Factoren gerelateerd aan overgewicht van de Curaçaose bevolking

40
1 Overgewicht en obesitas op Curaçao Welke achterliggende factoren spelen een bepalende rol bij het ontstaan van overgewicht bij kinderen volgens ouders en docenten? Een kwalitatieve studie. Rosa Meijers April 2015 Universiteit van Amsterdam

Transcript of Factoren gerelateerd aan overgewicht van de Curaçaose bevolking

1

Overgewicht en obesitas op Curaçao

Welke achterliggende factoren spelen een bepalende rol bij het ontstaan

van overgewicht bij kinderen volgens ouders en docenten?

Een kwalitatieve studie.

Rosa Meijers

April 2015

Universiteit van Amsterdam

2

Inhoudsopgave

Abstract 3

1. Inleiding 3

1.1 Factoren van overgewicht 5

1.2 Determinanten afkomstig uit literatuuronderzoek 7

1.3 Theorie van gedragsverandering 10

2. Methode 12

3. Resultaten 14

4. Discussie 30

4.1 Kanttekeningen 34

4.2 Aanbevelingen 36

5. Literatuur 39

6. Bijlage 42

3

Abstract

Overgewicht is een groeiend probleem wereldwijd (World Health Organisation,

2015). Curaçao is één van de landen waar dit gezondheidsprobleem epidemische

vormen aanneemt (GGD Curaçao, 2008). In deze studie zal middels een kwalitatief

onderzoek in de vorm van face-to-face interviews met ouders en docenten getracht

worden een analyse te maken van enerzijds de attitude en kennis van het probleem

onder de volwassenen en kinderen van Curaçao, waarbij het Transtheoretisch Model

van Gedragsverandering wordt gebruikt als raamwerk. Anderzijds worden genoemde

determinanten die volgens de respondenten samenhangen met het

gezondheidsprobleem in beschouwing genomen en geïntegreerd met al bekende

determinanten uit bestaande literatuur. Deze analyses hebben als doel meer inzicht

te verkrijgen in de attitude ten opzichte van gedragsverandering en determinanten

die gerelateerd zijn aan het overgewicht van mensen op Curaçao. Meer kennis over

determinanten en de attitude van de lokale mensen ten opzichte van

gedragsverandering zal aanknopingspunten bieden voor toekomstig preventie- en

interventiemateriaal om uiteindelijk obesitas aan te kunnen pakken. Suggesties voor

dergelijke preventie en interventies zullen gedaan worden in de discussiesectie.

1. Inleiding

Overgewicht en obesitas vormen een groot gezondheidsprobleem op Curaçao

(GGD Curaçao, 2008). In totaal heeft 62,6% van de mannen en 67,3% van de

vrouwen op Curaçao overgewicht (BMI≥25 - < 30) of obesitas (BMI≥30). Het

percentage overgewicht bij mannen op Curaçao is 39,3% en het percentage obesitas

is 23,3%. Voor vrouwen zijn deze waarden 34,7% en 32,6% respectievelijk (Jansen

& Verstraeten, 2013a ) Mannen hebben relatief gezien vaker overgewicht, terwijl

vrouwen vaker obesitas hebben (Jansen & Verstraeten, S, 2013a) Vooral vrouwen uit

de lagere sociaal- economische strata (SES) blijken een risicogroep voor obesitas te

zijn, terwijl obesitas bij mannen vooral in de hogere inkomensgroepen voorkomt

(GGD Curaçao, 2008). Uit een vergelijkingsonderzoek is gebleken dat vrouwen op

Curaçao de hoogste prevalentie overgewicht hebben van de in totaal 27 vergeleken

landen in Zuid-Amerika en Europa (Volksgezondheid Instituut Curaçao, 2013a).

Overgewicht en obesitas vormen een risicofactor voor verschillende ziekten en

aandoeningen. Diabetes type II, hypertensie, nierfalen, slaapapneu, astma, bepaalde

vormen van kanker, blindheid, hoog cholesterol, hart- en vaatziekten,

4

onvruchtbaarheid en gewrichtsklachten zijn ziekten en aandoeningen die 2-12 keer

vaker voorkomen bij mensen met overgewicht of obesitas dan bij mensen met een

gezond gewicht (RIVM, 2014). Naarmate de BMI-categorie hoger wordt, neemt ook

de kans toe op elk van deze aandoeningen (Volksgezondheid Instituut Curaçao,

2013a). In Curaçao heeft 40.3% van de volwassenen één of meerdere langdurige

ziekten of gezondheidsproblemen. Hoge bloeddruk, diabetes en cholesterol komen

het vaakst voor bij mannen, terwijl hoge bloeddruk, allergie en hoog cholesterol bij

vrouwen het vaakst voorkomen (Volksgezondheid Instituut Curaçao, 2013b). De

prevalentie van hoge bloeddruk is met 19,9% gemiddeld in vergelijking met andere

landen met een westers epidemiologisch profiel. Na de Verenigde Staten is de

prevalentie van diabetes in Curaçao met 9,3% het hoogst (Volksgezondheid Instituut

Curaçao, 2013b).

Ook kinderen kampen steeds meer met overgewicht op Curaçao. Gegevens

van de GGD Curaçao (2008) geven tussen de periode van 1996-2000 en 2000-2005

een toename weer van overgewicht bij de leeftijd 10-11 jaar van 14,6% naar 16,2%

en in de adolescentieperiode van 20,4% naar 22,3%. Dit is zorgelijk, aangezien

overgewicht in de kindertijd en adolescentie in 80% van de gevallen leidt tot

overgewicht of obesitas in de volwassenheid (Nederlands Jeugd Instituut, 2008).

Onderzoek wijst uit dat onder andere de attitude en leefstijl van ouders van belang

blijken bij het voorspellen van overgewicht bij kinderen (Boere-Boonekamp, L'Hoir,

Beltman, Bruil, Dijkstra, & Engelberts, 2008). Ook is gebleken dat de mate van

overgewicht van de ouders, alsmede de mate van steun van de ouders zijn weerslag

hebben op de mate van fysieke inspanning van kinderen (Sallis, Prochaska, &

Taylor, 2000). Ditzelfde geldt voor de invloed van de attitude van ouders ten opzichte

van gezonde voeding, waarbij een positievere attitude logischerwijs leidt tot een

hogere consumptie van gezonde voeding bij kinderen (Scaglioni, Salvioni, &

Galimberti, 2008). Bronfenbrenner (1992) noemt in zijn klassieke ecologische

systeemtheorie zowel ouders als docenten als sleutelfiguren bij de ontwikkeling van

het kind. Docenten verkeren in hetzelfde ‘ecologische niveau’ als ouders en kind, het

microniveau, waarbij attitudes, gedrag en overtuigingen een dynamische

wisselwerking kunnen uitoefenen tussen de drie genoemden (Bronfenbrenner, 1992).

Bovenstaande onderstreept het belang van een gezonde leefomgeving voor

een opgroeiend kind, mede mogelijk gemaakt door de nabije omgeving, zodat de

kans op overgewicht en obesitas geminimaliseerd wordt. Doordat het probleem

5

zowel kinderen als volwassenen treft op Curaçao, zou men kunnen stellen dat het

een maatschappelijk probleem is. Primaire en secundaire preventie zijn hier

noodzakelijk om overgewicht terug te dringen dan wel te voorkomen. Door

achterliggende determinanten bloot te leggen achter het gezondheidsprobleem kan

preventiemateriaal zodanig worden afgestemd dat de effectiviteit vergroot wordt.

De hoofdvraag in het kwalitatieve onderzoek in dit rapport luidt: wat zijn de

belangrijkste determinanten van het overgewicht van de populatie op Curaçao?

Literatuuronderzoek zal gecombineerd worden met het kwalitatieve onderzoek om

een completer beeld te verkrijgen van de determinanten. Hiernaast wordt de vraag

gesteld in welke fase van gedragsverandering docenten en ouders op Curaçao

zitten, waarbij het Transtheoretisch Model van Gedragsverandering (TMG;

Prochaska, 2013) wordt gebruikt als raamwerk. Het interpersoonlijke niveau zal in

deze studie centraal staan, waarbij er gekeken wordt naar het bewustzijn van ouders

en docenten ten opzichte van (on)gezonde leefstijlfactoren van het kind. Daarbij

wordt gepeild in hoeverre zij zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die zij

dragen voor de gezondheid van de kinderen. Resultaten die volgen op beide

onderzoeksvragen zullen worden geïntegreerd om zo effectieve aanbevelingen

mogelijk te maken voor gedragsverandering. Deze zullen beschreven worden in de

discussiesectie.

1.1 Factoren van overgewicht

De belangrijkste oorzaak van het ontstaan van overgewicht bij het individu is

een positieve energiebalans (GGD Curaçao, 2008). De energie-inname door voeding

is te hoog en het energieverbruik, door lichamelijke activiteit, te laag. Hierdoor

ontstaat een disbalans van energie, waarbij het lichaam energie overhoudt (vandaar

de benaming ‘positieve’ energiebalans) en opslaat als vet. Een bewering die zou

stellen dat deze disbalans enkel het gevolg zou zijn van individuele gedragingen zou

te simplistisch zijn. Om de determinanten in kaart te brengen van het overgewicht in

Curaçao is het essentieel om het multidimensionale karakter van het probleem te

benadrukken. Een scala van factoren is oorzakelijk voor het overgewicht, in de

psychologische, fysieke en omgevingsdomeinen, die zowel causaal, correlationeel

als reciprook van aard zijn. Tezamen leiden deze determinanten tot het

gezondheidsprobleem en oefenen een negatieve invloed uit op de kwaliteit van

leven. Indien relevante determinanten achterhaald kunnen worden zal

6

preventiemateriaal hieraan aangepast kunnen worden, zodat preventies beter zullen

aanslaan. Hieronder zijn deze determinanten op micro- en macroniveau

geïnventariseerd op persoonlijk, gedrag- en omgevingsniveau. Deze informatie is

afkomstig uit literatuuronderzoek. Hierna zullen de gevonden determinanten uit het

literatuuronderzoek uiteengezet worden in het licht van reeds uitgevoerde

kwalitatieve interviews met een groep Curaçaoënaars.

Gezien de complexe aard van het probleem, zullen gevonden determinanten

geplaatst worden in het PRECEDE model (Bartholomew, Parcel, Kok, & Gottlieb,

2006). Dit model accentueert het dynamische karakter van gezondheidsgedragingen

in een community en is multidimensionaal van aard. Het is een praktisch instrument

om de belangrijkste factoren te traceren, waarop vervolgens interventies en

onderzoek kunnen worden afgestemd. Indeling van determinanten volgens dit model

leidt tot een drietal factoren, te weten [1] predisposing factors: karakteristieken van

een persoon of populatie die een bepaald gedrag uitlokken, zoals kennis,

overtuigingen, waarden en attituden, [2] enablers: omgevingsfactoren die een

bepaalde actie faciliteren als ook vaardigheden of resources om een bepaald gedrag

uit te voeren, zoals wetten, regels en beschikbaarheid van bepaalde middelen en

diensten. Tot slot de [3] reinforcers: gedragsfactoren, waarbij beloningen of straffen

de kans op een bepaald gedrag vergroten of verkleinen door belangrijke personen in

de nabije omgeving, zoals familie, peers en docenten.

