Analyse van ouderschapsverlof voor vaders in de publieke sector. Academische vaders aan de...
-
Upload
uantwerpen -
Category
Documents
-
view
0 -
download
0
Transcript of Analyse van ouderschapsverlof voor vaders in de publieke sector. Academische vaders aan de...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2012– 2013
Analyse van ouderschapsverlof voor vaders in de publieke sector.
Academische vaders aan de Universiteit Gent.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Bedrijfseconomie:
Management van overheidsorganisaties
Jolien Voorspoels
onder leiding van
Prof. Dr. Joris Voets
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2012– 2013
Analyse van ouderschapsverlof voor vaders in de publieke sector.
Academische vaders aan de Universiteit Gent.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Bedrijfseconomie:
Management van overheidsorganisaties
Jolien Voorspoels
onder leiding van
Prof. Dr. Joris Voets
Permission
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Jolien Voorspoels
I
Woord vooraf
Ondanks een eerdere opleiding aan de Universiteit Gent en een voorbereidingsprogramma,
startte ik mijn master management van overheidsorganisaties nog met vele vragen en
evenveel nieuwsgierigheid. Opnieuw een thesis schrijven, kon ik dan ook alleen met de steun
van volgende personen.
Allereerst wil ik mijn promotor Joris Voets bedanken omdat hij mij de vrijheid gaf met een
eigen gekozen onderwerp te kunnen werken. Daarnaast botste ik wel eens met mijn eigen
twijfels en vragen, maar hiervoor kon ik ook steeds terecht bij mijn promotor.
The relationship between parental leave and organizational culture were unknown to me
when I picked my dissertation subject. Therefore I would like to thank Linda Haas and Joanna
Weststar for answering my questions and helping me with guidance towards the
methodology.
Graag dank ik ook de medewerkers van Directie Personeel & Organisatie en Communicatie
van onze Universiteit Gent om mij te ondersteunen met uitleg, statistieken en de
mogelijkheid om het personeel te ondervragen. Met name: Els Verhoye, Dieter Kirchner,
Hilde Van Overberghe, Jasmien Van Daele, Linda Sabbe en Mieke Van de Putte.
De bereidwillige medewerking van prof. dr. Berber Bevernage en alle respondenten maakte
deze masterproef mogelijk.
Het is ondertussen zes jaar geleden dat ik aan de Universiteit Gent startte en ik wil dan ook
mijn ouders, Kathleen en Bert, enorm bedanken voor al hun steun gedurende deze zes, maar
ook mijn vorige, jaren.
De MvO-klas van 2012-2013 heeft dit jaar een speciaal plaatsje veroverd door de fijne
momenten uit, van Gent tot New York. In het bijzonder dank ik Joyce, voor het nalezen en
stellen van scherpe vragen, en Stefanie, voor haar onontbeerlijke to the point kennis van en
advies rond SPSS-analyse.
Ten slotte wil ik mijn vriend Nathan in de spotlights zetten. Hij was er voor me in elk aspect
van het studentenleven, van studentenkring tot steun in tijden van studiestress. Zijn blind
vertrouwen in mij en mijn passies betekent alles voor mij.
II
Inhoudsopgave
Woord vooraf ............................................................................................................................... I
Inhoudsopgave ........................................................................................................................... II
Gebruikte afkortingen ............................................................................................................... III
Lijst van de tabellen en figuren ................................................................................................. IV
Inleiding ...................................................................................................................................... 1
Hoofdstuk 1: Ouderschapsverlof ................................................................................................ 3
1.1 België ........................................................................................................................... 3
1.1.1 Wetgeving .................................................................................................................. 3
1.1.2 Statistieken ................................................................................................................ 6
1.1.3 Vaders en ouderschapsverlof .................................................................................. 10
1.2 Universiteit Gent ........................................................................................................ 11
1.2.1 Reglementering ....................................................................................................... 11
1.2.2 Statistieken .............................................................................................................. 12
1.2.3 Durf vragen .............................................................................................................. 15
1.3 Literatuur ................................................................................................................... 16
1.3.1 Parental Leave Directive .......................................................................................... 16
1.3.2 Verklaringen voor ouderschapsverlofgebruik ......................................................... 17
1.3.3 Het werk en haar organisatiecultuur ...................................................................... 18
1.3.4 De academische wereld .......................................................................................... 21
1.3.5 Belgische status quaestionis .................................................................................... 20
Hoofdstuk 2: Academische vaders aan de Universiteit Gent ................................................... 25
2.1 Methodologie ................................................................................................................. 25
2.1.1 Exploratief interview ............................................................................................... 26
2.1.2 Variabelen en specifieke hypothesen ...................................................................... 27
2.1.3 Populatie en steekproef .......................................................................................... 31
2.1.4 Gegevensverzameling .............................................................................................. 31
2.1.5 Gegevensanalyse ..................................................................................................... 32
2.2 Resultaten ....................................................................................................................... 33
2.2.1 Samenvattende tabellen ......................................................................................... 33
III
2.2.2 Bespreking ............................................................................................................... 36
2.2.3 Interpretatie ............................................................................................................ 37
2.3 Besluit ............................................................................................................................. 44
Algemeen Besluit ...................................................................................................................... 46
Lijst van de geraadpleegde werken ............................................................................................ V
Bijlagen ...................................................................................................................................... IX
Bijlage 1.1 topic list kwalitatief interview .............................................................................. IX
Bijlage 1.2 vragenlijst kwantitatief onderzoek ..................................................................... XII
Gebruikte afkortingen
AAP Assisterend academisch personeel
AP Academisch personeel
ATP Administratief en technisch personeel
CAO Collectieve Arbeidsovereenkomst
CEEP European Centre of Employers and Enterprises providing Public services
DPO Directie Personeel & Organisatie van Universiteit Gent
ETUC European Trade Union Confederation
EU Europese Unie
EVV Europees Vakverbond
FOD Federale Overheidsdienst
IGVM Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen
KB Koninklijk Besluit
OAP Overig academisch personeel
RVA Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling
UGent Universiteit Gent
UNICE BUSINESSEUROPE (sinds 2007)
WP Wetenschappelijk personeel
ZAP Zelfstandig academisch personeel
IV
Lijst van de tabellen en figuren
Tabel 1: Evolutie van ouderschapsverlof (Bron: RVA. Laatst geraadpleegd op 28/07/2013:
http://www.rva.be/D_stat/Trimestriele_indicatoren/2013_03/NL.pdf) ----------------------------- 7
Tabel 2: Evolutie van thematische verloven volgens geslacht (Bron: RVA. Laatst geraadpleegd
op 28/07/2013:
http://www.rva.be/frames/frameset.aspx?Path=D_stat/&Items=1&Language=NL) ------------- 7
Tabel 3: Arbeidsvermindering tijdens ouderschapsverlof per geslacht (Bron: RVA,
correspondentie 29/10/2012) --------------------------------------------------------------------------------- 8
Tabel 4: sector bij ouderschapsverlof per geslacht (Bron: RVA, correspondentie 29/10/2012) - 8
Tabel 5: Flexibiliteit ten voordele van de werknemer naar geslacht (2010) (Bron: IGVM, 2011)
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 9
Tabel 6: Tevredenheid over de combinatie arbeid-gezin naar geslacht (2005) (Bron: IGVM,
2011) -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 10
Tabel 7: Ouderschapsverlof academische vaders per faculteit (DPO, 2013a-b) ------------------ 15
Tabel 8: Beschrijvende analyses van de nominale variabelen ---------------------------------------- 33
Tabel 9: Ouderschapsverlof in kaart voor alle kinderen, volgens vorm en maanden ----------- 34
Tabel 10: Beschrijvende analyses van de intervalgeschaalde variabelen -------------------------- 34
Tabel 11: Model 1 invloed van onafhankelijke variabelen op ouderschapsverlofgebruik ------ 35
Tabel 12: Model 2 invloed van onafhankelijke variabelen op ouderschapsverlofgebruik met
controlevariabelen --------------------------------------------------------------------------------------------- 35
Figuur 1: UGentpersoneel volgens geslacht en categorie (Bron: DPO, 2013b) ------------------- 12
Figuur 2: Ouderschapsverlof aan UGent (Bron: DPO, 2013a) ---------------------------------------- 13
Figuur 3: Ouderschapsverlof door academische vaders naar functie (Bron: DPO, 2013a) ---- 14
Figuur 4: Factoren bij beslissing over ouderschapsverlof --------------------------------------------- 38
1
Inleiding
Academische vaders en ouderschapsverlof lag niet kant-en-klaar als
masterproefonderwerp op mij te wachten. Via verschillende vragen bakende ik het
onderwerp af. Uit mijn vorige opleiding, geschiedenis, verhuisde mijn interesse in gender en
gelijke kansen voor mannen en vrouwen mee naar de master management van
overheidsorganisaties. Gelijke kansen op het werk zou niet vreemd staan binnen een
economische opleiding maar ik koos ervoor om nog door te springen naar gelijke kansen
binnen zorg. Dit lijkt misschien op het eerste zicht een rare kronkel maar ik hoop met deze
masterproef duidelijk te maken dat werk en zorg – in casu ouderschap – zeer nauw
verbonden zijn. De bredere vraag die onderstaand onderzoek tot gevolg had, klonk zo:
Is het niet belangrijk om, naast gelijke kansen op het werk voor vrouwen, ook te pleiten voor
gelijke deelname aan de kinderzorg voor mannen?
Ondanks het belangrijke debat over gelijke ouderschapsrechten, staat de relatie tussen werk
en zorg hier centraal. Als mannen en vrouwen evenveel zouden thuis blijven voor kinderzorg,
zou dit dan minder discriminatie van vrouwen op de werkvloer kunnen betekenen?
Dit zijn vragen die ik me nog steeds stel, want voor deze masterproef zocht ik nog verder;
namelijk naar de redenen achter de mindere vertegenwoordiging van mannen in de
statistieken van loopbaanonderbrekingen in kader van het ouderschapsverlof. Dit is nochtans
een formeel recht voor elke ouder. De beslissing om dit recht op te nemen, wordt echter
door een persoonlijke mix aan factoren bepaald, zoals de financiële gezinssituatie of
carrièreplanning. Na een eerste verkenning van de literatuur koos ik ervoor om de invloed
van werk en organisatiecultuur nader te bestuderen. De rol van een informele werksfeer
bespraken we ook in onze opleiding. Deze link van werk en zorg is eveneens een actueel
onderwerp. Op de Internationale Dag van de Man sprak Minister van Werk De Coninck zich
nog uit over ouderschapsverlof voor mannen en de aanmoedigende rol die bedrijven hierin
kunnen spelen. Samen met staatssecretaris voor Sociale Zaken Courard en het Instituut voor
de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM) organiseerde zij op 19 november de
conferentie “Mijn papa is op het werk. Werk en ouderschap verzoenen, een uitdaging voor
bedrijven” (De Standaard, 19/11/2012). Op een andere themadag – Equal Pay Day – keek de
2
partij Groen naar het noorden van Europa voor voorbeelden van een gelijke
ouderschapsverlofverdeling met als doel gelijke kansen op het werk te verwezenlijken. Ze
diende een voorstel in om koppels te belonen voor gelijke zorgverdeling (Groen, 20/03/2013).
In deze masterproef zal ik de relatie tussen organisatiecultuur op het werk en de beslissing
tot ouderschapsverlof bij mannen van naderbij bestuderen. De laatste afbakeningskeuze die
me nog restte, was een publieke organisatie. De lessen hadden me al meermaals duidelijk
gemaakt dat elke organisatie haar eigen waarden en cultuur kent. Ik koos uiteindelijk voor
onze alma mater, Universiteit Gent, vanuit de hypothese dat een academische werksfeer zeer
specifieke aspecten zou kennen: publicatiedeadlines, lange dagen, buitenlandse
congressen, ...
Achtereenvolgens zal ik in deze masterproef eerst een kort beeld schetsen van
ouderschapsverlof in België, aan de Universiteit Gent en van de literatuur over de relatie
tussen ouderschapsverlof en organisatiecultuur. Aansluitend start ik het empirische luik met
de algemene probleemstelling, waarna ik stilsta bij de methodologie, de verzamelde
gegevens en de eigenlijke analyse van de resultaten. Ik sluit deze masterproef af met een
algemeen besluit, dat gepaard gaat met een kritische reflectie over het onderzoek.
3
Hoofdstuk 1: Ouderschapsverlof
In dit hoofdstuk wil ik de kernbegrippen van deze masterproef nader duiden vooraleer
over te gaan tot het eigenlijke onderzoek. Ik begin met het ouderschapsverlof in België
omdat deze context het kader vormt voor de Universiteit Gent, waarna ik overstap naar de
analyses uit de literatuur.
1.1 België
1.1.1 Wetgeving1
De Belgische wetgever volgde de Europese richtlijn 96/34/EG van 3 juni 1996 betreffende
ouderschapsverlof; enerzijds met CAO nr.64 van 29 april 1997 tot de invoering van het recht
op ouderschapsverlof en anderzijds met het KB van 29 oktober 1997 tot invoering van een
recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan. Na
een Europees sociaal overleg tussen CEEP, UNICE en EVV over gelijke kansen van mannen en
vrouwen sloten deze sociale partners een overeenkomst. Hierbij konden werknemers van
alle lidstaten, behalve het Verenigd Koninkrijk, minimum drie maanden onbetaald
ouderschapsverlof verwerven. Op vraag van de partners werd deze overeenkomst vertaald in
de bindende richtlijn van 1996. Vanderbeken vatte de minimale voorschriften als volgt
samen:
“1) Het ouderschapsverlof is een individueel recht, dit wil zeggen dat zowel mannen als
vrouwen bij de geboorte of adoptie van een kind ouderschapsverlof kunnen opnemen. De
partners kunnen het evenwel niet op elkaar overdragen.
2) De werknemers kunnen gedurende ten minste drie maanden met een maximum van
acht jaar ouderschapsverlof opnemen.
3) De voorwaarden en de wijze van toepassing van het ouderschapsverlof worden door
de lidstaten vastgelegd bij wet of bij collectieve arbeidsovereenkomst. De lidstaten
kunnen onder meer:
- beslissen of ouderschapsverlof voltijds of deeltijds moet opgenomen worden;
1 Dit is geen volledig overzicht van alle voorwaarden en formaliteiten waaraan een werknemer dient te voldoen
of uitzonderingen hierop, aangezien dit ons te ver zou afleiden van het doel van deze masterproef. Meer
informatie is terug te vinden op de respectievelijke websites van de RVA en de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en
Sociaal Overleg.
4
- beslissen dat de werknemer ten hoogste één jaar anciënniteit moet hebben om het
recht op ouderschapsverlof te openen;
- perioden vaststellen waarbinnen de werknemer het ouderschapsverlof mag opnemen,
de werkgever moet de begin- en einddatum kennen;
- de omstandigheden vaststellen waarin de werkgever het recht op ouderschapsverlof
kan uitstellen om organisatorische redenen.
4) De werknemers die gebruik maken van het recht op ouderschapsverlof zijn vanaf de
aanvraag beschermd tegen ontslag.
5) De werknemer heeft na afloop van het ouderschapsverlof het recht om terug te keren
in zijn oude functie of in een gelijkaardige functie.” (Vanderbeken, 2005, 15-16)
De Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 herzag deze richtlijn en verhoogde het
minimum naar vier maanden, zoals vertaald in het KB van 31 mei 2012 (Belgisch Staatsblad,
01/06/2012).
De focus van deze masterproef ligt op het ouderschapsverlof in kader van
loopbaanonderbreking ingevoerd door het KB van 29 oktober 1997.2 Elke ouder heeft recht
op dit thematisch verlof waarbij hij/zij naar aanleiding van de geboorte of de adoptie van een
kind tijdelijk minder of niet werkt om thuis te zijn voor de opvoeding van het kind. Het is een
individueel recht dat niet overdraagbaar is naar de andere ouder (FOD Werkgelegenheid,
Arbeid en Sociaal Overleg, 2012). Het verlof dient niet meteen na de geboorte of adoptie –
inschrijving van het kind als gezinslid – opgenomen te worden. De ouder kan het recht
opnemen tot het kind 12 jaar wordt of 21 jaar wanneer hij/zij een fysieke of mentale
handicap heeft van minstens 66%. Hoewel een ouder slechts eenmaal per kind
ouderschapsverlof kan krijgen, kan dit wel aangevraagd worden in verschillende periodes.
Hierbij is het belangrijk om de drie mogelijke vormen van loopbaanonderbreking te kennen:
- voltijds: maximum 4 maanden, eventueel op te splitsen in periodes van 1 maand;
- halftijds: maximum 8 maanden, eventueel op te splitsen in periodes van 2 maanden;
- 1/5: maximum 20 maanden, eventueel op te splitsen in periodes van 5 maanden.
Hierbij is het ook mogelijk om de vormen onderling te combineren zolang het voltijdse saldo
klopt, bijvoorbeeld 2 maanden voltijds en 4 maanden halftijds. Het KB van 31 mei 2012
2 Gewijzigd bij KB van 20/01/1998, 10/08/1998, 4/06/1999, 24/01/2002, 15/07/2005 en 31/05/2012.
5
verhoogde het ouderschapsverlof van 3 naar 4 maanden (of equivalenten) en trad in werking
vanaf 1 juni 2012 voor de aanvragen. De werknemer ontvangt voor deze vierde maand
slechts een uitkering indien het kind geboren of geadopteerd werd vanaf 8 maart 2012 (RVA,
2012; FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, 28/07/2013). Deze
onderbrekingsuitkeringen worden uitbetaald door de RVA en zijn afhankelijk van de
opgenomen vorm van ouderschapsverlof. Maandelijkse nettobedragen zijn sinds 1 december
2012 (RVA, 28/07/2013a):
- voltijds: €707,08
- halftijds: €325,92 (-50jaar) of €552,84 (+50jaar)
- 1/5: €110,57 (-50jaar), €148,70 voor alleenwonende werknemers(-50jaar) of
€221,14(+50jaar)
Er geldt een bedrijfsvoorheffing op deze uitkeringen; 10,13% bij een voltijdse onderbreking
en 17,15% bij vermindering van arbeidstijd (RVA, 2012). In het Vlaamse Gewest kan de
werknemer ook aanspraak maken op een aanmoedigingspremie voor zorgkrediet, uitgekeerd
door de Vlaamse overheid (28/07/2013). De werknemer geniet eveneens van gewaarborgde
socialezekerheidsrechten en een ontslagbescherming. Hij/zij dient minstens 12 maanden
binnen de 15 maanden voorafgaand aan de aanvraag gewerkt te hebben bij zijn/haar
werkgever. Volgend op de schriftelijke aanvraag bij de werkgever kan deze het verlof
maximaal met 6 maanden uitstellen. De reden dient wel van organisatorische aard te zijn
(FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, 2012).
Bovenstaande regeling is van toepassing binnen de private sector en voor het statutair en
contractueel personeel op het niveau van de federale overheid, de gemeenten en de
provincies. De hiervan afhankelijke openbare inrichtingen en publiekrechtelijke verenigingen
worden eveneens gemachtigd om deze regeling te hanteren (FOD Werkgelegenheid, Arbeid
en Sociaal Overleg, 28/07/2013). De RVA wijst erop dat bepaalde werkgevers binnen de
openbare sector hun wettelijke basis om ouderschapsverlof toe te kennen nog niet hebben
aangepast aan de leeftijdsgrens van het kind of de vierde maand (RVA, 2012).
