DEEL I - Universiteit Gent

113
Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007 ONBEKEND IS ONBEMIND. CARLOS BEYAERT (1901-1974), VEELZIJDIG ARCHITECT-KUNSTENAAR DEEL I Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Kunst-, Muziek-, en Theaterwetenschappen, voor het verkrijgen van de graad van Licentiaat, door Michelle Nolf. Promotor: prof. dr. L. Van Santvoort

Transcript of DEEL I - Universiteit Gent

Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007

ONBEKEND IS ONBEMIND. CARLOS BEYAERT (1901-1974),

VEELZIJDIG ARCHITECT-KUNSTENAAR

DEEL I

Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Kunst-, Muziek-, en Theaterwetenschappen, voor het verkrijgen van de graad van Licentiaat, door Michelle Nolf. Promotor: prof. dr. L. Van Santvoort

Woord vooraf

Bij deze wil ik de mensen bedanken die onmisbaar waren bij het opstellen van deze scriptie:

Dr. L. Meganck wil ik graag bedanken voor de hulp bij het opstarten van mijn onderzoek. Dit

zowel in de voorbereidingen van het veldwerk als door het geven van diverse nuttige tips

inzake literatuur- en bronnenonderzoek;

Dr. L. Van Santvoort dank ik voor het overnemen van het promotorschap van deze scriptie en

de raadgevingen gedurende het voorbije jaar. Dit zowel wat de perfectionering van het

veldwerk betreft, als het advies met betrekking tot de structuur en de inhoud van de scriptie.

Ook voor het lezen en evalueren van de scriptie wil ik mijn dank uiten;

M. Legros en B. Ramboux krijgen een bijzonder woord van dank omdat ze me als

familieleden van Beyaert letterlijk een schat aan informatie over hem bezorgden;

Een woordje van dank richt ik naar het personeel van de Izegemse stadsdiensten dat me op

weg hielp bij het archiefonderzoek en bij het opzoeken van de kadastergegevens;

Graag bedank ik de bewoners van de onderzochte woningen om me toe te laten hun woning te

fotograferen en – indien van toepassing – te bezoeken;

Ook alle personen die mij nuttige informatie konden geven, hoe miniem die ook was, mogen

niet vergeten worden;

Lic. G. Nolf wil ik bedanken voor het aanleren van de werkwijze van het

computerprogramma Arc Gis 9.1. en voor het lezen en evalueren van deze scriptie;

J.-M. Lermyte en R. Vandenberghe dank ik voor het zoeken naar de schrijffouten;

Tot slot wil ik natuurlijk mijn ouders, zus, familie en vrienden bedanken voor het vertrouwen,

het enthousiasme en alle steun die me hielp om deze scriptie tot stand te brengen.

Inleiding

Aan de bewogen periode die het interbellum was, zijn reeds vele publicaties gewijd. De

architectuur die gerealiseerd werd tijdens de naoorlogse “dolle” jaren, de economische crisis

van het begin van de jaren ’30 en de periode van een dreigend internationaal conflict op het

einde van dat decennium kwam al uitvoerig in diverse studies aan bod. Deze verhandeling

heeft echter niet de bedoeling gehad een dergelijk overzicht van de architectuurgeschiedenis

te herschrijven.

Mijn onderzoek ben ik vertrokken vanuit het oeuvre van één architect in de stad Izegem,

Carlos Beyaert. Allereerst was het de bedoeling een zo volledig mogelijk beeld te verwerven

van de architect zelf. De levensloop en professionele loopbaan werden zo goed mogelijk

gereconstrueerd zodat er nadien kon nagegaan worden of er gebeurtenissen in zijn privé-leven

doorslaggevend zijn geweest voor zijn professionele carrière.

Het belangrijkste onderdeel vormde het onderzoek naar zijn oeuvre in Izegem. Dit is niet

louter beschrijvend, maar had als doel te onderzoeken of Beyaert zich al dan niet heeft

toegespitst op een bepaalde typologie.

De studie richtte zich daarnaast op de stilistische analyse van het oeuvre van de architect.

Enerzijds werd onderzocht hoe het oeuvre zich verhoudt ten opzichte van het gevarieerde

architecturale stijllandschap waardoor het interbellum werd gekenmerkt. De vraag werd

gesteld of het oeuvre van Carlos Beyaert wordt gekarakteriseerd door stilistische diversiteit.

Onderging Beyaert een stilistische evolutie of profileerde de architect zich eerder als strikt

stijlvast? Anderzijds strekte de professionele carrière van Beyaert zich uit tot in de jaren ’50

waardoor er een beeld kan gevormd worden van de evolutie die zijn architectuur onderging na

de Tweede Wereldoorlog om er daarnaast de oorzaken van te achterhalen.

Uit het volledige oeuvre werd verder op de woonarchitectuur gefocust om te onderzoeken of

de planindeling en de voorzieningen van Carlos Beyaert aansloten bij de gangbare vorm van

die tijd. Er werd ook dieper ingegaan op de interieuropdrachten van de architect.

In hoeverre de plaats van invloed is geweest op het oeuvre van Carlos Beyaert is ook een

vraag die aan bod is gekomen in dit onderzoek. Welke was de politieke of economische

situatie in Izegem en hoe zijn die voor zijn oeuvre van belang geweest?

Via een chronologische indeling van zijn oeuvre onderzocht ik of er een evolutie in de

opdrachten en opdrachtgevers is vast te stellen en daarnaast wou ik nagaan of Beyaert tijdens

zijn carrière nationale belangstelling heeft gekregen.

De variatie binnen dit onderzoek vormde een belangrijke motivering. Deze scriptie is immers

zowel gebaseerd op grondig archiefonderzoek, intensief veldwerk, een eigen inventarisatie als

literatuurstudie. Ze gaat uit van een vlotte verwerking van alle verzamelde gegevens. Met het

oog op het beëindigen van deze studie leek elk van deze aspecten een ware uitdaging.

De keuze voor Carlos Beyaert is niet voor de hand liggend. Hij behoorde misschien niet tot

één van de belangrijkste ontwerpers op nationaal niveau. Toch was ik net om die reden

gemotiveerd mijn scriptie over zijn oeuvre te schrijven, want als architect in de twintigste

eeuwse provinciestad Izegem heeft hij mede het hedendaagse uitzicht van de stad bepaald.

Zijn realisaties vormen een weerspiegeling van eigentijdse architecturale ontwikkelingen en

zijn dus allesbehalve van ondergeschikt belang.

Deze licentiaatsverhandeling bestaat uit twee grote delen, elk van beide in een apart boekdeel

gebundeld. Enerzijds werd een oeuvrecatalogus samengesteld, voornamelijk via de

combinatie van archiefonderzoek en visuele waarneming. Anderzijds is er het tekstgedeelte

waarin de architectuur wordt geanalyseerd.

De oeuvrecatalogus bevat drie gedeeltes. Het omvangrijkste en belangrijkste deel is opgesteld

op basis van de bouwaanvragen die tussen 1924 en 1955 werden ingediend en die zich in het

stadsarchief van Izegem (SAI) bevinden. Grondig archiefonderzoek vormt met andere

woorden dé basis van dit onderdeel. Per realisatie in Izegem zit er een fiche in de catalogus

waarop een aantal criteria is aangeduid (cat.nrs. 1-133). Een gedeelte hiervan werd ingevuld

op basis van het archief- en literatuuronderzoek, het andere deel op basis van veldwerk (zie

Methodiek). Omdat over het oeuvre van Beyaert nog nagenoeg niets gepubliceerd is, waren

de beschrijvingen van de gebouwen op de fiches van groot belang voor het verdere onderzoek

van mijn scriptie.

Een tweede gedeelte van de oeuvrecatalogus bestaat uit de tekeningen die zich in het

familiearchief Beyaert in Kortrijk bevinden (cat.nrs. 134-176). Deze bewaard gebleven

schetsen vormen slechts een fragment van wat het totale archief van Carlos Beyaert ooit was.

Het betreffen zowel ontwerpen in Izegem als andere, verspreid over West-Vlaanderen, één in

Oost-Vlaanderen en één enkel voorbeeld uit Schaarbeek. Elk ontwerp kreeg een fiche in de

oeuvrecatalogus, maar enkel de plannen voor gebouwen in Izegem werden in deze

onderzoeksdoelstelling opgenomen (cat.nrs. 134-149). Deze die zich niet in Izegem bevinden,

werden niet opgenomen in het onderzoek omdat ze geen onderdeel van deze casus vormen en

ze slechts een fragment zijn van zijn oeuvre buiten Izegem. Er is daarnaast geen volledige

zekerheid of al deze ontwerpen wel effectief gerealiseerd werden en bovendien liggen ze

dermate geografisch verspreid dat een voldoende diepgaand archiefonderzoek in de

desbetreffende gemeentes onmogelijk was in het voorhanden tijdsbestek. De fiches van deze

tekeningen zijn dan ook minder gedetailleerd uitgewerkt (cat.nrs. 150-176).

Ter vervollediging van het oeuvre zijn achteraan in de oeuvrecatalogus, het derde gedeelte, de

realisaties verzameld die in de reeks “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen…”

vermeld worden en zich niet in Izegem bevinden (cat.nrs. 177-185). Op de fiches is de

beschrijving van deze realisaties overgenomen uit de respectievelijke boekdelen van deze

reeks. Deze realisaties werden niet opgenomen in het onderzoek om dezelfde reden als de

ontwerpen buiten Izegem in het familiearchief Beyaert (zoals hierboven reeds vermeld). Ze

vormen geen onderdeel van deze casus, ze vertegenwoordigen een fragmentair beeld van het

niet-Izegemse oeuvre en een voldoende diepgaand archiefonderzoek was onmogelijk.

Het tekstgedeelte vormt het tweede boekdeel van de verhandeling en is opgebouwd uit

verschillende hoofdstukken.

Hoofdstuk I behandelt de biografie van Carlos Beyaert.

Zijn levensloop komt integraal en chronologisch aan bod om een totaalbeeld van de architect

te vormen. De manier waarop hij in Izegem is terechtgekomen, wordt zo goed mogelijk in

kaart gebracht. Er wordt verder dieper ingegaan op zijn leven in gevangenschap tijdens de

Tweede Wereldoorlog en dit aan de hand van archiefdocumenten. Samen met de mondelinge

getuigenis van Monique Legros wordt het privé-leven van Carlos Beyaert als het ware

gereconstrueerd om te onderzoeken welke gevolgen deze periode voor zijn professionele

leven heeft gehad.

Het tweede hoofdstuk is een bespreking van de typologie van het oeuvre van Carlos Beyaert.

Deze typologische bespreking gaat gepaard met een stilistische analyse. Er wordt een indeling

gemaakt in privé-architectuur, sociale woningbouw, winkelpuien, horecazaken en feestzalen,

industriële infrastructuur, onderwijsgebouwen, religieuze architectuur, herdenkings- en

funeraire monumenten en ten slotte publieke opdrachten via openbare aanbestedingen. In alle

typologieën wordt er vertrokken vanuit de realisaties van Carlos Beyaert zelf, met name van

de beschrijvingen op basis van de bouwplannen en de visuele waarneming ter plaatse.

De privé-architectuur komt eerst aan bod via een uitgebreide stilistische analyse. Onder de

nieuwbouwprojecten worden de interbellumwoningen met dezelfde vormelijke kenmerken

samengebracht, waarna er wordt nagegaan of deze vormgeving beantwoordt aan één van de

stijltermen uit de stilistisch diverse interbellumarchitectuur. Wat de terminologie, de indeling

en de invulling van deze stijltermen betreft, vormt de doctoraatsverhandeling van Leen

Meganck de basis1. Zo wordt dezelfde indeling in traditionalisme, art deco en modernisme

met de bijhorende substijlen gehanteerd. In de stilistische analyse van verschillende woningen

wordt verder nog gebruik gemaakt van specifieke literatuur. De naoorlogse realisaties van

Beyaert behoeven in tegenstelling tot de interbellumarchitectuur geen uitgebreide indeling

omdat hun stijl wordt gekenmerkt door eenvormigheid.

Naast nieuwbouw wordt eveneens aandacht besteed aan de verbouwing van woningen. De

realisaties worden ingedeeld volgens de soort verbouwingen die Beyaert uitvoerde.

In de vormelijke en stilistische analyse van de overige typologieën, wordt – indien

voorhanden – specifieke literatuur geraadpleegd.

Na de stilistische analyse van de woningen in het tweede hoofdstuk volgt de planbespreking

ervan in hoofdstuk III.

Hiervoor worden enkel de woningen opgenomen waarvan een grondplan in de bouwaanvraag

aanwezig is. Deze woningen worden systematisch onderzocht op de indeling van de woon- en

eetkamer op de gelijkvloerse verdieping, alsook op de plaatsing van de trap. Verder wordt de

aanwezigheid van toilet en badkamer in de realisaties getoetst. Om de vaststellingen uit dit

onderzoek te kunnen interpreteren, wordt een artikel van L. Meganck als referentiekader

gekozen2. Na de bespreking van de functiespecifieke ruimtes in een aantal woningen van

Beyaert worden nog drie interieurontwerpen van de architect geanalyseerd. Het betreft het

interieur van één van zijn meest omvangrijke realisaties, het Sint-Jozefscollege (1936). De

inkom en traphal van burgerwoning Werbrouck (1937) en de volledige gelijkvloerse

verdieping inclusief traphal van burgerwoning Sintobin (1945) waren de twee meest

ingrijpende interieuropdrachten die hij in de woonarchitectuur kreeg.

1 MEGANCK, L., Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002). 2 MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, pp. 149-177.

Het belang van de plaats is het onderwerp van hoofdstuk IV.

Enerzijds schetst een beknopte geschiedenis de politieke situatie van de stad Izegem en haar

economische context als stad van de schoen- en borstelnijverheid aan de vooravond van de

Eerste Wereldoorlog tot in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds wordt de

bouwactiviteit in Izegem van naderbij bekeken. Welke het bestaande gebouwenpatrimonium

was en hoeveel schade de beide oorlogen hadden aangericht, behoren tot de noodzakelijke

kennis om het oeuvre van Beyaert te begrijpen. Als onderdeel van de bouwactiviteit wordt

eveneens nagegaan of er nog andere architecten in diezelfde periode werkzaam zijn geweest

in Izegem.

In hoofdstuk V wordt vervolgens nog dieper ingegaan op een aantal zaken met betrekking tot

het oeuvre van Carlos Beyaert. De opdrachten worden chronologisch en per soort ingedeeld

waardoor een beeld wordt verkregen van de evolutie in opdrachten doorheen de 31 jaar

waarin hij actief was (tussen 1924 en 1955). Wie de opdrachtgever van Beyaert daarbij was,

wordt in een volgend onderdeel onderzocht. Dit laatste hoofdstuk wordt vervolledigd met een

kijk op de aandacht die er aan Beyaert werd besteed in de eigentijdse pers.

Tot slot worden de resultaten van de onderzoeksdoelstellingen samengevat in het besluit dat

daarmee het laatste onderdeel vormt en deze licentiaatsverhandeling afsluit.

Lijst met gebruikte afkortingen

cat.nr.: catalogusnummer

POB: Publieke Openbare Bibliotheek

SAI: Stadsarchief Izegem

Methodiek

Status Questionis Interbellumarchitectuur wordt reeds in verschillende publicaties besproken. Een aantal

daarvan is gericht op een specifieke stad of regio zoals “Het Miljoenenkwartier. Een Gentse

woonwijk uit het interbellum”3, “Art Deco in Sint-Niklaas”4 en “Interbellumarchitektuur in

Oost-Vlaanderen”5. Deze boeken zijn stuk voor stuk geschreven door specialisten in

interbellumarchitectuur. Samen met het oudere boek “Moderne bouwkunst in België”6 geeft

het vrij recent uitgegeven werk “Art nouveau, art deco en modernisme”7 een overzicht van de

architecturale ontwikkelingen op het Belgisch grondgebied. Ook hier zijn de auteurs

specialisten ter zake, met meerdere publicaties over de behandelde stijlen op hun naam.

Wat de naoorlogse architectuur betreft, is “Bouwen in België 1945-1970”8 één van de

referentiewerken. Het boek is echter voornamelijk een chronologische opsomming van

nationale en internationale gebeurtenissen waardoor het niet zo bruikbaar is in dit onderzoek.

In “Moderne bouwkunst in België”9 komt ook naoorlogse architectuur aan bod en het boek

“Baksteenarchitectuur na 1945”10 richt zich specifiek op de evoluties in de

baksteenarchitectuur na de Tweede Wereldoorlog.

De interbellumarchitectuur in Izegem wordt al belicht in de licentiaatsverhandeling van

Pieternel Verbeke uit 199811. In deze uitgebreide studie geeft de auteur een overzicht van de

in Izegem voorkomende stijlen. Er wordt eveneens aandacht besteed aan de verschillende

architecten die tijdens deze periode in Izegem werkzaam waren. Van dezelfde auteur

verscheen daarop een artikel in Ten Mandere, het tijdschrift van de plaatselijke heemkundige

3 MEGANCK, L., Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995. 4 DEMEY, A., Art Deco in Sint-Niklaas, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1998. 5 DEMEY, A., DUBOIS, M., POULAIN, N., Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990. 6 PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975. 7 AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006. 8 BEKAERT, G., STRAUVEN, F., Bouwen in België 1945-1970 (tent. cat.), Brussel, (Koninklijke Bibliotheek Albert I), 1971. 9 PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975. 10 PEIRS, G., Uit klei gebouwd. 2: Baksteenarchitectuur na 1945, Tielt, Lannoo, 1986. 11 VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998).

kring12. Andere publicaties die specifiek handelen over interbellumarchitectuur in Izegem zijn

niet voorhanden. Dit geldt eveneens voor de naoorlogse architectuur in Izegem.

Over de architect Carlos Beyaert zelf is nog geen studie gepubliceerd. Hij wordt evenmin

behandeld in het “Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden”13. Er wordt

voor het eerst aandacht besteed aan de architect in de onuitgegeven licentiaatsverhandeling

van P. Verbeke14. De auteur bespreekt zijn levensloop en een gedeelte van zijn werk. Dit is tot

op heden de meest uitgebreide bespreking van de biografie van Carlos Beyaert. De informatie

die de auteur er geeft, is vrij summier en diende als aanzet voor verder onderzoek, maar bij

het onderzoek van deze studie bleek al gauw dat niet alles wat P. Verbeke vermeldde, correct

is. In het boekdeel uit de reeks “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen…” 15 worden

verder 33 realisaties van de hand van Carlos Beyaert vrij beknopt behandeld.

Literatuuronderzoek De twee meest geraadpleegde boeken voor dit onderzoek, en dit over de verschillende

hoofdstukken en de oeuvrecatalogus heen, zijn: boekdeel 17n2 van de reeks “Bouwen door de

eeuwen heen in Vlaanderen…” 16 en “Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de

westerse architectuur- en bouwhistorie” van E.J. Haslinghuis en H. Janse17. Beide boeken

bevinden zich onder andere in de universitaire vakgroepbibliotheek Kunstwetenschappen. Het

eerste bespreekt onder meer de architectuur van Izegem en het tweede is een encyclopedisch

werk waarin bouwkundige trefwoorden worden verklaard.

Literatuurbronnen voor het eerste hoofdstuk waren er nagenoeg niet. Er zijn slechts twee

uitgaven gepubliceerd waarin iets over het leven van Carlos Beyaert te vinden is. Het betreft

enerzijds de genealogie van zijn grootoom, bouwmeester Hendrik Beyaert, aanwezig in de

12 VERBEKE, P., Interbellumarchitectuur in Izegem, in: Ten Mandere, jg. 39, nr. 3, 1999, pp. 3-49. 13 VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003. 14 VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998). 15 VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001. 16 Idem. 17 HASLINGHUIS, E.J., JANSE, H., Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, vijfde druk, Leiden, Primavera Pers, 2005.

Publieke Openbare Bibliotheek (POB) van Kortrijk18. Deze publicatie bevat interessante

informatie om de biografie van de architect te reconstrueren. Het “Jaarboek der sier- en

nijverheidskunsten”19 dat in 1939 verscheen en beschikbaar is in de Centrale

Universiteitsbibliotheek, verschaft verdere informatie over zijn lidmaatschap van de “Sint-

Jozefs en Sint-Lucasgilde” en van de “Maatschappij der bouwmeesters van de provincie

West-Vlaanderen”.

De typologie van het oeuvre van de architect wordt besproken in het tweede hoofdstuk. Naast

algemene literatuur over interbellum- en naoorlogse architectuur werd er ook specifieke

literatuur over winkelpuien en funeraire en herdenkingsmonumenten doorgenomen20. Voor de

stilistische indeling en analyse van de woonarchitectuur werd de stijlindeling gehanteerd die

in de doctoraatsverhandeling “Bouwen te Gent in het interbellum” van L. Meganck naar

voren werd gebracht en in de literatuur werd overgenomen21. Het spreekt voor zich dat niet

alle stijlen uit dat onderzoek terugkomen in het oeuvre van Carlos Beyaert. Publicaties over

de aangewende stijlen behoren ook tot de geraadpleegde literatuur22. Al deze werken

bevinden zich in de Gentse universiteitsbibliotheken.

Verder werd er ook literatuur gebruikt die handelt over door Carlos Beyaert getekende

realisaties. Allereerst is er het reeds vermelde boekdeel 17n2 van de reeks “Bouwen door de

eeuwen heen” waarin 33 realisaties van Carlos Beyaert kort besproken worden23. Drie

publicaties over het Sint-Jozefscollege bespreken het schoolgebouw van zijn hand24. Deze

18 CNOPS, P., Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978. 19 Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939. 20 PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975; AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006; DUBOIS, M., Architectuurrelatie Vlaanderen/Nederland in het interbellum, in: Ons Erfdeel, jg. 27, nr. 2, pp. 229-235; DEMEY, A., DUBOIS, M., POULAIN, N., Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990; VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006; FLEDDERUS, R.H., Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d.; JACOBS, M., Zij, die vielen als helden…, 2 dln, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995-1996; OOSTERHOFF, J. (ed.), Constructies van ijzer en beton: gebouwen 1800-1940. Overzicht en typologie (Bouwtechniek in Nederland 1), Delft, Delftse Universitaire Pers, 1988. 21 MEGANCK, L., Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002). 22 CRAMER, M., VAN GRIEKEN, H., PRONK, H., W.M. Dudok 1884-1974, Amsterdam, Van Gennep, 1981; VANDENBREEDEN, J., VAN SANTVOORT, L. (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995; WATTJES, J.G., Moderne nederlandsche villa’s en landhuizen, Amsterdam, Kosmos, 1931. 23 VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001. 24 BILLIOUW, L., VANDROMME, A., (ed.) Sint-Jozefscollege jubileert: 100 jaar (1867-1967), Izegem, Ten Mandere, 1967; VANDROMME, A., 125 jaar lagere afdeling Sint-Jozefscollege Izegem, Izegem, Hochepied,

boeken bevinden zich onder andere in de POB van Izegem. Een speciale uitgave ter ere van

het 75-jarig bestaan van de Izegemse Bouwmaatschappij was een belangrijke bron van

informatie voor de sociale woningbouw van Beyaert25. Ten slotte zijn er nog drie artikels te

vermelden uit het architectuurtijdschrift Bâtir, wat consulteerbaar is in de universitaire

vakgroepbibliotheek Architectuur en Stedenbouw. Ze handelen respectievelijk over het

badhuis, de architectuur in Izegem en het Sint-Jozefscollege26.

In het derde hoofdstuk wordt er enerzijds dieper ingegaan op de voorzieningen en het comfort

van de woningen. Het artikel van L. Meganck over de planindeling en het comfort in de

Gentse interbellumwoning gold hiervoor als referentiewerk27. Ook “Les dimensions de

l’ordinaire”28 en “Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-

1973”29 werden geraadpleegd. Anderzijds werd literatuur over tegels met bijdragen van M.

Baeck gebruikt in de bespreking van een aantal interieurs30. Alle werken zijn te vinden in de

universitaire vakgroepbibliotheek Kunstwetenschappen.

Wat het vierde hoofdstuk betreft, kon er gebruik gemaakt worden van het overzichtswerk

“Geschiedenis van Izegem” van redacteur en medeauteur dr. J.-M. Lermyte31.

Voor het eerste gedeelte werden verder een boekje32 en een artikel33 over respectievelijk de

borstel- en schoennijverheid geconsulteerd. Al deze werken zijn zowel te vinden in de POB

van Izegem als in het archief van Ten Mandere en bevatten voldoende informatie om de

politieke en economische context van Izegem te schetsen tijdens de professionele carrière van

Carlos Beyaert.

1992; LERMYTE, J.-M., Sint-Jozefscollege Izegem. Honderd jaar middelbaar (1894-1994), Izegem, Sint-Jozefscollege, 1994. 25 LERMYTE, J.-M., 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998. 26 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, pp. 314-316; GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in Bâtir, jg. 6, nr. 50, januari 1937, pp. 1014-1020; FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 27 MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, pp. 149-177. 28 HEYMANS, V., Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998. 29VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006. 30 BAECK, M., VERBRUGGE, B., Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996; KAMERMANS, J., VAN LEMMEN, H. (eds.), Industriële tegels 1840-1940, Otterlo, Nederlands Tegelmuseum, 2004. 31 LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985. 32 COLPAERT, H., Het nationaal borstelmuseum en de borstelnijverheid in Izegem, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 2006. 33 VANDENBERGHE, R., Izegem als centrum van luxeschoenen, opkomst en bloei (1830-1940), in: Ten Mandere, jg. 40, nr. 3, 2000, pp. 47-55.

Voor het tweede gedeelte over een algemene schets van het bouwen in Izegem werd naast

reeds vermelde literatuur zoals “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen…” 34 en “75 jaar

Izegemse Bouwmaatschappij”35 een beroep gedaan op de – in de universitaire

vakgroepbibliotheek Kunstwetenschappen beschikbare en weliswaar onuitgegeven –

licentiaatsverhandeling van P. Verbeke36. Via deze studie was het mogelijk de bouwactiviteit

tijdens de professionele carrière van Carlos Beyaert in kaart te brengen. Het werd ook

duidelijk welke architecten er in dezelfde periode werkzaam waren.

Het vijfde hoofdstuk geeft een beschouwing over de opdrachten en de opdrachtgevers van het

oeuvre. Daarbij werd er weinig literatuur gebruikt, met uitzondering van het gedeelte over de

eigentijdse pers. Het “Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden”37 werd

daarbij geraadpleegd, net als de drie reeds vermelde artikels uit Bâtir38. Alle werken zijn

onder andere te vinden in de universitaire vakgroepbibliotheek Architectuur en Stedenbouw.

Bronnenonderzoek

1. Onuitgegeven geschreven bronnen39 Tot de onuitgegeven geschreven bronnen behoren de oorspronkelijke documenten die in het

stadsarchief van Izegem te vinden zijn.

Het betreft enerzijds de bevolkingsregisters van de stad Izegem. Bij het doornemen van deze

documenten werd de datum van in- en uitschrijving van Carlos Beyaert als burger van deze

stad teruggevonden.

Anderzijds verschafte de briefwisseling die bij een bouwaanvraag gevoegd is informatie over

architect, opdrachtgever, geografische situering en datum van de toelatingsaanvraag. Deze 34 VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001. 35 LERMYTE, J.-M., 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998. 36 VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998). 37 VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003. 38 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, pp. 314-316; GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in Bâtir, jg. 6, nr. 50, januari 1937, pp. 1014-1020; FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 39 BRUSSEL, FOD SOCIALE ZEKERHEID – DIENST VOOR de oorlogsslachtoffers, Archief- en Documentatiedienst: Carlos Beyaert dossier Statuut van Nationale Erkentelijkheid nr. 4236/1819, (s.d.); OOSTENDE, Archief Heemkundige Kring De Plate, Rouwbrieven, (1974); SAI, Bevolkingsregisters, (1921-1930); SAI, Bevolkingsregisters, (1943-1961).

informatie werd op de veldwerkfiche ingevuld (zie Veldwerk). Een dergelijke briefwisseling

is niet voor alle bouwaanvragen bewaard gebleven. Ook in het familiearchief Beyaert in

Kortrijk werd een aantal gelijkaardige documenten teruggevonden, maar deze vondsten zijn

schaars.

Naast de bevolkingsregisters vormde het overlijdensbericht van Carlos Beyaert de aanzet van

het biografisch onderzoek. Op de rouwbrief die zich in het archief van de Oostendse

heemkundige kring De Plate bevindt, staat namelijk de drukkerij “L. Beyaert-Sioen” bij de

familie vermeld. Via de huidige directeur van het bedrijf kwam ik in contact met familielid M.

Legros (zie Mondelinge bronnen).

In verband met de biografie werd ook het archief van de Dienst voor Oorlogsslachtoffers in

Brussel geconsulteerd. Deze instelling beschikt over een dossier van Statuut van Nationale

Erkentelijkheid op naam van Carlos Beyaert. Om het statuut van politiek gevangene te

verkrijgen, moest er een dossier opgesteld worden waarin de gebeurtenissen en

verblijfplaatsen van de persoon beschreven worden. De precieze activiteiten en

verblijfplaatsen van de architect tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in zijn dossier

teruggevonden.

2. Iconografische bronnen Technische tekeningen40

De bouwplannen die bij bouwaanvragen worden gevoegd, vormden het uitgangspunt van dit

onderzoek. Alle ontwerpen van de private bouwaanvragen en openbare aanbestedingen in de

periode 1920-1956 werden in het SAI doorgenomen. Ontwerpen waarvan Carlos Beyaert de

architect was, werden geïnventariseerd. Ieder ontwerp kreeg een aparte veldwerkfiche. De

gegevens over architect, opdrachtgever, bouwjaar en geografische situering die op het

bouwplan vermeld zijn, werden opgenomen in de fiche van het desbetreffende gebouw (zie

Veldwerk). Deze informatie staat echter niet op ieder bouwplan vermeld.

Per bouwplan in het familiearchief Beyaert in Kortrijk werd eveneens een fiche opgesteld die

alle teruggevonden gegevens bevat. De bouwplannen van ontwerpen buiten Izegem zijn

weliswaar beknopter omdat ze niet tot het onderzoeksveld behoren.

40 SAI, Bouwaanvragen, (1920-1956); SAI, Openbare aanbestedingen, (1920-1956); KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Bouwplannen, (1927-1953).

Kadasterplannen41

De kadasterplannen sluiten bij de bouwplannen aan. Ook deze bevinden zich in het SAI. De

dienst Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) heeft het kadaster al

geïnventariseerd waardoor de kadasternummers via een computerprogramma werden

opgezocht.

Cartografisch materiaal42

Om de gerealiseerde ontwerpen van Beyaert in kaart te brengen werden als ondergrond

middenschalige kleurenorthofoto’s gebruikt van de provincie West-Vlaanderen. De opname

van deze orthofoto’s dateert van 2005 en gebeurde door het Agentschap voor Geografische

Informatie Vlaanderen (AGIV). Een topografische kaart 1/10.000 - toponiemen werd daarop

gelegd voor de duidelijkheid. Deze kaart is afkomstig van het Nationaal Geografisch Instituut

(NGI) en dateert van 1991-2005. De grenzen van Izegem werden vectorieel vastgelegd via het

voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen van 22-05-2003 van de Vlaamse Landbouw

Maatschappij (VLM).

