DEEL I - Universiteit Gent
-
Upload
khangminh22 -
Category
Documents
-
view
0 -
download
0
Transcript of DEEL I - Universiteit Gent
Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007
ONBEKEND IS ONBEMIND. CARLOS BEYAERT (1901-1974),
VEELZIJDIG ARCHITECT-KUNSTENAAR
DEEL I
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Vakgroep Kunst-, Muziek-, en Theaterwetenschappen, voor het verkrijgen van de graad van Licentiaat, door Michelle Nolf. Promotor: prof. dr. L. Van Santvoort
Woord vooraf
Bij deze wil ik de mensen bedanken die onmisbaar waren bij het opstellen van deze scriptie:
Dr. L. Meganck wil ik graag bedanken voor de hulp bij het opstarten van mijn onderzoek. Dit
zowel in de voorbereidingen van het veldwerk als door het geven van diverse nuttige tips
inzake literatuur- en bronnenonderzoek;
Dr. L. Van Santvoort dank ik voor het overnemen van het promotorschap van deze scriptie en
de raadgevingen gedurende het voorbije jaar. Dit zowel wat de perfectionering van het
veldwerk betreft, als het advies met betrekking tot de structuur en de inhoud van de scriptie.
Ook voor het lezen en evalueren van de scriptie wil ik mijn dank uiten;
M. Legros en B. Ramboux krijgen een bijzonder woord van dank omdat ze me als
familieleden van Beyaert letterlijk een schat aan informatie over hem bezorgden;
Een woordje van dank richt ik naar het personeel van de Izegemse stadsdiensten dat me op
weg hielp bij het archiefonderzoek en bij het opzoeken van de kadastergegevens;
Graag bedank ik de bewoners van de onderzochte woningen om me toe te laten hun woning te
fotograferen en – indien van toepassing – te bezoeken;
Ook alle personen die mij nuttige informatie konden geven, hoe miniem die ook was, mogen
niet vergeten worden;
Lic. G. Nolf wil ik bedanken voor het aanleren van de werkwijze van het
computerprogramma Arc Gis 9.1. en voor het lezen en evalueren van deze scriptie;
J.-M. Lermyte en R. Vandenberghe dank ik voor het zoeken naar de schrijffouten;
Tot slot wil ik natuurlijk mijn ouders, zus, familie en vrienden bedanken voor het vertrouwen,
het enthousiasme en alle steun die me hielp om deze scriptie tot stand te brengen.
Inleiding
Aan de bewogen periode die het interbellum was, zijn reeds vele publicaties gewijd. De
architectuur die gerealiseerd werd tijdens de naoorlogse “dolle” jaren, de economische crisis
van het begin van de jaren ’30 en de periode van een dreigend internationaal conflict op het
einde van dat decennium kwam al uitvoerig in diverse studies aan bod. Deze verhandeling
heeft echter niet de bedoeling gehad een dergelijk overzicht van de architectuurgeschiedenis
te herschrijven.
Mijn onderzoek ben ik vertrokken vanuit het oeuvre van één architect in de stad Izegem,
Carlos Beyaert. Allereerst was het de bedoeling een zo volledig mogelijk beeld te verwerven
van de architect zelf. De levensloop en professionele loopbaan werden zo goed mogelijk
gereconstrueerd zodat er nadien kon nagegaan worden of er gebeurtenissen in zijn privé-leven
doorslaggevend zijn geweest voor zijn professionele carrière.
Het belangrijkste onderdeel vormde het onderzoek naar zijn oeuvre in Izegem. Dit is niet
louter beschrijvend, maar had als doel te onderzoeken of Beyaert zich al dan niet heeft
toegespitst op een bepaalde typologie.
De studie richtte zich daarnaast op de stilistische analyse van het oeuvre van de architect.
Enerzijds werd onderzocht hoe het oeuvre zich verhoudt ten opzichte van het gevarieerde
architecturale stijllandschap waardoor het interbellum werd gekenmerkt. De vraag werd
gesteld of het oeuvre van Carlos Beyaert wordt gekarakteriseerd door stilistische diversiteit.
Onderging Beyaert een stilistische evolutie of profileerde de architect zich eerder als strikt
stijlvast? Anderzijds strekte de professionele carrière van Beyaert zich uit tot in de jaren ’50
waardoor er een beeld kan gevormd worden van de evolutie die zijn architectuur onderging na
de Tweede Wereldoorlog om er daarnaast de oorzaken van te achterhalen.
Uit het volledige oeuvre werd verder op de woonarchitectuur gefocust om te onderzoeken of
de planindeling en de voorzieningen van Carlos Beyaert aansloten bij de gangbare vorm van
die tijd. Er werd ook dieper ingegaan op de interieuropdrachten van de architect.
In hoeverre de plaats van invloed is geweest op het oeuvre van Carlos Beyaert is ook een
vraag die aan bod is gekomen in dit onderzoek. Welke was de politieke of economische
situatie in Izegem en hoe zijn die voor zijn oeuvre van belang geweest?
Via een chronologische indeling van zijn oeuvre onderzocht ik of er een evolutie in de
opdrachten en opdrachtgevers is vast te stellen en daarnaast wou ik nagaan of Beyaert tijdens
zijn carrière nationale belangstelling heeft gekregen.
De variatie binnen dit onderzoek vormde een belangrijke motivering. Deze scriptie is immers
zowel gebaseerd op grondig archiefonderzoek, intensief veldwerk, een eigen inventarisatie als
literatuurstudie. Ze gaat uit van een vlotte verwerking van alle verzamelde gegevens. Met het
oog op het beëindigen van deze studie leek elk van deze aspecten een ware uitdaging.
De keuze voor Carlos Beyaert is niet voor de hand liggend. Hij behoorde misschien niet tot
één van de belangrijkste ontwerpers op nationaal niveau. Toch was ik net om die reden
gemotiveerd mijn scriptie over zijn oeuvre te schrijven, want als architect in de twintigste
eeuwse provinciestad Izegem heeft hij mede het hedendaagse uitzicht van de stad bepaald.
Zijn realisaties vormen een weerspiegeling van eigentijdse architecturale ontwikkelingen en
zijn dus allesbehalve van ondergeschikt belang.
Deze licentiaatsverhandeling bestaat uit twee grote delen, elk van beide in een apart boekdeel
gebundeld. Enerzijds werd een oeuvrecatalogus samengesteld, voornamelijk via de
combinatie van archiefonderzoek en visuele waarneming. Anderzijds is er het tekstgedeelte
waarin de architectuur wordt geanalyseerd.
De oeuvrecatalogus bevat drie gedeeltes. Het omvangrijkste en belangrijkste deel is opgesteld
op basis van de bouwaanvragen die tussen 1924 en 1955 werden ingediend en die zich in het
stadsarchief van Izegem (SAI) bevinden. Grondig archiefonderzoek vormt met andere
woorden dé basis van dit onderdeel. Per realisatie in Izegem zit er een fiche in de catalogus
waarop een aantal criteria is aangeduid (cat.nrs. 1-133). Een gedeelte hiervan werd ingevuld
op basis van het archief- en literatuuronderzoek, het andere deel op basis van veldwerk (zie
Methodiek). Omdat over het oeuvre van Beyaert nog nagenoeg niets gepubliceerd is, waren
de beschrijvingen van de gebouwen op de fiches van groot belang voor het verdere onderzoek
van mijn scriptie.
Een tweede gedeelte van de oeuvrecatalogus bestaat uit de tekeningen die zich in het
familiearchief Beyaert in Kortrijk bevinden (cat.nrs. 134-176). Deze bewaard gebleven
schetsen vormen slechts een fragment van wat het totale archief van Carlos Beyaert ooit was.
Het betreffen zowel ontwerpen in Izegem als andere, verspreid over West-Vlaanderen, één in
Oost-Vlaanderen en één enkel voorbeeld uit Schaarbeek. Elk ontwerp kreeg een fiche in de
oeuvrecatalogus, maar enkel de plannen voor gebouwen in Izegem werden in deze
onderzoeksdoelstelling opgenomen (cat.nrs. 134-149). Deze die zich niet in Izegem bevinden,
werden niet opgenomen in het onderzoek omdat ze geen onderdeel van deze casus vormen en
ze slechts een fragment zijn van zijn oeuvre buiten Izegem. Er is daarnaast geen volledige
zekerheid of al deze ontwerpen wel effectief gerealiseerd werden en bovendien liggen ze
dermate geografisch verspreid dat een voldoende diepgaand archiefonderzoek in de
desbetreffende gemeentes onmogelijk was in het voorhanden tijdsbestek. De fiches van deze
tekeningen zijn dan ook minder gedetailleerd uitgewerkt (cat.nrs. 150-176).
Ter vervollediging van het oeuvre zijn achteraan in de oeuvrecatalogus, het derde gedeelte, de
realisaties verzameld die in de reeks “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen…”
vermeld worden en zich niet in Izegem bevinden (cat.nrs. 177-185). Op de fiches is de
beschrijving van deze realisaties overgenomen uit de respectievelijke boekdelen van deze
reeks. Deze realisaties werden niet opgenomen in het onderzoek om dezelfde reden als de
ontwerpen buiten Izegem in het familiearchief Beyaert (zoals hierboven reeds vermeld). Ze
vormen geen onderdeel van deze casus, ze vertegenwoordigen een fragmentair beeld van het
niet-Izegemse oeuvre en een voldoende diepgaand archiefonderzoek was onmogelijk.
Het tekstgedeelte vormt het tweede boekdeel van de verhandeling en is opgebouwd uit
verschillende hoofdstukken.
Hoofdstuk I behandelt de biografie van Carlos Beyaert.
Zijn levensloop komt integraal en chronologisch aan bod om een totaalbeeld van de architect
te vormen. De manier waarop hij in Izegem is terechtgekomen, wordt zo goed mogelijk in
kaart gebracht. Er wordt verder dieper ingegaan op zijn leven in gevangenschap tijdens de
Tweede Wereldoorlog en dit aan de hand van archiefdocumenten. Samen met de mondelinge
getuigenis van Monique Legros wordt het privé-leven van Carlos Beyaert als het ware
gereconstrueerd om te onderzoeken welke gevolgen deze periode voor zijn professionele
leven heeft gehad.
Het tweede hoofdstuk is een bespreking van de typologie van het oeuvre van Carlos Beyaert.
Deze typologische bespreking gaat gepaard met een stilistische analyse. Er wordt een indeling
gemaakt in privé-architectuur, sociale woningbouw, winkelpuien, horecazaken en feestzalen,
industriële infrastructuur, onderwijsgebouwen, religieuze architectuur, herdenkings- en
funeraire monumenten en ten slotte publieke opdrachten via openbare aanbestedingen. In alle
typologieën wordt er vertrokken vanuit de realisaties van Carlos Beyaert zelf, met name van
de beschrijvingen op basis van de bouwplannen en de visuele waarneming ter plaatse.
De privé-architectuur komt eerst aan bod via een uitgebreide stilistische analyse. Onder de
nieuwbouwprojecten worden de interbellumwoningen met dezelfde vormelijke kenmerken
samengebracht, waarna er wordt nagegaan of deze vormgeving beantwoordt aan één van de
stijltermen uit de stilistisch diverse interbellumarchitectuur. Wat de terminologie, de indeling
en de invulling van deze stijltermen betreft, vormt de doctoraatsverhandeling van Leen
Meganck de basis1. Zo wordt dezelfde indeling in traditionalisme, art deco en modernisme
met de bijhorende substijlen gehanteerd. In de stilistische analyse van verschillende woningen
wordt verder nog gebruik gemaakt van specifieke literatuur. De naoorlogse realisaties van
Beyaert behoeven in tegenstelling tot de interbellumarchitectuur geen uitgebreide indeling
omdat hun stijl wordt gekenmerkt door eenvormigheid.
Naast nieuwbouw wordt eveneens aandacht besteed aan de verbouwing van woningen. De
realisaties worden ingedeeld volgens de soort verbouwingen die Beyaert uitvoerde.
In de vormelijke en stilistische analyse van de overige typologieën, wordt – indien
voorhanden – specifieke literatuur geraadpleegd.
Na de stilistische analyse van de woningen in het tweede hoofdstuk volgt de planbespreking
ervan in hoofdstuk III.
Hiervoor worden enkel de woningen opgenomen waarvan een grondplan in de bouwaanvraag
aanwezig is. Deze woningen worden systematisch onderzocht op de indeling van de woon- en
eetkamer op de gelijkvloerse verdieping, alsook op de plaatsing van de trap. Verder wordt de
aanwezigheid van toilet en badkamer in de realisaties getoetst. Om de vaststellingen uit dit
onderzoek te kunnen interpreteren, wordt een artikel van L. Meganck als referentiekader
gekozen2. Na de bespreking van de functiespecifieke ruimtes in een aantal woningen van
Beyaert worden nog drie interieurontwerpen van de architect geanalyseerd. Het betreft het
interieur van één van zijn meest omvangrijke realisaties, het Sint-Jozefscollege (1936). De
inkom en traphal van burgerwoning Werbrouck (1937) en de volledige gelijkvloerse
verdieping inclusief traphal van burgerwoning Sintobin (1945) waren de twee meest
ingrijpende interieuropdrachten die hij in de woonarchitectuur kreeg.
1 MEGANCK, L., Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002). 2 MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, pp. 149-177.
Het belang van de plaats is het onderwerp van hoofdstuk IV.
Enerzijds schetst een beknopte geschiedenis de politieke situatie van de stad Izegem en haar
economische context als stad van de schoen- en borstelnijverheid aan de vooravond van de
Eerste Wereldoorlog tot in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds wordt de
bouwactiviteit in Izegem van naderbij bekeken. Welke het bestaande gebouwenpatrimonium
was en hoeveel schade de beide oorlogen hadden aangericht, behoren tot de noodzakelijke
kennis om het oeuvre van Beyaert te begrijpen. Als onderdeel van de bouwactiviteit wordt
eveneens nagegaan of er nog andere architecten in diezelfde periode werkzaam zijn geweest
in Izegem.
In hoofdstuk V wordt vervolgens nog dieper ingegaan op een aantal zaken met betrekking tot
het oeuvre van Carlos Beyaert. De opdrachten worden chronologisch en per soort ingedeeld
waardoor een beeld wordt verkregen van de evolutie in opdrachten doorheen de 31 jaar
waarin hij actief was (tussen 1924 en 1955). Wie de opdrachtgever van Beyaert daarbij was,
wordt in een volgend onderdeel onderzocht. Dit laatste hoofdstuk wordt vervolledigd met een
kijk op de aandacht die er aan Beyaert werd besteed in de eigentijdse pers.
Tot slot worden de resultaten van de onderzoeksdoelstellingen samengevat in het besluit dat
daarmee het laatste onderdeel vormt en deze licentiaatsverhandeling afsluit.
Lijst met gebruikte afkortingen
cat.nr.: catalogusnummer
POB: Publieke Openbare Bibliotheek
SAI: Stadsarchief Izegem
Methodiek
Status Questionis Interbellumarchitectuur wordt reeds in verschillende publicaties besproken. Een aantal
daarvan is gericht op een specifieke stad of regio zoals “Het Miljoenenkwartier. Een Gentse
woonwijk uit het interbellum”3, “Art Deco in Sint-Niklaas”4 en “Interbellumarchitektuur in
Oost-Vlaanderen”5. Deze boeken zijn stuk voor stuk geschreven door specialisten in
interbellumarchitectuur. Samen met het oudere boek “Moderne bouwkunst in België”6 geeft
het vrij recent uitgegeven werk “Art nouveau, art deco en modernisme”7 een overzicht van de
architecturale ontwikkelingen op het Belgisch grondgebied. Ook hier zijn de auteurs
specialisten ter zake, met meerdere publicaties over de behandelde stijlen op hun naam.
Wat de naoorlogse architectuur betreft, is “Bouwen in België 1945-1970”8 één van de
referentiewerken. Het boek is echter voornamelijk een chronologische opsomming van
nationale en internationale gebeurtenissen waardoor het niet zo bruikbaar is in dit onderzoek.
In “Moderne bouwkunst in België”9 komt ook naoorlogse architectuur aan bod en het boek
“Baksteenarchitectuur na 1945”10 richt zich specifiek op de evoluties in de
baksteenarchitectuur na de Tweede Wereldoorlog.
De interbellumarchitectuur in Izegem wordt al belicht in de licentiaatsverhandeling van
Pieternel Verbeke uit 199811. In deze uitgebreide studie geeft de auteur een overzicht van de
in Izegem voorkomende stijlen. Er wordt eveneens aandacht besteed aan de verschillende
architecten die tijdens deze periode in Izegem werkzaam waren. Van dezelfde auteur
verscheen daarop een artikel in Ten Mandere, het tijdschrift van de plaatselijke heemkundige
3 MEGANCK, L., Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995. 4 DEMEY, A., Art Deco in Sint-Niklaas, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1998. 5 DEMEY, A., DUBOIS, M., POULAIN, N., Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990. 6 PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975. 7 AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006. 8 BEKAERT, G., STRAUVEN, F., Bouwen in België 1945-1970 (tent. cat.), Brussel, (Koninklijke Bibliotheek Albert I), 1971. 9 PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975. 10 PEIRS, G., Uit klei gebouwd. 2: Baksteenarchitectuur na 1945, Tielt, Lannoo, 1986. 11 VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998).
kring12. Andere publicaties die specifiek handelen over interbellumarchitectuur in Izegem zijn
niet voorhanden. Dit geldt eveneens voor de naoorlogse architectuur in Izegem.
Over de architect Carlos Beyaert zelf is nog geen studie gepubliceerd. Hij wordt evenmin
behandeld in het “Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden”13. Er wordt
voor het eerst aandacht besteed aan de architect in de onuitgegeven licentiaatsverhandeling
van P. Verbeke14. De auteur bespreekt zijn levensloop en een gedeelte van zijn werk. Dit is tot
op heden de meest uitgebreide bespreking van de biografie van Carlos Beyaert. De informatie
die de auteur er geeft, is vrij summier en diende als aanzet voor verder onderzoek, maar bij
het onderzoek van deze studie bleek al gauw dat niet alles wat P. Verbeke vermeldde, correct
is. In het boekdeel uit de reeks “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen…” 15 worden
verder 33 realisaties van de hand van Carlos Beyaert vrij beknopt behandeld.
Literatuuronderzoek De twee meest geraadpleegde boeken voor dit onderzoek, en dit over de verschillende
hoofdstukken en de oeuvrecatalogus heen, zijn: boekdeel 17n2 van de reeks “Bouwen door de
eeuwen heen in Vlaanderen…” 16 en “Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de
westerse architectuur- en bouwhistorie” van E.J. Haslinghuis en H. Janse17. Beide boeken
bevinden zich onder andere in de universitaire vakgroepbibliotheek Kunstwetenschappen. Het
eerste bespreekt onder meer de architectuur van Izegem en het tweede is een encyclopedisch
werk waarin bouwkundige trefwoorden worden verklaard.
