God in hier al! Over geloof, cultuur en theologie

34

Transcript of God in hier al! Over geloof, cultuur en theologie

Hij neemt zijn lezers in deze brochure mee op een korte reis door de theologie van de cultuur. Hij vertrekt vanuit een korte analyse van de huidige religieuze crisis: mensen blijven ongeneeslijk religieus, maar zoeken hun spirituele heil buiten de muren van het kerkelijk instituut. Welke rol speelt het christendom nog in onze maatschappij? Bosman houdt een pleidooi voor een cultuuroptimistische blik: “God is reeds daar!” De theologie van de cultuur neemt alle uitingen van onze samenleving (fi lms, games, reclames, soapseries, literatuur, popmuziek, enzovoorts) serieus als vindplaatsen van ‘het religieuze’. Al beschouwen wij onszelf over het algemeen als postchristelijk, toch zijn we als Westerlingen al eeuwen ‘ondergedompeld’ in het grote christelijke verhaal. En dat blijft niet zonder gevolgen.

Drs. Frank G. Bosman is cultuurtheoloog en ver-bonden aan de Tilburg School of Catholic Theology. In de zomer van 2011 werd hij tijdens de eerste Nacht van de Theologie uitgeroepen tot de meest spraak-makende theoloog van Nederland. Hij verschijnt geregeld in landelijke en regionale dagbladen, en op de radio en televisie. Op dit moment bereidt hij een proefschrift voor over de theologie van de Duitser Hugo Ball, de oprichter van het dadaïsme.

W W W . G O E D G E Z E L S C H A P . E U

1

Crisis! Of niet? Wat is er aan de hand? Toekomstscenario's Het goud van de Egyptenaren CultuurtheologenTekenen des tijds Theologie van de cultuur Wall-E:Tekenen des tijds

Wall-E:Tekenen des tijds

Postmoderne Adam en Eva Engelen en verzekeringsadviseursUniv: Niet voor jezelf alleen leven

Engelen en verzekeringsadviseursUniv: Niet voor jezelf alleen leven

Engelen en verzekeringsadviseurs

21 gram: Mijn ziel is lichtBorn this way: God heeft me zo gemaakt Fallout 3: Mijn leven voor jouBioShock:gemaaktBioShock:gemaakt Fallout 3: Mijn leven voor jouBioShock:

Fallout 3: Mijn leven voor jou Het goede is zijn eigen

beloning Alma: Het goede is zijn ei

Alma: Het goede is zijn ei

De gevangen zielMargaritaville: Hij neemt onze schuld op beloningMargaritaville: Hij neemt onze schuld op beloning De gevangen zielMargaritaville: Hij neemt onze schuld op

De gevangen ziel

zich De intrede van Christus in Brussel: Czich De intrede van Christus in Brussel: Czich De intrede van Christus in Brussel: hristuszich De intrede van Christus in Brussel: hristuszich De intrede van Christus in Brussel:

in ieder van ons Momo: Over tijd en eeuwigheid

God is hier al !

H e e s w i j k ( 2 0 1 2 )

Deze brochure is mogelijk gemaakt door de vrienden van de Abdij van

Berne, verenigd in de Bernekring. ([email protected])

De tekst van deze brochure is een bewerking van de lezing

‘Bespiegelingen over de kerk van morgen’, uitgesproken door

Frank G. Bosman tijdens de jaarlijkse Bernekringdag

op 22 oktober 2011.

(Digitale) exemplaren van deze brochure zijn te verkrijgen

bij de auteur en de Bernekring.

Crisis! Of niet? 6

Wat is er aan de hand? 7

Toekomstscenario's 9

Het goud van de Egyptenaren 1 1

Cultuurtheologen 1 5

Tekenen des tijds 1 6

Theologie van de cultuur 1 8

Cultuurtheologie in de praktijk:

Wall-E: Postmoderne Adam en Eva 2 0

I Am Legend: Dit is mijn bloed 2 1

RVS: Engelen en verzekeringsadviseurs 2 2

Univ: Niet voor jezelf alleen leven 2 3

21 gram: Mijn ziel is licht 2 4

Born this way: God heeft me zo gemaakt 2 5

Fallout 3: Mijn leven voor jou 2 6

BioShock: Het goede is zijn eigen beloning 2 7

Alma: De gevangen ziel 2 8

Margaritaville: Hij neemt onze schuld op zich 2 9

De intrede van Christus in Brussel:

Christus in ieder van ons 3 0

Momo: Over tijd en eeuwigheid 3 1

Dankwoord 3 2

4

A b d i j v A n b e r n e

Abdijstraat 49, 5473 AD Heeswijk-Dinther

Postbus 60. 5473 ZH Heeswijk

(0413) 299 299

[email protected]

F r A n k G . b o s m A n

Dreeslaan 13, 5252 AN Vlijmen

(073) 612 52 68

[email protected]

Foto voorkant: http://wallbase.cc/

Foto achterkant: Tilburg University

5

Soms hoor je een toespraak of een verhaal en denk je: dat moet

ik onthouden of dat zou ik nog eens rustig willen nalezen. Op de

laatste Bernekring-dag was dat het geval met de voordracht van

Frank Bosman, Nederlands meest spraakmakende theoloog van

2011. Spontaan heeft het bestuur van de Bernekring besloten aan

Frank Bosman te vragen de tekst van zijn visie op geloof, cultuur en

theologie uit te werken tot deze publicatie.

Op het eerste gezicht ligt het niet voor de hand dat de Berne-

kring zich op het uitgevers pad begeeft. Daar zijn andere aan de

Abdij van Berne verbonden instituten voor. Wij hebben gemeend

een uitzondering te mogen maken, omdat al tijdens de Bernekring-

dag bleek dat het onderwerp de aanwezige donateurs zo na aan het

hart ligt.

Wij denken dat er ook een bredere groep van belangstel-

lenden bestaat voor het onderwerp en ook voor het werk van de

Bernekring, mensen aan wie deze publicatie besteed zou zijn.

Mocht u die belangstelling in uw vrienden- of kennissenkring her-

kennen en of mocht er belangstelling zijn om donateur te worden

van de Bernekring, laat het ons dan weten. Een exemplaar van de

publicatie - of een digitale versie ervan - is daarvoor beschikbaar.

Wij hopen u met dit initiatief een verhelderend uurtje aan te

reiken.

Namens het bestuur van de Stichting Bernekring,

G e r A r d v A n L o k v e n , v o o r z i t t e r

Voorwoord

6

Vertrouwen is de smeerolie van onze samenleving. Als we elkaar niet meer vertrouwen, komt heel het maatschappelijke leven tot stilstand. We noemen dat een ‘crisis’. We verliezen ons vertrouwen in de financiële sector (bankencrisis), in onze democratie (politieke crisis) en in onze gezamenlijk munt (Eurocrisis).

In november 2011 publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbu-reau een rapport met de titel De sociale staat van Nederland 2011 met daarin cijfers waar Nederlanders in vertrouwen. Radio, politie en leger scoorden goed: tussen de 71 en 75% van de Nederlanders heeft vertrouwen in deze instituten. Onder aan het staatje bengelen de re-gering (48%), de politieke partijen (39%) en – hoe droevig – de kerk. Slechts 35% van onze bevolking zegt vertrouwen in de kerk te heb-ben. Ter vergelijking: dat was vijf jaar geleden nog 49%.

“Pijnlijk, heel pijnlijk”, reageerde mgr. Gerard de Korte, bisschop van bisdom Groningen-Leeuwarden in dagblad Trouw (30 november 2011). “Het is niet nieuw. We zien het al zo’n veertig à vijftig jaar. Er zijn al heel veel mensen van ons weggegroeid, of om het in Bijbelse termen te zeggen: ze hebben zich verontschuldigd. In 1500 was God vanzelfsprekend, nu is hij een optie. En als men nog in hem gelooft, is dat al lang niet meer altijd in de God van de Schrift, die zich ge-openbaard heeft in Jezus Christus.”