Fotomateriaal43

Het fotomateriaal is een belangrijke iconografische bron in dit onderzoek. In het archief van

de heemkundige kring Ten Mandere werd de fototheek doorzocht. De prentkaartencollectie

van Julien Maes werd in het SAI geraadpleegd. Op die manier kon een vroegere of

oorspronkelijke toestand van bepaalde gebouwen en straten achterhaald worden. Interessant

voor dit onderzoek waren ook de gepubliceerde fotoboeken van A. Vandromme die zowel

eigen materiaal als foto’s uit de fototheek Ten Mandere bevatten. In het kader van de

biografie van Carlos Beyaert werden een aantal foto’s uit het familiearchief Beyaert als bron

gebruikt. Ten slotte is er ook het eigen fotomateriaal dat verzameld werd in de

oeuvrecatalogus en hoofdzakelijk dateert van augustus 2006 (zie Veldwerk).

41 SAI, Kadasterplannen, (s.d.). 42 Digitale versie van de orthofoto’s, middenschalig, kleur, provincie West-Vlaanderen, AGIV & provincie West-Vlaanderen, opname 2005; Digitale versie van de topografische kaart 1/10.000, raster, toponymie, NGI, 1991-2005; Vectoriële versie van het voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen, VLM, toestand 22/05/2003. 43 IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, Fototheek, (s.d.); IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF E. SAMYN, Fotoverzameling, (s.d.); KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.); SAI, ’t Gulden boek van de stad Izegem, (1935); SAI, Prentkaartencollectie Julien Maes Izegem, (s.d.); Nolf M., Fotomateriaal veldwerk, (2006-2007); VANDROMME, A., Izegem vroeger en nu, Izegem, Hochepied, 1974; VANDROMME, A., Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989.

Schilderijen44

De schilderijen van Carlos Beyaert, die zich in het familiearchief, in privé-bezit of in handen

van het Izegemse stadsbestuur bevinden, behoren ook tot het beeldmateriaal.

3. Mondelinge bronnen45 De belangrijkste mondelinge bron was ongetwijfeld Monique Legros. Carlos Beyaert was

haar oom en ze heeft hem ook effectief gekend als persoon. Haar getuigenis in de vorm van

een interview is daarmee van groot belang in dit onderzoek. Als familielid kon zij vele

leemtes opvullen in het onderzoek naar het leven van de architect.

Diverse andere personen droegen ook bij aan de reconstructie van de biografie en de

professionele carrière van de architect. Dit zijn Emile Samyn, gewezen politiek gevangene en

kennis van Carlos Beyaert; Bart Blomme, redacteur van Ten Mandere; Els van Dael,

administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-Vlaanderen; Bart

Verstaen, secretaris van de Koninklijke Bouwmeesterskring West-Vlaanderen; Patricia

Quaghebeur, adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica van het KADOC;

Philippe Sintobin, bewoner en eigenaar van een door Carlos Beyaert heringerichte woning.

4. Monumentale bronnen De gebouwen vormden vanzelfsprekend een belangrijk onderdeel in deze scriptie (zie

Veldwerk). Dit zijn immers de visueel waarneembare getuigen van Beyaerts werk.

5. Computerprogramma’s Het GIS-pakket (ESRI) ArcGIS 9.1. werd gebruikt om de waarnemingspunten te verwerken

en zo een visueel overzicht van het oeuvre van Carlos Beyaert in Izegem te geven. Het reeds

vermelde cartografisch materiaal vormde de basis. Daarop werden de waarnemingspunten

gelegd waarvan de coördinaten via de hand-GPS werden opgemeten. Deze punten werden

44 IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF AB, (s.d.); KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Kunstwerkencollectie, (s.d.); SAI, Kunstwerkencollectie, (1931). 45 BLOMME B., redacteur Ten Mandere, [in gesprek met Nolf M.], 14/03/2006; VAN DAEL E., administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-Vlaanderen, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 31/08/2006; LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III; QUAGHEBEUR P., adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica KADOC, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 23/04/2007; SAMYN E., gewezen politiek gevangene, [in gesprek met Nolf M.], 14/08/2006; SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 18/11/2006 en 08/02/2007; VERSTAEN B., [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 22/02/2007.

voor iedere teruggevonden realisatie opgenomen (zie Veldwerk). De gebruikte hand-GPS is

van het type Garmin 12 XL, personal navigation. Om een punt op te meten, wordt de toets

‘Mark’ ingedrukt. Het waarnemingspunt kan dan worden bewaard, via de functie ‘Save’.

Veldwerk Een grondig onderzoek van het patrimonium van Beyaert in Izegem was noodzakelijk omdat

zijn oeuvre tot dan toe slechts fragmentarisch aan bod was gekomen in de bestaande

literatuur. Om die reden werd een eigen inventarisatie opgestart.

Ter voorbereiding van het veldwerk werd een fiche opgesteld (bijlage IV). Dit vormde het

basisdocument waarop een aantal criteria werd aangeduid. Gezien telkens dezelfde fiche werd

gebruikt, die volgens eenzelfde werkwijze werd ingevuld, werd een systematische

inventarisatie mogelijk gemaakt.

Op deze fiche werden de gegevens (architect, de opdrachtgever, het bouwjaar, de

geografische situering en de toelatingsaanvraag) ingevuld die op basis van archiefstudie

werden bekomen.

Ter plaatse werd eerst de datum op de fiche genoteerd omdat veldwerk immers gekoppeld is

aan een momentopname. Vervolgens werd de exacte locatie (straatnaam en huisnummer)

opgetekend. Slechts één straatnaam in het oeuvre van Beyaert was, naar aanleiding van de

fusie van Izegem met Emelgem, in 1965 gewijzigd. De desbetreffende gebouwen vertonen

vaak nog voldoende visuele gelijkenis zodat het terugvinden ervan op het terrein vrij

eenvoudig was. Het juiste huisnummer achterhalen, was meestal geen probleem. In andere

gevallen kon met behulp van een inplantingsplan of situatieschets op het bouwplan het

gebouw gelokaliseerd worden, ofwel werd beroep gedaan op oude foto’s van het straatbeeld

indien een inplantingsplan niet voorhanden was. Er zijn echter een aantal realisaties die

helemaal niet op het terrein teruggevonden werden.

Eenmaal het juiste gebouw gevonden was, werd met een hand-GPS de coördinaten van het

waarnemingspunt vastgelegd om de realisatie in kaart te brengen. De gebouwen die

afgebroken werden, maar waarvan de exacte locatie gekend is, werden eveneens

geregistreerd. Deze die niet werden teruggevonden, konden logischerwijze niet met de hand-

GPS geregistreerd worden. Al deze waarnemingspunten werden via ArcGIS 9.1.

gevisualiseerd waardoor de verspreiding van Beyaerts werk in Izegem in beeld werd gebracht.

De veldwerkfiche werd daarna verder aangevuld met informatie over het bouwtype, de stijl en

de beschrijving van het gebouw. De beschrijving gaat zoveel mogelijk uit van de originele

toestand en vertrekt van het algemene en gaat over in het specifieke. Eerst wordt het soort

gebouw, het aantal bouwlagen, traveeën en het materiaal behandeld waarna er dieper wordt

ingegaan op de gevel, de muuropeningen en de decoratie. Een beschrijving van de

planindeling werd ook in de fiches opgenomen indien de bouwplannen daarvan beschikbaar

waren. Gebouwen waarvan Beyaert het interieurontwerp tekende, werden – indien mogelijk –

bezocht.

Vervolgens werden de gebouwen op foto vastgelegd. Er werden foto’s genomen van één of

meerdere gevels en – indien van toepassing – van het interieur. Ook de datum waarop de

foto’s werden genomen, werd opgetekend. Door het vergelijken van het bouwplan met het

fotomateriaal werd onderzocht of het gebouw volgens het ontwerp is uitgevoerd of al

verbouwd werd.

Hoofdstuk I: De architect

I.1 Kindertijd

Carlos Beyaert werd in Kortrijk in het ouderlijke huis geboren op 6 februari 1901 als Karel

Leo Marie Joseph Amand Beyaert en is het vijfde kind van de achtendertigjarige lithograaf

Leo Firmin Marie Joseph Beyaert (afbeelding 10) en de vierendertigjarige Leonia Karolia

Sioen46. Het gezin, dat in totaal zeven kinderen telde, woonde in de Minister

Vandenpeereboomlaan in Kortrijk, thans huisnummers 62-64 (afbeelding 1, cat.nr. 157). Het

was in deze woning dat Carlos Beyaert opgroeide. De drukkerij Beyaert-Sioen werd er door

zijn vader opgericht en was gehuisvest in de gebouwen achter het woonhuis47. Beyaert bleef

zijn volledige kindertijd en humaniora in Kortrijk. Hij ging naar de katholieke lagere school

en daarna volgde hij er het secundair onderwijs in één van de Kortrijkse colleges48.

Carlos Beyaert is daarnaast familiaal gerelateerd aan Hendrik Jozef Frans Beyaert (1823-

1894), beter gekend als de architect van onder andere de hoofdzetel van de Nationale Bank

van België in Brussel (1859-1878) en van het stationsgebouw in Doornik (1879). Hendrik

Beyaert was zijn grootoom (bijlage II).

I.2 Opleiding

Carlos Beyaert wou graag in dienst gaan bij zijn vader in de drukkerij Beyaert-Sioen49. Zijn

twee oudere broers werkten echter al in de familiezaak en zijn vader droeg hem op verder te

studeren. Carlos koos voor een architectuuropleiding en vatte zijn studie aan in de Sint-

Lucasschool in Gent. Er is met zekerheid geweten dat Carlos in 1921 in Gent studeerde. M.

Legros kon me namelijk vertellen dat hij af en toe langskwam om zijn oudste zus Maria in

Gent te bezoeken en om zijn pasgeboren nichtje te zien50. De exacte begin- en einddatum van

zijn studie zijn echter niet gekend. Het diploma is niet bewaard gebleven en hij wordt niet

46 P. CNOPS, Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978, p. 39. 47 De drukkerij is nog steeds in handen van de familie en bevindt zich nog altijd in de gebouwen achter het woonhuis dat in 1945 een nieuw parement kreeg en in twee aparte woningen werd opgesplitst. 48 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 49 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 50 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III.

vermeld als afgestudeerde in de gepubliceerde lijst van D. Van de Perre51. De

inschrijvingstabellen van de Sint-Lucasschool in Gent zouden hoogstwaarschijnlijk voor

opheldering kunnen gezorgd hebben, maar deze bleven niet bewaard52. Carlos Beyaert kon

zijn studie ook niet vroegtijdig afgebroken hebben om in Izegem architect Walter Vercoutere,

die geen plaatsvervanger had, op te volgen (cf. infra). Zijn ontwerp voor de gedenkkapel voor

de militaire slachtoffers in Diksmuide (cat.nr. 177) werd immers al in 1924 gerealiseerd wat

betekent dat hij in dat jaar al als bouwmeester aan het werk was. Hij was daarnaast ook al

actief in Izegem als ontwerper van de woningen in de Kortrijkstraat 291-317 uit 1924-25

(cat.nr. 1). Via mondelinge bron werd het wel duidelijk dat Beyaert vrij onverwacht het

bureau van Walter Vercoutere in Izegem overnam53. Verder staat vast dat hij als bouwkundige

lid werd van de Sint-Jozefs- en Sint-Lucasgilde54. Deze gilde was opgericht om het contact

tussen de school, de leerlingen en oud-leerlingen te bewaren. Er stonden gezamenlijke

vormende activiteiten op het programma, maar het was eveneens de bedoeling professionele

contacten te onderhouden55. Hij sloot zich daarnaast aan bij de ‘Maatschappij der

bouwmeesters van de provincie West-Vlaanderen’, waar hij in de raad afgevaardigde werd

voor het arrondissement Roeselare-Tielt. In de arrondissementsafdeling zelf van diezelfde

Bouwmeesterskring West-Vlaanderen (B.K.W., thans K.B.K.W.) was hij ondervoorzitter56.

De kring bleek niet over een archief ouder dan 1961 te beschikken waardoor daarover geen

verdere informatie teruggevonden kon worden57. Wel was Carlos Beyaert er zeker lid van

vanaf 1935. Dit wordt namelijk vermeld op het bouwplan van de woning in de Sint-Jorisstraat

28 (1935).

51 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. D. VAN DE PERRE, Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 2003, pp. 174-181. 52 QUAGHEBEUR P., adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica KADOC, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 23/04/2007. 53 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 54 Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939, p.163. 55 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het Interbellum (1919-1939): stedenbouw, onderwijs, patrimonium: een synthese, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 152. 56 Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939, pp. 151-153. 57 VERSTAEN B., secretaris K.B.K.W., [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 22/02/2007.

I.3 Carrière in Izegem

Op 23-jarige leeftijd heeft Carlos Beyaert zich in Izegem gevestigd. Hij werd ingeschreven in

het bevolkingsregister op 14 januari 192558. Op 11 mei 1927 huwde hij in Ledeberg met

Blanche Alma Sabine Ernestina Grootaert die geboren werd in Adegem op 14 december 1905

(afbeelding 4). Ze was de dochter van Alphonsus Grootaert en Sofie Aldeweireldt59. Een oude

foto toont ons hoe Carlos eruit zag toen hij 27 jaar oud was (afbeelding 2). Op die leeftijd

droeg Carlos Beyaert al een bril, want hij had een aangeboren afwijking aan de ogen en zijn

gezichtsvermogen ging er vroeg op achteruit60.

Carlos Beyaert kocht aanvankelijk een bestaande woning in de Markstraat 47 en zijn

schoonvader, Alphonsus Grootaert, heeft in die periode een tijdje bij het koppel ingewoond61.

Later verhuisden Carlos en zijn echtgenote naar de Pieter Baesstraat 17. Deze woning had hij

zelf ontworpen (cat.nr. 13). Zijn domicilie zou later nog veranderen. In 1939 tekende hij de

plannen voor zijn eigen villa in de Meensestraat 181 die in 1940-1941 gebouwd werd

(afbeelding 3). Het koppel bleef kinderloos hoewel het een grote kinderwens had62. Voor

Carlos was het wel zwaar om geen kinderen te hebben en hij heeft zich dan ook ontfermd over

de nicht van Blanche. Deze jonge vrouw had financieel geen gemakkelijk leven en hij kocht

voor haar een bouwterrein en richtte er een woning op63.

In 1925 nam Beyaert het bureau van Walter Vercoutere over. Deze ingenieur-architect was de

zoon van aannemer-architect Jules Vercoutere die onder andere de neogotische Heilig

Hartkerk in de Roeselaarsestraat ontwierp64. Walter Vercoutere zelf was al uitvoerend

architect in Izegem vanaf het eerste decennium van de twintigste eeuw, maar was

voornamelijk actief in de eerste helft van de jaren ’2065. Nagenoeg al zijn realisaties behoren

tot de woonarchitectuur. Carlos Beyaert wordt vermeld als “successeur” op verschillende

58 SAI, Bevolkingsregisters 1921-1930, Boek 5, folio 1304. Beyaert wordt er ook vermeld als sergeant met het stamnummer 596. 59 P. CNOPS, Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978, p. 42. 60 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 61 BLOMME B., redacteur Ten Mandere, [in gesprek met Nolf M.], 14/03/2006. 62 Blanche moest kort voor hun huwelijk geopereerd worden waarbij haar baarmoeder werd weggehaald. 63 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 64 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 343. 65 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het Interbellum: Een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), p. 53.

documenten van Walter Vercoutere (bijlage I). Toen die een einde maakte aan zijn

professionele carrière nam Beyaert naast het bureau vermoedelijk ook het cliënteel over.

Beyaert heeft hoogstwaarschijnlijk altijd alleen gewerkt. Er is namelijk nooit sprake geweest

van bijkomend personeel of van stagiairs66.

De jaren ’30 waren, vanuit architecturaal perspectief, een vruchtbare periode voor Carlos

Beyaert (zie V.1). Hij kreeg vele opdrachten en zijn ontwerpen getuigen van een stilistische

creativiteit en diversiteit (zie II).

Als gevolg van de wet van 20 februari 1939 werden de titel en het beroep van bouwmeester

beschermd67. Carlos Beyaert schreef zich in het provinciale register in en kreeg het nummer

3068. De verwijzing “P.R. n° 30” zette hij voor het eerst op zijn ontwerpen op een plan uit

194569.

M. Legros herinnert zich haar oom Carlos als een joviale, rustige man in die tijd. Een

levensgenieter die graag grapjes en anekdotes vertelde op familiebijeenkomsten, maar die

daarbuiten geen grote babbelaar was. Het gebeurde dat hij improviseerde en soms nam hij zijn

viool ter hand. Zijn vrouw speelde ook vaak piano en was een goede musicienne. Tijdens de

Tweede Wereldoorlog gaf ze les aan de stedelijke muziekschool om in haar bestaan te kunnen

voorzien70.

I.4 Tweede Wereldoorlog71

Toen de oorlog uitbrak, bleef Carlos Beyaert werken. Hij tekende onder meer de plannen voor

zijn eigen villa in de Meensestraat 181. In het SAI zijn plannen van zijn hand te vinden tot en

met mei 1943. Op 23 augustus van dat jaar om zes uur ‘s morgens bij hem thuis werd Carlos

66 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 67 D. VAN DE PERRE, Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 2003, p. 21. 68 Bevestiging van inschrijving bij de Orde van de Architecten als nr. 30 via mondelinge bron. VAN DAEL E., administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-Vlaanderen, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 31/08/2006. 69 Het betreft het plan SAI, Bouwv. 80/ 1945 nr. 56. 70 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 71 Dit onderdeel is - tenzij anders vermeld - gebaseerd op het persoonlijke dossier of dossier Statuut van Nationale Erkentelijkheid op naam van Carlos Beyaert. BRUSSEL, FOD SOCIALE ZEKERHEID – DIENST VOOR DE OORLOGSSLACHTOFFERS, Archief- en Documentatiedienst: Carlos Beyaert dossier Statuut van Nationale Erkentelijkheid nr. 4236/1819.

Beyaert opgepakt door de Kortrijkse afdeling van de Geheimfeldpolizei van Gent. De reden

van zijn arrestatie was het verspreiden van en het meewerken aan anti-Duitse ophitsende

vlugschriften, met name het clandestiene tijdschrift “De Vrije Belg” van het

Onafhankelijkheidsfront dat zich bezighield met de organisatie van een vluchtlijn voor de

bemanningsleden van neergeschoten geallieerde vliegtuigen en met het voorbereiden van

maatregelen voor de bevrijding72. Hij werd diezelfde dag nog overgebracht naar Kortrijk waar

hij één maand gevangen zat. Op 24 september 1943 kwam hij in de gevangenis van Brugge

terecht. Hij kreeg er zijn proces bij de Oberfeldkommandatur 570 van Gent, afdeling

Brugge73. Als medebetrokkene bij de zaak werd Léon Declercq vermeld (afbeelding 5).

Carlos Beyaert werd op 26 november 1943 veroordeeld tot twee jaar gevangenis in Duitsland.

De volgende dag werd hij overgeplaatst naar Sint-Gillis waar hij tien dagen gevangen zat om

tot 10 januari 1944 in het kamp Beverlo geplaatst te zijn. Die dag werd hij getransporteerd

naar Duitsland. Hij bevond zich achtereenvolgens zes dagen in het kamp in Aken, twee dagen

in Keulen en zes dagen in de gevangenis van Hagen tot 24 januari 1944. De volgende drie

maanden zat hij gevangen in het commando van Attenhagen waarna een langere periode van

zes maand in de gevangenis Bochum volgde. Carlos Beyaert werd op 4 november 1944 nog

overgeplaatst naar Bottrop waar hij bevrijd werd op 30 maart 1945. Uiteindelijk zat hij 586

dagen, of negentien volledige maanden in gevangenschap. De repatriëring volgde pas op 19

april 1945. Carlos Beyaert getuigde zelf op 3 mei 1948:

“Op 30 maart 1945 ben ik in BOTTROP door het Amerikaanse leger bevrijd geweest. Ik had met enkele gevangenen een colonne, vertrokken uit de gevangenis aldaar weten te ontvluchten. Wij hebben dan enkele dagen verbleven in een werkkamp te BOTTROP. Vervolgens zijn wij overgebracht geweest met autocamions van het Amerikaans leger naar Munchen-Glabbach en vervolgens per spoorweg naar België. Ik ben toegekomen in een repatriëringscentrum te Luik op 16 april en ben na een oponthoud van twee dagen op 18 april 1945 in mijn haardstede weergekeerd. Na voorlezing volhardt en naamtekent. Waarvan akte, Carlos Beyaert”

Uit verschillende inlichtingsdocumenten die in het dossier zitten met betrekking tot de

erkenning van het statuut en de uitkering van een toelage, werd nog duidelijk dat Carlos

Beyaert een ‘werkweigeraar’ was geweest, hij was weerspannig ten aanzien van het in

gevangenschap opgelegde werk. Zo stelt een verklaring dat hij altijd heeft geweigerd om een

72 R. VERHOLLE, De tweede wereldoorlog, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 431. 73 Het dossiernummer van zijn proces is 494/43.

arbeidsovereenkomst te tekenen74. Tijdens zijn gevangenschap had hij ook niet genoten van

een vrijer werkregime zoals soms werd toegestaan75.

I.5 Terug in Izegem

Er zijn twee doktersattesten in het dossier bijgevoegd waardoor de fysieke toestand van

Carlos Beyaert net na de oorlog gekend is. Op 21 april 1945, twee dagen na zijn aankomst,

heeft dokter R. Vandeputte hem in zijn kabinet onderzocht. Hij schrijft over vlekken op de

huid veroorzaakt door het ongedierte. Beyaert was ook sterk vermagerd en had

hongeroedemen op beide benen en voeten als gevolg van ondervoeding. Zijn

gezichtsvermogen was verzwakt. Voornamelijk de gezichtsscherpte was erop achteruit gegaan

en zijn ogen waren vaak vermoeid. Als laatste punt vermeldde dokter Vandeputte

gewrichtsreuma aan de linkerpols die hij opliep tijdens zijn gevangenschap. Ten gevolge van

deze toestand verklaarde de dokter Carlos Beyaert vier maand totaal werkonbekwaam en het

daarop volgende jaar half werkonbekwaam.

De vergoeding, die Carlos Beyaert kreeg na de goedkeuring van zijn statuut op 7 mei 1948,

betrof afwezigheidsvergoedingen en bevrijdingspremies. De architect diende ook een

aanvraag in om de aanvullende goederen, die hem toekwamen volgens de wet van 26 februari

1947 die het statuut regelde van de politieke gevangenen en hun rechthebbenden, in kapitaal

te verlenen. Hij was namelijk in 1941 een hypotheek aangegaan op zijn eigen huis en

gedurende zijn gevangenschap had hij die niet meer kunnen afbetalen. Zodoende moest hij

nog ongeveer 58.000 Belgische Frank betalen76.

Carlos Beyaert werd verder lid en eerste voorzitter van de Bond voor Oud Politieke

Gevangenen van Izegem en Emelgem77. Léon Declercq, die als medebetrokkene werd

genoemd in het proces van Carlos Beyaert, zetelde er eveneens in het bestuur.

74 Verklaring op 29/05/1945. 75 Verklaring op 07/11/1946. 76 Verzoek op 07/07/1948. 77 SAMYN E., gewezen politiek gevangene, [in gesprek met Nolf M.], 14/08/2006.

I.6 Professionele activiteiten na Tweede Wereldoorlog

De eerste plannen in het stadsarchief van Carlos Beyaert na zijn gevangenschap dateren van

juli 1945. Opvallend is dat hij vaker kleinschaligere opdrachten aanvaardde. De negentien

maanden waarin hij geïnterneerd was, hadden, naast de fysieke letsels, ook psychische en

financiële gevolgen. Hij was erg getekend door de gebeurtenissen die hij meegemaakt had. M.

Legros vertelt dat hij psychisch gebroken was door de periode van gevangenschap78. Toen hij

terug was, had hij een tijdje een depressie. Beyaert moest ook nog een aantal jaar verzorgd

worden aan de wonden en hij was vrij melancholisch over de vooroorlogse periode. Hij bleef

echter niet bij de pakken zitten en stilaan begon hij opnieuw te ontwerpen, want er moest

natuurlijk geld in het laatje komen. De creativiteit en diversiteit die hij voor de Tweede

Wereldoorlog aan de dag legde, werden niet meer gerealiseerd. Het overgrote deel van de

eigentijdse architectuur getuigde daarenboven van een traditionele structuur en techniek79.

Carlos Beyaert kreeg nog een behoorlijk aantal opdrachten, zowel voor privé-projecten als in

opdracht van de Izegemse bouwmaatschappij of het Izegemse stadsbestuur. Hij bleef actief als

architect in Izegem tot in de jaren ’50, maar uiteindelijk verhuisde hij samen met zijn

echtgenote naar Oostende. Hij kwam aangifte doen op 9 februari en liet zich inschrijven in het

bevolkingsregister van Oostende op 12 februari 195580. Voor hij vertrok, leverde hij een grote

houten kist met plannen af bij de familiedrukkerij in het ouderlijke huis. Hij had ze niet meer

nodig en op het appartement waar hij samen met zijn echtgenote ging wonen, was er daar

geen plaats voor81. Carlos wou ze echter niet weggooien, want “je weet maar nooit” en

daarom koos hij ervoor ze in de drukkerij op te bergen82. Na een drietal jaar in Oostende

gewoond te hebben, verhuisde het koppel naar De Haan. Hij stierf er op 19 april 1974 en werd

begraven op het kerkhof van Klemskerke (afbeelding 6).

I.7 Schilderkunst

In de Izegemse krant De Mandelbode van 28 november 1931 verscheen een uitnodiging voor

de tentoonstelling in de feestzaal van het stadhuis van de schilderijen van Carlos Beyaert83.

Het was de gewoonte in Izegem dat de kunstenaar een kunstwerk schonk aan het stadsbestuur

78 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 79 P. PUTTEMANS, Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975, p. 158. 80 SAI, Bevolkingsregisters 1943-1961, Boek 15, folio 2941. 81 De kist bevindt zich nog steeds in een ruimte van de drukkerij. De kist is echter niet afgedekt waardoor de plannen langdurig blootgesteld werden aan licht en stof. 82 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 83 IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, De Mandelbode, p. 2, (28/11/1931).

als die de organisatie van de tentoonstelling op zich nam84. Op die manier is het Izegemse

stadsbestuur in het bezit van een schilderij van Carlos Beyaert (afbeelding 8). Het hangt in het

bureau van de stadsontvanger. Uit het gesprek met M. Legros werd meer informatie verkregen

over zijn schilderactiviteit85. Carlos Beyaert schilderde namelijk al terwijl hij nog actief was

als architect86. Vaak vormden boten het onderwerp (afbeelding 7). Hij was gefascineerd door

schepen en hij hield ook van de zee. Dit is dan ook één van de belangrijkste beweegredenen

waarom hij op 54-jarige leeftijd naar de kust verhuisde. Verder kwamen in zijn werken veel

bloemen voor en dit vaak in opvallende koperen kleuren. Gele tinten wendde C. Beyaert

frequent aan in zijn schilderijen87. Er is daarnaast een voorbeeld gekend van een portret,

namelijk dat van zijn vader (afbeelding 10). Dit schilderij is nog steeds in de handen van de

familie en hangt nu in een bureau van de drukkerij. Vermeldenswaardig is ook het

schilderijtje dat het Kortrijkse begijnhof afbeeldt (afbeelding 9). Het was niet zijn bedoeling

om zijn kunstwerken te commercialiseren en te verkopen. De schilderijen waren eerder

bedoeld als geschenk voor familie en vrienden88. Dit verklaart ook grotendeels waarom de

huidige locatie van vele van zijn schilderijen niet gekend is. Er werd vooreerst geen lijst

bijgehouden aan wie er een schilderij werd geschonken en daarenboven kan een eigenaar, van

wie de naam wel gekend is, het schilderij achteraf nog doorverkocht hebben. Voor Carlos

Beyaert was het schilderen puur een hobby, een tijdverdrijf waar hij veel plezier aan

beleefde89.

84 SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 18/11/2006. 85 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 86 Op afbeelding 4 zijn twee schilderijen te zien in de achtergrond. 87 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 88 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 89 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III.

Hoofdstuk II: Typologische en stilistische analyse van het oeuvre

De typologische en stilistische analyse van het oeuvre van Carlos Beyaert gebeurde op basis

van de fiches in de oeuvrecatalogus. Een visueel overzicht van alle realisaties in Izegem is te

vinden op de verschillende figuren in uitvouwbare bijlage VII.

II.1 Privé-architectuur

Wanneer de volledige professionele carrière in Izegem van Carlos Beyaert in beschouwing

wordt genomen, beschikt de woonarchitectuur over een aandeel van 57,7 %, ofwel 86 van de

149 realisaties. Er valt allereerst een onderscheid te maken tussen privé-architectuur en

sociale woningbouw (zie II.2). De woningbouw in opdracht van particulieren betreft zowel

nieuwbouw als verbouwingen. In totaal zijn dat 79 realisaties over een periode van

eenendertig jaar professionele activiteit tussen 1924 en 1955.

II.1.1 Nieuwbouw Tijdens zijn carrière in Izegem heeft Beyaert ontwerpen getekend voor 49 nieuwbouw-

woningen en dit in een variatie aan stijlen zoals hieronder wordt uiteengezet.

II.1.1.(1) Traditionalisme II.1.1.(1).1 Regionalistische architectuur

De architect tekende tien woningen in een regionalistische architectuur. Ten eerste ontwierp

Beyaert drie arbeiderswoningen in een sobere baksteenarchitectuur. Van de eerste is enkel

de straatnaam, zijnde de Ommegangstraat (1929 - cat.nr. 8), bekend. De woning in de

Klijtstraat 40 (1930 - cat.nr. 17) werd afgebroken. Via de ontwerptekeningen van beide

woningen is te zien dat de bakstenen parementen enerzijds teruggaan op de gangbare

voorbeelden van arbeiderswoningen uit de tweede helft van de negentiende eeuw, maar

anderzijds zijn ze wel versierd via een fries in decoratief metselverband. De arbeiderswoning

in de Krekelstraat 127 (1938 - cat.nr. 52) is dan weer uiterst sober opgevat.

Beyaert realiseerde daarnaast drie woningen met pittoresk karakter. De woning in de

Ommegangstraat 61 (1930 - cat.nr. 18) is daar een duidelijk voorbeeld van. Hoewel de

architect het in zijn ontwerp enigszins anders had opgevat, werd de woning toch uitgevoerd

met pseudo-vakwerk op de eerste verdieping. Het parement werd witgepleisterd en ook het

dak en de dakkapellen dragen bij tot het pittoresk karakter van de deels vrijstaande woning.

Kenmerkend is ook de hoekige bow-window van de woonkamer en dit type erker wordt

herhaald in de hoofdslaapkamer op de eerste verdieping. De gevels vertonen geen zuivere

symmetrie, maar ze zijn evenmin expliciet asymmetrisch te noemen. Achteraf werden art-

decobloemmotieven in het parement aangebracht. De twee andere woningen worden vooral

gekenmerkt door de kleine roedeverdeling in de vensters en de puntgevel met

plankenbeschieting in een typisch onregelmatig dakvolume90. De voorgevel van de oudste

woning in de Sint-Jorisstraat 33 (1938 - cat.nr. 53) is opgebouwd uit een breukstenen plint

met bepleisterd parement. De villa in de Nederweg 81 (1941 - cat.nr. 70) heeft verder nog een

houten erker op de eerste verdieping en een uitgewerkte houten kroonlijst die het landelijke

karakter versterken. De insprong van enerzijds het voorportaal en van het terras aan de

achterzijde anderzijds is niet ongewoon voor de cottagestijl91. Hoewel niet algemeen

aanvaard, was de schoorsteen toch vaak prominent in de zijgevel aanwezig, zoals ook in deze

villa het geval is92. De door Beyaert gebruikte materialen zoals hout, baksteen en natuursteen

en het vakwerk en plankenbeschieting zijn kenmerkend voor de cottage-architectuur93.

