Naar een historische canon voor wereldburgers uit Europa

23
Het komt allemaal ergens vandaan en het is goed dat te weten Naar een historische canon voor wereldburgers uit Europa, “helder en zonder vrees” Han van der Horst ([email protected]) Een jaar of tachtig geleden vierden nationalisme en revanchisme hoogtij in het werelddeel Europa. Het continent was grosso modo verdeeld in winnaars en verliezers van de Eerste Wereldoorlog. Overal schroeide het oude zeer en wachtten politieke mijnenvelden op ontploffing. Toch zou in die tijd niemand bezorgde workshops organiseren over een canon van de Europese geschiedenis. Die canon was zo vanzelfsprekend dat geen mens er over hoefde na te denken. Vooraanstaande historici aarzelden niet om alleen dan wel in vereniging Algemene Geschiedenissen op hun repertoire te nemen, die zich voor negentig procent beperkten tot de ontwikkelingen in het werelddeel Europa. Dat vond iedereen normaal. Toen de Nederlandse hoogleraren H. Brugmans en G.W. Kernkamp aan het begin van de jaren twintig hun vierdelige Algemeene Geschiedenis publiceerden, achtten zij een voorwoord of inleiding overbodig. De studenten – het werk was duidelijk als tentamenstof bedoeld – begrepen het zelf ook wel. Nu – aan het begin van de eenentwintigste eeuw – bestaan zulke workshops wel. En dat terwijl het continent dat eeuwen lang een brandhaard van oorlogen was die maar al te vaak buiten de 1

Transcript of Naar een historische canon voor wereldburgers uit Europa

Het komt allemaal ergens vandaan en hetis goed dat te weten

Naar een historische canon voorwereldburgers uit Europa, “helder en zonder vrees”Han van der Horst([email protected])

Een jaar of tachtig geleden vierden nationalisme en revanchismehoogtij in het werelddeel Europa. Het continent was grosso modoverdeeld in winnaars en verliezers van de Eerste Wereldoorlog. Overal schroeide het oude zeer en wachtten politieke mijnenvelden op ontploffing. Toch zou in die tijd niemand bezorgde workshops organiseren over een canon van de Europese geschiedenis. Die canon was zo vanzelfsprekend dat geen mens erover hoefde na te denken. Vooraanstaande historici aarzelden niet om alleen dan wel in vereniging Algemene Geschiedenissen op hun repertoire te nemen, die zich voor negentig procent beperkten tot de ontwikkelingen in het werelddeel Europa. Dat vond iedereen normaal. Toen de Nederlandse hoogleraren H. Brugmans en G.W. Kernkamp aan het begin van de jaren twintig hun vierdelige Algemeene Geschiedenis publiceerden, achtten zij een voorwoord of inleiding overbodig. De studenten – het werk was duidelijk als tentamenstof bedoeld – begrepen het zelf ook wel. Nu – aan het begin van de eenentwintigste eeuw – bestaan zulke workshops wel. En dat terwijl het continent dat eeuwen lang eenbrandhaard van oorlogen was die maar al te vaak buiten de

1

boorden van het werelddeel traden, bezig was met het grootste verenigingsproces sinds het Romeinse Rijk. Men zou zeggen: juist nu is de tijd van de Europese geschiedenissen aangebroken: de Europese integratie vraagt om een even integrale geschiedschrijving. Het tegendeel is echter waar. Men wijst zulk een geschiedschrijving af. Men vraagt zich af,of het wel mogelijk is een Europese historische canon te ontwerpen met zoveel diversiteit. Men wantrouwt tenslotte het thema zelf: wil men demuze Clio in de slavenketenen slaan van een politiek project? In het begin van de jaren negentig der vorige eeuw gaf de Franse mediëvist Jacques Le Goff leiding aan een serie historische studies onder de titel “Europa bouwen”. Het was een inter-Europees project van zeer gerenommeerde uitgevershuizen uit vijf EU-lidstaten: C.H. Beck, Blackwell, Crítica, Laterza en Le Seuil. In een soort voorwoord dat in elk deel van de serie is terug te vinden, legt Le Goff uit dat kennis van de Europese geschiedenis noodzakelijk is om een goede toekomst te construeren. Maar dan schrijft hij opeens: “Het lijkt ons inderdaad géén tijd om een algemene Europese geschiedenis tot stand te brengen. Wij willen het thema met essays omringen, dievan de beste historici uit onze tijd afkomstig zijn waarbij heter voor ons weinig toe doet, of zij Europeaan, niet-Europeaan, of zij al beroemde of nog nauwelijks bekende auteur zijn. Zij zullen de beslissende thema’s van de Europese geschiedenis aan de orde stellen – op economisch, politiek, sociaal, religieus en cultureel terrein – en zich daarbij baseren op de lange, door Herodotos gegrondveste historiografische traditie en tegeljkertijd op de in Europa ontwikkelde nieuwe concepties, die de geschiedwetenschap in de twintigste eeuw en in het bijzonder in de laatste decennia fundamenteel vernieuwd hebben”.Dat is heel bescheiden vergeleken met de doelstelling van de Britse historicus H.A.L. Fisher, die in 1934 een driedelige History of Europe publiceerde. Dat boek werd onmiddellijk een internationale bestseller. Er verschenen vele vertalingen. De Nederlandse kwam tot stand onder toezicht van dezelfde professor Brugmans die met Kernkamp die de Algemeene Geschiedenis had geschreven. In een voorwoord vatte Brugmans de visie van Fisher aldus samen: “Maar wat is eigenlijk historisch gesprokenEuropa? Toch niet het geografische Europa, het grote schiereiland dat alleen door de Oeral aan Azië verbonden is?

2

Integendeel: historisch wordt Europa samengesteld door de Indogermaanse volksgroep, die de cultuurdraagster de eeuwen door is geweest, eigenlijk nog enger genomen, de Helleens-Romaans-Germaanse volken, die het historische leven cultureel, economisch en politiek hebben beheerst en gevormd. Zo is ook deopvatting van prof. Fisher”. De auteur zelf doet in zijn eigen voorwoord geen poging om “Europa” of “Europees te definiëren. Hij stelt wel vast dat de ontwikkelingsgang van de geschiedenis geen wetten kent. “Met grote duidelijke letters staat de vooruitgang op de bladen dergeschiedenis te lezen, maar vooruitgang is geen natuurwet. Het terrein dat door één generatie gewonnen is, kan door een volgende verloren worden. De gedachten der mensen kunnen een richting kiezen die tot onheil en barbarisme leidt”. En: “Het derde boek beschrijft het Liberale experiment, waarbij het bijvoeglijk naamwoord Liberaal niet bedoeld is in de enge betekenis van een bepaalde politieke partij, maar als een aanduiding van de vrijheid op burgerlijk politiek en godsdienstig gebied, zoals deze tegenwoordig in Groot-Brittannië en zijn Dominions, in Frankrijk, Nederland, de Scandinavische en Amerikaanse staten stevig gegrondvest is. En indien ik in verband daarmee het woord experiment noem, dan is dit niet, omdat ik de Vrijheid wil kleineren – evenmin als ik de deugd zelf zou willen kleineren- maar alleen om aan te tonendat de Vrijheid die in de loop der negentiende eeuw veel terrein had gewonnen, zich in onze dagen (het interbellum! HvdH) over grote gebieden van Europa heeft moeten terugtrekken.En toch, hoe kan de uitbreiding van knechtschap, met welke voordelen deze ook gepaard moge gaan, een reden tot gelukwensenzijn. Een gezond mens heeft geen bedwelmende middelen nodig. Alleen wanneer de morele ruggengraat van een volk gebroken is, kan gips een noodzakelijk kwaad worden”. Voor hij zijn bestseller over de Europese geschiedenis publiceerde, was Fisher vooral bekend als een progressief liberaal politicus. Grootste wapenfeit: de leerplicht, die hij erdoor wist te krijgen, toen hij minister van onderwijs was onder Lloyd George. Dat plaatst zijn opmerkingen over vrijheid en vooruitgang in een helder perspectief: de volkeren van Europa hadden met de vrijheid de sleutel van de poort naar de vooruitgang ontdekt, maar zij neigden er nu toe deze sleutel weg te gooien in de beerputten van fascisme en communisme. De History of Europe was niet alleen een geschiedschrijving, maar ook

