Vroeg-middeleeuws scheepshout in Midlaren? In: Nicolay, J.A.M. (ed.), Opgravingen bij Midlaren. 5000...

10
23.1 INLEIDING Tijdens de opgravingen in Midlaren werd in ruim 30 waterputten goed geconserveerd hout van de put- constructie aangetroffen. Zoals uit de bijdragen van Nicolay en Hänninen naar voren komt, is een groot deel van het hout secundair gebruikt. 1 Bij het tekenen en fotograferen van de individuele stukken ontstond het vermoeden dat het bij enkele planken uit drie 7e- en 8e-eeuwse waterputten wellicht om hergebruikt scheepshout ging vanwege de aanwezigheid van niet- functionele gaten. Aangezien scheepsvondsten uit de vroege middeleeuwen uiterst zeldzaam zijn, zou dit een opzienbarende vondst zijn. Daarom is tussen het houtmateriaal gezocht naar specifieke aanwijzingen die duiden op een eerder gebruik als scheepshout. Aangezien het hout zelf niet meer aanwezig was, zijn hiervoor de beschikbare tekeningen en foto’s bestu- deerd. De resultaten van het onderzoek worden in dit hoofdstuk gepresenteerd. Alvorens in te gaan op het hout uit Midlaren, zal eerst gekeken worden welke typen schepen er gedurende de vroege middeleeu- wen in de Nederlandse wateren rondvoeren. 23.2 SCHEEPSTYPEN IN DE PERIODE 500 TOT 1000 N.CHR. Uit de Merovingische en Karolingische periode zijn nauwelijks scheepsvondsten bekend. Volgens Vlier- man is dit verklaarbaar door een verminderd gebruik van vaartuigen na de Romeinse tijd. 2 Enerzijds zou- den het Almeregebied – de zoetwatervoorloper van de Zuiderzee – en delen van het (zuid)westen en noorden van ons land niet continu bevaarbaar zijn geweest, doordat de waterhuishouding van de grote rivieren sterk wisselde. Anderzijds wordt de verkla- ring gezocht in de lage bevolkingsdichtheid na de Romeinse tijd. In ons dunbevolkte land was weinig behoefte aan transport van goederen. Deze verklaring kan echter niet voor geheel Ne- derland opgaan. Sommige delen van ons land, zoals het Noord-Nederlandse terpengebied en Drenthe, waren in de Merovingische periode juist intensief bewoond. Daarnaast vormen importen uit dezelfde gebieden, met name in de vorm van gedraaid aarde- werk uit het Rijnland, een concrete aanwijzing dat er in deze tijd wel degelijk (lange-afstands)handel plaatsvond. 3 Sterker nog, vervoer over water, van zowel goederen als mensen, speelde een cruciale rol in de economische en sociaal-politieke ontwikkeling die het terpengebied gedurende de vroege mid- deleeuwen doormaakte. 4 Dat vroegmiddeleeuwse vaartuigen nauwelijks in ons bodemarchief worden aangetroffen, betekent niet dat men in deze periode geen gebruik maakte van boten en schepen, maar zal met andere, depositionele en/of post-depositionele factoren samenhangen. 5 Klinknagels en ‘Viking’-schepen Welke aanwijzingen voor het gebruik van vaartui- gen in de vroege middeleeuwen zijn er dan wel? De vroegste aanwijzingen van ná de Romeinse tijd zijn te vinden in het Friese terpengebied en het West- Nederlandse kustgebied. Op verschillende plaatsen 23 Vroegmiddeleeuws scheepshout in Midlaren? A.B.M. Overmeer Early Medieval ship’s timbers at Midlaren? In three wells from Midlaren-De Bloemert, dated to the 7th and 8th centuries, reused construction wood was found that shows features of possible primary use in ships. A plank from well 4 and a plank from well 28 both have holes for treenails with a diameter of 2 cm along the upper edge of the plank. They may have been hull strakes of a clinker-built ship, which were joined by wooden treenails.Two other planks from well 28 have treenails and holes along the upper edge as well as in the middle of the plank. If these planks were used in a ship, the treenails in the middle would have served to connect the internal frames to the hull.The most interesting piece, also from well 28, is a plank with an L-shaped section, which had three holes for treenails in the corner. It may well have been a transitional strake connecting hull and bottom, as found in river barges.

Transcript of Vroeg-middeleeuws scheepshout in Midlaren? In: Nicolay, J.A.M. (ed.), Opgravingen bij Midlaren. 5000...