Aan de hand van het uitgevoerde literatuuronderzoek en het kwalitatieve

onderzoek zijn de belangrijkste determinanten in het model geplaatst om een zo

volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen van de onderliggende factoren van

overgewicht in de Curaçaose samenleving [voor het complete overzicht zie pagina

29]

1.2 Determinanten afkomstig uit het literatuuronderzoek

Determinanten die gevonden zijn in het literatuuronderzoek zullen hieronder

besproken worden. Persoonlijke factoren, omgevings- en gedragsfactoren worden

respectievelijk besproken om zo een goede integratie mogelijk te maken in het

PRECEDE model. Voor een overzicht van de gevonden determinanten uit het

literatuuronderzoek: zie pagina 10.

Persoonlijke factoren

7

Uit het rapport van de GGD Curaçao (2008) komen de volgende zaken naar

voren: in Curaçao heerst er een algemene negatieve culturele attitude over

bewegen, er is weinig tot geen kennis ten aanzien van gezonde voeding als ook

onvoldoende bewustwording van de voordelen van een gezonde leefstijl. Verder

wordt er genoemd dat ouders niet gewend zijn gezonde tussendoortjes mee te geven

aan hun kind naar school en uitjes naar fastfoodrestaurants zijn algemeen

geaccepteerd. Ook heerst er onder de bevolking een ‘externe locus of control’ met

betrekking tot ziekteperceptie, wat inhoudt dat men de neiging heeft om de oorzaak

buiten zichzelf te zoeken (GGD Curaçao, 2008). Zo zouden dikkere mensen

bijvoorbeeld al snel zeggen dat ‘het in de familie zit’. In een onderzoek naar

ziekteperceptie onder de Curaçaose bevolking wordt deze stelling bekrachtigd

(Faraclas, 2010). Een groot deel van de bevolking op Curaçao houdt zich bezig met

brua: een vesrzamelnaam voor een set overtuigingen die spiritueel van aard zijn. Zo

zullen bepaalde ziektes het gevolg zijn van karma, het verlies van een ziel, een

negatieve energie, het binnendringen van kwade geesten of een disbalans van yin

en yang. Daarnaast zijn bepaalden heiligen en God in staat om het lot van iemand te

bepalen (Faraclas, 2010). Volgens de specialisten die zijn geïnterviewd in het rapport

van de GGD (2008) vervalt de bevolking daarom vaak in een ‘slachtofferrol’. Deze

specialisten bestonden uit diëtisten, artsen, specialisten en verpleegkundigen die

allemaal te maken hebben met Curaçaose mensen met overgewicht. Buiten deze

specialisten om zijn er geen andere Curaçaoënaars geïnterviewd in dit onderzoek,

waardoor ervoor gewaakt moet worden deze bewering niet te eenzijdig te

interpreteren.

Specialisten in hetzelfde onderzoek noemden verder dat de Curaçaose

bevolking het dik zijn niet zozeer als een probleem ervaart: “er zijn zelfs woorden in

het Papiaments die aangeven dat je sterk en mooi gebouwd bent: balente”. Dik zijn

zou in de cultuur van Curaçao zelfs een zekere mate van welvaart uitstralen. Dit

lichaamsbeeld komt overeen met een studie die Afro-Caribische vrouwen met

Europese en Aziatische vrouwen vergeleek. Afro-Caribische vrouwen uit het

onderzoek van Pomerlau et al. (1999) waren vaker tevreden met het eigen gewicht,

ook al waren zij, op basis van biomedische maatstaven, vaker obees. Verondersteld

werd dat deze tevredenheid voortkwam uit een bepaald schoonheidsideaal.

Omgevingsfactoren

8

Specialisten noemden een groot scala aan omgevingsfactoren die gerelateerd

zijn aan het overgewicht in Curaçao (GGD Curaçao, 2008). Een factor die veel wordt

genoemd is het grote aanbod van fastfoodketens en snacks op het eiland. De

beschikbaarheid van vet en calorierijk voedsel is groot, door zowel het aantal

verkooppunten als de lage prijs. Tevens bestaan er veel advertenties en reclames

voor frisdrank en fastfood. Gezonde voeding is duur daarentegen en er wordt niet of

nauwelijks reclame voor gemaakt. Ook genoemd wordt dat er in kantines nauwelijks

gezonde voeding aangeboden wordt.

Hiernaast noemden de specialisten een aantal beperkingen ten aanzien van

het motiveren tot lichamelijke beweging. Allereerst is er maar een beperkte

hoeveelheid aan openbare speeltuinen en sportvelden beschikbaar, waarbij de

veiligheid en het onderhoud vaak te wensen over laat. Daarnaast is de infrastructuur

zo ingericht dat mensen zich moeten verplaatsen met de auto. Er zijn niet of

nauwelijks fiets-of wandelpaden, stoplichten en zebrapaden.

Ten slotte wordt een algemeen gebrek aan voorlichtingsmateriaal genoemd

als een belangrijke factor. Massa mediale campagnes om een gezondere leefstijl te

stimuleren ontbreken. Ook zou de overheid zich te weinig bezighouden met preventie

budget en preventie beleid. Er bestaat bijvoorbeeld (nog) geen beleid van de

overheid om mensen te stimuleren om meer te bewegen, de auto te laten staan, of

meer fruit en groente te eten. Voor secundaire preventie en tertiaire preventie van

overgewicht is wel geld beschikbaar gesteld. Inwoners krijgen bijvoorbeeld vier keer

per jaar een diëtiste vergoed, wat door diëtisten zelf overigens als ontoereikend

wordt beschouwd, omdat de meest ernstige gevallen langdurige hulp nodig hebben

(GGD Curaçao, 2008). Er zijn verder wat losse initiatieven en projecten op Curaçao

om een gezonde leefstijl te bevorderen; het ontbreekt echter aan structurele aanpak.

Politici geven volgens de specialisten uit het GGD-onderzoek (2008) zelf ook niet het

goede voorbeeld: “ze komen mager naar binnen en komen vet naar buiten”. Het

onderwerp overgewicht heeft de afgelopen tien jaar wel wat aandacht gehad in de

politiek. In 2007 bijvoorbeeld, was overgewicht een agendapunt tijdens het tripartite

overleg (GGD Curaçao, 2008). Ook zijn er verschillende congressen geweest op

Curaçao over overgewicht, zoals in 2010, waar arts Henriette Hooykaas een

presentatie gaf over overgewicht bij kinderen op Curaçao.

Gedragsfactoren

9

Gedragingen die specialisten noemen in het GGD rapport (2008) die

gerelateerd zijn aan het overgewicht zijn: niet ontbijten, grote porties eten, het

onnodig toevoegen van suiker aan maaltijden of dranken, veel wit brood eten, veel

frituren of bakken en weinig fruit en groente consumeren. Volgens een

gezondheidsenquête (2013b) is het dagelijks eten van fruit het laagst in de

leeftijdscategorie van 18 t/m 24 jaar (30,2% voor mannen en 33,1% voor vrouwen)

en stijgt gradueel naarmate de leeftijd stijgt. Vanaf de leeftijdscategorie van 45 t/m 54

jaar eet gemiddeld meer dan 50% van de volwassen bevolking dagelijks fruit.

Groente wordt door 69,0% gerapporteerd dit dagelijks te consumeren. Het

percentage personen dat dagelijks groente eet ligt daarmee hoger dan het

percentage dat dagelijks fruit eet (47,1%). Doordat het een zelfrapportage betreft

zullen de uitkomsten met enige nuance geïnterpreteerd moeten worden. Het

consumeren van sla en tomaat kan bijvoorbeeld, ten onrechte, als een toereikende

hoeveelheid groente worden gerekend. Ook speelt sociale wenselijkheid een rol,

evenals het ontbreken van objectieve maatstaven. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld

dat bij vragen over eetgewoonten respondenten de mate van gezond eetgedrag

kunnen overschatten (Brouwer, Jansen, Pin & Verstraeten, 2013b) Daarnaast is het

niet duidelijk welke rol de nabije omgeving inneemt bij het al dan niet stimuleren van

de genoemde gedragsfactoren. Door dit uit te vragen in het kwalitatieve onderzoek

zal dit beter belicht worden. Bovendien kunnen nog niet eerder genoemde

determinanten naar voren komen, waardoor er een vollediger beeld kan worden

verkregen van de factoren die gerelateerd zijn aan het overgewicht op Curaçao.

10

PRECEDE model met de determinanten afkomstig uit het literatuuronderzoek

1.3 Theorie van gedragsverandering

Als theoretische fundering zal er in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van

een model van gedragsverandering: het Transtheoretisch Model van

Gedragsverandering (TMG, Prochaska 2013). Dit model benadrukt het dynamische

karakter van gedragsverandering: het veranderen van gedrag is een proces dat men

stapsgewijs kan doorlopen aan de hand van verschillende fases. Iedere fase

kenmerkt zich door een set van gedragingen die corresponderen met bepaalde

denkwijzen over het al dan niet willen veranderen van het gedrag. Het TMG is in

eerder onderzoek zeer geschikt gebleken om aanknopingspunten te bieden voor

interventies voor een scala aan gezondheid-gerelateerde gedragingen, waaronder

11

het ontwerpen van een aangepast dieetplan voor een populatie met obesitas

(Johnson et. Al, 2008).

Gedragsverandering geschiedt volgens dit model via vijf verschillende stadia.

De eerst fase is de pre-contemplatiefase, waarbij men zich nog niet bewust is van

het feit dat verandering nodig is. Er is hier nog geen sprake van herkenning dat het

gedrag negatieve gevolgen heeft voor zichzelf of voor anderen. Kenmerken zijn hier

ontkenning, rationalisering en het goed praten van het eigen gedrag. In de tweede

fase, de contemplatiefase, zal de persoon enigszins openstaan om na te denken

over het eigen gedrag en de gevolgen voor zichzelf of anderen. Er is al een zekere

bewustwording gaande over dat er een probleem bestaat. Aan de andere kant is de

persoon er nog niet over uit of deze wil veranderen, waardoor deze fase ambivalent

genoemd kan worden. Mensen stellen zich in dit stadium open voor informatie over

hun probleem, maar er wordt nog geen beslissing genomen om tot verandering te

komen. Prochaska (2013) stelt dat mensen in deze fase het meest open staan voor

veranderingsprocessen die zijn gericht op bewustwording. Personen die in de derde

fase zitten, de voorbereidingsfase, hebben al besloten om iets te doen aan het

gedrag. Er worden concrete plannen gemaakt hoe dit aangepakt kan worden. De

echte actie geschiedt in fase 4, waarbij er actieve verandering optreedt. Er is alleen

nog geen garantie tot het volhouden van het gedrag. De persoon zal namelijk tegen

allerlei barrières kunnen aanlopen bij het uitvoeren van het gewenste gedrag. Dit

volhouden gebeurt wel in de consolidatiefase: de veranderingen worden een deel

van het leven en de persoonlijkheid van de persoon. Ondersteunende gesprekken en

terugvalpreventie zijn hier van belang om terugval te voorkomen. Terugval is tevens

de laatste fase van het proces en vaak onvermijdelijk. Het onderstreept de

moeilijkheid om gedrag te veranderen en tevens het continuerende leerproces dat

erachter schuilgaat.