Ten derde zitten er vier woningen in zijn oeuvre die gekenmerkt worden door een witgekalkt

parement met zwartgepekte plint onder een dak van rode pannen. De vensters vertonen een

kleine roedeverdeling en hebben meestal luiken. De eerste woning die hij in deze stijl

realiseerde, is zijn eigen villa in Meensestraat 181 (1940 - cat.nr. 61). Beyaert opteerde ervoor

om de plint in zwarte baksteen uit te voeren in plaats van die met pek te behandelen en alle

ramen kregen een kleine roedeverdeling. De sierankers, die in de gevels werden aangebracht,

versterken het traditionele beeld van de villa alsook de luiken die thans verdwenen zijn. Pas in

de jaren ’50 tekende Beyaert nog drie villa’s van hetzelfde bouwtype. Het gaat ten eerste om

een vrijstaande villa in de Reperstraat 95 in Emelgem (1951 - cat.nr. 132) waar de architect

koos voor een breukstenen plint. Ook hier werden sierankers aangebracht waarvan één links

van de inkomdeur. De gevels van deze woning werden nooit witgekalkt, maar behielden hun

parement van rode bakstenen. De volgende woning betreft de riante villa in de Leenstraat 82

(1953 - cat.nr. 114). Ook hier keren de bovenvermelde algemene kenmerken terug evenals de

sierankers. Het rood pannendak werd echter wel vernieuwd en dit met zwarte pannen. Dit is 90 J. VANDENBREEDEN, L. VAN SANTVOORT (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995, p. 13. 91 J. VANDENBREEDEN, L. VAN SANTVOORT (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995, p. 11. 92 J. VANDENBREEDEN, L. VAN SANTVOORT (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995, p. 13. 93 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 195.

ook het geval in de dokterswoning in Heilig-Hartstraat 30 (1955 - cat.nr. 119). Typische

kenmerken zoals de witte gevels met breukstenen plint, de sierankers, de luiken, de kleine

roedeverdeling van de ramen werden verder allemaal in de woning geïntegreerd. Deze

vormgeving wordt de landelijke hoevestijl genoemd. L. Meganck stelt in haar onderzoek

vast dat een dergelijke vormentaal reeds in de villabouw van de jaren ’30 opduikt terwijl

Beyaert het bouwtype pas toepaste in 194094. Het gegeven dat de landelijke hoevestijl

populair bleef na de Tweede Wereldoorlog gaat ook op voor Beyaert.

II.1.1.(1).2 Versoberde traditionalistische baksteenarchitectuur

Drie villa’s in het oeuvre van Beyaert houden het midden tussen traditionalisme en

modernisme. Alle drie geven ze zowel een vooruitstrevende indruk als aandacht voor het

behoud van traditie. De villa voor vlashandelaar J. Stragier in de Slabbaardstraat-Zuid, met

nummer 53, dateert uit 1941 (cat.nr. 68). In datzelfde jaar ontwierp Beyaert nog een villa in

versoberde traditionalistische baksteenarchitectuur. De woning bevindt zich in de

Vijfwegenstraat 27 in Emelgem (cat.nr. 140). Een laatste woning in deze stijl is gelegen in de

Ingelmunstersestraat 59 en werd gebouwd in 1945 (cat.nr. 143). Iedere villa vertoont uiterst

sobere muurvlakken zoals dit ook algemeen van toepassing blijkt in het onderzoek van L.

Meganck95. Kenmerkend voor Beyaert is de toepassing van glas-in-loodramen met kleine

roedeverdeling. Twee van de drie villa’s hebben traditioneel getinte hoogopgaande daken en

puntgevels. Vermeldenswaardig zijn nog de trapezoïdale erkers van de eerste woning, alsook

de uitwerking van de traphal in de achtergevel van de villa in de Vijfwegenstraat. Die kreeg

een opvallend moderne vormgeving in de vorm van verticale vensterstroken wat duidt op de

aandacht van Carlos Beyaert voor voldoende lichtinval in de traphal.

II.1.1.(2) Art deco Het is belangrijk om eerst en vooral duidelijk te stellen welke lading de term art deco dekt. De

benaming op zich is namelijk afkomstig van de tentoonstelling “Exposition Internationale des

Arts Décoratifs et Industriels Modernes” in 192596. Op deze tentoonstelling in Parijs, waar

bijna 125 paviljoenen opgesteld stonden, werden onder andere kunstnijverheid, meubilair,

94 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 197. 95 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 198. 96 Deze alinea is gebaseerd op: A. DEMEY, M. DUBOIS, N. POULAIN, Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990, p. 9.

juwelen, kledij en architectuur uit verschillende landen getoond. Voornamelijk de toegepaste

kunsten stonden in de belangstelling. Vier decennia later, in 1966, werd de retrospectieve

“Les années 25. Art Deco, Bauhaus, Stijl, Esprit Nouveau” gehouden waarbij een afgeleide

van de titel van 1925 werd gebruikt om het geheel aan stijlen in de jaren ’20 en ’30 te typeren.

In het kader van deze scriptie wordt een beperkte betekenis gehanteerd waarbij de art deco

een stijl is waarin de geometrie tot ornament gemaakt wordt97. In deze redenering moet dan

ook rekenschap gegeven worden van het feit dat art deco geen architectuurstijl is, maar dat

art-decokenmerken worden toegepast op architectuur als gevolg van de drang naar schoonheid

die er heerste98. Carlos Beyaert ontwierp voornamelijk art-decowoningen in het begin van zijn

professionele carrière en deze vormgeving bleef hij hanteren tot halfweg de jaren ’30. In zijn

oeuvre kunnen drie substijlen onderscheiden worden.

II.1.1.(2).1 Proto-art deco

De burgerwoning in de Papestraat 15 (1926 - cat.nr. 4) heeft nog een traditionele voorgevel,

maar een aantal accenten is art-decogetint zoals de geometrische voluten van de puntgevel en

de keperbogige garagepoort. Om die reden behoort de woning tot de proto-art deco.

II.1.1.(2).2 Autonome art deco

Door het traditionele gevelschema te verlaten en deze zelf aan te passen werd de autonome art

deco ontwikkeld. Beyaert realiseerde het grootste aantal art-decoplannen in die substijl. De

nieuwe vormgeving werd door de architect voor het eerst toegepast in een verbouwing van

een parement (cat.nr. 5) en werd bestendigd in het nieuwbouwontwerp voor het dubbelhuis in

de Ommegangstraat 100 (cat.nr. 9). Deze woning dateert van 1929 en wordt getypeerd door

de terugkerende afgeschuinde vensters op de gelijkvloerse verdieping en in de puntgevel. De

vensters vallen op door de witte druiplijsten en bovendien zijn de bovenlichten van de

benedenvensters met kleurrijk glas-in-lood ingevuld. De architect speelde met

metselverbanden in de fries onder de kroonlijst zodat de voorgevel een decoratieve afsluiting

kreeg. De burgerwoning die ongeveer een half jaar later gebouwd werd in dezelfde straat, 97 K. LANCLUS, M. VERBEECK, Overzicht van de architectuur te Gent in de 19de- en 20ste- eeuwse stadsuitbreidingen, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK S. (ed.), Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België. architectuur. 4nc: Stad Gent, 19de- en 20ste-eeuwse stadsuitbreiding, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1983, p. LIII. 98 A. DEMEY, M. DUBOIS, N. POULAIN, Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990, p. 9; J. VANDENBREEDEN, Art deco, in: AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006, p. 270.

nummer 57, is eveneens een duidelijk voorbeeld van de autonome art deco (cat.nr. 11). De

verticaliteit van de bakstenen voorgevel wordt sterk benadrukt door de vertande pilasters met

gestileerde roos in het kapiteel. Ook de gevelbekroning springt in het oog. In de gedrukte

puntgevel werd een geometrisch reliëf aangebracht. Voor zijn eigen woning kocht Beyaert

een perceel in Pieter Baesstraat (cat.nr. 13). De woning, met huisnummer 17, werd in 1930

opgericht en de voorgevel wordt gedomineerd door de kleurrijke baksteen en de twee

langwerpige vensterstroken in de linkertravee. Opvallend is ook het terugkerend decoratief

motief in metselverband dat is aangewend in de licht vooruitspringende gevelvlakken. Het

glas-in-loodvenster op de gelijkvloerse verdieping met decoratie in de vorm van driehoeken is

weggehaald. De woningen in spiegelbeeldschema, Pieter Baesstraat 29-31 (1934 - cat.nr. 30),

vormen zijn laatste realisatie in autonome substijl. Het decoratieve voor dit ontwerp zit in het

gevarieerde metselverband van beide deurtraveeën, in de zijlichten in glas-in-lood en in de

verzorgde afwerking van de kroonlijsten in zaagtandmotief.

Gemeenschappelijk met de Gentse woningen in autonome art-decostijl zijn de afgeschuinde

deur- en vensteropeningen en nog typerender is het gebruik van baksteen in verschillende

kleuren en metselverbanden99. Af en toe integreerde Beyaert ook harde steensoorten om

accenten in het bakstenen parement te leggen.

II.1.1.(2).3 Versoberde art deco

De woning in de Burgemeester Vandenbogaerdelaan 56 uit 1934 (cat.nr. 32) is geconcipieerd

in een versoberde art-decovormentaal. Een terugkerend zaagtandmotief en de bakstenen fries

met decoratief metselverband zijn de enige decoratie. In 1936 ontwierp Beyaert de plannen

voor een woning op de Noordkaai (cat.nr. 40). Deze verdween bij de uitbreiding van het

kanaal Roeselare-Leie. De bakstenen gevel was naakt gelaten en werd doorbroken door

vensters die overigens per bouwlaag aaneengeschakeld werden. De enige decoratie vormde

het smeedwerk van de deur en de garagepoort. Ook de woning in de Prinsessestraat 145 in

Emelgem (1938 - cat.nr. 138) is uiterst sober door de naakte muurvlakken. Uit deze

voorbeelden wordt het duidelijk dat de decoratie, toegepast in de autonome art deco, in deze

substijl gereduceerd wordt tot een minimum. Deze vormgeving tendeert al naar het

modernisme.

99 L. MEGANCK, Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995, p. 33.

II.1.1.(3) Modernisme II.1.1.(3).1 Romantisch kubisme

Onder het romantisch kubisme wordt de stijl bedoeld waarin geometrische basisstructuren op

een gevoelsmatige wijze worden gecombineerd100. Het kubisme van de schilderkunst wordt

als het ware in de architectuur geïntegreerd en zodoende wordt de bakstenen gevel, in deze

vernieuwende beweging, getypeerd door een asymmetrische compositie101. De combinatie en

het ritmisch spel van het horizontale en het verticale in de opbouw en de daaruit volgende

asymmetrie komt duidelijk naar voren in de betonnen luifels en de verticaliserende

schoorsteen van de villa voor R. Werbrouck-Staelens, Bellevuestraat 13 (1931 - cat.nr. 21).

Ook de vensters zijn afwisselend horizontaal en verticaal. Deze monumentale woning zelf is

opgebouwd uit geometrische, afwisselende volumes en wordt verder nog gekenmerkt door

een zuivere baksteenarchitectuur en afgeronde hoeken. Het gebruik van een platte baksteen

komt trouwens in alle dergelijke ontwerpen van Beyaert terug. Zo ook in zijn twee

gelijkaardige projecten in respectievelijk 1933 en 1936 (cat.nrs. 26, 36). Het betreft telkens

twee woningen in spiegelbeeldschema waarvan de voorgevel asymmetrisch is uitgewerkt. De

deurtravee is namelijk hoger opgetrokken dan de venstertravee. Het gebruikte materiaal

versterkt de asymmetrie in de eerste realisatie, gelegen in de Schoolstraat 29. De

cementbepleistering wordt er gecombineerd met twee stroken platte, gele baksteen.

Vermeldenswaardig is ook de afgeronde hoek van het dieper gelegen portaal. Slechts één van

de twee ontworpen woningen bleef bewaard, maar het is ook mogelijk dat de andere woning

nooit uitgevoerd werd. Dit is met zekerheid het geval voor de realisatie uit 1936 waarvan de

locatie onbekend is. Drie maanden na de goedkeuring van het bouwplan blies de

opdrachtgever namelijk de helft van het plan af. De burgerwoning voor A. Lafaut-Mestdagh

uit 1937 in de Pieter Baesstraat 16 (cat.nr. 45) werd ook gerealiseerd in een romantisch

kubistische vormentaal. Het parement van het dubbelhuis is volledig opgetrokken in baksteen

waarbij voor de plint een baksteen met donkere kleur werd gebruikt. De voorgevel is

asymmetrisch, gezien niet alle traveeën een gelijk aantal bouwlagen telt en de overgang naar

het teruggetrokken volume op de derde bouwlaag gebeurt via een afgeronde hoekoplossing.

Beeldbepalend is het centrale balkon met buisleuning. Voor de decoratie werd

zwartgeglazuurde keramiek aangewend. Op de afgeronde tussenstijlen van het venster op de

100 H. VAN GRIEKEN, Architectonische ontwikkeling, in: CRAMER, M., VAN GRIEKEN, H., PRONK, H., W.M. Dudok 1884-1974, Amsterdam, Van Gennep, 1981, p. 13. 101 M. DUBOIS, Architectuurrelatie Vlaanderen/Nederland in het interbellum, in: Ons Erfdeel, jg. 27, nr. 2, p. 230.

benedenverdieping kleven kleinere keramiektegeltjes. Het bakstenen parement kreeg een

afdekking van een rij zwartgeglazuurde dakpannen.

In 1936 bouwde Carlos Beyaert een villa in de Krekelstraat 131 (cat.nr. 43) die sterk verwijst

naar de bezieler van het romantisch kubisme, W.M. Dudok. De ontwerpen van deze

Nederlandse architect worden naast de reeds vermelde kenmerken getypeerd door vensters

met een horizontale strokenverdeling en een beklemtoning van de horizontale brede voeg, ook

wel de Dudokvoeg genoemd. Als decoratie komen vaak keramiektegels en een blauwe of rode

bol onder een betonnen luifel voor102. De villa is volledig opgetrokken in baksteen en vertoont

een afwisselend dakenspel. Expliciete referenties naar de Nederlandse architect zijn het bol-

kapiteel onder de betonnen luifel en het smalle verticale sleufvenster in de geveltoppen.

Beyaert haalde vermoedelijk enerzijds de mosterd bij W.M. Dudok zelf, maar anderzijds

kende hij ongetwijfeld de villa in de Werkhuizenstraat 17 die in 1934 door J. Lippens werd

ontworpen en eveneens gebaseerd is op de architectuur van W.M. Dudok. De halfronde

uitbouw in de zijgevel is dan ook eerder geïnspireerd op deze in het ontwerp van J. Lippens.

II.1.1.(3).2 Nieuwe zakelijkheid

Twee woningen uit het Izegemse oeuvre van Beyaert vertonen een vrij strakke vormgeving.

Het gaat ten eerste over de dokterswoning in de Ommegangstraat 8 uit 1937 (cat.nr. 49). De

naakte, bakstenen muurvlakken zijn opgevuld met brede, rechthoekige vensters die een

horizontaliserend effect teweegbrengen. De architect vermeed monotonie in de voorgevel

door de licht vooruitspringende gevelvlakken en een teruggetrokken volume in de

rechtertravee op de eerste verdieping. De woning is vrij functionalistisch opgevat. Zo zorgt

het teruggetrokken volume voor de creatie van een terras. De tweede woning staat in de

Hovenierstraat 15 (1938 - cat.nr. 56). Het parement is egaal en buiten de licht geprofileerde

bakstenen omlijstingen van de muuropeningen is er geen decoratie. Hoewel het gebruik van

nieuwe bouwmaterialen zoals beton werd gestimuleerd in deze stijlrichting, werden de gevels

van Beyaert nog steeds in baksteen opgericht103.

II.1.1.(3).3 Bootstijl

De in 1935 opgerichte burgerlijke rijwoning in de Sint-Jorisstraat 28 (cat.nr. 35) is vrij strak

opgevat, maar heeft een dergelijke gestroomlijnde en tevens beeldbepalende erker met

102 A. DEMEY, M. DUBOIS, N., POULAIN, Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990, p. 27. 103 F. VANLAETHEM, Modernisme, in: AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006, p. 354.

leuning zodat de woning refereert naar de bootstijl, zij het een uiterst sobere variant. De

afgeronde vormen in de erker worden eveneens in het interieur, namelijk de inkom,

geïntegreerd.

II.1.1.(4) Mengstijl Eén nieuwbouwwoning laat zich kenmerken door een zeker eclecticisme. Het betreft de villa

in de Dweerstraat 10 (1926 - cat.nr. 3) in opdracht van Léon van Gheenberghe. In zijn

onversierde bakstenen muurvlakken verwijst de woning naar de versoberde traditionalistische

baksteenarchitectuur. De bow-window boven de inkom en de hoogopgaande daken zijn

schatplichtig aan de cottage-architectuur terwijl de achthoekige vensters naast de bow-

window dan weer uit de art deco afkomstig zijn.

II.1.1.(5) Naoorlogse baksteenarchitectuur In de naoorlogse periode van zijn professionele carrière wendde Carlos Beyaert de

vooruitstrevende architectuur af. Een nieuwe architectuurstijl werd ook niet meteen na 1945

ontwikkeld104. Beyaert legde zich meer en meer toe op woonhuizen voor arbeiders, al dan niet

in rijbebouwing. Deze evolutie paste in de algemene ontwikkeling van het Belgische

woonbeleid dat zich toespitste op eigendomsverwerving van nieuwe eengezinswoningen en

op het bevorderen van het particuliere initiatief in de woningbouw105. Stilistisch gezien

hanteerde Carlos Beyaert een sobere baksteenarchitectuur die geen of weinig decoratieve

elementen vertoont. Indien decoratie aanwezig is, wordt die vaak verzorgd door het gebruik

van arduinen of witstenen accenten in het parement van rode bakstenen. Deze stilistische

evolutie is tevens het gevolg van de financiële situatie van Beyaert na de Tweede

Wereldoorlog. De architect had namelijk geen inkomsten gehad voor een periode van

negentien maanden en ging bijgevolg ook meer opdrachten met een traditioneel uitzicht

aannemen van de groeiende groep van kleine eigenaars.

In totaal werden veertien arbeiderswoningen in deze stijl gebouwd. Negen daarvan bevinden

zich in de nieuwe wijk “Vijfwegen” en werden gebouwd tussen 1949 en 1953 (cat.nrs. 109,

124-128, 130, 131, 133). De overige vijf liggen verspreid (cat.nrs. 93, 95, 100, 104, 105). Ook 104 G. PEIRS, Uit klei gebouwd. 2: Baksteenarchitectuur na 1945, Tielt, Lannoo, 1986, p. 26. 105 K. VAN HERCK, T. AVERMAETE, Wonen in welvaart in de jaren vijftig en zestig, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 54.

vier burgerwoningen behoren nog tot zijn realisaties. Zijn woningen in de Lindestraat 33

(1950) en de Abelestraat 53 (1951) (cat.nrs. 101, 103) vertonen dezelfde vormgeving als de

arbeiderswoningen. Van de burgerwoning in de Sint-Jorisstraat 47 uit 1953 (cat.nr. 112) is

vermeldenswaardig dat het parement bestaat uit bruine bakstenen in een decoratief

metselverband; op die manier is de uitstraling van het woonhuis iets minder sober. Ook de

gevel van de dokterswoning in de Krekelstraat 89 (1948 - cat.nr. 148) werd decoratiever

uitgewerkt.

II.1.2 Verbouwingen Er zijn in totaal 30 woningbouwprojecten die een verbouwing inhouden en daaronder zijn er

verschillende mogelijkheden. In acht gevallen werd de voorgevel gedeeltelijk of volledig

vernieuwd. Dit kan vrij ingrijpend zijn naar stijlverandering toe, maar meestal werd er geen

tekening van de bestaande voorgevel in het bouwplan toegevoegd. Hoogstwaarschijnlijk

betrof het in de meeste gevallen een modernisering van de voorgevel zodat de woning

opnieuw up to date oogde. De woning in de Burgemeester Vandenbogaerdelaan 41 (cat.nr. 5)

kreeg zo in 1926 een voorgevel in autonome art-decostijl. Typische kenmerken zijn de

afgeschuinde bovenhoeken van het bovenlicht en het achthoekige venster op de eerste

verdieping. Het bakstenen parement wordt doorbroken door de versieringen in arduin die een

verticaliserend effect met zich meebrengen. De woningen in de Roeselaarsestraat 116 (1932)

en de Pieter Baesstraat 19 (1934) (cat.nrs. 23, 31) kregen beide een parement dat stilistisch

hoort tot versoberde art deco. Ten slotte kreeg de vrijstaande woning in de Burgemeester

Vandenbogaerdelaan 50 (1936 - cat.nr. 42) een voorgevel in nieuwe zakelijkheid. Het

parement heeft een eenvoudige, strakke vormgeving en het gebruik van verschillende

materialen zorgt voor een decoratief uitzicht, zij het louter constructief gebonden.

Het kon ook gaan om de vernieuwing van het dak zoals in de Baron de Pélichystraat 11

(1928), 8 (1938) en zoals op de Grote Markt 31 (1939) (cat.nrs. 6, 54, 58). Beyaert verzorgde

echter ook uitbreidingen van de woning met een garage, een werkplaats, een berging, een

kelder of ook wel met slaapkamers. Deze dakwerken en uitbreidingen zijn vaak louter

bouwtechnisch en hebben geen expliciete stilistische inbreng. Indien dit toch het geval is, kon

vastgesteld worden dat Beyaert zich aan om het even welke stijl kon aanpassen. Als voorbeeld

getuigt zijn ingreep in het herenhuis in Baron de Pélichystraat 2 (1930 - cat.nr. 15).

Aansluitend op de bestaande woning ontwierp de architect de garage en bibliotheek in een

neogotische stijl.

Ten slotte werd Beyaert gevraagd voor kleinere interieuraanpassingen zoals op de Grote

Markt 17 (1940) en in de Sint-Jorisstraat 1 (1941) (cat.nrs. 60, 62), maar ook voor twee

integrale interieuropdrachten. Het betreft het interieur van twee woningen in de

Roeselaarsestraat, respectievelijk met huisnummer 109 (1937) en 8 (1945) (cat.nrs. 47, 142)

(zie III.2.2 en III.2.3).

II.1.3 Privé-architectuur: besluit In zijn woonarchitectuur uit het interbellum hanteerde Beyaert een groot aantal stijlen uit het

nog meer gevarieerde stijllandschap dat het interbellum rijk is. De architect wisselde van stijl

tot stijl in eenzelfde periode en hij ging creatief om met de diverse vormentalen. Tot de jaren

’30 ontwierp hij zowel traditionalistische als art deco woningen. Vanaf 1931 komen ook de

modernistische vormentalen in zijn oeuvre voor. Dat hij op de hoogte was van het werk van

andere architecten blijkt uit de villa in de Krekelstraat 131 (1936).

Wat zijn naoorlogs werk betreft, vertonen de realisaties van Beyaert wel meer eenvormigheid.

De architect ontwierp enerzijds wel nog een aantal woningen in de traditionalistische

landelijke hoevestijl en één in een versoberde traditionalistische baksteenarchitectuur, maar

anderzijds paste Carlos Beyaert enkel een sobere baksteenarchitectuur toe. Enerzijds werden

meer arbeiderswoningen in rijbebouwing opgericht in het kader van de eigendomsverwerving

van nieuwe eengezinswoningen en van het bevorderen van het particuliere initiatief in de

woningbouw. Carlos Beyaert ging anderzijds dergelijke opdrachten vaker uitvoeren in

tegenstelling tot de interbellumperiode omwille van zijn financiële situatie na de Tweede

Wereldoorlog.

II.2 Sociale woningbouw

Doorheen zijn professionele carrière kreeg Carlos Beyaert zeven opdrachten voor sociale

woningbouw. De eerste twee projecten zijn gelijkaardig en betreffen een eenheidsbebouwing

van veertien arbeidswoningen in de Kortrijksestraat 291-317 en van twaalf in de

Roeselaarsestraat 446-470 (cat.nrs. 1, 2)106. Deze opdrachten werden uitgereikt door de

Izegemse Bouwmaatschappij en in respectievelijk 1924 en 1925 aangenomen door Beyaert.

Hij tekende alle woningen in spiegelbeeldschema.

De eerstvolgende opdracht kwam in 1929 en was het ontwerpen van tweeëntwintig

arbeiderswoningen, eveneens in opdracht voor de Izegemse Bouwmaatschappij (cat.nr. 10).

Er wordt in de briefwisseling gesproken over ‘de Kesteloot’, maar dit zijn onvoldoende

gegevens om te bepalen over welke woningen het precies gaat107.

Vanaf 1928 werd de nieuwe woonwijk “Nieuwe Wereld” aangelegd door verschillende lokale

sociale bouwmaatschappijen met daarin voornamelijk eenheidsbebouwing108. Beyaert

ontwierp in 1949 negen arbeiderswoningen voor deze zuidelijke stadsuitbreiding (cat.nr. 96).

De percelen waren het eigendom van de Izegemse Bouwmaatschappij. In de Krekelstraat

werden in 1953 door de toenmalige Commissie voor Openbare Onderstand, thans Openbaar

Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW), vier arbeiderswoningen opgericht naar

ontwerp van de architect (cat.nr. 110). Het jaar daarop volgden elf arbeiderswoningen in

spiegelbeeldschema op de Kasteelwijk in opdracht van de Izegemse Bouwmaatschappij

(cat.nr. 117). Ze werden ingeplant in blok XI in de Slagmeersenstraat 22-42. De laatste

realisering van Beyaert in de sociale woningbouw betrof zes arbeiderswoningen in diezelfde

Slagmeersenstraat 83-93 (1955 - cat.nr. 120). Het ontwerp werd getekend in opdracht van de

Izegemse Bouwmaatschappij en de stichting “weledele heer baron Raphaël Gillès de

Pélichy”.

Opvallend is dat C. Beyaert geen opdrachten van dergelijke aard uitvoerde in zijn meest

succesvolle periode in de jaren ’30, hoewel sociale bouwprogramma’s in die tijd niet

onbestaande waren. Stilistisch gezien zijn de ontwerpen uit het interbellum uitgevoerd in een

106 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, p. 18. 107 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, p. 23. 108 A. DE GUNSCH, C., METDEPENNINGHEN, P., VANNESTE, Architectuurhistorisch overzicht, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. XXXIX.

sobere traditionele baksteenarchitectuur. Ook de realisaties van na de Tweede Wereldoorlog

kunnen gecatalogeerd worden onder een meer sobere, algemeen verspreide

baksteenarchitectuur. De voornaamste kenmerken van deze vormgeving zijn het egale

parement van rode baksteen met decoratieve toetsen van witsteen en de kleine roedeverdeling

van de vensters.

II.3 Winkelpuien

In het oeuvre van Beyaert zitten in totaal negentien winkelpuien. Elf ontwerpen zijn

geïntegreerd in een nieuwbouwproject. Zes daarvan vertonen de klassieke indeling van een

smalle deur- en een brede venstertravee. De deur sluit bij twee ontwerpen direct aan bij het

brede etalagevenster. Dit is toegepast in de Roeselaarsestraat 36 (1934) en voor het ontwerp in

de Kruisstraat (s.d.) (cat.nrs. 27, 149). Beide ontwerpen horen stilistisch bij het romantisch

kubisme. In de andere gevallen is er een stuk parement tussen de inkom en het brede raam

voorzien. Dat zijn de winkelpuien van de slachterij in de Roeselaarsestraat (1936) en van de

winkelhuizen in de Hondstraat (1937) die geconcipieerd zijn in nieuwe zakelijkheid (cat.nrs.

38, 50). Hetzelfde geldt voor de twee romantisch kubistische winkels in de Roeselaarsestraat

66-68 (1938) en voor de groentewinkel in Lendeleedsestraat 6 (1950) (cat.nrs. 55, 99).

Laatstgenoemde pui heeft een arduinen omlijsting en zit verwerkt in een woning die behoort

tot de baksteenarchitectuur. Opmerkelijk is dat de winkelpuien geen eigen opvallende

vormgeving bezitten, maar geïntegreerd werden in het totale ontwerp. De gelijkvloerse

verdieping wordt wel duidelijk onderscheiden van de bovenliggende bouwlagen en dit

meestal door een parement van tegels of een doorlopende cordonlijst. Alleen in

Lendeleedsestraat 6 (1950 - cat.nr. 99) is dit niet het geval. Deze pui wordt evenwel

geaccentueerd door het opschrift “Groenten”.

Onder de vijf andere winkelpuien in nieuwbouwprojecten zit ook zijn oudste ontwerp van

winkelpuien. Het dateert van 1929 (cat.nr. 134). De winkelruimte bevindt zich in een

aanbouw van een huis in landelijke hoevestijl en vertoont geen eigen stijl, maar volgt de

kleine roedeverdeling van de ramen van de woning. Eén van de vier overige handelspanden

huisvest een fietswinkel. De winkel in de Nederweg (1948 - cat.nr. 90) heeft geen etalage,

maar wel een grote poort. De andere drie behoren tot het modernisme wat stijl betreft. De

winkel voor de broers Clarysse in de Brugstraat, nummer 6, (1932 - cat.nr. 22) is uitgevoerd

in nieuwe zakelijkheid. De pui heeft centraal een etalagevenster met aan weerszijden een

dieper liggende in- en uitgangdeur. Ook het meubelhuis N.V. Rousseau in de Schoolstraat 50

(1937 - cat.nr. 51) is uitgevoerd in nieuwe zakelijkheid. Het parement van de begane grond is

betegeld en vertoont twee grote poorten waarlangs de bezoekers binnentreden. De laatste pui

in een nieuwbouwrealisatie is deze van een apotheek en bevindt zich in een hoekpand in

Roeselaarsestraat 57 (1934 - cat.nr. 28). Stilistisch behoort de apotheek tot het romantisch

kubisme. Eigen aan dit ontwerp is dat de inkomdeur in de hoektravee zit en aan weerszijden

een groot venster heeft. Zwartgeglazuurde tegels zijn ook hier in de eerste bouwlaag verwerkt.

In de resterende acht realisaties is de ingreep van Beyaert kleiner. Ofwel zorgde hij enkel voor

het verbouwen of het inpassen van een winkelpui ofwel werd de volledige voorgevel door

Beyaert aangepast. Vier keer zit de deur centraal met aan weerszijden een winkelraam. Vier

keer zit de deur aan de zijkant.

De winkelpui kan een eenvoudige vormgeving hebben en de voorgaande indeling respecteren

zoals dit het geval is in de Nieuwstraat, nummer 3 (1937) (cat.nr. 44). Ook de ontwerpen voor

de winkel in de Gentstraat 6 (1945), de Melkmarktstraat 1 (1945) en deze in de Marktstraat

(1953) zijn vrij eenvoudig (cat.nrs. 79, 77, 111). De etalage in de woning op de Korenmarkt 3

(1939 - cat.nr. 59) wordt geïntegreerd in de stijl van de bestaande woning.