3

een lang aangehouden loflied op de bedreigde vrijheid. De lezermoest wel de indruk krijgen dat vrijheid een specifiek Europeesproduct was, misschien wel samenhangend met de door Brugmans aangestipte etnische compositie van het werelddeel. De volkerenvan Europa waren door hun bijzondere ontwikkeling tot de vrijheid voorbestemd. Een vergelijkbare geest ademt de bundel “Europeesche Geest. Inhouden en vormen van het cultuurleven derEuropeesche Wereld” die eind 1939 in Nederland op de markt kwamen meteen veel opgang maakte. De identiteit van de beide redacteuren zei de lezer van die tijd genoeg: de sociaaldemocratische georiënteerde theoloog dr. W. Banning en de toen gerenommeerde filosoof dr. J.D. Bierens de Haan. Zij hadden hun boek vooral geschreven voor wat zij noemden “de geestelijke werkers in ons volk”. Daarbij dachten zij aan “leeraren, onderwijzers, predikanten, juristen ook aan het kader van allerlei maatschappelijke werkers en voorgangers op geestelijk gebied, maar zeker niet minder aan de velen, wie, zonder dat zij een leidende positie bekleeden, de hooge waardender Europeesche cultuur ter harte gaan”. Europeesche Geest had danook een duidelijk missionaire inslag. Het was een strijdmiddel tegen de totalitaire dreiging van de tijd. Het voorwoord voor de eerste druk zegt hierover: “Het werk dat thans voor u ligt, is echter naar onze meening in diepen zin actueel en in elk geval ontstaan uit een bewust en doordacht doorleven van de wereldgebeurtenissen der laatste decenniën; het behoort naar onze overtuiging juist in dezen tijd te verschijnen. Het is immers niet genoeg om te constateeren dat Europa innerlijk verscheurd wordt dat een onbeperkt machtsstreven en een demonisch geweldsapparaat alle rechtsnormen en daarmee de Europeesche moraal bedreigt.” En: “Wij hechten aan de uitgave van een boek als dit geen overdreven betekenis; te goed weten wij dat de beslissende strijd voor het behoud van en de verdereontwikkeling van den Europeeschen geest niet gevoerd wordt door intellectueelen in hun studeervertrek. Toch moge elke eerbiedige en liefdevolle poging, om den inhoud, de vormen en de bronnen van het Europeesch geestesleven zoo bewust mogelijk te doen leven in de ziel ook van ons volk, haar zin hebben in het licht van den wereld-omspannenden strijd dezer jaren. Aan den eerbied en de liefde voor de rijke en diepe schatten, die verleden en heden van Europa bevatten, wil dit boek uitdrukkinggeven, in de diepgegronde verwachting dat ook de toekomst op

4

eigene wijze zal voortzetten wat voorbijgegane eeuwen aan geesteswaarden hebben tot stand gebracht”. Dit alles is de opmaat tot een reeks overzichtsartikelen, waarin de ontwikkeling van waarden, levensbeschouwingen en filosofie centraal stonden met hier en daar een uitstapje naar kunst, cultuur en politiek. De auteurs waren kopstukken uit geleerd Nederland, zoals de katholieke Spinozakenner Ferd. Sassen of de kerkhistoricus J.N. Bakhuizen van den Brink, die na zijn dood in 1987 door de Leidse universiteit werd herdacht als de laatste vertegenwoordiger van de negentiende eeuw. Europeesche Geest bevatte de volgende hoofdstukken: De geestesbeschaving van Griekenland, de Romeinsche Cultuur, het oudste Christendom tot Augustinus, de Geest der middeleeuwen, Renaissance in Italië, Reformatie en Contra-reformatie, De Moderne Wereld (van Descartes tot Kant) , Kant en het wijsgeerig idealisme. Van Comte tot Bergson. Door de pers werd Europeesche Geest met open armen ontvangen. De liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef “Niemand late zich afschrikken door de vrees dat het boek “te zwaar” zou zijn. Dat is het niet. Het is leerzaam in hooge mate en kan voeren tot de thans zoo heilzame overdenking van de diepten en schoonheden die de Europeesche Geest heeft geopenbaard”. De door paters Jezuïeten samengestelde Boekenschouw oordeelde: “Wij nemen de vrijheid dit werk, dat van een magistraal brok intellectueelen arbeid getuigt, mede juist nu aan de katholiekegeestelijken aan te bevelen”. In het eerste jaar van de Duitsebezetting kon nog een tweede druk verschijnen. De beide redacteuren achtten het dienstig een voorwoord te schrijven datde inmiddels ingevoerde nationaal-socialistische boekcensuur niet al te zeer zou provoceren. Zich tot de goede verstaanders richtend stelden Banning en Bierens de Haan vast: “Het is als een verheugend feit te beschouwen dat de eerste oplage van “Europeesche Geest” in betrekkelijk zoo korten tijd is uitverkocht, en een tweede druk is noodig geworden. Dit feit iste danken aan de behoefte van Nederlandsche lezers om bij zichzelf geestelijke schatten verzekerd te zien, die in rustiger tijden als natuurlijk geestesbezit veilig schijnen – verzekerd doordat men zich uitdrukkelijk op hun beteekenis en op hun afkomst bezint en dusdoende, heden en toekomst in verbinding brengt met het verleden, waarin deze goederen tot bezit van het Europeesche menschdom geworden zijn. Het Nederlandsche volk dat in zoo hooge mate aan de schepping en