De katholieke kerk verkeert de afgelopen tijd dan ook in zwaar weer. Niet alleen kalft haar ledenaantal sterk af, ze wordt ook geteis-terd door allerlei schandalen. Wie de kranten van 2011 erop naslaat, krijgt een litanie van blunderende priesters en onhandig optreden-de bisschoppen te zien. In Volzin gaf ik al eerder een ‘litanie van publicitaire blunders’ (28 oktober 2011). In de zomer van 2010 zag mgr. Punt van Haarlem zich genoodzaakt ‘oranjepastoor’ Paul Vlaar op non-actief te stellen vanwege een ‘voetbalmis’. Eerder dat jaar veroorzaakte pastoor Luc Buyens uit Reusel een landelijke ‘hostie-rel’ door de openlijk homoseksuele prins carnaval de communie te weigeren. Al sinds enkele jaren luidt de Tilburgse pastoor letterlijk

Crisis! Of niet?

7

de noodklok voor de positie van de kerk in de maatschappij. Helaas dat de buren het vroege tijdstip niet kunnen waarderen. En ook een jaar geleden was pastoor Cor Mennen uit Oss het epicentrum van negatieve aandacht toen hij als bisschoppelijk censor een lijst van goedgekeurde kerkelijke muziek oplegde.

Pastoor Norbert van der Sluijs uit Liempde veroorzaakte afge-lopen maand weer een landelijke rel door een parochiaan die eu-thanasie heeft gepleegd en dat van tevoren meldde, een uitvaart te weigeren. De in der haast opgetrommelde hulpbisschop mgr. Mutsaerts heeft zelf ook een reputatie van onhandige uitspraken, o.a. over kloosters die “vrijgezellenhuizen zijn waar niets meer aan verdieping wordt gedaan.” Net benoemd als administrator van de opstandige San Salvatorparochie in Den Bosch heeft hij meerdere malen de krantenkoppen gehaald, en altijd in negatieve zin.

En dan is er nog de ‘moeder van alle schandalen’, het seksueel misbruik van jonge kinderen door priesters en paters in de katho-lieke kerk. Sinds het voorjaar van 2010 is de beerput geopend en de inhoud doet elke zichzelf respecterende katholiek walgen van de decennialange misstanden die systematisch in de doofpot wer-den gestopt. Hopelijk kan de kerk door het werk van de Commissie Deetman zichzelf reinigen en een nieuwe start maken.

Wie achter deze ‘incidenten’ kijkt – hoe groot en afschuwelijk ook voor alle betrokkenen – ziet echter grotere patronen. Gods-dienstsocioloog Staf Hellemans legt in zijn artikel Tracking the new shape of the Catholic Church in the West uit 2012 de vinger op de zere plek. Er is een sterke afname te zien van de ‘kerksheid’: er staan minder mensen ingeschreven als parochiaan, er komen minder gelovigen naar de kerk, er zijn steeds minder ambtsdragers en hoewel de jaarlijkse Kerkbalans nog steeds op niveau is, geven steeds minder mensen steeds meer geld. Het is wachten op het mo-

Wat is er aan de hand?

8

ment dat dit mis gaat. Talloze kerken worden dan ook gesloten, geloofsgemeenschappen opgedoekt, megaparochies geschapen. Hiermee verwant is de verzwakking van de parochies en de (nieuwe) geloofsgemeenschappen door flexibilisatie van de gelovi-gen. Dat wil simpel zeggen dat de paar gelovigen die we nog heb-ben, veeleisend, kieskeurig en overbelast zijn. We gaan niet meer automatisch kerken bij de parochie waarin we toevallig wonen, maar we zoeken een gemeenschap die bij onze spirituele smaak hoort. Verschillende kerken, ook binnen een denominatie, moeten dus met elkaar de strijd aangaan voor de schaarse gelovigen. Er is sprake van het waterbedprincipe. Voor elke kerk die ‘halleluja’ ju-belt omdat ze veertig jonge gezinnen in de kerk hebben zitten, zijn er twintig andere kerken die ze moeten missen. Nieuwe ‘aanwas’ is er nauwelijks.

Bovendien is de verzuiling echt tot een relict uit de vorige eeuw geworden. Katholieke maatschappelijke organisaties bestaan niet meer of worden tot een bestaan in de marge gedwongen. De enige uitzondering is misschien de omroep RKK, maar de toekomst op lange termijn van alle kleine religieuze omroepen is onzeker.

Ook is de maatschappelijke relevantie van de kerk zo goed als nul. We zagen net al dat slechts 35% van de Nederlanders vertrou-wen in de kerk heeft. Direct daarmee verbonden is dat de stem van de kerk in allerlei maatschappelijke posities gewoon niet meer ge-hoord wordt. En als media ruimte geven aan kerkelijke vertegen-woordigers (zoals bijvoorbeeld Katholiek Nieuwsblad-hoofdredacteur Mariska Orban en ‘weigerpriester’ Van der Sluijs) is het eerder om te genieten van hun extreme uitspraken. Puur entertainment, niemand neemt ze serieus. Bovendien heeft de kerk veel van haar morele gezag verloren door het eerder besproken seksueel misbruikschandaal.

Is alles dan hopeloos? Is de rol van de kerk definitief uitge-speeld? Hebben geloof en religie afgedaan voor de rijke westerling? Verre van! De zogenaamde ‘secularisatiethese’ uit de jaren 60 van de vorige eeuw is achterhaald. Er is geen sprake van secularisatie.

9

Mensen zijn en blijven ongeneeslijk religieus. Westerling of niet, elke mens is op zoek naar zingeving, spiritualiteit en antwoorden op de Grote Vragen van het leven. Zie de talloze paranormale beur-zen, de wellness-cultus, bladen als Happinez en Prana, de volgeboekte gastenverblijven in kloosters, films als What the Bleep Do We Know, en boeken als The Da Vinci Code en The Secret. Allemaal voeden ze een blijvende behoefte aan zingeving.

Deze intuïtie wordt bevestigd door verschillende rapporten van prestigieuze onderzoeksbureaus in Nederland. Onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (Religie aan het begin van de 21e eeuw, 2009), het Sociaal Cultureel Planbureau (Godsdienstige ver-anderingen in Nederland, 2006) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie, 2006) laten een blijvende betekenis van religie voor Nederlanders zien. Het is dan ook correcter om van ‘de-ïnstitutionalisatie’ te spreken: mensen blijven gelovig en spiri-tueel geïnteresseerd, maar zoeken dat in toenemende mate buiten de muren van de gevestigde kerken. Hetzelfde proces is overigens ook te zien bij politieke partijen, vakbonden, vrijwilligers- en sport-verenigingen, enz. Moderne burgers binden zich minder makkelijk aan langlopende projecten en instituten.

Staf Hellemans schetst in zijn artikel Tracking the new shape of the Catholic Church in the West drie mogelijke toekomstscenario’s voor de katholieke kerk in Nederland. De eerste is die van de kerk als liberaal genootschap, een beetje als de Remonstrante Broederschap: met een sterke nadruk op individuele autonomie en democratisch ingericht. Sociologen voorspellen echter dat dit soort liberale genootschappen geen lang leven beschoren is: vaak staat er geen nieuwe generatie gelovigen op om het stokje over te nemen.Het tweede scenario is dat van de strikte kerk. mgr. Rob Mutsaerts,

Toekomstscenario's

1 0

hulpbisschop van het bisdom ’s-Hertogenbosch is een duidelijke adept van dit kerkbeeld. Mutsaerts is zelf veelvuldig onderwerp van ronkende artikelen in de landelijke media, en vat zijn beeld van de kerk samen in een interview in de Volkskrant (21 november 2011):

“We moeten juist tegen de tijdgeest ingaan. Het is steeds meer ieder voor zichzelf en God voor ons allen. Er geldt steeds meer de wet van de jungle, het recht van de sterkste, en gemakzucht. Dat moet je niet willen. Je moet het geloof niet aanpassen aan de tijd.” Mutsaerts, maar ook katholieken als Cor Mennen en Harm Schil-der hangen dit model aan van een sektarische en veeleisende kerk, tegen de moderne cultuur in, altijd klaar om de eeuwige waarheid te verdedigen, sterk hiërarchisch georiënteerd. Dat in deze ‘kerk van heiligen’ nog maar weinig stoelen gevuld zullen zijn – wie kan im-mers aan deze vereisten nog voldoen? – doet deze cultuurpessimis-ten weinig. “Jezus was aan het eind ook maar met weinigen over”, zei Mutsaerts eerder op de landelijke televisie.

