Technologie et objets usuels dans l'organisation temporelle du foyer
Technologie: schone motor van de economie?
Transcript of Technologie: schone motor van de economie?
1
Technologie: Schone motor van de economie?
Een onderzoek naar de werking van het Programma
Milieutechnologie in de periode 1993-1995
M.J. Arentsen
P.S. Hofman
Enschede, Oktober 1996
2
1 Inleiding en onderzoeksopzet
1.1 Inleiding
De Nederlandse overheid rekent het tot haar taak de ontwikkeling, toepassing en verspreiding
van milieugerichte technologie te stimuleren. Daartoe worden financiële
stimuleringsregelingen ingezet. Dit rapport bevat de resultaten van de in 1996 uitgevoerde
evaluatie van het Programma Milieutechnologie (hierna aangeduid als ProMT). Het ProMT is
een financiële regeling van het ministerie van VROM, LNV en V&W. Het is gericht op de
ondersteuning van de praktische toepassing van milieutechnologie in het Nederlandse
bedrijfsleven.
In het evaluatie-onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
1. Welke financiële regelingen ter stimulering van milieugerichte technologie zijn op dit
moment in uitvoering bij de Rijksoverheid (VROM, EZ, V&W, LNV en OC&W) en hoe
verhouden deze regelingen zich met andere instrumenten en een tweetal Europese
regelingen?
2. Welke positie nemen de financiële regelingen van het ministerie van VROM in het
bijzonder het ProMT in te midden van dit geheel van regelingen?
3. In hoeverre is het ProMT doeltreffend?
4. Kan op grond van de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 de werking van het ProMT
worden verbeterd?
1.2 Onderzoeksopzet en onderzoeksmethode
Het onderzoek is gericht op een evaluatie, dat wil zeggen een beoordeling, van het ProMT in
samenhang met een aantal andere stimuleringsregelingen. Daartoe zijn in de eerste plaats
teksten van stimuleringsregelingen bestudeerd om de regelingen op een aantal kenmerken te
klassificeren en te vergelijken. In de tweede plaats zijn projecten die in de periode 1993-1995
financieel zijn ondersteund door het ProMT, bestudeerd en geklassificeerd. In de derde plaats
is naast het ProMT, de werking van drie andere regelingen geanalyseerd. Het betreft de
regeling Programmatische Bedrijfsgerichte TechnologieStimulering Milieutechnologie
(PBTS-MT), Innovatiegericht Onderzoeksprogramma Milieutechnologie (IOP-MT) en de
Regeling Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL). In de vierde plaats zijn
een aantal personen, in verschillende posities betrokken bij de stimulering van milieugerichte
technologie-ontwikkeling, geïnterviewd. In de vijfde plaats hebben de onderzoekers op basis
van deze aldus verzamelde gegevens een analyse gemaakt van de werking van het ProMT,
mede met het doel aanbevelingen te formuleren.
1.3 Selectie van financiële regelingen
Naast het ProMT is een aantal andere stimuleringsregelingen van de Rijksoverheid en de
Europese Unie (EU) in het onderzoek betrokken. Deze selectie van regelingen is gebruikt om
het ProMT nader te positioneren. Van de circa 75 subsidieregelingen van de Rijksoverheid,
gericht op de ondersteuning van ontwikkeling, toepassing en verspreiding van (milieugerichte)
technologie, zijn 15 nationale regelingen en 2 regelingen van de EU voor dit onderzoek
geselecteerd. Tabel 1.1 bevat een overzicht van deze regelingen.
3
Tabel 1.1 Overzicht van de geïnventariseerde financiële regelingen, naar type regeling,
verantwoordelijke ministerie(s), uitvoerende organisatie(s) en budget.
Error!
Bookmark not
defined.Regelinge
n1
Type Regeling Verantwoordelijke
Ministeries
Uitvoerende
Organisatie Budget (mln per
peiljaar 95)
Subsidie-instrument
ProMT VROM V&W LNV Novem 7,5
KWS 2000 VROM Projectbureau
KWS 2000 < 1
T 2000 VROM Novem 4
RedVLB VROM Novem < 1
IOP-MT EZ / VROM Senter 13
PBTS-MT EZ Senter 26
MVA LNV LNV 2
E&M EZ Novem 4
RPM EZ Senter 4
EET2 EZ / OCW Novem/Senter 45
Belastingmaatregel
VAMIL FINA / VROM Bureau Vamil > 100
Ontwikkelingskrediet
TOK EZ Senter > 100
Doelfinanciering
organisatie
SPA3 V&W RIZA 6
STW OCW / EZ STW 10
DF-TNO OCW / VROM TNO 5
DTO VROM EZ V&W
LNV OCW Programma-
bureau DTO
5
Europees
LIFE4 EU-DG XI EU- DG XI 8
EU-MILIEU5 EU-DG XII EU- DG XII 2,5
1 Zie bijlage 1.1 voor recente en toekomstig wijzigingen van de regelingen en bijlage 1.2 voor een volledige beschrijving van
de namen. 2 Deze regeling is voor het eerst van start gegaan in 1996. Voor het programma zal structureel jaarlijks een bedrag van 45
miljoen gulden beschikbaar komen, zie ook de nota kennis in beweging, pag. 45. Het budget voor 1996 is circa 20 miljoen
gulden. 3 Het jaarlijkse budget bedraagt ongeveer 6 miljoen gulden, ruwweg de helft daarvan bestaat uit vaste bijdragen aan
programma’s en regelingen (zoals ProMT (1,5 miljoen per jaar), STOWA en DTO).
4 Budget gebaseerd op gehonoreerde Nederlandse projecten voor 1995 voor de onderdelen gericht op schone technologie en
afvalbeheer: A 1.2 en A 1.3. Voor het onderdeel milieu is het Nederlandse aandeel in het toegekende budget ongeveer 9%
(bron: Novem). 5 Dit betreft het toegekende budget in 1995 voor Nederlandse projecten gericht op de ontwikkeling van milieutechnologie, dit
is ongeveer 10% van het totaal aan Nederlandse projekten toegekende budget (bron: RIVM).
4
Deze regelingen zijn geselecteerd om de werking van het ProMT in samenhang met andere
financiële regelingen te kunnen onderzoeken. De geselecteerde regelingen zijn daartoe op
twee manieren in het onderzoek betrokken. In de eerste plaats is de opzet en inhoud van de
geselecteerde regelingen vergeleken met die van het ProMT. Dit onderdeel van het onderzoek
positioneert het ProMT te midden van een DEEL van de overige stimuleringsregelingen van
de Rijksoverheid. In de tweede plaats is van 3 van de 16 geselecteerde regelingen de werking
nader onderzocht en vergeleken met de werking van het ProMT. De kern van het onderzoek
bestaat echter uit een inhoudelijke evaluatie van het ProMT.
1.4 Inhoud van het rapport
Hoofdstuk 2 positioneert het ProMT te midden van de geselecteerde regelingen op basis de
opzet en inhoud van de regelingen. Hoofdstuk 3 gaat in op de werking en doeltreffendheid van
het ProMT, mede in vergelijking tot de werking van de PBTS-MT, het IOP-MT en de
VAMIL-regeling. Hoofdstuk 4 bevat de analyse en beoordeling van het ProMT en geeft een
reflectie op het ProMT.
In de tekst van het rapport worden alleen de resultaten van het onderzoek beschreven. De
gegevens waarop deze resultaten zijn gebaseerd, zijn zo veel mogelijk opgenomen in de
bijlagen van dit rapport. De bijlagen bevatten derhalve inhoudelijke en substantiële informatie
ter ondersteuning van de tekst in het hoofdrapport. In de hoofdtekst wordt door middel van
verwijzingen aan de gegevens in de bijlagen gerefereerd.
5
2 De inhoud en opzet van het ProMT in vergelijking tot andere
stimuleringsregelingen
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een begin gemaakt met de positionering van het ProMT. Daartoe wordt
de opzet en inhoud van het ProMT vergeleken met 17 andere stimuleringsregelingen om beide
eerste onderzoeksvragen te beantwoorden. Deze positionering wordt in hoofdstuk 3
voortgezet met een analyse van de werking en doeltreffendheid van het ProMT. De inhoud
van hoofdstuk 2 en 3 geeft een volledig beeld van de plaats, de werking en de doeltreffendheid
van het ProMT in de context van andere regelingen gericht op het stimuleren van
milieugerichte technologie.
2.2 Doel, opzet en inhoud van het ProMT
Het ProMT6 is de voortzetting van de in 1989 in werking getreden Stimuleringsregeling
Milieutechnologie en is sinds 1995 onderdeel van het Bijdragenbesluit milieugerichte tech-
nologie. Het programma wordt gefinancierd door de ministeries van VROM, V&W en LNV, de
uitvoering vindt plaats door de Novem. Doel van het ProMT is het stimuleren van de
praktische toepassing van milieutechnologie in Nederland door ondersteuning van bedrijven
(onderzoek)instellingen en universiteiten die innovatieve, grensverleggende technologieën
ontwikkelen en demonstreren, die leiden tot schonere processen of de toepassing van schonere
produkten.
Het ProMT is sinds 1995 onderverdeeld in een onderdeel doelgroepen en een onderdeel
stimulering van technologie voor emissiereductie. Het onderdeel doelgroepen beoogt een
nauwe aansluiting bij het doelgroepenbeleid. Binnen het onderdeel doelgroepen worden
bedrijfstakken geselecteerd die een relevante milieubelasting veroorzaken en die bovendien
een goede voortgang boeken in het doelgroepenoverleg of inmiddels een convenant hebben
afgesloten. Daartoe worden projecten ondersteund om technologische knelpunten binnen
bedrijfstakken te verminderen. Het onderdeel Stimulering van Technologie voor Emissie
Reductie (STER) is gericht op het verminderen van zulke knelpunten met het doel de
verspreiding van milieugevaarlijke stoffen tegen te gaan. Door middel van jaarlijkse
programmering worden voor beide onderdelen van de regeling prioriteiten gesteld. Zo worden
jaarlijks prioritaire doelgroepen en aandachtsgebieden geselecteerd. Daarnaast kunnen in de
jaarlijkse programmering onderwerpen worden opgenomen vanwege hun relevantie voor het
milieubeleid. Het programma staat open voor zowel bedrijven als voor onderzoeksinstellingen
en universiteiten en hanteert een continue inschrijvingsprocedure. De bepalingen van het
Bijdragenbesluit milieugerichte technologie7 zijn voor het programma van toepassing.
Naast het ProMT kent de Rijksoverheid een aantal andere regelingen om de ontwikkeling en
toepassing van milieugerichte technologie te stimuleren. In de volgende paragrafen wordt een
selectie van deze regelingen nader onderzocht en vergeleken met het ProMT.
6 In bijlage 2.1 wordt de inhoud van het ProMT meer uitgebreid beschreven. 7 In bijlage 2.2 worden de bepalingen van het BMT meer uitgebreid beschreven.
6
2.3 De werkingssfeer van de geselecteerde stimuleringsregelingen8
In het traject van technische innovaties worden doorgaans verschillende fasen onderscheiden.9
In dit onderzoek worden drie clusters van activiteiten onderscheiden:10
Onderzoek naar de technische en/of financiële haalbaarheid van innovaties. Bij deze
activiteiten gaat het nadrukkelijk om een verkenning van nieuwe technische en/of
commerciële mogelijkheden.
De technische ontwikkeling van innovaties. Bij deze activiteiten gaat het specifiek
om inhoudelijk onderzoeks- en ontwikkelingswerk.
De technische en financiële toepassing van innovaties.11 Hier gaat het om een breed
scala van zowel technische als commerciële activiteiten gericht op het toepassen van
een innovatie in de praktijk.
In tabel 2.1 op de volgende pagina zijn de geselecteerde regelingen gepositioneerd in het
innovatietraject. De tabel geeft een overzicht van het bereik of reikwijdte van de regelingen
over de verschillende activiteiten in het innovatietraject en geeft geen oordeel over hun
positionering in het innovatietraject.
De activiteiten gericht op haalbaarheid kunnen worden voorafgegaan door een fase van
verkenning. In Nederland is één programma gericht op deze voorfase, namelijk het Programma
Duurzame Technologische Ontwikkeling (DTO). Dit programma is geen stimuleringsregeling,
maar een onderzoeksprogramma gericht op het verkennen van toekomstige technologische
vraagstukken vanuit een perspectief van duurzaamheid.
Te midden van de geselecteerde regelingen kan het ProMT naar werkingssfeer als volgt
worden gekarakteriseerd:12
Het ProMT biedt financiële ondersteuning aan haalbaarheid, ontwikkeling en toepassing
van milieugerichte technologie;
het ProMT kent geen beperking naar milieucompartiment; en
het ProMT is sterk gericht op de doelstellingen van het Nederlandse milieubeleid. Door
middel van onder meer programmering wordt getracht het bereiken van doelstellingen van
het Nederlandse milieubeleid te ondersteunen.
8 In bijlagen 2.2, 2.4 en 2.5 worden deze regelingen meer uitgebreid beschreven. 9 Zie voor een overzicht van de fasen in het innovatietraject Arentsen, Bosveld en Bressers, Een plaats voor de
Stimuleringsregeling Milieutechnologie, Enschede, 1992. 10 Een onderscheid in fasen betreft louter een analytisch onderscheid, omdat uit onderzoek inmiddels is gebleken
dat innovatieprocessen minder gefaseerd verlopen dan een onderscheid in fasen doet veronderstellen. Wel
kunnen in elk innovatietraject een aantal noodzakelijke activiteiten of handelingen worden onderscheiden, los
van de vraag in welke volgorde deze activiteiten plaatsvinden. 11 Andere indelingen zijn mogelijk. Zo geeft de Notitie Technologie en Milieu de volgende indeling:
fundamenteel onderzoek, strategisch en toepassingsgericht onderzoek, ontwikkeling, demonstratie en
toepassing (Tweede Kamer, 1990-1991, 22 085, nr. 1, p. 19). Deze activiteiten kunnen echter worden herleid
tot de drie door ons onderscheiden hoofdactiviteiten. 12 Voor een uitgebreidere toelichting op de overeenkomsten en verschillen tussen de geselecteerde regelingen zie
bijlage 2.6.