5

onderhouding van deze goederen heeft deelgenomen is zich bewustvan de beteekenis der erfenis door de voorgeslachten nagelaten”. De Nederlandse lezers worden hier dus voorgesteld als de behoeders van een Europees geestelijk erfgoed in barre tijden. Ook Europeesche Geest besteedt geen enkele aandacht aan de vraag, wat er nu zo Europees was aan de behandelde materie. De euforische recensenten plaatsten daar evenmin kanttekeningen bij. Sterker nog: de intellectuele en levensbeschouwelijke ontwikkelingen in Europa worden behandeld als een geïsoleerd verschijnsel los van wat zich elders in de wereldontwikkelde. Daarop valt geen enkel licht. Dit is geheel in de geest van de tijd. De bestseller van De Oostenrijkse uomo universale Egon Friedell, Kulturgeschichte der Neuzeit beperkt zich eveneens tot Europa, zoals ook uit de ondertitel blijkt: ‘Die Krisis der Europäischen Seele von der schwarzen Pest bis zum Weltkrieg”. Tegenwoordig zou een verwijzing naar Europa ook in de hoofdtitel verschijnen. En anders zou de auteur te kijk worden gezet als een verwerpelijk Eurocentrist. Daar was echter in de eerste helft van de vorige eeuw nog geen sprake van. Zelfs Johan Huizinga, toch van huis uit Sanskritist, stelde in zijn geschriften de begrippen “Europa” en “beschaving” impliciet gelijk. Wij zullen later op hem terugkomen.Als dat allemaal zo vanzelfsprekend was in een verdeeld Europa dat op het punt stond zichzelf te verscheuren, waar ligt dan decesuur? Sinds wanneer zijn wij er bang voor frank en vrij Europese geschiedenis te schrijven? Merkwaardig genoeg treedt die huiver pas op in een Europa dat eindelijk na een zwarte periode vol oorlog conflict en crisis kon herademen, zijn je zelfvertrouwen kon herkrijgen. Beschouwingen over de geschiedenis en de cultuur van Europa uit de eerste helft van de vorige eeuw hebben vaak een diep pessimistische toon. Zij stellen een erfgoed aan de orde dat aan alle kanten bedreigd wordt. Veel auteurs durfden het zonnig vooruitgangsoptimisme van de negentiende eeuw niet meer aan. Zij zagen voor zich een ondergang van het avondland in tal van varianten. Daarom juist traden zij op als beschermers en zorgzame behoeders van het bedreigde erfgoed. Dat kreeg in de ogen van de tijdgenoten doorde crisis juist meer en niet minder universele gelding. Ook de Tweede Wereldoorlog maakte aan deze eenzijdige nadruk op het Europese geen einde. In Nederland bijvoorbeeld bleven druk na druk verschijnen van een in 1937 voor het eerst verschenen

6

eendelige “Wereldgeschiedenis” onder de romantische titel De Pelgrimstocht der Menscheid. Deze geïllustreerde Wereldgeschiedenis van de oudste Tijden tot op Heden besteedt alleen in het eerste hoofdstuk enige aandacht aan het Midden-Oosten en Voor-Indië. Er is echter wel een verschil met de meeste andere literatuur: redacteur J.W. Berkelbach van der Sprenkel verantwoordt zich daarvoor in zijn voorwoord, al is het dan zeer summier. “Het Verre Oosten, Indië, China, Japan, het komt slechts binnen onzen gezichtskring voor zoover wij Europeanen met die wereld te maken hadden. Voor is wat buiten Europa ligt slechts van belang voor zoover het Europa raakt”. Niettemin geeft de samensteller zijn Pelgrimstocht een soort universele geldingskracht mee. “De mensch, reizende door het leven, zooalsMichel Angelo Adam afbeeldde, verdreven uit het Paradijs en eenmoeilijke en dreigende toekomst tegemoet, vormt zich wenschen, idealen. Naar velerlei streeft hij. Hij zoekt de omstandighedente beheerschen, hij wil voor zichzelf veiligheid, rijkdom, macht. Dat is ’s-menschen streven op economisch gebied, de strijd om het bestaan. Maar daarnaast zoekt hij iets hoogers; hij zoekt het eeuwige, in den godsdienst, hij zoekt het schoone, in de kunst, hij zoekt de waarheid, in de wetenschap, hij zoekt de gerechtigheid in zijn streven naar een betere en rechtvaardiger wereld”.Toch hadden de Europeanen aan den lijve ervaren dat de wereld groter was dan hun eigen continent: hun naties maakten nu deel uit van machtsblokken met een centrale buiten hun werelddeel: in Washington en Moskou. Beide machtsblokken baseerden hun waarden en hun levensbeschouwingen echter op in Europa ontstaneideologieën. Je kwam uiteindelijk toch terecht in de politieke kroegen van het Palais Royal aan de vooravond van de Franse Revolutie of de British Library, waar men Karl Marx kon zien krabbelen op zijn aantekenvellen. De Amerikaanse historicus W.H. McNeill noemde zijn levenswerk dan ook zonder enige aarzeling The Rise of the West. A History of the human Community. Deze synthese, die de bestsellerlijsten haalde en in 1964 werd bekroond met de National Book Award van de Verenigde Staten, besteedde ampel aandacht aan de rest van de wereld, maar dat staat wel allemaal in dienst van het centrale verhaal: de onstuitbare opkomst van het westen. En die was in de ogen van O’Neill een goede zaak. In het nawoord stelt hij: “The rise of the West may serve as a shorthand description of the upshot of the history of the human community to date”. O’Neill was hier

7

vervolgens niet helemaal tevreden mee en hij plaatste een voetnoot. “The rise of the West, as intended by the title and the meaning of this book, is only accelerated when one or another Asian or African people throws off European administration by making Western techniques, attitudes, and ideas sufficiently their own to permit them to do so”. Dat is een verregaand postulaat: bevrijding is alleen mogelijk door dewaarden van het Westen onverkort over te nemen.O’Neill besluit zijn levenswerk als volgt: “Men some centuries from now will surely look back upon our time as a golden age ofuparalleled technical, intellectual, institutional, and perhapseven of artistic creativity. Life in Demosthenes’ Athens, in confucius’ China, and in Mohammed’s Arabia was violent, risky and uncertain; hopes struggled with fears; greatness teetered perilously on the brim of disaster. We belong in this high company and should count ourselves fortunate to live in one of the great ages of the world”. Men moet bijna denken aan de dichtregel van Marsman: “Groots en meeslepend wil ik leven”. Terwijl O’Neill aan zijn levenswerk zwoegde – hij was er decennia mee bezig, voor het tenslotte in 1962 verscheen, was elders een ander initiatief aan de gang. De VN-organisatie vooronderwijs en cultuur UNESCO had besloten om een wereldgeschiedenis uit te brengen, waarin het hele verhaal van de menselijke vooruitgang systematisch werd verteld: geen compilatie van de gebruikelijke soort dus, zoals die sinds de negentiende eeuw de boekenkasten sierden van openbare bibliotheken en de studeerkamers der hogere westerse burgerij, maar een proeve van werkelijk universele geschiedschrijving. Detitel zou luiden: History of Mankind: cultural and scientific Development. Uiteraard werd deze opdracht in handen gelegd van een internationale wetenschappelijke commissie , waarin ook de Nederlandse historicus Jan Romein een rol speelde. Hij verbond zijn naam aan het zesde deel over de twintigste eeuw. In eigen land was Romein tegelijkertijd gerenommeerd en controversieel. Als marxist behoorde hij nadrukkelijk niet tot de hoofdstroom van de Nederlandse geschiedbeoefening, maar hij werd door vriend en vijand als wetenschapsman wel serieus genomen. Bewonderaars duidden hem graag aan als de grondvester van een Amsterdamse School in de geschiedbeoefening. De linkse professor had al vroeg belangstelling opgevat voor antikoloniale bewegingen en hij was er in de jaren vijftig als een der weinigen in Nederland van overtuigd dat een Europa-