Voor het kwalitatieve onderzoek is het TMG als raamwerk gebruikt. Dit uitte

zich onder andere in het ontwerpen van vragen toegespitst op het model. Allereerst

een reeks vragen om de kennis te achterhalen van het probleem en de bijbehorende

risico’s. Aan de hand van de antwoorden zullen de respondenten wat kennis betreft

gecategoriseerd worden in één van de stadia, waarbij kennis nog niet beschikbaar is

in de eerste fase, maar wel vanaf de tweede fase. Openstaan voor advies en

verandering is een tweede factor die verwerkt is in de vragen voor de interviews.

Waar openstaan voor advies vanaf de tweede fase zichtbaar wordt, zal openstaan

12

voor verandering eerder zijn weerslag vinden in fase drie: de voorbereidingsfase.

Door na te gaan of de respondenten bewust bezig zijn met gezond leven en al tot

actie over zijn gegaan om dit doel na te streven, zal er nagegaan kunnen worden

welke respondenten in de vierde fase zitten. Er wordt echter verwacht, gezien de

omvang van het probleem, dat slechts een gering aantal deze fase bereikt zal

hebben. In de discussiesectie zal besproken worden in welke fase de bevolking van

Curaçao zich bevindt, alsmede zal een aantal voorstellen geformuleerd worden in het

kader van het beïnvloeden van dit gedrag.

2. Methode

Relevante literatuur is veelal via internet verkregen. In eerste instantie is er

gekeken welke onderzoeken er reeds verricht zijn naar het onderwerp overgewicht

op Curaçao. Veel van de in de inleiding genoemde determinanten zijn afkomstig uit

het onderzoek dat is uitgevoerd door de GGD (2008). De reden dat dit onderzoek

veel wordt aangehaald is ten eerste omdat er een relatief grote groep specialisten is

geïnterviewd over het thema overgewicht, wat veel informatie heeft opgeleverd over

de in hun ogen relevante determinanten. Ten tweede is dit één van de weinige

onderzoeken die zijn gedaan op dit terrein in Curaçao. Keerzijde van dit onderzoek is

dat er enkel specialisten zijn geïnterviewd die in de eerste- of tweedelijns zorg

werken, waardoor er een te eenzijdig beeld kan ontstaan over de determinanten.

Curaçaoënaars buiten deze specialisten om zijn tot nu toe enkel via enquêtes

benaderd (Jansen & Verstraeten, 2013a; Brouwer, Jansen, Pin, & Verstraeten,

2013b).

Dit onderzoek zal een eerste stap zijn om na te gaan welke gedachten,

gevoelens, kennis, motivaties en wensen de community zélf heeft met betrekking tot

het onderwerp. Het voordeel van kwalitatief onderzoek is de mogelijkheid om een

onderwerp uitgebreid in kaart te brengen, zonder de beperkingen van een vragenlijst

met gesloten antwoord categorieën. De resultaten van kwalitatief onderzoek geven

een brede inventarisatie van wat er gebeurt en leeft in een community. Aan de

andere kant zal het geen definitieve verklaring voor gedrag opleveren. Hier is verder

onderzoek voor nodig. Wel kunnen de resultaten van het onderzoek eerste

aanknopingspunten bieden voor zowel toekomstig onderzoek als het opstellen van

preventie- en interventiemateriaal.

13

Aan de hand van de verkregen determinanten uit het GGD rapport (2008) is er

een topiclist gemaakt voor het kwalitatieve onderzoek, waarbij vragen zijn opgesteld

op basis van deze lijst. Belangrijk geachte determinanten, zoals kennis,

ziekteperceptie, bewustzijn over de risico’s van een ongezonde leefstijl en het

schoonheidsideaal zijn opgenomen in een vragenlijst. Deze vragenlijst is gaandeweg

het uitvoeren van de interviews nog verder aangevuld, afhankelijk van de

antwoorden van de respondenten of nieuwe inzichten door de onderzoeker. Tevens

zijn er vragen opgenomen met betrekking tot kennis van het probleem en de risico’s

en de mate waarin men openstaat voor verandering en advies. Dit heeft als doel om

vast te kunnen stellen in welke fase van het TMG de bevolking op Curaçao zit.

Om het dynamische karakter te waarborgen van het interview is er gekozen

voor een semi-gestructureerde vorm van interviewen. Dit houdt in dat er vooraf een

aantal vragen en onderwerpen is opgesteld, maar er geen vaste volgorde van vragen

is. Op deze manier werd er meer ruimte gecreëerd voor input van de geïnterviewde

en kunnen bepaalde percepties, gedachten, motivaties voor een bepaald gedrag, en

de context van het persoonlijke leven van de respondent op een adequate wijze

geïdentificeerd worden (Hennink, Hutter & Bailey, 2011).

In totaal zijn er 34 deelnemers geworven om mee te doen aan de interviews.

Aangezien uit de literatuur bleek dat het microniveau als ecologisch niveau een grote

invloed uitoefent op de leefomgeving en attitudevorming van het kind, is er bewust

gekozen om docenten en ouders te interviewen (Bronfenbrenner, 1992). Uiteindelijk

zijn er 24 docenten, 1 diëtist (tevens ouder en docent) en 9 ouders geïnterviewd. De

gesprekken vonden plaats tussen 28 februari en 2 april 2015 in Willemstad, Curaçao.

Van elke respondent is de leeftijd genoteerd, evenals of zij tot de oudere of jongere

generatie Curaçaoënaars behoorden. Oudere generatie respondenten zijn geboren

en getogen op Curaçao, en jongere generatie respondenten zijn elders geboren. De

leeftijd varieerde van 22 tot 62 jaar, en het merendeel behoorde tot de oudere

generatie Curaçaoënaar (94%). De twee deelnemers die tot de jongere generatie

Curaçaoënaars behoorden, gaven aan al minstens 20 jaar op Curaçao te verblijven.

Van iedere respondent is tevens de gewichtsklasse genoteerd. Hiervoor is de schaal

van Pulvers et al. (2004) gebruikt, welke oorspronkelijk is bedoeld om het eigen

lichaamsbeeld vast te stellen. De reden dat de onderzoeker zelf het gewicht van de

respondenten heeft ingeschat op basis van deze schaal, is omdat uit onderzoek is

gebleken dat Curaçaoënaars de neiging hebben om het eigen gewicht te

14

onderschatten (Jansen & Verstraeten, 2013a). De interviews vonden plaats in ofwel

een docentenkamer, een klaslokaal, een schoolplein, een behandelkamer of een

gang in een ziekenhuis. De duur van de interviews varieerden van tien minuten tot

vijfenveertig minuten, afhankelijk van de beschikbare tijd en de hoeveelheid

informatie die de respondent bereid was te geven. De vragen werden gesteld in het

Nederlands. De respondent werd vrijgelaten om ofwel in het Nederlands, ofwel in het

Papiaments te antwoorden. Uiteindelijk koos iedere respondent ervoor om in het

Nederlands te antwoorden.

Na het afnemen van de interviews werden de verzamelde data, welke

bestonden uit audiobestanden, getranscribeerd. Dit houdt in dat elk interview in zijn

geheel werd uitgeschreven met als doel data-analyse mogelijk te maken. Atlas.ti is

gebruikt als hulpmiddel voor het analyseren van de data. Dit betreft een kwalitatief

analyse-programma, waarbij bepaalde codes aan quotes toegewezen kunnen

worden. Deze codes kunnen meer inzicht verschaffen in de informatie die is gegeven

door de respondenten.

3. Resultaten

In deze paragraaf worden de resultaten van de individuele interviews

besproken. Informatie die de respondenten gaven over elk van de gevonden

determinanten afkomstig van het literatuuronderzoek zijn samengevat onder de

kopjes: bewustzijn van ouders en docenten, kennis van gezonde voeding,

externe/interne controle en het schoonheidsideaal. Onder het kopje “TMG” is

informatie verzameld over uitspraken die corresponderen met een bepaalde fase uit

het TMG. Hierbij is gelet op kennis van het probleem, kennis van de risico’s, het

openstaan voor verandering en advies over gezondere leefstijl. Nieuwe of bijzondere

informatie die niet onder een van de genoemde kopjes geplaatst kon worden is

geplaatst onder het kopje “aanvullende informatie”.

Bewustzijn van ouders en docenten

Allereerst is er informatie verzameld over de lunches die de ouders meegeven

aan hun kind op school. Over het algemeen antwoordden docenten dat de ouders

veelal brood meegeven, soms fruit, wat lekkers in de vorm van snoep of chips, en

een ‘juice’. Dit verschilde wel per school. De scholen die beter aangeschreven

stonden, als ook de scholen met ‘speciale’ kinderen, dus kinderen met een

15

lichamelijke of geestelijke handicap, bleken bewuster bezig te zijn met voeding.

Zowel ouders als docenten waren meer bezig met wat voor soort voeding het beste

was voor de kinderen vergeleken met de ouders en docenten van niet-speciale

kinderen. Een ouder wiens kind ADHD heeft vertelde bijvoorbeeld dat zij dankzij een

voorlichting op school op de hoogte is dat haar kind niet teveel suiker mag

binnenkrijgen. Deze voorlichtingen zijn door de docenten en ouders goed ontvangen,

en zij proberen doorgaans het advies ook op te volgen. Een docent hierover:

“Bijvoorbeeld als je uhm, bijvoorbeeld, echt een kind die ADHD heeft, en je hebt met

die moeder gesproken over wat ze het kind moet geven bij het drinken, en je

constateert dat die kind toch met een rooie juice op school kwam, dan nemen we die

af, en dan geven we hem gewoon water. In plaats van die juice, want we weten wat

die sap met die kind kan doen, dus..” Toch leek er ruimte voor verbetering van de

kennis bij deze groep ouders, omdat zij bijvoorbeeld aangaven wel eens

vruchtenyoghurt of fruitdrank mee te geven als vervanging voor een ‘vrucht’ (een

stuk fruit, red.).

Aan de andere kant was er minder bewustzijn beschikbaar bij ouders op de

‘volksscholen’: basisscholen waarvan bekend is dat de ouders van de kinderen tot de

lagere inkomstenklassen behoren. Voorlichtingen over gezonde voeding ontbraken

vaak, als ook beleid van de school met betrekking tot gezondere lunches of ingrijpen

als het kind overwegend ongezond eet. Een docent van zo’n school: “Ik zie dat ze

veel vettigheid eten, dus pastechi’s, kroketjes, en helemaal geen bruin brood. Geen

bruin brood.” Een andere docent: “En volgens mij, volgens mij, is het ook zo dat de

ouders de kinderen, er zijn heel veel ouders die vanwege situatie onvoldoende tijd

hebben om aan die kinderen te besteden en dan, ik ken voldoende gevallen van

kinderen die, die ’s middags alleen thuis zitten en ze krijgen geld mee om, om uhm,

wanneer ze thuis komen naar de Chinoe te gaan, patat met mayonaise en uhm, dat

is niet goed.” Ouders gaven hier als commentaar dat zij veel moeten werken en

daarom niet altijd in staat zijn om gezonde voeding klaar te maken voor het kind. Een

ouder zei hierover: “Ze weten het wel, maar ze letten er niet echt op”.

