleving wordt de homo sapiens een homo zappens. ICT dringt in de haarvaten van het be-staan door. Het publieke leven van individuen eindigt niet meer bij de voordeur. Veel mensen menen op tv het dichtst bij zichzelf te komen. Persoonlijke con-flicten worden breed uitgemeten en ‘opgelost’. Programma’s over leefstijl en lijfstijl adviseren hoe je van buiten kunt laten zien hoe je van binnen in elkaar steekt. Maar nu is alles wat in de beslotenheid van huis- en slaapkamer uit het internet wordt gevist of mobiel wordt besproken, nog jarenlang tot in alle details beschikbaar voor overheidscontrole. Met dat de privéruimte wordt ‘gepubliceerd’, wordt de openbare ruimte syste-matisch geprivatiseerd. Niet alleen door veiligheidsdiensten in semi-publieke ruimten, maar vooral door een overbezetting van automobielen en mobieltjes. Mediamatisch wordt het publieke domein gecoconiseerd door capsules, met de auto als tweede huis en de headphone als open verbinding met het thuis-front. Dat dit de kwaliteit van de openbare ruimte geen goed heeft gedaan laat zich raden. Dit mediamatische isolement versterkt de angstcultuur die na 2001 extreme vormen aanneemt. Voor veiligheidsdiensten is deze tweeslachtigheid van de informatiesamenleving – meedoen is meekijken – een zegen: als na 2001 ieder subject suspect, dat wil zeggen een potentiële verdachte wordt, hoeft de surveillance in de controlesamenleving niet meer door spionnen uitgevoerd te worden. Iedere burger-cliënt is door zijn belgedrag en browsebehoefte zijn ei-gen informant geworden. De homo zappens is een homo informans geworden.Om in de complexiteit van alledag staande te blijven en overzicht te houden wordt het aantal media en mediators steeds groter. Door hun bemiddelende tussenkomst wordt het innerlijk van individuen steeds meer naar buiten gestulpt. Zij zijn in hun media en via hun mediators buiten zichzelf. Mobiel bellend staan bellers altijd in minstens twee werelden waarvan omstanders er slechts een met ze delen. Nieuwe media maken op den duur alles toegankelijk waardoor bellers en browsers virtueel grenzeloos en actueel mateloos wor-den. Op het moment dat de maat voor het gebruik van middelen ontbreekt, op het moment dat door het ontbreken van enige weerstand alles mogelijk lijkt, kunnen veelgebruikers zich in die vanzelfsprekendheid volledig verliezen. Bij drugsgebruik snapt iedereen dat, maar omgang met media laat dit kritische 2

50

- 2

51

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

zelfinzicht niet toe. De materiële werkelijkheid verdwijnt uit beeld. Bill Gates noemt dat ‘frictieloos kapitalisme’. Maar omdat dit allemaal heel geleidelijk en in samenspraak gebeurt, merkt niemand daar wat van. Een kikker springt uit kokend water als je hem erin gooit, maar blijft erin zitten als het water lang-zaam op temperatuur wordt gebracht. Het is net als op de snelweg: ook al rijdt iedereen 120 km per uur, het lijkt toch of je stilstaat. Deze logica gaat dus op voor transportmiddelen en communicatiemedia. Door medium op medium te stapelen en deze steeds verder in elkaar te schuiven worden de virtuele en materiële werkelijkheid zo compact dat niet meer valt vast te stellen wat werkelijkheid is en wat weergave. Jonge tanksoldaten die in Bagdad in hinderlagen lopen, vertellen hoe zij dit aanvankelijk zagen als een game. Ooit ging tv over de wereld. Naarmate tv meer over tv gaat, wordt de wereld en het leven televisioneel. Live tv is een televisioneel verschijnsel, net als reality tv. Er komt een tijd dat een wandelaar zonder GPS of mobieltje nagenoeg verloren is en een automobilist zonder TomTom echt de weg kwijt is. Face to face is dan interface. Niets mis mee, totdat we de macht over het stuur kwijtraken. Kettingbotsing. Klimaatcrisis. Kredietcrisis. De informatie die ooit via een telegram of een morsesleutel doorgegeven werd, wordt na de uitvinding van de telefoon een ervaring op zich: mensen gaan bellen om het bellen. Het medium wordt een socialiseringsmachine. Werd met het telegram ooit tijd bespaard, nu creëert die versnelling vooral tijdnood en deadlines. De vrijgekomen tijd wordt opgeslokt door het consumeren van nieuwe ervaringen die door andere gebruiksmogelijkheden worden opgeroe-pen. Zodra die ervaringen in de markt worden gezet verandert de menselijke behoeftestructuur. Luxemiddelen worden bestaansmiddelen. The medium is the message, stelt Marshall McLuhan in 1964. Het overgrote deel van onze tijd wordt in beslag genomen door het uitproberen van al die andere belevenissen die nieuwe bemiddelingen aanbieden. De economie draait allang niet meer op het verhandelen van goederen, zelfs niet op het verkopen van diensten maar op het slijten van belevenissen en leasen van ervaringen. Deze zullen binnenkort in samenhangende pakketten hele levensstijlen ter beschikking van de consu-ment stellen zodat deze zich continu kan transformeren.

Autonomie en vrijheid zijn door de digitale mobilisering van kwaliteit veran-derd. Autonomie is niet langer een functie van een belichaamd groepsproject, maar een individueel consumptieartikel waar de burger-cliënt vanzelfsprekend recht op heeft. Net als individualisme zijn vrijheid en autonomie niet langer emancipatoire ijkpunten, maar consumptieartikelen die economisch steeds geraffineerder in de markt worden gezet. Postmoderne individuen voelen zich niet geëxploiteerd en zeker niet vervreemd. Ze voelen zich vrij binnen de totale afhankelijkheid van transport- en communicatiemiddelen die hen in alle staten van paraatheid houden. Servicediensten, providers en dealers bieden net als mediators in een bepaalde fase van de rechtsgang, farmaceutica in de gees-telijke gezondheidszorg en drugs in de gedoogzone, onmiddellijke toegang tot vrijheid.

Autonomie en vrijheid worden collectief geconsumeerd als leefstijlen. Dit heeft, naar moderne maatstaven, veel weg van dociel kuddegedrag. Maar individualiteit bestond altijd al bij gratie van het minimale verschil dat in het herhalen ontstaat. Autonomie werkt nu in ‘lichte gemeenschappen’ waarbinnen specifieke interesses en belangen mensen verbinden als een contextgebonden begrip. Zolang autonomie als een universele kwaliteit aan een kiezend indi-vidu wordt toegedicht dat kritisch op zichzelf en anderen reflecteert, is het in de mediasamenleving moeilijk van volgzaamheid te onderscheiden. Oneindigheid dient zich in de postmoderne consumptiesamenleving aan als ongebreidelde keuzevrijheid. We kunnen voortdurend kiezen en worden continu geïnformeerd en gepeild, dus zijn we vrij en autonoom. Steeds vroeger leren we onze kinderen te kiezen en te plannen om ze zo zelfstandig mogelijk te maken. Er is echter zoveel te kiezen dat ieder gevoel voor proportie verdwijnt. De over-load aan informatie is zo groot dat kritische reflectie ondoenlijk is. Autonomie lijkt inmiddels alleen nog iets met verantwoordelijkheid te maken te hebben in de vrijheid om af te zien van keuzes totdat de schaal in beeld komt waarop de effecten van keuzes weer te overzien zijn. Afzien om te overzien.Zonder deze verantwoordelijkheid zijn vrijheid en autonomie weerstandloos geworden. Kritische reflectie implodeert via het korte lontje. De lage toleran-tiedrempel van vele burgers is het resultaat van doorgeslagen consumentisme: instant gratification, ik wil het allemaal hier en nu voor mij. En als daarin onverwachts op weerstand wordt gestoten, wordt kritiek getoonzet als veron-gelijkt opeisen van vrije doorgang. De dagelijkse expressie van postmoderne autonomie laat geen verinnerlijkt zelfbesef toe dat kritisch met vooroordelen en machtsmisbruik omgaat. Autonomie is veruiterlijkt in frictieloze automobi-2

52

- 2

53

refl

ec

tie

g

wo

ord

en a

ls d

aden

liteit. Vrijheid is voor alles bewegingsvrijheid. Dat op macropolitiek vlak deze ultieme bewegingsvrijheid in files vastloopt, wordt door de meeste automobi-listen niet eens als een paradox ervaren. Met meer wegen is dit bedrijfsongeval op te lossen.Het vastlopen van frictieloze bewegingsvrijheid op de vrije kapitaalmarkt is een soortgelijke paradox. Dat corporations of grote concerns via een vijandige overname worden gekaapt, opgekocht en eenmaal opgedeeld in winstgevend en verlieslijdende divisies worden uitverkocht is aan dezelfde vrijheid te danken die ze groot heeft gemaakt: het vrije individu in de gedaante van de aandeel-houder. De vrijheid van de aandeelhouders wordt door de vrijemarktgedachte gekoesterd, maar hun korte termijn belangen kosten grote concerns uiteinde-lijk de kop. In de kredietcrisis raakt de vrijheid in zichzelf verstrikt. Deze ervaringsparadoxen worden versterkt door weer andere spanningen, zoals die tussen staat en bedrijfsleven. Want wat betekent het dat een bank als de ING te groot is om failliet te gaan? Natuurlijk snapt iedereen dat als het dage-lijks betalingsverkeer stokt, rellen op den duur onvermijdelijk zijn. Het is dus een veiligheidsprobleem. Maar hoe rechtvaardig je een vanuit zijn eigen logica dolgedraaid bonussysteem? Wat betekent vertrouwen tussen banken dat met tientallen, soms zelfs honderden miljarden virtueel belastinggeld gesimuleerd wordt, als dit niet maatschappelijk doorwerkt bij de ondernemer die een verlen-ging van zijn krediet wil of professionals en vaklieden die aan de kant worden geschoven? Gaat in een verregaande ‘nationalisering’ van banken zonder een fundamentele herstructurering van de macht van global players de BV Neder-land corporate?

C - discoursparadoxenHet sleutelwoord in het huidige discours is bedrijfsongeval. De oliecrisis in 1973 werd, net als de kredietcrisis nu, ook als een bedrijfsongeval gezien. Dit werd ogenschijnlijk na enig gesleutel verholpen. Dat het gebrek aan olie lag ingebed in een geopolitieke energieproblematiek die zou kunnen uitgroeien tot een mondiale klimaatcrisis, kon toen slechts door een kleine groep lezers van moeilijke rapporten vol met computers gesimuleerde scenario’s bevroed worden. Nu weet iedere doorsnee consument dat er geen ontkomen meer aan is. Ten aanzien van de klimaatverandering is na 30 jaar bekvechten wereldwijd door het overgrote deel van de wetenschappers de conclusie getrokken dat de analyse van de oliecrisis iets te simpel was. Toch zijn veel politici en beleids-makers terughoudend om via een analoge redenering lering te trekken uit de huidige kredietcrisis. De belangen die op het spel staan zijn te groot, het stel-len van nieuwe belangen nog te riskant bij herverkiezingen. Er zijn mensen die dit alles niets interesseert en die hun leven dan ook niet als een rondgang in paradoxen ervaren. Er zijn er die het wel begrijpen, maar de analyse niet delen. Van hen die de verontrusting wel delen vinden sommigen dat zij recht hebben op een exclusieve levensstijl die grote groepen uitsluit en slechts een kleine groep insluit. Of omdat ze er lang voor hebben gestudeerd, of er keihand voor werken, of de risico’s die zo’n leven nu eenmaal met zich meebrengt durven te lopen, of als nazaten en erfgenamen een transgeneratio-

nele investering laten renderen of gewoon omdat ze zich uitverkoren weten. Diegenen die de analyse onderschrijven, belanden in een spagaat. De meest soepele zitten deze uit. Velen die eraan willen ontsnappen ontbreekt het aan invloed en macht. Onder hen zijn er die resoluut met het heersende vertoog breken, waardoor ze in een discursief vacuüm terechtkomen. Om het vege lijf te redden verhuizen sommigen naar binnen in een soort ‘innere Emigration’, terwijl anderen vanuit een revolterende dadendrang radicaliseren en een wilde gooi naar de macht doen. Interessanter voor de discoursontwikkeling zijn de professionele pogingen om anderen te overtuigen en tot daden aan te zetten. Om uit de vicieuze cirkels van een inadequaat discours te ontsnappen, om uit de slagschaduw van de moderniteit te treden, sluiten politici, beleidsmakers, topmanagers en weten-schappers hun analyses in pakkende slogans kort. Om anderen te onthutsen en te imponeren, maar ook om zelf nog enige greep op en begrip te krijgen van de ontwikkelingen die zich ook aan hen voltrekken, verwoorden ze hun inzichten in paradoxale bewoordingen. Discursief wringen ze zich in gewrochte en soms zeer gezochte, maar doorgaans voor de hand liggende woordwendingen. In cultuurkritische analyses, politieke debatten en beleidsnota’s levert dit hoogst ingenieuze begripscombinaties op. Deze geven de gespletenheid van het post-moderne discours op ervaringsniveau goed weer. Zo noemt minister Donner van justitie in een interview met de NRC in 2004, als het gesprek op Hirsi Ali komt, haar een ‘verlichtingsfundamentalist’. De strekking van deze kwalificatie is even paradoxaal als een term die Hirsi Ali eerder samen met Geert Wilders lanceerde om het westerse offensief tegen het moslimfundamentalisme te be-noemen: liberale Jihad. GroenLinks laveert postmaterialistisch tussen de ge-meenschap en individu door. Ook wetenschappers raken in de knel als ze pro-beren de juiste bewoordingen voor hun inzichten te vinden. Kan een Tibetaanse monnik als Chögyam Trungpa Rinpoche het zich nog veroorloven te spreken over ‘spiritueel materialisme’ dat moet worden doorgesneden, als theologen op ‘fundamentalistisch atheïsme’ inzoomen of filosofen ‘religieus materialisme’ aansnijden is er meer aan de hand. In 2007 lanceert de linkse denktank Water-land een manifest onder de noemer ‘sociaal kapitalisme’ en in het debat over lichte gemeenschappen vallen termen als ‘sociaal individualisme’ en ‘auto-nome volgzaamheid’. Deze paradoxale frasen getuigen minstens van het feit dat het onderscheidend vermogen van het moderne discours aan kracht heeft ingeboet.

D - tactische inzet van paradoxenOp zich vormt het gebruik van paradoxen geen probleem. Ze kunnen zelfs hoogst instructief zijn. Niet alleen om ons met onze neus op breuken in het dis-cours te drukken, maar vooral om een omslag in het denken te versnellen. De spanning die ze oproepen moet dan wel productief worden ingezet. Als de pa-radox alleen maar cynisch blijft doorzeuren, wordt de communicatie oeverloos en het handelen stuurloos. Maar paradoxen tactisch inzetten is lastig. Ik heb in 2000 een poging gewaagd met het lastige begrip ‘radicale middelmatigheid’. Met deze paradox – kan middelmatigheid radicaal zijn? – wilde ik lezers op 2

54

- 2

55

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

het verkeerde been zetten. Zolang deze vanuit een modern discours over beide begrippen bleven nadenken – middelmatigheid is burgerlijk, radicaal is anti-burgerlijk en “the twain shall never meet” – raken ze verstrikt in de paradox. Alleen door een radicaal mediaperspectief in te nemen kan de ogenschijnlijke paradox inzichtelijk worden: ‘middelmatigheid’ slaat dan op de maat, het hectische ritme, het moordende tempo der middelen en media en op het feit dat zij ons de maat nemen, ons meten, opmeten, afmeten en doormeten. Deze middelmatigheid is ‘radicaal’ omdat het onze wortels (radix) zijn geworden. We zijn in de media verworteld. Ze zijn onze bestaansvoorwaarden geworden. Zo-lang dat voor anderen geldt is dat nog wel te accepteren, maar als dit ook voor mij, de lezer opgaat ben ik een illusie armer: deze – zoals ik het toen noemde – psycho-technologische state of mind ontneemt mij ogenschijnlijk mijn unieke identiteit en autonomie. Onze cultuur is zo bekeken ook psycho-technologisch van aard: we identificeren ons met onze mediale beelden.Dat in de huidige controlemaatschappij ons zelfbewustzijn deels fysiek, deels technologisch van aard is, kan nauwelijks ontkend worden. Maar dit ontkent geen uniciteit, het erkent verbanden. Het noopt tot een andere verstandhouding tot ons zelf, tot de anderen en tot de wereld. Als de lezer zich gaat verhouden tot de radicaliteit van dit door en door gemedieerde bestaan lost de paradox als vanzelf op omdat – en dat is de crux van het boek – radicale middelmatig-heid dan door zijn reflexiviteit omslaat in ‘inter-esse’. Inzicht polijst de vele facetten van onze radicale middelmatigheid tot een reflecterende diamant van interesse. In die facetten weerkaatsen de vele netwerken. De gebrokenheid van het (post)moderne vertoog is dwars door de paradox heen waar te nemen. Dit is, in hedendaags beleidsjargon, geen probleem maar een uitdaging. Er hoeft niets gelijmd te worden. Uitgedrukt in de beeldspraak van het maatschappelijke weefsel: we zitten niet in de knoop, we zijn de knoop. Ieder individu is een relationele knoop, een knoop in een netwerk. Wordt dit als een probleem ervaren omdat we geen afstand kunnen doen van de fictie van onze sublieme zelfstandigheid, dan hebben we maatschappelijk echt een pro-bleem. In het streven naar een definitieve ontknoping – het harmonieuze geluk als eindtoestand – schuilt een onmenselijk, haast goddelijk streven. Want al-leen de goden hebben geen stress. Dat gaat niet op voor de menselijke wereld. Definitieve ontknoping op aardse schaal betekent niets anders dan eenzaam-heid. En dat is niet alleen een probleem voor sociaaleconomisch verzwakte dubbelvergrijsden. Er zijn, kortom, in het samenleven altijd spanningen. Spanningen zijn een gegeven in het menselijk bestaan omdat dit per definitie relationeel is. Indi-vidualiteit, autonomie, vrijheid, het zijn allemaal begrippen die aangeven hoe we ons tot die spanningen verhouden. In de hoop niet te therapeutisch over te komen zou ik willen stellen dat we (ermee) moeten leren leven. Door schaal en reikwijdte van specifieke spanningen te ontdekken kunnen we onze eigen verantwoordelijkheid bepalen. Politiek-filosofisch is voor een dergelijke on-derneming eerst een conceptuele sprong nodig: we moeten over onze schaduw heen springen om zo achter onze identiteit te komen. Alleen zo komen we weer dichter bij ons zelf.

4.2 - Achter onze ident i te i t komen: netwerkenDoor op het exclusieve karakter van de moderne identiteit te wijzen heeft Foucault ons geleerd dat identiteit geen diep in de mens verzonken essentie is, maar een door een hyperactieve samenleving opgelegde norm met een verplich-tend gedragspatroon. Hij stelt als tegenzet kleinschalige bestaansesthetica’s – levenskunsten – voor, waarin groepen hun leven vormgeven. In de Nederlandse vakliteratuur krijgt het begrip ‘bestaansesthetica’ zijn beslag als ‘levensstijl’ en werkt het door in concepten als ‘lichte gemeenschappen’. Het onderzoeks-bureau Motivaction levert periodiek interessante typologieën aan. Naast de traditionele en moderne burgerij dienen zich convenience-georiënteerden, op-waarts mobielen, kosmopolieten, ontplooiers en postmaterialisten aan. Andere onderzoeken spreken van stedelingen, netwerkers, dromers, doeners, comfort-woners, wooneconomen, buitenwoners en onderscheiden daarnaast landschap-pers, dorpelingen, principiëlen en traditionelen van anarchisten, yuppen en hypermobielen. Peter Sloterdijk stelt voor onze huidige westerse samenleving in zijn fragmentatie in steeds lichtere gemeenschappen op te vatten als sferi-sche ‘verschuiming’: net als in het schuim leven we als verkleefde belletjes die altijd een gemeenschappelijke wand hebben. Schuim als beeldspraak maakt duidelijk dat de basisvoorwaarde van het bestaan een relationeel verband of een netwerk is. Zodra er een belletje vrijkomt, verliest het de spanning die het in het geheel verkleefde. Het zweeft nog heel even autonoom rond om daarna uit elkaar te spatten. Geen leuk beeld maar wel instructief.Gezamenlijk vormgeven van een individueel leven is niets nieuws. Vanaf de geboorte wordt dat gedaan, ook in een weeshuis. Door de universele claim van een biologisch ‘model’ – het moderne kerngezin – verdwijnt de uitzonderlijk-heid ervan en wordt het tot universele norm. Alleen andere culturen of eerdere episodes in de westerse cultuur bieden andere ‘modellen’. Tegenwoordig zijn groepen of individuen – homoseksuele ouderparen, woongroepen, een-ouder-gezinnen of een pleeggezin – die bewust voor een ‘alternatieve’ manier kiezen, zich deze stilering doorgaans bewust. Andere ‘afwijkende’ verbanden zoals tienermoeders, gescheiden ouders, verstandelijk gehandicapte ouders, worden daarentegen met een gevoel van gemis, schaarste of tekortschieten opgeza-deld. Zij voldoen niet aan de norm en hebben geen eigen positief deeldiscours tot hun beschikking. Dat zo’n levensontwerp niet ophoudt op 18-jarige leeftijd en tot op zeer hoge leeftijd voortgang vindt, is in de westerse samenleving die volwassenheid als een eindpunt ziet, nauwelijks voorstelbaar. Toch kennen we permanente educa-tie als een rationele pendant van duurzame levensstilering. Het verzilveren van de grijze golf binnen de huidige lichaamscultus is daar een hyperindividualisti-sche variant van. Wanneer levensstilering als medegedeelde bestaansesthetica wordt opgevat vergt deze van alle betrokkenen een hoge graad van communica-tie en participatie. Het is een discours omdat het aan twee basisvoorwaarden van discoursvorming voldoet: mededelen van en deelnemen aan een collectief verlangen. Zowel voor het inzicht in de doorwerkingen van disciplinerende machtswerkin-2

56

- 2

57

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

gen op individuen als voor zulke levensstileringen is het netwerk een adequaat ‘denk’beeld. Het maakt inzichtelijk dat een individu geen geïsoleerd wezen is en een groep geen afgesloten geheel. De afzonderlijke leden vormen met anderen nieuwe netwerken. Zo vertakt hun bestaan zich naar alle zijden en overstijgt het zijn eigen schaal door verbindingen met andere schalen. Al deze verknopingen tonen impliciet wat de moderne identiteit schraagt: een relatio-neel verband. Deze netwerken functioneren op alle maatschappelijke schalen en kunnen qua macht vele vormen aannemen. Het zijn de nauwelijks zichtbare netwerken die in de zestiger jaren in de kritiek op het gezag, de macht en hun piramidale autoriteitstructuren zijn ontmaskerd. In de kritiek zijn ze transpa-rant gemaakt. Zulke old boys networks verbinden nog steeds de raden van commissarissen en bestuursraden van grote concerns met elkaar. Letterlijke ‘incorporering’ van voormalige vakbondsbestuurders en bewindslieden plaatst deze onvermijdelijk voor ‘duivelse dilemma’s’.

4.2.1 - Micropol it iek: n iet ontspannen, maar samenspannen ‘Netwerken’ is een tactisch discursieve tool in de gereedschapskist van sociale architecten. Er zijn op hogescholen kenniskringen, veel mensen nemen deel aan lichte gemeenschappen en door Hyves is heel de wereld je vriend. Be-staande netwerken grijpen in elkaar en hebben raakvlakken. Ze kunnen van het ene interactieveld naar het andere worden opgeschaald. Een individu is geen netwerk, het is een knooppunt in een netwerk. Individuen zijn altijd in staat de op hen uitgeoefende machten te spiegelen om zich er vervolgens anders toe te verhouden. De op hen uitgeoefende machtswerkingen creëren bij doelgroepen geen slavernij waarin iedere vrijheid wordt weggenomen. De meester-truc van de moderne disciplinering en de postmoderne surveillance is dat iemand het idee heeft in alle vrijheid te kiezen. Macht is hoogstens een verslaving voor degene die macht uitoefent. Juist doordat het individu in veel netwerken func-tioneert, kan het individu de op hem inwerkende krachten en machten in elkaar spiegelen. (hé, dat doen ze op school anders dan thuis!) Zolang er een moge-lijkheid is om afstand te nemen, kan een individu de spanning positief omzet-ten. Het individu is binnen de vele inwerkingen een reflexief knooppunt. De basis van zelfbewustzijn is het besef van deze gedistantieerde vernetwerking. Je zou kunnen zeggen dat iemand altijd op gespannen voet met zijn identiteit leeft, omdat hij begrijpt dat het deels een constructie is. Als norm dicht hij deze zichzelf toe of deze wordt hem door anderen toegedicht. Maar achter zijn identiteit zindert een spanning die een transformatie van de identiteit toelaat. Een individu staat door zijn inbedding in netwerken en door deze reflexieve ver-standverhouding altijd onder spanning. Het leefbaar maken en mentaal stileren van deze spanning opdat paradoxen waarmee hij wordt geconfronteerd niet pa-thologisch uitwerken, biedt zicht op een niet pathologische ‘schizofrenie’: een verstandhouding van waaruit met een hallucinatoire werkelijkheid en een in zichzelf verdeelde ‘identiteit’ kan worden omgegaan. In de pathologische vorm van schizofrenie is een patiënt in zijn psychose volledig in zichzelf opgesloten. Er is net als bij autisten geen relatie mogelijk. Hyperindividualisme neigt daar-

naar. Een vrolijke schizo beaamt echter zijn veelheid en weet zich daarin juist verbonden met de wereld. Toch worden cultuurrelativisme en multiculturaliteit in het verdachtenbankje gezet. Zo makkelijk komen we dus niet van het Grote Verhaal af. De fundamen-talismen vol gepolariseerde tegenstellingen vliegen ons weer om de oren. Den-kers staan weer bloot aan de verleiding om naar beproefd dialectisch recept de tegenstellingen die de paradoxen voeden in een hogere eenheid op te lossen. Terug naar modern-utopische filosofieën à la Hegel die de burgerlijke recht-staat als ideaal propageerde en Marx die het arbeidersparadijs aan het einde van de geschiedenis als een baken ziet oplichten. Door deze reductie keert de disciplinerende dwang van het eenheids- en identiteitsdenken ongemerkt terug.

A - niet ontknopen: doorknopen!Ook al is de multiculturele samenleving als een slagschaduw van de monocul-turele hegemonie ontmaskerd, een nostalgisch en angstig teruggrijpen op een monoculturele identiteit is wel het laatste wat moet gebeuren. De tegenstelling auto-chtoon/allo-chtoon is in een globale wereld volstrekt achterhaald. Onze chton (grond) is virtueel geworden. Nagenoeg iedereen wil op vakantie naar een ander land, autos (zelf) en allos (een andere). Het onderscheid tussen global en local is zeer relatief als je per jaar drie keer naar andere delen van de globe vliegt, kleren draagt die aan het andere eind van de wereld worden gemaakt en je entertainment uit heel de wereld bij elkaar graast. Iedereen die in Nederland is geboren is nedochtoon. De uitdagingen liggen tussen mensen. Wat aan de orde is, zijn mengingen, tussenvormen, hybriditeit. Of om in termen van Putnam te spreken: overbrugging is belangrijker dan binding als deze binding uitsluitend bestaat in een vlucht terug naar de eigen groep. Er moet denkkracht en daadkracht geïnvesteerd worden in het opschalen en doorkno-pen. Inmiddels is de lege tussenruimte – het ‘inter’ – van de onoverbrugbare verschillen door nieuwe generaties ingevuld. Het rendement van het multi-culturele experiment – wat iets anders is dan het ‘multiculturele drama’ – kan worden geherinvesteerd als een intercultureel samenleven. Daarvoor is echter een discours nodig dat tegenstellingen als autochtoon/allochtoon achter zich laat. Meedenkend met differentiedenkers worden de spanningen van paradoxen uitgangspunt van een andere manier van handelen, van anders denken en doen.Hoe gaan de voormalige opposities zich tot elkaar verhouden? Laten we nog eens terug gaan naar de drie ervaringsparadoxen: schaarste/overvloed, privé/publiek, vrij/afhankelijk. Schaarste verdwijnt niet als de overvloed van ons bestaan wordt (h)erkend. Schaarste blijft als een limiet bestaan en als zodanig triggert schaarste onze verantwoordelijkheid. Recyclen en besparen is niet het meest probate antwoord in onze wegwerpcultuur. Anders omgaan met de gegeven overvloed vraagt om een veel complexere strategie. Het betekent dat we ophouden met afvalbergen te creëren en het begrip ‘afval’ herzien. Klein-schalige opwekking van duurzame energie in gelaagde netwerken is een optie. Lineaire productielijnen aan het eind waarvan afvalbergen oprijzen die, zeker met uranium en plastics, eeuwen nodig hebben om uiteen te vallen, kunnen zo verknoopt worden dat ze alles wat weggegooid wordt weer als grondstof voor 2

58

- 2

59

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

een nieuwe cyclus gebruiken. Afval = voedsel. Op het terrein van de energie-voorziening vergt dat infrastructurele ingrepen die de bestaande machtsmono-polies niet buiten schot zullen laten.Het privéleven met zijn focus op het gewetensvolle, gewetenloze of onverschil-lige innerlijk is inmiddels door de erop aangesloten media verknoopt met het openbare leven. Privé en publiek staan niet tegenover elkaar. Als knoop in een netwerk is het de poreuze, reflexieve binnenruimte van het publieke bestaan. Als een reflexieve knoop in het maatschappelijke weefsel hoeft een individu niet te werken aan de definitieve ontknoping, net zomin als het streeft naar het oplossen van de spanning. Het gaat om samenspannen en doorknopen. De gedachte aan een mogelijke ontknoping verknoopt het individu al hechter in zijn netwerken omdat hij het altijd samen met anderen zal moeten doen. Iden-titeit manifesteert zich in dit samenspannen en doorknopen als een duurzame samenhang die individuen in een bepaalde periode door samenspraak met elkaar doet overeenstemmen. Identiteit is een consistente, coherente, continue consensus. Identiteit mag dan psychologisch een voldongen feit zijn (who is talking?) en als term politiek-retorisch zelfs nog uitstekend werk verrichten (“wij, Nederlanders” in het Europese parlement), reflexief zijn we àchter onze identiteit beland. Daar ligt geen rotsvast fundament en strekt zich evenmin een loze ruimte uit. Achter onze identiteit zijn wij relationeel verknoopt in een weefsel dat individuen onderling verbindt. Dat kan politiek sociale cohesie genoemd worden en economisch als sociaal kapitaal doorberekend worden. Sociaal fungeert dit netwerk bij een risicovolle salto mortale als vangnet en werkt het om een schaalsprong te maken als trampoline.

B - voorbij het verschil: het tussen als relatieDoor het denken over verschillen is de blik te lang gefixeerd geweest op de ander. Het gevaar dat in het benadrukken van verschillen schuilt, is dat bij een onoverbrugbaar verschil elke maat uit het oog wordt verloren. Je verhouden tot de Ander wordt dan een herhaling van een oud refrein waarin ongemerkt allerlei pseudo-religieuze of crypto-metafysische boventonen doorklinken. Om enigszins tot ‘ons zelf’ te komen is een accentverschuiving in het differentie-denken op zijn plaats: het accent verschuift naar wat er zich tussen individuen afspeelt. Om “achter onze identiteit te komen” gaat het niet langer om ver-schillen die niet overbrugd en daarom alleen nog maar gerespecteerd kunnen worden, maar om verschillen die binden en overbruggen: geschaalde relaties. Terugvallen in het oppositionele identiteitsdenken is te vermijden: verschillen worden gesitueerd in relaties en doorgeschoven naar het tussen of ‘inter’. Het denken van verschillen mag dan gepasseerd worden, het is zeker niet passé. Zo wordt via een omweg teruggekeerd naar een ‘zelf’ zonder dat dit weer als eenheid en identiteit wordt gefixeerd. Het is mogelijk dit een zwakke identiteit of ‘identiteitszwakte’ te noemen , maar daarmee wordt precies dat uit het oog verloren wat voor nieuw beleid cruciaal is: de relatie. Relativeren van een identiteit is tonen wat er allemaal achter zit, hoe deze met andere verbonden is, welke netwerken aan identificering als proces – identitijd – ten grondslag liggen.

In de relatie zijn we tegelijk met de ander aanwezig. Niet in de ander, evenmin tegenover de ander maar samen met de ander. In zo’n relationele context blijft het verschil gelden, maar het accent ligt niet meer op dat wat zich aan gene zijde van mijn bevattingsvermogen bevindt, maar op dat wat zich hier en nu tussen mij en anderen afspeelt. Een relatie situeert het buiten binnen en het binnen buiten. Het maakt het private publiek en het publieke privé. Relaties vormen een poreus tussengebied. Ze vormen een onbepaalde zone met een principiële openheid voor nieuwe connecties. Er is sprake van afgrenzing en openheid wat een besef van verhouding en proportie, van distantie en intimiteit cultiveert. Het gaat erom wat er nog mogelijk is en niet wat onmogelijk is. Ook al blijft de onmogelijkheid als limiet bestaan, er rijzen andere vragen: Wat kunnen jullie? Wat willen jullie? Door op positief en open groepsverlangen in te spelen wordt wilskracht in daadkracht omgezet. Dit verlangen in belangen doorvertalen maakt van een klacht een kracht die in macht over de eigen situatie beklijft. De uitdrukking ‘iemand in zijn kracht zetten’ krijgt zo werkelijk betekenis. Maar voor alles betekent het groepen en individuen in hun positieve verlangen serieus nemen. Het betekent hen ‘machtigen’ met anderen iets voor zichzelf te betekenen. De uitdaging voor beleidsmakers is niet met dit verlangen de geves-tigde belangen te dienen. Door daadwerkelijke communicatie en participatie in coalities produceren zij steeds hernieuwende belangstelling.

Laat Foucaults nogal ‘cynische’ disciplineringsthese zo’n positieve omslag toe? In zijn bestaansesthetica komen in ieder geval elementen naar voren. Het gedachtegoed van twee van zijn Franse collega’s biedt meer aanknopingspun-ten. In het werk van Gilles Deleuze (1925-1995) en Félix Guattari (1930-1992) wordt de relationele focus systematisch uitgewerkt. Zij gaan er vanuit dat personen al bij voorbaat op allerlei manieren met elkaar en met de hen om-ringende wereld verbonden zijn. Verlangens van mensen haken aan bij die van anderen en zetten zich vast op objecten: ik wil dat. Maar dat ‘ik’ is vaak voor-gesorteerd door de cultuur, zoals Foucault liet zien. Verlangens zijn daarom om minstens twee redenen collectief: als individueel verlangen voegt het zich naar de cultuur en als verbinding tussen mensen bevat verlangen al minstens twee ijkpunten. Verlangen gaat over verbinden en overbruggen. Dat kan rationeel in afgewogen keuzes, maar vaker zijn connecties affectief. Een affect verbindt ons lichaam met tijd en ruimte. Je komt op een plek met een geur en de geur plaatst je terug in de tijd. Een beeld roept een déjà vu op. Sterke aandoeningen roepen visuele beelden en denkbeelden op die op elkaar inwerken zonder dat we dat doorhebben. Evenmin als voor Foucault gaat bij Deleuze en Guatari het onderscheid tussen lichaam en geest op. Verlangen doorkruist deze oppositie. Het haakt overal op aan, bij baby’s meer en makkelijker dan bij CEO’s. Foucault beschrijft met zijn disciplineringthese hoe deze positieve connectivi-teit ingeperkt en gereduceerd wordt tot een keuze tussen óf dit óf dat. Deleuze en Guattari benadrukken de nuances van de veelheid. Deleuze en Guattari han-teren bij voorkeur de term ‘affirmatief’ in plaats van positief. Zij wijzen op de creativiteit van het verlangen en zetten dat af tegen gedisciplineerd verlangen 2

60

- 2

61

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

dat zich via belangen met de macht identificeert.Het denkbeeld dat zij introduceren om zo’n naar alle kanten uitstromend verlangen te begrijpen is meer biologisch dan technologisch van aard. Zij herkennen wel het netwerkkarakter, maar kiezen voor een ander denkbeeld: de wortelstok of het rizoom. Een aardbeiplant is een rizoom. Gember, aardap-pels en bamboe groeien ook zo. Een rizoom vertakt zich ondergronds, waarmee het affectieve gehalte van onze verlangens worden aangegeven. Op de knopen van de wortelstok ontspruiten scheuten die op de meest onverwachte plekken boven de grond komen. Gras is een rizoom. Net zo min als van te voren te bere-kenen is waar dit opschiet, is het vast te leggen waar verlangens aan hechten. Dat het onvoorspelbaar is, betekent echter niet dat het alle kanten op blijft gaan. Verlangen creëert altijd context, iedere uitdrukking van verlangen vindt een vorm of wordt door de omgeving een vorm opgelegd. Het gaat hen om die dubbele beweging: koppelen èn ontkoppelen, openen èn sluiten. Om een indruk van zo’n gelaagd proces te krijgen wijzen zij op de werking van ons brein. Het brein ís een rizoom. Niet alleen omdat het een immens vertakkingsysteem is waarin vurende synapsen verbindingen leggen die lichaam en geest aansturen. Maar vooral omdat het brein als ‘denkproces’ niet zo systematisch-analytisch werkt als we achteraf onszelf en anderen graag doen geloven. Een eindresultaat, zoals dit boek, ziet er wel aardig verzorgd en geordend uit, maar daaraan gaat een selectief proces vooraf. In bepaalde fasen van het schrijfproces schiet het denken alle kanten op. Terwijl je je concentreert ge-beurt er ondertussen van alles, zelfs in een afgesloten ruimte. Tussen gedach-ten door komen er indrukken – geuren, smaken, geluiden, beelden, gevoelens, tastervaringen – binnen en onder een gedachtelijn schieten nieuwe gedachten alle kanten op. Het vergt discipline om dit denken in goede banen te leiden, om concentratie en aandacht op te brengen, maar het zou dodelijk zijn om al die wendingen en ingevingen te veronachtzamen. Ook al zien Deleuze en Guat-tari de noodzaak van het gerichte denken in en praktiseren ze dit tot op grote hoogte bij uitstek zelf, toch weten zij dat het eindresultaat – hun namen op de kaft, titel erboven, een duidelijk afgeronde identiteit – slechts bestaat bij gratie van ingevingen, associaties, kleine voorvallen, inventieve verbindingen, wederzijdse stimulansen, toevallige ontmoetingen, enz. Allemaal aanhakingen en connecties. In het denken lopen woorden, concepten, denkbeelden, woord-beeld, emoties en affecten door elkaar. Ze grijpen in elkaar, de meest absurde combinaties vormend. Een boek – of een project – kan plotseling een geheel on-verwachte wending krijgen die nieuwe concepten in nieuwe contexten schept. Daarom spreken auteurs van romans vaak over hun personages als wezens die zelf denken. Deze geven zelf aan waar het boek naartoe moet. In hun filosofie is het verlangen van individuen een hechtings- en bindings-machine die koppelt en verbindt: “De kleinste reële eenheid is niet het woord, noch het idee of het concept, noch de betekenaar, maar de koppeling”. Een koppeling is wat intussen, ondertussen en ergens tussenin plaats vindt. Wat koppelingen uiteindelijk voor iemand, voor een groep of voor de samenleving gaan betekenen hangt af van de samenhang waarin en de richting waarheen het geheel zich beweegt. Net als bij Foucault richten Deleuze en Guattari hun

pijlen op de voorwaarden waaronder zo’n selectie tot stand komt en wie over het proces van selecteren beslist. In die zin gaat het ook bij hen om micropo-litieke communicatie als participatie. Foucaults biopolitiek en zijn discipline-ringsthese worden verder uitgewerkt. Deleuze toont hoe de westerse samenle-ving de controle op de openbare ruimte en op de innerlijke ruimte in individuen verlegd van politionele naar mediale surveillance: spionnen worden camera’s, undercover wordt een gsm. Naast camera surveillance en pattern recognition haakt de biopolitiek in de controlesamenleving op het consumptieve verlan-gen van individuen in om hun gedrag te beheren en te beheersen. Het gaat niet om repressie maar om het maatschappelijk ‘organisme’ zo optimaal mogelijk te laten functioneren.Deze zienswijze biedt talloze aangrijpingspunten om op verschillende scha-len over grootstedelijke processen na te denken. Het onconventioneel in kaart brengen van al dat rizomatische gekrioel van groepsverlangens die samen-hang en richting zoeken en het stimuleren van onverwachte connecties maakt andere coalities zichtbaar dan bij gestandaardiseerde modellen en scenario’s. ‘Mapping’ van Deleuze en Guattari, hun cartografie, focust op interacties in tussenruimten die nog speelruimte bieden aan de betrokken partijen om let-terlijk hun eigen plan te trekken. Interactief beleid is gebaat bij zo’n analyse. Het biedt ook meer ruimte aan kunst- en cultuurinterventies: deze ‘organise-ren’ creatieve connecties en ontmoetingen waarin het verlangen van groepen vooralsnog belangeloos is. Niet voor niets is de moderne kunst met zijn avant-garde praktijken het favoriete referentiekader van Deleuze en Guattari. Daarin vinden kruisbestuivingen plaats en ontstaan koppelingen tussen artistieke en wetenschappelijke disciplines. In de avant-garde is intensiteit sterker dan intentie, krachten winnen het van machten en het verlangen zet belangen op het spel. Conventionele perspectieven worden opengebroken en zo inventief en creatief met elkaar verbonden dat er op onvoorspelbare wijze nieuwe allianties en coalities ontstaan. Deze blijken maatgevend voor nieuwe generaties.

C - reflexieve interesse: interdisciplinair, inter-cultureel, intermediaal, interreligieus, interactief Een vertaling van de concepten van Deleuze en Guattari naar de praktijk van alledag is niet zo eenvoudig. Voor een oplossing van zeer doelgerichte be-leidsvraagstukken zijn veel vertaalslagen nodig. Ze bieden vooral analytisch gereedschap. Met hun toolkit kan anders naar de wereld en naar mensen ge-keken worden. Nieuwe samenhangen, andere coalities en onverwachte copro-ducties komen in beeld. Cruciaal is hun affirmatieve benadering: wat kunnen en willen groepen individuen? In hun affirmatieve benadering nemen zij groeps-verlangen altijd serieus en benadrukken zij de positieve krachten die hierin worden gemobiliseerd. Slogans als ‘van klacht naar kracht’ krijgen zo een affirmatieve betekenis. Hun visie focust op de primair relationele inbedding van ieders bestaan: de mens is een relationeel wezen. Dat verklaart waarom zij naast het tussen of ‘inter’ ook processen belangrijk vinden: “Een rizoom begint niet en kent geen einde; het bevindt zich altijd in het midden (milieu), tussen dingen, tussenwezen (inter-être), intermezzo.” In het midden zijn mensen via 2

62

- 2

63

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

de ander bij zichzelf.Als moderniteitscritici hechten Deleuze en Guattari meer waarde aan creati-viteit dan aan autonomie. Niet dat zij dit laatste afwijzen, ze tonen slechts dat het doorgaans weinig om het lijf heeft: vrijheid beweegt zich altijd al binnen institutionele kaders. Deze kunnen gaan knellen waardoor vrijheid in zijn te-gendeel omslaat en een paradox wordt. De creatieve impuls in het affirmatieve verlangen breekt deze kaders weer open en schept door kruisbestuivingen een nieuwe verbeelding. De doorwerking van de avant-garde in de hedendaagse beeldcultuur – fotografie, film, design, nieuwe media – en in kunstpraktijken – van dans, theater en muziek tot beeldende kunst en literatuur – is groter dan we veelal beseffen. Picasso staat nu op placemats in een willekeurige brasserie en is een productielijn van een automerk.

In culturele ontmoetingen stellen mensen zich voor elkaar open. Deze inter-esse is een basale voorwaarde voor het bestaan van de publieke sfeer. Als zodanig is interesse een mentale vorm van openbare ruimte. Met het opwekken van interesse in artistieke interventies scheppen kunstprojecten, los van de belangen die ermee gediend of de pretenties die erin gelegd worden, open-bare ruimte. In de communicatie en participatie die ze omwille van iets anders faciliteren zijn zulke kunstprojecten op zich al publiek domein. Tegen deze achtergrond levert de combinatie van community art en ‘kunst-in-de-openba-re-ruimte’ – een herinneringsbeeld op een pleintje, een artistiek ornament ter verfraaiing, een abstracte structuur als inspiratie – een nieuwe kunstdiscipline op: kunst-als-openbare-ruimte.

Kunst en openbare ruimte kunnen op vele manieren gecombineerd worden. In een interculturele samenleving verrijken groepen met een andere culturele achtergrond vanuit hun kunstbeleving het culturele leven in buurten. In de islam speelt kunst minder een kritische dan wel een gemeenschapbevestigende rol. Een met mozaïek of kalligrafische ornamenten versierde fontein op een centrale plek in de wijk waar mensen bijeenkomen zouden we in een bredere kunstopvating kunst-van-de-openbare ruimte kunnen noemen. Deze nadruk op het openbare leven gecombineerd met de kritische signatuur van designers en architecten levert een geësthetiseerde stedelijke omgeving op: openbare-ruim-te-als-kunst. Door zo naar artistieke interventies in de openbare ruimte te kijken komen intermediale, interculturele en interdisciplinaire wisselwerkingen meer tot hun recht. Met het oog op het gewenste interactieve beleid kunnen participatie en communicatie van buurtbewoners onderling of buurtbewoners met de overheid of woningcorporaties, via kunstpraktijken inventiever worden uitgebouwd. Wat in deze interventies altijd benadrukt wordt, is letterlijk inter-esse: het ‘zijn’ van het ‘tussen’. In ruimtelijke zin: er middenin staan; in sociaal-politieke zin: onder de mensen zijn; in politiek-filosofisch perspectief: primaire relatio-naliteit. Dit inter is in uitdrukkingen van dagelijks taalgebruik terug te vinden. Het begrip ‘interesse’ mag dan pas in deze brede zin begrepen worden als we de term herladen, mediatermen als interactiviteit en interface worden onmid-dellijk begrepen. Soortgelijke termen worden in wetenschap en kunst, staand op het breukvlak in de jaren zestig, voor het eerst kritisch gebruikt om hun eigen situatie te duiden. Kruisbestuivingen tussen disciplines worden in de wetenschap afgedwongen door de toenemende complexiteit van wereldwijde interacties. In de schuchtere aanzetten van de latere globalisering – internati-onalisering heet het dan nog – gaan geldstromen globaal circuleren. Een oppervlakkige blik op toenmalige ontwikkelingen in de kunst volstaat: Warhol, Fluxus, Joseph Beuys, ze experimenteren allemaal met media, mengen kunstvormen in performances en incorporeren de populaire cultuur. Kruisbe-stuivingen in de wetenschap, maar ook tussen kunst en wetenschap en kun-sten onderling ijken het begrip ‘interdisciplinariteit’. Het experiment met het ‘tussen’ (inter) als relationele ruimte levert resultaten en werken op die eerst wat onwennig bekeken worden maar gaandeweg zelf school maken. Kwalifi-caties als multidisciplinair gaan gaandeweg over in interdisciplinair. Op de breukvlakken van moderniteit en postmoderniteit wordt interdisciplinariteit het sleutelwoord. Interdisciplinaire experimenten maken niet alleen een ongeken-de creativiteit los, ze leveren ook nieuwe inzichten op die vanuit een monodis-ciplinaire aanpak nooit zouden opkomen. Een ander facet van reflexieve interesse is interculturaliteit. Hoewel het huidige mediadiscours zich hardnekkig vastbijt in het begrip ‘multicultureel’ laat een simpele zoekactie op Google zien dat de term ‘intercultureel’ in andere maatschappelijke domeinen volledig ingeburgerd is: in personeelsbeleid, in organisatiecursussen, in hoger onderwijs, op universiteiten. De organisatie-psycholoog Geert Hofstede publiceert vanaf 1980 boeken over hoe cultuurver-schillen in internationale organisaties aangepakt en overbrugd kunnen wor-2

64

- 2

65

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

den. Vanaf de eerste publicatie wordt de interculturele problematiek aange -kaart. Bedrijven krijgen prijzen voor intercultureel beleid. In Rotterdam bestaat er een Kwaliteitsprijs Intercultureel Personeelsbeleid, die jaar in jaar uit door de burgemeester wordt uitgereikt. Dat dit in de internationale bedrijfscultuur op - komt, is overigens niet verwonderlijk: net als in het topvoetbal is de mix van cul-turen hierbinnen geen issue omdat de blik naarstig naar talent en kwaliteit speurt. Eind jaren tachtig duikt de term op in politiek-filosofische publicaties. Het be-grip wordt steeds scherper gesteld. Het grondslagenonderzoek brengt onder-scheidingen aan tussen intercultureel, monocultureel, multicultureel, transcul-tureel en intracultureel. Bij intercultureel wijzen sommige onderzoekers op een principiële diversiteit , anderen op het culturele belang van hybriditeit. Politiek-filosofisch verschuift de aandacht naar het tussen. Ondanks deze nuanceringen en toespitsingen die in de praktijk veel subtielere oordelen over maatschappelijke fenomenen mogelijk maken blijven veel journalisten, colum-nisten, politici en zelfs wetenschappers koppig volharden in het gebruik van de term ‘multiculturele samenleving’. Op religieus gebied zijn religieuze stromingen al decennialang in gesprek. Deze interreligieuze dialoog is door de turbulente gebeurtenissen na 2001 enigszins in diskrediet geraakt, omdat iedere poging om verschillen zelfs maar bespreekbaar te maken al snel als een sluwe manoeuvre wordt gezien om de ander met valse argumenten voor het eigen karretje te spannen. Religieuze fundamentalisten hebben vanzelfsprekend geen enkele boodschap aan een wereld van verschil. Zij hebben er geen baat bij interesse te stimuleren omdat ze nu eenmaal gedijen in een wereld die van angst leeft. Achter hun geloofs-ijver gaan vaak gigantische economische belangen schuil. In hun pogingen dit fundamentalisme te bestrijden bedienen nationale overheden zich echter te vaak van dezelfde angst om de bevolking te mobiliseren. Angst is altijd een van de meest probate politieke tools geweest. In zo’n paranoide klimaat wordt elke vorm van nuancering bij voorbaat veroordeeld. Kunst en culturele praktijken komen onder druk te staan. Als paranoia alom heerst wordt er in een media-samenleving veel tv gekeken omdat het daar nu eenmaal eerder gebeurt dan in de werkelijkheid. Er wordt veel geïnformeerd, nagepraat en overgeschreven, maar weinig bestudeerd, in geen geval gecommuniceerd, laat staan gereflec-teerd. Angst is de aartsvijand van de interesse en de meest verwerpelijke vorm van angst is een aan verveling grenzende onverschilligheid waarachter een on-geïnspireerd nihilisme schuilgaat: “de verveling toont de Leegte, maar verhult het Niets”.Het meest seculiere facet van reflexieve interesse ligt aan de basis van alle andere: de ‘interactiviteit’ van de nieuwe media. In de toenemende behoefte aan communicatie en participatie in een wereld die globaliseert, wordt door nieuwe media ruimschoots voorzien. Na de schotelantennes aan de puien verschijnen de digitale beeldschermen in de huiskamers en de mobieltjes in het straatbeeld. De ongebreidelde stromen informatie en de intensivering van communicatie via mail worden met de komst van het Internet interactief. Dat in Amerika de C uit de ICT valt en er nog slechts over IT wordt gesproken, is een teken aan de wand: net als bij de presentatie van kwartaalcijfers van grote

concerns wordt er slechts geïnformeerd, maar niet gecommuniceerd. Door te sms’en, MSN’en, skypen en gamen integreert ICT de huidige generatie screen-agers nagenoeg vanzelfsprekend via hun dagelijkse activiteiten. Het besef van voorgaande generaties dat er met tijd en ruimte iets heel merkwaardigs is gebeurd, is meer aanwezig. Met ICT als socialisering- en disciplineringmachi-ne leven jongeren niet meer in het tussen: ze beleven en belichamen het tussen. Interactiviteit zet ongekende verlangensstromen in beweging. Gevoed door geldelijk gewin en aangezet door veiligheidsoverwegingen wordt voor 2001 de ongebreidelde en ontregelende interactiviteit al aan banden gelegd. Toch blijft het aantal hackers bij iedere inperking en afgrendeling gestaag groeien totdat door bedrijven in dienst genomen worden om systemen echt potdicht te krijgen. Deze dynamiek onderschrijft Foucaults inzicht in de aard van gedisciplineerd verzet. Maar ook het inzicht van Deleuze en Guattari dat verlangen decodeert en recodeert, nieuwe domeinen ontsluit en afsluit, deterritorialiseert en reter-ritorialiseert. De ontwikkelingen op ICT gebied tonen eens te meer hoe schizo-freen de verhouding tussen markt en vrijheid is. Na de aanslagen op het WTC in 2001 wordt door de overheid alles in het werk gesteld om totale controle te verkrijgen. Dit levert weer nieuwe paradoxen op omdat het ten koste gaat van burgerrechten en democratische vrijheden. Door het ongekende absorptievermogen van het digitale medium met zijn ongelimi-teerde mogelijkheden tot opschaling schuiven micropolitiek en macropolitiek steeds dichter naar elkaar. Lokale biopolitiek sluit door een vingerbeweging aan bij globale geopolitiek: ‘huiselijk’ surfgedrag ligt jaren vast, de Angel-saksische ‘intelligence’ organisatie ECHELON – en binnenkort zijn Europese tegenhanger Galileo – screenen via vele orbitale satellieten en talloze grond-stations al het mailverkeer op verdachte termen. Door GPS kan iedere beller gelokaliseerd worden. Als het Internet iets duidelijk maakt dan is het wel de ongeloofwaardige gelijkstelling van vrije markt, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van individuen.

D - ecologische interesse: van double bind naar drievoudige interesse Internet maakt de wereld tot globe. Zoals zoveel innovaties dankt Internet zijn bestaan aan de angst om in één klap vernietigd te worden. Arpa (Advan-ced Research Projects Agency) ontwikkelt de protovorm van Internet als een onderling verbonden systeem van controlecentra om te voorkomen dat bij een nucleaire aanval het nationale defensiesysteem van de Verenigde Staten wordt uitgeschakeld. Met de komst van Internet is de staatsveiligheid weer op een andere manier in het geding. Nu triggert elke muisklik miljoenen andere muis-klikken. Iedere interactie leidt tot interacties die via feedback loops de eerste mail steeds verder doorknopen. Simpele acties worden door exponentiële ver-knoping immens groot. Op het micropolitieke vlak is echter niet iedereen ervan doordrongen dat een simpele druk op het toetsenbord geen personal touch is, maar een biopolitieke inbedding: onvoorspelbaar in zijn effectiviteit maar toch traceerbaar. Behoedzaamheid is op het Internet op zijn plaats. Niet zozeer om-dat de surfer zich ergens schuldig aan maakt, maar omdat zijn surfgedrag ooit 2

66

- 2

67

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

verbonden zal worden met een context waarin een willekeurig woord plotseling een heel andere betekenis krijgt. Dan manifesteert zich het boemerangeffect. Er wordt geoogst wat onwetend is gezaaid. De vitaliteit van onderlinge verbondenheid, de soliditeit van en in systemen was al eerder ontdekt in de biologie. Het begrip ecologie – dat de wetenschap (logos) van het huis (oikos) betekent – komt in het midden van de 19e eeuw op en maakt dus deel uit van het moderne discours. Pas in de jaren zestig van de 20e eeuw – opnieuw op het breukvlak waar zoveel andere ontwikkelingen in een stroomversnelling raken – krijgt het de kritische en normatieve lading die het nu nog heeft. Ecologie is niet alleen een beschrijving van ecosystemen, het is ook een kritische wetenschap die laat zien hoe het fout gaat. Ze biedt nor-matieve scenario’s om schade te voorkomen, te herstellen of te beperken. De ecologie richt zich op de onderlinge afhankelijkheden in en tussen natuurlijke systemen. Alles draait daarbij om relaties. Deze zijn primair in het bestaan van plant- en diersoorten. Alleen het moderne individu meent deze ecologische footprint te kunnen ontlopen. De relatie tussen menselijk handelen en ecosystemen komt in 1962 drama-tisch in beeld als de biologe Rachel Carson Silent spring publiceert. Daarin toont zij aan dat pesticiden die in Europa en Amerika over de akkers worden gesproeid uiteindelijk op ons bord terechtkomen: ze zitten in de kabeljauw die we consumeren. De cirkel is rond. In 1972 verschijnt het Rapport van Rome. Een groep wetenschappers – de Club van Rome – zet voor het eerst op grote schaal computers in om allerlei groeiscenario’s te berekenen waarin de desastreuze invloed van het menselijk handelen op het milieu duidelijk wordt. Zij tonen aan dat er grenzen aan de groei zijn. Helaas in een wereld die op dat moment op het punt staat exponentieel te boomen. Na de oliecrisis in 1973 krijgt hun ecopolitieke inzicht geopolitieke reikwijdte: westerse consumenten ondervin-den voor het eerst aan den lijve hoe grondstoffen, productielijnen, transport en consumptie met elkaar samenhangen. Energiebesparing en hergebruik – consu-minderen en recycling – wordt decennialang gepropageerd, maar levert weinig op. Duurzaamheid komt als criterium in de jaren negentig in beeld, de ecolo-gische voetafdruk van ieder land wordt berekend en ecokeurmerken komen in de schappen te liggen. Pas wanneer de klimatologische effecten zich ramp na ramp manifesteren en er door een ex-vicepresident van de Verenigde Staten een film wordt gemaakt, is de impact zo groot genoeg. Vanaf dat moment wor-den op topontmoetingen van wereldleiders keer op keer maatregelen afgekon-digd moeten worden om de desastreuze effecten van de industrialisering die aan het eind van de 18e eeuw in het Westen is ingezet, te beperken. Ecologische inzichten dwingen een onontkoombaar inzicht af: begrip van de huidige globalisering vergt een cyclische opvatting van het bestaan. Het mo-derne discours voorziet echter niet in de conceptuele tools om deze omslag met doordachte concepten te onderbouwen en te begeleiden. De moderne geschiedopvatting is lineair en progressief: we gaan vooruit in de tijd en het wordt steeds beter. Slechts de rechtvaardigingen zijn circulair: er is vooruit-gang omwille van de voortuitgang, we groeien omwille van de groei. Progres-sie rechtvaardigt zichzelf omdat het een waarde in zichzelf is: modern is het

nieuwste van het nieuwste. Dit discours is niet toereikend om de cyclische feedback van de globalisering te verbeelden. De ecologische metaforiek van de 19e eeuw verschuift het plat Darwinistisch evolutionaire denken wel, maar deze fysieke ecologie vereist nu een verbreding en verdieping naar het sociale en het mentale vlak. Een louter fysieke ecologie is een begin, maar volstaat niet. Inzicht moet ook mensen beroeren en tussen de oren komen.Een op de 21e eeuw afgestemd discours vergt een nieuw wereld- en mensbeeld dat uitgaat van de primaire relationaliteit van netwerken – sociaal – en bereid is de paradoxale spanningen die het moderniseringproces heeft opgeleverd te ondergaan en collectief te stileren – mentaal. Een 21e-eeuws discours cirkelt rond in een drievoudige ecologische interesse waarin het ecologisch inzicht dat lineaire productielijnen cyclisch moeten worden op andere vlakken wordt overgedragen. Fysieke ecologie richt zich op de macropolitieke verhou-ding van mens en natuur. Sociale ecologie brengt de micropolitieke verhouding van mens tot mens in beeld. Mentale ecologie gaat over de reflexieve verhou-ding van individuen tot de eerste twee ecologische velden. Maar ook over de wijze waarop de spanningen die deze reflectie oproept – culminerend in de besproken paradoxen – gestileerd worden. De drie sleuteltermen zijn: ecosy-stemen, netwerken, paradoxen, respectievelijk: inbedden (cyclisch), doorkno-pen (lineair) en samenspannen (punctueel). Deze drie zijn niet gescheiden. Reflectie werkt op alle drie niveaus door, maar spitst zich toe op het individu tot het in zijn zelfbeeld samenkomt: van ecosystemen via relationele netwerken naar verknoopte reflexiviteit van een ‘ingespannen’ identiteit. Het zelfbegrip van een individu vormt zich op het kruispunt van lijnen die zich verknopen – binding – en door opschaling – bridging – zich via cyclische processen in de globalisering invoegen. Het besef dat de ecologische dynamiek alle levensdomeinen omvat is al lang

26

8 -

26

9

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

doorgedrongen in de wetenschappen: van het structuralisme via cybernetica en systeemtheorie tot aan de chaostheorie. Deze inzichten werken door in beleidsstukken. De dS+V Atlas van een culturele ecologie van Rotterdam en het sociale ecologiemodel van Lawton waarin competentie en omgevingsdruk individuen positioneren zijn slechts twee voorbeelden. Ook het stadsplanolo-gisch discours heeft de term opgepakt. Zonder dat er overigens een systema-tische gedachte over wordt ontwikkeld spreken planologen over ‘an ecology for the new civics’, een ecologie voor nieuw burgerschap. Bij sociale ecologie draait alles om het inzicht dat sociale netwerken ook ecosystemen zijn. Hoe vertaalt dit zich naar de praktijk van alledag? Concreet beleidsmatig houdt dit in dat bij ondersteuning en activering van kwetsbare individuen het verster-ken van zo’n netwerk boven alles gaat. Dit betekent voor de uitrol van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) dat voor het ontdekken van de vraag achter de concrete vragen van een cliënt – die meestal het aanbod van de hulp-verlener spiegelen: ik wil een rollator – allereerst een inzicht is vereist in diens netwerkstructuur. Het aanleveren van een rollator is namelijk zinloos als er nie-mand is om naar toe te rollen. Als de hulpverlener de cliënt met open interesse tegemoet treedt en niet direct oplossingsgericht is, kunnen zich onverwachte trajecten aandienen. Bovendien is het goed voor hulpverleners te beseffen dat ook zij deel van dat netwerk zijn.De vertaling naar het mentale vlak lijkt complexer, omdat het om de reflexieve vermogens en de innerlijke wereld van individuen gaat. Toch is dit niet het geval. In een relationele filosofie blijft innerlijkheid een functie van relationele verbanden. Het innerlijk ent zich op spanningen die zich erin vastzetten. De antropoloog Gregory Bateson schetst in 1972 de contouren van een ‘ecology of the mind’, een mentale ecologie. Voor Félix Guattari is dit een opmaat tot een drievoudige ecologie waarover hij in 1989 een korte tekst publiceert. Steunend op hun inzichten wordt in de politiek-filosofische onderbouwing van RVS een mentale ecologie gepresenteerd. Dit is de inhoudelijke invulling van de integrale aanpak. Naast de fysieke en sociale aspecten focust het mentale aspect op de omgang van groepen en individuen met tegenstrijdige signalen uit de samenleving. Deze tegenstrijdige signalen zijn eerder uitgewerkt onder het kopje ‘ervaringsparadoxen’ en toegespitst op de begrippenparen schaarste/overvloed, privé/publiek en vrij/afhankelijk. Dit vereist een gespreksruimte, gebaseerd op wederzijdse interesse.Een uitweg uit deze paradoxen ligt niet in de opheffing van de spanning. De oproep om terug te keren naar een eenduidige identiteit is een te populistische tactiek. Een mentale ecologie richt zich op het doorstaan, begrijpen en creatief inzetten van de spanningen die deze tegenstrijdige signalen en paradoxale er-varingen oproepen. Dit kan alleen binnen een gespreksruimte waarin belangen tijdelijk worden opgeschort en gefrustreerd verlangen positief wordt omgebo-gen. Simpel gezegd: een mentaal ecologisch georiënteerde samenleving stimu-leert kinderen al op vroege leeftijd in hun eigen bewoordingen en op speelse wijze na te denken en te spreken over levensvragen, ethische dilemma’s en paradoxale ervaringen zonder daar direct oplossingen voor aan te bieden. Ook hier gaat het dus niet om aanbod, maar om de vraag achter de vraag. In educa-

tief opzicht is hier een rol weggelegd voor de filosofie met zijn gespreksmetho-den. Recent onderzoek bevestigt dat het activeren van creatieve denkkracht op jonge leeftijd het cognitieve vermogen van kinderen aanzienlijk vergroot. Dit maakt ze sociaal weerbaarder.Hoe vertaalt dit zich naar participatietrajecten in buurten en wijken? Sociale cohesie wordt beproefd door het bespreekbaar en werkbaar maken van sociale spanningen. Bij integrale gebiedsontwikkeling vergt participatie een micro-politieke ruimte voor werkelijke communicatie tussen de betrokken partijen. Onvermijdelijk leidt de belangenbehartiging van zulke uiteenlopende partijen als bewoners, gemeente, woningcorporatie en deelgemeente tot spanningen die uitgezet op verschillende schalen paradoxen en dilemma’s oproepen. Deze energie zal in overeenstemming met talenten en skills van de betrokkenen positief moeten worden omgezet. Dit creëert de meerwaarde waar iedereen op wacht en vereist een transformatie van de publieke sfeer en een investering in micropolitieke interesse die niet eenmalig is. De communicatieve en sociale skills die daarvoor zijn vereist vergen een aanpak die op vroege leeftijd begint. Hier ligt een rol voor pedagogische en educatieve coalities.De omgang met psychische en sociale spanningen en het werkbaar maken van paradoxen is verwerkt in Batesons idee van een mentale ecologie. Zijn ‘ecology of mind’ baseert zich onder andere op de bestudering van het gedrag van schi-zofrenen. De schizofrene ervaring is in zijn onbegrepen effecten bij patiënten en bij hun omgeving hartverscheurend tragisch, maar een niet-pathologische opvatting van schizofrenie kan een werkbaar instrument zijn om structurele identiteitsproblemen binnen een samenleving in beeld te brengen. Ingebed in een relationele filosofie blijkt identiteit als gefixeerd restproduct een hoogst gedifferentieerd en complex proces van individualisering. We zijn altijd meerdere personen. Noem het je geweten of de engel die op je schouder zit, je innerlijke stem of god, menselijke reflexiviteit vooronderstelt een principiële gespletenheid, grammaticaal vervat in de woordjes ‘ik’ en ‘mij’. Deze gespletenheid is de formele basis van elke identiteit. Deze differentie vormt het fundament van onze individualiteit. Het is de noodzakelijke voor-waarde om ethisch en politiek te kunnen denken en handelen. Maar dat is niet voldoende. Er komt meer bij kijken. Als formele voorwaarde werkt reflexiviteit alleen als verantwoordelijkheid en solidariteit inhoudelijk en op de juiste schaal worden ingevuld. Verantwoordelijkheid en solidariteit vergen ook zelf-splijting. Eigenbelang en gemeenschappelijk belang worden in elkaar gespie-geld binnen deze positieve verdeeldheid. In deze zelfreflectie ontstaat binding en is overbrugging een optie. Als overbrugging en binding de sleutelwoorden zijn en zelfreflectie de formele voorwaarde dan werpt Batesons onderzoek naar het fenomeen double bind licht op de aard van een mentale ecologie. We moeten Batesons conclusies overigens wel tegen de achtergrond van de toenmalige stand van de weten-schappelijke inzichten plaatsen. In Batesons tijd – en in die van Deleuze en Guattari’s eerste publicatie – wordt een schizofreen als gespleten persoon-lijkheid nog gezien als een sociaal-psychologisch fenomeen. De persoonlijke leefsfeer en institutionele context bepalen het ontstaan ervan. Die moeten dus 2

70

- 2

71

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

in therapie. In zijn onderzoek stuit Bateson op communicatieparadoxen die kenmerkend zijn voor gezinnen met schizofrene kinderen. Schizofrene patiën-ten blijken in hun opvoeding systematisch tegenstrijdige bevelen of emotio-nele boodschappen op verschillende communicatieniveaus te ontvangen. Ze worden liefdevol toegesproken maar vol minachting behandeld, aangemoedigd om vrijuit te spreken, maar zodra ze dat doen afgekat of het zwijgen opgelegd. Ze moeten niettemin op deze tegenstrijdige boodschappen reageren en zitten dus altijd fout. Er valt verder niet op een reflexief niveau over deze paradoxale spanning te praten. De situatie is onontkoombaar: er is niemand buiten het gezin met wie er over gesproken kan worden.Deze sociale verklaring was in de zeventiger jaren een cruciaal argument in de antipsychiatrische beweging om de maatschappelijke context van schizofre-nen aan te pakken. De antipsychiatrie heeft na de ontdekking van de neuro-fysiologische determinanten van schizofrenie en de toenemende invloed van biologische psychiatrie en de farmaceutische industrie het onderspit gedolven. Daarna wordt de theorie van de dubbele binding vooral gebruikt om de com-plexiteit van hedendaagse communicatie te begrijpen en op te helderen. De neurofysiologische accenten verhullen echter niet dat sociale factoren onmis-kenbaar meespelen in het ontstaan van schizofrenie. Lees een willekeurige typering van schizofrene Marokkaanse jongeren: ze komen uit lagere sociale klassen, zijn streng opgevoed en voelen geen betrokkenheid van hun ouders. Ze keren zich af van de maatschappij en zoeken hun heil bij verkeerde vrienden of in de drugs. Met dit in gedachten is een volledig neurofysiologische verkla-ring en farmacologische oplossing van schizofrenie volstrekt ontoereikend. In een mentale ecologie die uitgaat van de relationele inbedding van identitei-ten en de zelfreflexieve gespletenheid van onze identiteit biedt de schizofrene ervaring zicht op een mentale verstandhouding waarin onoplosbare spanningen in een levensstijl gestileerd worden.