Literatuurbronnen voor het eerste hoofdstuk waren er nagenoeg niet. Er zijn slechts twee
uitgaven gepubliceerd waarin iets over het leven van Carlos Beyaert te vinden is. Het betreft
enerzijds de genealogie van zijn grootoom, bouwmeester Hendrik Beyaert, aanwezig in de
12 VERBEKE, P., Interbellumarchitectuur in Izegem, in: Ten Mandere, jg. 39, nr. 3, 1999, pp. 3-49. 13 VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003. 14 VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998). 15 VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001. 16 Idem. 17 HASLINGHUIS, E.J., JANSE, H., Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, vijfde druk, Leiden, Primavera Pers, 2005.
Publieke Openbare Bibliotheek (POB) van Kortrijk18. Deze publicatie bevat interessante
informatie om de biografie van de architect te reconstrueren. Het “Jaarboek der sier- en
nijverheidskunsten”19 dat in 1939 verscheen en beschikbaar is in de Centrale
Universiteitsbibliotheek, verschaft verdere informatie over zijn lidmaatschap van de “Sint-
Jozefs en Sint-Lucasgilde” en van de “Maatschappij der bouwmeesters van de provincie
West-Vlaanderen”.
De typologie van het oeuvre van de architect wordt besproken in het tweede hoofdstuk. Naast
algemene literatuur over interbellum- en naoorlogse architectuur werd er ook specifieke
literatuur over winkelpuien en funeraire en herdenkingsmonumenten doorgenomen20. Voor de
stilistische indeling en analyse van de woonarchitectuur werd de stijlindeling gehanteerd die
in de doctoraatsverhandeling “Bouwen te Gent in het interbellum” van L. Meganck naar
voren werd gebracht en in de literatuur werd overgenomen21. Het spreekt voor zich dat niet
alle stijlen uit dat onderzoek terugkomen in het oeuvre van Carlos Beyaert. Publicaties over
de aangewende stijlen behoren ook tot de geraadpleegde literatuur22. Al deze werken
bevinden zich in de Gentse universiteitsbibliotheken.
Verder werd er ook literatuur gebruikt die handelt over door Carlos Beyaert getekende
realisaties. Allereerst is er het reeds vermelde boekdeel 17n2 van de reeks “Bouwen door de
eeuwen heen” waarin 33 realisaties van Carlos Beyaert kort besproken worden23. Drie
publicaties over het Sint-Jozefscollege bespreken het schoolgebouw van zijn hand24. Deze
18 CNOPS, P., Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978. 19 Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939. 20 PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975; AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006; DUBOIS, M., Architectuurrelatie Vlaanderen/Nederland in het interbellum, in: Ons Erfdeel, jg. 27, nr. 2, pp. 229-235; DEMEY, A., DUBOIS, M., POULAIN, N., Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990; VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006; FLEDDERUS, R.H., Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d.; JACOBS, M., Zij, die vielen als helden…, 2 dln, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995-1996; OOSTERHOFF, J. (ed.), Constructies van ijzer en beton: gebouwen 1800-1940. Overzicht en typologie (Bouwtechniek in Nederland 1), Delft, Delftse Universitaire Pers, 1988. 21 MEGANCK, L., Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002). 22 CRAMER, M., VAN GRIEKEN, H., PRONK, H., W.M. Dudok 1884-1974, Amsterdam, Van Gennep, 1981; VANDENBREEDEN, J., VAN SANTVOORT, L. (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995; WATTJES, J.G., Moderne nederlandsche villa’s en landhuizen, Amsterdam, Kosmos, 1931. 23 VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001. 24 BILLIOUW, L., VANDROMME, A., (ed.) Sint-Jozefscollege jubileert: 100 jaar (1867-1967), Izegem, Ten Mandere, 1967; VANDROMME, A., 125 jaar lagere afdeling Sint-Jozefscollege Izegem, Izegem, Hochepied,
boeken bevinden zich onder andere in de POB van Izegem. Een speciale uitgave ter ere van
het 75-jarig bestaan van de Izegemse Bouwmaatschappij was een belangrijke bron van
informatie voor de sociale woningbouw van Beyaert25. Ten slotte zijn er nog drie artikels te
vermelden uit het architectuurtijdschrift Bâtir, wat consulteerbaar is in de universitaire
vakgroepbibliotheek Architectuur en Stedenbouw. Ze handelen respectievelijk over het
badhuis, de architectuur in Izegem en het Sint-Jozefscollege26.
In het derde hoofdstuk wordt er enerzijds dieper ingegaan op de voorzieningen en het comfort
van de woningen. Het artikel van L. Meganck over de planindeling en het comfort in de
Gentse interbellumwoning gold hiervoor als referentiewerk27. Ook “Les dimensions de
l’ordinaire”28 en “Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-
1973”29 werden geraadpleegd. Anderzijds werd literatuur over tegels met bijdragen van M.
Baeck gebruikt in de bespreking van een aantal interieurs30. Alle werken zijn te vinden in de
universitaire vakgroepbibliotheek Kunstwetenschappen.
Wat het vierde hoofdstuk betreft, kon er gebruik gemaakt worden van het overzichtswerk
“Geschiedenis van Izegem” van redacteur en medeauteur dr. J.-M. Lermyte31.
Voor het eerste gedeelte werden verder een boekje32 en een artikel33 over respectievelijk de
borstel- en schoennijverheid geconsulteerd. Al deze werken zijn zowel te vinden in de POB
van Izegem als in het archief van Ten Mandere en bevatten voldoende informatie om de
politieke en economische context van Izegem te schetsen tijdens de professionele carrière van
Carlos Beyaert.
1992; LERMYTE, J.-M., Sint-Jozefscollege Izegem. Honderd jaar middelbaar (1894-1994), Izegem, Sint-Jozefscollege, 1994. 25 LERMYTE, J.-M., 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998. 26 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, pp. 314-316; GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in Bâtir, jg. 6, nr. 50, januari 1937, pp. 1014-1020; FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 27 MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, pp. 149-177. 28 HEYMANS, V., Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998. 29VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006. 30 BAECK, M., VERBRUGGE, B., Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996; KAMERMANS, J., VAN LEMMEN, H. (eds.), Industriële tegels 1840-1940, Otterlo, Nederlands Tegelmuseum, 2004. 31 LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985. 32 COLPAERT, H., Het nationaal borstelmuseum en de borstelnijverheid in Izegem, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 2006. 33 VANDENBERGHE, R., Izegem als centrum van luxeschoenen, opkomst en bloei (1830-1940), in: Ten Mandere, jg. 40, nr. 3, 2000, pp. 47-55.
Voor het tweede gedeelte over een algemene schets van het bouwen in Izegem werd naast
reeds vermelde literatuur zoals “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen…” 34 en “75 jaar
Izegemse Bouwmaatschappij”35 een beroep gedaan op de – in de universitaire
vakgroepbibliotheek Kunstwetenschappen beschikbare en weliswaar onuitgegeven –
licentiaatsverhandeling van P. Verbeke36. Via deze studie was het mogelijk de bouwactiviteit
tijdens de professionele carrière van Carlos Beyaert in kaart te brengen. Het werd ook
duidelijk welke architecten er in dezelfde periode werkzaam waren.
Het vijfde hoofdstuk geeft een beschouwing over de opdrachten en de opdrachtgevers van het
oeuvre. Daarbij werd er weinig literatuur gebruikt, met uitzondering van het gedeelte over de
eigentijdse pers. Het “Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden”37 werd
daarbij geraadpleegd, net als de drie reeds vermelde artikels uit Bâtir38. Alle werken zijn
onder andere te vinden in de universitaire vakgroepbibliotheek Architectuur en Stedenbouw.
Bronnenonderzoek
1. Onuitgegeven geschreven bronnen39 Tot de onuitgegeven geschreven bronnen behoren de oorspronkelijke documenten die in het
stadsarchief van Izegem te vinden zijn.
Het betreft enerzijds de bevolkingsregisters van de stad Izegem. Bij het doornemen van deze
documenten werd de datum van in- en uitschrijving van Carlos Beyaert als burger van deze
stad teruggevonden.
Anderzijds verschafte de briefwisseling die bij een bouwaanvraag gevoegd is informatie over
architect, opdrachtgever, geografische situering en datum van de toelatingsaanvraag. Deze 34 VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001. 35 LERMYTE, J.-M., 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998. 36 VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998). 37 VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003. 38 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, pp. 314-316; GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in Bâtir, jg. 6, nr. 50, januari 1937, pp. 1014-1020; FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 39 BRUSSEL, FOD SOCIALE ZEKERHEID – DIENST VOOR de oorlogsslachtoffers, Archief- en Documentatiedienst: Carlos Beyaert dossier Statuut van Nationale Erkentelijkheid nr. 4236/1819, (s.d.); OOSTENDE, Archief Heemkundige Kring De Plate, Rouwbrieven, (1974); SAI, Bevolkingsregisters, (1921-1930); SAI, Bevolkingsregisters, (1943-1961).
informatie werd op de veldwerkfiche ingevuld (zie Veldwerk). Een dergelijke briefwisseling
is niet voor alle bouwaanvragen bewaard gebleven. Ook in het familiearchief Beyaert in
Kortrijk werd een aantal gelijkaardige documenten teruggevonden, maar deze vondsten zijn
schaars.
Naast de bevolkingsregisters vormde het overlijdensbericht van Carlos Beyaert de aanzet van
het biografisch onderzoek. Op de rouwbrief die zich in het archief van de Oostendse
heemkundige kring De Plate bevindt, staat namelijk de drukkerij “L. Beyaert-Sioen” bij de
familie vermeld. Via de huidige directeur van het bedrijf kwam ik in contact met familielid M.
Legros (zie Mondelinge bronnen).
In verband met de biografie werd ook het archief van de Dienst voor Oorlogsslachtoffers in
Brussel geconsulteerd. Deze instelling beschikt over een dossier van Statuut van Nationale
Erkentelijkheid op naam van Carlos Beyaert. Om het statuut van politiek gevangene te
verkrijgen, moest er een dossier opgesteld worden waarin de gebeurtenissen en
verblijfplaatsen van de persoon beschreven worden. De precieze activiteiten en
verblijfplaatsen van de architect tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in zijn dossier
teruggevonden.
2. Iconografische bronnen Technische tekeningen40
De bouwplannen die bij bouwaanvragen worden gevoegd, vormden het uitgangspunt van dit
onderzoek. Alle ontwerpen van de private bouwaanvragen en openbare aanbestedingen in de
periode 1920-1956 werden in het SAI doorgenomen. Ontwerpen waarvan Carlos Beyaert de
architect was, werden geïnventariseerd. Ieder ontwerp kreeg een aparte veldwerkfiche. De
gegevens over architect, opdrachtgever, bouwjaar en geografische situering die op het
bouwplan vermeld zijn, werden opgenomen in de fiche van het desbetreffende gebouw (zie
Veldwerk). Deze informatie staat echter niet op ieder bouwplan vermeld.
Per bouwplan in het familiearchief Beyaert in Kortrijk werd eveneens een fiche opgesteld die
alle teruggevonden gegevens bevat. De bouwplannen van ontwerpen buiten Izegem zijn
weliswaar beknopter omdat ze niet tot het onderzoeksveld behoren.
40 SAI, Bouwaanvragen, (1920-1956); SAI, Openbare aanbestedingen, (1920-1956); KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Bouwplannen, (1927-1953).
Kadasterplannen41
De kadasterplannen sluiten bij de bouwplannen aan. Ook deze bevinden zich in het SAI. De
dienst Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) heeft het kadaster al
geïnventariseerd waardoor de kadasternummers via een computerprogramma werden
opgezocht.
Cartografisch materiaal42
Om de gerealiseerde ontwerpen van Beyaert in kaart te brengen werden als ondergrond
middenschalige kleurenorthofoto’s gebruikt van de provincie West-Vlaanderen. De opname
van deze orthofoto’s dateert van 2005 en gebeurde door het Agentschap voor Geografische
Informatie Vlaanderen (AGIV). Een topografische kaart 1/10.000 - toponiemen werd daarop
gelegd voor de duidelijkheid. Deze kaart is afkomstig van het Nationaal Geografisch Instituut
(NGI) en dateert van 1991-2005. De grenzen van Izegem werden vectorieel vastgelegd via het
voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen van 22-05-2003 van de Vlaamse Landbouw
Maatschappij (VLM).
Fotomateriaal43
Het fotomateriaal is een belangrijke iconografische bron in dit onderzoek. In het archief van
de heemkundige kring Ten Mandere werd de fototheek doorzocht. De prentkaartencollectie
van Julien Maes werd in het SAI geraadpleegd. Op die manier kon een vroegere of
oorspronkelijke toestand van bepaalde gebouwen en straten achterhaald worden. Interessant
voor dit onderzoek waren ook de gepubliceerde fotoboeken van A. Vandromme die zowel
eigen materiaal als foto’s uit de fototheek Ten Mandere bevatten. In het kader van de
biografie van Carlos Beyaert werden een aantal foto’s uit het familiearchief Beyaert als bron
gebruikt. Ten slotte is er ook het eigen fotomateriaal dat verzameld werd in de
oeuvrecatalogus en hoofdzakelijk dateert van augustus 2006 (zie Veldwerk).
41 SAI, Kadasterplannen, (s.d.). 42 Digitale versie van de orthofoto’s, middenschalig, kleur, provincie West-Vlaanderen, AGIV & provincie West-Vlaanderen, opname 2005; Digitale versie van de topografische kaart 1/10.000, raster, toponymie, NGI, 1991-2005; Vectoriële versie van het voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen, VLM, toestand 22/05/2003. 43 IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, Fototheek, (s.d.); IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF E. SAMYN, Fotoverzameling, (s.d.); KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.); SAI, ’t Gulden boek van de stad Izegem, (1935); SAI, Prentkaartencollectie Julien Maes Izegem, (s.d.); Nolf M., Fotomateriaal veldwerk, (2006-2007); VANDROMME, A., Izegem vroeger en nu, Izegem, Hochepied, 1974; VANDROMME, A., Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989.
Schilderijen44
De schilderijen van Carlos Beyaert, die zich in het familiearchief, in privé-bezit of in handen
van het Izegemse stadsbestuur bevinden, behoren ook tot het beeldmateriaal.
3. Mondelinge bronnen45 De belangrijkste mondelinge bron was ongetwijfeld Monique Legros. Carlos Beyaert was
haar oom en ze heeft hem ook effectief gekend als persoon. Haar getuigenis in de vorm van
een interview is daarmee van groot belang in dit onderzoek. Als familielid kon zij vele
leemtes opvullen in het onderzoek naar het leven van de architect.
Diverse andere personen droegen ook bij aan de reconstructie van de biografie en de
professionele carrière van de architect. Dit zijn Emile Samyn, gewezen politiek gevangene en
kennis van Carlos Beyaert; Bart Blomme, redacteur van Ten Mandere; Els van Dael,
administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-Vlaanderen; Bart
Verstaen, secretaris van de Koninklijke Bouwmeesterskring West-Vlaanderen; Patricia
Quaghebeur, adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica van het KADOC;
Philippe Sintobin, bewoner en eigenaar van een door Carlos Beyaert heringerichte woning.
4. Monumentale bronnen De gebouwen vormden vanzelfsprekend een belangrijk onderdeel in deze scriptie (zie
Veldwerk). Dit zijn immers de visueel waarneembare getuigen van Beyaerts werk.
5. Computerprogramma’s Het GIS-pakket (ESRI) ArcGIS 9.1. werd gebruikt om de waarnemingspunten te verwerken
en zo een visueel overzicht van het oeuvre van Carlos Beyaert in Izegem te geven. Het reeds
vermelde cartografisch materiaal vormde de basis. Daarop werden de waarnemingspunten
gelegd waarvan de coördinaten via de hand-GPS werden opgemeten. Deze punten werden
44 IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF AB, (s.d.); KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Kunstwerkencollectie, (s.d.); SAI, Kunstwerkencollectie, (1931). 45 BLOMME B., redacteur Ten Mandere, [in gesprek met Nolf M.], 14/03/2006; VAN DAEL E., administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-Vlaanderen, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 31/08/2006; LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III; QUAGHEBEUR P., adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica KADOC, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 23/04/2007; SAMYN E., gewezen politiek gevangene, [in gesprek met Nolf M.], 14/08/2006; SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 18/11/2006 en 08/02/2007; VERSTAEN B., [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 22/02/2007.
voor iedere teruggevonden realisatie opgenomen (zie Veldwerk). De gebruikte hand-GPS is
van het type Garmin 12 XL, personal navigation. Om een punt op te meten, wordt de toets
‘Mark’ ingedrukt. Het waarnemingspunt kan dan worden bewaard, via de functie ‘Save’.
Veldwerk Een grondig onderzoek van het patrimonium van Beyaert in Izegem was noodzakelijk omdat
zijn oeuvre tot dan toe slechts fragmentarisch aan bod was gekomen in de bestaande
literatuur. Om die reden werd een eigen inventarisatie opgestart.
Ter voorbereiding van het veldwerk werd een fiche opgesteld (bijlage IV). Dit vormde het
basisdocument waarop een aantal criteria werd aangeduid. Gezien telkens dezelfde fiche werd
gebruikt, die volgens eenzelfde werkwijze werd ingevuld, werd een systematische
inventarisatie mogelijk gemaakt.
Op deze fiche werden de gegevens (architect, de opdrachtgever, het bouwjaar, de
geografische situering en de toelatingsaanvraag) ingevuld die op basis van archiefstudie
werden bekomen.
Ter plaatse werd eerst de datum op de fiche genoteerd omdat veldwerk immers gekoppeld is
aan een momentopname. Vervolgens werd de exacte locatie (straatnaam en huisnummer)
opgetekend. Slechts één straatnaam in het oeuvre van Beyaert was, naar aanleiding van de
fusie van Izegem met Emelgem, in 1965 gewijzigd. De desbetreffende gebouwen vertonen
vaak nog voldoende visuele gelijkenis zodat het terugvinden ervan op het terrein vrij
eenvoudig was. Het juiste huisnummer achterhalen, was meestal geen probleem. In andere
gevallen kon met behulp van een inplantingsplan of situatieschets op het bouwplan het
gebouw gelokaliseerd worden, ofwel werd beroep gedaan op oude foto’s van het straatbeeld
indien een inplantingsplan niet voorhanden was. Er zijn echter een aantal realisaties die
helemaal niet op het terrein teruggevonden werden.