7
Tabel 2.1 De geselecteerde regelingen naar werkingssfeer
Milieu Technologie Milieutechnologie
Milieutechnologie specifieke gebieden
Land
bouw
Algemeen Lucht Water Afval
Verkenning
Haalbaarheid
Ontwikkeling
Toepassing
T
O
K
S
T
W
S
P
A
E
E
T
P
B
T
S
M
T
I
O
P
M
T
EU
M
I
L
I
E
U
K
W
S 2
0
0
0
R
E
D
V
L
B
P
R
O
M
T
DTO
T
2
0
0
0
L
I
F
E
V
A
M
I
L
R
P
M
D
F
T
N
O
M
V
A
E
&
M
8
2.4 Stimuleringsregelingen naar doelen en inhoudelijke beoordelingscriteria
De onderzochte regelingen zijn, met een aantal uitzonderingen,13 alle gericht op het
bevorderen van (milieu)technologie. Elke regeling legt daarbij eigen accenten in de
formulering van de doelstelling. Het ProMT kan daarbij worden gekarakteriseerd als een
regeling die:
in zijn doelformulering heel nadrukkelijk aansluiting zoekt bij de doelstellingen van het
Nederlandse milieubeleid en het stimuleren van de milieugerichte technologie-
ontwikkeling niet beschouwt als een doel op zich, maar als een middel om bij te dragen aan
het bereiken van milieudoelstellingen.
wordt ingezet om bij te dragen aan het oplossen van technologische knelpunten vanuit het
perspectief van het Nederlandse milieubeleid. Dit staat in contrast met het merendeel van
de andere geselecteerde regelingen waarvoor het Nederlandse en internationale
marktperspectief voor het bedrijfsleven samenvalt met een te realiseren vermindering van
de milieubelasting. De VROM-programma’s, in het bijzonder het ProMT, differentiëren
daarbij naar activiteiten in het innovatietraject mede op basis van de aard van de
technologische knelpunten die het bereiken van milieudoelstellingen in de weg staan.
In tabel 2.2 worden de geselecteerde regelingen vergeleken naar inhoudelijke
beoordelingscriteria.
Tabel 2.2 Regelingen naar inhoudelijke beoordelingscriteria
Regeling Inhoudelijke beoordelingscriteria
technische
innovativiteit
technisch/economisch
perspectief
milieuverdienste/
rendement
technisch, commercieel
risicovol
ProMT + + + +
KWS 2000 + + + +
T 2000 + + + +
RedVLB + + + +
IOP-MT + +
PBTS-MT + + +
MVA + + +
E&M
RPM + + +
EET + + +
VAMIL +
TOK + + +
SPA + + +
STW + +
DF-TNO + +
DTO + + +
LIFE + + +
EU-MILIEU + + +
13 Uitzonderingen zijn de energie -en milieu adviesregeling (E&M); het technisch ontwikkelingskrediet (TOK);
de stimuleringsregeling milieuvriendelijke agrificatie (MVA); en de stichting technische wetenschappen (STW).
Bij de twee Europese regelingen vormt de stimulering van milieutechnologie een deelverzameling.
9
Over de inhoudelijke beoordelingscriteria kan het volgende worden opgemerkt:
Vrijwel alle regelingen kennen een milieu-criterium. Projecten dienen een bepaalde
‘milieuverdienste of milieurendement’ te hebben. Bij regelingen van het ministerie van EZ
is daarbij de definitie van milieurendement breder doordat tevens projecten die een
verlaging van de milieukosten met gelijkblijvende milieubelasting realiseren hieronder
vallen.14 Dit in tegenstelling tot het criterium van milieuverdienste binnen de VROM-
programma’s15 waar een te realiseren verminderde milieubelasting een harde voorwaarde
is.
Regelingen waarbij het ministerie van EZ is betrokken benadrukken de technische
innovativiteit op basis van de internationale stand der techniek. Bij de VROM-
programma’s wordt oorspronkelijkheid als overeenkomstig criterium gebruikt maar hier
zijn de nationaal gangbare alternatieven maatgevend.
Vrijwel elke regeling beoordeelt aanvragen op technisch en/of economisch perspectief.
Uitgezonderd het ProMT en de VROM-programma’s beoordelen vrijwel geen regelingen
projecten op technisch en economisch risico.16
De regelingen kennen naast inhoudelijke ook procedurele voorwaarden. De procedurele
beoordeling van de VROM-programma’s is geharmoniseerd in het Bijdragenbesluit
milieugerichte technologie. Opmerkelijk kenmerk van het ProMT en andere regelingen en
programma’s waarbij het ministerie van VROM bij is betrokken betreft de
openbaarheidsclausule, waarin is bepaald dat de resultaten van ondersteunde projecten
openbaar zijn.
Te midden van de geselecteerde regelingen kan het ProMT als volgt worden gekarakteriseerd.
Het ProMT kan technisch en financieel risicovolle projecten ondersteunen als van zulke
projecten een grote milieuverdienste wordt verwacht;
het ProMT werkt in vergelijking tot andere regelingen uit tabel 2.2 met relatief hoge
subsidiepercentages; en
het ProMT kent een openbaarheidsclausule welke de subsidie-ontvanger verplicht de
resultaten van ondersteunde projecten openbaar te maken, om daardoor de kans op
toepassing van de ontwikkelde technologie te verhogen.
14 Op microniveau treedt weliswaar geen verminderde milieubelasting op, echter door het beschikbaar komen van
een goedkopere milieutechnologie zal een bredere verspreiding kunnen ontstaan waardoor op macroniveau wel
een verminderde milieubelasting kan worden gerealiseerd. 15 Voor een uitgebreidere beschrijving van de VROM-programma’s op basis van de teksten van regelingen
verwijzen wij naar bijlage 2.2. 16 De programma’s onder het BMT zijn bedoeld voor projecten die een zodanig risico met zich meebrengen dat
niet mag worden verwacht dat een ondernemer dit project op eigen kracht in gang zet.
10
2.5 Stimuleringsregelingen en de prioriteiten van het Nederlandse milieubeleid
De prioriteiten van het Nederlandse milieubeleid kunnen technologisch worden vertaald naar
het verminderen van milieutekorten. In tabel 2.3 zijn de geselecteerde regelingen
geklassificeerd naar geconstateerde milieutekorten17.
Tabel 2.3 Financiële regelingen, milieutekorten en doelgroepen
Milieutekort Belangrijkste bijdragende
doelgroepen18
Aansluiting met regeling
Zware metalen19 Industrie
Energie
Verkeer
Bouw
Landbouw
Consumenten
Overig
ProMT; T-2000; IOP-MT
DF-TNO
ProMT
MVA
PAKs Industrie
Verkeer
ProMT; IOP-MT
DF-TNO
Geluid Verkeer
DF-TNO
CO2 Industrie
Energiesector
EET; DF-TNO
EET; DF-TNO
Nox Verkeer
EET; DF-TNO
NH3 Landbouw
MVA; EET
P/N Landbouw
MVA; EET; ProMT
VOS Industrie
ProMT; KWS-2000; LIFE
Fijn stof Industrie
ProMT; DF-TNO
Lokale luchtver. Verkeer
DF-TNO
17 De milieutekorten zijn gebaseerd op het Nationaal Milieubeleidsplan-2 en Keuzedocument technologische
oplossingsrichtingen voor milieutekorten (TORK). 18 Doelgroepen met een bijdrage van groter dan 35% voor een specifiek milieutekort. Bron: TORK, pag. 64. 19 Bij zware metalen is hierbij gekeken naar de bijdrage voor de afzonderlijke compartimenten lucht, water en
bodem.
11
Te midden van de geselecteerde regelingen kan het ProMT als volgt worden
gekarakteriseerd.20
Het ProMT geeft in de programmering prioriteit aan de doelgroep industrie. Deze
doelgroep draagt in belangrijke mate bij aan geconstateerde milieutekorten (zie bijlage
2.8).
Door middel van periodieke programmering worden binnen de doelgroep industrie sectoren
met milieutekorten aangewezen. Het ProMT ondersteunt projecten uit de geselecteerde
sectoren die zijn gericht op het verminderen of opheffen van de in die sectoren
geconstateerde milieutekorten.
Het onderdeel STER van het ProMT is specifiek gericht op het thema verspreiding, met het
doel de gekonstateerde milieutekorten met betrekking tot (milieu)gevaarlijke stoffen op te
heffen.
Door de geprogrammeerde opzet wordt beoogd een meer gerichte bijdrage te leveren aan
het verminderen van geconstateerde milieutekorten in specifieke sectoren van de
Nederlandse industrie.
20 Voor een uitgebreidere toelichting met betrekking tot de aansluiting van het ProMT en de overige VROM-
programma’s met de doelstellingen van het milieubeleid verwijzen wij naar bijlage 2.3.
12
2.6 De VROM-programma’s21 in relatie tot andere instrumenten van het milieubeleid
In tabel 2.4 is de relatie tussen de VROM-stimuleringsprogramma’s en andere instrumenten
van het milieubeleid weergegeven.
Tabel 2.4 Samenhang VROM-stimuleringsprogramma’s en andere instrumenten van
milieubeleid
VROM-programma Milieubeleid Instrument(en)
ProMT
Doelgroepenbeleid
Stoffenbeleid
Doelgroepenoverleg
milieutaakstellingen branches
BMPs (WM/WVO)
Wet Milieugevaarlijke Stoffen
KWS 2000
KWS 2000 strategie22
Convenant KWS-2000
WM-Vergunningverlening
AMVBs
T 2000
Afvalstoffenbeleid WM-afvalstoffen
Stortverboden
RedVLB
Bestrijdingsplan verzuring WM-vergunningverlening
BEES
Uit tabel 2.4 blijkt dat:
Elk van de VROM-programma’s sterk is gelieerd aan specifieke onderdelen van het
Nederlandse milieubeleid, waarbij het ProMT door zijn brede werkingssfeer integratief van
aard is.
Het ProMT kent vooral een wisselwerking met het doelgroepenoverleg. Dit
beleidsonderdeel bepaalt mede de inhoudelijke programmering en keuze voor de
doelgroepen van het programma. Verder heeft het onderdeel STER een relatie met het
stoffenbeleid. Het ProMT kent geen directe relatie met het vergunningenbeleid op grond
van de Wet milieubeheer, anders dan via het doelgroepenbeleid.
KWS 2000 kent een geïnstitutionaliseerde relatie met de milieuvergunningverlening. De
met ondersteuning van KWS 2000 ontwikkelde en bewezen technologie, wordt als
zogenoemde zekere maatregel in de vergunningverlening of algemene regelgeving voor de
betreffende branche of doelgroep opgenomen. Verspreiding van ontwikkelde nieuwe
milieutechnologie wordt op deze wijze zoveel mogelijk geïnstitutionaliseerd.
Het programma T-2000 heeft een relatie met de vergunningverlening in het kader van de
Wet Milieubeheer (hoofdstuk afvalstoffen). Verder kent het programma een relatie met
stortverboden en afvalheffingen binnen het afvalstoffenbeleid die zorgdragen voor een
21 Voor een uitgebreide beschrijving van de VROM-programma’s en het Bijdragenbesluit Milieugerichte
Technologie verwijzen wij naar bijlage 2.2 en 2.3. 22 Het beleid is vastgelegd in de ‘bestrijdingsstrategie voor de emissies van vluchtige organische stoffen’ die in
februari 1989 is aangeboden aan de Tweede Kamer. Het betreft een afspraak tussen rijksoverheid, provincies,
gemeenten en bedrijfsleven. De uitvoering van de inde strategie vastgelegd afspraken is als actiepunt
opgenomen in het Nationaal Milieubeleidsplan. Zie ook KWS 2000, jaarverslag 1994.
13
voldoende aanbod van afval voor potentiële bedrijven die nieuwe milieutechnologie
ontwikkelen of toepassen voor de be- of verwerking van afvalstoffen.
Het programma RedVLB heeft eveneens een relatie met de vergunningverlening in het
kader van het Wet Milieubeheer. Op grond van het hoofdstuk inrichtingen van deze wet
kunnen bedrijven worden verplicht tot het doen van nader onderzoek naar de
mogelijkheden van verdergaande bescherming van het milieu (WM, art. 8.13 lid 1a).
Onderzoek dat wordt ondersteund door het programma RedVLB.
2.7 Het stimuleren van milieutechnologie met behulp van andere
beleidsinstrumenten
Naast financiële regelingen kunnen ook andere instrumenten van overheidsbeleid
milieugerichte technologie stimuleren. In het onderzoek zijn drie andere instrumenten
betrokken:23
de vergunning op grond van de Wet milieubeheer;
de heffing op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren; en
het Programma Schoner Produceren.
Het onderzoek heeft, door het ontbreken van gegevens, beperkte aanwijzingen opgeleverd
over de invloed van de drie genoemde instrumenten op het stimuleren van milieugerichte
technologie-ontwikkeling. Dit onderdeel van het onderzoek leidde tot de volgende
bevindingen:
De vergunning op grond van de Wet milieubeheer kan door het normstellende karakter in
theorie een belangrijke stimulans zijn voor de bedrijfsgerichte ontwikkeling van
milieutechnologie. In interviews en in het dossieronderzoek werden wel aanwijzingen
gevonden voor deze initiërende werking van de milieuvergunning. Bij 9 % van de
gehonoreerde projecten binnen het ProMT wordt in de aanvraag gerefereerd aan de
vergunning in het kader van de Wet milieubeheer.24 Het ontbreekt echter aan voldoende
systematische gegevens om deze initiërende werking nader te onderbouwen. Daarnaast zijn
voorbeelden bekend waar de vergunning op grond van de Wet milieubeheer remmend
bleek te werken op de ontwikkeling van milieugerichte technologie. Dit betrof onder meer
de verwerking van (gevaarlijke) afvalstoffen.