23.1 InleIdIng

Tijdens de opgravingen in Midlaren werd in ruim 30 waterputten goed geconserveerd hout van de put-constructie aangetroffen. Zoals uit de bijdragen van nicolay en Hänninen naar voren komt, is een groot deel van het hout secundair gebruikt.1 Bij het tekenen en fotograferen van de individuele stukken ontstond het vermoeden dat het bij enkele planken uit drie 7e- en 8e-eeuwse waterputten wellicht om hergebruikt scheepshout ging vanwege de aanwezigheid van niet-functionele gaten. Aangezien scheepsvondsten uit de vroege middeleeuwen uiterst zeldzaam zijn, zou dit een opzienbarende vondst zijn. daarom is tussen het houtmateriaal gezocht naar specifieke aanwijzingen die duiden op een eerder gebruik als scheepshout. Aangezien het hout zelf niet meer aanwezig was, zijn hiervoor de beschikbare tekeningen en foto’s bestu-deerd. de resultaten van het onderzoek worden in dit hoofdstuk gepresenteerd. Alvorens in te gaan op het hout uit Midlaren, zal eerst gekeken worden welke typen schepen er gedurende de vroege middeleeu-wen in de nederlandse wateren rondvoeren.

23.2 ScHeepSTypen In de perIode 500 ToT 1000 n.cHr.

Uit de Merovingische en Karolingische periode zijn nauwelijks scheepsvondsten bekend. Volgens Vlier-man is dit verklaarbaar door een verminderd gebruik van vaartuigen na de romeinse tijd.2 enerzijds zou-

den het Almeregebied – de zoetwatervoorloper van de Zuiderzee – en delen van het (zuid)westen en noorden van ons land niet continu bevaarbaar zijn geweest, doordat de waterhuishouding van de grote rivieren sterk wisselde. Anderzijds wordt de verkla-ring gezocht in de lage bevolkingsdichtheid na de romeinse tijd. In ons dunbevolkte land was weinig behoefte aan transport van goederen. deze verklaring kan echter niet voor geheel ne-derland opgaan. Sommige delen van ons land, zoals het noord-nederlandse terpengebied en drenthe, waren in de Merovingische periode juist intensief bewoond. daarnaast vormen importen uit dezelfde gebieden, met name in de vorm van gedraaid aarde-werk uit het rijnland, een concrete aanwijzing dat er in deze tijd wel degelijk (lange-afstands)handel plaatsvond.3 Sterker nog, vervoer over water, van zowel goederen als mensen, speelde een cruciale rol in de economische en sociaal-politieke ontwikkeling die het terpengebied gedurende de vroege mid-deleeuwen doormaakte.4 dat vroegmiddeleeuwse vaartuigen nauwelijks in ons bodemarchief worden aangetroffen, betekent niet dat men in deze periode geen gebruik maakte van boten en schepen, maar zal met andere, depositionele en/of post-depositionele factoren samenhangen.5

Klinknagels en ‘Viking’-schepenWelke aanwijzingen voor het gebruik van vaartui-gen in de vroege middeleeuwen zijn er dan wel? de vroegste aanwijzingen van ná de romeinse tijd zijn te vinden in het Friese terpengebied en het West-nederlandse kustgebied. op verschillende plaatsen

23 Vroegmiddeleeuws scheepshout in Midlaren? A.B.M. overmeer

early Medieval ship’s timbers at Midlaren?

In three wells from Midlaren-De Bloemert, dated to the 7th and 8th centuries, reused construction wood was found that shows features of possible primary use in ships. A plank from well 4 and a plank from well 28 both have holes for treenails with a diameter of 2 cm along the upper edge of the plank. They may have been hull strakes of a clinker-built ship, which were joined by wooden treenails. Two other planks from well 28 have treenails and holes along the upper edge as well as in the middle of the plank. If these planks were used in a ship, the treenails in the middle would have served to connect the internal frames to the hull. The most interesting piece, also from well 28, is a plank with an L-shaped section, which had three holes for treenails in the corner. It may well have been a transitional strake connecting hull and bottom, as found in river barges.