4.2.2 - Macropol it iek: interkapital isme tussen verzorgingsstaat en vr i je marktstaat – kapital iser ing van het interIs deze micropolitieke insteek naar macropolitiek niveau te tillen? Kunnen we onze samenleving analyseren vanuit een positieve schizofrenie waarin de relatie met anderen niet verbroken maar geïntensiveerd wordt? Guattari neemt Batesons double bind theorie op in het boek dat hij samen met Deleuze schrijft. in 1972 komt deel 1 en in 1980 deel 2 uit. Het behandelt de relatie tussen schizofrenie en kapitalisme. Met hun analyse werpen zij licht op de breuken in het moderne vertoog. Het zijn postmoderne retrospectieven, ook al mijden ze deze kwalificatie. Ze kijken in de tijd terug, zien vanuit de uitwerkingen de splijtende werking in het kapitalisme en doen vanuit de geconstateerde span-ning voorstellen voor een ander omgang ermee. Wat behelst deze eeuwenlange gespletenheid? Enerzijds opent het kapitalisme nieuwe markten door lokale markten te ontregelen, door deze eerst te decoderen om ze vanuit zijn eigen logica te recoderen. Lokale markten die voorheen met allerlei producten uitste-kend aansloten op de behoeften van de inheemse bevolking worden ontmanteld

en omgevormd tot perifere monoculturen: productiegebieden en toeleverings-gebieden voor het machtscentrum van de kolonisator. Maar er komt altijd een moment waarop de geopende markten weer afgegrendeld en gemonopoliseerd worden. Kapitalisme, in de woorden van Deleuze en Guattari, deterritoriali-seert en reterritorialiseert, decodeert en recodeert en hanteert daarvoor een schizofrene definitie van vrijheid. Expansie en protectionisme wisselen elkaar af. Van een vrije markt is nooit sprake. Zij wijzen het kapitalisme in zijn schizoïde werking echter niet af. Wel kritise-ren ze een monomane fixering op een van beide bewegingen: de fixatie via normalisering en disciplinering tot een eenduidige identiteit, maar ook het ongelimiteerde exces en de extase die iedere samenhang oplost en elke focus ontbeert. Zij affirmeren een positieve schizofrenie. Deze bevestigt de veelheid en vermijdt identificering met een normatieve identiteit.Vanuit zo’n positieve schizofrenie wordt licht geworpen op de politiek-economische ‘progressie’ van de moderniteit. Zo ontmaskeren zij impliciet de fictie van een vrijemarktecono-mie die toegankelijk is voor iedere kapitaalkrachtige deelnemer. Deze zou in het najagen van zijn eigenbelang automatisch, zo lang tenminste de vrijheid van het individu c.q. de onderneming – corporation – gewaarborgd is, het gemeenschap -pe lijk belang dienen. De kritische heroriëntatie op het aandeelhouderschap getuigt van voortschrijdend inzicht in de perverse kanten van deze vrijheid.Hun analyse van deze ‘fundamentalistische’ marktopvatting wordt na 2001 van-uit een geheel onverwachte hoek geherformuleerd door de Engelse historicus John Gray. Samen met de ex-hedgefundbeheerder en filantroop George Soros ijkt Gray voor dit fenomeen de term ‘marktfundamentalisme’: een ongebrei-delde vrije markt ideologie waarvan de protectionistische tendens onzichtbaar blijft. Met zijn statement positioneert Gray zich in een al decennialang voort-woekerend debat op macropolitiek niveau waar twee politiek-economische regiems tegenover elkaar staan: een sociaaldemocratisch verzorgingsstaat-discours en een (neo)liberale herijking ervan als vrijemarktstaatdiscours. In beide regimes staat het individu centraal, maar de relatie tussen individu en overheid wordt echter anders gedefinieerd: in het eerste regime zijn door de staat gefaciliteerde en via belastingen bekostigde netwerken vooral vangnet-ten voor de zwakkeren en kwetsbaren. In het laatste zijn overheidsnetwerken goed voor het externaliseren van productiekosten, maar ze fungeren ook als trampolines om vooruit en hogerop te komen.Verantwoordelijkheid is in beide regimes cruciaal. Verzorgingsstaatdenkers zien verantwoordelijkheid vanuit een positief mensbeeld als een collectieve inspanning: solidariteit. Vrije marktdenkers reserveren daar, beducht voor mis-bruik en tijdsverlies, vanuit een minder optimistisch mensbeeld minder ruimte voor en dekken verantwoordelijkheid af met aansprakelijkheid. Het discours van het vrije marktdenken schuift in de laatste twee decennia van de 20e eeuw over het sociaaldemocratische discours van de verzorgingsstaat heen. Dit vertaalt zich op verschillende manieren naar beleid, in het bijzonder ten aan-zien van algemene voorzieningen. De laatste decennia wordt in politiek-eco-nomische debatten privatisering en liberalisering van minder harde sectoren als zorg, onderwijs en cultuur bepleit. Ook over de inrichting van de energie-2

72

- 2

73

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

productie en -distributie op nationale schaal wordt verschillend gedacht. De weldadige werking van met elkaar op een vrije markt concurrerende partijen zou de oplossing zijn voor te grote overheidsuitgaven en een bureaucratische overhead. Voor bestuur van en controle op grote ondernemingen verschuift het accent van stakeholders naar shareholders, van mededelende deelnemers naar aandeelhouders. Allerlei politiek-economische modellen vliegen over de toonbank. Tussen het Europese Rijnlandmodel en het Angelsaksische model nestelen zich Japanse, Zweedse en Finse modellen. Voor de ene partij krijgt beleid samenhang vanuit het perspectief van de onderlinge solidariteit waarbij een stevige regie voor de overheid is weggelegd, de andere houdt niet van big government en meent dat de economie pas floreert als de vrije onderne-mers alle ruimte krijgen. Terwijl de eerste door het cashen van hoge belastingen gelijkheid en solidariteit internaliseert, zweert de ander bij externalisering van infrastructurele kosten. Ze zoeken de mazen in het net(werk). Er lijkt geen compro mis mogelijk tussen het internaliseren of externaliseren van de risico’s, tussen fiscaal opdraaien voor of outsourcen van de sociale kosten. Dit levert een pijnlijke spagaat op die tot diep in de liezen van de samenleving wordt gevoeld. Wat voor soort gespleten samenleving creëert deze spagaat? Door privatise-ring en liberalisering wordt het vangnet dat het maatschappelijk middenveld altijd vormde, opgedoekt. Een iets te gewaagde manoeuvre hoog in de piste kan nu op een echte salto mortale uitdraaien. De afbouw van de verzorgings-staat en de opkomst van de vrije markt economie houdt gelijke tred met de uitbouw van de informatiesamenleving. De aanduiding ‘kenniseconomie’ – met ‘voorkennis’ als misdrijf – is enigszins misleidend. Alles draait namelijk om informatie, dat wil zeggen om georganiseerde en gecommuniceerde data. De gevreesde catastrofe tijdens de eeuwwisseling is vooral een informatiebom: de millenniumbug. Het gaat in de informatiesamenleving niet om erudiete kennis maar om bruikbare informatie. Niet om Bildung, maar bonussen. Studenten trekken niet langer een encyclopedie uit de kast, maar surfen naar Wikipedia. Output wordt belangrijker dan inzicht, draagvlak werkbaarder dan consensus. Na de introductie van de pc in 1985 en de wereldwijde invoering van Internet rond 1992 virtualiseert de wereldeconomie exponentieel. De beurs is geen leren buidel meer vol klinkende munten. Het is kapitaal en kapitaal wil maar één ding: een beursgang. De speculatieve risico’s van de beursgang zijn een gegeven in een wereld die geleidelijk aan heeft leren omgaan met onvoorspelbaarheid, van grootschalige, technologische projecten die rampzalig ontsporen, zoals in Tsjernobyl. De Duitse socioloog Ulrich Beck typeert deze wereld als een risicosamenleving. Risico’s nestelen zich in de ruimte tussen inschatting en uitwerking. Deze ruimte wordt mentaal geëxploreerd in virtuele werelden van de nieuwe media. Actualiteit en virtualiteit vervangen de oppositie realiteit/mogelijkheid. Door een groots spel met het minimale verschil tussen mogelijkheid en virtua-liteit lijkt in de Newconomy plotseling alles mogelijk: met een geringe inspan-ning maar veel speculatief lef kan iemand in een klap steenrijk worden. Daar staat tegenover dat een uitstekend functionerende vakman waar dan ook ter

wereld van de een op de andere dag zijn baan kan verliezen door iets wat aan de andere kant van de aardbol gebeurt. Ondanks de geclaimde wereldwijde overwinning van de democratie na de val van de Muur worden de rijken steeds rijker en de armen steeds armer. De scheuren die de massamedia in de zestiger en zeventiger jaren in het moderne discours hebben vergroot – doorkijkjes naar andere werelden – verwijden zich in het laatste decennium van de 20e eeuw ex-ponentieel door deze virtualisering: in cyberspace is the sky al lang niet meer the limit. Door de globalisering worden individuen in de postmoderne wereld met elkaar verknoopt tot een groot virtueel netwerk. Het ontstaan van de netwerksamen-leving heeft echter “diepgaande consequenties voor de kenmerken, organisatie en doelen van politieke processen, politieke actoren en politieke instituties” . De mediasamenleving dekt deze gespletenheid af. Media geven openheid van zaken en suggereren daarmee dat uiteindelijk voor iedereen die zijn kansen grijpt de vrijheid in het verschiet ligt. De greep van de media op de economie wordt steeds groter. De mondige burger wordt een kritische consument die met zijn shopgedrag politiek kan bedrijven: ze kunnen producten boycotten. Con-sumenten worden, om een vocabulaire te gebruiken dat Alvin Toffler al begin jaren zeventig introduceert, als consument producent. Kortom, prosumenten. Het verbond tussen media en politiek wordt almaar hechter. Potentiële kie -zers worden via polls bij de les gehouden. Nieuwe media propageren een tele-democratie.

Uit dit alles mogen we opmaken dat er van de 19e-eeuwse natiestaat aan het einde van de 20e eeuw weinig over is. Met de transformatie van handelseco-

brandimagologostijl

publiekpublicitypubliek domein

27

4 -

27

5

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

nomieën naar kenniseconomieën verandert de rol van soevereine natiestaten. Europese gerechtshoven en tribunalen linken de rechtsstaat door naar de geopolitiek. Staatshoofden kunnen in andere landen worden berecht. For-meel bogen nationale staten nog op een zelfstandig bestaan, maar ingebed in internationale organisaties en door de verwevenheid van hun bestuurslagen in politieke, economische en financiële netwerken worden ze feitelijk global play-ers. De kredietcrisis toont de groteske gevolgen daarvan. IJsland gaat samen met zijn Icesave bank nagenoeg failliet en de bankboemerang treft in Neder-land provinciale en lokale bestuurders die voor hun electoraat een speculatief graantje wilden meepikken zo hard dat ze van hun bestuurszetel afvallen. In Nederland blijken banken te groot om failliet te gaan en is de staat te onmach-tig om het roer over te nemen. Zo holt de macht van corporations de democra-tie van binnenuit uit. Dat maakt het verbond met de democratische staat ook zo wrang: in de wereld van grote ondernemingen is democratie ver te zoeken. Veranderingen in de bestuursstructuur van de financiële wereld beperken zich tot mondjesmaat monkelend teruggeven van bonussen. Excuses aanbieden is vanuit internationaal jurisprudentieel perspectief te riskant. De legitimaties van het opportune gedrag van CEO’s, commissarissen en bestuurders van grote banken en ondernemingen die, speculerend op de volatiele f luctuaties van de financiële wereldmarkt feitelijk management by accident voeren, wor-den in publieke presentaties verkocht als door haast goddelijk inzicht geleid consistent beleid.Van feitelijke democratisering van en controle op boards en besturen is, gege-ven de old-boys-netwerken die nog altijd werkzaam zijn, nauwelijks sprake. De corporation, menen critici, “is een pathologische organisatievorm die evenals de monarchie als uitgestorven institutionele soort moet worden gezien” . Met dat corporations indirect genationaliseerd worden, worden staten getransnationaliseerd. Ze worden letterlijk in globale netwerken geïn-corporeerd. De overgang van een natiestaat naar een ‘managermarktstaat’ is beklonken.

Maar zijn het verzorgingsstaatdiscours en dat van de vrije marktstaat nu echt twee verschillende discoursen? Is er niet gewoon sprake van een interne gespletenheid van het moderne discours dat zowel individuen als corporations als rechtspersoonlijkheid aanduidt? De marktstaat die na de verzorgings-staat opkomt, is dan net als het postmoderne discours een slagschaduw van dat wat er aan voorafgaat. Het al in de verzorgingsstaat verdisconteerde indivi-dualisme wordt dan slechts op de spits gedreven. Misschien is het instructief om te kijken hoe sociale relaties weer geherwaardeerd worden binnen de vrije marktstaat. Dat dit gebeurt, wordt duidelijk in het werk van Florida en Putnam. In een onweerstaanbare drang om alles in kapitaal om te zetten introduceren zij buiten het economische domein nieuwe kapitaalsoorten. We spreken on-dertussen over sociaal, cultureel, sportief, intellectueel en menselijk kapitaal. In feite zijn dit allemaal manifestaties van een ‘inter’. Het zou dan ook niet misstaan het huidige kapitalisme waarin ruimte is vrijgekomen voor verbindin-gen en overbruggingen interkapitalisme te noemen. Daadwerkelijk het inter

kapitaliseren is een affirmatieve keuze voor de tussenruimte. Zo kunnen in het inter dilemma’s en paradoxen zelfreflexief worden door daadwerkelijke com-municatie en participatie aan en in een kapitaalkrachtige netwerksamenleving. Democratisering van het bedrijfsleven is daarbinnen onvermijdelijk.Toegespitst op de Rotterdamse situatie en gedacht vanuit de pijlerstructuur van integrale gebiedsontwikkeling ligt hier een uitdaging om na te denken over de verbinding van kapitaalsoorten: van buurtniveau – sociaal, intellectueel, sportief – via de markt naar de stad – cultureel – om aansluiting te vinden bij fysieke investeringen van de gemeente, woningcorporaties en projectontwik-kelaars. Fysieke investeringen worden met het oog op integraliteit en duur-zaamheid niet langer als projecten maar als trajecten gezien. Trajectontwik-kelaars verdisconteren de andere kapitaalsoorten al in hun visie en voorstellen. Woningcorporaties denken, nu openbare ruimte ook deels onder hun beheer valt, in toenemende mate in deze termen.

A - zelfverzekerd leven en victiem overleven: verantwoordelijk of aansprakelijk?Het voorgaande vergt een herziening van verantwoordelijkheid als micro-politiek fenomeen en een transformatie van de huidige, nu eens door angst en dan weer door hebzucht ingegeven slachtoffercultuur, waarvan recente ‘shock’claims na het zien van beelden op tv en You Tube van de aanslag op de koninklijke bus in april 2009 het hilarische hoogtepunt vormen. In dit jurispru-dentieel onderbouwde slachtofferschap en in de aansprakelijkheidscultus die erbij hoort, wordt de verhouding tussen verzorgingsstaat en de vrije markt-staat grotesk. Wat voor soort samenleving maakt deze combinatie mogelijk? Verzorgingsstaat en marktstaat zijn twee discursieve typeringen van politiek-economische regiems. Daaroverheen zijn in de afgelopen 25 jaar allerlei andere typeringen geschoven: mediasamenleving, consumptiesamenleving, over-vloedsamenleving, transactiesamenleving, informatiesamenleving, netwerksa-menleving, controlesamenleving, risicosamenleving. Door de invloed van het assurantief-bancair verbond op het dagelijkse leven is daar een nieuwe aan toe te voegen: De verzekeringsmaatschappij. In combinatie met de risicosamen-2

76

- 2

77

refl

ec

tie

bibliotheek musea theater-schouwburg podia SKVR

buurthuizen

studenten huisvesting

sportveldjes (Cruyff/Krajicek) sportzalen schoolsportvereniging

t r a j e c t o n t w i k k e l a a r s

wo

ord

en a

ls d

aden

leving is het aannemelijk te maken dat het samen leven dat ooit in de multi-culturele samenleving gepropageerd werd door een combinatie van factoren veranderd is in victiem overleven.Het gaat hierbij niet alleen om het collectieve besef van de kwetsbaarheid van ons aardse bestaan. Dit heeft zich aan de wereld opgedrongen na een reeks van catastrofale gebeurtenissen: van de kernrampen van Harrisburg (1979) en Tsjernobyl (1986) via de aanslagen in de negentiger jaren en de millenniumbug culminerend in 9/11 (2001) tot vuurwerkrampen en natuurrampen met de grote tsunami (2004) als desastreus hoogtepunt. In dit rijtje voegt zich de huidige kredietcrisis (2007). De effecten van deze macropolitieke gebeurtenissen, die voor een groot deel door menselijk handelen zijn veroorzaakt, zijn altijd te voe-len in de micropolitieke sfeer. Dit wordt nog sterker gevoeld bij fysieke bedrei-gingen zoals aids, gekkekoeienziekte, SARS, Legionella en Mexicaanse griep. Onder het letterlijk iets te zelfverzekerde leven in de verzekeringsmaatschappij verbergt zich een benard slachtofferschap. Ik duid niet op de criminologische categorie ‘slachtofferschap’ die in de loop van de tachtiger jaren opkomt en nu in het recht zijn rechtmatige plaats krijgt. Het gaat mij om het sociaal-psy-chologische fenomeen dat mensen zich tekortgedaan en daardoor slachtoffer voelen. Hoe verhoudt de ethische categorie verantwoordelijkheid zich tot het sociaal-psychologische fenomeen slachtofferschap? Dat deze verbinding via de vrijheid loopt en uiteindelijk ook juridisch zijn beslag krijgt, ligt voor de hand. Minder voor de hand liggend is het verband met de managementcultuur en de claimcultuur. Vrijheid veronderstelt keuzevrijheid en de omgang daarmee vergt verantwoordelijkheid. Voor het nemen van verantwoordelijkheid moet vanuit wat er in het hier en nu gebeurt geanticipeerd worden op een onzekere toekomst: autonome individuen maken wikkend en wegend een inschatting van de gevolgen van hun gedragingen op anderen. Kan ik dat maken of niet? Wil ik daar de verantwoording voor dragen of niet? Voor zo’n inschatting is inzicht vereist in de reikwijdte van je handelen en ook dat nog eens afgebakend op een bepaalde schaal: thuis, op straat, de buurt, op school of je werk, in een week, een maand, een jaar, een leven, over de generaties heen, voor de eeuwigheid desnoods. Dat ging makkelijker toen alles nog per postkoets ging dan in een wereld waarin een bericht in één seconde aan de andere kant van de wereld op een screen of scherm verschijnt. De tussenruimte tussen zender en ontvanger, tussen geven en nemen is ver-dwenen. De toenemende complexiteit van onze communicatie rekt de ruimte tussen autonomie en verantwoordelijkheid op, terwijl de versnelling ervan deze juist verdicht. Snelheid en complexiteit van hedendaagse interacties en trans-acties verstoren autonome inschattingen: nu kunnen iets te grappige e-mails tot ontslag of een giro-overschrijving vergeten tot het direct afsluiten van gas en licht leiden. De anticiperende rationaliteit die voor moderne verantwoor-delijkheid vereist is, moet te veel netwerken en relaties in overweging nemen. In een netwerksamenleving is te veel reflectie vereist. Om deze onoverzichte-lijkheid te pareren worden keuzes uitbesteed en gedelegeerd. Dingen worden geregeld, bestuurd, vervoerd, kortom, gerund en gefixt door anderen. Diensten

zijn de tussenstap van een wareneconomie naar een diensten- en ervarings-economie. Reflectie en verantwoordelijkheid worden veruiterlijkt: ze worden in dienstverleners, in media en mediators geprojecteerd. Mijn verantwoordelijk-heid wordt de aansprakelijkheid van de ander. Door de marktsturing wordt in de publieke sector aansprakelijkheid in de loop van de negentiger jaren de legitima-tiegrond bij uitstek. Hoewel het een effect van toenemende democratisering is, lijkt daarmee de participatie van burgers omgekeerd evenredig af te nemen. Aansprakelijkheid (accountability) draait om meetbare baten die in een be-paalde verhouding moeten staan tot de gemaakte kosten. Dat kan op concrete resultaten, op gerealiseerde voorzieningen of op processen slaan. Maar hoe dan ook, het gaat om het afrekenen. In zachtere sectoren zijn deze berekenin-gen altijd hoogst discutabel. Met de invoering van sociaal en cultureel kapitaal is wel iets gewonnen, maar hoe dit rendeert blijft vooralsnog onderwerp van discussie. Het is ook maar de vraag of het in zorg en welzijn in eerste instantie om meetbare resultaten gaat. Meten doet zeker weten, maar verantwoording afleggen is wat anders dan verantwoordelijk zijn en verantwoordelijkheid ne-men. Verantwoordelijkheid vereist meer dan weten, verantwoordelijkheid vergt reflectie. In de transactie-, risico- of mediasamenleving zit deze reflectie op onze beeld-schermen en interfaces. Nagenoeg alle transacties en interacties zijn bemid-deld, gemedieerd. We bellen, mailen en sms’en. Niet alleen onze communica-tiemiddelen zijn reflexief geworden zonder dat we ons dat realiseren, ook onze transportmiddelen: cruisecontrol, GPS, TomTom. We moeten steeds handiger worden om handsfree te communiceren. Zo zitten we de hele dag achter mo-nitoren en interfaces waardoor onze dagelijkse activiteiten zelf een reflexief gehalte krijgen. Face-to-face wordt interface. Bewuste reflectie wordt nu een reflex van media. We zijn mediaal reflexief. Dit uitbesteden van onze reflectie aan onze media – zij kiezen voor ons – kan, variërend op de term interactiviteit, interpassiviteit worden genoemd. Maar hoe je het ook wendt of keert, reflec-tie blijft de essentie van het menselijk bestaan, van onze human condition.Eenmaal overgenomen door onze media wordt reflectie op den duur vanzelf-sprekend. Doordat interfaciaal contact het face-to-face contact vervangt beseffen we steeds minder wat de reikwijdte of impact van onze daden is. Vrij-heid om te kiezen vereist verantwoordelijkheid die we voor onze keuzes dragen. Maar dan doet zich een ethisch dilemma voor: als we ons daadwerkelijk zouden realiseren wat de effecten zijn van onze vanzelfsprekende consumptie, zouden we dan nog de verantwoordelijkheid willen dragen voor de consequenties? Wat kost dan een liter benzine, welke handen zitten er aan een spijkerbroek? Als autonomie gepaard gaat met de vrijheid om reële keuzes te maken waarvoor je verantwoordelijk bent en als deze verantwoordelijkheid wordt weggemedieerd door de snelheid en complexiteit van het dagelijks leven, lopen de moderne vrijheid en autonomie langzaam leeg in alledaagse vanzelfsprekendheid en routineuze onverschilligheid. Door het delegeren van de autonome handelings-ruimte aan organisaties en instituten, maar ook aan media, mediators en men-tal coaches wordt een effectieve verantwoordelijkheid hoogst problematisch. De Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) werpt, staand op 2

78

- 2

79

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

het breukvlak van een modern naar een postmodern discours, licht op deze spanning: “Er bestaat zoiets als verantwoordelijkheid voor dingen die je niet hebt gedaan; je kunt er aansprakelijk voor worden gesteld. Maar er bestaat niet zoiets als schuldig zijn aan of je schuldig voelen over dingen die zijn gebeurd zonder dat je daar zelf actief aan hebt deelgenomen” . Ze worstelt hier meer met de categorieën schuld en verantwoordelijkheid dan met aansprakelijkheid. Wie is er nu nog verantwoordelijk voor de slavernij, de uitroeiing van inheemse volkeren in de afgelopen eeuwen of de Holocaust? Arendt dacht niet in her-stelbetalingen voor de Eerste Wereldoorlog die Duitsers in de armen van het naszisme hadden gedreven, maar ook nog niet in claims die letseladvocaten in de jaren negentig grootschalig gaan afdwingen voor terminale kettingrokers. Arendts dilemma is vooral moreel en ethisch van aard. Schuld, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid zijn kernbegrippen in ver-schillende historische discoursen: schuld is in de premoderne, religieuze peri-ode het ijkpunt – er bestaat zelfs zoiets als erfzonde – en verantwoordelijkheid staat centraal in de moderne, seculiere periode. Je kunt deze begrippen ook op een tijdslijn uitzetten: schuld verwijst dan naar het verleden, bij verantwoor-delijkheid staat het actuele gedrag centraal en in het overwegen van aanspra-kelijkheid loop je vooruit op de toekomst. Rond deze begrippen hebben zich deeldiscoursen ontwikkeld: rond schuld een moreel en strafrechtelijk discours, rond verantwoordelijkheid een ethisch discours en rond aansprakelijkheid een civielrechtelijk discours. In het moderne leven verliest schuld steeds meer zijn religieuze, morele lading. Na de – wetenschappelijke – dood van god neemt het beroep op individuele autonomie toe en komt verantwoordelijkheid als centrale ethische categorie in beeld. Sinds een kleine 20 jaar is aansprakelijkheid de handelingscategorie bij uitstek. Hoewel aansprakelijkheid in de Amerikaanse claimcultuur al veel langer werkzaam is, wordt het in de jaren na Arendts dood voor de individu-ele inschatting van gedragseffecten steeds belangrijker. Nu vergt nagenoeg ieder contact een contract. Onderhandelen is de basis van relationaliteit, tot aan het ochtendontbijt van menig gezin toe. Er wordt zelfs gesproken over een transactiesamenleving. Bedient begin jaren negentig de letseladvocatuur in Nederland slechts een klein segment van gedupeerden, een decennium later is deze tak van juristische topsport exponentieel gegroeid. Gevictimiseerd hyperindividualisme is nu big business. De aansprakelijkheidsproblematiek is tegenwoordig voor lezers van kleine lettertjes in hypotheek- en verzekerings-polissen, voor nabestaanden van excessieve rokers, zelfs voor vergeetachtige staatslotkopers gesneden koek. In de risicosamenleving wordt verantwoordelijkheid naar buiten gestulpt. Ver-antwoordelijkheid wordt net als de infrastructurele kosten bij grote corporati-ons in de vorm van aansprakelijkheid geëxternaliseerd. Als bescherming tegen malafide praktijken en schaamteloze kwakzalvers is dit natuurlijk een zegen voor veel gedupeerde consumenten en cliënten. Bij deze groep wordt in een rechtmatig slachtofferschap een laatste restje autonomie ontleend aan een claim die achteraf bij de rechter wordt neergelegd. Een kleine groep van ge-traumatiseerde slachtoffers buit echter hun deplorabele situatie uit om iedere

verantwoordelijkheid te ontlopen. Een kleine deel daarvan gebruikt deze om hun criminele activiteiten af te dekken. Bij sommige groepen consumenten slaat hebberigheid om in verongelijkte hebzucht. Claimen blijkt een rancuneuze omgang met pure pech. Ze kunnen niet tegen hun verlies en willen na de uitslag toch nog even scoren. Anderen grijpen, geholpen door geldbeluste letselad-vocaten, internationale jurisprudentie aan om een graantje van de ellende van anderen mee te pikken. Geshockte tv- en Youtubekijkers van beelden over de ‘aanslag’ op de koninklijke bus op Koninginnedag 2009 proberen via schade-claims verdringingseffecten in klinkklare munt om te zetten. Net als individu-alisme, vrijheid en autonomie wordt ‘recht-hebben-op’ een consumptieartikel. De graaicultuur die zwakke topbestuurders verleidt tot exorbitante belonings-eisen is daarvan slechts een uitvergrote versie. Er is nog een vierde groep, die het grootst is en waar de vertaling van verant-woordelijkheid in aansprakelijkheid meer diffuse en indirecte effecten heeft. Postmoderne netwerkers mogen dan in veel management boeken als f lexwer-kende positivo’s opduiken, de duistere keerzijde van dit snelle bestaan is een systematische terughoudendheid om verantwoordelijk en aansprakelijk te zijn. Het nadeel van een gemanagede afrekencultuur is dat creatieve pretenties zover teruggeschroefd worden dat targets altijd worden gehaald. Dit kan karak-tertechnisch slecht uitpakken: het werkt een angstige behoedzaamheid in de hand die maakt dat iemand het gevoel krijgt dat hij voortdurend tekort schiet. Met als gevolg een negatief zelfbeeld.Zo ontstaan er vier soorten slachtoffers: een groep die buiten schuld en ver-antwoordelijkheid om gedupeerd wordt, een getraumatiseerde, deels criminele groep die iedere verantwoordelijkheid afschuift op het systeem, een groep die geen risico wil lopen en geen verantwoordelijkheid wil dragen maar die met claims toch nog zijn gelijk wil verzilveren en een grote groep behoedzame net-werkers in een afrekencultuur. Het even indirecte als grootschalige effect van de verschuiving van verantwoordelijkheid naar aansprakelijkheid is een slacht-offercultuur, waarin victiem overleven belangrijker wordt dan samen leven. In het cultiveren van dit desastreuze effect overspeelt het zelfverzekerde leven, net als de financiële speculatieve markt, zijn hand. Door net iets te zelfverze-kerd te willen zijn creëert het een structureel slachtofferschap dat bezig is met victiem overleven. In de risicosamenleving verdwijnt het samenleven dat zich op wederkerigheid en verantwoordelijkheid baseert steeds verder uit beeld. De angst voor de Ander die je werk inpikt of je in de openbare ruimte bedreigt, te-kent zich in de verzekeringsmaatschappij ongewild af tegen de bredere horizon van structureel slachtofferschap.

B - macropolitieke belangstelling en micropolitieke verantwoordelijkheid De sociaal-culturele en politiek-economische contracten die in de 19e eeuw afgesloten en in de 20e eeuw verlengd zijn, lopen in de 21e eeuw af. Het discours valt uit elkaar, ook al wordt er nog discursief aan gesleuteld met de sleutelterm ‘bedrijfsongeval’. Op geopolitieke schaal zijn de door de G8 geformuleerde voorstellen om in de industriestaten de CO2 uitstoot in 2050 met 80% te heb-2

80

- 2

81

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

ben teruggedrongen rijkelijk optimistisch. Zelfs als de auto-industrie door de kredietcrisis noodgedwongen op de productie van kleinere en zuinige auto’s overgaat. In zijn macropolitieke belangstelling onderschat of maskeert de G8 de belangen die grote ondernemingen in de energiesector en de automobiel-sector hebben. Sommige leiders hebben het inzicht en ventileren hun visie, andere passen het politieke principe van de strategische kortzichtigheid toe: we zien wel na de volgende verkiezingen. Toch lijkt er een kentering plaats te vinden, niet in het minst in de opstelling van de Verenigde Staten. Doorslagge-vend is echter dat en hoe de grote spelers van de toekomst – China en India – in dit machtsspel betrokken worden. In Rotterdam is op stedelijke macropolitieke schaal een soortgelijke dyna-miek te zien. In het volle besef van de klimaatcrisis gaat Rotterdam eindelijk voortvarender te werk dan ooit om in 2025 de huidige CO2 uitstoot met 50% te hebben gereduceerd. Maatregelen worden doortastend afgekondigd en geïm-plementeerd. Loopgraven worden verlaten, drempels geslecht. Milieudefensie en de gemeente Rotterdam worden het eens over de aanpak van de energiepro-blematiek op de Tweede Maasvlakte. De openbare ruimte krijgt groeninjecties. Er wordt op vele fronten ingezet met Climate Initiative en Climate Proof : waterbassins, mosdaken, restwarmte, groene stroom, hybride bussen, elektri-sche vuilniswagens, afremenergie op metro en trams, speciale vrachtwagen-routes en ‘gratis’ openbaar vervoer voor bejaarden. Toch wordt duurzaamheid nog te fysiek geïnterpreteerd. Een energieopwekken-de dansvloer in Watt mag dan via entertainment en edutainment de ecopolitiek met cultuur verbinden, de sociale en mentale dimensies van de ecologische visie worden nog niet stelselmatig en daadkrachtig uitgewerkt. Het excessieve gebruik van de auto in de stad wordt niet van binnenuit aangepakt en participe-rend eco-onderwijs is nog geen vast onderdeel van het schoolleerplan. Op dis-coursniveau is er geen samenhangende visie geformuleerd die alle betrokken diensten inspireert. Deze moet hen, mede met het oog op de bestuurlijke her-structurering die in het verschiet ligt, zo op elkaar afstemmen dat de clusters van diensten via een daadkrachtiger regie kunnen worden aangestuurd. Hoe analyseren we de situatie in zijn volle breedte, wie spreekt met wie over wat en waar gaan we wanneer op welke schaal met wie vervolgens wat aan doen? Wat is de discursieve focus van waaruit al die uiteenlopende initiatieven op buurt-, wijk- en stadsniveau samenhang krijgen en door onderlinge verknoping tot een versnelde uitvoering leiden? Dat het hier meer om een open eco-sociale archi-tectuur gaat dan om het aloude maakbaarheidideaal mag duidelijk zijn. Hoe dan ook, er moeten keuzes worden gemaakt om macropolitieke machtsmo-nopolies met nieuwe verdeelsleutels te ontsluiten. Dat deze ingrepen huidige politieke machtsverhoudingen aantasten en de doorsnee burgers voor grote uitdagingen plaatsen, is onvermijdelijk. Niet alleen private en publieke partij-en, maar ook al met elkaar samenwerkende wijkpartijen en buurtpartijen zullen op stadsniveau serieus genomen moeten worden. Vanuit een andere macropo-litieke belangstelling wordt dan tegemoet gekomen aan de micropolitieke be-hoefte van samenwerkende buurtbewoners om daadwerkelijk te participeren en van energieke individuen om hun talenten eerder en gerichter te ontwikkelen.

Er zijn subtielere en meer integrale contracten nodig met meerdere en andere partners. Kortom, het gaat erom andere belangen te stellen.Op de schaal van de buurt is er sprake van een heroriëntatie in het opbouw-werk. Er onstaat een andere macro- en micropolitieke belangstelling. Om de crisis in deze organisaties te keren is het niet genoeg om conform marktprijzen te gaan werken. Het gedateerde visie waardoor opbouwwerkers hun grip op en begrip van de sociaal-culturele werkelijkheid in buurten hebben verloren, is aan vernieuwing toe. Door de toenemende invloed van woningcorporaties en hun interventies in het sociaal-culturele domein van huurders zijn opbouw-werkers gedwongen zich te heroriënteren op hun opvattingen over belangenbe-hartiging. Door velen onder hen wordt het samenwerken met de verhuurder, c.q. huisbaas – de woningcorporatie – als een corrupt contract ervaren. De stads-planologische heroriëntatie op integrale gebiedsontwikkeling en een te ver doorgevoerde liberalisering heeft woningcorporaties doen inzien dat zij zich op hun taakstelling moeten herbezinnen. De verschuiving naar het marktstaat-denken ten koste van het verzorgingsstaatdenken die in de jaren tachtig door de liberalisering in gang is gezet, wordt met het oog op de negatieve effecten ervan bijgesteld. In dit nieuwe contract wordt de creativiteit van alle betrokken partijen in een vroeger stadium aangesproken. Of zoals Charles Landry in The Creative City terloops opmerkt: creativiteit moet niet in de kern maar aan de grenzen worden ontwikkeld, daar waar partijen op elkaar botsen. In mijn termen: in het tus-sen op de raakvlakken. Daar wordt ‘stakeholder currency’ vergaard. Als we Deleuze en Guattari‘s kritiek op het kapitalisme serieus nemen dienen we de paradoxen als uitgangspunt te nemen om verschillen tot hun recht te laten ko-men. Integraliteit houdt dan in dat privaat-publieke partnerschappen belangen van (ver)huurders èn (ver)kopers met het oog op verschillende kapitaalsoorten moeten worden afgewogen. Alle partijen zijn vanaf een vroeg stadium in het proces betrokken. Het gaat er bij integraal beleid telkens opnieuw om de schaal (uit) te vinden waarop iedere betrokken partij – opbouwwerkers, corporaties, kopers, huurders, overheid – zijn verantwoordelijkheid neemt door de ander in zijn inzichten serieus te nemen. Voor zo’n discoursomslag is een herwaardering van het autonomiebegrip en herstel van de wanverhouding tussen verantwoordelijkheid en aansprakelijk-heid vereist. Vrijheid en autonomie herdefiniëren vanuit de optiek van het ‘inter’ of ‘tussen’ klinkt nog wat onwennig. Eenmaal in termen als relaties, netwerken en lichte gemeenschappen besproken, verliezen deze begrippen hun cryptische toon. Ethisch-filosofische analyses die de afgelopen jaren zijn ver-schenen schetsen de eerste contouren: er wordt geschreven over ‘relationele autonomie’ en ‘aidocratie’ (aidos = respect) om het hyperindividualisme en een te eenzijdige meritocratie (meritos = verdienste) van binnenuit bij te stellen. Dat de ongebreidelde ambitie van CEO’s, de gewetenloze hebzucht van aandeelhouders en de in de bancaire wereld tot perverse proporties uitge-groeide verdienstencultuur een vorm van hoogstaand dissen is, is iedereen nu wel duidelijk. Dit zijn uitwassen van de individuele vrijheid. Het gaat erom deze manipulaties van de ‘onzichtbare hand’ die Adam Smith in de 17e eeuw achter 2

82

- 2

83

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

het gedeelde egoïsme nog zijn weldadige community werk zag doen, te pareren met een zelfverzekerde bezorgheid. Dan verschijnt een professionele onbaat-zuchtigheid van publieke dienstverleners als een verdienste die, zolang hautain machtsvertoon achterwege blijft, respect afdwingt.

4.2.3 - Interesse: micropol it iek spreken en handelen Verantwoordelijkheid is een micropolitiek kernbegrip. Belangstelling tilt deze verantwoordelijkheid naar een macropolitiek niveau. Beide sluiten aan op de interesse en solidariteit die individuen en groepen binden. Zij zorgen voor focus en samenhang. Foucault laat zien hoe relationele focus zelfbewustzijn produ-ceert: door zich met hun netwerken te vereenzelvigen internaliseren individuen met hun relationele focus samenhang. Ze horen bij een groep. Ze zijn de groep. Ze herkennen, erkennen en kennen, doorzien, bezien, overzien, zien af en zien uiteindelijk in wat zij zijn in deze reflecties. Hun identiteit wordt niet ont-dekt alsof deze al ready made lag te wachten. Hun identiteit wordt geproduceerd en uitgevonden in de samenwerking. Identiteit is het resultaat van naar binnen ge-vouwen relaties. Ingewikkeld zijn gaat vooraf aan ontwikkeling. Op de vraag: wie ben jij? luidt het antwoord: dit zijn wij. Ieder individu, stellen Deleuze en Guat-tari, begint daarom als groep. Identiteit, stelt Foucault, is voor alles een dis-cours. Een kind leert zichzelf zien door de ogen van zijn ouders, familie, vrien-den, kennissen en later van al die anderen waar het mee om gaat. Al sprekend wordt het woordje ‘ik’ een ‘mij’. Wanneer het zijn directe beleving van wat er met hem gebeurt overstijgt, krijgt een kind andere belangen ‘op het netvlies’. Het spiegelt zich erin, reflecteert. In de toe-eigening van relaties en de identificatie met belangen van naasten morft zijn gespreide verlangen zich tot zelfbeeld. Soms positief, maar negatiever als de lat te hoog wordt gelegd. Ambitie vereist interesse; wederzijdse interesse genereert zelfvertrouwen. Deze drie denkers bieden een andere kijk op de micropolitieke werkingen van de macht. Foucault kritiseert vooral de exclusieve werkingen van de moderne normaliteit. Deleuze en Guattari zetten op affirmatieve krachten in: collectief verlangen van groepen die andere samenhangen zoeken door andere belangen te stellen. Alle drie benadrukken zij het belang van concepten die zo’n praktijk reguleren. Verlangen moet worden medegedeeld en gedeeld. Het wordt gecom-municeerd door te participeren. Zo kan het in belangen uitkristalliseren. Taal is dus cruciaal, taalvaardigheid, dat mag weer eens duidelijk zijn, een vereiste. Het discours waarin focus mededeelbaar en met anderen gedeeld kan worden, is een politieke praktijk. Deze ontvouwt zich op alle schaalniveaus. Het enorm weidse perspectief van het discours moet echter naar menselijke proporties worden teruggesneden. De filosofie van Hannah Arendt biedt daartoe enkele handvatten. In The Human Condition ontvouwt zij de grondstructuur van het menselijk bestaan met een focus op vita activa, een leven gewijd aan de publieke zaak, van Plato tot Marx, van de Griekse polis tot de moderne natiestaat. In het moderne discours is de mens een rationeel wezen, een homo sapiens, maar Arendt verschuift het accent naar de arbeid. Arbeid (labor) is basaal. De kennisvergarende mens – de homo sapiens – is voor

alles een werkend wezen: een homo laborans. Het menselijk bestaan draait om het bevredigen van basale behoeften in een gevecht met de natuur in en buiten de mens. Alles draait om hoe te overleven. Zo’n leven beweegt zich in cirkels. Het kent rituelen en vaste patronen die iedere keer weer herhaald worden. Groepen richten zich naar natuurlijke ritmes. De manier waarop basale behoeften zoals eten, drinken, beschutting, bescherming en voortplanting geborgd worden, overstijgt echter al vanaf het begin de directe behoeftebevre-diging. Door technieken als vuur en wiel worden niet alleen directe behoeften – eten en transport – bevredigd, ze scheppen op zich nieuwe ervaringen. Deze worden aan volgende generaties doorgegeven: na de stoomtrein – een combi-natie van vuur en wiel – is de mobiliteit immens verdicht. De huidige stad is een mobiliseringsmachine. Het overdragen van kennis van deze secundaire technieken is de basis van culturen. De arbeid die deze culturele continuïteit garandeert, noemt Arendt werk (work). Dit verloopt niet circulair, maar is in zijn doelmatigheid lineair. Vaklieden verrichten werk. De homo faber, de werktuigen hanterende mens, ontplooit en realiseert zich in zijn technische vaardigheden. Na het ‘hoe’ vraagt hij zich af ‘waartoe’ iets moet gebeuren. Bij werk gaat het niet langer om de na-tuur, maar om een door mensenhanden gecreëerde cultuur, om ‘wereldlijkheid’, waarin nut en doelmatigheid voorop staan. Maar ook de duurzaamheid van objecten: ze blijven bestaan nadat de maker is vertrokken of overleden. Deze objecten zijn dragers van herinneringen die als culturele verworvenheden aan volgende generaties worden doorgegeven. Werk is bij uitstek een kwestie van skills en specialisatie. Dit is echter niet het zwaartepunt van Arendts analyse. Het zwaartepunt ligt op de derde vorm van de menselijke conditie waarin na het hoe en het waartoe zich de vraag naar zin en betekenis aandient: hier gaat het om handelen (action). Iets wordt omwille van zichzelf gedaan. Handelen is een politiek fe-nomeen in de breedste zin van het woord, omdat het taal en het spreken als een reflexieve, collectieve ervaring opvat. En, zo poneert Arendt, “het is de spraak (speech) die de mens tot een politiek wezen maakt”. Taal is een tool èn een doel: spreken is een ervaring op zich. Creativiteit kan (er)mee gedeeld wor-den. Het spreken met elkaar als handelen is de basis van een politieke cultuur waarin pluraliteit, creativiteit en openheid voorop staan. In zo’n sfeer wordt denkkracht daadkracht. In het handelen worden woorden daden. Spreken als handelen legt de bodem in de publieke sfeer.Wat Arendt handelen noemt, vertoont overeenkomsten met Foucaults begrip discours, zij het dat het meer grijpbaar is. Het laat een kleinschalig emancipa-toir perspectief toe dat bij Foucault pas in zijn bestaansesthetica opkomt. Net als Foucault kritiseert Arendt de toenemende socialisering in de moderne tijd. De mens wordt een geval, een casus in de statistieken. Iedere vorm van intimi-teit wordt uitgedrukt in cijfers. Alles wat mensen doen – thuis, op het werk of op straat – wordt afgemeten aan de mate waarin het statistisch bijdraagt aan het sociale, dat wil zeggen aan de productieve veerkracht van de samenleving. In een tijd dat arbeiders zich emanciperen wordt iedereen een arbeider, meent Arendt. We leven om te werken en werken niet meer om te leven. 2

84

- 2

85

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

Toch ziet Arendt een uitweg. Zij deelt niet de kritiek van de vroege Foucault op het moderne individu als zou dit een volgzaam wezen zijn dat zelfs in zijn verzet de macht nog bevestigt. Macht is voor haar juist de kracht die groepen mensen bindt en hen georiënteerd en samenhangend doet handelen. Elke keer als mensen samenkomen en collectief een daad stellen is er sprake van macht. Zoals Foucault voor zijn levenskunstbegrip zich door de klassiek Griekse cul-tuur laat inspireren, zo put Arendt inspiratie uit het publieke leven in de Griek-se polis, de ommuurde stadstaat. Zij ziet de publieke sfeer geboren worden op het marktplein waar van arbeid vrijgestelde mannen met elkaar het reilen en zeilen van de polis doornemen. In deze kleinschalige, letterlijk ‘politieke’ ge-meenschap worden nadenken en verantwoorden in het spreken over onderlinge machtsverhoudingen handelingen. Dat Arendts filosofie niet zonder aanpassingen van toepassing is op de huidige wereld mag duidelijk zijn. De globe is geen polis. Het huidige maatschappelijke contract heeft meer weg van een verzekeringspolis. Ook de positie van vrouwen is anders dan in de Griekse polis. In de loop van de westerse geschiedenis heb-ben media de menselijke behoeften getransformeerd. Ook kennis is van kwaliteit veranderd in de kenniseconomie. De informatisering stond in Arendts laatste levensjaren – de eerste helft van de jaren zeventig – weliswaar nog in de kinder-schoenen maar ze is verre van onwetend als het gaat om de invloed van weten-schap en technologie op de wereld. De lancering van de Russische ‘kunstmaan’ de Spoetnik in 1957 vormt zelfs de aanleiding voor haar herformulering van de menselijke conditie. Niet zozeer omdat deze nu ‘globaal’ in beeld komt, maar omdat het een teken aan de wand is voor de ‘kunstmatigheid’ van het leven. De automatisering van arbeid was in de jaren vijftig een politieke kwestie. Arendt is daar zeer kritisch over, omdat de mens door de inzet van machines zich slechts ogenschijnlijk van de arbeid bevrijdt. Want tegelijkertijd is in de moderne tijd alles werk geworden, tot aan het presidentschap toe: “wij wor-den geconfronteerd met een maatschappij van arbeiders zonder arbeid… Iets ergers kan men zich moeilijk voorstellen” . De reflectie ontbreekt omdat deze óf in de technologie óf in procedures is ingebouwd. Vandaar haar herwaar-dering van het reflexieve spreken als een politieke handeling. Haar ideaal van een kleine politieke gemeenschap is een wenkend perspectief. Geen definitief Groot Verhaal of een stichtingslegende, maar een open, micropolitiek discours.Met Arendt wordt Foucaults discoursnotie verkleind en geschaald. Anders dan bij het discours kunnen de mogelijkheidsvoorwaarden van de discussie ter discussie worden gesteld. Machtsverhoudingen en kennisclaims zijn in het geding en daarmee kan aan de fundamenten van het politieke discours worden gesleuteld: Waarom ben jij gemachtigd mij dat te laten doen? Waar baseer je die uitspraak op? Hoe weet je dat dit zo is? Wat is het ijkpunt van deze beleids-maatregel? Hedendaags interactief beleid is gebaat bij zo’n participatieve inzet van democratisch overleg. Daarmee kan voorkomen worden dat beleids-plannen die worden gepresenteerd door ambtenaren die uitsluitend draagvlak willen produceren, kritiekloos worden overgenomen.In de politieke sfeer interesseert de vrije mens zich voor wie de ander is, niet voor wat deze is. Wie iemand is, is echter nooit te beschrijven. Elke keer als

we dit proberen, reduceren we iemand tot een object, tot een wat. We schrijven hem eigenschappen en kenmerken toe die met anderen worden gedeeld. Er wordt altijd vergeleken. Een strikte identificatie gaat gepaard met statistische gegevens, maar het wie van een mens verschijnt slechts tijdelijk. Het licht op in een gesprek. Het is dat wat we niet kunnen benoemen en wat iemand uniek maakt. Bij het wie is er een open ruimte die door interacties met anderen veran-deringen toelaat. Daarom verschijnt het wie voor Arendt in het spreken en han-delen met anderen in de publieke sfeer. Door ons geïnteresseerd te verbinden met anderen tonen we wie we zijn. Arendts voorstel laadt de publieke sfeer op vanuit de niet-reduceerbare uniciteit van individuen. Daaronder gaat, ondanks het accent op uniciteit en intimiteit, een filosofie van relaties schuil. We moeten spreken. Hoe we spreken, is een andere zaak. Wanneer blijft een kwestie van afweging. Maar als we spreken moet er ruimte voor zijn.

Vrijheid van meningsuiting houdt in dat we met – en niet tegen – anderen kun-nen spreken, juist doordat we verschillen. Politieke democratie is voor Arendt niet gestoeld op de consensus van de helft plus 1, maar op een democratische interesse in verschillen. Toch vindt politiek spreken als handeling altijd tussen mensen plaats die specifieke belangen hebben: “Deze belangen (interests) vormen een, in de meest letterlijke betekenis van het woord, inter-esse, iets dat zich tussen mensen bevindt en hen daarom in staat stelt relaties en banden met elkaar aan te knopen. Handelen en spreken houden zich overwegend bezig met dit tussen (in-between) …..” . Er worden altijd weer grenzen in en aan dit politieke handelen en spreken gesteld. Deze fungeren eerder als kaders en bakens dan als de grenzen van een definitieve identiteit. Interesse vertaalt zich 2

86

- 2

87

refl

ec

tie

homo informans homo laborans

homo sapiens homo faber

wo

ord

en a

ls d

aden

in handelen en spreken als het creatieve vermogen om meningen te herzien. Bij Arendt staat creativiteit voorop, ook al giet zij dit in andere termen: telkens weer geboren kunnen worden – nataliteit – in nieuwe relaties. Verschillen – als activiteit – creëert ruimte tussen mensen. Dit verschillen wordt productief wanneer het als sociaal en cultureel kapitaal rendeert. Dan blijkt deze activi-teit een uitdrukking te zijn van een dieper liggende verbondenheid.

4.3 - Hedendaags vakmanschap: sk i l l = w i lVoor RVS is wat Arendt voor ogen staat een handelingsperspectief waarin meedenken en meedoen, mededelen en deelnemen, communicatie en parti-cipatie, spreken en handelen, kortom, woorden en daden samenvallen. In een hedendaagse versie gaat het niet om een identificeerbare groep die vrijgesteld is van arbeid of werk, maar om een gedeelde en mede gedeelde interesse die geschaald en gefaseerd door iedereen kan worden uitgeoefend. Deze inte-resse staat haaks op de nagenoeg paranoïde angstcultuur die er op dit moment heerst. Angst sluit uit en op, interesse sluit in en ontsluit. Het is echter goed te beseffen dat Arendts ‘menselijke conditie’ sinds haar boekpublicatie is veran-derd. Vrijgesteld zijn van arbeid om je geld te verdienen en gezamenlijk in een vrije ruimte over een paradoxale wereld speculeren is in de negentiger jaren door een hele generatie tot het hoogste ideaal verheven. Je aandeel leveren betekende niet langer koste wat kost je aandeel houden. Het betekende zo snel mogelijk met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk geld verdienen door te speculeren. Daar hebben we ondertussen hypothecair de perverse boe-merangeffecten van geïncasseerd. De wet (nomos) van het huis (oikos) – de economie – heeft menig zelfverzekerd leven vernietigd. Wie dan wel deze actieve gemeenschap vormen is onduidelijk. Maar dat deze ruimte telkens weer geschapen moet worden lijdt geen twijfel. Om het zicht erop te openen kunnen we niet uit onder de huidige vormen van communicatie. Deze zijn totaal anders dan in Arendts tijd. De exponentiële toename van ICT heeft na haar dood in 1975 handelen en spreken niet alleen sneller, maar ook immateriëler gemaakt. Boodschappen verzenden en boodschappen doen gaat nu in een moeite door. De kritiek op dit frictieloze bestaan verstrikt zich ook weer in paradoxen: antiglobalisten en anders-globalisten kunnen juist daad-krachtig en doelgericht het speculatieve hyperkapitalisme aanpakken door de informatie- en communicatietechnologie die dit schraagt. Toch wordt over de relatie tussen de mens en zijn media, zoals McLuhan dat in 1964 al thematiseerde, vanuit een 19e-eeuws mensbeeld gedacht. Hoewel de scholingsgraad van de bevolking sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw aanzienlijk is verhoogd, is de scholing van beeldbewustzijn en mediabewust-zijn – media literacy – onderbelicht gebleven. Pas sinds kort is het besef doorgedrongen dat we in de risicosamenleving door onze eigen technologieën geleefd worden.De meeste tv-kijkers en webbrowsers hebben een beperkte notie van wat er met hen gebeurt als zij naar bewegende plaatjes kijken of digitale boodschap-pen de wereld in sturen. Het gaat natuurlijk niet om inzicht in het technolo-gisch procédé. Het gaat erom wat er, terwijl we kijken, ondertussen ook met

ons gebeurt, hoe ons gedrag en ons zelfbeeld door mediale verbeelding worden bepaald. Meer dan ooit hebben we naast technische ook culturele, sociale en communicatieve skills nodig om onze mediale reflecties te doorgronden. De concrete pedagogische consequentie betekent integraler participerend media-onderricht in het primaire onderwijs. Over de hele breedte mikt RVS op het wekken van een brede wederzijdse interesse bij kinderen, jongeren en ouderen door hen op hun gedragingen en gedachten te laten reflecteren. Deze reflectie kan mentaal zijn, zoals in filosofielessen, maar ook mediaal. Het in 3.2.4 beschreven Kijk op Zuid traject ‘Ruimte voor jongeren’ laat dit goed zien. Door jongeren een camera te geven gaan zij niet alleen anders kijken naar hun omgeving, ze gaan er ook op reflec-teren, worden kritisch en laten zich aanspreken op hun inzichten. De skills die daarvoor nodig zijn, zijn niet alleen technisch van aard – hoe ga je met een camera om, hoe film je? Het gaat ook om sociale, culturele, communicatieve en mentale skills. Een affirmatieve aanpak vergroot het mediabewustzijn van deze jongeren, maar daarmee ook hun verantwoordelijkheid en kritische bewustzijn.

4.3.1 - Aspecten van het vakmanschapInteresse is de basis van vakmanschap. Arendts inzichten vergen bijstelling als het gaat om relaties tussen skills, reflectie en interesse. Haar negatieve waardering van de rol van ‘de arbeider’ en ‘de vakman’ – homo laborans en homo faber – stoelt op de gedachte dat deze hun werkmentaliteit ten nadele van reflectie aan de politiek hebben opgedrongen. Moderne politiek denkt nog slechts in instrumentele termen, in middel-doel termen, doelrationeel. Alles draait om bullets en targets, om aansprakelijkheid en afrekenen. Dat dit een belangrijke dimensie van het politieke bedrijf is, zal niemand ontkennen, maar dat dit daartoe gereduceerd wordt, is wat Arendt kritiseert. Zij kent aan hand-werk en vakmanschap geen politieke betekenis toe omdat deze zich slechts reproductief en louter doelmatig tot de marktplaats verhouden.Het is de vraag of dat terecht is. Allereerst concreet-historisch. Gilden waren heel direct bij het reilen en zeilen van de stad betrokken. Het gildesysteem had vóór de afschaffing ervan in 1798 politieke aspiraties en – zo zien we hier onder – de kunstnijverheid in het 20e-eeuwse Duitse Bauhaus had door zijn avant-garde connecties daarnaast ook politieke pretenties. Een soortgelijke rede-nering geldt voor de arbeider. Hoewel het hedendaags statuut van de vakbond door transnationale vernetwerking en belangenverstrengeling niet zo eendui-dig meer is, zijn vakbonden van groot belang geweest voor de emancipatie van westerse arbeiders en vaklieden. Samen scholen heeft daarbinnen zijn dub-belzinnige betekenis gekregen: te slim geworden door gezamenlijk (co) lezen (legere) – letterlijk geschoolde collega’s – boden ze weerstand aan onderdruk-king en uitbuiting. RVS heeft een andere lezing van vakmanschap. Ze weet zich daarin ondertus-sen gesterkt door vele publicaties, met name het in 2008 gepubliceerde The Craftsman van de hand van een gerenommeerde ex-student van Arendt: Ri-chard Sennett. Na zijn eerdere publicaties over de teloorgang van de publieke sfeer, over het verval van het karakter van moderne individuen en over respect 2

88

- 2

89

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

herijkt hij het belang van vakmanschap in de 21e eeuw. In tegenstelling tot Arendt meent hij dat vaklieden wel degelijk reflexief handelen. Hij situeert hun reflexieve bewustijn echter elders: in hun skills, tools en materie en niet in eerste instantie in begrippen of woorden. Via hun gereedschappen, hun handen, ogen, oren, neus en mond krijgen ze (be)grip. Met andere woorden: zij denken met hun media en in die zin zijn hun skills uitingen van mediaal bewustzijn. Hun aandacht voor materialen, hun vakkundigheid en vakkennis getuigen van precies die reflexieve interesse waaraan het ons in onze omgang met media en transportmiddelen ontbreekt. Mediaal bewustzijn laat zich dan begrijpen als dat wat in het Angelsaksische debat media literacy wordt genoemd. Mediaal bewustzijn herneemt wat we aan onze media hebben uitbesteed: reflexiviteit en verantwoordelijkheid.

A - cultureel: ambachtelijkheid, kunstnijverheid, creatieve industrieVakmanschap is geworteld in een millennialange traditie van ambachtelijk-heid. De analyse van RVS vertrekt echter, gegeven haar kritiek op het moderne discours, bij de moderne cultuur. Ambachtelijkheid wordt vanaf het eind van de 18e eeuw door de grootschalige en seriematige productie uit het politieke leven weggedrukt. De kleinschaligheid van de premoderne, pre-industriële ambachte-lijkheid wordt een aangrijpingspunt voor een romantische kritiek op deze mas-sificatie en gerationaliseerde serieproductie. In dezelfde romantische ruimte nestelt zich de getormenteerde moderne kunstenaar. Door zich als kunstenaar (artist) af te zetten tegen de vakman (artisan) neemt de kunstenaar de rol van de tragische held van de moderne wereld op zich. Als individuen stappen kun-stenaars uit hun beroepsgilde, ze nemen afscheid van koning, keizer, kerk en koopman om in hun kunstwerken uitsluitend nog hun eigen unieke wezen mede te delen. De individuele kunstenaar neemt met zijn artisticiteit, originaliteit en creativiteit afstand van de collectieve, op traditie steunende vakmatigheid van de premoderne ambachtsman. Maar in het experiment met hun artistieke middelen en media blijven kunstenaars vaklieden. Ze verdienen nu echter met de blik op een nieuwe toekomst hun kost. De ambachtsman werkt vanuit een traditie, de kunstenaar schept uit het niets iets en legt zo in het heden de basis voor een utopisch ideaal.Kunstnijverheid nestelt zich tussen ambacht en kunst. In Groot-Brittannië sticht William Morris de Arts and Crafts beweging, in Oostenrijk komen de Wiener Werkstätte van de grond en aan het begin van de 20e eeuw wordt in de jonge Weimar Republiek Bauhaus opgericht als reactie op de machinale vervaardiging van producten. Schrijnwerkers werken samen met vormgevers en (binnenhuis)architecten. Gerrit Rietveld is exemplarisch voor deze kruisbestui-ving tussen vakmanschap, kunstnijverheid en artisticiteit. In Amsterdam werkt de architect Jan Berlage samen met kunstenaars en vaklieden om zijn Ge-meenschapskunst te realiseren. In Rotterdam huurt de architect Oud kunste-naar Theo van Doesburg in voor een bijdrage aan de ontwikkeling van de wijk Spangen. Oud ontwerpt ook het inmiddels tot cultureel erfgoed uitgeroepen woonblok Kiefhoek in Bloemhof. Ingebed in deze stedelijke Gesamtkunstwer-

ken onderscheidt vakmanschap zich van de dorpse, pittoreske ambachtelijk-heid. Met deze worteling in de kunstnijverheidstraditie vergaart vakmanschap cultureel kapitaal. Tegenwoordig zijn vaklieden die ooit in opdracht werkten in de toegepaste kunsten – architecten, designers, modeontwerpers – autonomer dan ooit. Door het verdwijnen van het onderscheid van kunst met een grote K en culturele productie is hun vakwerk, juist door het erin geïnvesteerde culturele kapitaal bij uitstek geschikt om creatieve industrie op andere schalen en plekken te realiseren. Wandschappen en het kunstenaarscollectief B.A.D. in Charlois zijn daarvan slechts enkele voorbeelden.

B - vakmanschap: meester–gezel structuurEen van de meest Nederlandse woorden – en derhalve onvertaalbaar in een andere taal zonder verlies van de specifieke betekenis – is het woord ‘gezellig’. Net als in ‘gezelschap’ en het wat in onbruik geraakte ‘levensgezel’ verwijst dit oer-Nederlandse woord naar de gildestructuur met zijn gezellen. ‘Gezellig’ duidt technisch op een gemeenschap van gelijkgestemden. In het Duits keert dat in de kwalificatie van de moderne wereld als Gesellschaft terug. In de gildestructuur gaat het om een letterlijke inter-esse, onder elkaar zijn zonder toezicht. Gezellig dus. Wanneer de kat van huis is dansen de muizen. Een gezel is een makker, maatje, kompaan, kameraad, iemand die in dezelfde ruimte, in dezelfde ‘zaal’, eetzaal, werkplaats of hetzelfde huis verkeert. Deze interesse fundeert de arbeidzame gemeenschappelijkheid van de homo laborans en de homo faber.Toegegeven, zo’n taalexercitie heeft weinig argumentatieve waarde. Het schept in ieder geval wel ruimte om vakmanschap te ‘her-denken’ als iets wat nau-welijks meer te herkennen is in onze 21e-eeuwse, hypergeïndividualiseerde samenleving.