8

centrische geschiedbeoefening tot eenzijdigheid leidde. In de universele geschiedenis ontdekte hij een Algemeen Menselijk Patroon, waarop naar zijn inzicht Europa de uitzondering vormde. Dat is nog eens wat anders dan hoedster van de beschaving. De Unesco koesterde hoge ambities rond het project. Het was niet de bedoeling dat de commissie een reeks monografieën uit zou brengen, door een fraaie inleiding met elkaar in verband gebracht. Er was een werkelijk universele geschiedschrijving nodig, een groot samenhangend werk, wilde het beantwoorden aan zijn doel. In het voorwoord bij het eerste deel dat in 1962 verscheen, constateerde de toenmalige secretaris-generaal van de Unesco, René Maheu dat de auteurs zich veel moeite hadden gegeven de onderlinge verwevenheid van de menselijke culturen bloot te leggen. Daardoor kon de lezer, zo concludeerde hij “deintellectuele en morele solidariteit” aan het werk zien, die wordt genoemd in de preambule tot het reglement van de Unesco. “Yet even this is not the decisive discovery. That lies not somuch in the evidence of interrelation between the many and varied civilizations as in the fact, manifest in all forms of culture and science, that every civilization implies, produces or invokes an image of man in terms of the universal. This immanence of the universal in every cultural and scientific experience is what gives its essential character to the spiritual solidarity of mankind. And it is in this form, that solidarity can serve als the foundation for the true peace described in UNESCO’s Constitution, whereas the effect of intercultural relations upon the interplay of the forces conducive, in a given situation, to peace is, as well we know, extremely complex and indirect, and therefore contingent. In fact it is because the object of this History, as already pointed out, is the development of the consciousness of this solidarity that UNESCO regards such an understanding as both vital and necessary.” In vakkringen was men niet onverdeeld enthousiast over het werkvan de commissie, die afzonderlijke delen en – waar nodig – hoofdstukken uitbesteedde aan gerenommeerde specialisten. Van het universalistische aspect kwam ondanks Maheu’s mooie woordenweinig terecht. De auteurs verschilden onderling teveel van mening over methodologische en vaktheoretische kwesties om tot zo’n resultaat te komen. In de jaren tachtig en negentig is de hele exercitie nog eens overgedaan onder de titel History of

9

Humanity. Daar is van een universalistische pretentie in de opbouw van het werk zelf geen sprake meer. Volgens de website van de Unesco zelf zit de kracht van dit nieuwe werk in de velenieuwe ontdekkingen die erin zijn verwerkt. Over het holistischelement wordt gezwegen. Een groot publiek hebben beide Unesco-geschiedenissen nooit weten te bereiken. De geïnformeerde en geïnteresseerde burgers bleven varen op het kompas van een O’Neill. Vakhistorici ondertussen betwijfelen in brede kring, of het wel mogelijk om werkelijk tot een integrale geschiedschrijving te komen, zo datrecht wordt gedaan aan alle processen binnen de ontwikkeling van het mensdom. Of die nu te maken hebben met Maheu’s intellectuele en morele solidariteit of niet. De betekenis van de History of Mankind hangt voor ons betoog niet samen met de inhoud, maar met de pretentie. Die lijkt als twee druppels water op de ambitie van historici als H.A.L. Fisher: terwijl vooruitgangsgeloof als een achtergrondprogramma op de harde schrijf meedraait, leidt de geschiedenis onontkoombaar naar eenmenselijke ontwikkeling die steeds meer bepaald wordt door mooie waarden die te maken hebben met vrede, solidariteit en zelfbeschikking. Pas in de laatste zin van de History of Mankind komt een heel kleine slag om de arm. “Man might fall by the wayor scale new heights, but whichever his destiny he would bring it about by his own use of his new powers”. Ijs en weder dienende groeit de mensheid toe naar een toestand, waarin elk individu zich vrijelijk, maar in gemeenschap met anderen kan ontplooien: een gelukkige toestand die verwantschap vertoond met het door Marx voorspelde eind van de geschiedenis, waarin ieder persoon zou consumeren en produceren naar behoefte. In dedonkere dagen van de bezetting en in de laatste jaren van zijn leven vond zelfs Huizinga de moed om zich aan een vergelijkbaarvisioen op te trekken. “Overal staan millioenen menschen gereeden bereid in wie de behoefte leeft aan recht en de zin voor orde, eerlijkheid, vrijheid, rede en goede zeden. Tracht hen niet te vatten onder een categorie als democraten, socialisten,of welken dan ook. Noem hen eenvoudig met een naam van edeler klank dan al deze: menschen van goeden wille, de homines bonae voluntatis (aldus immers de lezing der Vulgata), wien in den Kerstnacht het in terra pax werd toegezongen”, zo sluit zijn laatste publicatie, Geschonden wereld. Een Beschouwing over de Kansen op Herstel van onze Beschaving.: Niet vrede aan alle mensen van goede goede wil, maar vrede dóór alle mensen van goede wil. Deze

10

mensen putten, zo heeft de lezer van het werkje dan al ervaren,kracht uit een liberale en humanistische levensvisie. Dat betekent méér dan een politieke overtuiging. Huizinga brengt zijn liberalisme-begrip in verband met de wortels van het woord, die hij vindt bij de artes liberales, de zeven vrije kunsten, zoals die gedoceerd werden op de eerste Europese universiteiten uit de middeleeuwen. “Liberalis beteekende in het Latijn der Oudheid datgene wat een vrij man toekomt of waardig is, wat bij den stand der vrijheid past. Van daaruit kreeg het ook de beteekenis van ‘mild’, ‘vrijgevig’, en naderde de sfeer van civilis, urbanus en humanus, alle op de grens van ons moderne begrip beschaving gelegen. Humanisme en humanist brengt Huizinga nadrukkelijk in verband met de beoefening der geesteswetenschappen. We komen dan op vrijzinnigheid en een open geest, gecombineerd met de lust om kennis te nemen van de verworvenheden die kunst en cultuur ons bieden. De samenlevingen van West-Europa begonnen sinds de jaren zestigonmiskenbaar de trekken te vertonen van Huizinga’s en Maheu’s utopie. Het behoort al een jaar of vijftig tot de goede toon omde ‘vervlakking’ van de cultuur te gispen alsmede de toenemendeplatheid van het massa-amusement, maar tegelijkertijd zijn de oplagen van serieuze boeken nog nooit zo hoog geweest en de concertzalen nog nooit zo vol. Ook hoger onderwijs is niet meerhet voorrecht van een kleine elite.. De kennis van de zeven vrije kunsten is in Europa nog nooit zo wijd verspreid geweest als vandaag de dag. En juist in deze tijd begon de vanzelfsprekendheid, waarmee geleerden als Fisher of Banning tewerk gingen te vervliegen: niet de de Tweede Wereldoorlog trok die van haar fundament, maar de geest van de jaren zestig en het daarop volgend postmodernisme. Een wezenlijke rol hierbij speelde een breed gepopulariseerde gedachte uit de marxistischegeschiedbeoefening: het historisch vertoog maakt deel uit van de bovenbouw, de intellectuele constructies waarmee de bestaande orde wordt gelegitimeerd. Het is niet waardevrij, maar dient een belang. Aan het eind van de jaren zeventig maakte de Palestijnse literatuurwetenschapper Edward Saïd furore met Orientalism, een heftige polemiek tegen de manier, waarop westerse onderzoekers de culturen van het Midden Oosten beschreven. Die zou getuigen van superioriteitsgevoel en vooroordelen. Dat deed denken aan het bovenbouwvertoog van de Marxisten. Said voelde bovendien de wind in de rug van de culturele emancipatie der ontwikkelingslanden, die zich na hun