Al met al gaven alle geïnterviewde ouders en docenten wel de indruk dat zij begaan

waren met de gezondheid van de kinderen. Ouders kwamen in hun vrije tijd naar

school om het interview te doen met de onderzoeker, wat al duidt op een zekere

16

motivatie. Veel deden suggesties voor bepaalde verbeteringen in de toekomst, zoals

het opzetten van informatie-avonden op school, en dachten mee over hoe de

gezondheid van de kinderen verbeterd kan worden.

Kennis van gezonde voeding

Alle geïnterviewden toonden aan over de kennis te beschikken ten aanzien

van gezonde dan wel ongezonde voeding. Over het algemeen werd groente, fruit,

vaste eettijden, vers en gevarieerd eten als gezond bestempeld. Ongezonde voeding

werd gekarakteriseerd als vet en veel eten, fastfood, en werd ook vaak geassocieerd

met de Antilliaanse keuken: “We eten veel en met veel vet. Eigenlijk moet je eten in

de oven doen of koken. Maar we vinden het lekker en we hebben het druk.” Een

andere docent over de bereidingswijze van de Antilliaanse gerechten: “Nou,

eetgewoonten.. er wordt wel veel rijst gegeten.. en veel vlees. Heel veel rijst, heel

veel vlees. Uhm.. soms vindt ik het een beetje onnodig te veel, en.. laten we zeggen:

er wordt veel gegeten.. er wordt heel veel zout gebruikt in de producten, en olie, heel

veel olie.” Veel respondenten noemden het vette en eenzijdige eten een gewoonte

van de Antilliaanse cultuur, waarbij het niet of weinig consumeren van groente een

onderdeel is.

“Wij hebben een gewoonte bijvoorbeeld van een, een, een bord met eten, dan koop

ik heel veel rijst, heel veel vlees, en eh, klein beetje groente. En dat, en eigenlijk

moet het net andersom”

“Hun voeding is eenzijdig. Weinig groente en fruit, en veel vlees. Dat vind ik heel

ongezond.”

“Uhm, ja, ja. Het probleem is, de meeste mensen eten gewoon bijvoorbeeld uhm,

rijst, uhm, een hoop rijst, met vlees. En je ziet niks groen in die bord.”

“Ze weten dat het ongezond is, ja, het is een, maar, ze vinden het wel lekker en het

is echt een.. een.. ja, een soort, ja, ik weet niet, hoe moet ik dat zeggen, het is echt

typisch voor Antillianen.”

Ook gaven veel respondenten aan dat het een gewoonte is van de Curaçaoënaars

om ’s avonds laat nog te eten, bij een zogenaamde “Trùk di Pan”: een afhaalzaak

waarbij overwegend vette snacks worden verkocht, zoals patat met vlees en saus.

Wel leken ze er bewust van te zijn dat het ongezond is, gezien het tijdstip waarop het

17

eten genuttigd wordt en het type eten wat er gegeten wordt. Een ouder hierover: “’s

Nachts eten is een grote probleem, want daar, van dat ga je veel dingen eten dat je

moet niet eten, mag je niet eten. En is gevaarlijk voor je gezondheid.” Een docent

hierover: “Dus er wordt veel buiten gegeten: wat, hoe hebben ze het voorbereid weet

je niet, veel vet, en nou die dingen heb je niet die handen. Als je thuis kookt weet je

wat je gebruikt. Kijk ik gebruik olijfolie of wat. Maar hoe ze het klaargemaakt hebben,

vooral in Chinese restaurants, hallo, die hebben veel vet he.” Veel respondenten

beschikten over de kennis dat eten op vaste tijden goed is, maar veel gaven aan toch

onregelmatig of ’s nachts te eten.

Op de vraag waarom er dan niet meer gezond wordt gegeten, terwijl er wel de

nodige kennis beschikbaar is over hoe men gezond moet eten zegt men overwegend

dat gezond eten te duur is: “We weten wel wat gezond eten is, maar het is duur”.

Een andere factor die veel werd genoemd is: geen tijd hebben om gezonde voeding

klaar te maken. “We zijn altijd druk en dat leidt dat mensen veel uhm, maaltijden

afhalen, of buiten eten. En minder thuis voeding klaarmaken.” Groenten die

doorgaans als ‘gezond’ worden bestempeld, horen volgens een aantal niet in de

Antilliaanse keuken thuis en zijn daarbij duurder dan de blikgroente die

Curaçaoënaars wel gebruiken.

“Op veel eh van de supermarkten waar, laten we zeggen, de gewone Curaçaoënaar

naar toe gaat, die hebben alleen eh de groente dat de mensen kennen: sla, uhm,

komkommersalade, (..) zoals we hier kennen, maar uhm veel van die uhm echt dure

groente: ze hebben het gewoon niet, want ze weten de mensen kennen het niet, en

ze weten het is duur, ze gaan het niet eens proberen.”

“Maar uhm in het algemeen wordt ie gewoon.. de meeste mensen eten alleen wat ze

zeggen rooie biet en eh krop sla, dat kennen ze als groente. Dat kennen ze als

groente. Maar als het gaat om bloemkolen, rode kool, uhm, ja, al die dingen..

asperges, ja dat is ook een luxe, nee maar ik noem maar wat, maar er zijn zoveel

groente die de meeste mensen kennen die niet.”

“Ik zeg: doperwtjes is geen groente! (lacht) heh, uhm, rode bietjes, dat is geen

groente. Als je die verse rode bieten hebt is heel gezond. In die blikjes zitten allemaal

conserveringsmiddelen, dat is niet goed.”

18

Er was ook een aantal respondenten dat aangaf dat de bevolking groenten

gewoonweg niet lekker vindt. “De prijzen zijn wel hoog, maar ze houden gewoon niet

van de smaak. Naar mijn mening.” Een andere docent: “Ze vinden bijvoorbeeld een

nasi, een bami met vlees lekker, maar ze zegt eey je gaat groente klaarmaken enzo,

dat eten we niet.” Het begrip ‘nonchalant’ wordt ook een aantal keer genoemd: “Je

hebt het groep mensen die weten wat gezond is en niet gezond is, maar toch doen

ze dat stap niet om eigenlijk gezonder te eten. Misschien omdat ze wat nonchalanter

zijn met hun gezondheid.”

Externe/interne controle

Veel van de ondervraagden hadden het idee dat men bepaalde ziekten zelf in

de hand heeft. Wel benadrukken er een paar dat veel mensen op Curaçao er anders

over denken: “Heel veel mensen hebben problemen met hoge bloeddruk, ik ook. Zij

zeggen dat het erfelijk is, maar eigenlijk is het niet erfelijk. Het is gewoon een

levensstijl. Wat voor eetgewoontes heb je, en soms heb je dezelfde eetgewoontes

als je ouders, dus vandaar dat je dan ook hoge bloeddruk krijgt.” De diëtist over de

ziekteperceptie van de Curaçaoënaars in haar praktijk: “Het is niet hun. Het is niet

hun. Het is de arts die zegt dat ie moet afvallen, of uhm, het is uhm, omdat mijn

bloeddruk hoog is, dus en, ze hebben mij verteld dat als ik afval dat de bloeddruk ook

zakt, gaat normaliseren, dus dat ik hier ben, zo van: regel mijn bloeddruk.”

Wat betreft het eten van gezonde voeding zijn de uitspraken wel meer verdeeld. Veel

respondenten geven aan zelf wel gezonder te willen eten, maar dat de

omstandigheden dit gedrag bemoeilijken: “Ja, wie wil niet gezonder leven? Iedereen

he? Maar het zijn de omstandigheden die je dwingen om anders te eten. Misschien

vind je fruit heel lekker, maar je kan geen appel kopen, want misschien 1 appel kost

80 cent en mensen gebruiken dan hun geld om de bus te betalen om naar hun werk

te gaan.” De diëtist zegt het volgende erover: “Als het puntje bij het paaltje komt bij

de volgende afspraak dan: ja maar het is toch niet zo goed gelukt, want ik had geen

geld, en uhm, ja, ik had geen groente, weet je, dus dan is het kwartje eigenlijk nog

niet gevallen.”

Over de lichaamsomvang zijn de meningen eveneens verdeeld. Er is een groepje dat

aangeeft dat de relatief grote omvang van de bevolking hier vooral te wijten is aan

19

genetica: “Onze bouw is anders. We hebben gewoon een fors postuur zeg je dan he.

We hebben geen dunne mensen hier, echt niet. Iedereen is toch wel een beetje fors.”

Anderen zijn iets gematigder:

“Maar ik denk dat het wel een beetje, dat het wel te maken heeft met de genetische

aanleg. En daarnaast ook dat je dan krijgt is eh de omgeving ook eh.. weet je, die

nature-nurture effect, dat krijg je dan ook. En bijvoorbeeld: in mijn familie is er wel

suikerziekte, dus ik weet dat ik nu eigenlijk moet oppassen met suiker. Alhoewel ik

soms wel wat teveel neem, maar soms heb ik wel zelfs dat behoefte om even

afstand te houden.”

“Sommige mensen eten te veel. Ik weet wel dat er mensen zijn die bijvoorbeeld een

aandoening hebben ofzo. Dus sommige mensen hebben echt een aanleg dus om dik

te worden zo. En daardoor kan je dus die mensen die dus een aandoening hebben

niet kwalijk nemen.”

En anderen zeggen weer dat de omvang veelal het gevolg is van slechte

eetgewoontes: “Het komt denk ik niet door genetisch materiaal. Het komt door veel

eten en ongezond eten. Ja kijk dan ga je automatisch uitzetten. Het is dan heel

moeilijk om dan een normaal figuur te krijgen.” Een ouder over dit onderwerp:

“Mensen die veel dik zijn zeggen niet het probleem bijvoorbeeld dat ze veel eten. Ja,

en ze zijn nee: God heeft me zo.. uhm, af, ja af, nee, het komt van een familie,

dingen zo.. Dan zegt ze: God heeft me zo, zo gemaakt. Is om niet te bijvoorbeeld of

je zegt eh nee je moet.. af.. dan zeg je nee god heeft me zo gemaakt, ben dik omdat

mijn familie, al mijn familie, zijn dik.”

Het schoonheidsideaal

Vragen over het schoonheidsideaal werden door de respondenten doorgaans

vrij uitgebreid beantwoord. Er bleken verschillende aspecten een rol te spelen bij de

lichaamsperceptie. Ten eerste het culturele aspect. Over het algemeen worden wat

‘vollere’ mensen als de standaard gezien in de Curaçaose cultuur.

20

“Ja, want hier denken ze dus uhm, de Curaçaoënaars die denken ja, als je mager

bent, ja, dan zie je er niet mooi uit, dan zie je er ziekelijk uit he. Maar als je echt dik

bent, mollig, zo bol, dan denken ze: oh ja, mooi.”

“En daar komt ook nog bij, dat overgewicht pas als iemand zó is, dus tonnetje rond,

dan is het van: oh ja, ik ben een beetje dik. He? Maar zodra je zegt van: ik moet 10 –

15 kilo afvallen, dan zitten mensen mij zo aan te kijken van: Huh? Jij? Tien kilo

afvallen? Maar ja, ik heb tien kilo teveel. Snap je? Dus uhm, mensen herkennen bij

zichzelf vaak niet van oh, ik ben eigenlijk te dik.”