– s oc iaa l kapitaa l: van o ple idingstrajec t naar arbe idsmarktKleine bedrijf jes drijven op sociaal kapitaal. Vakwerk gaat voor alle werksoor-ten op. Als MKB in de wijk schept het een band met klanten die zweren bij de kwaliteit die duurzaam wordt geleverd. Bedrijf jes en winkels fungeren als ont-moetingsplekken waar mensen die elkaar anders nooit zien met elkaar praten. Door deze bedrijf jes uit de wijk te halen wordt veel sociaal kapitaal vernietigd. Maar ook cultureel kapitaal. Vaklieden oriënteren zich vanuit hun vaktradities voor hun ambities op de kunstnijverheid en op kunstpraktijken waardoor hun verbeelding en interesse cultureel wordt gestimuleerd. Nederlandse siersme-den, tassenmakers, kleermakers en schoenmakers spiegelen zich in de interna-tionale faam van Nederlandse vakbroeders en -zusters. Sommige vaklieden zit-ten net als kunstenaars in een atelier, anderen staan in werkplaatsen. De een werkt in een zaak, de ander op de markt. Maar hoe dan ook, ze staan allemaal midden in het leven. Het op de arbeidsmarkt renderende sociale kapitaal werd ooit met een speci-fiek opleidingstraject voorgeïnvesteerd: het onderricht van het vakmanschap verliep traditioneel via een meester-gezeltraject. Dit traject bood training en 2

90

- 2

91

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

coaching avant-la-lettre. Er werd niet verteld maar voorgedaan wat leiderschap is. Dit (ped)agogische traject garandeerde tevens overdracht van kennis, kunde en netwerken. In het Westen zijn nog steeds een aantal beroepsgroepen via zo’n hiërarchische structuur georganiseerd. In ziekenhuizen bij chirurgen die co-assistenten opleiden en op universiteiten waar hoogleraren promovendi begeleiden. Bij de politie is de verhouding tussen inspecteur en rechercheur nog ambachtelijk getint, in ieder geval psychologisch. Menig tv-krimi ontleent zijn succes aan deze meester-gezel verhouding. Zulke verhoudingen zijn ook nog springlevend in de sportwereld en in meer conventionele kunstdisciplines zoals dans en beeldhouwen. In niet-westerse culturen zoals in Japan bestaat in de meeste maatschap-pelijke domeinen een ambachtelijke verhouding die langs hiërarchische lijnen is georganiseerd. Bezien met een westerse bril die gefocust is op het kweken van een autonome, kritische individualiteit kleven daar veel bezwaren aan. Bij de vermeende westerse autonomie zijn echter al de nodige vraagtekens gezet. Toch is een simpele overdracht van niet-westerse meester-gezeltrajecten naar onze maatschappij niet productief. Er valt van de toewijding en het kwaliteitsbesef enerzijds en de maatschappelijke waardering en respect ervoor anderzijds wel iets te leren. Maar we zullen in onze eigen samenleving de sporen van deze trajecten moeten traceren en revitaliseren. Want dat ze er zijn, blijkt al snel wanneer er met een vakmansbril naar de maatschappij wordt gekeken.

– sp ort ief kapitaa l: naast chillen vo ora l skillenIn de beroepsopleidingen is deze aanpak in discrediet geraakt door vergaande democratisering van het onderwijs. De emancipatoire gedachte dat iedereen gelijk is suggereert dat elke leerling dus ook alles moet kunnen en kennen. En zijn of haar verantwoordelijkheid moet nemen om zichzelf te scholen. In de sportwereld is een evenwichtige overdracht van verantwoord vakmanschap nog intact. Sportskills worden in meester-gezeltrajecten ontwikkeld. Ten aanzien van de vakskills roept een voetbalcoach die zelf gevoetbald heeft, minder discussie op dan een manager van een koekjesfabriek die zelf nooit koekjes heeft gebakken. Naast vakkundigheid duidt sportiviteit als sociale skill op een betrokken verantwoordelijkheid in een harde competitieve strijd. Het leiderschap van Cruyff is onbetwist, zijn bijdrage aan nieuw discours onvergelijkbaar. Ooit waren topvoetballers als supersnelle volksjongens het rolmodel voor hun jonge publiek. Decennia geleden is dit rolmodel afgebouwd en overgeheveld naar de wereld van het snelle geld. Toch wordt nu weer met terugwerkende kracht geherinvesteerd in het ‘skillen’ van jongeren, zoals bij FC Twente gebeurt. In grote steden zijn inmiddels ook overal Cruyff en Krajicekveldjes te vinden. Balkunstenaars van het Soccershowdown team, zoals Soufiane Touzani, die het technische basiswerk voor al die geanimeerde reclames van met hun bal jonglerende topvoetballers doen, komen uit Rotter-dam-Zuid. Zij hebben hun kunst op straat geleerd en fungeren nu als rolmo-dellen. Naast chillen, dat van alle (leef)tijden is, is skillen topprioriteit. Door jarenlange oefening hebben baljongleurs zich technieken en routines eigen

gemaakt. Hun lichaamsbeheersing is even specifiek als doeltreffend. Hun voet-balcoördinatie is perfect, hun hoofd-bal beheersing virtuoos.Sporten is ‘multifunctioneel’. Fysiek om een actieve leefstijl te bevorderen, sociaal om samenwerking te oefenen en mentaal omdat aandacht, concentratie en kwaliteit op speelse wijze worden aangeleerd op een schaal waarop iemand daar zelf voor verantwoordelijk kan zijn. Er moet heel wat fysieke inspanning geleverd worden voordat benen en handen zo ‘reflexief’ zijn dat deze zelf gaan ‘denken’. Het is net als het maken van een perfecte parkeersteek. Bij teveel cerebraal rekenwerk kun je het schudden. De auto is je lichaam. Je voelt door voet-hand-oog coördinatie. Zo voelen de vingers van de gitarist de riffs, leest de violiste met haar vioolstok de partituur, boetseert of hakt de beeldhouwer zijn volumes, denkt de kapper met zijn schaar en ziet het timmermansoog zon-der waterpas of meetlat onmiddellijk de juiste proporties.

– materië le ref lexivite it: van meester naar mediumRationaliteit is een speerpunt van het moderne vertoog. Wat vakmanschap toont is reflexiviteit op een schaal waar lichaam en zintuigen de ontplooide ac-tiviteiten nog kunnen overzien. Door fysieke inspanning worden er nog grenzen aangegeven. Baljongleurs ‘denken’ met hun hoofd niet over maar aan de bal. Hun hoofd belichaamt materieel hun reflexiviteit. Op soortgelijke wijze denkt de arm van een speerwerpster als ze haar speer werpt en overweegt een judoka met zijn heupen de mogelijkheid van een inzet. In tegenstelling tot de baljong-leurs die het op straat, van de tv of van elkaar hebben geleerd, werken top-sporters in een gestructureerde meester-gezelcontext. Net als kunstenaars en vaklieden vereenzelvigen sporters zich eerst met hun meesters en dan gaan-deweg met hun medium. Wat hier gebeurt, is van het grootste belang voor een inzicht in de werking van een ‘tool’ of medium. Verbonden aan ‘media’ en tools zijn sporters onmiddellijk materieel reflexief. Deze ‘onmiddellijkheid’ is het effect van veel oefening: wat eerst onwennig en stroef gaat, wordt doordat het medium steeds vertrouwder aanvoelt, op den duur soepeler en vanzelfspreken-der. Eenvoud is het teken van perfectie. Wat je niet ziet zijn de honderdduizend uren training die nodig zijn om het zo eenvoudig te laten lijken. The medium is the message, maar bij het volle bewustzijn. In de mediasamenleving heeft een onkritische omgang met beelden en me-dia de materiële reflexiviteit ongewild en ongemerkt immaterieel – of liever virtueel – gemaakt. Door de steeds intensievere omgang met beeldschermen en gadgets is het reflexieve vermogen van doorsnee beeldconsumenten niettemin sensibeler geworden. Elke feedback is een vorm van reflectie door het terug-vouwen: de boodschap keert terug en vereist keuze en interactie. Loops zijn een cyclische vorm van materiële reflectie. De beeldcultuur heeft de reflectie opgerekt: in beelden worden door de kijkers eerdere beeldsequenties of verwij-zingen ‘gelezen’. Hoe desastreus de onkritische consumptie van beelden dus ook kan uitwerken, er zijn oog- en handcoördinaties ontwikkeld die onbewust materiële reflexiviteit hebben versterkt. Multitasking duidt niet uitsluitend op een ADHD-achtige neurose, het geeft ook aan dat er een ander soort concen-tratie in wording is. Deze reflexieve competentie blijft echter ongebruikt door 2

92

- 2

93

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

zijn onbewuste vanzelfsprekendheid. Vakmanschap boort deze potenties aan, vergroot daarmee het zelfvertrouwen van individuen en ontsluit daardoor meer handelingsperspectieven. Sporters ontwikkelen net als vaklieden en kunstenaars bewust materiële re-flexiviteit. Concentratie, doorzettingsvermogen en zelfdiscipline zijn daarvan de belangrijkste ingrediënten. Veel kunstenaars, vaklieden en sporters worden echter, als ze over hun werk of sport gaan praten, een stuk minder reflexief. Wanneer er in abstracte concepten over gecommuniceerd wordt, beweegt de reflectie zich naar het mentale vlak. Arendt laat zien dat spreken over vakskills communicatieve en mentale skills vereist die de arbeid en het werk overstijgen. In de informatie- en mediasamenleving schuiven deze skills steeds meer in elkaar. Cruyff heeft daar een eigen vocabulaire voor ontwikkeld. Architecten, designers, nieuwe media kunstenaars, regisseurs en literatoren zijn daar over het algemeen beter in dan dansers, schilders of beeldhouwers.

– ec ono mische waarde: profess ionals en managers Loont sportiviteit in de moordende competitie op de vrije markt om targets te halen? Is een meester-gezelstructuur wel geschikt voor de huidige bedrijfscul-tuur die geen loyale betrokkenheid en bedachtzaam vakwerk, maar speculatieve inschattingen, rationalisering – van ‘meten is weten’ tot evidence based – en vooral doorstroming vereist? Jobhoppende en flexwerkende managers komen en gaan. Het verwijt dat het management geen enkele voeling met de werkvloer heeft, snijdt geen hout. Het is juist niet de bedoeling dat managers ‘inworte-len’. Ze mogen niet hechten aan een bedrijf. Dat geldt vooral voor het midden-kader. Het topkader wortelt via externe netwerken en bevindt zich van buitenaf altijd al binnen. Onder dit regiem lijkt er geen bestaansrecht voor de traditio-nele meester-gezel verhouding. Mensen zijn resources, human resources voor de ‘intensieve menshouderij’: het gaat niet om vakkennis maar om “economi-sche en rationele principes als winstmaximalisatie, kwantitatieve groei en het gebruik van meetinstrumenten” .De verantwoordelijkheid die een vakman voor zijn werk voelt en neemt, staat in schril contrast met het manageriale ‘target’denken en het aanspraaksloze advieswerk van consultants. Sportiviteit en duurzaamheid zijn geen criteria voor CEO’s, durfkapitalisten en aandeelhouders. Zonder scrupules splitsen ze een gezond bedrijf op om het vervolgens per winstgevend onderdeel te verko-pen. In de bizarre hedgefundwereld staat ondernemen gelijk met overnemen en visie met provisie. Ambitie wordt hier niet onderbouwd met interesse en verantwoordelijkheid. De beroepstrots van een vakman of vakvrouw die kwalitatief vakwerk wil afleveren lijkt dus in de huidige managementcultuur ongewenst en zelfs contraproductief. De werkvloer fungeert voor managers als draagvlak voor te implementeren beleid. Voor middenkadermanagers zijn netwerken trampolines om naar een hogere managementpositie te springen. De korte duur waarmee managers zich doorgaans met een bedrijf engageren – twee tot drie jaar – staat in schril contrast met de duurzame betrokkenheid van professionals bij hun collega’s, leerlingen, patiënten en cliënten.Het is mede door deze groeiende onvrede met de managementcultuur dat critici

de waarde van vakmanschap herzien. Is er een toekomst voor hybride wezens als de vakman(ager)? Het doorpromoveren van professionals naar manage-mentposities biedt geen uitkomst. Er zijn naast binding – meer inhoudelijke kennis en betrokkenheid – ook andere skills voor deze overbrugging vereist. Geduld is het sleutelwoord in het beleid voor managementdevelopment. Niet alleen moet het ADHD-tempo worden gedrukt, ook dient de periode waarop de manager zich vastlegt verlengd te worden naar zes of zeven jaar. Co-schappen in andere bedrijfstakken zijn opties, net als meewerkend voormanschap of gemengde teams. In dit soort overwegingen wordt indirect een meester-ge-zeltraject onder 21e-eeuwse voorwaarden geformuleerd.Diep in het managementdenken, als een soort onbewust verlangen, wordt deze hiërarchische verhouding gekoesterd. Door het ontbreken van een substanti-eel fundament onder het management wordt de manager vaak geconfronteerd met een legitimiteitsvraag: wie bent u om mij te vertellen wat ik moet doen; ik begrijp waarop u uw macht baseert en waar uw loyaliteit ligt, maar waaraan ontleent u uw autoriteit en gezag? Aan het met sterren bezaaide firmament van het managementheelal schittert daarom altijd een aantal supernova’s die kortstondig deze duistere onwetendheid met hun innovatieve inzichten verlich-ten. Maar in de schitterende cultus van het leiderschap keert de meester-gezel verhouding in postmoderne gedaante terug. De negentiger jaren worden niet voor niets de goeroeperiode genoemd. Om kortzichtigheid tegen te gaan speurt de op provisie gefixeerde blik naar visionaire leiders. Er zijn er velen: van coachende goeroes als Michael Porter en Deepak Chopra tot verlichte coaches als Cruyff en Hiddink. Daartussen liggen onnoemelijk veel varianten. Maar op z’n minst één ding maakt deze begeerte naar managementwijsheid duidelijk: relatiebeheer en procesmanagement vereisen visionaire sturing. Samenhang werkt niet zonder een in visie verankerde focus. Als vakmanschap de basale houding is van professionals die in onderwijs, zorg, hulpverlening en politie ‘gewoon’ hun werk willen doen en het liefst nog vandaag verlost worden van bureauwerk en het managen, dan ondersteunt een herwaardering van het vakmanschap wellicht hun kritiek op een managerscul-tuur die op snelheid en flexibiliteit is gefixeerd. Maar wil zo’n kritiek echt hout snijden dan zal de bijl aan de wortel moeten worden gelegd. De wortels liggen in de grondstructuur van de informatiesamenleving waarin belichaamde kennis frictieloze informatie is geworden. De herwaardering van het vakmanschap zou wel eens een indicatie kunnen zijn voor de collectieve behoefte aan belichaam-de, doorleefde kennis. Vanuit een geschaalde verantwoordelijkheid kan virtu-ele aansprakelijkheid worden teruggefloten. Wil deze herwaardering echter duurzaam en succesvol zijn, dan vergt dit het opzetten van scholingstrajecten in zowel het bedrijfsleven als in het onderwijs.

4.3.2 - Educatieve trajectenIn Nederland is de schooluitval het grootst van Europa. Agendaire overload bij jongeren versterkt een uit onmacht en pedagogisch isolement voortgekomen onverschilligheid, met name in de voorbereidende beroepsopleidingen. Deze onverschilligheid valt niet te pareren met een oproep tot zelfdiscipline en 2

94

- 2

95

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

wederzijds respect. Repressieve sanctionering werkt nog minder. Zeker niet als er buiten de school in de media een politieke assertiviteit gepropageerd wordt die geheel gespeend is van kritische zelfreflectie. Een mediacultuur die hy-perindividuele vrijheid en excessieve consumptie propageert laat bij jongeren geen appèl toe aan gemeenschapszin en terughoudendheid. Deze ervaringspa-radox vergt f lankerende maatregelen om productief te worden voor onderwijs-doeleinden. In dit licht krijgt de politiek-economische herwaardering van vakmanschap van de afgelopen jaren een onderwijsspecifieke betekenis. Aan het eind van deze trajecten gaat het om banen. Het doorlopen van opleidingstrajecten waarin vakkunde in een meester-gezelstructuur vakkennis wordt, genereert echter sociaal en cultureel kapitaal dat dit economische belang borgt.

A - meester en gezellen, bachelors en mastersIn het voorbereidende beroepsonderwijs gaan er recentelijk weer stemmen op om naast ambachtsscholen ook wijk-, vak- en bedrijfsscholen op te rich-ten. Dit komt allereerst voort uit de wens van bedrijven om weer greep op en overzicht over hun aanleveringstrajecten te krijgen. Maar het is ook het effect van voortschrijdend inzicht van de onmogelijkheden van de informatiesamen-leving: er zit aan het cognitief oprekken van jongeren een grens. Je kunt niet ongelimiteerd blijven speculeren op cognitieve capaciteiten van grote groepen leerlingen die eigenlijk het liefst met hun handen werken. Achter de herwaar-dering van vakmanschap in het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs gaat verder een politieke eis schuil. Het normen-en-waarden debat kan via de arbeidsethiek van de vakman een nieuwe impuls krijgen. Maar voor alles zijn grote groepen jongeren, die vroeg- of voortijdig hun school verlaten, gebaat bij meer discipline en een duidelijker leertraject. Een structurele herinvestering in deze trajecten zou wel eens een stuk goedkoper kunnen zijn dan al die facili-terende en sanctionerende hulpprogramma’s waarmee geprobeerd wordt de uitstroom in te dammen. Gericht en afgemeten werken in een gestructureerde omgeving onder leiding van ‘meesters’ die leerlingen betrokken begeleiden levert concentratie en zelfdiscipline op waarvan de vruchten elders kunnen worden geplukt. In het middelbaar beroepsonderwijs wordt hard gewerkt om het imago van het ambacht en vakwerk te veranderen. In de jaren van het snelle geld kwam dat imago neer op vuile handen, zwaar werk, geen status, weinig geld, dus uiteindelijk werk voor losers. Het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) voert al enkele jaren een krachtdadige campagne op scholen en in de samenleving om ambachten – van banketbakker tot zonweringmonteur – in het middelbaar beroepsonderwijs aantrekkelijker te maken. Sporters treden op als ambas-sadeurs, wetenschappers maken zich er hard voor. Er wordt expliciet gerefe-reerd aan het culturele kapitaal dat in het vakmanschap is verdisconteerd. De bijdrage van vaklieden aan de nationale economie is niet gering: volgens de berekeningen van het HBA zijn er een kleine 900.000 banen mee gemoeid. We hebben het dan niet langer over de pittoreske ambachtelijkheid van mandenma-kers die braderieën opluisteren. We spreken over een gecultiveerde vaktraditie

waarin kwalitatieve competitie, beroepseer en productieve samenwerking in netwerken voorop staan. Er wordt zelfs overwogen met de meester-gezel struc-tuur de titel vakmeester in opleidingen weer in ere te herstellen. We zouden echter bijna over het hoofd zien dat de meester-gezel structuur pro forma nog volop aanwezig is in de hogere beroepsopleidingen en het weten-schappelijk onderwijs. Zodra we oer-Nederlandse termen in het engels vertalen verliezen ze doorgaans door het ‘buitenlandse-taal-aura’ hun voor de hand lig-gende betekenis. In de 21e eeuw zijn met het oog op de onderlinge afstemming van hogere opleidingen in het nieuwe Europa de namen voor de opleidingsfasen op universiteiten veranderd. Propedeuse en doctoraal heten nu naar Angel-saksisch model ‘bachelor’ ([vrij]gezel) en ‘master’ (meester). Dat is niet zo heel vreemd want in feite zijn de universitaire leertrajecten nog bastions van ‘traditioneel’ leren. Een hoogleraar promoot zijn promovendi door hem of haar naar een afsluitend leerstuk toe te loodsen: het proefschrift of dissertatie. Een prachtige term die aangeeft dat er uiteengegaan – dis – en opnieuw aangeslo-ten – serere – wordt. Als een proeve van kunnen en kennen is de dissertatio een meesterstuk waaraan de titel doctor – zeergeleerde – vastzit. Na de disser-tatie wordt er tussen meester en gezel in het discours verder gepraat, maar nu op gelijke basis. Dat leidt zeker in het begin tot een competentiestrijd die niet zelden ex cathedra beslecht wordt. Deze meester-gezel structuur is overgeheveld naar het hoger beroepsonder-wijs. Ook daar worden masters afgeleverd, zij het dat Nederland de afstand tussen universiteit en hogescholen gedecideerd gehandhaafd heeft door de mastergraad op hogescholen als ‘professional’ en die van de universiteit als ‘scientific’ aan te duiden. In de informatiesamenleving groeien deze titels ech-ter wikipedisch naar elkaar toe.

B - competenties en skillsHet discours rond een 21e-eeuws vakmanschap klinkt ook op in debatten tussen professionals en managers, tussen belangenbehartigers en beleidsmakers en tussen politici en schoolbesturen. Het curriculum van hedendaagse onderwijs-vormen heeft consequenties getrokken uit de digitalisering en informatisering van interacties en transacties. Leren is allang niet meer wat het geweest is. Het is vernieuwd tot aan het ‘nieuwe leren’ toe. Het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidingen zijn vanaf 1968 meer democratisch en egalitair ingericht. In een lange reeks van uiterst discutabele onderwijsvernieuwingen – Mammoet-wet, Middenschool, Basisvorming, Studiehuis, VMBO – is gepoogd dit egalita-risme in te vullen. Om in de pas te blijven met ontwikkelingen in de informatie-, transactie- en mediasamenleving gaan leerlingen steeds meer in steeds min-der tijd doen. Het onbedoelde effect is dat minder assertieve of minder slimme leerlingen meer en meer aan hun lot worden overgelaten in hun pogingen het leren te leren. Het debat over dit ‘nieuwe leren’ met thuisonderwijs en Iederwijs als limietgestalten is nog in volle gang en gaat alle kanten uit.In de informatiesamenleving verdubbelt informatie door de snelheid van in-teracties exponentieel. Door noest denkwerk verkregen inhoudelijke inzichten zijn snel achterhaald. Met de wens van schoolbesturen om in het voortgezet en 2

96

- 2

97

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

beroepsonderwijs een meer op de samenleving toegesneden leerproces op te tuigen verschuift het accent van het stampen van inhoudelijke kennis naar me-thodieken om informatie op te zoeken en te verwerken. Een kennisintensieve, dynamische arbeidsmarkt vergt studiehuizen in het VO en competentiegericht leren in het MBO en HBO. In het huidige competentiegerichte onderwijs wordt de focus verlegd van vakinhoudelijke skills naar f lankerende netwerken. Vakmanschap wordt vanuit een breder gesitueerde handling ontwikkeld. Competenties en skills worden kortgesloten. Dit competentiegerichte leren is al op het HBO ingevoerd en zal vanaf 2010 in het MBO verplicht worden. Competent gedrag vertonen studenten als zij in een werksituatie in overeenstemming met vastgestelde normen adequaat handelen. Deze vorm van probleemgestuurd en casusgericht leren vertaalt skills die voor de oplossing van problemen zijn vereist vanuit een praktische werkhouding in competenties. Strikt beroepsmatige vaardigheden worden aangevuld met communicatieve skills zoals contacten leggen, onder-nemersskills zoals offertes maken, een ondernemingsplan schrijven en zelfs semi-wetenschappelijke skills zoals het maken van SWOT-analyses. Een nadeel is dat studenten door de bomen vaak het bos niet meer zien. Er is dan geen overzicht op de samenhang tussen praktijk en netwerk. Met het risico dat vakkundigheid aan het netwerken wordt opgeofferd. Bovendien is kennis in het competentiegerichte leren uiteindelijk louter f lankerend. De benodigde kennis overstijgt doorgaans de casus niet. Hoewel de inbedding van de casus in beeld komt, wordt het kritisch-reflexieve vermogen van leerlingen en studen-ten onbedoeld gedecimeerd omdat het onderliggende vakmanschap niet wordt meegenomen. Bovendien worden door het protocolliseren van situaties de individuele inbreng en creativiteit afgestopt. Zo wordt ongewild een belangrijke ‘target’ gemist: creatief en flexibel optreden in nieuwe situaties.

C - van lineair naar cyclisch zelfbewustzijnDat vakmanschap in het beroepsonderwijs wordt geherintroduceerd ligt voor de hand. Minder evident is de waarde ervan in zeer kennisintensieve en hoogtech-nologische bedrijfstakken. Toch worden de op vakmanschap geënte meester-gezeltrajecten ook in deze netwerken geherwaardeerd. Dit wordt ingegeven door de permanente educatie die eigen is aan een informatiesamenleving. Vakliteratuur, applicatiecursussen, symposia, studiedagen en seminars zijn voor de kenniswerker aan de orde van de dag. Een kenniswerker specialiseert en gaat allianties aan om gebrek aan informatie aan te vullen. Maar het gaat hier niet om bijscholing. Dit is een achterhaalde term in een wereld van perma-nente educatie. Terwijl vaklieden door de ontwikkeling van hun skills in de loop van hun car-rière almaar ‘kapitaalkrachtiger’ worden, lopen kenniswerkers geleidelijk aan leeg. Zij bereiken hun verzadigingspunt sneller dan vaklieden. Professionals die de immense stroom aan nieuwe informatie niet meer kunnen bijhouden houden eerder op met investeren in hun informationele back-up als zij daarvoor niet worden vrijgesteld. Sommigen vluchten ‘naar voren’ in het management. Er bestaat zoiets als het vakmanschap van netwerkende kenniswerkers. Het

valt niet samen met up-to-date informatie en krijgt pas later in een loopbaan gestalte. Al (net)werkend en kennisverwervend ontwikkelen ook zij sociale, culturele en communicatieve skills. Deze worden in een latere fase van hun carrière gekapitaliseerd. De high potential trainee wordt als fonkelende groei-briljant binnengehaald en kent als productietijger topjaren. Daarna gaan deze netwerkende kenniswerkers rustig ‘uitdieselen’. Sommigen baten als verteller op de leiderschapsmarkt in masterclasses hun goeroepotenties uit. De mees-ten worden echter in de boekhouding van de ‘intensieve menshouderij’ vroeger afgeschreven dan nodig is. In deze drie scenario’s werkt nog een 19e-eeuwse leeropvatting door: perma-nente educatie wordt nog lineair gedacht. Anders gezegd: meesterschap is het eindpunt van een lineaire vooruitgang waarachter niet is terug te vallen. Eens een meester, altijd een meester. Het ‘terugvallen’ naar het niveau van een gezel is nagenoeg ondenkbaar. In een informatiesamenleving gaat dat niet op. Binnen bedrijven, instituten, instellingen en organisaties veranderen deze posi-ties voortdurend: een meester zal soms tijdelijk weer gezel moeten worden. Dat gebeurt meestal buiten het bedrijf, maar het is ook denkbaar dat deze episodi-sche herwaarderingen in de structuur van het bedrijf zelf worden ingebed. Net als de productielijnen in een ecologische economie wordt lineaire progres-sie cyclisch. In gestapelde vorm kan permanente scholing de vorm van een spiraal aannemen. Zo wordt lineaire informatieoverdracht ingebed in cyclisch zelfbewustzijn. In deze opvatting van permanente educatie kan een ervaren chirurg tijdelijk in de leer gaan bij een pas afgestudeerde high potential om de nieuwste technieken die de jonge chirurg in zijn opleiding heeft geleerd in zijn vingers te krijgen. Er is dan sprake van een ‘inverse meester-gezel relatie’ . Dit is ‘een playground voor inter-zijn’ . Deze tijdelijke omkering voltrekt zich heel vanzelfsprekend wanneer screenagers hun ouders de basisskills voor het gebruik van nieuwe media leren. Maar wat in een gezinssituatie gemoedelijk en speels verloopt, ligt in een professionele re-latie – zeker als het gaat om zeer gespecialiseerde skills binnen hiërarchische verhoudingen, zoals bij chirurgen of architecten – een stuk minder vanzelfspre-kend. Het instellen van zo’n ‘inverse gezelligheid’ – of, zoals bij de Dynamic Duo’s van YOUR WORLD van ‘wederzijdse gezelligheid’ – kan indirect een meer democratische structuur in bedrijven en instellingen bevorderen.

4.3.3 - Vakmanschap als mental iteitSennett doet in zijn kritiek op ‘de cultuur van het nieuwe kapitalisme’ sugges-ties voor een invulling van sociaal kapitalisme. Democratisering van de markt is er een van. Hij propageert – in een positieve verwijzing naar de Nederlandse situatie – een op leefstijlen ingerichte deeltijdbanenmarkt. Waarderingssyste-men voor vrijwilligerswerk en een basisinkomen dat iedereen in staat stelt ba-sisvoorzieningen in te kopen, f lankeren deze arbeidsmarkt. Maar sociaal kapi-talisme vergt ook een ‘narratieve beweging’: “in de eenvoudigste vorm betekent dit dat gebeurtenissen in de tijd samenhangen, dat ervaring accumuleert” . Human capital – het arbeidzame levensverhaal van vaklieden, professionals en managers als jobhoppende netwerkers en kenniswerkers – raakt in de flex-2

98

- 2

99

refl

ec

tie

wo

ord

en a

ls d

aden

werkeconomie versnipperd. In het ‘interkapitalisme’ wordt het vastgelegd en doorgegeven als sociaal en cultureel kapitaal. Geheel in lijn met Arendt wijst Sennett naast tellen – meten is weten – op vertellen als kwalitatieve meting van arbeidsprestaties. Ook Sennett benadrukt het belang van vakmanschap. In De ambachtsman. De mens als maker (2008) werkt hij dit minutieus uit. Hij propageert een veel aard-ser en consequenter opvatting van vakmanschap dan Arendt. Door de ambach-telijke traditie minutieus te analyseren – van pottenbakken tot architectuur, van smeden tot programmeren, van sporten tot cello spelen – presenteert Sennett vakmanschap als een mentaliteit.

A - materieel bewustzijn: een andere verstandhoudingAls we het over vakmanschap als mentaliteit hebben komen als vanzelf de eraan ten grondslag liggende waarden in beeld: niet de economische waarde – daar is hierboven al iets over gezegd – maar de ethisch-politieke waarden. In termen van de drievoudige ecologie gaat het hier over de mentale en sociale dimensies van het vakmanschap in zoverre deze verdisconteerd zijn in de verrichte arbeid. Voor Sennett belichaamt vakmanschap als levenshou-ding één cruciale waarde: belangeloze toewijding aan kwaliteit. Dat klinkt wat idealistisch, zeker in onze hectische overvloedsamenleving, maar het gaat RVS vooral om de skills waarin deze waarden zich manifesteren. In de uitoefening van skills realiseren zich allerlei mentale en sociale competenties: aandacht, concentratievermogen, onderscheidingsvermogen, doorzettingsvermogen, kortom allerlei aspecten van zelfdiscipline. Deze krijgen echter hun waarde pas tegen de achtergrond van de bereidheid te communiceren met collega’s en te participeren in een specifieke ‘traditie’ of stijl. In vakmanschap valt reflectie samen met een bewuste omgang met ambachte-lijke, artistieke en sportieve middelen. Deze skills ontwikkelen zich ook vanuit een cultureel gevoede nieuwsgierigheid. Bij skaters werkt dat anders dan bij schoenmakers of leadzangers. Een interculturele samenleving biedt vele inspi-raties. Skills bieden een sociaal-culturele omgang met weerstand: in vakwerk stuit je op weerstand van je materiaal, in sport op de weerbarstigheid van je lichaam of medium, in de muziek op de spanningen in je keel en in de band. Voor de omgang met mentale weerstand – onbegrip van de ander, dilemma’s in uit-voering, ervaringsparadoxen – verwijst ook Sennett naar Batesons onderzoek met schizofrenen. Een vakman leert praktisch om te gaan met dilemma’s, waarbij de beoogde kwaliteit de maatstaf is: doe ik dit of dat, waar kiezen we voor, hoe werkt deze ingreep door, waarom nemen we die beslissing? Verant-woordelijkheid werkt hier op een overzichtelijke schaal door: in een vakmatige omgang met de wereld. Vaklieden reflecteren met en in hun stiel. Dat klinkt haast zo romantisch als Ruskins verdediging van het ambacht aan het begin van de 19e eeuw. Maar de consequenties van dit inzicht doen niet-temin recht aan onze 21e-eeuwse werkelijkheid: reflexiviteit zit niet uitsluitend in ons hoofd of in onze handen, maar tussen beide in onze media. Reflexiviteit is het midden, zij acteert als inter. Individuen in deze reflexieve vermogens

bekrachtigen vergt meer dan gesprekstechnieken en rekensommen. De ma-teriële componenten van reflectie bekrachtigen betekent dit tussengebied, deze interesse, praktisch als uitgangspunt nemen. Skill is dan wil. De eerder besproken waardeschaal toont de pragmatische en ethische aspecten van deze wilskracht.

Het besef dat wij in onze frictieloze wereld reflexiviteit aan onze media heb-ben uitbesteed valt ons pas toe als deze media – variërend van pacemakers, gehoorapparaten en contactlenzen tot tv’s, computers, mobieltjes, auto’s en Tomtom – niet meer werken. Hiervoor is dit ter sprake gebracht als gemankeerd mediaal bewustzijn en materiële reflexiviteit . Sennett noemt deze bewuste omgang ‘materieel bewustzijn’ . Deze kwalificatie is slechts een paradox zolang we in opposities – lichaam-geest – blijven denken. Bij Sennett staat vakmanschap voor een bewuste omgang met media. Ook hij doelt op technische media, zoals gereedschappen en technische apparaten, en artistieke of sportieve middelen. Als we nieuwe media en transportmedia in deze reeks opnemen wordt vakmanschap een scenario voor een duurzame en integrale omgang met media. Dit biedt zicht op aandachtige, geïnteresseerde en verantwoorde interacties met – en niet alleen in – media. Hier ligt de micro-politieke betekenis van de hernieuwde aandacht voor het vakmanschap. Dat deze reflectie nog niet geheel integraal is, toont zich in het meesterschap: meesters zijn veelal onbewust bekwaam. Velen ontbreekt het aan reflexief-analytische vaardigheden. De reflectie zit in hun skills en manifesteert zich in het perfecte, uitgebalanceerde gebruik van hun instrumentarium en een ontvankelijke omgang met hun critici. Een vakman denkt met zijn handen en ogen zoals een schilder met zijn penseel en verf denkt, een danser met zijn hele lichaam wikt en weegt en een chef-kok met zijn mes een stuk vlees analy-seert. Vaklieden maken tactvol contact en weten dat een verkeerde beweging alles kan verstieren. Door jarenlange training voelen ze precies aan wat er in welke situatie kan en moet gebeuren. Dat kunnen voetballers net zo feilloos als Japanse zwaardvechters, dansers, timmerlieden en goudsmeden. Fysiek draait het er om gereedschappen, instrumenten en wapens zo uitge-balanceerd te hanteren dat er nauwelijks kracht wordt uitgeoefend. Het gaat om een juiste balans van aanzetten en loslaten van kracht, kortom, om een 3

00

- 3

01

refl

ec

tie

verantwoordelijkheid

integriteit

wo

ord

en a

ls d

aden

subtiele handling van weerstand.Zo vindt in de traditionele meester-gezelstructuur overdracht van kennis door-gaans praktiserend plaats. Voordoen en nadoen is in Japan nog de meest be-proefde overdrachtsvorm. Alle kunde begint bij basisvormen, zogenaamde kata. Dat geldt voor alle skills in Japan, maar is vooral bekend uit de krijgskunsten. Iedere training in judo begint met dezelfde basisbewegingen en technieken. Dit kan opgevat worden als drillen en door het eindeloos herhalen van dezelfde bewegingen als een vorm van gestileerde verveling, maar het blijkt, binnen een bewuste instemming en afstemming, vooral een vorm van skillen. De opbouw van zo’n les stelt studenten in staat om ‘uren te maken’. Op den duur worden ze materieel bewust. Expert worden in een bepaalde skill vergt zo’n tienduizend uur oefening. Zo komen de bewegingen van je hoofd in de vereiste lichaamsde-len en van daaruit in je gereedschap, instrument of wapen, zelfs als dit een lege (kara) hand (te) is. Je wil zit in je skill. Je kunt ook zeggen dat de vakman zijn wil aan de materie oplegt, maar het blijft een kwestie van geven en nemen. Dat geldt in Japan ook voor alledaagse activiteiten zoals bonsaiboompjes telen, bloemen schikken of theedrinken. Door minutieuze stilering zijn deze activi-teiten uitgegroeid tot ware meditatieve levenskunsten. Interesse krijgt hier een spirituele dimensie. Net als in de sport gaat door de repetitie van steeds dezelfde handelingen vakkennis samenvallen met vakkundigheid. Wat betekenen deze overwegingen van het vakmanschap voor het discours dat RVS hanteert? Wat Sennett zo minutieus en subtiel beschrijft, zet niet alleen een kritische noot bij ons hedendaagse kwaliteitsbesef, het zegt ook iets over de vanzelfsprekende, onkritische manier waarmee we in onze mediasamenle-ving met technologie en menselijk kapitaal omgaan. Er worden ook vraagtekens gezet bij de systematische onderwaardering van simpele leerprocessen waarin niet alles wordt uitgelegd. Daar keer je telkens weer naar terug als basis voor verdere ontwikkeling van je skills.Sennett eindigt zijn studie over vakmanschap met een hoofdstuk over filoso-fie. De allerlaatste paragraaf – na pragmatiek en cultuur – gaat over ethiek. Trots is zijn kernwaarde. Deze trots is pragmatisch omdat het gaat over iets dat gemaakt is. Je bent trots op het eindproduct vanuit het proces en je inves-teringen in de kwaliteit. Trots op een eindproduct zijn zonder door te hebben dat het de resultante van een breed gedragen proces is, is een loos gebaar, nos-talgisch in zijn kunstmatige vergeetachtigheid. Trots heeft ook met een eindaf-weging te maken: verantwoordelijkheid, participatie en gesorteerde effecten worden tegen elkaar afgewogen. Trots heeft te maken met een uiterst subtiele balans tussen doel en middelen. Deze afweging is geen eenmalig gebeuren, maar een structurele component van ieder ontwikkelingsproces. Alleen in zo’n ‘gefaseerde reflectie’ kan de transformerende kracht van media in beeld ko-men: het medium als doel kan nooit de middelen heiligen. Wanneer het medium de message, het middel doel wordt en het als doel zichzelf – de middelen – de desastreuze uitwerkingen ten spijt, gaat heiligen, wordt trots een leeg begrip. Het voedt zich met zichzelf als in een cirkelredenering: waarom groei? Om de groei! Waarom vooruitgang? Om de vooruitgang!

B - ecosofische levenskunstSennett wijst op ‘geestelijk vakmanschap’ bij schrijvers en ‘sociaal vakman-schap’ bij mensen die duurzame relaties ontwikkelen en onderhouden. Evenals bij fysiek vakmanschap ontlenen deze skills hun daadkracht aan twee basis-componenten: zelfkritiek en zelfdiscipline. Zelfdiscipline klinkt na Foucaults discourskritiek hoogst verdacht. Maar zolang zelfdiscipline verschillen in hun onderlinge samenhang versterkt, zolang het ‘zelf’ hierbinnen effect is van bottom-up coalities en coproducties – als kapitalisering van het inter – die ruimte geven aan onvermoede vaardigheden en competenties, leidt discipli-nering niet tot de opsluiting en uitsluiting die Foucault kritiseert. Als in skills de competenties van individuen door volharding en doorzettingsvermogen ver-sterkt worden zonder dat dit tot biopolitieke uitsluiting van anderen leidt, wordt zo’n zelfstilering een tegenzet tegen een vervlakkende normalisering. Foucault zelf noemt deze zelfstilering een bestaansesthetica of levenskunst.Zelfkritiek opent het Arendtiaanse perspectief: spreken als handelen.

Door materiële reflectie te verbreden wordt vakmanschap meer dan een beroepsmatige verstandhouding. Het kan zelfs een dagelijkse instelling of een mentaliteit worden. Ten aanzien van de grootstedelijke mobiliteit – de stad als mobiliseringmachine – stelt een zelfkritische reflectie vragen bij onze mediaal ‘onbewuste’ automobiliteit: heb ik wel een auto nodig in de stad? Waarom reis ik niet met openbaar vervoer? Is een Tomtom werkelijk zo han-dig? Wat doet continue communicatie met mijn mobiel met mij? Kan ik met de meest recente versie werkelijk nog meer uit mijn medium halen? Dit zijn in de mediasamenleving waarin een ongebreidelde consumptie van media vanzelf-sprekend is, haast onbetamelijke vragen. Maar tegen de achtergrond van de paradoxen van de overvloedsamenleving krijgen zulke instrumentele vragen – wat heb ik er aan? – een ethische en politieke draagwijdte: wat zegt mijn ge-bruik van media over mijn relaties met anderen en hoe beïnvloedt het welzijn en samenleven in een grootstedelijke regio? Door zo op het gebruik van (nieuwe) media te reflecteren krijgen gebruikers het initiatief weer in handen en herstelt zich een relationele autonomie. De defensieve of assertieve onverschilligheid waarmee op deze zelfkritische vragen gereageerd wordt, kan op vele manieren verklaard worden, maar aan al deze tegenwerpingen en afwijzingen ligt door-gaans een autonomie- en vrijheidopvatting ten grondslag die niet meer van deze tijd is.In laatste instantie zetten deze vragen vraagtekens bij een bepaalde leefwijze. Tegen de achtergrond van het gegeven comfort wordt de realiteit van ogen-schijnlijk basale behoeften heroverwogen. Deze zelfkritiek beslaat alle domeinen van ons bestaan waar zich paradoxen manifesteren. Het treft niet alleen onze automobiliteit, maar ook ons consumptiepatroon en onze ener-giehuishouding. Door het in ambachtelijkheid gewortelde vakmanschap als een verstandhou-ding op te vatten wordt een louter professionele houding sociaal verbreedt en existentieel verdiept. Als mentaal weefsel is zo’n verstandhouding zorgvuldig gesponnen uit ragfijne draden van concentratie, aandacht, voeling en visie. Concentratie op de materie, aandacht voor de relaties, voeling met kwaliteit en 3

02

- 3

03

wo

ord

en a

ls d

aden

refl

ec

tie

visie op de sociaal-culturele inbedding van het ambacht, het vak, de professie en uiteindelijk het bestaan in de 21e-eeuwse samenleving. Zo bezien staat vak-manschap haaks op de tijdgeest. Want we leven – zoals we allen aan den lijve ondervinden – in post-zombiëske tijden: deadline na deadline wordt overschre-den en als we soms de tijd vinden om om ons heen te kijken vinden we onszelf verdwaasd terug in het limbo dat zich tussen twee deadlines uitstrekt. Vakman-schap pareert deze moordende hectiek met aandacht en interesse.Wat ooit de grondhouding bij een ‘life time job’ was, houdt nu als ‘state of being’ de moderne wereld een spiegel voor: vakmanschap als levenshouding. Zo kan vakmanschap een manier van leven zijn, een levensstijl of zelfs een bestaanskunst die individuen altijd gezamenlijk en geschaald ontwikkelen. Het gaat om hoofd- èn handarbeid, begrip en grip, mededelen en deelnemen, com-municatie en participatie. Sprekend handelen à la Arendt verleent deze samen-werking een micropolitieke kwaliteit die bovendien, zoals Deleuze aantoont, ri-zomatisch is: het groepsverlangen wil altijd aanhaken om zich te versterken en laat daarom ook steeds weer nieuwe connecties toe. Het sluit aan en ontsluit, bindt en overbrugt. Er is een verhaal dat zulke coalities samenhang en richting geeft waarvoor de basisconcepten – relatie, reflectie, verantwoordelijkheid en interesse – maatgevend zijn. Deze kleine ‘vertelling’ stijgt echter niet boven deze verbindingen uit. Niemand bezit het. Het groeit als collectief bezit, common ground, publiek domein, openbare ruimte. De metafysische verleiding is echter groot. De pogingen om tot een inhoude-lijke vorm van samen leven te komen worden snel ingekapseld in bestaande politieke en religieuze verhalen, in Grote Verhalen. In minder uitgesproken vormen krijgt het een spirituele dimensie toegedicht. RVS kiest ervoor om de fysieke, existentiële, sociale, culturele en mentale aspecten in een ecologisch perspectief te plaatsen en sociale netwerken als open ecosystemen te duiden. Guattari’s suggestie volgend duidt zij zo’n bestaanskunst als een ecosofische levenswijze: een combinatie van ecologie en filosofie, van relatie en reflectie, van interesse en verantwoordelijkheid.

4.4 - Vakmanstad a ls scenar io : woorden a ls daden rea l iseren21e-eeuws vakmanschap werpt licht op de ontplooiingskansen van grote groe-pen Rotterdammers die niet adequaat zijn aangehaakt in het transitieproces van de werkstad naar de cultuurstad. De afstand overbruggen door hen te verbinden vergt meer dan een mentaliteitsverandering, een cultuuromslag en een beleidsbijstelling. Wat bij alle betrokken partijen nodig is, is naast een nieuwe blikrichting voor andere handelingsperspectieven, vooral ook een taal om productief over knelpunten, dilemma’s en paradoxen te praten. Er is een ander discours nodig dat zich, om niet geheel losgezongen te raken van de ervaren werkelijkheid, ent op het (post)moderne discours dat nog ongemerkt en ongewild menig beleidsanalyse voorstructureert. Het gaat er in de visie van RVS niet om de kapitaalmarkt af te schaffen, technologie aan het kruis te nagelen of achteraf de 19e-eeuwse industrialisering als hoofddader van de ‘global warming’ aan te wijzen. Industrialisering en individualisering waren

beide nodig om een emancipatieproces in gang te zetten dat mensen mondiger en zelfbewuster heeft gemaakt. Maar het heeft ze ook matelozer en uiteinde-lijk radicaal middelmatig gemaakt. Het gaat erom deze mateloos-heid, deze excessiviteit te herijken. Niet door rigoureuze besparingen maar juist door de fictie van de schaarste door te prikken en de overvloed zichtbaar en werkbaar te maken. Ondanks de kritiek op het hyperindividualisme blijft individualisering het uitgangspunt van de RVS-strategie, zij het verknoopt in netwerkstructuren. RVS biedt zo een tegenwicht voor de onbewuste schizo-frenie van het kapitalisme en de monomane pretenties van het narcistische hyperindividualisme.Op het snijvlak van de 20e en 21e eeuw wil RVS een bijdrage leveren aan een andere samenlevingsopbouw. Haar grootstedelijke aanpak in Rotterdam dicht de kloof tussen de arbeidersstad van weleer en de tot in de grootstedelijke haarvaten vertakte cultuurstad van de toekomst. 21e-eeuws vakmanschap staat daarbij centraal. Dit vakmanschap overstijgt de pittoreske ambachtelijkheid.Educatief wordt vakmanschap ingezet om jongeren te interesseren om vanuit hun skills en interesses een vak te leren en een beroepscarrière uit te stippe-len. In pedagogisch opzicht zijn de aan vakmanschap ten grondslag liggende waarden maatgevend. Zo levert RVS op niet-repressieve wijze een bijdrage aan het normen-en-waarden debat. Existentieel toont RVS de mogelijkheid van een levensstijl waarin de waarden van vakmanschap integraal belichaamd worden.Rotterdam Vakmanstad/Skillcity ontsluit met haar Eco3 traject dit dis-cours voor de stad. Niet alleen door te informeren en zeker niet door mora-liserend op gevaren en tekortkomingen te wijzen. Willen we de discursieve consequenties van het faillissement van het (post)moderne discours trekken dan houdt dat niet alleen in dat we een ander gesprek voeren, maar ook dat er ander politiek beleid wordt gevoerd. Individuen oproepen zich micropolitiek anders tot zichzelf (mentaal), tot elkaar (sociaal) en tot de wereld (fysiek) te verhouden,is slechts geloofwaardig als er tegelijkertijd een macropolitieke transformatie plaatsvindt van machtverhoudingen in bedrijven en bij over-heden. Als dat te riskant is omdat de belangen te groot zijn, als met andere woorden – net als de grote banken en verzekeraars – het moderne discours niet meer failliet kàn gaan, is het einde zoek. Haar bottom-up aanpak start RVS aan het begin van levenstrajecten – school – om zo opschalend via buurt en markt door bekrachtiging van oningeloste verlangens en sluimerende potenties trajectmatig aan te sluiten op grootste-delijke netwerken. Haar politiek-filosofische perspectief wordt gemotiveerd door de gedachte dat skill wil oplevert. Deelnemen en mededelen – participatie en communicatie – zijn de speerpunten van haar strategie , aansluiten en ontsluiten – binding en overbrugging – vormen de actieradius van haar tacti-sche interventies. Door deze affirmatieve bottom-up aanpak worden met individuele wilskracht en collectieve daadkracht op diverse schalen arbeids-participatie en cultuurparticipatie versterkt. De politiek-economische context van grootstedelijk beleid noemt RVS ‘inter-kapitalisme’. Daarmee beaamt ze de inherente gespletenheid van de huidige politieke economie. Deze wijst misschien op een politiek-economische 3

04

- 3

05

wo

ord

en a

ls d

aden

refl

ec

tie

overgangsfase waarvan de uitkomst nog niet te bevroeden is. Maar voor alles markeert ze met deze term het veld voor nieuwe investeringen en rendementen: het inter als sociaal en cultureel kapitaal. Maar hoe we het huidige politiek-economische regiem ook aanduiden en inschatten, een ding is heel zeker: meer dan ooit zijn wij allen deel van de ‘oplossing’. Of we ongewild en onge-merkt ook deel van het probleem zijn, wordt vanzelf duidelijk in een herijking van de overspannen verhouding tussen verantwoordelijkheid en aansprakelijk-heid. De vraag hoe in het huidige tijdsgewricht verzorgingsstaat en vrije marktstaat zich tot elkaar verhouden, kan politiek-filosofisch slechts beantwoord worden vanuit een filosofie van relaties. In beide regimes is de politiek-economische belangstelling voor het vrije, autonome individu overtrokken en soms uitge-sproken hypocriet. Als we met een discoursomslag ‘achter onze identiteit komen’ komen met de interesse de netwerken en relaties in beeld die individuen kunnen maken of breken. De vereiste discoursomslag is dus niet die van een verzorgingsstaatdiscours naar een vrijemarktstaatdiscours of terug. Net als met de satéprikker van de ecologische interesse in het grafische ontwikkelingsmodel van RVS wordt dwars door de fictie van een zelf-standig, zelfverzekerd individu heen geprikt dat zich in het centrum van beide regimes heeft genesteld. RVS propageert een andere manier van kijken naar en spreken over de stad. Niet door afscheid te nemen van moderne verworvenheden zoals individua-lisme, maar door vanuit de breuken die inmiddels ook dwars door de zielen van individuen lopen deze verworvenheden te herijken. Greep krijgen op en begrip krijgen van dit discours vereist de bereidheid van gesprekspartners om vastgeroeste opposities los te laten en leeggelopen concepten die heden-daagse scenario’s en beleidsvisies nog steeds bespoken op te blazen. Soms kan het opblazen, dat wil zeggen almaar meer verluchtigen van een concept tonen hoeveel spankracht er nog inzit. Iets teveel lucht laat het concept uit elkaar klappen. RVS zet zo de grootstedelijke emancipatie en de ontwikkeling van urbane reflexiviteit op een ander spoor. Met haar ontwikkelingsstrategie keert ze het beeld van de stad binnenstebuiten en legt ze de potenties van de onderste lagen bloot. Zij herijkt de stad als emancipatiemachine vanuit de gedachte dat de stad als mobiliseringmachine haar bewoners in hun vernet-werkte mobiliteit faciliteert. Naast fysieke, economische, sociale en culturele mobiliteit bevordert ze op drie niveaus mentale mobiliteit in de vorm van een leergierige verstandhouding tot de wereld (fysiek), tot anderen (sociaal) en tot jezelf (mentaal). Als de paradoxale verworvenheden van de moderne emancipatie zelfkritisch tegen het licht worden gehouden blijkt een verbreding en verdieping van moderne opvattingen over rationaliteit en reflexiviteit onvermijdelijk. Ener-zijds moeten tellen en vertellen elkaar, zowel micropolitiek als macropolitiek, aanvullen. Anderzijds is de doorgeschoten juridificering en rationalisering van arbeidsprocessen en verantwoordingsstructuren – van ‘evidence based’ meten is weten tot een afrekencultuur rond een met minimale targets opgetuigde aan-

sprakelijkheid – aan een correctie op menselijke maat toe. Inzichten over in-vesteringen in kwalitatieve kapitaalvormen vergen een vertaling naar concreet beleid. Als sociaal en cultureel kapitaal vullen deze investeringen het huidige beleidsmatige accent op fysiek-economische investeringen aan. Zo wordt het zicht op een daadwerkelijk integraal beleid geopend.

Dit zijn allemaal grote slagen. Het zijn grote vragen waar geen kant en klare antwoorden voor zijn. Bij populistische partijen die op afgemeten besliskracht gebaseerde daadkracht propageren, bestaat er een sterke behoefte aan een Groot Verhaal dat spanningen wegneemt en paradoxen oplost. Zo’n reductie tot een simplistisch harmoniemodel is pas echt problematisch. De gegeven spanningen houden onze cultuur in hun greep en er is veel voor te zeggen dat ze samenhangen met de menselijke conditie. Mensen zitten dan niet ín de knoop, ze zijn de knoop. Te strak aangetrokken of te los getornd wellicht, maar door hun relationele inbedding zijn individuen per definitie ontspannen, ge-spannen of overspannen. Deze spanningen verhelderen, werkbaar en leefbaar maken levert meer op dan de Grote Ontknoping. Daar is al vaker mee gekoket-teerd. Het zou het herstel van een exclusief identiteitdenken betekenen in een wereld van verschil. 3

06

- 3

07

wo

ord

en a

ls d

aden

refl

ec

tie

brandimagologostijl

publiekpublicitypubliek domein

Wat betekent het politiek-filosofische vakmanschap als VIDI kernbegrip in sa-menhang met de andere drie kernbegrippen – interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit – voor de strategische visie, de tactische samenhang en een operationele focus? Samen vormen ze de basis voor een scenario. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity biedt beleidsmatig een scenario: een collectieve prak-tijk waarin de participanten door (mede)gedeelde concepten gezamenlijk hun toekomst realiseren. Als scenario is RVS een cluster handelingsperspectieven waarin operationele focus, tactische samenhang en strategische visie samen-komen. Er zijn altijd meerdere scenario’s vereist om het gevaar van een nieuw overkoepelend verhaal en het daarin verdisconteerde oppositionele denken te vermijden. Vakmanstad is een van de scenario’s waarvan de beleidsopgave bestaat uit het weven van netwerken – als vangnetten èn trampolines – langs het breukvlak van werkstad en cultuurstad om de kloof tussen zeer kwetsbare en zeer weerbare burgers te overbruggen. In de huidige fase van het scena-riodenken ligt het accent op communicatie en participatie. Net zo min als bij sociale architectuur is maakbaarheid een issue. Het gaat erom voor-waarden te scheppen waaronder interventies zich gunstig kunnen ontwikkelen. Een scenario is dus geen toekomstvoorspelling. Het voegt zich evenmin naar natuurwetten zoals in de natuurwetenschappen en beperkt zich niet tot hypo-thetische opties zoals in de geesteswetenschappen. De strategische visie RVS voorspelt niet de komst van een vakmanstad door in een glazen bol te kijken. Zij ziet de realisering ervan evenmin als een ijzeren wetmatigheid waarop we maar hoeven te wachten. RVS presenteert zichzelf ook niet als een van de vele opti-onele modellen die top-down kunnen worden geïmplementeerd. Wat ze wel doet is een stuk simpeler: ze ontwerpt, geïnspireerd door haar politiek-filosofische inzichten, samen met betrokken partijen lokale scripts waarvan de realisatie valt en staat bij de participatie van deze partijen. In die zin is RVS een lerende organisatie.

RVS is zelf ook actor in de ‘realisering’. Als discours draagt ze bij aan door-dachte daadkracht. Het volstaat niet om je een inzicht te realiseren. Als enga-gement en betrokkenheid eigen zijn aan interesse, dan zet een geïnteresseerd inzicht aan tot de verwerkelijking ervan. Projectie en productie van interesse versterken elkaar. Inzien dat een inzicht werkt, is de eerste stap in de verwer-kelijking ervan. Realiseren maakt dat denken en doen – reflexieve communica-tie en geëngageerde participatie – samengaan. Kortom, de strategische visie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity signaleert niet uitsluitend de problemen, ze wil een substantiële bijdrage leveren aan de door haar beoogde en beargumen-teerde transitie. Verantwoordelijk willen zijn voor je inzichten betekent woor-den in daden omzetten. Deze dubbele realisering is de crux van het scenario-denken. Het geeft aan dat mensen in hun doordachte daadkracht deel van de oplossing zijn.

30

8 -

30

9w

oo

rden

als

dad

en

5.1 KLEURLOOS ROTTERDAM 2025. WERK IN UITVOERING (2004)

5.2 HET AUTOFUNDAMENTALISME VOORBIJ. EEN PLEIDOOI

VOOR COMMOBILITEIT (2003)

5.3 SCHOON, HEEL EN VEILIG IN VERVUILD ROTTERDAM? (2005)

5.4 FEIJENOORD: DRIESTROMENLAND (2006)

5.5 HOE BREED KAN EEN SCHOOL ZICH MAKEN? (2007)

5.6 DE ECOSOFISCHE TURN. OVER FYSIEKE, SOCIALE EN

MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM (2007)

5.7 3X IS SCHEEPSRECHT: CO2, C2C, ECO3 (2008)

5.8 HET NIEUWE WONINKRIJK. BOUWEN AAN URBANE

INTER-ESSE (2007)

5.9 LICHT OP ZUID: TERUGKIJKEN IN DE TOEKOMST (2008)

5.10 ROTTERDAMSE OGENBLIKKEN. OF HOE VOORBIJGANGERS

BUITENSTAANDERS WORDEN (2008)

5.11 DASEIN ALS DESIGN. OF: MOET DESIGN DE WERELD

REDDEN? (2009)

5.12 ‘GEZELLIG, HÈ?!’ (2009)

31

0 -

31

1w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

WERK IN UITVOERING

(Rotterdam Lezing 2004: “Kleurloos Rotterdam 2025? Werk in uitvoering” Met: dr. José van Eijndhoven, mr. Sadik Harchaoui en de Woorddansers, Bibliotheektheater, Rotterdam 12 mei 2004)

Kleurloos Rotterdam 2025. Hoe stellen we ons dit voor? Willen we een indruk krijgen van wat onze voorspellingen waard zijn, dan is het wellicht instructief om ons ruim 20 jaar terug in de tijd te verplaatsen. Wie kon er in 1984 – dat beladen jaar van George Orwells boek, dat beschrijft hoe veiligheid in terreur is omgeslagen – net bekomen van de demonstratiegolven tegen kruisraketten, vermoeden dat het Oostblok 5 jaar later zou verkruimelen en weer 15 jaar later Russische satellietstaten tot de Europese Ge-meenschap zouden toetreden? Hadden we toen kunnen denken dat Mandela de eerste president van een Apartheidvrij Zuid-Afrika zou worden? En wie had toen enig benul van computers, Internet of GSM-tjes? Welke politicus had zich ooit om Afghanistan bekommerd? Het enige dat in Nederland naar Afghanistan verwees, was goeie hasj en muf geurende, harige hippiejassen. En de uitdrukking ‘ammehoela’: nooit van mijn leven, mij niet gezien. Deze uitdrukking verwijst naar de Afghaanse koning Ammanul-lah, die na de Russische Revolutie in 1917 en de instorting van het Ottomaanse Rijk in 1918 het feodale Afghanistan op een hypermoderne leest schoeit, vergelijkbaar met het Turkije onder Kemal Pascha, onder Atatürk. Tot hij in 1929 door de toenmalige geal-lieerden onder Britse leiding van de troon wordt gestoten. Wie richtte in 1984 sowieso zijn blik op de islamitische wereld? Niemand dus.

1 - Prognose Rotterdam: local-globalEn kijk hoe Rotterdam er rond 1984 in vergelijking met 2004 voorstaat. In 1983 wordt deze Gemeentebibliotheek feestelijk geopend. Als centrum van kennis, beschaving en cultuur richt de Bieb zich nog op de emancipatie van de lokale bevolking die voorna-melijk werkt. Rotterdam werkstad. ’s Avonds en in het weekend kun je in het centrum een kanon afschieten zonder iemand te raken. De bibliotheek transformeert zich ech-ter in de loop der jaren tot een semi-openbare ruimte. Er vinden evenementen plaats, van collectief schaken tot debatten. De boeken vol kennis zijn er nog, maar belangrij-ker is haar rol als informatieverstrekker. Fysiek in de vorm van uitgebreidere kran-tenvoorziening en baliemedewerkers, maar vooral virtueel via computers en Internet. Kennisoverdracht is vervangen door informatievoorziening. De Bieb is een knooppunt geworden in een virtueel netwerk dat de hele wereld omspant. De GemeenteBieb is local en global, de bieb is glokaal.Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de bibliotheek. Ook Rotterdam is intussen geglo-kaliseerd. De doorvoerhaven Rotterdam had dat altijd al een beetje: stukgoed en bulk worden van zeeschepen op rijnaken, treinwagons en vrachtwagens overgeheveld en doorgevoerd. Maar inmiddels ligt de haven buiten de stad en zijn op de voormalige haventerreinen torenhoge, bovenmodale flats verrezen. Daarvan is in 1984 nog geen sprake: Rotterdam is dan nog een vrij platte, in zichzelf gekeerde stad. Nederland beseft dan wel dat ‘gastarbeiders’ blijven en gaat ze dan ook ‘minderheids-groepen’ noemen. De Minderheden nota van 1983 legt de nadruk op onderwijs in eigen taal en cultuur en volgens toenmalig CDA minister Brinkman van Cultuur “wordt er nergens zo goed Nederlands geleerd als op de islamitische scholen”. Pas in 1989 heet het Rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Allochtonen-

beleid’. Er begint iets te dagen over de problemen die een open, globaliserende wereld met zich mee brengt.

Van Werkst ad naar Cultuurst ad – Terug naar Rotterdam. Rotterdam zoekt zijn identiteit, bouwt de Willemsbrug in 1981, lanceert Radio Rijnmond in 1983. Er vindt sporadisch een inval van de FIOD plaats bij banken zoals in 1983 bij de Slavenburg-bank op de Coolsingel. Vakbondsleider Kok gaat op de schouders bij stakingen en heeft nog geen last van ‘duivelse dilemma’s’. Feyenoord wordt in 1984 landskampioen zonder rellen. Maar ook al vindt in de zomer van 1984 het eerste Antilliaanse Zomer-festival plaats, Rotterdam is nog lang niet de cultuurstad die het nu is. De cultuur vindt grotendeels in besloten kring plaats: binnenskamers, in bioscoopzalen, schouw-burgen en concertzalen. Poetry International moet nog Dunya voortbrengen. In 1985 wordt weliswaar met de bouw van het WTC op de Coolsingel begonnen, maar het grote stadsdecor is nog niet opgetrokken. Het Weena is nog een vlakte. Mensen communice-ren via de post en per telefoon. Van mensen die op straat plotseling hardop in zichzelf beginnen te praten, weet je dan nog zeker dat ze psychisch gestoord zijn. Inmiddels praat iedereen in zichzelf. Als je goed kijkt zie je een headphone.Niemand ziet Rotterdam in 1984 als een grootstedelijk theater, ingebed in een globaal netwerk. Voorspellen is moeilijk. Zeker bij gebrek aan kristallen bol of goddelijke openbaringen. Nu meer dan ooit. Want in onze netwerk-, informatie- of mediasamen-leving wordt informatie door allerlei media zo snel rondgepompt dat er nauwelijks tijd is om na te denken en te overwegen. We moeten pro-actief zijn, sneller dan sneller, op het panische af. De toekomst is meer afhankelijk van speculaties dan van prognoses. De inschatting van een gebeurtenis verandert ons gedrag al bij voorbaat. We denken in risico’s. Niets is meer zeker, nog het minst onze pensioenen. Het gevoel voor onveilig-heid is doorslaggevender dan feitelijke onveiligheid.We leven inmiddels in een risicomaatschappij waarin sociaaleconomische transacties en politieke interacties glokale consequenties hebben: door een politieke omwente-ling in Azië kunnen er hier ontslagen vallen en andersom. ICT is cruciaal. Alle beslis-singen op lokaal en nationaal niveau liggen ingebed in internationale regelgeving en wetten. Voor Nederlands welvaren wordt de koers grotendeels in Brussel en Wa-shington uitgezet. Er is weinig nationale speelruimte, vooral ook omdat het politieke bedrijf in termen van 4 hoogstens 8 jaar denkt – en altijd in coalities. Van die 4 jaar zijn bovendien het eerste jaar (uitkristalliseren van de coalitie) en het laatste (voorberei-den op de nieuwe verkiezingen) niet productief. Voor visies beroept de politiek zich op commissies en adviesbureaus, die zich baseren op informatie uit stapels rapporten vol met statistieken en tabellen. De stad wordt gemanaged.Als ik me, wijs geworden door de onwetendheid van 1984, toch laat verleiden een toekomstbeeld te schetsen, begrijpt u dat ik me eigenlijk niet tot Rotterdam kan beperken: ons lot is verbonden met dat van Nederland (ruimtelijke ordening, Hoekse

waard, 2e Maasvlakte), van Europa (afschaffen landbouwsubsidies, wereldhaven) en van de wereld (war on drugs, war on terror). Toch waag ik de gok. Hoe ziet Rotterdam er uit in 2025? De gemeentelijke Dienst voor Stedenbouw en Volkshuisvesting (dS+V) waagt zich in 1995 bij het 50-jarig jubileum van de Wederopbouw nog aan een prognose voor de komende 50 jaar. Dat heette Terugkeren om opnieuw te beginnen, van scena-rio’s naar visies. Van al die visies is weinig over. In de Nieuwe Pastorale Politiek gaat het dS+V, volgens de huidige directeur Mariet Schoenmakers, om het faciliteren van betrokkenen partijen en de communicatie ertussen.

Rot t erdam 20025? – Het enige bouwproject in Rotterdam dat zich over een peri-ode van 20 jaar uitstrekt, is Erasmus MC. Rond 2025 zal op de huidige plek van Dijkzigt

312

31

2 -

31

3w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

een geheel nieuw Medisch Centrum met facilitaire bedrijven en shoppingmalls verrij-zen: een soort DijkCity. Crooswijk is vóór die tijd al volledig getransformeerd, evenals Nesselande in de Alexanderpolder. Er zal een vernieuwd, maar sober Centraal station staan, aangesloten op de rest van de Randstad. De Randstad is dan één grootste-delijk gebied waarin de metro, Randrail en NS een immens netwerk vormen zoals in miljoenensteden als Londen, Parijs en Tokyo. Er zijn geen snelwegen meer die zomaar toegankelijk zijn. Om het immense fileprobleem op te lossen zullen er onder het asfalt van de snelwegen binnen de Randstad sensoren liggen die communiceren met senso-ren die standaard in bumpers en in het dak van auto’s zijn verwerkt. De auto’s zullen via het GPS – of tegen die tijd wellicht geïntegreerd in Galileo, de Europese variant van Amerikaanse spionagesatellieten – centraal worden aangestuurd. Met vaste snelheid en op afstand van drie meter van elkaar zullen deze zich als een rij luxueuze treincoupés van stad naar stad bewegen. Sturen is er niet meer bij. Er kan vanuit de auto gewoon worden doorgewerkt. Eenmaal binnen de stadsgrenzen gaat dit systeem weer over op handbediening. Tenminste, als het pasje waarmee de automobilist de snelweg via de digitale poortjes opreed, nog kredietwaardig is of niet om andere rede-nen is geblokkeerd. Kortom, surveillance en beveiliging zullen 2025 bepalen. De openbare ruimte als vrije, oncontroleerbare ruimte zal niet meer bestaan. Dit zit al in de pen voordat de huidige variant van de ‘war on terror’ na 11 september 2001 is uitgebroken. Eigenlijk is deze ‘war’ al direct na de Tweede Wereldoorlog begonnen met de ‘balance of terror’ tussen het vrije Westen en het Oostblok. De openbare ruimte is inmiddels danig ingekrompen. Niet alleen door particuliere beveiliging zoals in de semiopenbare Koopgoot, maar ook door de manier waarop wij ons door die ruimte heen bewegen. Meestal individueel of per gezin in één auto en liever niet met openbaar vervoer. De openbare ruimte dijt niettemin enorm uit: door Internet en het GSM verkeer ontstaat er een nieuwe virtuele ruimte. Deze ‘information highway’ ent zich op de bestaande, fysieke openbare ruimte. Dit versterkt de privatisering van de fysieke openbare ruimte nog verder, ook al mer-ken we dit niet. Al pratend in onze Gsm’etjes wordt de openbare ruimte eigenlijk een eilandenrijk van halfvirtuele privécapsules. Ook al lijkt het alsof we vrij rondlopen, op de keper beschouwd zijn we met onze automobielen en mobieltjes individuele afgeslo-ten capsules. De kwaliteit van de openbare ruimte is heel, schoon en veilig.