Archeologische opgravingen bij Midlaren 454

zijn zogenaamde klinknagels aangetroffen. dit zijn ijzeren nagels, waarvan het uiteinde, nadat die in het hout was geslagen, aan de binnenzijde werd plat-geslagen op een ijzeren plaatje. Het tussenliggende hout zat hierdoor klemvast. Bij opgravingen op de terp Wijnaldum-Tjitsma zijn circa 100 klinknagels gevonden, daterend tussen 425 en 850 n.chr (fig. 23.1).6 ook in de grafvelden van oosterbeintum (400–750 n.chr.), Beetgum-Besseburen (400–700 n.chr.), den Haag-Solleveld (7e eeuw) en leider-dorp (ca. 800 n.chr.) zijn dergelijke nagels aangetrof-fen.7 de nagels van oosterbeintum komen uit zowel inhumatie- als crematiegraven en zijn mogelijk af-komstig van (aangespoeld?) scheepshout, hergebruikt als brandhout, als onderdeel van een brandstapel of platform, of als bedekking van grafkuilen.8 In den Haag bevonden zich klinknagels langs beide zijden van een bootvormig graf van bijna 5 m lang en 1,5 m breed. de klinknagels lagen in rijen naast en onder elkaar, een aanwijzing dat ze op het moment van de begraving nog aan stukken scheepshuid waren be-vestigd. Scheepshout zelf werd echter in geen van de op-gravingen aangetroffen. Het is daarom onduidelijk hoe deze ‘klinknagelschepen’ eruitzagen. een moge-lijkheid is dat het hier gaat om voorgangers van een overnaads scheepstype uit een latere periode. Vanaf het eind van de 8e eeuw werden in noord-europa schepen gebouwd in de zogenaamde Scandinavische traditie, bekend van de beroemde Vikingschepen. de schepen waren geheel overnaads gebouwd en de huidplanken waren aan elkaar vastgezet met klink-nagels (fig. 23.1). de naad tussen de overlappende planken werd met een streng dierenhaar waterdicht

gemaakt, ook wel ‘breeuwen’ genoemd. Het dwars-verband werd gevormd door smalle en getrapte span-ten die op ca. 90 cm van elkaar met houten pennen aan de scheepshuid waren bevestigd. de schepen werden gebruikt voor transport van mensen en goe-deren. Hoewel ze lage boorden hadden, waren ze ze-ker zeewaardig; de Vikingen maakten vanaf ongeveer 800 n.chr. met deze schepen grote delen van europa (en zelfs de rest van de wereld) onveilig. In Wijk bij duurstede, Utrecht, Tiel en Vlaardingen zijn delen van dergelijke schepen aangetroffen, die dateren van de 9e tot de 11e eeuw n.chr.9

Opgeboeide boomstamkanoUit een latere periode stamt een ander type schip, de zogenaamde ‘opgeboeide boomstamkano’. Het Utrecht-schip, ontdekt in 1930 aan de Van Hoor-nekade in de stad Utrecht, is hiervan het bekendste voorbeeld.10 gelijksoortige schepen zijn sindsdien gevonden in Velsen, Antwerpen, londen en opnieuw in Utrecht (2×).11 de boten dateren uit de periode van 1000 tot 1150 n.chr. de bodem van de sche-pen was gemaakt van een uitgeholde en uitgebogen boomstam. Aan beide zijden werd de bodem ver-volgens opgeboeid met een of meerdere overnaadse planken die met houten pennen waren vastgezet. dwarsscheepse sterkte werd verkregen door middel van enkele spanten die met houten pennen aan de huid waren bevestigd. de naden tussen de planken waren gebreeuwd met mos, dat was vastgezet met een moslat en ijzeren krammen (zogenaamde sintel-nagels). dit type boot was geschikt voor het transport van mensen, goederen en kleine dieren over rivieren en andere binnenwateren.12 goodburn is van me-

Fig. 23.1. overnaadse bouw met behulp van klinknagels in de Viking-traditie (links) en enkele ijzeren klinknagels uit oosterbein-

tum (naar crumlin-pedersen 1997, fig. 1.6 A; reinders & Aalders 2006, fig. 8)

455 23 Vroegmiddeleeuws scheepshout in Midlaren?

ning dat het londense exemplaar zelfs zeewaardig was, omdat dit schip van nederlands of noord-duits hout was gebouwd en volgens hem vanuit onze stre-ken naar londen is gevaren.13

Rivieraken en aakachtige plankboteneen groter scheepstype dat ook karren en grotere dieren kon vervoeren, is de rivieraak of de aakachtige plankboot. dit type schip werd al in de romeinse tijd gebruikt voor transport over rivieren en andere binnenwateren. Het gaat om lange, open en bakach-tige vaartuigen met een platte bodem, bestaande uit meerdere planken die aan beide uiteinden omhoog liepen. de zijden vielen naar buiten en waren even-eens opgebouwd uit planken. Bodem en zijden wer-den aan elkaar verbonden met behulp van spanten; deze waren met houten pennen aan de huidplanken bevestigd. de zijden werden daarnaast met houten pennen of spijkers direct aan de bodem van het schip vastgezet. Het schip werd waterdicht gemaakt met mos, dat werd afgedekt met een houten lat en sintels of met houten wiggen, zogenaamde ‘prikken’.14 de oudst bekende middeleeuwse plankboot, gevonden bij cothen (gemeente Wijk bij duurstede), wordt rond 825 n.chr. gedateerd (fig. 23.2). 15

naast bovengenoemde vrachtschepen, zal men in de vroege middeleeuwen zeker ook gebruik hebben gemaakt van kleinere boten als (boomstam)kano’s, schuiten en roeiboten. de verschillende onderdelen van deze vaartuigen waren ofwel op dezelfde wijze aan elkaar verbonden als bij de grotere scheepstypen, dus met houten pennen, spijkers of klinknagels, of-wel aan elkaar genaaid met strengen van gedraaide vezels.