In verschillende studies werden aanwijzingen gevonden voor een effect van de heffing op
grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren op de omvang van de lozingen van
afvalwater. Op grond daarvan kan worden gesteld dat dergelijke lozingen door
technologische innovaties zijn verminderd. In de studies wordt echter geen directe relatie
gelegd tussen de heffing en de ontwikkeling van milieutechnologie. Wel leverde het
dossieronderzoek aanwijzingen op voor de initiërende werking van de WVO-vergunning.
In 7 % van de door ProMT gehonoreerde projecten is in de aanvraag gerefereerd aan de
vergunning in het kader van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren.25
Over de werking van het Programma Schoner Produceren zijn geen systematische
gegevens beschikbaar. Wel zijn incidentele voorbeelden bekend van onder het programma
23 Zie bijlage 2.9 voor meer gedetailleerde informatie over deze instrumenten. 24 Zie tabel 3.2.1 in bijlage 3.2. 25 Zie tabel 3.2.1 in bijlage 3.2. Dit betreft totaal 10 projecten binnen vooral de zuivelindustrie en textiel -en
tapijtindustrie. Daarbij ligt de nadruk op het voldoen aan toekomstige lozingseisen en niet op het kostenaspect
van de WVO-heffing.
14
gerealiseerde milieugerichte technologie.26 Het betreft in hoofdzaak toepassing van
milieugerichte technologie.
2.8 Relatie tussen de VROM-programma’s en twee
technologiestimuleringsprogramma’s van de Europese Unie
De VROM-programma’s zijn naar opzet en inhoud vergeleken met twee technologie-
ontwikkelingsprogramma’s van de Europese Unie. Deze vergelijking leidde tot de volgende
bevindingen:
Beide Europese regelingen zijn evenals de VROM-programma’s gericht op doelgroepen en
milieuthema’s, maar leggen nadruk op het thema verwijdering en andere doelgroepen dan
het ProMT. Zo ligt binnen het programma EU-Milieu de nadruk op de chemische en
verwante industrieën, en is LIFE specifiek gericht op de houtindustrie, elektronische
industrie, en verf, lak en lijmindustrie27.
In tegenstelling tot de VROM-programma’s ondersteunen beide Europese regelingen geen
haalbaarheidsprojecten.
De schaal van door beide Europese programma’s ondersteunde projecten, gemeten naar
budget en aantal uitvoerders, is over het algemeen groter dan die van de VROM-
programma’s. Het verschil in omvang geldt overigens ook alle andere onderzochte
nationale regelingen. Verder stelt EU-Milieu als additionele eis dat projecten worden
gedragen door partners uit verschillende lidstaten van de Europese Unie.
2.9 Conclusie
Te midden van de geselecteerde financiële regelingen kan het ProMT worden gekarakteriseerd
als een regeling die:
gericht is op alle stappen van het innovatietraject (haalbaarheid, ontwikkeling en
toepassing);
geen beperking kent naar milieucompartiment;
door een gerichte programmering nadrukkelijk is bedoeld om bij te dragen aan het bereiken
van doelstellingen van het milieubeleid;
in verhouding tot andere regelingen relatief hoge subsidiepercentages kent;
technologisch en financieel risicovolle projecten kan ondersteunen als daarvan een grote
milieuverdienste wordt verwacht;
door middel van een openbaarheidsclausule de verspreiding van resultaten van projecten
bevordert;
binnen het Nederlandse milieubeleidsinstrumentarium is gelieerd aan het
doelgroepenbeleid; en
op grond van het milieubeleid en daarbinnen het doelgroepenbeleid, in de programmering
andere accenten legt in de keuze van doelgroepen dan de EU-programma’s LIFE en EU-
milieu.
26 Zie Rapportage Schoner Produceren 1992/1995, Stuurgroep Schoner Produceren, november 1995 en
Innovatiecentra Netwerk Nederland, Milieugericht innoveren, praktijkvoorbeelden, februari 1996. 27 Dit betreft het LIFE-programma voor de periode 1992-1995. Voor de periode 1996-1999 richt LIFE zich op de
industrie in het algemeen.
15
3 De werking van het ProMT
3.1 Inleiding
In hoofdstuk 2 is het ProMT gekarakteriseerd als een regeling die heel nadrukkelijk wordt
ingezet ten dienste van het Nederlandse milieubeleid. Deze functie van het ProMT komt onder
meer tot uitdrukking in de geprogrammeerde opzet, de relatief hoge subsidiepercentages en de
openbaarheidsclausule. In dit hoofdstuk wordt de werking van het ProMT onderzocht op basis
van door het programma ondersteunde projecten. In totaal zijn 146 dossiers onderzocht van
projecten die tussen 1993 en 1995 financieel zijn ondersteund door het ProMT. Het betreft
zowel lopende als afgesloten projecten. De resultaten worden in paragraaf 3.2 beschreven. De
resultaten van het dossieronderzoek worden aangevuld met informatie uit de interviews,
waardoor een meer volledig beeld ontstaat van de werking van het ProMT.
De werking van het ProMT wordt in de daarop volgende paragrafen vergeleken met de
werking van drie andere regelingen. Deze regelingen zijn om de volgende redenen gekozen:
De PBTS-MT is een regeling die naar opzet en inhoud verwant is aan het ProMT, maar op
een aantal essentiële aspecten (onder meer openbaarheid van resultaten en gerichtheid op
milieudoelstellingen) verschillen.
Het IOP-MT biedt financiële ondersteuning aan technologie-ontwikkeling in het meer
fundamentele stadium van innovatie.
De VAMIL-regeling is specifiek gericht op de toepassing en verspreiding van nieuwe
beschikbare milieutechnologie.
Doel van deze vergelijking van de regelingen is om een beeld te verkrijgen van de werking
van het ProMT in vergelijking tot de werking van enkele andere regelingen.
3.2 De werking van het ProMT in de periode 1993-1995
De werking van het ProMT is onderzocht door de technologie in de gehonoreerde projecten te
klassificeren.28 In deze paragraaf worden in een aantal tabellen de resultaten van het dossier-
onderzoek gepresenteerd.
Tabel 3.1, op de volgende pagina, geeft een overzicht van een aantal kenmerken van de tussen
1993 en 1995 door het ProMT ondersteunde projecten. Het merendeel van de projecten valt
onder het onderdeel STER en milieucompartimenten.29 Dit is met name het geval voor de
jaren 1993 en 1994. In 1995 heeft een verschuiving naar het onderdeel doelgroepen
plaatsgevonden. In dat jaar is iets meer dan de helft van het aantal projecten binnen het
onderdeel doelgroepen gehonoreerd. Met een grotere nadruk op doelgroepen is gevolg
28 De opzet en verantwoording van het dossieronderzoek is opgenomen als bijlage 3.1 van dit rapport. In bijlage
3.2 vindt een meer uitgebreide presentatie van de resultaten plaats. 29 In 1993 en 1994 kende het ProMT een programmering naar compartimenten (93&94: Lucht, Water, Afval,
Bodem;93: Geluid) en doelgroepen (93&94: grafische industrie en zuivelindustrie; 94: bouw). In 1995 bestaat
het programma uit een onderdeel STER en een onderdeel doelgroepen (met de doelgroepen grafische industrie,
zuivelindustrie, bouw, textiel- en tapijtindustrie en slachterijen en vleeswarenindustrie).
16
gegeven aan het voornemen om de programmering van het ProMT meer nadrukkelijk te
richten op het onderdeel doelgroepen van het milieubeleid.30
Tabel 3.1
Binnen het ProMT gehonoreerde projecten in de periode 1993-1995
Programma Milieutechnologie
(1993, 1994 & 1995)
Aantal projekten
146
Onderdeel Doelgroepen 44 (30%)
Onderdeel STER / Compartimenten 102 (70%)
Projektaanvraag
Vraaggeiniteerd 64 (44%)
Aanbodgeiniteerd 82 (56%)
Type projekten
Haalbaarheid 56 (38%)
Ontwikkeling 60 (41%)
Toepassing 30 (21%)
In de periode 1993-1995 ondersteunde het ProMT procentueel gezien meer haalbaarheids- en
ontwikkelingsprojecten dan projecten gericht op toepassing en verspreiding van technologie.31
Het ProMT ondersteunt, met andere woorden, minder de uiteindelijke marktintroduktie van
een nieuw beschikbare milieugerichte technologie.32 Verder blijkt uit tabel 3.1 dat aanvragen
voor financiële ondersteuning relatief meer afkomstig zijn van probleemoplossers (die
milieutechnologie ontwikkelen om het elders af te zetten) dan van probleemhebbers (die
milieutechnologie primair ontwikkelen om binnen het bedrijf een specifiek milieuprobleem te
verminderen).33 Een beeld dat ook naar voren komt uit het overzicht van de aanleiding tot de
subsidie-aanvraag. Zie tabel 3.2
Tabel 3.2 Aanleiding tot subsidie-aanvraag binnen het ProMT
Aanleiding voor projekten
(meer dan één antwoord mogelijk)
Anticipatie wetgeving 67 (46%) Probleem aanvrager 45 (31%)
Behoefte technologie 76 (52%) Overige 29 (20%)
30 Zie ook Novem (1996), vertrouwelijke rapportage Novem-activiteiten met betrekking tot het projectbeheer
milieutechnologie over de periode januari-december 1995. 31 Door een respondent werd als mogelijke verklaring geopperd dat bij toepassingsprojecten moeilijker is te
voldoen aan de eis van innovativiteit. 32 Een aantal respondenten gaf aan dat vooral voor de verspreiding van milieutechnologie in het MKB vooral
demonstratie van beschikbare technologieën van belang is, bedrijven moeten kunnen zien wat er mogelijk is.
Goede voorbeelden en referenties zijn cruciaal, organisaties als innovatiecentra en het, inmiddels ter ziele
gegane nationaal milieucentrum spelen daarbij volgens respondenten een belangrijke rol in de verspreiding van
milieutechnologie. 33 Dit geldt ook voor het jaar 1995 waarin het merendeel van de projecten binnen de doelgroepen vallen.
Ongeveer tweederde van de projecten gehonoreerd binnen het onderdeel doelgroepen is aanbodgeïnitieerd.
17
Uit tabel 3.2 blijkt dat de behoefte aan technologie en anticipatie op wetgeving de
belangrijkste motieven zijn voor een subsidie-aanvraag. Het motief ‘behoefte aan technologie’
geldt met name voor aanbieders van milieutechnologie (65% van de 76 aanvragen) die
marktkansen zien voor een nieuw te ontwikkelen technologie. Het motief ‘anticipatie op
wetgeving’ heeft vooral betrekking op ontwikkelingen in normen op grond van de Wet
Milieubeheer, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en afspraken in Convenanten (zie
tabel 3.2.1 in bijlage 3.2).
In interviews34 gaven enkele subsidie-aanvragers een toelichting op de motieven tot het
indienen van aanvragen. Daarbij werden de volgende voorbeelden genoemd.
In met name grotere bedrijven worden jaarlijks investeringsprojecten geïnitieerd die binnen
de bedrijfsorganisatie door de beperkte beschikbaarheid van financiële middelen, onderling
wedijveren om realisatie. Door financiële middelen uit het ProMT kan het aantal
investeringsprojecten worden vergroot. Voor deze bedrijven beïnvloeden de subsidiegelden
het aantal te realiseren technologie-projecten en het tijdstip waarop deze projecten kunnen
worden gerealiseerd. Het verlagen van de kosten is, aldus verschillende respondenten, in
het algemeen een belangrijk motief om een subsidie aan te vragen.
Met name probleemoplossers benutten subsidies om de kosten van het produkt (apparaat)
te verlagen om zo hun concurrentiepositie te verbeteren. Voor deze bedrijven dragen de
subsidiegelden bij aan het verlagen van de projectkosten.
Sommige bedrijven willen met subsidies vooral de kosten van ontwikkelingsprojecten
verlagen en prepareren hun subsidie-aanvragen op regelingen met de hoogste kans van
slagen.35
Bedrijven vatten financiële ondersteuning door de overheid op als een erkenning van het
nut van het voorgestelde technologie-project. Deze bedrijven gebruiken de subsidie-
toekenning mede als marketing instrument.
Voor onderzoeksinstellingen zijn subsidies erg belangrijk omdat zonder financiële
middelen geen projecten kunnen worden uitgevoerd. Voor deze instellingen is het ProMT
met relatief hoge subsidiepercentages voor haalbaarheidsprojecten, een belangrijke
regeling om nieuwe ideeën te kunnen verkennen.
34 Voor een overzicht van geïnterviewde personen en instanties, zie bijlage 3.3. 35 Een respondent gaf een voorbeeld van een project dat in eerste instantie gericht was op arbo. Uiteindelijk werd
de aanvraag toegeschreven naar milieu en ingediend en gehonoreerd binnen een milieutechnologie-regeling.
18
In tabel 3.3 zijn de ondersteunde projecten geklassificeerd naar de aard36 van de
milieuverdienste.
Tabel 3.3 Aard van de milieuverdienste
Programma Milieutechnologie
Emissiereductie 146 (100%)
Verbetering efficiëntie
(meerdere categorieën per
project mogelijk)
74 (51%)*
betreft lager grondstofgebruik 45 (61%)** betreft toename hergebruik 29 (39%)
betreft lager energieverbruik 13 (18%) betreft lager waterverbruik 13 (18%)
* n = 146 ** n = 74
De milieuverdienste van ingediende projecten moet tenminste bestaan uit een reductie van
emissies. Uit tabel 3.3 blijkt dat alle gehonoreerde projecten aan dit criterium voldoen.