11

onafhankelijkheid niet meer zo schatplichtig wilden voelen aan de intellectuele tradities van de voormalige overheersers en opzoek gingen naar eigen wortels. Zo kregen begrippen als Europese of westerse beschaving een pejoratieve klank. Ze maakten deel uit van een verleden dat werd getekend door misleiding en zelfmisleiding. Ze waren instrumenten van een inmiddels overwonnen cultureel imperialisme. Ze hoorden bij de dwangmiddelen waarmee de elites hun normen en waarden oplegden aan de volksmassa’s. De tijd dat het volk zijn eigen ketenen smeedde, was voorbij.Vulgair postmodernisme leidde vervolgens bij velen in Europa enNoord-Amerika tot de overtuiging dat ieder zijn eigen waarheid heeft en dat alle normen en waarden, producten als zij zijn vande uiteenlopende culturen op de wereld evenveel respect verdienen. In dat geval gaat het niet aan om bijvoorbeeld in het onderwijs een canon vast te stellen van wat dan ook. Er valt immers niet te schiften. Alle criteria voor kwaliteit en betekenis zijn immers relatief geworden.Het is om die reden dat Le Goff in de jaren negentig van de vorige eeuw de serie “Europa bouwen” met zoveel voorzichtigheid presenteerde. Hij zou eens van kwade bedoelingen worden beticht. Hij mocht eens te kijk worden gezet als slachtoffer van zelfmisleiding. Nu – in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw – lijkt de atmosfeer te veranderen. Er wordt weer gediscussieerd over de normen en waarden, over de gedeelde ervaringen, over desamenhang op het Europese continent. Het relativisme van de postmoderne periode en ook de idee dat een geesteswetenschappelijk betoog altijd een politiek of maatschappelijk doel dient, worden in brede kring afgewezen. Hoe komt dat? Deze ontwikkeling vinden plaats, terwijl de maatschappelijke echo’s van de ontploffingen in New York, in Madrid, in Londen nog te horen zijn. Het zijn oorlogsverklaringen waarmee we niet goed raad weten, want we begrijpen de ratio niet. De crisis waar Huizinga en zijn tijdgenoten het hoofd over braken, werd veroorzaakt door ideologieën en denkwijzen die pasten binnen de intellectuele tradities van de Europese landen: fascisme en communisme zijn daar allebei producten van. Als uit die hoek een afwijzing van de bestaande orde komt, of een oorlogsverklaring, dan gebeurt dat in termen en met gebruikmaking van een begrippenapparaat dat we , als het goed is, uit de schoolbanken kennen. Het

12

vertoog van Islamterroristen berust echter op een intellectueletraditie die ons vreemd is. Wij kennen het conceptueel apparaatvan de Koran en de Islamitische wetgeleerden niet. Wij kunnen ons geen voorstelling maken van de wereldbeelden die daaruit voortkomen. Daarom begrijpen wij niet niet, waarom mensen zich willen opblazen in een Europees metrotreinstel. De Rote Armee Fraktion ontvoerde en moordde destijds uit afkeer van het kapitalisme. Wat een islamterrorist precies afwijst, is onduidelijk. Juist onverklaarbare woede is angstwekkend. Omdat het zo moeilijk is de denkwereld van deze nieuwe vijand te begrijpen, groeit in Europa de neiging om zich op de eigen achtergronden te bezinnen. Het erfgoed is niet onkwetsbaar meer. Het moet opnieuw verdedigd worden en dan pas gaat men de waarde ervan beseffen. Daaruit vloeit de roep voort om een Europese geesteswetenschappelijke canon. En de bijbehorende vraag, welke rol de geschiedenis hierin behoort te spelen. Dat is – laten we dat zeer nadrukkelijk voorop stellen - een uiterst legitieme vraag. Of er een behoorlijk antwoord op komt,hangt echter sterk af van de omstandigheden onder welke deze vraag aan de orde wordt gesteld. Veel Europeanen bezinnen zich op hun identiteit uit angst voor die van de anderen. Zij opereren niet offensief, maar defensief. Zij handelen uit zwakte en niet uit kracht: Europa dient zich af te schermen vande volksverhuizing die het continent bedreigd. Achter onze limesverdedigen wij ons met een gedeelde cultuur en een gedeelde geschiedenis als wapens. Europa is de oikoumenè: buiten heerst de chaos. Wij zijn Rome. Voor de kust dobbert de vloot der Vandalen. Om de voorgaande alinea werkelijk te begrijpen is enige kennis van de geschiedenis noodzakelijk of liever gezegd van de Europese geschiedenis, want het gaat om gebeurtenissen die zichin ons continent afspeelden. Wie de cursief gezette termen kanthuisbrengen, weet dat hier vergelijkingen worden getrokken methet Romeinse rijk. En dat niet alleen, ook nog met het rijk in zijn ondergangsfase: De Vandalen danken hun reputatie aan het feit dat hun koning Geiserik kans zag Rome systematisch te plunderen. Zijn troepen arriveerden per schip uit Noord-Afrika.Er zit in de gewraakte alinea bovendien een verborgen boodschap: de afschermingapolitiek heeft het Romeinse Rijk ook niet geholpen. Dat de limes, de verdedigingslinie tegen de buitenwereld een eeuw of drie heeft gefunctioneerd blijft bij zulke jeremiades vanzelfsprekend buiten beschouwing.

13

Onmiddellijk komt ons nu het dictum van A.J.P. Taylor voor de geest: “De mensen leren niets van de geschiedenis, en als ze het wel doen, zijn het de verkeerde dingen”. Angst is een slechte leermeester. Zeker als men zich op gedeelde waarden of een gedeelde geschiedenis bezint, is het onverstandig om dat uit angst te doen en uit een verlangen om zich van de buitenwereld af te schermen. Dat kan trouwens niet meer. Ik houd van muziek bij het werk en bij het schrijven van dit betoog heb ik geluisterd naar radio Educadora in Salvador Bahia en Tropicana Estereo te Bogotá. Het Romeinse Rijk had nog de mogelijkheid zich van de buitenwereld te isoleren door eenvoudigweg de buitengrenzen te versterken. Nu is in Europa vrijwel elk huishouden via de media en het internet met de helewereld verbonden. Men kan dus niet zeggen dat het Romeinse Rijkmet haar isolatiepolitiek de eigen ondergang veroorzaakte – daarvoor bleven de grenzen te lang intact - , maar evenmin dat zulk een beleid vandaag de dag net zo goed vruchten af zou werpen. De omstandigheden zijn immers vergeleken met die van pakweg 300 na Christus drastisch veranderd. Je kunt Romeinse methodes van crisisbeheersing niet straffeloos toepassen aan het begin van het tweede millennium. Omstandigheden in het verleden kunnen overeenkomsten vertonen met die in het heden, maar zij zijn nooit hetzelfde. Toch wordt uit dit voorbeeld duidelijk dat toestanden uit het Europese verleden bruikbaar zijn om tot een beter begrip te komen van situaties van vandaagde dag. Dat komt omdat die kennis van het verleden gedeeld referentiemateriaal oplevert. Dat op zich is al voldoende onderbouwing voor de bruikbaarheid van historische kennis om kwesties van het heden inzichtelijk en bespreekbaar te maken. Historische kennis is zelden geschikt om “uit de geschiedenis lessen te trekken”, maar men kan haar wel degelijk gebruiken omhet heden scherper te zien. Zo ook is historische kennis inzetbaar voor betere inzichten rond de normen, waarden, levensbeschouwingen en algemeen aanvaarde werkwijzen van onze eigen tijd. Hun wordingsgeschiedenis biedt een beter begrip vanwat zij inhouden en wat hun diepere achtergronden zijn. Die kennis is in een tijd van globalisering, internet en een wereldwijde communicatie van de grootste betekenis. Men moet goed geworteld zijn in de eigen identiteit om kosmopoliet te kunnen zijn, stelde Jordi Pujol, destijds president van de Catalaanse Generalitat. Wie de wereld in zijn bonte verscheidenheid van culturen, levenswijzen, normen, waarden,