6
In de privé-sector kunnen werknemers ook beroep doen op CAO nr. 64, gesloten in de
Nationale Arbeidsraad van 29 april 1997, om ouderschapsverlof op te nemen. Aangezien
deze CAO eveneens volgt op de Europese richtlijn kunnen sommige overeenkomsten niet
verbazen. De werknemer heeft recht op drie aaneensluitende maanden voltijdse
arbeidsonderbreking of – mits een akkoord met de werkgever – een deeltijdse variant. De
leeftijdsgrens van het kind ligt hier op 4 jaar of 4 jaar vanaf de adoptie tot 8 jaar. Bij minstens
66% fysieke of mentale handicap geldt ook de leeftijd van 21. Er zijn aldus verschillen waar te
nemen maar het grootste is waarschijnlijk de afwezigheid van een uitkering (FOD
Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, 2012). Dit is een zeer waarschijnlijke verklaring
voor de lagere populariteit. Namelijk, wanneer de regeling volgens CAO nr. 64 gekozen wordt,
vervalt het recht op ouderschapsverlof in kader van loopbaanonderbreking (FOD
Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, 28/07/2013).
Ten slotte is het belangrijk om te benadrukken dat het ouderschapsverlof opgenomen
door een vader niet verward mag worden met het vaderschapsverlof. Dit zijn de tien dagen
verlof waarop een vader recht heeft binnen de eerste vier maanden na de bevalling. Er geldt
een gelijkaardig adoptieverlof. Drie van de tien dagen worden uitbetaald door de werkgever,
terwijl de mutualiteit de andere toegevoegde zeven op zich neemt sinds 2002 (IGVM, 2002;
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, 28/07/2013).
1.1.2 Statistieken
Een algemeen beeld van het gebruik van ouderschapsverlof3 vinden we terug bij de RVA.
Op basis van uitkeringsgegevens kan de RVA (28/07/2013b) namelijk in statistieken voorzien
die ze openbaar op hun website publiceren of toegankelijk maken via de optie “ interactieve
statistieken”. Voor ouderschapsverlof is het niet steeds mogelijk om de cijfers gescheiden van
de andere twee thematische verloven – medische bijstand en palliatieve zorgen – te
verkrijgen. Indien dit wel het geval is, is het vaak niet mogelijk om de informatie per geslacht
te verkrijgen. Via combinatie van de beschikbare gegevens hopen we een zo specifiek
mogelijk beeld van de gebruikssituatie in België te kunnen schetsen.
3
Vanaf nu zal ouderschapsverlof in deze masterproef staan voor ouderschapsverlof in kader van
loopbaanonderbreking. CAO nr.64 wordt hier niet geanalyseerd vanwege een lagere populariteit en een
regeling voor de private sector.
7
Ouderschapsverlof kent een algemene populaire groei, zoals af te leiden valt uit tabel 1. Het
aantal uitkeringstrekkers steeg tussen 2007 en 2012 met 48,8% en zeer licht met 1,3% tussen
vorig jaar en nu.
Tabel 1: Evolutie van ouderschapsverlof (Bron: RVA. Laatst geraadpleegd op 28/07/2013:
http://www.rva.be/D_stat/Trimestriele_indicatoren/2013_03/NL.pdf)
2007 2012 2007-2012 T1 2012 T1 2013 2012-2013
34.111 50.766 +48,8% 52.168 52.824 +1,3%
Het gebruiksaandeel van mannen steeg eveneens, zoals te zien in tabel 2. Deze tabel toont
echter de getallen van de drie thematische verloven samen, maar van de 62.459 uitkeringen
in 2012 ging de grootste hap naar ouderschapsverlof (50.766; medische bijstand 11.443;
palliatieve zorgen 251). Het gebruiksaandeel van mannen stijgt van 7% in 2000 naar 28% in
2012, waarop het sinds 2010 stagneerde.
Tabel 2: Evolutie van thematische verloven volgens geslacht (Bron: RVA. Laatst geraadpleegd op 28/07/2013:
http://www.rva.be/frames/frameset.aspx?Path=D_stat/&Items=1&Language=NL)
Mannen Vrouwen Totaal
2000 676 8.864 9.540
2001 941 10.118 11.060
2002 1.500 12.555 14.055
2003 3.068 19.157 22.225
2004 4.466 22.993 27.459
2005 5.728 25.794 31.522
2006 7.212 29.259 36.471
2007 8.479 31.391 39.870
2008 10.008 34.428 44.436
2009 13.380 39.054 52.434
2010 16.467 44.581 61.048
2011 17.630 45.391 63.021
2012 17.669 44.791 62.459
8
Voor 2012 kunnen we wel afzonderlijke ouderschapsverlofcijfers per geslacht terugvinden.
Via correspondentie met de RVA (29/10/2012) ontving ik meer informatie over het
ouderschapsverlof opgenomen door mannen in de eerste 8 maanden van 2012. Het
totaalgebruik door mannen ligt hier op 14.225. Op een totaal van 51.601 brengt dit het
aandeel van mannen op 27,5%, wat tabel 2 correct benaderde. Dezelfde informatiebron
geeft ons eveneens meer inzicht in categorieën zoals sector, werkgever, welke vorm van
arbeidsvermindering. Zo zien we in tabel 3 dat het meest geopteerd is voor
arbeidsvermindering met 1/5e bij zowel mannen als vrouwen. Bij mannen bedraagt dit 86%
en bij vrouwen 67%. Dit laatste cijfer duidt er ook op dat de andere opties hoofdzakelijk door
vrouwen gedragen worden.
Tabel 3: Arbeidsvermindering tijdens ouderschapsverlof per geslacht (Bron: RVA, correspondentie
29/10/2012)
Vermindering Mannen Vrouwen Totaal
3/4 naar halftijds 2 45 47
halftijds 676 4.261 4.937
voltijds 1.258 7.804 9.062
1/5 12.289 25.267 37.556
Interessant voor deze masterproef is het onderscheid tussen de publieke en private sector.
Het aandeel van mannen ligt net hoger in de private sector (28,8%) dan in de publieke sector
(24,4%) maar een groot verschil treedt hier niet op.
Tabel 4: sector bij ouderschapsverlof per geslacht (Bron: RVA, correspondentie 29/10/2012)
Mannen Vrouwen Totaal
Publieke sector4 3.588 11.115 14.703
Private sector 10.636 26.261 36.897
Totaal 14.224 37.376 51.600
Via haar genderstatistieken en genderindicatoren duidt het IGVM (2011) er eveneens op
dat de maatregelen om de combinatie arbeid-gezin mogelijk te maken voornamelijk door
vrouwen gebruikt worden met het oog op zorgtaken, terwijl mannen hiervan vooral op het
4 Ministeries, parastatalen, autonome overheidsbedrijven, provinciale besturen, lokale besturen, onderwijs en
PMS, universiteiten als werkgevers.
9
einde van de loopbaan gebruik maken. Het gaat hier niet alleen om de drie thematische
verloven, maar ook over het tijdskredietstelsel in de private sector en het algemene
loopbaanonderbrekingsstelsel in de overheidssector. Wanneer voltijds tijdskrediet
opgenomen wordt met oog op de opvoeding van kleine kinderen zijn mannen slechts voor
5% vertegenwoordigd in de statistieken. Een 1/5e arbeidsvermindering blijkt evenwel
opnieuw de meest gebruikte vorm onder de verschillende maatregelen. Naast deze
maatregelen geeft het IGVM (2011) ook meer inzicht in de beleving van de combinatie
arbeid-gezin. Een belangrijke factor hierbij is de flexibiliteit op het werk. Tabel 5 toont weinig
verschillen tussen mannen en vrouwen.
Tabel 5: Flexibiliteit ten voordele van de werknemer naar geslacht (2010) (Bron: IGVM, 2011)
Flexibiliteit in werkuren werkdagen
Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen
Doorgaans mogelijk 52,3% 50,6% 39,5% 35,5%
Zelden mogelijk 18,8% 18,4% 15,6% 17,5%
Niet mogelijk 28,9% 31% 45% 47,1%
Flexibele werkuren werden gedefinieerd als mogelijke aanpassing van begin- en/of einduren
met minstens één uur omwille van gezinsredenen. Flexibele werkdagen staan voor een
mogelijke organisatie van het werkrooster opdat de werknemer volledige dagen vrij kan
nemen omwille van gezinsredenen zonder hiervoor te moeten terugvallen op vakantiedagen
of buitengewoon verlof. Bij mannen blijkt dit net iets minder mogelijk te zijn, maar we
spreken over slechts minieme verschillen. Flexibiliteit op het werk is een factor die verder in
deze masterproef behandeld wordt.
De mogelijkheid om terug te vallen op kinderopvang is een andere factor in de combinatie
arbeid-gezin. Uit cijfers van het IGVM (2011) blijkt dat mannen veel vaker kunnen rekenen op
onbetaalde opvang dan vrouwen: 51% van de vaders met partner tegenover 36% van de
moeders met partner; 45% van de alleenstaande vaders tegenover 31% van de alleenstaande
moeders. Voor alleenstaande ouders ligt het niveau van betaald verlof bijna gelijk met 23,2%
voor de moeders en 25,2% voor de vaders. Gebrek aan betaalbare en kwaliteitsvolle
kinderopvang is voor 30% van de vrouwen een factor om minder of niet te werken, terwijl dit
bij mannen slechts 13% bedraagt.
10
Ten slotte zijn zowel mannen als vrouwen tevreden over de combinatie arbeid-gezin, hoewel
de eersten meer tevreden zijn. Dit blijkt uit tabel 6.
Tabel 6: Tevredenheid over de combinatie arbeid-gezin naar geslacht (2005) (Bron: IGVM, 2011)
Vrouwen Mannen
Wenst huidige regeling te behouden 86,7% 91,7%
Wenst (meer uren) te werken 5,6% 2,7%
Wenst minder uren te werken 7,7% 5,6%
Ondanks een forse stijging sinds 2000 in het ouderschapsverlofgebruik door mannen
naar een gestagneerde 28%, nemen mannen aldus beduidend minder verlof in kader van
kinderzorg dan vrouwen. Wanneer ze hier wel gebruik van maken, kiest de grootste groep
voor de meest beperkte vermindering: 1/5e. Hoewel de werkflexibiliteit geen grote
verschillen toont met deze van vrouwen, kunnen mannen wel meer beroep doen op
informele opvang.
1.1.3 Vaders en ouderschapsverlof
Achter het formeel recht op ouderschapsverlof en statistische gebruikspatronen schuilen
zeer persoonlijke gezinssituaties en verscheidene combinaties aan beslissingsfactoren. Deze
masterproef heeft niet tot doel alle mogelijke factoren uitgebreid in kaart te brengen
aangezien de Universiteit Gent en organisatiecultuur centraal staan. De brochure Vaders en
ouderschapsverlof (Gelijke Kansen in Vlaanderen i.s.m. Kind en Gezin, 2010) kan ons wel kort
enkele persoonlijke redenen achter gebruikspatronen toelichten. Vlaamse ministers Smet en
Vandeurzen werkten hier samen aan om het beeld van een zorgende vader te versterken
tegenover het beeld van een werkende moeder en om andere vaders in te lichten over de
mogelijkheden en hun rechten.
Naast de wens om een nauwere band met hun kinderen te creëren en om hun waarden mee
te geven, schenken deze getuigenissen ook een beeld op praktische aanwendingen van
ouderschapsverlof en bovenstaande statistieken. De keuze voor 1/5e arbeidsvermindering ligt
vaak in het feit dat de aangepaste werkperiode – 15 maanden - een langdurige oplossing
biedt ten opzichte van 3 maanden voltijds thuis. Zo koos Paul (Gelijke Kansen in Vlaanderen
i.s.m. Kind en Gezin, 2010, 8) voor deze optie opdat hij zijn relatie duurzamer zou kunnen
11
opbouwen. Jan en zijn vrouw Griet (Gelijke Kansen in Vlaanderen i.s.m. Kind en Gezin, 2010,
13) kozen hiervoor omdat zij reeds voltijds thuis bleef, maar een extra dag thuis wel een
enorme hulp betekende voor het gezin. De brochure stelt dat 50,9% van de vaders
ouderschapsverlof op hun werk niet mogelijk achten, terwijl dit wel een recht is. De
werksituatie of de perceptie hiervan speelt dus zeker een rol in het gebruik van
ouderschapsverlof. Ook hier getuigen enkele vaders dat het kan. Zo lauwert Peter (Gelijke
Kansen in Vlaanderen i.s.m. Kind en Gezin, 2010, 10-11) de steun van zijn vrouwelijke
collega’s en zijn werkgever die hem geen promotie zou weigeren omwille van zijn
ouderschapsverlof. Jan (Gelijke Kansen in Vlaanderen i.s.m. Kind en Gezin, 2010, 14)
promoveerde zelfs recent na zijn ouderschapsverlof. Wouter (Gelijke Kansen in Vlaanderen
i.s.m. Kind en Gezin, 2010, 32) wijst dan weer op het belang van de mogelijkheid van
flexibele regelingen op zijn werk, waar het niet evident is om langdurig afwezig te zijn.
Interessant voor deze masterproef is de getuigenis van Tom die wetenschappelijk
medewerker is aan de K.U.Leuven (Gelijke Kansen in Vlaanderen i.s.m. Kind en Gezin, 2010,
22-23). Hij nam drie maanden ouderschapsverlof op, maar kan zijn werkuren ook deels zelf
bepalen. Hierdoor kan hij er om halfvier staan voor zijn kinderen aangezien hij vroeg op de
dag begint te werken. ’s Avonds en in het weekend werken hoort er dan wel bij. Hij besluit
eveneens dat zijn academische carrière niet heeft geleden onder zijn ouderschapsverlof.
1.2 Universiteit Gent
1.2.1 Reglementering
Het KB van 7 mei 1999 bracht het systeem van loopbaanonderbreking, inclusief de
thematische verloven zoals ouderschapsverlof, ook binnen in de openbare sector. Het
specifieke stelsel van ouderschapsverlof werd uiteengezet in artikel 12. De algemeen
besproken regeling werd hierbij van toepassing voor de openbare sector, inclusief de laatste
herziening van 31 mei 2012 betreffende de verhoging van 3 naar 4 maanden (RVA,
28/07/2013a). De specifieke reglementen per personeelscategorie van de Universiteit Gent
verwijzen steevast naar dit KB en volgen aldus dezelfde regeling. We spreken hier over het
academisch personeel: AAP en ZAP; de doctoraatsbursalen; de postdocs en het
wetenschappelijk personeel. Allen dienen zij hun aanvraag tot ouderschapsverlof in te
dienen bij de DPO. Hierbij benadrukken we echter dat dit niet geldt voor de fondsers, die
12
evenwel verbonden zijn aan de universiteit. Fondsers keren zich voor ouderschapsverlof tot
de respectievelijke fonds- of beursinstanties (DPO, 5/03/2013).
1.2.2 Statistieken
De Universiteit Gent kent in totaal 8089 medewerkers waarvan de 1108 fondsers (FWO,
IWT,…) niet op de payroll van de universiteit staan. We vinden ze wel terug onder
personeelscategorie WP. De overige 6981 personeelsleden zijn 3933 personeelsleden ten
laste van de werkingsuitkeringen, 1558 ten laste van de niet-werkingsuitkeringen en 1457
bursalen. Onder de eerste groep vallen het ZAP, AAP en het vastbenoemde ATP; WP en
contractueel ATP vallen onder niet-werkingsuitkeringen. In figuur 1 zien we het
personeelsbestand volgens geslacht en personeelscategorie. De Universiteit Gent telt 2539
ATP en 5550 AP en WP. Het personeel van de universiteit is met 4137 mannen voor 51%
mannelijk en met 3952 vrouwen voor 49% vrouwelijk. De onderlinge categorieën verschillen
echter wel, zo zijn 41% van de vrouwen ATP en 77% van de mannen AP en WP (DPO, 2013b).
We focussen in deze masterproef echter op de cijfers omtrent ouderschapsverlof.
Figuur 1: UGentpersoneel volgens geslacht en categorie (Bron: DPO, 2013b)
13
De cijfers over het ouderschapsverlof zijn enkel beschikbaar voor de 6981 personeelsleden
op de payroll van de universiteit. De gebruiksgegevens van ouderschapsverlof vinden we
terug in figuur 2. Het is hierbij van belang te beseffen dat niet iedereen kinderen heeft of
gebruik kon maken van het ouderschapsverlofstelsel. Dit is het geval voor ouders voor 1999,
personeelsleden waarvan het contract dit niet toeliet of die niet aan de
aanvraagvoorwaarden voldeden. In het totaal werd ouderschapsverlof 1443 maal
opgenomen, waarbij zich meteen twee grote gebruikersgroepen aftekenen. Enerzijds het ATP
die met 1087, 75% van de ouderschapsverloven op zich nam. Anderzijds was 81% van het
gebruik voor vrouwen en binnen de groep AP en WP zelfs 86%. Het mannelijk AP en WP is
slechts voor een aandeel van 3,5% verantwoordelijk (DPO, 2013a). We zouden ons dan ook
graag verder verdiepen in deze opvallende, laatste groep.
Figuur 2: Ouderschapsverlof aan UGent (Bron: DPO, 2013a)
Binnen deze groep ‘academische vaders’ die ouderschapsverlof opnamen, zijn het AAP en
WP het sterkst vertegenwoordigd tegenover de 6 ZAP-leden. Uit figuur 3 leiden we af dat 20
van de 51 gebruikers wetenschappelijk medewerkers zijn en 9 doctor-assistenten.
14
Figuur 3: Ouderschapsverlof door academische vaders naar functie (Bron: DPO, 2013a)
De verdeling over de faculteiten vinden we in figuur 4, maar relatieve cijfers kunnen hierbij
meer tonen. Hiervoor hebben we eerst inzicht nodig in de grotere groep academische vaders
ongeacht het ouderschapsverlofgebruik. We vernauwden de algemene personeelsdataset
(DPO, 2013b) door volgende personeelsleden eruit te filteren: ATP, vrouwen, fondsers
–wegens geen ouderschapsverlofcijfers- en alle vaders van voor 1999 aangezien zij niet
konden terugvallen op het ouderschapsverlofstelsel. Dit bracht de groep academische vaders
terug op 666. Met 51 maakten de vaders voor 7,6% gebruik van het verlof.
In deze selectie van 666 konden we eveneens groeperen per faculteit, waardoor we de
absolute cijfers in een relatieve verhouding konden berekenen aangezien de faculteiten
verschillen in grootte. De bio-ingenieurs vallen met hun 26.3% meteen op, terwijl de
faculteiten Economie en Bedrijfskunde en Farmaceutische wetenschappen geen
ouderschapsverloven opgenomen zagen. De tweede grootste gebruiker is de faculteit
Diergeneeskunde met een gebruik dat meteen 10% lager ligt. Politieke en sociale
wetenschappen, Letteren en wijsbegeerte en de Geneeskunde sluiten verder aan (DPO,
2013a-b).