Diëtist: “Ik krijg heel vaak van: ja ik wil niet veel afvallen, want anders zie ik er zo

mager uit, en mensen gaan me vragen of ik ziek ben en zo. Dus inderdaad, sommige

mensen komen hier en dan moeten ze iets van dertig kilo afvallen, op zijn minst, en

dan willen ze er maar alleen maar tien.”

“Eens was ik ook heel veel afgevallen, en dan krijg je mensen: we zijn bezorgd over

jou! Ben je ziek?! En dan zeg ik: nou! Ik was zo blij! Ik dacht: yes! En dan vragen ze

jou: is er wat? Ja we waren een beetje bezorgd over jou. Ziekelijk of helemaal niet

mooi. Nee. Het moet wel een beetje, zeggen ze, een beetje vlees hebben aan je

lichaam. Ja, dat is wel zo de cultuur.”

Hierbij wordt er wel een verschil gemaakt tussen vroeger en nu. Vroeger, zo zei een

aantal respondenten, was een voller figuur nog meer in trek dan tegenwoordig.

“Molligheid ziet er gezond uit en vroeger was het misschien ook wel een beetje een

status. Zo van.. welvaart. Misschien nou niet zozeer meer, maar uhm, mensen zien,

ze weten van zichzelf niet hoe ze… hoe dik ze eigenlijk zijn.”

“Vooral mensen in mijn doelgroep, in mijn eh, op mijn leeftijd, de jongere mensen iets

minder maar eh overgrote deel wel. ja, ik heb gemerkt dat de jongeren, de tieners,

iets minder voor voelen voor een mollige uhm persoon.”

“En nu, nu het begin, is het toch iets minder geworden. Vroeger was het véél erger.”

Wel gaven veel ondervraagden aan dat de molligheid tot op een bepaalde hoogte

nog mooi is. Zo vertelde een ouder: “Ja beetje.. diki, dik, is mooi. Ja maar de, de

mensen van hier, die houden veel van netjes uitzien. Met een platte buik..”. Wat

duidelijk werd is dat vooral de vrouwen hier veel waarde hechten aan het uiterlijk,

waaronder hun figuur. Het overgrote deel van de geïnterviewden waren vrouwen, en

21

zij gaven aan dat vrouwen in het algemeen een slanker postuur zouden willen

hebben. Veel van de vrouwelijke respondenten gaven aan het niet mooi te vinden als

iemand dik is: “Het is niet mooi, en ik vind het ook niet gezond om iemand zo rond te

zien.. of het nou een man is of een vrouw.” Naar de vraag wat zij persoonlijk de

grens vinden met betrekking tot lichaamsomvang wezen zij gemiddeld figuur ‘D’ en

figuur ‘E’ aan op de schaal van Pulvers et al. (2004). Deze schaal is te vinden in

bijlage 1. “Er is wel een grens ja, er is een grens. Dus té dik, niet. Maar wel: je moet

wel een beetje billen hebben”. Opmerkelijk was dat de (overwegend vrouwelijke)

respondenten aangaven dat deze grens over het algemeen verschillend is voor man

en vrouw. Veel dachten dat mannen figuur E t/m K nog aantrekkelijk vinden. Twee

van de vier mannelijke ondervraagden wezen overigens ‘E’ aan als de meest

aantrekkelijke figuur. De andere twee mannelijke respondenten hadden hier geen

mening over.

De vrouwen waren erg uitgesproken over het gegeven dat mannen een gezetter

figuur aantrekkelijk vinden. “Bij de mannen is het zo: hoe gezetter de vrouw is, hoe

aantrekkelijker of beter. Ja. Dan gebruiken ze dat woordje van, ze zijn dan: bon

bala.” Naast ‘bon bala’ zijn er nog andere woorden die mannen gebruiken om mooie

rondingen aan te geven: “We hebben een woord: diki. Diki hier, met diki in

Nederlands betekent dik, maar hier: diki voor een man betekent niet dik. (..) Niet

slank, niet dik. maar de negatief.. als je zegt je bent: gordo, dat is dik, en dat.. Het is:

diki, is goed. ja. (..) Mannen zeggen: die vrouw is bon bala, hele mooie.. shape. Of

tjang tjang: goeie kont.”

Opvallend was dat er een aantal vrouwen voorzichtig beweerde dat het dikkere

schoonheidsideaal van de man ervoor zorgde dat vrouwen niet willen afvallen:

“Ik dacht, weet je, ik weet het niet zeker. Maar ik zit te denken dat mannen het

misschien mooi vinden, dus dat maakt dat de vrouwen niet veranderen.”

“Er zijn veel heel veel alleenstaande moeders. En die willen mannen natuurlijk bij

zich houden, en ja je weet niet wat ze allemaal gaan doen om, om, om dat te

bewerkstelligen, om er voor te zorgen dat die man blijft. Ja, of om een man aan te

trekken. Ja. Dus ik denk dat het eh, het heeft niet alleen te maken met kennis, maar

ook heel veel met.. wat is de cultuur hier.”

22

“Ja, sommigen die doen het bewust he, die worden dus dik ofzo, voor de mannen.”

Er was echter ook een aantal vrouwen die deze bewering te ver vonden gaan.

Verder valt op dat er steeds gesproken werd over verschillende groepen mensen. Er

is een groep op Curaçao die bezig is met afvallen, een slanker postuur willen

hebben, maar er is ook een groep Curaçaoënaars die een dikker figuur mooi vindt en

geen moeite doet om af te vallen:

“Je hebt verschillende groepen. Je hebt een groep die gericht is zoals de mannen

gericht is op de bon bala, en je hebt een groep die gericht is op een slanke vrouw en

je hebt ook een groep uhm vrouwen die dan ook weten van: ik, ik wil slank zijn, want

ik wil zo eruit zien en anderen maakt niet uit zolang ik gewoon aantrekkelijk gezien

wordt.”

“Dat is twee verschillende. Soorten mensen, de meeste mensen die werken,

proberen ook, met een drukke schedule, eventjes naar de gym gaan, en dan zelf,

wat moet ik doen, ik probeer thuis abs te doen, 5 minuten abs, weet je. Maar die

mensen die soms niks doen: nee, ik ben, ze zijn al zo, nee ik ben zo niet sexy, we

gaan meer eten! Meer vet!”

“Sommige.. godzijdank een kleine groep mannen vinden het mooi (lacht) ja, ja, een

kleine groep vrouwen die vinden dat ook fantastisch.”

Op de vraag of de bevolking hier over het algemeen tevreden is met het gewicht

antwoordden de meesten dat er veel mensen wel zouden willen veranderen: “Ik denk

dat ze willen veranderen. Niemand wil echt dik zijn. Denk ik.” Een andere docent: “Er

zijn heel veel dikke mensen, die schamen zich eigenlijk een beetje voor uhm, dat ze

zo zijn.”

TMG

Het overgrote deel van de ondervraagden was zich bewust van het probleem.

Op de vraag of de bevolking op Curaçao over het algemeen gezond is, antwoordden

de meesten zeer stellig ‘nee’. Veel waren zich ervan bewust dat overgewicht en

obesitas veel voorkomen op het eiland, en dat dit kwam door vooral ongezond eten.

23

“En uhm, sommigen uhm, zijn zo dik dat ze nauwelijks kunnen lopen. En dan denk ik

dat dat het gevolg is van slechte voeding”.

“We houden veel van eten in de Antilliaanse cultuur”.

“En overgewicht is omdat ze veel limonade drinken, veel snoepen, uhm, niet op tijd

eten, verkeerd eten, dus ik denk niet dat we een gezonde bevolking hebben”.

Van de 34 ondervraagden waren er drie die het probleem niet dermate ernstig

inzagen. Twee beweerden dat overgewicht en slechte eetgewoontes bij bepaalde

individuen voorkwamen, maar niet zozeer een algemeen probleem is op Curaçao.

Één ondervraagde zag geen probleem en vond dat de bevolking overwegend gezond

eet. De laatste ondervraagde beheerste de Nederlandse taal echter matig, waardoor

deze constatering met enige nuance geïnterpreteerd dient te worden.

Naast de kennis van het probleem werd aan de respondenten gevraagd of zij vonden

dat de bevolking zich voldoende bewust is van de risico’s van een ongezonde

leefwijze. Er was een aantal dat aangaf dat de bevolking nog niet voldoende kennis

heeft: “Ze missen de informatie om ook echt op te letten, naar hun lichaam te

luisteren, wat ze dan wel voelen. Wat ze dan wel hebben. Wat dan uhm, een

symptoom kan zijn bijvoorbeeld van hoog cholesterol of hoge bloeddruk, maar dat

weten ze niet.” De diëtist zei hierover: “Kennis hebben ze niet volledig.. sommige

wel, die zijn toch meer de belezen burgers, maar de rest niet.”

Een groter deel van de respondenten gaf aan dat de bevolking op Curaçao zich wel

degelijk bewust is van de risico’s. Er werd aangegeven dat er via verschillende media

kennis wordt uitgedragen: via de televisie, folders en radio wordt er informatie en

advies gegeven met betrekking tot een gezonder eet- en leefpatroon.

“Ja. Ze weten wel, door de voorlichting, via de radio, via de tv, ze weten het wel

hoor.”

“Ja! Ze weten het, jawel, hmhm. (..) ze weten het risico. Televisie.. want ik kijk om eh,

elke dinsdag naar een programma. Een meneer zegt ons om niet zo dik te worden,

hoe je moet eten enzo. En ze zegt wat de consequenties zijn: te dik, uhm, te dik, als

je dik bent. Er zijn veel mensen die echt doodgaan van kanker, van nier, van

verschillende dingen die het eh, probleem zijn om, om eh dik te zijn.”

24

“Ja ik denk wel, want telkens is er uhm programma van.. er zijn enkele, enkele

programma’s die je ziet want.. je moet dat en dat eten, dat is niet goed.”

Een aantal gaf aan wel de kennis van de risico’s te hebben, maar benadrukte

nogmaals de moeilijkheid om een gezond leefpatroon er op na te houden. “Jawel we

kennen de risico’s, maar uhm, tijd is eentje: het kost duur om naar een gym om naar

een, naar een, het zijn allemaal dure kosten, dus. Maar meestal, volgens mij,

grootste factor is uhm, tijd. Tijd. Je moet echt tijd maken, als je kinderen hebt enzo,

dus.. en volgens mij ook klimaat”. Vooral de prijs van gezonde voeding wordt een

aantal keer genoemd als een belemmering om gezonder te gaan eten en daarmee

de risico’s in te perken.

Verder werd er menigmaal gesuggereerd dat Curaçaoënaars nonchalant zouden

omgaan met de kennis omtrent de risico’s. “Ja, men weet de risico’s, maar meestal is

men nonchalant. Ze weten het wel, maar ze kiezen altijd de makkelijkste uitweg.”

Vaak werd hieraan toegevoegd dat de ernst pas wordt ingezien indien er symptomen

ontstaan of als er iemand uit de nabije omgeving ziek wordt:

“Men doet maar en, ik denk als ze geconfronteerd worden met bepaalde ziektes

ofzo, dat het dan, ja dan is het te laat, dan hebben ze er misschien wel spijt van.”