Daarnaast is gekeken of projecten een andere milieuverdienste hebben. 74 van de 146
projecten bleken gericht op een verbetering van het omzettingsrendement van grondstoffen en
energie. Het merendeel van deze 74 projecten is gericht op de ontwikkeling van technologieën
die het gebruik van primaire grondstoffen tracht te reduceren.37 Van de 72 projecten die
alleen een emissiereductie realiseren betreft dit reductie van luchtemissies (22 projecten),
reductie van afvalwateremissies (18 projecten), bodemsaneringsprojecten (26 projecten),
reductie van gevaarlijk afval (5 projecten), en reductie van geluidsemissie (2 projecten).
De gehonoreerde projecten kennen vooral aansluiting bij het thema verspreiding (circa de
helft van het aantal onderzochte projecten) en het thema verwijdering (18% van de
projecten).38 Een belangrijk aantal projecten kent aansluiting bij de thema’s vermesting
(vermindering uitstoot fosfor en stikstof) en verdroging (vermindering waterverbruik).39
Tot slot zijn enkele kenmerken van de technologie die in de ondersteunde projecten centraal
staan, geklassificeerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in tabel 3.4 op de volgende
pagina.
Uit tabel 3.4 kan worden opgemaakt dat de ondersteunde projecten voor een belangrijk deel
zijn gericht op technische modificaties en verbeteringen van bestaande processen en
voornamelijk toepassings- of procesgebonden zijn. De verspreidingsmogelijkheden van de
ondersteunde technologieën liggen voornamelijk binnen industriële branches en sectoren.
Tabel 3.4 Aard van de ondersteunde technologie
36 Met de aard van de milieuverdienste bedoelen we de wijze waarop de ondersteunde technologie een bijdrage
beoogt te leveren aan de verbetering van de milieukwaliteit en niet de omvang van die verbetering en of die
bijdrage ook daadwerkelijk geleverd is. Uitspraken over de werkelijk gerealiseerde milieuverdienste vereist een
zeer gedetailleerde studie van elk technologieproject afzonderlijk, hetgeen in het kader van dit onderzoek niet
werd beoogd. 37 De werkelijk gerealiseerde verbetering is niet onderzocht omdat het merendeel van de projecten nog niet is
afgesloten. 38 Zie tabel 3.2.2 in bijlage 3.2. De helft van de projecten kent aansluiting bij het thema verspreiding en
daarbinnen met name de milieutekorten zware metalen en vluchtige organische stoffen. 39 Dit betreft voor beide thema’s 8% van de gehonoreerde projecten.
19
Programma Milieutechnologie
Aard van de technologie
Nieuwe toepassing
bestaande technologie40 42 (29%)
Modificatie proces 36 (25%) Verbetering technologie 30 (21%)
Nieuwe technologie 38 (26%)
Technologisch toepassingsbereik
Toepassingsgebonden 79 (54%) Procesgebonden 61 (42%)
Apparaatgebonden 6 (4%) Niet gebonden -
Economisch toepassingsbereik
Onderneming 2 (1%) Branche 64 (44%)
Meerdere branches 16 (11%) Sector (industrie) 47 (32%) Meerdere sectoren 13 (9%)
Niet sectorgebonden 4 (3%)
Op grond van het onderzoek van de dossiers van de door het ProMT financieel ondersteunde
projecten in de periode 1993-1995 kan het volgende worden geconcludeerd:
Een belangrijk deel van de ondersteunde projecten is gericht op de ontwikkeling en
toepassing van technologieën die naast een emissiereductie een vermindering van het
primaire grondstoffengebruik beogen.
Circa driekwart van de ondersteunde projecten is gericht op de ontwikkeling of toepassing
van een nieuwe toepassing van een bestaande technologie. Het ProMT ondersteunt
derhalve vooral technologische innovaties die voortkomen uit verbeteringen van gangbare
technologieën of nieuwe toepassingen van zulke technologieën.
De technische en economische toepassingsmogelijkheden zijn in het algemeen branche en
sector gebonden.
40 Het betreft hier voor een deel projecten uit het onderdeel doelgroepen, waar het criterium oorspronkelijkheid
wordt gehanteerd in de zin van “nieuw voor de branche”.
20
Op basis van gesprekken met deskundigen en betrokkenen is aanvullende informatie
verkregen over de werking van het ProMT. Dit betreft met name het effect van de
programmering en het belang van het ProMT voor de doelgroepen. Hier volgen de
belangrijkste bevindingen.
Een belangrijk effect van het ProMT is de attendering. De programmering verbetert de
beeldvorming bij bedrijven, onder andere door het geven van signalen dat op bepaalde
plekken milieuproblemen nog geen oplossing kennen, terwijl daar wel behoefte aan is of
gaat ontstaan. Daardoor wordt tevens de onderzoeksrichting van bedrijven beïnvloed,
echter het is niet zo dat subsidieregelingen in grote mate R&D aktiviteiten bepalen. Bij
probleemoplossers en onderzoeksinstellingen bepaalt de markt de behoefte aan en richting
van te ontwikkelen milieutechnologie.
Het programma heeft door de nadruk op preventieve en procesgeïntegreerde oplossingen in
de programmering, het doelgroepenoverleg, de gehanteerde milieucriteria en de informatie-
overdracht van afgeronde projecten, mede een katalyserende rol gespeeld bij de omslag van
ontwikkeling en toepassing van end-of-pipe technieken naar procesgeïntegreerde
technieken.
Voor de doelgroepen geldt dat binnen vrij traditionele bedrijfstakken als de zuivel en
grafische industrie de programmering van het ProMT de basis levert voor toepassing van
nieuwe milieutechnologie. Door de branche-organisaties en bedrijven wordt geconstateerd
dat vele milieuproblemen in de verschillende branches nog nieuwe milieutechnologie
vergen.41
Binnen de doelgroepen zou volgens branche-organisaties zonder subsidiegelden een
vertraging van de ontwikkeling en toepassing van nieuwe milieutechnologie ontstaan. Inzet
van subsidiegeld werkt drempelverlagend voor de te nemen en te ontwikkelen
milieumaatregelen in de branches. Verder zou zonder subsidiegeld veel ontwikkeling en
toepassing van milieutechnologie economisch niet verantwoord zijn. Daarnaast wordt er
ook op gewezen dat het ProMT het ontwikkelen van milieutechnologie op die plekken
waar nog geen afdoende oplossingen voorhanden zijn, mede bevordert.
Vertegenwoordigers van de doelgroepen42 zijn over het algemeen tevreden over de opzet
van het ProMT; programmering en aandachtsgebieden worden na consultatie en met
instemming van de betreffende doelgroepen vastgesteld. Wel wordt opgemerkt dat
doelgroepen hun specifieke kenmerken hebben die mede het effect van de subsidieregeling
voor een specifieke doelgroep beïnvloeden.43
41 Bijvoorbeeld in de zuivelindustrie het grondwatergebruik en de emissies van stikstof en fosfaat en in de textiel-
en tapijtindustrie de afvalwaterproblematiek met kleurstoffen. 42 Wij doelen hier op branche-organisaties. 43 Een voorbeeld is de grafische industrie. Veel ontwikkelingen op het gebied van milieutechnologie worden
geïnitieerd in het buitenland; de Nederlandse grafische industrie volgt vooral deze ontwikkelingen. Vooral het
importeren van deze kennis en de toepassing en verspreiding, is voor deze branche van belang.
21
3.3 De uitvoering van het ProMT
In deze paragraaf volgen we de verschillende fasen van subsidieverlening.44 De eerste fase
betreft de programmering. Nadat het programma is vastgesteld, kunnen aanvragen worden
ingediend (fase twee). Dan volgt de beoordeling van de subsidie-aanvraag (fase drie). De
vierde fase betreft de feitelijke project uitvoering, die met een eindrapportage wordt afgesloten
(fase vijf). De laatste, zesde fase betreft de verspreiding van de resultaten van een project, of
de eventuele ‘follow-up’ van het project.
Bij de programmering (fase een), is sprake van uitgebreid overleg tussen betrokken
ministeries, Novem, doelgroepen, en onderzoeksinstellingen zoals RIVM en RIZA. Op
basis van technologische knelpunten worden voor de doelgroepen aandachtsgebieden
geformuleerd. De programmering en aandachtsgebieden worden na consultatie en met
instemming van de betreffende doelgroepen vastgesteld.
Voor grotere bedrijven met een geprofessionaliseerde milieustaf levert het aanvragen van
een subsidie in het algemeen geen problemen op. Kleinere bedrijven blijken daar in de
praktijk meer moeite mee te hebben. Afhankelijk van de wens en behoefte van de
aanvrager, ondersteunt en begeleidt Novem potentieel kansrijke subsidie-aanvragen, om de
kans op honorering te maximaliseren.
De criteria voor de beoordeling van projecten (fase 3) zijn zwaar maar garanderen een hoge
kwaliteit van projecten. Wel geven enkele respondenten aan dat toepassing van het
criterium van innovatitiveit soms moeilijk en complex is. In de praktijk blijkt het soms
buitengewoon moeilijk om de mate van innovatie of het risico van een project
ondubbelzinnig vast te stellen. Ook binnen Novem en het programmacollege
Milieutechnologie is het criterium innovativiteit onderwerp van discussie. In de praktijk
wordt een project binnen het onderdeel doelgroepen innovatief beschouwd, als er sprake is
van een nieuwe technologie voor de betreffende branche. Binnen het onderdeel STER is
een project innovatief als het een nieuwe technologie voor Nederland betreft.
Advisering en begeleiding door Novem voor en tijdens de project-uitvoering (fase 4)
bevordert, aldus respondenten, de kwaliteit van de projecten. Echter, actieve betrokkenheid
van Novem in combinatie met de administratieve verplichtingen tijdens en na de
projectuitvoering, worden door anderen ook als inefficiënt beoordeeld. Reden voor
sommigen om de subsidie niet aan te vragen op grond van het ProMT, maar bijvoorbeeld
op grond van de PBTS-MT, waar in de perceptie van respondenten de administratieve
verplichtingen tijdens en na de projectuitvoering minder arbeidsintensief zijn. Daar
tegenover staat echter het feit dat communicatie met Novem de kans op honorering van de
aanvraag verhoogt.
De resultaten van een aantal afgesloten project worden in elk geval verspreid via publikatie
in de reeks milieutechnologie van het ministerie van VROM. Verder worden
projectresultaten verspreid via het zogenoemde projecten-overzicht milieutechnologie45 dat
met zekere regelmaat verschijnt. De inhoudelijke informatie in deze overzichten is echter
beperkt. Meer uitgebreide informatie over een aantal afgesloten projecten is verder
beschikbaar in de vorm van projectvouwbladen of fact-sheets.46 Novem tracht de resultaten
van afgesloten projecten actief te verspreiden, onder meer door middel van de nieuwsbrief
milieutechnologie. Opvallend is dat projectresultaten niet rechtstreeks worden doorgegeven
44 Daarbij worden bevindingen weergegeven op basis van interviews, het dossieronderzoek en literatuurstudie. 45 Uit een evaluatie van het projectenoverzicht blijkt dat de doelgroepen (vergunningverleners, bedrijfsleven en
kennisinfrastructuur) deze als bijzonder nuttig beschouwen, zie Tangram, evaluatie projektenoverzicht, 1995. 46 Zie Novem, rapportage Novem-activiteiten met betrekking tot het projectbeheer milieutechnologie over der
periode januari-december 1995, bijlagen D, E, F.
22
aan het netwerk van Innovatiecentra en bedrijfsmilieudiensten. Deze instanties kunnen
enerzijds een belangrijke rol spelen in de verspreiding van kennis over nieuw ontwikkelde
milieutechnologie en anderzijds informatie verschaffen over technologische knelpunten in
bedrijven en bedrijfstakken.
Met betrekking tot de onderlinge afstemming tussen en de follow-up van projecten blijkt
dat er in een beperkt aantal gevallen sprake is van continuering van afgesloten projecten
met steun van het ProMT. Veelbelovende afgesloten haalbaarheidsprojecten worden niet
per definitie met financiële steun van het ProMT verder ontwikkeld. Ook blijkt het aantal
ondersteunde demonstratieprojecten in verhouding tot het aantal ontwikkelings- en
haalbaarheidsprojecten, beperkt. Uit recente gegevens van de Novem47 kan wel worden
afgeleid dat de resultaten van 57% van de afgesloten projecten worden of zijn gebruikt
voor verdere activiteiten.
3.4 De werking van het ProMT in vergelijking tot de PBTS-MT
In deze paragraaf vergelijken we de werking van het ProMT met de PBTS-MT. De verschillen
tussen beide regelingen zijn onder meer:
De PBTS-MT is een regeling bedoeld om de concurrentiepositie van het bedrijfsleven te
versterken door ondersteuning te bieden aan technologische innovaties. Het ProMT is een
regeling om door middel van technologie-ontwikkeling geconstateerde milieutekorten op te
heffen.
In tegenstelling tot het ProMT zijn de resultaten van de door PBTS-MT ondersteunde
projecten niet openbaar.
In vergelijking tot het ProMT is de PBTS-MT veel minder programmatisch van opzet.
Technologie-ontwikkeling is het uitgangspunt van de PBTS-MT. De door deze regeling
ondersteunde projecten kunnen bijdragen aan het opheffen van milieutekorten, maar dit is
geen doel op zichzelf.
In deze paragraaf onderzoeken we de overeenkomsten en verschillen in de werking van beide
regelingen.48 Voor de PBTS-MT is gebruik gemaakt van openbare projectgegevens uit de
jaren 1992-1993. We vermelden hier alleen de resultaten. In bijlage 3.4 van dit rapport zijn de
gegevens over de werking van de PBTS-MT opgenomen.