Eenmaal het juiste gebouw gevonden was, werd met een hand-GPS de coördinaten van het
waarnemingspunt vastgelegd om de realisatie in kaart te brengen. De gebouwen die
afgebroken werden, maar waarvan de exacte locatie gekend is, werden eveneens
geregistreerd. Deze die niet werden teruggevonden, konden logischerwijze niet met de hand-
GPS geregistreerd worden. Al deze waarnemingspunten werden via ArcGIS 9.1.
gevisualiseerd waardoor de verspreiding van Beyaerts werk in Izegem in beeld werd gebracht.
De veldwerkfiche werd daarna verder aangevuld met informatie over het bouwtype, de stijl en
de beschrijving van het gebouw. De beschrijving gaat zoveel mogelijk uit van de originele
toestand en vertrekt van het algemene en gaat over in het specifieke. Eerst wordt het soort
gebouw, het aantal bouwlagen, traveeën en het materiaal behandeld waarna er dieper wordt
ingegaan op de gevel, de muuropeningen en de decoratie. Een beschrijving van de
planindeling werd ook in de fiches opgenomen indien de bouwplannen daarvan beschikbaar
waren. Gebouwen waarvan Beyaert het interieurontwerp tekende, werden – indien mogelijk –
bezocht.
Vervolgens werden de gebouwen op foto vastgelegd. Er werden foto’s genomen van één of
meerdere gevels en – indien van toepassing – van het interieur. Ook de datum waarop de
foto’s werden genomen, werd opgetekend. Door het vergelijken van het bouwplan met het
fotomateriaal werd onderzocht of het gebouw volgens het ontwerp is uitgevoerd of al
verbouwd werd.
Hoofdstuk I: De architect
I.1 Kindertijd
Carlos Beyaert werd in Kortrijk in het ouderlijke huis geboren op 6 februari 1901 als Karel
Leo Marie Joseph Amand Beyaert en is het vijfde kind van de achtendertigjarige lithograaf
Leo Firmin Marie Joseph Beyaert (afbeelding 10) en de vierendertigjarige Leonia Karolia
Sioen46. Het gezin, dat in totaal zeven kinderen telde, woonde in de Minister
Vandenpeereboomlaan in Kortrijk, thans huisnummers 62-64 (afbeelding 1, cat.nr. 157). Het
was in deze woning dat Carlos Beyaert opgroeide. De drukkerij Beyaert-Sioen werd er door
zijn vader opgericht en was gehuisvest in de gebouwen achter het woonhuis47. Beyaert bleef
zijn volledige kindertijd en humaniora in Kortrijk. Hij ging naar de katholieke lagere school
en daarna volgde hij er het secundair onderwijs in één van de Kortrijkse colleges48.
Carlos Beyaert is daarnaast familiaal gerelateerd aan Hendrik Jozef Frans Beyaert (1823-
1894), beter gekend als de architect van onder andere de hoofdzetel van de Nationale Bank
van België in Brussel (1859-1878) en van het stationsgebouw in Doornik (1879). Hendrik
Beyaert was zijn grootoom (bijlage II).
I.2 Opleiding
Carlos Beyaert wou graag in dienst gaan bij zijn vader in de drukkerij Beyaert-Sioen49. Zijn
twee oudere broers werkten echter al in de familiezaak en zijn vader droeg hem op verder te
studeren. Carlos koos voor een architectuuropleiding en vatte zijn studie aan in de Sint-
Lucasschool in Gent. Er is met zekerheid geweten dat Carlos in 1921 in Gent studeerde. M.
Legros kon me namelijk vertellen dat hij af en toe langskwam om zijn oudste zus Maria in
Gent te bezoeken en om zijn pasgeboren nichtje te zien50. De exacte begin- en einddatum van
zijn studie zijn echter niet gekend. Het diploma is niet bewaard gebleven en hij wordt niet
46 P. CNOPS, Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978, p. 39. 47 De drukkerij is nog steeds in handen van de familie en bevindt zich nog altijd in de gebouwen achter het woonhuis dat in 1945 een nieuw parement kreeg en in twee aparte woningen werd opgesplitst. 48 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 49 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 50 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III.
vermeld als afgestudeerde in de gepubliceerde lijst van D. Van de Perre51. De
inschrijvingstabellen van de Sint-Lucasschool in Gent zouden hoogstwaarschijnlijk voor
opheldering kunnen gezorgd hebben, maar deze bleven niet bewaard52. Carlos Beyaert kon
zijn studie ook niet vroegtijdig afgebroken hebben om in Izegem architect Walter Vercoutere,
die geen plaatsvervanger had, op te volgen (cf. infra). Zijn ontwerp voor de gedenkkapel voor
de militaire slachtoffers in Diksmuide (cat.nr. 177) werd immers al in 1924 gerealiseerd wat
betekent dat hij in dat jaar al als bouwmeester aan het werk was. Hij was daarnaast ook al
actief in Izegem als ontwerper van de woningen in de Kortrijkstraat 291-317 uit 1924-25
(cat.nr. 1). Via mondelinge bron werd het wel duidelijk dat Beyaert vrij onverwacht het
bureau van Walter Vercoutere in Izegem overnam53. Verder staat vast dat hij als bouwkundige
lid werd van de Sint-Jozefs- en Sint-Lucasgilde54. Deze gilde was opgericht om het contact
tussen de school, de leerlingen en oud-leerlingen te bewaren. Er stonden gezamenlijke
vormende activiteiten op het programma, maar het was eveneens de bedoeling professionele
contacten te onderhouden55. Hij sloot zich daarnaast aan bij de ‘Maatschappij der
bouwmeesters van de provincie West-Vlaanderen’, waar hij in de raad afgevaardigde werd
voor het arrondissement Roeselare-Tielt. In de arrondissementsafdeling zelf van diezelfde
Bouwmeesterskring West-Vlaanderen (B.K.W., thans K.B.K.W.) was hij ondervoorzitter56.
De kring bleek niet over een archief ouder dan 1961 te beschikken waardoor daarover geen
verdere informatie teruggevonden kon worden57. Wel was Carlos Beyaert er zeker lid van
vanaf 1935. Dit wordt namelijk vermeld op het bouwplan van de woning in de Sint-Jorisstraat
28 (1935).
51 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. D. VAN DE PERRE, Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 2003, pp. 174-181. 52 QUAGHEBEUR P., adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica KADOC, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 23/04/2007. 53 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 54 Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939, p.163. 55 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het Interbellum (1919-1939): stedenbouw, onderwijs, patrimonium: een synthese, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 152. 56 Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939, pp. 151-153. 57 VERSTAEN B., secretaris K.B.K.W., [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 22/02/2007.
I.3 Carrière in Izegem
Op 23-jarige leeftijd heeft Carlos Beyaert zich in Izegem gevestigd. Hij werd ingeschreven in
het bevolkingsregister op 14 januari 192558. Op 11 mei 1927 huwde hij in Ledeberg met
Blanche Alma Sabine Ernestina Grootaert die geboren werd in Adegem op 14 december 1905
(afbeelding 4). Ze was de dochter van Alphonsus Grootaert en Sofie Aldeweireldt59. Een oude
foto toont ons hoe Carlos eruit zag toen hij 27 jaar oud was (afbeelding 2). Op die leeftijd
droeg Carlos Beyaert al een bril, want hij had een aangeboren afwijking aan de ogen en zijn
gezichtsvermogen ging er vroeg op achteruit60.
Carlos Beyaert kocht aanvankelijk een bestaande woning in de Markstraat 47 en zijn
schoonvader, Alphonsus Grootaert, heeft in die periode een tijdje bij het koppel ingewoond61.
Later verhuisden Carlos en zijn echtgenote naar de Pieter Baesstraat 17. Deze woning had hij
zelf ontworpen (cat.nr. 13). Zijn domicilie zou later nog veranderen. In 1939 tekende hij de
plannen voor zijn eigen villa in de Meensestraat 181 die in 1940-1941 gebouwd werd
(afbeelding 3). Het koppel bleef kinderloos hoewel het een grote kinderwens had62. Voor
Carlos was het wel zwaar om geen kinderen te hebben en hij heeft zich dan ook ontfermd over
de nicht van Blanche. Deze jonge vrouw had financieel geen gemakkelijk leven en hij kocht
voor haar een bouwterrein en richtte er een woning op63.
In 1925 nam Beyaert het bureau van Walter Vercoutere over. Deze ingenieur-architect was de
zoon van aannemer-architect Jules Vercoutere die onder andere de neogotische Heilig
Hartkerk in de Roeselaarsestraat ontwierp64. Walter Vercoutere zelf was al uitvoerend
architect in Izegem vanaf het eerste decennium van de twintigste eeuw, maar was
voornamelijk actief in de eerste helft van de jaren ’2065. Nagenoeg al zijn realisaties behoren
tot de woonarchitectuur. Carlos Beyaert wordt vermeld als “successeur” op verschillende
58 SAI, Bevolkingsregisters 1921-1930, Boek 5, folio 1304. Beyaert wordt er ook vermeld als sergeant met het stamnummer 596. 59 P. CNOPS, Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978, p. 42. 60 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 61 BLOMME B., redacteur Ten Mandere, [in gesprek met Nolf M.], 14/03/2006. 62 Blanche moest kort voor hun huwelijk geopereerd worden waarbij haar baarmoeder werd weggehaald. 63 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 64 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 343. 65 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het Interbellum: Een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), p. 53.
documenten van Walter Vercoutere (bijlage I). Toen die een einde maakte aan zijn
professionele carrière nam Beyaert naast het bureau vermoedelijk ook het cliënteel over.
Beyaert heeft hoogstwaarschijnlijk altijd alleen gewerkt. Er is namelijk nooit sprake geweest
van bijkomend personeel of van stagiairs66.
De jaren ’30 waren, vanuit architecturaal perspectief, een vruchtbare periode voor Carlos
Beyaert (zie V.1). Hij kreeg vele opdrachten en zijn ontwerpen getuigen van een stilistische
creativiteit en diversiteit (zie II).
Als gevolg van de wet van 20 februari 1939 werden de titel en het beroep van bouwmeester
beschermd67. Carlos Beyaert schreef zich in het provinciale register in en kreeg het nummer
3068. De verwijzing “P.R. n° 30” zette hij voor het eerst op zijn ontwerpen op een plan uit
194569.
M. Legros herinnert zich haar oom Carlos als een joviale, rustige man in die tijd. Een
levensgenieter die graag grapjes en anekdotes vertelde op familiebijeenkomsten, maar die
daarbuiten geen grote babbelaar was. Het gebeurde dat hij improviseerde en soms nam hij zijn
viool ter hand. Zijn vrouw speelde ook vaak piano en was een goede musicienne. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog gaf ze les aan de stedelijke muziekschool om in haar bestaan te kunnen
voorzien70.
I.4 Tweede Wereldoorlog71
Toen de oorlog uitbrak, bleef Carlos Beyaert werken. Hij tekende onder meer de plannen voor
zijn eigen villa in de Meensestraat 181. In het SAI zijn plannen van zijn hand te vinden tot en
met mei 1943. Op 23 augustus van dat jaar om zes uur ‘s morgens bij hem thuis werd Carlos
66 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 67 D. VAN DE PERRE, Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 2003, p. 21. 68 Bevestiging van inschrijving bij de Orde van de Architecten als nr. 30 via mondelinge bron. VAN DAEL E., administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-Vlaanderen, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 31/08/2006. 69 Het betreft het plan SAI, Bouwv. 80/ 1945 nr. 56. 70 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 71 Dit onderdeel is - tenzij anders vermeld - gebaseerd op het persoonlijke dossier of dossier Statuut van Nationale Erkentelijkheid op naam van Carlos Beyaert. BRUSSEL, FOD SOCIALE ZEKERHEID – DIENST VOOR DE OORLOGSSLACHTOFFERS, Archief- en Documentatiedienst: Carlos Beyaert dossier Statuut van Nationale Erkentelijkheid nr. 4236/1819.
Beyaert opgepakt door de Kortrijkse afdeling van de Geheimfeldpolizei van Gent. De reden
van zijn arrestatie was het verspreiden van en het meewerken aan anti-Duitse ophitsende
vlugschriften, met name het clandestiene tijdschrift “De Vrije Belg” van het
Onafhankelijkheidsfront dat zich bezighield met de organisatie van een vluchtlijn voor de
bemanningsleden van neergeschoten geallieerde vliegtuigen en met het voorbereiden van
maatregelen voor de bevrijding72. Hij werd diezelfde dag nog overgebracht naar Kortrijk waar
hij één maand gevangen zat. Op 24 september 1943 kwam hij in de gevangenis van Brugge
terecht. Hij kreeg er zijn proces bij de Oberfeldkommandatur 570 van Gent, afdeling
Brugge73. Als medebetrokkene bij de zaak werd Léon Declercq vermeld (afbeelding 5).
Carlos Beyaert werd op 26 november 1943 veroordeeld tot twee jaar gevangenis in Duitsland.
De volgende dag werd hij overgeplaatst naar Sint-Gillis waar hij tien dagen gevangen zat om
tot 10 januari 1944 in het kamp Beverlo geplaatst te zijn. Die dag werd hij getransporteerd
naar Duitsland. Hij bevond zich achtereenvolgens zes dagen in het kamp in Aken, twee dagen
in Keulen en zes dagen in de gevangenis van Hagen tot 24 januari 1944. De volgende drie
maanden zat hij gevangen in het commando van Attenhagen waarna een langere periode van
zes maand in de gevangenis Bochum volgde. Carlos Beyaert werd op 4 november 1944 nog
overgeplaatst naar Bottrop waar hij bevrijd werd op 30 maart 1945. Uiteindelijk zat hij 586
dagen, of negentien volledige maanden in gevangenschap. De repatriëring volgde pas op 19
april 1945. Carlos Beyaert getuigde zelf op 3 mei 1948:
“Op 30 maart 1945 ben ik in BOTTROP door het Amerikaanse leger bevrijd geweest. Ik had met enkele gevangenen een colonne, vertrokken uit de gevangenis aldaar weten te ontvluchten. Wij hebben dan enkele dagen verbleven in een werkkamp te BOTTROP. Vervolgens zijn wij overgebracht geweest met autocamions van het Amerikaans leger naar Munchen-Glabbach en vervolgens per spoorweg naar België. Ik ben toegekomen in een repatriëringscentrum te Luik op 16 april en ben na een oponthoud van twee dagen op 18 april 1945 in mijn haardstede weergekeerd. Na voorlezing volhardt en naamtekent. Waarvan akte, Carlos Beyaert”
Uit verschillende inlichtingsdocumenten die in het dossier zitten met betrekking tot de
erkenning van het statuut en de uitkering van een toelage, werd nog duidelijk dat Carlos
Beyaert een ‘werkweigeraar’ was geweest, hij was weerspannig ten aanzien van het in
gevangenschap opgelegde werk. Zo stelt een verklaring dat hij altijd heeft geweigerd om een
72 R. VERHOLLE, De tweede wereldoorlog, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 431. 73 Het dossiernummer van zijn proces is 494/43.
arbeidsovereenkomst te tekenen74. Tijdens zijn gevangenschap had hij ook niet genoten van
een vrijer werkregime zoals soms werd toegestaan75.
I.5 Terug in Izegem
Er zijn twee doktersattesten in het dossier bijgevoegd waardoor de fysieke toestand van
Carlos Beyaert net na de oorlog gekend is. Op 21 april 1945, twee dagen na zijn aankomst,
heeft dokter R. Vandeputte hem in zijn kabinet onderzocht. Hij schrijft over vlekken op de
huid veroorzaakt door het ongedierte. Beyaert was ook sterk vermagerd en had
hongeroedemen op beide benen en voeten als gevolg van ondervoeding. Zijn
gezichtsvermogen was verzwakt. Voornamelijk de gezichtsscherpte was erop achteruit gegaan
en zijn ogen waren vaak vermoeid. Als laatste punt vermeldde dokter Vandeputte
gewrichtsreuma aan de linkerpols die hij opliep tijdens zijn gevangenschap. Ten gevolge van
deze toestand verklaarde de dokter Carlos Beyaert vier maand totaal werkonbekwaam en het
daarop volgende jaar half werkonbekwaam.
De vergoeding, die Carlos Beyaert kreeg na de goedkeuring van zijn statuut op 7 mei 1948,
betrof afwezigheidsvergoedingen en bevrijdingspremies. De architect diende ook een
aanvraag in om de aanvullende goederen, die hem toekwamen volgens de wet van 26 februari
1947 die het statuut regelde van de politieke gevangenen en hun rechthebbenden, in kapitaal
te verlenen. Hij was namelijk in 1941 een hypotheek aangegaan op zijn eigen huis en
gedurende zijn gevangenschap had hij die niet meer kunnen afbetalen. Zodoende moest hij
nog ongeveer 58.000 Belgische Frank betalen76.
Carlos Beyaert werd verder lid en eerste voorzitter van de Bond voor Oud Politieke
Gevangenen van Izegem en Emelgem77. Léon Declercq, die als medebetrokkene werd
genoemd in het proces van Carlos Beyaert, zetelde er eveneens in het bestuur.
74 Verklaring op 29/05/1945. 75 Verklaring op 07/11/1946. 76 Verzoek op 07/07/1948. 77 SAMYN E., gewezen politiek gevangene, [in gesprek met Nolf M.], 14/08/2006.
I.6 Professionele activiteiten na Tweede Wereldoorlog
De eerste plannen in het stadsarchief van Carlos Beyaert na zijn gevangenschap dateren van
juli 1945. Opvallend is dat hij vaker kleinschaligere opdrachten aanvaardde. De negentien
maanden waarin hij geïnterneerd was, hadden, naast de fysieke letsels, ook psychische en
financiële gevolgen. Hij was erg getekend door de gebeurtenissen die hij meegemaakt had. M.
Legros vertelt dat hij psychisch gebroken was door de periode van gevangenschap78. Toen hij
terug was, had hij een tijdje een depressie. Beyaert moest ook nog een aantal jaar verzorgd
worden aan de wonden en hij was vrij melancholisch over de vooroorlogse periode. Hij bleef
echter niet bij de pakken zitten en stilaan begon hij opnieuw te ontwerpen, want er moest
natuurlijk geld in het laatje komen. De creativiteit en diversiteit die hij voor de Tweede
Wereldoorlog aan de dag legde, werden niet meer gerealiseerd. Het overgrote deel van de
eigentijdse architectuur getuigde daarenboven van een traditionele structuur en techniek79.