15
Tabel 7: Ouderschapsverlof academische vaders per faculteit (DPO, 2013a-b)
Faculteit Ouderschaps-
verlof
Totaal
academische
vaders
%
Bio-ingenieurswetenschappen 15 57 26.3
Diergeneeskunde 5 30 16.6
Economie en bedrijfskunde 0 21 0
Farmaceutische wetenschappen 0 11 0
Geneeskunde en gezondheidswetenschappen 10 108 9.3
Ingenieurswetenschappen en architectuur 7 157 4.5
Letteren en wijsbegeerte 7 70 10
Politieke en sociale wetenschappen 3 23 13
Psychologie en pedagogische wetenschappen 1 42 2.4
Rechtsgeleerdheid 1 41 2.4
Wetenschappen 2 105 1.9
1.2.3 Durf vragen
Uit de gegevens van de RVA bleek dat 24.4% van ouderschapsverloven in de publieke
sector opgenomen wordt door mannen(RVA, 29/10/2012). Wanneer we onze blik werpen op
de Universiteit Gent daalt dit aandeel van mannen naar 19% en veel verder naar 3.5% voor
academische mannen. Het aandeel stijgt weer licht naar 7.6% wanneer we enkel de
academische vader in beschouwing nemen(DPO, 2013a-b). De vraag dringt zich dan ook op
wat er mogelijk wezenlijk anders is voor vaders aan de universiteit. K.U.Leuven
wetenschappelijk medewerker Tom wees ons al op de mogelijke flexibele werkregeling, maar
tevens gevuld met vele uren en de te overwegen academische carrière (Gelijke Kansen in
Vlaanderen i.s.m. Kind en Gezin, 2010, 22-23). Kan flexibiliteit ouderschapverlof overbodig
maken en mogelijks omgekeerd? We vragen ons dit eveneens af als we de gebruikscijfers per
faculteit herbekijken. Faculteiten waar onderzoeken labo- en/of projectmatig zijn, lijken
hogere gebruiksfrequenties te tonen. Tevens, wordt de academische carrière mogelijk
beduidend anders gekenmerkt dan de gemiddelde publieke carrière? Met deze en andere
vragen werpen we allereerst een blik op de literatuur over ouderschapsverlof,
beleidsanalyses en factoren die een invloed uitoefenen.
16
1.3 Literatuur
1.3.1 Parental Leave Directive
We startten het overzicht van het ouderschapsverlof voor België in de EU met haar
Parental Leave Directive van 1996. Het lijkt ons dan ook best om kort stil te staan bij het doel
van dit beleid. Lister(et al., 2007) verduidelijken dat de richtlijn behoort tot een breder beleid
omtrent kinderzorg. Een belangrijk doel hiervan is de reductie van genderongelijkheden. De
richtlijn vertaalt namelijk de idee dat zowel economische als zorgverantwoordelijkheden
gedeeld dienen te worden in een gezin. Zonder zou het namelijk moeilijk worden om
ongelijkheden op de werkvloer aan te vechten omdat het idee nog zeer sterk leeft dat de
moeder carer is en de vader earner. De richtlijn acht echter beide ouders in staat om elke rol
op te nemen. Wanneer ouderschapsverlof gepaard gaat met een degelijke uitkering dienen
we dit volgens Lister(et.al, 2007) aldus te zien als een promotie van familiale kinderzorg. Op
nationaal niveau vinden ze echter nog grote verschillen. Dit is onder andere te verklaren door
gegenderde visieverschillen op moeder- en vaderschap en de rol van de welvaartstaat bij
kinderzorg. Een verschillende vertaling van de richtlijn kan hierbij ook spelen. Zo tonen
landen met specifieke regelingen voor vaders een hogere gebruiksfrequentie. Omwille van
concrete uitvoeringsverschillen stuurde de ETUC vanaf 2006 aan op een herziening van de
richtlijn (Clauwaert, 2010). Zeker met betrekking tot ouderschapsverlof wilden ze de lengte
en uitkeringen meer standaardiseren en mannen meer aanmoedigen om hiervan gebruik te
maken. De loonkloof en aandacht voor pensioenrechten binnen ouderschapsverlofstelsels
dienden volgens de ETUC in acht genomen te worden. Wanneer de moeder namelijk minder
verdient, is het veel voorkomend dat gezinnen vanuit economisch rationeel oogpunt
beslissen om het ouderschapsverlof over te laten aan de moeder opdat het hoogste inkomen
niet verloren zou gaan. Net zoals in de jaren naar 1996 toe zag de EU een sociale dialoog op
Europees niveau tot stand komen die uitmondde in de Richtlijn 2010/18/EU tot herziening
van de raamovereenkomst uit 1996. Zoals gezien in het wetgevend overzicht betekende dit
een verhoging van het minimum van 3 naar 4 maanden. Eveneens heeft ze aandacht voor
het individuele karakter van het ouderschapsverlofrecht; mogelijkheden voor niet-voltijdse
werknemers; diversiteit van gezinsstructuren; … (Clauwaert, 2010).
17
1.3.2 Verklaringen voor ouderschapsverlofgebruik
Al sinds enkele jaren na de invoering van de Parental Leave Directive van 1996 werd in
beleidsanalyses het aanzienlijk lagere ouderschapsverlofgebruik door vaders in de aandacht
gebracht. Deven en Moss (2002) stonden in hun overzichtsanalyse stil bij de mogelijke
redenen hiervoor. Afwezige of gebrekkige financiële steun werd daarnet al aangestipt als
hinderlijke factor, maar welke belemmeringen spelen er nog? Hiervoor verwijzen ze naar de
wetenschappelijke aandacht voor het thema. Uit een seminarie van 1999 en de opvolging
hiervan blijkt een nood aan een holistische benadering om te begrijpen hoe en waarom
mannen en vrouwen beslissen om al dan niet gebruik te maken van ouderschapsverlof. Haas,
Allard en Hwang(2002) wijzen op de verscheidene invloeden en sociale interacties die
samenkomen in een beslissingsproces, zoals de relatie tussen de partners maar ook van elk
van hen met hun werkgevers, collega’s, … Daarnaast liggen er verschillende doeleinden aan
de basis van de nationale beleidsvariatie: steunen van vrouwen om thuis te blijven of om de
arbeidsmarkt te betreden. Deze doelen en invloeden zijn van een sociaal-constructivistische
aard daar genderideeën een rol spelen in het inkleuren van moederschap, vaderschap,
kindertijd, … Almqvist(2008) toont dit aan in haar vergelijking van Franse en Zweedse vaders.
Zo achtten Franse vaders het belangrijk om moeder en kind samen te houden wanneer er
sprake is van ouderschapsverlof of andere zorgregelingen. De Zweedse vaders benadrukten
dan weer hun wens om tijd door te brengen met hun kinderen. Ze stelt vast dat de
beleidsvisies zich op persoonlijk vlak vertalen in een eerder conventionele mannelijkheid bij
Franse vaders en zorggerichte mannelijkheid bij de Zweden. Frankrijk kent geen
aanmoedigend beleid voor vaderschap in tegenstelling tot de gendergelijkheidsagenda in
Zweden. Ten slotte geldt niet enkel de nood voor een open visie op invloeden, nationale
visies maar ook op het bredere kader waarin ouderschapsverlof zich bevindt, namelijk de
zorg-werkverdeling en de effecten hieraan verbonden. In kader van een persoonlijke
loopbaanplanning kent België sinds 2002 het tijdskrediet/loopbaanonderbreking –
respectievelijk in de private en publieke sector. Deven en Moss herkennen hierin een
innovatief beleid waarbij een basis gelegd kan worden voor een flexibele arbeidsmarkt die
rekening houdt met individuen, families en gemeenschappen (Deven & Moss, 2002).
18
1.3.3 Het werk en haar organisatiecultuur
Onderzoekster Linda Haas – oa. met collega’s Allard en Hwang – richtte reeds veel van
haar onderzoek op de relaties tussen organisatiecultuur, gender en het gebruik van
ouderschapsverlof door vaders in de private sector (2002, 2007, 2009). Onderzoek naar
beleidsmogelijkheden en invloeden op het werk ondersteunt hierbij de wens tot
gendergelijkheid. Haas en collega’s omschrijven dit ook als de nood om vaderschap zichtbaar
te maken op het werk, om zo te breken met het genderidee van een voltijds werkende vader.
Uit hun eigen data en deze van verscheidene collega’s (Geisler en Kreyenfeld, 2011; Bygren
en Duvander, 2006…) keren volgende werkgerelateerde aspecten weer als invloeden in het
beslissingsproces:
- steun van topmanagement, collega’s
- flexibiliteit van werk(groepen)
- mannelijke ‘precedenten’
- ‘onmogelijkheid’ tot afwezigheid/werk missen
- “lose touch”, promotiekansen mislopen
- aard van het contract (tijdelijk of vast)
- organisatiekarakteristieken als grootte, sector, dominantiegraad van vrouwen
De rol hiervan wordt ook genuanceerd. Zo stellen zowel Lammi-Taskula als Kvande dat het
voornamelijk de interpretatie van de werknemers is die leeft in plaats van de eigenlijke
medewerkingsgraad van de werkgevers en collega’s. Ook Haas en collega’s wijzen op het
holistische beslissingsproces en de eerder kleinere rol van werkaspecten (Haas & Hwang,
2009). Aangezien deze masterproef zich richt op een publieke organisatie verdiepen we ons
kort in de resultaten met betrekking tot de sector. Zowel in Zweedse, Noorse als Britse cases
namen vaders meer dagen op in de publieke dan private sector en werden hogere
compensaties waargenomen (collectieve akkoorden) (Haas & Hwang, 2009; Brandth &
Kvande, 2002). Aangezien de Zweedse overheid een actief beleid voert, zijn
overheidswerknemers mogelijk meer ontvankelijk voor de campagnes dan ‘private’ vaders.
Eveneens ligt bij ‘publieke’ vaders de kans hoger om in een door vrouwen gedomineerde
omgeving te werken. Dit zou bijdragen aan een hoger bewustzijn over het belang van
work-life-balance. De lagere cijfers in de private sector zetten Haas en collega’s aan om zich
hierop te focussen. De dienstensector zou ook meer positief staan ten opzichte van het
19
gebruik van ouderschapsverlof. Hierbij denkt men opnieuw aan de vrouwelijke dominantie
maar anderen achten de meer flexibele aard van de sector als belangrijk. Echter, ook met
betrekking tot vrouwelijke dominantie heersen er verscheidene ideeën zoals een te
eenzijdige focus op ondersteuning van vrouwen en daarom niet voor vaders (Haas & Hwang,
2009).
Naast werkgebonden factoren kan ook de organisatiecultuur op het werk een invloed
uitoefenen op het ouderschapsverlofgebruik. Organisatiecultuur is ‘the way we do things
around here’ (Vanderstraeten, 2010, 220). De cultuur van een organisatie bepaalt aldus
bewust én onbewust het handelen én denken van de medewerkers. Ze uit zich op
verschillende niveaus – artefacten, waarden, impliciete veronderstellingen - en wordt via
sociale interactie in stand gehouden opdat de organisatie op lange termijn in dezelfde
richting kan bewegen zonder steeds elk organisatielid te moeten inlichten over de wijze
waarop (Desmidt en Heene, 2005; Vanderstraeten, 2010). Een missieverklaring van een
organisatie kan ons meer inzicht verwerven in haar cultuur. Zo herkennen we de bekende
slogan ‘Durf denken’ in de missieverklaring van de Universiteit Gent. Woorden als ‘uniek
profiel’ en een ‘eigen positie’ drukken ze graag in het vet (UGent, 1/03/2013). Vertrekkende
vanuit de definitie van een organisatiecultuur als vertaling van ideologieën, stelden Haas en
Hwang (2007) de hypothese op dat de houding van organisaties ten aan zien van mannen
hun familiale verantwoordelijkheden verbonden is met een gegenderde onderlaag van de
organisatiecultuur. Als afhankelijke construeerden ze een father-friendliness index(FFI) voor
organisaties, bestaande uit vier dimensies: formal policy, formal programs, informal support
en informal flexibility. Voor deze FFI onderzochten ze of de doctrines van gescheiden sferen
en mannelijke hegemonie een invloed hadden. Haas en Hwang namen een gematigde steun
waar voor de hypothese over gescheiden sferen (de publieke sfeer behoort de man toe).
Organisaties met een grotere interesse in de gelijkheid van vrouwen op de werkvloer werden
meer vadervriendelijk bevonden. Mannelijke hegemonie (‘aanleg voor macht ligt bij mannen’)
werd echter niet gecorreleerd met de FFI. Kleinere relaties tekenen zich wel af. Een hogere
vertegenwoordiging van vrouwen zou een stijging in ervaren informele steun bij mannen
voort brengen.
20
1.3.4 Belgische status quaestionis
Tot op dit moment kent België geen onderzoek naar vaders en hun
ouderschapsverlofgebruik aan de Belgische universiteiten. Maron, Meulders en
O’Dorchai(2008) analyseren het Belgische ouderschapsverlofbeleid binnen het eerder
geschetste, Europees kader en de mogelijke impact op gendergelijkheid. Ze focussen zich dan
ook op de factoren die we reeds bespraken, zoals het belang van de uitkering en het
individuele toewijzen. Cantillon (et al., 2010) analyseren in welke mate sociale-economische
zwakkere ouders beroep kunnen doen op het Belgische beleid met betrekking tot de
verlofstelsels. Ze besluiten dat deze ouders minder terugvallen op loopbaanonderbreking,
deels te verklaren door een lagere werkzaamheidsgraad. Anderzijds tellen factoren als
scholingsgraad en arbeidssituatie mee. Merla (2008) doctoreerde met haar onderzoek naar
de dominante gendernormen en hoe thuisblijvende vaders hier mee omgingen in de invulling
van hun eigen mannelijkheid. Evenwel bleef ze ook even stilstaan bij de verschillende
factoren uit de literatuur en vergeleek ze de resultaten met haar gevonden getuigenissen. Dit
vormt voor ons een mooie samenvatting van factoren die kunnen spelen bij de beslissing om
thuis te blijven:
“These factors are, first, values in terms of child rearing, gender roles, time and quality of
life; second, work-related factors; third, work-family balance-related factors; fourth,
benefits and costs calculation; fifth, the role of the partner; and finally, childhood
socialization and attitude towards one’s own parents’ investment in childcare.” (Merla,
2008, 117)
Enerzijds kozen sommige vaders om thuis te blijven vanwege teleurstellende
werkomstandigheden zoals geen carrièrevooruitzichten of instabiliteit. Anderzijds zochten
ook vaders die een veelbelovende carrière hadden opgebouwd het thuisblijven op. Dit kon
verklaard worden door het afkeuren van heersende waarden binnen hun job. De vaders
wezen ook op de stress die de puzzel werk-gezin met zich meebracht. Om deze op te heffen,
besloten ze thuis te blijven.
Een directe onderzoekslink tussen ouderschapsverlof – of breder alle zorgverlofstelsels – en
organisatiecultuur vonden we enkel terug bij Fusulier en collega’s (2006, 2007). Beide artikels
focusten zich hierbij op de Waalse private sector. In het eerste artikel peilen Fusulier (et al.,
2006) naar hoe organisaties omgaan met de institutioneel voorziene stelsels om de
21
combinatie werk-gezin te bevorderen. Zo kunnen organisaties deze balans bijvoorbeeld ook
ondersteunen door middel van extra-legale voordelen. Drie types worden hierbij naar voren
gedragen: een puur legalistische organisatie, een ingetogen organisatie en een proactieve
organisatie. Aangezien dit het eerste onderzoek van deze aard was in Wallonië concluderen
ze dat er zeker nog nood is aan verder onderzoek om te zien welke rol het werk kan spelen
tussen het institutionele en individuele niveau. Het jaar erop onderzochten Fusulier (et al.,
2007) het gebruik van verlofstelsels in kader van ouderschap gerelateerd aan werkstatuut
(arbeider, bediende, kaderlid) en geslacht vanuit de hypothese dat de organisatiecultuur een
van de belangrijke parameters is bij de beslissing tot opname. Binnen de sociale ruimte van
de organisatie stelden ze vast dat kaderleden impliciet en expliciet een legitimerend effect
hebben op het gebruik van voorziene verlofstelsels. Wanneer dit gebruik veel meer aanvaard
wordt voor vrouwen, zal dit een hindernis vormen voor de mannen.
1.3.5 De academische wereld
Waar Haas en collega’s naar aanleiding van lagere gebruikscijfers stil staan bij de private
sector, wilden wij meer inzicht verwerven in de opmerkelijk lage gebruiksgraad bij
academische vaders.
Phillips, Richardson & Lent en Weststar onderzochten respectievelijk een Canadese medische
faculteit en Canadese universiteiten en hogescholen op de relatie tussen de academische
wereld en ouderschapsverlof. Weststar stelt echter dat op mannelijk dominante werkvloeren
er een persistente onzichtbaarheid heerst voor de demands of child rearing. Ze vervolgt:
“One such workplace is that of the academy, where employment and advancement
follow a male model requiring long hours, travel, and possible relocation, even as more
women of child bearing age enter the faculty ranks.” (Weststar, 2012, 353)
Om deze onzichtbaarheid te breken is het belangrijk om naar de specifieke ervaringen te
kijken en niet enkel naar de rechten en collectieve akkoorden op papier. Weststar spreekt
hierbij over de “negotiated and often contested terrain that exists between the individual, the
employer and the union in policy implementation”. Dit terrein wordt reeds afgebakend door
de bredere discussie waarin ouderschapsverlof ofwel als een individueel recht ofwel als een
een sociale, maatschappelijke bijdrage beschouwd wordt (Weststar, 2012). Deven en
Moss(2002) duidden op deze kwestie als een variatiefactor tussen nationale beleidsformules.
Binnen Ontario’s medische faculteit benadrukten de bevraagde academici eveneens dat
22
kinderen krijgen nu eenmaal een persoonlijke beslissing is for which colleagues, universities,
and society should not pay. Sommige stemmen spraken zelfs over misbruik van verlof
(Phillips, Richardson & Lent, 2000, 25). In Canada benadrukt men iemands recht, maar is het
collectieve bewustzijn omtrent een politieke, economische ondersteuning nog beperkt.