De vergelijking tussen beide regelingen leidde tot de volgende bevindingen:
Binnen het ProMT worden in de betreffende periodes naar verhouding meer
haalbaarheidsprojecten ondersteund. Vanaf 1995 is de PBTS-MT overigens exclusief
gericht op ontwikkelingsprojecten.
De motieven tot een subsidieaanvraag zijn voor beide regelingen vergelijkbaar. Problemen
bij de aanvrager zijn echter vaker aanleiding om een subsidie aan te vragen onder het
ProMT dan onder de PBTS-MT.
Naar de aard van de milieuverdienste van ondersteunde projecten is de werking van beide
regelingen vergelijkbaar. Het ProMT ondersteunt in verhouding tot de PBTS-MT relatief
meer projecten gericht op een reductie van het primaire grondstofgebruik. Projecten
ondersteund door de PBTS-MT zijn wat meer gericht op hergebruik van grondstoffen.
47 Monitoring afgeronde projecten binnen het ProMT voor de periode mei 1994 t/m maart 1996; mondeling
meegedeeld door Novem. 48 Van de PBTS-MT konden daarbij slechts de openbare projecten in het onderzoek worden betrokken. Het effect
van de openbaarheidsclausule is dus niet onderzocht. De gegevens zijn afkomstig uit Senter, Projectinformatie
PBTS Milieutechnologie, Den Haag, 1994.
23
Naar de aard van de ondersteunde technologieën is de werking van beide regelingen
vergelijkbaar. Projecten van het ProMT zijn in verhouding wat meer gericht op het
ontwikkelen en implementeren van nieuwe toepassingen van bestaande technologieën,
terwijl de PBTS-MT wat meer accent legt op het modificeren van bestaande processen.
In verhouding tot de PBTS-MT zijn de resultaten van projecten van het ProMT wat breder
toepasbaar (vergelijk het technische en economische toepassingsbereik van projecten in de
bijlagen). De resultaten van de projecten van de PBTS-MT zijn, gegeven het karakter van
deze regeling, wat meer branchegebonden (zie bijlage 3.4).
Op basis van deze bevindingen en reacties van respondenten is de verwachting dat de
stopzetting van de PBTS-MT met ingang van 1997, en de daardoor beperktere
subsidiemogelijkheden op het gebied van milieutechnologie,49 zal leiden tot een toename van
het aantal aanvragen binnen het ProMT.
3.5 De werking van het ProMT in vergelijking tot het IOP-MT
Het IOP-MT is evenals het ProMT een subsidieregeling, maar verschilt in een aantal
opzichten van het ProMT.
Het IOP-MT is een zogenoemde ‘technology push’ regeling, terwijl het ProMT een
zogenoemde ‘market pull’ regeling is.
Het IOP-MT ondersteunt meer fundamenteel technologisch onderzoek en stuurt daarbij
door middel van programmatische uitwerking.
Het IOP-MT tracht de maatschappelijke relevantie en toepassing van de resultaten van het
fundamentele onderzoek te bevorderen door een actieve betrokkenheid van het
bedrijfsleven in het stadium van fundamenteel onderzoek.
De vergelijking van beide regelingen leidde tot de volgende bevindingen:
In de eerste plaats kan worden opgemerkt dat de regelingen zijn gericht op verschillende
actoren in het innovatieproces. Het IOP-MT50 richt zich op wetenschappers die vanuit een
meer fundamenteel stadium van wetenschappelijk onderzoek, zo mogelijk met
betrokkenheid van bedrijven, milieugerichte technologie ontwikkelen. Het ProMT richt
zich op commerciële bedrijven die de regeling gebruiken om, al dan niet met behulp van
een onderzoeksinstelling, een geconstateerd milieuprobleem te verminderen of op te
lossen.
In de tweede plaats lijkt het IOP-MT uiteindelijk te leiden tot innovaties met een
vergelijkbaar technisch en economisch toepassingsbereik, als de innovaties ondersteund
door het ProMT. De route van beide typen projecten is echter verschillend. In tegenstelling
tot het ProMT, stuit de marktintroduktie van projecten uit het IOP-MT op een barrière. Het
ontbreekt aan belangstellenden en geld om de ontwikkelde technologieën toepasbaar te
maken voor gebruik in de praktijk. Eén van de belangrijkste belemmeringen daarbij vormt
de markt voor milieugerichte technologie. Een markt die ‘tailor made’ technologie vraagt.
De technologieën die zijn ontwikkeld met steun van het ProMT kennen deze
49 Hierbij worden de subsidiemogelijkheden bedoeld voor projecten op de korte tot middellange termijn en met
name voor kleinere bedrijven. De nieuwe subsidieregeling EET kent een andere tijdshorizon, richt zich met name
op grote projecten en kent daarmee een fundamenteel ander karakter dan de PBTS-MT. 50 Zie voor een overzicht en classificatie van projecten binnen het IOP-MT bijlage 3.5.
24
belemmeringen niet. Juist omdat deze technologieën ‘in de markt’ worden ontwikkeld, lijkt
hun introductie minder belemmerd te worden.
In de derde plaats kan uit de voorlopige bevindingen over het IOP-MT de potentiële
milieurelevantie van de ontwikkelde technieken niet worden opgemaakt. Het uiteindelijke
milieueffect van de ontwikkelde technologieën kan immers pas worden vastgesteld als ze
worden toegepast in de praktijk. Het IOP-MT ondersteunt echter vooral activiteiten in een
meer fundamenteel stadium van wetenschappelijk onderzoek. Gegevens over de verdere
ontwikkeling en toepassing van de resultaten van dit onderzoek in de praktijk, zijn nog niet
beschikbaar. Uit de summiere gegevens over de werking van het IOP-MT kan echter wel
worden opgemaakt dat betrokkenheid van het bedrijfsleven in een vroeg stadium van
wetenschappelijk onderzoek geen garantie vormt voor een grotere gerichtheid van dit
onderzoek op het verminderen van milieuproblemen. Bedrijven raken in het algemeen pas
geïnteresseerd in de resultaten van wetenschappelijk onderzoek als ze daarvoor
marktkansen zien. In het stadium van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek zijn de
marktkansen in het algemeen nog niet te voorzien.
3.6 De werking van het ProMT in vergelijking tot de VAMIL-regeling
De VAMIL-regeling regelt de vervroegde afschrijving van investeringen in milieugerichte
technologie. Investeringen in technologieën op de zogenoemde VAMIL-lijst, mogen
vervroegd en naar eigen inzicht van de investeerder worden afgeschreven. Dit levert
investeerders een rentevoordeel51 en een liquiditeitsvoordeel op. De belastingdruk wordt naar
latere jaren verschoven en de financieringscapaciteit wordt vergroot in het jaar van
afschrijving (Evaluatie VAMIL, p. 2).
De vergelijking van de werking van het ProMT met die van de VAMIL-regeling leidde tot de
volgende bevindingen:
De VAMIL-regeling is als een fiscaal instrument naar werking niet vergelijkbaar met het
ProMT. Desondanks bestaat er een duidelijke relatie tussen beide regelingen. De VAMIL
lijkt het effect van het ProMT te versterken op het aspect kennisverspreiding. Een
belangrijk deel van de technologieën op de VAMIL-lijst is in het stadium van ontwikkeling
door financiële subsidieregelingen ondersteund. Onderzoek naar afgeronde projecten
binnen het ProMT in de periode 1991-1994 wijst uit dat naar schatting tussen de 20 tot
25% van de ontwikkelde technologie is opgenomen op de VAMIL-lijst.52
Het stimuleren van de toepassing van milieugerichte technologie vereist in elk stadium van
het innovatietraject een toegesneden instrumentarium. Financiële ondersteuning bij de
ontwikkeling laat zich dan goed combineren met een belastingmaatregel om de
verspreiding van de technologie in het economisch proces te bevorderen. Dit is te meer
van belang als rekening wordt gehouden met het complexe en moeilijk toegankelijke
karakter van de markt voor milieugerichte technologie. Die markt laat zich maar moeizaam
penetreren en naarmate de afstand tussen onderzoek en toepassing groter wordt (zie het
IOP-MT), wordt de marktpenetratie van ontwikkelde technologieën moeilijker. Hoe
milieugerichte technologie uiteindelijk een brede toepassing vindt in de markt, is nog
51 Uit het onderzoek onder de gebruikers van de regeling blijkt dat slechts weinig gebruikers het werkelijke
rentevoordeel kennen (p. 2). 52 Zie Novem, Monitoring Stimuleringsregeling Milieutechnologie, p. 54.
25
goeddeels een ‘geheim’, met gevolg dat dit proces zich ook moeizaam vanuit de overheid
laat beïnvloeden, anders dan met een eenvoudig opgezette belastingmaatregel.
De intensieve voorlichtingscampagne die aan de introduktie van de VAMIL-regeling
vooraf is gegaan geeft aan dat met het introduceren van zo’n fiscaal instrument alleen niet
kan worden volstaan. De actoren in de markt nemen, zonder externe druk, nauwelijks
notie van milieugerichte technologie. Dit type technologie verschijnt pas in hun blikveld
als ze daartoe door wetgeving worden gedwongen of uitgedaagd, of als blijkt dat men
financieel voordeel kan behalen bij een investering. Het eerste, dwang via de wetgeving, is
vooral een verantwoordelijkheid van de overheid. Het tweede is vooral een
verantwoordelijkheid van de actoren in de markt, waarbij de overheid vooral de
omstandigheden door middel van voorlichting kan optimaliseren. Dan nog blijven actoren
sceptisch: ondanks het financiële voordeel blijft de performance van de milieugerichte
technologie de belangrijkste overweging al dan niet te investeren in milieugerichte
technologie. De omvang van dergelijke investeringen bepaalt uiteindelijk de
milieuverdienste van een milieugerichte technologie.
3.7 Conclusie
Het ProMT is een regeling die aan zijn doel beantwoordt. Op basis van het dossieronderzoek
kan worden geconcludeerd dat de regeling bevredigend functioneert voor wat betreft aard en
omvang van milieugerichte technologie. De projecten passen in de prioriteiten van het
Nederlandse milieubeleid en de technologieën hebben in het algemeen een technisch en
economisch toepassingsbereik dat groter is dan het bedrijfsterrein van de subsidie-ontvanger.
De programmering, de gehanteerde criteria en begeleiding door Novem, waarborgen de
kwaliteit en de milieuverdienste van projecten. In dit onderzoek hebben we het uiteindelijke
effect van de projecten in termen van innovativiteit of milieuverdienste niet onderzocht.53 Het
dossieronderzoek was gericht op gehonoreerde projecten en niet op de milieuverdienste van
de afgesloten projecten. Daarnaast is er nog weinig bekend over de verdere doorontwikkeling
en verspreiding van de technologie na afronding van een ondersteund project. Uit de
resultaten van de evaluatie van het IOP-MT en de VAMIL-regeling, kan wel worden
opgemaakt dat milieugerichte technologie niet ‘vanzelf’ toepassing vindt. Welke betekenis het
ProMT heeft om hindernissen te verminderen, kan op grond van het bovenstaande niet
worden aangegeven. Wel is gebleken dat het ProMT milieugerichte technologie stimuleert die
de potentie heeft om breder te worden gebruikt.
53 Op macro-niveau wordt uiteindelijk de milieuverdienste van een technologie mede bepaald door de schaal
waarop de technologie wordt toegepast.
26
4 Beoordeling en reflectie
4.1 Inleiding
De in 1992 uitgevoerde evaluatie van de voorloper van het ProMT, de Stimuleringsregeling
Milieutechnologie, leidde tot de conclusie dat de plaats van de regeling nadrukkelijker
gedefinieerd zou kunnen worden in samenhang met het geheel van
milieubeleidsinstrumenten.54 Daarmee zou in verhouding tot vergelijkbare regelingen, het
specifieke karakter van de Stimuleringsregeling Milieutechnologie, nadrukkelijker tot
uitdrukking kunnen worden gebracht. De toenmalige Stimuleringsregeling Milieutechnologie
is tussen 1992 en 1996 uitgegroeid tot het huidige ProMT. De werkingssfeer van het
programma is in die jaren nadrukkelijker gerelateerd aan het milieubeleid. De programmering
is gericht op de prioriteiten van het milieubeleid en daarbinnen worden jaarlijks keuzen
gemaakt voor specifieke doelgroepen en prioritaire milieuproblemen. De referentie aan
milieudoelstellingen en prioriteiten heeft het profiel van het ProMT ten opzichte van
vergelijkbare regelingen versterkt en heeft een basis verschaft voor de inhoudelijke
programmering en daarmee de toedeling van de in het programma beschikbare financiële
middelen. De (per definitie) schaarse financiële middelen worden jaarlijks ingezet op plaatsen
waar een relatief hoog milieurendement wordt verwacht. Door de afstemming van de
programmering met het doelgroepenbeleid is op deze wijze de ‘policy mix’ bewerkstelligd die
in 1992 bij de vorige evaluatie werd voorgesteld. In voorgaande hoofdstukken is gebleken dat
het ProMT tussen 1992 en 1996 inderdaad de plaats heeft verworven in het Nederlandse
milieubeleid die indertijd werd aanbevolen. Ook is gebleken dat het programma vanuit deze
nieuw ingenomen positie, zijn doeleinden bereikt. De onderzoeksbevindingen geven over het
geheel genomen aanleiding te concluderen dat in de periode 1993-1996, de periode van deze
evaluatie, de werking van het ProMT goed is.