2 - Jongeren: urban culture Maar welke mensen zullen deze beveiligde dubbelruimte – fysiek en virtueel – deze grootstedelijke of urbane ruimte bevolken? Buiten de kantooruren en de winkeltijden zijn dat altijd al jongeren geweest. Ze hangen niet alleen in de openbare ruimte, ze gaan er ook in uit. Jongeren hebben nu eenmaal iets met openbare ruimte: ze ontsnap-pen dan voor even aan het toeziend oog – de filosoof Michel Foucault noemt dat: de normaliserende blik – van hun ouders en leraren. Ze leren van elkaar, ten goede en ten kwade. Tussen thuis en school is de straat hun domein. Ook al loopt het inderdaad wel eens de spuigaten uit, overlast is van alle tijden en wordt sterker gevoeld naarmate we meer te verliezen hebben. Deze jongeren zijn voor het toekomstige Rotterdam van het grootste belang, omdat, zoals de statistieken ons vertellen, Nederland vergrijst en ontgroent, maar Rotterdam daarentegen vergroent.

313

Deze grafiek geeft aan hoe tussen 2002 en 2017 de verwachte ontwikkelingen er uit zien. Donkergrijs is Rotterdam, lichtgrijs Nederland. In Nederland zullen er circa 35% meer vergrijsden zijn (rechtsboven), baby- en kleutertal lopen terug (linkson-der). In Rotterdam blijkt het omgekeerde het geval. Het aantal baby’s, kleuters en basisschoolkinderen neemt toe tot 2017, evenals de potentiële beroepsbevolking. De grootste aanwas is in gezinnen met een allochtone achtergrond. Er kan dus gewerkt

worden. Scholieren in het voortgezet onderwijs blijven nog iets achter bij de landelijke tendens. Maar als we er nog eens 8 jaar bij doen tot 2025, dan zijn al die kleuters en kinderen een schooltype opgeschoven en hebben we een enorme hoeveelheid pubers en preadolescenten.

Ver jonging en vorming – Dit voordeel heeft zijn nadeel. Het in 2003 versche-nen rapport De Staat van Ro tterdam concludeert namelijk dat witte (kinder)rijke gezinnen naar de buitenwijken wegtrekken, terwijl alleenstaand, arm en gekleurd in 3

14

- 3

15

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

de stad blijft. De verjonging komt dus grotendeels voor rekening van het allochtone deel van de bevolking, dat in 2002 46% van de 598.467 inwoners uitmaakt. Dit zal na 2017 naar 2025 verder oplopen, ook al is dit afhankelijk van de economische ontwikkelingen: lokaliseert Nederland dan komen er minder migranten, globaliseren we verder dan zul-len er proportioneel meer migranten toestromen. Maar zelfs in het geval van een economische stagnatie komen er meer allochtone jon-geren. De huidige problemen rond zwarte scholen en op VMBO scholen, de hoge werk-loosheid onder allochtone èn autochtone jongeren en hun vermeende onaangepast-heid bieden voor de toekomst weinig florissante vooruitzichten. We hebben zelfs een dubbel probleem. Want wie zal in 2025 de stad Rotterdam runnen? Dat zullen toch de 35 tot 45 jarigen van 2025 moeten zijn. Die generatie is nu 15 tot 25 jaar. Een probleem-groep, volgens zeggen. Justus Veenman heeft verleden jaar in zijn Rotterdamlezing al inzicht gegeven in de hoge werkloosheid en de lage opleiding van zowel autochtone als allochtone jongeren in Rotterdam.Natuurlijk wijst de politiek altijd naar de meest achtergestelde groepen. Daarmee ver-liest ze echter de maatschappelijk succesvolle jongeren uit het oog. Want hoe houden we al de afgestudeerden van de Erasmus Universiteit en van de Rotterdamse hoge-scholen, die procentueel bovendien de meest gekleurde populaties hebben van heel Nederland, hoe houden we het intellectuele kapitaal van als die ‘bachelors’ en ‘scien-tific’ en ‘professional masters’ in Rotterdam? Waar wonen ze tijdens hun studie onder de huisvestingsnormen die meer en meer de aandacht verleggen naar bovenmodale gezinnen? Hoe herinvesteren we dit steeds verder verkleurende kapitaal? Hoe beleg-gen we het ontwikkelde creatieve en culturele kapitaal dat op de Hogescholen wordt opgebouwd? Naast huisvesting zijn banen, die gericht zijn op de creatieve industrie, zoals onder andere door Charles Landry in zijn boek The Creat ive City. A To o lkit f or Urban Innovat ors (2000) is beschreven, een minimumvoorwaarde. Voor het uitbouwen van de broodnodige ondernemende middenklasse liggen hier kansen te over. Maar dan moet de incassopolitiek de culturele vorming wel serieus nemen.Om het probleem van Rotterdam 2025 te tackelen, moeten we dus nu beginnen ons op de jongeren te richten. Rotterdam 2025 begint nu, hier. En zoals ‘werk in uitvoering’ op publieke werken en op het openbreken van de openbare weg slaat, zo gaat het mij ook om het openbreken van de openbare ruimte in positieve zin om deze van binnenuit op te laden. Dit gebeurt niet door controle en privatisering die uitsluiting en tegen-stellingen bevorderen. Dit gebeurt door de potenties en talenten van jongeren uit te baten, om het maar eens economisch te formuleren. Een repressief veiligheidsbeleid mag dan als tijdelijke correctie noodzakelijk zijn, scoren via veiligheidsindexen, louter afrekenen en incassopolitiek bedrijven is op den duur funest voor de grootstedelijke leefbaarheid. Want wat doen we als we na de laatste fouillering met lege handen staan? Wat gebeurt er als half-delinquente jongeren van de tuchtschool terugkomen in de maatschappij? Hoe geven we een positieve invulling aan de omslag die met het oog op de toekomst van jongeren, voor jongeren, maar vooral door jongeren moet plaats-vinden?

Cultuur, cultuur, cultuur – Cultuur is hier de sleutelterm. Het Rotterdamse college van B&W beseft dat wel, maar weet door de leefbaarheidfixatie op schoon, heel en veilig geen samenhangend beleid te formuleren. In de eerste collegeprogram-ma’s van 2002 werd nauwelijks een zin aan cultuur gewijd. In de kadernotitie “Sociale Integratie in de moderne Rotterdamse Samenleving” van april 2003 staat de overgang van werkstad naar cultuurstad centraal en wordt gesteld dat “het versterken van deze aspecten en benutten van talenten van allochtone Rotterdammers van belang zijn voor het sociale, economische en culturele klimaat in de stad”. Ook het College ziet

natuurlijk in dat cultureel kapitaal tegelijkertijd ook sociaal kapitaal en economisch kapitaal betekent: mensen ontmoeten elkaar bij culturele evenementen, leren elkaar op een relaxte manier kennen en – laten we dat niet vergeten – geven bakken met geld uit. In het actieprogramma “Mensen Maken de Stad” staat wel de openbare ruimte en de straat centraal, maar alles verloopt via Opzoomeren en Stadsetiquette. En natuurlijk kan het Stadsdebat en de Dag van de Dialoog via communicatie de integratie bevorde-ren, maar het is de vraag of zo’n vorm van nadenken en reflectie volstaat. Ook beseft het College dat het onderwijs ten dienste staat van “de sociaal-culturele integratie: het scheppen en bevorderen van gemeenschappelijke waarden, normen en vaardighe-den”(8/9). In het meest recente collegeprogramma “Rotterdam Zet Door. Op weg naar een stad in balans 2017” is ““eindelijk een – zij het korte – paragraaf over ‘culturele integratie’ opgenomen. Dat dit wordt getypeerd als “veruit het moeilijkste onderdeel in het politieke integratiedebat”(41) vat ik op als een indicatie voor een te beperkte visie op de doorwerkingen van cultuur in het dagelijks leven van jongeren. Rick van der Ploeg, de staatssecretaris van Cultuur in het tweede kabinet Kok, richtte met zijn nota “Cultuur als confrontatie” zijn beleid al op een verregaande cultuurpar-ticipatie van jongeren en allochtonen. Het is hem door gevestigde gezelschappen en instituten niet in dank afgenomen. Maar met de analyse van Rotterdam 2025 in ons achterhoofd blijkt zijn politieke move niet geheel van zin verstoken. Het is nu zaak om deze ‘verjonging’ en ‘verkleuring’ in een breder politiek kader te plaatsen zonder overigens de culturele waarde van diep in de cultuur verankerde esthetische en artis-tieke kwaliteiten te verkwanselen. In het advies van de Rotterdamse Kunststichting wordt daarom gewezen op dwarsverbindingen tussen wat ooit hoge en lage cultuur werd genoemd. Die staan allang niet meer tegenover elkaar. Kunst met een grote K, kleinkunst en culturele activiteiten integreren steeds meer. Iets technischer geformu-leerd: interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit, dat wat in het onderzoek van het Centrum voor Filosofie & Kunst van de Faculteit der Wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit ‘intermedialiteit’ is genoemd, is kenmerkend voor hedendaagse cultuur-beleving van grazende grootstedelingen.

Deze breed ingezette cultuurparticipatie lag ook ten grondslag aan Rotterdam Cul-turele Hoofdstad 2001. Los van alle kritiek die op de keuzes gemaakt zijn, is er een enorme hoeveelheid cultureel kapitaal vergaard. Cultureel kapitaal dat nu ligt te verin-teresten. Laten we bijvoorbeeld eens naar de cijfers van het cultuurbezoek in 2001 van allerlei verschillende groepen in verschillende leeftijden kijken.

Wat zien we? Vrouwen participeren iets meer dan mannen. Na de film scoren pop/wereldmuziek en dance/houseparties bij alle jongerengroepen het meest. Wat mij als filosoof vooral interesseert, zijn kunst- en cultuuruitingen die mensen aan het denken zetten. Die de diepgewortelde vooroordelen liefst op een humoristische, maar scherpe wijze bespreekbaar maken. Waar als het ware sprake is van interactie op mentaal niveau. Bij autochtonen zie je bijvoorbeeld een positieve verschuiving naar cabaret en kleinkunst na het 25e jaar. Deze ontbreekt bij allochtone groepen, die echter met toneel – ik noem het liever theater – in de pas blijven.

Culturele ref lect ies – Maar reflecteren standup comediens, rappers en hip-hoppers – denk aan de Woorddansers, die de lezing openden – ook niet voortdurend op de samenleving? En stemt een film als Shouf, Shouf Habibi die naar een tv-serie wordt omgewerkt, niet tot nadenken bij zowel allochtonen als autochtonen? Het maken van tv- en radioprogramma’s door jongeren voor jongeren is sowieso een emancipe-3

16

- 3

17

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

rende activiteit, omdat ze voor de programmering en interviews heel goed over zichzelf en anderen moeten nadenken. Ook standup comediens – Raymann – en cabaretiers als de Najib Amhali reflecteren voortdurend. Zij ontstijgen probleemloos de benauwde tegenstelling tussen allochtonen en autochtonen.Hoe werken zulke reflecties door en hoe zijn deze te bevorderen? Naast de hoogge-schoolden, waar ik hiervóór over sprak, is er een veel grotere groep middelbare scho-lieren, variërend van VMBO tot VWO, die Rotterdam 2025 zullen bewonen en bewerken. Ook zij participeren aan de cultuur. Niet alleen in popconcerten en danceparty’s, maar vooral op school. De meesten passief binnen vakkenprofielen van Kunst en Kunstzin-nige Vorming door bezoeken aan kunst- en culturele instellingen. Uit de tussentijdse rapportage van het CKV Volgproject bleek dat allochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs even actief zijn als hun autochtone medeleerlingen: “Allochtone jongeren bleken met andere woorden even vaak aan klassieke en populaire cultuuruitingen deel te nemen als autochtone jongeren met hetzelfde opleidingsniveau en ouders die in dezelfde mate cultureel actief zijn”. Het opleidingsniveau van ouders blijkt altijd weer doorslaggevend, ook al kan ik u uit eigen ervaring verzekeren dat dit geen wet van Meden en Perzen is.Een groot aantal jongeren is echter ook actief. De SKVR speelt de laatste jaren een belangrijke rol in het stimuleren van wat ‘urban culture’ wordt genoemd: rap, hip-hop, breakdance. De term ‘urban’ is overigens al weer door insiders uitgebannen en vervangen door ‘eclectic’. Maar ‘what’s in a name?’ Het uitbaten van talenten van al deze jongeren gaat makkelijker naarmate zij worden uitgedaagd en gestimuleerd hun skills te tonen. Performance van skills produceert respect. Iedereen wil serieus genomen worden in zijn kwaliteiten. Uiteindelijk is dit de basis van respect. Voor het ontwikkelen van zelfrespect en respect voor anderen – om het maar eens in termen van het normen-en-waarden debat te formuleren – zijn open communicatie en gezonde competitie onontbeerlijk. Ooit was er sprake van hoge en lage cultuur, maar door de beeldcultuur met zijn enter-tainment en terreur van de kijkcijfers loopt dit allemaal door elkaar. Sommige cultuur-dragers betreuren dat. Maar ze vergeten dat het alleen in geldtermen om een keuze gaat en zien over het hoofd dat creativiteit is gedemocratiseerd. Dat zou wel eens de betekenis kunnen zijn van een ogenschijnlijk terloopse opmerking van Landry in The Creat ive City , namelijk dat creativiteit niet in de kern maar aan de grenzen moet worden ontwikkeld: daar waar we op de ander botsen en niet in het uitgeholde zwarte gat dat we zo graag ons ‘zelf’ of onze ‘identiteit’ noemen. In de urbane straatcultuur van ‘rappende’ jongeren heet dat simpelweg ‘battelen’. In Eminem’s film 8Mile wordt dat schitterend neergezet. Wat Idols voor SMS-end tele-visiekijkend Nederland is, is de ‘poetry slam’ voor urban culture. Dat Passionate dit organiseert, ligt voor de hand. En poetry slam zal onvermijdelijk een onderdeel worden van Poetry International. Deze ‘hybridisering’ kan binnen elke kunstdiscipline worden waargenomen. De schone letteren hebben zelf allang ingezien dat er met schrijvers als Abdelkader Benali, Hafid Bouazza, Khalid Boudou, Semira Dallali, Mustafa Stitou en Ayatollah Musa een verschuiving plaatsvindt. De truc is natuurlijk deze te laten ‘doorwerken’. Zoals allochtonen moeten inburgeren, zo moeten autonome kunste-naars geleidelijk aan omburgeren. Kunst en openbare ruimte zijn een nieuw verbond aangegaan.

3 - Geen normen, maar waardenWat in ‘schoon, heel en veilig’ over het hoofd wordt gezien, is het belang van cultuur voor reflectie van of het nadenken over de interculturele problemen. Bij cultuur gaat het over waardevolle inzichten in wat mensen van zichzelf vinden, hoe ze tegen de we-

reld en hoe ze tegen elkaar aankijken. Deze waarden vinden we terug in hun oordelen en gedragingen, helaas vaak als vooroordeel. Waarden sturen dit gedrag aan. Culture-le integratie, erkent het rapport “Rotterdam Zet Door”, “heeft te maken met opvattin-gen en gedrag van mensen. Wanneer die te veel afwijken van de gangbare normen en waarden beginnen doorgaans de problemen”(41). De overheid kan zich hier niet te veel mee bemoeien, omdat het strijdig zou zijn met de constitutionele grondrechten van in-dividuen. Waarden, daar moet je blijkbaar vanaf blijven. Daarom richt de overheid zich op uitingen en gedrag: op normen. Het openbaar gedrag wordt ge’norm’aliseerd. De blik van de filosoof Foucault is niet langer de strenge blik van de ouders of de leraar, maar die van de bewakingscamera. ‘Normaliteit’ wordt gereguleerd op al die plaatsen waar de overheid iets in de melk te brokkelen heeft: de straat, de school en in gesubsi-dieerde instellingen. Deze waarden krijgen we mee met de opvoeding en tijdens de scholing, maar ook in de vormingsfase van jongeren die aan het experimenteren slaan. Zoals gezegd, in de openbare ruimte. Interessant is echter een opmerking in “Rotterdam Zet Door” over “tekenen van demografische modernisering”. Deze zouden merkbaar zijn in de ge-zinsvorming onder allochtonen: er wordt later getrouwd, later gemoederd en er komen minder kinderen, ook al is het procentueel meer. Het rapport vermeldt dat dit “voor een deel berust op acculturalisatie, maar waarschijnlijk heeft de snelle aanpassing vooral te maken met het verlangen naar materieel comfort”(34). Hieruit mag je concluderen dat het ontbreken van materieel comfort de integratie blokkeert. Een open deur, maar het blijft een inzicht dat het vermelden waard is.

Nedochtone al lo’s? – Maar als we het over allochtone jongeren hebben, over wie praten we dan? Vanuit veiligheidsoogpunt komen altijd weer half-criminele allochtone jongeren naar voren. In “Rotterdam Zet Door” worden als tegenkracht succesrijke allochtonen als een kans gezien voor de stad, maar het is de vraag of hier werkelijk werk van wordt gemaakt. Als “ambassadeurs van een kleurrijke stad” zouden zij via hun voorbeeldfunctie de verwarring over “Nederlandse culturele waarden en normen”(19) kunnen opheffen. Zo wordt er in dit programma enerzijds naar de halfcri-minele stadsdesperado’s verwezen, anderzijds naar de moreel hoogstaande succes-volle jongeren. Maar normale – dat wat in overeenstemming met de normen is – allojongeren zijn blijkbaar niet interessant. Toch zijn het deze jongeren – de grote middenmoot – die voor een exponentiële groei van de Rotterdamse bevolking in 2025 gaan zorgen. Hun kinderen zullen de openbare ruimte van Rotterdam 2025 bevolken. Wie zijn dit? Op de nationale publieke tv zenders komen ze nooit sensationeel in beeld, maar doordat de Islam na september 2001 tot favoriet spookbeeld is verheven en de hoofddoekaffaire ongekende sentimenten heeft losgemaakt, zie je ze wel meer. Een maand geleden bij B&W met Inge Diepman. Diepman heeft de prettige gewoonte haar gesprekspartners serieus te nemen. In de uitzending had ze een aantal slimme, urbane, goedgebekte en wat ik zou willen noemen: ‘nedochtone’ jongeren uitgenodigd. Meiden met en zonder hoofddoeken die – om het maar eens door en door Nederlands te stellen – zich door niemand de kaas van het brood laten eten. En jongens die weliswaar minder vooruit-strevend waren, maar ook niet geheel verkaasd. Niet geïsoleerd, niet geassimileerd, maar gewoon geïntegreerd.Het gesprek kreeg een hoogst interessante wending toen Diepman aan hen vroeg of ze met een autochtoon wilden trouwen. Zowel de jongens als de meiden sloten dit uit. De meesten gaven de voorkeur aan wat ik een ‘nedochtone’ allo zou willen noemen. Geloof blijkt doorslaggevend: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tus-sen, heette dat ooit in verzuild en goedgelovig Nederland dat toen overigens ook nog 3

18

- 3

19

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

hoofddoekjes en lange rokken droeg. Op de vraag of ze met een willekeurige allo wil-den trouwen, antwoorden ze echter even resoluut ‘nee!’. Een Marokkaanse wil niet met een Turkse jongen trouwen, een Turkse jongen niet met een Marokkaanse meid. Geloof werd overruled door het argument: “maar dat is een andere cultuur”. Cultuur blijkt dus doorslaggevend, niet religie. Maar waar ze eigenlijk op doelden, waren precies de waarden die in die culturele vorming worden verinnerlijkt.In de Rotterdam Jongeren Survey van 2000/2001 – dus even voor de aanslagen in sep-tember 2001 – onderzoekt onder andere Han Entzinger de belevenis van de Islam onder Turkse en Marokkaanse jongeren. In vraaggesprekken en via vragenlijsten zijn 300 Turken en 300 Marokkanen van 18 tot 30 jaar onderzocht op hun betrokkenheid bij de Islam. Hun antwoorden zijn vergeleken met 300 autojongeren met een zelfde sociaal-economische achtergrond. Zowel sociale ongelijkheid als cultuurverschillen zijn vanuit de belevingswereld van jongeren onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er een enorme diversiteit van geloofsbelevingen onder allochtone jongeren bestaat. Dit rapport bevestigt op lokaal niveau wat de Franse Islam-kenner Olivier Roy in zijn recente boek De globalisering van de Is lam (2002) beweert: er ontwikkelt zich een typisch Europese Islam waarin de westerse waarden doorwerken. Nog een andere conclusie van Olivier Roy is instructief. Hij laat zien dat zowel de islamitische als de westerse wereld in een normen en waarden debat verwikkeld zijn als gevolg van de globalisering. Deze twee heroriëntaties zouden niet tegenover elkaar uitgespeeld moeten worden, maar er zou gezocht moeten worden naar parallelle ontwikkelingen. In Entzingers rapport komen verschillende houdingen van jongeren tegenover de Islam naar voren: de ‘individualisten’ die aan hun geloof een persoonlijke invulling geven (65%, 56% M, 74% T), en de ‘conformisten‘ (34%, 44% M, 26% T), die de formele regels van het geloof navolgen. Wat voor soort steun geven deze jongeren in het openbare leven, in de publieke of politieke sfeer aan de Islam? Drie groepen zijn te onderschei-den: de loyale, de kritische en de ongebonden moslimjongeren. De loyale moslims verlenen volledige steun aan de Islam, ook in het openbaar. (12%, 22% Marokkaans, 7% Turks) Daaronder bevindt zich een kern van fundamentalistische en extreem-nationa-listische jongeren, die echter – let wel: in 2001 – slechts 5% van alle jongeren uitmaakt. De overgrote meerderheid is apolitiek of pluralistisch: ze accepteren andere opvat-tingen naast hun eigen inzichten. De kritische moslims zijn selectief in hun publieke steun (54%, 56% Marokkaans, 50% Turks). De openbare ruimte is voor hen de plaats waar integratie plaatsvindt. De ongebonden moslims verlenen echter publiekelijk geen steun aan de Islam en zijn op zoek naar een eigen invulling. Ze zijn voorstander van vrije partnerkeus, vrije omgang tussen mannen en vrouwen en vrije meningsuiting. (34%, 22% Marokkaans, 43% Turks) De grote scheiding tussen de groepen loopt tussen enerzijds de ongebonden, anderzijds de kritische en loyale jongeren. Het lijkt mij dat de van oorsprong conservatieve moskeevereniging Milli Görüs onder leiding van de huidige vooruitstrevende directeur Haci Karacer deze dubbelheid in zich draagt. Uit het onderzoek komen voor de hand liggende conclusies naar voren. Zo blijkt dat in-tercultureel contact met de Nederlandse cultuur, een etnisch gemengde vriendenkring, een tolerante houding ten aanzien van abortus en euthanasie kenmerkend zijn voor de ‘individualisten’. (165) Uit het onderzoek komt echter ook iets vreemds naar voren: intercultureel contact stimuleert bij Turkse jongeren het individualisme, terwijl het bij Marokkaanse jongeren juist het aanpassen aan het geloof in de hand werkt. Maar een haast zijdelingse opmerking wint na de gebeurtenissen in september 2001 aan voorspellende waarde. Ongebonden jongeren, zo meent het rapport, staan door hun openheid wel eerder bloot aan discriminatie. Zodra die te indringend wordt, neigen ze ertoe loyaler ten opzichte van de Islam te worden. Zodra de openbare ruimte niet meer open is, maar wordt afgegrendeld door vooroordelen en angsten, gaat de deur dicht

en wordt bewaarheid waar autochtonen bang voor zijn. Het gevoel van onveiligheid creëert feitelijke onveiligheid.

Int erculturele int eresse! – Ik sluit af. Kleurloos Rotterdam 2025. Justus Veenman eindigde zijn lezing met de uitspraak “Wie de jeugd heeft, heeft de toe-komst”. Ik zou er in deze tweede Rotterdamlezing aan willen toevoegen, dat de toe-komst nu begint. Het gaat in onze globaliserende en multiculturele samenleving niet om het gescheiden naast elkaar bestaan van statische culturele, etnische, raciale, nationale of religieuze identiteiten, allemaal opgesloten in hun privéwaan. Als het over waarden gaat, moeten we deze niet in mensen, maar tussen mensen situeren. Dat is de grondbetekenis van inter-esse: er tussen zijn, zoals in de openbare ruimte. Bij gebrek aan interesse is de typering ‘multicultureel’ politiek-strategisch uitgewerkt. Waar het echter om gaat zijn de minder voorspelbare, maar veel realistischer spannin-gen tussen achterhaalde allochtone en autochtone identiteiten die langzaam aan het leeglopen zijn. Laten we daarom maar over ‘intercultureel’ spreken. Spanningen die nu eenmaal met deze tussenposities gepaard gaan onderdrukken, werkt alleen maar averechts. Dit ‘tussen’ of ‘inter’ is de onvoorspelbare kwaliteit waar het in de toekomst wel eens op aan zou kunnen komen. Het is onze opgave dit ‘inter’ artistiek, intellectu-eel en politiek op de kaart te zetten.

32

0 -

32

1w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

EEN PLEIDOOI VOOR COMMOBILITEIT

(Gepubliceerd in: In Transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ont-wikkeling in Rotterdam. Paul Meurs en Marc Verheijen (red.), NAi Uitge-vers, Rotterdam 2003, pp. 124-143)

Een reiziger keert op een late vrijdagmiddag midden december terug naar Rotterdam van een werkbespreking op Long Island, New York State. Door de plots opstekende sneeuwstormen komen treinen later op Penn Station aan. Aansluitingen worden gemist. Ook al proberen de etherische stemmen die de ijle transitoruimte van Newark vertrekhal vullen, de reizigers hoopvol te stemmen, op de beeldschermen blijven gate-nummers en vertrektijden verspringen. Vliegtuigen moeten ontijzeld worden. Afspra-ken komen onder druk te staan. Het gsm’tje van de reiziger heeft niet genoeg bereik, een telefoonkaart is niet voorhanden.Wanneer het vliegtuig de nacht inglijdt, kan de reiziger via de in de armleuning ver-zonken cell phone met zijn visacard alsnog bellen. Vanaf zijn van een opvouwbare key-board voorziene pocket pc verstuurt hij wat emails. Aantekeningen worden uitgewerkt. Ondertussen spoedt het vliegtuig zich, ogenschijnlijk stilhangend, met een snelheid van meer dan 900 km per uur naar de andere kant van de oceaan. De reiziger volgt op een schermpje voor hem het stapvoets af te leggen transcontinentale traject.Op Schiphol aangekomen staat op de informatieschermen voor aankomende en ver-trekkende treinen dat bevroren bovenleidingen op het traject Amsterdam-Schiphol voor de vertragingen zorgen. Reizigers klampen zich jetlagged, halve gesprekken voerend, aan hun mobieltje. De meesten kletsen glazig voor zich uit, sommigen verke-ren alweer in alle staten van paraatheid en geven de laatste stand van zaken via een headphone door. Op Rotterdam Centraal pint de reiziger wat euro’s en stapt in een gereedstaande taxi. Hiermee krijgt de intercontinentaal en interlokaal congestieve commotie een couleur locale: zij loopt uit op urbane constipatie. Drie rijen dik worden auto’s langs zes verkeerslichten uit het centrum geperst. De weinig verkeersveilige, maar goedbedoelde schijnmanoeuvres van de Rotterdams-Marokkaanse chauffeur ten spijt kost het meer dan een kwartier om voorbij het 500 meter verderop liggende Hofplein te komen.Hun gesprek over de praktische paradox van de automobiliteit – immobilisering door een exces aan automobiliteit – wordt keer op keer onderbroken door een stem uit de taxicentrale. Maar de chauffeur weeft zijn reacties handsfree door het gesprek dat hij, wijzend op een klein schermpje onder de voorruit, verlegt naar snelle en verre ritten: via het GPS (Global Positioning System) kan de route naar iedere willekeurige straat in Helsinki, Moskou of Casablanca worden getraceerd. De auto blijkt niet alleen vecto-raal toegesneden op de hele globe, het systeem sluit zich ook als een maatpak om de gebruiker: links onder het dasHBOard zit een knop met drie gecodeerde instellingen, één voor iedere dienstdoende chauffeur. Als deze zijn eigen code intikt, worden zijn gegevens gedownload en schuift de chauffeursstoel in de voor hem optimale positie.Eenmaal het centrum uit, verloopt de reis verder voorspoedig. Bij de voordeur toetst de reiziger zijn huiscode in, loopt door de hal naar de gereedstaande lift en zoeft omhoog. In de slaapkamer knipt hij de tv aan en zapt langs de kanalen. Hij wordt aangespoord een gsm’etje met een ingebouwde camera aan te schaffen om te mms’en. Op elk wil-

lekeurig moment kan de bezitter zijn vrienden telematisch deelgenoot maken van zijn omgeving. Doodmoe van het razende stilzitten en het hyperactieve gadeslaan valt de reiziger ten slotte in een diepe, diepe slaap.

De auto: van st atussymbool naar best aansmiddel – Waaruit bestaat onze huidige automobiliteit? In het antwoord liggen alle bovengenoemde elementen besloten. We kunnen we ons niet langer beperken tot inter- en intralokale constipaties, onbetaalbaar openbaar vervoer, het gebrek aan betaalbare parkeer-ruimte en meer dan 1000 verkeersdoden per jaar. De nijpende problemen die met onze automobiliteit gepaard gaan zijn niet uitsluitend op nationale basis op te lossen met Kokse kwartjes, hogere verkeersdrempels, bredere autosnelwegen, intenser carpoolen en bobben. Automobiliteit is een wereldomvattend probleem. Als collectief bewustzijn is het geïntegreerd in individuele levensvisies en schraagt het het leven van alledag. Auto’s zijn alleen verstokte autofoben nog een doorn in het oog omdat deze hen het zicht ontnemen op het onwerkelijke verkort van hun nostalgisch perspectief: het autovrije dorpsplein. Voor doorsnee mobiliteitsconsumenten vormen auto’s echter een onvervreemdbaar aspect van hun ‘rurbane’ bestaan dat platteland (rural) en stad (urban) doorkruist.Maken zij gebruik van hun vervoersmiddelen of worden ze erdoor geleefd? Deze vraag schetst geen realistische alternatieven. In een wereld die bol staat van de hulp-, ver-voers-, communicatie-, genots- en verdovende middelen, zijn middel en media – zonder dat iemand dat overigens wilde – allang doel op zich geworden. In automobiliteit als manier van leven valt het onderscheid tussen middel en doel weg. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw was het nog enigszins overzichtelijk. In Nederland werd de auto als ‘luxewagen’ bestempeld. De auto was een individueel statussymbool en de DAF een nationaal icoon.Door mondiaal gespreide assemblage, transnationale geldstromen en overplaatsingen naar lageloonlanden werd echter de nationale basis onder de auto-industrie weg-geslagen. Eerder was de auto in verkiezingsprogramma’s van socialistische partijen als primaire levensbehoefte gekenmerkt. Zo verloor de auto met zijn instrumentele waarde ook de transgressieve meerwaarde die excessief genot nu eenmaal aankleeft. Maar op gezette tijden steekt het fenomeen ‘scheuren’ de kop op en bekent een minis-ter genotzuchtig de snelheidslimiet te overschrijden. Automobilisten willen zich zo vrij voelen als een vogel zonder vogelvrij te worden verklaard.Lifestyling en branding rond de auto wordt na de Tweede Wereldoorlog in het op mas-saconsumptie gerichte Europa al groots ingezet. Roland Barthes analyseert in Mytho-logieën (1957) de presentatie van de nieuwe Citroën DS. Deze werd “meer als beeld geconsumeerd dan als gebruiksvoorwerp”(M193). Ook Barthes wijst op het verdwijnen van de instrumentele waarde van de auto en benadrukt de inrichting van de auto als privéruimte. Het chroom dat beheersing van de snelheid uitstraalt, duidt meer op comfort dan op prestatie. Design wordt huishoudelijker: “Het dasHBOard heeft meer weg van een panel met knoppen in een moderne keuken dan van een schakelafdeling in een fabriek”(195). De ramen suggereren een organische, insectachtige ‘lichtheid’, de science fiction-achtige naadloosheid van de nieuwe Citroën DS – déesse – verleent haar een haast goddelijke glans.In de jaren zeventig raakt deze verbeelding televisioneel in een stroomversnelling. Automobiliteit wordt steeds meer geconsumeerd als andere producten en diensten in onze op belevenissen georiënteerde economie. De auto als ding wordt het contrac-tiepunt voor ervaringen die gericht zijn op actief, ondernemend leven. De interlokale massaconsumptie van door Meta de Vries aangeprezen uitstapjes is de nationale pendant van de seriegeschakelde, internationale publieke verkeersstromen naar 3

22

- 3

23

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

de vele vakantiebestemmingen. Daarin wordt een automobiel wereldburgerschap geconsumeerd dat individuele bewegingsvrijheid verbindt aan veilig en comfortabel entertainment. Twee Boeings die zich in het WTC boren of een op handen zijnde oorlog met Irak veranderen daar niets aan, tenzij daarmee de olietoevoer in gevaar komt en de olieprijzen omhoog schieten.

De Heil ige Koe: een autofundament al ist isch paradogma – Automobiliteit is een niet weg te denken kwaliteit van het leven zelf geworden. Kri-tiek op de vanzelfsprekendheid ervan wordt door de autofiele medemens als een anti-emancipatoire ondermijning ervaren van de hoogste waarden en idealen van het moderne bestaan: individuele autonomie, esthetische perfectie, comfortabele privacy, progressieve versnelling en ongelimiteerde bewegingsvrijheid. Peter Sloterdijk noemt in Euro ta o ïsme. Over de krit iek van de p o lit ieke kinet iek (1989) de automobilist de technische dubbelganger van het principieel actieve, transcendentale subject dat na de Franse Revolutie zijn beslag krijgt in het werk van Immanuel Kant. Dit subject is de moderne erfgenaam van Aristoteles’ Onbewogen Beweger, de goddelijke demi-urg en kosmische perpetuum mobile. De kritiekloze aanbidding van de Heilige Koe als toonbeeld van moderne hyperactiviteit getuigt nog steeds van deze dogmatische pseudo-religiositeit.Het geloof in de auto als technologisch mirakel ligt dieper in de menselijke ziel verankerd dan welk kritiseerbaar theologisch dogma dan ook. Automobiliteit is een paradogma. Dit is zo vanzelfsprekend dat de kritiekloze verdediging van het autobezit als ‘autofundamentalisme’ kan worden bestempeld. Dat de VVD enkele jaren geleden een wetsvoorstel indiende om automobiliteit – lees: autobezit – als grondrecht in de grondwet op te nemen, wekt vanuit dit perspectief geen verbazing. Voor de autofiele meerderheid is de eis van een minderheid om de auto aan de kant te zetten te vergelij-ken met het weerzinwekkende verzoek van een gezond persoon om een van zijn benen te amputeren, een verlangen dat bekend staat als apotemnophilia. De morele afweer die velen bij zo’n weerzinwekkend verzoek voelen opkomen, is zonder meer vergelijk-baar met de weerzin die het uitbannen van de auto bij autobezittters oproept.

Paradoxen van de automobil i t eit – Automobiliteit is een structureel aspect van het moderne, westerse verlangen. Mensen uit het westen willen altijd wel ergens naartoe. Een zekere existentiële onrust is dit autonome individu na de dood van god niet vreemd, maar de hyperactiviteit van het hedendaagse verlangen gaat op een gedenkwaardiger traditie terug. Het is een individuele spiegeling van kolonise-rende en imperialistische aandriften van natiestaten, technologische innovatiedrang van de wetenschappen en de zucht naar het nieuwe in de kunsten. In een wijsgerig-antropologische reflectie op de aard van deze dadendrang komt de vraag op naar wat de automobiele mens precies beweegt. Willen we ons zo geriefelijk, veilig en efficiënt mogelijk van A naar B bewegen? Een blik op een ochtendspits of het stadscentrum in het weekend logenstraft deze gedachte onmiddellijk.Er is blijkbaar ook iets anders aan de hand. Het genot van het rijden om het rijden – van zondags- tot joyrijders – speelt nog wel een rol. Maar belangrijker is de beschik-baarheid van een auto. Dit alleen al houdt een belofte van vrijheid en autonomie in: we kunnen immers weg wanneer we willen. De belofte die van de automobiele paraat-heid uitgaat, wordt herhaald in politieke programma’s, wetenschappelijke traktaten, technologische voorspellingen en economische verwachtingen en wordt gepraktiseerd in het parlement, rechtszalen, SER onderhandelingen en musea met het zelfkritische individu met zijn keuzevrijheid en zelfbeschikking als richtsnoer.Het activistische, moderne zelf (Grieks: autos) overspeelt in zijn excessieve zelf-

beschikking echter zijn hand. De ultieme consequenties leiden tot merkwaardige paradoxen. De platte opvatting van automobiliteit – het bewegen (Latijn: mobilis) met je eigen auto – slaat in de file of in het dynamisch voorparkeren – spiedend rondrijden op zoek naar een parkeerplek – individuele vrijheid om in een collectieve vorm van gevangenschap. Op ethisch vlak, waar de vraag naar leven en dood speelt. is dat nog duidelijker: van “baas in eigen buik” tot het recht op zelfdoding is het zelfbeschik-kende individu omwille van de kwaliteit van een individueel leven gemachtigd met een autonome geste een eind aan een leven, zelfs zijn eigen leven te maken. In tegenstel-ling tot Palestijnse zelfmoordenaars gaat het hier om de kwaliteit van het eigen leven. De onmogelijkheid om de ecologisch catastrofale invloed van massaal autogebruik vanuit internationale samenwerkingsverbanden te keren is een indicatie voor dezelfde paradoxale logica op het vlak van de automobiliteit.Strookt deze zelfvernietigende logica met het beeld van de verlichte moderne mens? Om hier een antwoord op te krijgen is een cultuurhistorische verdieping onvermij-delijk. Het moderne verlichtingsproces – collectieve en individuele emancipatie en kritische bewustwording – kent namelijk een ‘onzichtbaar’ supplement: sensorische verlichting. Daarin is sprake van toenemende sensibilisering van ons zintuiglijk appa-raat, kort gezegd ons lichaam. De mechanische en elektronische uitbouw ervan wordt door Marshall McLuhan in Understanding Media (1966) begrepen als de verlenging en intensivering van allerlei lichamelijke functies, waartoe hij overigens ook ledema-ten en organen rekent. De verworvenheden van deze sensorische verlichting zijn even-min terug te draaien als de kritische bewustwording waartoe de Verlichting doorgaans wordt gereduceerd.

Fysieke ver l icht ing: versnell ing – Sensorische verlichting heeft twee componenten: een fysieke en een visuele component. In de fysieke verlichting streven we door versnelling naar opheffing van lichamelijke ongemak. Lopen is vermoeiender en motorrijden kouder dan rijden in een auto met airconditioning. Zo verplaatsen indi-

viduen zich vanaf het eind van de 18e eeuw comfortabeler en sneller in stoomtreinen en – na de uitvinding van de explosie- en straalmotor – in personenauto’s en privévlieg-tuigjes. Het loskomen van het ‘bezwaarde’ lichaam roept een extatisch gevoel op. Op de vraag of we ons een maatschappij kunnen voorstellen die het lichaam ontkent zoals eerder de ziel is ontkend, antwoordt Paul Virilio in Het horizon-negat ief (1984) dat dit de maatschappij is waarnaar wij nu op weg zijn. In zijn analyse van de relaties tussen macht, transport en versnelling concludeert hij dat het geheim van iedere heerschappij in een ideale gewichtsloosheid ligt.De fysieke verlichting wordt voltooid in de eerste maanvlucht. De Apolloastronaut zweeft in het luchtledige. De televisionele mens wordt dan ook voor het eerst een blik op de globe vergund. Met de overwinning op de zwaartekracht zet de opmars van vi-suele surveillance door. Snelheid is voor de astronout een functie van een zuivere waarneming van punten en vlakken. In Mytho logieën kondigt Barthes de komst van deze ‘jetmens’ aan. Het is “een nieuw ras in de luchtvaart dat dichter bij de robot dan bij de held staat”(119). De jetmens wordt uit vrije wil één met ‘zijn’ machine en media, wat opnieuw een paradox oplevert: in het autonome streven naar gewichts-loosheid draagt de piloot zijn autonomie over aan de technologie. In zoverre hij zich naar de maat van zijn middelen richt, is hij middelmatig. Geen autonomie, geen held, maar absoluut geloof in en machiniek functioneren binnen een allesomvattend techno-logisch systeem. De middelmatige mens staat nog slechts in verbinding met de wereld via visuele representaties op een interface. Geloof in zichzelf staat gelijk aan een abso-luut vertrouwen in de hem omringende technologie. Dit autofundamen talistische geloof wijst opnieuw op een pseudoreligieuze onderstroom in de extatische automobiliteit.3

24

- 3

25

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

Visuele ver l icht ing: t ransparant e survei l lance – Fysieke verlichting gaat gepaard met visuele verlichting. Auto’s, mobieltjes en modems zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een BMW zonder gsm of GPS, kortom zonder ICT is ondenk-baar. In premoderne tijden verlosten kampvuren, kaarsen en olielampen de mens van het duister. De ontdekking van elektriciteit en de uitvinding van de elektrische lampen, telefoons en televisie maken na de digitale revolutie computergestuurde voertuigen mogelijk. Het ‘bakkie’ wordt ingewisseld voor de gsm die vervolgens wordt ingelogd in een technoscape. In het publieke domein lichten nu naast lantaarnpalen immens grote flatscreens en miljoenen displays op. Voorheen ongekende openbare ruimten openen zich: van virtuele plaza tot digitale steden. Vervoersmiddelen kunnen niet zonder technologie en verkeersstromen zijn onbeheersbaar zonder een technologische infra-structuur. Ieder vervoermiddel is als informatiecel tevens een interactieve interface, aangesloten op door orbitale satellieten gevoede computers. Elke automobiele bewe-ging – van auto’s, mobieltjes of mobiele SCUD raketten – kan via het GPS getraceerd worden. Niet-ingelogde wezens of uithoeken buiten het bereik van zendmasten kunnen door spionagesatelieten tot op de vierkante meter worden gescand. De fysieke auto-mobiliteit van individuen wordt steeds meer door deze surveillance bepaald.Bereisde wereldburgers krijgen daar mee te maken, maar ook shoppende prosumen-ten, loslopende huisdieren en verdwaalde kinderen, ‘grounded’ veroordeelden en van extramurale zorg afhankelijke bejaarden. Cash flow begint bij de chipper, de eerste chip is in Engeland al in een kind ingebouwd om ontvoering te pareren en electronisch huisarrest is al een dagelijkse praktijk. Terwijl automobilisten met de auto sigaretten halen op de hoek, shoppen bejaarden via het Internet. Zij bankieren thuis, roepen via een centraal alarm hulp in van de thuiszorg of sms’en of msn’en met de kleinkinderen in Australië. Zij razen lichaamloos over de wereld.Het criterium voor hun automobiliteit is niet paardenkracht, maar de lichtsnelheid waarin visuele transparantie (licht) en materiële verlichting (snelheid) samenvallen. De huidige automobilisering, kortom, brengt drie aspecten van de moderne Verlichting bijeen: geestelijke, materiële en visuele verlichting. Sensorische verlichting spoort echter niet met kritisch oordelen. De eerste wordt niet door de laatste gecontroleerd, hoogstens gelegitimeerd. Zou zelfkritische bewustwording doorslaggevend zijn, dan zouden vele automobilisten hun auto al lang aan de kant hebben gezet, overtuigd door ecologische, esthetische, veiligheids- en stadsplanologische nadelen. Dat dit niet gebeurt, betekent niet dat het vlees zwakker is dan de geest. Het is veeleer een indi-catie voor een gemeenschappelijk oriëntatiepunt van de sensorische en geestelijke verlichting.

Capsulaire bewustzi jn en radicale middelmat igheid – Dit gemeen-schappelijke oriëntatiepunt is de autonomie en onschendbaarheid van het individuele innerlijk als het geestelijk privédomein. Deze zelfgenieting ervan heeft iets narcis-tisch en asociaals. Het laatste wordt benadrukt door het tegenover het openbare leven te zetten. Onder het mom van smaak en inzicht is dit geestelijk narcisme in de moderne burgermaatschappij zo gecultiveerd dat individuen zich konden onderschei-den van de massa. Zo hebben cultuurpedagogische praktijken, gericht op ontwikkeling en emancipatie, in witte kubussen – musea – en zwarte dozen – theater- of concert-zalen – getracht de esthetische sensibiliteit van haar burgers te cultiveren. Rick van der Ploeg besefte dat edutainment de hedendaagse gestalte is, maar meende niet-temin door de stimulering van theaterbezoek door allochtone en autochtone jongeren inburgering te bevorderen. Witte kubussen en zwarte dozen mikken nog steeds op de innerlijke ervaring van toeschouwers en toehoorders. De lichamelijke aanwezigheid van anderen wordt zoveel mogelijk teruggedrongen. Ook al is het beleid op culturele

interactiviteit gericht, toch spreekt men nauwelijks, gaat het licht nog uit, mag niets worden aangeraakt en wordt het innerlijk in musea via een audiofoon en computer geïnformeerd.Dit ‘capsulaire’ bewustzijn vinden we ook terug in automobiele ervaringen, ondanks het feit dat daarin de sensorische verlichting centraal staat. Wordt de jetmens beschermd door een drukcabine om niet door de versnelling vermorzeld te worden, automobilisten worden door auto’s en gsm’etjes ingekapseld. Deze respectievelijk fy-sieke en virtuele capsules zijn net als een huis afgegrendeld met codes en password. Het zijn privéruimten, ook al bewegen ze zich in het publieke domein. De automobiele actieradius vertakt zich vanuit het privédomein: met de auto wordt naar alle kanten huiselijke geborgenheid, warmte, veiligheid en comfort het publieke domein in gescho-ten en met het gsm’etje trekt de beller in het openbaar vervoer de huiselijkheid naar zich toe. Door het inbouwen van ICT in de auto en de implantatie van het gsm’etje in de openbare ruimte komen automobilisten eigenlijk nooit meer hun huis uit. Met hun medereizigers in zicht is het contact met huisgenoten en collega’s interfaciaal .Dit houdt de illusie in stand dat in vrijheid afwegende en bewegende automobilisten heerser in eigen huis is, meer piloot dan passagier, meer machinist dan medereiziger. Ingesnoerd in veiligheidsgordels hebben ze toch wat weg van de volledig verlamde wiskundige Stephen Hawking, beroemd door zijn pogingen de fundamentele krachten van het universum onder één noemer te brengen. Net als Hawking zijn ze geen ‘ghost in the machine’, maar ‘ghost as the machine’. Als mediamatische motormensen staan ze niet meer buiten of boven hun middelen en media, ze zitten er middenin. Door zich in hun media of deze in henzelf in te bouwen, is hun realiteitszin en zelfervaring op de maat van deze middelen toegesneden.Tijd- en ruimteoriëntatie blijken afhankelijk van het gebruikte medium. Ieder middel kent zijn eigen maat. Neem autobezitters hun auto af en zij raken even gedesoriën-teerd en ontheemd als al die diegenen wier tv in beslag wordt genomen, telefoon wordt afgesloten of server plotseling down is. Pas onder ‘gedepriveerde’ omstandigheden blijken transportmiddelen en communicatiemedia meer dan comfortabel hulpmidde-len. Op straffe de gebruiker anders als verslaafden te moeten aanmerken, moet in het verlies wel erkend worden dat het onmisbare bestaansmiddelen zijn.

Openbaar vervoer: van autofundament al isme naar commobil i-t eit – Tot nu toe is er onwillekeurig een onderscheid gemaakt tussen de autobezit-ters, openbaar vervoer reizigers en telewerkers thuis. Het mag echter duidelijk zijn dat met het oog op het verschijnsel automobiliteit het onderscheid tussen deze groepen steeds meer vervaagt. Eigenlijk is de tegenstelling privé-openbaar sleets geworden. Openbaar reizende mobiliteitsconsumenten zitten vast door vertragingen, maar zijn virtueel wendbaarder en communicatief actiever dan ooit, terwijl automobilisten ook steeds meer geïmmobiliseerd raken, maar virtueel even wendbaar zijn als hun open-bare pendanten. Op de keper beschouwd zijn het allemaal thuiswerkers.Er komt een moment dat het onderscheid zo minimaal zal zijn dat de weigering de auto op te geven expliciet autofundamentalistische proporties zal aannemen, omdat de praktijk de tegenstelling zal hebben opgelost. Met een volledig GPS gestuurd beheer van verkeersstromen over gesensoriseerde autosnelwegen zal de overheid in de toe-komst mobiliteitsparadoxen oplossen. Feitelijk wordt een met sensoren volgestouwde auto dan dynamisch geparkeerd in een autocolonne. Alleen in de wijk is de illusie van autorijden nog vol te houden. Maar die ligt vol met verkeersdrempels. Op gesen-soriseerde autosnelwegen zullen zich mobiele files voortbewegen. In deze geïmmo-biliseerde mobiliteit dient zich ten slotte de ultieme paradox van het manipulerende, automobiele subject aan: handsfree sturen in een geïmmobiliseerde automobiliteit.3

26

- 3

27

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

Net zo min als camerabeveiliging in openbare ruimten zal dit alles aan het vrijheidsge-voel van automobilisten iets afdoen. Hoe meer communicatie- en informatiemiddelen in een automobiele capsule worden verwerkt, hoe vrijer en veiliger zij zich voelen. Uiteindelijk zullen ze even vrij, autonoom en veilig zijn als hun telewerkende en trein-reizende tegenhangers. Op het vlak van de persoonlijke ervaring schenkt de capsule automobilisten een gecentreerde ervaring van zichzelf: in hun oor en oog komt alles samen en zij zitten aan de knoppen. Maar vanuit een radicaal middelmatige optiek is dit capsulaire bewustzijn een leeg middelpunt dat pulseert op de maat van de mid-delen. Het is een knooppunt in een web dat met fysieke en virtuele draden geweven is. De automobilist is een kruispunt van mediale vectoren.Zodra we deze gedachte doorzetten blijkt het capsulaire bewustzijn zelf een tran-sitoruimte te zijn, waar de boodschappen doorheen suizen. Als we de vraag naar de kwaliteit van het publieke domein en de aard van deze nieuwe openbare ruimte stellen, dient zich een verbluffend antwoord aan: privé is volledig openbaar geworden. Auto-mobiliteit is allereerst mobiliteit met anderen: commobiliteit. Het lijkt alsof hiermee het pleit beslecht is in het voordeel van het openbaar vervoer. Want waarom zouden we de onvermijdelijke consequentie van onze excessieve automobiliteit niet trek-ken en ruimte scheppen voor geavanceerde èn gratis openbaarheid? Waarom zouden we de gedachte niet toelaten dat de ervaren onveiligheid op straat wellicht mede veroorzaakt wordt door de reductie van het publieke domein tot een optelsom van lege privédomeinen die de ruimte alleen maar gebruiken om boodschappen te vervoeren? Toegegeven, een postautomobiel bestaan is een ondenkbare optie. Maar zolang we ons ‘zelf’ nog met ‘auto’ vereenzelvigen en ‘the medium the message is’, komen we in het denken over mobiliteit in relatie tot de openbare ruimte niet veel verder. Wellicht is de veiligheid en levendigheid van de openbare ruimte meer gebaat bij het openbreken van de capsule en het propageren van openbare interacties en publieke interesse.

(Gepubliceerd in het Rotterdams Dagblad,19 april 2005, p. 9)

Verleden week vergaderden in Rotterdam artsen en specialisten met Zijne Excellentie minister Hoogervorst van Volksgezondheid over de stand van zaken in de volksgezond-heid. ‘Stand van zaken’ is een correcte benaming, want er gaat in de zorgsector veel geld om: een kleine 50 miljard euro per jaar. Onze consumptiesamenleving bevordert paradoxaal gedrag. Er wordt door jong en oud overmatig veel gegeten, gerookt en ge-dronken. Als filosoof heb je over dit soort onderwerpen doorgaans weinig te melden. Excessief denken is wel verslavend maar nimmer belastend, zolang het maar niet in getob ontaardt en je je directe omgeving er niet teveel mee lastig valt. Maar sinds het thema van de Maand van de Filosofie ‘Overvloed en Onbehagen’ is, vallen mij toch plotseling een aantal zaken op. Hoogervorsts onbehagen betreft de excessieve levensstijl van zelfverzekerde con-sumenten. Hij wil verhinderen dat verstokte rokers, immer dorstige drinkers, exces-sieve eters en onverbeterlijke spuiters, kortom hardnekkig verslaafden, onbeperkt aanspraak mogen maken op medische behandeling. Zijn er niet genoeg organen dan kunnen excessieve consumenten of onbehagelijk overvloedigen het schudden. “Je kunt er niet op los leven”. Daar is natuurlijk wel iets voor te zeggen, zeker ten aanzien van topmanagers die aan geldzucht lijden. Ten slotte moet iedereen zich beheersen. Volhard je in je slechte gewoonten dan rest een zorgverzekeraar niets anders dan je, gegeven de schaarse tijd en middelen, uit te sluiten. Eigen schuld, dikke bult.Mensen investeren overal in, van relaties tot consumptiegoederen, meent Hooger-vorst, maar niet in hun gezondheid. Dat mag dan waar zijn, de overheid knijpt wat betreft de volksgezondheid soms een oogje toe. Dit heeft veel weg van een instem-mende knipoog. Want hoe kijkt ze tegen andere consumptiegoederen aan? Is excessief autorijden geen ongewenste levensstijl? Net als met roken schaadt het de automobi-list en zijn omgeving. Verkeersdoden zijn weliswaar een bedrijfsrisico, maar geldt dat ook voor allergieën en CARA, variërend van benauwdheid tot longemfyseem? En wat te denken van de stresseffecten en karakterdeformaties van automobilisten als gevolg van het dynamisch parkeren in de binnenstad tijdens het weekend? Wie betaalt die kosten? Wie wordt hier op zijn levensstijl afgerekend?Rotterdam is de meest vervuilde stad in Nederland. De hoofdoorzaak is excessief autogebruik. Heeft Hoogenvorst hier nog geen (vervuilde) lucht van gekregen? Als we de Europese maatstaven hanteren mogen er straks in Zuid-Holland zelfs geen woningen meer worden gebouwd. Excessief rijden drukt dus niet alleen op de budget-ten van volksgezondheid, maar ook op die van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, milieu en natuurlijk de politiecorpsen, hoewel deze met de uitgeschreven bonnen de jaarlijkse begrotingen aardig sluitend weten te krijgen. Is de auto een drug? In het VPRO drugsdebat van afgelopen zondag werd het geregu-leerd vrijgeven van harddrugs bepleit. Drugsgerelateerde criminaliteit kost miljarden. Misgelopen accijnzen scheelt de staat miljarden. Belasting heffen, keurmerken instel-len en pasjes invoeren, luidde de eis. De jury oordeelde typisch Nederlands: helft voor, helft tegen. De levensstijl van de addict vormde een onneembare hobbel. Stel dat we een onderscheid maken tussen ‘zacht’ en ‘hard rijden’. Gaat de redenering dan ook op voor automobiliteit? Dit vergt een cultuuromslag. Want automobiliteit – met de nadruk op ‘auto’ en niet,

32

8 -

32

9w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

afgaand op het fileprobleem op ‘mobiliteit’ – was ooit haast een grondrecht. Zo blijkt vrijheid van snelheidsbeperkingen te vergelijken met die van meningsuiting. De file geldt als vrijheid van vereniging en de heilige koe valt dan onder de vrijheid van gods-dienst. Al deze vrijheden schragen een excessieve levensstijl, waar Hoogenvorst juist zo’n punt van maakt. Zet de tv maar aan. Ook al groeit het collectieve onbehagen met het ervaren genot en rijzen de individuele en collectieve kosten de pan uit, autorijden wordt aangeprezen als een begerenswaardige manier van leven: snel, alert, paraat, verleidelijk, stijlvol en weerstandsloos. Het middel (auto) is de boodschap geworden (goede leven): the medium is the message. Als we daarbij nog eens incalculeren dat auto’s in economisch opzicht vooral olie betekenen, dan wordt duidelijk waarom het reguleren van hard rijden om eco-sociale redenen voor velen een onhaalbare kaart lijkt. Een autovrij centrum, de SUV of asobak aan banden en 80 km/u op de Ring worden echter reële opties als we het Rotterdamse motto ‘schoon, heel en veilig’ ruimer lezen. Rotterdam kan ook hier het voortouw nemen. Den Haag kijkt aandachtig toe wat hier gebeurt. Wethouder Hulman kan een nieuwe weg inslaan door ‘zacht rijden’ in de stad te bevorderen en ‘hard rijden’ aan de buitendeuren strikt te reguleren. Of variërend op een bekende Chinese slogan: laat 1001 bussen opnieuw rijden. De Volksgezondheid zal er bij gebaat zijn.

(gepubliceerd in: Gallichoordt, Feijenoord, Argus, Rotterdam 2006, pp. 7-9)

In mijn herinnering is de Rosestraat even smal als lang. Voor een kleuter kwam er geen eind aan. Op het Noordereiland opgegroeid bracht ik de eerste zeven jaar van mijn leven door op de grens tussen het Centrum en Zuid. De Rosestraat was de toegangs-poort tot Zuid. En Zuid begon bij het Stieltjesplein. Achter de rooms-katholieke kerk die het plein domineerde en daarmee, bezien vanaf het Noordereiland, het beeld van Zuid bepaalde, strekte de Rosestraat zich uit over een magische lengte: in mijn kleuterhoofd kwam dat neer op een kilometer. Er reed ook nog een levensgevaarlijk stoomtrammetje overheen. Dit werd in de volksmond ‘het moordenaartje’ genoemd vanwege de spectaculaire ongelukken die het jaarlijks veroorzaakte. Aan de linkerkant van de Rosestraat stonden bouwvallige pandjes. Aan de achterkant ervan denderde de trein uit Dordrecht langs, aan de voorkant de stoomtram. Het wasgoed was niet wit te krijgen.

De Chinese Muur – Meer dan bouwvallige huizen en denderende treinen staat in mijn geheugen gegrift wat zich aan de overzijde van de huizen bevond: een uit grof metselwerk opgetrokken muur die zich over de gehele lengte van de Rosestraat uit-strekte. Op de plek dus waar nu de paperclip en het Albedacollege staan. De ‘Chinese Muur’ (p. 96) liep van de Konmar tot aan de bocht naar de Putselaan waar deze tegen-woordig de Laan op Zuid kruist. Op dat verkeersknooppunt bevond zich een spoor-wegovergang. Hier liep regelmatig al het verkeer vast. De roodwitte bomen gingen om de haverklap dicht. Met veel gesis en geraas van de op elkaar knallende stootblokken rangeerden de treinen heen en weer. Om de fietsmobiliteit te bevorderen was er over de spoorbaan een luchtbrug gebouwd. De Rosebrug (p. 72) bleek tijdens mijn jeugd ongekend metafysische ervaringen te bieden. Niet alleen kreeg je daar, terwijl je onder je de treinen en mensen gadesloeg, het gevoel geheel boven het aardse, nijvere gekrioel verheven te zijn. Je kon er ook – en dan vooral op zondagen als iedereen zich thuis rot verveelde – met veel bravour vanaf scheuren. De zucht naar hoogte en versnelling heeft menig litteken nagelaten. Het verkeren in hogere sferen, zo besefte ik al vroeg, kent zijn prijs.Toen ik in het midden van de jaren zeventig op het Noordereiland terugkeerde en regelmatig bij vrienden op de Nijverheidstraat verbleef, was Feijenoord al f link aan het veranderen. Dicht opeengepakt in stapelbedden bivakkeerden er nu grote groepen gastarbeiders in pensions waar menig huisjesmelker zijn portemonnee mee spekte. De wijk werd ook steeds meer bevolkt door creatievelingen en drop-outs. Een deel daarvan leefde het leven zo excessief en dacht daarbij zo grootschalig dat ze het met de heersende zeden niet zo nauw konden nemen. Een ander deel zette zich daadwerke-lijk kleinschalig in voor een betere wereld. Ik ken Argus uit die tijd.

Duurzame bedri jv igheid – De vraag of de wereld en daarmee Feijenoord er na een kwart eeuw op vooruit is gegaan, laat ik, evenals de vraag of het dan wellicht slechter, onveiliger en vuiler is geworden, in het midden. Er is natuurlijk wel veel veranderd. Maar temidden van al die veranderingen is Argus een weldadig kleinscha-lige oase gebleven. Het fotoboek dat zij ter gelegenheid van hun 25-jarige bestaan 3

30

- 3

31

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

33

2 -

33

3w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

uitbrengen mag dan voltooid verleden tijd lijken. Toch zijn er wel wat duurzame ele-menten aan te wijzen. Meer dan besnorde mannen en langgerokte vrouwen zijn dat de voor Feijenoord zo kenmerkende doorkijkjes. Is er, als je naar de foto van de Rose-straat (p.60) kijkt werkelijk zoveel veranderd? De toren van de katholieke kerk op het Stieltjesplein is weliswaar verdwenen, de spoorrails waarover de stoomtram zich naar Hellevoetsluis of Oostvoorne spoedde zijn er lang geleden uitgewrikt en de auto’s zijn ondertussen wat meer gestroomlijnd. Maar het straatbeeld met links het voormalig wachtlokaal van de stoomtram, rechts de karakteristieke huisjes aan het begin van de Rosestraat met de Hef op de achtergrond, dit straatbeeld kunnen we nog steeds aanschouwen. Dat geldt eigenlijk ook voor de foto’s van het poortgebouw (p. 135) en de entrepothaven (p. 148), hoe gedateerd de invulling ervan ook mag zijn.Er bestaat zo’n onuitroeibaar idee dat het vroeger niet alleen beter en gezelliger, maar vooral ook rustiger was. Wat juist in veel van de opgenomen foto’s opvalt – zoals bijvoorbeeld op die van het Stieltjesplein uit 1914 (p. 82) – is de enorme bedrijvigheid. Daarom zag je op pleinen en straathoeken – net als bij bouwputten overigens – altijd mannen staan die alleen maar keken. Ook al zijn we intussen een kleine honderd jaar verder en barst onze wereld bijna uit zijn voegen, zo druk als het in 1914 was, is het allang niet meer.

Het geluid van Fei jenoord – Feijenoord is aan het begin van de twintigste eeuw een en al bedrijvigheid. Het zit bomvol beweging. Het moet een enorm kabaal zijn geweest. Iedere mobiliteit heeft zo zijn eigen klank. Wat horen we als we aan dit Feijenoord denken? En horen we als we nu op het Stieltjesplein gaan staan, nog steeds datzelfde rumoer? Het is nu een stuk rustiger, omdat alles zich rond de wijk beweegt. Auto’s razen erlangs, binnenvaart en spido’s bewegen zich geruisloos over het water, metro’s en treinen denderen onder de grond. Alleen de heli’s van politie en pers voegen een nieuw element aan Feijenoords soundscape toe. De nieuwste, maar tevens de meest luidruchtige aanwinsten zijn alleen in het zomerseizoen te horen. Dan spoeden sportieve en deinen feestende massa’s over de bruggen en is de lucht vervuld met beats en bassen. Toch bestaat er zoiets als het geluid van Feijenoord. Door alle bedrijvigheid en decen-nia heen is dit hetzelfde gebleven. Wat geaarde Feijenoorders tussen hun oren hebben zijn niet de hiervoor beschreven geluiden. Evenmin de koorzangen van slogans scan-derende voetbalsupporters. Die zijn pas veel later ingezet. Wat door de jaren heen in de wijk opklinkt is het gebonk van heimachines. Rotterdam is sinds het uitgraven van singels, boezems en havens één grote bouwput en Feijenoord is daarvan vanaf 1870

het centrum. De ontwikkeling van het havengebied in de tweede helft van de 19e eeuw zet letterlijk de toon. En nog steeds klinken door de even voortvarende ontwikkeling van de Kop van Zuid de heigeluiden door de wijk. Hoe verschillend beide grootscha-lige projecten – na havens de huizen – ook mogen zijn, één geluid hebben ze gemeen: gehei. De atmosfeer is haast mythisch met de stad verbonden. Daarom heeft Rot-terdam als enige stad in de wereld een bouwputtenfestival dat vele toeschouwers en toehoorders trekt.Er gaan vanzelfsprekend al eeuwen lang palen het veen in. De korte tijd waarin en de grote schaal waarop dat in de afgelopen anderhalve eeuw in Feijenoord is gebeurd, is echter ongeëvenaard. Nadat de heipalen erin waren geramd verrezen uit het zompig veen kades en kantoren, pakhuizen en poorten, stations en stadions. Op de doffe klap-pen volgt altijd het geraas van nijverheid. Zodra de eerste kades, bruggen, sleephellin-gen, fabrieken, expeditiebedrijven en kopstations er staan, klinkt er een kakofonie van geluiden op: stoomfluiten van schepen, gesis van locomotieven, gekraak van draailie-ren en hijsstroppen, geronk van dieselmotoren, geknetter van lasstaven en altijd weer

dat snerpende gekras van rangerende treinen. Staal op staal en ontsnappend stoom.