23.3 de HoUTVondSTen VAn de BloeMerT

Met de verschillende middeleeuwse scheepsty-pen in het achterhoofd, is het houtmateriaal uit de waterputten van Midlaren bekeken. Scheepshout onderscheidt zich over het algemeen van ‘gewoon’ hout door de aanwezigheid van spijkers, spijkergaten, houten pennen, pengaten, sponningen, afschuiningen of indrukken. Bij het hout van de Bloemert is speci-aal gelet op eigenschappen die geen functie hadden in de waterput zelf. constructiedelen zonder deze kenmerken kunnen ook scheepshout zijn geweest, maar dit is niet meer aantoonbaar. Kenmerken als spijkers en houten pennen zijn uiteraard ook bekend van constructiehout uit huizen en andere structuren, maar juist de combinatie van bepaalde kenmerken en de positie ervan in het hout kunnen wijzen op een voormalig gebruik als scheepshout. Tijdens het onderzoek was er alleen toegang tot de tekeningen en foto’s van de houtvondsten. doordat al het hout uit Midlaren op schaal was getekend, was het mogelijk enkele stukken als (mogelijk) scheepshout aan te duiden. In tabel 23.1 zijn de houtvondsten opgenomen die, gezien de aanwezigheid van penga-ten en houten pennen, als scheepshout beschouwd worden. de betreffende planken worden hier per waterput besproken.16

Waterput 4 (werkput 59, spoor 155): na 780±6 n.Chr.In waterput 4 is één plank met pengaten aangetrof-fen. de eiken plank (vondstnr. 1418-3, fig. 23.3) is 107 cm lang, 20 cm breed, 1,5 tot 3,5 cm dik en aan de boven- en onderzijde gebroken. de plank heeft aan de bovenrand drie pengaten op een rij, elk 2 cm in diameter. de gaten bevinden zich op maximaal 2

Fig. 23.2. gereconstrueerde doorsnede van een aakachtige plankboot gevonden te cothen (825 Ad). Aangetroffen hout is in grijs,

gereconstrueerd hout in wit aangegeven (overgetekend van Vlierman 2002, fig. 13).

Archeologische opgravingen bij Midlaren 456

cm van de bovenrand, hebben een onderlinge afstand van 22 tot 27 cm en gaan recht door het hout. Mo-gelijk zijn er meer pengaten geweest, want de plank is aan de bovenzijde beschadigd. op de foto’s die van deze plank zijn gemaakt, lijken enkele spijkergaten zichtbaar te zijn. deze zijn echter bij het tekenwerk niet opgemerkt, zodat onduidelijk blijft of het hier werkelijk resten van spijkers of spijkergaten betreft. plank 1418 zou een huidplank van een schip kun-nen zijn. de pengaten aan de rand kunnen gebruikt zijn om twee overnaadse huidplanken met elkaar te verbinden. In dat geval zouden ook aan de onderzijde van de plank dergelijke gaten moeten zitten, maar wellicht is de plank hier gebroken.

Waterput 21 (werkput 44, spoor 12/13): 748±2 n.Chr.In waterput 21 zijn vijf eiken planken met pengaten

aangetroffen (fig. 23.4). de houten pennen en pen-gaten hebben alle een diameter van 2 cm en lopen recht door de planken heen. de planken zelf zijn vrij compleet en hebben twee afgeschuinde uiteinden. Ze zijn tussen de 93 en 105 cm lang en variëren in breedte van 16,5 cm tot 33,5 cm. plank 1227-2 is de dunste van de vijf (3,5 tot 2,5 cm) en heeft twee pengaten. de gaten staan 27 cm uit elkaar en niet op één lijn. plank 1227-3 is 3,5 tot 5 cm dik en heeft één pengat, waarin nog resten van een hou-ten pen (hazelaar) aanwezig zijn. ook plank 1227-4 (4 tot 6 cm dik) heeft een pengat met daarin een houten pen (els). deze plank loopt iets krom. plank 1227-11 is 5 cm dik en heeft, behalve een pengat aan één van de lange zijden, een halfronde uitsparing. de gereconstrueerde diameter van dit gat is 6,5 cm; het doet denken aan de zogenaamde bondelgaten in