Carlos Beyaert kreeg nog een behoorlijk aantal opdrachten, zowel voor privé-projecten als in
opdracht van de Izegemse bouwmaatschappij of het Izegemse stadsbestuur. Hij bleef actief als
architect in Izegem tot in de jaren ’50, maar uiteindelijk verhuisde hij samen met zijn
echtgenote naar Oostende. Hij kwam aangifte doen op 9 februari en liet zich inschrijven in het
bevolkingsregister van Oostende op 12 februari 195580. Voor hij vertrok, leverde hij een grote
houten kist met plannen af bij de familiedrukkerij in het ouderlijke huis. Hij had ze niet meer
nodig en op het appartement waar hij samen met zijn echtgenote ging wonen, was er daar
geen plaats voor81. Carlos wou ze echter niet weggooien, want “je weet maar nooit” en
daarom koos hij ervoor ze in de drukkerij op te bergen82. Na een drietal jaar in Oostende
gewoond te hebben, verhuisde het koppel naar De Haan. Hij stierf er op 19 april 1974 en werd
begraven op het kerkhof van Klemskerke (afbeelding 6).
I.7 Schilderkunst
In de Izegemse krant De Mandelbode van 28 november 1931 verscheen een uitnodiging voor
de tentoonstelling in de feestzaal van het stadhuis van de schilderijen van Carlos Beyaert83.
Het was de gewoonte in Izegem dat de kunstenaar een kunstwerk schonk aan het stadsbestuur
78 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 79 P. PUTTEMANS, Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975, p. 158. 80 SAI, Bevolkingsregisters 1943-1961, Boek 15, folio 2941. 81 De kist bevindt zich nog steeds in een ruimte van de drukkerij. De kist is echter niet afgedekt waardoor de plannen langdurig blootgesteld werden aan licht en stof. 82 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 83 IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, De Mandelbode, p. 2, (28/11/1931).
als die de organisatie van de tentoonstelling op zich nam84. Op die manier is het Izegemse
stadsbestuur in het bezit van een schilderij van Carlos Beyaert (afbeelding 8). Het hangt in het
bureau van de stadsontvanger. Uit het gesprek met M. Legros werd meer informatie verkregen
over zijn schilderactiviteit85. Carlos Beyaert schilderde namelijk al terwijl hij nog actief was
als architect86. Vaak vormden boten het onderwerp (afbeelding 7). Hij was gefascineerd door
schepen en hij hield ook van de zee. Dit is dan ook één van de belangrijkste beweegredenen
waarom hij op 54-jarige leeftijd naar de kust verhuisde. Verder kwamen in zijn werken veel
bloemen voor en dit vaak in opvallende koperen kleuren. Gele tinten wendde C. Beyaert
frequent aan in zijn schilderijen87. Er is daarnaast een voorbeeld gekend van een portret,
namelijk dat van zijn vader (afbeelding 10). Dit schilderij is nog steeds in de handen van de
familie en hangt nu in een bureau van de drukkerij. Vermeldenswaardig is ook het
schilderijtje dat het Kortrijkse begijnhof afbeeldt (afbeelding 9). Het was niet zijn bedoeling
om zijn kunstwerken te commercialiseren en te verkopen. De schilderijen waren eerder
bedoeld als geschenk voor familie en vrienden88. Dit verklaart ook grotendeels waarom de
huidige locatie van vele van zijn schilderijen niet gekend is. Er werd vooreerst geen lijst
bijgehouden aan wie er een schilderij werd geschonken en daarenboven kan een eigenaar, van
wie de naam wel gekend is, het schilderij achteraf nog doorverkocht hebben. Voor Carlos
Beyaert was het schilderen puur een hobby, een tijdverdrijf waar hij veel plezier aan
beleefde89.
84 SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 18/11/2006. 85 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 86 Op afbeelding 4 zijn twee schilderijen te zien in de achtergrond. 87 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 88 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III. 89 LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006, zie bijlage III.
Hoofdstuk II: Typologische en stilistische analyse van het oeuvre
De typologische en stilistische analyse van het oeuvre van Carlos Beyaert gebeurde op basis
van de fiches in de oeuvrecatalogus. Een visueel overzicht van alle realisaties in Izegem is te
vinden op de verschillende figuren in uitvouwbare bijlage VII.
II.1 Privé-architectuur
Wanneer de volledige professionele carrière in Izegem van Carlos Beyaert in beschouwing
wordt genomen, beschikt de woonarchitectuur over een aandeel van 57,7 %, ofwel 86 van de
149 realisaties. Er valt allereerst een onderscheid te maken tussen privé-architectuur en
sociale woningbouw (zie II.2). De woningbouw in opdracht van particulieren betreft zowel
nieuwbouw als verbouwingen. In totaal zijn dat 79 realisaties over een periode van
eenendertig jaar professionele activiteit tussen 1924 en 1955.
II.1.1 Nieuwbouw Tijdens zijn carrière in Izegem heeft Beyaert ontwerpen getekend voor 49 nieuwbouw-
woningen en dit in een variatie aan stijlen zoals hieronder wordt uiteengezet.
II.1.1.(1) Traditionalisme II.1.1.(1).1 Regionalistische architectuur
De architect tekende tien woningen in een regionalistische architectuur. Ten eerste ontwierp
Beyaert drie arbeiderswoningen in een sobere baksteenarchitectuur. Van de eerste is enkel
de straatnaam, zijnde de Ommegangstraat (1929 - cat.nr. 8), bekend. De woning in de
Klijtstraat 40 (1930 - cat.nr. 17) werd afgebroken. Via de ontwerptekeningen van beide
woningen is te zien dat de bakstenen parementen enerzijds teruggaan op de gangbare
voorbeelden van arbeiderswoningen uit de tweede helft van de negentiende eeuw, maar
anderzijds zijn ze wel versierd via een fries in decoratief metselverband. De arbeiderswoning
in de Krekelstraat 127 (1938 - cat.nr. 52) is dan weer uiterst sober opgevat.
Beyaert realiseerde daarnaast drie woningen met pittoresk karakter. De woning in de
Ommegangstraat 61 (1930 - cat.nr. 18) is daar een duidelijk voorbeeld van. Hoewel de
architect het in zijn ontwerp enigszins anders had opgevat, werd de woning toch uitgevoerd
met pseudo-vakwerk op de eerste verdieping. Het parement werd witgepleisterd en ook het
dak en de dakkapellen dragen bij tot het pittoresk karakter van de deels vrijstaande woning.
Kenmerkend is ook de hoekige bow-window van de woonkamer en dit type erker wordt
herhaald in de hoofdslaapkamer op de eerste verdieping. De gevels vertonen geen zuivere
symmetrie, maar ze zijn evenmin expliciet asymmetrisch te noemen. Achteraf werden art-
decobloemmotieven in het parement aangebracht. De twee andere woningen worden vooral
gekenmerkt door de kleine roedeverdeling in de vensters en de puntgevel met
plankenbeschieting in een typisch onregelmatig dakvolume90. De voorgevel van de oudste
woning in de Sint-Jorisstraat 33 (1938 - cat.nr. 53) is opgebouwd uit een breukstenen plint
met bepleisterd parement. De villa in de Nederweg 81 (1941 - cat.nr. 70) heeft verder nog een
houten erker op de eerste verdieping en een uitgewerkte houten kroonlijst die het landelijke
karakter versterken. De insprong van enerzijds het voorportaal en van het terras aan de
achterzijde anderzijds is niet ongewoon voor de cottagestijl91. Hoewel niet algemeen
aanvaard, was de schoorsteen toch vaak prominent in de zijgevel aanwezig, zoals ook in deze
villa het geval is92. De door Beyaert gebruikte materialen zoals hout, baksteen en natuursteen
en het vakwerk en plankenbeschieting zijn kenmerkend voor de cottage-architectuur93.
Ten derde zitten er vier woningen in zijn oeuvre die gekenmerkt worden door een witgekalkt
parement met zwartgepekte plint onder een dak van rode pannen. De vensters vertonen een
kleine roedeverdeling en hebben meestal luiken. De eerste woning die hij in deze stijl
realiseerde, is zijn eigen villa in Meensestraat 181 (1940 - cat.nr. 61). Beyaert opteerde ervoor
om de plint in zwarte baksteen uit te voeren in plaats van die met pek te behandelen en alle
ramen kregen een kleine roedeverdeling. De sierankers, die in de gevels werden aangebracht,
versterken het traditionele beeld van de villa alsook de luiken die thans verdwenen zijn. Pas in
de jaren ’50 tekende Beyaert nog drie villa’s van hetzelfde bouwtype. Het gaat ten eerste om
een vrijstaande villa in de Reperstraat 95 in Emelgem (1951 - cat.nr. 132) waar de architect
koos voor een breukstenen plint. Ook hier werden sierankers aangebracht waarvan één links
van de inkomdeur. De gevels van deze woning werden nooit witgekalkt, maar behielden hun
parement van rode bakstenen. De volgende woning betreft de riante villa in de Leenstraat 82
(1953 - cat.nr. 114). Ook hier keren de bovenvermelde algemene kenmerken terug evenals de
sierankers. Het rood pannendak werd echter wel vernieuwd en dit met zwarte pannen. Dit is 90 J. VANDENBREEDEN, L. VAN SANTVOORT (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995, p. 13. 91 J. VANDENBREEDEN, L. VAN SANTVOORT (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995, p. 11. 92 J. VANDENBREEDEN, L. VAN SANTVOORT (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel, Sint-Lukasarchief, 1995, p. 13. 93 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 195.
ook het geval in de dokterswoning in Heilig-Hartstraat 30 (1955 - cat.nr. 119). Typische
kenmerken zoals de witte gevels met breukstenen plint, de sierankers, de luiken, de kleine
roedeverdeling van de ramen werden verder allemaal in de woning geïntegreerd. Deze
vormgeving wordt de landelijke hoevestijl genoemd. L. Meganck stelt in haar onderzoek
vast dat een dergelijke vormentaal reeds in de villabouw van de jaren ’30 opduikt terwijl
Beyaert het bouwtype pas toepaste in 194094. Het gegeven dat de landelijke hoevestijl
populair bleef na de Tweede Wereldoorlog gaat ook op voor Beyaert.
II.1.1.(1).2 Versoberde traditionalistische baksteenarchitectuur
Drie villa’s in het oeuvre van Beyaert houden het midden tussen traditionalisme en
modernisme. Alle drie geven ze zowel een vooruitstrevende indruk als aandacht voor het
behoud van traditie. De villa voor vlashandelaar J. Stragier in de Slabbaardstraat-Zuid, met
nummer 53, dateert uit 1941 (cat.nr. 68). In datzelfde jaar ontwierp Beyaert nog een villa in
versoberde traditionalistische baksteenarchitectuur. De woning bevindt zich in de
Vijfwegenstraat 27 in Emelgem (cat.nr. 140). Een laatste woning in deze stijl is gelegen in de
Ingelmunstersestraat 59 en werd gebouwd in 1945 (cat.nr. 143). Iedere villa vertoont uiterst
sobere muurvlakken zoals dit ook algemeen van toepassing blijkt in het onderzoek van L.
Meganck95. Kenmerkend voor Beyaert is de toepassing van glas-in-loodramen met kleine
roedeverdeling. Twee van de drie villa’s hebben traditioneel getinte hoogopgaande daken en
puntgevels. Vermeldenswaardig zijn nog de trapezoïdale erkers van de eerste woning, alsook
de uitwerking van de traphal in de achtergevel van de villa in de Vijfwegenstraat. Die kreeg
een opvallend moderne vormgeving in de vorm van verticale vensterstroken wat duidt op de
aandacht van Carlos Beyaert voor voldoende lichtinval in de traphal.
II.1.1.(2) Art deco Het is belangrijk om eerst en vooral duidelijk te stellen welke lading de term art deco dekt. De
benaming op zich is namelijk afkomstig van de tentoonstelling “Exposition Internationale des
Arts Décoratifs et Industriels Modernes” in 192596. Op deze tentoonstelling in Parijs, waar
bijna 125 paviljoenen opgesteld stonden, werden onder andere kunstnijverheid, meubilair,
94 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 197. 95 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 198. 96 Deze alinea is gebaseerd op: A. DEMEY, M. DUBOIS, N. POULAIN, Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990, p. 9.
juwelen, kledij en architectuur uit verschillende landen getoond. Voornamelijk de toegepaste
kunsten stonden in de belangstelling. Vier decennia later, in 1966, werd de retrospectieve
“Les années 25. Art Deco, Bauhaus, Stijl, Esprit Nouveau” gehouden waarbij een afgeleide
van de titel van 1925 werd gebruikt om het geheel aan stijlen in de jaren ’20 en ’30 te typeren.
In het kader van deze scriptie wordt een beperkte betekenis gehanteerd waarbij de art deco
een stijl is waarin de geometrie tot ornament gemaakt wordt97. In deze redenering moet dan
ook rekenschap gegeven worden van het feit dat art deco geen architectuurstijl is, maar dat
art-decokenmerken worden toegepast op architectuur als gevolg van de drang naar schoonheid
die er heerste98. Carlos Beyaert ontwierp voornamelijk art-decowoningen in het begin van zijn
professionele carrière en deze vormgeving bleef hij hanteren tot halfweg de jaren ’30. In zijn
oeuvre kunnen drie substijlen onderscheiden worden.
II.1.1.(2).1 Proto-art deco
De burgerwoning in de Papestraat 15 (1926 - cat.nr. 4) heeft nog een traditionele voorgevel,
maar een aantal accenten is art-decogetint zoals de geometrische voluten van de puntgevel en
de keperbogige garagepoort. Om die reden behoort de woning tot de proto-art deco.
II.1.1.(2).2 Autonome art deco
Door het traditionele gevelschema te verlaten en deze zelf aan te passen werd de autonome art
deco ontwikkeld. Beyaert realiseerde het grootste aantal art-decoplannen in die substijl. De
nieuwe vormgeving werd door de architect voor het eerst toegepast in een verbouwing van
een parement (cat.nr. 5) en werd bestendigd in het nieuwbouwontwerp voor het dubbelhuis in
de Ommegangstraat 100 (cat.nr. 9). Deze woning dateert van 1929 en wordt getypeerd door
de terugkerende afgeschuinde vensters op de gelijkvloerse verdieping en in de puntgevel. De
vensters vallen op door de witte druiplijsten en bovendien zijn de bovenlichten van de
benedenvensters met kleurrijk glas-in-lood ingevuld. De architect speelde met
metselverbanden in de fries onder de kroonlijst zodat de voorgevel een decoratieve afsluiting
kreeg. De burgerwoning die ongeveer een half jaar later gebouwd werd in dezelfde straat, 97 K. LANCLUS, M. VERBEECK, Overzicht van de architectuur te Gent in de 19de- en 20ste- eeuwse stadsuitbreidingen, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK S. (ed.), Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België. architectuur. 4nc: Stad Gent, 19de- en 20ste-eeuwse stadsuitbreiding, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1983, p. LIII. 98 A. DEMEY, M. DUBOIS, N. POULAIN, Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990, p. 9; J. VANDENBREEDEN, Art deco, in: AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006, p. 270.
nummer 57, is eveneens een duidelijk voorbeeld van de autonome art deco (cat.nr. 11). De
verticaliteit van de bakstenen voorgevel wordt sterk benadrukt door de vertande pilasters met
gestileerde roos in het kapiteel. Ook de gevelbekroning springt in het oog. In de gedrukte
puntgevel werd een geometrisch reliëf aangebracht. Voor zijn eigen woning kocht Beyaert
een perceel in Pieter Baesstraat (cat.nr. 13). De woning, met huisnummer 17, werd in 1930
opgericht en de voorgevel wordt gedomineerd door de kleurrijke baksteen en de twee
langwerpige vensterstroken in de linkertravee. Opvallend is ook het terugkerend decoratief
motief in metselverband dat is aangewend in de licht vooruitspringende gevelvlakken. Het
glas-in-loodvenster op de gelijkvloerse verdieping met decoratie in de vorm van driehoeken is
weggehaald. De woningen in spiegelbeeldschema, Pieter Baesstraat 29-31 (1934 - cat.nr. 30),
vormen zijn laatste realisatie in autonome substijl. Het decoratieve voor dit ontwerp zit in het
gevarieerde metselverband van beide deurtraveeën, in de zijlichten in glas-in-lood en in de
verzorgde afwerking van de kroonlijsten in zaagtandmotief.
Gemeenschappelijk met de Gentse woningen in autonome art-decostijl zijn de afgeschuinde
deur- en vensteropeningen en nog typerender is het gebruik van baksteen in verschillende
kleuren en metselverbanden99. Af en toe integreerde Beyaert ook harde steensoorten om
accenten in het bakstenen parement te leggen.
II.1.1.(2).3 Versoberde art deco
De woning in de Burgemeester Vandenbogaerdelaan 56 uit 1934 (cat.nr. 32) is geconcipieerd
in een versoberde art-decovormentaal. Een terugkerend zaagtandmotief en de bakstenen fries
met decoratief metselverband zijn de enige decoratie. In 1936 ontwierp Beyaert de plannen
voor een woning op de Noordkaai (cat.nr. 40). Deze verdween bij de uitbreiding van het
kanaal Roeselare-Leie. De bakstenen gevel was naakt gelaten en werd doorbroken door
vensters die overigens per bouwlaag aaneengeschakeld werden. De enige decoratie vormde
het smeedwerk van de deur en de garagepoort. Ook de woning in de Prinsessestraat 145 in
Emelgem (1938 - cat.nr. 138) is uiterst sober door de naakte muurvlakken. Uit deze
voorbeelden wordt het duidelijk dat de decoratie, toegepast in de autonome art deco, in deze
substijl gereduceerd wordt tot een minimum. Deze vormgeving tendeert al naar het
modernisme.
99 L. MEGANCK, Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995, p. 33.
II.1.1.(3) Modernisme II.1.1.(3).1 Romantisch kubisme
Onder het romantisch kubisme wordt de stijl bedoeld waarin geometrische basisstructuren op
een gevoelsmatige wijze worden gecombineerd100. Het kubisme van de schilderkunst wordt
als het ware in de architectuur geïntegreerd en zodoende wordt de bakstenen gevel, in deze
vernieuwende beweging, getypeerd door een asymmetrische compositie101. De combinatie en
het ritmisch spel van het horizontale en het verticale in de opbouw en de daaruit volgende
asymmetrie komt duidelijk naar voren in de betonnen luifels en de verticaliserende
schoorsteen van de villa voor R. Werbrouck-Staelens, Bellevuestraat 13 (1931 - cat.nr. 21).
Ook de vensters zijn afwisselend horizontaal en verticaal. Deze monumentale woning zelf is
opgebouwd uit geometrische, afwisselende volumes en wordt verder nog gekenmerkt door
een zuivere baksteenarchitectuur en afgeronde hoeken. Het gebruik van een platte baksteen
komt trouwens in alle dergelijke ontwerpen van Beyaert terug. Zo ook in zijn twee
gelijkaardige projecten in respectievelijk 1933 en 1936 (cat.nrs. 26, 36). Het betreft telkens
twee woningen in spiegelbeeldschema waarvan de voorgevel asymmetrisch is uitgewerkt. De
deurtravee is namelijk hoger opgetrokken dan de venstertravee. Het gebruikte materiaal
versterkt de asymmetrie in de eerste realisatie, gelegen in de Schoolstraat 29. De
cementbepleistering wordt er gecombineerd met twee stroken platte, gele baksteen.