14

gedragsvoorschriften en taboes wil begrijpen, zal dat moeten doen vanuit een welbegrepen eigen identiteit en vanuit een doorleefd en doordacht waardenpatroon. Wie zichzelf niet kent, kan evenmin op een daadwerkelijke ontmoeting met de ander en het andere hopen. In dit licht bezien zijn een Europese culturele canon en een Europese historische canon vooral instrumenten voor zelfkennis. Juist een open Europa dat heel bewust participeert in de mondiale ontwikkelingen, heeft een bevolking nodig die haar eigen geschiedenis en haar eigen achtergronden kent, niet om zich in misplaatst superioriteitsgevoel te isoleren, maar juist om naar buiten te treden. In dat geval is het hoofddoel van cultureel en historisch erfgoed dus niet om het eigene te legitimeren. Het biedt materiaal ter verklaring, niet ter verdediging. Een samenleving met voldoende zelfvertrouwen zit ook niet zo om eenhistorische legitimatie te springen. Ze heeft de geschiedenis eenvoudigweg niet nodig om te worden vrijgesproken. Dit is een buitengewoon wezenlijke constatering, want ze houdt in dat men de ogen niet hoeft te sluiten voor de minder fraaie kanten van het eigen verleden. Wat dat betre3ft biedt de Mexicaanse denker Octavio Paz stof tot nadenken. In El Labirinto de la Soledad verwijt deze zijn landgenoten dat zij de confrontatie met hun eigen verleden en hun eigen identiteit niet aandurven. Zij gaandaarom als het ware gemaskerd door het leven, liever dan dat zij zich associëren met de pijnlijke en tragische geschiedenis van hun oude land. Tot hen zegt Paz – ik geef het citaat in eenEngelse vertaling: “History has the cruel reality of a nightmare, and the grandeur of man consists in his making beautiful and lasting works out of the real substance of that nightmare. Or, to put it another way, it consists in transforming the nightmare into vision; in freeing ourselves from the shapeless horror of reality -- if only for a moment --by means of creation.". Een zelfbewuste samenleving durft de confrontatie met haar verleden aan, put ook uit de zwarte kanten inspiratie. Dan vervalt meteen de noodzaak een totale afstand te nemen van voorgangers als Fisher of de samenstellers van Europeesche Geest, omdat zij die geest gelijkstelden met de beschaving en zo impliciet uiting gaven aan een Europees superioriteitsgevoel. Het is voldoende dat te beseffen om vervolgens wijzer alsmede met meer openheid én kennis van wat er in de wereld nog meer tekoop is, van het waardevolle in het werk der voorgangers te

15

profiteren. Evenmin bestaat nog de noodzaak om te hameren op het unieke van de Europese ervaring of hoe men het ook wil formuleren. De samenlevingen in dit werelddeel hebben altijd inwisselwerking gestaan tot hun omgeving. Andere cultuurkringen hebben wezenlijke bijdragen geleverd aan het Europese cultureleen wetenschappelijk erfgoed. Dat hoeft niet verdoezeld of genegeerd te worden. Uniciteit is in deze geen kwaliteitskenmerk. Men hoeft tenslotte het buskruit niet te hebben uitgevonden om toch fraai vuurwerk af te kunnen steken. Wij moeten ons alleen nog de functie van zo’n canon goed voor ogen houden. Het is geen catechismus vol geaccepteerde waarheden, die men klakkeloos op moet kunnen zeggen. De canon geeft een aantal posities aan, die men moet vinden om zelf een betrouwbare koers uit te kunnen zetten. Het gaat uiteindelijkom niet meer dan een leermiddel. Hij moet helpen bij beter begrip, bij inzicht en bij zelfkennis. Wil de canon een levend instrument zijn, dan moet hij aansluiten bij de zeer uiteenlopende referentiekaders die men in Europa vindt, van Finse en Sloveense scholieren, van Polen en Portugezen, van Nederlanders en Roemenen. Het heeft in die optiek weinig zin ombijvoorbeeld te werken aan een overzicht van alle Belangrijke Europeanen die iedereen moet kennen of een lijst van wezenlijkegebeurtenissen. Een Fin zal weinig hebben met de slag bij Azincourt en Vlad de Spietser wekt buiten Roemenië alleen maar misverstanden. Nederland is nooit betrokken geweest bij de Zevenjarige Oorlog, maar het speelde wel een grote rol bij andere conflicten die zich afspeelden, als het Europese machtsevenwicht van de vroegmoderne tijd verstoord raakte. De Hollandse stadhouder Willem III is zelfs de architect en de ideoloog van de coalitiepolitiek die moest voorkomen dat een enkele Europese grootmacht een dominante positie kon innemen, welk land dat ook zou zijn. De nationale geschiedenis van elke Europese staat kent een Europese dimensie. Een Europese historische canon zou zich op die dimensie moeten concentreren.Het wordt dan eerder een canon van trends, ontwikkelingen en verschijnselen dan van concrete gebeurtenissen. Dat stelt het onderwijs van elk Europees land in staat aan de Europese dimensie van de geschiedenis een eigen inkleuring te geven. Hoedat ongeveer werkt, laat dit betoog zien. Het leunt in de keuzevan zijn voorbeelden sterk op Nederlandse contexten en Nederlandse auteurs. Toch worden die voorbeelden gebruikt om

16

verschijnselen te beschrijven die ook in andere delen van Europa zichtbaar waren. Dit gezegd zijnde staat niets het schetsen van contouren voor een Europese historische canon nog in de weg.Aan het begin van de Europese dimensie van de geschiedenis staan het Romeinse Rijk en wat we sinds het laatste grote werk van Robin Lane Fox weer met trots mogen aanduiden als de klassieke beschaving. Natuurlijk is die in alle opzichten en zeer totaal schatplichtig aan andere culturen, maar men moet ergens beginnen. De impact van het Romeinse Rijk, zijn waarden,zijn normen, zijn wetgeving, zijn levensbeschouwing, zijn filosofie en zijn manieren van kennisverwerving zijn tot op de huidige dag nog maatgevend, niet alleen in EU-lidstaten die ooit op het grondgebied van dit rijk lagen, maar ook daarbuiten. Ondanks de introspectieve houding en het zelf gekozen isolement, dat het Romeinse Rijk eeuwenlang kenmerkte, was de uitstraling naar buiten van de klassieke beschaving zo verzengend en inspirerend was, dat die eeuwen en nog eens eeuwen na de val van de laatste keizers haar invloed nog steedsdeed gelden. Dat komt, omdat de uiteindelijke staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk, het christendom die ondergang zo glansrijk heeft overleefd. Heel Europa is diepgaand door de tradities van het Romeinse Rijk beïnvloed, waarbij die komt in twee smaken, de Romeins/Latijnse vanuit het westen en de Byzantijns/Griekse vanuit het oosten. Het huwelijk van het Rijken het christendom leidde tot een agressieve combinatie. Het Rijk beschouwde zich als de beschaafde wereld, een eiland van orde in een wereld vol chaos. De christenen meenden dat zij hetenige ware geloof beleden. En dat niet alleen: zij hadden ook nog van stichter Jezus de opdracht gekregen: “Gaat en onderwijst alle volkeren”. Het christendom kende de identiteit van de ene ware God en de unieke marsroute naar het paradijs. Dat was geen geheime kennis. Het was een openbaring die aan de hele wereld gebracht moest worden. “Ga van deze Angelen engelenmaken”, zei paus Gregorius de Grote aan het eind van de zesde eeuw, nadat hij op de slavenmarkt een groep Britten te koop hadgevonden. En hij stelde voor zijn missionarissen een instructieop, waarin hij hen opdroeg de ene grote waarheid zoveel mogelijk lokaal in te kleuren. Het kennen van de ene ware weg is tot op de huidige dag een belangrijk kenmerk van de meeste Europese levensbeschouwingen. Ook het ontwerpen van utopieën enhet koesteren van heilsverwachtingen maakt deel uit van deze