Niet alle collega’s van Mutsaerts voelen zich senang bij dit sce-nario. mgr. De Korte denkt er toch anders over. In dagblad Trouw (30 november 2011) zei hij: “Ik ben niet van de ‘heilige-restkerk’. Dat is ook helemaal niet katholiek. We zijn nog altijd een volkskerk en dat moeten we willen blijven. We hebben door de eeuwen heen altijd gradaties van participatie gehad. Van randkerkelijken tot gelovigen die trouw elke week komen. Jezus is er niet alleen voor de leerlin-gen, maar ook voor de schare.” Dit scenario noemt Hellemans een ‘grote minderheidskerk’. De kerk van de voorbije eeuw, van het ‘Rijke Roomsche leven’ is definitief voorbij, maar het is wel degelijk mogelijk voor de kerk een blijvende betekenis te behouden in onze samenleving.

Al deze drie scenario’s, maar zeker ook de laatste van een grote minderheidskerk met zijn relatief grote maatschappelijke invloed, vragen heel dringend naar de verhouding tussen religie en cul-tuur. De theologie als systematische reflectie op het geleefde geloof van de kerk kan hier een antwoord op bieden. Wederom citeer ik mgr. De Korte, nu in een column in het Nederlands dagblad ( 24

1 1

augustus 2011):…. “De christelijke geloofsgemeenschappen moeten twee klippen vermijden.

Geen aanpassing aan de dominante cultuur maar ook geen kille, juridische rechtzinnigheid. Een kerk die met de tijdgeest huwt is al snel weduwe. Maar ook een ‘heilige rest kerk’ vormt geen katho-liek antwoord op de noden van onze tijd. De kerk van morgen moet weliswaar streven naar een duidelijke rechtzinnige identiteit maar altijd gecombineerd met hoffelijkheid, openheid, vertrouwen en gastvrijheid. Gezelligheid vormt een concrete uiting van hartelijke naastenliefde.”

Over de verhouding tussen het christelijk geloof en de omringende cultuur kun je als theoloog heel verschillend denken. Beschouw je onze cultuur als vijandig ten opzichte van het christendom of als bondgenoot? Is God al aanwezig in de wereld of moet de kerk Hem juist in de wereld brengen door Zijn boodschap te verkondigen? Er zijn, zoals altijd, meerdere antwoorden mogelijk.

‘Heilige-kerk’-adepten als Mutsaerts koersen bijvoorbeeld op de culturele kritieken van kerkvader Tertullianus (circa 160 – circa 220). Deze kerkvader staat bekend om zijn ongezouten re-toriek met onvergetelijke uitspraken als “Wat heeft Athene met Jeruzalem te maken?” (tegen de mengeling van Griekse filosofie en christelijke theologie) en “Het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk”. In zijn tractaat De Spectaculis (‘Over de spelen’) ageert hij tegen het onder de Romeinen wijd verbreide gebruik van de ‘spelen’. De film Gladiator (2000) van Ridley Scott geeft een aardig visueel beeld van de esthetiek van deze ‘spektakels’. Overi-gens was Tertullianus’ mening over het theater of de wedracerijen even negatief, en wel vanwege hun heidense oorsprong en hun so-ciale consequenties. Veel spelen waren verbonden met heidense feestdagen als die van Venus of Bacchus. En hij vindt het

Het goud van de Egyptenaren

1 2

onbegrijpelijk dat een christen vreugde kan vinden in de bloede-rige bestraffing van een misdadiger.

Tertullianus’ verwerping van het theater ligt in het verlengde en lijkt op de beschuldigingen van moderne criticasters van film en video games: de acteurs doen zich voor als iemand die ze niet zijn, ze leiden een seksueel losbandig leven en stimuleren hun pu-bliek tot het plegen van misdaden. Hoewel er geen Bijbels verbod tegen theater of de spelen te vinden is, betoogt Tertullianus dat cultureel vermaak überhaupt ‘van God los’ is. En als antwoord op het argument dat de mens drama, muziek, intriges en zelfs ge-weld nodig heeft om te kunnen functioneren als mens, stelt hij dat de gelovigen de Bijbel maar hoeven op te slaan of de liturgie van de kerk hoeven te volgen om een flinke portie horror, bloed en sensatie binnen te krijgen. Tertullianus geldt dan ook als een van de beste illustraties van de anticulturele beweging binnen de christelijke traditie.

Augustinus behoort tot een andere theologische school. De stad Carthago waar hij het tweede decennium van zijn leven door-bracht, was te vergelijken met het huidige Las Vegas, inclusief de kroegen, casino’s en bordelen. Het Romeinse rijk van Augustinus kende niet meer de christenvervolgingen uit Tertullianus’ tijd (er werden dus geen christenen meer geëxecuteerd), maar het geweld-dadig karakter van de circusspelen schrok ook Augustinus af. In werken als de Confessiones (‘Belijdenissen’), De Doctrina Christiana (‘Over de christelijke leer’) en De Civitate Dei (‘Over de stad Gods’) be-kritiseert hij ook heftig de heidense poëzie, literatuur en tempel-cultus. Hij maakt wel een voorbehoud voor de heidense filosofie, in het bijzonder de Platonisten, die hij wel positief waardeert. De po-sitie die Augustinus inneemt ten opzichte van de niet-christelijke cultuur is echter gedifferentieerder dan op het eerste gezicht lijkt. In De Civitate bijvoorbeeld citeert Augustinus doorlopend de hei-dense auteur Vergilius, die nota bene bekend staat om zijn epische gedichten over de oude goden. Bovendien schaart Augustinus on-der de ‘zegeningen van God’ die de ‘schok’ van de erfzonde hebben

1 3

doorstaan onder meer weven, navigatie, architectuur, schilder-kunst, beeldhouwkunst, theater, zang, muziekinstrumenten. Elk van deze kunsten dankt zijn bestaan aan Gods voorzienigheid en genade: Hij heeft de mens deze troosten niet onthouden als straf voor onze ongehoorzaamheid. Hoewel de auteur van De Civitate dus zich bekeerde tot het christendom, ‘stierf’ de omliggende cultuur niet in hem.

Augustinus’ cultuuroptimisme gaat in De Doctrina erg ver. Ter verdediging van de blijvende waarde van de heidense cultuur voor het christelijk geloof verwijst hij naar het boek Exodus. De Israëlie-ten namen goud, zilver en vele kostbaarheden mee uit Egypte, die vaak toegewijd waren aan of zelfs verbeeldingen waren van hei-dense godheden. Die schoonheden waren heidens van oorsprong, maar werden gebruikt ter meerdere eer en glorie van God. Met an-dere woorden: de Israëlieten gebruikten het heidense goud voor de versiering van het Tabernakel, dus voor Gods eer. Met Moltmanns waarschuwing voor al te veel cultuuroptimisme in gedachten voeg ik er wel aan toe dat het Egyptische goud niet alleen voor het Ta-bernakel werd gebruikt, maar ook voor het Gouden Kalf. Het blijft oppassen.

Tertullianus associeerde de cultuur van de oudheid in zijn geheel met valse goden en dus met de zonde van afgoderij. Het deelnemen aan de heidense culturele uitingen zette de deur open voor de verderfelijke invloeden van de Satan en zijn demonen. Au-gustinus is niet blind voor de invloed van de oude goden in de dominante cultuur van zijn tijd, maar suggereert dat deze goden en de daarbij behorende verhalen en gedichten kunnen worden bestudeerd, omdat zij ons iets kunnen vertellen over het wezen van de enige ware God. Het bestuderen van de krachten van de oude goden wordt door Augustinus beschouwd als een primitieve vorm van metafysica: de oude verhalen analyseren de krachten die in ons universum aanwezig zijn, echter zonder de ware bron ervan te kunnen aanduiden. Onze auteur wijst op het gegeven dat de oude goden weliswaar onderling constant ruzie maakten,

1 4

maar tegelijkertijd in een kosmische harmonie werkten. Het idee van een coherente en geünificeerde kosmos is geheel in lijn van de scheppingstheologie van de christelijke traditie, waarin deze eenheid God zelf is. En de tekens en symbolen die in de heidense godsdiensten worden gebezigd zijn volgens Augustinus niet veel anders dan de Bijbelse beelden van God als een lam, kalf, leeuw, rots, enzovoorts.