Tabel 23.1. Mogelijk scheepshout uit drie waterputten van de Bloemert. de dendrodateringen zijn n.chr. en hebben betrekking

op het constructiehout van de betreffende waterputten (zie bijlage 3 voor dendrodateringen).

vondstnummer waterput beschrijving deel schip dendrodatering 1418-3 4 plank met 3 pengaten langs rand huidplank na 780±6

1227-2 21 korte plank met schuine uiteinden en 2 pengaten - in 748±2

1227-3 21 korte plank met schuine uiteinden en 1 houten pen - in 748±2

1227-4 21 korte plank met schuine uiteinden en 1 houten pen - in 748±2

1227-11 21 korte plank met schuine uiteinden, 1 houten pen en 1 ‘bondelgat’ - in 748±2

1227-13 21 korte plank met schuine uiteinden en 1 houten pen - in 748±2

2387-2 28 l-vormige plank met 3 pengaten in hoek, sterk gefragmenteerd kimstuk in 624±6

2572 28 gebroken plank met 1 opgevuld pengat - in 624±6

2573 28 aangepunte plank met 3 pengaten langs rand huidplank in 624±6

2579 28 plank met 5 pengaten langs rand en 1 pengat en 2 houten pennen

in midden

huidplank in 624±6

2615 28 plank met 2 pengaten langs rand en twee houten pennen in mid-

den, sterk gefragmenteerd

huidplank in 624±6

Fig. 23.3. Vermoedelijk scheepshout uit Midlaren, afkomstig uit waterput 4 (tek. S. Boersma, gIA).

457 23 Vroegmiddeleeuws scheepshout in Midlaren?

Fig. 23.4. Vermoedelijk scheepshout uit Midlaren, afkomstig uit waterput 21 (tek. S. Boersma, gIA).

Archeologische opgravingen bij Midlaren 458

houten vaten. dergelijke gaten werden aangebracht in de buik van tonnen, opdat deze makkelijker lig-gend afgevuld konden worden. Het gat werd daarna afgesloten met een houten stop, ook wel een ‘bondel’ geheten. de vijfde plank (vondstnr. 1227-13) is 6,5 cm dik en heeft aan één van de lange zijden een pen-gat met houten pen (eik). de planken van waterput 21 doen door de gelijke lengten, de afgeschuinde uiteinden en het moge-lijke bondelgat meer denken aan tonduigen dan aan

scheepshout. er is echter op geen van de planken een kroos (inkeping voor de bodem en deksel van de ton) te zien, de planken vertonen geen kromming, ze heb-ben geen grotere breedte in het midden en ze lijken te dik om werkelijk in een ton gebruikt te zijn. een functie als scheepshout is dan ook niet uit te sluiten.

Waterput 28 (werkput 80, spoor 21): 624±6 n.Chr.In waterput 28 zijn vijf eiken planken aangetroffen met elk meerdere pengaten (fig. 23.5). de eerste

Fig. 23.5. Vermoedelijk scheepshout uit Midlaren, afkomstig uit waterput 28 (tek. S. Boersma, gIA).

459 23 Vroegmiddeleeuws scheepshout in Midlaren?