Weststar legt verscheidene ‘problematische’ situaties en de mogelijke ‘oplossingen’ bloot
binnen de academische wereld (onderzoeksgroep bestaande uit vrouwen en mannen):
- gebrek aan kennis van de statutaire rechten en ad hoc brainstorming voor creatieve
oplossingen (vnl. onderwijsopdrachten)
- opnemen van gespaarde onderwijsvrijstellingen
- overload om tijd ‘in te halen’ na terugkeer
- andere verloven opnemen om zo een academiejaar/semester ten volle op te nemen
om halverwege niet te storen
- verlof vroeger beëindigen
- thuis werken
De verscheidenheid in haar onderzoek wijst meteen op de inconsistentie die heerst tussen
faculteiten, departementen en zelfs bij individuen met meerdere kinderen omwille van de
onderhandeling per case. De variatie is verbonden aan de ongestructureerde en
onafhankelijke aard van het academische werk en de verscheidenheid van eisen en normen
binnen academische disciplines. In zulke omgeving is onderhandelen niet verwonderlijk,
maar Weststar duidt de nood aan een controle en overzicht door de faculty union opdat de
collectieve belangen hierbij niet uit het oog verloren worden. Het individuele
beslissingsproces is duidelijk een evenwichtsoefening die niet geïsoleerd plaats vindt:
“Faculty members must balance their sense of individual autonomy with their
departmental commitments and pressures: the need to be visible, to be seen as a team
player, to pull their weight in teaching and service allocations. They must maintain
collegiality with their colleagues who include the Chair, the Dean and the senior
administration. Regardless of the power in the discourse of the right to
pregnancy/parental leave, it is not easy to just walk away from an academic job (or other
project-based work for that matter).” (Weststar, 2012, 366)
23
Phillips en collega’s ontdekken eveneens dat naast de wetgeving, institutionele cultuur een
rol speelt. Ze bemerken hierbij een overruling effect op de visie van de medische faculteit
begaan met sociale investering in kinderen, wat best is voor hen en hun ouders. Resultaten
duiden op (on)uitgesproken druk om het persoonlijke deel van het werk op te nemen,
aanwezig te zijn voor patiënten en studenten, onderzoek niet te onderbreken. Andere
commentaren achtten gebruikers ook niet serieus begaan met hun carrièredoelen en een
aantal academici wezen op het verschil met Europese landen waar men een meer
ondersteunende houding aanneemt met betrekking tot werk en ouderschap.
Belangrijke aspecten bij deze resultaten zijn de vervangingsmogelijkheden opdat collega’s
niet negatief zouden staan ten opzichte van ouderschapsverlof omwille van een verhoogde
werkdruk. Hoewel Phillips en collega’s(2000) wijzen op een maatschappelijke aandacht voor
vaderschap, lijken vaders meer toegewijd aan hun onderzoekswerk. Meerdere opmerkingen
ridiculiseerden zelfs het concept van vaderschapsverlof.
In de academische context vinden we meer literatuur met betrekking tot de work-life balance
in het algemeen terug, waar ouderschapsverlof als maatregel aan kan bijdragen. Vaak
merken we eveneens dat de artikels voornamelijk gericht zijn op de na te streven
gendergelijkheid in het academische korps. Zo ondervonden Santos en Carbal-Cardoso (2008)
dat voornamelijk vrouwen binnen universiteiten conflicten ervaren tussen werk en gezin.
Enerzijds brengen ze dit terug op traditionele genderrollen in de privé-sfeer, maar ze
benadrukken ook de familieonvriendelijke werk-gezincultuur op het werk. Zoals Phillips (et
al., 2000) werden zij geconfronteerd met getuigen die conflicten toewezen naar de
privé-sfeer en deze niet als zorgen voor de universiteit zagen.
Eerder constateerden we het grote gebruiksverschil tussen AP en ATP aan de Universiteit
Gent, wat ons ertoe bracht om het onderzoek te richten op academische vaders. Doherty en
Manfredi (2006) stellen eveneens verschillen vast tussen beiden groepen in het kader van
afdwingen van work-life balance maatregelen. APT&C – administrative, professional,
technical and clerical staff – en academici houden er namelijk heel andere jobverwachtingen
op na. Deze verschillen bleken duidelijk na een bevraging in kader van work-life balance
besprekingen. Enerzijds willen academici dat er gewerkt wordt aan een planningsysteem
voor werkhoeveelheid om de intensiteit van het werk aan te pakken. APT&C wezen er
24
anderzijds op dat ze dezelfde vrijheid en vertrouwen wilden verkrijgen als het academische
personeel. Deze laatsten kunnen inderdaad in bepaalde mate autonoom beslissen over
werkmomenten waardoor gezin-werk gecombineerd kan worden. De aard van het werk van
beide groepen vergemakkelijkt de opvang van afwezige APT&C aanzienlijk meer dan van
academici. Wegens de internationale, competitieve werkomgeving is het eveneens minder
aantrekkelijk om mogelijke kansen te laten liggen voor een beter geïnstitutionaliseerde
work-life balance. Doherty en Manfredi wijzen hierbij op de krachten van de arbeidsmarkt
die APT&C sneller kunnen inzetten in andere sectoren.
25
Hoofdstuk 2: Academische vaders aan de Universiteit Gent
Uit de statistieken van de Universiteit Gent bleek dat academische vaders beduidend
minder ouderschapsverlof op zich nemen dan hun vrouwelijke academische collega’s en hun
administratieve collega’s, namelijk maar 3.5% van het totale gebruik. De literatuur beaamt
dat vaders veel minder hun recht op ouderschapsverlof opnemen. Eveneens gaf ze ons
inzicht in de verscheidene redenen die hierbij kunnen spelen. In het kader van deze
masterproef zijn we echter geïnteresseerd in de werksfeer, namelijk deze van de Universiteit
Gent. Enerzijds bleek het onderzoek in het verleden voornamelijk gefocust op de private
sector en anderzijds kent België tot op heden nog geen onderzoek naar de academische
wereld in de context van onderzoek naar ouderschapsverlofgebruik. Deze masterproef wilt
dan ook enkele eerste stappen zetten om dit hiaat af te toetsen en aan te vullen met als
hoofdonderzoeksvraag:
In welke mate hebben de organisatiecultuur en academische jobvereisten aan de
Universiteit Gent een impact op het ouderschapsverlofgebruik van haar academische
vaders?
2.1 Methodologie
Tijdens de verkenning van de literatuur besloten we al snel om ons te baseren op de
kwantitatieve aanpak van verscheidene auteurs (Geisler en Kreyenfeld, 2011; Haas en Hwang,
2007; Haas, Allard en Hwang, 2002). Aangezien het een nieuwe onderzoeksopzet betrof,
konden we op deze manier een houvast voor het onderzoek bewaren. Eveneens waren we zo
in staat om het meest aantal respondenten te bereiken. Echter, omwille van deze nieuwe
opzet bleek een kwalitatieve verkenning ook welkom opdat we de eerste verwachtingen
zouden kunnen polsen. In het kader van het vak Onderzoeksmethoden toegepast naar
overheids- en social profitsector (Prof.dr. Joris Voets, 2012-2013) interviewden we prof. dr.
Bevernage van de vakgroep Geschiedenis. Dit hielp ons om de vragenlijst, met haar items en
schalen, voor het kwantitatieve luik scherp te stellen, aangepast aan de academische context
van de Universiteit Gent (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010).
26
2.1.1 Exploratief interview
Via het interview wilden we meer inzicht verwerven in de beweegredenen van een
academische vader om geen ouderschapsverlof op te nemen. De specifieke
onderzoeksvragen waren:
- Hoe ervaren vaders de ruimte tussen de officiële ouderschapsverlofregeling van DPO
en de informele, gewenste regeling binnen hun eigen vakgroep/faculteit?
- Kennen de verscheidene faculteiten subculturen voor deze informele invulling?
- Welke al dan niet gegenderde waarden en normen binnen de universiteit/faculteit/
vakgroep stuurden hun keuze en op welke manier?
Om het interview af te nemen, stelden we een topiclijst op (Bijlage 1.1). Hierdoor bewaarden
we een overzicht van wat we wilden te weten komen, maar konden we ons ook aanpassen
aan het verloop van het interview afhankelijk van de richting die de respondent aangaf. Op
deze manier was er sprake van een semigestructureerd interview (Boeije, 2005).
Prof. dr. Bevernage5, tenure track aan de vakgroep Geschiedenis, was bereidwillig om deel te
nemen aan het interview. Het was een vlot interview waarin hij zelf de tijd nam om zijn visies
duidelijk te bespreken. Hij werd vader in september 2011 en nam geen ouderschapsverlof op
(Bevernage, 9/04/2013). Aangezien het kwantitatieve luik centraal staat, blijven we hier enkel
stilstaan bij het besluit van het interview. Het gebruik ervan om variabelen op punt te stellen,
zal bij de respectievelijke variabelen aangehaald worden. Ten slotte wijzen we er ook op dat
dit een zeer voorzichtig besluit is aangezien er maar één respondent geïnterviewd werd.
De competitieve sfeer en de continue taken van het academische werk werden
meermaals benadrukt. Hij zag verlof dan ook als een fictief gegeven aan de universiteit. De
aard van zijn job oefende een duidelijke invloed uit op zijn beslissing. De deadlines die
gehaald moeten worden liggen vast en het is de verantwoordelijkheid van de werknemer zelf
om aan zijn contract te voldoen. Academische taken laten zich met andere woorden niet
uitstellen. Hij gaf aan dat deze organisatiecultuur te sterk doorgedreven wordt aan de
universiteit. Echter, we dienen de relatie tussen deze cultuur en zijn beslissing te nuanceren.
5 De respondent wenste niet anoniem te blijven en was akkoord om het interview ook in het kader van deze
masterproef te laten gebruiken.
27
Het is niet zeker dat een ‘mildere’ cultuur zou geleid hebben tot het opnemen van
ouderschapsverlof. Ook typisch aan zijn academische job is namelijk de flexibiliteit van de
werkmomenten. Vanwege de eigen verantwoordelijkheid kan er zelf beslist worden wanneer
en waar – afhankelijk van het onderzoek – er gewerkt wordt. Deze informele flexibiliteit zorgt
er ook voor dat werknemers hun uren kunnen aanpassen aan hun gezinssituatie.
Het individualistische aspect van zijn job leidt er naar eigen zeggen ook toe dat hij weinig
inzicht heeft in informele vervangingsregelingen of reacties van collega’s. Hij stelt hierbij wel
dat elke vakgroep een andere sfeer kan kennen. Zo is geschiedenis een vakgebied waarbij
vaak verplaatsing noodzakelijk is en afwezigheid aldus niet problematisch is. Hij bedacht zich
dat dit kan verschillen bij groepsprojecten in laboratoria. Ten slotte ervaart hij de cultuur niet
als gegenderd, maar eerder als gezinsonvriendelijk. Zowel mannen als vrouwen moeten nu
eenmaal de deadlines halen en worden beïnvloed door de competitieve sfeer.
Zeer voorzichtig kunnen we dus zeggen dat de academische job zeer specifieke vereisten
heeft die een tijdelijke stop in de carrière vermoeilijken. Het is echter ook dezelfde aard
–flexibiliteit – die de nood aan ouderschapsverlof kan verzachten (Bevernage, 9/04/2013).
2.1.2 Variabelen en specifieke hypothesen
Ouderschapsverlof is de afhankelijke variabele waarvoor we verklaringen zoeken. Het heeft
een nominale, categorische aard waarbij 1=”neen” en 2=”ja”.
Ethic of care meet de mate waarin de respondenten de organisatiecultuur aan de Universiteit
Gent ervaren als caregiving. Hierbij worden 5 waardentypes getoetst: stabiliteit,
innovativiteit, groepsfocus, respect voor anderen en outcome orientation (Haas en
Hwang,2007). Dit is een 7-punten-Likertschaal op basis van 7 items (Bijlage 1.2, vraag 36):
aandacht voor samenwerking, doorgroeimogelijkheden, toestaan van interne discussie,
ernstig nemen van personeel hun meningen, respect voor individuele rechten, behoorlijke
verloning en sociale verantwoordelijkheid. Om de interne consistentie van de schaal te
vrijwaren, werd de Cronbach’s alpha berekend: 0.790. Het item met betrekking tot verloning
werd hierop verwijderd om een Cronbach’s alpha van 0.815 te bekomen. Eveneens dient de
Universiteit Gent zich aan verloningsregels te houden waardoor dit item minder van
toepassing bleek.
Hypothese: Waarden die onder zorgethiek vallen, bevorderen het ouderschapsverlofgebruik.
28
Wanneer zorgwaarden zich kenbaar stellen in een organisatie betekent dit dat ze
geïnternaliseerd geraakt zijn vanuit de privé-sfeer. Het zou op deze manier breken met de
eenzijdige toewijzing van zorgtaken aan vrouwen en aldus mannelijke participatie
bevorderen (Haas en Hwang, 2007).
Masculine values meet de mate waarin de respondenten de organisatiecultuur aan de
Universiteit Gent ervaren als georiënteerd op hoge performantie. Waarden als
competitiviteit en winstgerichtheid vallen hieronder en werden traditioneel beschouwd als
mannelijk (Haas en Hwang, 2007). Deze Likertschaal is geschaald op 7 punten en berekend
op basis van 5 items (Bijlage 1.2, vraag 36): prestatiegerichtheid, competitiviteit, prioriteit
organisatie, prioriteit aan onderzoek en agressiviteit. Samen bekomen ze een Cronbach’s
alpha van 0.657.
Hypothese: Vanwege de hoge focus op prestaties en competitiviteit verwachten we een
negatieve invloed op het ouderschapsverlofgebruik. Organisatiedoelen moeten namelijk
steeds gehaald worden en concurrentie speelt ook mee in dit model. Ouderschapsverlof zou
in deze hypothese dan nefast zijn voor de carrière.
Informal flexibility meet de mogelijkheid voor werknemers aan de Universiteit Gent om hun
werkmomenten af te stellen op hun gezin (Haas en Hwang, 2007). Het betreft een
Likertschaal met 7 punten. Voor de Cronbach’s alpha-test voegden we 6 items (Bijlage 1.2,
vraag 39) toe waarna we een resultaat hadden van 0.731. De mogelijkheid om buitenlandse
activiteiten te missen, lieten we vallen om te bekomen tot 0.778. Buitenlandse activiteiten zit
nog wel als item vervat in de laatste variabele. De schaal hield aldus nog rekening met
mogelijkheden tot: thuiswerken, vermijden van overuren, werkuren afhankelijk van opvang
en school, zelf bepalen van uren en verlof opnemen voor een ziek kind.
Hypothese: Werkflexibiliteit beïnvloedt het ouderschapsverlofgebruik negatief. Aangezien
werkmomenten reeds informeel aangepast zouden zijn aan het privéleven, zou dit
ouderschapsverlof overbodig maken. Zeker bij gedeeltelijk loonverlies wordt dit
onaantrekkelijker (Bevernage, 9/04/2013).
29
Informal support brengt de informele steunuitingen in kaart en in welke mate er sprake is van
deze steun (Haas, Hwang en Allard, 2002; 2007). Items voor deze schaal kwamen uit vraag 38,
40-43 (Bijlage 1.2) en werden in dezelfde richting gecodeerd. Tevens werden ze allemaal
omgezet tot scores op 7 aangezien de meeste items op 7 punten geschaald waren. Zeven
staat dan voor een zeer sterke informele steun. De Cronbach’s alpha voor de 13 items
bedroeg 0.703. De items hebben betrekking op de indirecte vormen van steun op de
verschillende niveaus van de universiteit. Op universitair niveau werd gepolst naar het begrip
dat getoond wordt voor vaders die ook plaats willen maken voor kinderzorg in hun leven. Op
facultair niveau ging het over mogelijke precedenten, reacties op vaders die
ouderschapsverlof opnemen en of het even aanvaardbaar is voor mannen als voor vrouwen
om ouderschapsverlof op te nemen.
Hypothese: Informele steun bevordert het ouderschapsverlofgebruik. Reacties uit het
verleden op mannelijke collega’s kunnen impliciet duidelijk maken hoe er gedacht wordt
binnen de organisatie over het opnemen van ouderschapsverlof.
Separate spheres meet de mate waarin binnen de vakgroep het idee heerst dat de werksfeer
voor mannen bestemd is en de privé-sfeer voor vrouwen (Haas en Hwang, 2007). De items
(Bijlage 1.2, vraag 44) werden in één richting gecodeerd waarbij 5 staat voor scherpste
aanwezigheid van de gescheiden sferen-ideeën. Met een Cronbach’s alpha van 0.788 werden
alle items behouden.
Hypothese: Het delen van ideeën over gescheiden sferen binnen de vakgroep raadt
ouderschapsverlofgebruik af. De ideeën staan namelijk een strikte scheiding voor waardoor
mannen die zorgtaken op zich nemen scheef bekeken kunnen worden.
Aard job is een schaal waarop de respondenten aangeven hoeveel de verscheidene
taakomschrijvingen van toepassing waren in hun academische ervaring. Het gaat over 18
items die peilen naar werkdruk, verwachtingen van collega’s en studenten, en werklocaties.
De stellingen zijn telkens in de richting geformuleerd dat een 7 staat voor van toepassing.
Deze items zijn gebaseerd op de literatuur over de academische wereld (Weststar, 2012;
Bevernage, 9/04/2013; Doherty en Manfredi, 2006). De Cronbach’s alpha bedraagt 0.635 en
er werden geen items verwijderd.
30
Hypothese: Naarmate de respondenten zich meer identificeren met het academische
jobprofiel heeft dit een negatieve impact op ouderschapsverlofgebruik. Aspecten van
competitiviteit en flexibiliteit uit eerdere variabelen keren hier namelijk weer. Eveneens
worden verantwoordelijkheden naar collega’s en studenten toe als verwachte drukfactoren
ingevoerd.
Facultaire vertegenwoordiging vrouwen is een controlevariabele die procentueel aangeeft
hoeveel van het academische personeel vrouw is. Deze variabele werd berekend op basis van
de algemene dataset (DPO, 2013b). De invloed van een werkomgeving waarin vrouwen gelijk
of meer vertegenwoordigd zijn, wordt dubbel geïnterpreteerd. Enerzijds zou er meer begrip
opgebracht worden voor de wens om gezin en werk in balans te combineren aangezien
vrouwen nog steeds met zorg gelinkt worden en aldus ‘de baan vrijmaken’. Anderzijds kan dit
het idee van ‘zorg is voor vrouwen’ versterken en mannen informeel afraden om ook
ouderschapsverlof op te nemen. Het beleid zou in het laatste geval te eenzijdig op vrouwen
gericht zijn (Haas en Hwang, 2009).
Faculteit ABG deelt de 11 faculteiten op volgens alpha-, bèta- en gammawetenschappen. Elf
groepen zouden de variabele onhanteerbaar gemaakt hebben voor een statistische analyse.
Eveneens koppelen we met deze variabele terug naar het interview en de facultaire cijfers. Er
werd geopperd dat de aard van het onderzoek een invloed zou kunnen hebben op de
werkflexibiliteit en aldus de nood voor ouderschapsverlof. Laboratoriumonderzoek bij
bètawetenschappen zou bijvoorbeeld een vast werkrooster met zich meebrengen en
verantwoording onder collega’s.
Statuut vaderschap ZAW duidt de personeelscategorie aan waartoe de respondent behoorde
tijdens zijn eerste vaderschap – na 1 januari 1999. De opties zijn ZAP, AAP en WP. In de
vragenlijst konden ze zich meer specificeren, maar de hoeveelheid categorieën lag te hoog
om mee te nemen. Het idee is dat elke categorie andere jobprofielen kent. Zo zou de
afwezigheid van een ZAP mogelijks de onderwijsopdracht van de universiteit in het gedrang
kunnen brengen.
31
Statuut vaderschap PF wijst aan of de respondent op het moment van zijn eerste vaderschap
al dan niet op de pay-roll van de Universiteit Gent stond. Hoewel we er vanuit gaan dat beide
groepen onderhevig zijn aan dezelfde organisatiecultuur, kan de regeling voor fondsers
mogelijk een andere invloed hebben.