Andere winkelpuien hebben een uitgesproken vormgeving. Een voorbeeld daarvan is de

apotheek in de Meensestraat 29 (1934 - cat.nr. 29) die op de eerste bouwlaag een duidelijke

art-decovormentaal vertoont door middel van de zwartgeglazuurde tegels en de belettering.

Voor de slagerij in de Sint-Pietersstraat, nummer 20, (1946 - cat.nr. 85) wordt de volledige

voorgevel in een naoorlogse baksteenarchitectuur opgebouwd. De eerste bouwlaag met

winkelpui op de Grote Markt 1 (1952 - cat.nr. 106) wordt geaccentueerd door de

frontonbekroning en het gebruik van pilasters.

Aansluitend op de realisaties van Carlos Beyaert kan het rendement van de etalages besproken

worden. Volgens R.H. Fledderus is het belangrijk dat: “de passant eerst de „aanbieding” en

vervolgens als vanzelfsprekend de toegang van de winkel voor zich ziet” 109. De factoren

waarmee rekening moet gehouden worden, zijn de verkoopswaar, de grootte van de

winkelpuien en de hoofdlooprichting van het publiek110. In het kader van de

architectuurbespreking is het interessant om even verder in te gaan op de looprichting. De

verschillende ontwerpen van Beyaert kunnen daarna getoetst worden aan het vooropgestelde

principe van R.H. Fledderus. In zijn schema veronderstelt R.H. Fledderus dat een voetganger

doorgaans het voetpad rechts van de rijbaan neemt111. Omdat zijn motto “eerst de etalage en

dan de toegang in het vizier” volbracht zou zijn, moet de deurtravee links zitten met rechts

daarvan de etalage. Er moet voor gezorgd worden dat de klant niet op zijn stappen terug moet

keren om de winkel te betreden. Terugkeren is immers altijd moeilijk als de passant begint te

109 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 51. 110 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 51. 111 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 51.

aarzelen112. Een andere mogelijkheid, die ook voldoet aan de doelstelling, is een winkelpui

waarin de toegang centraal zit met aan weerszijden een winkelraam. Personen die tegen de

hoofdlooprichting in wandelen, zien op die manier ook eerst de winkelpui en daarna de

toegang. Van de negentien winkelpuien die Beyaert concipieerde, zijn er negen waarbij de

passant eerst de etalage en daarna de inkomdeur ziet. Tenminste als de voorbijganger in de

hoofdlooprichting wandelt. Twee van die realisaties omhelzen twee gecombineerde

handelspanden. Dit is het geval in de Hondstraat (1937) en in de Roeselaarsestraat 66-68

(1938) (cat.nrs. 50, 55). Beide ontwerpen zijn symmetrisch opgevat zodat telkens één winkel-

woonhuis niet voldoet aan het principe. Zes winkelpuien werken in beide looprichtingen

omdat de deur centraal geplaatst werd. Slechts vier realisaties slagen niet in een toetsing met

de doelstelling van R.H. Fledderus. Onder meer de poorten van het meubelhuis N.V.

Rousseau (1937) en van de fietswinkel in de Nederweg (1948) (cat.nrs. 51, 90) vallen

hieronder gezien er geen etalage in het ontwerp zit. In de andere twee gevallen zit het

winkelraam aan de verkeerde kant van de deur voor een persoon die in de hoofdlooprichting

wandelt.

Een opschrift komt voor in zeven projecten. Het opschrift kan enerzijds duiden op de functie

of anderzijds op de eigenaar van het pand. De eerste optie wordt toegepast bij de apotheken in

de Meensestraat, nummer 29 (1934) en in Roeselaarsestraat 36 (1934) (cat.nrs. 27, 29). In

beide gevallen worden drukletters gebruikt. De opschriften “Slachterij” in de

Roeselaarsestraat (1936), “Groenten” in de Lendeleedsestraat 6 (1950) en “Lingerie” in de

Marktstraat (1953) duiden eveneens op de waren die in de winkel verkocht worden (cat.nrs.

38, 99, 111). Boven de winkelpui in de Hondstraat (1937 - cat.nr. 50) slaat het opschrift “R.

VANRENTERGHEM” op de eigenaar van de zaak. Ook de slagerij in de Sint-Pietersstraat 20

(1946 - cat.nr. 85) beschikt niet over een opschrift dat verband houdt met de functie, maar

behoort tot de tweede categorie. Boven het etalagevenster staat immers “A. Berlamont” te

lezen.

Opvallend is dat er vaker wordt geopteerd voor een geschreven lettertype in plaats van voor

drukletters. Dit soort opschriften heeft namelijk een minder streng karakter en werkt

uitnodigend naar de passanten toe. In zijn boek schrijft R.H. Fledderus dat diepte en reliëf de

aandacht meer naar zich toetrekken in vergelijking met een plat vlak. Dit impliceert dat de

letters het best verdiept worden en niet los van en dus vóór het gevelvlak113. De realisaties van

112 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 52. 113 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 84.

Beyaert tellen twee opschriften die niet aan het gevelvlak zijn bevestigd. Dit is het geval bij

de slachterij in de Roeselaarsestraat (1936) en bij de handelspanden in de Hondstraat (1937)

(cat.nrs. 38, 50). De belettering voor de apotheek in Roeselaarsestraat 36 (1934 - cat.nr. 29)

zit in het bovenlicht gevat. Bij de overige vier winkelpuien is het opschrift in reliëf met het

achtervlak aangebracht. Ze zitten echter niet verzonken, maar worden uitgelicht ten aanzien

van de gevel.

Winkelpuien hebben een aandeel van 12,8 % in het Izegemse oeuvre van Carlos Beyaert. Er is

vastgesteld dat de architect in zijn ontwerpen voor winkelpuien niet louter aandacht had voor

de architectuur, maar ook rekening hield met de passant gezien vijftien van de negentien

realisaties voldoen aan de door R.H. Fledderus opgestelde regels. De opdrachten die Beyaert

in deze typologie kreeg, waren vaker verbouwingen. Dit is echter niet verrassend gezien een

handelspand up to date moet blijven en dus vlugger van winkelpui moet veranderen. Dat een

opschrift slechts in zeven projecten voorkomt, heeft hoogstwaarschijnlijk meer te maken met

de wensen van de opdrachtgever dan met de intentie van Beyaert zelf.

II.4 Horeca en feestinfrastructuur

Het stadsarchief van Izegem bevat de plannen van zes panden uit de horeca of

feestzalentypologie. In de helft van de gevallen werd Beyaert gevraagd om de voorgevel te

vernieuwen. De andere realisaties maken deel uit van een nieuwbouwproject en zijn ook

voorzien van een nieuwe, aangepaste planindeling. Bijhorende ontwerptekeningen voor het

meubilair van de hand van Beyaert horen daar echter niet bij.

In de art-decostijl heeft Beyaert twee ontwerpen gemaakt. De voorgevel van café

“Sportwereld” in de Kruisstraat 36 (1935 - cat.nr. 34) is in zijn geheel vernieuwd en wordt

gekenmerkt door zwartgeglazuurde tegels, een grote oppervlakte ramen en een opschrift. De

realisatie kan gerekend worden tot de sobere art deco die al verwantschap vertoont met de

nieuwe zakelijkheid. De ingreep van de architect beperkte zich tot het verzorgen van het

opschrift en de inkom. Die inkom wordt gekenmerkt door het gebruik van veel glas. De

cinema “Patria”, die in 1936 in autonome art-decostijl was uitgevoerd, bevond zich op de

Grote Markt 4-5 (cat.nr. 37), maar werd inmiddels afgebroken. De bioscoop was er sinds

1921 gevestigd in de voormalige gebouwen van de brouwerij Van Wtberghe114. De grote,

bestaande zaal was zo hoog dat er twee balkons geplaatst konden worden en na de

filmvoorstellingen kon ze omgetoverd worden tot danszaal115. Het ontwerp van Beyaert

omvatte naast een voorgevel ook een volledige inkomhal, trapzaal, kleedkamer en

vergaderzaal.

Het koffiehuis in het hoekpand in de Roeselaarsestraat 70 (1938 - cat.nr. 50) is geconcipieerd

in een romantisch kubistische stijl. De gevel is vrij sober gehouden en er werd geen opschrift

aangewend. Naast een verbruikerszaal heeft Beyaert ook een vergaderzaal voorzien op de

eerste verdieping. Op het bouwplan is voor geen van beide zalen een verdere indeling

getekend.

De feestzaal “Het Damberd” is gelegen in de Gentstraat 9 (1947 - cat.nr. 88) en werd

opgericht in een sobere baksteenarchitectuur. Het pand is niet zichtbaar vanaf de straat

waardoor een uitgesproken opvallende stijl helemaal overbodig was. De voorgevel vertoont

enkel een dambordvlak dat met de punt naar beneden is geplaatst en een opschrift.

Kenmerkend voor een feestzaal is de aanwezigheid van een ruimte met grote oppervlakte. Uit

de functie volgt dus de nood aan voldoende overspanning en een aangepaste

114 B. BLOMME, J.-M. LERMYTE, De boog kan niet altijd gespannen zijn, in: LERMYTE, J.-M., Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 550. 115 B. BLOMME, J.-M. LERMYTE, De boog kan niet altijd gespannen zijn, in: LERMYTE, J.-M., Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 551.

draagconstructie116. De spanten zijn echter niet zichtbaar aangezien er een plafond werd

bevestigd.

De jongste twee realisaties van de architect hebben dezelfde stijl. C. Beyaert kreeg de

opdracht voor de eerste bouwlaag van het café “’t Putje” in de Kloosterstraat 12 in 1947

(cat.nrs. 89). Na deze verbouwing week de benedenverdieping sterk af van de bovenliggende

bouwlaag. Vijf jaar later werd ook de tweede bouwlaag en het dak gewijzigd waardoor de

voorgevel nu één geheel vormt (cat.nr. 108). De ingreep in café “De Groene Wandeling” in de

Ingelmunstersestraat 61 (1951 - cat.nr. 129) in Emelgem bleef beperkt tot de eerste bouwlaag.

Beide horecazaken stralen een rustieke sfeer uit. Ze vertonen een puntgevel, ruitvormige glas-

in-lood-invulling en natuursteen als decoratie. Hun stijl leunt dus aan bij de style Hoge. Dit is

een regionalistische stijl die in Gent ontstond in de jaren ’30 en genoemd werd naar de

architecten Charles en Gérald Hoge117. De houten luikjes op de eerste verdieping van café “’t

Putje” zijn praktisch identiek aan de luikjes bevestigd in de geveltop van Charles Hoges villa

aan de Fleurusstraat 4 in Gent uit 1934118.

De realisaties in de typologie van horecazaken en feestzalen vormen een fractie van het

oeuvre van Carlos Beyaert. De opdrachten zijn bovendien eerder kleinschalig. Naast een

aantal horecazaken waarbij veel aandacht aan de voorgevel werd besteed, ontwierp de

architect echter ook een statige bioscoopinkom en een volledige feestzaal met de nodige

voorzieningen.

116 J. OOSTERHOFF (ed.), Constructies van ijzer en beton: gebouwen 1800-1940. Overzicht en typologie (Bouwtechniek in Nederland 1), Delft, Delftse Universitaire Pers, 1988, p. 51. 117 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 196. 118 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 196.

II.5 Industriële infrastructuur

Industriële architectuur heeft een aandeel van 17,4 % in het Izegemse oeuvre van Carlos

Beyaert. Onder deze noemer behoren zowel fabrieksgebouwen, garages en opslagplaatsen als

kantoren.

Er zijn zestien bouwplannen van fabrieksgebouwen in opdracht van tien verschillende

bouwheren teruggevonden. In elk van de gevallen gaat het om nieuwbouw die al dan niet een

uitbreiding vormt van een bestaand bedrijfsgebouw. Slechts drie projecten omhelzen de

oprichting van een volledig nieuw bedrijf. Drie bouwheren deden later opnieuw een beroep op

Beyaert wanneer een uitbreiding van hun bedrijfsgebouw nodig was.

De panden zijn in baksteen opgetrokken en hebben vaak een bedaking van shed- of

zaagdaken. De zaagkappen waaruit een zaagdak is opgebouwd, zijn in de dwarsrichting van

het gebouw geplaatst. De jongste realisatie ligt in de Lindestraat 27 (1953 - cat.nr. 115) en

vertoont als enige een getrapt dak. De architectuur van de bedrijfsgebouwen is vrij eenvoudig,

vertoont nagenoeg geen decoratieve elementen en wordt benoemd als louter functionele

baksteenarchitectuur.

In slechts twee ontwerpen zit er ook een voorgevel die zich aan de straatzijde bevindt. Het

gaat over de twee oudste verwezenlijkingen, namelijk de borstelfabriek Gheysens in de

Wijngaardstraat 21-25 uit 1928 en de schoenfabriek Mandelshoe in de Krekelstraat 101 uit

1930 (cat.nrs. 7, 14). Beide gevels vertonen een art-decovormgeving. Eerstgenoemde heeft

een aantal vensters en een decoratief fronton met afgeschuinde hoeken. Het opschrift is

uitgevoerd in een art-decobelettering. De gevel van de schoenenfabriek Mandelshoe in de

Krekelstraat 101 (1930) is iets decoratiever uitgewerkt. Alle vensters vertonen er driehoeken

die met hun punt naar beneden gericht zijn. De getrapte kroonlijst heeft ook een art-

decobelettering.

De bestaande borstelfabriek Gheysens in de Wijngaardstraat 21-25 (1928) wordt uitgebreid

met een machinekamer. Naast de nieuwe voorgevel worden ook de burelen uitgebreid.

Schoenenfabriek Mandelshoe is een volledig nieuwbouwproject in de Krekelstraat 101

(1930). Beyaert hoefde bijgevolg geen rekening te houden met bestaande panden. Het pand

wordt in verschillende deelruimtes ingedeeld naargelang de functie van de fabriek. Het leer,

wat onontbeerlijk is voor de schoenenproductie, wordt opgeslagen in de lederkelder. De kolen

die enerzijds het pek opwarmen en anderzijds het gebouw verwarmen, krijgen ook een aparte

kelderruimte. De verschillende bureaus, het magazijn en het sanitair bevinden zich op de

eerste verdieping.

Borstelfabrikant Lucien Genson-Clement was één van de trouwe bouwheren van Carlos

Beyaert. Zowel voor het ontwerp van zijn villa als van zijn fabrieksgebouwen in de

Krekelstraat 129-131 deed hij een beroep op de architect, met uitzondering van de eerste

bedrijfsruimte die in 1931 door architect Albert Spriet werd opgericht119. Het totale complex

beslaat verschillende bouwfasen (cat.nrs. 39, 46, 63, 73). In 1936 bouwde Beyaert een kleine

werkplaats aan met sheddaken. Een stapelhuis, magazijn, werkplaats en een twee bouwlagen

hoog pand met spreekkamer en bureau werden in het daaropvolgende jaar opgericht. De

laatste twee uitbreidingen gebeurden in 1941: een aanbouw van twee traveeën aan de

bestaande werkplaats en de bouw van een winddrogerij. De drogerij vertoont een L-vormige

plattegrond en heeft een lessenaarsdak.

Naar ontwerp van Beyaert werd in 1938 de schoenenfabriek De Pauw-Roelens opgericht en

dit achter het woonhuis van de eigenaar in de Prinsessestraat, met nummers 145-147 (cat.nr.

138). Het gebouw vertoont dwars geplaatste sheddaken en herbergt de werkvloer, een bureau

en een magazijn. De nood aan uitbreiding van de werkplaats deed zich voor en werd in 1947

door Beyaert verholpen (cat.nr. 123).

Het jaar 1941 was architecturaal vruchtbaar voor Beyaert. Maar liefst acht industriële

realisaties werden in dat jaar verwezenlijkt, waaronder ook de uitbreiding van de

borstelfabriek Bourez-Kesteloot in de Camiel Ameyestraat, nummers 46-50 (cat.nr. 64). Het

ontwerp omvatte de bouw van een grote werkplaats onder sheddaken, een machinekamer

onder plat dak en een drogerij met inpassing van apparatuur onder zadeldaken. Er werd ook

een nieuwe toegangspoort geplaatst tot de bestaande zagerij.

Het meubelbedrijf Omer Vandewalle besteedde ook een drietal opdrachten uit aan C. Beyaert

(cat.nrs. 65, 71, 75). De eerste twee ingrepen waren het onderkelderen van een gedeelte van

de werkplaats, het plaatsen van een tweede verdieping op de werkvloer en het bouwen van

twee verdiepingen op de bestaande machinekamer en dateren van 1941. Al deze gebouwen

kregen sheddaken. De droogkamer werd nog uitgebreid in 1943. Op de plannen werd geen

adres vermeld en de gebouwen werden ook niet teruggevonden.

119 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 284.

Voor de borstelfabriek Deldycke-Sintobin ontwierp Beyaert in 1941 een nieuwe vleugel op

pilaren (cat.nr. 67). De ruimte is niet onderverdeeld en er wordt evenmin een functie vermeld

op de bouwplannen.

De uitbreiding van het bedrijf “nv Etablissements Talonform” in de Prins Albertlaan 31

gebeurde in 1945 en betrof werkplaatsen, een refter, een kleedkamer en burelen (cat.nr. 78).

In 1953 ontwierp Beyaert het laatste bedrijfsgebouw en dit voor Vandendriessche-Delodder in

de Lindestraat 27 (cat.nr. 115). Naast de werkplaats is er een bureau en een verniskamer

voorzien.

Wat de planindeling betreft, hebben de bedrijfsgebouwen vaak slechts een summiere indeling.

De eigenlijke werkplaats neemt meestal het grootste gedeelte van de oppervlakte in. Indien er

verschillende ruimtes op het bouwplan uitgetekend zijn, duidt dit op de aanwezigheid van een

functiespecifieke bedrijfsruimte. Dit kunnen opslagplaatsen voor de grondstoffen zijn of

ruimtes waar machines worden geïnstalleerd die nodig zijn in het productieproces. Verder is

een bureau voorzien bij vijf realisaties. Sanitaire voorzieningen heeft Beyaert slechts in vier

plannen voorzien, in de periode van 1930 tot 1947. De helft hiervan zijn ingrepen waarbij een

volledig nieuw bedrijf wordt opgericht. De ingreep bij schoenenfabriek Dekimpe-Lahure in

de Genstraat 56 (1942) betreft overigens enkel het aanbouwen van drie toiletten (cat.nr. 74).

Het is niet bekend of er al toiletten aanwezig waren in de bedrijven waar Carlos Beyaert

alleen een uitbreiding voorzag.

Tot zijn oeuvre behoren ook twee garages en twee stapelhuizen. Beide garages zijn thans

afgebroken. De oudste bevond zich in de Bellevuestraat (1931 - cat.nr. 20). Die in de

Burgemeester Vandenbogaerdelaan 51 (1946 - cat.nr. 144) had een langgerekt grondplan met

een expositieruimte, bureau en magazijn naast de inkom; de eigenlijke garage had een

oppervlakte van 580 m² en daarachter bevond zich nog de 336 m² grote werkplaats.

Beide stapelhuizen zijn opgebouwd uit baksteen en dateren van respectievelijk 1938 en 1942

en werden niet onderverdeeld. Het oudste werd afgebroken en het jongste is niet

teruggevonden wegens gebrek aan adresgegevens (cat.nrs. 57, 141).

Carlos Beyaert ontwierp eveneens een aantal aparte bureaus die ook horen bij industriële

gebouwen. In totaal werden zes plannen in het SAI gevonden. Ofwel worden de bureaus op

dezelfde site opgericht zoals in drie projecten ofwel op een aparte locatie waarvan één

voorbeeld bekend is. Het bouwplan van het vijfde bureau vertoont geen adresgegevens

waardoor hierover geen informatie verstrekt kan worden. Het betreft de verbouwing van de

burelen voor schoenenbedrijf Bral-Donego (1948) waarvan de locatie onbekend bleef (cat.nr.

91).

Tussen de op de site gelegen realisaties zit de grootste realisatie die tevens ook de oudste is en

dateert van 1941. Dit gebouw voor houthandel Callens in de Kortrijksestraat 98 (cat.nr. 66)

bevat vier bureaus waarvan de grootste voor de bedienden (63 m²), één voor de directie (35

m²), één zonder gespecificeerde functie (22,4 m²) en de laatste voor de boekhouding (22,4

m²). De ruimtes zijn vrij goed van elkaar afgesloten. Er is dus ook geen toezicht op de

bedienden vanuit het bureau van de directie. De bedienden zitten wel allemaal in hetzelfde

landschapskantoor. De stijl van de kantoren leunt aan bij het romantisch kubisme. Een tweede

gebouw werd opgericht in 1945 naast de borstelfabriek van Lucien Genson-Clement in de

Krekelstraat 129 (cat.nr. 80). Het gebouw is in dezelfde stijl opgetrokken als de villa en bevat

een kleine wachtplaats en een bureau (14 m²). Voor drukker Antoon Strobbe voorzag Beyaert

een bureau (27,6 m²) met aansluitend een kleine archiefruimte in de Brugstraat 8 (1946 -

cat.nr. 84). Ten slotte verbouwde hij het bureau en de toonzaal voor Firma Dumoulin in de

Meensestraat 157 (1950 - cat.nr. 98).

Het enige apart opgericht kantoor is gehuisvest in de Ommegangstraat 98 en werd gebouwd in

1941 (cat.nr. 72). Het telt op de gelijkvloerse verdieping vooraan een bureau van 19,27 m² en

achteraan een ruimer bureau van 29,14 m². Het kantoorgebouw is qua stijl te typeren als

nieuwe zakelijkheid.

Achttien van de 26 industriële realisaties betreffen functionele productie- of stapelgebouwen.

Opvallend is dat Carlos Beyaert altijd baksteen verkiest voor de constructie. De meeste

opdrachten vormen uitbreidingen van een bestaand fabrieksgebouw. Er zijn verder slechts

twee industriegebouwen waarbij Beyaert een grotere aandacht voor esthetiek aan de dag

legde. De art-decogevel van zowel de borstelfabriek Gheysens in de Wijngaardstraat 21-25

(1928) als de schoenenfabriek Mandelshoe in de Krekelstraat 101 (1930) is echter verdwenen.

Bijkomende informatie over kleurgebruik en afwerking is bijgevolg niet voorhanden. Het is

ook niet onbelangrijk dat beide bedrijven in het centrum van Izegem lagen waardoor er

dagelijks veel mensen langs liepen en de voorgevel een uithangbord van de onderneming

vormde.

De kantoren die door Beyaert zijn ontworpen, zijn vrij groot. De kleinste is 14 m² groot en het

grootste bureau heeft een oppervlakte van 63 m². De gemiddelde oppervlakte bedraagt 26,2

m². Dit bureau is uitzonderlijk groot en is dan ook een landschapskantoor. Een bureau heeft

een zekere representatieve factor ten aanzien van het cliënteel van het bedrijf. Daarom wordt

er in tegenstelling tot de meeste productiegebouwen wel zorg besteedt aan de stijl waarin het

gebouw wordt opgericht. Zo krijgt de kleine wachtplaats en het bureau voor borstelfabriek

Genson-Clement dezelfde landelijke hoevestijl als de aanpalende villa terwijl de

achterliggende fabrieksgebouwen louter functioneel zijn. Een gelijkaardig voorbeeld is het

kantoorgebouw voor de houthandel Callens.

II.6 Onderwijsgebouwen

Tussen de bouwplannen werden er vier projecten teruggevonden voor twee verschillende

scholen.

C. Beyaert ontwierp de plannen voor het nieuwe Sint-Jozefscollege in de Burgemeester

Vandenbogaerdelaan 53 (cat.nr. 41) nadat het oude schoolgebouw op 13 maart 1936 in een

zware brand voor een groot deel vernield werd120. De omvang van de brand was zo groot dat

er zeven brandweerkorpsen werden opgeroepen. De studie- en slaapkamers van de leraren en

de slaapzalen van de internen op de bovenverdieping lagen in puin. Het bureau van de

principaal, de spreekkamers, de eetzaal en de studiezaal van de lagere afdeling die zich op de

gelijkvloerse verdieping bevonden, gingen eveneens in de vlammen op. Wat nog overeind

stond, waren de vleugels die het vernielde centrale gebouw flankeerden en de kapel die in

1932 door architect Louis Verstraete was ontworpen121. De lerarenrefter en de keuken liepen

door de bluswerken waterschade op.

De principaal, E.H. Van Lerberghe, gaf aan Carlos Beyaert de opdracht de schade op te

meten. Die werd geraamd op 853.255,30 Belgische Frank. De architect werd ook meteen

aangesteld om de plannen te tekenen voor de nieuwbouw die naar de Burgemeester

Vandenbogaerdelaan georiënteerd zou worden in plaats van naar de achterliggende

Meensestraat. Er bleef een ontwerpschets van het college van de hand van C. Beyaert

bewaard waarop links van het thans gerealiseerde gedeelte een kapel getekend staat. Deze

heeft een modernistische vormgeving, maar werd uiteindelijk niet uitgevoerd, gezien de kapel

van Louis Verstraete pas vier jaar oud was en onaangetast uit de brand kwam. De bestaande

kapel werd bijgevolg in het nieuwbouwontwerp geïntegreerd. De gebroeders Monteyne waren

de aannemers van dienst122. Op 26 juni 1936 konden de werken gestart worden, terwijl de

officiële eerstesteenlegging plaats vond op 29 juli 1936 in aanwezigheid van bisschop

Lamiroy en baron Raphaël Gillès de Pélichy. Deze feniksgedenksteen draagt dan ook links

het wapenschild van bisschop Lamiroy en in het midden het wapenschild van Izegem, met de

120 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Sint-Jozefscollege Izegem. Honderd jaar middelbaar (1894-1994), Izegem, Sint-Jozefscollege, 1994, pp. 21-24. 121 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 227. 122 L. BILLIOUW, A. VANDROMME (ed.), Sint-Jozefscollege jubileert: 100 jaar (1867-1967), Izegem, Ten Mandere, 1967, p. 39.

twaalf merletten123. Rechts bevindt zich het wapenschild van de familie Gillès de Pélichy met

haar familiespreuk 'in aeternum non commovebitur' (in eeuwigheid zal ik niet falen).

Stilistisch behoort de school tot het modernisme, meer bepaald het romantisch kubisme. Het

uitzicht van de school wordt gekenmerkt door een spel van volumes van variërende hoogte en

breedte. Er is een duidelijke asymmetrie tussen het horizontale inkomgedeelte en de verticale

blok rechts daarvan met daarin onder andere het bureau van de principaal. Typisch is ook het

gebruik van langwerpige baksteen voor het parement124. Rondboogramen, die het

inkomgedeelte ritmeren, zijn geen kenmerk van het romantisch kubisme waardoor dit project

niet stijlzuiver is. De rondbogen typeren echter ook het interieur van de school en latere

ontwerpen van Beyaert (zie III.2). De gevels die uitgeven op de tuin zijn ritmisch opgevat.

Deze met zicht op het westen worden verder gekenmerkt door een terugkerend decoratief

metselverband. De zuidelijke zijgevel vertoont evenals de voorgevel een volumespel, zij het

minder uitgesproken.

De nieuwbouw heeft een L-vormige plattegrond met een één bouwlaag hoge inkom die

toegang geeft tot de vestibule waarin twee kleine spreekkamers voorzien zijn. De grote

feestzaal is daarachter gelegen en meet 14 bij 20 bij 8 meter. Ze had een capaciteit van circa

zevenhonderd personen en kon dienen als conferentie-, concert- en filmzaal. In dat opzicht

bestudeerde Beyaert de wetten van de akoestiek125. Verder is er een binnenhof waarrond links

een wasplaats en verbandkast liggen, ten oosten de refter ligt en ten zuiden de keuken en een

eetkamer gegroepeerd liggen. Op die manier krijgt de refter licht uit het westen en de vensters

van de keuken zijn naar het noorden gericht. De oorspronkelijke trappenzaal, links van de

refter, vormt de overgang naar de gevrijwaarde studiezalen en klaslokalen.

Rechts van de inkom bevindt zich een wachtkamer en het toenmalige bureau van de

principaal op de gelijkvloerse verdieping van het torenelement. Een bordestrap daarnaast leidt

naar de bovenliggende verdiepingen. De zuidelijke tuingevel herbergt een opeenvolging van

meer private ruimten zoals ontvang-, rook- en eetkamer en een vestiaire met toilet. Vanuit de

123 Een merlet is een kleine eendachtige vogel zonder snavel of poten. De merletten in het wapen van Izegem staan hier overigens niet gezoomd. Dit was het geval vanaf een officieel document onder Hollands bewind op 20 oktober 1819 tot de rechtzetting bij Koninklijk Besluit van 28 januari 1980. A. VANDROMME, De identiteitskaart van Izegem, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 35. 124 L. MEGANCK, Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995, p. 40. 125 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.

refter start een dwarse vleugel. Hierin bevonden zich de eetkamer van de dienstbode, een

spreekkamer, een bordestrap, een koffie- en studiezaal, een vergaderzaal, een boekenkamer en

een trappenzaal. De gang van deze vleugel geeft aansluiting op de bestaande kapel.

Interessant aan het concept van Beyaert is het invoeren van een miniatuurklooster in de

plattegrond. De keuken werd namelijk verzorgd door kloosterzusters, die zo goed mogelijk

geïsoleerd moeten zijn van de buitenwereld. De architect voorzag daartoe een eigen eetkamer

voor hen, alsook een naaikamer, een kapel met sacristie en een aantal wooncellen en dit alles

in de nabijheid van de keuken126. De binnenplaats was bovendien uitsluitend te gebruiken

door de kloosterzusters.

De klaslokalen bevinden zich op de tweede bouwlaag met onder andere een fysicaklas met

laboratorium. Ook de kamers voor de lesgevers en de priesters zijn gelegen op de eerste

verdieping. De bovenverdieping is de slaapverdieping en telt een slaapzaal voor de kleinsten

en naar het oosten gerichte chambrettes die samen een capaciteit van honderd internen

aankunnen. De aandacht voor de lichaamshygiëne is duidelijk te zien in de plaatsing van een

wastafel in iedere chambrette.

Het interieur van het Sint-Jozefscollege wordt verder behandeld in III.2.1.

De bouw van de school is niet onopgemerkt voorbijgegaan. P.-L. Flouquet besteedde een

volledig artikel aan de realisatie van C. Beyaert en dit in het tijdschrift Bâtir127. Het artikel

verscheen in augustus 1937, slechts een maand na de plechtige inwijding. De auteur schrijft

dat het gebouw een eenheid vertoont die erop wijst dat de priesters, die belast zijn met het

onderricht van de kinderen, hun aandacht richten op nieuwe technische en pedagogische

principes. Verder noemt P.L. Flouquet Carlos Beyaert een innemend architect en looft hij hem

met de volgende woorden:

“Mais puisqu’il est convenu que le talent véritable de l’architecte est de faire bien, c’est-à-

dire de construire des bâtisses à la fois rationnelles et harmonieuses, sans le «trompe-l’œil»

de la somptuosité et le «trompe-esprit» de la richesse, Carlos Beyaert sut créer un complexe

répondant habilement et noblement aux diverses exigences du programme.”128

De auteur besluit zijn artikel met een beoordeling over het schoolgebouw:

126 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318. 127 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 128 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.