plank (vondstnr. 2387) is 74,5 cm lang, 14,5 cm breed en 7 cm dik, maar is aan alle zijden gebroken. de plank is l-vormig in diameter en in de hoek zijn drie pengaten aangebracht, die iets schuin door de plank lopen. eén van de gaten is opgevuld met een houten pen (niet gedetermineerd) en gaat volgens de teke-naar niet door-en-door. de houten pen en pengaten hebben een diameter van 2,5 tot 3 cm en staan op een onderlinge afstand van ca. 20 cm. een tweede plank (vondstnr. 2573) is bijna 150 cm lang, 26 cm breed en 4,5 tot 6,5 cm dik. de plank is aan één zijde secundair aangepunt en aan de andere kant gebroken. op 2,5 cm van de bovenrand bevin-den zich drie gaten met elk een diameter van 2,5 cm. de onderlinge afstand tussen de gaten bedraagt ca. 22 cm. oorspronkelijk zouden er meer gaten langs de rand geweest kunnen zijn, want de rand van de plank is nogal beschadigd. de derde plank (vondstnr. 2579) heeft acht penga-ten, deels met houten pennen met een diameter van 1,5 tot 2 cm. de plank is 137,5 cm lang en 28 cm op zijn breedst. de dikte is aan de onderzijde 4 cm en aan de bovenzijde 1,5 cm. de plank heeft slechts één origineel uiteinde; het andere uiteinde is afgebroken. ook beide lange zijden zijn grotendeels beschadigd. langs de beschadigde bovenrand zijn nog vijf pen-gaten aanwezig, op ca. 2 tot 6 cm van de bovenrand. een tweede rij, bestaande uit drie pengaten, is net onder de middellijn van de plank te zien. de gaten staan op 50 tot 52 cm van elkaar en in twee pengaten zitten nog de restanten van houten pennen (eik). de vierde plank met pengaten (vondstnr. 2615) is 107 cm lang, 36 cm breed en 2,5 tot 4 cm dik. de plank heeft slechts één origineel uiteinde en was oorspronkelijk langer en breder. langs de gebroken bovenrand zijn twee halve pengaten te zien. de gaten zijn 2 cm in diameter en staan 10 cm van elkaar. net onder de middellijn van de plank zijn nog twee pen-gaten met houten pennen (eik) aanwezig. de pen-nen zijn 1,5 cm in diameter en staan op 53 cm van elkaar. eén van de pennen is recht onder het tweede gat langs de bovenrand geplaatst, op 30 cm van het originele uiteinde. Ter plekke van de andere pen is de bovenrand afgebroken. Verder is langs de originele rand nog een ronde indruk met een diepte van 0,2 cm te zien. de indruk heeft een diameter van 1,5 cm en is mogelijk het begin van een boring of de indruk van een houten pen die niet door de huidplank heen is gegaan. de laatste plank (vondstnr. 2572) is sterk gefrag-menteerd. de plank is 123 cm lang, 41 cm breed en 5 cm dik. Slechts één uiteinde is origineel; de andere kanten zijn gebroken. In het midden van de plank

is een uitgeboord gat met een diameter van 1,5 cm te zien. dit gat is slechts 2 cm diep, maar is wellicht deels opgevuld met een houten pen. Van het hout uit waterput 28 zijn vooral de l-vor-mige plank en de planken 2579 en 2615 interessant. de l-vormige plank (vondstnr. 2387) doet denken aan de l-vormige kimstukken van een aakachtige plankboot. deze kimplank, ook wel ‘ile’ geheten, vormt de overgang van de bodem van het schip naar de zijden, waarbij de zijden met houten pennen aan de kimplank werden vastgezet (fig. 23.6).17 Het stuk is helaas aan alle zijden gebroken, waardoor niet goed is te zeggen of de korte kant van de l lang genoeg is voor gebruik in een schip. de planken 2579 en 2615 hebben, vanwege de grote hoeveelheid pennen en pengaten, veel weg van huidplanken van een schip. de pengaten aan de bovenzijde van de planken kunnen gebruikt zijn om twee overnaadse huidplanken met elkaar te verbin-den. de houten pennen in het midden kunnen dan de spanten, met een onderlinge afstand van 50 cm, aan de huid hebben bevestigd. plank 2573 is als scheepshout minder overtuigend. Het zou om een huidplank kunnen gaan, maar er zijn alleen gaten aan de bovenzijde van de plank herken-baar. gaten in het midden van de plank voor de be-vestiging van spanten ontbreken, evenals indrukken van spanten op de plank (zogenaamde ‘moeten’).

23.4 conclUSIe

In drie van de ruim 30 waterputten uit Midlaren zijn hergebruikte stukken hout met pengaten en houten pennen gevonden. de vijf planken uit waterput 21 zouden van een vaartuig afkomstig kunnen zijn. Zij hebben echter meer weg van tonduigen, hoewel er

Fig 23.6. overgangsplank (kimstuk) van de bodem naar de

zijplanken van rivieraken of aakachtige plankenboten, gevon-

den te deventer, Utrecht en Meinerswijk (11e-13e eeuw).

de bodem en zijplanken zijn met houten pennen bevestigd

(overgetekend van Vlierman 1996, fig. 74A).