Augustinus (en anderen!) gebruikte hiervoor het beeld van het Egyptische goud dat de Israëlieten op hun vlucht met zich mee hebben genomen. Het goud was afkomstig van de pagane tempels uit Egypte, ‘afgodengoud’ dus. Je zou zeggen dat de Israëlieten er niets van zouden moeten hebben. Maar, zo betoogt Augustinus, het gaat er maar net om hoe je er mee omgaat. Het pagane goud werd immers zowel gebruikt om het gouden kalf te bouwen als het tabernakel te versieren. Als we dan onze moderne cultuur in al haar uitingsvormen beschouwen van nieuw Egyptisch goud, dan rest ons de vraag: gebruiken we onze cultuur om God mee te eren of om eigen afgoden te bouwen?

Zowel Tertullianus’ cultuurpessimistische als Augustinus’ cul-tuuroptimistische manier van denken zijn terug te vinden in de christelijke geschiedenis, tot en met de hierboven geciteerde uit-spraken van mgr. De Korte en mgr. Mutsaerts. Aangezien ik een theologie van de cultuur wil schetsen – en geen enkele christelijke cultuurpessimist zou dat willen – concentreer ik me op de lijn van Augustinus.

1 5

Onze maatschappij is geen christelijke meer in de zin dat het geloof elk onderdeel van onze cultuur doorademt. Tegelijkertijd is onze cultuur het product van een eeuwenlange dialoog met het chris-tendom, en kan daarom nooit los daarvan beschouwd worden. Bo-vendien is God werkzaam in heel de werkelijkheid, ook buiten de officiële kerken en ook buiten de grenzen van het christendom. De Duitse gereformeerde theoloog Jürgen Moltmann (1926) noemt dit het begrijpen van de ‘impliciete theologie’ van onze moderne wereld, om – zo voegt hij er waarschuwend aan toe – zowel de vi-taliteit als de defecten van onze cultuur te herkennen. Geen blind cultuurpessimisme, maar ook niet een even blind –optimisme. Denk aan de woorden van mgr. De Korte, die ik eerder citeerde:

“Een kerk die met de tijdgeest huwt is al snel weduwe.” Theo-logen moeten niet bang zijn de tabernakels van onze tijd aan te wijzen, daar woont God immers. Maar theologen moeten ook niet bang zijn de gouden kalveren van onze tijd aan te wijzen, want daar woont Hij zeker niet.

Een interessante positie in deze hele discussie neemt de Luther-se theoloog Paul Tillich (1886 - 1965) in. In de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hervond hij zijn wankelende geloof in het bekijken van reproducties van klassieke kunstwerken. Het stimu-leerde hem om onderscheid te maken tussen twee soorten van ‘re-ligie’. De ‘theologie van de kerk’ bestaat uit het interpreteren van materialen die men aantreft in de expliciet religieuze sfeer van heilige schriften, doctrines en liturgische symbolen en rituelen. De ‘theologie van de cultuur’ bestaat echter uit het zoeken naar de ‘religieuze substantie’ in de niet expliciet religieuze moderne cultuur.

In het eerste deel van zijn Systematic Theology (1951) stelt Tillich dat zelfs afbeeldingen, gedichten en muziek objecten van theolo-gie kunnen worden, omdat ze de macht hebben bepaalde aspec-ten van onze ultimate concern uit te drukken. Het begrip ultimate concern is een van de kernwoorden van Tillichs theologie en niet

Cultuurtheologen

1 6

gemakkelijk in het Nederlands te vertalen: ‘uiteindelijk belang’ is wellicht een optie. Voor Tillich betekent dit ‘ultieme belang’ datge-ne (of diegene) voor wat (of wie) iemand bereid is al het andere op te geven: een geliefde, een ideaal, een passie, enzovoorts. Volgens Tillich is de werkelijke ultimate concern niets anders dan God zelf, al het andere is afgoderij (zoals Augustinus hem lang geleden al voorzei). En waar een culturele uiting iets van deze ultimate concern belichaamt, is zij het natuurlijke object van de theologie.

De kerk zelf snapt dit alles maar al te goed. Het Tweede Vaticaans Concilie noemt dit ‘het verstaan van de tekenen des tijds’. De conci-lievaders roepen alle gelovigen, theoloog of niet, op deze tekenen te verstaan. In het document Gaudium et Spes over de kerkelijke opdracht in de wereld van vandaag zegt het concilie:

“Het volk Gods in het vaste geloof leeft, dat het geleid wordt door de Geest van de Heer, die het heelal vervult. Daarom tracht het in de gebeurtenissen, behoeften en verlangens, die het deelt met de an-dere mensen van onze tijd, te onderscheiden, wat daarin de echte tekenen zijn van Gods aanwezigheid of Gods plan. Het geloof immers doet alles zien in een nieuw licht en openbaart ons Gods bedoeling aangaande de roeping van de mens in heel haar volheid, en wijst ons zo de weg naar oplossingen, die volledig menselijk zijn.” Deze constatering leidt tot de opdracht aan de kerk om “…voortdurend de tekenen van de tijd bestuderen en ze trachten te verklaren in het licht van het Evangelie, om zo, op een voor iedere generatie verstaan-bare wijze, antwoord te kunnen geven op de eeuwige vragen van de mensen omtrent de zin van het tegenwoordige en toekomstige leven en hun onderlinge verhouding.” De tekenen des tijds verstaan, dat is de opdracht van het Concilie. En om die tekenen te kunnen verstaan, moet je er wel voor openstaan. Wie naar onze samenleving kijkt met een donkere bril ziet God weinig aanwezig. Dan komen kreten bovendrijven als

Tekenen des tijds

1 7

‘wel in de wereld, niet van de wereld’. Dan klinken bange termen als ‘de cultuur des doods’ waarin wij leven. En voor je het weet, beheer-sen hete hangijzers als celibaat, abortus, euthanasie en homohuwelij-ken het gesprek. En de discussie daarover is zeker nog niet uitgewoed. Maar wie met een lichte bril naar onze samenleving kijkt, ziet overal tekenen van Gods werkzame aanwezigheid: in caritas, goede doelen, medemenselijkheid, mensen die zich inzetten voor armen, eenzamen en vluchtelingen. Natuurlijk is onze samenleving niet zon-der fout of zonder zonde, verre van zelfs. Maar als God inderdaad de beste van alle mogelijke werelden heeft geschapen, mogen we dan misschien ook onze zegeningen tellen? Zo slecht gaat het ons ook niet in termen van welvaart, veiligheid en vrede.

Eerder zagen we Augustinus al een cultuuroptimistische houding aannemen. Augustinus beschrijft in zijn Confessiones hoe hijzelf met God in contact is gekomen, wederom met een verwijzing naar het Egyptische goud: “Ik keek uit naar het goud dat gij van uw volk uit Egypte hebt willen laten meenemen aangezien het uw goud was waar het ook was: ook tot de Atheners hebt gij bij monde van uw apostel gezegd dat ‘wij in u leven, en ons bewegen en zijn, zoals sommigen uit hun midden hebben gezegd’ (Hand. 17,28).” De theoloog Marcel Poort-huis noemt in zijn boek Hamer op de rots (1989) Augustinus’ houding ‘typisch Katholiek’: “Zoals de hele Schepping van God is – het goud was ook in Egypte Gods bezit – zo is elke wijsheid van God afkomstig, ook in andere volken en culturen en kan van God getuigen.” Augustinus zegt dat wij als christenen God niet meer in de wereld hoeven te brengen: God is daar al, zegt de kerkvader. Als wij God ver-eren als Schepper van alles wat bestaat, is God ook ‘verantwoordelijk’ voor onze cultuur en onze maatschappij. Bovendien is de scheppings-act van God niet een gebeurtenis binnen ons tijdsbegrip. Met andere woorden: schepping is niet het begin van het bestaan van de kosmos. God houdt zijn schepping nog steeds in het bestaan, Hij blijft op ons betrokken. Deze theologische notie staat bekend als creatio continua, de doorlopende schepping, en is onder andere door de theoloog Thomas van Aquino in zijn Summa Theologiae uitvoerig beschreven.