17

traditie. Geseculariseerd neemt deze manier van denken maar al te vaak de vorm aan van een totalitaire en tegenover andersdenkenden uiterst intolerante ideologie. Bekeringsdrift en ketterjacht gaan dan meestal samen. Geen wonder: volgens de leer van het christendom is het kwaad alom aanwezig, maar het zal zeker het onderspit moeten delven. Toch is compromisloze strijd tegen wat wordt aangeduid als de duivel en zijn bondgenoten een harde noodzaak. Wie in de strikken van de Satanterecht komt, belandt immers in de hel om daar de eeuwige verdoemenis te beërven in plaats van de eeuwige zaligheid. In deze traditie past de gedachte dat politieke tegenstanders het kwaad vertegenwoordigen: willens en wetens houden zij het paradijs van de toekomst tegen om de helse omstandigheden van het heden te handhaven. Zij verdienen dan ook geen genade. Ook mag men zich afvragen, of wie de klare waarheid weigert te omhelzen, intellectueel wel te goeder trouw is. Dat legitimeertvervolging van andersdenkenden. Toen in de negentiende eeuw Engeland en Frankrijk zich met Duitsland, Italië en Nederland in het kielzog ontwikkelden tot imperiale machten die overal ter wereld grote gebieden aan zichonderworpen, verdedigden zij zich met het argument dat het eromging de beschaving te verspreiden. De Britten spraken over the white man’s burden, de Fransen over hun mission civilisatrice en de Nederlanders over een ethische politiek. Zulke overtuigingen – en het waren nog eerlijke overtuigingen ook – zijn niet te begrijpen zonder de nodige achtergrondkennis van de klassieke beschaving en de heilsverwachting van het christendom met zijn door God gegeven stelsel van waarden en normen. Tegelijkertijd ontstaan inzichten over de externe effecten van samenlevingen met de wijsheid in pacht én een missionaire instelling. Merkwaardig genoeg komen denkbeelden over tolerantie en vrijheid van denken voort uit hetzelfde complex van factoren. Het concept van de ene ware leer schept eenheid, maar ook chaos. Nergens immers is vastgelegd, wie het uiteindelijk monopolie op de waarheid heeft. Vorsten en geestelijke leiders kunnen dit wel opeisen, maar tegen de openbaring uit de mond van anderen bestaat geen principieel verweer. Zij houden immersvol in contact te staan met God. Pausen en bisschoppen, priesters en predikers zijn altijd geconfronteerd met opstandelingen die beweerden dat zij leugenaars waren die op zijn best een verdraaide leer verkondigden. Dat leidt op den duur tot de gedachte dat iedereen zijn eigen waarheid mag

18

koesteren en zo nodig verkondigen. Zo ontstaat dan een samenleving met botsende waarheden, die zijn samenhang juist ontleent aan de erkenning dat waarheden mogen botsen en dat ooktegenstanders misschien iets van de waarheid in pacht hebben. Dat laat zich heel goed combineren met vormen van collectieve en gekozen besturen, die dan in zeer langdurige processen en met veel horten en stoten ruimte maken voor democratisering. . Een volgend element, - dat in mindere mate geldt voor samenlevingen die te maken hadden met de schaduw van het Byzantijnse rijk – is het feit dat overal in Europa wereldlijkeen geestelijke gezagsdragers altijd naast elkaar hebben gestaan. In een aantal perioden voerden zij een onderlinge machtsstrijd. Vaak genoeg kregen de wereldlijke machthebbers dankzij hun zwaard de overhand over de dienaren het Woord, maarhun overwinning was nooit totaal ook niet in de Byzantijnse invloedssfeer. Een kalief, een enkele leider der gelovigen, diegeen onderscheid maakt tussen het geestelijke en het wereldlijke, heeft de christenheid nooit gekend en dat heeft op zijn beurt uiteindelijk geleid tot de scheiding van kerk en staat die zo’n wezenlijk element is in het staatsbestel van menig Europees land.Even wezenlijk voor een Europese canon is de scheiding tussen emotie en ratio, die men al terugvindt bij de filosofen uit de Griekse oudheid. Dat schept aparte ruimtes voor geloof en wetenschap, ook al waren zij gedurende het grootste deel van deEuropese geschiedenis nauw met elkaar verweven. Het is tekenendgenoeg dat in de dertiende eeuw een geleerde als Sint Thomas van Aquino er niet alleen naar streefde om geloof en wetenschapte verzoenen, maar toch ook om godsbewijzen te leveren die de filosofische en wetenschappelijke toets der kritiek konden doorstaan. Wie op deze manier naar de waarheid zoekt, waagt hetop den duur de leer van autoriteiten ter discussie te stellen. Die verliest zijn schroom om af te wijken van gebruikelijke methodes en technieken. Die betreedt het pad van de uitvindingen en de technologische vooruitgang. In het erkennen van afzonderlijke werkterreinen voor geloof en wetenschap, in het definiëren van de zeven vrije kunsten, die Huizinga zo met zijn begrip van wat het betekende om liberaal te zijn associeerde, daarin ligt al de kiem van de Verlichting, de industriële revolutie en de kennisexplosie die daarop volgde. Een geheel andersoortig concept dat Europese landen uit de klassieke beschaving hebben meegenomen is dat van particulier

19

grondbezit. De grond met alles wat erop groeit is niet van niemand, zoals de vogelen des velds, maar van een nauwkeurig aangeduide persoon of instantie. Dat heeft grote gevolgen voor de manier waarop men met grond omgaat, of en hoe er bijvoorbeeld in bodemverbetering wordt geïnvesteerd. In een maatschappij met particulier grondbezit kan een machthebber zich niet zonder problemen met zijn onderhorigen elders vestigen, zoals bijvoorbeeld in Bengalen voor de komst van de Britse overheersers het geval was. Een specifiek stuk grond is dan het verdedigen waard, met wettelijke argumenten, met overtuigingskracht en met wapens. De grond waarop je staat, is je geboortegrond, het is je thuisland. Daar liggen je wortels. Deze lijst is vanzelfsprekend niet uitputtend. Ik heb maar een paar voorbeelden gegeven. Een Europese historische canon zou zich in ieder geval moeten richten op dit soort concepten en verschijnselen op een zodanige wijze dat ze als Europese dimensie zichtbaar gemaakt kunnen worden aan de hand van concrete ontwikkelingen, trends en gebeurtenissen, zoals die zich in de omgeving van de leerlingen en studenten hebben voorgedaan. Zo hangt in Nederland het concept van particulier grondbezit nauw samen met de ontwikkeling van technologie en architectuur om laaggelegen gronden tegen de aanvallen van het water te verdedigen. Je kon niet zomaar een stukje verder gaan wonen, als de rivier je akkertjes bedreigde. Dus leg je terpen aan en later dijken. Wie op deze wijze te werk gaat, betreedt bekende paden: feodalisme, renaissance, romantiek, modernisering passeren de revue, net zo goed als kapitalisme en industrialisering of modern imperialisme. Er is echter een verschil met de voorgangers uit de negentiende en de eerste helft van de vorigeeeuw. Hun beschavingsconcept en hun vooruitgangsgedachten worden niet meer als vanzelfsprekend of algemeen geldend gepresenteerd. Zij maken deel uit van een specifieke intellectuele en maatschappelijke ontwikkeling in het werelddeel Europa, die zeker twee en een half millennium bestrijkt. Zij komen om met Paz te spreken uit de Europese dimensie van de nachtmerrie der geschiedenis. Europeanen hebbendat inzicht nodig om zichzelf te begrijpen en daardoor de rest van de wereld. Voor dat begrip is het – het zij nog eens benadrukt – noodzakelijk om alles onder ogen te zien en niet alleen die elementen in de Europese geschiedenis, die volgens de waarden van het moment tot trots aanleiding zouden moeten