Archeologische opgravingen bij Midlaren 460

geen krozen in het hout zijn aangebracht. Twee plan-ken uit waterput 28 (vondstnrs. 2579 en 2615), en in mindere mate de planken 2573 uit waterput 28 en 1418 uit waterput 4, hebben voldoende pengaten voor een functie als huidplank in een schip. de plan-ken zouden afkomstig kunnen zijn van (gedeeltelijk?) overnaadse schepen, waarvan de huidplanken onder-ling met houten pennen aan elkaar waren bevestigd en de spanten met houten pennen aan de huid waren vastgezet. Waar in het schip de planken gezeten heb-ben en van wat voor soort vaartuig ze afkomstig zijn, is voor de meeste planken niet te zeggen. Het l-vormige stuk (vondstnr. 2387) vormt hierop een uitzondering; wanneer dit stuk werkelijk van een schip afkomstig is, vormde hij de overgang tussen de bodem en de zijden van een rivieraak of een aakachtige plankenboot. dergelijke open vracht-schepen kenden we al uit de romeinse tijd en de late middeleeuwen, maar nog niet uit de Merovingische periode. opvallend is dat de schaarse bewijzen voor vroeg-middeleeuwse vaartuigen die tot nu toe voorhanden zijn, namelijk de klinknagels uit het terpengebied en West-nederland, geheel niet overeenkomen met de mogelijke scheepsvondsten uit Midlaren. nergens in het houtmateriaal zijn aanwijzingen te vinden dat de planken aan elkaar verbonden waren met klinknagels. ook zijn er in de nederzetting van Midlaren geen ijzeren klinknagels aangetroffen. Wel zijn er ruim 70 ijzeren nagels en drie krammen gevonden, maar deze zijn niet typerend voor gebruik in schepen.18

In het Midlarense houtmateriaal zijn evenmin resten van spijkers, spijkergaten, krammen en sintels aangetroffen, en ook restanten van mos- of haar-breeuwsel die vaak op het afgedankte hout achter-bleven, zijn niet waargenomen. de beschadiging en fragmentatie van de planken is hier mogelijk een verklaring voor, aangezien dergelijke sporen vooral aan de randen van planken zitten. daarnaast zijn dit soort kenmerken voor het ongetrainde oog moeilijk herkenbaar, waardoor zij wellicht niet door de teke-naars zijn opgemerkt. Verder valt op dat er alleen planken met niet-func-tionele pengaten zijn aangetroffen in de waterputten. er zijn geen spanten, stevendelen of andere zwaardere constructie-elementen gevonden. Tijdens opgravin-gen op het oldehoofsterkerkhof in leeuwarden zijn deze zwaardere scheepsonderdelen recentelijk wel aangetroffen.19

Het blijft lastig om met zekerheid te zeggen dat het bij het hout uit de Midlarense waterputten ten dele om hergebruikt scheepshout gaat. de aanwij-zingen zijn summier en het is moeilijk om harde

uitspraken te doen op basis van tekeningen en foto’s. een belangrijk argument vóór een interpretatie als scheepshout is dat zware, eikenhouten planken in de scheepsbouw goed bekend zijn, terwijl ze in de huizenbouw minder gebruikelijk zijn. eikenhouten planken van dit formaat zijn vermoedelijk te dik voor een primair gebruik in wanden of vloeren van gebouwen en tegelijk te dun voor een gebruik als dragende constructie-elementen. Als het hout van de Bloemert werkelijk scheeps-hout is, waar is het dan vandaan gekomen? Twee opties zijn mogelijk. de Bloemert ligt vlak naast een oude Hunzestroom die mogelijk nog ten tijde van de bewoning water heeft gevoerd.20 Het scheepshout heeft in dat geval toebehoord aan lokaal gebruikte schepen. een andere mogelijkheid is dat het hout is aangevoerd uit het aangrenzende terpengebied – en dus afkomstig is van schepen van het wad – om te worden hergebruikt bij de aanleg van waterputten. gezien de algemene schaarste van hout in het kwel-dergebied is de eerste optie het meest waarschijnlijk en vormen de vondsten een mogelijke aanwijzing voor lokaal gebruik van zowel overnaads gebouwde als aakachtige schepen. dat tevens gebruik werd gemaakt van kleinere boten toont een bijzondere vondst die in 1944 bij het graven van een tankgracht in de moerassige zone langs het Zuidlaardermeer is gedaan. Iets zuidelijk van het opgravingsterrein de Bloemert is hier een uitgeholde boomstam met een lengte van 3,5 m en een breedte van 60 cm aangetroffen.21 de stam heeft vermoedelijk dienst gedaan als kano of als kleine boot, maar is helaas verloren gegaan.

noTen

1 Zie de hoofdstukken 8 en 22.2 Vlierman 2002, 122–123.3 Bijv. Knol (1993, 188 ff.) voor het noord-neder-

landse terpengebied. 4 Zie onder andere Heidinga 1997.5 Zie bijvoorbeeld ook de recente vondsten van

scheepshout uit twee Friese terpen, respectievelijk in leeuwarden (dijkstra & nicolay 2006, ro-meinse tijd-vroege middeleeuwen) en bij Anjum (nog ongepubliceerd, vroege en late middeleeu-wen), beide in Friesland.

6 Aalders et al. 2005; reinders & Aalders 2006.7 Knol et al. 1996, 368 (oosterbeintum); Knol 1993,

166, 189 (Beetgum); Waasdorp 2005 (den Haag); reinders & Aalders 2006 (leiderdorp).