“de ernst zien ze niet in, nee. Tot dat het iemand overkomt in de familie of iets

dergelijks, en dan pas.. gaan ze aanpassen.”

Op de vraag of de bevolking open staat voor verandering was bijna iedereen redelijk

positief; mensen zouden hier best willen veranderen en gezonder willen leven,

niemand wil immers ziektes krijgen. Wederom wordt benadrukt door een groep

respondenten, dat de omstandigheden op het eiland deze verandering bemoeilijken.

Zo vertelt een ouder: “Ja zeker, niemand wil ziek worden. weet je wat het is, het

probleem hier op Curaçao uhm, de dingen zijn een beetje te duur voor sommige

mensen weet je.. omdat om, om goeie eten te krijgen, je moet de goeie geld hebben,

want alles is duur.” Ook wordt door een aantal ondervraagden een tweedeling

gemaakt: er is een groep Curaçaoënaars die openstaat voor verandering en die ook

al wat bewuster bezig is met voeding en bewegen. Aan de andere kant is er ook een

groep die vasthoudt aan de oude, ongezonde gewoontes.

25

“Maar nu op Curaçao, er is ook een groepje die eigenlijk die, die niks wilt horen.

Maar er is een grote groep die wel iets doen. Die wél wil horen als je een charla

(voorlichting, red.) organiseert.”

“Oudere mensen, uhm, hoe moet je dat zeggen, ze hebben een goeie woord ervoor.

Ze zijn uhm, uhm, te koppig. Ze houden een beetje vast aan hun eigen, oude

voedingsgewoonten. Wat ze al heel lang doen.”

Een aantal suggereerde dat het qua interventies en preventie goed is om bij de jeugd

te beginnen, omdat de wat oudere bevolking teveel zou vasthouden aan de

traditionele ongezonde manier van eten: “Wij moeten hier op school beginnen. Ja.

Volgens mij uhm, bij die oudere mensen, uhm, jammer dat ik dat moet zeggen, maar

ze zijn onvoldoende opgevoed op dat gebied. Dus verandering brengen dat eh, gaat

heel erg moeilijk.” Er waren tot slot twee respondenten die aangaven dat de

bevolking niet wil of kan veranderen: “Ik denk van niet, als ze iets tegen hun hoofd

hebben, dan denken ze.. dan denken.. denkwijze, blijven ze gewoon zo denken. Dus

misschien kunnen mensen voorlichtings en zulke dingen geven, maar ze, ze, ze zijn

een beetje dom verstand denk ik.” Een andere docent zei dat het de bevolking

ontbreekt aan motivatie om te veranderen, dus dat de oplossing ergens anders

gezocht moest worden, zoals het goedkoper maken van groente en fruit.

Aanvullende informatie

Drie respondenten gaven aan een periode in Nederland te hebben verbleven.

Dit leverde interessante informatie op met betrekking tot een veranderende leefstijl

die gepaard ging met dit verblijf. Alle drie de ondervraagden gaven aan in Nederland

een gezondere leefstijl te hebben dan in Curaçao. Vooral de relatief lagere prijs van

groente en fruit wordt als factor genoemd om gezonder te gaan eten. Daarnaast

noemden de respondenten ook dat ze gevarieerder gingen eten.

“Zeker, want kijk in Nederland zijn ze niet zo duur. Weet je. Ben al bijna 100x naar

Nederland gegaan. En daar is, is makkelijk noh. Er zijn veel eh: iedereen kan kopen.

Hier niet iedereen kan kopen.”

“Want eh ik, ja, toen begin ik, begon ik echt meer groente te gaan eten, en meer

creatief te worden met groenten.. eh.. ja, mijn etenspatroon is anders geworden. En

ook eh.. heb ik ook gemerkt wat ze ook aan de kinderen geven he, dus bijvoorbeeld..

26

in plaats van zoveel brood, geven ze ook een rijstewafel, en dat soort dingen, dus het

is ook een andere variatie, niet alleen maar brood, brood, brood. En in plaats van wit

brood, een beetje bruin brood af en toe. Dus, het heeft wel voor mij, best een andere,

het heeft wel invloed he.”

Een mannelijke respondent gaf aan in Nederland wel de Antilliaanse keuken aan te

houden, maar dan met extra groente toegevoegd: “Antilliaans eten, maar met meer

vruchten wanneer in Nederland. Ja de dingen zijn goedkoper noh. En is weer

makkelijk.”

Tevens gaf een vrouwelijke docent aan in Nederland meer te bewegen: “Het was

gezonder hoor. Ik weet wel dat toen ik daar eh, dat toen ik in Nederland was: ik

beweeg meer, ik pak een fiets..”. Dezelfde docent voelde zich in Nederland bewuster

van haar figuur: “uhm.. in Nederland was ik meer bewust van mijn gewicht moet ik

wel zeggen. Hmhm. Want eh als je ziet mijn collega’s, en mijn collega’s waren echt

eh gezond bezig, maar ja ze hadden ook een andere type figuur he, dat is ook

anders. Maar je bent meer bewust van: je gaat niet dik worden. Want eh het past niet

zo in jullie cultuur.”

Eenmaal teruggekomen in Curaçao vervielen alle drie de respondenten in de oude

eet- en leefgewoontes. De prijs, het voedselaanbod en het minder bewust bezig zijn

met het figuur werden genoemd als achterliggende redenen.

Tot slot werd aan alle respondenten gevraagd om eigen suggesties te doen voor

interventies. Een aantal noemde ‘meer kennis en bewustwording’ als een middel om

een mindshift te creëren bij de bevolking. Dit zou het beste gebeuren via lezingen

rechtstreeks aan het volk, of door de media: “Veel lezingen voor de mensen.

Eigenlijk moet je, moet je uhm, meer uhm, meer informatie geven, meer informatie

geven, informatie geven totdat ze, totdat de bevolking uhm, omdraait zeg maar.”

Verder werd door het overgrote deel het omlaag brengen van de prijs van groente en

fruit genoemd. Dit zou de grootste barrière wegnemen om gezonder te gaan eten:

“hmhm, in plaats van een chips kopen, kun je dan een fruit kopen.” Twee docenten

opperden het idee om meer gebruik te maken van lokaal geproduceerd eten:

27

“Moet je, uhm, de groente die ze hier kweekt, gebruiken, dus dat is ook een

alternatief eigenlijk, dus dat ze groentes die ze hier kweekt gebruiken, dus dat kan

een alternatief zijn.”

“Moeten ze met Greenhouses komen, waar ze die dingen gaan planten. En dat ze

goedkoper worden dus.”

Benadrukt werd dat het belangrijk was om vroeg te beginnen, en dan bij voorkeur op

basisscholen. De diëtist stelde het introduceren van het vak ‘Voedingsleer’ en

‘Sportleer’ op scholen in Curaçao voor “want dan leren ze uhm, leren de kinderen

eigenlijk een beetje diepgaander, hoe een menselijk lichaam in elkaar zit en

waarvoor beweging noodzakelijk is of belangrijk is.” Dit zou in combinatie met

praktisch bezig zijn met voeding een goede combinatie zijn in haar optiek.

Ten slotte werd er een aantal keer genoemd dat er meer ideeën, recepten en

inspiratie voorhanden moeten zijn, het liefst in het Papiaments, wat er met diverse

soorten groenten kan worden bereid.

28

PRECEDE model herzien

4. Discussie

29

in deze sectie zal er achtereenvolgens gereflecteerd worden op de verkregen

informatie uit de interviews, waarna de methodologische kant van het onderzoek

geëvalueerd wordt. Vervolgens wordt er gekeken in welk opzicht de genoemde

determinanten van de respondenten verschillen van de eerder gevonden

determinanten in de literatuur en dan in het bijzonder het GGD rapport (2008). Tot

slot zal er een aantal aanknopingspunten besproken worden voor verandering van

het gedrag op basis van de determinanten die geplaatst zijn in het PRECEDE model

en het TMG.

4.1 Reflectie op de interviews

In dit kwalitatieve onderzoek is er in de eerste plaats getracht een goed beeld

te krijgen van de determinanten die achter het overgewicht van Curaçaoënaars

schuilgaan. Determinanten verkregen uit literatuuronderzoek zijn uitgevraagd in de

interviews, waarbij informatie is verzameld bij een groep oudere en jongere generatie

Curaçaoënaars. Eventuele extra determinanten of aanvullende informatie werd

mogelijk gemaakt door de semi-gestructureerde vorm van interviewen. Hiernaast

werd er nagegaan in welke fase van gedragsverandering docenten en ouders op

Curaçao zitten, waarbij het TMG als raamwerk werd gebruikt.

Ouders en docenten bleken een vrij hoge mate van bewustzijn te bezitten ten

aanzien van de noodzaak van gezonde voeding voor het kind. Vooral de ouders en

docenten afkomstig van de speciale- en hoger aangeschreven scholen in goede

buurten bleken dit bewustzijn te hebben. Dit schreven zij toe aan de voorlichtingen

die eens per jaar werden georganiseerd vanuit de school, waarbij er informatie werd

gegeven over (on)gezonde voeding. Zowel ouders als docenten leken bewuster

bezig te zijn na deze voorlichting over wat het kind al dan niet mag eten. Dit is een

positieve bevinding, omdat meer positievere attitudes van ouders ten opzichte van

gezonde voeding een goede uitwerking kunnen hebben op het consumeren van fruit

en groente door kinderen (Scaglioni, Salvioni, & Galimberti, 2008). Ouders en

docenten van scholen waarbij deze voorlichtingen niet zijn georganiseerd lieten een

mindere mate van bewustzijn zien, hoewel er wel degelijk kennis zichtbaar was over

dat kinderen overwegend ongezond eten tijdens de pauze. Factoren als ‘geen tijd’ en

‘geen geld’ werden door deze ouders genoemd als redenen om geen gezonde

voeding mee te geven aan het kind. Wel werd de indruk gewekt dat zij het beste voor

hebben met het kind, en ook dat zij open staan voor toekomstige adviezen en

30

voorlichtingen. Er waren echter te weinig ouders geïnterviewd om hier solide

uitspraken over te kunnen doen.

Wat betreft de determinant kennis kwam naar voren dat vrijwel alle

geïnterviewden over de nodige kennis beschikten ten aanzien van (on)gezonde

voeding. Over het algemeen werd groente, fruit, vaste eettijden, vers en gevarieerd

eten als gezond bestempeld. Ongezonde voeding werd gekarakteriseerd als vet en

veel eten, en werd daarbij ook vaak geassocieerd met de Antilliaanse keuken en

tradities. Wat opviel is dat de kennis wel aanwezig is wat men eigenlijk wel en niet

zou moeten eten, maar dat de daadwerkelijke actie tot een gezondere leefstijl nog

uitblijft. Hiervoor werden verschillende redenen aangevoerd door de respondenten.