2.1.3 Populatie en steekproef
Vertrekkend vanuit het personeelsbestand van de Universiteit Gent werden
‘academische vaders’ als populatie afgebakend. ‘Vaders’ hield vanzelfsprekend in dat alle
vrouwen wegvielen, maar ook alle mannen zonder kinderen of vaders die enkel kinderen
geboren voor 1 januari 1999 hadden. Deze datum werd gekozen omdat hierop de
ouderschapsverlofregeling in werking trad (DPO, 5/03/2013). Vaders die hier niet aan
voldeden, zouden geen keuze gehad hebben om te verduidelijken. ‘Academisch’ staat voor al
het personeel behalve de groep ATP: ZAP, AAP, WP, OAP. De fondsers werden hierin
opgenomen aangezien ze werken aan de Universiteit Gent en aldus onderhevig kunnen zijn
aan de organisatiecultuur. Bij benadering berekenden we in hoofdstuk 1 de populatie op
N=666 zonder de fondsers-wegens gebrek aan gegevens.
De uiteindelijke steekproef die hier geanalyseerd wordt telt 169 academische vaders,
waarvan 33 fondsers. De gehele populatie werd verzocht deel te nemen aan het onderzoek.
Bij benadering krijgen we aldus een responsgraad van 20.4% (169-33/666).
2.1.4 Gegevensverzameling
We stelden een vragenlijst op in thesistools om de gegevens te verzamelen (Bijlage 1.2).
Deze peilde enerzijds naar de werkgerelateerde (faculteit, statuut,…) en
ouderschapsgegevens(ouderschapsverlof, welke vormen,…) van de respondent (deels
gebaseerd op IGVM, 2010). Anderzijds kregen de respondenten vragen voorgeschoteld met
betrekking tot hun beleving van de organisatiecultuur, jobvereisten, … De survey van Haas
(2002, 2007) diende als basismodel waarbij we de stellingen aanpasten, gebaseerd op de
kenmerken van een universitaire cultuur uit de literatuur (Bevernage, 9/04/2013; Edelkoort,
2011; Weststar, 2012). Het was grotendeels een gestructureerde vragenlijst, slechts twee
maal werd de respondent open bevraagd zijn mening te geven. Dankzij de
Communicatiedienst konden we de vragenlijst – of beter de link er naartoe – naar alle
academische mannen van alle faculteiten sturen. Aangezien de vragenlijst naar een grotere
32
groep gemaild werd dan de populatiedoelgroep, bakenden de eerste vragen deze verder af.
Zo werd een respondent bijvoorbeeld doorgestuurd naar de eindpagina wanneer hij negatief
geantwoord had op de vraag naar vaderschap na 1 januari 1999.
In het totaal ontvingen we 420 deelnames vanuit de groep academische mannen. Dit
betekent een responsgraad van 13% (420/3202). Er vielen vervolgens 212 respondenten weg
wegens de selectievragen om de groep tot academische vaders te vernauwen. De andere 39
respondenten werden geschrapt wegens onvolledigheid van de antwoorden. Antwoorden die
voor het merendeel ingevuld waren – voldoende onafhankelijke variabelen, werden wel
meegenomen.
Het gebruik van thesistools en de optie om alle academische mannen te kunnen
uitnodigen hebben duidelijke voordelen. Thesistools maakt het makkelijk om alle
antwoorden snel en makkelijk te bewaren, anonimiteit te beschermen, continue
invulmogelijkheid aan te bieden en de vragenlijst zoveel mogelijk op maat van de respondent
te laten verlopen aan de hand van routeringopties. Nadelig is dan weer de zelfselectie door
respondenten (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010) en de beperkingen van de tool zelf. Zo
was het niet mogelijk om antwoorden te verplichten bij sommige vragen met als gevolg dat
de formulieren soms onvoldoende werden ingevuld. Ten slotte verzekerde de groepsmail dat
iedereen een uitnodiging kreeg om deel te nemen, maar een herinnering was echter niet
mogelijk via hetzelfde systeem van de Communicatiedienst.
2.1.5 Gegevensanalyse
Om de hypotheses te testen analyseerden we de gegevens via SPSS waarbij logistische
regressie gehanteerd werd. De afhankelijke variabele ouderschapsverlof is namelijk van
categorische (neen/ja) aard, terwijl de onafhankelijke variabelen interval geschaald zijn (De
Pelsmacker en Van Kenhove, 2010). We testten twee modellen. In het eerste model gingen
we na of en in welke mate de 6 onafhankelijke variabelen het gebruik van ouderschapsverlof
door academische vaders kunnen voorspellen. In het tweede model voegden we de 4
controlevariabelen toe om te zien of de voorspellingen stand hielden.
33
2.2 Resultaten
2.2.1 Samenvattende tabellen
Tabel 8: Beschrijvende analyses van de nominale variabelen
N Totale steekproef
(geen missing values)
%
Ouderschapsverlof
Ja 14 169 8.3
Neen 155 169 91.7
Faculteit
Alpha 47 169 27.8
Bèta 89 169 52.7
Gamma 33 169 19.5
Statuut moment vaderschap
ZAP 26 166 15.4
AAP 50 166 29.6
WP 90 166 53.3
Statuut moment vaderschap werking
Pay-roll 133 166 80.1
Fondser 33 166 19.5
34
Tabel 9: Ouderschapsverlof in kaart voor alle kinderen, volgens vorm en maanden
Ouderschapsverlof voor Eerste kind Tweede kind Derde kind
N 11 3 1
Vorm: voltijds, één periode 1
Vorm: voltijds, opgesplitst 5 2 1
Vorm: halftijds, één periode 3
Vorm: halftijds, opgesplitst 1
Vorm: 1/5, één periode 2
Vorm: 1/5, opgesplitst 2 1
Totaal: 1 maand 5
Totaal: 2 maanden 1 1
Totaal: 3 maanden 1
Totaal: 4 maanden 3 1
Totaal: 5 maanden 1
Totaal: 6 maanden 3
Totaal: 15 maanden 1 1
Tabel 10: Beschrijvende analyses van de intervalgeschaalde variabelen
N (%)
(Totaal 169)
Min. Max. X SD
Ethic of care 164 (97) 1.33 6.33 4.10 1.02
Masculine Values 163 (96.4) 2.33 7.00 4.94 0.82
Informal flexibility 165 (97.6) 1.60 7 4.84 1.10
Informal support 167 (98.8) 2.02 5.98 3.58 0.78
Separate spheres 162 (95.9) 1.71 4.71 3.14 0.68
Aard job 161 (95.3) 3.33 6.44 4.90 0.54
Facultaire vertegenwoordiging vrouwen 168 (99.4) 0.20 0.62 0.40 0.14
35
Tabel 11: Model 1 invloed van onafhankelijke variabelen op ouderschapsverlofgebruik
B S.E. Sig. Exp(B)
Constant 3.394 4.437 .444 29.797
Ethic of care -.020 .323 .950 .980
Masculine values .064 .420 .878 1.067
Informal flexibility -.086 .312 .783 .918
Informal support .961 .459 .036 2.614
Separate spheres -1.320 .635 .038 .267
Aard job -1.135 .632 .069 .317
Tabel 12: Model 2 invloed van onafhankelijke variabelen op ouderschapsverlofgebruik met
controlevariabelen
B S.E. Sig. Exp(B)
Constant 3.834 5.423 .480 46.228
Ethic of care .034 .338 .920 1.034
Masculine values -.299 .469 .523 .741
Informal flexibiliy -.269 .350 .442 .764
Informal support .889 .499 .075 2.434
Separate spheres -1.616 .700 .021 .199
Aard job -.874 .667 .190 .417
Facultaire vertegenwoordiging vrouwen 3.737 2.997 .212 41.983
Faculteit alpha, bèta, gamma -.774 .521 .137 .461
Vaderschap ZAP, AAP, WP .735 .670 .273 2.085
Vaderschap Pay-roll, fondser -.201 .898 .823 .818
36
2.2.2 Bespreking
Allereerst voerden we beschrijvende analyses uit voor alle variabelen. Tabel 8 en 9 geven
ons meer inzicht in het ouderschapsverlofgebruik binnen de steekproef. Hieruit lezen we dat
8.3% van de academische vaders minstens eenmaal het ouderschapsverlof opnam. Dit cijfer
ligt net iets hoger dan de bij benadering berekende 7.6% voor de populatie. In de steekproef
zijn echter ook de fondsers inbegrepen, wat niet het geval was bij de 7.6%. Vervolgens
werden de respondenten gevraagd om hun gebruik te verduidelijken. Een respondent gaf
aan voor 3 van zijn kinderen ouderschapsverlof genomen te hebben, 3 respondenten voor 2
kinderen en 11 respondenten vielen terug op het ouderschapsverlofstelsel voor één kind.
Voltijds gebruik blijkt hier de meest populaire vorm te zijn. De verschillen in totale maanden
duiden op de verschillen in vormen, maar de eerste twee tonen ook aan dat het
ouderschapsverlof niet steeds ten volle opgenomen werd. Tabel 8 vertelt ons ook meer over
de verdeling van de steekproefgroep. Iets meer dan de helft – 52.7% - van de respondenten
behoort tot een bètafaculteit, 27.8% tot een alphafaculteit en 19.5% tot een gammafaculteit.
De laatste twee variabelen vertellen ons meer over het werkstatuut van de respondenten op
het moment van het eerste vaderschap, na 1 januari 1999, aan de Universiteit Gent. Meer
dan de helft – 53.3% ) van de respondenten was WP, 29.6% AAP en 15.4% ZAP. Van deze
groep stond 80.1% op de pay-roll van de universiteit, terwijl 19.5% terugviel op een fonds.
Tabel 10 toont de minima, maxima en gemiddelde waarden van de 6 onafhankelijke
variabelen, allen geschaald op 7 punten, en de percentuele controlevariabele facultaire
vertegenwoordiging academische vrouwen. Bij de onafhankelijke variabelen schommelen de
gemiddelden tussen waarden 3 en 5 wat ons mogelijk waarschuwt voor centrale
tendenseffecten. De gemiddelde vertegenwoordiging van academische vrouwen binnen de
faculteiten van de respondenten bedraagt 40%.
Vervolgens testten we via twee stappen – twee modellen – onze hypothesen, waarvan
de resultaten terug te vinden zijn in tabel 11 en 12. In model 1, tabel 11, gingen we na of de
6 onafhankelijke variabelen ouderschapsverlofgebruik zouden voorspellen. Informal support
blijkt hier een positieve voorspellingsfactor te zijn (B= 0.961; p<0.05) en de separate
spheres-ideeën vormen mogelijk een negatieve factor (B=-1.320; p<0.05). De vier andere
37
variabelen halen het betrouwbaarheidsniveau 0.05 niet. Met een voorzichtige uitbreiding
naar p<0.07, wat nog steeds 93% betrouwbaarheid inhoudt, zien we dat ook de aard van de
academische job een negatieve voorspeller kan zijn op ouderschapsverlofgebruik (B=-1.135;
p<0.07). In het tweede model controleerden we de mogelijke invloed van de onafhankelijke
variabelen aan de hand van vier variabelen. Meteen valt op dat de daarnet voorzichtig
toegelaten factor aard van de job geen significantieniveau meer haalt. Separate spheres
houdt na de controle stand als indicator van ouderschapsverlofgebruik (B=-1.616; p<0.05).
Informal support valt met een significantieniveau van p<0.08 eveneens af. Zeer voorzichtig
zou invloed met (B=0.889) toegewezen kunnen worden.
2.2.3 Interpretatie
Een logistische regressie identificeert welke variabelen van belang zijn om het plaats
vinden van een ‘gebeurtenis’ te voorspellen (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010). In dit
onderzoek betreft het al dan niet gebruik van ouderschapsverlof door academische vaders.
De resultaten van daarnet gaan we nu in drie stappen interpreteren, te vertrekken van het
zogenaamde nul-model ofwel het model waarin enkel toeval speelt. Dit model is in staat om
90.8% van de respondenten juist te classificeren. Wanneer we in de tweede stap, model 1,
de onafhankelijke variabelen toevoegen, daalt dit zeer licht naar 89.5%. De
chi-kwadraatwaarde van dit model is significant bij p<0.05 20.067. Dit betekent dat de -2 Log
likelihood-waarde met 20.067 daalde ten opzichte van het nul-model ofwel dat model 1 een
kwaliteitsverbetering inhield. In dit model vonden we twee significante (p<0.05) predictors.
De log odds van het opnemen van ouderschapsverlof zal met 0.961 punten toenemen
wanneer informal support stijgt. Indien separate spheres-ideeën sterker aanwezig zijn in de
vakgroep van de respectievelijke respondent zal de log odds dalen met 1.320 punten. Voor
een betrouwbaarheidsinterval van 93% houdt een sterkere identificatie met academische
jobvereisten een daling van de log odds in met 1.149 punten.
Model 2 in stap 3 is voor 92.8% in staat om de correcte classificatie van het gebruik te
voorspellen. Dit model heeft de grootste classificatiewaarde van de drie modellen. De
significante (p<0.05) chi-kwadraatwaarde van het model duidt erop dat de -2 Log
likelihood-waarde met 25.473 daalde tot 68.164. De kwaliteit van het model verbeterde
aldus door het toevoegen van de controlevariabelen. De enige significante (p<0.05) predictor
38
die over blijft is de separate spheres-variabele. Wanneer de uiting van waarden omtrent
gescheiden sferen zich meer manifesteert op de vakgroep zal de log odds tot gebruik van
ouderschapsverlof dalen met 1.616 punten. Met een voorzichtige significantie (p<0.08) zou
een stijging van informal support een stijging van de log odds met 0.889 punten kunnen
betekenen.
Vooraleer besluiten en lessen te trekken uit deze hypothesentoetsing geven we ook nog de
ruimte aan de respondenten zelf om hun beslissingen en/of werkomgeving nader te duiden.
Verklaringen door academische vaders
Na de inleidende vragen over gezins- en werksituatie startte de vragenlijst met een
algemene toetsing van de beslissing om al dan niet ouderschapsverlof op te nemen
(Bijlage1.2, vraag 34-35). Hoewel deze vraag niet naar statistische relaties zocht, is het wel
belangrijk om holistisch plaatje van een beslissing niet uit het oog te verliezen. Eveneens liet
deze vraag de respondenten toe om zelf meer duiding te geven waardoor we meer inzicht
verwerven in bepaalde beslissingsfactoren. De factoren in deze vraag zijn gebaseerd op een
onderzoek naar de combinatie werk-gezin in de Europese Unie van Eurostat (European
Commission, 2009) en de vragenlijst over vaderschapsverlof en ervaringen hierbij van IGVM
(2010). Respondenten werden gevraagd om de voornaamste factoren uit te kiezen indien ze
meerdere kinderen hadden. In de volgende vraag konden ze zich indien gewenst nader
verklaren of andere factoren toevoegen. Voor de factoren zelf dienden ze aan te duiden in
welke mate de factor een invloed had waarbij 1 op de Likert-schaal stond voor helemaal geen
invloed en 7 voor zeker wel een invloed. In figuur 4 vinden we de antwoorden van 180
respondenten.
Figuur 4: Factoren bij beslissing over ouderschapsverlof
kennen of niet van andere 'huisvaders' in de omgeving
1 118 (65.56 %)
2 29 (16.11 %)
3 11 (6.11 %)
4 13 (7.22 %)
5 7 (3.89 %)
6 1 (0.56 %)
7 1 (0.56 %)
n = 180 # 180
39
verlofmogelijkheden op het werk voor uw partner
1 52 (29.05 %)
2 21 (11.73 %)
3 11 (6.15 %)
4 16 (8.94 %)
5 28 (15.64 %)
6 30 (16.76 %)
7 21 (11.73 %)
n = 179 # 179
financiële afweging (uitkering, loon,...)
1 48 (26.67 %)
2 32 (17.78 %)
3 25 (13.89 %)
4 20 (11.11 %)
5 20 (11.11 %)
6 16 (8.89 %)
7 19 (10.56 %)
n = 180 # 180
mogelijkheid of niet om de tijdsverdeling werk-gezin van voor de geboorte te behouden
1 50 (27.78 %)
2 21 (11.67 %)
3 21 (11.67 %)
4 36 (20 %)
5 29 (16.11 %)
6 14 (7.78 %)
7 9 (5 %)
n = 180 # 180
opvangmogelijkheden (professioneel of eigen familie/vrienden)
1 37 (20.67 %)
2 19 (10.61 %)
3 18 (10.06 %)
4 21 (11.73 %)
5 26 (14.53 %)
6 34 (18.99 %)
7 24 (13.41 %)
n = 179 # 179
uw persoonlijke carrièreplanning
1 21 (11.6 %)
2 15 (8.29 %)
3 13 (7.18 %)
4 26 (14.36 %)
5 40 (22.1 %)
40
6 30 (16.57 %)
7 36 (19.89 %)
n = 181 # 181
de visie op afwezigheid op uw werk
1 25 (13.89 %)
2 21 (11.67 %)
3 12 (6.67 %)
4 21 (11.67 %)
5 27 (15 %)
6 30 (16.67 %)
7 44 (24.44 %)
n = 180 # 180
wens om tijdregeling af te stemmen om meer betrokken te kunnen zijn in de opvoeding
1 38 (21.11 %)
2 24 (13.33 %)
3 19 (10.56 %)
4 54 (30 %)
5 20 (11.11 %)
6 19 (10.56 %)
7 6 (3.33 %)
n = 180 # 180
beleidsregeling op uw werk
1 38 (20.99 %)
2 23 (12.71 %)
3 9 (4.97 %)
4 38 (20.99 %)
5 20 (11.05 %)
6 24 (13.26 %)
7 29 (16.02 %)
n = 181 # 181
De eerste factor – andere huisvaders – is de meest duidelijke waarbij 87,78% van de
respondenten aangeeft dat het (eerder/helemaal) geen invloed uitoefende. De andere
factoren fluctueren echter meer. Als we score 1 tot en met 3 groeperen onder ‘geen invloed’
en 5 tot en met 7 onder ‘invloed’ tekent zich een duidelijke top 2 af. Carrièreplanning is dan
van belang voor 58,56% van de respondenten en de werkvisie op afwezigheid haalt 56,11%.
De volgende factor is opvang, die ineens 10% lager ligt met 46,93%. Bij de factor
carrièreplanning zijn de antwoorden van de respondenten wel meer verspreid, terwijl
werkvisie op afwezigheid voor 24,44% zeker wel van invloed is. De financiële factor blijkt
voor 58,34% - 27% helemaal – niet invloedrijk te zijn. Ook het behouden van de
41
voorafgaande tijdsregeling lijkt voor 51,12% niet te spelen. Voor de meeste factoren zijn de
antwoorden echter uiteenlopend. Zo zien we dat de verlofregeling van de partner voor
46,93% van de respondenten niet van belang is bij hun beslissing, terwijl dit voor 44,13% wel
het geval is. Hetzelfde geldt voor opvangmogelijkheden – 41,34% niet tegenover 46,93 wel –
en beleidsregeling – 38,67 niet tegenover 40,33%. Deze fluctuaties tonen dan ook de
verscheidenheid aan van factoren en persoonlijke beslissingsprocessen.