1 8

De theologie van de cultuur neemt deze notie als uitgangspunt en neemt alle uitingen van onze cultuur (films, games, reclames, soapseries, literatuur, popmuziek, enzovoorts) serieus als vind-plaatsen van ‘het religieuze’. Niet alleen omdat God inderdaad zo-als Augustinus en Thomas Aquinas al stellen, reeds als Schepper in de wereld aanwezig is, maar ook vanwege de blijvende beteke-nis van de christelijke geloofsschat voor onze samenleving. Ook al beschouwen wij ons over het algemeen als postchristelijk en is de directe zichtbaarheid van het christendom langzaam aan het verdwijnen, toch zijn we als Westerlingen al eeuwen ‘ondergedom-peld’ in het grote christelijke verhaal.

Sinds de kerstening van Europa denken en dromen we als chris-tenen. Ons collectief geheugen van schilderijen, beeldhouwwer-ken en literatuur zijn christelijk van karakter. En als wij elkaar verhalen vertellen, vertellen wij die in christelijke termen en sym-boliek. Films, games en reclames zijn ook (kleine) verhalen over wat werkelijk ter zake doet: liefde en haat, leven en sterven, boete en vergeving. Daarom zijn onze cultuuruitingen nog christelijk ge-inspireerd, alleen zijn we vaak niet meer in staat deze als zodanig te herkennen. In dit boekje zijn een tiental cases opgenomen van films, games, popmuziek en reclames waar de christelijke inspira-tie net onder de oppervlakte verborgen blijft. Deze cases willen de lezer helpen ook zelf op zoek te gaan naar de verborgen schat van de christelijke traditie. Niet alleen kan de oplettende toeschouwer hierdoor meer begrijpen van onze eigen cultuur en samenleving, maar tevens kan hij of zij er zelf achterkomen dat het Grote Ver-haal van het Christendom nog lang niet zijn waarde en aantrek-kingskracht verloren heeft.

Deze verkenning van het verborgen christelijke gehalte van onze cultuur is natuurlijk niet alleen bedoeld om alles wat onze cultuur voortbrengt, klakkeloos aan te nemen. Zoals theologen van Augustinus tot Moltmann en De Korte ons waarschuwen om

Theologie van de cultuur

1 9

óók de problematische kanten van onze samenleving te benoemen. Het goud van onze cultuur kan immers zowel naar God verwijzen als naar Zijn tegendeel. Films en games kunnen geweld afwijzen of er juist toe oproepen. Reclames heb je van grenzeloos hedonisme (Het Zwitserlevengevoel) tot een oproep tot medemenselijkheid (Univé). Sommige games hebben tot doel zoveel mogelijk virtuele vijanden neer te knallen (Pain Killer), terwijl andere de christelijke verlossingsmythe immiteren (Fallout 3) of de speler laten ontdek-ken dat het goede zichzelf een beloning is (BioShock). De cases nodi-gen hopelijk uit tot eigen onderzoek, zowel naar de films en games die genoemd worden, als naar nieuwe cultuuruitingen.

Want: God is daar al. Het ‘enige’ dat wij als christenen moeten doen is Hem zichtbaar maken als bron en hoogtepunt van alles wat bestaat.

2 0

De tekenfilm Wall-E (2008) gaat over een klein vuilnisrobotje die in zijn eentje een compleet uitgestorven wereld moet opruimen. Het eerste half uur van de film is woordloos. Het hele verhaal drijft op visuele vormgeving en zeer goed gekozen elektronische gelui-den. Als een postmoderne Adam onderzoekt de robot tussen de materie, waar hij zelf uit gemaakt is, naar objecten die zijn een-zaamheid kunnen verlichten. Zoals Adam in Genesis 2 de dieren hun namen geeft, geeft ook Wall-E alles wat hij vindt ‘een eigen naam’. Aangezien hij niet geprogrammeerd is om te snappen wat een diamanten ring symboliseert, gooit hij deze weg en behoudt hij het intrigerende doosje. Alles krijgt in zijn handen een nieuwe betekenis.

Wall-E’s dagdagelijkse routine wordt echter verstoord met de komst van een ‘buitenaards’ ruimteschip met daarin een veel mo-dernere robot met de naam Eve, en haar naam is niet toevallig gekozen. Tussen Wall-E’s schatten vindt zij het enige levend object op de planeet aarde: een onaanzienlijk plantje. Deze ontdekking zet een hele reeks andere gebeurtenissen in gang. Na een tijdje komt de kijker er achter dat de mensheid ‘tijdelijk’ geëmigreerd is van hun vergiftigde en vervuilde thuisplaneet. Ze huizen nu in een soort superruimteschip niet ver van de aarde. Door Eva’s in-spanningen krijgt de mens een nieuwe kans. Eva mag dan wellicht de mens uit het Oude Paradijs hebben verdreven door haar lon-ken naar de Boom van Goed en Kwaad, in Wall-E zorgt de nieuwe Eve dat de Boom des Levens, de andere mythische boom uit Eden, wordt teruggevonden, en daarmee een kans het verloren paradijs te hervinden.

Het Amerikaanse filmmagazine Movieguide riep Wall-E in 2008 uit tot beste spirituele film van dat jaar. De film wordt geprezen om zijn gezinsvriendelijkheid en als illustratie van het evangelie van Johannes: “Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden.”

Wall-E: Postmoderne Adam en Eva

2 1

I Am Legend (2007) is een moderne vampierenfilm. Het plot heeft een aantal intrigerende componenten over het einde van de mens-heid, verlossing, geloof en een verloren paradijs. Robert Neville (Will Smith) is de laatste mens op aarde. In 2009 veranderde een op holgeslagen virus de overgrote meerderheid van de mensheid in agressieve vampieren. Ironisch genoeg was het vampierenvirus door mensen ontwikkeld als een geneesmiddel tegen alle vormen van kanker. In 2012 zwerft de officier annex wetenschapper Nevil-le samen met de hond van zijn omgekomen dochter door de verla-ten en vervallen straten van New York. Hij is letterlijk the last man standing.

De film heeft duidelijk religieuze motieven. Neville is als enige niet vatbaar voor het door mensen gemaakte losgeslagen virus. Ge-wapend met die kennis experimenteert hij met zijn eigen bloed om de gemuteerde mensheid te genezen. Neville verlost de aan zijn eigen collectieve zonden gestorven mensheid door het ver-gieten van zijn eigen bloed. Hij vergiet zijn bloed tot losprijs van velen, hoor je de beroemde Bijbelpassage resoneren. En wie van zijn bloed drinkt, wie het serum neemt dat hij uit zijn bloed ge-destilleerd heeft, zal nieuw leven verkrijgen. Vampierjager Neville vertoont duidelijke parallellen met de Christusfiguur uit de chris-telijke traditie.

Een aantal ongeïnfecteerde mensen heeft een veilige schuil-plaats weten te vinden in de bergen. Geholpen met Neville’s bloed weten zij een nieuwe mensheid te creëren, die niet besmet is met de zondige vlek van haar collectieve hoogmoed. Alsof je alle ziek-ten zou kunnen genezen. Deze nieuwe samenleving is de terug-keer van het verloren paradijs van Eden. Hiermee is Neville’s werk voltooid: het herstel van de oervrede in Gods paradijs. De film ein-digt met de zin dat Neville voor altijd herinnert zal worden (‘Hij is een legende’) als aartsvader van een nieuwe mensheid.