8 Knol et al. 1996, 368.

461 23 Vroegmiddeleeuws scheepshout in Midlaren?

9 Voor Wijk bij duurstede, Utrecht en Tiel, zie on-der andere Vlierman 2002, 135. Voor Vlaardingen, zie Vlierman 2004.

10 Vlek 1987.11 Voor de nederlandse en Belgische schepen, zie

onder andere Vlierman 2002, 126–127; voor de londense boot, zie goodburn 2000.

12 Vlierman 2002, 126.13 goodburn 2000.14 Vlierman 2002, 145; Van Holk 2001, 101.15 Vlierman 2002, 130.16 Alle houtdeterminaties in deze paragraaf zijn ge-

daan door K. Hänninen (BIAX); zie ook hoofd-stuk 22 en bijlage 15.

17 Vlierman 1996, 103. 18 Zie hoofdstuk 18.19 pers.med. K. Vlierman (dronten); dijkstra & ni-

colay 2006, 140.20 Zie de discussie in de hoofdstukken 2–4. 21 luning 1980, 47; verdere gegevens over deze

vondst zijn onbekend.

lITerATUUr

Aalders, y., H. Molthof, W. de neef & H.r. rein-ders, 2005. nagels en plaatjes uit Wijnaldum (Fr.). Aanwijzingen voor Friese klinkerschepen in de Vroege Middeleeuwen? Paleo-Aktueel 14/15, pp. 150–154.

dijkstra, J. & J.A.W. nicolay, 2005. een terp op de schop: het archeologisch onderzoek op het olde-hoofsterkerkhof in leeuwarden (Fr.). Paleo-Aktueel 17, pp. 135–141.

goodburn, d.M., 2000. new light on the construc-tion of early medieval ‘Frisian’ sea-going vessels. In: J. litwin (ed.), Down the river to the sea. Eight International Symposium on Boat and Ship Archaeo-logy, Gdansk 1997. gdansk, pp. 219–224.

Heidinga, H.A., 1997. Frisia in the first millenium. An outline. Utrecht.

Holk, A.F.l. van, 2001. Vier 13de-eeuwse schepen in de dam van rotterdam. In: A. carmiggelt, A.J. guitan & M.c. van Trierum (eds), Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam. Sluizen en schepen in de dam van de Rotte (= Boorbalans 4). rotterdam, pp. 71–124.

Knol, e., 1993. De Noordnederlandse kustlanden in de Vroege Middeleeuwen (= dissertatie, Vrije Universi-teit Amsterdam). groningen.

Knol, e. et al., 1996. The early medieval cemetery of oosterbeintum (Friesland). Palaeohistoria 37/38, pp. 245–416.

luning, H.M., 1980. De buitenplaatsen Meerlust Bloe-mert Meerwijk: van bisschoppelijk tafelgoed tot recrea-tieoord. S.l.

reinders, H.r. & y. Aalders, 2006. Frisian traders and the clinker technique. In: T. Arisholm, K. paasche & T.l. Wahl (eds.), Klink og seil. Festskrift til Arne Emil Christensen (Føredrag på seminaret Klink og seil. Den nordisken båt i lys av arkeologiske, etnologiske og eksperimentelle studier, Norsk sjøfartsmuseum 19.–20. mai 2005.). oslo, pp. 109–122.

Vlek, r., 1987. The Medieval Utrecht Boat: the history and evaluation of one of the first nautical archaeological excavations and reconstructions in the Low Countries (= BAr Int. Ser. 382). oxford.

Vlierman, K., 1996. Kleine bootjes en middeleeuws scheepshout met constructiedetails (= Scheepsarcheo-logie II; Flevobericht 404). lelystad.

Vlierman, K., 2002. Scheeps- en stadsarcheologie. de betekenis van scheeps(hout)vondsten in ne-derlandse middeleeuwse steden. In: p.J. Woltering, W.J.H. Verwers & g.H. Scheepstra (eds), Middel-eeuwse toestanden. Archeologie, geschiedenis en monu-mentenzorg. Amersfoort/Hilversum, pp. 119–148.

Vlierman, K., 2004. Scheepsfragmenten uit de Viking-scheepsbouwtraditie in Vlaardingen. In: A.H.l. Vredenbregt & T. de ridder (eds), Gat in de Markt 1.101. Houtgebruik in 11e-eeuwse graven (= VlAK-verslag 15.2). Vlaardingen, pp. 22–29.

Waasdorp, A., 2005. Buitengewone graven in Haags duingebied. Archeobrief 2, pp. 2–5.