“ Si ses bâtiments ne permettent pas de préjuger de ce que seront les écoles de l’avenir,

avouons qu’ils possèdent la grande allure, l’ordre et l’aisance des meilleures réalisations

connues à ce jour.”

In 1953 en 1955 bouwde Carlos Beyaert respectievelijk de turnzaal en een aantal klaslokalen

langs de Meensestraat (cat.nrs. 113, 121). Beide gebouwen zijn uitgevoerd in een sobere en

functionele baksteenarchitectuur.

Voor een tweede opdrachtgever realiseerde Carlos Beyaert een veel kleinere opdracht. Hij

herstelde de topgevel van de Stedelijke Nijverheidsschool in neogotische stijl nadat deze was

vernield in 1940 (cat.nr. 139).

In totaal kreeg Beyaert vier opdrachten in verband met Izegemse schoolgebouwen. De

oprichting van het Sint-Jozefscollege is daarvan veruit de belangrijkste en deze realisatie is

ook één van de voornaamste opdrachten uit zijn gehele oeuvre. Voor de architect was de

bouw van een nieuw complex echter geen eenvoudige opdracht. De voor de brand behoede

gebouwen moesten namelijk in de plattegrond geïntegreerd worden en verder werd zijn

ontwerp eveneens beperkt door het noodgedwongen inpassen van het pand op de oude,

bestaande funderingen129. Daarenboven moest het geheel een modern architecturaal karakter

vertonen en het Sint-Jozefscollege een zeker prestige geven. Een gegeven waaraan Beyaert

veel aandacht besteedde, is de oriëntatie van de ruimtes. Zo is de keuken naar het noorden

gericht voor de lichtinval. Alle chambrettes kijken uit op het oosten waardoor de kamers niet

uitzonderlijk warm worden gedurende de dag.

129 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1317.

II.7 Religieuze architectuur, herdenkings- en funeraire monumenten

Opvallend in het oeuvre van Carlos Beyaert zijn de realisaties die onder de noemer van

religieuze architectuur, funeraire en herdenkingsmonumenten te plaatsen zijn. Twee kerken in

Izegem ondergingen een ingreep van de architect.

In 1930 kreeg de Heilig Hartkerk, die tot 1907 de privé-kerk was van juffrouw Eugénie

Angillis, een toren en een sacristie (cat.nr. 19)130. De stijl die Beyaert hanteerde, sluit aan op

de neogotische stijl van de in 1895 door Jules Vercoutere opgerichte kerk. Kenmerkend zijn

de regionale karakteristieken van de toren. Een voorbeeld hiervan zijn de haaks op elkaar

geplaatste steunberen met versnijdingen die bekroond worden door veelhoekige

arkeltorentjes. Twee jaar later werd het voormalige woonhuis van de eigenares geschonken

aan de kerkfabriek131. De woning werd door Carlos Beyaert verbouwd tot pastorie en het

parement werd vernieuwd. De gevelsteen duidt het jaar van de verbouwing aan – in een voor

de rest – eclectisch getint pand. Zo is het balkon in de voorgevel neoclassicistisch uitgewerkt

en vertoont de zijgevel een eerder barokke vormgeving.

Na een zware brand in 1954, die veroorzaakt werd door een oververhitte leiding van een

kachel, was een groot deel van de zuiderbeuk van de Sint-Pieterskerk in Emelgem vernield132.

De vlammen sloegen al door het dak toen de brandweer aankwam. Beyaert leidde de

herstellingswerken (cat.nr. 118). Naast de vernieuwing van het dak van de zuidelijke zijbeuk

en de herstelling van de aanzet van het torendak moest ook een gedeelte van de lambrisering

door de architect heropgebouwd worden. Een groot aantal vensters was stukgesprongen door

de hitte en moest vervangen worden.

De herdenkingsmonumenten in zijn oeuvre zijn vaak opgericht als herinnering aan de

slachtoffers van de wereldoorlogen. De herdenkingsmonumenten deden hun intrede in West-

Europa pas na de Eerste Wereldoorlog en dit als gevolg van een toenemende liberalisering en

democratisering van het Europese denken133.

130 F. MUYLAERT, Kerken in West-Vlaanderen: parochiekerken decanaten Izegem - Lichtervelde - Roeselare - Staden - Tielt - Torhout, Roeselare, Creatief, 1992, p. 10. 131 F. MUYLAERT, Kerken in West-Vlaanderen: parochiekerken decanaten Izegem - Lichtervelde - Roeselare - Staden - Tielt - Torhout, Roeselare, Creatief, 1992, p. 10. 132 Deze alinea is gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, De Emelgemse Sint-Pieterskerk, Izegem, Hochepied, 1992, pp. 28-32. 133 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 10.

Wat Izegem betreft, verzorgde Beyaert de omheining van de “Vrijheidsboom”. Het planten

van een vrijheidsboom was het meest verspreide initiatief na de Eerste Wereldoorlog134. Het

gebruik bestond al, maar de herinvoering werd gestimuleerd door de toenmalige West-

Vlaamse gouverneur, Léon Janssens de Bisthoven135. In Izegem werd op dinsdag 10 februari

1920 op de Melkmarkt een rode beuk geplant. De onthulling vond plaats op 20 juni 1920136.

De afrastering werd door Beyaert ontworpen na de goedkeuring ervan in de

gemeenteraadszitting van 21 februari 1947 (cat.nr. 146)137.

Hoewel niet in Izegem is de modernistische kapel in Diksmuide uit 1924 het vermelden waard

(cat.nr. 177). Deze kapel werd in opdracht van de Brugse bisschop monseigneur G.J.

Waffelaert opgericht als nationale hulde aan de militaire slachtoffers van de Eerste

Wereldoorlog138. De betekenis van de kapel als religieus-nationalistische tegenhanger van de

IJzertoren, die al voor zijn eigenlijke opbouw een symbool van het Vlaamse

volksnationalisme en de Vlaamse zelfstandigheidsdrang was geworden, werd niet expliciet

verwoord. De inhuldiging vond plaats op 23 september 1928 en werd bijgewoond door prins

Leopold en prinses Astrid. Het gedenkteken behoort tot de collectieve officiële gedenktekens.

Het opschrift zegt: “O CRUX AVE SPES UNICA” (Wees gegroet, o Kruis, onze enige hoop)

met daarbij de jaartallen “1914” en “1918”. Tot de herschildering in 1985 was rechts van de

ingang “Aan onze gesneuvelden – A nos morts - … our fallen” te lezen.

Het is een strakke, geometrische opgebouwde kapel met twee verdiepingen die een

kubistische sfeer uitstraalt. De kapel is uit beton vervaardigd en heeft onderaan een brede

basis die naar boven toe trapsgewijs versmalt tot het kruis op het dakterras met daaraan een

groot, bronzen kruisbeeld van A. Beule139. Het effect wordt versterkt doordat het kruis zelf

ook op een trapsgewijs versmallende sokkel is geplaatst. Door de sobere vormgeving van de

kapel wordt het kruisbeeld een beeldbepalend element. Het dakterras is bereikbaar via twee

zijtrappen aan de buitenzijde. De ijzeren deuren van de toegang zijn gedecoreerd met twee

kruisen van smeedwerk en binnenin staat een Onze-Lieve-Vrouwaltaar.

134 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 11. 135 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, pp. 11-12. 136 IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, Ons Iseghem, jg. 1, nr. 48, 14-02-1920; A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere, jg. 10, nr. 2, 1970, p. 60. 137 A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere jg. 10, nr. 2, 1970, p. 59. 138 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, pp. 22-23. 139 M. GOOSSENS, F. GHERARDTS, H. MISSIAEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen: inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen: gemeente Diksmuide, 1 vol., Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005, p. 244.

Het Monument voor de militaire slachtoffers van Izegem uit zowel de Eerste als de Tweede

Wereldoorlog is ook een ontwerp van Beyaert (cat.nr. 122). Het monument met art deco

inslag bevindt zich op de stedelijke begraafplaats waardoor het funeraire aspect beklemtoond

wordt. Het gedenkteken is symmetrisch opgebouwd. Centraal hangt een Christusbeeld op een

hardstenen kruis tussen twee pilasters. Op de hardstenen sokkel staat: “O Crux Ave Spes

Unica” (Wees gegroet, o Kruis, onze enige hoop) wat duidt op het religieuze karakter van het

gedenkteken. In de muurwanden, van rode baksteen met horizontale hardstenen banden, zijn

aan beide zijden arduinen tegels ingewerkt waarop de namen, de geboortedatum, de

sterfdatum en -plaats van de Izegemse soldaten aangebracht zijn. De linkerwand staat in het

teken van de slachtoffers van Wereldoorlog I, de rechterwand van die van de Tweede

Wereldoorlog. Verder is ook het opschrift “De stad Iseghem aan hare helden gesneuveld voor

het vaderland” aangebracht. J. Pouille verzorgde de uitvoering van het ontwerp.

Een derde herdenkingsmonument van Beyaert in Izegem is het Monument voor de Izegemse

slachtoffers van W.O. II wat eveneens een opdracht was van het Izegemse stadsbestuur

(cat.nr. 145). Het ontwerp dateert van 1946 en is uitermate sober opgevat. De constructieve

delen bestaan uit een breukstenen platform met daarop een muur van witte natuursteen op een

hardstenen plint. De muur is verdeeld in drie vlakken waarvan de buitenste uitgediept zijn.

Elk paneel wordt afgesloten door een bronzen wapenschild in hoogreliëf. Van links naar

rechts zijn dat het wapen van Izegem, van België en van de provincie West-Vlaanderen. Dit

monument herdenkt verschillende subgroepen. In het linkervlak staan de namen van de

gesneuvelde soldaten, van de slachtoffers van de weerstand en van de burgerlijke slachtoffers.

Aan de rechterkant deze van de politiek gevangenen en van de weggevoerde arbeiders. Het

monument werd onthuld op zondag 15 september 1946 en kostte toen 266.240 Belgische

Frank, het ereloon van Carlos Beyaert – 41.556 Belgische Frank – niet inbegrepen140. De

onthulling ging gepaard met de nodige luister en het publiek werd toegesproken door

burgemeester E. Allewaert, M. Rivière van de Nationale Confederatie en de architect zelf, als

voorzitter van de politieke gevangenen141. Aanvankelijk bevond het monument zich, samen

met dat voor de Eerste Wereldoorlog van J. Vercoutere, centraal op de Korenmarkt. De

meeste collectieve gedenktekens voor slachtoffers van de gemeente werden immers op een

centraal plein van de gemeente of de stad geplaatst142. Op die manier werd de link met de

140 A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere jg. 10, nr. 2, 1970, p. 59. 141 A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere jg. 10, nr. 2, 1970, p. 59. 142 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 57.

lokale burgerbevolking, voor wie werd gestreden, bewerkstelligd143. De aanleg van de

centrumbrug zorgde er echter voor dat de twee monumenten in april 1975 werden verplaatst

naar de Melkmarkt144.

Onder de funeraire monumenten van Beyaert zijn geen Izegemse voorbeelden gekend. Wel

interessant om hieronder te vermelden is Beyaerts ontwerp voor het familiegraf op de

stedelijke begraafplaats in Kortrijk (cat.nr. 176). Wat typologie betreft, bestaat het

grafmonument uit een stèle in spitsboogvorm. In de stèle werd de figuratie van een

christushoofd met een doornenkroon ingewerkt. Onderaan is een opschrift aangebracht met de

tekst “Sepulture de la famille Beyaert-Sioen”. Het horizontale vlak is opgedeeld in een aantal

vlakken met verschillende niveaus. Vooraan het graf en naast de stèle bevinden zich

afgeronde gedeeltes waarin flora geplant kan worden. Op het plan in het familiearchief is geen

datum vermeld.

In zijn verbouwingen van de beide kerken valt af te leiden dat Beyaert als vooruitstrevend

architect moeiteloos omging met enerzijds een totaal andere typologie en anderzijds met meer

historiserende vormentalen als neoclassicisme en neogotiek. Dat het stadsbestuur precies

Beyaert aansprak voor het ontwerpen van de voornaamste herdenkingsmonumenten in Izegem

wijst op zijn prestige als architect in Izegem.

143 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 67. 144 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 303.

II.8 Publieke opdrachten via openbare aanbestedingen Publieke opdrachten via openbare aanbestedingen werden altijd geafficheerd. De affiche voor

de openbare aanbesteding van het brandweerarsenaal in de Ommegangstraat 87 is bewaard

gebleven (cat.nr. 12). De uiteindelijke keuze van de aannemer kwam er op 29 oktober 1929 en

de opdracht werd toegewezen aan de goedkoopste aannemers Frans Spriet en Camiel

Deblauwe145. Voor de bouw van het complex werd 187.909,35 Belgische Frank uitgetrokken

en het stadsbestuur had reeds een beroep gedaan op Beyaert voor het ontwerp van de

bouwplannen. In het project werd ook de bouw van een conciërgewoning voorzien. De bouw

van het complex werd op 29 november goedgekeurd door de Bestendigde Afvaardiging van

de Provinciale Raad van West-Vlaanderen. Het bouwen zelf liep bijzonder vlot, want de

inhuldiging vond reeds plaats op 10 augustus 1930146.

Het gebouw is een hoekpand en refereert naar de art deco in de vormgeving van de venster-

en deuropeningen. Opvallend zijn de zes grote poorten en de driezijdige pseudo-frontons die

in een art-decovormentaal zijn geconcipieerd. In de combinatie van verschillende

metselverbanden in het bakstenen parement zit dan weer een verwijzing naar de Amsterdamse

School. Beeldbepalend voor het brandweerarsenaal is de hoektoren met geprofileerde pilasters

waarin de brandslangen te drogen gehangen werden. De bekroning van de toren in beton duidt

op de moderne ingesteldheid van de architect.

Het gebouw verloor in 1984 zijn functie toen de brandweer verhuisde naar een

nieuwbouwkazerne147. Sindsdien is de plaatselijke afdeling van het Rode Kruis er gehuisvest.

Het is ook op dat moment dat in één van de gevels twee poorten tot één werden verbouwd. Op

20 april 2004 werd de voormalige brandweerkazerne beschermd.

In 1934 kreeg Beyaert de opdracht een plan te ontwerpen voor een badhuis tussen het kanaal

en de Mandel (cat.nr. 33). De oprichting van een badhuis kaderde in de opmars van de

hygiëne naar Noord-Europees model. In die landen was hygiëne al op punt gezet en gold

zwemmen als één van de uitdrukkelijke voorwaarden ter bescherming en verbetering van de

publieke gezondheid148. In 1979-80 werd het badhuis afgebroken voor de verbreding van het

145 SAI, dossier aanbesteding brandweerarsenaal, 1929. 146 Brochure Open Monumentendag 14 september 1997, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 1997, p. 6. 147 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 323. 148 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 314.

kanaal Roeselare-Leie waardoor het gebouw enkel nog gekend is via literaire, archivalische

en iconografische bronnen149. De gedenkplaat werd bewaard door voormalig badmeester en

laatste conciërge van het badhuis J. Deklerk. Op die gedenkplaat is de naam van de aannemer

van het project, A. Ostyn, teruggevonden. Ook de datum van inhuldiging, 26 mei 1935, werd

vermeld en deze inhuldiging vond plaats in aanwezigheid van Burgemeester C. Staes,

Schepenen E. Allewaert, C. Rebry, J. Sintobin en secretaris A. Werbrouck. De totale kostprijs

voor het badhuis met inbegrip van de installaties en het meubilair lag niet hoger dan 700.000

Belgische Frank150.

De opdracht was niet zo eenvoudig gezien het perceel driehoekig van oppervlakte was en er

toch een rechthoekig zwembad met een lengte van 50 meter ingepast moest worden. De reden

waarom voor dat kavel werd geopteerd, is precies de ligging tussen de twee waterlopen. Op

die manier kon het nodige water om de baden te vullen uit het kanaal opgepompt en gefilterd

worden. Na gebruik werd het water in de Mandel geloosd151. Het systeem was vrij ingenieus

voor die tijd, want het zwembad kon in een kwartier geleegd worden en er waren twaalf uur

nodig om het opnieuw te vullen, wat toch een behoorlijk korte tijdspanne was152. Verder

slaagde Beyaert erin naast de badkuip ook een overdekt terras, twintig lig- en stortbaden, 46

kleedhokjes, een ligweide en een conciërgewoning in het project te integreren. Al deze

voorzieningen tekende Beyaert rondom het zwembad.

Het complex werd opgericht in een okerkleurige baksteen en had een voorgevel van 82 meter.

Stilistisch behoorde het badhuis tot het modernisme, meer bepaald het romantisch kubisme.

De gevel was voornamelijk horizontaal opgebouwd met twee verticale eenheden aan

weerszijden van de inkom waarvan links de dienstruimte en rechts de conciërgewoning. De

afweging van het horizontale en het verticale werd in de vensters herhaald. Het opschrift

“badhuis”in rode letters werd geplaatst tegen een achtergrond van blauwe keramiektegels.

Dezelfde keramiektegels keerden terug in de inkomhal waar ze werden gecombineerd met

horizontale banden van zwarte keramiek.

De zorg voor hygiëne zat niet alleen in het project op zich. Beyaert had immers ook aandacht

voor het materiaal. Hij gebruikte het nieuwe “Egypto”, wat een glanzend beton is. De

betonsoort werd in een advertentie getypeerd als hygiënisch, decoratief en bestendig en dus 149 A. VANDROMME, De identiteitskaart van Izegem, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985. 150 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 316. 151 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 316. 152 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 316.

ideaal voor bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen en inkomhallen van openbare gebouwen153.

Het “Egypto” werd gebruikt voor de muren van de cabines en stort- en ligbaden154. Het

circulatiepatroon werd door Beyaert op een dergelijke manier uitgewerkt dat bezoekers na het

omkleden eerst langs douches passeerden, alvorens het zwembad te kunnen betreden155.

Wat de technische voorzieningen betreft, hadden de ligbaden een eigen waterverwarming. Per

twee hadden de douches een verwarmingselement. Er werd voor een dergelijke ingreep

geopteerd om energieverspilling tegen te gaan en bovendien was het bezoekersverloop soms

onregelmatig156.

Voor beide ontwerpen kreeg Beyaert een driehoekig perceel. Dit bracht een aantal

moeilijkheden met zich mee inzake het ontwerp en bovendien moesten verschillende

technische voorzieningen geïntegreerd worden. Toch zorgde de creatieve planindeling van de

architect ervoor dat de opdracht tot een goed einde werd gebracht. Beyaert had overigens veel

aandacht voor de vormgeving hoewel beide gebouwen eerder functionaliteit beoogden. Beide

realisaties bevestigen hiermee het vakmanschap en de ingenieurscapaciteiten van de architect.

II.9 Typologische en stilistische analyse van het oeuvre: besluit

Het oeuvre van Carlos Beyaert in Izegem bestaat uit een waaier van typologieën. In totaal

konden er zeven verschillende typologieën onderscheiden worden. Deze zijn

woonarchitectuur, winkelpuien, horeca en feestinfrastructuur, industriële infrastructuur,

onderwijsgebouwen, religieuze architectuur, herdenkings- en funeraire monumenten en

publieke opdrachten via openbare aanbestedingen. De woonarchitectuur werd verder

onderverdeeld in privé-architectuur en sociale woningbouw. De opdrachten omvatten in de

meeste bouwtypes zowel nieuwbouw als verbouwing.

De woonarchitectuur is de dominante typologie met nieuwbouwwoningen, inclusief zeven

sociale woningbouwprojecten, en verbouwingen die samen verantwoordelijk zijn voor 57,7 %

van zijn gehele oeuvre of 86 van de 149 realisaties. Zijn oeuvre bevat verder ook industriële

infrastructuur. Fabrieksgebouwen, garages, opslagplaatsen en kantoren vormen de tweede

153 S.A. BUREAU TECHNIQUE NIERSTRASZ, Egypto, le béton brillant, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 313. 154 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 314. 155 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 315. 156 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, pp. 314-315.

grootste groep met 26 realisaties (17,4 %). Met een percentage van 12,8 % ofwel negentien

opdrachten vervolledigen de winkelpuien de top drie. Meestal hield een dergelijke opdracht

het moderniseren van het handelspand in. Carlos Beyaert kreeg heel wat minder opdrachten

voor horecazaken, feestzalen en onderwijsgebouwen, respectievelijk vier, twee en vier. Hij

volbracht in totaal zes opdrachten in de religieuze architectuur, funeraire en

oorlogsmonumenten. Ten slotte zijn er de twee openbare gebouwen die tot de grootste van

zijn realisaties behoren en waarvoor hij zijn ingenieurscapaciteiten naar boven haalde.

Een term die zeker van toepassing is op het oeuvre van Beyaert is stijldiversiteit. Dit gegeven

is trouwens kenmerkend voor een aantal architecten die in de Izegemse regio werkzaam

waren.157 Waar de architect aanvankelijk zijn privé-architectuur startte in een

traditionalistische stijl en ook woningen realiseerde met een art-decovormgeving werd hij

vanaf de jaren ’30 ook nog pionier in het tekenen van vooruitstrevende en modernistische

ontwerpen. Samen met architect E. Allewaert wordt hij overigens de belangrijkste

vertegenwoordiger van modernistische architectuur in Izegem genoemd.158 De toepassing van

deze vernieuwende vormentalen werd niet beperkt tot de woonarchitectuur, maar strekte zich

over de verschillende typologieën heen. Ook winkelpuien; onderwijsgebouwen, zoals het

Sint-Jozefscollege; herdenkings- en funeraire monumenten en openbare gebouwen, zoals de

brandweerkazerne en het badhuis werden in deze stijlen opgericht. Enkel de ontwerpen voor

industriële gebouwen worden niet getypeerd stilistische diversiteit, maar zijn meestal in een

louter functionele baksteenarchitectuur opgericht. Carlos Beyaert kon daarnaast in

verbouwingen ook met meer historische vormentalen overweg.

Er moet wel rekenschap gegeven worden van de inspraak van de opdrachtgevers in de

stijlkeuze. Beyaert trad met andere woorden niet op als een volledig ongebonden kunstenaar.

Onafhankelijk daarvan is vast te stellen dat hij iedere aangewende vormentaal beheerste en

deze via zijn creativiteit probleemloos toepaste in diverse typologieën. Tijdens het interbellum

werd tussen deze stijlen afgewisseld. Er is met andere woorden geen sprake van een evolutie

in stijl. Na de Tweede Wereldoorlog evolueerde zijn stijl echter wel. De stijldiversiteit

157 A. DE GUNSCH, C., METDEPENNINGHEN, P., VANNESTE, Architectuurhistorisch overzicht, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. XXXV. 158 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 206.

verminderde tot Beyaert bijna enkel nog realisaties in een sobere baksteenarchitectuur

oprichtte. De belangrijkste redenen daartoe zijn de algemene ontwikkeling van het Belgische

woonbeleid en de financiële gevolgen voor zijn echtgenote en hemzelf van zijn

gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Hoofdstuk III: Plan- en interieurbespreking van de woningen

III.1 Voorzieningen en comfort

III.1.1 Planindeling Voor het onderzoek naar de planindeling van de Izegemse woningen van Carlos Beyaert werd

het artikel over de Gentse interbellumwoning van L. Meganck als voornaamste

referentiekader gekozen159. De reden daartoe is dat de auteur vertrokken is vanuit een

uitgebreid archiefonderzoek, wat ook het uitgangspunt is in dit huidige onderzoek. De

plannen van de bouwaanvragen voor vrijstaande, halfopen en gesloten bebouwing werden

onderzocht op een aantal parameters en getoetst aan de resultaten van L. Meganck. Er werd

eveneens gekozen voor een chronologische indeling in decennia. Op die manier kan nagegaan

worden of de verschuivingen die in Gent vastgesteld zijn ook van toepassing zijn voor het

Izegemse oeuvre van Beyaert.

De planindeling van gesloten burgerwoningen en vrijstaande villa’s in Gent gebeurde in de

jaren ’20 nog vaak volgens de 19de-eeuwse traditionele indeling160. Beyaert wendde de en

suite van salon en eetkamer in Izegem aan bij zijn drie gesloten burgerwoningen uit die

periode, waaronder de woning in de Ommegangstraat 100 (1929 - cat.nr. 9). In de enige

vrijstaande villa, gelegen in de Dweersstraat 10 (1926 - cat.nr. 3), liggen de salon en de

eetkamer echter aan weerszijden van de in de zijgevel geplaatste inkom met traphal. Voor

Carlos Beyaert is dit onderdeel kenmerkend in het grondplan van de villa en de

burgerwoningen in de jaren ’20. Ze zijn op één na allemaal voorzien van een bordestrap. De

traphal is vrij dominant aanwezig in het grondplan van de reeds genoemde woningen in de

Dweerstraat 10 (1926) en de Ommegangstraat 100 (1929).

Vermeldenswaardig is dat Beyaert in de jaren ’20 en ’30 de salon als rookkamer of fumoir

benoemde, bijvoorbeeld in de Pieter Baesstraat 16 (1937) en 29-31 (1934) en in de woning

die in de Noordkaai (1936) was gelegen (cat.nrs. 45, 30, 40). Ook L. Meganck stelde in haar

onderzoek vast dat rookkamer gold als een andere benaming voor salon161. In sommige

159 MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, pp. 149-177. 160 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158. 161 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 159.

burgerwoningen van Beyaert is de rookkamer echter als een aparte kamer te beschouwen. De

aanduiding komt ofwel naast die van salon of wordt gecombineerd met één grote woonkamer

of living die de salon en eetkamer incorporeert. Voorbeelden daarvan zijn onder andere de

woning in de Roeselaarsestraat 109 (1937 - cat.nr. 47) waar rookkamer, salon en eetkamer

elkaar opeenvolgen. De deels vrijstaande burgerwoning in de Ommegangstraat 61 (1930 -

cat.nr. 18) beschikt over een grote woonkamer die salon en eetkamer samenvoegt, maar heeft

daarnaast nog een aparte rookkamer.

Terwijl in Gent de tweedelige ruimte vaker vervangen werd door één grote ruimte bleef

Beyaert de klassieke en suite plattegrond ook het meest hanteren in de jaren ’30162. Hij deed

dit in zeven burgerwoningen, onder andere in de Sint-Jorisstraat 33 (1938 - cat.nr. 53). Deze

woningen zijn allemaal van het type gesloten bebouwing. Vijf woningen vertonen een

livingroom of geïntegreerde woonkamer waarvan er drie voorkomen in een halfopen

bebouwing. De living met halfronde uitbouw in de halfopen villa in de Krekelstraat 129 (1936

- cat.nr. 43) behoort daartoe. Een woonkamer waarin salon en eetkamer versmolten zijn, komt

echter ook voor in twee burgerwoningen in rijbebouwing, namelijk in de Burgemeester

Vandenbogaerdelaan 56 (1934) en de Ommegangstraat 8 (1937) (cat.nrs. 32, 49). De eigen

woning van Carlos Beyaert in de Pieter Baesstraat 17 (1930 - cat.nr. 13) vormt een geval

apart. De woonverdieping op de tweede bouwlaag heeft namelijk een grote livingroom, maar

de architect voorzag eveneens een aparte eetkamer naast de keuken. Wat de trap betreft, blijft

de bordestrap in de traphal gehandhaafd. Slechts drie van de dertien woningen hebben een

rechte trap tegen de gemene muur en alle drie zijn het burgerlijke rijwoningen.

Vermeldenswaardig is enerzijds de trap in de Ommegangstraat 61 (1930 - cat.nr. 18) omdat

Beyaert die in de gecombineerde woonkamer zelf integreerde. Anderzijds beschikte de

burgerwoning in de Noordkaai (1936 - cat.nr. 40) over een diensttrap die vertrok vanuit de

keuken en zich net achter de gewone trap bevond.

Ook in het daaropvolgende decennium bleef de architect nog dezelfde grondplanformule

toepassen in drie op zeven realisaties. Eén van de twee burgerwoningen in gesloten

bebouwing, en twee villa’s waarvan één halfopen en één vrijstaand vertonen nog een en suite

plattegrond. In de resterende drie vrijstaande villa’s liggen salon en eetkamer telkens aan

weerszijden van de traphal, bijvoorbeeld in de Vijfwegenstraat 27 in Emelgem (1941 - cat.nr.

140). Opvallend is dat een bureauruimte steeds vaker voorkomt in het grondplan van de villa.

Slechts in één van de vijf ontbreekt een dergelijke ruimte. De villa “Lichtweelde” in de

162 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 159.

Ingelmunstersestraat 59 in Emelgem (1945 - cat.nr. 143) ten slotte beschikt over een veranda

terwijl een dergelijke ruimte nog zelden voorkwam in het interbellum163.

Het grondplan van de burgerwoningen en villa’s van C. Beyaert in de jaren ’50 bestendigt de

ontluikende verschuiving die zich voordeed in de jaren ’40. Een zuivere opeenvolging van

salon en eetkamer komt nog enkel voor in de vrijstaande villa in de Reperstraat 95 (1951 -

cat.nr. 132). De en suite van spreek- en woonkamer in de woontravee wordt er gecombineerd

met de traphal, garage en keuken in de functionele travee. In alle andere realisaties, twee

vrijstaande villa’s, twee halfopen en één gesloten burgerwoning, liggen de leefruimtes meer

rondom de traphal gegroepeerd (cat.nrs. 101, 103, 112, 114, 119). De bordestrap in de hal

blijft overigens de dominante trapvorm met als meest exuberant voorbeeld de traphal in de

vrijstaande villa in de Leenstraat 82 (1953 cat.nr. 114).

In de relatie tussen het interieur en exterieur stelde L. Meganck vast dat terrassen in de Gentse

villa’s in de jaren ’30 een rol gingen spelen als verlenging van de leefruimten164. Dergelijke

terrassen verschijnen ook in het oeuvre van Beyaert, zij het pas in zijn villabouw van de jaren

’40. De terrassen zijn relatief klein en sluiten meestal aan op de salon, eetkamer of keuken. In

drie villa’s is ook op de bovenverdieping bij een slaapkamer een klein terras uitgewerkt zoals

in de Vijfwegenstraat 27 in Emelgem (1941 - cat.nr. 140).

Twee van zijn vier arbeiderswoningen uit de jaren ’20 hebben een pronkkamer vooraan en

een gevelbrede woonkamer achteraan. L. Meganck wijdt de toepassing van deze indeling aan

de wellicht smallere percelen165. In het Izegemse oeuvre gaat het om de woningen in de

Roeselaarsestraat 446-470 (1925) en de Krekelstraat 130 (1929) (cat.nrs. 2, 12). De trap is

echter niet dwars met de voorgevel geplaatst, maar staat telkens tegen een gemene muur.

Toch betreft het een pronkkamer gezien de voorkamer niet in verbinding staat met de

gevelbrede woonkamer achteraan. Eén ontwerp benadert de klassieke planindeling met een

brede woontravee en een smalle circulatietravee. Het is ook de woning met het breedste

perceel (4,92 m). Ten slotte tellen de tweeëntwintig arbeiderswoningen uit 1929, in opdracht

van het OCMW, slechts één grote kamer op de gelijkvloerse verdieping. Het perceel is 4,38 m

breed en daarmee het smalst. De gootsteen is zo geplaatst dat de ruimte ook een woonkeuken

163 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 161. 164 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 161. 165 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 159.

genoemd kan worden. De enige trapvorm die derhalve bij de arbeiderswoningen van de jaren

’20 voorkomt, is een trap tegen de gemene muur.