I Am Legend: Dit is mijn bloed

2 2

Verzekeringsmaatschappijen hebben altijd een soort religieuze suspense over zich hangen. Zij beschermen ons stervelingen - te-gen een kleine vergoeding, dat dan weer wel - tegen de spelingen van het noodlot. Wie vroeger alleen God en zijn heiligen kon aan-roepen voor bescherming tegen ziekte, ongelukken, werkeloos-heid, blikseminslag en overstromingen, kan nu een polis met meer of minder uitgebreide dekking aanschaffen. Het zit ‘m al in het woord ‘ongeluk’, je hebt even geen geluk, het lot is tegen je. De spelingen van het lot worden er niet minder van - mensen blijven ziek worden en ongelukken maken - maar de financiële gevolgen bedreigen niet meer huis en haard. En dat leeft wel effe een stukje gemakkelijker.

Die religieuze suspense van bescherming tegen het noodlot wordt door sommige verzekeringsmaatschappijen heel goed aan-gevoeld. Zo bedacht de RVS in 2007 de nog steeds iconische ‘pa-raplu’-reclamecampagne. Mannen-in-zwarte-pakken zweven met behulp van paraplu’s over de velden, kanalen en huizen van Ne-derland. Ze zwijgen en zweven, met de vanzelfsprekendheid van beschermengelen. Ze moeten ons beschermen tegen de spelingen van het lot, onzichtbaar als alles goed gaat, maar aanwezig om in te grijpen als het misgaat.

De vergelijking gaat echter mank: engelen beschermen je te-gen het gevaar dat je bedreigt, terwijl een RVS-verzekering je al-leen kan behoeden voor de financiële gevolgen. Bovendien zien de zwarte paraplubeschermengelen er niet uit alsof ze zich erg bekommeren om onze menselijke besognes. Ze lijken meer op de fatalistische doodsengelen uit City of Angels, dan op het vrolijke vlie-gende kindermeisje uit Mary Poppins. Bovendien moet je voor deze engelen grof geld betalen, terwijl Gods ouderwetse engelen gratis zijn, zoals elke genade gratis is.

RVS: Engelen en verzekeringsadviseurs

2 3

In 2010 lanceert Univé de reclame-campagne ‘Niet voor jezelf le-ven. Het bestaat nog’. We zien vier scènes waarin wildvreemden elkaar onbaatzuchtig helpen: twee zakenmensen helpen een rol-stoeler een stenen trap op, een tienermeisje raapt het weggewaai-de geld op voor een vader-op-fiets-met-kind-voorop, een stoere be-waker van Marco Borsato geeft zijn paraplu (hé, alweer!) aan een meisje die in de stromende regen op diens handtekening wacht en een automobilist stopt op de snelweg om de brandende auto van een ander te blussen. Viermaal volstrekte vreemden voor elkaar, viermaal volstrekt onbaatzuchtig optreden. Er is geen beloning, geen catch, geen plicht, geen recht, alleen oprechte en vanzelfspre-kende naastenliefde.

Dat dit nog bestaat, vraag je je direct af. En volgens Univé be-staat dat inderdaad nog: niet voor jezelf leven. De reclame laat vier voorbeelden zien van ‘niet voor jezelf alleen leven’. Wie een beetje bijbelvast is, hoort bovendien in deze slogan een bijna letterlijk citaat uit de Romeinenbrief van Paulus: “Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf. Zolang wij leven, leven we voor de Heer; en wanneer wij sterven, sterven we voor de Heer. Dus of we nu leven of sterven, we zijn altijd van de Heer”. (14,7-8)

Univé is een verzekeraar zonder winstoogmerk, met vereni-gingsleden en niet met commerciële klanten. Dit grondkenmerk van Univé geeft - bedoeld of onbedoeld - een prachtige actualisatie wat het betekent om christen te zijn: elkaar helpen, zonder winst-oogmerk, zonder contract, zonder dat het ‘je plicht’ is of het ‘recht van de ander’. Niemand in de reclame laat zich erop voorstaan dat ie zo goed bezig is. Het goede is immers zijn eigen beloning, en wie goed doet zonder een beloning te verwachten, die is pas waarlijk Christus’ volgeling.

Univ: Niet voor jezelf alleen leven

2 4

Op de cd Alles blijft anders (2011) van de Zeeuwse popgroep Bløf staat een opmerkelijk esoterisch nummer: 21 gram. Het lied gaat over het gewicht van de menselijke ziel: “Hoeveel weegt een ziel // en is dat veel // en als ie valt // blijft ie dan heel?” Het antwoord op de eerste vraag is overigens 21 gram.

De titel van het lied is een verwijzing naar het beroemde ex-periment van dr. Duncan MacDougall in 1907. Deze arts wilde be-wijzen dat de ziel écht bestaat, niet alleen in de harten van de gelovigen, maar ook in empirisch aantoonbare zin. MacDougall woog zes stervende patiënten op een industriële weegschaal, vlak voor en vlak na hun dood: het verschil was 21 gram. Er kwam veel wetenschappelijke kritiek op het experiment: de methode zou niet fijn genoeg zijn, het experiment is op te kleine schaal uitgevoerd, en de uitkomsten zijn niet reproduceerbaar. Ergo: weg met het we-tenschappelijk ‘bewijs’ van het bestaan van de menselijke ziel.

Het belangrijkste kritiekpunt is volgens mij echter niet de kwa-liteit van het onderzoek, maar het idee van het onderzoek zelf. MacDougall wilde het bestaan van de ziel bewijzen tegenover de atheïstische godsdienstkritieken: er bestaat alleen wat we kunnen meten, en daar horen zaken als God en een ziel niet bij. MacDou-gall blijft in zijn discussie met het atheïsme echter binnen de gren-zen van het natuurwetenschappelijk paradigma dat hij zo verfoeit. Hij ‘strijdt’ tegen de condities en speelregels van zijn ‘tegenpartij’, en die strijd zal hij dan ook onherroepelijk verliezen.

Het ‘bewijs’ van de ziel is niet gelegen in empirische verificatie, want zij bestaat niet op het terrein van het fysieke bestaan. Als er al een ‘bewijs’ van de ziel bestaat, is dat eerder te vinden in poëzie, kunst en religie. En juist door het stellen van deze ‘zielsvragen’ laat Bløf heel fraai zien dat het ongrijpbare aspect van de ziel de kern ervan vormt: hoe kun je anders je ziel leggen in zulke mooie muziek?

21 gram: Mijn ziel is licht

2 5

Lady Gaga roept in haar videoclip Born This Way op tot tolerantie voor ‘anders-seksuelen’, zoals ze al zo vaak heeft gedaan. Maar nu voegt ze er twee interessante elementen aan toe: God heeft ons zo gemaakt, dus wees trots op je seksualiteit, en ware seksualiteit overstijgt de morele categorieën van goed en kwaad. Wat direct opvalt is de roze driehoek, internationaal symbool voor de homo-emancipatiebweging. Zoals bekend is Gaga een groot voorvechter van gelijke rechten en maatschappelijke acceptatie van niet alleen homoseksuele mannen en vrouwen, maar ook van biseksuelen, travestieten en transseksuelen. Gaga zingt dat ‘ieder-een gelijk is’ los van de kleur van je huid of je seksuele voorkeur. Ze verbindt hiermee expliciet de morele afkeur van de oude ‘rassen-leer’ met de ‘vervolging’ die ‘anders-seksuelen’ moeten ondergaan. “No matter gay, straight or bi // lesbian, transgendered life // I’m on the right track, baby // I was born to survive // No matter black, white or beige // chola or orient made // I’m on the right track, baby // I was born to be brave.”

Gaga voegt hier vervolgens een religieuze dimensie bij. Ze legt haar moeder in de mond: “There’s nothin’ wrong with lovin’ who you are // Cause He made you perfect, babe.” En verderop: “I’m beautiful in my way // ‘Cause God makes no mistakes // I’m on the right track, baby // I was born this way.” God maakt geen vergis-singen, je seksuele voorkeur is geen keuze maar een ‘ingeschapen’ hoedanigheid, waar je trots op mag zijn, aldus Gaga. The Fame Monster beschouwt (bijna) alle seksuele variëteit (ze zegt niets over pedofilie of bestialiteit) als god-given en daarmee moreel aanvaard-baar. Je zou dit kunnen zien als een uithaal naar de christelijke ‘homofobie’, maar ook als een bijzonder opvallend gegeven dat een zangeres ‘die van God los is’ (of zou zijn) een theologisch argu-ment gebruikt om haar maatschappelijke punt te maken.