Zoals gezegd, konden de respondenten ook extra uitleg geven bij hun beslissingsproces, een
optie die gebruikt werd door 77 respondenten. Hierin zien we factoren als carrière en
afwezigheid terugkomen en leggen ze veelvuldig de link met hun academische job.
De eerste courante opmerking plaats ik onder planning. Vele respondenten stellen dat ze
tot hiertoe nog geen ouderschapsverlof opnamen omdat ze dit willen uitstellen totdat de
kinderen ouder zijn; er meer kinderen zijn of zomervakanties overbrugd moeten worden.
Ook voor de gebruikers van ouderschapsverlof geldt dit planningsaspect. Zo wilden ze een
opvangloze periode op zich nemen of de last van het huishouden en de zorg delen. Onder dit
aspect vallen ook afspraken met de partner. Zo stelde een respondent dat zijn vrouw meer
langetermijnperspectieven had na te streven op haar werk waardoor hij thuis bleef. Een
enkeling deelde eveneens mee de geboorte gepland te hebben voor een mindere drukke
werkperiode. Andere respondenten getuigden ook over uitstel tot meer opportune periodes
op het werk. Aansluitend vinden we opmerkingen waarbij respondenten ouderschapsverlof
niet nodig achtten of waarvan de partner thuis bleef. Sommigen gebruikten bijvoorbeeld
verlofdagen om noden thuis op te vangen.
Dit sluit aan bij een andere factor; flexibel (thuis)werken in plaats van het formele
ouderschapsverlof. Een academische job heeft geen nine-to-five-uren waardoor
respondenten terugvielen op het aanpassen van hun uren in het teken van hun kinderen. Dit
is echter een optie die niet door allen gevolgd kan worden. Andere respondenten wijzen op
lopende (labo-)projecten die niet van thuis uit opgevolgd kunnen worden.
De wetenschappelijke loopbaan ontwaar ik dan ook als een belangrijke derde factor die
aansluit bij de geziene carrièreplanning en visie op afwezigheid als invloeden. Iemand zegt
het zo:
42
“Onderbreken van wetenschappelijke loopbaan voor langere termijn lijkt me nefast voor
het verdere verloop, niet alleen inzake carrièremogelijkheden, maar vooral ook voor het
wetenschappelijk onderzoek.”
Timing is opnieuw essentieel wanneer er bijvoorbeeld gesteld wordt dat een doctoraat – als
start van de academische carrière – afwezigheid niet opportuun maakt. Onzekerheid over het
effect van deze afwezigheid op iemands carrière keert meermaals terug. Ten slotte liggen de
jobvereisten zeer hoog en geldt er een drukke, competitieve werksfeer. Afwezigheid is
daardoor in vele gevallen praktisch onmogelijk omwille van lesverplichtingen voor
ZAP-personeel en de verwachtingen naar publicaties toe. Lopende projecten en
begeleidingsopdrachten laten zich eveneens niet gemakkelijk opzij schuiven. Het werk zou
zich dus enkel opstapelen om daarna ingehaald te moeten worden na het ouderschapsverlof,
wat de werkdruk nog meer zou verhogen. Anderzijds zou dit ook kunnen betekenen dat er
van thuis uit verder gewerkt zou worden tijdens het verlof. Dit zou dan weer het doel van het
verlof voorbij schieten en zeker bij een loonverlies niet aan te raden zijn volgens sommige
getuigen. In dit kader blijkt eveneens dat vervanging amper mogelijk is vanwege persoonlijke
projecten en/of omdat dit de collega te veel werk zou opleveren. Dit laatste zou zeker niet
geapprecieerd worden op de werkvloer. Het is vaak niet enkel praktisch onmogelijk, het kan
ook gevolgen hebben tijdens beoordelingsmomenten die plaatsvinden in een zeer
competitieve en prestatiegerichte omgeving. Enkele respondenten wijzen dan ook op de
cruciale rol van evaluatiecommissies. Volgens hen lijken deze ondertussen rekening te
houden met tijdelijke afwezigheid bij vrouwen naar aanleiding van het moederschap, maar
een erkenning van het vaderschap ontbreekt. Een lagere of tijdelijke afwezige output kan dan
ook een academisch dossier de das om doen bij instanties zoals het FWO. Een laatste
respondent benadrukt ook de extra activiteiten die de norm zijn, zoals buitenlandse
congressen of netwerkactiviteiten in het weekend of ’s avonds. Hij ziet de
internationalisering van het beroep dan ook als een belangrijk onderdeel.
De laatste factor volgt hierop. Het gaat om de informele afkeuring van tijdelijke afwezigheid.
De vorige respondent vermeldde bijvoorbeeld dat collega’s die netwerkactiviteiten niet
haalden, scheef bekeken werden. Ook wordt er getuigd over een gebrek aan stimulatie of
zelfs rechtstreekse afwijzing door hun baas. Andere getuigenissen spreken over ‘not done’,
‘ongemotiveerd tegenover het werk’ of ‘afstraffing van elke onderbreking – zeker bij mannen’.
43
Een respondent vertelt dat het in onderzoekseenheden bespreekbaar wordt, terwijl
ouderschapsverlof op vakgroepniveau nog gezien wordt als een uitstapscenario van de man
in kwestie. Een gebrek aan stimulatie uit zich in de administratieve rompslomp of te weinig
informatie vanuit de directie. Voor sommige contracten of contractcombinaties bleek
ouderschapsverlof daarnaast geen optie. Zo zei een respondent dat mannen naar aanleiding
van ouderschapsverlof geen verlenging krijgen van hun doctoraat, terwijl vrouwen hier wel
recht op hebben. Nochtans stelde een andere respondent dat hij het halftijdse
ouderschapsverlof had aangewend om langer een FWO-beurs te ontvangen. Voor hem was
ouderschapsverlof een middel om extra tijd te winnen want hij vond hierbij geen extra
quality time voor zijn gezin.
Kanttekeningen en aanbevelingen door academische vaders
Na het afwerken van de enquête konden de respondenten nog opmerkingen achterlaten
betreffende ouderschapsverlof en work-life balance aan de Universiteit Gent. Een aantal
factoren zagen we reeds in de eerdere resultaten, zoals het belang van flexibiliteit om de
combinatie werk-gezin mogelijk te maken. Hierbij werden kantooruren wel gezien als ideale
momenten om de voeling met collega’s te behouden. Eveneens is de flexibiliteit slechts
mogelijk wanneer het onderzoek een voornamelijk individueel traject volgt. Ook het begrip
binnen een vakgroep wordt benadrukt. Zo getuigt een respondent:
“Die materie is zeer afhankelijk van de houding van de vakgroep(voorzitter). In onze vakgroep is
er veel begrip voor ouders die voor hun kinderen willen zorgen. We zijn ervan overtuigd dat een
goed evenwicht gezin-werk de productiviteit verhoogt. Maar we zien ook dat het zeker niet
overal zo is.”
Een andere respondent stelde dat de houding van een vakgroep/faculteit ook verschilt naar
de verschillende personeelscategorieën toe. Afwezigheid binnen ATP wordt bijvoorbeeld
meer getolereerd dan bij ZAP. Het gebrek aan een positief klimaat waarbinnen
ouderschapsverlof te nemen valt, wordt elders ook aangehaald.
Een grote werkdruk keert meermaals terug als obstakel, waarbij enkelen ook stellen dat een
balans niet mogelijk is indien een academische carrière nagestreefd wordt. Eveneens
benadrukt iemand het onrealistische beeld van de universiteit op een gemiddelde werkweek
– 60uren – aangezien er gerekend wordt voor 38uren. De productieverwachtingen liggen dan
ook verkeerd.
44
Aansluitend vinden we verschillende aanbevelingen naar het beleid toe terug. Het is duidelijk
een tweeluik van enerzijds sensibilisering en structurele aanpassingen. Voor dit laatste
wijzen ze op de beoordelingsprocedure van aanstellings- of promotiedossiers waarbij zaken
als ouderschapsverlof in verwerkt kunnen worden. Bijvoorbeeld voor de 5-jarige objectieven
voor ZAP zou de termijn aangepast kunnen worden aan de verlofperiode. Middelen om
ouderschapsverloven op te vangen, dringen zich eveneens op, bijvoorbeeld voor tijdelijke
vervangingen, al is het maar voor een deel van het werk zoals administratie en
onderwijstaken. Administratieve vereenvoudiging wordt hierbij ook in het algemeen
geopperd. Zonder vervanging zou een 20% vermindering tot gevolg hebben dat je tijdens die
80% nog voor 100% blijft doorwerken. In dit kader wordt ook een herverdeling van taken
bepleit. Indien slechts één persoon verantwoordelijk is voor verscheidene projectonderdelen
wordt voltijds verlof onmogelijk. Tegenover de werkdruk wordt ook gesteld dat er een
eerlijkere verdeling van ZAP-posities onder faculteiten en vakgroepen tot stand moet komen
opdat vervanging en kwaliteit gewaarborgd kan blijven. Dit aantal kan vastgelegd worden in
visitatierapporten. Voor postdoctoraatsfuncties worden meer vaste toekomstperspectieven
geopperd om stress te verminderen en de werksfeer te optimaliseren. Ten slotte kan de
algemene planning gezinsvriendelijker, bijvoorbeeld geen faculteitsraden op
woensdagnamiddagen.
Anderzijds wordt er sensibilisering gevraagd voor de rol van mannelijke collega’s in hun gezin
en genderbalans op het werk opdat ouderschapsverlof gebruikt zou worden. Richtlijnen,
pro-actieve informatie en communicatie naar het personeel worden aangestipt.
2.3 Besluit
Van de zes hypotheses bleef er slechts één overeind in het model met de
controlevariabelen. De hypothese dat ideeën over gescheiden publieke en private sferen
binnen de respectievelijke vakgroepen de kans op ouderschapsverlofgebruik negatief
inschatten, werd aangenomen. Deze separate spheres variabele schotelde de respondenten
stellingen voor zoals ‘werk komt voor mannen op de eerste plaats’. De idee van gescheiden
sferen brengt met zich mee dat zorgtaken nog weinig verbonden worden met mannen. Als er
mannen zijn die gelijk deel willen uit maken van de zorg thuis kan dit op gefrons onthaald
worden. De getuigenis van een respondent over ouderschapsverlof als uitgangsroute sluit
hierbij aan. Een van de stellingen ging namelijk over de toewijding aan en productiviteit voor
45
de job. Aangezien we statistisch niets ander konden verklaren, waren we dankbaar om de
vele antwoorden die respondenten hadden achter gelaten in onze twee open vragen.
Hoewel het niet blijkt uit de kwantitatieve resultaten leeft het bredere topic werk-gezin
balans duidelijk onder de academische vaders. Hieruit bleken werkdruk, competitiviteit en
prestatiegerichtheid, dossiers ter promotie, flexibiliteit en impliciete veronderstellingen over
de carrièrekansen na ouderschapsverlofgebruik allemaal een rol te spelen. Dit betekent
echter niet dat zij ouderschapsverlof zouden opgenomen hebben, moesten deze factoren
niet gespeeld hebben. Een meer holistisch onderzoek van beslissingsparameters zou hier
meer inzicht in kunnen verschaffen.
Deze resultaten leggen eveneens enkele kwetsbaarheden van het onderzoek bloot.
Waarschijnlijk was de populatie van in het begin te scherp afgebakend waardoor de
antwoorden een te homogeen geheel vormden om significante relaties te vinden. Vrouwen
werden echter uit de populatie gehaald aangezien zij nog andere verloven kunnen opnemen
en er verwacht werd dat deze context de vergelijking zou vertekenen. Origineel was gepland
om al het mannelijk personeel in de populatie te voegen, inclusief ATP. Ook hier leidden
vergelijkingsoverwegingen tot het vernauwen van de groep. Hoe zou er bijvoorbeeld naar de
aard van de job als onafhankelijke variabele gepeild kunnen worden wanneer de items zeer
verschillend zouden moeten zijn? Toekomstig onderzoek zou deze groepen kunnen
toevoegen in kader van een grotere onderzoeksopzet. Eveneens kunnen de respectievelijke
reglementen voor fondsers onderzocht worden en de mogelijke impact van verschillen
hiertussen op de kansen dat fondsers ouderschapsverlof gebruiken. Aangezien de
organisatiecultuur van de Universiteit Gent centraal stond, gingen we hier niet dieper op in.
De masterproef liet slechts de analyse van een organisatie toe, maar naar de toekomst toe
zouden universiteiten vergeleken kunnen worden of universiteiten met openbare instellingen
die een opmerkelijk hoger gebruik kennen van ouderschapsverlof. Hiertegenover stond dan
wel de ondervraging van zoveel mogelijk respondenten binnen een organisatie, daar waar
Haas en Hwang(2007) maar één respondent per organisatie konden betrekken.
Bovenstaande opmerkingen indachtig, biedt deze masterproef wel een eerste stap richting
uitgebreider onderzoek naar ouderschapsverlofgebruik in een academische wereld.
46
Algemeen Besluit
In deze masterproef onderzochten we de mogelijke impact van de academische
organisatiecultuur en job op het ouderschapsverlofgebruik door academische vaders aan de
Universiteit Gent. Uit statistieken bleek namelijk dat slechts 3.5% van de opgenomen
ouderschapsverloven op het conto van academische vaders geschreven kon worden. Deze
term dekt het mannelijk academisch personeel, inclusief fondsers, die vader werden sinds
1januari 1999. Vanaf dat moment trad het KB met betrekking tot ouderschapsverlof in kader
van de loopbaanonderbreking in werking voor de openbare sector. In vergelijking met het
algemene aandeel van mannen in de publieke sector, 24.4%, vielen de academische vaders
aldus op. De literatuur wees ons op eerdere onderzoeken naar ouderschapsverlofgebruik en
de impact van werkgerelateerde factoren en organisatiecultuur.
Na een exploratief interview formuleerden we zes hypothesen verbonden aan zes
onafhankelijke variabelen. Als types van organisatiecultuur kozen we voor ethic of care en
masculine values. We verwachtten dat de eerste cultuuraspecten een positieve invloed zou
hebben op ouderschapsverlofgebruik, terwijl we voor masculine values een negatieve
invloed voorzagen. Als waardentoets kozen we de ideeën over de gescheiden sferen. De
variabele separate spheres mat de mate waarin deze gedeeld werden binnen de
respectievelijke vakgroepen van de respondenten. Hierbij luidde de hypothese dat ideeën
over werk en zorg, gescheiden en verdeeld over mannen en vrouwen, een afradende invloed
zou uitoefenen. Eveneens verwachtten we dat informele steunuitingen
ouderschapsverlofgebruik bij mannen zou aanmoedigen. Wegens de aard van de
academische job dachten we dat informele werkflexibiliteit een negatieve invloed zou
uitoefenen aangezien ouderschapsverlof mogelijks overbodig zou zijn in zulke situatie. Als
laatste variabele kozen we voor de aard van de job. Verschillende items, zoals werkdruk of
lange uren, maakten deel uit van deze schaal. De hypothese stelde dat hoe meer deze
kenmerken van toepassing bleken, des te lager de kans op ouderschapsverlofgebruik.
Deze variabelen werden gecontroleerd aan de hand van vier variabelen: facultaire
vertegenwoordiging van vrouwen binnen het AP; faculteit, ingedeeld volgens de alpha-, bèta
en gammawetenschappen; statuut op moment van het eerste vaderschap, volgens de
ZAP-AAP-WP-indeling en de vraag of ze al dan niet op de pay-roll van de Universiteit Gent
47
stonden.
Logistische regressies weerhielden enkel de variabele separate spheres als significante
predictor voor ouderschapsverlofgebruik. Met een negatieve B-coëfficiënt van 1.616 werd
onze hypothese aangenomen. Echter opvallend bleek dat organisatorische aspecten van de
cultuur aan Universiteit Gent, en breder de academische wereld, zoals competitiviteit op
basis van prestaties, werkflexibiliteit en autonomie, zich statistisch niet aftekenden, maar wel
tot uiting kwamen in het exploratieve interview en de open antwoorden van de
respondenten. Mogelijks is dit wel belangrijk voor de respondenten als ze de analyse maken,
maar uiteindelijk bepaalt een mix aan parameters de beslissing tot ouderschapsverlof.
Anderzijds is het duidelijk dat deze masterproef slechts een eerste aanzet biedt tot verder
onderzoek.
Grotere onderzoeksopzetten zouden meerdere universiteiten kunnen betrekken, net
zoals het gehele personeelsbestand opdat meer inzicht kan verworven worden over de
mogelijke verschillen van academische vaders ten opzichte van hun vrouwelijke en
administratief-technische collega’s. Aangezien ouderschapsverlofgebruik een complexe mix
van beslissingsparameters herbergt, lijkt het aangeraden om zowel een kwalitatieve als
kwantitatieve opzet in overweging te nemen. Kwalitatieve interviews kunnen de vragenlijst
optimaliseren en de kwantitatieve cijfers van onderliggende verklaringen voorzien. Een
kwantitatief luik kan het universitaire gebruik dan weer breder in kaart brengen. Ten slotte
zou het interessant zijn om de analyse te vertalen in concrete beleidsvoorstellen indien hier
vraag naar zou zijn. Bij de DPO bevestigden ze dat beleidsmatig de wetgeving gevolgd wordt,
maar dat er geen sprake is van concrete aanmoedigingsacties gericht op vaders, bijvoorbeeld
trainingen voor vakgroepvoorzitters/decanen om het academisch personeel te informeren
over hoe om te gaan met de werk-gezin balans. Aandacht hiervoor vinden we wel in het
nieuwe strategische plan van de Universiteit Gent, met onder andere de pijler ‘anders
werken’ (DPO, gesprek van 19/05/2013). Bij de K.U.Leuven (27/07/2013) vonden we een
interessant trainingsprogramma voor doctorandi die vragen over een academische carrière
en de impact ervan op hun privé-leven willen beantwoord zien. Een van de vragen verwijst
zelfs letterlijk naar de specifieke universitaire organisatiecultuur.
48
Graag wil ik deze masterproef afsluiten op de manier waarop ik ze inleidde: aan de hand
van actualiteit aangezien ik het belangrijk vond een maatschappelijk levend onderwerp te
kiezen. Het opiniestuk van Wim Van Lancker in De Morgen is meer dan levend want nog
maar enkele dagen oud (5/08/2013). Met de welluidende titel Willen we echt dat meer
vrouwen voltijds gaan werken? reageert hij op de stelling van Damhert CEO Grete Remen. Zij
is ervan overtuigd dat voltijds werken en kinderen opvoeden kan en een kwestie van
doorzetten is. Daarom veroordeelt ze de ‘pampering’ van de overheid van werknemers door
haar stelsel zoals loopbaanonderbreking. Na deze masterproef ga ik niet met haar akkoord
en ik vind dat Van Lancker het perfect verwoord. Daarom wil ik dit lange citaat niet
parafraseren, maar u gewoon voorschotelen. Dat het debat6 nog niet mag uitdoven.
“Daarnaast moet er dringend werk gemaakt worden van de ondervertegenwoordiging van
vaders in het gebruik van verlofstelsels. Ondanks de massale instroom van vrouwen in de
arbeidsmarkt, is de normatieve verwachting ten opzichte van de rolverdeling van mannen en
vrouwen immers dezelfde als twintig jaar geleden. Vrouwen zijn nog altijd veel vaker dan
mannen belast met het huishouden en de zorgtaken (kinderen, ouders, andere zorgsituaties).