Driestromenland – De doffe klappen in de vroege ochtend vormen de hartslag van de wijk. Ooit was dit niet veel meer dan aangeslibde modder in de binnenbocht van de Maas. Door de alsmaar wisselende eb- en vloedstromen werd aan de overkant – de huidige Maasboulevard – de oever uitgehold, terwijl er aan de Feijenoordkant in de luwte van de bocht steeds meer slib werd afgezet. Feijenoords bevolking is ook een product van stroomversnellingen. Ook het grootste deel van de huidige bewoners – voormalige gastarbeiders afkomstig uit Turkije en Marokko of inwoners uit voormalige koloniën – zijn voortgestuwd door de golven van economische hoogconjunctuur in Feijenoord aangeslibd. Vóór hen waren een eeuw eerder grote groepen werkzoekenden, eveneens surfend op de golven van de economi-sche hoogconjunctuur, op de kop van zuid gestrand. Gedreven door dezelfde motieven

vestigden aan het eind van de 19e eeuw trekarbeiders en een nagenoeg vergeten groep van vaklieden uit voornamelijk Brabant en Zeeland zich in de krakkemikkige behui-zing die inderhaast voor het industriële proletariaat was opgetrokken. En nu haast anderhalve eeuw later als in de slipstream van de eerste twee grote golfstromen van proletarische flexwerkers – trekarbeiders en gastarbeiders – stromen langzamer maar gestaag bovenmodale flexwerkers de opgekalefaterde pakhuizen van de Kop van Zuid in. Bezien vanuit dit migratieperspectief is het te pas en te onpas gebruikte onder-scheid tussen allochtoon en autochtoon wel erg simpel.

Ondertonen: vakmat ige bedri jv igheid – De arbeidersstad Rotterdam is de afgelopen veertig jaar getransformeerd tot een cultuurstad. Sinds kort gonst het buzz-woord ‘creative city’ door de wandelgangen van het bestuurlijk apparaat. De kakofonie van industriële geluiden wordt inmiddels overstemd door het gedruis van de mobiele verkeersstromen in de lucht, op het water, op en onder de grond. Maar soms klinkt in de wijk nauwelijks hoorbaar een oud en vertrouwd industrieel gedreun op. Dit is nu niet meer, zoals in de industriële hoogtijdagen, het geluid van touwslagerijen of kuiperijen, maar van kleinschalige bedrijf jes zoals Argus. Vijfentwintig jaar Argus staat dan ook voor een onzichtbaarder Feijenoord dat door zelfbewust vakmanschap wordt geschraagd. Met het oog op het groeiende arbeidspotentieel onder jonge Rot-terdammers zou het stimuleren en uitbouwen van dergelijk vakmanschap wel eens de sleutel kunnen zijn voor een aantal hardnekkige problemen. Of de overgang van werk-stad naar cultuurstad mogelijk is gemaakt door dit minder uitbundige, maar duurzamer vakmanschap, is wellicht iets te veel gezegd. Maar een ding staat als een paal boven water: niets is zo schoon, heel en veilig als drukkerij Argus.

33

4 -

33

5w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

(Uitgesproken bij de opening van op 7 november 2007 van de tentoonstel-ling ‘Breed, breder, breedst. Brede scholen in Nederland’ in het Nationaal Onderwijsmuseum in Rotterdam)

Ruim een maand geleden vroeg Petra Reijnhoudt mij of ik een inleiding wilde houden bij de opening van een tentoonstelling over de brede school. Een eervol voorstel omdat de Brede school het speerpunt is van het huidige onderwijsbeleid in Rotterdam. Ik heb me voor deze gelegenheid laten verleiden en ben bij mijzelf te rade gegaan waarom ik eigenlijk vanaf het eerste moment dat ik met het concept Brede school in aanraking kwam, waarom ik dit zo’n vanzelfsprekende zaak vond. Ik kon er nauwelijks kritiek op hebben. Natuurlijk, omdat de implementatie en de uitvoering ervan nu eenmaal beslo-ten ligt in politieke en budgettaire besluitvormingstrajecten zijn er alleen al daardoor allerlei vraagtekens bij de praktische uitwerking te zetten, maar het concept staat als een huis.

Eigen voorgeschiedenis – Het lag voor de hand mijn nagenoeg kritiekloze adhesiebetuiging terug te voeren op de – overigens zeer korte – tijd dat ik tussen 1970 en 1975 zelf als kwekeling en onderwijzer voor de klas stond. Projectonderwijs en we-reldoriëntatie waren na de invoer van de Mammoetwet de eerste schuchtere pogingen tot een meer integrale indeling van het curriculum. Cultuur en kunst werden steeds vaker door de lesstof heen gemacrameed. In diezelfde tijd werd het opbouwwerk in de steigers gezet. De doorstart van pedagogische academie naar sociale academie was voor een aantal van mijn vrienden een natuurlijk overstap. Onderwijsexperimen-ten waren aan de orde van de dag. Mijn bescheiden bijdrage aan de reorganisatie en revitalisering van de toenmalige Polderkwartierschool aan de Polderlaan in Rotter-dam-Zuid waren – terugkijkend – daadkrachtige pogingen om voor een school die in de maalstroom van de aanzwellende globalisering dreigde ten onder te gaan, een nieuwe koers uit te zetten. Als aanstormend filosoofje werd mij de taak toebedeeld de doelstellingen te formuleren. Die, zo was mij al duidelijk geworden op de pedagogi-sche academie, bestonden namelijk helemaal niet. Het experiment behelsde dat wat tegenwoordig ‘authentiek leren’ wordt genoemd: kennis geworteld in de leefomgeving van de leerlingen, het ontwikkelen van daarop gebaseerd lesmateriaal – enigszins afgekeken van de Freinetschool – ouders bij de school betrekken, vooral de vrouwen van wat toen nog gastarbeider heette – en het samenwerken met wijkverenigingen en buurthuizen waar ook taallessen werden gegeven.Het robuuste anarchisme dat dit experiment begeesterde deed het uiteindelijk ook de das om: de lokale overheid in de persoon van onderwijswethouder Mastik wilde, ondanks alle positieve resultaten, niet accepteren dat er bij iedere hoofdenvergade-ring een ander hoofd verscheen. Dit was het principiële gevolg – we waren toen héél principieel – van het roulatiesysteem dat op de Polderkwartierschool, overigens met instemming van het officiële hoofd, was ingevoerd. In 1976 werd iedereen – behalve het hoofd en een afvallige onderwijzeres die vakkundig door de gemeente uit het team wa-ren losgeweekt – ontslagen. Zich bewust van deze immense kapitaalvernietiging bood de gemeente Rotterdam iedere ontslagen onderwijzer overigens onmiddellijk weer een nieuwe en vaak betere baan aan. Ik was inmiddels verkast naar het buurthuis waar ik met andere onderwijzers een socialiserende taalmethode voor gastarbeiders aan het

opzetten was – het latere Nederlands vo or gastarbe iders – die de even mankerende als goedbedoelde boekjes van Nel Soetens en het Aktie Kommité Pro-Gastarbeiders moest aanvullen. Als bijverdienste gaf ik taalcursussen aan Marokkaanse en Turkse pubers op een vormingswerk instituut in Leiden waar ik studeerde.Maar terwijl deze herinneringen door mijn hoofd flitsten drong zich geleidelijk aan een dieper inzicht op dat mijn liefdesverklaring voor de Brede school zou kunnen verhelde-ren. Dit lag in mijn eigen schooltijd besloten. Of beter in de pendeldienst die ik dage-lijks onderhield tussen mijn ouderlijk huis, mijn school en een nabijgelegen buurthuis. Dit vormde een pedagogisch-educatieve driehoek waarin mijn leven zich tussen mijn

11e en 17e jaar afspeelde. Mijn hoofd, hart en ziel ontwikkelden zich respectievelijk op school, thuis en in het buurthuis.Klassenverhoudingen waren toen nog doorslaggevend voor je schoolcarrière. Haven-arbeiderskinderen gaan niet naar het gymnasium. De kinderlijke nieuwsgierigheid die door het toen nog zeer straffe schoolregiem danig werd getemperd, bleef echter intact door de culturele, sportieve en recreatieve stimulansen die het buurthuis me bood. Op

mijn 15e mocht ik assistent worden van mijn judoleraar, Jan Bijl en later Aad Hagen-doorn. Wat nu ‘maatschappelijke stage’ heet, kreeg hiermee zijn protovorm. Ik las alles wat los en vast zat, eerst hele jaargangen Reader’s Digest , maar geleidelijk aan encyclopedischer materiaal. Het tilde me over de MULO A met wiskunde heen – mijn VMBO theoretische leergang zullen we maar zeggen – en zette de toon voor een leer-werktraject dat mij via de pabo, alsnog het gymnasium, het ontwikkelen van taalme-thoden voor gastarbeiders, ecologische werkboeken voor kinderboerderijen, training-kampen in Japan en een succesvolle carrière in de academische wereld terugbrengt naar wat in het midden van de negentiger jaren de Brede school is gaan heten.

Middenveld – Vergeeft u mij mijn ‘sentimental journey’. Deze dient een didac-tisch doel, dus leek het mij toegestaan. U voelt inmiddels wel waar ik naar toe wil. Na de deregulering en privatisering van het maatschappelijke middenveld werden we geconfronteerd met een weinig florissant perspectief: tussen het huis en de school begon zich geleidelijk aan een onherbergzame ruimte uit te strekken waar niemand meer voor verantwoordelijk wilde zijn. Na van de schrik bekomen te zijn wordt deze openbare ruimte – fysiek en virtueel – inmiddels weer vanuit allerlei invalshoeken gerevitaliseerd. Dit geldt ook voor het middenveld waar kinderen op de schaal van de wijk, de buurt of de straat hun relaties opdoen. Dat dit middenveld na de clash tussen het verzorgingsstaat discours en het vrije markt discours vanuit meer hedendaagse perspectieven gerevitaliseerd moet worden, mag duidelijk zijn. Persoonlijk heb ik, evenmin als mijn collega Godfried Engbersen, niet zoveel op met slogans als ‘de her-overing van de stad’. De oorlogsmetaforiek gaat me iets te ver. Ik ben meer geneigd om na te denken over hoe een krijger een gever of misschien wel een schenker wordt.

Ski l ls: ‘ski l l is wil l’ – Ik zou u eigenlijk een korte impressie willen geven van een project waaraan ik samen met een de urbanist Dennis Kaspori en een beeldend kunstenares Jeanne van Heeswijk werk onder de welluidende titel Rotterdam Vak-manstad/Skillcity. Daartoe ontbreekt me echter de tijd. Ik beperkt me tot een simpele, maar kernachtige kenschets. Het cruciale begrip is hierbij vakmanschap. We dienen dit echter ruim op te vatten: als skill. Er zijn vele skills: vakmatige, maar ook culturele, sportieve, creatieve, communicatieve, enz. Skaten is net als debatteren een skill, maar goed lassen of lezen ook. Wat al de beoefenaren van skills gemeen hebben is het besef van proportionaliteit. Een skill uitoefenen bestaat bij gratie van de afweging: dit kan nog net, dit niet meer. Het beheersen van een skill geeft je aanzien in een groep, je wordt serieus genomen. Je kunt grenzen stellen. Dat is niet niets in een wereld die 3

36

- 3

37

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

hardnekkig op individualiteit inzet en excessieve consumptie propageert. Skillcity pareert dit met gemeenschapsgevoel en proportionaliteit.Wat heeft dit met de brede school te maken, zult u zich afvragen. Het mag duidelijk zijn dat dag- en wijkarrangementen de ruimte openen voor het ontwikkelen van al-lerlei skills. Ik zal een voorbeeld schetsen om u een idee te geven waarop wij in een concrete samenwerking met scholen binnen het pact op Zuid inzetten. Een van dat wat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity ‘interactievelden’ noemen is fysieke integriteit: hoe verhouden kinderen zich tot hun lichaam en dat van anderen. Daarbinnen worden een viertal lijnen verknoopt die elkaar versterken:- een sportlijn (liefst judo, maar ook yoga) die aansluit op de duale trajecten op de

Brede school waardoor school en wijk nauwer gaan samenwerken en leerlingen hun virtuele leven fysiek compenseren, hun overgewicht wegwerken, voelen wat geweld werkelijk is en op speelse wijze een respectcultuur wordt aangeleerd;

- een kooklijn waarin groepen leerlingen keuken en restaurant runnen dat ook voor-wijkbewoners toegankelijk is;

- een ecolijn waarin het voedsel traject van de grond tot de mond inzichtelijk wordt gemaakt en actief wordt gevolgd. Zo bezien is een volks- of moestuin een onont-beerlijke ‘tool’ voor de school.

- een filosofielijn waarin leerlingen leren zich strikt uit te drukken en argumentatief leren communiceren. Je zou dit in het licht van de drie vorige lijnen een geestelijke hygiëne kunnen noemen.

Dit is slechts een van de integrale aanzetten die Rotterdam Vakmanstad/Skillcity inzet om de Brede school tot een vitale knoop in het sociale vangnet te maken, waar leerlingen in worden opgevangen. Voor de ontwikkeling en bouw van Multi Functionele Accommodaties (MFA) liggen dan al drie ruimten vast: een dojo, een keuken annex restaurant en een moestuin.

Int eresse: tussen-zi jn – “De overheid moet niet de opvoeding over willen nemen van ouders. Maar de overheid moet er wel op toezien dat de opvoeding aan een aantal minimale eisen voldoet”, schreef Wethouder Leonard Geluk ruim een week geleden in de krant. De knuppel in het hoenderhok gooien is nooit een dankbare taak. Dat de Brede school de taak van ouders niet kan overnemen lijkt mij een dooddoener. Natuurlijk kan dat niet. Een school blijft een school. Maar door kinderen allereerst de ruimte te bieden om hun nieuwsgierigheid systematisch te ontwikkelen en te par-ticiperen aan processen waar ze normaal buiten worden gehouden, draag je wel in bredere zin bij aan deze opvoeding. De Brede school is dan ook geen gesloten concept dat taken overneemt, het is een open concept dat koppelingen en verknopingen faci-liteert. Zij moet naar alle kanten openstaan. Ze is als het ware poreus. Wat voor mij aan de basis van het concept ligt is dus niet de poging om de veel bezongen identiteit gestalte te geven. Identiteit – of liever: het spreken erover – voorziet weliswaar in een psychologische behoefte – we willen immers allemaal onszelf zijn – en wordt recente-lijk retorisch te pas en te onpas gebruikt als een politiek-strategische term, maar op de keper beschouwd gaat het veelmeer om een netwerk van relaties.Want de Brede school gaat voor mij voor alles over relaties, over de creatie van een relationeel vangnet. Dat vangnet kan ook ouders ondersteunen of zelfs als dat nodig is opvangen. In die zin draagt het bij en neemt het soms over. Meer dan identiteit zou ik dus relationaliteit willen benadrukken als een target voor de vroeg- en voorschoolse educatie.(VVE) Relaties betekent aanhaken. Wat zich in mensen afspeelt is onlosma-kelijk verbonden met dat wat zich tussen hen afspeelt. Als de uitdrukking ‘tussen je oren’ iets betekent, dan vooral dat je je vereenzelvigt – laten we zeggen: identificeert

– met een groep waar je je thuis voelt. Desnoods op straat, maar dan in positieve zin zoals bij het TOS project. Anders gezegd: wij worden wie we zijn door ons met ons relationele vangnet te identificeren. Door ergens bij te horen ben je iemand.Vandaar dat ik de nieuwsgierigheid uit mijn jeugd altijd heb gekoesterd. Ik gebruik voor die open houding liever een simpeler term. Een term die in zijn volstrekte lullig-heid niettemin kernachtig uitdrukt wat er zowel in onze educatieve praktijken als in onze openbare ruimte op het spel staat. De term die ik daarvoor gebruik, is: interesse. Als filosoof kan ik het niet nalaten om dit woord zeer serieus te nemen. Psychologisch duidt interesse op belangeloze, niet vooringenomen, ontspannen nieuwsgierigheid naar wat iets of iemand is. Door deze openheid beantwoordt interesse aan de poreusi-teit van de Brede school.Maar in werkelijkheid – filosofen zijn geneigd dit ontologisch te noemen – duidt inte-resse op het primaat van relaties. Eerst is er het vangnet en dan ben jij er. De knoop is het effect van de verstrengeling van lijnen. In deze optiek slaat de term ‘interesse’ dan ook op een toestand, op een c ondit ion humaine , op een zijn (esse) van dat wat overal tussenin ligt (inter), van dat wat altijd ondertussen en intussen gebeurt. Wat ons vaak ontglipt omdat het zo vanzelfsprekend is, maar zo keihard terugslaat als het plots blijkt te ontbreken. Dat maakt inter-esse tot een grondvoorwaarde voor ons hedendaagse samenleven. En net als bij identiteit denk ik dat een term als integratie opgewaardeerd wordt als ook deze gedacht wordt vanuit deze interesse. Want wat integratie ook moge zijn, hoe inburgerend een test ook is, de grondhouding voor welk aspect van integratie dan ook blijft altijd interesse.Zo bezien, en ik sluit hiermee af – cultiveert en faciliteert de Brede school in haar wijkarrangementen en dagarrangementen, in welke variant dan ook, het tussen. Het is wellicht een te provocatieve conclusie, maar we zouden kunnen concluderen dat na het afschaffen van het middenveld – en dit midden of tussen heeft inmiddels een preg-nantere betekenis gekregen – na het afschaffen van het middenveld keert dit midden onverwachts terug als de context waarbinnen opvoeden en leren plaatsvindt. De Brede school heeft het middenveld volledig geïnternaliseerd.

33

8 -

33

9w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

OVER FYSIEKE, SOCIALE EN MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM

(Uitgesproken als openingsmanifest van De Buitenkansel van de Armini-uskerk op 7 september 2007 ten overstaan van burgemeester Ivo Opstelten)

Burgemeester, dames en heren,

Vrijuit spreken in de open lucht is letterlijk een buitenkans. Dat dit niet zonder gevaar is toont het lot van de eerste openlucht filosoof van onze westerse cultuur: Socrates. Deze moest zijn kritische rondgang door de straten van Athene – de p o lis – met de dood bekopen. Lang voordat coma drinken een hype werd, liet Socrates – voor de keus gesteld verbannen te worden of de dodelijke dolle kervel te drinken – de beker niet aan zich voorbij gaan. De vrijheid van meningsuiting ligt ingebed in de ruimte die wordt geboden om alles in het openbaar ter discussie te stellen. Alles. De mogelijkheid dat je in diezelfde openbare ruimte afgeserveerd wordt, draagt alleen maar bij aan de openbaarheid en verhoogt het democratisch gehalte van zo’n politieke cultuur. De vrijheid van onze politieke cultuur heeft vanaf het begin met filosofie te maken gehad, ook al staat ‘geen woorden maar daden’ hoog in het vaandel geschreven. De vraag is echter hoe in een stad waarin liever gepoetst dan geluld wordt, weldenkendheid nog een plaats krijgt. In ieder geval weet iedereen in Rotterdam dat je voor het opstarten van een gezonde onderneming eerst een businessplan moet overleggen. Op dezelfde wijze ligt het besturen van de p o lis – de politiek – ingebed in een visie. In Rotterdam is dat bijvoorbeeld de onlangs gepresenteerde Stadsvisie 2030. Wat heeft de buitenkansel met visie te maken? De benaming is instructief: buitenkansel. Inderdaad, het verschil tussen spreken en preken is minimaal. Iedere kritiek – ieder sissende geluid van afkeuring – steunt op een geloof in iets. Op z’n minst in de vrij-heid van meningsuiting, anders zou je het wel voor je houden.Voor sommigen is in het openbaar spreken een vorm van verzet, voor velen gewoon een verzetje. Maar wat er ook bekritiseerd, beargumenteerd of gewoon beweerd wordt, de inzet is naar mijn mening altijd een visie op een andere wereld, hoe klein ook. In die zin kan spreken niet anders dan een minimale vorm van preken zijn.Liefst voor andermans parochie. En in die zin mag deze buitenkans ook wel een buiten-kansel worden genoemd.Laten we ook niet vergeten waar we staan: deze buitenkansel is omringd door kunst en door vele culturen. Moge deze tot veel inspiratie aanleiding geven: want waarover we ook spreken, op wie we ook inspreken, wat we ook afspreken, ik mag hopen dat iedere spreker in ieder geval tot de verbeelding blijft spreken. Laat ik, daartoe uitgenodigd, met open vizier eens mijn hart luchten. Ik denk dat we in onze urgente tijden toe zijn aan een grotere politieke daadkracht. Het motto ‘schoon, heel en veilig’ is aan een up-date toe, nadat het beleid van het college van correctie en uitsluiting naar stimulering en doorstroming is verschoven.Er is de afgelopen dagen onder onze voeten druk vergaderd. Deep down under is over alles en nog wat gedebatteerd. Iedere deelnemer had voor de gelegenheid hetzelfde kostuum aangetrokken. Ik heb het, zoals u zult begrijpen, niet over de noest arbei-dende kaboutertjes die ons ’s nachts veel werk uit handen nemen. Ik heb het over de G8 in Australië, aan de andere kant van de aardbol. Waar over praten zij, die acht daar op de kluit? Het sleutelwoord is: klimaat. Climate, de meest globale term voor wat wij

in ons dagelijkse automobiele leven aanduiden als: air-conditioning. De wereldleiders die de balans opmaken en onze toekomst wikken en wegen, beseffen allemaal dat we de komende eeuwen schonere lucht moeten kunnen inademen. Maar ondanks al de ongetwijfeld oprechte en goedbedoelde intentieverklaringen zijn concrete voorstellen uitgebleven. Toegegeven, dat is ook niet makkelijk met al die belangen die als dam-schijven over het globale bord worden geschoven. Iedereen wil zijn slag slaan. Daar moet je niet moeilijk over doen. Dat is wereldpolitiek.Maar wat betekent dit voor de lokale politiek? We hoeven maar een kleine 20 meter diep te graven om de effecten van de klimaatsverandering waar te nemen. De ingeni-eurs zijn het nog niet helemaal met elkaar eens, maar het Pisa effect slaat ook toe bij de Arminius. Deze begint langzaam door zijn fundamenten heen scheef te zakken. Het zakkende grondwater speelt een rol, maar ook de verbouwingen aan het Museumpark. We weten allemaal dat de aarde beweegt, maar soms helpen we haar iets te veel. Bij de opening van het culturele seizoen leek het me opportuun iets over de verbouwing van het Museumpark te zeggen. Ik heb echter geen zin om met de wolven in het bos mee te huilen. Spreken in de openbaarheid moet meer zijn dan makkelijk scoren. Mijn punt is dan ook niet het politieke steekspel dat zich rondom de geïnvesteerde miljoe-nen en de specifieke verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid heeft ontwikkeld. En hoe betreurenswaardig verzakkingen en scheuren in de belendende percelen ook zijn, zij hebben evenmin mijn aandacht. Mij gaat het om de prijs die wij voor onze automo-biliteit moeten betalen. Zelfs de gebouwen moeten er nu blijkbaar aan geloven. Ik heb het dus niet over parkeerbonnen, zelfs niet over parkeergarages. Ik graaf dieper. Mij gaat het om wat er zich onder deze garages bevindt: immense wateropslagbassins. Wat heeft dat met automobiliteit te maken, zult u vragen? Het antwoord ligt meestal voor onze voeten.Kijk eens om u heen. Auto’s rijden over geasfalteerde wegen. Veel auto’s, veel asfalt. Hoe ZOAB het asfalt ook mag zijn, uiteindelijk kan de hoeveelheid water die erop neerdaalt niet meer verwerkt worden. Alles gaat dus in het riool. Maar deze kunnen het water niet meer aan. De door rioolbuizen, glasvezelkabels, elektriciteitsdraden volgepropte Rotterdamse klei, trekt het niet meer. Er kan niets meer bij.Toch stroomt er steeds meer water doorheen. Al dat water dat van de bergen naar be-neden dendert, al het water dat onder de dijken door naar binnen kweldert, al het water dat uit de hemel naar beneden gutst. Rotterdam is het gorgelende afvoerputje in de Europese badkuip dat een aantal maanden per jaar volloopt. Dat water moet opgesla-gen worden zodat we het daarna stelselmatig kunnen afvoeren. En daarvoor moeten onder alle parkeergarages enorme bassins worden gebouwd.Rotterdam moet iets met zijn water. Ik heb prachtige waterstudies gezien waarin de stijging van het water al is ingecalculeerd. Langs de Maas verrijst een Chinese muur, op de Kop van de Kruiskade komt een drijvende markt en als het aan de visionairen ligt kun je binnen niet te lange tijd op het nieuwe Centraal station zo in een watertaxi stappen. Goed voor het toerisme, goed voor de economie. Dichter bij huis zijn echter ingrijpender oplossingen vereist. Om het water vast te houden zullen we niet alleen meer singels moeten graven, maar ook binnentuinen moeten ombouwen tot binnen-vijvers. Grote dakoppervlakten zullen op verschillende manieren worden gebruikt. De reguliere dakpannen zullen verdwijnen en vervangen worden door mosdaken die het water vasthouden. Regenwater recyclen voor spoelwater had al decennia geleden moeten gebeuren.Dat geldt natuurlijk ook voor de zonnecellen. Maar de subsidiefluctuaties van het afgelopen decennium hebben de technologische voorsprong die we ooit op het gebied van alternatieve energie hadden weggevaagd. In de kleine 39 jaar dat ik me met milieu en ecologie bezighoud, is er veel vuil water door de Maas gegaan. Ik geef het toe: 3

40

- 3

41

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

achteraf weten we alles van te voren, maar het heeft wel erg lang geduurd voordat Rotterdam het durfde te erkennen. Praten over automobiliteit en klimaat stuitte lange tijd op weerstand. Kritiek op de onze nogal slordige airc ondit ioning werd doorgaans gepareerd met het hairc ondit ioning argument: als je haar maar goed zit. We hebben de problemen wel heel lang gladgekamd. Het huidige college is zich volledig bewust van haar taak in deze.Toen ex-president Clinton vorig jaar op Soestdijk zijn airconditioning plannen presen-teerde, zat burgemeester Opstelten op de voorste rij.Hij zag direct het economische belang in van deze ecologische innovatie voor Rotterdam. Toen hij op tv verslag deed van zijn bevindingen, las ik het in zijn ogen. Meer dan wie ook beseft de burgemeester dat ecologie, economie en bouwen uiteindelijk een sociale en een culturele investe-ring vereisen. Sterker, hij snapt dat ecologie niet alleen in de lucht hangt, het zit al-lereerst tussen mensen en tussen je oren. Integrale ecologie kent ook een sociale en een mentale dimensie. Alleen als dat wordt beseft, helpen de klimaatneutraliserende maatregelen. Het zojuist uitgekomen rapport van het Milieu Plan Bureau constateert wel een verschoning op technologisch gebied, maar deze wordt teniet gedaan door de exponentieel toegenomen consumptie.Technologisch en economisch wordt er niettemin door steeds meer partijen gehoor gegeven aan het inzicht dat we ecologisch moeten handelen en denken. Branson laat zijn Virgin vliegtuigen klimaatneutraal vliegen, TNT gaat schoon post bezorgen en laat ecologisch ondernemen deel uitmaken van jaarrapportages, de ROTEB recyclet via de Piekfijn winkels en vergroent zijn wagenpark. Schoon, heel en veilig krijgen hier hun update.Dit heeft zijn weerslag op een stadsvisie. In die voor 2030 gloort het inzicht door dat architectuur en stedenbouw meer is dan het stapelen van stenen. Maar dat had wat doordachter kunnen zijn. Architectuur en stedenbouw betekent tegenwoordig: bouwen van sociale relaties en produceren van urbaan bewustzijn. Het produceren van hard economisch kapitaal – renderende vastgoed – kan niet meer zonder de productie van sociaal en cultureel kapitaal.Het meest interessante deel van de stadsvisie 2030 zijn de twee lange termijn voor-stellen, afgegeven door de International Advisory Board, de visionaire kern van de Economic Development Board Rotterdam. Volgens de adviesraad moet Rotterdam in 2030 ( ) de interculturele stad van Europa zijn en ( ) de stad zijn die de CO2 uitstoot het verst heeft teruggedrongen. Anders gezegd: we moeten in 2030 intercultureel rijk en CO2 arm zijn. In dit kleurenpalet vormt groen de grondtoon, hetzelfde groen dat het witte midden van de Rotterdamse vlag omlijst.Welnu, de grote mindswitch die we nodig hebben is die naar een integraal ecologisch aanpak en besef. En hier ligt mijn oproep aan de gemeente, ook al begrijp ik dat ik bij Minister Plasterk moet zijn. Om de maatregelen te laten beklijven moet het allemaal vroeg worden aangeleerd. Integrale ecologie moet een deel van het basisonderwijs-curriculum worden. Om nog even op de grondslag van visie terug te komen: het moet niet uitsluitend een vak zijn waar een leerkracht alleen maar weetjes bespreekt of triomfalistisch cynisch over de redding van de aarde preekt.Als ecologie ook tussen mensen en tussen de oren zit, dan zullen deze ook opgeno-men moeten worden. Een sociale ecologie en een mentale ecologie slaan dan ook op de omgang met je eigen lichaam en die van je medeleerlingen: veilig krijgt zo een eco-logisch perspectief. Sport, gezonde voeding, het ontwikkelen van interesse in en res-pect voor anderen – of om het termen van Rotterdam Skillcity/Vakmanstad te stellen: communicatieve skill en reflectieve skill – vallen dan ook onder dit drievoudige ecolo-gische begrip. Sociale ecologie gaat over gedrag op school en in de openbare ruimte. Mentale ecologie gaat over intellectuele hygiëne, maar ook over proportie. De hand

over hand toenemende obesitas moet in de kiem bestreden worden. Het te vanzelf-sprekende computergebruik met zijn virtuele geweld verdient een fysieke tegenkracht waar sport centraal in staat. We zouden bijvoorbeeld judo vast op kunnen nemen in het leerprogramma van debasisschool om speelse fysieke interacties, zachte zelfdiscipli-nering en respectvolle behandeling van anderen te oefenen. De buitenkansel staat in de open lucht. Spreken in schone lucht blijkt nu ook op andere manieren bij te dragen aan gezonde openbaarheid. Filosofie als weldenkende socialiteit die een scherpe kritiek niet schuwt, maar evenmin de solidariteit uit het oog verliest, keert nu via een omweg terug. Laten we het voorlopig maar ecosofie noemen.

34

2 -

34

3w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

(Gepubliceerd in Stadstimmernieuws Special. Rotterdam lang houdbaar, juli/aug. 2008, p.13)

Wonend op het laagste punt van het Noordereiland volg ik de effecten van de zeespie-gelstijging vanuit mijn woonkamer. Stroomde voor de ingebruikname van de Maeslant-kering het water bij nacht en ontij over de kades – klampen in de kelderramen herin-neren er nog aan – daarna gebeurt dat nog slechts sporadisch. Maar op 22 maart 2008 scheelde het een stoep of mijn kelderarchief was vervloeid. Zee, rivieren, regen en grondwater baren ons zorgen. Aanpassingen, neergelegd in Rotterdam Climate Proof, moeten het tij keren. De geplande dijkverhogingen, opslag-bassins onder parkeergarages, waterpleinen, mosdaken en drijvende woonblokken, kortom, aanpassingen in de buitenruimte moeten alleen wel gecomplementeerd wor-den met ingrepen binnenshuis, te beginnen bij het gebruik van regenwater om onze wc door te spoelen. Hier ligt een taak voor woningcorporaties en projectontwikkelaars.Het Rotterdam Climate Initiative is overigens minder voortvarend. Het focust op CO2 uitstootbeperking. De International Advisory Board van het EDBR wil dat Rotterdam in 2030 Europa’s schoonste stad is. In Stadsvisie 2030 is er geen vuiltje aan de lucht. Toch worden in haar ambitieuze bouwplannen verkeerstromen niet echt ingedamd. Ook al worden van roetfilters voorziene auto’s via ondertunnelde invalswegen binnenge-sluisd en keurig ondergronds opgeborgen, het verkeer blijft over de kades stromen. De emissiehandel bloeit als de middeleeuwse aflaat. We kopen onze uitstoot af, maar ons gedrag blijft hetzelfde. Met de mond beleden, maar stug doorgereden. De jaarlijkse Milieumonitoring Stadsregio Rotterdam (MSR) bevestigt angstige vermoedens. Zullen we de Rotterdamse aanpak ‘schoon, heel en veilig’ niet eens naar een ander ni-veau tillen: van een politioneel naar een ecologisch vlak? Het wiegelied van Braungart en McDonough is ingezet. Craddle to Craddle (C2C) moet ons niet in slaap sussen. Het helpt ons juist uit de droom die, zoals Goya voorzag, monsters heeft gebaard. C2C wil niet, zoals Brundtland, uitsluitend de schade voor toekomstige generaties beper-ken. Zij wil hun mogelijkheden juist vergroten. Maar dat vergt wel een ontvankelijkheid van toekomstige generaties om die kans te grijpen. Laten we daartoe de opdracht van de eind 2007 geïnstalleerde taskforce Verlichting verbreden. ‘Slimme verlichting’ gaat dan niet alleen over energiezuinige lampen en schone auto’s, maar ook over ecologische zelfreflectie in het intermenselijke verkeer. Meer dan ‘het beleid op het netvlies van bewoners’ te krijgen, zoals het RCP voorstelt, moet het tussen hun oren komen. Ecologischeschoon, heel en veilig moet drievoudig doorwerken: fysiek, sociaal en mentaal. De school is bij uitstek de plek waar deze

Eco3 strategie thuishoort. We beginnen lessen natuur & milieu met ‘ecosofische’ re-flectie te onderbouwen. Jongeren beseffen dan wellicht wat hun bijdrage in de totale energiehuishouding is. Het gaat om integraal ecobesef. Zo verandert overgewicht in overwicht en uitzicht in inzicht. Kortom, naast kades repareren moeten we vooral kinderen prepareren.

BOUWEN AAN URBANE INTER-ESSE

(Gepubliceerd in: Stedelijkheid als rendement. Privaat init iatief voor publieke ruimte,Arie Lengkeek (red.), Transcity, AIR/Van der Leeuwkring, Haarlem/Rotterdam 2007, pp. 54-71)

In de loop van 2008 wordt in Rotterdam Bospolder-Tussendijken het woningblok Le Medi opgeleverd. Deze mediterrane woonsfeer sluit na zonsondergang de toegangs-poorten. Critici noemen het een semi-gated community. Er zou openbare ruimte aan de wijk onttrokken worden. Dat klinkt nogal overtrokken. Er zijn ondertussen allerlei varianten van de traditionele gated community ontwikkeld. Bovendien kennen we al langer afsluitbare buurtparken en collectieve binnentuinen bij seniorenwoningen. Wat dit gewraakte planologische concept precies inhoudt, lijkt dan ook hoogstens vanuit een veiligheidsrisico negatief vast te stellen: ‘een goed beheerde collectieve ruimte omgeven door een verwaarloosd stuk stad wordt een enclave in vreemd territoir.’ Een gated community is onwenselijk wanneer deze een no go area creëert. Dan schiet bescherming zijn doel voorbij en worden bewoners zelf een target. In dit concept gaan vrijheid en veiligheid een penibel verbond aan. Er klinkt een Hob-besiaanse stadsvisie in door waarin een door angst gevoede status-quo overheerst: de stad als een gepolariseerde oorlogszone. Toch richt een gated community zich niet alleen naar het veiligheidsimperatief. Als nieuwe collectiviteit benadrukt zo’n ge-meenschap collectieve autonomie en individuele vrijheid. Het vanuit veiligheidsover-wegingen opslokken van publieke ruimte laat deze positieve inzet onverlet: vanuit een vrijheidsoptiek bouwen groepen bewoners letterlijk een eigen leefstijl op. Zij ontwer-pen en besturen hun ‘woninkrijk’. Toch blijft de vraag naar nieuwe collectiviteiten een ambigu signaal afgeven: enerzijds het verlies van vertrouwen in een veilige openbaar-heid, anderzijds grotere autonomie en keuzevrijheid. Kan zo’n collectieve ruimte een tussenpositie innemen ‘als verbijzondering van de publieke ruimte’?

Autonomie, netwerken en woonsf eren – Wat heet tegenwoordig nog ‘publieke ruimte’? Contacten in de openbare ruimte worden steeds meer gereguleerd door contracten. De openbare ruimte staat door deregulering en privatisering onder druk en dreigt in louter transitoruimte te veranderen, die uitsluitend door private marktpartijen wordt beheerd. Verblijfsruimten veranderen steeds meer in doorgangs-trajecten waarin een continue consumptie van sociaal-culturele belevenissen wordt gefaciliteerd. De recente enting van het vrijemarktdiscours op het discours van de verzorgingsstaat schept allerlei paradoxen waarin de overheid verstrikt raakt. Poli-tiek en politie putten uit dit ambigue dubbeldiscours om hun policies te legitimeren, het verzekeringswezen fundeert er zijn polissen in. Door de inbedding van ‘vermarkte’ mensen in nieuwe media is de bewegingsvrijheid in de openbare ruimte versneld en verdubbeld. Door tele- en automobilisering zijn stadsbewoners die deze urbane ruimte fysiek en virtueel doorkruisen, altijd op minstens twee plaatsen tegelijk. Openbare ruimte is een space of f lows geworden: lokale netwerken worden aangesloten op globale trajecten. Dit glokale macramé wordt bijeengehouden door urbane iconen, logo’s en brands. De stad legt daar nog eens eigen logo’s overheen. Rotterdam zet de Erasmusbrug in, maar uiteindelijk is de architectonische setting van de stad de housestyle. Welke mensen bevolken deze stad? Het onderzoeksbureau Motivaction levert periodiek interessante

34

4 -

34

5w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

typologieën aan. Naast de traditionele en moderne burgerij dienen zich convenience-georiënteerden, opwaarts mobielen, kosmopolieten, ontplooiers en postmaterialisten aan. Andere onderzoeken spreken van stedelingen, netwerkers, dromers, doeners, comfortwoners, wooneconomen, buitenwoners en onderscheiden landschappers, dorpelingen, principiëlen en traditionelen van anarchisten, yuppen en hypermobielen. De ethisch-politieke grondcategorieën van deze typologieën blijven autonomie en vrij-heid. In het huidige dubbeldiscours zijn echter automobiliteit en bewegingsvrijheid de nieuwe ijkpunten. Niettemin wordt in dit wankelende discours het autonome individu met zijn keuzevrijheid en verantwoordelijkheid – dat wat filosofen subjectiviteit noe-men – nog voortdurend aangesproken. Verwoede pogingen van critici om autonomie als relationele zelfstilering te herijken is daarvoor onmiskenbaar een indicatie.Een ding mag duidelijk zijn: in een wereld waarin kennis allereerst informatie is en media de toegang tot de ander zijn, staan individuen anders in de wereld. De activis-tische emancipatie van weleer heet nu proactieve participatie. Na de postmoderne kanteling van het moderne mensbeeld dringen zich, geheel in lijn met een beoogde pluriformiteit, meerdere mensbeelden op. Deze kristalliseren concreet uit in een diversiteit van leefstijlen. Dit heeft verreikende consequenties voor de architectuur. Enkele decennia geleden werd door Michel Foucault de inzet van de moderne architec-tuur al geherdefinieerd: het stapelen van stenen gaat altijd gepaard met het produ-ceren van sociale relaties en gemeenschapsbesef. Bouwen van collectief bewustzijn blijkt letterlijk de sluitsteen van moderne Bildung. Zijn inzichten onderbouwen bouwkundige concepten als woonsfeer en woonmilieu. Als het laatste concept ecolo-gisch wordt geïnterpreteerd – en dat kan gegeven de huidige ecologische urgentie niet anders – dan tendeert de ontwikkeling van collectieve ruimten binnen het huidige veld van de gebiedsontwikkeling naar ‘sociale ecologie’.De tweeslachtigheid van het huidige discours spiegelt zich in een gespleten human condition. De homo sapiens is schizoid geworden: hij is uiteengevallen in een speelse homo zappens en een agressieve homo militans. In de slipstream van de door de hen belichaamde hypermobiliteit worden geïsoleerde gestalten meegezogen: junks, dak-lozen, vereenzaamde excentriekelingen, uitgeprocedeerde illegalen en in alle staten verkerende, rondhangende jongeren. Door hun (sociale) immobiliteit worden deze groepen als een bedreiging voor de samenleving gezien. Zij voeden de globale angst en de vraag beveiligd te bouwen. In dit perspectief trekken angstige individuen zich terug in afgeschermde capsules. Evenals de securitycultuur past de gated community in het beeld van zo’n capsulaire samenleving.Voorbij deze polarisatie dient zich een andere menselijke conditie aan: de cont(r)actueel ingebedde, mediamatische homo informans. Deze voelt zich autonoom en vrij zolang hij online en mobiel is. Zijn autonomie krijgt zijn beslag binnen een netwerk van gemedieerde relaties die hun samenhang ontlenen aan een collectieve leefstijl. Ieder medium is een midden of een tussen. Ondanks deze inkapseling in communi-catiemedia en transportmiddelen is de homo informans betrokken bij anderen en op de wereld. Zo is de homo informans via zijn media letterlijk geïnteresseerd: hij is een tussen (inter) wezen (esse). De positieve bespreking van zo’n levenswijze vanuit deze interesse vereist niet alleen een ander vocabulaire of jargon. Het heeft vooral andere concepten, praktijken, houdingen, kortom een discours nodig dat de moderne opposi-ties achter zich laat, het huidige ambivalente discours doorbreekt en daarmee andere levenswijzen bespreekbaar maakt. Willen we tevens de huidige ecologische urgentie verdisconteren , dan schiet een te fysieke opvatting van ecologie tekort. Een woon-milieu vereist ook een sociale ecologie. De effecten van zo’n milieu op het denken en doen van individuen zou ik een mentale ecologie willen noemen. Zo’n drievoudige ecologie vormt de grondslag van een urbane interesse. Deze openheid naar zowel het

private als het publieke domein maakt dat een nieuwe collectiviteit het benarde begrip gated community naar een ander vlak tilt en draagt wellicht bij tot een transformatie van de fobische angst die het huidige stadsleven beheerst.

Urbane subject iv i t eit: het zelf verzekerde leven – Menselijk samen-leven kent een lange geschiedenis van polarisering. Na 1989 leek het er even op dat, mede onder invloed van de door internet gefaciliteerde globalisering, diep gewortelde tegenstellingen werden ontmanteld. Maar sinds 9-11 wordt het grootstedelijke leven weer beheerst door de dialectiek van globale conflicten. De angst van de balance of terror is in de war on terror teruggekeerd. De winst van de negentiger jaren van de vorige eeuw werkt niettemin door in toenemende interdisciplinariteit, interactiviteit en interculturaliteit. Door de behoefte aan kruisbestuivingen en samenwerkingen kunnen landschapsarchitecten nu stadscentra inrichten en worden gemeentelijke verordenin-gen tot nationale wet verheven. Een Nederlandse cabaretier van Surinaamse afkomst met een Duitse naam – Jörgen Raymann – kan tegenwoordig voor een ‘urbaan’ publiek geloofwaardig een Marokkaanse slager neerzetten. Urban verenigt wat ogenschijnlijk tegenover elkaar staat. Maar planologisch staat urban allang niet meer tegenover rural, getuige de recent ingevoerde kwalificatie rurban.Wat betekenen deze kruisbestuivingen voor hardnekkiger opposities als privé-publiek en individu-collectief? Worden ook deze niet voortdurend ondermijnd in een samenle-ving die interacteert, virtualiseert en mobiliseert? Raken we door ons vast te klampen aan moderne opposities niet steeds verder in de knoop of moeten we deze verknoping in de netwerksamenleving accepteren als onze huidige menselijke conditie? Hoe ver-houden privé, publiek en collectiviteit zich hierbinnen met elkaar?

a. autonome individuen – Welbeschouwd is autonomie sinds de introductie van dit ethisch-politieke begrip aan het eind van de achttiende eeuw altijd al een paradox geweest. Want schrijft, in zijn poging over zichzelf te beschikken, een autonoom indi-vidu zichzelf (auto) nu werkelijk de wet (nomos) voor? Een wet is toch per definitie een gemeenschappelijk gegeven: het is een algemeenheid waaronder particuliere gevallen worden beoordeeld, zoals in het recht of in de wetenschap. Los van deze theoretische paradox worden mensen van vlees en bloed bovendien meer dan ooit empirisch door van alles en nog wat beïnvloed, bepaald en, alle transparantie ten spijt, zonder dat ze dat doorhebben gestuurd in hun gedrag. Dat die sturing door weer andere individuen wordt uitgevoerd, maakt het autonomiebegrip niet minder paradoxaal: ook beheerders en bestuurders zijn onderworpen aan tijd, cultuur, afkomst, economische fluctuaties, electorale afhankelijkheden en een zekere mate van onwetendheid.De autonomie van een individu veronderstelt theoretisch iets gemeenschappelijks. Of dit nu door een god ingefluisterd, in een boek gecanoniseerd, via politieke consensus bekrachtigd of in een leefstijl uitgeleefd wordt, is formeel niet van belang. Zolang we debatteren over zo’n leven – discours praktiseren – ontwikkelt autonomie zich in het gereflecteerde spanningsveld tussen het particuliere en het algemene. Hoe verhoud ik mij tot een regel of een wet? Door welke groep wil ik me de wet laten voorschrijven? Identificeer ik mij met de wil van de meerderheid of juist met het leven van een kleine groep? Zo blijkt autonomie uiteindelijk een regulatief principe: we doen net alsof we helemaal vrij zijn om te kunnen bepalen wat ons bindt, maar we hebben deze binding broodnodig om ons vrij te voelen. Veiligheid en vrijheid, bescherming en bevrijding veronderstellen elkaar.Net als bij autonomie biedt de etymologie van het begrip ‘individu’ interessante aan-grijpingspunten. Het in-dividu is on (in) deelbaar (dividu). Het laat zich niet opdelen, hoogstens mede-delen. Het biedt geen ‘interest’ of dividend, want een individu is 3

46

- 3

47

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

onoverdraagbaar, ondeelbaar, integer. Zo bezien is iedere relatie voor een autonoom individu een compromis. De lust van de een is de ander tot last. Deze rigide opvat-ting van individualiteit doet wat stroef aan, maar is niettemin de basis van het huidige neoliberalistische vertoog: dit laat slechts coalities toe in zoverre berekenende indi-viduen hierbinnen hun vrijheid kunnen vermarkten. De befaamde ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith helpt hierbij een handje: door de marktwerking zou eigenbelang op de lange termijn alsnog altruïstisch renderen.

b. politieke collectiviteit: zelfverzekerd leven en de polis Hoe verhoudt zo’n individu zich tot een collectief? In de grondbetekenis van het kern-woord ‘collectie’ sluimert onder de alledaagse betekenis van ‘verzameling’ de minder voor de hand liggende betekenis van ‘samen (co) scholing’ of ‘gezamenlijke lezing (lectie)’. Er is dus een verhaal of een discours nodig. ‘Lectuur’ behoudt in ‘collectie’ de betekenis van ‘verzamelen’ die nog opklinkt in de archaïsche uitdrukking ‘aren lezen’: het bij elkaar rapen van losliggende korenaren op het maaiveld, voordat het kaf van het koren wordt gescheiden. collectie gaat altijd gepaard met selectie. De leef-stijl van een uitgelezen collectief bevat per definitie een onmededeelbaar element. Alleen via inleven, naleven of doorléven kan dit bevat worden. Iedere samenscho-ling heeft iets van uitverkoren zijn, zelfs iets samenzweerderigs. Maar hoe heimelijk ook, zonder discours als een publieke legitimatie, die het gedrag van de deelnemers betekenis en samenhang verleent en samen leven mogelijk maakt, zonder zo’n vertoog valt een collectiviteit uiteen. Na de teloorgang van de Grote Verhalen – de moderne vertogen over de rechtsstaat, de sociaaldemocratie en de vrijemarkteconomie – doen de kleine verhalen er steeds meer toe.Maar ook deze moeten periodiek worden medegedeeld en bijgesteld om de samenhang van de groep te garanderen. Een woongroep leeft niet alleen van het opruimen van de rommel op het gemeenschappelijke plein. Een woonmilieu vereist meer dan een formeel samenlevingscontract. Zoals het particuliere het algemene vereist, het pri-vate het collectieve en innerlijkheid een discours vooronderstelt, zo wordt individuele autonomie geschraagd door periodieke mededelingen en daadwerkelijke deelneming. Autonome vrijheid realiseert zich in een collectieve polis.De term ‘nieuwe collectiviteit’ duidt bouwtechnisch op een cluster woningen waarbin-nen samenhang en afstemming van privé, collectief en openbaar domein gedragen wordt door een collectieve leefstijl. De term verschijnt echter voor het eerst in verze-keringspolissen. Daarin worden individuele levenstrajecten via assurantief risicoma-nagement collectief in kaart gebracht. Met uitgekiende beleggingsportefeuilles wordt speculatieve rugdekking aan autonome individuen gegeven. In een risicovolle netwerk- en transactiesamenleving ‘clusteren’ individuen blijkbaar anders. In hun pogingen een zelfverzekerd bestaan op te bouwen worden familie, life time jobs, geloofsgemeen-schap en ideologische gezindheid ingewisseld voor lichtere arrangementen. Deze blijken ook maatgevend voor architectonische invullingen van collectieve ruimten.Dit relationele maaiveld is niet waterdicht afgetimmerd en hermetisch afgebakend. Het staat open naar alle kanten. Naar binnen ontstaat de groepsidentiteit van zo’n col-lectief vooral door uitwisselingen van wensen en overlappingen van interesses. Wat bewoners van een woonmilieu of woonsfeer delen is allereerst een homogeen normbe-sef: hoe je te gedragen in een collectief? Hoe dicht naderen we elkaar? Identiteit hoeft dus niet gefundeerd te zijn in een gemeenschappelijke set waarden. Normbesef heeft meer te maken met wat er zich tussen mensen afspeelt dan met wat vanuit de diepte in ieder individu diens wereldbeeld schraagt.Het uit interesse ontstane ‘wij’-gevoel wordt te snel als identiteit verkocht, terwijl het een bewegelijk netwerk is. Het is waar, een identiteit is handig voor archivering en

faciliteert overdracht van eigendommen. Het kan ook uiterst behulpzaam zijn in tijden van crisis. Identiteit is zowel een psychologische behoefte als een politiek-strategi-sche noodzaak. Zij geeft echter nooit een universele essentie aan waar voorrechten aan ontleend kunnen worden. Als er iets universele draagkracht genereert, dan is dat het ‘tussen’ van het relationele netwerk.

Voorbi j privé-publiek: t raject ieve individuali t eit – Het moderne leven was ooit een emancipatorisch project: de verheffing van het volk met een utopie als collectief eindstation. Sinds de gedachte heeft postgevat dat westerse individuen de emancipatie – en het idealisme – voorbij zijn, zijn collectieve projecten kortston-dige netwerken van individuele levenstrajecten geworden. Iedereen kan naar eigen keuze gaan en staan waar hij wil. Ontleenden moderne burgers tot de jaren zestig hun identiteit nog aan hun geboortegrond – autochtoon (chtonos = grond) – voor zo’n statische definitie zijn postmoderne individuen veel te mobiel geworden: ze reizen, al pendelend over voorgesorteerde trajecten, virtueel en fysiek de wereld af. Deze dy-namiek zit ook in onze educatietrajecten en arbeidscarrières. Inmiddels zijn ook onze woonwensen gemobiliseerd en worden woonsferen geïntegreerd in sociale mobiliteit.

a. auto- en telemobilisering: homo zappens – Een decennium geleden lanceer-de de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie een voorstel om (auto)mobiliteit als een recht in de grondwet vast te leggen. Dit voorstel kwam ongewild tegemoet aan onze huidige human condition. De hoge omloopsnelheid van het urbane leven waar cultuur wordt afgegraasd en files het culminatiepunt van mobiliteit zijn, blaast alle statische opposities op. De individuele actieradius is exponentieel toegenomen. Boze tongen mogen dan beweren dat de hedendaagse mens de weg kwijt is en slechts panisch rondrent, mildere critici houden het erop dat hij voortdurend op weg is: de weg als medium is de message geworden. Mobiliteit en vrijheid, actieradius en autonomie zijn gaandeweg gaan samenvallen. Het medium of het tussen is tot verblijfplaats gewor-den. Deze flexibele bewegingsvrijheid wordt echter nog altijd vanuit de privésfeer gedacht.Collectieve vormen zoals openbaar vervoer blijven problematische opties. De mo-derne zelfontplooiing treedt nu naar voren als capsulaire versnelling, dat wil zeggen inkapseling in comfortabel voortrazende transportmiddelen. Hoewel een snellere overbrugging van een bepaalde afstand doorgaans als argument wordt aangevoerd – zeg maar ‘van A naar Beter’ – draait het evenzeer om de genotvolle consumptie van beweging omwille van de beweging. We voelen ons lichter: fysieke automobiliteit is ongemerkt de winst van de geestelijke verlichting.De in de jaren negentig opkomende telemobiliteit versterkt deze automobiliteit. Met computers en mobieltjes is vanaf die tijd private innerlijkheid direct ingelogd op het publieke domein. De browsende beller volgt de zappende tv-kijker op. De browsende mens is de nieuwe homo zappens. We bewegen fysiek over straat, maar virtueel zijn we elk moment overal. Een mobieltje is in feite ook een capsule, in ieder geval een halve. Deze wordt al snel aangesloten op de auto als fysieke capsule. Mobieltjes en automobielen omsluiten individuen als een datasuit, een digitaal maatpak dat door GPS en SMS op een globale matrix aansluit. Zo hebben tele- en automobiliteit onge-merkt de openbare ruimte geprivatiseerd en de privésfeer verregaand ge‘publiceerd’.Deze homo zappens is per definitie buiten zichzelf. Hij leeft mediamatisch een exces-sief bestaan en wordt voortdurend verleid tot excessieve consumptie van comforta-bele mobiliteit. Het is dit dubbele exces dat de moderne autonomie problematiseert. Immers, wanneer het medium de message wordt, kunnen noodzakelijke bestaans-middelen niet meer van verslavende genotsmiddelen worden onderscheiden. Om dit 3

48

- 3

49

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

onderscheid te kunnen maken is uitloggen geen optie. Daarvan getuigen de schaduw-zijden van dit excessieve bestaan. Deze verschijnen als de implosie van mobiliteit: de medialoze excentriekeling die nooit de deur uitgaat en de dakloze zwerver die op straat leeft. In dit extreme overleven wordt de tegenstelling privé-publiek overtollig. Een stadsmonade mag dan totaal geïmmobiliseerd, een stadsnomade hoogst mobiel lijken, wat beiden ontberen is trajectiviteit: zij gaan nooit ergens naartoe. Een dakloze is thuis op straat, voor een kluizenaar is zijn huis het heelal.

b. theatrale paramilitarisering: homo militans – De homo zappens is echter altijd op weg. Ondanks de toenemende afhankelijkheid van transport- en communica-tiemedia voelen trajectieve individuen zich vrijer en autonomer dan ooit. Het cogito van weleer is nu een flexibel punt dat verknoopt is in netwerken van elkaar kruisende economische, sociale, culturele en politieke vectoren. Deze grootscheepse mobilise-ring verandert emancipatie in participatie. In de huidige mix van veiligheid en vrijheid is iedereen alert en in alle staten van paraatheid.Mobilisering roept echter ongewild associaties op met oorlogsvoorbereidingen. Urba-ne mobilisatie in deze termen duiden gaat wellicht te ver. Maar er zijn twee indicaties die niet veronachtzaamd kunnen worden: een urbaan-politieke en een urbaan-estheti-sche. Na zelfs maar een oppervlakkige analyse van het dominante politieke discours over de stad kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat aan bepaalde groepen de oorlog is verklaard. Fysieke surveillance en screening van digitaal verkeer – waar-door overigens privé en publiek weer op andere wijze in elkaar overgaan – vormen de back-up van deze mobilisering. De doorgaans welwillende en onbaatzuchtige intenties van bestuurders en politici ten spijt is het vocabulaire waarmee de stad tegemoet wordt getreden doorspekt met deze oorlogsmetaforiek waarvan de concrete gestalten stadsmariniers, interventieteams en cultuurscouts zijn. Er is zelfs sprake van een ‘herovering van de stad’.Dit urbaan-politieke discours ondersteunt ongewild en ongemerkt een esthetisch-theatrale paramilitarisering van de openbare ruimte. We lopen over straat, gestoken in camouflagebroeken en omgord met mobielholsters. Voorzien van handsfree mobieltjes en earphones rijden we rond in SUV’s en Hummers met bullbars, naarstig speurend naar parkeerruimte. De homo zappens verandert hier in een homo militans met het beruchte ‘korte lontje’ als assertieve ondergrens.De homo militans eist zijn aanwezigheid in de openbare ruimte op als een vanzelf-sprekend recht zonder enige verplichting. Leefstijlen die elkaar op het eerste gezicht uitsluiten vallen plotseling samen: de macho SUV-rijder is te vergelijken met het blingbling macho van pseudogangs, agressief mobiel bellen in cafés en openbaar ver-voer vertoont overeenkomsten met hanig hangjongerengedrag. Beide groepen eigenen zich de openbare ruimte collectief en militant toe. De leefstijlen van een gated com-munity en een no go area overlappen elkaar.

c. territorium, actieradius, kritische distantie: nabijheid en afstand – Ver-snelling, angst en suburbaan hyperindividualisme zijn de drie grondwetten van de capsulaire beschaving. Cocooning is haar urbaan-politieke imperatief. Bezien vanuit dit angstperspectief is de gated community het dieptepunt van democratisch ruimte-beheer. Het is een afgebakend territorium dat ruimte aan de openbaarheid onttrekt om de veiligheid van goedgesitueerde groepen burgers te garanderen. Maar hoe territori-aal is zo’n gemeenschap nog te denken? Is, gegeven de hierboven geschetste vecto-rale opvatting van het stedelijke weefsel, een territorium niet aan een nieuwe definitie toe? Het gaat wellicht te ver om een territorium op te vatten als ‘de kritische afstand tussen twee wezens van dezelfde soort’ , als een actieradius die kan worden gefrus-

treerd. Toch is het precies deze spanning die het ‘gevoel’ van onveiligheid oproept.Deze definitie resoneert in de analysen van urbanisten: ‘in feite is dat hét probleem van het stedelijk wonen: het probleem van nabijheid en afstand.’ Op een relationele schaal is voor ‘het bepalen van de juiste afstand’ in collectieve ruimte beleefde onop-lettendheid (Gofman) en afstandelijke gewenning (Jacobs) gewenst: ‘Dat betekent dat bewoners een evenwicht moeten vinden tussen de nabijheid die wordt opgelegd door de vorm van collectieve ruimte (het trappenhuis, de straat) en de afstand die nood-zakelijk is om het privé-leven te beschermen.’ Het collectieve vereist proportie en maat om ervoor te zorgen dat het kritische punt geen frictie oplevert. Een collectieve ruimte is de fragiele zone waarin interesse en angst dicht tegen elkaar aan liggen. Als tussengebied is het een interactief veld, waarin de spanning tussen privé en publiek voelbaar en werkbaar wordt. Wanneer deze relaties echter gefixeerd worden in een identiteit in plaats van interesse, wordt het territorium weer een afgebakend gebied en wordt de relationele openheid weggedrukt door een volstrekt achterhaalde territori-umdrift. Dat deze angst van mens tot mens vaak tussen onze oren ontstaat, versterkt het inzicht dat een collectieve ruimte sociale en mentale veerkracht vereist.

Urbane sf erologie en ecologische int eresse – Het concept gated community is een triest dieptepunt in het uitgeputte moderne discours dat zich de afgelopen jaren politiek in allerlei paradoxen heeft verstrikt. Er is met evenveel gemak over ‘liberale Jihad’ (VVD) en ‘verlichtingsfundamentalisme’ (CDA) gesproken als over ‘sociaal individualisme’ en ‘sociaal kapitalisme’ (GroenLinks). Ook in het debat over lichte gemeenschappen vallen termen als ‘autonome volgzaamheid’. Meer dan ooit is er daarom behoefte aan een vertoog dat deze paradoxen achter zich laat zonder overigens de spanning te reduceren tot een simplistisch harmoniemodel. Om noties als ‘woonsfeer’ en ‘woonmilieu’ meer te laten zijn dan retorisch-cosmetische gestes van marktonderzoekers moet dit discours zich allereerst laten inspireren door andere metaforen dan capsules en cocons. Lichte gemeenschappen zijn ‘verschuimingen’: ze vormen geen eenduidige identiteit, maar verkleefde capsules. Net als in het schuim hebben de met elkaar verkleefde belletjes altijd een gemeenschappelijke wand. Ont-doet een belletje zich van deze gespannen verkleving met andere belletjes, dan zweeft het slechts heel even om ten slotte uit elkaar te spatten.Het grootstedelijk leven is gebaat bij een mentaliteit die deze verkleving als een ge-spannen verhouding opvat: van nabijheid en afstand, intimiteit en intimidatie. Anders gezegd: we dienen ons te verhouden tot deze relationele spanning, meer dan tot het geïdentificeerde Vreemde en Andere, kortom, tot een ‘zij’ waartegenover het ‘wij’ zich veilig waant. Er is altijd eerst een relatie, hoe diffuus ook, voordat het wij zich daarbin-nen losmaakt tegenover een zij. Wat vooropstaat is precies het ‘tussen’ of het ‘inter’ dat zo bepalend is voor de netwerksamenleving. Individuen blijken dan knooppunten in dit relationele web.

a. het midden: woonsferen en woonmilieus – Deze herwaardering van de span-ning tussen nabijheid en afstand – zowel naar binnen toe met medebewoners als van binnen naar buiten met de buurt – maakt nieuwe collectiviteiten tot urbane experimen-ten. Le Medi – letterlijk: het midden (medi) van de omringende landen (terra) – mag zijn naam eer aan doen. Wil deze collectieve leefvorm tot een sfeer of een milieu uitgroeien, dan is het cultiveren van een mediaal of relationeel bewustzijn een eerste vereiste. Zo wordt een gated community als het ware van binnenuit uitgestulpt. Het ontwerpen van nieuwe collectiviteiten moet vanaf het begin af aan zelfs mediaal zijn om een minimale duurzaaamheid te kunnen garanderen. Als nieuwe collectiviteiten vrijheid in de vorm van medezeggenschap en participatie nastreven, zal deze mentali-3

50

- 3

51

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

teit vanaf de initiatiefase moeten worden ontwikkeld. Om te voorkomen dat er op den duur geen animo meer is om mee te werken aan wat uitsluitend projectontwikkelaars en overheden in de ontwerpfase als eisenpakket hebben neergelegd, is het vereist toekomstige kopers al voordat er ook maar iets is geformuleerd via een website hun wensen kenbaar te laten maken. Zo worden gemeenschappelijke interesses gepeild en ontwikkeld. Het produceren van dit sociale en culturele kapitaal is onontbeerlijk voor de continuïteit. Hoe vroeger wordt geïnvesteerd, hoe veerkrachtiger de collectiviteit.De praktijk leert namelijk dat op den duur slechts een klein groepje bewoners bereid is het gemeenschappelijke werk op zich te nemen. Echter, ‘een uitzondering hierop vormen ecologisch duurzame woningbouwprojecten waarin zowel in de planontwik-keling als in de beheerfase de bewoners wel actief betrokken zijn.’ Ecologie, zo mag duidelijk zijn, betekent hier meer dan veel groen: de fysieke uitbouw steunt op een sociale en uiteindelijk zelfs op een mentale onderlegger.

b. bouwen aan verbreed burgerschap: urbane interesse – Voor de neutralise-ring van de negatieve klank van de term (semi) gated community is een verbreed bur-gerschap een minimumeis. Een collectieve ruimte is slechts dan een verbijzondering van publieke ruimte als actief burgerschap en culturele interesse de poorten naar bui-ten open houden. Zo’n urbane interesse komt tegemoet aan het inzicht dat architec-tuur allereerst het bouwen van relaties en het produceren van urbaan bewustzijn be-oogt. Zo worden capsulaire aandriften van burgers van hun angst ontdaan en komt het omgaan met relationele spanningen naar de voorgrond. Dwars door culturele sensibi-liteit en actief burgerschap zet zich bovendien een drievoudig ecologisch besef door. Het succes van het concept gebiedsontwikkeling is mede te danken aan deze nieuwe invulling van architectuur. Als wordt erkend dat fysiek – bouwen – naast een economi-sche onderbouwing tevens een sociale en culturele uitbouw vereist, is daarmee tevens de onlosmakelijke band tussen financieel, sociaal en cultureel kapitaal aangegeven. Dit gaat ook op voor het nieuwe begrip van ecologie: dit slaat niet alleen op de fysieke natuur, maar vooral op wat er tussen mensen en tussen onze oren gebeurt. Precies dit ‘tussen’ of ‘inter’ is in het geding in het experiment dat nieuwe collectiviteit heet.

(Gepubliceerd in: Rotterdam De Zuiderlingen. 155 groepsportretten, Joop Reijngoud, Linda Malherbe, Elke Scheffers, Pact op Zuid, Rotterdam 2008, pp. 158-161)

Joop balanceert beheerst gebarend op zijn aluminium trapje. Voor hem staan of zitten de groepen die door Linda en Elke gevraagd zijn om voor een groepsfoto te poseren. Linda loopt om de groep heen, lampen controlerend, hier en daar met zachte hand het arrangement voor de foto voorbereidend. Joop staat net iets hoger dan de rest en kijkt dan ook letterlijk over iedereen heen. Zo houdt hij het overzicht. Hij heeft de regie. Iedereen kijkt terug. In zijn rechterhand hangt zijn camera, gereed voor gebruik, met de andere hand nodigt hij deelnemer voor deelnemer uit iets op te schuiven, door de knieën te gaan of naar achteren te stappen. Eerst is het niet helemaal duidelijk wie waar moet staan. Het kost wat tijd om een groep zo helder neer te zetten dat ieder-een afzonderlijk tot zijn recht komt. Sommigen bewegen wat onwennig op de achter-grond en zouden het liefst zo snel mogelijk klaar zijn. Er zijn er altijd wel een paar die pontificaal op de foto willen en zich op de voorste rij nestelen. Het is een kwestie van puzzelen en aanvoelen. Ook al bestaat er in iedere groep een bepaalde rangorde, de foto vergt een andere opstelling. Niet alleen moet ieder afzonderlijk goed te zien zijn, belangrijker nog is het uitgebalanceerde groepsgevoel. Dat moet als het ware tastbaar worden. Je moet het kunnen aanraken als je naar de foto kijkt.