Vermeldenswaardig is ook de afgeronde hoek van het dieper gelegen portaal. Slechts één van
de twee ontworpen woningen bleef bewaard, maar het is ook mogelijk dat de andere woning
nooit uitgevoerd werd. Dit is met zekerheid het geval voor de realisatie uit 1936 waarvan de
locatie onbekend is. Drie maanden na de goedkeuring van het bouwplan blies de
opdrachtgever namelijk de helft van het plan af. De burgerwoning voor A. Lafaut-Mestdagh
uit 1937 in de Pieter Baesstraat 16 (cat.nr. 45) werd ook gerealiseerd in een romantisch
kubistische vormentaal. Het parement van het dubbelhuis is volledig opgetrokken in baksteen
waarbij voor de plint een baksteen met donkere kleur werd gebruikt. De voorgevel is
asymmetrisch, gezien niet alle traveeën een gelijk aantal bouwlagen telt en de overgang naar
het teruggetrokken volume op de derde bouwlaag gebeurt via een afgeronde hoekoplossing.
Beeldbepalend is het centrale balkon met buisleuning. Voor de decoratie werd
zwartgeglazuurde keramiek aangewend. Op de afgeronde tussenstijlen van het venster op de
100 H. VAN GRIEKEN, Architectonische ontwikkeling, in: CRAMER, M., VAN GRIEKEN, H., PRONK, H., W.M. Dudok 1884-1974, Amsterdam, Van Gennep, 1981, p. 13. 101 M. DUBOIS, Architectuurrelatie Vlaanderen/Nederland in het interbellum, in: Ons Erfdeel, jg. 27, nr. 2, p. 230.
benedenverdieping kleven kleinere keramiektegeltjes. Het bakstenen parement kreeg een
afdekking van een rij zwartgeglazuurde dakpannen.
In 1936 bouwde Carlos Beyaert een villa in de Krekelstraat 131 (cat.nr. 43) die sterk verwijst
naar de bezieler van het romantisch kubisme, W.M. Dudok. De ontwerpen van deze
Nederlandse architect worden naast de reeds vermelde kenmerken getypeerd door vensters
met een horizontale strokenverdeling en een beklemtoning van de horizontale brede voeg, ook
wel de Dudokvoeg genoemd. Als decoratie komen vaak keramiektegels en een blauwe of rode
bol onder een betonnen luifel voor102. De villa is volledig opgetrokken in baksteen en vertoont
een afwisselend dakenspel. Expliciete referenties naar de Nederlandse architect zijn het bol-
kapiteel onder de betonnen luifel en het smalle verticale sleufvenster in de geveltoppen.
Beyaert haalde vermoedelijk enerzijds de mosterd bij W.M. Dudok zelf, maar anderzijds
kende hij ongetwijfeld de villa in de Werkhuizenstraat 17 die in 1934 door J. Lippens werd
ontworpen en eveneens gebaseerd is op de architectuur van W.M. Dudok. De halfronde
uitbouw in de zijgevel is dan ook eerder geïnspireerd op deze in het ontwerp van J. Lippens.
II.1.1.(3).2 Nieuwe zakelijkheid
Twee woningen uit het Izegemse oeuvre van Beyaert vertonen een vrij strakke vormgeving.
Het gaat ten eerste over de dokterswoning in de Ommegangstraat 8 uit 1937 (cat.nr. 49). De
naakte, bakstenen muurvlakken zijn opgevuld met brede, rechthoekige vensters die een
horizontaliserend effect teweegbrengen. De architect vermeed monotonie in de voorgevel
door de licht vooruitspringende gevelvlakken en een teruggetrokken volume in de
rechtertravee op de eerste verdieping. De woning is vrij functionalistisch opgevat. Zo zorgt
het teruggetrokken volume voor de creatie van een terras. De tweede woning staat in de
Hovenierstraat 15 (1938 - cat.nr. 56). Het parement is egaal en buiten de licht geprofileerde
bakstenen omlijstingen van de muuropeningen is er geen decoratie. Hoewel het gebruik van
nieuwe bouwmaterialen zoals beton werd gestimuleerd in deze stijlrichting, werden de gevels
van Beyaert nog steeds in baksteen opgericht103.
II.1.1.(3).3 Bootstijl
De in 1935 opgerichte burgerlijke rijwoning in de Sint-Jorisstraat 28 (cat.nr. 35) is vrij strak
opgevat, maar heeft een dergelijke gestroomlijnde en tevens beeldbepalende erker met
102 A. DEMEY, M. DUBOIS, N., POULAIN, Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990, p. 27. 103 F. VANLAETHEM, Modernisme, in: AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en modernisme, Tielt, Lannoo, 2006, p. 354.
leuning zodat de woning refereert naar de bootstijl, zij het een uiterst sobere variant. De
afgeronde vormen in de erker worden eveneens in het interieur, namelijk de inkom,
geïntegreerd.
II.1.1.(4) Mengstijl Eén nieuwbouwwoning laat zich kenmerken door een zeker eclecticisme. Het betreft de villa
in de Dweerstraat 10 (1926 - cat.nr. 3) in opdracht van Léon van Gheenberghe. In zijn
onversierde bakstenen muurvlakken verwijst de woning naar de versoberde traditionalistische
baksteenarchitectuur. De bow-window boven de inkom en de hoogopgaande daken zijn
schatplichtig aan de cottage-architectuur terwijl de achthoekige vensters naast de bow-
window dan weer uit de art deco afkomstig zijn.
II.1.1.(5) Naoorlogse baksteenarchitectuur In de naoorlogse periode van zijn professionele carrière wendde Carlos Beyaert de
vooruitstrevende architectuur af. Een nieuwe architectuurstijl werd ook niet meteen na 1945
ontwikkeld104. Beyaert legde zich meer en meer toe op woonhuizen voor arbeiders, al dan niet
in rijbebouwing. Deze evolutie paste in de algemene ontwikkeling van het Belgische
woonbeleid dat zich toespitste op eigendomsverwerving van nieuwe eengezinswoningen en
op het bevorderen van het particuliere initiatief in de woningbouw105. Stilistisch gezien
hanteerde Carlos Beyaert een sobere baksteenarchitectuur die geen of weinig decoratieve
elementen vertoont. Indien decoratie aanwezig is, wordt die vaak verzorgd door het gebruik
van arduinen of witstenen accenten in het parement van rode bakstenen. Deze stilistische
evolutie is tevens het gevolg van de financiële situatie van Beyaert na de Tweede
Wereldoorlog. De architect had namelijk geen inkomsten gehad voor een periode van
negentien maanden en ging bijgevolg ook meer opdrachten met een traditioneel uitzicht
aannemen van de groeiende groep van kleine eigenaars.
In totaal werden veertien arbeiderswoningen in deze stijl gebouwd. Negen daarvan bevinden
zich in de nieuwe wijk “Vijfwegen” en werden gebouwd tussen 1949 en 1953 (cat.nrs. 109,
124-128, 130, 131, 133). De overige vijf liggen verspreid (cat.nrs. 93, 95, 100, 104, 105). Ook 104 G. PEIRS, Uit klei gebouwd. 2: Baksteenarchitectuur na 1945, Tielt, Lannoo, 1986, p. 26. 105 K. VAN HERCK, T. AVERMAETE, Wonen in welvaart in de jaren vijftig en zestig, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 54.
vier burgerwoningen behoren nog tot zijn realisaties. Zijn woningen in de Lindestraat 33
(1950) en de Abelestraat 53 (1951) (cat.nrs. 101, 103) vertonen dezelfde vormgeving als de
arbeiderswoningen. Van de burgerwoning in de Sint-Jorisstraat 47 uit 1953 (cat.nr. 112) is
vermeldenswaardig dat het parement bestaat uit bruine bakstenen in een decoratief
metselverband; op die manier is de uitstraling van het woonhuis iets minder sober. Ook de
gevel van de dokterswoning in de Krekelstraat 89 (1948 - cat.nr. 148) werd decoratiever
uitgewerkt.
II.1.2 Verbouwingen Er zijn in totaal 30 woningbouwprojecten die een verbouwing inhouden en daaronder zijn er
verschillende mogelijkheden. In acht gevallen werd de voorgevel gedeeltelijk of volledig
vernieuwd. Dit kan vrij ingrijpend zijn naar stijlverandering toe, maar meestal werd er geen
tekening van de bestaande voorgevel in het bouwplan toegevoegd. Hoogstwaarschijnlijk
betrof het in de meeste gevallen een modernisering van de voorgevel zodat de woning
opnieuw up to date oogde. De woning in de Burgemeester Vandenbogaerdelaan 41 (cat.nr. 5)
kreeg zo in 1926 een voorgevel in autonome art-decostijl. Typische kenmerken zijn de
afgeschuinde bovenhoeken van het bovenlicht en het achthoekige venster op de eerste
verdieping. Het bakstenen parement wordt doorbroken door de versieringen in arduin die een
verticaliserend effect met zich meebrengen. De woningen in de Roeselaarsestraat 116 (1932)
en de Pieter Baesstraat 19 (1934) (cat.nrs. 23, 31) kregen beide een parement dat stilistisch
hoort tot versoberde art deco. Ten slotte kreeg de vrijstaande woning in de Burgemeester
Vandenbogaerdelaan 50 (1936 - cat.nr. 42) een voorgevel in nieuwe zakelijkheid. Het
parement heeft een eenvoudige, strakke vormgeving en het gebruik van verschillende
materialen zorgt voor een decoratief uitzicht, zij het louter constructief gebonden.
Het kon ook gaan om de vernieuwing van het dak zoals in de Baron de Pélichystraat 11
(1928), 8 (1938) en zoals op de Grote Markt 31 (1939) (cat.nrs. 6, 54, 58). Beyaert verzorgde
echter ook uitbreidingen van de woning met een garage, een werkplaats, een berging, een
kelder of ook wel met slaapkamers. Deze dakwerken en uitbreidingen zijn vaak louter
bouwtechnisch en hebben geen expliciete stilistische inbreng. Indien dit toch het geval is, kon
vastgesteld worden dat Beyaert zich aan om het even welke stijl kon aanpassen. Als voorbeeld
getuigt zijn ingreep in het herenhuis in Baron de Pélichystraat 2 (1930 - cat.nr. 15).
Aansluitend op de bestaande woning ontwierp de architect de garage en bibliotheek in een
neogotische stijl.
Ten slotte werd Beyaert gevraagd voor kleinere interieuraanpassingen zoals op de Grote
Markt 17 (1940) en in de Sint-Jorisstraat 1 (1941) (cat.nrs. 60, 62), maar ook voor twee
integrale interieuropdrachten. Het betreft het interieur van twee woningen in de
Roeselaarsestraat, respectievelijk met huisnummer 109 (1937) en 8 (1945) (cat.nrs. 47, 142)
(zie III.2.2 en III.2.3).
II.1.3 Privé-architectuur: besluit In zijn woonarchitectuur uit het interbellum hanteerde Beyaert een groot aantal stijlen uit het
nog meer gevarieerde stijllandschap dat het interbellum rijk is. De architect wisselde van stijl
tot stijl in eenzelfde periode en hij ging creatief om met de diverse vormentalen. Tot de jaren
’30 ontwierp hij zowel traditionalistische als art deco woningen. Vanaf 1931 komen ook de
modernistische vormentalen in zijn oeuvre voor. Dat hij op de hoogte was van het werk van
andere architecten blijkt uit de villa in de Krekelstraat 131 (1936).
Wat zijn naoorlogs werk betreft, vertonen de realisaties van Beyaert wel meer eenvormigheid.
De architect ontwierp enerzijds wel nog een aantal woningen in de traditionalistische
landelijke hoevestijl en één in een versoberde traditionalistische baksteenarchitectuur, maar
anderzijds paste Carlos Beyaert enkel een sobere baksteenarchitectuur toe. Enerzijds werden
meer arbeiderswoningen in rijbebouwing opgericht in het kader van de eigendomsverwerving
van nieuwe eengezinswoningen en van het bevorderen van het particuliere initiatief in de
woningbouw. Carlos Beyaert ging anderzijds dergelijke opdrachten vaker uitvoeren in
tegenstelling tot de interbellumperiode omwille van zijn financiële situatie na de Tweede
Wereldoorlog.
II.2 Sociale woningbouw
Doorheen zijn professionele carrière kreeg Carlos Beyaert zeven opdrachten voor sociale
woningbouw. De eerste twee projecten zijn gelijkaardig en betreffen een eenheidsbebouwing
van veertien arbeidswoningen in de Kortrijksestraat 291-317 en van twaalf in de
Roeselaarsestraat 446-470 (cat.nrs. 1, 2)106. Deze opdrachten werden uitgereikt door de
Izegemse Bouwmaatschappij en in respectievelijk 1924 en 1925 aangenomen door Beyaert.
Hij tekende alle woningen in spiegelbeeldschema.
De eerstvolgende opdracht kwam in 1929 en was het ontwerpen van tweeëntwintig
arbeiderswoningen, eveneens in opdracht voor de Izegemse Bouwmaatschappij (cat.nr. 10).
Er wordt in de briefwisseling gesproken over ‘de Kesteloot’, maar dit zijn onvoldoende
gegevens om te bepalen over welke woningen het precies gaat107.
Vanaf 1928 werd de nieuwe woonwijk “Nieuwe Wereld” aangelegd door verschillende lokale
sociale bouwmaatschappijen met daarin voornamelijk eenheidsbebouwing108. Beyaert
ontwierp in 1949 negen arbeiderswoningen voor deze zuidelijke stadsuitbreiding (cat.nr. 96).
De percelen waren het eigendom van de Izegemse Bouwmaatschappij. In de Krekelstraat
werden in 1953 door de toenmalige Commissie voor Openbare Onderstand, thans Openbaar
Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW), vier arbeiderswoningen opgericht naar
ontwerp van de architect (cat.nr. 110). Het jaar daarop volgden elf arbeiderswoningen in
spiegelbeeldschema op de Kasteelwijk in opdracht van de Izegemse Bouwmaatschappij
(cat.nr. 117). Ze werden ingeplant in blok XI in de Slagmeersenstraat 22-42. De laatste
realisering van Beyaert in de sociale woningbouw betrof zes arbeiderswoningen in diezelfde
Slagmeersenstraat 83-93 (1955 - cat.nr. 120). Het ontwerp werd getekend in opdracht van de
Izegemse Bouwmaatschappij en de stichting “weledele heer baron Raphaël Gillès de
Pélichy”.
Opvallend is dat C. Beyaert geen opdrachten van dergelijke aard uitvoerde in zijn meest
succesvolle periode in de jaren ’30, hoewel sociale bouwprogramma’s in die tijd niet
onbestaande waren. Stilistisch gezien zijn de ontwerpen uit het interbellum uitgevoerd in een
106 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, p. 18. 107 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, p. 23. 108 A. DE GUNSCH, C., METDEPENNINGHEN, P., VANNESTE, Architectuurhistorisch overzicht, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. XXXIX.
sobere traditionele baksteenarchitectuur. Ook de realisaties van na de Tweede Wereldoorlog
kunnen gecatalogeerd worden onder een meer sobere, algemeen verspreide
baksteenarchitectuur. De voornaamste kenmerken van deze vormgeving zijn het egale
parement van rode baksteen met decoratieve toetsen van witsteen en de kleine roedeverdeling
van de vensters.
II.3 Winkelpuien
In het oeuvre van Beyaert zitten in totaal negentien winkelpuien. Elf ontwerpen zijn
geïntegreerd in een nieuwbouwproject. Zes daarvan vertonen de klassieke indeling van een
smalle deur- en een brede venstertravee. De deur sluit bij twee ontwerpen direct aan bij het
brede etalagevenster. Dit is toegepast in de Roeselaarsestraat 36 (1934) en voor het ontwerp in
de Kruisstraat (s.d.) (cat.nrs. 27, 149). Beide ontwerpen horen stilistisch bij het romantisch
kubisme. In de andere gevallen is er een stuk parement tussen de inkom en het brede raam
voorzien. Dat zijn de winkelpuien van de slachterij in de Roeselaarsestraat (1936) en van de
winkelhuizen in de Hondstraat (1937) die geconcipieerd zijn in nieuwe zakelijkheid (cat.nrs.
38, 50). Hetzelfde geldt voor de twee romantisch kubistische winkels in de Roeselaarsestraat
66-68 (1938) en voor de groentewinkel in Lendeleedsestraat 6 (1950) (cat.nrs. 55, 99).
Laatstgenoemde pui heeft een arduinen omlijsting en zit verwerkt in een woning die behoort
tot de baksteenarchitectuur. Opmerkelijk is dat de winkelpuien geen eigen opvallende
vormgeving bezitten, maar geïntegreerd werden in het totale ontwerp. De gelijkvloerse
verdieping wordt wel duidelijk onderscheiden van de bovenliggende bouwlagen en dit
meestal door een parement van tegels of een doorlopende cordonlijst. Alleen in
Lendeleedsestraat 6 (1950 - cat.nr. 99) is dit niet het geval. Deze pui wordt evenwel
geaccentueerd door het opschrift “Groenten”.
Onder de vijf andere winkelpuien in nieuwbouwprojecten zit ook zijn oudste ontwerp van
winkelpuien. Het dateert van 1929 (cat.nr. 134). De winkelruimte bevindt zich in een
aanbouw van een huis in landelijke hoevestijl en vertoont geen eigen stijl, maar volgt de
kleine roedeverdeling van de ramen van de woning. Eén van de vier overige handelspanden
huisvest een fietswinkel. De winkel in de Nederweg (1948 - cat.nr. 90) heeft geen etalage,
maar wel een grote poort. De andere drie behoren tot het modernisme wat stijl betreft. De
winkel voor de broers Clarysse in de Brugstraat, nummer 6, (1932 - cat.nr. 22) is uitgevoerd
in nieuwe zakelijkheid. De pui heeft centraal een etalagevenster met aan weerszijden een
dieper liggende in- en uitgangdeur. Ook het meubelhuis N.V. Rousseau in de Schoolstraat 50
(1937 - cat.nr. 51) is uitgevoerd in nieuwe zakelijkheid. Het parement van de begane grond is
betegeld en vertoont twee grote poorten waarlangs de bezoekers binnentreden. De laatste pui
in een nieuwbouwrealisatie is deze van een apotheek en bevindt zich in een hoekpand in
Roeselaarsestraat 57 (1934 - cat.nr. 28). Stilistisch behoort de apotheek tot het romantisch
kubisme. Eigen aan dit ontwerp is dat de inkomdeur in de hoektravee zit en aan weerszijden
een groot venster heeft. Zwartgeglazuurde tegels zijn ook hier in de eerste bouwlaag verwerkt.