20

geven. Wellicht is er een zekere schaamteloosheid nodig om allefeiten – ook de gruwelijke feiten, ook Auschwitz, die perverse consequentie van een ideologie, die zich ten doel stelde een door haar aangewezen absoluut kwaad met wortel en tak uit te roeien – onder ogen te kunnen zien.. Wat de geschiedenis betreft hoort nog steeds de middeleeuwse rechtsregel te gelden:je kunt de boedel niet deels, maar uitsluitend in zijn geheel met de voet stoten. Dat wil zeggen afwijzen. Wie een huis erft,kan de lijken in de kast niet weigeren. Misschien helpt het bijhet aanvaardingsproces, als men beseft dat concepten over schuld en boete en vooral over een collectieve erfzonde hun wortels vinden in de openbaring van het christendom.. Zij zijn begrijpelijk en verklaarbaar in de context van de Europese geschiedenis. Hetzelfde geldt voor de absolute scheiding tussengoed en kwaad, die je op deze loepzuivere manier misschien alleen ook aantreft bij de islam, maar die religie is nu eenmaal in veel opzichten schatplichtig aan het christendom. Je hoeft dus je leven niet door schuldgevoelens te laten bederven. Tegelijkertijd is het nuttig te beseffen dat je komt uit een stuk van de wereld met een missionaire traditie, voor je bestraffend het vingertje heft over in jouw ogen verkeerde toestanden. Dit dient niet te leiden tot wat in het algemeen spraakgebruik tegenwoordig wordt aangeduid als cultuurrelativisme”.. Niemand verbiedt het individu of een samenleving om een boodschap te hebben voor de hele wereld. Zonder de christelijke waarheidspretentie was wellicht niemand ooit op het idee gekomen om een universele verklaring van de Rechten van de Mens op te stellen. In Europa ontwikkelde denkbeelden over volkssoevereiniteit en democratie scheppen ookelders in de wereld ruimte voor mensen om het leven naar hun eigen voorkeuren en ambities in te richten. Omgekeerd leidt hetevenzeer in Europa ontwikkelde nationalisme tot vormen van etnische saamhorigheid die in een aantal veelvolkerenstaten binnen en buiten Europa tot moord, doodslag en burgeroorlog leiden. Het kan geen kwaad om je meer bewust te zijn van de tradities waarin je staat, voor je tot actie over gaat. Dat maakt de actie meer doordacht en vergroot de kans dat de beoogde doelstellingen ook worden bereikt. Als men bijvoorbeeldbesluit om in het Midden-Oosten de democratie te gaan vestigen.Het volgende moet nogmaals benadrukt worden. De canon functioneert op het niveau van de burger en niet op dat van staat of samenleving.. Zij helpt het individu om beter om te

21

kunnen gaan met de uitdagingen die het leven stelt. De canon isdus niet bedoeld om allerlei maatschappelijke idealen te dichterbij te brengen, zoals de onderlinge samenhang van de lidstaten der Unie of het blootleggen van allerlei politiek wenselijke zaken, zoals de solidariteit die de secretaris generaal van de Unesco meende te moeten detecteren. Men komt dan zeer dicht in de buurt van mythologie ter legitimering van hedendaagse feitelijkheden of wensen. En het was niet de bedoeling van de canon om wat dan ook te legitimeren. Dan zou ze onderdeel worden van een staatsideologie. En dat is niet veel beter dan een staatsgodsdienst. Zal zo’n canon, als zij eenmaal serieus wordt ontwikkeld, Romeins hypotheses over een Europese afwijking van het AlgemeenMenselijk Patroon wettigen? Zal ze aanleiding geven tot bespiegelingen over een Europese Sonderweg? In het goede of in het kwade? Die kans bestaat. Zolang zulke gedachten niet samengaan met de overtuiging dat Europa een soort uitverkoren dan wel verdoemd continent is, hoeft niemand die consequentie te vrezen. Het loopt allemaal goed af, als wij onze tradities op het gebied van geloofsverkondiging en schuld tijdig weten tesignaleren om ze vervolgens, waar nodig, ook te neutraliseren. We hoeven onze achtergronden niet als een vaandel voor ons uit te dragen, maar we hoeven ze ook niet te verloochenen. Samengevat: doel van een Europese culturele en historische canon dient te zijn de Europese burgers een instrument aan te reiken om bewuster effectiever te kunnen functioneren als wereldburgers. De canon sluit Europa niet af, maar biedt juist openingen. Ze zoekt naar diepe historische wortels en samenhangen. Ze verklaart, ze verdedigt of ze legitimeert niet.Ze wordt dan in de ware zin des woords bevrijdend en emancipatoir. Ze belichaamt dan de geest van “De Grijsaard en de Jongeling”, het beroemdste gedicht van Hendrik Marsman, dat in tal van Europese tradities staat.

Groots en meeslepend wil ik leven!hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!

‘ga dan niet ver van huis,en weer vooral ook het gespuis van vrouwenbuiten uw hart, weer het al uit uw kamer;laat alles wat tot u komtonder grote en oorlogszuchtige namen

22

buiten uw raam in den regen staan:het is slecht te vertrouwen en niets gedaan.

alleen het gedruisvan uw bloed en van uw hart het gehamervervullen uw lichaam, verstaat ge, uw leven, uw kluis.zwicht nooit voor lippen:samenzijn is een leugen en alle kussen verraad;alleen een hart dat tegen eigen ribben slaatis een zuiver hart op een zuivere maat.

zie naar mijzelf.ik heb in mijn jeugd mijn leven verslingerd aan duizend dingenvan felle en vurige namen, oproeren, liefdesen wat is het alles tezamen nu nog geweest?over hoeveel zal ik mij niet blijven schamenen hoeveel is er dat misschien nooit geneest?’

de jongen kijkt door de geopende ramenwaarlangs de wereld slaat; zonder zich te beradenstapt hij de deur uit, helder en zonder vrees.

Het komt allemaal ergens vandaan en het is goed dat te weten, als je bezig met de toekomst van jezelf, je stad, je land en dewereld. Of als je een Woord hebt voor de hele tegenwoordig onderling zo verknoopte mensheid. Als je niet binnen blijft, maar de deur uitstapt, helder en zonder vrees.

7 februari 2007, Schiedam, Nederland.

23