Born this way: God heeft me zo gemaakt

2 6

De wereld van Fallout 3, een spel uit 2008, bestaat in een zogenaam-de divergence reality, een realiteit die op de onze lijkt, maar ergens in het verleden van de onze is afgebogen. Het spel vindt plaats in het jaar 2077, maar dan vormgegeven zoals men in de jaren veer-tig en vijftig van de vorige eeuw dacht dat de toekomst eruit zou zien. Het resultaat is een bizarre combinatie tussen ultramoderne uitvindingen en een cultuur en een moraal die compleet hebben stilgestaan sinds de Tweede Wereldoorlog. In ieder geval heeft een bekend scenario weer plaatsgevonden: een apocalyptische we-reldvernietigende atoomoorlog. (Op zichzelf is dit populaire Hol-lywoodscenario weer gebaseerd op Jezus’ sombere toekomstvoor-spellingen in Matteüs 24 en het boek Openbaringen.)

Het is aan de anonieme lone wanderer (‘eenzame zwerver’) om een ambitieus wetenschappelijk project Purity (‘reinheid’) te laten slagen, zodat de alles verziekende radioactieve straling wordt be-eindigd. Om de mensheid zo letterlijk een tweede kans te geven, moet de speler op het einde van het spel er voor kiezen (ja, kiezen!) om zichzelf op te offeren. Ook dit lijkt weer sterk op het christe-lijke verlossingsverhaal: “Christus is gestorven voor onze zonden.” (Kor. 15,3)

Project Purity wordt op zijn buurt in direct verband gebracht met het ‘levende water’ uit het boek Openbaringen. De inspiratie voor het hele project wordt expliciet gehaald uit het bijbelvers: “Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Wie dorst heeft geef ik vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft.” (Apo. 21, 6) Verlossing in een 21e eeuws jasje.

Fallout 3: Mijn leven voor jou

2 7

In BioShock (2007) wordt de teloorgang van een ideële wereld be-schreven. De speler stort in 1960 neer in de Atlantische Oceaan en komt bij toeval terecht in een geheime onderwaterwereld met de naam Rapture. Leider is de utopist en vastgoedhandelaar Andrew Ryan, die de stad bouwde als ideëel en zelfvoorzienend ‘nieuw Eden’. Ondanks alle goede bedoelingen groeit de sociale onrust als een steeds kleinere groep mensen steeds rijker en mach-tiger wordt. Dan breekt de anarchie uit. De verslavende stamcel-len (‘Adam’) hebben bijna alle overlevenden, ‘Splicers’ genoemd, veranderd in bloeddorstige zombies die alles doen om aan hun ‘drugs’ te komen.

‘Adam’ zijn uit zeedieren geoogste cellen die zorgen voor gene-tische veranderingen bij de gebruiker. Als de ‘aangepaste’ gebrui-ker het serum ‘Eva’ gebruikt, krijgt hij bovenmenselijke krachten. De schaduwzijde is dat de gebruikers steeds verslaafder worden en daarmee langzamerhand hun menselijkheid verliezen (opgeven).

De mens – Adam en Eva – veroorzaken zo hun eigen neergang, de verdrijving uit het aardse paradijs. Adam is de uit-klei-gemaak-te, Eva de verleidster die hen beide van de verboden vrucht laat eten. ‘Adam’ heten de stamcellen uit Rapture, die door het gebruik van het serum ‘Eva’ tot een onzekere toekomst en een zekere dood leiden. Stamcellen zijn de bouwstenen van het menselijk lichaam, zoals Adam uit de klei opgetrokken is.

De ‘zonde’ die de mens begaat in de Tuin van Eden wordt wel geïnterpreteerd als overmoed, als hoger-dan-de-sterren-reiken. Denk aan het verhaal van de Toren van Babel (Genesis 11), dat vrij snel op dat van Eden volgt. De overmoed van de mens veroorzaakt Gods woede, waardoor ze over de aarde worden verstrooid. Eden wordt Rapture, paradijs wordt een ‘verscheuring’.

BioShock: Het goede is zijn eigen beloning

2 8

Regisseur Rodrigo Blaas verrast in het zeer korte Alma de kijker met een bijzondere tekenfilm over een klein meisje. Alma dartelt rond in de sneeuw, ergens in een verder schijnbaar lege straat. Dan wordt haar aandacht getrokken door een pop in de etalage aan de overkant. De pop is Alma’s spitting image. Als Alma probeert de pop-penwinkel in te komen, blijkt die op slot. Pas als ze wegloopt, gaat de deur op mysterieuze wijze open. Binnengekomen staat de pop op een andere plek en botst Alma tegen een jongetjespop op een fiets die schijnbaar automatisch rondracet.

Alma is dan voor de tweede keer de pop uit het oog verloren en treft haar aan boven op de kast. Ze klimt op de bank en rekt zich ver genoeg uit om de pop aan te raken. De ogen van alle andere poppen volgen Alma’s bewegingen. Als ze ‘haar’ pop aanraakt, wordt ze naar binnen gezogen, gedwongen haar verdere leven van-uit een onbewegelijk poppenlichaam te slijten. Dan verschijnt er een nieuwe pop in de etalage, wachtend op een volgend meisje dat precies daarop zal lijken.

Een kijker is wellicht geneigd om Alma te beschouwen als een morele vertelling. Nieuwsgierigheid wordt gestraft: Alma heeft immers drie keer de gelegenheid om aan de horror te ontkomen. Maar van een meisje van een jaar of vijf kan je niet echt verwach-ten, dat zij de gevolgen van haar daden al zo goed kan overzien.

De naam Alma betekent echter ‘geest’ of ‘ziel’, en vormt de sleu-tel tot de uitsluiting van de tweede betekenislaag (de eerste was die van de klassieke horror). Het meisje Alma verbeeldt de vrije men-selijke ziel, die opgesloten raakt in de ‘kerker van het menselijk lichaam’. Direct verschijnt Plato voor je geestesoog: de ziel is uit de hemel ‘gevallen’ en ‘gevangen’ in een vleselijk omhulsel. Alma zit voorgoed opgesloten in een pop, die alleen maar op haar lijkt, maar die haar feitelijk vastketent. De hemelse ziel vindt een leven op aarde wellicht aantrekkelijk, maar komt bedrogen uit. (Alma is beschikbaar gesteld via www.youtube.com.)

Alma: De gevangen ziel

2 9

De Amerikaanse animated sitecom SouthPark is grofgebekt en spaart religie niet, maar creëert tegelijk zeer scherpe satire. Geconfron-teerd met een complete stilstand van de economie, failliete bedrij-ven en massa-ontslagen ontpopt één van de protagonisten van de serie Stan Marsh zich als een nieuwe Messias. Gekleed in een paar gordijnen meldt hij de mensen van South Park dat zij zich vergre-pen hebben aan de economie. Om haar tevreden te stellen, dient iedereen zoveel mogelijk de hand op de knip te houden. Marsh heeft succes met zijn voorstelling van de economie als een per-soonlijke, goddelijke macht en het uitgeven van geld wordt verbo-den. Hiermee sijpelt ook de eerste expliciet religieuze symboliek de aflevering binnen.

Die avond vieren het joodse kereltje Kyle (8 jaar) en twaalf van zijn vrienden een maaltijd met pizza’s en cola. De setting lijkt als twee druppels water op het fameuze Laatste Avondmaal van Leonar-do da Vinci. Kyle heeft geen trek omdat hij het gevoel heeft dat ze nooit meer bij elkaar zouden kunnen komen, en dat één van zijn vrienden hem wil verraden.

Na dit ‘avondmaal’ schaft Kyle zich een credit card zonder li-miet aan. Hiermee betaalt hij ‘de schuld’ van iedereen in South Park zodat een nieuw leven voor iedereen mogelijk wordt. Hier-mee laadt hij wel de gezamenlijke schuld van South Park op zijn eigen schouders. En zo geschiedt: de economie gaat weer draaien, omdat mensen weer geloof hebben in de economie. Ze gaan weer geld uitgeven.