De reden die het meest werd aangevoerd is de prijs van gezonde voeding: groente

en fruit werden als duur bestempeld en daarom een barrière voor een gezondere

leefstijl. Er was ook een aantal dat aangaf dat men groenten gewoonweg niet lekker

vindt. Dit zou te wijten kunnen zijn aan het gegeven dat het gebruik van groenten

geen vast onderdeel is van de Antilliaanse keuken: de bevolking is immers niet

gewend om groenten te eten van jongs af aan, waardoor deze mogelijk op een latere

leeftijd als ‘niet lekker’ worden bestempeld. Een andere factor die werd genoemd is

‘geen tijd’ om gezond eten klaar te maken of meer te bewegen. Veel respondenten

benadrukten de drukke levens van de doorsnee Curaçaoënaar, waarbij er lang en

veel gewerkt wordt. Gezond eten koken werd dus gezien als een bezigheid die veel

tijd vergt. Fastfood is in hun ogen een makkelijke en goedkope manier om henzelf en

de familie te voeden, ook al zijn ze zich bewust van de ongezonde kanten. De groep

Curaçaoënaars die overwegend fastfood nuttigt werd door een aantal respondenten

weggezet als ‘nonchalant’. Dit begrip heeft betrekking op het gegeven dat een

bepaalde groep wel degelijk weet dat ze ongezond leeft, maar er weinig tot niks aan

doet om dit tegen te gaan.

Wat betreft de interne/externe controle werd duidelijk dat de groep

respondenten die geïnterviewd was zelf een meer interne focus had dan een externe

focus wat betreft de ziekteperceptie. Dit houdt in dat zij het gevoel hebben zelf

invloed te kunnen uitoefenen op bepaalde ziektes die te maken hebben met

overgewicht. Wel benadrukten veel dat er ook een grote groep Curaçaoënaars is die

er anders over denkt en die wel meer een extern georiënteerde focus heeft. Gezien

de steekproef, die overwegend uit wat meer belezen Curaçaoënaars bestond uit de

middenklasse of hoger, zou het daarom kunnen dat er niet een geheel representatief

31

beeld is verkregen over dit onderwerp. Het is namelijk denkbaar dat de eerder

genoemde brua, het geloven in een bepaalde hogere macht of geesten die invloed

uitoefenen op onder andere de eigen gezondheid, voornamelijk voorkomt in de

onderklasse van de bevolking van Curaçao.

Tevens was er een bepaalde paradox zichtbaar: veel respondenten gaven aan

de ene kant aan wel zelf invloed uit te kunnen oefenen op bepaalde ziektes

gerelateerd aan overgewicht, maar aan de andere kant leek het eten van

(on)gezonde voeding meer extern georiënteerd te zijn. Veel noemden bepaalde

omstandigheden die de bevolking ‘dwong’ om ongezond te eten. Deze

omstandigheden omvatten wederom de prijs, het voedselaanbod en de tijd.

De wat vollere lichaamsbouw van de Curaçaoënaar werd deels geweten aan

de genetica en deels aan de eigen eet- en leefgewoonten. Nu is er in recent

onderzoek gebleken dat de lichaamsbouw van mensen met Afrikaanse origine in

ieder geval deels te wijten is aan genetica (Monda et al., 2013). Een extern

georiënteerde visie is dan ook deels terecht te noemen, aangezien zij bepaalde

genen bezitten die een vollere lichaamsomvang bevorderen.

De respondenten beaamden het vollere schoonheidsideaal op Curaçao. Voor

het grootste deel van de bevolking geldt: er voller uitzien is er gezonder uitzien. Dit

lijkt in het bijzonder te gelden voor de oudere populatie en de mannelijke bevolking.

De generatie van nu, aldus de respondenten, geeft wel meer om een strakker

lichaam dan vroeger. Specifiek vrouwen zouden graag zelf een slanker lichaam

willen hebben en dan het liefst een platte buik. De respondenten, overwegend vrouw,

gaven aan bewust bezig te zijn met hun figuur, als ook de wens om af te willen

vallen. In hun ogen vinden mannen het echter wél mooi als een vrouw forse

rondingen heeft. Dit zou er zelfs voor kunnen zorgen dat een vrouw niet gaat

afvallen, om de man bij zich te houden of aan te trekken. Dit zou een gezond gewicht

in de weg kunnen staan. Er zijn echter te weinig mannen geïnterviewd om dit beeld

wat de vrouwen hebben te toetsen. Toekomstig onderzoek kan zich hierop richten.

Als bijvoorbeeld blijkt dat deze perceptie niet juist blijkt kan deze eventueel worden

gecorrigeerd.

Kortom, de factoren die de respondenten noemden die in hun ogen het meest

gerelateerd zijn aan het overgewicht, zijn niet zozeer de kennis over

gezonde/ongezonde voeding, als wel factoren als de prijs van gezonde voeding,

nonchalance van (een deel van) de bevolking, het gebrek aan tijd, en het

32

schoonheidsideaal. De prijs van gezonde voeding als belangrijke factor werd

nogmaals onderstreept door de paar respondenten die een periode in Nederland

hebben gewoond. Door het grotere, gezondere voedselaanbod en de lagere prijs van

fruit en groente werd de drempel voor hen weggehaald om ongezond te blijven eten.

Zelfs Antilliaans eten werd verrijkt met extra groenten. Ook werd er meer bewogen

door de fietscultuur in Nederland, en werd er gevarieerder gekookt, doordat er meer

ideeën werden opgedaan over wat er bereid kon worden met diverse soorten

groenten. Dit biedt perspectief voor het opzetten van toekomstige interventies, die

zich vooral zullen moeten richten op het toegankelijker en goedkoper maken van

groente en fruit, meer mogelijkheden tot bewegen creëren en de bevolking inspireren

met recepten en ideeën voor gezonde voeding. Deze laatste suggesties werden door

een aantal respondenten zelf ook gedaan, waarbij lokaal geproduceerde groenten en

fruit als een goede manier werd gezien om de prijs van groente en fruit naar beneden

te halen.

Indien men kijkt naar de verschillende uitspraken die zijn gedaan over de

kennis van het probleem, kennis van de risico’s en het al dan niet openstaan voor

verandering kan de fase van gedragsverandering volgens het TMG worden

vastgesteld. Het overgrote deel van de ouders en docenten gaf aan zich bewust te

zijn van het probleem. Ook de ernst van dit probleem werd doorgaans goed ingezien,

waarbij de noodzaak voor verandering werd ingezien. Aan de hand van de gegeven

informatie door de ouders en docenten werd duidelijk dat zij zich over het algemeen

in een andere fase bevinden dan ‘een grote groep andere Curaçaoënaars’. Wat

betreft de kennis van de risico’s die samenhangen met het probleem benadrukten

veel ouders en docenten dat kennis wel aanwezig is onder de Curaçaose bevolking

dankzij verschillende vormen van media. Opvallend was dat er een aantal opmerkte

dat veel Curaçaoënaars deze risico’s niet zozeer op henzelf betrekken, totdat er

symptomen zichtbaar worden, of er iemand uit de nabije omgeving ziek wordt.

Wederom wordt het begrip ‘nonchalance’ genoemd, als ook de omstandigheden die

het moeilijk maken op deze risico’s in te spelen door gezonder te leven. Wel kwam

duidelijk naar voren dat het merendeel, en dan met name de jongere generatie, open

staat voor verandering. Er is echter ook een groep die volgens de respondenten erg

koppig is en niet zozeer zou willen veranderen. Al het bovenstaande duidt erop dat

de bevolking op Curaçao over het algemeen in de contemplatiefase zit, dat zich

33

kenmerkt door enige bewustwording over het probleem en de risico’s en het

openstellen voor informatie over het probleem. Men staat echter nog ambivalent

tegenover daadwerkelijke verandering en actieve pogingen om dit te bewerkstelligen.

In deze studie waren er twee ouders die aan de hand van de gedane uitspraken

hierin geplaatst zouden kunnen worden. Er is daarnaast een kleine groep mensen in

Curaçao die wel actief probeert te veranderen volgens de respondenten, en die al in

de volgende fase zitten of zelfs de fase daarna: de voorbereidingsfase, waarbij al is

besloten om iets te doen aan het gedrag, of zelfs al pogingen worden gedaan om

een gezondere leefstijl aan te nemen. Het merendeel van de groep docenten en

ouders wekte de indruk in één van deze fases te zitten, waarbij de bewustwording

van het probleem aanwezig is, als ook actieve pogingen worden gedaan om te

handelen naar het probleem. Het overgrote deel van de bevolking lijkt echter nog niet

zover te zijn. Interventies gericht sop algemeen niveau zouden dan ook gericht

moeten worden op het vergroten van het bewustzijn van dit deel van de bevolking,

als ook het creëren van bepaalde omstandigheden waardoor een gezonde leefstijl

gestimuleerd wordt.

4.2 Kanttekeningen

Hoewel er veel informatie is verkregen uit de interviews met de respondenten

moet wel worden benadrukt dat er een mogelijkheid bestaat dat deze groep niet een

geheel representatieve afspiegeling is van de gehele Curaçaose bevolking. Het

grootste deel van de respondenten waren docent, en behoren daarom tot de

middenklasse. Overgewicht op Curaçao, zo blijkt uit onderzoek, komt met name voor

bij vrouwen in de lagere sociaaleconomische klassen, en bij mannen in de hogere

inkomstenklassen (Grievink, Alberts, O’niel, & Gerstenbluth, 2004). Juist deze

groepen zouden interessant zijn voor volgend kwalitatief onderzoek om hun

perspectief te horen over het probleem. Vanwege praktische belemmeringen was het

niet mogelijk om ook deze groep te benaderen in deze studie. Door een aantal

ouders willekeurig te benaderen via een telefoonlijst is er wel getracht de steekproef

iets gevarieerder te maken met betrekking tot geslacht en sociaaleconomische

klasse. Uiteindelijk bleken de meeste ouders ook tot de middenklasse te behoren,

waardoor de gegeven antwoorden dan ook voorzichtig geïnterpreteerd dienen te

worden. Wel is er steeds gevraagd naar wat zij dachten dat de algemene bevolking

vond. Op deze manier is er toch getracht vanuit een breder perspectief naar het

34

probleem te kijken. Bovendien kan er wel een beeld worden geschetst hoe docenten

en ouders tegen het probleem aankijken, alsmede in welke fase van

gedragsverandering zij zitten. Interventies gericht op basisscholen kunnen daardoor

effectief worden afgestemd op de verkregen informatie, waardoor er een gezondere

leefomgeving kan worden gecreëerd voor het opgroeiende kind.

Er moet wel bij vermeld worden dat de respondenten vaak een mening

hadden over ‘de groep Curaçaoënaars’ die niet bewust bezig was met de

gezondheid en zich ‘nonchalant’ opstelde, terwijl niet vastgesteld kon worden of deze

groep daadwerkelijk bestaat. En mocht deze bestaan, is het perspectief van deze

groep niet voldoende belicht in dit onderzoek. Een volgend onderzoek kan zich beter

toespitsen op deze doelgroep.

Qua onderzoeksmethode paste een kwalitatief design hier goed, omdat het

hier draaide om het meten van een beleving van een bepaald gezondheidsprobleem.

Een beperking van kwalitatief onderzoek is de mate waarin de uitkomsten

representatief zijn. Ondanks dat er een redelijk grote sample is verkregen om de

representativiteit zoveel mogelijk te waarborgen, is deze nooit zo sterk als in

kwantitatief onderzoek. Om de uitkomsten sterker te maken zou dit onderzoek dan

ook goed kunnen worden opgevolgd door een kwantitatieve toetsing.