In dit hoofdstuk gaan we op basis van de onderzoeksbevindingen, in op de betekenis van het
ProMT voor het stimuleren van milieugerichte technologie als onderdeel van het milieubeleid,
met name de technologische invalshoek van dat beleid. Naast gedragsverandering wordt
technologie beschouwd als de tweede peiler waarop het Nederlandse milieubeleid berust. We
willen met name achterhalen welke plaats het ProMT inneemt in het technologische spoor van
het milieubeleid en welke positie het ProMT binnen dit spoor inneemt te midden van andere
stimuleringsregelingen die in dit onderzoek zijn bekeken. Zo’n analyse maakt het mogelijk
om aan te geven hoe vanuit het ProMT gewerkt kan worden aan een verdere versterking van
de technologische invalshoek in het Nederlandse milieubeleid.
In dit hoofdstuk analyseren we vanuit de optiek van de overheid55 die het stimuleren van
milieugerichte technologie tot haar verantwoordelijkheid rekent. De overheid kan daartoe
aansluiten op drie aspecten van technologie-ontwikkeling:56
1. De overheid kan de noodzaak tot of de wenselijkheid van milieugerichte technologie
beïnvloeden (normativiteit).
2. De overheid kan de haalbaarheid van milieugerichte technologie-ontwikkeling
beïnvloeden. Dit verwijst naar de maatschappelijke, technische en financiële
54 Arentsen, Bosveld en Bressers, op. cit., p.50. 55 Met ‘de overheid’ wordt hier de verscheidenheid aan departementale organisaties en organisatie-onderdelen
bedoeld die verantwoordelijk zijn voor en betrokken zijn bij het stimuleren van milieugerichte technologie. 56 De drie genoemde aspecten worden verder toegelicht in bijlage 4.1 van dit rapport.
27
mogelijkheden om milieugerichte technologie te ontwikkelen en toe te passen en raakt
primair het vraagstuk van de instrumentatie.
3. De overheid kan de realiseerbaarheid van milieugerichte technologie-ontwikkeling
beïnvloeden. Dit verwijst naar de uiteindelijke implementatie en toepassing van
milieugerichte technologie in het economisch proces. Dit raakt het vraagstuk van de
feitelijke omstandigheden in het beleidsveld om milieugerichte technologie te genereren,
het vraagstuk van de uiteindelijke effecten van het stimuleringsbeleid.
In de paragrafen 4.2 tot en met 4.4 analyseren we de bijdrage van het ProMT aan elk van deze
drie aspecten van technologie stimulering, waarbij in voorkomende gevallen ook wordt
gerefereerd aan de andere in dit onderzoek betrokken financiële regelingen. In dit hoofdstuk
formuleren we conclusies die in het volgende hoofdstuk worden uitgewerkt tot aanbevelingen.
4.2 Het beïnvloeden van de wenselijkheid van milieugerichte technologie
Het stimuleren van milieugerichte technologie is gebaseerd op twee normatieve uitgangspunten:
1. Het stimuleren van milieugerichte technologie heeft tot doel bij te dragen aan het bereiken
van milieudoelstellingen.
2. Het bereiken van milieudoelstellingen moet via de markt worden gerealiseerd.57
Het eerste normatieve uitgangspunt is in het huidige ProMT uitgewerkt in de relatie tussen het
programma en het onderdeel doelgroepen en het onderdeel prioriteiten van het milieubeleid (zie
hoofdstuk 2). Het tweede normatieve uitgangspunt is zichtbaar in de ondersteuning van
innovatieve activiteiten die in de markt worden ondernomen (zie hoofdstuk 3). Het ProMT is
een regeling die aansluiting zoekt bij de ‘market pull’ van technologische innovaties en niet,
zoals bijvoorbeeld het IOP-MT, bij de ‘technology push’ van technologische innovaties. Dit
betekent dat het ProMT als stimuleringsinstrument in nauwe relatie tot de markt zijn
stimulerende effect moet bewerkstelligen. Hier kan een spanning ontstaan tussen enerzijds de
wenselijkheid van milieugerichte technologie en anderzijds de feitelijke mogelijkheden die de
markt daartoe biedt. In de huidige opzet van het ProMT wordt deze spanning verminderd door
via gerichte programmering periodiek specifieke segmenten van de markt (sectoren en branches)
tot milieugerichte innovaties aan te zetten. Gegeven het beperkte budget dat jaarlijks in het
ProMT beschikbaar is, lijkt dit een goede keuze. De financiële middelen kunnen zo worden
ingezet op plaatsen waar dit met het oog op een verbetering van de milieukwaliteit het meest
wenselijk wordt geacht.
Beide bovengenoemde normatieve uitgangspunten zijn ook terug te vinden in de werking en
opzet van andere onderzochte regelingen. Ook deze regelingen stimuleren direct of indirect
milieugerichte technologie-ontwikkeling en toepassing met het doel bij te dragen aan het
realiseren van milieudoelstellingen. Verder ondersteunen de regelingen evenals het ProMT
innovatieve activiteiten in de markt. De markt wordt geacht de milieugerichte technologische
innovaties te realiseren. Met een enkele uitzondering sluiten de andere regelingen, evenals het
ProMT, aan bij de ‘market pull’ van technologische innovaties. Een uitzondering is het IOP-MT,
dat wat nadrukkelijker de invalshoek van de ‘technology push’ kent. Maar ook dit programma
ligt door de betrokkenheid van bedrijven, nog relatief dicht tegen de markt. Het programma
DTO, daarentegen, is nadrukkelijk gericht op de technologische uitdagingen van de toekomst en
57 Vgl. Houtsma, W.H., Milieutechnologie: De blinde vlek van de markt, Milieustrategie, nr. 12, 1995, pp. 9-12.
28
inventariseert zo technologische behoeftes die nog erg ver afstaan van de technologie die thans
gangbaar en in gebruik is in het bedrijfsleven.
De inhoud van het milieubeleid (normativiteit) blijkt in belangrijke mate bepalend voor het
initiëren van milieugerichte technologie-ontwikkeling.58 Veel van de subsidie-aanvragen van het
ProMT in de periode 1993-1995 bleken geïnitieerd door anticipatie op huidige of toekomstige
wettelijke normen. De behoefte aan milieugerichte technische innovaties blijkt niet spontaan in
de markt te ontstaan, maar deze behoefte moet worden gecreëerd door middel van
overheidsbeleid. Of zoals Houtsma in zijn artikel opmerkt: ‘Hoe strakker en hoe duidelijker het
overheidsbeleid, hoe duidelijker zich de milieumarkt aftekent’ (p.9). De milieutechnologiemarkt
is, met andere woorden, een ‘kunstmatige’ markt.59 Op deze markt is de normativiteit van het
overheidsbeleid (milieukwaliteitsnormen en milieudoelstellingen) ‘de zichtbare hand’ die vraag
en aanbod van milieutechnologie bepaalt. Consistentie in normen en doelstellingen is dan een
belangrijke voorwaarde om de milieutechnologiemarkt te continueren om zo de ontwikkeling en
toepassing van milieugerichte technologie te stimuleren.
Wanneer vanuit dit gegeven wordt gekeken, dan blijkt dat het ProMT, evenals vrijwel alle
andere onderzochte regelingen, refereert aan de prioriteiten in het milieubeleid. Door de
programmering wordt in het kader van het ProMT jaarlijks een keuze gemaakt voor specifieke
segmenten in deze milieuprioriteiten, waardoor het tijdsperspectief van de
milieutechnologiemarkt specifiek wordt begrensd. De keuze voor deze positie van het ProMT in
het stimuleringsbeleid voor milieugerichte technologie ontwikkeling is een welbewuste geweest
en blijkt op grond van de onderzoeksbevindingen ook tot resultaten te leiden.
Echter, door de concentratie op milieuprioriteiten blijft een belangrijk deel van
milieudoelstellingen onbenut om als overheid richting te geven aan de korte, de middellange en
de lange termijn markt voor milieugerichte technologie. In het huidige stelsel van
milieudoelstellingen is zo’n samenhang naar tijdsperspectief aanwezig. In de
milieudoelstellingen kan namelijk de volgende hiërarchie worden gezien:
duurzaamheid
milieudoelstellingen
milieutekorten
specifieke milieunormen
Duurzaamheid of een duurzame ontwikkeling is in de tijd gezien het lange termijn doel.
Milieudoelstellingen en milieutekorten zijn daarvan afgeleid en vormen de referentie voor de
middellange termijn. Specifieke milieunormen gelden als korte termijn doelstellingen,
doelstellingen die bijvoorbeeld door middel van vergunningsvoorschriften worden gerealiseerd.
Door de markt voor milieugerichte technologie voornamelijk op de korte termijn te definiëren
wordt de onzekerheid van marktactoren verhoogd en zal de geneigdheid van actoren om zelf
initiatieven te nemen om de door de overheid gearticuleerde wenselijke ontwikkelingsrichting
technologisch te vertalen, niet groot zijn. De kans dat men verkeerde richtingen inslaat is immers
relatief groot.
Hieruit kan de volgende conclusie worden getrokken.
58 Zie bijvoorbeeld Houtsma, W.H. Milieutechnologie: De blinde vlek van de markt, Milieustrategie, 12, 1995. 59 Gemakshalve gaan we hier voorbij aan reeds zichtbare ontwikkelingen waar milieugerichte technische
innovaties ontstaan naar aanleiding van rechtstreekse vragen uit de markt.
29
Conclusie 1
Naar opzet en werkingssfeer sluit het ProMT aan bij relatief korte termijn milieudoelstellingen
(milieuprioriteiten), een werkingssfeer die het ProMT deelt met vrijwel alle andere in dit
onderzoek betrokken financiële regelingen.60
4.3 Het beïnvloeden van de haalbaarheid van milieugerichte technologie
Het tweede aangrijpingspunt om als overheid milieugerichte technologie te stimuleren is het
beïnvloeden van de haalbaarheid van milieugerichte technologie. Daaronder kunnen de
maatschappelijke, economische en technische voorwaarden voor en mogelijkheden tot
ontwikkeling en toepassing van milieugerichte technologie worden begrepen. Dit
aangrijpingspunt voor stimulering heeft betrekking op het vraagstuk van de instrumentatie.
Daarin kan een onderscheid worden gemaakt tussen het creëren van draagvlak om daarmee de
haalbaarheid van milieugerichte technologie te beïnvloeden en de beleidsinstrumenten die
worden ingezet om de markt tot milieugerichte innovaties aan te zetten. We gaan eerst in op het
creëren van draagvlak en dan op de beleidsinstrumenten.
Van de onderzochte regelingen heeft het ProMT een duidelijke functie in het creëren van
draagvlak voor milieugerichte technologie stimulering. Het ProMT wordt heel nadrukkelijk
ingezet in het doelgroepenbeleid van VROM. De werking van de regeling is gekoppeld aan de
afspraken die met doelgroepen worden gemaakt. Tegenover de milieu-inspanningen die van
doelgroepen worden gevraagd, stelt de overheid financiële middelen om bij te dragen in de
kosten die nodig zijn om die inspanningen technologisch te realiseren61. Het ProMT draagt op
deze wijze bij aan het maatschappelijke draagvlak voor milieubeleid. Het programma wordt
ingezet als ‘smeermiddel’ om doelgroepen tot milieu-inspanningen te bewegen.
Het onderzoek naar de werking van het ProMT heeft geïllustreerd dat zo’n functie als
‘smeermiddel’ in een bredere context van het milieubeleid effectief kan zijn. Het geeft een
gericht kader aan de werking van een financiële regeling en kan daardoor het effect van zo’n
regeling verhogen. In het kader van het doelgroepenbeleid vraagt de overheid inspanningen van
de doelgroep, en bepaalt vervolgens in overleg met de doelgroep de technologische knelpunten
die het realiseren van die inspanningen in de weg staan. Vervolgens vertaalt de overheid deze
technologische knelpunten in een programmering van de financiële bijdrageregeling. Hieraan
kan de volgende conclusie worden verbonden.
Conclusie 2
Doelgroepen en milieuprioriteiten verschaffen een duidelijke context aan het ProMT waarbinnen
het beperkte budget gericht en effectief wordt ingezet.
Naast het beïnvloeden van de haalbaarheid van milieugerichte technologie door het creëren van
draagvlak, kan de haalbaarheid ook worden beïnvloed door de inzet van specifieke
beleidsinstrumenten. In dit onderzoek hebben we met name gekeken naar de werking van
financiële stimuleringsinstrumenten, in het bijzonder het ProMT. Gebleken is dat het ProMT als
60 Deze conclusie is nadrukkelijk bedoeld als feitelijke constatering en bevestigt de eerder gemaakte keuze over
de opzet en werkingssfeer van het ProMT als een regeling die wordt toegepast in het kader van het
doelgroepenbeleid. In het volgende hoofdstuk gaan we in op mogelijke consequenties van deze conclusie. 61 Zie bijlage 4.2 voor meer uitgebreide informatie over de aansluiting van het ProMT bij het doelgroepenbeleid.
30
stimuleringsinstrument, evenals vrijwel alle andere in het onderzoek betrokken regelingen,
overwegend toepassingsgericht technologisch onderzoek stimuleert. Met het toegepaste karakter
van het onderzoek wordt niet de fase in het innovatietraject bedoeld, maar op het karakter van de
technologische innovatie. De onderzochte regelingen, inclusief het ProMT, zijn vrijwel allemaal
‘market pull’ regelingen die innovaties ondersteunen die door bedrijven in de markt worden
geïnitieerd. De projectvoorstellen van deze bedrijven komen voort uit de behoefte om bestaande
technologie te verbeteren of te modificeren. Ondanks het vaak procesgeïntegreerde karakter van
deze innovaties (zie hoofdstuk 3), dragen ze in het algemeen een ad hoc karakter, omdat ze
voortbouwen op bestaande technologieën en technologische concepten. Op de korte termijn
hoeft deze praktijk geen problemen op te leveren. Echter, naarmate gemodificeerde technologie
beter presteert, wordt het moeilijker om de ‘milieuperformance’ van deze technologie verder te
verbeteren.