In de resterende acht realisaties is de ingreep van Beyaert kleiner. Ofwel zorgde hij enkel voor
het verbouwen of het inpassen van een winkelpui ofwel werd de volledige voorgevel door
Beyaert aangepast. Vier keer zit de deur centraal met aan weerszijden een winkelraam. Vier
keer zit de deur aan de zijkant.
De winkelpui kan een eenvoudige vormgeving hebben en de voorgaande indeling respecteren
zoals dit het geval is in de Nieuwstraat, nummer 3 (1937) (cat.nr. 44). Ook de ontwerpen voor
de winkel in de Gentstraat 6 (1945), de Melkmarktstraat 1 (1945) en deze in de Marktstraat
(1953) zijn vrij eenvoudig (cat.nrs. 79, 77, 111). De etalage in de woning op de Korenmarkt 3
(1939 - cat.nr. 59) wordt geïntegreerd in de stijl van de bestaande woning.
Andere winkelpuien hebben een uitgesproken vormgeving. Een voorbeeld daarvan is de
apotheek in de Meensestraat 29 (1934 - cat.nr. 29) die op de eerste bouwlaag een duidelijke
art-decovormentaal vertoont door middel van de zwartgeglazuurde tegels en de belettering.
Voor de slagerij in de Sint-Pietersstraat, nummer 20, (1946 - cat.nr. 85) wordt de volledige
voorgevel in een naoorlogse baksteenarchitectuur opgebouwd. De eerste bouwlaag met
winkelpui op de Grote Markt 1 (1952 - cat.nr. 106) wordt geaccentueerd door de
frontonbekroning en het gebruik van pilasters.
Aansluitend op de realisaties van Carlos Beyaert kan het rendement van de etalages besproken
worden. Volgens R.H. Fledderus is het belangrijk dat: “de passant eerst de „aanbieding” en
vervolgens als vanzelfsprekend de toegang van de winkel voor zich ziet” 109. De factoren
waarmee rekening moet gehouden worden, zijn de verkoopswaar, de grootte van de
winkelpuien en de hoofdlooprichting van het publiek110. In het kader van de
architectuurbespreking is het interessant om even verder in te gaan op de looprichting. De
verschillende ontwerpen van Beyaert kunnen daarna getoetst worden aan het vooropgestelde
principe van R.H. Fledderus. In zijn schema veronderstelt R.H. Fledderus dat een voetganger
doorgaans het voetpad rechts van de rijbaan neemt111. Omdat zijn motto “eerst de etalage en
dan de toegang in het vizier” volbracht zou zijn, moet de deurtravee links zitten met rechts
daarvan de etalage. Er moet voor gezorgd worden dat de klant niet op zijn stappen terug moet
keren om de winkel te betreden. Terugkeren is immers altijd moeilijk als de passant begint te
109 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 51. 110 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 51. 111 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 51.
aarzelen112. Een andere mogelijkheid, die ook voldoet aan de doelstelling, is een winkelpui
waarin de toegang centraal zit met aan weerszijden een winkelraam. Personen die tegen de
hoofdlooprichting in wandelen, zien op die manier ook eerst de winkelpui en daarna de
toegang. Van de negentien winkelpuien die Beyaert concipieerde, zijn er negen waarbij de
passant eerst de etalage en daarna de inkomdeur ziet. Tenminste als de voorbijganger in de
hoofdlooprichting wandelt. Twee van die realisaties omhelzen twee gecombineerde
handelspanden. Dit is het geval in de Hondstraat (1937) en in de Roeselaarsestraat 66-68
(1938) (cat.nrs. 50, 55). Beide ontwerpen zijn symmetrisch opgevat zodat telkens één winkel-
woonhuis niet voldoet aan het principe. Zes winkelpuien werken in beide looprichtingen
omdat de deur centraal geplaatst werd. Slechts vier realisaties slagen niet in een toetsing met
de doelstelling van R.H. Fledderus. Onder meer de poorten van het meubelhuis N.V.
Rousseau (1937) en van de fietswinkel in de Nederweg (1948) (cat.nrs. 51, 90) vallen
hieronder gezien er geen etalage in het ontwerp zit. In de andere twee gevallen zit het
winkelraam aan de verkeerde kant van de deur voor een persoon die in de hoofdlooprichting
wandelt.
Een opschrift komt voor in zeven projecten. Het opschrift kan enerzijds duiden op de functie
of anderzijds op de eigenaar van het pand. De eerste optie wordt toegepast bij de apotheken in
de Meensestraat, nummer 29 (1934) en in Roeselaarsestraat 36 (1934) (cat.nrs. 27, 29). In
beide gevallen worden drukletters gebruikt. De opschriften “Slachterij” in de
Roeselaarsestraat (1936), “Groenten” in de Lendeleedsestraat 6 (1950) en “Lingerie” in de
Marktstraat (1953) duiden eveneens op de waren die in de winkel verkocht worden (cat.nrs.
38, 99, 111). Boven de winkelpui in de Hondstraat (1937 - cat.nr. 50) slaat het opschrift “R.
VANRENTERGHEM” op de eigenaar van de zaak. Ook de slagerij in de Sint-Pietersstraat 20
(1946 - cat.nr. 85) beschikt niet over een opschrift dat verband houdt met de functie, maar
behoort tot de tweede categorie. Boven het etalagevenster staat immers “A. Berlamont” te
lezen.
Opvallend is dat er vaker wordt geopteerd voor een geschreven lettertype in plaats van voor
drukletters. Dit soort opschriften heeft namelijk een minder streng karakter en werkt
uitnodigend naar de passanten toe. In zijn boek schrijft R.H. Fledderus dat diepte en reliëf de
aandacht meer naar zich toetrekken in vergelijking met een plat vlak. Dit impliceert dat de
letters het best verdiept worden en niet los van en dus vóór het gevelvlak113. De realisaties van
112 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 52. 113 R.H. FLEDDERUS, Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d, p. 84.
Beyaert tellen twee opschriften die niet aan het gevelvlak zijn bevestigd. Dit is het geval bij
de slachterij in de Roeselaarsestraat (1936) en bij de handelspanden in de Hondstraat (1937)
(cat.nrs. 38, 50). De belettering voor de apotheek in Roeselaarsestraat 36 (1934 - cat.nr. 29)
zit in het bovenlicht gevat. Bij de overige vier winkelpuien is het opschrift in reliëf met het
achtervlak aangebracht. Ze zitten echter niet verzonken, maar worden uitgelicht ten aanzien
van de gevel.
Winkelpuien hebben een aandeel van 12,8 % in het Izegemse oeuvre van Carlos Beyaert. Er is
vastgesteld dat de architect in zijn ontwerpen voor winkelpuien niet louter aandacht had voor
de architectuur, maar ook rekening hield met de passant gezien vijftien van de negentien
realisaties voldoen aan de door R.H. Fledderus opgestelde regels. De opdrachten die Beyaert
in deze typologie kreeg, waren vaker verbouwingen. Dit is echter niet verrassend gezien een
handelspand up to date moet blijven en dus vlugger van winkelpui moet veranderen. Dat een
opschrift slechts in zeven projecten voorkomt, heeft hoogstwaarschijnlijk meer te maken met
de wensen van de opdrachtgever dan met de intentie van Beyaert zelf.
II.4 Horeca en feestinfrastructuur
Het stadsarchief van Izegem bevat de plannen van zes panden uit de horeca of
feestzalentypologie. In de helft van de gevallen werd Beyaert gevraagd om de voorgevel te
vernieuwen. De andere realisaties maken deel uit van een nieuwbouwproject en zijn ook
voorzien van een nieuwe, aangepaste planindeling. Bijhorende ontwerptekeningen voor het
meubilair van de hand van Beyaert horen daar echter niet bij.
In de art-decostijl heeft Beyaert twee ontwerpen gemaakt. De voorgevel van café
“Sportwereld” in de Kruisstraat 36 (1935 - cat.nr. 34) is in zijn geheel vernieuwd en wordt
gekenmerkt door zwartgeglazuurde tegels, een grote oppervlakte ramen en een opschrift. De
realisatie kan gerekend worden tot de sobere art deco die al verwantschap vertoont met de
nieuwe zakelijkheid. De ingreep van de architect beperkte zich tot het verzorgen van het
opschrift en de inkom. Die inkom wordt gekenmerkt door het gebruik van veel glas. De
cinema “Patria”, die in 1936 in autonome art-decostijl was uitgevoerd, bevond zich op de
Grote Markt 4-5 (cat.nr. 37), maar werd inmiddels afgebroken. De bioscoop was er sinds
1921 gevestigd in de voormalige gebouwen van de brouwerij Van Wtberghe114. De grote,
bestaande zaal was zo hoog dat er twee balkons geplaatst konden worden en na de
filmvoorstellingen kon ze omgetoverd worden tot danszaal115. Het ontwerp van Beyaert
omvatte naast een voorgevel ook een volledige inkomhal, trapzaal, kleedkamer en
vergaderzaal.
Het koffiehuis in het hoekpand in de Roeselaarsestraat 70 (1938 - cat.nr. 50) is geconcipieerd
in een romantisch kubistische stijl. De gevel is vrij sober gehouden en er werd geen opschrift
aangewend. Naast een verbruikerszaal heeft Beyaert ook een vergaderzaal voorzien op de
eerste verdieping. Op het bouwplan is voor geen van beide zalen een verdere indeling
getekend.
De feestzaal “Het Damberd” is gelegen in de Gentstraat 9 (1947 - cat.nr. 88) en werd
opgericht in een sobere baksteenarchitectuur. Het pand is niet zichtbaar vanaf de straat
waardoor een uitgesproken opvallende stijl helemaal overbodig was. De voorgevel vertoont
enkel een dambordvlak dat met de punt naar beneden is geplaatst en een opschrift.
Kenmerkend voor een feestzaal is de aanwezigheid van een ruimte met grote oppervlakte. Uit
de functie volgt dus de nood aan voldoende overspanning en een aangepaste
114 B. BLOMME, J.-M. LERMYTE, De boog kan niet altijd gespannen zijn, in: LERMYTE, J.-M., Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 550. 115 B. BLOMME, J.-M. LERMYTE, De boog kan niet altijd gespannen zijn, in: LERMYTE, J.-M., Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 551.
draagconstructie116. De spanten zijn echter niet zichtbaar aangezien er een plafond werd
bevestigd.
De jongste twee realisaties van de architect hebben dezelfde stijl. C. Beyaert kreeg de
opdracht voor de eerste bouwlaag van het café “’t Putje” in de Kloosterstraat 12 in 1947
(cat.nrs. 89). Na deze verbouwing week de benedenverdieping sterk af van de bovenliggende
bouwlaag. Vijf jaar later werd ook de tweede bouwlaag en het dak gewijzigd waardoor de
voorgevel nu één geheel vormt (cat.nr. 108). De ingreep in café “De Groene Wandeling” in de
Ingelmunstersestraat 61 (1951 - cat.nr. 129) in Emelgem bleef beperkt tot de eerste bouwlaag.
Beide horecazaken stralen een rustieke sfeer uit. Ze vertonen een puntgevel, ruitvormige glas-
in-lood-invulling en natuursteen als decoratie. Hun stijl leunt dus aan bij de style Hoge. Dit is
een regionalistische stijl die in Gent ontstond in de jaren ’30 en genoemd werd naar de
architecten Charles en Gérald Hoge117. De houten luikjes op de eerste verdieping van café “’t
Putje” zijn praktisch identiek aan de luikjes bevestigd in de geveltop van Charles Hoges villa
aan de Fleurusstraat 4 in Gent uit 1934118.
De realisaties in de typologie van horecazaken en feestzalen vormen een fractie van het
oeuvre van Carlos Beyaert. De opdrachten zijn bovendien eerder kleinschalig. Naast een
aantal horecazaken waarbij veel aandacht aan de voorgevel werd besteed, ontwierp de
architect echter ook een statige bioscoopinkom en een volledige feestzaal met de nodige
voorzieningen.
116 J. OOSTERHOFF (ed.), Constructies van ijzer en beton: gebouwen 1800-1940. Overzicht en typologie (Bouwtechniek in Nederland 1), Delft, Delftse Universitaire Pers, 1988, p. 51. 117 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 196. 118 L. MEGANCK, Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002), p. 196.
II.5 Industriële infrastructuur
Industriële architectuur heeft een aandeel van 17,4 % in het Izegemse oeuvre van Carlos
Beyaert. Onder deze noemer behoren zowel fabrieksgebouwen, garages en opslagplaatsen als
kantoren.
Er zijn zestien bouwplannen van fabrieksgebouwen in opdracht van tien verschillende
bouwheren teruggevonden. In elk van de gevallen gaat het om nieuwbouw die al dan niet een
uitbreiding vormt van een bestaand bedrijfsgebouw. Slechts drie projecten omhelzen de
oprichting van een volledig nieuw bedrijf. Drie bouwheren deden later opnieuw een beroep op
Beyaert wanneer een uitbreiding van hun bedrijfsgebouw nodig was.
De panden zijn in baksteen opgetrokken en hebben vaak een bedaking van shed- of
zaagdaken. De zaagkappen waaruit een zaagdak is opgebouwd, zijn in de dwarsrichting van
het gebouw geplaatst. De jongste realisatie ligt in de Lindestraat 27 (1953 - cat.nr. 115) en
vertoont als enige een getrapt dak. De architectuur van de bedrijfsgebouwen is vrij eenvoudig,
vertoont nagenoeg geen decoratieve elementen en wordt benoemd als louter functionele
baksteenarchitectuur.
In slechts twee ontwerpen zit er ook een voorgevel die zich aan de straatzijde bevindt. Het
gaat over de twee oudste verwezenlijkingen, namelijk de borstelfabriek Gheysens in de
Wijngaardstraat 21-25 uit 1928 en de schoenfabriek Mandelshoe in de Krekelstraat 101 uit
1930 (cat.nrs. 7, 14). Beide gevels vertonen een art-decovormgeving. Eerstgenoemde heeft
een aantal vensters en een decoratief fronton met afgeschuinde hoeken. Het opschrift is
uitgevoerd in een art-decobelettering. De gevel van de schoenenfabriek Mandelshoe in de
Krekelstraat 101 (1930) is iets decoratiever uitgewerkt. Alle vensters vertonen er driehoeken
die met hun punt naar beneden gericht zijn. De getrapte kroonlijst heeft ook een art-
decobelettering.
De bestaande borstelfabriek Gheysens in de Wijngaardstraat 21-25 (1928) wordt uitgebreid
met een machinekamer. Naast de nieuwe voorgevel worden ook de burelen uitgebreid.
Schoenenfabriek Mandelshoe is een volledig nieuwbouwproject in de Krekelstraat 101
(1930). Beyaert hoefde bijgevolg geen rekening te houden met bestaande panden. Het pand
wordt in verschillende deelruimtes ingedeeld naargelang de functie van de fabriek. Het leer,
wat onontbeerlijk is voor de schoenenproductie, wordt opgeslagen in de lederkelder. De kolen
die enerzijds het pek opwarmen en anderzijds het gebouw verwarmen, krijgen ook een aparte
kelderruimte. De verschillende bureaus, het magazijn en het sanitair bevinden zich op de
eerste verdieping.
Borstelfabrikant Lucien Genson-Clement was één van de trouwe bouwheren van Carlos
Beyaert. Zowel voor het ontwerp van zijn villa als van zijn fabrieksgebouwen in de
Krekelstraat 129-131 deed hij een beroep op de architect, met uitzondering van de eerste
bedrijfsruimte die in 1931 door architect Albert Spriet werd opgericht119. Het totale complex
beslaat verschillende bouwfasen (cat.nrs. 39, 46, 63, 73). In 1936 bouwde Beyaert een kleine
werkplaats aan met sheddaken. Een stapelhuis, magazijn, werkplaats en een twee bouwlagen
hoog pand met spreekkamer en bureau werden in het daaropvolgende jaar opgericht. De
laatste twee uitbreidingen gebeurden in 1941: een aanbouw van twee traveeën aan de
bestaande werkplaats en de bouw van een winddrogerij. De drogerij vertoont een L-vormige
plattegrond en heeft een lessenaarsdak.
Naar ontwerp van Beyaert werd in 1938 de schoenenfabriek De Pauw-Roelens opgericht en
dit achter het woonhuis van de eigenaar in de Prinsessestraat, met nummers 145-147 (cat.nr.
138). Het gebouw vertoont dwars geplaatste sheddaken en herbergt de werkvloer, een bureau
en een magazijn. De nood aan uitbreiding van de werkplaats deed zich voor en werd in 1947
door Beyaert verholpen (cat.nr. 123).
Het jaar 1941 was architecturaal vruchtbaar voor Beyaert. Maar liefst acht industriële
realisaties werden in dat jaar verwezenlijkt, waaronder ook de uitbreiding van de
borstelfabriek Bourez-Kesteloot in de Camiel Ameyestraat, nummers 46-50 (cat.nr. 64). Het
ontwerp omvatte de bouw van een grote werkplaats onder sheddaken, een machinekamer
onder plat dak en een drogerij met inpassing van apparatuur onder zadeldaken. Er werd ook
een nieuwe toegangspoort geplaatst tot de bestaande zagerij.
Het meubelbedrijf Omer Vandewalle besteedde ook een drietal opdrachten uit aan C. Beyaert
(cat.nrs. 65, 71, 75). De eerste twee ingrepen waren het onderkelderen van een gedeelte van
de werkplaats, het plaatsen van een tweede verdieping op de werkvloer en het bouwen van
twee verdiepingen op de bestaande machinekamer en dateren van 1941. Al deze gebouwen
kregen sheddaken. De droogkamer werd nog uitgebreid in 1943. Op de plannen werd geen
adres vermeld en de gebouwen werden ook niet teruggevonden.
119 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 284.
Voor de borstelfabriek Deldycke-Sintobin ontwierp Beyaert in 1941 een nieuwe vleugel op
pilaren (cat.nr. 67). De ruimte is niet onderverdeeld en er wordt evenmin een functie vermeld
op de bouwplannen.
De uitbreiding van het bedrijf “nv Etablissements Talonform” in de Prins Albertlaan 31
gebeurde in 1945 en betrof werkplaatsen, een refter, een kleedkamer en burelen (cat.nr. 78).
In 1953 ontwierp Beyaert het laatste bedrijfsgebouw en dit voor Vandendriessche-Delodder in
de Lindestraat 27 (cat.nr. 115). Naast de werkplaats is er een bureau en een verniskamer
voorzien.
Wat de planindeling betreft, hebben de bedrijfsgebouwen vaak slechts een summiere indeling.