Met persoonlijke interviews is er verder altijd het risico op sociaalwenselijke

antwoorden. De kans bestaat dat de respondenten op bepaalde zaken anders

reageerden, om de onderzoeker bijvoorbeeld een plezier te doen of om beter over te

komen. Door een open houding aan te nemen als onderzoeker en voorafgaand het

interview te benadrukken dat het onderzoek het meest gebaat is bij eerlijke

antwoorden is hier zoveel mogelijk voor gecontroleerd.

Verder is er getracht het onderzoek zo cultuursensitief mogelijk te maken; dit

is gedaan door allereerst grondig onderzoek te doen naar de geschiedenis en

culturele waarden en normen voor en tijdens de interviews, door literatuur te

bestuderen en in gesprek te gaan met oudere generatie Curaçaoënaars over de

manier van praten en lichaamstaal van Curaçaoënaars. Bepaalde gedragingen

tijdens het interview konden zo in een culturele context worden geplaatst, zoals de

neiging van veel respondenten om mee te gaan met de houding of mening van de

onderzoeker. Ook konden bepaalde gezichtsuitdrukkingen of lichaamstaal goed

worden geplaatst, zoals de neiging van Curaçaoënaars om de gesprekspartner niet

aan te blijven kijken. Toch bestaat de kans dat de gegeven informatie van de

35

respondenten niet helemaal over is gekomen zoals bedoeld was. Ten eerste was er

toch sprake van een lichte taalbarrière. Hoewel de meeste respondenten de

Nederlandse taal redelijk tot goed beheersten, was er soms sprake van een

misverstand of het gebruik van andere benamingen voor bepaalde zaken (het

“drinken” van medicijnen bijvoorbeeld, in plaats van het “nemen” van medicijnen).

Tevens bestaat de kans dat er sprake was van een zeker wantrouwen tegenover de

onderzoeker, gezien haar Nederlandse afkomst. Uit literatuur komt naar voren dat

het slavernijverleden tot op de dag van vandaag nog zijn uitwerking heeft, en in het

bijzonder in de verhouding tussen Curaçaoënaars en Nederlanders (Van der Ven,

2011). Door een open, ietwat nederige houding aan te nemen is geprobeerd om

hiervoor zoveel mogelijk voor te waken.

4.3 Aanbevelingen

Aan de hand van de verkregen informatie uit de interviews en de analyses met het

TMG als raamwerk kan het volgende worden aanbevolen:

1. Het vergroten van het bewustzijn van de ouders en docenten op scholen in

achterstandswijken. Dit kan ten eerste bereikt worden door het organiseren

van voorlichtingen op school, waarbij de noodzaak van gezonde voeding voor

het kind centraal moet staan. Eventueel kan de voorlichting gecombineerd

worden met een workshop op school. Deze zal bij voorkeur geleid moeten

worden door een persoon van Antilliaanse afkomst, om zowel de taalbarrière

als eventuele sociale barrières te vermijden. De workshops zullen een

combinatie zijn van kennis over gezond eten als ook praktisch ermee bezig

zijn. Achterliggend idee is dat de ouders en docenten meer kennis opdoen

over verschillende soorten groenten, en ideeën wat ze er mee kunnen doen.

Het praktische gedeelte kan bijvoorbeeld bestaan uit een kleine kookles.

Tevens kunnen de ouders tips meekrijgen hoe ze een gezonde lunch kunnen

bereiden en meegeven aan hun kind voor op school. Om de workshop

aantrekkelijk te maken om te volgen kan er een pakket met gezonde voeding

als beloning worden meegegeven naar huis. Idealiter zou dit gecombineerd

moeten worden met de volgende aanbeveling, om zowel de ouders als het

kind bewuster te maken van gezonde voeding.

2. Een grotere mate van bewustwording voor het schoolgaande kind kan

gecreëerd worden door het stimuleren van lokaal geproduceerd eten,

36

in de vorm van moestuinen, of projecten die eetbare (school)tuinen willen

aanleggen. Dit biedt kinderen de mogelijkheid bewust bezig te zijn met

gezonde voeding, en de zelf gekweekte groente en fruit kan voor een lagere

prijs geconsumeerd of verkocht worden. Eetbare (school)tuinen kunnen waar

mogelijk gecombineerd worden met een vorm van voedingseducatie voor

kinderen, waarbij de verschillende soorten groenten aan bod komen, en hoe

ze bereid worden in bepaalde gerechten. Kinderen op een jonge leeftijd al

kennis laten maken met gezonde voeding en er praktisch mee bezig laten zijn

zal voor een grotere bewustwording zorgen op latere leeftijd. Verder zal de

toegankelijkheid en beschikbaarheid van groente en fruit zorgen voor een

grotere consumptie ervan (Hearn et. al, 1998). Door bepaalde groente en fruit

mee naar huis te laten nemen hebben de ouders meer beschikking tot

gezonde voeding. Gekeken moet worden welke soort groente er passen in de

Antilliaanse gerechten, zodat de overstap minder groot zal zijn naar een

gezondere maaltijd thuis.

3. Het voedselaanbod voor de algemene bevolking dient meer divers te worden

gemaakt bij afhaalzaken. Er zouden meer kraampjes/winkeltjes/restaurantjes

moeten zijn met goedkope, verse en gezonde maaltijden. Deze zouden net zo

aantrekkelijk gemaakt moeten worden gemaakt als de fastfoodrestaurants:

goed te bereiken, met airconditioning, waar mogelijk speelgoedtoestellen voor

de kinderen en aantrekkelijke prijzen. Trùk di Pan en andere afhaalzaken die

’s nachts open zijn zouden ook salades moeten verkopen voor een lage prijs.

Voor Curaçaoënaars met weinig tijd om te koken zal er zo een gevarieerdere

keuze beschikbaar zijn.

4. Er zouden meer mogelijkheden moeten worden gecreëerd om te bewegen.

Hiervoor zijn allereerst ingrijpende veranderingen nodig in de infrastructuur: er

zouden meer wandel- en fietspaden aangelegd moeten worden, wegen

zouden veiliger gemaakt moeten worden qua verkeer en afval/glas/loslopende

honden. Daarnaast zouden er meer openbare speeltuinen en sportvelden

aangelegd kunnen worden. Contributies voor verschillende vormen van sport

zouden flink verlaagd moeten worden, zodat sport toegankelijk wordt voor alle

lagen van de bevolking.

5. Gedeelte van de bevolking dat zich wel bewust is van het probleem, maar nog

niet de actieve vertaalslag heeft gemaakt om ernaar te handelen nader

37

specificeren: onderzoek is nodig naar welke groep dit precies is, en hoe zij het

beste bereikt kunnen worden. Indien dit bekend is kunnen

bewustwordingscampagnes worden gestart die zich richten op kennis met

betrekking tot het schoonheidsideaal: “wat is mooi, en wat is ongezond?”

Benadrukken dat er veel kosten bespaard kunnen worden indien men op een

bepaald gewicht blijft, en dat men zich fitter voelt als het gewicht gehandhaafd

blijft. Ook kunnen er praktische vaardigheden aangeleerd worden, zoals het

leren lezen van etiketten, calorieën tellen en kiloprijzen van groenten en fruit

uitrekenen.

Literatuur

Alberts, J.F., Gerstenbluth, I., Halabi, Y.T., Koopmans, P.C., O'Niel, J. & van den

Heuvel, W.J.A. (1996). The Curaçao health study. Methodology and main results.

Van Gorcum: Assen.

Faraclas, N. (2010). Crossing Shifting Boundaries : Language and Changing Political

Status in Aruba, Bonaire and Curaçao. Fundashon pa planifikashon di Idioma (FPI):

Willemstad.

Bakel, A.M. van & Zantinge, E.M. (RIVM, 2014). Wat zijn de mogelijke

gezondheidsgevolgen van overgewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,

Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.

Bartholomew, J.K., Parcel, G.S., Kok, G. & Gottlieb, G.H. (2006). Planning Health

Promotion Programs. Jossey-Bass: San Fransisco.

38

Boere-Boonekamp, M., L'Hoir, M., Beltman, M., Bruil, J., Dijkstra, N., & Engelberts,

A. (2008). Overgewicht en obesitas bij jonge kinderen (0-4 jaar): gedrag en

opvattingen van ouders. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 152, 324-330.

Bronfenbrenner, U. (1992). Ecological systems theory. Jessica Kingsley Publishers.

Brouwer, W., Jansen, I., Pin, R. & Verstraeten, S. (2013b). Gezondheidsenquête

Curaçao: methodologie en belangrijkste resultaten. Volksgezondheid Instituut

Curaçao. Rapportnummer: VIC/2014/002.

Gollwitzer, P. M., Heckhausen, H., & Ratajczak, H. (1990). From weighing to willing:

Approaching a change decision through pre-or postdecisional mentation.

Organizational Behavior and Human Decision Processes, 45(1), 41-65.

Grievink, L., Alberts, J. F., O’niel, J., & Gerstenbluth, I. (2004). Waist circumference

as a measurement of obesity in the Netherlands Antilles; associations with

hypertension and diabetes mellitus. European journal of clinical nutrition, 58(8),

1159-1165.

Hearn, M., Baranowski, T., Baranowski, J., Doyle, C., Smith, M., Lin, L., & Resnicow,

K. (1998). Environmental influences on dietary behavior among children: availability

and accessibility of fruits and vegetables enable consumption. Journal of Health

Education, 29(1), 26-32.

Hennink, M., Hutter, I., & Bailey, A. (2010). Qualitative research methods. Sage.

Jansen, I. & Verstraeten, S. (2013a). Themarapport overgewicht en obesitas.

Volksgezondheid Instituut Curaçao. Rapportnummer: VIC/2014/001.

Johnson, S., Paiva, A., Cummins, C., Johnson, J., Dyment, S., Wright, J., Prochaska,

J., Prochaska, J., & Sherman, K. (2008). Transtheoretical model-based multiple

behavior intervention for weight management: Effectiveness on a population basis.

Preventive Medicine, 46, 238-246.

39

Pomerlau J., McKeigue P.M. & Charturvedi (1999). Factors associated with obesity in

South Asian, Afro-Caribbean and European women. International Journal of Obesity

23: 25- 33.

Prochaska, J. O. (2013). Transtheoretical model of behavior change. Encyclopedia of

behavioral medicine, 1997-2000. Springer New York.

Sallis, J. F., Prochaska, J. J., & Taylor, W. C. (2000). A review of correlates of

physical activity of children and adolescents. Medicine and science in sports and

exercise, 32(5), 963-975.

Scaglioni, S., Salvioni, M., & Galimberti, C. (2008). Influence of parental attitudes in

the development of children eating behaviour. British Journal of Nutrition, 99(S1),

S22-S25.

Schrijvers, C.T.M. & Schoemaker, C.G. (2008). Spelen met gezondheid: leefstijl en

psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM.

Van der Ven, C. (2011) Slagschaduwen: erfenis van een koloniaal verleden. KIT

Publishers: Amsterdam.

World Health Organization (2015). Obesity and overweight. Fact sheet N°311.

40

Bijlage 1. Lichaamsbeeld naar de schaal van Pulvers et. Al (2004)