Verlicht Zuid: sociaal en cultureel kapitaalEigenlijk speelt Joop met licht. Dat valt van achter, van opzij, van voren en schuin van boven op de groep. Als een lichtschilder componeert de fotograaf de groepsfoto. Hij tast met zijn blik de gezichten af en licht de groep zo uit dat iedere deelnemer die voor de groep poseert toch helemaal zichzelf blijft. Het schikken en herschikken neemt wat tijd in beslag. Dan gebeurt het, in een fractie van een seconde. Flits, klik! Het geknet-ter van de flitslampen en de droge digitale klik van de sluiter. Vanaf dat moment staat een stuk van de wereld dat daarvoor volop in beweging was, voor eeuwig stil. Joop haalt de groep als het ware met een pincet uit de wereld. Dat ene moment gaat nu een eigen leven leiden. De wereld is door de camera ingekaderd. Alleen het lijstje ont-breekt nog. Wanneer dat er omheen zit, kan deze ingekaderde wereld in de kantine op het werk, thuis op de gang, ergens op de werkplek of in het buurthuis worden opgehan-gen. Waar nooit iemand weet van had, heeft nu bestaansrecht. Iedere voorbijganger kan er naar kijken en er het zijne van denken. Hoe langer de groep hangt, hoe zelfbe-wuster de blikken worden. De groep blijft in de toekomst terugkijken.

Hoe zijn deze groepen ontstaan? Sommige beroepsgroepen zijn er natuurlijk gewoon per definitie. Overheidsdiensten zoals de Rechtbank Rotterdam die op Zuid aan het Wilhelminaplein zetelt en de Politie. Semi-overheid zoals Brandwondencentrum of ge-meentediensten als RET en Roteb. De gezichten van de politie, RET en Roteb zijn net als die van de Zuiderpark Boswachters en de Marktmeesters van het Afrikaanderplein deel van het straatbeeld waar ze als groep opereren.

Dat geldt ook voor de gezichten van de werknemers van winkels en bedrijf jes in de wijk. Zij zijn niet alleen de economische ruggengraat van de wijk, maar bieden ook 3

52

- 3

53

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

de ontmoetingsplekken bij uitstek. In de Netto Markt, Garages Rijnhaven, Drukwerk-plaats en Copyshop Pameijer en De Hoekmaat, Winkeliers Beijerlandselaan no. 17-47, Dierenwinkel Beestenspul in Sportdorp en Tshobo Africa, de Congolese kappers op de hoek van de Dordtselaan, zien mensen elkaar elke dag. Uit deze groepen komen weer minder zichtbare groepen voort voor gezamenlijke belangenbehartiging, zoals Win-keliers Beverwaard, en de Businessclub IJsselmonde. Maar met de werknemers van bovenwijkse bedrijven als Dura Vermeer, Ahoy, TNT Post aan de Piekstraat, Wegener op het Noordereiland en Stadion Feijenoord maken zij deel uit van het beeld van Zuid.

Veel van de geportretteerden zijn eerst door vluchtige, veelal toevallige ontmoetin-gen met elkaar in contact gekomen. Ze hebben elkaar ontmoet in de wachtkamer van Tarwezigt Gezondheidscentrum of Huisartsenpost Zuid. Dat zijn van die plekken waar iedereen, ongeacht afkomst of rijkdom, even helemaal gelijk is. Maar tussen het Kraamzorghotel en Monuta Memoriam Uitvaartzorg hebben tijdens ontmoetingen vele blikken elkaar gekruist, waarna ieder weer zijns weegs is gegaan. Er was belangstel-ling, maar nog geen blik van verstandhouding. Zoals werknemers in een bedrijf elkaar slechts van de afdeling of werkeenheid kennen, beperken contacten tussen wijkbe-woners zich meestal tot de eigen straat of het woonblok. Belangstelling wordt actief gewekt binnen een cirkel met een doorsnee van vijftig meter.

De meeste groepen die in dit boek zijn geportretteerd – ze vormen overigens slechts een fractie van alle groepen die Zuid met hun geestdrift bezielen – verbreden deze cirkel. Deze groepen zijn de knopen in de sociale en culturele netwerken van Zuid. Ze geven Zuid sociale draagkracht en culturele vering en vormen het sociaal-culturele vangnet voor Zuid. Vaak wonen de leden bij elkaar in de buurt, anderen werken alleen op Zuid, maar bij muziek- en sportverenigingen komen vaak mensen uit verschillende wijken bij elkaar. Allen belichamen, zoals dat in beleidstaal heet, het sociale en cul-turele kapitaal van Zuid. Hun geestdrift en loyaliteit is voor beleidsmakers pure winst. Dit fotoboek maakt dit rendement dat in de praktijk van alledag al lang functioneert, voor het eerst zichtbaar.

Groepen: deelnemen en mededelenVoor de verandering wordt in dit boek het accent dus nu eens niet gelegd op de archi-tectuur, op woningblokken, bruggen, pleinen, moskeeën, kunstwerken en andere pres-tigieuze gebouwen. De aandacht gaat ook even niet uit naar de hoeveelheid containers die jaarlijks is overgeslagen of de succesvolle bedrijvigheid die zo waardevol is voor een stad die daden boven woorden verkiest en liever poetst dan lult. Als we deze fysieke en economische prestaties van binnenuit overbelichten, komen de mensen in beeld die deze prestaties leveren. Ze waren er al voordat de ontwikkelaar begon te werken. We zien hun onderlinge relaties, hun betrokkenheid op elkaar, de solidariteit en gedeelde passies. Wat uitermate subtiel belicht en daardoor voor het eerst voor de buitenwacht zichtbaar wordt, is wat beleidsmakers ‘sociale cohesie’ noemen: de lijm van de samenleving. Deze Zuiderlingen zijn van mededeler van de openbare ruimte, deelnemer in een activiteit geworden. Wat we in dit boek zien is de droom van iedere politicus: participatie, meedoen en mede delen wat je bent, hebt en kunt.

Door het belang van fysieke ingrepen in de stad en economie, door de nadruk op bou-wen en handel wordt vaak vergeten hoeveel sociaal en cultureel kapitaal er al in deze deals is verdisconteerd. Waar mensen wonen en werken, nemen sommigen bewust deel en delen velen onwillekeurig mee. Kijk eens naar bewonersgroepen en -verenigin-gen als die van de Landmanstraat, Smeetsland, DES ‘76, de Stampioendwarsstraten,

het Poortgebouw en de Van Swietenhof, de Bewonersorganisatie Afrikaanderwijk en Stichting Kick. Of het nu om de huurders van de St. Janshaven en de Verschoorvrou-wen gaat, of Kopersvereniging Kluswoningen Katendrecht, elk belang wekt interesse in je mede-bewoners. Dat geldt zowel voor de volkstuinverenigingen Hordijkerveld en Van Brienenoord, als voor de groep waterbewoners Binnenhaven Kop van Zuid. Ook de wijk- & complexbeheerders van Woonstad, Vestia, Com-wonen & Woonbron vormen samen een door hun bedrijfscultuur gevoed sociaal netwerk.

Na de meer historische doorkijkjes in het dagelijks leven op Zuid uit de series van Rein Wolters en Tinus de Does is dit het eerste boek waarin naast de vele gezichten vooral de groepstrots van het huidige Zuid oplicht. Het geeft Zuiderlingen een stem. Daaruit klinkt nu eens niet het geweeklaag over hoe slecht het wel niet met Zuid gesteld is. Over het gebrek aan betrokkenheid, de beperkte participatie, kortom, over het ontbreken van sociale cohesie. Even geen verhalen over achterstandswijken vol spijbelende VMBO’ers, overlastgevende jongeren, zwaarlijvige kinderen en hun kroost veronachtzamende ouders, onwillige werklozen, gebrekkig Nederlands sprekende mede-Nederlanders en klagende buurtbewoners. Er wordt door mensen ook gewoon met elkaar gepraat en geleefd. In deze foto’s zindert de kracht van groepen Zuider-lingen. Ooit hebben ze elkaar op straat, bij de super, in een kantine of kantoor, bij de dokter of in het buurthuis ontmoet. Door gedeelde interesse en belangen zijn deze ontmoetingen tot langdurige contacten uitgegroeid.

Transitopolis Zuid: een terugblikWie zijn dit? Wie kijken zo onbevangen naar ons, de lezers van dit boek, terug? Wie zijn al die mensen die na de laatste opname een beetje opgelucht ademhalen, lichtelijk verblind nog wat onwennig om zich heenkijken alsof ze even in een ‘tijdssluis’ hebben gezeten, om vervolgens weer de draad van hun dagelijkse bezigheden op te pakken. Aan het werk gaan. Het zijn mensen die iets met elkaar delen en aan elkaar willen mededelen. Ze wonen, werken en leven allen op Zuid. Daar kunnen ze elkaar dage-lijks tegenkomen, op het Zuidplein, het Afrikaanderplein of in de Keizerswaard. Zij doorkruisen Zuid van Heijplaat tot aan de Beverwaard, van het Noordereiland tot aan de Zuiderbegraafplaats.

‘Zuid’ klinkt als een hechte eenheid. Er wordt de laatste jaren veel over dé identiteit van wijken gesproken. Maar waaruit bestaat deze eenheid, deze identiteit nu precies? Het is zonder meer waar dat een wijk bouwtechnisch en economisch een makkelijk af te bakenen, overzichtelijk gebied is dat ontwikkeld kan worden. Maar hoe diep is de bevolking geworteld? Hoe geaard is een wijk? Neem de drie deelgemeenten. Het boe-

rendorp Charlois waarvan het omliggende gebied in de 15e eeuw door Karel (Charles) de Stoute – dat wilde toen zoveel zeggen als de Dappere – tot bevoorradingsgebied was bevorderd en daarvoor werd ingepolderd, ligt er al een tijdje. Evenals het vissers-dorp IJsselmonde waar de familie Van Brienen het exclusieve recht had om op zalm te vissen. Het Land van IJsselmonde was begin 19e eeuw haast even groot als het huidige Zuid. Op Katendrecht, dat met een pont met de Veerhaven was verbonden, lagen toen lommerijke buitenhuizen voor de toenmalige bovenmodalen. Feijenoord was rond 1800 nog een braakliggend stuk land dat door het aanslibben van modder in de binnenbocht van de Maas langzaam groeide. Pas na 1870, toen de Koningshaven werd gegraven, kreeg Zuid zijn karakteristieke kop met het Noordereiland als bruggenhoofd naar het centrum.

35

4 -

35

5w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

Instroming – En al die tijd kwamen er nieuwe groepen mensen aan, net als het water van de Maas. Het beeld van mensen die instromen, doorstromen en uiteindelijk weer uitstromen, hoe selectief ook, maakt Rotterdam-Zuid tot een doorgangsgebied, een ‘transito-polis’. Deze beweging begint rond 1850, accelereert na 1870 wanneer de havens letterlijk uit de grond worden gestampt, en komt een eeuw later rond 1970 in een stroomversnelling die nog steeds niet uitgekolkt is. Er is wat dat betreft niet zo heel veel veranderd: de ene groep had zich nog niet genesteld of de andere kondigde zich al weer aan. Allen werden aangetrokken door de belofte van bedrijvigheid van de havens.

Volgens de overlevering waren de migranten die zich na 1880 aan de Zuidzijde ves-tigden grotendeels boeren en loonarbeiders uit Brabant en Zeeland. Deze afkomst verklaart de laatdunkende benaming voor Zuid als ‘Boerenzij’. Stadshistoricus Paul van der Laar heeft in zijn geschiedschrijving van Rotterdam echter laten zien dat dit een vertekend beeld is, dat ‘mythische proporties’ heeft aangenomen. Een deel van de bevolking kwam na 1880 weliswaar uit Zeeland en Brabant, maar een even groot deel kwam uit Gelderland en zelfs nog grotere aantallen uit Zuid-Holland en Noord-Holland. Door de verbeterde spoorwegen streken ook migranten uit Friesland en Groningen neer.

Doorstroming – Er stroomden niet alleen veel mensen Rotterdam in, nog meer stroomden er doorheen. Het boegbeeld van deze doorstroming was de Holland-Ame-rika lijn. Vanuit een majestueus directiekantoor – het huidige hotel New York – regelde de rederij de verscheping van talloze groepen landverhuizers uit alle delen van Europa vanaf de Wilhelminapier naar Amerika. Een klein deel van hen bleef hangen. Russen na de Russische Revolutie van 1914, Duitsers tussen de beide wereldoorlogen. Het Asielzoekerscentrum aan de Dordtsestraatweg lijkt iets van onze tijd, maar in de

eerste helft van de 20e eeuw waren er ook al groepen politieke vluchtelingen die hier hun toevlucht zochten: Belgen tijdens de Eerste Wereldoorlog en Duitse deserteurs vóór de Tweede Wereldoorlog. Ook vestigden zich Chinezen die na de Eerste Wereld-oorlog geronseld werden om op de koopvaardijschepen te werken, op de Kaap. Niet alleen Chinees restaurant Wing Wah, ooit bestierd door Sjaan Baaij, herinnert nog aan dit verleden, ook bij huidkunstenaar Tattoo Bob is dit kleurrijke verleden meer dan zichtbaar.

Iedere groep nam zijn eigen cultuur en geloofsovertuiging mee. Na de Noord- en Zuid-Nederlanders, na de politieke vluchtelingen uit België, Rusland en Duitsland, na Chinezen en Javanen uit de koloniën, komen in de jaren vijftig de Italianen en Grieken en vooral de Spanjaarden om in de wederopbouw van de gebombardeerde stad hun economische positie te verbeteren en de toekomst van hun kinderen zeker te stel-len. Van de Molukkers en Ambonezen die het onafhankelijke Indonesië ontvluchtten, vestigde zich maar een klein deel op Zuid. Net als van Kaapverdiaanse zeelieden die evenals de Chinese matrozen bleven hangen. Met de komst van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders vanaf begin jaren zestig, van Surinamers – na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – in de jaren zeventig met Antilliaanse rijksgenoten in hun kielzog, na al die groepen politieke vluchtelingen in de jaren negentig dienen zich nu nieuwe Europeanen uit het voormalige Oostblok aan. Veel lijkt er niet veranderd, maar iedere generatie ervaart het telkens weer als iets verontrustends.

Oud en nieuw: van havenstad naar cultuurstadDe havens zijn voor de ontwikkeling van Zuid van doorslaggevend belang geweest. De havenstad is echter geleidelijk veranderd in een cultuurstad vol festiviteiten op en langs het water. Vanaf de grens tussen de Beverwaard en Bolnes tot aan Heijplaat lig-gen langs de Maas nog bedrijven uit de havenperiode: Verolme , Hunter Douglas, rond Rijn- en Maashaven Meneba, Provimi, Quaker Oats, Codrico en Steinweg Handels-veem, Smit Internationale in de Waalhaven en aan de uiterste grens het terrein van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij op Heijplaat. Waar ooit vemen met exotische namen als ‘Siam’ stonden, verrijzen nu nieuwe woonwijken, afgezoomd door kathedra-len als die van Deloitte.

Ondanks al die veranderingen is er nog een Gemeentewerf, bedienen de havenman-nen van Bonn & Mees nog steeds immense draailieren op de drijvende bokken die onbewust model stonden voor de Erasmusbrug, varen de roeiers van de Koninklijke Roeiers Vereniging Eendracht van Heijplaat die in 1895 werd opgericht de zeeschepen nog tegemoet, meren binnenschippers aan de Maashaven af, huisvest Robbenoord, oorspronkelijk het internaat voor schipperskinderen allerlei groepen jongeren, garan-deren brugwachters van Zuid op afstand de doorvaart en houdt op de ms Betelgeuze in de Waalhaven een Zeekadetkorps manhaftig stand.

Maar inmiddels is er ook Scouting Ibn Battuta aan de Olympiaweg. Door al die reste-rende havenbedrijvigheid heen zwenken nu ranke zeiljachten, manoeuvreren motor-jachten en scheuren zeer wendbare watertaxi’s van Watertaxi Rotterdam. Misschien wordt de omslag van havenstad naar cultuurstad nog het meest belichaamd door het RDM complex. Enkele jaren geleden ging de oude scheepswerf teloor. Maar nu wordt gewerkt aan een tweede leven. In de nabije toekomst wordt deze het kloppend technisch-educatieve hart van Stadshavens waar de opleidingen van Albeda en de HRO vakmanschap en professionaliteit nieuw leven inblazen.

Fysiek-economisch wordt sociaal-cultureel. Oud en nieuw gaan allianties aan. De Paardenmarkt groep in IJsselmonde draaide ooit om een fysiek plein waar paarden werden verhandeld, nu is het net als de Stichting Historisch Charlois een sociaal-cul-turele vereniging. Dieren zijn overigens altijd een uitstekend bindmiddel geweest om mensen bij elkaar te brengen. Naast de Postduivenvereniging Feijenoord en de in 1936 opgerichte aquarium- en terrariumvereniging Aqua Terra Zuid vinden we in de Waalha-ven Euromast, de Surinaamse Zangvogelvereniging en is er zelfs een groep imkers van het Ambrosius gilde in Bijenpark Immenhof aan de Maeterlinckweg.

Zware en lichte gemeenschappen: van identiteit naar gedeelde interesse Hoe zakelijk de band tussen mensen ook is, er speelt altijd meer dan louter econo-mische belangen. Ieder contract is ook een contact, achter iedere transactie schui-len interacties, elk moeten kent een ont-moeten. Mensen hebben een onuitroeibare behoefte om samen een passie te delen, deze mede te delen, er over te praten en iets ervan door te geven. Sociaaleconomisch betekent meedelen simpelweg dat ieder een graantje wil meepikken. Maar dat betekent niet dat deelname geheel belangeloos is. Want als het verenigingsleven iets duidelijk maakt, dan is het wel dat vrijwillig-heid geen vrijblijvendheid is. Dat zien we niet alleen bij Stichting Vrijwilligerswerk Rotterdam aan de Sportlaan, maar ook bij de Kaap Levendig & Leuk Werkgroep, de vrijwilligers van Camping Rotterdam Noordereiland en de Marokkaanse Buurtvaders

35

6 -

35

7w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

Feijenoord. Van het afnemende enthousiasme voor het vrijwilligerswerk is bij Stichting Afri – door en voor jongeren van de Afrikaanderwijk – bij de jongerenvrijwilligers van de Voormalige Gaskoepels, bij het Rotterdamse Ambassadrices Netwerk, afdeling Feijenoord en de Jongerenraad Groenenhagen/Tuinenhoven nauwelijks iets te merken. Evenmin bij de vrijwilligers die voor ondersteunende groepen als Buurt- en Speeltuin-werk Rotterdam en TOS Charlois werken.

Religie: spir i tueel, sociaal en cultureel ont-moet en – Nieuwe ge-meenschappen scharen zich na aankomst veelal rond datgene wat zij al voor aankomst vanzelfsprekend deelden. Geloof is dan vaak toonaangevend. Daarin speelt echter veelal maatschappelijke betrokkenheid mee. Dat zien we niet alleen in The Mall Mil-linxbuurt/Youth for Christ, maar ook in de Bavokerk RK Parochie O.L.V. Van Lourdes aan de Slinge, waar net als in de Ghanese Resurrection Power and Living Bread Minis-try op het Breeplein, veel West-Afrikanen samenkomen. Zo ligt over Zuid een netwerk van religieus-sociale groepen: de St. Jan Apostel van Syrische Katholieken in Ne-derland, de Shri Ram Mandir, de Hindoestaanse tempel en Hindoestaanse Openlucht Kerkdienst in de Peperklip, de Kocatepe Moskee Afrikaanderplein en de Ontdekislam van de Somalische Moskee Dar Al Hijra. In het Sufi Huis aan de Putselaan verschuift het accent van religieus naar lichtvoetig spiritueel-cultureel. De religieuze inspiratie bij Inloop- & Bijbelhuis ‘In de Gouwstraat’ krijgt een sociaal-culturele kwaliteit.

Religie vormt echter slechts één draad in de lappendeken van Zuid. Het maatschap-pelijk weefsel bestaat uit vele draden. Naast de gemeenschappen die geloof centraal stellen, naast deze ‘zware’ gemeenschappen, zoals het in de vakliteratuur heet, zijn er veel meer ‘lichte gemeenschappen’: mensen die gemeenschappelijke hobby’s of belangen hebben, interesses delen of gewoon, zoals in Nancy Zeelenberg Zorghuis, met elkaar willen bingoën.

Ontmoet en: theat er en horeca – Culturen mengen het best tijdens fes-tivals waar veel te horen en te zien, maar vooral genoeg te eten is. Niet alleen in de openlucht, zoals in de zomermaanden, maar ook binnen in de theaters en de restau-rants. Het Rotterdams Wijktheater vormt een hechte groep die zijn inspiratie direct aan Zuid ontleent, hier bijvoorbeeld aan het eeuwjubileum van Feijenoord. Zij werken evenals het Pendrecht Theater met bewoners. Zuidpleintheater, Luxor Theater en het recent geopende Theater Walhalla op het Deliplein vormen samen met de horeca dé ontmoetingsplekken in het weefsel van Zuid. Ze vormen verzamelpunten op de uitgaansassen. De dynamische geschiedenis van Zuid is ook aan hun namen af te lezen. Hotel New York, Suitehotel Pincoff’s, vernoemd naar een van de financiers van de havenwerken en de ss Rotterdam op Katendrecht die na haar doop in 1958 na 50 jaar is teruggekeerd, verwijzen alle naar de havens. Maar het naast metrostation Maashaven verrezen Arthotel/Woonhotel is inmiddels een even imposant baken langs de cultureel-culinaire assen van Zuid die zich van Las Palmas Visrestaurant op de Wil-helminapier en het legendarische Wing Wah Restaurant op Katendrecht tot aan café-restaurant Courzand op Heijplaat uitstrekken. Door mobiele groepen als de caterende African Queens wordt het ontmoetingspotentieel van de horeca alleen maar groter.

Kunst ig cultureel Zuid – Maar uiteindelijk is niets zo voedzaam als een pas-sie. Daar kun je lang op teren. Kunst en cultuur gaan sinds enkele decennia soepel in elkaar over. Sommige groepen zoals N.E. Studio’s, kunstenaars Noordereiland, de Creative Factory aan de Maashaven of The Player, kunstenaars op Katendrecht werken weliswaar op professionelere basis dan de schilderamateurs van de Chabotgroep of

de Cultuurraad voor Ouderen in IJsselmonde, maar in alle gezichten licht hetzelfde enthousiasme op. De ernst die de kunst ondanks zijn speelsheid schraagt, is zelfs te herkennen in de broze blikken van de leden van Meidenclub IJsselmonde als zij hun Beauty middag hebben.

Zuid als symfonie – Sommige passies zijn exotisch-cultureel getint zoals bij de Bellydance Foundation, bij Meijer & familie gaat het weer oer-Nederlands om draaiorgels en bij de Watersportvereniging IJsselmonde die al in 1933 werd opgericht, waarbinnen recent het Shantykoor is opgericht met hun repertoire van zeemansliede-ren. Naast het Smartlappenkoor Nieuw Zuid kent Zuid ook groepen als de Feyenoord based More Gospel en Tuigcommissie & Friends. Het klinkt misschien wat opgeblazen, maar Zuid is een symfonie waarin Het Christelijk Fanfarecorps IJsselmonde, Rotter-dams Symfonisch Blaasorkest, Excelsior Drumfanfare uit Charlois en de Rotterdamse Mondharmonicaclub samenspelen met Earthquake Ladies Brassband. Wat al deze groepen met de medewerkers en vrijwilligers van Baroeg Poppodium, Brassband-school Music Matters en Dynamo Muzikantencentrum delen is passie voor muziek.

Zuid in beweging: sportcultuur – Sport heeft alles met sociaal en cul-tureel kapitaal van doen. Het cultiveren van een sterk of soepel lichaam is vaak een eenzaam avontuur, het kweken van teamgeest is vooral een sociale aangelegenheid. Bij Olympia Krachtsportvereniging uit Charlois, Boxing ‘82 aan het Afrikaanderplein, Boksschool I Believe in Oud-IJsselmonde en Judoclub Hagendoorn in de Beukhoeve staan individuele prestaties voorop, maar deze worden – net als bij Handbalvereni-ging Snelwiek en Sparta/Feyenoord Honkbal- & Softbalvereniging – door een hechte teamgeest geschraagd. Ook in de sportbeoefening keert de diversiteit terug die zo kenmerkend is voor het culturele leven op Zuid. Tafeltennisvereniging Feijenoord van Teylingen zit sinds 1934 op Zuid en de Racketeers Tennisclub Enk, DRL Lombardijen en RZ Basketball spelen ook al langer mee, maar met de Punjab Cricketvereniging, de Rotterdam Trojans American Football en de krijgskunsten die in het Japans Cultureel Centrum Shofukan worden onderwezen heeft de sportcultuur zich kwalitatief verbreed en verdiept.

Veel jonge en oude Zuiderlingen bewegen minder georganiseerd. Zuid kent bijvoor-beeld een sterke jongerencultuur. ‘Urban’ sporters zoals de IJsselmondse Free Style Runners, skaters in Skateland en de balacrobaten van Soccershowdown tasten al buitelend, f lippend en steppend de architectuur van de stad letterlijk met geskillde handen en voeten af. Jongeren dansen op het Albeda Dans College, ouderen bij Volks-dansgroep Popoldancantoj en. , meiden twirlen bij Showgroep Liberté. Jong en oud ontmoeten elkaar in Zwembad Charlois onder toezicht van badmeesters en -juffen. Terwijl er wordt gepoold in Sportcafé de Subway, darten ouderen bij Laurens Actief of komen ze in beweging in Speeltuin Hillesluis. Zuid beweegt steeds meer en de komst van het nieuwe Sportstadion en Stadionpark zal de breedtesport en de sportcultuur ongetwijfeld een enorme impuls geven.

Jeugd op Zuid – Wat voor Rotterdam als enige van de vier grote steden geldt, is zichtbaar op Zuid: naast de vergrijzing is er sprake van verjonging. Dat vergrijzing meer inhoudt dan potverterend achter de geraniums zitten, blijkt wel uit de oprichting van de Pendrecht Universiteit. Daar geven oudere buurtbewoners beleidsmakers een lesje over de grootstedelijke problematiek zoals deze zich daadwerkelijk in de wijken afspeelt. Maar er komen steeds meer jongeren bij. Investeren in de jeugd is investeren in de toekomst. Ten slotte zal het bestaande sociale en culturele kapitaal van onderop 3

58

- 3

59

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

ververst en uitgebouwd moeten worden. En zijn de eerste ontmoetingen in je leven niet maatgevend voor je verdere leven? De natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen is de basis van de interesses van al die groepen die inmiddels de revue zijn gepasseerd. Het altijd weer verrassende, culturele programma van kindermuseum Villa Zebra, de frisse moed waarmee kinderboerderijen als De Molenwei natuur en milieu op de agenda blij-ven zetten, de diervriendelijke verantwoordelijkheid die de legendarische Vogelklas van Karel Schot aan het Afrikaanderplein kinderen bijbrengt, maar ook de toewijding van Instituut het Centrum waar huiswerkbegeleiding gegeven wordt, zij vormen de sociaal-culturele context voor de vele basisscholen op Zuid waarvan de populaties vaak zo verschillend zijn als die van de Mare, De Bloemhof en Sensis, de School voor Slechtzienden en Blinden. Als we op interesse mikken, dan biedt de vanzelfsprekende nieuwsgierigheid van leerlingen een inspiratie voor een sociaal-cultureel bewustzijn dat sociale cohesie duurzaam onderbouwt.

Inter–culturele inter–esseDe fotoportretten in dit boek tonen een veerkrachtige diversiteit. Relaties tussen én verschillen in de geportretteerde groepen maken op paradoxale wijze de identiteit ervan uit. Identiteit is vooral een groepsgevoel. Groepen versterken de daadkracht en veerkracht van hun leden. Het mag vreemd klinken, maar je bent vooral jezelf, omdat je deel uitmaakt van een groep. Dat geldt voor jongeren, voor ouderen, voor Nederlan-ders, medelanders, of hoe al die neergestreken groepen ook getypeerd worden. Als we het over identiteit hebben, gaat het dus altijd eerst over relaties tussen mensen en dan pas over een fysiek icoon dat naar een gedeeld verleden of gedroomde toekomst verwijst. Dat icoon mag er best zijn en fungeert ongetwijfeld als oriëntatiepunt, maar de kern van de identiteit ligt toch in een letterlijke ‘inter-esse’ in het hier en nu: een ‘tussen’(inter) ‘zijn’ (esse). Geïnteresseerd zijn betekent tussen de mensen staan, onder de mensen zijn.

Als we met dit in ons achterhoofd naar de groepsportretten kijken, zien we plots an-dere accenten. Er zijn groepen die door hooggestemde idealen of diepgewortelde tra-dities, door familiebanden, geloofsovertuiging of louter economisch belang verbonden zijn. Maar er is ook een lichtere sociaal-culturele verbondenheid die in alle groepen oplicht. Die wordt gevoed door passies, gemeenschappelijke interesses en praktische belangen. Samen aan iets werken om er voor jezelf uit te halen wat er in zit, creëert precies die betrokkenheid en verantwoordelijkheid waar beleidsmakers van smullen. Deze minimale solidariteit leidt tot wederzijdse ondersteuning bij het sleutelen aan je 2cv zoals bij Het Eendeëi, tot liefdevolle opvang bij Jonge Moeders Eigenwijs, tot in-tensieve samenwerking van vrijwilligers bij Vereniging Wijkbus Charlois en de sociale ondersteuning bij Omij, het leer/werkbedrijf aan de Kinderdijkstraat.

Lichte gemeenschappen weven de rafelranden van zware gemeenschappen terug in het bonte kleed van Zuid. We hebben die verwevenheid van gemeenschappen lang multicultureel genoemd. ‘Multi’ in de betekenis van ‘veel’ benadrukt vooral het naast elkaar bestaan van groepen. Misschien wordt het tijd om het etiket te veranderen in ‘intercultureel’. We leven dan niet meer naast elkaar – wat vaak betekent: langs elkaar heen – maar met elkaar. Van belang is hierbij niet wat er in groepen, maar wat er tussen groepen gebeurt. Het weefsel van een interculturele samenleving is veel veerkrachtiger dan dat van een multiculturele samenleving. Als volgens de Stadsvisie 2030 Rotterdam tegen die tijd dé interculturele stad van Europa zal zijn, toont dit boek de veerkracht die voor deze sprong vereist is.

Veerkrachtig weefsel: versterken door verbindenSinds 2005 is er een nieuwe groep op Zuid: Pact op Zuid. We zien zijn stuurgroep, met enkele bestuurders, beleidsmakers en woningcorporatiedirecteuren bij Shofukan in Oud-Charlois op de grond zitten. Sommigen zitten dichter bij de aarde dan anderen, maar allen kijken omhoog naar Joop, de fotograaf. Zij kijken terug in het besef dat ze vooruit moeten kijken. Ze kijken terug in de toekomst. Dit boek sterkt hen wellicht in de overtuiging dat er een aanpak nodig is waarbij iedereen met iedereen samenwerkt. Verbinden en versterken zijn de sleutelwoorden. Alleen vanuit zo’n, zeg maar integra-le aanpak is het mogelijk om van binnenuit een sprong te maken. In het bonte weefsel van Zuid zijn bouwen en handel – of zoals het in de beleidsstukken heet: fysiek en economie – vooral de schering, de mensen en hun gezamenlijke interesses – sociaal en cultureel – vormen de inslag. We hoeven het spinnewiel niet uit te vinden. We pak-kende draden op en weven nieuwe patronen om de veerkracht van Zuiderlingen zo te versterken dat zij zelf de sprong kunnen maken.

36

0 -

36

1w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

OF HOE VOORBIJGANGERS BUITEN-STAANDERS WORDEN (2008)

(Gepubliceerd in: “Glimpses of Rotterdam. How passers-by transform into outsiders/Rotterdamse ogenblikken. Hoe voorbijgangers in buiten-staanders veranderen, in Why Not? Otto Snoek/Henk Oosterling, episode publishers, R’dam 2009)

‘De stad heeft geen gezicht, maar ze heeft wel trekken. Ze heeft geen blik, maar ze heeft een manier om op je af te komen, of meerdere. De stad laat zich niet vangen onder een identiteit, ze laat zich aan-raken door wegen, sporen, schetsen.’(Jean Luc Nancy, De Indringer, 70)

We kijken de stad recht in het gelaat. Als de stad geen gezicht heeft, maar slechts gelaatstrekken, waar worden we die dan gewaar? Herkennen we de stad aan haar architecturale decor, aan haar inwoners die in dit urbane theater hun leven enscene-ren of aan de evenementen en festivals waarin de grootstedelijke samenhorigheid gevierd wordt? Als de stad geen blik heeft, waar kijkt ze ons dan recht in de ogen? Waar kruisen de vele vluchtige blikken elkaar? Er is een gehaaste blik in de ogen van voorbijgangers die doelgericht ergens naartoe op weg lijken te zijn. Passanten maken vluchtig oogcontact met al dan niet rokende buitenstaanders die consumerend rond-hangen. Sommige blikken verraden een hangerige doelloosheid die gecompenseerd wordt met routineuze consumptie. Maar er zijn ook groepjes die verwachtingsvol een-zelfde richting uitkijken, alsof er iets op het punt staat te gebeuren. Daar tussendoor, als zwart gaten in de openbare ruimte, zwerven verdoolde blikken waarin het grootste-delijke leven een nulgraad bereikt. In deze blikken implodeert het stappen en shoppen. Dit zijn ook buitenstaanders, maar zij keren zich af van etalageruiten, spiegelende zonnebrillen en achteruitkijkspiegels en werpen een blik in zichzelf. In de blik van sommigen van hen sterft de stad.

De (net)werkst ad: int erf ace – Op het eerste gezicht is de stad een decor voor theatrale acts. Elke dag opnieuw worden deze in dezelfde volgorde en volgens een strak schema door haar bewoners opgevoerd. In de theatrale stad fungeren stra-ten, singels, pleinen en boulevards als een immense catwalk waarop geflaneerd wordt. Over de stad ligt een netwerk van trajecten . Dagelijks spoeden honderdduizenden mensen zich over deze trajecten van hot naar her. Voor de stad maakt het niet uit waar naartoe of waar vandaan. Het mag zelfs doelloos zijn, zolang de beweging maar niet stokt. Hangen mag, maar functioneel. Ziedaar de stad als mobiliteitsmachine. Stads-politiek is dan niet veel meer dan het in beweging houden en reguleren van nagenoeg eindeloze stromen mensen, waren, verkeer en cashflow.

Het lege centrum – Er was een tijd dat je in het centrum van Rotterdam’s avonds en in het weekend een kanon kon afschieten zonder iemand te raken. Het onbe-doeld symbool voor deze leegte is Zadkines beeld ‘De verwoeste stad’, dat in de volks-mond ‘Stad zonder Hart’ of ‘Jan Gat’ heet. Tussen het bombardement van Rotterdam door Duitse Stuka’s op 14 mei 1940 en de theatrale enscenering van dit bombardement op 14 mei 2007 toen de brandgrens met tientallen op de hemel gerichte lichtprojecto-

ren werd uitgelicht, in de 67 jaar die daartussen ligt heeft Rotterdam een ambitieuze transformatie doorgemaakt van een noest arbeidende havenstad naar een ‘global city’ vol evenementen. Het bombardement heeft enkele interessante bijeffecten gehad. Zo is de Rotterdamse weerzin om de auto te laten staan en met het openbaar vervoer naar het centrum te gaan om te shoppen het onbedoelde effect van doortastende, naoorlogse stadspla-nologie. Het stedenbouwkundige DNA dat ook nog aan de huidige Stadvisie 2030 ten grondslag ligt, is in de wederopbouw van de jaren vijftig ontstaan. De op Amerikaanse leest geschoeide ontsluiting van de stad was het resultaat van een dubbelstrategie: de wens van de stadsarchitect Witteveen om korte metten te maken met de vooroor-logse verkeersproblemen en het daadkrachtige gebaar van havenbaronnen en bankiers om in het centrum uitsluitend de handelsgeest te reanimeren. Met het puin van de gebombardeerde gebouwen werden singels gedempt: de Schiedamsevest, Blaak, Kolk, Nieuwe Haven, Schiekolk, Spuiwater en Hofpleinkolk, alles werd dichtgegooid. Het puin vormde de onderlegger voor een stedelijk netwerk, doorsneden door brede ver-keerswegen. Het onbedoelde bijeffect is de Rotterdamse verknochtheid aan de auto, waarmee bewoners zich tot voor kort probleemloos vanuit alle uithoeken van de stad naar het stadscentrum konden bewegen.Rotterdammers vinden niets zo leuk als ongehinderd naar en door de stad te scheu-ren. Dat verklaart minstens het mobiele karakter van de festiviteiten en festivals die de stad rijk is: van sportieve evenementen als de marathon, speedboot- en Formule 1 races, sportvliegtuig- en snowboard kampioenschappen – en volgend jaar zelfs de Tour de France – tot aan culturele festivals als de Danceparade. Zelfs bij de Wereld-havendagen scheren rubberboten over het water van de Maas, springen mariniers uit helikopters en denderen antieke DC-3 Dakota vliegtuigen over de stad.

(Auto)mobil i t eit: t raject en en knooppunt en – Rotterdam pulseert. Haar bevolking beweegt zich voort over trajecten die zich van het ene eind van de stad naar het andere eind uitstrekken. Deze trajecten verknopen zich op pleinen en in win-kelcentra. De Grote Markt is de geboortegrond van de stad. Aanvankelijk was het niet veel meer dan een dam in de benedenloop van de Rotte waar goederen werden verhan-deld. Een kleine wandeling volstaat voor enige begrip. Vanaf de Grote Markt lopen we over de Hoogstraat naar de Koopgoot, slaan rechtsaf de Coolsingel op, laten de Meent rechts liggen en buigen, met het zicht op het Hofplein voor het stadhuis over het Stadhuisplein af naar de Lijnbaan. Na het Schouwburgplein belanden we op de hoek Kruiskade/Kruisplein, slaan linksaf de Westersingel op tot aan de Binnenweg, waar we linksaf via de Oude Binnenweg en het Binnenwegplein linksaf over de Lijnbaan in de Van Oldenbarneveltstraat aankomen. We lopen terug naar de Coolsingel die we naar rechts volgen om via de Schiedamsedijk bij de Erasmusbrug uit te komen. Op de brug passeren we rechts de Spidoterminal. Daarachter vangen we nog net een glimp op van het Park. We lopen over de brug langs de terminal van de Holland-America Lijn richting de Kuip, maar slaan linksaf naar het Afrikaanderplein om zo via de Hillevliet op de Beijerlandselaan te belanden. De stad stuwt haar passanten over deze trajecten van plein naar plaza, van markt naar mall en van hal naar huis.

Van emancipat ie naar ent er t ainment – Ooit was openbare ruimte een testgebied voor de emancipatie van burgers. De openbaarheid hield op bij de voor-deur. Daarachter speelde zich het privéleven af. Maar met de eerste globaliserings-golven in de loop van de jaren zeventig werd de burger een consument met koopkracht. Via de cliëntstatus werd de burger plotseling voor vol aangezien. Mondige burgers moesten kritische consumenten worden, maar vooral tevreden klanten. De geestelijke 3

62

- 3

63

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

verlichting van de moderne burger werd voltooid door het uit screens en interfaces oplichtende digitale licht met teleshoppen als ultieme boodschap.Marshal McLuhan verklaarde veertig jaar geleden: the medium is the message. Emancipatie legt daarmee zijn paternalistische habijt af. In het licht van de volledige mobilisatie wordt emancipatie pro-actief als participerende educatie. Educatie ver-loopt via entertainment en vertier. De openbare ruimte biedt zichzelf nu volledig aan als evenementenruimte. De stad heeft geen boodschap meer aan haar bewoners, want deze doen alleen nog maar boodschappen.

Grenzeloze doorstroming – Alles in beweging, alles stroomt. Geld stroomt als kapitaal, even onzichtbaar als water in de riolen, gas in de buizen, elektriciteit in de kabels, radiogolven en UMTS frequenties door de lucht. Al deze golven gaan beduidend sneller dan de getijden van de Maas, maar zij hebben net als het Maaswater een vast ritme. Dat geldt ook voor de verkeersstromen op het water, onder de grond, op het land en in de lucht. Trajecten van metro’s, bussen en trams kruisen die van helikopters van de verkeersdienst, van rijnaken vol overslaggoederen, van watertaxi’s en spido’s vol toeristen. Het verkeer stroomt in de ochtend- en avondspits over de Maasboulevard. Al onze middelen – communicatie, verkeer, transport – bewegen zich met ons over gebaande paden. De stad houdt niet van opstoppingen en opeenhopin-gen. Gevoed door deze afkeer heeft ze haar openbare ruimte getransformeerd: de verblijfplaats is een doorgangsruimte geworden. Alles in de stad draait om geregu-leerde versnelling en vertraging, om verdunning en verdichting. Ze is meer gebaat bij voorbijgangers dan bij buitenstaanders. Maar de adem van de stad stokt wanneer de automobilist zich in de file verslikt.

Glokale urbanit eit – Kent deze stad nog grenzen? Vormden voorheen stadsmu-ren en stadspoorten de grens met het platteland, nu is de grootstedelijke cultuur een rurbaan knooppunt in een glokale cultuur. Sinds iedere randgemeente met zijn shop-pingmalls de stad slechts spiegelt is het verschil tussen platteland en stad, tussen rura l en urban , uitgewist. Door de excessieve openheid van de informatiesamenle-ving staat Rotterdam als rurbaan knooppunt in een open verbinding met de wereld. De stadscultuur maakt evenmin een scheiding tussen stad en wereld: geen urbi e t orbi , geen ‘voor de stad en de wereld’. De stad is van de wereld. De wereld heeft zich als een virtuele globe in het stadshart gevestigd. Als een rondtollende giroscoop houdt deze bol de stad in evenwicht. Alles draait daarbij om imago en brands . Logo’s die de gebouwen van verzekeringsmaatschappijen, banken, concerns en shopping-malls sieren weven het centrum van Rotterdam in glokale netwerken. Rotterdam is met zijn huisstijl inmiddels zelf een brand met als uniek ‘sellingpoint’ de filmgenieke Erasmusbrug die met een deemoedige knik – een herinnering aan de drijvende bokken – afscheid neemt van de voormalige arbeidersstad. Door de toenemende snelheid van een ongebreidelde consumptiedrang verandert de onderlinge verhouding tussen mensen zienderogen. Laat het zelfverzekerde, afgeme-ten markten nog ruimte voor een gesprek, voor een steelse blik en speelse hebberig-heid – kan het iets minder of mag het iets meer zijn? – tijdens de graaidagen van de Bijenkorf gaat het er aanzienlijk minder gemoedelijk aan toe, is de toon harder en de blik minder toegevend. De geëxalteerde blik tijdens de Drie Dwaze Dagen van de Bijenkorf is het hyperconsumptieve exces van de keurende blik van verstandhouding die we op marktdagen nog zien. Paaien wordt graaien.

Capsulair best aan – Wat betekent globalisering in het dagelijkse leven? Hoe houden voorbijgangers zich staande in dit consumptieve geweld? Op de menselijke

schaal betekent globalisering onmiddellijke toegang tot netwerken. De invloed van nieuwe media op het urbane bewustzijn is immens, ook al dringt dat niet helemaal tot ons door. We zijn er van verzadigd. Media zijn onze leefomgeving, ons milieu. Door in-teractieve media dringt de globalisering door in iedere vezel van ons lichaam. Het mo-bieltje zit al in ons oor, GPS geeft onze exacte positie door en met een TomTom komen we overal zonder te weten waar we naartoe gaan. Misschien kunnen we de versnelling van het dagelijkse leven alleen maar bijhouden door ons in automobiele capsules op te sluiten. Zo kunnen we wrijvingsloos aan elkaar voorbij gaan. Wanneer de stem zich via de earphone verinnerlijkt en de blik zich achter de autovoorruit verschanst, bereikt de automobiele netwerkstad haar publieke grenzen. De openbare ruimte verinnerlijkt zich in dit automobiele bestaan.We wonen in een decor, waar onze levens fysiek en digitaal, met auto en mobieltje glo-baal worden geënsceneerd en gemobiliseerd. Ook al kom je nauwelijks je buurt uit en speelt je leven zich grotendeels lokaal af, met auto’s en vliegtuigen zijn we reëel, met mobiel en computer virtueel met de hele wereld verbonden. Het zijn verlengstukken van onze armen en benen, ogen en oren. Door deze media of middelen transformeren we van passanten naar buitenstaanders: we treden via auto en mobiel buiten onszelf. We zijn letterlijk ek(naar buiten)-statisch (staand), extatisch. Glokaal-mediale ext ase: binnenst ebuit en – In de media keren we ons-zelf binnenstebuiten. De ‘personal computer’ is zeker geen private aangelegenheid: elk bericht wordt opgeslagen, iedere aanslag op het toetsenboard geregistreerd. Ons privéverlangen is een publiek geheim. Die extase ervaren we vooral in genotvol rijden: rijden om het rijden. Of dat nu te langzaam gaat of te snel, maakt niet uit. Zondagsrij-ders verschillen niet veel van joyrijders, ook al denkt de politie daar anders over. De absolute vrijheid ligt in het afschaffen van de snelheidsbeperking. Ook onafgebroken 3

64

- 3

65

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

chatten is genotvol. Het maakt ons gewichtsloos. We zweven extatisch door de wereld. De belofte van deze wrijvingsloze vrijheid ligt al besloten in louter de beschikbaar-heid van auto of mobiel: we kunnen immers weg wanneer we willen. Zo zijn we thuis altijd alweer onderweg. Ons privéleven en publieke leven wordt in de automobiliteit kortgesloten.Niets is zo lokaal als ons eigen huis. Wanneer we de voordeur achter ons dichttrekken lijken we ons af te sluiten in een fysieke capsule. Maar binnen zijn we ook alweer glo-baal. We staan op elk moment interfaciaal oog in oog met iedereen over de hele globe. Ook al slaat de voordeur dicht, we blijven browsend, MSN’end en SMS’end interactief de planeet omcirkelen. Zelfs sporten is nu virtueel mogelijk met de Wii. Ons huis is een geriefelijke glokaal-mediale capsule.Deze private publiciteit werkt ook omgekeerd. Op het moment dat we ons huis verlaten en de openbare ruimte betreden creëren we daarin met onze auto en ons mobieltje privécapsules. De auto is ons tweede huis. Inmiddels is deze volledig aangesloten op de globe. Ons mobieltje is de nieuwste privécapsule in het publieke domein. Met auto en mobieltje – de pijlers van de hedendaagse automobiliteit – zijn we fysiek en virtueel urbi e t orbi. We zijn – vaak uit veiligheidsoverwegingen – zelfvoorzienende capsules die als informationele knooppunten ingelogd en aangesloten blijven. Kortom, ons privédomein blijft op het publieke domein aangesloten en de openbare ruimte is door auto’s en mobieltjes geprivatiseerd. Ziedaar onze glokaal-mediale stadsextase.

De f ysieke st ad: f ace to f ace – Natuurlijk, de stadsmens was altijd al be-hept met een existentiële onrust. De huidige ADHD mentaliteit die voor het bijhouden van hypes, trends, f lows en flexen vereist is om staande te blijven maakt het stads-leven amechtig. De arbeidersstad Rotterdam sprak nog in slogans als ‘geen woorden maar daden’ en ‘niet lullen maar poetsen’. Zij baatte haar daadkrachtige aanpak uit

via het beeld van opgestroopte mouwen. Deze tomeloze energie sluit naadloos aan op de jobhoppende, funshoppende en flexwerkende netwerkstad. Inmiddels heeft het ook het culturele leven gemobiliseerd. Dit leven speelt zich steeds meer in de buitenruim-te af. In de stad als theater is de afstand tussen passanten stilzwijgend vastgelegd en probleemloos zolang zij zich routineus verplaatsen. Niemand betreedt de actieradius van anderen, zeker niet die van groepen. Dit verandert allemaal als de stad de teugels laat vieren.

Teugels v ieren – De consumptiesamenleving met zijn hyperindividualisme kent zijn eigen extase. De erbij horende excessen zijn geïndividualiseerd en dienstbaar ge-maakt aan de levensstilering. Maar op gezette tijden hernieuwt de stad haar openbare leven en neemt de extase weer een collectieve vorm aan. Als excessieve mobiliteit het grootstedelijke leven runt, als we via onze excessieve consumptiepatronen in toom worden gehouden, dan is ieder feest, ieder festival, elke festiviteit letterlijk een vie-ring van de teugels. Wanneer voorbijgangers weer buitenstaanders worden, wordt het capsulaire bestaan van angstige individuen doorbroken. De grootstedelijke kwaliteit van de openbare ruimte wordt opgeladen en versterkt door een gevoel van saamhorig-heid. We consumeren weliswaar overvloedig, maar doen even geen boodschappen. We zijn vrij en vieren feest. Carnaval heeft door de eeuwen heen mensen de gelegen-heid geboden de boel letterlijk op zijn kop te zetten: de gewone burger kon even prins zijn. De autoriteiten konden bespot worden zonder dat daar sancties op stonden. De teugels van de noeste arbeid werden voor een korte tijd gevierd en er werd oogluikend gedoogd wat op gewone dagen streng verboden is. In Zuid-Amerika is carnaval een levensstijl en treffen mensen haast het jaar rond voorbereidingen. Er wordt enorm veel geld en menskracht geïnvesteerd die in enkele dagen worden verspild. Overvloedig voedsel, drank, drugs en seks consumeren, het hoort er allemaal bij. Collectieve extase en verspilling versterken het gemeenschapsgevoel. Maar het aantal doden dat er jaarlijks in Rio of tijdens het oudejaar valt geeft ook aan dat het vieren van de teugels een precaire operatie is: door de collectieve verhitting kan de vlam plotseling in de pan slaan. Sluimerende onvrede kan uitmonden in een rel of zelfs een revolte. De extatische stad blaast fysiek zijn grenzen op. In paniek rent iedereen alle kanten op. Dit is de bovengrens van de excessieve stad. De ondergrens ligt in de verdoolde blik van passanten die ongewild tot inkeer zijn gekomen.

Het vol le centrum – Festiviteiten organiseren en mobiliseren ons ook, net als de vrije markt met zijn mobiliseringstrategieën. Maar de feestende, fysieke stad kent een andere logica dan de hypermobiele capsulaire netwerkstad. Tijdens zo’n festival lopen het centrum en de daarop aangesloten trajecten over. Er wordt niet meer razend rondgereden of continu mobiel gebeld. Het straatbeeld krijgt iets van een autoloze zondag. De stad wordt bezet door mensen die kriskras door elkaar heen lopen. Overal begint zich afval op te stapelen. Straten en pleinen slibben dicht. In plaats van elkaar zo snel mogelijk en frictieloos in privécapsules te passeren, lopen we in groepen te hoop. Vertraging, verdichting en ophoping zijn juist gewenst. Voorbijgangers worden buitenstaanders, passanten worden wachters. Een viering drijft mensen niet uit el-kaar, maar smeedt ze heel even tot een lichte, maar hechte gemeenschap. Het centrum stroomt vol, lichamen schuiven langs elkaar. Wat normaal nauwelijks gebeurt, wordt tijdens een festiviteit haast vanzelfsprekend: we raken elkaar terloops aan, oefenen druk uit, maar gaan niet lopen trekken of duwen. Zintuigen worden tot het uiterste geprikkeld. De audiovisuele stad wordt opgeladen met indringende geuren en exotische smaken. Soms vergaat je horen en zien. Je voelt, proeft en ruikt de stad. De stad wordt tastbaar. Oogcontact wordt fysiek contact. Net als in de netwerkstad 3

66

- 3

67

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

wordt er verspild en verteerd en naarmate het feest vordert gaat het beheerst con-sumeren over in vreten, zuipen, blowen, slikken en snuiven. Zodra de stad de teugels laat vieren, krijgen deze consumptieve excessen echter een nieuwe dimensie: uit de euforische blik spreekt niet langer de individuele hebberigheid, maar in de gespannen verwachting die erin doorstraalt licht een saamhorigheidsgevoel op.

Urbane int imit eit: ont-moet en en int er-esse – In de vertraging legt de stad haar oppervlakkige vluchtigheid af. Mensen beginnen te slenteren, gaan han-gen, zitten of zelfs liggen. Parken, lanen, singels, pleinen, kades en kruispunten wor-den hangplekken. Door systematische verhitting van de gemoederen begint iedereen tegen elkaar aan te schuren zonder dat er overigens aanstoot aan wordt genomen. De blikken veranderen. We kijken niet meer alleen voor ons uit, maar kijken om ons heen of verwachtingsvol naar het einde van de straat. Zolang er nog niets te zien is, blijven de blikken gefocust. Er hoeft eventjes niets. Mensen ontmoeten elkaar niet in het voorbijgaan, maar in de extase. Door buiten zichzelf te raken komen ze elkaar tege-moet. Als ont-moeten ergens op slaat dan wel op dit volstrekt ontbreken van haast en dwang. Zulke ontmoetingen verlopen wat meer georganiseerd in hallen, cafés, clubs en stadions, dat wil zeggen in semi-openbare ruimten. Maar in de openbare ruimte ontstaat paradoxaal genoeg een soort grootstedelijke intimiteit die op werkdagen volstrekt ontbreekt. Plotseling staan we midden in de samenleving. Iedereen kijkt naar iedereen. Blikken worden verwachtingsvol en er spreekt een zekere nieuwsgierigheid uit. Terwijl pas-santen afstandelijk, soms zelfs wat achterdochtig of uitdagend vanuit hun capsules de wereld inkijken, tonen buitenstaanders nu een robuste, wat uitdagende interesse. Net als extase en ontmoeten moeten we deze interesse zeer letterlijk nemen: we staan even buiten onszelf – extase – middenin (inter) het bestaan (esse). We zijn als mens tussen de mensen. Soms balancerend op de grens van dat wat nog net kan en wat net niet meer mag. Ondanks het recente veiligheidssyndroom wordt de stad heel even een immense gedoogzone en maakt de globale angst plaats voor urbane interesse.

Af t er par ty: urbaan doodt i j – Tijdens een festiviteit keert de stad zich bin-nenstebuiten: de straat wordt even een huiskamer waarin wordt geleefd. Het evene-ment, feest of festival voltrekt zich tussen een duidelijk afgebakend begin en eind en kent een vast ritme. Door deze cadans krijgen onze bewegingen iets hypnotisch. In trance openen de capsules zich. In dit binnenstebuiten keren van de stad toont zich niet haar zelfkant, maar haar afgezoomde voering: het fysieke Rotterdam, het onor-dentelijke, robuuste Rotterdam dat zich naar de grens van haar stedelijkheid beweegt zonder de gevaarlijke, explosieve zone te betreden. En dan is het afgelopen. Langzaam loopt de stad leeg. Er wordt nog even gedraald. Verdwaald in het exces lopen we nog wat verdwaasd rond. De teugels zijn gevierd en even, net voordat ze weer worden aangehaald, valt de stad stil. Voordat de stromen weer op gang komen, verstilt het als het doodtij en spiegelt het rimpelloze wateropper-vlak het theatrale stadsdecor. Even voordat de Roteb uitrijdt om de trajecten schoon te spuiten en obstakels te verwijderen, is er een urbaan momentum waarin – met het stilvallen van de beweging – even de tijd implodeert. Heel even maar. Dan tasten we naar onze mobieltjes, bliepen we onze auto’s op en herstellen we het contact met de netwerkstad.

36

8 -

36

9w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

OF: MOET DESIGN DE WERELD REDDEN?

(Premselalezing 2009, uitgesproken in het Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam, 1 april 2009; zie www.premsela.org)

Hoe intelligent kan design zijn? En hoe omvattend? Aaron Betsky en Adam Eeuwens schetsen in False f la t (Design NL) het designlandschap zoals zich dit in de afgelo-pen decennia in Nederland heeft ontvouwd. Nederland steekt met zijn gesamtkunst-werk de goden naar de kroon. In dit Darwin-jaar roept intelligent design nog andere beelden op. Het hoogste wat design vermag, is tenslotte het scheppen van een nieuwe wereld. De meest intelligente vorm van design beheerste een kleine vijf jaar gele-den de debatten met als theologisch summum god als de Grote Designer. Sinds ook Andries Knevel zijn twijfels over de schepping heeft geuit, staat deze variant onder druk. Aan de legitimiteit van deze theologische variant – er móet achter de ingenieuze complexiteit van het bestaan wel een ontwerper zitten – valt wel wat af te dingen, maar toch deelt het een structureel kenmerk met zijn minder pretentieuze concurrenten: ieder design wil in zichzelf afgerond en daarmee een symbool van eenheid en perfectie zijn. Imperfectie is een teken van verval.

Hoever je het idee van het gesamtkunstwerk kunt oprekken, toonde Karlheinz Stock-hausen toen hij de aanslag op de WTC-torens in 2001 als het grootste gesamtkunst-werk aller tijden typeerde: overlevingskunst en geopolitiek schuiven daar catastrofaal in elkaar. De wens van de maakbaarheid van de wereldsamenleving voltooide zich in de radicale omkering van het creatieve gebaar: als creatieve vernietiging van de gegeven wereldorde, creatief omdat industrieel design – een lijnvliegtuig – als vernietigingswapen werd ingezet. De droom van moderne kunstenaars als Stock-hausen wordt in deze fatale geste werkelijkheid. Daarna is de wereld fundamenteel veranderd.

We kunnen daar politiek-correct misprijzend op neerkijken en er smalend om lachen. Maar kunnen we dat ook bij de seculiere tegenhanger van deze radicale jihadistische geste: de desastreuze alledaagsheid van de westerse consumptiemaatschappij. Inmiddels is nagenoeg de gehele wetenschappelijke wereld het erover eens dat de huidige klimaatverandering veroorzaakt wordt door een onkritische overconsumptie van natuurlijke hulpbronnen. We eten geen genadebrood maar duizendgranenbrood. Aan het begin van de industrialisering mag ooit sprake geweest zijn van primaire behoeften, toen grootschalige productie de nood van behoeftigen, daklozen en zieken moest lenigen, maar met het toenemen van dagelijks comfort en het intensiveren van transport, communicatie en vrije tijdsbesteding is de bevrediging van primaire behoef-ten overgegaan in de consumptie van design. Design is een basisbehoefte geworden.

In de korte geschiedenis van het design – ongeveer 150 jaar – keren in de kritische zelfbepaling steeds dezelfde thema’s terug: de rol van het ambacht in design, de ambigue verhouding van design met de (avant-garde)kunst, en de sociale en ethische verantwoordelijkheid van de ontwerper. Dit laatste is wellicht “het meest typerende kenmerk van de Nederlandse ontwerpcultuur”. Deze debatten zijn paradigmatisch: ze geven de grote omslagen aan die design heeft doorlopen na de afschaffing van het gildesysteem in 1798. De kunstnijverheid, de ambachtsscholen (1871) en het teken-

onderwijs ontlenen hun kracht aan de kritische denkbeelden van John Ruskin en de grondlegger van de Engelse Arts & Crafts-beweging, William Morris. Daarna gaan ontwerpers op zoek naar een eigen plastische en flexibele vormentaal, een soort vi-suele 3D syntaxis. Deze zoektocht wordt aanvankelijk geschraagd door ambachtelijke waarden, maar zij accepteren schoorvoetend de industriële waarden.

De tweede golf in het design zwelt aan in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Door zich te verbinden aan de beeldtaal van de massamedia wordt design een verhaal. De semiotiek richt zich op de tekenwaarde van producten. Deze krijgen symbolische kapitaalkracht. Design hoeft dus niet bruikbaar te zijn om functioneel te zijn. Het kan als statusobject uitstekend van pas komen, hoe onwerkbaar ook. Bourdieu wijst er met zijn principe van de ‘distinction’ op hoe cultuurconsumenten zich binnen een groep van gelijkgestemden met culturele producten onderscheiden. Maar ze moeten wel ge-lijkgestemd zijn, anders kunnen ze die heel kleine kwaliteitsfluctuatie niet waarderen. In de tweede graad functioneel en technisch of technologisch ‘state of the art’ vormen producten cultureel kapitaal dat geïnvesteerd wordt in een unieke levensstijl. Kortom, grammatica en syntaxis – het vormenspel – worden aangevuld met een semantiek, met statusverhogende betekenis.

De derde fase van het design dient zich in het midden van de jaren negentig aan. Door de digitale revolutie wordt interactiviteit als wisselwerking tussen ontwerpers en gebruikers een issue. Technologisch maken pc en Mac dit mogelijk. Ideologisch is het de vraag naar meer democratie en transparantie die dit proces versterkt. Ontwerpers komen tegemoet aan de behoefte van gebruikers om zelf creatief te worden. Deze pragmatische programmering faciliteert sociale interacties. Terwijl beeldend kun-stenaars steeds meer interdisciplinair gaan werken, worden ontwerpers paradoxaal genoeg in hun bemiddelende rol steeds autonomer. Creativiteit verplaatst zich van het innerlijk van de designer naar de ruimte tussen disciplines en tussen producent en consument. Niet in, maar tussen. In debatten over het ‘einde van de kunst’ vallen termen als cross-over, interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit. Maar ook conceptualiteit en reflexiviteit nestelen zich in dit debat. In een eeuw tijd heeft er een verschuiving plaatsgevonden van vorm via content naar context, van syntaxis via semantiek naar pragmatiek. Van: hoe ziet het eruit, via: wat betekent het voor mij, naar: hoe werkt het tussen ons?

De convergentie van deze drie structurele tendensen versnelt in het huidige tijdsge-wricht een nieuwe paradigma-shift of discours-omslag in het design. Niet alleen het denken over design, ook de designpraktijk en de maatschappelijke rol veranderen. De verschillende disciplines binnen het enorme scala van activiteiten die de ontwerpcul-tuur rijk is, bewegen zich naar een meer integraal vlak. Een bestandsopname van deze diversiteit aan verschuivingen volstaat om een beeld te schetsen van deze nieuwe omslag. Ik typeer dat wat zich daarin nog diffuus aandient als: relationeel ontwerpen. Daarin wordt gebroken met de monomane, hyperindividualistische ideologie die bin-nen het speculatieve ADHD-kapitalisme ieder gadget als een egodocument en heb-bedingetje lanceert en, zoals ‘ADHD’ al aangeeft, lijdt aan een gebrek aan aandacht: Attention Deficit Hyperactivity Disorder.

Dasein en ontwerp – Ons alledaagse leven is volledig gedesigned. Deze constatering is voor designers even flatteus als problematisch. Flatteus omdat het het doorslaande succes van design aangeeft. Problematisch omdat de innovatieve rol van designers lijkt te zijn uitgespeeld. Zij verdwijnen als mediator in de vernetwerkte 3

70

- 3

71

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

samenleving. Als iedereen een designer is en ons Dasein een en al design is geworden, is de designer overal en nergens.

Het menseli jke leven als geworpen ontwerp – De filosoof Peter Slo-terdijk is rector van de Staatliche Hochschule für Gestaltung (Design) in Karlsruhe. Het leven van individuen noemt Sloterdijk in navolging van Martin Heidegger Dasein: er-zijn. Hij laat zien hoe dit transformeert tot in-de-media-zijn. Dasein is dus nooit een afgesloten capsule – een cogito – maar een gesitueerd bestaan. Authentiek Dasein is een niet aflatende poging om aan het geworpen zijn op aarde een beslissende wending te geven door samen met anderen tot het ontwerpen van een vorm van samenleven over te gaan. Ontwerpen betekent dan zoveel als beslissingen nemen over de vorm om je te bevrijden van de willekeur van het leven. Dit kan – vrij naar Nietzsche – worden voorge-steld als de worp van de dobbelstenen op de tafel van de goden. We moeten ons leven ont-werpen. De etymologie wijst op het ordenen van de chaos: ont-werpen. In de En-gelse uitdrukking ‘design’ klinkt ook schetsen en uittekenen door. Geworpen-ontwerp, ziedaar de menselijk conditie.

In zijn recente trilogie Sphären presenteert Sloterdijk design als de crux van een andere kijk op en omgang met onze wereld. Hij schroomt niet om het Nietzscheaans een herwaardering aller waarden te noemen. Niet langer geldt het principe van de recyclede schaarste, maar het principe van de overvloed is uitgangspunt van denken en doen. Het moderne begrip schaarste is in de loop van de afgelopen twee eeuwen binnenstebuiten gekeerd. Net als vrijheid en autonomie. Ooit was vrijheid onafhankelijke zelfbepaling maar inmiddels claimt vrijheid “het recht op onbegrensde mobiliteit en op feestelijke verspilling van energie”. Media zijn daarbij onmisbaar. We zijn er afhankelijk van. De westerse mens leeft in een wereld van het ‘teveel’. Shoppen en consumeren is een biopolitieke burgerplicht, waartoe burgers in tijden van nood – terreuraanslagen, kre-dietcrisis – worden opgeroepen. De boodschap is: doe boodschappen! Of zoals McLu-han het in 1964 stelde: ‘the medium is the message’. In het alledaagse leven wordt de keuze om iets aan te schaffen meer geleid door angst en de behoefte aan identiteit dan door interesse en saamhorigheid. Ieder Dasein wordt gestileerd in de consumptie van design. Zonder design is Dasein zinloos.

Paradox van de modernit eit: schaarst e in overvloed – Shoppen werkt verslavend. ‘Craving’ – hunkering – is een kernbegrip in de verslavingszorg. Craving wordt in het ADHD-kapitalisme systematisch in stand gehouden door schaarste in overvloed te produceren. Verzonken in ons comfort zien we dit doorgaans niet. Mis-schien is er dan reëel geen sprake van tekort, we voelen onszelf in ieder geval tekort ge-daan als we niet het nieuwste van het nieuwste kunnen aanschaffen. De houdbaarheid van producten wordt steeds korter. Hoe inzicht te krijgen in deze overvloedige schaarste?

Deyan Sudjic, directeur van het Museum of Design in Londen, beklaagt zich over de rotzooi waarmee we op de globe zijn opgescheept. Na zijn eerdere kritische studie over de imperiale aandriften van architecten die hun werk als een gesamtkunstwerk opvatten, beschrijft hij onze huidige consumptiedrift zeer plastisch in The language of things : “Zoals ganzen graan door hun strot krijgen gewrongen tot hun lever explodeert om zo foie gras te maken, zo zijn wij een generatie die voorbestemd is te consumeren.Ganzen raken nog in paniek als ze de man met de metalen trechter zien naderen die het eten hun strot in zal rammen, maar wij vechten voor ons plekje aan de trog die ons voorziet van een oneindige vloedgolf van objecten die onze wereld uitmaken.” Aldus Sudjic.Vreemd genoeg wordt dit hyperconsumentisme ingegeven door de idee van schaarste.

Het begrip ‘schaarste’ komt in de 16de eeuw tegelijk op met het gelijkheidsideaal. Plotseling is de ander iemand die jij ook zou kunnen zijn en heeft hij iets dat jij ook zou kunnen hebben. Je kunt van een dubbeltje een kwartje worden. Het raakt daarmee de kern van ons democratisch besef. De toekomst staat ineens in het licht van die mogelijkheid, die dubbelzinnig als recht en als gebrek wordt ervaren. In het hypercon-sumentisme positioneert productdesign zich precies op het snijpunt van overvloed en schaarste. Deze discipline leeft praktisch van de overvloed (serieproductie), maar parasiteert ideologisch op de schaarste (uniciteit).