De eigenlijke werkplaats neemt meestal het grootste gedeelte van de oppervlakte in. Indien er
verschillende ruimtes op het bouwplan uitgetekend zijn, duidt dit op de aanwezigheid van een
functiespecifieke bedrijfsruimte. Dit kunnen opslagplaatsen voor de grondstoffen zijn of
ruimtes waar machines worden geïnstalleerd die nodig zijn in het productieproces. Verder is
een bureau voorzien bij vijf realisaties. Sanitaire voorzieningen heeft Beyaert slechts in vier
plannen voorzien, in de periode van 1930 tot 1947. De helft hiervan zijn ingrepen waarbij een
volledig nieuw bedrijf wordt opgericht. De ingreep bij schoenenfabriek Dekimpe-Lahure in
de Genstraat 56 (1942) betreft overigens enkel het aanbouwen van drie toiletten (cat.nr. 74).
Het is niet bekend of er al toiletten aanwezig waren in de bedrijven waar Carlos Beyaert
alleen een uitbreiding voorzag.
Tot zijn oeuvre behoren ook twee garages en twee stapelhuizen. Beide garages zijn thans
afgebroken. De oudste bevond zich in de Bellevuestraat (1931 - cat.nr. 20). Die in de
Burgemeester Vandenbogaerdelaan 51 (1946 - cat.nr. 144) had een langgerekt grondplan met
een expositieruimte, bureau en magazijn naast de inkom; de eigenlijke garage had een
oppervlakte van 580 m² en daarachter bevond zich nog de 336 m² grote werkplaats.
Beide stapelhuizen zijn opgebouwd uit baksteen en dateren van respectievelijk 1938 en 1942
en werden niet onderverdeeld. Het oudste werd afgebroken en het jongste is niet
teruggevonden wegens gebrek aan adresgegevens (cat.nrs. 57, 141).
Carlos Beyaert ontwierp eveneens een aantal aparte bureaus die ook horen bij industriële
gebouwen. In totaal werden zes plannen in het SAI gevonden. Ofwel worden de bureaus op
dezelfde site opgericht zoals in drie projecten ofwel op een aparte locatie waarvan één
voorbeeld bekend is. Het bouwplan van het vijfde bureau vertoont geen adresgegevens
waardoor hierover geen informatie verstrekt kan worden. Het betreft de verbouwing van de
burelen voor schoenenbedrijf Bral-Donego (1948) waarvan de locatie onbekend bleef (cat.nr.
91).
Tussen de op de site gelegen realisaties zit de grootste realisatie die tevens ook de oudste is en
dateert van 1941. Dit gebouw voor houthandel Callens in de Kortrijksestraat 98 (cat.nr. 66)
bevat vier bureaus waarvan de grootste voor de bedienden (63 m²), één voor de directie (35
m²), één zonder gespecificeerde functie (22,4 m²) en de laatste voor de boekhouding (22,4
m²). De ruimtes zijn vrij goed van elkaar afgesloten. Er is dus ook geen toezicht op de
bedienden vanuit het bureau van de directie. De bedienden zitten wel allemaal in hetzelfde
landschapskantoor. De stijl van de kantoren leunt aan bij het romantisch kubisme. Een tweede
gebouw werd opgericht in 1945 naast de borstelfabriek van Lucien Genson-Clement in de
Krekelstraat 129 (cat.nr. 80). Het gebouw is in dezelfde stijl opgetrokken als de villa en bevat
een kleine wachtplaats en een bureau (14 m²). Voor drukker Antoon Strobbe voorzag Beyaert
een bureau (27,6 m²) met aansluitend een kleine archiefruimte in de Brugstraat 8 (1946 -
cat.nr. 84). Ten slotte verbouwde hij het bureau en de toonzaal voor Firma Dumoulin in de
Meensestraat 157 (1950 - cat.nr. 98).
Het enige apart opgericht kantoor is gehuisvest in de Ommegangstraat 98 en werd gebouwd in
1941 (cat.nr. 72). Het telt op de gelijkvloerse verdieping vooraan een bureau van 19,27 m² en
achteraan een ruimer bureau van 29,14 m². Het kantoorgebouw is qua stijl te typeren als
nieuwe zakelijkheid.
Achttien van de 26 industriële realisaties betreffen functionele productie- of stapelgebouwen.
Opvallend is dat Carlos Beyaert altijd baksteen verkiest voor de constructie. De meeste
opdrachten vormen uitbreidingen van een bestaand fabrieksgebouw. Er zijn verder slechts
twee industriegebouwen waarbij Beyaert een grotere aandacht voor esthetiek aan de dag
legde. De art-decogevel van zowel de borstelfabriek Gheysens in de Wijngaardstraat 21-25
(1928) als de schoenenfabriek Mandelshoe in de Krekelstraat 101 (1930) is echter verdwenen.
Bijkomende informatie over kleurgebruik en afwerking is bijgevolg niet voorhanden. Het is
ook niet onbelangrijk dat beide bedrijven in het centrum van Izegem lagen waardoor er
dagelijks veel mensen langs liepen en de voorgevel een uithangbord van de onderneming
vormde.
De kantoren die door Beyaert zijn ontworpen, zijn vrij groot. De kleinste is 14 m² groot en het
grootste bureau heeft een oppervlakte van 63 m². De gemiddelde oppervlakte bedraagt 26,2
m². Dit bureau is uitzonderlijk groot en is dan ook een landschapskantoor. Een bureau heeft
een zekere representatieve factor ten aanzien van het cliënteel van het bedrijf. Daarom wordt
er in tegenstelling tot de meeste productiegebouwen wel zorg besteedt aan de stijl waarin het
gebouw wordt opgericht. Zo krijgt de kleine wachtplaats en het bureau voor borstelfabriek
Genson-Clement dezelfde landelijke hoevestijl als de aanpalende villa terwijl de
achterliggende fabrieksgebouwen louter functioneel zijn. Een gelijkaardig voorbeeld is het
kantoorgebouw voor de houthandel Callens.
II.6 Onderwijsgebouwen
Tussen de bouwplannen werden er vier projecten teruggevonden voor twee verschillende
scholen.
C. Beyaert ontwierp de plannen voor het nieuwe Sint-Jozefscollege in de Burgemeester
Vandenbogaerdelaan 53 (cat.nr. 41) nadat het oude schoolgebouw op 13 maart 1936 in een
zware brand voor een groot deel vernield werd120. De omvang van de brand was zo groot dat
er zeven brandweerkorpsen werden opgeroepen. De studie- en slaapkamers van de leraren en
de slaapzalen van de internen op de bovenverdieping lagen in puin. Het bureau van de
principaal, de spreekkamers, de eetzaal en de studiezaal van de lagere afdeling die zich op de
gelijkvloerse verdieping bevonden, gingen eveneens in de vlammen op. Wat nog overeind
stond, waren de vleugels die het vernielde centrale gebouw flankeerden en de kapel die in
1932 door architect Louis Verstraete was ontworpen121. De lerarenrefter en de keuken liepen
door de bluswerken waterschade op.
De principaal, E.H. Van Lerberghe, gaf aan Carlos Beyaert de opdracht de schade op te
meten. Die werd geraamd op 853.255,30 Belgische Frank. De architect werd ook meteen
aangesteld om de plannen te tekenen voor de nieuwbouw die naar de Burgemeester
Vandenbogaerdelaan georiënteerd zou worden in plaats van naar de achterliggende
Meensestraat. Er bleef een ontwerpschets van het college van de hand van C. Beyaert
bewaard waarop links van het thans gerealiseerde gedeelte een kapel getekend staat. Deze
heeft een modernistische vormgeving, maar werd uiteindelijk niet uitgevoerd, gezien de kapel
van Louis Verstraete pas vier jaar oud was en onaangetast uit de brand kwam. De bestaande
kapel werd bijgevolg in het nieuwbouwontwerp geïntegreerd. De gebroeders Monteyne waren
de aannemers van dienst122. Op 26 juni 1936 konden de werken gestart worden, terwijl de
officiële eerstesteenlegging plaats vond op 29 juli 1936 in aanwezigheid van bisschop
Lamiroy en baron Raphaël Gillès de Pélichy. Deze feniksgedenksteen draagt dan ook links
het wapenschild van bisschop Lamiroy en in het midden het wapenschild van Izegem, met de
120 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Sint-Jozefscollege Izegem. Honderd jaar middelbaar (1894-1994), Izegem, Sint-Jozefscollege, 1994, pp. 21-24. 121 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 227. 122 L. BILLIOUW, A. VANDROMME (ed.), Sint-Jozefscollege jubileert: 100 jaar (1867-1967), Izegem, Ten Mandere, 1967, p. 39.
twaalf merletten123. Rechts bevindt zich het wapenschild van de familie Gillès de Pélichy met
haar familiespreuk 'in aeternum non commovebitur' (in eeuwigheid zal ik niet falen).
Stilistisch behoort de school tot het modernisme, meer bepaald het romantisch kubisme. Het
uitzicht van de school wordt gekenmerkt door een spel van volumes van variërende hoogte en
breedte. Er is een duidelijke asymmetrie tussen het horizontale inkomgedeelte en de verticale
blok rechts daarvan met daarin onder andere het bureau van de principaal. Typisch is ook het
gebruik van langwerpige baksteen voor het parement124. Rondboogramen, die het
inkomgedeelte ritmeren, zijn geen kenmerk van het romantisch kubisme waardoor dit project
niet stijlzuiver is. De rondbogen typeren echter ook het interieur van de school en latere
ontwerpen van Beyaert (zie III.2). De gevels die uitgeven op de tuin zijn ritmisch opgevat.
Deze met zicht op het westen worden verder gekenmerkt door een terugkerend decoratief
metselverband. De zuidelijke zijgevel vertoont evenals de voorgevel een volumespel, zij het
minder uitgesproken.
De nieuwbouw heeft een L-vormige plattegrond met een één bouwlaag hoge inkom die
toegang geeft tot de vestibule waarin twee kleine spreekkamers voorzien zijn. De grote
feestzaal is daarachter gelegen en meet 14 bij 20 bij 8 meter. Ze had een capaciteit van circa
zevenhonderd personen en kon dienen als conferentie-, concert- en filmzaal. In dat opzicht
bestudeerde Beyaert de wetten van de akoestiek125. Verder is er een binnenhof waarrond links
een wasplaats en verbandkast liggen, ten oosten de refter ligt en ten zuiden de keuken en een
eetkamer gegroepeerd liggen. Op die manier krijgt de refter licht uit het westen en de vensters
van de keuken zijn naar het noorden gericht. De oorspronkelijke trappenzaal, links van de
refter, vormt de overgang naar de gevrijwaarde studiezalen en klaslokalen.
Rechts van de inkom bevindt zich een wachtkamer en het toenmalige bureau van de
principaal op de gelijkvloerse verdieping van het torenelement. Een bordestrap daarnaast leidt
naar de bovenliggende verdiepingen. De zuidelijke tuingevel herbergt een opeenvolging van
meer private ruimten zoals ontvang-, rook- en eetkamer en een vestiaire met toilet. Vanuit de
123 Een merlet is een kleine eendachtige vogel zonder snavel of poten. De merletten in het wapen van Izegem staan hier overigens niet gezoomd. Dit was het geval vanaf een officieel document onder Hollands bewind op 20 oktober 1819 tot de rechtzetting bij Koninklijk Besluit van 28 januari 1980. A. VANDROMME, De identiteitskaart van Izegem, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 35. 124 L. MEGANCK, Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995, p. 40. 125 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.
refter start een dwarse vleugel. Hierin bevonden zich de eetkamer van de dienstbode, een
spreekkamer, een bordestrap, een koffie- en studiezaal, een vergaderzaal, een boekenkamer en
een trappenzaal. De gang van deze vleugel geeft aansluiting op de bestaande kapel.
Interessant aan het concept van Beyaert is het invoeren van een miniatuurklooster in de
plattegrond. De keuken werd namelijk verzorgd door kloosterzusters, die zo goed mogelijk
geïsoleerd moeten zijn van de buitenwereld. De architect voorzag daartoe een eigen eetkamer
voor hen, alsook een naaikamer, een kapel met sacristie en een aantal wooncellen en dit alles
in de nabijheid van de keuken126. De binnenplaats was bovendien uitsluitend te gebruiken
door de kloosterzusters.
De klaslokalen bevinden zich op de tweede bouwlaag met onder andere een fysicaklas met
laboratorium. Ook de kamers voor de lesgevers en de priesters zijn gelegen op de eerste
verdieping. De bovenverdieping is de slaapverdieping en telt een slaapzaal voor de kleinsten
en naar het oosten gerichte chambrettes die samen een capaciteit van honderd internen
aankunnen. De aandacht voor de lichaamshygiëne is duidelijk te zien in de plaatsing van een
wastafel in iedere chambrette.
Het interieur van het Sint-Jozefscollege wordt verder behandeld in III.2.1.
De bouw van de school is niet onopgemerkt voorbijgegaan. P.-L. Flouquet besteedde een
volledig artikel aan de realisatie van C. Beyaert en dit in het tijdschrift Bâtir127. Het artikel
verscheen in augustus 1937, slechts een maand na de plechtige inwijding. De auteur schrijft
dat het gebouw een eenheid vertoont die erop wijst dat de priesters, die belast zijn met het
onderricht van de kinderen, hun aandacht richten op nieuwe technische en pedagogische
principes. Verder noemt P.L. Flouquet Carlos Beyaert een innemend architect en looft hij hem
met de volgende woorden:
“Mais puisqu’il est convenu que le talent véritable de l’architecte est de faire bien, c’est-à-
dire de construire des bâtisses à la fois rationnelles et harmonieuses, sans le «trompe-l’œil»
de la somptuosité et le «trompe-esprit» de la richesse, Carlos Beyaert sut créer un complexe
répondant habilement et noblement aux diverses exigences du programme.”128
De auteur besluit zijn artikel met een beoordeling over het schoolgebouw:
126 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318. 127 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 128 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.
“ Si ses bâtiments ne permettent pas de préjuger de ce que seront les écoles de l’avenir,
avouons qu’ils possèdent la grande allure, l’ordre et l’aisance des meilleures réalisations
connues à ce jour.”
In 1953 en 1955 bouwde Carlos Beyaert respectievelijk de turnzaal en een aantal klaslokalen
langs de Meensestraat (cat.nrs. 113, 121). Beide gebouwen zijn uitgevoerd in een sobere en
functionele baksteenarchitectuur.
Voor een tweede opdrachtgever realiseerde Carlos Beyaert een veel kleinere opdracht. Hij
herstelde de topgevel van de Stedelijke Nijverheidsschool in neogotische stijl nadat deze was
vernield in 1940 (cat.nr. 139).
In totaal kreeg Beyaert vier opdrachten in verband met Izegemse schoolgebouwen. De
oprichting van het Sint-Jozefscollege is daarvan veruit de belangrijkste en deze realisatie is
ook één van de voornaamste opdrachten uit zijn gehele oeuvre. Voor de architect was de
bouw van een nieuw complex echter geen eenvoudige opdracht. De voor de brand behoede
gebouwen moesten namelijk in de plattegrond geïntegreerd worden en verder werd zijn
ontwerp eveneens beperkt door het noodgedwongen inpassen van het pand op de oude,
bestaande funderingen129. Daarenboven moest het geheel een modern architecturaal karakter
vertonen en het Sint-Jozefscollege een zeker prestige geven. Een gegeven waaraan Beyaert
veel aandacht besteedde, is de oriëntatie van de ruimtes. Zo is de keuken naar het noorden
gericht voor de lichtinval. Alle chambrettes kijken uit op het oosten waardoor de kamers niet
uitzonderlijk warm worden gedurende de dag.
129 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1317.
II.7 Religieuze architectuur, herdenkings- en funeraire monumenten
Opvallend in het oeuvre van Carlos Beyaert zijn de realisaties die onder de noemer van
religieuze architectuur, funeraire en herdenkingsmonumenten te plaatsen zijn. Twee kerken in
Izegem ondergingen een ingreep van de architect.
In 1930 kreeg de Heilig Hartkerk, die tot 1907 de privé-kerk was van juffrouw Eugénie
Angillis, een toren en een sacristie (cat.nr. 19)130. De stijl die Beyaert hanteerde, sluit aan op
de neogotische stijl van de in 1895 door Jules Vercoutere opgerichte kerk. Kenmerkend zijn
de regionale karakteristieken van de toren. Een voorbeeld hiervan zijn de haaks op elkaar
geplaatste steunberen met versnijdingen die bekroond worden door veelhoekige
arkeltorentjes. Twee jaar later werd het voormalige woonhuis van de eigenares geschonken
aan de kerkfabriek131. De woning werd door Carlos Beyaert verbouwd tot pastorie en het
parement werd vernieuwd. De gevelsteen duidt het jaar van de verbouwing aan – in een voor
de rest – eclectisch getint pand. Zo is het balkon in de voorgevel neoclassicistisch uitgewerkt
en vertoont de zijgevel een eerder barokke vormgeving.
Na een zware brand in 1954, die veroorzaakt werd door een oververhitte leiding van een
kachel, was een groot deel van de zuiderbeuk van de Sint-Pieterskerk in Emelgem vernield132.
De vlammen sloegen al door het dak toen de brandweer aankwam. Beyaert leidde de
herstellingswerken (cat.nr. 118). Naast de vernieuwing van het dak van de zuidelijke zijbeuk
en de herstelling van de aanzet van het torendak moest ook een gedeelte van de lambrisering
door de architect heropgebouwd worden. Een groot aantal vensters was stukgesprongen door
de hitte en moest vervangen worden.
De herdenkingsmonumenten in zijn oeuvre zijn vaak opgericht als herinnering aan de
slachtoffers van de wereldoorlogen. De herdenkingsmonumenten deden hun intrede in West-
Europa pas na de Eerste Wereldoorlog en dit als gevolg van een toenemende liberalisering en
democratisering van het Europese denken133.
130 F. MUYLAERT, Kerken in West-Vlaanderen: parochiekerken decanaten Izegem - Lichtervelde - Roeselare - Staden - Tielt - Torhout, Roeselare, Creatief, 1992, p. 10. 131 F. MUYLAERT, Kerken in West-Vlaanderen: parochiekerken decanaten Izegem - Lichtervelde - Roeselare - Staden - Tielt - Torhout, Roeselare, Creatief, 1992, p. 10. 132 Deze alinea is gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, De Emelgemse Sint-Pieterskerk, Izegem, Hochepied, 1992, pp. 28-32. 133 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 10.
Wat Izegem betreft, verzorgde Beyaert de omheining van de “Vrijheidsboom”. Het planten
van een vrijheidsboom was het meest verspreide initiatief na de Eerste Wereldoorlog134. Het
gebruik bestond al, maar de herinvoering werd gestimuleerd door de toenmalige West-
Vlaamse gouverneur, Léon Janssens de Bisthoven135. In Izegem werd op dinsdag 10 februari
1920 op de Melkmarkt een rode beuk geplant. De onthulling vond plaats op 20 juni 1920136.