Het gevolg is dat vooral vrouwen ouderschapsverlof en tijdskrediet opnemen (en bijbehorend
inkomensverlies lijden). Om die genderbalans in evenwicht te brengen zal een culturele
ommezwaai nodig zijn; het is nog al te vaak zo dat de heersende bedrijfscultuur vaders
ontmoedigt om ouderschapsverlof op te nemen. Terzijde: Zou het bedrijf van mevrouw Remen
toestaan dat zowel mannen als vrouwen ouderschapsverlof opnemen?
Samen met kinderopvang zijn verlofregelingen een noodzakelijke voorwaarde voor gezinnen
met jonge kinderen om voltijds te kunnen werken. Het probleem is dus niet dat er nu
verlofstelsels bestaan die er twintig jaar geleden nog niet waren, het probleem is eerder dat
sommige bedrijfsleiders er ideeën op nahouden die niet meer van deze tijd zijn.”
6 Laatste update, 8/08/2013 8u: Verlofstelsels zijn onmisbaar puzzelstuk in de combinatie werk en gezin.
http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1683278/2013/08/08/Verlofstelsels-zijn-onmisbaar-p
uzzelstuk-in-de-combinatie-werk-en-gezin.dhtml
V
Lijst van de geraadpleegde werken
Bronnen
Belgisch Staatsblad, 01/06/2012, 31 mei 2012. Koninklijk besluit tot omzetting van Richtlijn
2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE,
UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst inzake
ouderschapsverlof en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG, URL:
<http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2012053102
&table_name=wet>. (28/07/2013).
Bevernage B., 09/04/2013, Academische vaders Interview, 39:30 door Jolien Voorspoels.
Directie Personeel & Organisatie, Specifieke reglementen per personeelscategorie, URL:
<https://www.ugent.be/intranet/nl/reglementen/werken/personeel>. (5/03/2013).
Directie Personeel & Organisatie, 2013a, Anonieme dataset ouderschapsverlof, Universiteit
Gent.
Directie Personeel & Organisatie, 2013b, Anonieme dataset personeelsaantallen, Universiteit
Gent.
European Commission, 2009, Reconciliation between work, private and family life in the
European Union, Luxemburg.
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, 2012, Wegwijs in...Werk en ouderschap,
Brussel, pp.45-54.
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Verloven. Ouderschapsverlof, URL:
<http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=547>. (28/07/2013).
Gelijke Kansen in Vlaanderen i.s.m. Kind en Gezin, 2010, Vaders en ouderschapsverlof,
Brussel.
IGVM, 2002, Vaderschapsverlof. Kiezen voor betrokkenheid, Brussel.
IGVM, 2010, De ervaringen van werknemers met vaderschapsverlof in België. Een
kwantitatieve studie van Market Analysis & Synthesis, Brussel.
IGVM, 2011, Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en genderindicatoren, tweede
editie, Brussel, pp.151-176.
K.U.Leuven, Hoe bouw ik mijn (academische) carrière uit? Hoe combineer ik zinvol werk, een
gezinsleven en mijn persoonlijke ontwikkeling? URL:
VI
<http://set.kuleuven.be/phd/dopl/12-13/gia>. (27/07/2013).
RVA, 29/10/2012, Correspondentie: statistieken ouderschapsverlof door mannen.
RVA, 2012, Focus op loopbaanonderbreking in het kader van ouderschapsverlof, Brussel.
RVA, Loopbaanonderbreking in het kader van ouderschapsverlof, URL:
<http://www.rva.be/frames/Main.aspx?Path=D_opdracht_LBO/Regl/Werknemers/&Items=1/
1/2&Language=NL>. (28/07/2013a).
RVA, Statistieken en studies, URL:
<http://www.rva.be/frames/frameset.aspx?Path=D_stat/&Items=1&Language=NL>.
(28/07/2013b).
Vlaamse overheid, Aanmoedigingspremie voor tijdskrediet of loopbaanonderbreking, URL:
<http://www.vlaanderen.be/nl/economie-en-werk/loopbaan/werk-en-prive-combineren/aa
nmoedigingspremie-voor-tijdskrediet-loopbaanonderbreking>. (28/07/2013).
Universiteit Gent, Missieverklaring, URL: (1/03/2013)
<www.ugent.be/nl/univgent/waarvoor-staat-ugent/verklaringen/missieverklaring.htm>.
Literatuur
Almqvist A.-L., 2008, Why Most Swedish Fathers and Few French Fathers Use Paid Parental
Leave: An Exploratory Qualitative Study of Parents, Fathering, 6 (2), 192-200.
Boeije H., 2005, Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen, Boom Lemma
uitgevers, Den Haag.
Brandth B. en Kvande E., 2002, Reflexive fathers: negotiating parental leave and working life,
Gender, Work and Organisation, 9 (2), 186-203.
Bygren M. en Duvander A.-Z., 2006, Parents’ Workplace Situation and Fathers’ Parental Leave
Use, Journal of Marriage and Family, 68 (2), 363-372.
Cantillon B., Ghysels J., Spiessiens K. en Vercammen K., 2010, De sociale gelaagdheid van het
gebruik van verlofstelsels door ouders met jonge kinderen Berichten Centrum voor Sociaal
Beleid Herman Deleeck.
Clauwaert S., 2010, Towards a revised Parental Leave framework agreement/directive,
Transfer: European Review of Labour and Research, 16, 431-435.
De Pelsmacker P. en Van Kenhove P., 2010, Marktonderzoek. Methoden en toepassingen,
Pearson Education, Amsterdam.
Desmidt S. en Heene A., 2005, Strategie en organisatie van publieke organisaties, Uitgeverij
VII
Lannoo, Tielt.
Deven F. en Moss P., 2002, Leave arrangements for parents: overview and future outlook,
Community, Work & Family, 5 (3), 237-255.
Doherty L. en Manfredi S., 2006, Action research to develop work-life balance in a UK
university, Women in Management Review, 21 (3), 241-259.
Edelkoort L., 2011, ‘Zo gaat dat hier…’ de organisatiecultuur van universiteiten en de
beperkte vertegenwoordiging van vrouwen, afstudeerscriptie Universiteit Utrecht.
Fusulier B., Giraldo S. en Legros E., 2006, L’utilisation des dispositifs d’articulation de la vie
familiale et de la vie professionelle. Etude auprès de 48 entreprises de Wallonie, Enfances,
Familles, Générations, 4, 1-21.
Fusulier B., Laloy D. en Sanchez E., 2007, L’acceptabilité sociale de l’usage de congés légaux
pour raisons parentales: le point de vue des cadres d’une grande entreprise, Recherches
sociologiques et anthropologiques, 38(2), 83-103.
Geisler E. en Kreyenfeld M., 2011, Against all odds: Fathers’ use of parental leave in Germany,
Journal of European Social Policy, 21 (1), 88-99.
Haas L., Allard K. en Hwang C.P., 2002, The impact of organizational culture on men’s use of
parental leave in Sweden, Community, Work & Family, 5 (3), 319-342.
Haas L. en Hwang C.P., 2007, Gender and organizational culture. Correlates of companies’
responsiveness to fathers in Sweden, Gender & Society, 21, 52-79.
Haas L. en Hwang C.P, 2009, Is fatherhood becoming more visible at work? Trends in
corporate support for fathers taking parental leave in Sweden, Fathering, 7 (3), 303-321.
Lister R., Williams F., Anttonen A. et al., 2007, Gendering citizenship in Western Europe. New
challenges for citizenship research in a cross-national context, The Policy Press, Bristol,
109-136.
Maron L., Meulders D. en O’Dorchai S., 2008, Le Congé Parental en Belgique, Cahiers
economiques de Bruxelles, 51 (2/3), 347-363.
Merla L., 2008, Determinants, Costs and Meanings of Belgian Stay-at-Home Fathers: An
International Comparison, Fathering, 6 (2), 113-132.
Phillips S.P., Richardson B. en Lent B, 2000, Medical faculty’s views and experiences of
parental leave: a collaborative study by the Gender Issues Committee, Council of Ontario
Faculties of Medicine, JAMWA, 55 (1), 23-26.
VIII
Santos G.G. en Cabral-Cardoso C., 2008, Work-family culture in academia: a gendered view of
work-family conflict and coping strategies, Gender in Management: An International Journal,
23(6), 442-457.
Vanderbeken M., 2005, Een gouden gids betreffende ouderschapsverlof in de privé sector,
Eindwerk Hogeschool West-Vlaanderen.
Vanderstraeten A., 2010, Human Resource Management en Performantie, die Keure, Brugge.
Weststar J., 2012, Negotiating in Silence: Experiences with Parental Leave in Academia,
Relations Industrielles, 67 (3), pp.352-374.
Media
“De Coninck promoot ouderschapsverlof voor mannen”, De Standaard, 19/11/2012, URL:
<http://www.standaard.be/cnt/dmf20121119_00373580>. (25/07/2013).
“Equal Pay Day: Twee maanden extra ouderschapsverlof voor koppels die zorg voor kind
eerlijk verdelen”, Wouter De Vriendt/Groen, 20/03/2013, URL:
<http://www.groen.be/actualiteit/Nieuwsflash-equal-pay-day--twee-maanden-extra-oudersc
hapsverlof-voor-koppels-die-zorg-voor-kind-eerlijk-verdelen_3076.aspx?searchtext=equal%20
pay%20day>. (25/07/2013).
“Willen we echt dat meer vrouwen voltijds gaan werken?”, Van Lancker W., De Morgen,
5/08/2013, URL:
<http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1681121/2013/08/05/Willen-we-
echt-dat-meer-vrouwen-voltijds-gaan-werken.dhtml>. (5/08/2013).
IX
Bijlagen
Bijlage 1.1 topic list kwalitatief interview
Algemeen verloop van het document zijn de aspecten van de topic list waarin de respondent
inzage had. Inspringen of [informatie] dienden voor mezelf als leidraad om door te vragen, te
springen tussen vragen.
Inleiding
Ouderschapsverlof voor mannen is zowel actueel in de media en het beleid als in het
wetenschappelijk onderzoek. De verdeling van de zorgtaken ontving aandacht op oa.
Internationale Dag van de Man en Equal Pay Day (De Standaard, 19 /11/2012; Groen,
20/03/2013). In het wetenschappelijk onderzoek keek men reeds naar verscheidene factoren
die beslissingen met betrekking tot ouderschap en zorg beïnvloeden, waaronder het werk. In
dit onderzoek bouwen we verder op de studies waarin de academische wereld geanalyseerd
werd.
Inleidende vragen en werksituatie
Hoeveel kinderen heeft u?
Sinds wanneer?
- sinds 8 maart nl. recht op een vierde maand
Kan u even duiden wat een academische job juist inhoudt voor u?
- Werkpatroon? Specifieke vereisten?
Kan u de werksituatie van u en uw partner situeren op het moment van de zwangerschap en
het ouderschap?
- jobfunctie, voltijds/deeltijds, statuut, werkpatroon (steeds op bureau of ook van thuis?),
specifieke vereisten (reizen, verhouding onderwijs-onderzoek, …)
- voor en na
Beslissingsproces
Nam u ouderschapsverlof op?
- Waarom wel/niet?
- In welke formule?
- uw partner?
- uiteindelijke praktische regeling
X
Toen u vader werd, heeft u nagedacht over het opnemen van ouderschapsverlof?
Welke verwachtingen/wensen hadden u en uw partner met betrekking tot de combinatie
werk-gezin en de onderlinge tijdsverdeling?
- persoonlijk visie op de opvoeding
Wanneer u en uw partner hieromtrent beslissingen moesten nemen om deze wensen
praktisch te vertalen, welke factoren stuurden uw beslissingsproces?
- economische situatie (calculatie van de uitkeringen – lonen en effecten van
veranderingen hierin)
- sociale/gender verwachtingen (waren er bv. reacties als “huisvader?!” …)
- familiale situatie, visies op opvoeding en praktische zaken hieraan verbonden
(vb.opvang bij familie?), ouderschap: individueel of maatschappelijk belang
- werkgerelateerde factoren
Beleid van de universiteit (meer formele organisatiecultuur)
Welke rechten had u op uw werk in verband met ouderschap?
In welke mate was u hiervan op de hoogte en werd u ondersteund?
- inzicht in de kennis over verschillen tussen vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en
andere loopbaanonderbrekingen? (zo niet, zelf verduidelijken)
Welk beleid voert uw werkgever met betrekking tot work-life-balance? Zijn hierin formele en
informele vormen te ontdekken en welke dan juist?
- flexibiliteit van uren
- alternatieve werkvormen (thuis, op verplaatsing)
- In welke mate stuurde dit uw beslissing om uw verlofrechten al dan niet op te
nemen?
Faculteit/vakgroep (meer informele organisatiecultuur)
Bestaat er een regeling binnen uw vakgroep om een verlof (of aangepast werkpatroon) op te
vangen?
- vervangingsmogelijkheden voor onderwijstaken?
- reacties collega’s op werkdruk?
Wanneer u op uw vakgroep aankondigde dat u vader zou worden, kreeg u werkgerelateerde
reacties en kan u hier voorbeelden van geven?
- “grapjes” over werkdruk, hoe u werk-gezin zou combineren, …
XI
- tips en ervaringen over combinatie(indirecte verwachtingen ten opzichte van u)
- visies over gender en ouderschap
Speelden precedenten (van m/v collega’s) in uw vakgroep een rol in uw beslissing om al dan
niet uw verlof op te nemen? Op welke manier wel/niet?
- uitzondering voor vaders?
- m/v vertegenwoordiging
In welke mate beïnvloedde uw persoonlijke academische verwachtingen uw beslissing?
- onderwijsverplichtingen (“er zijn” voor uw studenten)
- publicatiedruk
- nood aan fysieke aanwezigheid om te promoveren
- extra verplichtingen (congressen, …)
Afsluitende reacties
In hoeverre volgt u de redeneringen in onderstaande citaten?
- zelf een academicus, via reactie mogelijk ook meer inzicht over hoe hij zijn eigen
werkcontext ervaart en invult. (bv. wel akkoord met de ‘mannelijke’ benoeming van de
academische wereld?)
“One such workplace is that of the academy, where employment and advancement follow a
male model requiring long hours, travel, and possible relocation, even as more women of
child bearing age enter the faculty ranks.” (Weststar, 2012, p.353)
“Faculty members must balance their sense of individual autonomy with their departmental
commitments and pressures: the need to be visible, to be seen as a team player, to pull their
weight in teaching and service allocations. They must maintain collegiality with their
colleagues who include the Chair, the Dean and the senior administration. Regardless of the
power in the discourse of the right to pregnancy/parental leave, it is not easy to just walk
away from an academic job (or other project-based work for that matter).” (Weststar, 2012,
p.366)
XII
Bijlage 1.2 vragenlijst kwantitatief onderzoek
Geachte,
ik onderzoek, in kader van mijn masterproef, het al dan niet opnemen van ouderschapsverlof
door het mannelijk personeel aan de Universiteit Gent. Meer specifiek wil ik inzicht
verwerven in de relatie tussen deze beslissing en werkgerelateerde factoren.
Uw antwoorden zullen volledig anoniem en enkel in kader van dit onderzoek verwerkt
worden door mezelf. Het invullen van deze vragenlijst zal slechts 15 à 20 minuten in beslag
nemen, afhankelijk van uw persoonlijke situatie, maar deze korte tijd levert een enorme
bijdrage aan mijn onderzoek.
De waarde van uw bijdrage ligt in uw persoonlijke ervaring. Er bestaan noch juiste, noch
foute antwoorden. Daarom wil ik u vragen om de vragenlijst zo volledig mogelijk en eerlijk in
te vullen. Let hierbij op de instructies bij de vragen.
Na mijn verdediging zal u mijn masterproef met de onderzoeksresultaten kunnen
terugvinden in de database van de universiteit (lib.ugent.be).
Indien u vragen of opmerkingen heeft over het invullen van de vragenlijst of de behandeling
van de gegevens, kan u altijd contact met mij opnemen via [email protected].
Ik dank u reeds voor uw bereidwillige medewerking.
Jolien Voorspoels
Masterstudent Bedrijfseconomie-management van overheidsorganisaties
Promotor: prof.dr. Joris Voets
Vakgroep Management, Innovatie en Ondernemerschap
Aangezien de onderzoeksgroep afgebakend is, beginnen we met algemene vragen om te
bepalen of u binnen deze groep valt. Indien u naar de eindpagina doorverwezen wordt,
valt u niet onder de onderzoeksgroep. Toch wil ik u hartelijk bedanken voor uw interesse.
XIII
1. Bent u een...?
man
vrouw [eindpagina]
2. Ik werk aan de Universiteit Gent als...
Indien u zich in een (post)doctoraal traject bevindt, gelieve uw beurs en hoofdtaak te
verduidelijken. Bijvoorbeeld: FWO postdoctoraal onderzoeker.
Indien uw statuut niet eenduidig is, gelieve te kiezen voor de optie met de meeste
overeenstemming. Bijvoorbeeld: 70% ZAP, kies dan ZAP.
ZAP docent
ZAP hoofddocent
ZAP hoogleraar
ZAP gewoon hoogleraar
AAP assistent
AAP doctor-assistent
WP onderzoeksdirecteur
WP postdoctoraal medewerker
WP wetenschappelijk medewerker
Dehousse-doctoraatsbursaal
doctoraat: ...
postdoctoraat: ...
ATP [eindpagina]
andere: ...
3. Ik werk ...
Indien u statuten combineert, gelieve het totaal te nemen.
voltijds.
deeltijds.
halftijds.
4. Ik ben een (adoptie)vader.
Neen [eindpagina]
Ja, al mijn kinderen zijn voor 1 januari 1999 geboren/geadopteerd. [eindpagina]
Ja, ik heb minstens één kind dat na 1 januari 1999 geboren/geadopteerd is.
XIV
Het verdere verloop van de vragenlijst betreft de periode na 1 januari 1999. Gelieve de
vragen enkel te beantwoorden voor uw kind(eren) die zijn geboren/geadopteerd na deze
datum.
5. Op het moment dat ik vader werd, werkte ik aan de Universiteit Gent als...
Indien u zich in een (post)doctoraal traject bevond, gelieve uw beurs en hoofdtaak te
verduidelijken. Bijvoorbeeld: FWO postdoctoraal onderzoeker
Indien uw statuut veranderde tussen vaderschappen door, gelieve de optie "verschillende" te
kiezen en hierbij in chronologische volgorde uw jobevolutie per kind - na 01/01/1999 - te
duiden.
ZAP docent
ZAP hoofddocent
ZAP hoogleraar
ZAP gewoon hoogleraar
AAP assistent
AAP doctor-assistent
WP onderzoeksdirecteur
WP postdoctoraal medewerker
WP wetenschappelijk medewerker
Dehousse-doctoraatsbursaal
doctoraat: ...
postdoctoraat: ...
verschillende: ...
Ik werd voor al mijn kinderen vader onder een andere werkgever. [eindpagina]
6. Ik werkte op moment van mijn vaderschappen...
Indien u statuten combineert, gelieve het totaal te nemen.
voltijds.
deeltijds.
halftijds.