In de jaren ’30 is er een evenwicht tussen het aantal woningen met een klassieke planindeling

met een brede woontravee en een smalle circulatietravee, zoals in de Pieter Baesstraat 17

(1933 - cat.nr. 13); en deze met een grondplan met dwars geplaatste trap waarbij een

pronkkamer en een gevelbrede woonkamer ontstaan, zoals in de Schoolstraat 29 (1933 -

cat.nr. 26). Van elk type zijn er drie opgericht waarvan deze met dwars geplaatste trap een

smaller perceel hebben.

De klassieke en suite wordt het dominante type grondplan van de arbeiderswoning in het

volgende decennium. Drie realisaties hebben een dergelijke plattegrond met een opeenvolging

van spreek-, voor-, of zitplaats en eetplaats. Enkel in de Heyestraat 6 (1949 - cat.nr. 95)

tekende de architect één grote woonkamer. Opvallend is dat de keuken van de

arbeiderswoning stilaan groter wordt en bijgevolg een grotere oppervlakte van de totale

plattegrond inneemt. De werkkeuken van diezelfde woning in de Heyestraat 6 (1949) beslaat

zelfs bijna de volledige breedte van de gebouw.

Met de jaren ’50 brak de periode aan waarin de arbeiderswoningen kwantitatief de grootste

groep zijn in het oeuvre van Carlos Beyaert. Voor de arbeiderswoningen in rijbebouwing

paste de architect steevast hetzelfde klassieke schema toe: een brede woontravee met en suite

van ontvang- en woonkamer en ernaast een smalle circulatietravee waarin de trap zit. De

keuken bevindt zich ook in de circulatietravee ofwel in de aanbouw. De woning in de

Schoolstraat 11 (1951 - cat.nr. 105) werd op deze manier geconcipieerd. Deze

arbeiderswoningen vertegenwoordigen een percentage van 71,4 %. In de drie halfopen

arbeiderswoningen werden beide kamers gescheiden door de centrale trap. Een zeldzaam

voorbeeld is het huis in de Jozef de Meulenaerestraat 3 (1952 - cat.nr. 133). De trap werd er in

de woonkamer ingewerkt wat voor Beyaert ongewoon was. Deze oplossing zorgt er echter

voor dat de woonkamer groter is.

III.1.2 Sanitaire voorzieningen Begrippen als hygiëne en publieke gezondheid kregen in België aandacht vanaf het midden

van de negentiende eeuw166. Het is ook vanaf oktober 1856 dat het stadswaternet van Brussel

werd aangelegd en de huizen van drinkbaar water werden voorzien167. In Izegem werd er

vanaf 1893 op toegekeken dat woningen gezond waren en dit gebeurde onder andere door de

166 V. HEYMANS, Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998, p. 141. 167 V. HEYMANS, Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998, p. 142.

N.V. Eigen Huis. De vennootschap controleerde of de woning goed verlucht kon worden, vrij

was van verpestende uitwasemingen en of er goed drinkwater aanwezig was168.

In het onderzoek naar de sanitaire voorzieningen wordt er een indeling gemaakt op basis van

status in plaats van type bebouwing.

III.1.2.(1) Het toilet

Iedere woning die door Carlos Beyaert werd opgericht, heeft een toilet. Aanvankelijk komt

enkel het gemak met beerput voor. Pas in de late jaren ’40 verschijnt het toilet met

waterspoeling en afvoer naar de riolering.

In totaal ontwierp de architect 56 nieuwbouwwoningen en kreeg hij twee interieuropdrachten.

De woningen met een binnentoilet vertegenwoordigen 55,2 %. De woningen waar er enkel

een toilet buiten het volume van het gebouw beschikbaar is, hebben dus een aandeel van 44,8

%.

In de jaren ’20 is het toilet slechts in drie van de acht nieuwbouwprojecten binnen het volume

van het gebouw te situeren. Dit is het geval in één villa en twee burgerwoningen; de villa in

de Dweerstraat 10 (1926 - cat.nr. 3) heeft overigens een tweede toilet op de eerste verdieping.

Het gemak van de burgerwoning uit 1929 in de Ommegangstraat 100 (cat.nr. 9) beschikt als

enige in die tijd over twee deuren. Er is een buitendeur voorzien, maar ook een binnendeur

vanuit de aanbouw. Het toilet in de overige vier woningen, alle van het type arbeiderswoning,

is enkel toegankelijk via een koer.

Het evenwicht tussen het aantal binnen- en buitentoiletten dat er in de jaren ’20 is, veranderde

in de jaren ’30 ten voordele van het toilet binnenin de woning. Beyaert tekende in totaal

achttien woningen waarvan er reeds twaalf (ofwel 66,7 %) voorzien waren van een

binnentoilet. Het gaat om één villa en elf burgerwoningen. Opmerkelijk is dat in de helft

daarvan meerdere toiletten aanwezig zijn. De oudste dergelijke burgerwoning, gelegen in de

Burgemeester Vandenbogaerdelaan 56, dateert van 1934 en telt een toilet op de gelijkvloerse

verdieping en een tweede in de badkamer op de tweede verdieping (cat.nr. 32). Deze evolutie

toont gelijkenissen met deze merkbaar in de Gentse villa’s en burgerwoningen van de jaren

’30169. Het aantal toiletten beperkt zich echter tot twee of drie terwijl het voor een villa met

vier toiletten wachten blijft tot in de jaren ’50. Toiletten met een buitendeur waren echter nog

niet verdwenen. Eén burgerwoning heeft zowel een binnen- als buitentoilet en twee realisaties

168 J.-M. LERMYTE, Het paternalisme, de 19e-eeuwse oplossing voor het sociale vraagstuk, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 243. 169 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158.

tellen zelfs drie toiletten, waarvan telkens één buiten en twee binnen het volume van het

gebouw. Zo heeft de woning in de Roeselaarsestraat 109 (1937- cat.nr. 47) een buitentoilet

achter de keuken, een apart toilet in de hal en een derde op de eerste verdieping. Dit voorbeeld

staat in groot contrast met de zeven toiletten in bijgebouwen die, met uitzondering van één,

alle in arbeiderswoningen gevestigd zijn en waar er bovendien telkens slechts één toilet

voorzien is. Drie toiletten daarvan hebben wel een binnendeur zodat de eigenaar niet

noodzakelijk naar buiten moet, maar het gemak kan bereiken via de aanbouw. Dit is

bijvoorbeeld te zien bij de woning in de Hovenierstraat 15 (1938 - cat.nr. 56).

Het percentage binnentoiletten valt in de jaren ’40 terug (van 66,7 % in de jaren ’30) tot 63,6

%. De vier woningen die nog over een extern toilet beschikken, zijn een villa uit 1941 en drie

arbeiderswoningen uit 1949. Het aantal blijft verder dalen tot er slechts 52,4 % aan

binnentoiletten overblijft in de jaren ’50. De reden daartoe is het stijgend aantal

arbeiderswoningen dat Beyaert vanaf eind jaren ’40 oprichtte. Ze vormen zelfs 70 % van zijn

nieuwbouw oeuvre in de jaren ’50. Gelijktijdig bleef de architect ook nog grotere opdrachten

met meerdere toiletten uitvoeren. Zo integreerde de architect drie toiletten in zijn eigen

woning in de Meensestraat 181 (1940 - cat.nr. 61). Ook hier één toilet met buitendeur en één

op elke verdieping van de villa. In de jaren ’50 telt zijn oeuvre vijf dergelijke realisaties. De

doktersvilla in de Heilig-Hartstraat 30 (1955 - cat.nr. 119) spant de kroon met vier

exemplaren: een buiten- en binnentoilet op de gelijkvloerse verdieping en twee aparte

toiletten op de eerste verdieping. Er is daarnaast ook één enkel voorbeeld van een

arbeiderswoning met twee toiletten, Ardooisestraat 56 (1950 - cat.nr. 127).

III.1.2.(2) De badkamer

V. Heymans ziet de badkamer als het tastbaar architecturale resultaat van het hygiënische

discours170. Op het einde van de negentiende eeuw was de badkamer nog geen

standaardruimte in de burgerwoning en als deze aanwezig was, bevond ze zich in het

bijgebouw. De bewoners hadden in die tijd een afkeer tegenover deze kleine ruimte. In het

interbellum komt de badkamer dichter bij de private kamers ofwel de nachtelijke zone en er

ontstaan zelfs voorbeelden waarbij de badkamer direct toegankelijk is vanuit een slaapkamer.

In de jaren ’20 verschijnt de badkamer bij de enige villa, Dweerstraat 10 (1926), en twee

burgerwoningen, Ommegangstraat 57 en 100 (1929) op de eerste verdieping (cat.nrs. 3, 11,

9). In de bouwaanvraag van de resterende burgerwoning in de Papestraat 15 (1926) is geen

170 Deze alinea is gebaseerd op: V. HEYMANS, Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998, pp. 143-150.

plattegrond van de eerste verdieping bijgevoegd waardoor de kennis hierover ontbreekt. Geen

enkele van deze drie heeft een verdere aanduiding naar toestellen toe, maar allemaal zijn ze

zowel verbonden met de overloop als met de voornaamste slaapkamer.

Van de villa en de burgerwoningen uit de jaren ’30 is er slechts bij één woning geen

informatie over een mogelijke badkamer, gezien het plan van de eerste verdieping niet

voorhanden is. In de overige twaalf woningen is de badkamer met zekerheid aanwezig. Dit is

een verschil met de villa’s en burgerwoningen in Gent die niet allemaal een badkamer

hadden171. Sommige Gentse villa’s beschikten dan weer over twee badkamers of over een

lavabo in de voornaamste slaapkamers terwijl dat in het oeuvre van Beyaert niet het geval

is172. Slechts in drie badkamers tekende hij onderdelen uit, zij het twee maal enkel het toilet

en eenmaal ook het ligbad en de lavabo (Sint-Jorisstraat 28, 1935 - cat.nr. 35). Tien van de

twaalf badkamers staan wel rechtstreeks in verbinding met de ouderslaapkamer via een

tweede deur.

Ook in de jaren ’40 wordt de badkamer met de voornaamste slaapkamer verbonden in

burgerwoningen en villa’s. Slechts één villa, Slabbaardstraat-Zuid 53 (1941, 1947 - cat.nrs.

68, 87), heeft een badkamer die enkel toegankelijk is vanaf de overloop. De badkamer

behoorde dan ook niet tot het originele concept, maar werd bijgevoegd tijdens de verbouwing,

die ook door Beyaert verzorgd werd. De oppervlakte van de badkamer wordt ook groter

naarmate het decennium vordert. De grootste van de zeven badkamers bevindt zich in de

dokterswoning in de Krekelstraat 89 (1948 - cat.nr. 148). Dit is tevens de enige keer dat C.

Beyaert het sanitaire meubilair opnam in zijn ontwerp.

Het meubilair werd wel vaker in de jaren ’50 uitgetekend, namelijk in vier van de zes

burgerwoningen en villa’s. De badkamer blijft ook de aangegroeide oppervlakte behouden.

De meest rijkelijke is terug te vinden in de doktersvilla, Heilig-Hartstraat 30, die dateert uit

1955 (cat.nr. 119).

Een badkamer ontbreekt in alle arbeiderswoningen uit de jaren ’20. In het volgende

decennium is slechts in één van de zeven arbeiderswoningen een badkamerruimte voorzien.

Het betreft de woning in de Hovenierstraat 15 (1938- cat.nr. 56) en deze beschikt over een

deur naar de voornaamste slaapkamer. De bouwplannen bevestigen bijgevolg de vaststelling

van het onderzoek van F. Floré. Het wassen gebeurde namelijk voor de leden van een

171 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158. 172 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158.

arbeidersgezin gedurende het volledige interbellum ofwel buitenshuis ofwel aan de gootsteen

in de keuken, de achterkeuken of zelfs in de woonkamer173.

In het vijfde decennium van de twintigste eeuw is er een inhaalbeweging vast te stellen bij de

arbeiderswoningen ten opzichte van de burgerwoningen en villa’s. De helft is namelijk

voorzien van een badkamer. De badkamer van deze twee woningen is op de eerste verdieping

gelegen en is verbonden met de voornaamste slaapkamer. Ook de toestellen werden

uitgetekend op de plannen. In de Boomforeeststraat 26 (1949 - cat.nr. 93) is een ligbad en

toilet aanwezig, terwijl de badkamer in de Heyestraat 6 (1949 - cat.nr. 95) met een ligbad,

bidet en lavabo is uitgerust. Deze verbetering had onder meer te maken met de wet De Taeye

uit 1948. Deze bevatte een aantal verplichtingen inzake het comfort, de uitrusting en de

indeling van de woning174. In gemeentes met stromend water – zoals in Izegem – moest een

badkamerruimte voorzien worden. Toestellen noch leidingen werden verplicht er geplaatst of

aangesloten te worden175.

De stijging die in het vorige decennium was ingezet, werd verder gezet in de jaren ’50.

Dertien van de veertien arbeiderswoningen vertonen dan ook een badkamer.

III.1.3 Functiespecifieke ruimtes Het grondplan van een aantal woningen werd aangepast aan de professionele activiteiten van

de bewoners. Drie dokters lieten hun woning door Beyaert ontwerpen. In het grondplan van

de woning in de Ommegangstraat 8 (1937 - cat.nr. 49) zit een spreekkamer en een bureau met

aanpalend laboratorium. De dokterswoning in de Krekelstraat 89 (1948 - cat.nr. 148) beschikt

ook over eigen laboratorium en een wachtkamer met consultatiekamer. In de jongste

realisatie, gelegen in de Heilig-Hartstraat 30 (1955 - cat.nr. 119), bevindt zich enkel een

wachtkamer en kabinet.

Het is daarnaast ook interessant om de plattegrond van de twee eigen woningen van Carlos

Beyaert te bekijken. De eerste woning die hij voor zichzelf ontwierp, is gelegen in de Pieter

Baesstraat 17 en dateert van 1930 (cat.nr. 13). De eerste bouwlaag heeft een sokkelfunctie

173 F. FLORE, Nieuwe modellen voor betere volkswoningen, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 87. 174 K. THEUNIS, De Wet De Taeye, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 73. 175 K. THEUNIS, De Wet De Taeye, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 73.

gezien de garage en de kelderruimte daar gesitueerd zijn. Beyaert tekende op de gelijkvloerse

verdieping ook een spreekkamer waarin hij zijn cliënteel kon ontvangen en een 14 m² groot

bureau waar hij op zijn eentje de plannen van de gebouwen tekende. Dit bureau was voorzien

van een groot raam. Dit atelier is echter zuidelijk gericht.

Voor zijn villa, gelegen in de Meensestraat 181, tekende de architect al plannen vanaf 1939

(cat.nr. 61). Er bleef een voorontwerp bewaard van april dat jaar. De uiteindelijke versie toont

een gelijkvloerse verdieping met een kleine spreekkamer rechts en zijn tekenbureau links van

de inkomhal. Het bureau heeft een oppervlakte van 24,75 m² en het grootste venster is naar

het noorden gericht. De lichtinval in de kamer is dus vrij stabiel. Aan de westkant heeft de

ruimte nog drie kleine ramen die boven de garage zijn aangebracht.

III.1.4 Voorzieningen en comfort: besluit Een constante in het oeuvre van Carlos Beyaert is de toepassing van de klassieke en suite

planindeling. Deze formule bleef de architect toepassen doorheen zijn hele professionele

carrière en zowel in vrijstaande, halfopen als gesloten bebouwing. Waar deze

grondplanformule voor burgerwoningen en villa’s in Gent al een sterke afbouw kende in de

jaren ’30, komt deze vermindering in het Izegemse oeuvre van Beyaert pas in de jaren ’40 op

gang. De voornaamste reden voor deze vertraging in Beyaerts oeuvre is het overgrote deel aan

gesloten bebouwing in de burgerwoningen en villa’s in Izegem in de jaren ’30. Slechts drie op

dertien realisaties behoren tot het type halfopen bebouwing. De en suite maakt echter vanaf de

jaren ’40 geleidelijk plaats voor een groepering van de leefruimtes rond de traphal in

vrijstaande villa’s en gesloten en halfopen burgerwoningen. Deze types geven de architect

meer vrijheid wat betreft de planindeling waardoor alternatieven van de en suite gebruikt

kunnen worden. Vijftig procent van alle burgerwoningen en villa’s die Carlos Beyaert in

Izegem bouwde, heeft een dergelijk grondplan. In de jaren ’30 loopt dat op tot 53,8 % terwijl

dit ook juist de periode is waarin zijn art deco- en modernistische gevels ontstaan. Een

modernistisch opgevatte gevel impliceert dus niet noodzakelijk een modern opgevatte

planindeling. Een duidelijk voorbeeld is de romantisch kubistische burgerwoning Lafaut-

Mestdagh in de Pieter Baesstraat 16 uit 1937. Achter de modernistische gevel schuilt immers

een eerder klassieke indeling met achtereenvolgens een rook- en eetkamer in de woontravee.

Wat de arbeiderswoningen betreft, is het en suite type grondplan continu dominant. Het

aandeel hiervan bedraagt 60,7 %. De piek ligt in de jaren ’50 waarin arbeiderswoningen 70 %

van zijn totale oeuvre uitmaken en waarvan de woningen met een klassiek grondplan met

opeenvolging 71,4 % behalen.

De bordestrap in de traphal is met 23 op 30 de meest voorkomende trapvorm bij de

burgerwoningen en villa’s. In de overige gevallen is er een rechte trap. In de

arbeiderswoningen is de meest voorkomende trapvorm met 63 % de rechte steektrap tegen de

gemene muur. Een trap in halfronde koker komt, in tegenstelling tot in Gent, niet voor in het

Izegemse oeuvre van C. Beyaert176. Verder is er tussen al zijn realisaties slecht één diensttrap

teruggevonden.

Doorheen de professionele carrière van Beyaert is te zien hoe het percentage binnentoiletten

in de eerste plaats samengaat met de status. Hoewel een toilet binnen het bouwvolume van de

woning al min of meer gestandaardiseerd was in de burgerwoningen en villa’s van de jaren

’30 is daar nog geen sprake van bij de arbeiderswoningen in diezelfde periode. De achterstand

blijft duren tot in de jaren ’40 en ’50. Een binnentoilet komt er zelden voor, terwijl steeds

meer burgerwoningen en villa’s meerdere toiletten tellen. In de vergelijking tussen de villa in

de Heilig-Hartstraat 30 uit 1955 die uitzonderlijk over vier toiletten beschikt en de

arbeiderswoning in de Jozef de Meulenaerestraat 3 van drie jaar eerder die nog een

buitengemak met beerput heeft, wordt de discrepantie duidelijk.

In tegenstelling tot de jaren ’30 en ’40 wordt er als tweede toilet in het zesde decennium vaker

geopteerd voor de installatie van een toilet op de bovenverdieping in plaats van een

buitentoilet.

In de woningen van Beyaert komt de badkamer naar voor als een aparte ruimte die zich op de

eerste verdieping bevindt. Burgerwoningen en villa’s beschikken er al over in de jaren ’20

terwijl het bij de arbeiderswoningen wachten wordt tot na de Tweede Wereldoorlog vooraleer

een aparte badkamer zijn intrede doet. Dit als gevolg van de Wet De Taeye uit 1948. In 26

van de 43 woningen (ofwel 60,5 %) waarvan 22 villa’s en burgerwoningen staat de badkamer

in verbinding met de voornaamste slaapkamer. Op het ontwerp van deze badkamers zijn

echter meestal geen sanitaire toestellen getekend. Het komt vaker voor bij plannen van

burgerwoningen en villa’s gezien de Wet De Taeye het aansluiten van leidingen of het

plaatsen van toestellen in de badkamerruimte van arbeiderswoningen niet verplicht.

176 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 161.

III.2 Bespreking van een aantal afzonderlijke interieurs177

III.2.1 Sint-Jozefscollege - Burgemeester Vandenbogaerdelaan 53 Het Sint-Jozefscollege in Izegem (cat.nr. 41) behoort tot één van de meest omvangrijke

opdrachten die Carlos Beyaert in Izegem volbracht. Het schoolgebouw werd uitgevoerd in een

romantisch kubistische vormgeving. Kenmerkende elementen van het interieur zijn de

rondboogvorm, de talrijke toepassing van keramiektegels en het kleurgebruik. Zoals M.

Baeck schrijft, wordt er in de vloerbekleding na de Eerste Wereldoorlog vaak een vloertapijt

gelegd in de vorm van een mozaïek van effen tegels178. Deze vorm wordt doorheen het

volledige ontwerp van C. Beyaert toegepast.

De eenvoudige rondboogvorm die de voorgevel typeert, wordt overgenomen in de vestibule

van de school (afbeelding 5). Het gebruik ervan zorgt voor een eenheid van ruimte. Er werden

ook verschillende materialen aangewend met verschillende kleuren. Zo opteerde Beyaert voor

een keramiektegelvloer waarin hij oker en donkergrijs met elkaar combineerde. De tegels

meten tien op tien centimeter en zijn afkomstig van de S.A. Céramiques de la Lys in Marke

bij Kortrijk 179. In deze ruimte werden de keramiektegels in een dambordpatroon gelegd

waarbij elk vak bestaat uit vijfentwintig tegels. Ieder dambord bestaat uit zeven op zeven

vakken en wordt omzoomd met een boord van donkergrijze tegels (afbeelding 6). De

tegelvloer wordt gecombineerd met een lambrisering van donkere baksteen met rode voegen.

De voor de rest witte muren en het witgeschilderde plafond zorgen ervoor dat de ruimte noch

te overdadig, noch te donker wordt. De bordestrap aan het einde van de vestibule is eveneens

uitgevoerd in mozaïekvorm gelegde keramiektegels, zij het met een andere kleurencombinatie

en motief (afbeelding 7). De treden beschikken over okerkleurige zijkanten en hebben als het

ware een lichtgrijze traploper met een groene bies. De bordessen bestaan uit een lichtgrijze

rechthoek met een boord van oker. De oker komt terug in de glasramen bij de bordestrap waar

okerkleurige verticale lijnen zijn ingewerkt. Hieruit spreekt de eenheid van het concept wat

Beyaert beoogde. Vanaf de bordestrap vertrekt een lange gang in oostelijke richting waarlangs

enerzijds de feestzaal en refter en anderzijds de ontvang-, rook-, eetkamer en vestiaire gelegen

zijn. In de bevloering werd opnieuw een vloertapijt gelegd met als motief brede stroken van

177 De nummers van de afbeeldingen verwijzen naar de overeenkomstige afbeeldingen in het catalogusformulier van de realisatie. 178 M. BAECK, De industriële tegel in België, in: KAMERMANS, J., VAN LEMMEN, H. (eds.), Industriële tegels 1840-1940, Otterlo, Nederlands Tegelmuseum, 2004, p. 92. 179 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.

donkerrode en lichtgrijze keramiektegels (afbeelding 8). Net als de vestibule heeft deze ruimte

een lambrisering van donkere baksteen met rode voegen. In de rookkamer aan de zuidelijke

kant worden de kleuren van de bordestrap in het dambordpatroon herhaald. De lichtgrijze en

okerkleurige vakken van vijf bij vijf keramiektegels hebben een groene rand (afbeelding 9).

Interessant in deze kamer zijn ook de platte, rechthoekige vensters die Beyaert boven de

halfronde uitbouw installeerde. Ze zorgen ervoor dat de ruimte vooraan voldoende licht krijgt.

De glas-in-loodramen zijn nog altijd origineel, net zoals de houten lambrisering en het

meubilair.

Aan het einde van de gang bevindt zich de vestiaire. Het betreft twee toiletten met een hoog

bovenlicht die een verticaliserend effect bewerkstelligen (afbeelding 10). De geleding van de

bovenlichten werkt echter horizontaliserend. Gezien het belang van hygiëne bij sanitaire

voorzieningen hebben de muren een hoge lambrisering van witgeglazuurde tegels met een

zwarte plint. Bovenaan is de lambrisering afgewerkt met een dunne en een bredere zwarte

boord. Het gebruik van geglazuurde tegels brengt het praktische voordeel met zich mee dat

een dergelijke wandbekleding gemakkelijk te onderhouden is180. De tegels zijn gevoegd en dit

ook omwille van hygiënische reden. Op die manier kan het vuil zich namelijk niet tussen de

tegels ophopen181. In de vloerbedekking zijn dezelfde lichtgrijze en donkerrode tegels als in

de gang gebruikt.

Aan de overkant van de gang ligt de keuken die ook een vloer met dambordpatroon kreeg

(afbeelding 12). De vakken zijn echter iets kleiner en er werden slechts twee kleuren gebruikt.

Omwille van het onderhoudsgemak en de hygiëne werd dezelfde lambrisering als in de

vestiaire toegepast. Het vermijden van vuilophoping is in deze ruimte namelijk nog

belangrijker. De ramen met horizontale indeling zijn authentiek en verder werd de lage kast

bewaard. Het keukenmeubilair was afkomstig van de gespecialiseerde firma S.A. Le

Chauffage in Brussel182. Of de huidige kleurstelling van het schrijnwerk origineel is, is niet

zeker, gezien er enkel zwart-wit foto’s bewaard bleven.

De feestzaal naast de keuken heeft een vrij eenvoudig uitgewerkt podium waarvan de wanden

zijn afgerond (afbeelding 13). Op die manier wordt de rechtlijnigheid van de zaal doorbroken.

Beyaert besteedde ook aandacht aan de uitvoering van de trappen die afgeronde treden

hebben. De muren zijn wit, maar hebben een hoge, geschilderde lambrisering. Omdat er

180 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 44. 181 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 48. 182 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1319.

voldoende lichtinval zou zijn, voorzag de architect een horizontale strook ramen in de

zijmuren.

Aan het einde van de lange gang staat een tweede bordestrap met lichtgeel gekleurde tegels

(afbeelding 11). Opvallend is de witte slanke zuil die tot aan het plafond reikt. Via een korte

gang wordt de refter bereikt. Het licht wordt er binnengehaald via de vensters in de halfronde

uitbouw en via deze die naar het binnenhof zijn gericht (afbeelding 14). Ook de tegelvloer is

vermeldenswaardig. Het ontwerp is vrij eenvoudig en kan opnieuw getypeerd worden als een

vloertapijt van keramiektegels. Grote lichtgrijze vlakken worden omzoomd met als het ware

ineengevlochten boorden waarvan de tegels enerzijds een iets donkere grijze kleur hebben en

anderzijds okerkleurig zijn. Het schrijnwerk, waaronder ook de doorgeefluiken naar de

keuken, is bewaard gebleven (afbeelding 15). De refter sluit aan op de bestaande traphal

(afbeelding 16) die leidt naar de bovenverdieping. Boven de halfronde uitbouw van refter

bevond zich de vergaderzaal, thans heringericht tot lerarenkamer. Ook in deze ruimte keren de

vensters met horizontale geleding en de keramiektegelvloer met geometrisch patroon terug

(afbeelding 17). Vermeldenswaardig is de inmiddels verdwenen wandbekleding. Deze

bestond uit een lambrisering van geëmailleerd beton zonder voegen183.

In zijn ontwerp voor het interieur van het Sint-Jozefscollege had Carlos Beyaert oog voor

zowel het geheel als het detail. Alle ruimtes werden voorzien van een keramiektegelvloer,

maar dit zorgde niet voor eentonigheid. De architect ontwierp namelijk verschillende patronen

in verschillende kleuren. Elke vloer getuigt van een evenwicht in de kleurencombinaties. Oker

werd het meeste gebruikt en dit niet alleen in de tegels, maar het keert ook terug in het glas-

in-lood. De rondboogvorm die in de voorgevel werd aangewend, ritmeert ook de langgerekte

vestibule. Verder wordt duidelijk dat de lichtinval een belangrijk item voor Beyaert was. Hij

hield rekening met de oriëntering van de ruimte volgens haar functie. Het type venster dat

bijna altijd werd toegepast, is dit met een horizontale geleding.

III.2.2 Burgerwoning Werbrouck - Roeselaarsestraat 109

In 1937 kreeg Beyaert de opdracht de eerste bouwlaag van de gevel in de Roeselaarsestraat

109 te wijzigen (cat.nr. 47). Deze opdracht ging gepaard met een volledige herindeling van de

183 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.

gelijkvloerse verdieping, alsook een gedeelte van de eerste verdieping. Beyaert ontwierp

eveneens de interieurafwerking van de inkom en de traphal in art-decovormgeving.

Wat meteen opvalt, is het gebruik van marmer (afbeeldingen 3-5, 7 en 8). De vloer is immers

samengesteld uit tegels van een geaderde rode marmer van Belgische herkomst184. Marmer

wordt ook gebruikt voor de plinten van de muren en de zuilen. Dit marmer heeft echter een

zwarte kleur met witte toetsen. Een derde soort marmer wordt aangewend in de afgeronde

bloktreden van de bordestrap.

Bij het betreden van de woning worden er eerst twee halve zuilen voorbijgegaan (afbeelding 4

en 5). Deze witgeschilderde zuilen hebben cannelures en een plint van zwart marmer. Ook het

marmer is in dezelfde vorm gehouwen en volgt dus de ronde inkepingen. Tussen de twee

zuilen zit melkglas (afbeelding 6). Dit venster sluit een lichtkoker af die ervoor moet zorgen

dat de gang voldoende verlicht wordt, want de inkom bevindt zich centraal in de voorgevel en

de deur beschikt niet over een zijlicht waardoor de ruimte vrij duister is. Beyaert plaatste

daarbij nog aan weerszijden van de lichtkoker een klein rond venster om dezelfde reden. Het

venster werd zo geplaatst dat het juist onder de rondboog door komt, vanuit de woonkamer

gezien (afbeelding 5).

Via een rondboogarcade, die loodrecht op de lengteas staat, komt de traphal in het

gezichtsveld. De dragende muur die er aanvankelijk was, werd opengewerkt in twee

rondbogen (afbeelding 7). Op die manier werd één grote open ruimte gecreëerd. De twee

bouwlagen hoge traphal brengt een oase van licht door het groot rechthoekig venster op de

eerste verdieping en het brede en platte venster dat net onder de overloop is aangebracht

(afbeelding 9). De bordestrap heeft houten treden, een gesloten leuning met houten afwerking

en marmeren bloktreden (afbeelding 3). De materiaalkeuze en de vloeiende overgang van de

trapleuning op de hoekpunten geven de trap een zacht karakter (afbeelding 8). De trappaal is

iets decoratiever en kubistisch uitgewerkt. Deze hoekige art-decovormgeving contrasteert

juist met de vloeiende leuning (afbeelding 3). Hij is samengesteld uit drie opeengestapelde

rechthoekige balken die verjongen naar boven toe. De trappaal is geplaatst op de tweede

marmeren bloktrede. De eerste is ongeveer dubbel zo groot en beide zijn afgerond aan de

linkerkant.

Onder de bordestrap zijn twee deuren ingewerkt (afbeelding 8). Ze volgen de eenvoudige

rondboogvorm van de arcades en herbergen enerzijds de vestiaire met toilet en anderzijds de

trap naar de kelder.

184 Deze informatie werd verstrekt door de eigenaar van de woning, SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 08-02-2007.

Het ontwerp voor de inkomhal van deze woning zit vrij ingenieus in elkaar. Beyaert slaagde

erin om via een lichtkoker voldoende daglicht te onttrekken om de vrij donkere gang mee te

verlichten. Bovendien had hij oog voor de afwerking en het detail in de plaatsing van de

kleine ronde vensters. De hoge traphal is licht opgevat en heeft een ruimtescheppend effect. In

de combinatie van de eenvoudige rondboogvorm, de subtiele afwerking en het rijke materiaal

zorgde Beyaert voor een harmonieus geheel.