Dit reflexieve besef in de overvloed kan volgens Sloterdijk slechts op esthetische wijze worden bereikt. Als we ons als toeschouwers in een groot openluchtmuseum zonder uitgang wanen, komt onze leefsfeer als vanzelf in beeld. Reflectie vergt een esthetische distantie en die heeft de moderne kunst ons geschonken. De vormgeving van producten, huizen, openbare ruimte, steden en uiteindelijk van heel Nederland intensiveert deze esthetische sensibiliteit. Lees Aaron Betsky. Ook al vervluchtigt dit besef snel in de consumptie van louter comfort, toch zijn reflectiviteit en verwenning voor Sloterdijk onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Design als verst andhouding – De globale leefsfeer is een dynamische superinstallatie waarin we als bezoekers én toeschouwers rondlopen, als acteurs én regisseurs ons leven ensceneren. De globe als sfeer, meent Sloterdijk, is een super-broeikas, net als het Kristalpaleis van de wereldtentoonstelling in Londen van 1851. Joseph Beuys’ sociale sculptuur mag dan gedateerd zijn en het moderne project van het gesamtkunstwerk door totalitaire experimenten in diskrediet gebracht, Sloterdijk positioneert zijn Superinstallatie wel degelijk in het verlengde van deze artistieke praktijken. Wijk, stad, wereld, al deze schalen van openbaarheid en publiciteit vormen tezamen een gelaagde galerie zonder uitgang. De ruimten ertussen zijn geen vacuüm: ze pulseren van gedesignde interacties en transacties.

Maar wie is er verantwoordelijk voor dit complexe Intelligente Design? “In feite is ver-antwoordelijkheid”, stelt Sloterdijk, “… niet zozeer een moreel als wel een ontologisch of, meer nog, een relatietechnisch begrip”. Ontologisch, dat wil zeggen, eigen aan de dingen zoals ze zijn. Dat er-zijn, dit wezen of Dasein is dus relatietechnisch. We zijn snel geneigd ‘relatietechnisch’ therapeutisch op te vatten. Ik zie het zelf meer als een psycho-technologische kwaliteit. De meest prangende verantwoordelijkheden lig-gen namelijk bij onze technologieën. Deze verantwoorden in hun vanzelfsprekendheid onze relaties. Wij verantwoorden ons via de media die ons omringen en verbinden: van mobieltje tot automobiel. Hoe reflexief is deze verhouding?

Zo’n inzicht overstijgt een simplistische, louter instrumentele opvatting van media. Media zijn allang geen dingen meer die wij helemaal onder controle hebben omdat we ze zelf hebben gemaakt. Media scheppen hun eigen werelden en wij leren daar in leven. Ze worden van vorm/functie tot content/message. De tv is van een informatie-medium, via een genotsmiddel, een bestaansmiddel geworden. Het mobieltje is niet louter communicatie- en informatiemedium, het is een bestaansmiddel. Inderdaad, ‘the medium is the message’. Maar de media zijn niet de verpakking of louter format. De media zijn in al hun vanzelfsprekendheid een discours. De mediasamenleving is ons milieu, onze handelingsruimte. Waarin Dasein design wordt zonder dat we dat be-seffen. De gedachte dat er nog een buiten is, komt niet eens meer op, omdat erbuiten zoveel betekent als: niet ingelogd, niet gelinkt, niet online. Kortom, psycho-technolo-gisch eenzaam of existentieel onthecht.3

72

- 3

73

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

Relat ionele f i losof ie: van radicale middelmat igheid naar int eresse – Ik noem deze niet-reflectieve inbedding: radicale middelmatigheid. Evenals verantwoordelijkheid vat ik deze radicale middelmatigheid psycho-technolo-gisch op. Het is geen antiburgerlijke verwensing aan het adres van esthetisch-politiek zwakbegaafden. Radicale middelmatigheid schetst hoe ons dagelijks leven door het hectische ritme, door de excessieve maat van media en middelen, door een letterlijke middel-maat wordt bepaald. Ons milieu is mediaal transparant. De media zijn vanzelf-sprekend, de message is vaak nietszeggend. Deze middelmatigheid is radicaal omdat de media – earphone, handsfree in de auto met GPS en TomTom – zó in elkaar grijpen dat we daarmee in de wereld zijn geworteld – radix betekent ‘wortel’. Kortom, wie kan zijn auto, pc, mobiel of TomTom (nog) missen?

Met de variant ‘het medium als massage’ wijst McLuhan vooruit op de door Bill Gates gepropageerde frictieloosheid van het bestaan. We worden uiterst comfortabel het systeem in gemasseerd. Juist door dit vanzelfsprekende comfort voelt radicale mid-delmatigheid aan als een tweede natuur, als een maatpak. Zo zijn media als bestaans-middelen uiteindelijk basisbehoeften geworden. Door het systematisch scheppen van nieuwe behoeften wordt vervolgens schaarste gereproduceerd. Zo ontstaat in een wereld van overvloed het afgeknepen zelfbeeld van gebrekkige wezens die met de beperkte middelen die hen ten dienste staan eindige voorraden zo efficiënt mogelijk moeten verdelen. Van rechtvaardige verdeling kan geen sprake zijn. Gefrustreerd in het opeisen van vanzelfsprekende rechten viert het slachtofferschap in een cultuur van gebrek als claimcultuur hoogtij. Van samen leven is geen sprake. We overleven of leven er op los.

Zodra we zicht krijgen op onze radicale middelmatigheid worden we de overvloed gewaar waarmee wij ons omringen. Er is sprake van een exponentiële toename van relaties. Media situeren ons ten opzichte van elkaar en vormen zo een dynamisch middenveld, een creatief tussen. Creatief want eenmaal aangeschaft, genereert een medium steeds meer gebruikswaarden. En die moeten allemaal geëxploreerd worden. Het zelfreflectieve bewustzijn van dit tussen-zijn is de binnenkant, de voering van een routineuze, ongereflecteerde radicale middelmatigheid: tussen-zijn alsinter-esse.

Deze filosofie van de relatie, deze relationele filosofie, ondermijnt de ideologie van het hyperindividualisme en het identiteitsdenken. Het autonome individu is namelijk, net als de schaarste, een ideologisch construct. De filosofen Gilles Deleuze en Michel Foucault ontmantelen dit minutieus. Zij laten zien hoe een individu altijd eerst een ‘wij’ of een veelvoud is en dan pas een ‘ik’. We zijn eerst altijd een ‘dividu’ – een medegedeelde, denk nog even met wat weemoed aan ‘dividend’ als winstdeling – en dan pas een ‘individu’ – een ongedeelde: iemand die niet meedeelt. Een individueel lichaam is een gevlochten weefsel, waarvan onze dagelijkse routine de schering en onze media de inslag vormen. Een individu is als textuur een geassembleerde verlan-gensmachine, die door een net van betekenissen – een discours – samenhang krijgt. Zo worden lichamen van de wieg tot het graf, van zuigelingenzorg tot verzorgings-tehuis gedisciplineerd. Het gevoelsleven van individuen wordt op maat gesneden, afgemeten.

Disciplinering, stelt Foucault, gebeurt tot de helft van de twintigste eeuw grotendeels in het gezin, op school en de werkvloer onder toezicht van kerk en staat. Lichamelijke excessiviteit wordt omgezet in zelfdisciplinering, afgefakkeld in grootschalige evene-

menten of geresocialiseerd in klinieken en gevangenissen. Stedenbouw en architec-tuur zijn voor deze disciplinering cruciaal. Architecten ontwerpen geen door steen of beton ommuurde volumes: ze produceren relationele netwerken en construeren collectief bewustzijn.

Met de introductie van de consumptiedwang en het opblazen van de traditionele bas-tions van gezag en autoriteit in de jaren zestig wordt de normalisering overgenomen door de markt. Ook de jeugd wordt vermarkt. Het exces en de overvloed, het teveel, wordt als marktdenken geëxternaliseerd. De schaarste vestigt zich als een geman-keerde lifestyle en wordt geïnternaliseerd als een altijd tekortschietend verlangen. Zo verschuift de disciplinering geleidelijk van private ruimten – de ziel, ons thuis – naar openbare ruimten en het publieke domein. Excessen worden gereguleerd door de markt. Surveillance verloopt nu ook via de media: van camera’s tot mobieltjes. Er zijn geen spionnen meer nodig als subjecten – de mobiele beller – door bel- en mailgedrag hun eigen informanten zijn. ‘Nodal policing’ heet dat in politiejargon.

Ons verlangen wordt ook op zo’n uiterst diffuse, affectieve wijze gestuurd. ‘The hidden persuaders’ noemt Vance Packard ze in de jaren vijftig. Affectiviteit – liefde en haat, genot en pijn, hoop en angst, om er maar een paar te noemen – is voor een aankoop vaak doorslaggevender dan rationaliteit. We worden door iets beroerd of worden er beroerd van. De daarmee gepaard gaande emoties zijn cruciaal voor onze keuzen. In Emo t ional des ign (2004) stelt de cognitieve wetenschapper Don Nor-man dat designproducten op drie manieren op ons inwerken: we reageren vanuit diepgewortelde affecten (visceral), met het oog op gedragscomfort (behavioral) en reflectief. Deze indeling stemt overeen met onze hersendelen: hersenstam, limbisch systeem en neocortex. De eerste bevat het ‘feel good’-aspect, de tweede waardeert efficiënt gebruik en in de reflectie wordt design statusbepalend. Norman conclu-deert: “We zijn allemaal designers.” Design is ook volgens hem per definitie rela-tioneel.

Individuen zijn knooppunten in een netwerk. Wij worden met elkaar verbonden door media die, zodra ze ons milieu vormen, de tussenruimte verdelen waarin wij ten op-zichte van elkaar staan. De vormgeving van dit ‘inter’ staat niet alleen bij Sloterdijk en de eerder genoemde Franse denkers centraal, het is als ‘interesse’ ook de crux van het werk van Hannah Arendt. In een recent boek van een van haar toenmalige studenten – de socioloog Richard Sennett – krijgt deze interesse zijn beslag in een voor designers uiterst relevante waarde: vakmanschap. Avant-gardekunst: gesamtkunstwerk en int ermedial i t eit – Maar is er in de eerste golf van het design, als ontwerpers vanuit een voormoderne ambach-telijkheid hun creatieve en nuttige arbeid spiegelen in avant-gardepraktijken, dan geen sprake van dit tussen, van relationaliteit? De nadruk op de autonomie van de kunstenaar laat daar weinig ruimte voor. De artistieke levensstijl van miskende ge-nieën die in getormenteerde eenzaamheid als vrije kunstenaars scheppen is één groot gesamtkunstwerk. In de vroegtwintigste-eeuwse setting vinden we daar geslaagde pogingen van: Kurt Schwitters met zijn Merzbau, het kunstleven van Marcel Duchamp en Dalí en na de Tweede Wereldoorlog: Beuys en Warhol. In een meer hedendaagse setting herkennen we dit streven bij Jeff Koons, Damien Hirst, Peter Greenaway en Rem Koolhaas, maar ik durf te wedden dat veel creatievelingen zich in dit streven herkennen. Design schurkt als vormexperiment tegen de avant-garde aan, het leven is uiteindelijk de scope van iedere designer.3

74

- 3

75

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

Gesamtkunstwerk en int ermedial i t eit – Het gesamtkunstwerk als bestaansesthetica kent ook politiek-ec ono mische varianten: leefstijl en huisstijl. Maar ook politiek-esthet ische varianten: Arts & Crafts, Wiener Werkstätte, Bauhaus en de gemeenschapskunst van Berlage. Hierin werkt dit streven door als ‘Hang zum Gesamtkunstwerk’, zoals Harald Szeemann de onweerstaanbare behoefte typeert om alles vanuit één perspectief consistent politiek-esthetisch betekenis te geven. In vooroorlogse bladen als Wendingen en De St ij l ontvouwt zich dit politiek-estheti-sche discours. De leidende gedachte is: “een goede vorm voor een betere wereld.” Politiek en esthetiek komen samen in een diepgewortelde intuïtie: fraai vormgegeven voorwerpen en omgeving appelleren aan het goede in de mens. Neurofysiologisch klinisch onderzoek toont inderdaad aan dat mensen zich in een plezierige omgeving opener en creatiever gedragen.

Maar de realiteit is robuuster. Architecten als Berlage in Amsterdam en Oud in Rot-terdam proberen kunst en leven via architectuur dichter bij elkaar te brengen. Ze ho-pen zo de zelfreflectie en het culturele bewustzijn van burger-arbeiders op te krikken. Van Doesburg schilderde in de woonblokken in de Rotterdamse volksbuurt Spangen strakke ornamentele patronen in huiskamers, terwijl Oud de ramen hoog liet inzet-ten in de hoop dat de bewoners meer naar binnen dan naar buiten gericht zouden zijn. Echter, het eerste wat bewoners deden was podiums onder het raam bouwen, zodat ze uit het raam hangend konden communiceren, en de ornamenten overschilderen of behangen. Hen dreef blijkbaar een ander gesamtstreven.

Gesprekspartners in het gesamtdiscours zijn naast architecten en kunstenaars ook ambachtelijke vormgevers. Pas na 1925 melden zich industriëlen en technici. In de tweede helft van de 20e eeuw worden pas de consumenten aan de gesprekstafel genodigd. Maar ondanks de dan doorwerkende interdisciplinariteit en interactiviteit staat in deze ontwerpprocessen het creatieve individu – met de architect als absolute heerser – nog pontificaal in het centrum. Als we echter in onze terugblik naar eerdere paradigma’s de aandacht verschuiven van creatieve individuen naar samenwerkende disciplines blijkt het primaat van de relationaliteit ook daar door te werken. Voor dit inzicht is een mislukt gesamtkunstwerk hoogst instructief: het interdisciplinaire experiment is duurzamer dan het totalitaire project. Mislukte gesamtkunstwerken zijn inventieve interdisciplinaire en multimediale experimenten. In het mislukken van het gesamtkunstwerk komt de bindende kracht – het relationele, tussen of ‘inter’ – vrij. De samenwerking van disciplines – interdisciplinariteit –, de wederzijdse enting van artistieke en technologische media – multimedia – en de poging om product en ‘prosumer’ wederzijds te stileren – interactiviteit – levert in de jaren negentig een internationaal kunsttheoretisch discours op over de rol van het ‘tussen’. Onder de noemer ‘intermedialiteit’ wordt onderzocht hoe maatgevend interdisciplinariteit, mul-timedia en interactiviteit voor de avant-garde zijn geweest. Om de beeld- en gedrags-bepalende invloed van media en middelen te doorgronden worden nieuwe concepten gelanceerd als mediale reflectiviteit en mediale sensibiliteit. Einde van de kunst, einde van design? – Toch blijft de flirt van desig-ners met avant-garde kunst problematisch. Andersom lijkt het soepeler te verlopen. Joep van Lieshout – of beter: het collectief Atelier Van Lieshout – voegt functionaliteit aan kunstobjecten toe. Dit voelt minder onwennig dan het wegnemen van functionali-teit bij designproducten. Tenzij dit weer zo radicaal gebeurt als bij Studio Job die sier als exclusieve functie en zelfexpressie als hoogste doel stelt. Job Smeets en Nynke Tynagel willen slechts curator zijn van hun eigen gedachten.

Het statuut van pronkstukken die door Hella Jongerius en Jurgen Bey voor Koninklijke Tichelaar zijn gemaakt is minder eenduidig. Inzet is vakmanschap met lokale materi-alen en productiemethoden. In Tichelaars overwegingen klinkt Berlages kritiek op de Haagse firma Arts and Crafts door. We schrijven 1902. In zijn meubelontwerpen voor de firma ’t Binnenhuis wilde Berlage alleen inheems Hollands eikenhout verwerken. Berlage eiste overigens ook dat de verbindingen in het houtwerk zichtbaar moesten blijven. Deze vormexperimentele en mediaal-reflectieve geste is wellicht ook een vin-gerwijzing voor het politieke belang dat hij toen nog hechtte aan transparante relaties.

Staan de peperdure pronkstukken van Jongerius en Bey nu in de traditie van kunste-naars als Duchamp en Koons of in die van Berlage, Rietveld en Bauhaus? Wanneer zij op de kunsttraditie mikken hebben ze een probleem. Want na post-, neo- en retro-avant-garde is de moderne kunst kortgeleden aan zijn eind gekomen. De ooit door Ar-thur Danto doorgeëxerceerde uitdrukking ‘het einde van de kunst’ betekent overigens niet veel meer dan dat het moderne discours rond de kunst is leeggelopen. Maar dat betekent toch weer meer dan het verhangen van de bordjes of er een ander papiertje omheen doen. Het zegt iets over de legitimatie van de kunst in onze samenleving. Wat voor rol speelt ze nog nu alles geësthetiseerd is? Laat ik dat aan de hand van de laat-ste werken van Damien Hirst verduidelijken.

The g o lden ca lf , een werk uit 2008, werd direct naar Sotheby’s doorgesluisd en voor een kleine twaalf miljoen aan een particulier investeerder verkocht. For the love of g od – een platina afgietsel van een menselijke schedel bezet met 8601 diamanten – volgde hetzelfde traject. Daarmee onttrekt Hirst zijn werk aan het publieke debat en vindt er, ondanks de 63 miljoen die er naar eigen zeggen voor geboden is, geen artistieke waardevermeerdering plaats. De uniciteit van het werk is absoluut, want niet langer te bekritiseren. Het werk circuleert in een kortgesloten circuit: van studio via veilinghuis naar bankkluis. Kunst, kitsch en commercie schurken gnuivend tegen elkaar aan. Als hedendaagse designers zich aan deze kortgesloten uniciteit spiegelen om hun artistieke waarde te vergroten, vissen ze helaas achter het net(werk). Design mag hoogstens kunst zijn, omdat hedendaagse kunst design is geworden.

Er is echter nog een andere optie. Het oordeel van de toeschouwers die toestroomden toen Hirsts werk bij hoge uitzondering werd prijsgegeven aan de semi-openbaarheid van het museum luidde: knap vakmanschap, maar is dit kunst? Precies dat waar Tiche-laars design prat op gaat – vakmanschap – blijkt nu in de kunst herkend te worden: als nutteloos vakwerk steekt het de pronkstukken naar de kroon. Maar is met het einde van de kunst dan ook het einde van het design ingeluid? Of is dit vakmanschap niet precies het criterium dat beide door hun inbedding in het leven verbindt?

Japan: imperf ect ie, vakmanschap en levenskunst – Ik probeer een andere invalshoek. Hirsts schedel is perfect. Dit is een ambigu statement. Perfec-tie vernietigt de tijd omdat het verval eruit is weggeretoucheerd. Perfectie evoceert onveranderlijkheid, eeuwigheid, onsterfelijkheid. Toch motiveert Hirst zijn werk – als was het een 17de-eeuws vanitasschilderij – met een beroep op imperfectie: het zou toeschouwers moeten herinneren aan de vergankelijkheid van het bestaan. Deze imperfectie komt naar mijn mening echter indringender naar voren in Hirsts doorsnee koeien en schapen.

Maar imperfectie is in de cosmetische ideologie die het Westen beheerst nu eenmaal een ontoelaatbare gedachte. Iets dat gerimpeld, gebutst, gescheurd of besmeurd is, 3

76

- 3

77

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

wordt meedogenloos bij het oud vuil gezet om ingeruild te worden voor een nieuw exemplaar of nog beter: voor de allernieuwste versie. De houdbaarheidsdatum van producten wordt steeds korter, de afvalbergen steeds hoger. Dit heeft ongetwijfeld iets met onze verstandverhouding tot onze dood, tot onze sterfelijkheid te maken.

De gouden exemplaren van Philippe Starcks fameuze citroenpers Juicy Salif – Hyun-dai autoreclame – zijn ook perfect. Je kunt ze niet gebruiken omdat anders de goud-laag door het citroenzuur wordt aangetast. Starck tilt, geheel in overeenstemming met het tweede designparadigma, de functie van zijn product naar een ander vlak: “Mijn pers is niet bedoeld om citroenen uit te persen; hij is bedoeld om tot gesprekken aan te zetten.” Als discoursaanjager blijft de pers functioneel. Imperf ect ie: wabi-sabi – Er zijn culturen waarin vormgeving en imperfectie elkaar beter verdragen. In Japan verhoudt design zich niet tot de avant-garde maar tot het leven als kunst, tot levenskunsten. Op een druilerige zondagnamiddag met egoloze aandacht een kop thee voor je gasten inschenken, is niet het eerste waar we dan aan denken. Toch geeft dit wel aan waar het in design om gaat: om gefocuste aandacht voor kwalitatieve relaties. Iedere product heeft een performance, elk gebruiksvoor-werp kent zijn ritueel. Zelfs bij Bourdieus ‘distinction’ is het opsmukken van de leef-stijl relationeel gemotiveerd.

In de concepten en ontwerpen van sommige Nederlandse designers wordt soms be-wust met imperfectie gewerkt: de uit sloophout samengestelde meubels van Piet Hein Eek, de verbrande meubelen van Maarten Baas die bewust imperfectie creëert of de verrotte kledingstukken van de Belgische modeontwerper Martin Margiela. Misschien roepen deze ontwerpen dat op wat in de traditionele Japanse esthetica ‘wabi-sabi’ heet. ‘Wabi’ drukt een sensibiliteit uit voor materialen die door de tijd zijn aangetast, voor doorwerkte slijtage, en ‘sabi’ evoceert een lichte droefheid en melancholie. Uit de vakmatige, ambachtelijke omgang met simpele materialen spreekt meer ‘handicraft’ dan manipulatie. Japanse kunst maakt de spanning voelbaar tussen het tijdelijke en het eeuwige, tussen schijn en zijn, tussen leven en dood. De vergankelijkheid van schoonheid roept een nostalgische mijmering op over de kortstondigheid van het be-staan. In Japan schuiven esthetiek en spiritualiteit in elkaar. Het gaat om onthechting in hechting.

Het gaat dus niet om grandeur, grootsheid, maar om ‘utsukushisa’, schoonheid. Subli-miteit in de westerse romantische zin van het woord is ver te zoeken. Dat ondervond stardesigner Phillippe Starck. Steen des aanstoots voor veel Japanners is het arty object dat hij op het dak van het hoofdkwartier van Asahi-bier in Tokyo liet plaatsen: ‘de gouden vlam’. In dit drie ton wegende, goud ogende object dat op een op z’n kant geplaatste gouden druppel lijkt, herkent de westerse designfreak onmiddellijk het Starck-icoon. Maar voor de doorsnee Japanner is het gewoon het ‘shit’-gebouw, omdat het ding hen doet denken aan drollen uit mangastrips.

Vakmanschap en levenskunst: maat en proport ionali t eit – Wie is er verantwoordelijk voor dit design? Een op controverse gefocuste designer als Starck laat zich niet door zijn publiek ter verantwoording roepen. Maar kan een medium zijn maker ter verantwoording roepen? Respecteert de schilder zijn verf? Verantwoorde-lijkheid lijkt mij een kenmerk van vakmanschap. In de Japanse esthetiek en receptie spelen autonomie en uniciteit geen rol, maar draait het inderdaad om skills en sensi-biliteit. Toewijding aan de vorm – ‘kata’ in het Japans, welbekend bij de judoka onder

u – gaat samen met een juiste inschatting van de schaal waarop het product relaties sticht. Leven en design verhouden zich als natuur tot kunst. Maar natuur toont zich voor Japanners juist in de cultivering. Natuurlijkheid wordt geassocieerd met vak-kundig afgemeten proportionaliteit. Een bonsaiboompje is natuurlijker dan een ‘wilde’ boom. Er bestaat geen romantisch idee van een voorgegeven natuurlijke orde, een pa-radijs. Leven is stilering. Een levensstijl wordt door vakmatige stilering levenskunst. Een individueel leven is deel van een groter geheel. Een product verbindt naar alle kanten. Bij een product staat niet de expressie van individuele autonomie voorop, maar de harmonie van de groep.

Vinden we dit terug bij hedendaagse topdesigners? Tegen deze achtergrond krijgt het concept Super Normal. Sensat ions of the ordinary dat door Naoto Fukasawa en Jasper Morrison is geïntroduceerd, een diepere betekenis. Net als Sudjic zijn beide ontwerpers verontrust over de hoeveelheid rotzooi die wordt geproduceerd. Zij selecteerden 210 reeds bestaande designarchetypen en kwalificeerden die als Super Normal. Intuïtief voelen deze producten als ‘sensations of the Ordinary’ zeer natuur-lijk aan. Ze leggen de schoonheid in de normaliteit bloot. “Schoonheid kan naar vorm of verschijning verwijzen, maar in dit geval denken we in termen van schoonheid met betrekking tot de relaties tussen mensen, de omgeving en de omstandigheden”.

Relat iegeschenk: ambiguït eit van de gif t – Het Japanse vakmatige kwaliteitsbesef is de inspiratie voor spiritueel-esthetisch ontwerpen met een existen-tiële basis. In tegenstelling tot de Bourdieuiaanse distinctie bevestigen producten een fundamentele verbondenheid van alles wat hen omringt. Design is een relatiege-schenk en als gift kent het altijd een bijbehorende performance. Dat toont de in Japan nog springlevende traditie van het cadeaus inpakken en geven. Niet alleen je relatie, ook de ziel van het product – volgens het Shintoïsme – wordt virtuoos ingepakt. Maar de verpakking is niet the message. De boodschap der boodschappen is afstemming op de samenhang van het relationele veld, het netwerk, je milieu. Een cadeau vestigt of bevestigt een relatie. Japanners doen dit massaal in december en juli, respectie-velijk met oudejaar en Allerzielen, het Bon odori-feest. Maar zo’n gift blijft ambigu: het is een geschenk en vergif. Het moet namelijk de juiste proporties, de juiste maat hebben. Het gebaar, de geste moet geïnteresseerd zijn: afgestemd op de onderlinge verhouding. Is de gift buitenproportioneel dan wordt de ontvanger met een plicht opgezadeld om iets soortgelijks terug te geven. En daarmee breng je het geheel uit balans.

Relat ioneel design en poli t iek – Oké, Japan is inderdaad een heel andere samenleving. In een poging de afvalberg met verpakkingsmaterialen te verkleinen, voert de overheid al enkele jaren campagne om de traditionele draagdoek – ‘mot-tainai furoshiki’ – waarin alles kan worden ingepakt, te herintroduceren. Hele dorpen proberen zich ecologisch te heroriënteren. Toch is Japan ondertussen doordesemd van westerse waarden. Omgekeerd begint het Westen inmiddels lichtelijk allergisch te worden voor de waardenloosheid van het hyperindividualisme. Wat heet tegenwoordig bijvoorbeeld corporate responsbility? De recent ontdekte excessen in de bancaire en verzekeringswereld hebben niets met verantwoordelijkheid te maken. In het zelfver-zekerde leven draait alles om aansprakelijkheid. Ik wil niet zover gaan als de Republi-keinse senator Charles Grassley die topmanagers van de verzekeraar AIG, waar mil-joenen van de belastinggelden als bonussen aan deze falende CEO’s zijn uitgekeerd, aanraadt naar beproefd Japans gebruik óf heel diep te buigen óf harakiri te plegen. Maar aan een herwaardering aller waarden zijn we wel toe.3

78

- 3

79

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

Duurzaamheid: tussen onthecht ing en hecht ing – Daartoe dienen designers zich anders te verhouden tot het kernstuk van de moderniteit: vernieuwing. Hella Jongerius hekelt de vluchtigheid van hedendaags design: “De mensen hebben genoeg van vernieuwing en wachten op zinvolle objecten. Op dingen waaraan je ge-hecht raakt.” Op het snijpunt van onthechting en hechting dient duurzaamheid zich als emotionele waarde aan. Richard Hutten probeerde met zijn No Sign of Design-credo de functionele tussenruimte open te houden en maakt niet-ontwerpen tot ontwerphou-ding. De initiatiefnemers van Eternally Yours, waaronder Ed van Hinte, benadrukken het vermogen om te koesteren. Zij waarderen de veroudering van producten – zoals bepaalde typen camera’s of sieraden – en zetten dit in tegen verspilling en constante vervanging.

Sudjic zet ook vraagtekens bij louter vernieuwing. Super Normal introduceert een interessante vorm van recycling. Zelfs Philippe Starck, die het naar eigen zeggen helemaal heeft gehad met egodesign, roept op tot transgenerationele verantwoorde-lijkheid. Hij opteert voor dienstbaar en duurzaam design dat het cynisme van het grote geld en het narcisme van de individuele uniciteit achter zich laat. Maar hoe verhouden Jongerius’ intergenerationele hechtingswens, Starcks transgenerationele verant-woordelijkheid en Super Normals intragenerationele herinvestering zich tot relatio-neel design?

Wat bedoelt Sudjic met de eindconclusie van zijn boek: “We leven in een tijd waarin de relatie met onze bezittingen een radicale transformatie ondergaat”? Indirect suggereert hij de recycling van materialen zoals in het werk van Ron Arad. Kunst blijft Sudjics referentiekader. Het is echter de vraag of het bij relationeel design nog om objecten gaat. En inderdaad, het derde designparadigma verschuift de aandacht in toenemende mate naar processen. Designers stellen hun creativiteit in dienst van eindgebruikers door open te programmeren. Het accent verschuift van semantiek naar pragmatiek. Relat ionele esthet iek, relat ionele archit ectuur, relat ioneel design – Elders in de kunstwereld zien we in de jaren negentig soortgelijke ont-wikkelingen. Nicolas Bourriaud introduceert het concept ‘relationele esthetiek’ als basis voor het mede door hem geïnitieerde Palais de Tokyo in Parijs. Kunst wordt een interactieproces. Het is “een samenstel van artistieke praktijken waarvoor het theo-retisch en praktisch uitgangspunt het geheel van menselijke relaties en hun sociale context is en niet de onafhankelijke en private ruimte.” Aldus Bourriaud. Kunstwer-ken zijn knooppunten van intermenselijke relaties die ze representeren, produceren of suggereren. Vouwt Bourriaud de museale ruimte uit tot een relationeel interactief netwerk, de Canadees-Mexicaanse kunstenaar Rafael Lozano-Hemmer intervenieert in de openbare ruimte met zijn dynamische installaties en noemt zijn werk ‘relational architecture’.

Geeft design zich rekenschap van deze ‘relational turn’? In de architectuur en urban planning komt relational design steeds nadrukkelijker naar voren in de vorm van social design. Zelf ben ik betrokken bij de grootschalige renovatie van Rotterdam-Zuid met het integrale ontwikkelingsmodel ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’. Inmiddels is er in elke grote stad wel een interdisciplinair samengestelde groep studenten bezig zich interactief en bottom-up te oriënteren.Maar de term duikt al in 1969 op. Eerst puur programmatisch in Relational Database Design. Daarin kan met tools als de ‘impact graph’ gevisualiseerd worden hoe ele-

menten binnen een systeem veranderen wanneer je één parameter aanpast. ‘Relati-oneel’ slaat hier nog uitsluitend op een ‘tabel’ die een set van relaties herbergt. Van interactiviteit met de eindgebruiker is nog geen sprake. Dat begint pas bij open-sour-cedesign. Open-eind processen en generatieve systemen zoals Wikipedia, YouTube en Facebook hebben nog een webadres, maar een BitTorrent waarmee muziekbestanden worden uitgewisseld heeft geen webadres en geen eigenaar of beheerder van muziek-bestanden. Het is een knooppunt met een verwijsfunctie.

In het afgelopen decennium komen er steeds meer designdisciplines bij: metade-sign, experience design, inclusive design, conditional design en zelfs slow design. In wezen, dat wil zeggen: in zijn meest basale zijnswijze, ontologisch – of met Sloterdijk: relatietechnisch – stileren deze designvarianten interesse. Dasein als design wordt hier mediaal reflectief. De onkritische radicale middelmatigheid wordt naarbuiten ge-vouwen, ontplooid, ontwikkeld. Daardoor verplaatst creativiteit zich van het innerlijk van de designer naar het medium waar creatieve eindgebruikers op inhaken. Met deze basaal-democratische geste komt creativiteit niet langer in, maar tussen individuen te liggen. Do-it-yourself design gaat nog een stap verder door productdesign te hacken en te transformeren. Hacking Ikea en Repairing bij Platform 21 maakt de consument van wegwerper tot ontwerper. Als micropolitiek statement resoneert het in de geopolitieke geste van de bestuurders van Sao Paolo toen deze in 2008 besloten om alle reclame uit de openbare ruimte te bannen.

Ecopolit iek als geopolit iek: HEW – Zo wordt radicale middelmatigheid getransformeerd tot interesse. Het besef deel van een groter geheel te zijn is door de globalisering inmiddels exponentieel toegenomen, maar het viel mij in de jaren zestig toe na het lezen van Rachel Carsons Silent spring (1962). Ik besefte dat de pesticiden die verderop over de akkers werden gesproeid in de kabeljauw zaten die op mijn bord lag en dus over tien minuten in mij zouden zitten. De Club van Rome zette computers in om in 1972 de grenzen aan onze groei aan te geven en na de oliecrisis in 1973 werd dit ecopolitieke inzicht geopolitiek toen in één klap duidelijk werd hoe grondstoffen, productielijnen, transport en consumptie samenhingen. Energiebesparing en herge-bruik – consuminderen en recycling – is alleen zinvol als lineaire productielijnen naar cyclische productielijnen worden omgebogen. De onstuitbare groei van onze mobili-teit vraagt om een cyclische verstandshouding, ook in het design. Afval moet, zoals in de Cradle to Cradle-gedachte (C2C) van Braungart en McDonough, voedsel worden voor een nieuwe cyclus.

Productdesign heeft dus een ecopolitieke en geopolitieke reikwijdte. Niet alleen door de consumptie en het afval maar ook door de productie: het gebruik van materialen en arbeidskracht. Kleinschalige productie verkort kwetsbare aanvoerlijnen en stimuleert lokaal vakmanschap. Voor het produceren van unieke pronkvazen voor Koninklijke Tichelaar doet ook Jongerius een beroep op lokaal vakmanschap. Haar vazen voor Ikea worden echter elders op de wereld geproduceerd. Consumentendruk heeft Ikea ertoe aangezet schone en rechtvaardige productielijnen te garanderen. Dit zijn geopolitieke implicaties van design in een geglobaliseerde wereld. De verhouding lokaal-globaal is binnen het design aan een herdefiniëring toe. Alastair Fuad-Luke en Ezio Manzini wijzen op het belang van creatieve gemeenschappen en kosmopolitisch lokalisme. In hun pogingen “design te revitaliseren” propageren zij “een design met, voor en door de samenleving.” De netwerksamenleving is voor hen allereerst een multi-lokale samenleving waarin deze gemeenschappen knooppunten zijn.

38

0 -

38

1w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

Maar hoe verhoudt dit relationele design zich tot de schaarste? Hoe doet Sloter-dijks principe van de overvloed zich hier gelden? In het postfossiele tijdperk is er een overvloed aan informatie, energie en relaties. Zonnestralen en datastromen zijn bronnen van een alternatieve verspilling. De openheid die eigen is aan meervoudige relaties die als een netwerk creatieve energie naar ieder afzonderlijk lid doorsluist, ondergraaft de schaarste-ideologie. Met de overgang van schaarste naar overvloed wordt overleven samenleven. Onthechting en consuminderen is nobel, maar de meest adequate aanpak van onze milieuproblemen is het circulair in omloop brengen van ongebruikte energieën. Web 2.0 toont wat dit betekent. Kevin Kelly, een van de goe-roes van de virtuele Newconomy, dacht nog in termen van Web 1.0 toen hij schaarste verwoordde als een gebrek aan aandacht: “De enige factor die schaars wordt in een wereld van overvloed is de menselijke aandacht.” De wederzijdse aandacht die Web 2.0 faciliteert, levert de digitale basis voor interesse.

Aandacht en interesse worden pas ecopolitiek als ze over hun eigen bestaansgrond nadenken: wat maakt mijn frictieloze, radicale middelmatigheid mogelijk? Dasein wordt pas geopolitiek als gemonopoliseerde machtsverhoudingen geëxpliciteerd worden. Op de concrete uitwerking in een postfossiele tijd gaat Sloterdijk niet in. Maar met Manzini, Cradle to Cradle en Jeremy Rifkin komen we een stap verder. Rifkins visie, uiteengezet in zijn in 2003 gepubliceerde boek De waterst ofec ono mie lijkt eco- en geopolitiekproof. Waterstof is geen energiebron maar een opslagbuffer die ontstaat door het splitsen van het water- (H) en de zuurstofmolecuul (O2) door elektrolyse. Bij de fusie van beide bestanddelen komt energie en schoon water vrij. De voor elektrolyse benodigde elektriciteit wordt niet conventioneel opgewekt – fossiel of uranium – maar duurzaam: zon, wind, water.

Deze ecopolitieke inzet krijgt een geopolitieke kwaliteit door het streven naar gede-centraliseerde opwekking van Manzini’s creatieve gemeenschappen als “een uitgeba-lanceerde interactie tussen de lokale en globale dimensies enerzijds en een duurzame versterking van lokale (fysieke en socio-culturele) hulpbronnen anderzijds.” Cradle to Cradle biedt weliswaar een alternatief voor het grondstoffendilemma door herbruik-bare polymeren te ontwerpen, maar ondanks de omslag van schaarste eco-efficiëntie – meer met minder – naar overvloedige eco-effectiviteit, blijft C2C ‘corporate’: zij laten de grootschalige machtsmonopolies waar Rifkin een breekijzer in wil zetten, ongemoeid. Rifkin opteert voor aan elkaar gekoppelde netwerken à la Web 2.0 en pleit voor kleinschalige opwekking dicht bij de gebruikers: in wijken en bedrijven of andere units die hun eigen energie opwekken met een kleine ‘centrale’ ter grootte van een kratje bier. Ongebruikte energie wordt net als muziekbestanden via het Hydrogen Energy Web teruggeleverd. Volgens Rifkin kan zo’n net de energiebehoefte van de hele wereld bestrijken. De interesse voor zijn inzichten van de zijde van de leiders van Europese landen is veelbelovend.

Het gaat dus om meer dan alleen cyclische productielijnen en duurzame energiedis-tributie. Rifkins geopolitieke insteek beoogt kleinschaligheid, korte, minder kwetsbare toevoerslijnen om naast creativiteit ook macht te delen. Dat de grote energiebedrijven niet staan te springen om te decentraliseren laat zich raden, tenminste zolang ze de distributie niet in eigen hand kunnen houden. Dat Shell al lang geleden in IJsland de productie van waterstof voortvarend ter hand heeft genomen, zal ook niemand verbazen.

Relat ioneel ontwerpen: van een wegwerp- naar een ontwerp-cultuur – Ik kom tot een afronding. Global warming en extreem hyperconsumen-tisme zijn even hecht met elkaar verbonden als de meltdown van de WTC-torens op 9/11 en extremistisch fundamentalisme. Ecosfeer en technosfeer zijn niet meer van elkaar te onderscheiden. De lineaire lijn van de technologie – steeds sneller op weg naar een betere toekomst – moet teruggebogen worden in de cyclische processen van de ecosfeer. De toekomst – Morrison en Fukasawa gaven het al aan – buigt zich via het heden terug naar het verleden. C2C meent dat intergenerationele terreur omgezet moet worden in intergenerationele verantwoordelijkheid. Omdat de cirkel rond is, is er geen buiten. Alle wegen leiden uiteindelijk naar zichzelf. Victor Papanek, een van de pioniers van het geëngageerde ecodesign, typeerde het oprukkende consumentisme in het in 1972 gepubliceerde Design f or the rea l world als ‘onze Kleenex cultuur’. De wegwerpcultuur heeft inmiddels astrale proporties aangenomen: rond de aarde scheert zoveel ‘nasaal’ zwerfafval dat er opruimacties nodig zijn om de toekomstige ruimtevaartprogramma’s zeker te stellen.

Maar moet design de wereld redden? Het mag duidelijk zijn dat alleen al deze gedach-te van een hoogmoed getuigt die slechts door de bancaire wereld kan worden geëve-naard. Eén discipline kan de wereld niet redden. Eén mens kan wel de kettingreactie veroorzaken waardoor de wereld in een finale geste wordt vernietigd. Op dat existen-tiële niveau is iedereen een designer, ook al blijft het gesamtkunstwerk onaf. Ieders leven is geworpen-ontwerp, hoe weinig intelligent ook.

Relationeel ontwerpen is meer een oproep dan een beschrijving. Het schrijft niets voor, maar appelleert aan een bewustzijn dat zijn samenhang ontleent aan een ander bewustzijn: esthetisch, ethisch en politiek. De politisering van het design – ecopo-litieke en geopolitieke keuzes – komen voort uit een andere verstandhouding tot de ambiguïteit van onze technosfeer. Design is immers even tweeslachtig als de Japanse gift. Een product kan relaties stichten, maar kan je ook van de groep afsnijden. Teveel Hyves-vrienden kan ook een teken van digitale eenzaamheid zijn. Design verfraait je omgeving, maar vergroot ook de afvalberg. Games zijn relationeel een geschenk, maar als digitale dope puur vergif. Wanneer design ons denken en doen, onze creativiteit en keuzevrijheid van binnenuit oriënteert, wordt het een vorm van relationeel ontwer-pen. Dan wordt Dasein als design reflectief en wordt onze radicale middelmatigheid interesse.

Wat wordt design in de 21ste eeuw? Vanwege zijn doorslaande succes evenals de kunst aan het eind van zijn Latijn gekomen, staat design in de 21ste eeuw voor de op-dracht zich als levend discours te ontvouwen. Relationeel design blijkt de opmaat naar een creatieve leefstijl met als hoekstenen ecopolitieke duurzaamheid en geopolitieke verantwoordelijkheid. Vakmanschap en het gevoel van proportionaliteit is daarbinnen cruciaal. Dat is echter geen oproep om terug te keren naar de 19de-eeuwse ambachte-lijkheid, maar een herwaardering van erin besloten waarden als verantwoordelijkheid, eer en respect om de excessen van het hyperindividualisme en hyperconsumentisme te begrenzen. De kern van de Grote Afvalrace die overleven heet, is een geopolitieke wegwerpcultuur. De transformatie van deze wegwerpcultuur in een ecopolitieke ont-werpcultuur lijkt mij een voorwaarde voor wat dan met recht ‘samenleven’ genoemd kan worden.

38

2 -

38

3w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

(Lezing uitgesproken op de Kick off-bijeenkomst Week van het Ambacht 2009, 17 april 2009, Hoofdbedrijfschap Ambachten, Cruise Terminal Rot-terdam)

Staat u mij toe met een kleine anecdote te beginnen. Mijn eerste ontmoeting met ambachtelijkheid had ik op 6 jarige leeftijd. Elk jaar kwam op mijn lagere school op het Noordereiland, hier aan de overkant van het water, een glasblazer langs. Hij blies uit het niets de meest fabelachtige figuren, sommige zelf in kleur. Die konden daarna worden gekocht. Handwerk en broodwinning waren onlosmakelijk met elkaar verbon-den. Die onbekende glasblazer heeft de verhouding tot het glas in mijn verdere leven doorslaggevend bepaald, ook al verschilt de invulling van deze precaire verhouding per levensfase. Misschien kan mijn keuze om mijn leven aan reflectie te wijden ook niet geheel los gezien worden van deze wonderlijke, vakkundige productie van hete lucht en gestolde transparantie.

Micropolit ieke bet ekenis van een ambacht economie – Waarom die plotse aandacht voor het ambacht, voor vakmanschap, in 2009? Vorig jaar viel er nog wat te herdenken. Toen was het nog precies 210 jaar geleden dat de gilden, als verenigingsvorm van ambachtslieden, van meesters en gezellen, werden afgeschaft. 1798. Het jaar waarin een oude wereld stierf en een nieuwe zich aandiende: Casanova blies zijn laatste levensadem uit en hier te lande legde met de Oranjegezinde Kaat Mossel de V.O.C. het loodje. Het was tevens het geboortejaar van Thorbecke, een van de grondleggers van de parlementaire democratie. Uit Londen wist een Gentenaar dat jaar de onderdelen van de Mule Jenny, de enkele decennia eerder uitgevonden spin-machine, te smokkelen met het personeel die deze nieuwe uitvinding wist te bedienen. Het afscheid van de gilden luidde de Industriële Revolutie in. Het ging daarbij overi-gens meer om de bestuurlijke invloed die die broederschappen uitoefenden dan om de ambachtelijke productie van gebruiksartikelen. Ambachtelijkheid en politiek. Niets lijkt sindsdien verder uit elkaar te liggen. Maar het heeft er veel van weg dat er op dit moment, via een enorme omweg van twee eeuwen, sprake is van een nieuwe politiek van de ambachtelijkheid, van een micropolitiek van het vakmanschap. Wat is dat: een Ambacht? De meest basale definitie in de Van Dale focust op hand-werk en broodwinning. Het gaat om greep en geld, om vakmanschap en ondernemer-schap. Mijn eerste associatie bij de combinatie van handwerk en broodwinning was: bakker. Maar het eerste beroep dat in het zojuist uitgekomen To taa loverzicht Vak-t o ppers 2009 wordt vermeld, is niet bakker, maar banketbakker. We eten allang geen genadebrood meer, maar 1000 granenbrood. Iedere bakker is tegenwoordig eigenlijk al een banketbakker. Ambacht overstijgt louter behoeftebevrediging. Ambachtelijkheid is per definitie een cultureel verschijnsel.

Levenshouding als cultureel kapit aal – Dat lijkt mij een eerste micro-politiek, toegevoegde waarde van het ambacht in het huidige tijdsgewricht. We hebben het dan niet over de pittoreske ambachtelijkheid die we op braderieën tegenkomen. We spreken over een gecultiveerde mentaliteit. Aan het in de ambachtelijkheid verzonken vakmanschap ligt een levenshouding ten grondslag die verder gaat dan professiona-liteit. Dit mentale weefsel is zorgvuldig gesponnen en bestaat uit ragfijne draden van concentratie, aandacht, voeling en visie. Concentratie op de materie, aandacht voor de relaties, voeling met kwaliteit en visie op de sociaal-culturele inbedding van het

ambacht in de samenleving. Vakmanschap staat voor interesse en focus. Wat ooit een ‘life time job’ was, is inmiddels een ‘state of being’, een levenshouding waarin met de vluchtige hectiek van alledag wordt gebroken. Want we leven – zoals u allen aan den lijve ondervindt – in post-zombiëske tijden: we overschrijden deadline na deadline en als we soms de tijd vinden om om ons heen te kijken vinden onszelf verdwaasd terug in het limbo dat zich tussen twee deadlines uitstrekt.

Het product als relat ioneel knooppunt – Vakmanschap pareert de moordende hectiek met aandacht en interesse. Vakmanschap biedt een focus en in het centrum van die focus duikt een uiterst precaire fenomeen op: kwaliteit. De aandacht daarvoor ‘goes with the trade’. Het mag duidelijk zijn, dat het niet in eerste instantie om het Grote Geld gaat. Broodwinning en ondernemerschap verdragen elkaar ook op andere manieren dan als louter speculatie. Het kwalitatieve hoogwaardige product staat centraal. Dat kan een ding of een dienst zijn, een schoen of een service. Maar wat het product ook mag zijn, het is altijd meer dan een fraai hebbedingetje. Door zijn kwalitatieve uitstraling raakt het mensen. Het beroert ze. Zo knoopt een product men-sen aan elkaar. Als knooppunt van relaties smeedt het duurzame netwerken. Cultureel kapitaal versterkt zich als sociaal kapitaal. Erfstukken, sieraden, kunstwerken, daar-aan is dit sociale en culturele kapitaal makkelijk af te lezen. Voor de ondernemende vakman of vakvrouw – met personeel of als zzp’er – bestaat dat relationele veld naast een vaktraditie ook uit leveranciers, de Bank, partners, klanten en hun gezin. Vakmen-sen investeren deze relaties in hun product en versterken met dit product tevens de netwerken van hun klanten.

Ieder product is een relat iegeschenk – Hoe is zo’n netwerk in het pro-duct verdisconteerd? In Japan is dat nog af te lezen aan de wijdverbreide traditie van kadootjes geven – oudejaar en hoogzomer tijdens festivals – maar ook van kadootjes inpakken. Ze vouwen wat af in Japan. Je pakt met een leuk kado echter niet alleen je baas, je partner of je klant in, je verpakt ook vakkundig de ziel van het product, zoals de traditionele Japanse Shinto-geloof aangeeft. Japanners hebben iets met vakman-schap. Ze staan dicht bij de ambachtelijke traditie, die even naadloos aansluit bij hun befaamde, hoogwaardige designcultuur als bij de werkvloerstrategieën van de Toyotafabrieken. De levenslange perfectionering van skills vanuit een leeftijdsloze nieuwsgierigheid fundeert de Japanse economie, de tweede van de wereld qua ar-beidsproductiveit. De huidige langdurige crisis doet daar weinig aan af. Vakmanschap zit Japanners in het bloed. Voor velen is het een levenshouding, voor sommigen zelfs een levenskunst. Je zou met Marshal McLuhan kunnen stellen dat voor Japanners “the medium the message” is.

Sociaal kapit aal rendeert in sociale waarden – Dit lijkt mij dan ook de tweede micropolitieke betekenis van de huidige herwaardering van het vakman-schap. Het borgt naast de culturele kwaliteit van het ambacht ook een scala van sociale waarden. Het normen-en-waarden debat is volgens mij dan ook meer gebaat bij het optuigen van goede vakopleidingen dan bij het monitoren van hangjonge-ren. Helaas levert de ambachtelijke traditie voor jongeren nog imagoproblemen op. Ambachtelijkheid en vakmanschap worden vaak ten onrechte geassocieerd met hard werk, vuile handen en een karige beloning. Dit beeld begint echter te kantelen. De sociale component – werken vanuit een handwerktraditie binnen een meester-gezel structuur – triggert allerlei waarden. Een ondernemingsgezinde vakman of vakvrouw weet op een creatieve manier tact, contact en contract met elkaar te verbinden.De meest voor de hand liggende grondwaarden van zo’n verstandhouding zijn leergierig-3

84

- 3

85

wo

ord

en a

ls d

aden

me

dit

ati

e

heid, gevoel voor proporties, respect voor je product, interesse in je netwerk en last but not least: geschaalde verantwoordelijkheid. Vakmensen leren in de bewerking van hun product namelijk hun grenzen kennen. Op die specifieke schaal kunnen ze worden aangesproken op hun bekwaamheden en zijn ze bereid verantwoording af te leggen van de kwaliteit die ze leveren.

Creat iv i t eit van onderop – De kunstnijvere marges van vakmanschap maakt tegenwoordig een doorloop naar de designcultuur mogelijk. Het containerbegrip ‘cre-ative industries’ is daarom ook van toepassing op ‘the trade’. Beleidsmakers zwaaien onmiddellijk met het boek van Richard Florida – The Rise of the Creat ive Class uit 2002 – als de ‘creative class’ ter sprake komt. Voor hun geestesoog verschijnt een netwerk van design- en architectenbureautjes in ruim, gegentrifyd cultureel erfgoed. Maar Florida zelf had naast deze snelle bovenlaag van creativelingen ook andere groe-pen op het oog. Op blz. 10 van zijn inleiding merkt hij op: “Creativiteit in de wereld beperkt zich niet tot de Creatieve Klasse (…) Ik ben er heilig van overtuigd dat de sleutel tot het verbeteren van het lot van overgrote deel van on-derbetaalde, deels werkloze en misdeelde mensen niet in sociale dienst programma’s of part time baantjes zit (…) maar in het aftappen van de creativiteit van deze mensen”.

Hernieuwde belangst el l ing voor vakmanschap – Vakmanschap kan zich het afgelopen decennium verheugen in toenemende belangstelling. Niet alleen van beleidsmakers, maar zeker ook van wetenschappers. Vorig jaar verscheen van de hand van de grand old man van de Amerikaanse sociologie – Richard Sennett – een boek met de titel The Craf tsman . De nagenoeg gelijktijdige verschijning van de Nederlandse vertaling De Ambachtsman – het had ook De vakman kunnen heten – duidt erop dat er iets broeit. In zijn diepgaande en zeer lezenswaardige analyse schets Sennett onder andere een subtiele parallellie tussen de ontwikkeling van onze vin-gers, duim en hand enerzijds en onze mentale vaardigheden anderzijds: greep en tast, iets aanpakken, nauwkeurigheid, coördinatie en coöperatie, het is allemaal eerst let-terlijk handwerk en dan pas een professionele verstandhouding. De laatste paragraaf gaat over ethiek, over ‘trots op je werk’.U zult het inmiddels begrepen hebben: wat mij in het vakmanschap fascineert, is een nieuwe verstandhouding tot de wereld, tot de materie, tot onze media – hulpmiddelen – tot al datgeen wat in onze digitale, weerstandsloze, speculatieve wereld misplaatst geassocieerd wordt met vuile, zware, slecht betaalde arbeid.

Vakmanst ad: onderwijs en leer traject en – Maar wie gaat dit nieuwe vakmensschap op zich nemen? Het zal iedereen duidelijk zijn dat de recente herwaar-dering van vakmanschap niet zonder onderwijstrajecten zal beklijven. Maatschappe-lijke stages, vakstages, clinics, om het imagoprobleem te tackelen zijn vele tactieken denkbaar. Maar daar moeten we niet mee wachten totdat leerlingen 15 jaar zijn. Reeds in een vroeg stadium van hun ontwikkeling zullen leerlingen verleid moeten worden tot het ontwikkelen van allerlei skills. Hun leerhouding moet interesse niet afleren maar stimuleren. Ze moeten kunnen experimenteren met skills van allerlei aard – beroeps-matig, maar ook sociaal, cultureel, sportief en intellectueel. Ik ben als strategisch adviseur integraliteit bij de renovatieprojecten van het Pact op Zuid betrokken omdat ik als aanvulling op de ‘stenen’stadsvisie een sociaal-culturele en sociaal-economi-sche visie op de stad heb geschreven: Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. Naast het adviseren bij grootschalige projecten run ik zelf met een team een van die projecten op vier basisscholen: Fysieke Integriteit. Leerlingen krijgen in de extra 6 uur op de Brede Scholen allemal judo, koken, ecotuinieren en filosofie. Zo blijken leerlingen die

normaal nauwelijks opvallen door de ontwikkeling van andere skills plotseling met veel meer respect behandeld te worden. Skills ontwikkelen, fysiek bezig zijn, materie leren ‘begrijpen’ om er achter te komen hoe je in je vel zit en hoe je in de wereld staat, dat zijn ingrediënten die het huidige vakmanschap zijn breedte en diepte geven.

Een nieuwe meest er-gezel verhouding – Laat ik met een kleine zelfre-flectie afronden. Vinden we het vakmensschap alleen terug in het beroepsonderwijs? In het totaaloverzicht van vaktoppers 2009 vinden we 60 beroepsprofielen van ban-ketbakker tot zonweringmonteur. Filosofen staan er niet bij. Toch zijn de criteria voor ambachtelijkheid bij filosofen voorhanden. Net als de banketbakker en zonweringmon-teur moeten filosofen beroepspecifieke skills ontwikkelen: analytisch lezen, systema-tisch denken, retorisch verwoorden, argumentatief betogen, teksten componeren en vooral samenwerken. Maar wat velen uit het oog hebben verloren is dat universitaire opleidingen – en dan met name de opleiding tot filosoof – nog gestoeld zijn op een nagenoeg middeleeuws model. De gilden zijn op de universiteiten nog lang niet afgeschaft. Niet omdat je de teksten van Plato en andere historische kopstukken in je hoofd moet stampen, maar omdat de aspirant-filosoof binnen een meester-gezel structuur functioneert. Niet voor niets noemen we beginnende studenten bachelor: een gezel, vrij-gezel. Daarna moeten ze een meesterproef afleggen. Als ‘master’ kunnen ze zich vervolgens verder bekwamen zodat ze, na een ultieme meesterproef – de dissertatie – zelfstandig gaan werken. Bij filosofen heet dat werken denken maar dat heeft heel wat handen en voeten in de aarde.

Gezell ig, he? – Zo’n meester-gezeltraject is uniek voor universiteiten, maar we vinden het ook terug in de opleiding voor politierechercheurs – Derek, Baantjer, Grijpstra en de Gier – en natuurlijk in de sport, met name de Japanse krijgskunsten waar mijn roots liggen. Minder spectaculair vinden we de sporen van die meester-gezel structuur terug in onze taal. Zelfs zo dat het oer-Hollandse karakter van het vakmensschap als levensgenot plots als kernstuk van ons sociale gevoel verschijnt. Wat de doorsnee Nederlander vooral waardeert is gezelligheid. Er bestaat geen enkel equivalent met dezelfde associaties in de ons omringende taalgebieden. De Van Dale omschrijft het als ‘gemeenzaam omgaand me’ en ‘vertrouwd’. De betekenis is heel ruim en kan te pas en te onpas ingezet worden. Maar het komt altijd op een ding neer: er is sprake van een onmiskenbaar groepsgevoel. Je kunt het nooit in je eentje gezellig hebben. Het mag dan knus zijn, gezellig wordt het nooit. Het grondwoord ‘gezel’ duidt ook op dit simpele feit: zaal. Kijkt u maar om, u heen: we zitten allemaal in dezelfde ruimte, misschien wel in hetzelfde schuitje. In dit simpele ‘samen zijn’ – mijn betoog krijgt nu een haast evangelische tonaliteit – ligt wellicht de laatste en diepste micro-politieke betekenis van het nieuwe vakmensschap: een andere manier van samen zijn, van kwalitatief samenleven in plaats van speculatief overleven.

Kijkt u rustig om u heen. U bent met vakgenoten onder elkaar. Vanaf nu kunt u, met een blik van verstandhouding, zonder gêne een van de meest lullige Nederlandse uitdruk-kingen tot slogan van uw offensief maken. U kunt uw beroepstrots en professionele eer bundelen in een genotvolle verzuchting: “Gezellig, hè?”