Op termijn kan dit tot problemen leiden, omdat vanuit het perspectief van duurzaamheid, naar
verwachting niet alleen kan worden volstaan met modificaties en verbeteringen van bestaande
technologieën. Om dit probleem te vermijden is ook fundamenteel en strategisch onderzoek
nodig om uiteindelijk het toepassingsgerichte onderzoek te kunnen blijven voeden. Sommige
van de onderzochte regelingen zijn specifiek op fundamenteel of strategisch onderzoek gericht.
Voorbeelden zijn het IOP-MT en de recentelijk inwerking getreden regeling EET van de
ministeries van EZ en OCW. De resultaten van met deze regelingen ondersteunde projecten, die
in het algemeen nog niet ‘marktrijp’ zijn, gaan thans niet of nauwelijks door naar de op
toepassing gerichte regelingen, zoals bijvoorbeeld het ProMT. Er vindt, met andere woorden, op
het niveau van projecten geen afstemming plaats tussen regelingen.
Conclusie 3
Door het ontbreken van structurele afstemming tussen regelingen op projectniveau, ondersteunt
het ProMT niet systematisch en actief projecten die voortbouwen op resultaten die eerder met
steun van andere financiële regelingen zijn gerealiseerd.62
Verder is gebleken dat door het ProMT ondersteunde haalbaarheidsprojecten niet ‘automatisch’
kunnen rekenen op verdere ondersteuning in de fase van ontwikkeling en toepassing, ook niet
als de resultaten van haalbaarheidsprojecten vanuit het perspectief van milieurendement
veelbelovend lijken. Afstemming tussen haalbaarheid, ontwikkeling en toepassing door
projecten van het ene naar het andere stadium te leiden, is voor de overheid vrijwel de enige
mogelijkheid om veelbelovende technologische innovaties, dus milieugerichte technologie met
(vermoedelijk) een hoge milieuverdienste, ook daadwerkelijk een gerede kans te geven om
toegepast te gaan worden. Immers door de inzet van financiële bijdrageregelingen in combinatie
met het feit dat milieugerichte technologie-toepassing in de markt plaats vindt, krijgt de overheid
slechts een deelverzameling van milieugerichte innovatieve projecten onder ogen. Een
belangrijk deel van de innovatieve activiteiten zal buiten het blikveld van de overheid
plaatsvinden omdat geen financiële bijdrage wordt gevraagd. Voor de deelverzameling
innovatieve activiteiten waarover de overheid door aanvragen voor financiële bijdragen wel
geïnformeerd raakt, kan door afstemming op projectniveau, nog eens extra accent worden
gegeven aan die projecten met een potentieel hoog milieurendement. Gebleken is dat deze vorm
van ‘begeleiding’ van projecten in het kader van het ProMT niet gebruikelijk is.
Conclusie 4
62 Deze conclusie bevestigt, evenals conclusie 1, de richting die met het ProMT is ingeslagen.
31
De resultaten van haalbaarheids- en ontwikkelingsprojecten die met financiële ondersteuning
van het ProMT zijn uitgevoerd, worden binnen ProMT niet structureel beoordeeld met het doel
om zulke projecten op hun weg naar de markt verder financieel te ondersteunen. Op dit moment
worden alleen projecten ondersteund die voldoen aan de beoordelingscriteria en passen binnen
de geprogrammeerde opzet van het ProMT.
Tenslotte blijkt uit het onderzoek dat door de huidige opzet van het ProMT nauwelijks relaties
bestaan met andere dan financiële instrumenten, bijvoorbeeld de vergunning op grond van de
Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, programma’s als Schoner
Produceren en voorlichtende instanties als innovatiecentra. Het effect van deze niet financiële
instrumenten komt wel in de jaarlijkse programmering van het ProMT aan de orde. Aan de
‘achterkant’ van het ProMT bestaat geen directe relatie met bijvoorbeeld de milieuvergunning of
de andere genoemde niet financiële instrumenten. In dat verband kan de relatie tussen het
programma KWS-2000 en de milieuvergunning als voorbeeld dienen. De met ondersteuning van
deze subsidieregeling gerealiseerde technische innovaties, worden als voorschrift in het
vergunningenbeleid van het bevoegd gezag opgenomen. Omgekeerd kan de praktijk van
vergunningverlening technologische knelpunten indiceren, die vervolgens opgelost zouden
kunnen worden met financiële ondersteuning van bijvoorbeeld het ProMT.
Conclusie 5
In zijn werkingssfeer is het ProMT niet structureel afgestemd op andere dan financiële
instrumenten.
4.4 Het beïnvloeden van de realiseerbaarheid van milieugerichte technologie
Het derde en laatste aspect van milieugerichte technologie-stimulering heeft betrekking op het
beïnvloeden van de realiseerbaarheid van milieugerichte technologie. In verhouding tot beide
andere aspecten, is de realiseerbaarheid van milieugerichte technologie waarschijnlijk het
moeilijkst door middel van overheidsbeleid te beïnvloeden. Milieugerichte technologieën
moeten uiteindelijk door bedrijven worden gerealiseerd. De overheid kan richting geven en
sturen, maar moet uiteindelijk ‘afwachten’ hoe de markt de innovaties realiseert. Voor effectieve
stimulering van milieugerichte technologie is kennis van het bedrijfsleven, met name van de
wijze waarop in bedrijven technologische innovaties plaatsvinden, van essentieel belang. Het
succes van het stimuleringsbeleid valt of staat met de mate waarin dit beleid aansluit bij de
praktijk van innovatie en investering in bedrijven.
In het onderzoek zijn in dat opzicht drie belangrijke kenmerken aan het licht getreden:
het onderscheid naar grote en kleine bedrijven;
het onderscheid naar probleemhebbers en probleemoplossers; en
het onderscheid naar additionele en procesgeïntegreerde technologie.
De betekenis van deze kenmerken voor het stimuleren van milieugerichte technologie is niet
ondubbelzinnig vast te stellen. Wel heeft het onderzoek enkele aanwijzingen opgeleverd over
het belang van de drie genoemde kenmerken. Zo is in het onderzoek van Bakkenist/Micon
naar de werking van de PBTS-MT, gewezen op het belang van het onderscheid naar grote
probleemoplossers, kleine probleemoplossers en probleemhebbers. De PBTS-MT blijkt voor
elk van deze typen bedrijven een andere betekenis te hebben. Zo stroomt bij de PBTS-MT
bijna tweederde van de subsidiegelden naar grote tot zeer grote bedrijven, in het algemeen
32
bedrijven die de financiële ondersteuning het minst nodig hebben. Bij deze zeer grote
bedrijven worden ook zonder financiële ondersteuning innovatieve projecten uitgevoerd. Bij
de groep kleine probleemoplossers en de groep probleemhebbers, toch al benadeeld omdat ze
in verhouding tot de groten weinig financiële ondersteuning krijgen, sluit de PBTS-MT
minder goed aan bij het voor deze bedrijven typische ad hoc karakter van technologie-
ontwikkeling.
De noodzaak beleidsinstrumenten te differentiëren naar verschillende typen bedrijven is ook
een belangrijke conclusie in onderzoek naar milieuvergunningverlening.63 In dit onderzoek
werden bedrijven geclassificeerd naar hun milieu-oriëntatie. Ruwweg kan het Nederlandse
bedrijfsleven worden onderscheiden naar bedrijven die een offensieve en bedrijven die een
defensieve houding ten opzicht van het milieu aannemen. Een onderscheid dat voor een
belangrijk deel parallel loopt aan het onderscheid naar grote en kleine bedrijven. In het
algemeen hebben grote bedrijven veel meer mogelijkheden om de beperkingen die het
natuurlijke milieu aan de bedrijfsactiviteiten stelt op een offensieve wijze in hun
bedrijfsactiviteiten of in hun bedrijfsprodukt te integreren. Kleinere bedrijven hebben daartoe
veel minder mogelijkheden.
Kijken we tegen deze achtergrond naar de werking van het ProMT (en ook de andere
financiële regelingen die in het onderzoek zijn betrokken), dan valt op dat vrijwel geen
expliciet onderscheid wordt gemaakt naar type bedrijf (groot/klein) of rekening wordt
gehouden met de aanleiding tot de projectaanvraag (probleemhebber/probleemoplosser). Voor
milieugerichte technologie stimulering blijken deze verschillen tussen bedrijven wel van
invloed op het effect van de stimuleringsactiviteiten. Grotere bedrijven zijn in het algemeen,
door de complexiteit van de produktietechnologie, veel ‘innovatie gevoeliger’ dan kleine
bedrijven en beschikken in het algemeen ook over deskundigheid om daar vorm en inhoud aan
te geven. Grote bedrijven hebben in het algemeen ook de competentie om actief gebruik te
maken van de ondersteunende faciliteiten die de overheid aanbiedt.64 Verder zijn grote
bedrijven beter toegerust om in hun innovatieve activiteiten verder in de toekomst te kijken
dan kleine bedrijven. De kans op meer fundamentele, procesgeïntegreerde technologische
innovaties is in grote bedrijven daardoor in het algemeen groter dan in kleine bedrijven die
veel meer zijn gericht op korte termijn oplossingen. Kleine bedrijven zullen daardoor eerder
als probleemhebber, dan als probleemoplosser milieugericht technologisch innoveren.65
Probleemhebbers zullen dan eerder kiezen voor een additionele dan voor een
procesgeïntegreerde technologie. Zijn de probleemhebbers klein, dan zullen de financiële
middelen in het algemeen ook te beperkt zijn om een meer fundamentele technologische
oplossing na te streven.
Conclusie 6
In de werkingssfeer van het ProMT wordt niet gedifferentieerd naar de verschillende
omstandigheden in de markt waaronder technische innovaties worden gerealiseerd.66
63 Zie Arentsen, e.a., 1994 en Ten Heuvelhof, e.a. 1994. 64 Grote bedrijven zijn veelal betrokken bij het ontwikkelen van zulke faciliteiten, omdat grote bedrijven
doorgaans participeren in de overlegfora tussen overheid en bedrijfsleven. Branches worden in het algemeen ook
gedomineerd door de grotere bedrijven binnen de branche. 65 Een respondent gaf overigens aan in de komende tien jaar een toenemende aantal startende (kleine) bedrijven
te verwachten die zich begeven op de markt voor procesinnovaties. 66 Door Novem is opgemerkt dat in de praktijk wel rekening wordt gehouden met die omstandigheden.
34
5 Aanbevelingen
In het vorige hoofdstuk zijn een aantal conclusies getrokken over het ProMT, in de
wetenschap dat het ProMT één van de vele instrumenten is voor het stimuleren van
milieugerichte technologie. Binnen het handelingsgebied van de overheid om milieugerichte
technologie te stimuleren, heeft het ProMT een specifieke positie verworven ten opzichte van
andere instrumenten. Kenmerkend voor die positie is de geprogrammeerde opzet en de nauwe
relatie met het onderdeel doelgroepen van het milieubeleid. Het ProMT is een ‘market pull-
regeling’ die heel gericht wordt ingezet om de ontwikkeling van milieu-technologie te
stimuleren. De nauwe relatie met het doelgroepenbeleid verschaft aan het programma een
bijzondere context waarbinnen de middelen kunnen worden ingezet om bij te dragen aan de
oplossing van specifieke technologische knelpunten binnen branches en sectoren (zie
conclusie 2). Als binnen deze context wordt gekeken naar de werking van het ProMT, dan
geeft het onderzoek geen aanleiding om de ‘niche’ van het ProMT binnen het totale
handelingsgebied van de overheid om milieugerichte technologie te stimuleren, aan te passen
of te veranderen.
Aanbeveling 1
Op grond van het onderzoek naar de opzet, werking en effecten van het ProMT verdient het
aanbeveling dit programma in zijn huidige opzet te continueren. Nagegaan dient te worden of
door het wegvallen van de PBTS-Milieutechnologie er vanaf 1997 bijdragen voor een veel
groter aantal en/of andere soorten projecten kunnen worden verwacht.
Met de aanbeveling om het ProMT in zijn huidige opzet te continueren, maakt het ministerie
van VROM een keuze voor een regeling met een werkingssfeer ‘in de markt’. De
werkingssfeer van het ProMT kan schematisch als volgt worden weergegeven. Zie tabel 5.1.
Tabel 5.1 Contouren voor een milieugericht technologiebeleid
Wenselijkheid
Haalbaarheid / Instrumentatie Realiseerbaarheid / Effecten
Doelstellingen
Instrumentarium
Type onderzoek
type markt
type bedrijf
type
technologie
Duurzaamheid
- afspraken met
doelgroepen
fundamenteel
onderzoek
Probleem-
oplossers
Kleine
bedrijven
Proces-
geïntegreerd
Milieudoelstellingen
- financiële
stimuleringsregelingen
strategisch
onderzoek
Prioriteiten
toepassingsgericht
Probleem-
hebbers
Grote
Bedrijven
Additioneel,
liefst proces-
- financiële regelingen onderzoek geïntegreerd
Normen - fiscale regelingen
- (milieu)vergunning
Werkingssfeer ProMT
35
Tabel 5.1 bevat de drie aangrijpingspunten voor de overheid om milieugerichte technologie te
stimuleren.67 De werkingssfeer van het ProMT is in de tabel aangegeven met het gearceerde
gebied.