III.2.3 Burgerwoning Sintobin - Roeselaarsestraat 8

Een specifieke interieuropdracht voor Beyaert kwam er in 1945. De gelijkvloerse verdieping

van de woning in de Roeselaarsestraat 8 (cat.nr. 142) werd verbouwd. De trap naar de bel-

etage met overloop behoorde eveneens tot de opdracht.

Wat de planindeling betreft, werd de spreekkamer vooraan omgebouwd tot woonkamer

(afbeelding 1). De architect installeerde een toilet met vestiaire. De traphal werd iets ruimer,

kreeg een cementtegelvloer van zwarte en okerkleurige tegels en wordt gekenmerkt door een

rondboogarcade (afbeelding 2). De keuken werd eveneens vernieuwd en verplaatst naar de

tuinzijde. Ook deze ruimte kreeg een cementtegelvloer (afbeelding 3). De tegels werden op

een bepaalde manier samengesteld dat een groter, overlappend bloemmotief ontstond. Een

gelijkaardig motief keert ook terug in de bevloering van de overloop (cf. infra). De

keukenvloer is gedeeltelijk blauw en vertoont lichtgele accenten, maar blijft overwegend wit

en helder. De boord rondom bestaat uit een herhaling van hetzelfde geometrische element. De

wanden zijn volledig bedekt met geglazuurde tegels omwille van de hygiëne (afbeelding 3).

Ze zijn glad en gemakkelijk te onderhouden zodat ze de ideale oplossing voor een keuken

vormen185. Tot ongeveer één meter hoog is er een lambrisering van witte geglazuurde tegels

in halfsteens verband op een zwarte plint (afbeelding 4 en 5). De lambrisering wordt bekroond

door donkergroene gebogen ovenlijsttegels. Erboven bevindt zich een tegeltableau waarin

witte rechthoekige tegels met witte vierkante tegels worden gecombineerd. De vierkante

tegels zijn standaardtegels en zijn gedecoreerd met een groenkleurige opdruk. Volgens de

indeling die M. Baeck hanteert, betreft het enerzijds een op zichzelfstaand decor per tegel,

185 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 44.

met name een centraal motief dat een maritiem of landelijk tafereel voorstelt186. In totaal staan

vier motieven in verband met de scheepvaart en één verbeeldt een landweg met woning.

Anderzijds wordt het centrale motief in de hoeken vergezeld van vier geometrische motieven.

Op die manier ontstaat een aaneengesloten decor over meerdere tegels en wel een zogenaamd

oneindig decor. Deze term duidt aan dat de tegels in alle richtingen gecombineerd kunnen

worden en M. Baeck wijst er overigens op dat een dergelijk decor bijzonder geschikt is als

tegellambrisering of wand-hoge bekleding187. De tegels werden in deze casus in Vlaams

verband geplaatst zodat het overlappende decor ruitvormig is. Verder bleef de originele

kelderdeur, alsook het telefoontoestel bewaard (afbeelding 5).

De grootste wijziging in het interieur van deze woning heeft echter betrekking op de trap.

Zowel de diensttrap als de rechte trap naar de bel-etage verdwenen. De rechte trap werd

vervangen door een statige bordestrap. Beyaert veranderde hem daarenboven van richting. De

treden zijn vervaardigd uit een grijsgeaderd wit marmer (afbeelding 6). Het bordes vertoont

een decoratief motief van datzelfde soort marmer gecombineerd met een witgeaderd zwart

marmer. Het patroon ontstaat door elke rij kleine rechthoekige tegeltjes een halve tegel op te

schuiven in dezelfde richting. De vloer van de overloop is opgebouwd uit cementtegels

(afbeelding 7 en 8). Hij lijkt op deze in de keuken omwille van de bloemmotieven, maar deze

tegels zijn kleurrijker uitgewerkt. Ze worden omzoomd met een boord van gestileerde

motieven. Voor de andere interieuronderdelen van deze ruimte gebruikte de architect geen

marmer, maar werd een imitatie-marmer geschilderd op de stenen wanden en de houten

balusterzuil, pilasters en balustrade (afbeelding 7). Kenmerkend zijn de rondbogen die op de

balusterzuil rusten. Die zuil verjongt naar beneden toe, wordt geritmeerd door een aantal

richels en is gestileerd (afbeelding 9). Iedere zijde vertoont dezelfde decoratie met bovenaan

een langgerekte diamantkop. Die wordt gevolgd door een verdiept paneel met een rechthoek

met ingeschreven vierkanten en een horizontale strook met drie cirkelvormen. Vanaf dit punt

verjongt de zuil. Het verdiepte paneel is voorzien van een renaissancistisch wortelmotief. In

het gedeelte boven het verticaal, naar beneden verjongend, geprofileerd stuk hout is een rozet

ingewerkt. Er resten nog twee rechte fragmenten in de balusterzuil waarvan het bovenste een

decoratie van vijf halfronde cannelures heeft en het onderste een verdiept paneel is. De

balusterzuil wordt herhaald in pilastervorm naast de deur van de salon aan de straatzijde.

186 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 42. 187 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 42.

De beslissing van Carlos Beyaert om de keuken te verplaatsen naar de tuinzijde was een

goede oplossing en getuigt van zijn aandacht voor de oriëntatie van ruimtes. Op die manier

was de keuken niet langer afhankelijk van het licht vanuit de eetkamer, maar beschikte ze

over een directe lichtinval. Beyaert plaatste bovendien vensters over bijna de volledige

breedte van de achtermuur. Mede door het veelvuldige gebruik van de witte kleur in de vloer

en de muren is deze ruimte zo helder. De traprichting veranderen is een minder succesvolle

ingreep te noemen. Hoewel in bijna al zijn realisaties zijn voorzorg voor lichtinval naar voren

komt, opteerde Beyaert hier toch om hem van richting te veranderen, waardoor er

onvermijdelijk een donkere ruimte werd gecreëerd. De marmeren trap verloor daardoor zelfs

een deel van zijn uitstraling. Bovendien bemoeilijkt deze situatie ook de

circulatiemogelijkheden van de bewoners.

Hoofdstuk IV: Izegem tijdens de activiteit van Carlos Beyaert

IV.1 Relevante aspecten van de politieke en economische geschiedenis van Izegem Izegem is een industriestad in het zuidoosten van West-Vlaanderen die in de twintigste eeuw

gekenmerkt werd door twee dominante industrieën: de schoen- en borstelnijverheid.

IV.1.1 Aanloop naar de Eerste Wereldoorlog188 Op politiek vlak waren de jaren voor de Eerste Wereldoorlog turbulent en onstabiel. De

belangrijkste politieke thema’s uit die vooroorlogse periode waren het stedelijk

werklozenfonds, de bouwtaks op arbeiderswoningen en de openingstaks voor herbergen. In

het kader van dit onderzoek is het interessant om iets dieper in te gaan op de bouwtaks op

arbeiderswoningen. Deze belasting werd in 1904 ingevoerd en had betrekking op woningen

met een kadastraal inkomen onder de 100 Belgische Frank. Op die manier was het voor de

burgerij ongunstig arbeiderswoningen op te richten. De oppositie had in april 1912 al een

vruchteloze poging ondernomen tot afschaffing van de taks. Het jaar daarop waren de vijf

oppositieleden echter wel succesvol ten opzichte van de drie aanwezige leden van de

meerderheid. Ze koesterden de stille hoop dat de burgerij opnieuw arbeiderswoningen zou

oprichten.

IV.1.2 De Eerste Wereldoorlog189 Hoewel de eerste Duitse soldaten Izegem pas betraden op 22 augustus 1914 was de oorlog al

sinds begin augustus voelbaar. De fabrieken van de nijverheidsstad lagen al stil sinds 3

augustus en dit betekende dat vele gezinnen geen inkomen meer hadden. De cesuur in de

industrie bleef de hele oorlog aanhouden.

Kenmerkend voor de Eerste Wereldoorlog is het hoge aantal gebouwen dat werd opgeëist.

Omdat Izegem in het Operationengebiet ofwel frontgebied lag, waren er gedurende de hele

oorlogsperiode Duitse soldaten voor een rustperiode of voor verzorging in de stad aanwezig.

De gewonde soldaten werden ondergebracht in een tot Kriegslazarette omgevormd gebouw,

de garnizoen- en frontsoldaten moesten eveneens onderdak krijgen. Aanvankelijk werden

188 Dit onderdeel is gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, De Izegemse politiek in de 19e eeuw, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 165-198. 189 Dit onderdeel is gebaseerd op: R. VERHOLLE, De eerste wereldoorlog, breuk met het verleden, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 351-370.

scholen zoals het Sint-Jozefscollege, fabrieken en andere grote gebouwen tot slaapplaatsen

omgevormd, maar gaandeweg werden ook soldaten gehuisvest bij de burger thuis. In 1917

was de nood zo hoog dat er tijdelijke barakken werden opgericht. Voor de Ortskommandantur

ofwel het bureau van de plaatscommandant dat er vanaf 8 november 1914 in Izegem was,

werd eerst de Stedelijke Nijverheidsschool in de Baron de Pélichystraat 5 opgeëist. Later

werd de voormalige Bank Roeselare-Tielt op het kruispunt van de Nieuwstraat met de

Roeselaarsestraat ingenomen. De onderafdelingen van het bureau evenals de gevangenis

werden gevestigd in Izegemse gebouwen.

Met uitzondering van af en toe een kleine luchtaanval ontsnapte de stad grotendeels aan

bombardementen en beschietingen. De gebouwen in Izegem bleven dus grotendeels overeind

(cf. infra). Enkel de Sint-Tillokerk leed zware schade als gevolg van een bombardement op 22

september 1917. De noordelijke kruisbeuk werd bijna volledig vernield. Op 16 oktober 1918

werd Izegem bevrijd.

IV.1.3 Het interbellum

In het interbellum was het politieke niet meer los te denken van het sociale leven190. Iedere

politieke zuil richtte coöperatieven, mutualiteiten, spaarkassen, muziek- en

toneelverenigingen en andere socio-culturele organisaties op om gelijkgezinde personen aan

te trekken. De sociaal-economische belangen speelden een grote rol in de Izegemse politiek.

Wat de politieke partijen betreft, kregen de katholieken die de meerderheid vormden,

oppositievoering te verduren van socialisten, middenstanders en Vlaams-nationalisten. De

socialistische beweging klaagde onder andere het tekort aan woongelegenheid aan (cf. infra).

Het economische leven werd gekenmerkt door volle expansie van de schoen- en

borstelnijverheid wat bouwactiviteit in de hand werkte191. Meer dan 2.500 mannen en

vrouwen hadden op dat moment een baan in de schoenindustrie. In die periode groeide ook

het gebruik van machines in de bedrijven. Het aantal werknemers in de borstelnijverheid was

tot 2.500 gestegen in 1931. Deze hoge tewerkstelling zorgde er enerzijds voor dat de

treinuurregeling aangepast werd voor de aanvoer van werkkrachten uit de omgeving192.

190 Deze alinea is gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Het socio-politieke leven tijdens het interbellum, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 351-370. 191 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Het economisch leven in de 19e en 20e eeuw, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 199-224. 192 H. COLPAERT, Het nationaal borstelmuseum en de borstelnijverheid in Izegem, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 2006, p. 6.

Anderzijds werd er veel door industriëlen en gegoede burgers gebouwd in nieuw aangelegde

straten en wijken. Een economische crisis in de jaren ’30 had voor beide industrietakken

gevolgen. De borstelindustrie herstelde zich niet zo goed na de crisis als de schoennijverheid

deed.

IV.1.4 De Tweede Wereldoorlog

De eerste militaire krijgsverrichtingen vonden plaats op 25 mei 1940193. Een Duitse

bommenwerper liet letterlijk een spoor van vernieling na. Onder meer het kasteel Blauwhuis

en verschillende woningen werden getroffen of vernield. Ook de Sint-Tillokerk vormde een

militair doelwit voor de Duitsers. De stad gaf zich twee dagen later over. Na de aanvang van

de Duitse bezetting liep het gebouwenpatrimonium van Izegem nog weinig schade op. Een

aantal woningen van – al dan niet vermeende – collaborateurs werd wel nog beschadigd of

vernield na de bevrijding van Izegem in september 1945 of op het einde van de oorlog in mei

1945.

Voor de economie na de Tweede Wereldoorlog nam de schoenindustrie de draad terug op en

bereikte een hoogtepunt in 1947, toen maar liefst 2.863 werknemers in 62 Izegemse

schoenfabrieken werkten194. In de 17 Emelgemse ondernemingen werkten 302 mensen. Dat

bracht het totaal op 3.165 waarvan 63,54 % mannen en 36,46 % vrouwen. Het

personeelsbestand steeg nog tot 5.100 in 1951 waarvan 66% vrouwen195. Een heropleving van

de tewerkstelling na de Tweede Wereldoorlog kwam er niet voor de borstelnijverheid. In

1947 waren er nog slechts 979 tewerkgestelden.

193 Deze alinea is gebaseerd op: R. VERHOLLE, De tweede wereldoorlog, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 423-435. 194 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Het economisch leven in de 19e en 20e eeuw, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 199-224. 195 R. VANDENBERGHE, Izegem als centrum van luxeschoenen, opkomst en bloei (1830-1940), in: Ten Mandere, jg. 40, nr. 3, 2000, p. 55.

IV.2 Algemene schets van het bouwen in Izegem

IV.2.1 De woonarchitectuur196 De stadskern van Izegem bij de aanvang van de professionele carrière van Carlos Beyaert is

nagenoeg ongewijzigd gebleven in vergelijking met de huidige situatie (bijlage VI). Via een

stadsplan dat door een Duitse soldaat in de Eerste Wereldoorlog werd opgetekend, is vast te

stellen dat de meeste centrumstraten al bestonden (bijlage V)197. Ze waren ook grotendeels

bebouwd en die bebouwing werd op de kaart aangeduid.

Van een grote wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog is geen sprake, want slechts 84 van

de 3.360 woningen werden door oorlogsgeweld vernield198. Er was wel een tekort aan

woongelegenheid omdat uitgestelde huwelijken werden voltrokken en een groot aantal

vluchtelingen Izegem overspoelde in de zoektocht naar een huis. Als gevolg daarvan gingen

de huurprijzen de hoogte in. Terwijl een vooroorlogse maandelijkse huur 7,50 Belgische

Frank bedroeg, vroegen eigenaars in 1922 reeds 20 Belgische Frank. Sommige mensen

moesten noodgedwongen in barakken leven.

Het oprichten van nieuwbouwwoningen op vrije percelen in het centrum en in nieuw aan te

leggen straten drong zich op. Omdat de nood hoog was, werden de woningen meestal in

gesloten bebouwing opgericht. In 1923 werd de Izegemse Bouwmaatschappij gesticht en in

datzelfde jaar werd ze erkend door de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en

Woonvertrekken199. De eerste tien jaar van haar bestaan heeft de Izegemse Bouwmaatschappij

210 huurhuizen opgericht200. Het waren arbeiderswoningen in rijbebouwing die in

verschillende straten werden ingeplant, maar ook een volledige woonwijk “Nieuwe Wereld”

werd gebouwd201.

Naast de sociale woningbouw werd de privé-architectuur eveneens gestimuleerd. P. Verbeke

onderzocht in haar scriptie de woningbouwactiviteit in het interbellum per decennium

waardoor dieper kon ingegaan worden op de specifieke straten (bijlage VI)202.

196 Dit onderdeel is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), pp. 46-48. 197 A. VANDROMME, Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989, p. 253. 198 Alinea gebaseerd op J.-M. LERMYTE, Het socio-politieke leven tijdens het interbellum, in; LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 376. 199 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, p. 13. 200 J.-M. LERMYTE, Het socio-politieke leven tijdens het interbellum, in; LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 377. 201 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, pp. 18-24. 202 De straten zijn terug te vinden op het stadsplan van Izegem.

In de jaren ’20 werden voornamelijk woningen gerealiseerd in de bestaande centrumstraten

die vrije percelen vertoonden omwille van het herlokaliseren van fabriekspanden naar perifere

gebieden. Doorheen het volledige decennium waren ook de Burgemeester

Vandenbogaerdelaan, de Roeselaarsestraat, de Ommegangstraat, de Marktstraat en de

Kruisstraat in trek als bouwplaats. Vanaf 1925 daalde de populariteit van de Burgemeester

Vandenbogaerdelaan terwijl het aantal realisaties in de Ommegangstraat net toenam. Tijdens

de jaren ’30 werd er het meest intensief gebouwd in het zuidelijke stadsdeel met daarin de

Krekelstraat, de Meensestraat, de Schoolstraat, “Nieuwe Wereld” en de nieuw aangelegde

Pieter Baesstraat, de Sint-Jorisstraat en de Sint-Crispijnstraat. De straten in de stadskern zoals

de Roeselaarsestraat, de Marktstraat, de Ommegangstraat en de Burgemeester

Vandenbogaerdelaan kregen echter ook nieuwe woningen. Veel fabrikanten bouwden er hun

nieuwe, rijkelijke villa’s203. Ten slotte was er bouwactiviteit in de straten in het noordwesten

en in de zuidoostelijke uitbreiding. Dit decennium vormde dan ook het toppunt wat de

bouwactiviteit betreft, met kwantitatieve hoogtepunten in 1932, 1933, 1935 en 1937204. Uit de

opgestelde statistieken stelde P. Verbeke vast dat de nieuwbouw in Izegem sterk achteruitging

na 1937. De Tweede Wereldoorlog zorgde net als de Eerste Wereldoorlog voor weinig

vernielingen van het bouwareaal en in de naoorlogse jaren en in de jaren ’50 werd er naast het

stadscentrum vooral in de perifere gebieden gebouwd, met name in de nieuwe woonwijken.

Ten noorden van de stadskern was dat bijvoorbeeld de “Vijfwegen”, in het zuidoosten werd

de “Kasteelwijk” aangelegd205.

Wanneer de woningen van de hand van Carlos Beyaert met de algemene

woningbouwactiviteit in Izegem vergeleken worden, is vast te stellen dat ook hij tijdens het

interbellum voornamelijk opdrachten volbracht in de destijds populaire centrumstraten en in

het zuidelijke stadsdeel (bijlage VII). De verschuiving naar perifeer gelegen wijken na de

Tweede Wereldoorlog deed zich ook voor in het oeuvre van Beyaert.

203 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 205. 204 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 205. 205 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, pp. 25-30.

IV.2.2 De architecten In haar studie bracht P. Verbeke ook de architecten in kaart die in het interbellum werkzaam

waren. Bijgevolg kon er alvast voor die periode een beeld worden gevormd van de collega-

architecten waarmee Beyaert werd omringd.

In de vroege jaren ’20 waren het vooral de architecten Walter Vercoutere, Camiel Spriet,

Charles Laloo en Louis Verstraete die opdrachten uitvoerden. Deze vier bouwmeesters waren

samen de belangrijkste wederopbouwarchitecten van Izegem206. Hun ontwerpen sloten vaak

aan bij de regionale baksteenarchitectuur en romantiserende neostijlen207.

Ongeveer gelijktijdig met het aantreden van Carlos Beyaert verschenen in 1926 de eerste

ontwerpen van Albert Spriet en dit aanvankelijk in de regionale polychrome architectuur. De

stijl van de architect evolueerde in het daaropvolgende decennium naar een modernistische

vormgeving.

De jaren ’30 werden namelijk gekenmerkt door expliciet modernistische gevels van onder

andere de jonge architecten Emiel Allewaert en Werner Geldof208. Jos Degezelle was daarvan

reeds in 1929 de voorbode geweest. Ook Jos De Bruycker richtte in die tijd een aantal strak

modernistische en naderhand regionaal getinte burgerwoningen op.

De meeste architecten die in Izegem werkzaam zijn geweest, waren ook van Izegem

afkomstig of uit de nabije omgeving. Slechts één van de architecten die frequent opdrachten

uitvoerden in Izegem woonde niet in de stad, namelijk J. De Bruycker. De

interbellumarchitectuur in Izegem werd met andere woorden gemonopoliseerd door het werk

van een handvol lokale architecten. Niettemin is het vermeldenswaardig dat er ook

bovenlokale architecten een aantal woningen in Izegem hebben gebouwd, zoals de Gentse

architecten Georges Merlé en Jules Lippens, alsook de uit Kortrijk afkomstige Charles Debels

en de broers Jozef en Luc Viérin209.

206 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), p. 45. 207 A. DE GUNSCH, C., METDEPENNINGHEN, P., VANNESTE, Architectuurhistorisch overzicht, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. XXXV. 208 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), p. 45. 209 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), pP. 64, 70, 90.

IV.3 Izegem tijdens de activiteit van Carlos Beyaert: besluit Izegem is – ondanks de beide oorlogen – gespaard gebleven van grote verwoestingen van het

gebouwenpatrimonium. De stad kende tijdens het interbellum wel een grote bouwactiviteit

om het grote woningtekort, dat na de Eerste Wereldoorlog was ontstaan, te verhelpen. Naast

de Izegemse Bouwmaatschappij waren fabrikanten van de bloeiende Izegemse schoen- en

borstelnijverheid belangrijke opdrachtgevers. De algemene Izegemse woningbouwactiviteit in

de jaren ’20 en ’30 situeerde zich, net als deze van Carlos Beyaert, voornamelijk in de

bestaande centrumstraten en in de nieuw aangelegde straten van het zuidelijk gelegen

stadsdeel. Na de Tweede Wereldoorlog werden meer en meer perifeer gelegen woonwijken

aangelegd.

Beyaert had als architect in Izegem een rits collega-architecten. Kenmerkend voor deze

bouwmeesters is dat de meeste onder hen van Izegem afkomstig waren of uit de nabije

omgeving.

Hoofdstuk V: Beschouwing over het oeuvre

V.1 Evolutie in opdrachten Carlos Beyaert was 31 jaar actief in Izegem, van 1924 tot 1955. In deze periode kreeg hij in

totaal 149 opdrachten.

De eerste vijf jaar van zijn loopbaan (1924-1929) telde het minste aantal realisaties, waarvan

tien van de dertien in de woonarchitectuur. Dit betekent echter niet dat hij enkel kleine

opdrachten kreeg. Zo waren er drie sociale woningbouwprojecten van een vrij grote omvang.

Verder vertrouwde de heer Léon Van Gheenberghe Beyaert in 1926 het ontwerp van zijn

prestigieuze villa in de Dweersstraat 10 toe (cat.nr. 3)210. Een interessant gegeven is dat de

opdrachtgever Beyaert koos hoewel de architect tot dan toe slechts één bouwproject in Izegem

had gekregen en bijgevolg nog geen naambekendheid had. Hoogstwaarschijnlijk kon de

architect genieten van het elan van het bureau Vercoutere, dat al twee generaties een

gevestigde waarde in Izegem was, en wat hij overnam in 1925 (zie I.3). Naast de opdrachten

voor particulieren, het enige winkel-woonhuis en een industrieel gebouw kreeg Beyaert al in

1929 de kans een publiek gebouw op te richten in opdracht van het Izegemse stadsbestuur. Zo

tekende hij het ontwerp van de brandweerkazerne. De keuze voor Beyaert was echter niet zo

vanzelfsprekend gezien de architect dan nog maar elf realisaties in Izegem had verwezenlijkt

en er op dat moment nog andere verdienstelijke architecten in Izegem werkzaam waren, zoals

Walter Vercoutere, Camiel Spriet, Charles Laloo en Louis Verstraete (zie IV.2.2).

Zijn ontwerpen uit de jaren ’20 (1924-1929) van voornamelijk woonarchitectuur hebben hem

geen windeieren gelegd. Het volgende decennium werd numeriek gezien het meest

succesvolle met 51 realisaties. Ook typologisch gezien, waren de jaren ’30 belangrijk omwille

van de grote diversiteit. De opdrachten met betrekking tot woonarchitectuur, die zowel

nieuwbouw als verbouwing inhouden, stroomden binnen en er kwam een verdriedubbeling

ten opzichte van de jaren ’20 mede dankzij het succes van zijn reeds in Izegem gerealiseerde

woningen. Woningbouw vertegenwoordigde daarmee 58,8 % van het bouwareaal van Beyaert

in dat decennium. Het is ook in de jaren ’30 dat hij voor het eerst ingrepen deed in kerkelijke

gebouwen, zij het enkel de aanbouw van de sacristie en toren en een verbouwing van de

pastorie van de Heilig Hartkerk in respectievelijk 1930 en 1932. Winkelpanden, horeca en

feestinfrastructuur zijn hem evenmin onbekend. De twee grootste opdrachten die hij evenwel

210 De villa werd overigens op 20-11-2001 beschermd.

kreeg, waren de brandweerkazerne (1929 - cat.nr. 12) het openbare badhuis (1934 - cat.nr. 33)

en het Sint-Jozefscollege (1936 - cat.nr. 41). Opvallend is dat de architect beide opdrachten

toegewezen kreeg zonder ervaring in een dergelijke typologie.

De industriële realisaties kwamen in de jaren ’40 opzetten naast de woonarchitectuur,

voornamelijk tijdens de oorlogsjaren 1941, 1942 en 1943. De woonarchitectuur bleef nipt de

grootste groep met 22 van de 50 opdrachten tegenover 17 in de industriesector. Er deed zich

naar het einde van dit decennium toe ook een belangrijke verschuiving voor, want Beyaert

ontwierp vanaf 1949 grotendeels woningen voor arbeidersgezinnen terwijl hij zich vroeger

bijna uitsluitend toespitste op burgerwoningen en villa’s. Dit gegeven kaderde niet in de

wederopbouw, want Izegem werd allesbehalve verwoest tijdens de Tweede Wereldoorlog (zie

IV.2.1). De arbeiderswoningen bevonden zich voornamelijk in de nieuw aangelegde wijken

buiten het Izegemse stadscentrum. Dergelijke opdrachten werden meer aanvaard omwille van

de financiële situatie van de architect na de Tweede Wereldoorlog. De architect kreeg nog vijf

winkelpuiopdrachten en twee met betrekking tot de horeca en feestinfrastructuur. Interessant

zijn ook zijn openbare opdrachten uit de jaren ‘40. Hij ontwierp zowel het gedenkteken voor

de Izegemse militaire slachtoffers van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog als het

gedenkteken van de Tweede Wereldoorlog met daarop de namen van de gesneuvelde

soldaten, weerstandslieden, burgers, politiek gevangenen en dwangarbeiders.

Het laatste, weliswaar halve, decennium (1950-1955) waarin hij actief was, kende een daling

in het aantal opdrachten en dit in alle typologieën. De woonarchitectuur vormde hierop een

uitzondering en ging er procentueel en numeriek op vooruit met 24 realisaties van de 34. In de

overige typologieën vervulde Beyaert meestal twee opdrachten. Er waren wel nog drie

winkelpuien en slechts één opdracht met betrekking tot religieuze architectuur. Tussen al deze

opdrachten zaten er geen grootschalige projecten meer.

Het Izegemse oeuvre van Beyaert samenvattend, is het wel duidelijk dat hij een succesvol

architect is geweest. Na de eerste vijf jaar (1924-1929) waarin hij 13 opdrachten kreeg,

volbracht hij 51 opdrachten in de jaren ’30. Het daaropvolgende decennium getuigde van

continuïteit met 50 realisaties. Opvallend is dat Beyaert ook tijdens de oorlogsjaren een groot

aantal opdrachten volbracht, namelijk precies de helft ofwel 25 van de 50, rekening houdend

met zijn negentien maanden durende inactiviteit tijdens zijn gevangenschap en repatriëring

tussen 23 augustus 1943 en 19 april 1945. In de laatste zes jaar (1950-1955) kreeg hij nog 34

opdrachten. Slechts één opdracht vertoonde geen tijdsaanduiding.

De woonarchitectuur is wel in elk decennium dominant met een totaal van 86 op 149. Carlos

Beyaert toonde zich daarnaast ook creatief in andere typologieën die overigens in nagenoeg

ieder decennium aan bod komen. Beyaert moest zich niet eerst bewijzen in de

woonarchitectuur vooraleer andersoortige opdrachten te krijgen. Het Izegemse stadsbestuur

bijvoorbeeld verkoos Beyaert al in 1929 als ontwerper van de brandweerkazerne. Het

vertrouwen in Beyaert vanuit het stadsbestuur bleef ook gedurende zijn hele professionele

carrière duren en het bevestigde zich in de toewijzing van de latere opdrachten voor het

badhuis en voor de oorlogsmonumenten.

V.2 De opdrachtgevers van Carlos Beyaert Slechts zeven van de in totaal 149 opdrachten waren afkomstig van een openbare

opdrachtgever. Dit betreft het Izegemse stadsbestuur of een aan het stadsbestuur gerelateerde

dienst. In dienst van het college van Burgemeester en Schepenen ontwierp Beyaert de

openbare gebouwen zoals het brandweerarsenaal (1929 - cat.nr. 12) en het badhuis (1934 -

cat.nr. 33). De opdracht voor de heropbouw van de topgevel van de Stedelijke

Nijverheidsschool in de Baron de Pélichystraat 5 (1940 – cat.nr. 139) behoorde eveneens tot

deze categorie, net als de drie ontwerpen voor de herdenkingsmonumenten en de

vrijheidsboom.

Het OCMW is aan het stadsbestuur gerelateerd. Carlos Beyaert verzorgde in 1953 het

ontwerp van vier arbeiderswoningen in de Krekelstraat (cat.nr. 110).

95 % van de opdrachtgevers waren privé-personen of –organisaties.

Opdrachten zoals het aanbouwen van toren en sacristie van de Heilig Hartkerk (1930) of het

herstellen van de zuidbeuk van de Sint-Pieterskerk (1954) in dienst van een groter bestuur

zoals het bisdom behoren tot de privé-sector (cat.nrs. 19, 118). De opdracht voor het ontwerp

van het Sint-Jozefscollege kwam niet van de principaal alleen. Hij maakte de beslissing

architect Carlos Beyaert onder de arm te nemen samen met het bisdom.

De Izegemse Bouwmaatschappij bezorgde Beyaert als privé-organisatie zes opdrachten in de

woonarchitectuur die goed waren voor een totaal van 78 woonhuizen. Het zijn alle

arbeiderswoningen in eenheidsbebouwing. De drie vroegst gerealiseerde projecten daarvan, in

1924, 1925 en 1929, werden apart opgericht (cat.nrs. 1, 2, 10). De overige drie behoorden tot

een groter geheel. Carlos Beyaert bouwde in 1949 namelijk negen woningen in de nieuwe

woonwijk “Nieuwe Wereld” (cat.nr. 96). Ook in de stadsuitbreiding ter hoogte van de

“Kasteelwijk” bouwde hij zeventien woningen in de Slagmeersenstraat. Ze werden gespreid

over twee projecten, respectievelijk in 1954 en 1955 (cat.nrs. 117, 120).

Het is evident dat de opdrachten voor horecazaken en winkelpuien afkomstig zijn van kleine

zelfstandigen. Dezelfde redenering geldt voor industriële infrastructuur die werd uitgevoerd in

opdracht van bedrijven zoals “N.V. Talonform” (cat.nr. 78) of particuliere bedrijfsleiders

zoals voor de meubelfabrikant O. Vandewalle (cat.nrs. 65, 71, 75). Jammer genoeg werd de

bedrijfstak niet altijd aangeduid op het plan. Het staat wel vast dat Beyaert zich niet beperkte

tot gebouwen voor één specifieke nijverheid. Zowel panden voor schoen- als borstelnijverheid

werden in zijn oeuvre teruggevonden, respectievelijk “Mandelshoe” (cat.nr. 14) en “N.V.