38

6 -

38

7w

oo

rden

als

dad

enm

ed

ita

tie

38

8 -

38

9w

oo

rden

als

dad

en

39

0 -

39

1w

oo

rden

als

dad

enn

ote

n

0 WAT ER AAN VOORAF GING 1 – Zie: Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam 20072 – Zie: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus voor Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 20033 – Henk Oosterling, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. AIR, Rotterdam 2008

1 STRATEGISCH VLAK1 – Zie: Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam 20072 – Zie: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus voor Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 20033 – Zie voor de lijst met presentaties van RVS 2004-2009: www.henkoosterling.nl/vakmanstad.html4 – Hier is een parallel te trekken met het transitiedenken en –management zoals dit door het eveneens aan het Erasmus Universiteit gevestigde Dutch Research Institute for Transition (DRIFT) is ontwikkeld. Spreekt DRIFT over ‘regiemwijzigingen’ om maatschappelijke druk op te bouwen en aantrekkelijke alternatieven te ontwikkelen, RVS hanteert, gegeven de politiek-filosofische basis van haar analyse, begrippen als ‘discoursomslag’. Met name in de nadruk op duurzaamheid vertonen beide analy-sekaders structurele overeenkomsten. Zie: J. Rotmans, R. Kemp, e.a., Transities & transitiemanagement: De Casus van een emissiearme energievoorziening. Maastricht, ISIS/MERIT 2000. DRIFT verzorgde ook de evaluatie van Pact op Zuid die op de Focus conferentie in 2009 werd gepresenteerd. Zie voor het rapport: http://www.pactopzuid.info/download.php?itemID=10318&field=document 5 – Deze vierslag staat voor het duurzaamheidaspect van het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Tijdens de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in 2002 werd de P van Profit veranderd in ‘Prosperity’: welvaart geeft naast economische winst ook de maatschappelijke winst aan.6 – Zie: Harry Geerlings/Wim Hafkamp/Gerard Peters (red.), Mobiliteit als uitdaging. Een integrale benadering. Uitgeverij 010, Rotterdam 2002; Paul Meurs en Marc Verheijen (red.), In transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling. NAi Uitgevers, Rotterdam 2003 7 – Zie: dS+V, Arnold Reijndorp & Next Architects, Sense of place. Atlas van de culturele ecologie van Rotterdam, dienst dS+V, 2004; http://www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1901&item_type=documentatie&item_id=8698 – Zie de zojuist aan de EUR verschenen dissertatie van Ronald Wall. Netscape. Cities and Global Corporate Networks. Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam 20099 – Zie: Paul van der Laar, Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam in de negen-tiende en twintigste eeuw. Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle 2000, p. 1010 – Op dit moment zijn via de schoolsportverenigingen op Zuid die de afgelopen twee jaar zijn opgericht ruim 1000 kinderen lid geworden van een sportvereniging.De eerste kampioenen in de vechtsporten hebben zich al gemeld en een van de scholen, de Catamaran, is uitgeroepen tot de beste ‘sportschool’ van Nederland. Zie: http://www.schoolsportvereniging.nl

11 – RVS bereidt het participatietraject UniCity voor: het in elkaar schuiven van universiteit (uni) en de stad (city) door stagetrajecten en studentenhuisvesting pro-ductief te verbinden. Er lopen al soortgelijke initiatieven vanuit de studentengremia. Studentenkwartier Dordtselaan is een eerste initiatief om op de Dordtselaan een studentenkwartier te ontwikkelen waar studenten hun studie inzetten voor de bewo-ners en ondernemers op Zuid en daardoor voordelig kunnen wonen op de Dordtselaan. Het perspectief van het Studentenkwartier Dordtselaan is 0 tot 4 jaar ontwikkeling met mogelijkheid tot 250 panden en 750 studenten die hun studie inzetten voor Zuid, studiepunten verdienen via stages en huurkorting verkrijgen op het wonen.12 – Zie: Sociaal en Cultureel Planbureau, Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland. Lotte Vermeij, Gerald Mollenhorst (red.), SCP, Den Haag 2008, p. 17 13 – Weggeman spreekt over een inverse meester-gezel relatie. Hij kritiseert het levensfase bewust personeelsmanagement. De cyclus trainee-ster-productietijger-verteller suggereert weliswaar een natuurlijk verloop, maar in de medische weten-schap is een jonge chirurg vaak beter op de hoogte van de nieuwste technologie dan een oudere. Dat de laatste in de leer zou gaan bij de eerste is volstrekt ondenkbaar, vooral omdat het de machtverhoudingen doorbreekt. Zie: Matthieu Weggeman, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007, p. 12514 – Zie: de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Interculturele filosofie, gevestigd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam; www.geocities.com/nvvif15 – Zie: http://www.edbr.nl/Content/www.edbr.nl/Documenten/Report%20IAB%20Conference%202007.pdf 16 – In de context van het Pact op Zuid wreekt zich het diepgeworteld vooroordeel over de ‘Boerenzijde’ dat haast per definitie een gebrek aan cultuur impliceert, on-danks het feit dat we inmiddels allemaal glokaal en rurbaan zijn. Iedereen kijkt naar dezelfde tv programma’s en wil dezelfde auto aanschaffen. Alleen de bestedingsmo-gelijkheden verschillen. Beleidsmakers van de culturele pijler van het Pact beseften al snel dat je echt letterlijk op Zuid moet gaan zitten om zicht op de vertaalslag te krijgen. Gezien het belang van de openbare ruimte – naast het erfgoed en de kunste-naarsruimten – is de netwerkvisie een adequaat instrument om over cultuur op Zuid na te denken. Ook in het programma van Kijk op Zuid keert dit accent terug. (zie 3.2.4) Zie voor de aanpak van kunst en cultuur op Zuid de beleidsvisie: Verbinden, betrekken, beleven – Pact op Zuid, 200717 – Zie: Richard Florida, The Rise of the Creative Class. Basic Books, New York 200218 – Zie: Richard Florida, The Flight of the Creative Class. Harper/Collins 2007, pp. 68-7419 – Het boek Rotterdam -De Zuiderlingen. 155 groepsportretten (Uitgave Pact op Zuid, Rotterdam 2008) toont overigens aan hoeveel sociaal en cultureel kapitaal er al op Rotterdam Zuid aanwezig is. Het opschalen en verbinden van dit soort netwerken lijkt mij een van de grote uitdagingen om de cultuur op Zuid te verbreden. 20 – Zie: http://your09.nl/home21 – Zie: Theo Magito, “De brede school: van containerbegrip naar centrale wijkvoor-ziening?” in: De lerende stad. Het laboratorium Rotterdam. Ton Notten (red.), pp. 135-15022 – Zie voor deze transformatie in de laatste tien jaar het internationale onderzoek ‘Intermedialiteit. Over de grenzen tussen filosofie, kunst en politiek’ van het aan de Erasmus Universiteit gevestigde Centrum voor Filosofie & Kunst, met name de publi-catiereeks InterAkta: http://www2.eur.nl/fw/cfk 23 – Zie: http://www.skvr.nl/weblogdirk/2008/05/ieder-kind-een-instrument.html3

92

- 3

93

wo

ord

en a

ls d

aden

no

ten

24 – Zie: www.wandschappen.nl25 – Gerard Marlet, Joost Poort, Clemens van Woerkum, De baat op straat. Atlas voor gemeenten, Utrecht 2008, p. 4426 – Zie bijv. Rotterdam waterstad 2035, Pieter De Greef (red.), Gemeente Roterdam, Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpener-waard ; zie ook http://www.gw.rotterdam.nl/smartsite1144.dws?MainMenu=700021&goto=2101170&channel=1950027 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Craddle to Craddle. Afval = voedsel. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007. Braungart wordt in het studiejaar 2009-2010 als bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam aangesteld.28 – Zie: http://worldinbalance.net/agreements/1987-brundtland.php 29 – Dit gaf Jan Rotmans in om van een ‘urgenda’ te spreken. Zie: http://www.ur-genda.nl30 – Lawton, M.P. & L. Nahemov, ”Ecology and the aging process”, in C. Eisdorfer & M.P. Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging. American Psychological Association Washington DC 1973, pp. 619-67431 – In 1983 ontwikkelde ik een lagere schoolmethode over fossiele en alternatieve energie die tot 2002 op kinderboerderijen is gebruikt. Zie: Henk Oosterling & Cok Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Gemeente Rotterdam, Dienst Sport en Recreatie, Rotterdam 198332 – In de fysieke sector wordt overigens met het oog op gebiedsontwikkeling over het ‘helen’ van buurten gesproken als er ruïneuze blokken vervangen worden door nieuwe.33 – Zie: Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007, p. 130 e.v. 34 – Lonely Planet, The Netherlands, p. 21335 – Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 12036 – Zie voor een overzicht: http://www.motorschipnoordereiland.org

2 TACTISCHE INTERACTIEVELDEN1 – Toch ligt in de taalonderwijs de sociale en politieke dimensie al besloten. Geïnspi-reerd door het gedachtegoed van Paolo Freire, Ivan Illich en Ludwig Wittgenstein ontwikkelde ik tussen 1975 en 1980 aparte taalmethodieken voor ‘gastarbeiders’ en voor hun kinderen die toentertijd als werkende jongeren deeltijdonderwijs volgden. Hun dagelijkse leven met de voor de hand liggende woon-, werk- en jeugdproblema-tiek staat in deze methodes centraal. Deze methodes zijn een kleine tien jaar in heel Nederland gebruikt. Zie: (samen met Frank Nijhuis) Nederlands voor gastarbeiders 1. Lesboek/Instructieboek., SHBW, Rotterdam 1976-1980. (samen met Rob Lenoir) Nederlands voor gastarbeiders 2. Lesboek/Instructieboek., SHBW, Rotterdam 1977-1980. (samen met anderen) En nou in het Nederlands…! Taalmethode voor werkende jonge-ren, LOVWJ, Leiden 1978. Illustraties: Rik Meinema. In 1980 publiceerde ik samen met Wim Coumou en Paula Jansen Lesgeven. (Nederlands Centrum Buitenlanders, Utrecht 1980), een boek voor vrijwilligersgroepen die op buurthuizen met dit soort methodes werkten. 2 – Dat wordt benadrukt in het evaluatierapport 2009 van de projecten van Pact op Zuid, uitgevoerd door het onderzoeksinstituut Dutch Research Institute For Transitions (DRIFT) Zie: D. Loorbach, W, van Aubel, J, Rotmans, Ontwikkelen op Zuid. Evaluatie van Pact op Zuid. DRIFT, Erasmus Universiteit, Rotterdam 20093 – Deze gedachte is in het werk van de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) even minutieus als kritisch uitgewerkt. In hoofdstuk 4 wordt daar uitgebreid op terug-

gekomen.4 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2003; Schuim. Boom, Amsterdam 20095 – Pact op Zuid. Jaarbericht & Programmering 2008, p. 57; Zie voor de kwantitatieve indicering van deze buurtkracht op inkomen, veiligheid, woningwaarde en buurttevre-denheid: Frans Spierings & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Reisgids 2008. Uitg. IJzer, Rotterdam, 20086 – Voor De Norm Jeugd op Zuid is op 7 oktober 2007 een convenant ondertekend door de deelgemeenten, diensten, woningcorporaties en ROC’s. Ook RVS was een van de ondertekenaars. Zie voor de ijkpunten van deze Norm het sociale programma op de Kaart 2009 bij Coalities en coproducties pp. 208-2097 – Zie: http://www.rotterdamlekkerfit.nl/index.php8 – Zie: http://www.ggd.rotterdam.nl/smartsite2213990.dws9 – In 2008 is op Zuid de MFA Wereld op Zuid opgeleverd. Zie: http://www.dewereld opzuid.nl10 – In oktober 2008 wordt er in de Rotterdamse gemeenteraad ter stimulering van het filosofie onderwijs een initiatiefvoorstel door gemeenteraadslid Van der Hilst inge-diend onder de titel: Denken Voelen en Doen. Zie: Raadsvergadering van 13 november 2008, raadsstuk 2008-3443. Zie verder: http://www.josopschool.nl/index.php?pageID=1329&newsID=84&messageID=10486&n=17811 – Voortijdig schoolverlaters (VSV) zijn jongeren die nog geen startkwalificatie (diploma havo, vwo of niveau 2 en hoger van het MBO) hebben behaald en geen onder-wijs meer volgen. Zie: http://www.cos.rotterdam.nl/Rotterdam/Openbaar/Diensten/COS/MOR/PDF/monitor%20VSV%206de%20meting.pdf12 – Zie: http://www.jongerenbuurtbemiddeling.nl13 – Zie: http://www.kijkopzuid.nl/Kijk_op_Zuid_Krant.pdf14 – Zie: Strategiedocument Thuis in de wereld. Erasmus 2013; http://www.eur.nl/fileadmin/ASSETS/ieb/erasmus2013strategiedocument.pdf15 – Zie de eerste publicatie over Vakmanstad: Henk Oosterling, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. ‘Expertmeeting 2 – Cultureel ondernemerschap: meer dan allochtoon of etnisch ondernemen’ met Carol Hol, John Anthonissen, Soeniel Sewnarain, Andries Geerse en Benji de Levie, pp. 70-81

3 OPERATIONELE ONTWIKKELINGSTRAJECTEN1 – Zie: Louis Vitalis en Henk Oosterling, Kendo. Techniek, tactiek en didactiek. NKR, Rotterdam 1985/20072 – Dat een integrale probleemanalyse nog niet consequent wordt toegepast, blijkt wel uit de voetnoot over ‘kapsalon’ in de Pact op Zuid Reisgids 2008. Daar wordt het als een specifiek lekkernij op Zuid gepresenteerd: “Alleen verkrijgbaar in Rotterdam: ‘Kapsalon’!” Mensen komen er voor uit Maastricht, meldt de Gids. We zien een foto van een ondernemer “die het er al aan het eind van de ochtend druk mee heeft”(35). Icoongericht economisch denken vertoont soms blinde vlekken.3 – Zie voor proefjes en het maken van dit soort collectoren: Henk Oosterling, Cok Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Illustraties: Rik Meinema, Gemeente Rotterdam, Rot-terdam 1983 4 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel, 20075 – Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen, Dijsselbloem-rapport. Sdu Uitgevers, Den Haag 20086 – Zie: http://www.bredeschool.nl/in-de-praktijk/goodpractices/details/artikel/rotterdam-de-bloemhof.html3

94

- 3

95

wo

ord

en a

ls d

aden

no

ten

7 – Frans Spierings & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Reisgids 2008. Uitg. IJzer, Rotterdam 2008, p. 828 – http://www.ad.nl/rotterdam/stad/article1220865.ece 9 – Zie: http://www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wim-pak-wanita.html10 – Zie: Nanne Boonstra, Niels Hermens, Ron van Wonderen, Sportief in de buurt. De meerwaarde van de schoolsportvereniging.Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 200911 – Zie: http://www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wouter-pols-docent.html12 – Hier wordt nog steeds veel ophef over gemaakt. Een jonge, beginnende, Neder-landse mode ontwerpster heeft enkele jaren geleden een modelijn voor sporthoofd-doekjes opgezet. 13 – Kata is het Japans voor ‘vorm’: kata zijn ingestudeerde reeksen aanvallen en wor-pen die je samen met een partner uitvoert. Balans, perfectie en innerlijke kracht zijn de criteria waarop de uitvoering beoordeeld wordt. Daisy wordt derde. 14 – http://www.hazepad.eu/Hazepad%20achtergrond.htm15 – http://www.svhagendoornr-z.nl/images/anders/Echo%20Rotterdam_RCH_20090614_23.pdf; foto’s: http://www.svhagendoornr-z.nl/home.htm16 – Zie voor volks- en schooltuinen en een pleidooi voor een Groene Stad: Gina Kranendonk, De schooltuin. 100 jaar schooltuincultuur in Nederland. Uitg. De Verbeel-ding, Rotterdam 200417 – Dit zijn achtereenvolgens: Kinderen filosoferen, Berrie Heesen (1998), Denken door filosofie, P. Cleghorn (vertaald door D. van Zanten); Filosoferen doe je zo, R. Bartels & M. van Rossum.18 – Zie voor foto’s: http://picasaweb.google.nl/judithsamson58/KinderjurydebatBloemhof?feat=d# 19 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/september08-brief0/bloemhof%200-brief.html20 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/november08-brief1/bloemhof%201-brief%20def.html21 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/juni09-brief1/bloem-hof%201-brief%20def.html22 – Zie voor de diverse opnames: http://www.henkoosterling.nl/rtd-RVS/Fysieke Integriteit.html23 – http://www.schoolsportvereniging.nl/bloemhof/?page=nieuws&page=nieuws&nieuws_id=7 24 – Zie: Léon Molendijk, http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/beweegma-nagement/lm25 – Zie de neerslag van deze bijdrage: Rob Baris, Zuid kookt! Culinaire avonturen op de Rotterdamse Afrikaandermarkt. Pact op Zuid, Trichis, Rotterdam 2008. Baris is ove-rigens een icoon voor een lange Rotterdamse eet- en kookgeschiedenis die terug gaat tot midden zeventiger jaren toen hij, geïnspireerd door een macrobiotische levens-wijze, in het Oude Westen van Rotterdam een aantal eetgelegenheden runde.26 – Zie: http://www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/beursvloer/Pages/default.aspx 27 – Zie: http://www.linkedin.com/pub/richard-lugten/3/888/759 28 – Zie: http://www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/slingerpaginas/jaar2008/Documents/hiwat.pdf 29 – Zie: http://www.jolomediation.nl/30 – Zie: http://www. [email protected] – Zie voor de volledige nota: http://www.rotterdam.nl/Rotterdam/Internet/Overig/rdm/Sport%20en%20Recreatie/Het%20Stadionpark%20brengt%20Zuid%20in%20bewe-ging.pdf

32 – Zie voor de Jongerenbiënnale: http://www.pactopzuid.info/indexphp?pageID=17&itemID=10300 33 – Voor een impressie zie You Tube: http://www.youtube.comwatch?v=ENbnROypLVc34 – Van Heeswijk en Kaspori hebben al eerder met dit programma in Amsterdam Slotervaart gewerkt. Zie: http://www.faceyourworld.nl/ 35 – Zie: http://www.pactopzuid.info/index.php?pageID=17&itemID=1 36 – Zie voor de hele uitzending: http://www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleverin-gen/40208985/37 – Zie: http://www.tagstrackstraces.nl/38 – Zie voor een digitale versie: http://www.pactopzuid.info/downloadphp?itemID=24&field=document

4 REFLECTIE1 – Daarom positioneert Peter Sloterdijk de huidige globalisering in het verlengde van twee eerdere globaliseringen: het kosmopolitisme van de Griekse stadstaat en de ‘nautische’ globalisering van de grote ontdekkingsreizen vanaf het eind van de 15e eeuw. Zie: Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Boom, Amsterdam 2006. Zie verder: Saskia Sassen, Globalisering. Over mobiliteit van geld, mensen en informatie, Van Gennep, Amsterdam 1999.2 – Jeroen Smit, De prooi. Blinde trots breekt ABN Amro. Prometheus, Amsterdam 2008, p. 4383 – Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 20084 – Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Klement, Kampen 20075 – Awee Prins, Uit verveling. Klement, Kampen 20076 – Zie: Christopher Lasch, De cultuur van het narcisme. Leven in een tijd van afnemen-de verwachtingen. De Arbeiderspers, Amsterdam 19807 – Slavoj Zizek, Het subject en zijn onbehagen. Boom, Amsterdam/Meppel 19978 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee, Klement, Kampen 2002, p. 2189 – Zie: Donald Kalff, Onafhankelijkheid voor Europa. Het einde van het Amerikaanse ondernemingsmodel. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2005; Modern Kapita-lisme, Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2009 10 – “Waartoe is een concern op aarde?”, interview met Donald Kalff door Pieter Klok, Trouw, 13 juni 200911 – In Japan staat dit verschijnsel bekend als hikikimori: jongeren die de identiteits-druk van de Japanse samenleving niet meer aan kunnen, sluiten zich in, vermijden ieder contact, zelf met ouders en brengen hun dag surfend en gamend door. Deze ‘so-ciale suicide’ vervangt de daadwerkelijke zelfmoord die onder scholieren nog schrik-barend hoog is. Zie: Henk Oosterling, ‘Positiviteit van de leegte. Ethiek en bewust zijn van de dood in Japan’ in Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur. Erik Heyermans & Paul Wouters (red.), Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992, pp. 407-41312 – Thomas Kuhn formuleert dat in zijn studie over de wetenschappelijke revoluties uit 1962, maar recentelijk duikt het ook bij een socioloog als Richard Sennett op. Zie: Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam 2007, p. 6413 – De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) is een van de eersten die het begrip in 1966 systematisch introduceert. Zie: Henk Oosterling, ‘Glossarium’ in Michel Foucault, De woorden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2006, p. 456 14 – Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008 15 – In de visienota Politie in Ontwikkeling van 2005 staat in een voetnoot: “Zie de 3

96

- 3

97

wo

ord

en a

ls d

aden

no

ten

klassieke beschrijving van de organisatie van veiligheid in M. Foucault (1979), Discipline & Punish: The Birth of the Prison, NY: Vintage Books”16 – Verzet helpt macht zelfs zich te consolideren. De overschrijding – transgressie – van door de macht ingestelde normen levert inzichten op in heropvoedende praktijken. Cultureel heeft de subversie van avant-garde kunst, hoe bruuskerend ook in eerste instantie, zeer productief uitgewerkt. De reclame business vaart er wel bij. Dat geldt ook voor gedoogde praktijken als prostitutie, gokken en drugs. Het is het werk van Georges Bataille (1896-1962) waaraan Foucault zijn inspiratie ontleent. Zie: Henk Oos-terling, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille. SUA, Amsterdam 198917 – Idem, p. 13918 – Zie: Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de hoog industriële samenleving. Paul Brand, Amsterdam 196819 – Het is Jacques Derrida die de term ijkt. Andere exponenten zijn Luce Irigaray, Gilles Deleuze, Félix Guattari, Jean-François Lyotard, Julia Kristeva en Jean-Luc Nancy. Heel algemeen kan worden gesteld dat een kritische verwerking van Nietzsche, Freud en Marx tegen de achtergrond het structuralisme de aanzet tot dit differentie-denken is geweest. Vandaar dat het aanvankelijk post- of neostructuralisme wordt genoemd. 20 – Aan de EUR initieert Heinz Kimmerle begin tachtiger jaren dit onderzoek dat tot op de dag van vandaag wordt voortgezet. Zie: Heinz Kimmerle, Philosophien der Differenz. Eine Einführung. Konigshausen & Neumann, Würzburg 2000; Henk Oosterling, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille. SUA, Amsterdam 1989/Door schijn bewogen. Naar een hyperkritiek van de xenofobe rede. Kok Agora, Kampen 1996; Ger Groot, Vier ongemakkelijke filosofen. Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida. SUN, Nijmegen 2003 en zijn vertaling van teksten van Jacques Derrida. Aan de Universiteit van Utrecht zet Rosi Braidotti vanuit femi-nistisch perspectief een eigen onderzoekslijn uit. Zie o.a.: Rosi Braidotti, Beelden van de leegte. Vrouwen in de hedendaagse filosofie. Kok Agora, Kampen 1990 21 – Ruud Kaulingfreks, Gunstige vooruitzichten. Filosofische reflecties over organisa-ties en management. Kok Agora, Kampen 199622 – Zie: Paul Frissen, De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid. Van Gennep, Amsterdam 200723 – Zie: Charles Taylor, Multiculturalisme. Boom, Amsterdam/Meppel 1995 24 – Volgens Samuel Huntington, de auteur van The Clash of Civilisations, is overi-gens de gedachte dat Amerika het land van immigranten is slechts een halve waar-heid. Het is vooral het land van kolonisten met een sterke WASP (White Anglo Saxon Protestant) identiteit. Huntington probeert in Wie zijn wij? Over de Amerikaanse identiteit (Ambo, Amsterdam 2004) de opvatting dat de VS een immigratieland en daarmee de bakermat van het multiculturalisme is door te prikken.25 – In Nederland komt dit naar voren in het werk van Ton Lemaire. Zie: Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Tussen europacentrisme en relativisme. Ambo, Baarn 197626 – Zie: Gijs van Oenen, Ongeschikt Recht. Anders denken over de rechtsstaat. Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2004, p. 12327 – Jean-François Lyotard, Het postmoderne weten. Een verslag. Kok Agora, Kampen 1987. De oorspronkelijke Franse tekst wordt in 1979 gepubliceerd en is geschreven in opdracht van de Canadese overheid.28 – De toen nog neoconservatieve, Amerikaans-Japanse denker Francis Fukuyama luidt in 1989 – achteraf gezien iets te vroegtijdig – met de eindzege van de (Ameri-kaanse) democratie het einde van de ‘mens’ af in Het einde van de geschiedenis en de

laatste mens. (Uitgeverij Contact, Amsterdam 1992)29 – Zie: Hans van der Loo, Willem van Reijen, Paradoxen van modernisering. Een sociaal-wetenschappelijke benadering. Coutinho, Muiderberg 1990, pp. 53-4030 – Zie: Jean-François Lyotard, Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen, Kok Agora, Kampen 1987, pp. 20-2431 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee, Klement, Kampen 2002, Deel IV, p.189.32 – Zie: Alex de Jong & Marc Schuilenburg, Mediapolis. Popular Culture and the City. 010 Publishers, Rotterdam 2006, pp. 26/2733 – B. Joseph Pine II & James H. Gilmore, De beleveniseconomie. Werk is theater en elke onderneming creëert zijn eigen podium. SDU uitg., Den Haag 2000, p. 25134 – Jan Willem Duyvendak & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 200435 – Zie ook: Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam 2007, p. 2836 – Zie: Dick Pels, Een zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek. Anthos, Amsterdam 2005, p. 7737 – Mark Elchardus, ‘Autonome volgzaamheid’ in Duyvendak & Hurenkamp (red.), Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004, pp. 205-212. Zie voor de paradox van autonomie en volgzaamheid in Iran: Shervin Nekuee, De Perzische paradox. Verhalen uit de Islamitische Republiek Iran. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 2006, p. 938 – Zie: Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 200039 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2004; Het Kristalpaleis. Boom, Amsterdam 200540 – De dialectiek is een analysemethode die uitgaat van de gedachte dat maatschap-pelijke processen zich verdichten tot opposities die zich in tegenspraken verstrikken. Om daaraan te ontkomen probeert de ene partij de ander te vernietigen in de hoop er zelf beter van te worden. De klassenstrijd met de revolutie als hoogtepunt en de gerealiseerde utopie als opheffing van de paradoxen is een marxistische variant. Om studenten in Rotterdam deze dynamiek te verduidelijken bied ik de versie in Rotter-dams ‘dialect’ aan: Ja toch? Niet dan? Ech wel!41 – Naast de Europese invulling die via het werk van Pierre Bourdieu loopt, is er ook en Angelsaksische invulling van dit begrip. Putnam definieert sociaal kapitaal vanuit de vrijwillige betrokkenheid van mensen bij maatschappelijke organistatie. Cruciale termen zijn binding – in groepen – en bridging – tussen groepen. Zie: Robert Putnam, Bowling Alone. The Collapse of the American Community. Simon & Schuster, New York 2000, p. 22. Het is echter ook mogelijk het accent op netwerken te leggen zoals Alejandro Portes en Harrison White of, zoals Sennett het in De cultuur van het nieuwe kapitalisme (2006)stelt: hoe mensen dit zelf waarderen. Mij gaat het om een combinatie van bridging, open netwerken en reflectie.42 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel. Search Knowledge B.V., Heeswijk 200743 – Zie: Dick Pels, Een zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek. Anthos, Amsterdam 2005, p. 165. Pels houdt ook een pleidooi voor gedogen als een tactische vorm van onverschilligheid. 44 – Gilles Deleuze & Clair Parnet, Dialogen. Kok Agora, Kampen, 1991, p. 8545 – Zie het onderzoek van het Centrum voor Filosofie & Kunst van de EUR ‘Interme-dialiteit. Over de grenzen van filosofie, kunst en politiek’ dat tussen 1996 en 2004 werd uitgevoerd: http://www2.eur.nl/fw/cfk 46 – Zie voor een inleiding in het werk van Guattari: Henk Oosterling & Siebe This-sen (red.), Chaos ex Machina. Het ecosofisch werk van Félix Guattari op de kaart gezet, 3

98

- 3

99

wo

ord

en a

ls d

aden

no

ten

CFKj1, Rotterdam 1998. Zie voor een inleiding in dat van Deleuze: Ed Romein, Marc Schuilenburg, Sjoerd Tuinen (red.), Deleuze compendium. Boom, Amsterdam 2009. 47 – Gilles Deleuze & Félix Guattari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizo-phrenia 2, Londen 1988 [1980], p. 2548 – Zie voor het onderzoek naar deze intermedialiteit: Richard de Brabander & Henk Oosterling (red.), Politiek gevoelig. Intermedialiteit in theater, dans en literatuur.InterAkta 2, CFK, Rotterdam 1999; Piet Molendijk & Henk Oosterling (red.), Hedendaagse Verbeelding. Reflecties op de beeldcultuur. InterAkta 3, CFK, Rotterdam 2001. Zie: http://www2.eur.nl/fw/cfk49 – Zo laten de artistiek-culturele interventies van Jeanne van Heeswijk zich niet langer in het begrip community art vangen. Zie: Het Dwaallicht van Nieuw Crooswijk. Manifest van een Volkswijk – Jeanne van Heeswijk, Dick van den Heuvel, Annet van Otterloo en Merel Willemsen (red.), Veenman Publisher, Rotterdam, 2007; De Strip – Jeanne van Heeswijk, Maartje Berendsen (red.), Artimo, Amsterdam, 2004; Face Your World -Jeanne van Heeswijk, Carlos Basualdo (red.), Artimo, Amsterdam 2003; Amnesie van een landschap – Jeanne van Heeswijk, Annet van Ooterloo (red.), Kunstgebouw, Rijswijk, 200950 – Tariq Ramadan bepleit in het laatste hoofdstuk ‘Het culturele alternatief’ van Westerse moslims en de toekomst van de Islam het “herleven van de kritische geest en creativiteit”(286) via een integratieve benadering, die gekenmerkt wordt door ‘kritisch bewustzijn’, ‘een actieve geest’ en ‘een zin voor beheersing’. Dit zijn garanties om “op het eigen niveau een kritische blik te ontwikkelen”(288). Hij stelt in een zelfkritische wending dat “wij behoefte hebben aan creativiteit, aan nieuw engagement”, want “aan die creativiteit ontbreekt het bij ons”(289). Zie: Tariq Ramadan, Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 200551 – Zie: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Grootstedelijke reflecties Over kunst & openbare ruimte. Inter/Akta 5, CFK/CBK Rotterdam, Rotterdam 2002. Zie: http://www2.eur.nl/fw/cfk52 – Zie voor een soortgelijke redenering: Phil Wood & Charles Landry, The Intercultu-ral City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 323.53 – Zie: Geert Hofstede & Gert Jan Hofstede, Allemaal anders-denkenden. Omgaan met cultuurverschillen. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2006 [1991].54 – Vanaf 1989 wordt hier door de onderzoeksgroep rond Heinz Kimmerle op de EUR aan gewerkt. Zie voor Kimmerles recente werk: http://home.concepts-ict.nl/~kimmerle.55 – Zie: Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p.23 ev.56 – Zie: Tina Rahimy, Gesegmenteerde vluchtlijnen. Filosofie van het over(be)leven van vluchtelingen. EUR, Rotterdam 2005. Zie ook: Ooggetuigen. Oude en nieuwe Rotterdam-mers over hun bombardement. Tekst Tina Rahimy, Documentaire Debbie Klein, Portret-ten Carel van Hees, Trichis, Rotterdam 200757 – In Rotterdam wordt filosoof en islamoloog Tariq Ramadan die door het college van B&W na een bijdrage aan de stadsdialogen is binnengehaald om een meerjarig onderzoek naar Burgerschap en Identiteit uit te voeren, in 2007 als gasthoogleraar aan de Erasmus Universiteit aangesteld. Na door de lokale politiek regelmatig ter verant-woording te zijn geroepen over controversiële uitspraken wordt hij in augustus 2009 op staande voet ontslagen omdat hij meewerkt aan het door Iran gefinancierde Press.tv.Door een diffuse vermenging van politieke onwil, wetenschappelijke hypocrisie en islamofobie is een transparente dialoog uitgesloten. Zie: Mohammed Benzakour e.a., “Alle bruggen van Ramadan verpulverd”, in de Volkskrant, 21 augustus 2009, p. 9. In zijn boeken schetst hij echter genuanceerd de contouren van een toekomstige moslim identiteit. Ook de Turkse inspirator Fethullah Gülen van de in Rotterdam gevestigde

Dialoogacademie worden malafide intenties toegedicht waardoor zijn interreligieuze en interculturele initiatieven om de dialoog te bevorderen volledig uit beeld verdwij-nen. In een angstcultuur is het moeilijk nuances aan te brengen en een helder oordeel te vormen over wat wel en niet zou kunnen bijdragen aan de poging om in 2030 de inter-culturele stad van Europa te zijn. Ramadan bepleit een gelaagde Europese moslimi-dentiteit waarvan de buitenste schil een nieuwe engagement – “actie en participatie” – inhoudt. De kern is “geloof, geloofspraktijk en spiritualiteit.”. Zie: Tariq Ramadan, Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 2005, p. 113. Zie voor het statuut van deze denkers in wereld perspectief: het voorwoord van Farhad Golyardi in Eutopia. Internationaal venster op politiek, cultuur en kunst, nr. 21, augus-tus, Van Gennep, Amsterdam 2009, p.558 – Zie: Awee Prins, Uit verveling. Klement, Kampen 2007, p. 20759 – M.P. Lawton & L. Nahemov, ‘Ecology and the aging process’, in C. Eisdorfer & MP Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging. American Psychological Association Washington DC 1973, pp. 619-67460 – Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 317. Wood en Landry eindigen hun boek daarmee en geven dan een tiental tips voor de stadspolitiek. De Rotterdamse City Safari is een best practise waarmee ze hun boek eindigen.61 – Gregory Bateson, Steps to an Ecology of the Mind: Collected Essays in Anthro pology, Psychiatry, Evolution, and Epistemology. University Of Chicago Press, Chicago 197262 – Félix Guattari, The three ecologies. Athlone Press, New York 2000 [frans origi-neel: 1989]. Zie ook: Arne Naess, Ecology, Community and Lifestyle. CambridgeUniversity Press, Cambridge 198963 – Een interessante invalshoek voor een mentale ecologie vanuit een zichzelf versterkende creativiteit biedt de creatiespiraal van Marinus Knoope, zij het dat hier door de focus op de individuele ontwikkeling de relationele dimensie enigszins on-derbelicht blijft. Zie Marinus Knoope, De creatiespiraal. Natuurlijke weg van wens naar werkelijkheid. K.I.C., Nijmegen 199864 – Dat sociale factoren wel degelijk een rol spelen wordt bevestigd door psychia-ter onderzoeker Wim Veling die al jaren onderzoek naar de oorzaken van schizofrenie onder migrantengroepen doet. Volgens Veling is de wijze waarop allochtonen hun eigen identiteit bestempelen en de waarde die ze daar aan toekennen van invloed op de ontwikkeling van schizofrenie. Sinds enkele jaren is het dispropor tioneel hoge percentage schizofrenen onder Marokkanen onderwerp van discussie. De oorzaken zijn divers maar het gespleten bestaan als ´allochtoon´ speelt daarin zeker een rol. In de woongroep Oase in Rotterdam worden Marokkaanse mannen behandeld die geen gehoor vinden in hun eigen gemeenschap. Naast medicatie is het samen kunnen spreken over de verschijnselen om deze een plaats te geven in een nieuw mensbeeld een van de belangrijkste elementen van de aanpak. Zie ook: Trouw. De Verdieping, 27 oktober 200765 – Zie: Johan A. den Boer, Neurofysiologie. Hersenen>bewustzijn>vrije wil. Boom, Amsterdam 2003. “De interactie tussen biologische processen in de hersenen en de omgeving is vanaf het prille begin dermate diep, dat we voorzichtig moeten zijn uitspraken te doen over welk percentage van het gedrag toe te schrijven is aan een van beide.”(149). Interessant is te lezen hoe schizofrenie besproken wordt in termen die Deleuze en Guattari gebruiken. Schizofrenie wordt veroorzaakt door functionele disconnectiviteit in de hersenen. Het gaat hier natuurlijk om neurale netwerken, maar “het is bekend dat schizofreniepatiënten meer symptomatisch worden bij aanbieding van ambigue informatie, en dit netwerkmodel biedt hiervoor een verklaring in termen 4

00

- 4

01

wo

ord

en a

ls d

aden

no

ten

van verminderde connectiviteit”(176). 66 – Zie: Gilles Deleuze & Félix Guattari, Anti-Oedipus. Capitalism and Schizophrenia 1. Viking Penguin, New York 1977 [Frans origineel: 1972]; A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2. Athlone Press, Londen 1988 [frans origineel: 1980]. Beide boeken worden op dit moment vertaald en zullen in de loop van 2010 bij uitgeverij Klement verschijnen.67 – Hij onderbouwt het fictieve karakter van de vrije markt als laissez-faire in de 19e eeuw in Al-Qaida en de moderne tijd. Ambo/Anthos, Amsterdam 2003, p. 12368 – Zie: Ulrich Beck, De wereld als risicomaatschappij. De Balie, Amsterdam 199769 – Manuel Castells, The Information Age. Blackwell, Massachusetts/Oxford 1996, p. 476 70 – Alvin Toffler injecteert het discours in Future Shock (Bantam Books, Toronto, New York/Londen 1970) met concepten als f low’, the-throw-away-society’, ‘lifestyle’, ‘the new nomads’, ‘modular man’, ‘cyborg’ en ‘prosumer’.71 – Het verslag van de opkomst en ondergang van het bankconcern ABN Amro laat dat op schrijnende wijze zien. Zie De prooi. Zie verder: Liesbeth Noordegraaf-Eelens, De overspelige bankier. Van Homo Economicus tot Übermensch. Klement, Kampen 2004. 72 – David C. Korten, When Corporations Rule the World. Kumarian Press/Berrett-Koehler Publishers, Bloomfield/San Francisco 1995/2001, p. 8. Er is een uitgebreide literatuur en een intens debat over koninklijke allures van grote ondernemingen. Marjorie Kelly kritiseert ‘shareholder primacy’(vii/viii) en houdt een pleidooi voor ‘economic democracy’(viii) in The Divine Right of Capital. Dethroning the Corporate Aristocracy. (Berrett-Koehler Publishers, San Francisco 2001) Toni Negri en Michael Hardt hanteren deze metaforiek in Empire (2000/2002). Het Imperium is een piramide met drie lagen. De hoogste laag is een aristocratie die bestaat uit de VS, de G8, organisaties als de IMF, Wereldbank, NAVO en transnationale ondernemingen.73 – Philip Bobbitt, The Shield of Achilles. War, Peace and the Course of History. Penguin, Londen 2002, p. 67274 – Zie: Joel Bakan, The corporation. The pathological pursuit of profit and power. Free Press, New York 2004, p. 1675 – Zie verder: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus voor Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam 2003, p. 133 76 – Henk Oosterling, “Mededelen en samen leven in de Lange Lindelaan. Basisvor-ming in de de informationele samenleving” in Mensenkinderen. Tijdschrift voor en over Jenaplanonderwijs, febr. 2002, pp. 9-1777 – Zie: Hans Boutellier, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur. SUN, Nijmegen 1993, p. 10578 – Zie: Evelien Tonkens, Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector. NIZW Uitgeverij, Utrecht 2003, p. 52 79 – Zie: Slavoj Zizek, Pleidooi voor intolerantie. Boom, Amsterdam 1998, p. 101. 80 – Het onderzoekswerk van Naomi Klein heeft bij een groot publiek een acuut be-wustzijn van de excessen van de westerse consumptie getriggerd. Zie: Naomi Klein, No Logo. Lemniscaat, Rotterdam 200481 – Arendt was een joodse studente van de Duitse filosoof Martin Heidegger. Zij vestigt zich na haar vlucht uit nazi-Duitsland en een korte internering in Frankrijk in de Verenigde Staten waar zij tot haar dood woont. Naast haar boeken over het totalita-risme en het proces tegen de nazi-administrateur Adolf Eichmann publiceert ze onder andere The Human Condition. Zie noot 8882 – Hannah Arendt, Verantwoordelijkheid en oordeel. Lemniscaat, Rotterdam 2004,

p. 151. Dit is een compilatie van teksten die Arendt tussen 1964 en 1974 publiceert. Zij herleest in die periode het werk van de verlichtingsdenker Immanuel Kant, een van de grondleggers van het moderne discours. 83 – Zie: Koo van der Wal, “Morele waarden als smeermiddel” in Trouw, De Verdieping, 22 oktober 199784 – Zie: Theodore Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Spectrum, Utrecht 2004 85 – Zie: Charles Landry, The Creative City. A Toolkit for Urban Innovators. Earthscan Publications, Londen 2000, p. 3886 – Zie de bijdragen van Koo van der Wal en Tjalling Swierstra/Evelien Tonkens in Esther Wit e.a., De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. SUN, Amsterdam 2007, resp.p. 83 en p. 158 87 – T. Wierstra & E. Tonkens, (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidari-teit in een meritocratie. Amsterdam University Press, Amsterdam 200888 – Dit boek is vertaald als Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam 199489 – Idem, p. 1490 – Zij herleest het werk van Immanuel Kant in het licht van de pragmatische wils- en daadkracht van de founding fathers van Amerika. Denken en willen worden via het oordelen interactief in het publieke domein. 91 – Idem. p. 1692 – Zie: Sonja van der Arend, Pleitbezorgers, procesmanagers en participanten. Eburon, Delft 2007. In deze dissertatie krijgt het werk van Arendt ruimschoots aan-dacht. Van der Arend trekt parallellen tussen Arendts werk en dat van Foucault en betrekt daar ook de discourstheorie van Jürgen Habermas in. Zie p.57.93 – Hannah Arendt, Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam 1994, p. 18194 – De titel is naar mijn mening iets te gedateerde: De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhof, Amsterdam 2008. Sennett is de levenspartner van Saskia Sassen, de auteur van o.a. The Global City (1991/2001) Dit plaatst zijn herwaardering van het vakmanschap in een bredere context, zeker als we bedenken dat Sassen in haar kriti-sche analyse van de hedendaagse grootstedelijke economieën de waarde van infor-mele economieën benadrukt. 95 – Zie: Jaap Peters & Judith Pouw, Intensieve Menshouderij. Hoe Kwaliteit oplost in rationaliteit. Scriptum Management, Schiedam 2005, p. 1996 – Zie: Mirko Noordegraaf, Management in het publieke domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2004, p. 349 97 – Marieke van Zanten, “De vakman(ager)” in Slow management. Stilstaan bij organiseren. Themanr. Vakmanschap, zomer 2007, p. 2198 – In zijn meest recente boek geeft Sloterdijk onder het kopje ‘Meisterspiele’ een interessante typologie van de transformaties van leiderschap van verlichte leiders tot aan trainers. In deze lijst verschijnt de vakman voor de professoren, leraren en schrijvers. Zie: Peter Sloterdijk, Du musst dein Leben ändern. Suhrkamp, Frankfurt a/M 2009, p. 457. Zie ook: René ten Bos, Modes in management. Een filosofische analyse van populaire organisatietheorieën. Boom, Amsterdam 2000, pp. 113-121 99 – Jan Nap, Werken aan blauw vakmanschap. Systematisch leren in de politiepraktijk. Politie academie, Apeldoorn 2007 100 – Zie: www.hba.nl 101 – Zie het rapport van de commissie-Dijsselbloem Parlementair Onderzoek Onder-wijsvernieuwingen. 102 – Zie voor een samenvatting van dit debat, voor de discoursdimensie en het 4

02

- 4

03

wo

ord

en a

ls d

aden

no

ten

belang van een vanuit de praktijk ontwikkelde binding aan dit soort vernieuwingen het essay van Pieter Hilhorst, Het Nieuwe Leren, december 2006: http://hnl.onderwijsmaak-jesamen.nl103 – De invoering van competentiegericht leren in het MBO is een probleem omdat deze onderwijsvorm niet aan de door de commissie opgestelde criteria voldoet. Van een wetenschappelijke onderbouwing van het competentiegerichte onderwijs is nauwelijks sprake. Uiteindelijk stuit de vraag of het al dan niet moet worden ingevoerd op een dilemma: als er aan het eind van een beroepsopleiding een meesterproef moet worden afgelegd, hoe passen al die praktijkgerichte competenties daar dan in? In andere woorden: waar ligt de samenhang, de integraliteit van het competentiegerichte leren? 104 – De kritiek op deze ontwikkeling – en op de toenemende invloed van managers op het onderwijs ten koste van de professionals – bundelt zich onder andere in Beter Onderwijs Nederland (BON) die in maart 2006 door de Amsterdamse filosoof Ad Verbrugge is opgericht. Zie: http://beteronderwijsnederland.net 105 – Matthieu Weggeman, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kennis-werkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007, pp. 123-125106 – Idem, p. 149. Weggeman spreekt in een verwijzing naar de Avatamsaka Soetra, waarin wordt gesteld “dat niets een identiteit in zichzelf heeft” heel toepasselijk over de organisatie als ‘een playground voor inter-zijn’(149). Dat vat ik opportuun op als een pleidooi voor bedrijfsmatige interesse.107 – Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhoff, Amsterdam 2007, p. 142108 – Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam 2008, p. 246109 – Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam 2008, p. 139110 – Zie voor de positieve effecten voor krijgskunsten in curatieve zin: Stuart W. Twemlow, Frank C. Sacco, Peter Fonagy, “Embodying the Mind: Movement as a container for Destructive Aggression” in American Journal of Psychotherapy, Vol. 62, No.1, 2008, pp. 1-33111 – Zie: Henk Oosterling, “Hoe leeg is het leven tussen culturen? Van multicultureel naar intercultureel samenleven”, deel 1, Filosofie, jrg. 17, nrs. 3, 2007, pp. 34-37; deel 2, Filosofie, jrg. 17, nr. 4/5, 2007, pp. 48-51112 – Zie ook: Peter Dormer (ed.), The Culture of Craft. Manchester University Press, Manchester/New York 1997, p. 219113 – Zie: Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amster-dam 2008. p. 329114 – Volgens een onderzoek van Motivaction is de grootste groep van de Nederlan-ders te vatten onder het kopje ‘ongebonden spiritueel’: Zie: Gerrit Kronjee & Martijn Lampert, “Leefstijlen en zingeving”in W.B.H.J. van de Donk, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.), Geloven in publiek domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2006, p. 176115 – Zie: Henk Oosterling, “Duivelscirkel der fundamentalismen. Aanzetten tot discursief exorcisme” in Fundamentalisme face to face. Ignaas Devisch & Marc De Kesel (red.),Klement/Pelckmans, Utrecht 2007, pp. 150-173

5 MEDITATIE1 – Stijnie Lohof, Arnold Reijndorp (red.), Privé Terrein. Privaat beheerde woon-domeinen in Nederland. Rotterdam 2006, p. 1892 – Niet voor niets zetten voorwoord, inleiding en proloog van de studie Privé Terrein

met een relativering van dit begrip in. Zie: Lohof en Reijndorp,o.c. p. 14/17/343 – Arnold Reijndorp, Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam 2004, p. 1774 – Politiek-filosofisch is een discours een samenspel van beargumenteerde inzich-ten die de legitimatie vormen voor een collectieve leefstijl met bijbehorende praktij-ken. In deze belichaming overstijgt een discours louter theorie.5 – Zie: Esther Wit, e.a. (red.), De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappe-lijkheid. Sun, Amsterdam 2007, p.89/1576 – Zie: Michel Foucault, Discipline, Toezicht en Straf. De geboorte van de gevangenis. HUG, Groningen 19897 – Zie: Lieven De Cauter, De capsulaire beschaving. Over de stad in het tijdperk van de angst. NAi, Rotterdam 20048 – De Rotterdamse Stadsvisie 2030 wordt ondersteund door een advies van het International Advisory Board, de denktank binnen de Economic Development Board Rotterdam. Naast dat Rotterdam in 2030 dé interculturele stad van Europa moet zijn, stelt het IAB dat Rotterdam de grootste CO2 reductie moet hebben gerealiseerd. Waterbeheer krijgt de hoogste prioriteit.9 – Op een dieper niveau van de etymologie dient zich meervoudigheid aan: di-vidu staat voor de idee dat er minstens twee (di) kanten van een zaak worden bezien (vi-dere, video). Deze meervoudigheid verdwijnt in het in-dividu: dit ziet nog slechts één perspectief, één kant van de zaak, zijn kant.10 – Zie: Peter Sloterdijk, Regels van het mensenpark. Boom, Amsterdam 1999, p. 3811 – Zie: Jan Willem Duyvendak & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 200412 – André Buys en Jan van der Schaar, “De woonplaats als gemeenplaats” in: Duyvendak & Hurenkamp, o.c., p.12713 – Zie verder: Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000, p. 10414 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee. Klement, Kampen 2002, p. 190 e.v.15 – Godfried Engbersen gebruikt in februari 2006 in zijn bijdrage in de Volkskrant “Sociale herovering en de emancipatie van de onderklasse” weliswaar dit motto, maar ook hij laakt uiteindelijk deze martiale metaforiek.16 – De Cauter, o.c., pp. 83-8717 – Gilles Deleuze & Félix Guattari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizo-phrenia 2. Athlone Press, Londen 1988, p.31918 – Reijndorp, o.c., p. 19019 – Idem, p. 14720 – Mark Elchardus, “Autonome volgzaamheid” in Duyvendak & Hurenkamp, o.c., pp. 205-21221 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2004; Het Kristalpaleis. Boom, Amsterdam 200522 – Lohof en Reijndorp, o.c., pp. 37/ 76-8523 – Zie: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ecosofisch werk van Félix Guattari op de kaart gezet. CFKj1, Rotterdam 199824 – In een kapitaalkrachtige netwerksamenleving wordt dit uitgedrukt in kapitaalsvormen: financieel kapitaal ent zich op sociaal en cultureel kapitaal. Zie: Robert Putnam, Richard Florida en Charles Landry in respectievelijk Bowling Alone (2000), The Rise of the Creative Class (1999) en The Creative City (2000).25 – Aaron Betsky & Adam Eeuwens, False flat (Design NL). De kracht van Dutch Design. Uniboek, Houten 2004, p. 1226 – Mienke Simon Thomas, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland. Uitg. 010, Rotterdam 2008, p. 2304

04

- 4

05

wo

ord

en a

ls d

aden

no

ten

27 – Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom, Amsterdam 2006, p. 24628 – Deyan Sudjic, The language of things. Penguin Books, Londen 2008, p. 629 – Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom, Amsterdam 2006, p. 20330 – Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000.31 – Donald A. Norman, Emotional design. Why we love (or hate) everyday things. Basic Books, New York 2004, p. 22432 – Mienke Simon Thomas, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam 2008, p. 8933 – Zie: http://www2.eur.nl/fw/cfk/34 – Donald A. Norman, Emotional design. Why we love (or hate) everyday things. Basic Books, New York 2004, p. 11235 – Naoto Fukasawa & Jasper Morrison, Super Normal. Sensations of the ordinary. Lars Müller Publishers, Baden 2008, p. 10636 – Idem, p.10337 – Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000, p. 10238 – Deyan Sudjic, The language of things. Penguin Books, Londen 2008, p. 21639 – Nicolas Bourriaud, Relational aesthetics, 2002, p. 11340 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/rtd-vakmanstad.html.41 – Jonathan Chapman & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Earthscan, Londen 2007, p. 2842 – Idem, p. 3743 – Kevin Kelly, Nieuwe regels voor de nieuwe economie. Earthscan, Londen 1999, p. 7444 – Jonathan Chapman & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007, p. 8145 – Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel. 2007, p. 8546 – Victor Papanek, Design for the real world. Academy Chicago Publishers, Chicago 1972, p. 86

40

6 -

40

7w

oo

rden

als

dad

enli

tera

tuu

r

Arend, Sonja van der, Pleitbezorgers, procesmanagers en participanten. Eburon, Delft 2007Arendt, Hannah, Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam 1994 Arendt, Hannah, Verantwoordelijkheid en oordeel. Lemniscaat, Rotterdam 2004Bakan, Joel, The corporation. The pathological pursuit of profit and power. Free Press, New York 2004Bartels, R & M. van Rossum Filosoferen doe je zo. Damon, Best 2009Bateson, Gregory, Steps to an Ecology of the Mind: Collected Essays in Anthropology, Psychiatry, Evolution, and Epistemology. University Of Chicago Press, Chicago 1972.Beck, Ulrich, De wereld als risicomaatschappij. De Balie, Amsterdam 1997 Benzakour, Mohammed e.a., “Alle bruggen van Ramadan verpulverd”, in de Volkskrant, 21 augustus 2009, p. 9Berman, David B., Do good design. How design can change the world. AIGA Design Press, Berkeley 2009Betsky, Aaron & Adam Eeuwens, False flat (Design NL). De kracht van Dutch Design. Unieboek, Houten 2004Boer, Johan A. den, Neurofysiologie. Hersenen>bewustzijn>vrije wil. Boom, Amsterdam 2003Boonstra, Nanne, Niels Hermens, Ron van Wonderen, Sportief in de buurt. De meerwaarde van de schoolsportvereniging. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2009Bourriaud, Nicolas, Relational Aesthetics. Les Presses du réel, Parijs 2002Bos, René ten, Modes in management. Een filosofische analyse van populaire organisatietheorieën. Boom, Amsterdam 2000Boutellier, Hans, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur. SUN, Nijmegen 1993Brabander, Richard de & Henk Oosterling (red.), Politiek gevoelig. Intermedialiteit in theater, dans en literatuur, InterAkta 2, CFK, Rotterdam 1999 Braidotti, Rosi, Beelden van de leegte. Vrouwen in de hedendaagse filosofie. Kok Agora, Kampen 1990Braungart, Michael & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007Brower, Cara, Rachel Mallory, Zachary Ohlman, Experimental eco-Design, 2009Carson, Rachel, Dode lente. H.J.W. Becht’s uitgeverijmaatschappij NV, Amsterdam 1962Castells, Manuel, The Information Age. Blackwell, Massachusetts/Oxford 1996Cauter, Lieven De, De capsulaire beschaving. Over de stad in het tijdperk van de angst. NAi Uitgevers, Rotterdam 2004Chapman, Jonathan & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Earthscan, Londen 2007Cleghorn, P., Denken door filosofie. SvPO, 2008Dalrymple, Theodore, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Spectrum, Utrecht 2004 Dehue, Trudy, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008 Deleuze ,Gilles & Félix Guattari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2. Athlone Press, Londen 1988 [Frans origineel: 1980]

Deleuze, Gilles & Félix Guattari, Anti-Oedipus. Capitalism and Schizophrenia 1. Viking Penguin, New York 1977 [Frans origineel: 1972]Deleuze, Gilles & Clair Parnet, Dialogen. Kok Agora, Kampen, 1991 [1977]Donk, W.B.H.J. van de, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.), Geloven in publiek domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2006Dormer, Peter (ed.), The Culture of Craft. Manchester University Press, Manchester/New York 1997dS+V, Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam 2007dS+V, Arnold Reijndorp & Next Architects, Sense of place. Atlas van de culturele ecologie van Rotterdam, dienst dS+V, 2004 Duyvendak , Jan Willem & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004Dijsselbloem, Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen. De invoering van competentiegericht leren in het MBO Engbersen ,Godfried, “Sociale herovering en de emancipatie van de onderklasse”, februari 2006, deVolkskrant-bijlage Erasmus Universiteit Rotterdam, Strategiedocument Thuis in de wereld. Erasmus 2013Florida, Richard, The Rise of the Creative Class. Basic Books, New York 2002Florida, Richard, The Flight of the Creative Class. Harper/Collins, NewYork 2007Foucault, Michel, De woorden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2007Foucault, Michel, Discipline, Toezicht en Straf. De geboorte van de gevangenis. HUG, Groningen 1989Frissen, Paul, De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid. Van Gennep, Amsterdam 2007Fukasawa, Naoto & Jasper Morrison, Super Normal. Sensations of the ordinary. Lars Müller Publishers, Baden 2008Fukuyama, Francis, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Uitgeverij Contact, Amsterdam 1992 Geerlings, Harry, Wim Hafkamp, Gerard Peters (red.), Mobiliteit als uitdaging. Een integrale benadering. Uitgeverij 010, Rotterdam 2002Golyardi, Farhad (red.), Eutopia. Internationaal venster op politiek, cultuur en kunst, nr. 21, augustus, Van Gennep, Amsterdam 2009Gray, John, Al-Qaida en de moderne tijd. Ambo/Anthos, Amsterdam 2003Groot, Ger, Vier ongemakkelijke filosofen. Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida. SUN, Nijmegen 2003Guattari, Félix, The three ecologies. Athlone Press, New York 2000 [Frans origineel: 1989]Hardt, Michael & Antonio Negri, Empire. Van Gennep, Amsterdam 2002Heeswijk, Jeanne van, Face Your World – Jeanne van Heeswijk, Carlos Basualdo (red.), Artimo, Amsterdam 2003 Heeswijk, Jeanne van, De Strip – Jeanne van Heeswijk, Maartje Berendsen (red.), Artimo, Amsterdam, 2004Heeswijk, Jeanne van, Het Dwaallicht van Nieuw Crooswijk. Manifest van een Volkswijk – Jeanne van Heeswijk, Dick van den Heuvel, Annet van Otterloo en Merel Willemsen (red.), Veenman Publisher, Rotterdam, 2007Heeswijk, Jeanne van, Amnesie van een landschap – Jeanne van Heeswijk. Annet van Ooterloo (red.), Kunstgebouw, Rijswijk, 20094

08

- 4

09

wo

ord

en a

ls d

aden

lite

ratu

ur

Hofstede, Geert & Gert Jan Hofstede, Allemaal anders-denkenden. Omgaan met cultuurverschillen. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2006 (1991)Huntington, Samuel P., Wie zijn wij? Over de Amerikaanse identiteit. Ambo, Amsterdam 2004Jong, Alex de, & Marc Schuilenburg, Mediapolis. Popular Culture and the City. Uitgeverij 010, Rotterdam 2006Kalff, Donald, Onafhankelijkheid voor Europa. Het einde van het Amerikaanse ondernemingsmodel. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2005Kalff, Donald, Modern kapitalisme. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2009Kaspori, Dennis & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus voor Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 2003Kaulingfreks, Ruud, Gunstige vooruitzichten. Filosofische reflecties over organisaties en management. Kok Agora, Kampen 1996Kelly, Kevin, Nieuwe regels voor de nieuwe economie, Boom, Amsterdam 1999Kelly, Marjorie, The Divine Right of Capital. Dethroning the Corporate Aristocracy. Berrett-Koehler Publishers, San Francisco 2001Kimmerle, Heinz, Philosophien der Differenz. Eine Einführung. Königshausen & Neumann, Würzburg 2000Klein, Naomi, No Logo. Lemniscaat, Rotterdam 2004Knoope, Marinus, De creatiespiraal. Natuurlijke weg van mens naar werkelijkheid. K.I.C., Nijmegen 1998Korten, David C., When Corporations Rule the World. Kumarian Press/Berrett-Koehler Publishers, Bloomfield/San Francisco 1995/2001Kranendonk, Gina, De schooltuin. 100 jaar schooltuincultuur in Nederland. Uitg. De Verbeelding, Rotterdam 2004 Laar, Paul van der, Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw. Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle 2000Landry, Charles, The Creative City. A Toolkit for Urban Innovators. Earthscan Publications, Londen 2000Lasch, Christopher, De cultuur van het narcisme. Leven in een tijd van afnemende verwachtingen. De Arbeiderspers, Amsterdam 1980 Lawton, M.P. & L. Nahemov, ”Ecology and the aging process”, in C. Eisdorfer & M.P. Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging, American Psychological Association, Washington DC 1973, pp. 619-674Lemaire, Ton, Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Tussen europacentrisme en relativisme. Ambo, Baarn 1976Lengkeek, Arie (red.), Stedelijkheid als rendement. Privaat initiatief voor publieke ruimte. Trancity, AIR/Van der Leeuwkring, Rotterdam, 2007Lohof, Stijnie, Arnold Reijndorp (red.), Privé Terrein. Privaat beheerde woondomeinen in Nederland. NAi Uitgevers, Rotterdam 2006Van der Loo, Hans & Willem van Reijen, Paradoxen van modernisering. Een sociaal-wetenschappelijke benadering. Coutinho, Muiderberg 1990Loorbach, D., W, van Aubel, J, Rotmans, Ontwikkelen op Zuid. Evaluatie van Pact op Zuid. DRIFT, Erasmus Universiteit, Rotterdam 2009 Lyotard, Jean-Francois, Het postmoderne weten. Een verslag. Kok Agora, Kampen 1987 Lyotard, Jean-François, Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen. Kok Agora, Kampen 1987 Malherbe, Linda, Joop Reijngoud, Rotterdam – De Zuiderlingen. 155 groeps-portretten, Uitgave Pact op Zuid, Rotterdam 2008 Marcuse, Herbert, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de hoog industriële samenleving. Paul Brand, Bussum 1968

Marlet, Gerard, Joost Poort, Clemens van Woerkum, De baat op straat. Atlas voor gemeenten. Utrecht 2008 Meurs, Paul & Marc Verheijen (red.), In transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling. NAi Uitgevers, Rotterdam 2003Molendijk, Piet & Henk Oosterling (red.), Hedendaagse Verbeelding. Reflecties op de beeldcultuur. InterAkta 3, CFK, Rotterdam 2001Mul, Jos de, Cyberspace Odyssee. Klement, Kampen 2002Naess, Arne, Ecology, Community and Lifestyle. Cambridge University Press,Cambridge 1989 Nap, Jan, Werken aan blauw vakmanschap. Systematisch leren in de politiepraktijk. Politie academie, Apeldoorn 2007Nekuee, Shervin, De Perzische paradox. Verhalen uit de Islamitische Republiek Iran. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 2006 Noordegraaf, Mirko, Management in het publieke domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2004 Noordegraaf-Eelens, Liesbeth, De overspelige bankier. Van Homo Economicus tot Übermensch. Klement, Kampen 2004Norman, Donald A., Emotional design. Why we love (or hate) everyday things. Basic Books, New York 2004Notten, Ton (red.), De lerende stad. Het laboratorium Rotterdam. Garant, Antwerpen/Apeldoorn 2008Oenen, Gijs van, Ongeschikt Recht. Anders denken over de rechtsstaat. Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2004Oosterling, Henk, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille. SUA, Amsterdam 1989Oosterling, Henk, ”Positiviteit van de leegte. Ethiek en bewust zijn van de dood in Japan” in Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur. Erik Heyermans & Paul Wouters (red.), Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992, pp. 407-413Oosterling, Henk, Door schijn bewogen. Naar een hyperkritiek van de xenofobe rede. Kok Agora, Kampen 1996 Oosterling, Henk, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000Oosterling, Henk, “Mededelen en samen leven in de Lange Lindelaan. Basisvorming in de de informationele samenleving” in Mensenkinderen. Tijdschrift voor en over Jenaplanonderwijs, febr. 2002, pp. 9-17Oosterling, Henk, “Glossarium” in Michel Foucault, De woorden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2006Oosterling, Henk, “Hoe leeg is het leven tussen culturen? Van multicultureel naar intercultureel samenleven”, deel 1, Filosofie, jrg. 17, nrs. 3, 2007, pp. 34-37; deel 2, Filosofie, jrg. 17, nr. 4/5, 2007, pp. 48-51Oosterling, Henk, “Duivelscirkel der fundamentalismen. Aanzetten tot discursief exorcisme” in Fundamentalisme face to face, Ignaas Devisch & Marc De Kesel (red.),Klement/Pelckmans, Utrecht 2007, pp. 150-173Oosterling, Henk & Frank Nijhuis, Nederlands voor gastarbeiders 1. Les/Instructieboek, SHBW, Rotterdam 1976-1980 Oosterling, Henk & Rob Lenoir, Nederlands voor gastarbeiders 2. Les/ Instructieboek, SHBW, Rotterdam 1977-1980Oosterling, Henk, e.a., En nou in het Nederlands…! Taalmethode voor werkende jongeren, LOVWJ, Leiden 1978Oosterling, Henk, Wim Coumou, Paula Jansen, Lesgeven. NCB, Utrecht 1980Oosterling, Henk & Cok Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Gemeente Rotterdam, Dienst Sport en Recreatie, Rotterdam 19834

10

- 4

11

wo

ord

en a

ls d

aden

lite

ratu

ur

Oosterling, Henk & Louis Vitalis, Kendo. Techniek, tactiek & didaktiek. NKR, Rotterdam 1985/2005Oosterling, Henk & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ecosofisch werk van Félix Guattari op de kaart gezet. CFKj1, Rotterdam 1998Oosterling, Henk & Siebe Thissen (red.), Grootstedelijke reflecties Over kunst & openbare ruimte. Inter/Akta 5, Felix Janssens: design i.s.m. CBK Rotterdam, Rotterdam 2002Oosterling, Henk, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. AIR, Rotterdam 2008Pact op Zuid, Jaarbericht & Programmering 2008 Papanek, Victor, Design for the real World. Academy Chicago Publishers, Chicago 1972Pels, Dick, Een zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek. Anthos, Amsterdam 2005Peters, Jaap & Judith Pouw, Intensieve Menshouderij. Hoe Kwaliteit oplost in rationaliteit. Scriptum Management, Schiedam 2005Pine II, B. Joseph & James H. Gilmore, De beleveniseconomie. Werk is theater en elke onderneming creëert zijn eigen podium. SDU uitg., Den Haag 2000Prins, Awee, Uit verveling. Klement, Kampen 2007Putnam, Robert, Bowling Alone. The Collapse of the American Community. Simon & Schuster, New York 2000Rahimy, Tina, Gesegmenteerde vluchtlijnen. Filosofie van het over(be)leven van vluchtelingen. EUR, Rotterdam 2005Rahimy, Tina, Ooggetuigen. Oud en nieuwe Rotterdammers over hun bombardement. Documentaire: Debbie Kleijn, Portretten: Carel van Hees, Trichis Publishing, Rotterdam, 2008Ramadan, Tariq, Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 2005Reijndorp, Arnold, Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven, Rotterdam 2004Rifkin, Jeremy, De waterstofeconomie. Schone en duurzame energie voor iedereen. Lemniscaat, Rotterdam 2004Romein, Ed, Marc Schuilenburg, Sjoerd Tuinen (red.), Deleuze compendium. Boom, Amsterdam 2009Rotmans, Jan, R. Kemp, e.a., Transities & transitiemanagement: De Casus van een emissiearme energievoorziening. Maastricht, ISIS/MERIT 2000Roy, Olivier, De globalisering van de Islam. Van Gennep, Amsterdam 2002Sassen, Saskia, The Global City. New York, London. Tokyo. Princeton University Press, Princeton/Londen 1991/2001Sassen, Saskia, Globalisering. Over mobiliteit van geld, mensen en informatie. Van Gennep, Amsterdam 1999 Schinkel, Willem, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007Sennett, Richard, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam 2007Sennett, Richard, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhof, Amsterdam 2008Simon Thomas, Mienke, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam 2008Sloterdijk, Peter, Regels van het mensenpark. Amsterdam 1999Sloterdijk, Peter, Sferen. Boom, Amsterdam 2003 Sloterdijk, Peter, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom, Amsterdam 2006Sloterdijk, Peter, Schuim. Boom, Amsterdam 2009Sloterdijk, Peter, Du musst dein Leben ändern. Suhrkamp, Frankfurt a/M 2009

Smit, Jeroen, De prooi. Blinde trots breekt ABN Amro. Prometheus, Amsterdam 2008Spierings, Frans & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Uitgeverij IJzer, Reisgids 2008Sudjic, Deyan, The edifice complex. How the rich and powerful shape the world. Penguin Books, Londen 2005Sudjic, Deyan, The language of things. Penguin Books, Londen 2008Twemlow, Stuart W., Frank C. Sacco, Peter Fonagy, “Embodying the Mind: Movement as a container for Destructive Aggression” in American Journal of Psychotherapy, Vol. 62, No.1, 2008, pp. 1-33 Taylor, Charles, Multiculturalisme. Boom, Amsterdam/Meppel 1995Toffler, Alvin, Future Shock. Bantam Books, Toronto/New York/Londen 1970Tonkens, Evelien, Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraag-sturing en professionaliteit in de publieke sector. NIZW Uitgeverij, Utrecht 2003Vermeij, Lotte, Gerald Mollenhorst (red.), Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland. SCP, Den Haag 2008Wal, Koo van der, “Morele waarden als smeermiddel” in Trouw, De Verdieping, 22 oktober 1997Wall, Ronald, Netscape. Cities and Global Corporate Networks. Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam 2009Weggeman, Matthieu, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007Wierstra, T. & E. Tonkens, (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2008Wit, Esther e.a., De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. SUN, Amsterdam 2007Wood, Phil & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008Zanten, Marieke van, “De vakman(ager)” in Slow management. Stilstaan bij organiseren. Themanr. Vakmanschap, zomer 2007, pp. 16-21Zizek, Slavoj, Het subject en zijn onbehagen. Boom, Amsterdam/Meppel 1997Zizek, Slavoj, Pleidooi voor intolerantie. Boom, Amsterdam 1998

SITES (augustus 2009)AIR: www.airfoundation.nlBeter Onderwijs Nederland (BON): http://beteronderwijsnederland.net Bloemhof Debat literatuur: http://picasaweb.google.nl/judithsamson58/KinderjurydebatBloemhof?feat=d# Bloemhof OBS: www.bredeschool.nl/in-de-praktijk/goodpractices/details/artikel/rotterdam-de-bloemhof.htmlCFK Intermedialiteit: www2.eur.nl/fw/cfk Charlois culturele economie: www.wandschappen.nlCharlois B.A.D.: www.foundationbad.nl Duurzaamheid: worldinbalance.net/agreements/1987-brundtland.php dS+V Sense of Place: www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1901&item_type=documentatie&item_id=869Erasmus Universiteit Rotterdam: www.eur.nlFace your World: www.faceyourworld.nl Filosofie op de basisschool: www.josopschool.nl/index.php?pageID=1329&newsID=84&messageID=10486&n=178Gezonde School: www.ggd.rotterdam.nl/smartsite2213990.dwsHazepad: www.hazepad.eu/Hazepad%20achtergrond.htmHet nieuwe leren: http://hnl.onderwijsmaakjesamen.nl4

12

- 4

13

wo

ord

en a

ls d

aden

lite

ratu

ur/

sit

es

Hoofdbedrijfschap Ambachten: www.hba.nlInterculturaliteit: http://home.concepts-ict.nl/~kimmerle.International Advisory Board Rotterdam: www.edbr.nl/Content/www.edbr.nl/Documenten/Report%20IAB%20Conference%202007.pdf JOLO: www.jongerenbuurtbemiddeling.nl/Jongerenbiënnale YOUR CITY: www.pactopzuid.info/index.php?pageID=17&itemID=10300Lekker Fit: www.rotterdamlekkerfit.nl/index.phpMFA: www.dewereldopzuid.nl/MS Noordereiland: www.motorschipnoordereiland.orgPremsela: www.premsela.orgPact op Zuid: www.pactopzuid/Rotterdam SportSupport: www.schoolsportvereniging.nlRotterdam Vakmanstad/Skillcity: www.henkoosterling.nl/vakmanstad.htmlRotterdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit: www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/fysieke-int.html Rotterdam Waterstad: www.gw.rotterdam.nl/smartsite1144.dws?MainMenu=700021&goto=2101170&channel=19500SKVR: www.skvr.nl/weblogdirk/2008/05/ieder-kind-een-instrument.htmlSlinger Beursvloer: www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/beursvloer/Pages/default.aspx Urgenda: www.urgenda.nlVoortijdig schoolverlaten: www.cos.rotterdam.nl/Rotterdam/Openbaar/Diensten/COS/MOR/PDF/monitor%20VSV%206de%20meting.pdfVPRO Tegenlicht Jong zijn in Zuid: www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleveringen/40208985Wanita methode: www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wim-pak-wanita.htmlYour World: http://your09.nl/home

Door stenen te stapelen worden ook soc ia le netwerken geconstrueerd en gemeenschapsbesef gebouwd

Aansluit en Aansprakeli jkheid Act ief burgerschap ADHD Afst em-

ming Af val Af val len Ambacht Ambit ie Arbeid Aut isme Automobil i t eit

Belangst el l ing Bemiddeling Bewustzi jn Binding Biopolit iek Bood-

schap Buurt Chil len Coali t ie Communicat ie Compet ent ie Compet it ie

Consumpt iesamenleving Cont ainerbegrip Coproduct ie Corporat ie

Creat ieve industrie Cultureel kapit aal Cultureel ondernemerschap

Cultuurst ad Cyclisch Daadkracht Daden Dasein Delen Deelnemen

Denken Depressie Design Dialoog Dif f erent iedenken Discipl inering

Discours Dissen Doen Doorknopen Double bind Duurzaamheid Eco3

Ecopolit iek Ecosof ie Educat ie Emancipat iemachine FACE value Fi lo-

sof ie Fysieke int egrit eit Gemeenschap Geopolit iek Gezel Handelen

Handwerk Hyperindividualisme Hyst erie Ident it eit Ident it i jd Inbed-

den Individu Insluit en Inst emming Int egral i t eit Int egrat ie Int egrit eit

Inverse gezell igheid Int eract ie Int eract ief Int eract ieveld Int ercul-

tural i t eit Int erdiscipl inair Int eresse Int erkapit al isme Int ermediaal

Int erpassief Int errel igieus Judoli jn Kapit aal Kenniswerkers Kookli jn

Knooppunt Leiderschap Levenskunst Levensst i j l Lineair Macrof ysiek

Macropolit iek Management Manager Managerst aat Mapping Markt

Mat eriële ref lexiv it eit Mededelen Microf ysiek Micropolit iek Medi-

t at ie Medium Mediasamenleving Meest er Middelmat igheid Mobiel

Mobil iseringmachine Modernit eit Mult icultureel Nedochtoon Net-

werken Netwerksamenleving Norm Normalit eit Ontsluit en Opposit ie

Opschalen Opsluit en Overbrugging Overleven Overvloed Paradox

Paranoia Part icipat ie Pilot Postmodern Pot ent ief Prakt i jk Prof essio-

nal Project Punctueel Radicaal Realiseren Ref lect ie Relat ie Ref lex

Risicosamenleving Rizoom Samenleven Samenscholen Samenspan-

nen Scenario Schaal Schaarst e School Schizofreen Screenager Ski l l

Sociaal kapit aal Sociale archit ectuur Sportcultuur Spreken St ad

St age Theorie Traject en Trajectontwikkelaar Trampoline Transact ie

Transact iesamenleving Transit ie Trots Tussen Vangnet Vakman Vak-

manager Vakmanschap Vakmanst ad Verantwoordeli jkheid Verhouding

Verschil len Verst andhouding Verzekeringsmaatschappij Verzorgings-

st aat Vict iem overleven VIDI kernbegrippen Vri jemarktst aat Waarde-

Wederzi jdse gezell igheid Werk Werkst ad Wil Wilskracht Woninkri jk

Woorden Wijk Zelf respect Zelf ver trouwen Zelf verzekerd leven