Kyle is een moderne Verlosser die de wereld van zijn (materiële) schulden verlost door zelf al die schulden op zich te nemen, niet letterlijk als kruis op zijn schouders, maar als langlopende schuld op zijn bankrekening.

Margaritaville: Hij neemt onze schuld op zich

3 0

Christus komt terug op aarde. En omdat Gods wegen ondoorgron-delijk zijn, heeft Hij de stad Brussel verkozen om te verschijnen. De langzaam oplopende spanning in de Belgische hoofdstad heeft een opmerkelijk effect op de inwoners. Langzaam bemerken zij dat Hij eigenlijk al lang in hun midden is. Aldus de Vlaamse schrijver Di-mitri Verhulst in zijn roman De intrede van Christus in Brussel (2011). De naamloze hoofdpersoon analyseert de sombere staat van onze sa-menleving: de criminaliteit, de vervreemding, het vandalisme, de on-verschilligheid, de vreemdelingenhaat, het racisme en het blijvende onvermogen om een samenleving te creëren met een sprankje hoop.

Dan komt het bericht binnen dat Christus’ wederkomst op han-den is, en dat Hij Brussel heeft uitverkoren. Niemand weet waar het bericht als eerste werd vermeld, maar alle Brusselaren – en in hun voetspoor heel België en later de wereld – nemen het voetstoots aan. De voorbereidingen worden in gang gezet: tienduizenden burgers be-zetten wekenlang de waarschijnlijke route van Christus’ intocht, een arm vluchtelingenmeisje wordt op het podium gehesen omdat haar onverstaanbare moedertaal het Aramees van de Christus het dichtst benadert, premiers en koningen worden in de juiste volgorde gezet. Heel Brussel wacht op Hem.

Theologisch gezien maakt Verhulst een interessant punt door de wederkomst van Christus als het ware boven het verhaal te laten zwe-ven. Tot bijna de allerlaatste pagina blijft onduidelijk of Hij echt we-derkomt of niet. En uiteindelijk is het Verhulst daar niet om te doen. In zijn verhaal werpt de komst van Christus zijn licht vooruit: men-sen anticiperen op zijn wederkomst, en gaan er naar leven. De Brus-selaren worden meer en meer een Christus voor elkaar, door elkaar eerlijk en vrolijk tegemoet te treden, zonder angst of desinteresse. Christus komt wel degelijk in Brussel, doch in de gestalte van ontel-bare gewone mensen die elkaar zegenen en liefhebben.

De intrede van Christus in Brussel:

Christus in ieder van ons

3 1

Het boek Momo en de tijdspaarders (1973) is geschreven door Michael Ende bekend van Het oneindige verhaal. De hoofdpersoon, een meisje met de naam Momo, is niet van deze wereld. Verkleed als een meis-je zonder leeftijd, ouders of geschiedenis woont zij in een oud am-fitheater aan de rand van een stadje. De letterlijk tijdloze Momo is hiermee het zinnebeeld van elke mens dat het kind in zichzelf heeft weten te behouden, een kind waarvoor de tijd niet bestaat. De kinderen van de stad spelen zonder ophouden in het theater van Momo, die de wildste avonturen verzint, en de volwassenen komen graag bij haar langs omdat ze zo goed kan luisteren.

Met de komst van de grijze heertjes in driedelig pak komt En-de’s maatschappijkritiek om de hoek kijken. De tijddieven weten de mensen van de stad namelijk te overtuigen van het nut en de noodzaak van het sparen van tijd. De prijs is ongekend hoog: alle vriendschap, emoties en schone kunsten moeten worden afgelegd. Werken, werken, werken, later bij het pensioen komt het genieten. Eerst blijven de volwassenen weg, dan de kinderen wiens ouders onder invloed van de grijze heren hen verbieden langer hun tijd te verdoen met Momo.

De grijze heren krijgen iedereen in hun macht, behalve Momo. Samen met de tovenaar Hora (‘vadertje Tijd’) en een schildpad weet zij de snode plannen te dwarsbomen en de gespaarde tijd te ‘bevrijden’.

Ende constateerde in 1973 al dat al onze technische verwor-venheden ons juist minder tijd lijken op te leveren, in plaats van meer. Met alle consumptiegoederen gaat immers de regel op: wie nu spaart, heeft later meer. De tijd onttrekt zich hieraan: hoe meer je er nu van ‘opmaakt’, hoe meer heb je later. En wie nu probeert de tijd te sparen, komt er in de herfst van zijn leven achter dat alles voor niets was.

Momo: Over tijd en eeuwigheid

3 2

Graag wil ik de Norbertijnengemeenschap van Berne hartelijk dan-ken voor hun gastvrijheid. Het bestuur van de Bernekring wil ik danken voor hun inhoudelijke en financiële steun en het verzoek deze brochure te schrijven.

De Norbertijnengemeenschap is de langst bestaande klooster-gemeenschap van Nederland: gesticht in 1134. Kenmerkend voor hun eeuwenoude wijze van leven is de combinatie van contempla-tie en actie, van de stilte van het gebed in combinatie met actieve werkzaamheden in de samenleving. Ora et labora in optima forma: bidden en werken vallen samen in een aan God gewijd leven.

De bronnen van de Norbertijnse spiritualiteit zijn naast de Bijbel en de traditie, de Regel van St. Augustinus en de idealen van St. Norbertus. Het ideaal van Norbertus was om de kerk van bin-nenuit te vernieuwen naar het ideaal van de armoedebeleving en het gemeenschapsleven.

De Norbertijnen van Berne hebben in de afgelopen decennia zich actief bemoeid met de kerk en samenleving, zeker na het Tweede Vaticaans Concilie. ‘Berne’ was het centrum van liturgi-sche vernieuwingen, een positie die niet door alle kerkelijke over-heidsbekleders werd gewaardeerd. Tezamen met de natuurlijke en eeuwenoude spanning tussen ‘klooster’ en ‘bisdom’ bevonden de Norbertijnen zich vaak in het oog van de storm.

Veel is in al die jaren bereikt, maar ook de Abdij weet zich niet te onttrekken aan de leegloop van de kerk, die ik in de eerste paragraaf heb beschreven. Roepingen zijn schaars, de gemeen-schap vergrijst, en persoonlijke omstandigheden veroorzaken soms groot leed.

Toch gooien de Norbertijnen het bijltje er niet bij neer. Er is een uitgeverij en een boekhandel. Veel Norbertijnen doen ontzettend goed werk in diverse parochies en geloofsgemeenschappen rond Berne. Ze organiseren themaweekends, retraites, lezingen en con-certen. Ik wens hen Gods zegen voor hun prachtige werk.

Dankwoord

Hij neemt zijn lezers in deze brochure mee op een korte reis door de theologie van de cultuur. Hij vertrekt vanuit een korte analyse van de huidige religieuze crisis: mensen blijven ongeneeslijk religieus, maar zoeken hun spirituele heil buiten de muren van het kerkelijk instituut. Welke rol speelt het christendom nog in onze maatschappij? Bosman houdt een pleidooi voor een cultuuroptimistische blik: “God is reeds daar!” De theologie van de cultuur neemt alle uitingen van onze samenleving (fi lms, games, reclames, soapseries, literatuur, popmuziek, enzovoorts) serieus als vindplaatsen van ‘het religieuze’. Al beschouwen wij onszelf over het algemeen als postchristelijk, toch zijn we als Westerlingen al eeuwen ‘ondergedompeld’ in het grote christelijke verhaal. En dat blijft niet zonder gevolgen.

Drs. Frank G. Bosman is cultuurtheoloog en ver-bonden aan de Tilburg School of Catholic Theology. In de zomer van 2011 werd hij tijdens de eerste Nacht van de Theologie uitgeroepen tot de meest spraak-makende theoloog van Nederland. Hij verschijnt geregeld in landelijke en regionale dagbladen, en op de radio en televisie. Op dit moment bereidt hij een proefschrift voor over de theologie van de Duitser Hugo Ball, de oprichter van het dadaïsme.

W W W . G O E D G E Z E L S C H A P . E U