Continuering van ProMT betekent niet dat VROM als eerst verantwoordelijke voor
milieubeheer, het lange termijnperspectief voor milieugerichte technologie-ontwikkeling kan
negeren of uitsluitend aan anderen zou moeten overlaten. In het vorige hoofdstuk is juist het
belang van de samenhang tussen korte en lange termijn perspectief benadrukt. Dit betekent
echter niet dat VROM ook noodzakelijkerwijs eigen regelingen zou moeten initiëren die meer
op de langere termijn van technologie-ontwikkeling zijn gericht. Zeker niet, nu EZ (samen met
OCW) recentelijk het EET-programma heeft geïnitieerd. VROM zou heel nadrukkelijk
(financieel) moeten participeren in dit programma om zo op termijn de integratie van
milieukwaliteit en technologie te realiseren. De invalshoek van beide ministeries voor het
stimuleren van technologie (milieukwaliteit versus concurrentiekracht) kunnen elkaar uitstekend
aanvullen om op termijn de verdere integratie van milieukwaliteitseisen in het economisch
handelen te integreren. Er liggen, met andere woorden, mogelijkheden om vanuit beide
ministeries een zelfstandig milieugericht technologiebeleid te voeren dat elkaar wederzijds kan
aanvullen en versterken. EZ neemt met de EET-regeling het voortouw voor de langere termijn,
terwijl VROM (samen met LNV en V&W) met het ProMT het voortouw kan nemen voor de
meer korte termijn.
Hierboven is aangegeven dat het ProMT in een niche opereert waar ook tal van andere
programma’s en regelingen opereren. Naar opzet dekken deze programma’s en regelingen het
gehele innovatietraject voor toepassingsgerichte technische innovaties, naar werkingssfeer is de
afstemming tussen de programma’s en regelingen echter minder duidelijk. Om die reden is het
wenselijk dat VROM er naar streeft om de vier ‘eigen’ in dit onderzoek betrokken programma’s
ProMT, T-2000, het Programma Reductie Verzurende Luchtemissies Bedrijven en KWS-2000,
in één financiële bijdrageregeling voor milieugerichte technologie-ontwikkeling samen te
brengen. Procedureel zijn de vier bestaande programma’s al wel geharmoniseerd in het
Bijdragenbesluit milieugerichte technologie, maar inhoudelijk kan de harmonisatie worden
versterkt. Eén algemene financiële bijdrageregeling van VROM, waarin de vier bestaande
programma’s zijn ondergebracht, kan dit bewerkstelligen.
Aanbeveling 2
T-2000, RedVLB en KWS-2000 kunnen te zamen met het ProMT inhoudelijk in één algemeen
programma voor milieugerichte technologie worden gebracht. Het verdient aanbeveling om voor
dit programma zo veel mogelijk dezelfde financiële randvoorwaarden te gebruiken.
Zo’n algemene ‘VROM-regeling’ zou de kracht van de vier thans afzonderlijk opererende
programma’s kunnen bundelen, om zo het effect op de ontwikkeling en toepassing van
milieugerichte technologie te versterken. De programmering van zo’n uniforme regeling zou
ondubbelzinnig moeten zijn. In de programmering van zo’n regeling zou gekozen kunnen
worden voor een doelgroepen of een probleembenadering. In het huidige ProMT opereren
beide benaderingen gelijkwaardig naast elkaar in het onderdeel ‘doelgroepen’ en het
67 De overheid kan de wenselijkheid van milieugerichte technologie beïnvloeden (normativiteit), ze kan de
haalbaarheid beïnvloeden (instrumenten) en ze kan de realiseerbaarheid (mogelijkheden) beïnvloeden.
36
onderdeel ‘STER’. De toch al schaarse middelen worden daardoor versnipperd ingezet. Een
meer systematische en gerichte inzet van middelen zou betekenen dat de programmering
jaarlijks keuzen maakt voor enkele doelgroepen, daarbinnen wordt gekeken wat de aard van
de technologische knelpunten is en op basis daarvan gerichte financiële ondersteuning wordt
verleend aan of haalbaarheidsactiviteiten, ontwikkelingsactiviteiten of toepassingsactiviteiten.
Als blijkt dat niet de beschikbaarheid, maar vooral de verspreiding van technologie oorzaak is
van knelpunten, dan kunnen de financiële middelen voor die betreffende doelgroep vooral
worden aangewend om de verspreiding van technologie te bevorderen. Thans worden per
doelgroep de middelen over alle drie typen van innovatieve activiteiten ingezet (haalbaarheid,
ontwikkeling en toepassing). Hier wordt voorgesteld om dit ‘automatisme’ te verruilen voor een
inzet van financiële middelen op basis van ‘aard van de technologische barrière’.
Aanbeveling 3
In het (al dan niet verbrede) ProMT zou de programmering gesystematiseerd kunnen worden
door de regeling primair te richten op doelgroepen en de aard en omvang van de financiële
ondersteuning per project te richten op de aard van de technologische barrières om binnen een
doelgroep milieutekorten op te heffen.
Met aanbeveling drie wordt in de programmering van de regeling nadrukkelijk een keuze
gemaakt voor een doelgroepenbenadering en niet voor een probleembenadering. De kracht van
het ProMT is juist dat het in samenspraak met doelgroepen heel gericht ondersteuning kan
bieden aan het opheffen van technologische knelpunten. Die kracht kan worden versterkt als het
kader van doelgroepen meer systematisch in de regeling wordt gebracht en de financiële
middelen ook in dat kader worden ingezet.
Vanuit dit perspectief ligt het ook voor de hand om binnen het ProMT voortzetting van
succesvolle afgesloten projecten nadrukkelijker te faciliteren. Afgesloten haalbaarheids- en
ontwikkelingsprojecten zouden nadrukkelijker beoordeeld kunnen worden op wenselijkheid
tot verdere financiële ondersteuning op grond van de te verwachten milieuverdienste. Thans
wordt de ‘follow up’ van afgesloten projecten overgelaten aan de projectuitvoerder en worden
de resultaten alleen beschikbaar gesteld. Veelbelovende afgesloten haalbaarheids- en
ontwikkelingsprojecten kunnen opgenomen worden in de jaarlijkse programmering van de
regeling om zo de weg van een nieuwe technologie naar de markt maximaal te faciliteren.
Aanbeveling 4
Naast het beschikbaar stellen van projectresultaten, kunnen de resultaten van afgesloten
projecten met een te verwachten hoge milieuverdienste, met financiële ondersteuning actiever
naar de markt worden begeleid.
Een mogelijkheid inhoud te geven aan aanbeveling 4 is om resultaten van succesvolle
haalbaarheidsprojecten verder te laten ontwikkelen door de betreffende projectuitvoerders of
zo’n project voor verdere ontwikkeling aan anderen aan te bieden. Een tweede mogelijkheid
is om in de programmering standaard een pakket succesvolle haalbaarheids- en
ontwikkelingsprojecten op te nemen om deze met financiële ondersteuning toepasbaar te
maken in de markt. Afstemming met de subsidieregeling referentieprojecten
milieutechnologie kan hierbij functioneel zijn.
De verspreiding en toepassing van ontwikkelde milieugerichte technologie kan verder worden
bevorderd door nadrukkelijker te anticiperen op het onderscheid probleemhebber en
37
probleemoplosser. Een eerste vereiste om met dit onderscheid rekening te kunnen houden is
een beter inzicht in de wijze waarop technische innovaties hun weg naar en in de markt
vinden. Ten behoeve daarvan kunnen afgesloten projecten die met steun van het ProMT zijn
uitgevoerd veel nadrukkelijker gevolgd worden. Het door Novem geïnitieerde
monitoringprogramma zou ook gebruikt kunnen worden om meer inzicht te verwerven in de
‘black box’ van technologische innovaties. Doel daarvan zou moeten zijn om als overheid
meer inzicht te verkrijgen in de wijze waarop innovaties hun weg in de markt vinden om op
termijn het instrumentarium ter stimulering van zulke innovaties gerichter (toegespitst op
verschillende groepen) in te kunnen zetten.
Op korte termijn kunnen de resultaten van afgesloten projecten op een voor het bedrijfsleven
meer toegankelijker wijze worden gecommuniceerd. Daarbij gaat het niet alleen om gebruik
van moderne communicatiemiddelen als Internet, maar vooral ook om de inhoud van de
informatie. De communicatie van projectresultaten zou meer probleemgericht opgezet kunnen
worden. Thans ligt de nadruk sterk op een eindrapport met technische informatie. Er zou
gestreefd kunnen worden naar informatie (op basis van projectresultaten) waaruit duidelijk
wordt welke technische knelpunten met een nieuw beschikbare technologie kunnen worden
opgelost.
Aanbeveling 5
Het verdient aanbeveling om met de bestaande monitoring-activiteiten ook inzicht te
verkrijgen in de levensloop van technische innovaties en om de resultaten van afgesloten
projecten meer probleemgericht te communiceren.
38
Bibliografie
Achterhuis, H., (red.), De maat van de techniek, Baarn, 1992.
Achterhuis, H., Natuur tussen mythe en techniek, Baarn, 1995.
Arentsen, M.J., Klok P.J., Schrama G.J.I, De milieuvergunning in bedrijf, een onderzoek naar het
effect van de milieuvergunning op het milieugedrag in vier bedrijven, Evaluatiecommissie Wet
Milieubeheer, Den Haag, 1994.
Arentsen, M.J, Bosveld, D.J. en Bressers, J.Th.A;
Een plaats voor de Stimuleringsregeling Milieutechnologie?, Enschede, 1992.
Bartels, C.P.A., (red.) Technologiebeleid in Nederland, Instrumenten en effecten,
Assen, 1995.
Berenschot, Eindrapportage evaluatie procedurele kanten stimuleringsregeling milieutechnologie,
Utrecht, 1992.
Berenschot, Evaluatie en vervolg inzake het IOP-MT, juni 1995.
Blansch, C.G. Le, Milieuzorg in bedrijven, Utrecht, 1996.
Boer, M. de; Milieu, Ruimte en Wonen, tijd voor duurzaamheid, Den Haag, 1995.
Van de Braak, H., The Prometheus Complex, Amersfoort, 1995.
Bressers, J.Th.A.; Beleidseffektiviteit en waterkwaliteitsbeleid, dissertatie, Enschede, 1984.
Centraal Planbureau,
Economie en milieu: op zoek naar duurzaamheid, SDU Uitgevers, Den Haag, 1996
Frentz, A., J.T.F. Nouws, A.B.Zwaard,
Milieubeleid en MKB, EIM/Milieu en Energie, Zoetermeer, mei 1993.
Frentz, A. & Tuit, S. De invloed van de milieuvergunning op het investerings- en milieugedrag van
bedrijven, EIM/Milieu, Zoetermeer, 1995.
Groeneveld, P.H., Schijndel M.W. van, Soczo, E.R.; Keuzedocument technologische
oplossingsrichtingen voor milieutekorten, RIVM, oktober 1994.
Heuvelhof, E.F. ten, Neumann, F., Termeer ,C.J.A.M.; Doorwerking van de milieuvergunning op
bedrijfsinterne strategische besluitvormingsprocessen, Evaluatiecommissie Wet Milieubeheer, Den
Haag, 1994.
Houtsma, W.H., Milieutechnologie, De blinde vlek van de markt, Milieustrategie, nr. 12, pp. 9-12,
december 1995.
Innovatiecentra Netwerk Nederland, Milieugericht innoveren, praktijkvoorbeelden, februari 1996.
IOP-Milieubiotechnologie, Verslagjaar 1995, Jaarwerkplan 1996, Programmabureau IOP-MBT,
Senter, 1996.
39
Kemp, R. Environmental Policy and Technical Change, Maastricht, 1995.
KWS 2000, jaarverslagen 1992, 1993, 1994.
Ministeries van EZ, OCW & LNV, Nota Kennis in Beweging, Den Haag, 1995.
Ministerie van Financiën & Ministerie van VROM, Evaluatie VAMIL-regeling, november 1994.
Ministerie van VROM, Nationaal Milieubeleidsplan 2, Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994,
23560, nrs. 1-2.
Mumford, L., Technics and Civilisation (1934), New York, 1947.
Nentjes, A. en Wiersma, D.; Innovation and Pollution Control, in: International Journal of Social
Economics, nr. 15, pag. 51-71, 1988.
Novem, Monitoring Stimuleringsregeling Milieutechnologie, 1994.
Novem, Programma Milieutechnologie, diverse jaren.
Novem, Projectenoverzicht Milieutechnologie, Oktober 1995.
Novem, diverse jaarverslagen.
Novem, diverse vertrouwelijke rapportages Novem-activiteiten met betrekking tot het projectbeheer
milieutechnologie.
Olsthoorn, A.A., Oosterhuis F.H., Verbruggen, H., Inhoudelijke Evaluatie van de
Stimuleringsregeling Milieutechnologie, IVM, Amsterdam, 1992.
Opschoor J.B. and R.K. Turner (Eds.), Economic incentives and environmental policies: principles
and practice, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht 1994.
Rapportage Schoner Produceren 1992/1995, Stuurgroep Schoner Produceren, november 1995.
RIVM, Milieubalans 95, H.D. Tjeenk-Willink bv, Alphen aan den Rijn, 1995.
RIZA, Evaluatie van watergerelateerde projecten in de stimuleringsregeling milieutechnologie,
januari 1995.
Roobeek, A.J.M, Beyond the technology race, Elsevier science publishers, Amsterdam 1990.
Rosenberg, N., Exploring the black box, Cambridge University Press, 1994.
Schuurman J., De prijs van water, Arnhem, 1988.
Tangram, Evaluatie Projektenoverzicht Milieutechnologie, mei 1995.
TNO, IOP-Preventie, Verbetering van succesfactoren van IOP-Projecten, 1996.
Seggelen, W. van, e.a., Evaluatie PBTS-Milieutechnologie, Bakkenist-Micon, oktober 1993.
Senter, Projectinformatie PBTS Milieutechnologie, Den Haag, 1994
Tweede Kamer, Notitie Technologie en Milieu, 1990-1991, 22 085, nr 1.
40
Vamil, jaarverslag 1994.
Vermeulen, W., De vervuiler betaald, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht 1992.
Vollebergh H., red., Milieu & innovatie, Wolters-Noordhoff, Groningen 1989.
Willems en van den Wildenberg BV; Evaluatie IOP-Milieubiotechnologie, november 1993.
WRR, Milieubeleid, Strategie, instrumenten en handhaafbaarheid, Rapport aan de Regering nr. 41,
april 1992.