XV
7. Ik ben verbonden aan de faculteit...
Letteren en Wijsbegeerte [-> 8.]
Rechtsgeleerdheid [-> 9.]
Wetenschappen [-> 10.]
Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen [-> 11.]
Ingenieurswetenschappen en Architectuur [-> 12.]
Economie en Bedrijfskunde [-> 13.]
Diergeneeskunde [-> 14.]
Psychologie en Pedagogische Wetenschappen [-> 15.]
Bio-ingenieurswetenschappen [-> 16.]
Farmaceutische Wetenschappen [-> 17.]
Politieke en Sociale Wetenschappen [-> 18.]
8. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Wijsbegeerte en Moraalwetenschap
Archeologie
Geschiedenis
Taalkunde
Letterkunde
Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen
Vergelijkende Cultuurwetenschappen
Talen en Culturen
Vertalen, tolken en communicatie
9. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Grondslagen en Geschiedenis van het Recht
Burgerlijk Recht
Economisch Recht
Internationaal Publiekrecht
Europees Recht
Strafrecht en Criminologie
Sociaal Recht
Belastingrecht
XVI
Procesrecht, Arbitrage en Internationaal Privaatrecht
Publiekrecht
10. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Wiskunde
Toegepaste Wiskunde, Informatica en Statistiek
Vaste-Stofwetenschappen
Fysica en Sterrenkunde
Anorganische en Fysische Chemie
Organische Chemie
Analytische Chemie
Plantenbiotechnologie en Bio-informatica
Biochemie en Microbiologie
Biologie
Geografie
Geologie en Bodemkunde
Biomedische Moleculaire Biologie
Fysiologie
11. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Inwendige ziekten
Pediatrie en genetica
Fysiotherapie en orthopedie
Uro-gynaecologie
Medische Basiswetenschappen
Klinische Biologie, Microbiologie en Immunologie
Biochemie
Farmacologie
Heelkunde
Tandheelkunde
Maatschappelijke Gezondheidkunde
Psychiatrie en Medische Psychologie
Gerechtelijke Geneeskunde
XVII
Dermatologie
Radiologie en Nucleaire Geneeskunde
Radiotherapie en Experimenteel Kankeronderzoek
Oogheelkunde
Neus-, Keel-, Oorheelkunde en Logopedische-audiologische Wetenschappen
Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg
Pathologische Anatomie
Anesthesiologie en Peri-operatieve Geneeskunde
Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie
Bewegings- en Sportwetenschappen
12. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Architectuur en Stedenbouw
Mechanica van Stroming, Warmte en Verbranding
Mechanische Constructie en Productie
Informatietechnologie
Elektronica en Informatiesystemen
Telecommunicatie en Informatieverwerking
Elektrische energie, Systemen en Automatisering
Toegepaste Materiaalwetenschappen
Textielkunde
Chemische Proceskunde en Technische Chemie
Bouwkundige Constructies
Civiele Techniek
Wiskundige Analyse
Toegepaste Fysica
Technische Bedrijfsvoering
Industrieel Systeem- en Productontwerp
Industriële Technologie en Constructie
13. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Algemene Economie
Financiële Economie
XVIII
Sociale Economie
Accountancy en Bedrijfsfinanciering
Marketing
Beleidsinformatica en Operationeel beheer
Management, Innovatie en Ondernemerschap
Handelswetenschappen en Bestuurskunde
14. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Vergelijkende Fysiologie en Biometrie
Farmacologie, Toxicologie en Biochemie
Morfologie
Virologie, Parasitologie en Immunologie
Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten
Veterinaire Volksgezondheid en Voedselveiligheid
Voeding, Genetica en Ethologie
Verloskunde, Voortplanting en Bedrijfsdiergeneeskunde
Geneeskunde en klinische Biologie van de Kleine Huisdieren
Heelkunde en Anesthesie van de Huisdieren
Medische Beeldvorming van de Huisdieren en Orthopedie van de Kleine Huisdieren
Interne Geneeskunde en Klinische Biologie van de Grote Huisdieren
15. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Data-Analyse
Experimentele Psychologie
Sociale Agogiek
Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie
Onderwijskunde
Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie
Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie
Personeelsbeleid-, Arbeids- en Organisatiepsychologie
Orthopedagogiek
XIX
16. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Landbouweconomie
Plantaardige Productie
Gewasbescherming
Bos- en Waterbeheer
Biosysteemtechniek
Biochemische en Microbiële Technologie
Voedselveiligheid en Voedselkwaliteit
Toegepaste Analytische en Fysische Chemie
Toegepaste Ecologie en Milieubiologie
Wiskundige Modellering, Statistiek en Bio-informatica
Duurzame Organische Chemie en Technologie
Bodembeheer
Dierlijke Productie
Moleculaire Biotechnologie
Toegepaste biowetenschappen
Industriële biologische wetenschappen
17. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Geneesmiddelenleer
Farmaceutische Analyse
Bioanalyse
18. Ik ben verbonden aan de vakgroep... [-> 19.]
Communicatiewetenschappen
Politieke Wetenschappen
Sociologie
Conflict- en Ontwikkelingsstudies
XX
Volgende vragen brengen beknopt uw gezinssituatie in beeld en uw gebruik van
ouderschapsverlof. Vul deze vragen enkel in voor uw kinderen geboren na 1 januari 1999.
We gebruiken vanaf nu enkel nog 'vader' maar hierbij bedoelen we ook adoptievaders.
Hetzelfde geldt voor 'kinderen' en 'adoptiekinderen'. Bij adoptie telt het moment van
inschrijving in het gezin als 'geboorte'.
19. Hoeveel kinderen kreeg u na 1 januari 1999?
-- maak uw keuze –
1, 2, 3, 4, 5 of meer
20. Heeft u na de geboorte van uw kind(eren) vaderschapsverlof opgenomen?
Toelichting: Vaderschapsverlof geeft u recht op tien dagen verlof, eenmalig te nemen of
verspreid binnen de dertig dagen die volgen op de bevalling. Vóór juli 2002 was de regeling
beperkt tot drie dagen. Adoptieverlof is het gelijkaardig verlof vanaf de inschrijving van het
kind in het gezin.
neen
ja, voor allemaal
ja, voor (aantal): ...
21. Heeft u na de geboorte van uw kind(eren) minstens één keer ouderschapsverlof
opgenomen?
Toelichting:Ouderschapsverlof is een thematisch verlof in kader van loopbaanonderbreking.
Tijdens deze periode kunt u tijdelijk stoppen met werken of uw arbeidstijd verminderen.
Beide ouders kunnen dit opnemen voor elk kind dat voldoet aan de leeftijdsvoorwaarden.
[Momenteel liggen de leeftijdsvoorwaarden op 12jaar en 21jaar voor kinderen met een
handicap, min.66%. Deze leeftijden veranderden echter sinds de oorspronkelijke wetgeving.]
neen [-> 33.]
ja
U gaf aan dat u minstens één keer ouderschapsverlof opnam. Zo dadelijk zal u de vraag
krijgen om de formule te verduidelijken per kind waarvoor u het verlof opnam.
Let op: Het is perfect mogelijk dat u ouderschapsverlof opnam voor bijvoorbeeld uw laatste
kind. Praktisch zorgt u dan voor meer kinderen, maar het ouderschapsverlof dat u opnam,
blijft verbonden met één kind. Afhankelijk van het aantal kinderen waarvoor u
ouderschapsverlof opnam, zullen de vragen zich herhalen.
XXI
22. Voor hoeveel van uw kinderen na 1 januari 1999 nam u het ouderschapsverlof op?
1, 2, 3, 4, 5
23. Er zijn drie mogelijke vormen van ouderschapsverlof in kader van
loopbaanonderbreking.
Voltijds: gedurende maximum 4 maanden, eventueel op te splitsen in periodes van 1 maand;
Halftijds: gedurende maximum 8 maanden, eventueel op te splitsen in periodes van 2
maanden of een veelvoud;
1/5 vermindering: gedurende maximum 20 maanden, eventueel op te splitsen in periodes
van 5 maanden of een veelvoud.
Let wel: deze 4 maanden gelden slechts sinds 2012. Hiervoor waren het 3 maanden met
equivalenten 6 en 15. De uitkering voor de vierde maand (of equivalenten) wordt slechts
uitgeschreven voor kinderen geboren na 8 maart 2012.
Welke vorm nam u op? Gelieve hier enkel naar de formule te kijken en manier van opnemen.
Het maakt niet uit of u al uw maanden gebruikte.
voltijds, in één periode
voltijds, opgesplitst
halftijds, in één periode
halftijds, opgesplitst
1/5 vermindering, één periode
1/5 vermindering, opgesplitst
24. U kan aldus verkiezen om niet al uw 3 of 4 maanden op te nemen en de equivalenten
kunnen dit aantal ook veranderen.
Kan u aangeven hoeveel maanden u terugviel op loopbaanonderbreking in kader van
ouderschapsverlof? Indien u dit gesplitst opgenomen heeft, gelieve deze op te tellen.
-- maak uw keuze –
1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 10, 12, 15, 20
[23-24 werden herhaald tot en met 32.]
33. Heeft uw partner ouderschapsverlof opgenomen?
neen
ja, voor elk kind
ja, voor (aantal): ...
XXII
34. Hieronder vindt u een aantal factoren die mogelijk een invloed hadden op de beslissing
of u al dan niet ouderschapsverlof zou opnemen.
Indien u meerdere kinderen heeft, kan dit beslissingsproces verschillen. Gelieve de meest
belangrijke factoren binnen uw gezin aan te duiden.
In de volgende vraag kan u vervolgens een evolutie in uw beslissingen meer duiden.
In welke mate hadden onderstaande factoren een invloed op uw beslissingsproces om al
dan niet ouderschapsverlof op te nemen?
1=helemaal geen invloed
2=geen invloed
3=eerder geen invloed
4=noch geen invloed, noch invloed
5=eerder wel invloed
6=wel invloed
7=zeker wel invloed
- kennen of niet van andere 'huisvaders' in de omgeving
- verlofmogelijkheden op het werk voor uw partner
- financiële afweging (uitkering, loon,...)
- mogelijkheid of niet om de tijdsverdeling werk-gezin van voor de geboorte te
behouden
- opvangmogelijkheden (professioneel of eigen familie/vrienden)
- uw persoonlijke carrièreplanning
- de visie op afwezigheid op uw werk
- wens om tijdregeling af te stemmen om meer betrokken te kunnen zijn in de
opvoeding
- beleidsregeling op uw werk
35. Gelieve hier mogelijke evoluties in uw beslissing te duiden.
Bijvoorbeeld: "Met een derde kind erbij was ouderschapsverlof ineens aantrekkelijker omdat
er thuis meer zorg nodig was."
Eveneens kan u hier factoren toevoegen die u belangrijk vond in uw beslissingsproces, maar
die niet opgenomen zijn.
[Tekstvak]
XXIII
Volgende reeks vragen of stellingen hebben betrekking op uw werk(omgeving) aan de
Universiteit Gent. Gelieve deze te beantwoorden vanuit uw persoonlijke ervaringen.
36. Hieronder vindt u enkele stellingen over organisaties.
In welke mate gelden deze stellingen volgens u voor de Universiteit Gent?
1=zeer weinig
2=weinig
3=eerder weinig
4=noch weinig, noch veel
5=eerder veel
6=veel
7=zeer veel
“Geen mening”
De Universiteit Gent...
- moedigt samenwerking binnen de universiteit aan.
- geeft haar personeel kansen om door te groeien.
- legt een sterke nadruk op prestaties.
- toont respect voor individuele rechten.
- neemt sociale verantwoordelijkheid.
- is competitief.
- geeft prioriteit aan organisatiedoelen.
- geeft behoorlijke lonen en goede voordelen.
- plaatst onderzoek boven alles.
- plaatst onderwijs boven alles.
- is agressief.
- wakkert discussie aan over het beleid onder haar personeel.
- neemt de mening van haar personeel ernstig.
37. In welke mate vindt de Universiteit Gent het volgende belangrijk volgens u?
1=helemaal niet belangrijk
2=niet belangrijk
3=eerder niet belangrijk
4=noch onbelangrijk, noch belangrijk
XXIV
5=eerder belangrijk
6=belangrijk
7=zeer belangrijk
“weet ik niet”
- besparen op personeelskosten
- hoog houden van de moraal onder werknemers
- rekruteren van gekwalificeerde werknemers
- verminderen van stress en druk op personeel
- meer vrouwen in hoge management- of academische functies krijgen
- de combinatie werk en gezin te vergemakkelijken voor vaders
- verhogen aantal internationale publicaties
- verbeteren van onderwijskwaliteit
- werken aan een actief genderbeleid
38. Volgende stellingen hebben betrekking op de combinatie werk-gezin. Dit wordt in de
literatuur ook omschreven als "work-life balance".
In welke mate gaat u hiermee akkoord voor de Universiteit Gent?
1=helemaal niet akkoord
2=niet akkoord
3=eerder niet akkoord
4=noch niet akkoord, noch akkoord
5=eerder akkoord
6=akkoord
7=helemaal akkoord
“weet ik niet”
- In het algemeen is het beleid niet toereikend voor mannen met noden op vlak van
kinderzorg.
- Het beleid moedigt de decanen en vakgroepvoorzitters aan om aandacht te schenken
aan vaders die voor kinderen zorgen.
- Decanen/vakgroepvoorzitters hebben begrip wanneer de thuissituatie om prioriteit
vraagt.
- De universiteit steunt mannen die hun taakinvulling willen veranderen omwille van
XXV
gezinsredenen.
- Het is gemakkelijk voor mannen om een evenwicht te vinden tussen werk en gezin.
- Decaan/vakgroepvoorzitter en/of collega’s houden werknemers op de hoogte over
wat er op het werk gebeurt wanneer ze op ouderschapsverlof zijn.
39. In welke mate is het volgende mogelijk aan de Universiteit Gent?
1=zeer moeilijk
2=moeilijk
3=eerder moeilijk
4=noch moeilijk, noch makkelijk
5=eerder makkelijk
6=makkelijk
7=zeer makkelijk
- flexibel uw eigen uren bepalen
- thuiswerken
- een dag verlof nemen om voor een ziek kind te zorgen
- overuren vermijden
- werkuren aanpassen aan uren van kinderopvang en school
- bekomen van een plek in de kinderopvang van de universiteit
- niet deelnemen aan buitenlandse congressen en internationaal onderzoek
- op de hoogte zijn van uw rechten op vlak van de combinatie werk-gezin
Volgende reeks vragen of stellingen hebben betrekking op uw werk(omgeving) binnen uw
faculteit. Gelieve deze te beantwoorden vanuit uw persoonlijke ervaringen.
40. Kent u mannelijke collega's die ouderschapsverlof opnamen?
neen
ja, zoveel:...
41. Kent u vrouwelijke collega's die ouderschapsverlof opnamen?
neen
ja, zoveel:...
XXVI
42. In welke mate gaat u hiermee akkoord?
1=helemaal niet akkoord
2=niet akkoord
3=eerder niet akkoord
4=noch niet akkoord, noch akkoord
5=eerder akkoord
6=akkoord
7=helemaal akkoord
- Binnen de faculteit is het meer aanvaardbaar voor vrouwelijke collega's om
ouderschapsverlof op te nemen dan voor mannen.
- Moesten meer mannelijke collega’s ouderschapsverlof willen opnemen, zou dit tot
praktische problemen leiden binnen de faculteit.
43. Kan u de reacties op mannelijke collega's die ouderschapsverlof opnemen, algemeen
beoordelen?
1=zeer negatief
2=negatief
3=noch negatief, noch positief
4=positief
5=zeer positief
- algemene reactie van de decaan
- algemene reactie van de vakgroepvoorzit(s)ter
- algemene reactie onder de collega's
44. Volgende stellingen peilen naar de sfeer binnen uw vakgroep. Kan u voor volgende
ideeën aangeven in welke mate ze volgens u van toepassing zijn op uw vakgroep?
1=niet van toepassing
2=eerder niet van toepassing
3=noch niet, noch wel van toepassing
4=eerder van toepassing
5=van toepassing
- Voor mannen komt het werk op de eerste plaats.
- Moeders en vaders horen de verantwoordelijkheid voor de kinderzorg te delen.
XXVII
- Lange werkdagen zijn noodzakelijk om vooruit te gaan.
- Mannen die nu en dan verlof nemen om voor hun kinderen te zorgen, tonen dat ze
niet voldoende toegewijd zijn in hun werk.
- De meest productieve werknemers plaatsen het werk boven het gezin.
- Flexibiliteit aanbieden om werk en gezin in evenwicht te brengen, is een slimme
beleidskeuze.
- De universiteit ziet het als een troef wanneer mannen ouderschapsverlof opnemen.
Om af te sluiten, zouden we graag uw persoonlijke mening over uw werk even toetsen.
Hierbij dient u dus enkel naar uzelf te kijken en niet langer naar het universitair of facultair
niveau.
45. In welke mate gaat u akkoord met volgende stellingen?
1=helemaal niet akkoord
2=niet akkoord
3=eerder niet akkoord
4=noch niet akkoord, noch akkoord
5=eerder akkoord
6=akkoord
7=helemaal akkoord
- De druk om te publiceren weegt zwaar door.
- Ik kan voor mijn takenpakket grotendeels ook thuis werken.
- Zonder 's avonds en in het weekend te werken, kan ik de verwachte kwaliteit en
kwantiteit niet leveren.
- Competitiviteit is belangrijk voor mij.
- Buitenlandse ervaring is noodzakelijk.
- Samenwerken met collega's is essentieel in mijn werk.
- Verlof is fictief in mijn werk.
- Ik hecht het meest belang aan mijn onderwijsverplichtingen.
- Ik werk in teken van mijn onderzoek voornamelijk op locatie (laboratorium, archief,...)
in plaats van op het werk of thuis.
- Mijn collega's en studenten verwachten een permanente beschikbaarheid van mij.
XXVIII
- Ik kan flexibel mijn eigen werkmomenten bepalen.
- Ik werk in een competitieve omgeving.
- Mijn job is geen nine-to-five job.
- Onderzoek is voor mij het belangrijkste.
- Ik vind het belangrijk om fysiek aanwezig te zijn op mijn vakgroep.
- Ik dien lange uren te werken om mijn job naar behoren te vervullen.
- Mijn job is in essentie individualistisch.
- Dienstverlening (maatschappelijk, extracurriculair)vind ik onmisbaar in mijn
takenpakket.
46. Heeft u nog opmerkingen ten aanzien van ouderschapsverlof of "work-life balance" aan
de Universiteit Gent die u wenst te delen?
[Tekstvak]
Geachte,
Hierbij rondt u de vragenlijst af. Uw antwoorden zullen bij het afsluiten anoniem
geregistreerd worden. U kan de resultaten terugvinden in mijn masterproef in de database
van de universiteit na de verdediging.
Alvast hartelijk bedankt voor uw bijdrage,
met vriendelijke groeten,
Jolien Voorspoels
Masterstudent Bedrijfseconomie-management van overheidsorganisaties
Promotor: prof.dr. Joris Voets
Vakgroep Management, Innovatie en Ondernemerschap