Gheysens Alfred” (cat.nr. 7). Alsook ontwerpen voor een meubelfabriek (cat.nrs. 65, 71, 75).

Bepaalde bedrijfsleiders hebben Beyaert ook opnieuw gevraagd als uitbreiding van hun

bedrijf nodig was. L. Genson-Clement is daarvan het beste voorbeeld. (cat.nrs. 39, 46, 63,

73).

De privé-woonarchitectuur bestaat enkel uit particuliere opdrachtgevers. Omdat deze

typologie het grootste aandeel in zijn oeuvre heeft, leek het in deze studie ook interessant om

deze opdrachtgevers van naderbij te bekijken. Het werd echter al snel duidelijk dat er niet

altijd bijkomende informatie over de opdrachtgever op het bouwplan was vermeld. Zo was in

60 van alle realisaties enkel de naam van de opdrachtgever gekend en slechts op 21 ontwerpen

was er wel meer af te lezen. Bijkomend literatuuronderzoek zorgde voor een additionele vijf

opdrachtgevers waarvan meer informatie gekend is211. De 26 opdrachtgevers in totaal bestaan

voor bijna de helft uit industriëlen die hun woning door Beyaert lieten tekenen. Het vroegste

voorbeeld daarvan is de woning van industrieel M. Bossaert in de Papestraat 15 (1926 - cat.nr.

4). Twee van de in totaal elf industriëlen hebben Beyaert achteraf gevraagd voor de oprichting

van hun fabriekspanden, bijvoorbeeld borstelfabrikant Werbrouck-Vandeputte (cat.nrs. 9, 14).

Vermeldenswaardig zijn de twee industriëlen die arbeiderswoningen lieten bouwen met de

bedoeling deze te verhuren, onder andere in de Schoolstraat 29 (1933 - cat.nr. 26). Handelaren

vormen verder de tweede grootste groep waaronder een ei-, wijn-, likeurhandelaar en twee

vlashandelaren. Op de derde plaats komen de drie dokters voor wie C. Beyaert een woonhuis

ontwierp. Logischerwijze werden de meeste arbeiderwoningen door arbeiders zelf besteld.

211 Via artikels uit de heemkundige periodiek Ten Mandere konden de namen van vijf opdrachtgevers gelieerd worden aan een beroep.

Er is geen algemene evolutie vast te stellen in de opdrachtgevers van Beyaert. Al vanaf het

begin van zijn professionele activiteiten in Izegem werd hij als ontwerper gevraagd door

opdrachtgevers uit zowel de openbare als de privé-sector. Beyaert bleef bovendien opdrachten

van beide soort opdrachtgevers ontvangen tot op het einde van zijn loopbaan. Er zijn wat de

woonarchitectuur betreft onvoldoende woningen waarvan het beroep van de opdrachtgever

gekend is om daaruit een conclusie te kunnen trekken. Er kan enkel vastgesteld worden dat

zowel industriëlen, handelaren, dokters als arbeiders hun woning door hem lieten ontwerpen.

V.3 Bespreking van het oeuvre in de eigentijdse pers

Wanneer de eigentijdse tijdschriften van naderbij bekeken worden, moet er vastgesteld

worden dat er weinig over Carlos Beyaert is geschreven.

Expliciete aandacht voor de realisaties van Beyaert kwam er vanuit het tijdschrift Bâtir. Dit

tijdschrift was bedoeld voor het grote publiek en artikels over rationaliteit, hygiëne en

technische innovatie stonden er voorop212. Alle publicaties van het maandblad, verschenen

tussen 1932 en 1940, werden ingekeken en daaruit kwamen drie artikels naar voor waarin de

architect werd vermeld. Het eerste dateert van augustus 1935 en behandelt het kort voordien

opgeleverde badhuis van Beyaert213. Deze realisatie in Izegem werd samen met nog andere

voorbeelden uit Oostende en Westende opgenomen in het drieëndertigste nummer dat

volledig aan zwembad- en badhuisinstellingen werd gewijd. De auteur is P.-L. Flouquet,

hoofdredacteur van het tijdschrift, en in zijn artikel toont hij bewondering voor het ontwerp

van Beyaert. Hij noemt het zelfs “un exemple digne d’être imité” en beschrijft de architect

verder als “l’excellent architecte Carlos Beyaert”214. Het artikel uit januari 1937 over de

architectuur in Vlaanderen werd geschreven door Pierre Gilles215. Deze naam is een

pseudoniem voor hoofdredacteur P.-L. Flouquet216. In zijn artikel vernoemt hij realisaties van

verschillende architecten in steden zoals Oudenaarde, Kortrijk, Ronse, Gent en ook Izegem.

Pierre Gilles heeft lof voor Beyaert, architect van commerciële huizen en villa’s, en typeert

212 F. VANLAETHEM, in: VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, 2003, sub verbum Bâtir. 213 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in: Bâtir, jg. 4, nr. 33, 15 augustus 1935, pp. 314-316. 214 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in: Bâtir, jg. 4, nr. 33, 15 augustus 1935, p. 314. 215 GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in: Bâtir, jg. 6, nr. 50, januari 1937 pp. 1014-1020. 216 F. VANLAETHEM, in: VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, 2003, sub verbum Bâtir.

hem als “architecte intelligent, cultivé en son art”217. Het laatste en tevens jongste artikel

handelt uitsluitend over het Sint-Jozefscollege in Izegem en verscheen in augustus 1937218.

De auteur uit zich opnieuw met zijn echte naam, P.-L. Flouquet, en zijn bespreking is vrij

gedetailleerd. Zijn besluit getuigt van appreciatie voor het ontwerp: “avouons qu’ils [les

écoles] possèdent la grande allure, l’ordre et l’aisance des meilleures réalisations connues à

ce jour.” 219.

De aandacht voor het oeuvre van Carlos Beyaert in de pers was vrij gering. Vooral de

persoonlijke appreciatie van hoofdredacteur P.-L. Flouquet voor zijn realisaties zorgde ervoor

dat er drie artikels in Bâtir werden gepubliceerd.

217 GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in: Bâtir, jg. 6, nr. 50, p. 1020. 218 FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 219 FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1319.

Besluit

Carlos Beyaert was in totaal 31 jaar werkzaam in Izegem. In deze periode tussen 1924 en

1955 volbracht hij er 149 realisaties.

Uit het onderzoek is gebleken dat het oeuvre van Carlos Beyaert typologisch divers is. De

architect hield zich met andere woorden niet aan een bepaalde typologie vast. Er werden

zeven verschillende typologieën aangeduid waarvan de woonarchitectuur de kroon spant met

86 van de 149 realisaties. Die wordt gevolgd door 26 industrieel gerelateerde realisaties en

negentien winkelpuiopdrachten. In de overige typologieën heeft Beyaert veel minder

realisaties ontworpen. Hij kreeg zes opdrachten in zowel de horeca en feestinfrastructuur als

in de religieuze architectuur, herdenkings- en funeraire monumenten. Opdrachten voor

onderwijsgebouwen waren hem evenmin onbekend. Hij volbracht er vier. In de realisatie van

zijn twee publieke opdrachten via openbare aanbesteding toonde Beyaert zich als ingenieur.

Op de vraag of de stilistische diversiteit, kenmerkend voor de architectuur van het

interbellum, ook van toepassing is op het oeuvre van Beyaert kan affirmatief geantwoord

worden. Als architect werkzaam in de provinciestad Izegem, hanteerde Beyaert weliswaar niet

alle, maar toch een grote variatie aan interbellumstijlen die hij beheerste en die afwisselend

naar voren kwamen. De bijdrage van Carlos Beyaert inzake stijlkeuze moet wel genuanceerd

worden in die zin dat hij gebonden was aan de inspraak van de opdrachtgever.

Traditionalisme en art deco zijn aan bod gekomen doorheen zijn volledige

interbellumloopbaan en het modernisme werd gebruikt vanaf de jaren ’30. Beyaert realiseerde

zelfs ontwerpen in deze drie grote subgroepen tijdens de oorlogsjaren waarin hij actief was

(1940-1943). De oorzaak van de evolutie in stijl, waardoor het overgrote deel van zijn

naoorlogse architectuurontwerpen wordt gekenmerkt, werd in de algemene ontwikkeling van

het Belgische woonbeleid en in de financiële situatie van Carlos Beyaert na zijn

gevangenschap in de Tweede Wereldoorlog gevonden.

In de planindeling en de voorzieningen werd vastgesteld dat de discrepantie met Gentse

voorbeelden in het langer behouden van de en suite planindeling eerder een noodzaak dan een

keuze was. Carlos Beyaert was daarin afhankelijk van de typische gesloten bebouwing van de

stadskern van Izegem en de nieuw aangelegde straten tijdens het interbellum. Op die manier

kon ook verklaard worden waarom verschillende woningen met art deco- of modernistische

gevels toch een eerder klassiek grondplan vertonen.

Het onderzoek naar de door Beyaert ontworpen interieurs bracht de architect naar voor als een

verdienstelijk interieurvormgever die in zijn ontwerpen aandacht had voor zowel het geheel

als het detail. De oriëntatie van de ruimtes, net als het materiaal- en kleurgebruik zijn van

belang in zijn realisaties.

Doorheen het onderzoek werd vastgesteld dat de plaats waar Beyaert werkzaam was in

belangrijke mate van invloed is geweest op zijn professionele leven. Izegem kende tijdens het

interbellum een grote bouwbedrijvigheid in voornamelijk nieuw aangelegde straten en wijken.

De aanleiding daartoe was enerzijds het grote woningtekort dat na de Eerste Wereldoorlog

was ontstaan. Anderzijds zorgden een bloeiende schoen- en borstelnijverheid voor een grote

bouwactiviteit. Samen met zijn collega-architecten kon Carlos Beyaert genieten van dit

gunstige bouwklimaat. Zo steeg het aantal realisaties van de hand van Beyaert van dertien

tussen 1924 en 1929 tot 51 in de jaren ’30. In de jaren ’40 bleef het aantal stabiel met 50

opdrachten. Opmerkelijk is dat Beyaert de helft ervan volbracht tijdens de oorlogsjaren. De

overige 25 werden na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. De laatste vijf jaar van zijn

loopbaan (1950-1955) werden nog 34 gebouwen opgericht.

Een evolutie in het soort opdrachten is niet te vinden in het oeuvre van Carlos Beyaert. Al van

meet af aan werkte hij typologisch divers en ontwierp hij zowel woonarchitectuur met villa’s,

arbeiderswoningen in rijbebouwing en sociale woningbouw, als winkelpuien en industriële

gebouwen. Bovendien werd hij al in het vijfde jaar van zijn carrière in Izegem gevraagd voor

het ontwerp van de brandweerkazerne (1929). Dit project in dienst van het Izegemse

stadsbestuur is een eerste van een behoorlijk aantal realisaties dat aan Beyaert werd

toevertrouwd. De eerste opdrachten voor horeca, religieuze architectuur en

onderwijsgebouwen volgden in de jaren ’30, het decennium waarin Beyaert de meeste, maar

ook zijn belangrijkste opdrachten kreeg, zoals het badhuis (1934) en het Sint-Jozefscollege

(1936).

Zoals in de opdrachten geen evolutie vast te stellen is, zo geldt hetzelfde voor de

opdrachtgevers van Beyaert. Die zijn afkomstig uit zowel de openbare als de privé-sector en

ze komen naast elkaar naar voren gedurende zijn volledige loopbaan. Er kon jammer genoeg

geen diepgaand en sluitend onderzoek naar de opdrachtgevers van de woonarchitectuur

uitgevoerd worden omdat de noodzakelijke bijkomende informatie meestal ontbrak. Er kan

enkel gezegd worden dat zowel industriëlen, handelaren, dokters als arbeiders tot zijn

cliënteel behoorden.

Zoals in de inleiding werd aangegeven, behoorde Beyaert niet tot één van de belangrijkste

ontwerpers op nationaal niveau. Hij was evenmin een bezieler van een eigen stijl. De

aandacht in de eigentijdse architecturale pers was dan ook vrij gering. Toch hoop ik dat de

scriptie heeft aangetoond dat Carlos Beyaert een verdienstelijk architect, ingenieur en

interieurvormgever was, die dankzij het gunstige klimaat, dat Izegem kende tijdens het

interbellum en in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, de kans kreeg in diverse

typologieën en stijlen te werken voor een gevarieerde groep opdrachtgevers en zo mede het

huidige Izegemse stadsbeeld heeft bepaald.

Bibliografie

Literatuur

Artikels DUBOIS, M., Architectuurrelatie Vlaanderen/Nederland in het interbellum, in: Ons Erfdeel,

jg. 27, nr. 2, 1983, pp. 229-235.

FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in:

Bâtir, jg. 4, nr. 33, 1935, pp. 314-316.

GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in: Bâtir, jg. 6, nr. 50,

1937 pp. 1014-1020.

FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57,

1937, pp. 1317-1319.

MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse

interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters,

2004, pp. 149-177.

VANDENBERGHE, R., Izegem als centrum van luxeschoenen, opkomst en bloei (1830-

1940), in: Ten Mandere, jg. 40, nr. 3, 2000, pp. 47-55.

VANDROMME, A., Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de

gesneuvelden, in: Ten Mandere, jg. 10, nr. 2, 1970, pp. 49-63.

VERBEKE, P., Interbellumarchitectuur in Izegem, in: Ten Mandere, jg. 39, nr. 3, 1999, pp. 3-

49.

Boeken VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN,

C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het

cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare.

Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,

2001.

VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK S. (ed.), Bouwen door de eeuwen

heen: inventaris van het cultuurbezit in België. architectuur. 4nc: Stad Gent, 19de- en

20ste-eeuwse stadsuitbreiding, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1983.

AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en

modernisme, Tielt, Lannoo, 2006.

BAECK, M., VERBRUGGE, B., Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940

(M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996.

BEKAERT, G., STRAUVEN, F., Bouwen in België 1945-1970 (tent. cat.), Brussel,

(Koninklijke Bibliotheek Albert I), 1971.

BILLIOUW, L., VANDROMME, A., (ed.) Sint-Jozefscollege jubileert: 100 jaar (1867-

1967), Izegem, Ten Mandere, 1967.

Brochure Open Monumentendag 14 september 1997, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 1997.

CNOPS, P., Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen

Beheer, 1978.

COLPAERT, H., Het nationaal borstelmuseum en de borstelnijverheid in Izegem, Izegem,

Izegemse stadsgidsen, 2006.

CRAMER, M., VAN GRIEKEN, H., PRONK, H., W.M. Dudok 1884-1974, Amsterdam, Van

Gennep, 1981.

DEMEY, A., DUBOIS, M., POULAIN, N., Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen,

Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990.

DEMEY, A., Art Deco in Sint-Niklaas, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1998.

FLEDDERUS, R.H., Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d.

GOOSSENS, M., GHERARDTS, F., MISSIAEN, H., VANNESTE, P., Bouwen door de

eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-

Vlaanderen: Gemeente Diksmuide, 2 dln, Brussel, Ministerie van de Vlaamse

Gemeenschap, 2005.

GOOSSENS, M., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., CALLENS, T., VAN DEN

MOOTER, M., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen: Inventaris van het

bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen: Gemeente Kortrijk en deelgemeenten, 4

dln, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Monumenten en

Landschappen, 2005.

HASLINGHUIS, E.J., JANSE, H., Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de

westerse architectuur- en bouwhistorie, vijfde druk, Leiden, Primavera Pers, 2005.

VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en

wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal

Kunstencentrum deSingel, 2006.

HEYMANS, V., Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998.

Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939.

JACOBS, M., Zij, die vielen als helden…, 2 dln, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995-

1996.

KAMERMANS, J., VAN LEMMEN, H. (eds.), Industriële tegels 1840-1940, Otterlo,

Nederlands Tegelmuseum, 2004.

LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985.

LERMYTE, J.-M., De Emelgemse Sint-Pieterskerk, Izegem, Hochepied, 1992.

LERMYTE, J.-M., Sint-Jozefscollege Izegem. Honderd jaar middelbaar (1894-1994),

Izegem, Sint-Jozefscollege, 1994.

LERMYTE, J.-M., 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998.

LERMYTE, J.-M., Izegem in oude prentkaarten, Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 2002.

MEGANCK, L., Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent,

Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995.

MUYLAERT, F., Kerken in West-Vlaanderen: parochiekerken decanaten Izegem -

Lichtervelde - Roeselare - Staden - Tielt - Torhout, Roeselare, Creatief, 1992.

OOSTERHOFF, J. (ed.), Constructies van ijzer en beton: gebouwen 1800-1940. Overzicht en

typologie (Bouwtechniek in Nederland 1), Delft, Delftse Universitaire Pers, 1988.

PEIRS, G., Uit klei gebouwd. 2: Baksteenarchitectuur na 1945, Tielt, Lannoo, 1986.

VAN DE PERRE, D., Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs

aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent, Provinciebestuur

Oost-Vlaanderen, 2003.

PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975.

Stratenatlas van België. Provincie West-Vlaanderen, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997.

VANDENBREEDEN, J., VAN SANTVOORT, L. (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel,

Sint-Lukasarchief, 1995.

VANDROMME, A., Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989.

VANDROMME, A., Izegem vroeger en nu, Izegem, Hochepied, 1974.

VANDROMME, A., 125 jaar lagere afdeling Sint-Jozefscollege Izegem, Izegem, Hochepied,

1992.

VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden,

Antwerpen, Mercatorfonds, 2003.

WATTJES, J.G., Moderne nederlandsche villa’s en landhuizen, Amsterdam, Kosmos, 1931.

Tijdschriften Bâtir: revue mensuelle illustrée d’architecture, d’art et de décoration, Brussel, jg. 1932-

1940.

Ten Mandere: Heemkundige periodiek voor Izegem en omgeving, Izegem, jg. 1-46, nrs. 1-

136, 1960-2006.

De Mandelbode, Izegem, 28-11-1931.

Ons Iseghem, Izegem, jg. 1, nr. 48, 14-02-1920.

Bronnen

1. Onuitgegeven geschreven bronnen BRUSSEL, FOD SOCIALE ZEKERHEID – DIENST VOOR DE

OORLOGSSLACHTOFFERS, Archief- en Documentatiedienst: Carlos Beyaert dossier

Statuut van Nationale Erkentelijkheid nr. 4236/1819, (s.d.).

OOSTENDE, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING DE PLATE, Rouwbrieven, (1974).

SAI, Bevolkingsregisters, (1921-1930).

SAI, Bevolkingsregisters, (1943-1961).

Scripties MEGANCK, L., Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling,

Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002).

VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de

belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten,

(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en

Theaterwetenschappen, 1998).

2. Iconografische bronnen Digitale versie van de topografische kaart 1/10.000, raster, toponymie, NGI, 1991-2005.

Digitale versie van de orthofoto’s, middenschalig, kleur, provincie West-Vlaanderen, AGIV

& provincie West-Vlaanderen, opname 2005.

IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, Fototheek, (s.d.).

IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF AB, Kunstwerkencollectie, (s.d.).

IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF E. SAMYN, Fotoverzameling, (s.d.).

KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Bouwplannen, (1927-1953).

KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.).

KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Kunstwerkencollectie, (s.d.).

NOLF M., Fotomateriaal veldwerk, (2006-2007).

SAI, Bouwaanvragen, (1920-1956).

SAI, ’t Gulden boek van de stad Izegem, (1935).

SAI, Kadasterplannen, (s.d.).

SAI, Kunstwerkencollectie, (1931).

SAI, Openbare aanbestedingen, (1920-1956).

SAI, Prentkaartencollectie Julien Maes Izegem, (s.d.).

Vectoriële versie van het voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen, VLM, toestand 22-

05-2003.

3. Mondelinge bronnen BLOMME B., redacteur Ten Mandere, [in gesprek met Nolf M.], 14/03/2006.

VAN DAEL E., administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-

Vlaanderen, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 31/08/2006.

LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006.

QUAGHEBEUR P., adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica KADOC, [in

telefonisch gesprek met Nolf M.], 23/04/2007.

SAMYN E., gewezen politiek gevangene, [in gesprek met Nolf M.], 14/08/2006.

SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 18/11/2006

en 08/02/2007.

VERSTAEN B., [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 22/02/2007.

4. Monumentale bronnen Gebouwenpatrimonium Carlos Beyaert

5. Computerprogramma’s ArcGIS 9.1., Environmental Systems Research Institute (ESRI).

Afbeeldingen

Afbeelding 1: Het ouderlijk huis van Carlos Beyaert. De familiedrukkerij Beyaert-Sioen is hier nog steeds gehuisvest. Foto: Nolf M., 13/08/2006.

Afbeelding 2: Portret van de zevenentwintigjarige Carlos Beyaert. KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (1928).

Afbeelding 3: Carlos Beyaert in zijn atelier van zijn villa in de Meensestraat 181. Foto: KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.).

Afbeelding 4: Carlos Beyaert met zijn echtgenote Blanche Grootaert in de tuin van hun villa in de Meensestraat 181. Foto: KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.).

Afbeelding 5: Emile Samyn, Léon Declercq en Carlos Beyaert (vlnr). IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF E. SAMYN, Fotoverzameling, (enkele maanden na het einde van de Tweede Wereldoorlog).

Afbeelding 6: Grafsteen van Carlos Beyaert op het kerkhof van Klemskerke. Foto: Nolf M., 26/10/2006.

Afbeelding 7: Schilderij van Carlos Beyaert met maritiem onderwerp. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, (s.d.). Foto: Nolf M., 13/08/2006.

Afbeelding 8: Schilderij van Carlos Beyaert met maritiem onderwerp. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. SAI, Kunstwerkencollectie, (1931). Foto: Nolf M., 21/02/2007.

Afbeelding 9: Schilderij van Carlos Beyaert met het Kortrijkse begijnhof. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF AB, Kunstwerkencollectie, (s.d.). Foto: Nolf M., 21/02/2007.

Afbeelding 10: Schilderij met portret van Leo Beyaert, vader van Carlos Beyaert. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Kunstwerkencollectie, (s.d.). Foto: Nolf M., 13/08/2006.

Bijlagen

Bijlage I: Brief met briefhoofd van ingenieur-architect WalterVercoutere waarop vermeld wordt dat Carlos Beyaert, architect en beëdigd landmeter, zijn opvolger is. Origineel: SAI Bouwv. 18/ 1925.

Bijlage II: Uittreksel van de stamboom van Hendrik (Henricus) Beyaert. Carlos Beyaert hier vermeld als Karel. Origineel: P. CNOPS, Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978.

Interview met mevrouw Monique Legros afgenomen door Nolf M. op 13/08/2006. • Quand il est né en 1901, est-ce que la famille vivait déjà dans la maison au Minister

Vandenpeereboomlaan à Courtrai? o Oui, c’est le premier qui est né là. Oui, en tout les cas. • Est-ce qu’il est allé à l’école primaire et secondaire à Courtrai? Alors, est-ce qu’il a resté à

Courtrai pendant sa jeunesse? o Oui. L’ école primaire c’était à Courtrai, chez les frères des écoles chrétiennes. Pour

l’école secondaire c’était au collège. Après il est allé à Gand pour les études d’architecture.

• Il portait des lunettes depuis qu’il était jeune. C’était congénital? Depuis sa naissance? o Oui. Il avait ça très, très fort et depuis de sa naissance. • Est-ce que vous savez quand Carlos s’est inscrit dans l’école d’architecture Saint-Luc à

Gand ? Et quand il a achevé ses études à Saint-Luc? Ou la durée de la formation? o Je pense que c’est en 1921, parce que mes parents habitaient à Gand, moi je suis née à

Gand. Et quand je suis née, il [Carlos Beyaert] était donc dans l’école d’architecture à Gand. Il venait toujours dire bonjour chez nous et donc ca devait être l’ année 1921. C’est à peu près. Il avait 19 ans, sans doute. Ou bien peut être l’année avant. Ca je ne sais pas. Je sais en tout cas qu’il était là bas en 1921.

• Vous avez encore le diplôme ? o Ça malheureusement non. • Quand il est venu habiter à Izegem, Alphonse Grootaert, le père de sa femme Blanche,

est-ce qu’il a habité chez eux dans la maison au Marktstraat? o Ça je n’ai jamais su. • Est-ce qu’il a acheté la maison? Ou c’était loué? o Oui, il a acheté la maison. • Sa carrière professionnelle est commencée dans un bureau? o Les choses que je sais, c’est qu’il a repris, au pied levé, le bureau d’architecture de

Vercoutere, parce qu’il est mort assez rapidement. Il n’y a pas de personne. C’était lui [Carlos Beyaert] seule. Maintenant ce sont des bureaux d’architecture. Il travaillait peut être déjà chez Vercoutere? Ça je n’ai jamais su.

• Est-ce qu’il avait des étudiants de stages? o Je ne suis pas sûr, mais je ne le pense pas. Je n’en ai jamais lui entendu parler. • Carlos et Blanche n’avait pas d’enfants. Est-ce que vous savez c’était l’intention ? o Ecoutez. Donc, Blanche ne pouvait pas avoir des enfants, parce que juste avant le mariage

elle avait opéré d’une hystérectomie. Carlos aurait beaucoup beaucoup voulu avoir des enfants.

• Est-ce que vous savez que Blanche jouait au piano? o Oui, elle jouait au piano, très très bien! • Elle avait des élèves? o Pendant la guerre, quand Carlos Beyaert était prisonnier politique, elle devait comment

savoir vivre. Elle a donné des cours, mais je crois qu’il était à l’école de musique à Izegem. Et elle jouait très très bien aussi à l’accordéon. Elle avait aussi une sœur Maria qui était professeur de musique. Elle était très très musicienne. Mon oncle aussi, il jouait au violon.

• Comment est-ce que vous vous rappelez votre oncle, Carlos? Avait-il une personnalité tranquille ou agitée?

o Très tranquille et au même temps très agitée par aux moments. C’était plutôt tranquille. Vous connaissez mon fils, c’est tout à fait comme ça. Très tranquille, à l’aise, il savait parfois de ce face se fâcher quand se qu’il fallait. Un homme très sympathique. Il aimait

bien raconter des blagues, des histoires pour rire aux fêtes de famille on en faisait beaucoup à leur instant là. Il était un bon vivant et alors il jouait parfois du violon; il improvisait ou chose. Sa femme jouait au piano et lui, il jouait au violon ou racontait des histoires, mais pas sur des autres fêtes, seulement en famille. Il était très agréable à vivre, mais évidemment pour lui c’était très dur pour ne pas avoir des enfants. Il c’était beaucoup occupé d’une nièce de sa femme qui était dans beaucoup de misère, il a acheté un terrain et il a construit une maison pour elle.

• Il était bavard, loquace ou plutôt silencieux? o Plutôt… ni l’un ni l’autre, normale. Mais certainement pas bavard, sauf dans des réunions

de famille. Alors je l’ai déjà raconté, pour donner un peu d’ambiance. • Plutôt gai, joyeux, jovial ou triste, sombre? o Jovial en tout cas. Jovial. Pas sombre ou triste. Jovial disons. Il savait être comme tout le

monde au fond. • Est-ce qu’il était mélancolique après la deuxième guerre mondiale? o Fort! Fort! C'est-à-dire, il a tout a fait changé quand il est venu d l’Allemagne. Il était en

plein forme de sa vie, il avait 42 ans. Ça lui a vraiment cassé, il a beaucoup beaucoup souffert en Allemagne. Beaucoup! Et alors, sa femme lui envoyait des petits pains dans des papiers. Des histoires comme ça. Je me rappelle encore très bien que un jour, il était vraiment pris des espoirs. Il recevait son petit papier et quelqu’un est venu le chercher. Evidemment tout ces gens avaient faim. Il a été très très malheureux là bas. Au point de vue, comme tout les prisonniers politique. Quand il est revenu il avait une dépression nerveuse. Il était cassé, cassé. Et alors, en fait, il a quand même construit des maisons de nouveau. Il a tout doucement, il a le repris. Mais c’est plus la même chose. Je dois dire, il venait alors assez souvent ici. Un certain moment, mon mari administrait l’imprimerie. Pour lui faire plaisir… Parce que avant il a fait ses études d’architecte, il aurait voulu entrer dans l’imprimerie, mais il y avait déjà deux autres fils et alors son père a dit: « Non, tu vas faire des études. » Alors il a choisi les études d’architecte, mais ça lui a fait quelque chose qu’il ne soit jamais rentrer. Alors mon mari, pour lui faire plaisir, l’a nommé comme administrateur de l’imprimerie dans les années ’40, je pense. Et c’est comme ça qu’il venait encore relativement souvent ici, parce qu’il venait une fois par semaine à l’imprimerie. Alors oui, après la guerre il avait fort fort changé, mais il ne sait pas laisser aller, il a du être soigné quelques année, mais il a construit quand même des maisons de nouveau.

• Carlos a livré un coffre en bois avec des plans à l’imprimerie avant qu’il a déménagé. Est-ce que vous pensez qu’il en avait marre d’être architecte? Il n’avait pas besoin des souvenirs.

o C’était simplement pour les mettre à l’abri. D’abord, il n’avait pas tellement de place. Au fond, il n’avait plus besoin. Mais à l’imprimerie c’était bien dans sécurité là bas. C’est simplement pour dire: “On ne sait jamais.” Il n’avait pas su les supprimer.

• Pendant sa vie, Carlos a peint des peintures. Lesquels étaient les sujets? o Surtout des bateaux. Mais aussi beaucoup de fleurs. Magnifique, les fleurs dans des

cuivres. Il peignait très très bien les cuivres, des fleurs dans les tons jaunes. Il peignait beaucoup dans les tons jaunes. Beaucoup de bateaux. Il a toujours aimé la mer. À certain moment il habitait à Ostende et des bateaux il en raffolait.

• Est-ce qu’il a vendu des peintures, ou c’était plutôt pour sa famille ou pour lui-même? o Il n’a jamais vendu de peintures. C’était vraiment pour plaisir. Il a donné beaucoup aux

amis et des autres amis ont tiré beaucoup de lui parce qu’il n’avait pas d’enfants. Mais il avait de très très gentils amis aussi.

Bijlage III: Interview met mevrouw Monique Legros, [interview door Nolf M.], 13/08/2006.

Datum: Catalogus nr. Identificatiefiche op basis van de bouwaanvraag in SAI

Adres:

Kadastergegevens:

Iconografische bron: Bouwaanvraag: Bouwjaar: Architect Carlos Beyaert gesigneerd op de plannen? Opdrachtgever: Ingreep: Typologie: Stijlomschrijving: Algemeen: Specifiek:

Wettelijk statuut: Bijzonderheden:

Andere bronnen Beschrijving Architect Carlos Beyaert gesigneerd op de gevel? Exterieur: Planindeling: Afwijkingen: - t.o.v. bouwplan: - latere aanpassingen: Afbeeldingen Bijlage IV: Voorbeeld van een veldwerkfiche. Nolf M., 06/2006.

Bijlage IV: Stadsplan van Izegem, opgetekend door een Duitse soldaat in de Eerste Wereldoorlog. Origineel: A. VANDROMME, Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989, p. 253.

Bijlage V: Huidig stadsplan van Izegem. Origineel: Stratenatlas van België. Provincie West-Vlaanderen, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997, kaart 130.