De afrastering werd door Beyaert ontworpen na de goedkeuring ervan in de
gemeenteraadszitting van 21 februari 1947 (cat.nr. 146)137.
Hoewel niet in Izegem is de modernistische kapel in Diksmuide uit 1924 het vermelden waard
(cat.nr. 177). Deze kapel werd in opdracht van de Brugse bisschop monseigneur G.J.
Waffelaert opgericht als nationale hulde aan de militaire slachtoffers van de Eerste
Wereldoorlog138. De betekenis van de kapel als religieus-nationalistische tegenhanger van de
IJzertoren, die al voor zijn eigenlijke opbouw een symbool van het Vlaamse
volksnationalisme en de Vlaamse zelfstandigheidsdrang was geworden, werd niet expliciet
verwoord. De inhuldiging vond plaats op 23 september 1928 en werd bijgewoond door prins
Leopold en prinses Astrid. Het gedenkteken behoort tot de collectieve officiële gedenktekens.
Het opschrift zegt: “O CRUX AVE SPES UNICA” (Wees gegroet, o Kruis, onze enige hoop)
met daarbij de jaartallen “1914” en “1918”. Tot de herschildering in 1985 was rechts van de
ingang “Aan onze gesneuvelden – A nos morts - … our fallen” te lezen.
Het is een strakke, geometrische opgebouwde kapel met twee verdiepingen die een
kubistische sfeer uitstraalt. De kapel is uit beton vervaardigd en heeft onderaan een brede
basis die naar boven toe trapsgewijs versmalt tot het kruis op het dakterras met daaraan een
groot, bronzen kruisbeeld van A. Beule139. Het effect wordt versterkt doordat het kruis zelf
ook op een trapsgewijs versmallende sokkel is geplaatst. Door de sobere vormgeving van de
kapel wordt het kruisbeeld een beeldbepalend element. Het dakterras is bereikbaar via twee
zijtrappen aan de buitenzijde. De ijzeren deuren van de toegang zijn gedecoreerd met twee
kruisen van smeedwerk en binnenin staat een Onze-Lieve-Vrouwaltaar.
134 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 11. 135 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, pp. 11-12. 136 IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, Ons Iseghem, jg. 1, nr. 48, 14-02-1920; A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere, jg. 10, nr. 2, 1970, p. 60. 137 A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere jg. 10, nr. 2, 1970, p. 59. 138 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, pp. 22-23. 139 M. GOOSSENS, F. GHERARDTS, H. MISSIAEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen: inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen: gemeente Diksmuide, 1 vol., Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005, p. 244.
Het Monument voor de militaire slachtoffers van Izegem uit zowel de Eerste als de Tweede
Wereldoorlog is ook een ontwerp van Beyaert (cat.nr. 122). Het monument met art deco
inslag bevindt zich op de stedelijke begraafplaats waardoor het funeraire aspect beklemtoond
wordt. Het gedenkteken is symmetrisch opgebouwd. Centraal hangt een Christusbeeld op een
hardstenen kruis tussen twee pilasters. Op de hardstenen sokkel staat: “O Crux Ave Spes
Unica” (Wees gegroet, o Kruis, onze enige hoop) wat duidt op het religieuze karakter van het
gedenkteken. In de muurwanden, van rode baksteen met horizontale hardstenen banden, zijn
aan beide zijden arduinen tegels ingewerkt waarop de namen, de geboortedatum, de
sterfdatum en -plaats van de Izegemse soldaten aangebracht zijn. De linkerwand staat in het
teken van de slachtoffers van Wereldoorlog I, de rechterwand van die van de Tweede
Wereldoorlog. Verder is ook het opschrift “De stad Iseghem aan hare helden gesneuveld voor
het vaderland” aangebracht. J. Pouille verzorgde de uitvoering van het ontwerp.
Een derde herdenkingsmonument van Beyaert in Izegem is het Monument voor de Izegemse
slachtoffers van W.O. II wat eveneens een opdracht was van het Izegemse stadsbestuur
(cat.nr. 145). Het ontwerp dateert van 1946 en is uitermate sober opgevat. De constructieve
delen bestaan uit een breukstenen platform met daarop een muur van witte natuursteen op een
hardstenen plint. De muur is verdeeld in drie vlakken waarvan de buitenste uitgediept zijn.
Elk paneel wordt afgesloten door een bronzen wapenschild in hoogreliëf. Van links naar
rechts zijn dat het wapen van Izegem, van België en van de provincie West-Vlaanderen. Dit
monument herdenkt verschillende subgroepen. In het linkervlak staan de namen van de
gesneuvelde soldaten, van de slachtoffers van de weerstand en van de burgerlijke slachtoffers.
Aan de rechterkant deze van de politiek gevangenen en van de weggevoerde arbeiders. Het
monument werd onthuld op zondag 15 september 1946 en kostte toen 266.240 Belgische
Frank, het ereloon van Carlos Beyaert – 41.556 Belgische Frank – niet inbegrepen140. De
onthulling ging gepaard met de nodige luister en het publiek werd toegesproken door
burgemeester E. Allewaert, M. Rivière van de Nationale Confederatie en de architect zelf, als
voorzitter van de politieke gevangenen141. Aanvankelijk bevond het monument zich, samen
met dat voor de Eerste Wereldoorlog van J. Vercoutere, centraal op de Korenmarkt. De
meeste collectieve gedenktekens voor slachtoffers van de gemeente werden immers op een
centraal plein van de gemeente of de stad geplaatst142. Op die manier werd de link met de
140 A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere jg. 10, nr. 2, 1970, p. 59. 141 A. VANDROMME, Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de gesneuvelden, in: Ten Mandere jg. 10, nr. 2, 1970, p. 59. 142 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 57.
lokale burgerbevolking, voor wie werd gestreden, bewerkstelligd143. De aanleg van de
centrumbrug zorgde er echter voor dat de twee monumenten in april 1975 werden verplaatst
naar de Melkmarkt144.
Onder de funeraire monumenten van Beyaert zijn geen Izegemse voorbeelden gekend. Wel
interessant om hieronder te vermelden is Beyaerts ontwerp voor het familiegraf op de
stedelijke begraafplaats in Kortrijk (cat.nr. 176). Wat typologie betreft, bestaat het
grafmonument uit een stèle in spitsboogvorm. In de stèle werd de figuratie van een
christushoofd met een doornenkroon ingewerkt. Onderaan is een opschrift aangebracht met de
tekst “Sepulture de la famille Beyaert-Sioen”. Het horizontale vlak is opgedeeld in een aantal
vlakken met verschillende niveaus. Vooraan het graf en naast de stèle bevinden zich
afgeronde gedeeltes waarin flora geplant kan worden. Op het plan in het familiearchief is geen
datum vermeld.
In zijn verbouwingen van de beide kerken valt af te leiden dat Beyaert als vooruitstrevend
architect moeiteloos omging met enerzijds een totaal andere typologie en anderzijds met meer
historiserende vormentalen als neoclassicisme en neogotiek. Dat het stadsbestuur precies
Beyaert aansprak voor het ontwerpen van de voornaamste herdenkingsmonumenten in Izegem
wijst op zijn prestige als architect in Izegem.
143 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden..., deel 1, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 67. 144 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 303.
II.8 Publieke opdrachten via openbare aanbestedingen Publieke opdrachten via openbare aanbestedingen werden altijd geafficheerd. De affiche voor
de openbare aanbesteding van het brandweerarsenaal in de Ommegangstraat 87 is bewaard
gebleven (cat.nr. 12). De uiteindelijke keuze van de aannemer kwam er op 29 oktober 1929 en
de opdracht werd toegewezen aan de goedkoopste aannemers Frans Spriet en Camiel
Deblauwe145. Voor de bouw van het complex werd 187.909,35 Belgische Frank uitgetrokken
en het stadsbestuur had reeds een beroep gedaan op Beyaert voor het ontwerp van de
bouwplannen. In het project werd ook de bouw van een conciërgewoning voorzien. De bouw
van het complex werd op 29 november goedgekeurd door de Bestendigde Afvaardiging van
de Provinciale Raad van West-Vlaanderen. Het bouwen zelf liep bijzonder vlot, want de
inhuldiging vond reeds plaats op 10 augustus 1930146.
Het gebouw is een hoekpand en refereert naar de art deco in de vormgeving van de venster-
en deuropeningen. Opvallend zijn de zes grote poorten en de driezijdige pseudo-frontons die
in een art-decovormentaal zijn geconcipieerd. In de combinatie van verschillende
metselverbanden in het bakstenen parement zit dan weer een verwijzing naar de Amsterdamse
School. Beeldbepalend voor het brandweerarsenaal is de hoektoren met geprofileerde pilasters
waarin de brandslangen te drogen gehangen werden. De bekroning van de toren in beton duidt
op de moderne ingesteldheid van de architect.
Het gebouw verloor in 1984 zijn functie toen de brandweer verhuisde naar een
nieuwbouwkazerne147. Sindsdien is de plaatselijke afdeling van het Rode Kruis er gehuisvest.
Het is ook op dat moment dat in één van de gevels twee poorten tot één werden verbouwd. Op
20 april 2004 werd de voormalige brandweerkazerne beschermd.
In 1934 kreeg Beyaert de opdracht een plan te ontwerpen voor een badhuis tussen het kanaal
en de Mandel (cat.nr. 33). De oprichting van een badhuis kaderde in de opmars van de
hygiëne naar Noord-Europees model. In die landen was hygiëne al op punt gezet en gold
zwemmen als één van de uitdrukkelijke voorwaarden ter bescherming en verbetering van de
publieke gezondheid148. In 1979-80 werd het badhuis afgebroken voor de verbreding van het
145 SAI, dossier aanbesteding brandweerarsenaal, 1929. 146 Brochure Open Monumentendag 14 september 1997, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 1997, p. 6. 147 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 323. 148 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 314.
kanaal Roeselare-Leie waardoor het gebouw enkel nog gekend is via literaire, archivalische
en iconografische bronnen149. De gedenkplaat werd bewaard door voormalig badmeester en
laatste conciërge van het badhuis J. Deklerk. Op die gedenkplaat is de naam van de aannemer
van het project, A. Ostyn, teruggevonden. Ook de datum van inhuldiging, 26 mei 1935, werd
vermeld en deze inhuldiging vond plaats in aanwezigheid van Burgemeester C. Staes,
Schepenen E. Allewaert, C. Rebry, J. Sintobin en secretaris A. Werbrouck. De totale kostprijs
voor het badhuis met inbegrip van de installaties en het meubilair lag niet hoger dan 700.000
Belgische Frank150.
De opdracht was niet zo eenvoudig gezien het perceel driehoekig van oppervlakte was en er
toch een rechthoekig zwembad met een lengte van 50 meter ingepast moest worden. De reden
waarom voor dat kavel werd geopteerd, is precies de ligging tussen de twee waterlopen. Op
die manier kon het nodige water om de baden te vullen uit het kanaal opgepompt en gefilterd
worden. Na gebruik werd het water in de Mandel geloosd151. Het systeem was vrij ingenieus
voor die tijd, want het zwembad kon in een kwartier geleegd worden en er waren twaalf uur
nodig om het opnieuw te vullen, wat toch een behoorlijk korte tijdspanne was152. Verder
slaagde Beyaert erin naast de badkuip ook een overdekt terras, twintig lig- en stortbaden, 46
kleedhokjes, een ligweide en een conciërgewoning in het project te integreren. Al deze
voorzieningen tekende Beyaert rondom het zwembad.
Het complex werd opgericht in een okerkleurige baksteen en had een voorgevel van 82 meter.
Stilistisch behoorde het badhuis tot het modernisme, meer bepaald het romantisch kubisme.
De gevel was voornamelijk horizontaal opgebouwd met twee verticale eenheden aan
weerszijden van de inkom waarvan links de dienstruimte en rechts de conciërgewoning. De
afweging van het horizontale en het verticale werd in de vensters herhaald. Het opschrift
“badhuis”in rode letters werd geplaatst tegen een achtergrond van blauwe keramiektegels.
Dezelfde keramiektegels keerden terug in de inkomhal waar ze werden gecombineerd met
horizontale banden van zwarte keramiek.
De zorg voor hygiëne zat niet alleen in het project op zich. Beyaert had immers ook aandacht
voor het materiaal. Hij gebruikte het nieuwe “Egypto”, wat een glanzend beton is. De
betonsoort werd in een advertentie getypeerd als hygiënisch, decoratief en bestendig en dus 149 A. VANDROMME, De identiteitskaart van Izegem, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985. 150 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 316. 151 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 316. 152 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 316.
ideaal voor bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen en inkomhallen van openbare gebouwen153.
Het “Egypto” werd gebruikt voor de muren van de cabines en stort- en ligbaden154. Het
circulatiepatroon werd door Beyaert op een dergelijke manier uitgewerkt dat bezoekers na het
omkleden eerst langs douches passeerden, alvorens het zwembad te kunnen betreden155.
Wat de technische voorzieningen betreft, hadden de ligbaden een eigen waterverwarming. Per
twee hadden de douches een verwarmingselement. Er werd voor een dergelijke ingreep
geopteerd om energieverspilling tegen te gaan en bovendien was het bezoekersverloop soms
onregelmatig156.
Voor beide ontwerpen kreeg Beyaert een driehoekig perceel. Dit bracht een aantal
moeilijkheden met zich mee inzake het ontwerp en bovendien moesten verschillende
technische voorzieningen geïntegreerd worden. Toch zorgde de creatieve planindeling van de
architect ervoor dat de opdracht tot een goed einde werd gebracht. Beyaert had overigens veel
aandacht voor de vormgeving hoewel beide gebouwen eerder functionaliteit beoogden. Beide
realisaties bevestigen hiermee het vakmanschap en de ingenieurscapaciteiten van de architect.
II.9 Typologische en stilistische analyse van het oeuvre: besluit
Het oeuvre van Carlos Beyaert in Izegem bestaat uit een waaier van typologieën. In totaal
konden er zeven verschillende typologieën onderscheiden worden. Deze zijn
woonarchitectuur, winkelpuien, horeca en feestinfrastructuur, industriële infrastructuur,
onderwijsgebouwen, religieuze architectuur, herdenkings- en funeraire monumenten en
publieke opdrachten via openbare aanbestedingen. De woonarchitectuur werd verder
onderverdeeld in privé-architectuur en sociale woningbouw. De opdrachten omvatten in de
meeste bouwtypes zowel nieuwbouw als verbouwing.
De woonarchitectuur is de dominante typologie met nieuwbouwwoningen, inclusief zeven
sociale woningbouwprojecten, en verbouwingen die samen verantwoordelijk zijn voor 57,7 %
van zijn gehele oeuvre of 86 van de 149 realisaties. Zijn oeuvre bevat verder ook industriële
infrastructuur. Fabrieksgebouwen, garages, opslagplaatsen en kantoren vormen de tweede
153 S.A. BUREAU TECHNIQUE NIERSTRASZ, Egypto, le béton brillant, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 313. 154 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 314. 155 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, p. 315. 156 P.-L. FLOUQUET, Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in Bâtir, jg. 4, nr. 33, augustus 1935, pp. 314-315.
grootste groep met 26 realisaties (17,4 %). Met een percentage van 12,8 % ofwel negentien
opdrachten vervolledigen de winkelpuien de top drie. Meestal hield een dergelijke opdracht
het moderniseren van het handelspand in. Carlos Beyaert kreeg heel wat minder opdrachten
voor horecazaken, feestzalen en onderwijsgebouwen, respectievelijk vier, twee en vier. Hij
volbracht in totaal zes opdrachten in de religieuze architectuur, funeraire en
oorlogsmonumenten. Ten slotte zijn er de twee openbare gebouwen die tot de grootste van
zijn realisaties behoren en waarvoor hij zijn ingenieurscapaciteiten naar boven haalde.
Een term die zeker van toepassing is op het oeuvre van Beyaert is stijldiversiteit. Dit gegeven
is trouwens kenmerkend voor een aantal architecten die in de Izegemse regio werkzaam
waren.157 Waar de architect aanvankelijk zijn privé-architectuur startte in een
traditionalistische stijl en ook woningen realiseerde met een art-decovormgeving werd hij
vanaf de jaren ’30 ook nog pionier in het tekenen van vooruitstrevende en modernistische
ontwerpen. Samen met architect E. Allewaert wordt hij overigens de belangrijkste
vertegenwoordiger van modernistische architectuur in Izegem genoemd.158 De toepassing van
deze vernieuwende vormentalen werd niet beperkt tot de woonarchitectuur, maar strekte zich
over de verschillende typologieën heen. Ook winkelpuien; onderwijsgebouwen, zoals het
Sint-Jozefscollege; herdenkings- en funeraire monumenten en openbare gebouwen, zoals de
brandweerkazerne en het badhuis werden in deze stijlen opgericht. Enkel de ontwerpen voor
industriële gebouwen worden niet getypeerd stilistische diversiteit, maar zijn meestal in een
louter functionele baksteenarchitectuur opgericht. Carlos Beyaert kon daarnaast in
verbouwingen ook met meer historische vormentalen overweg.
Er moet wel rekenschap gegeven worden van de inspraak van de opdrachtgevers in de
stijlkeuze. Beyaert trad met andere woorden niet op als een volledig ongebonden kunstenaar.
Onafhankelijk daarvan is vast te stellen dat hij iedere aangewende vormentaal beheerste en
deze via zijn creativiteit probleemloos toepaste in diverse typologieën. Tijdens het interbellum
werd tussen deze stijlen afgewisseld. Er is met andere woorden geen sprake van een evolutie
in stijl. Na de Tweede Wereldoorlog evolueerde zijn stijl echter wel. De stijldiversiteit
157 A. DE GUNSCH, C., METDEPENNINGHEN, P., VANNESTE, Architectuurhistorisch overzicht, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. XXXV. 158 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 206.
verminderde tot Beyaert bijna enkel nog realisaties in een sobere baksteenarchitectuur
oprichtte. De belangrijkste redenen daartoe zijn de algemene ontwikkeling van het Belgische
woonbeleid en de financiële gevolgen voor zijn echtgenote en hemzelf van zijn
gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Hoofdstuk III: Plan- en interieurbespreking van de woningen
III.1 Voorzieningen en comfort
III.1.1 Planindeling Voor het onderzoek naar de planindeling van de Izegemse woningen van Carlos Beyaert werd
het artikel over de Gentse interbellumwoning van L. Meganck als voornaamste
referentiekader gekozen159. De reden daartoe is dat de auteur vertrokken is vanuit een
uitgebreid archiefonderzoek, wat ook het uitgangspunt is in dit huidige onderzoek. De
plannen van de bouwaanvragen voor vrijstaande, halfopen en gesloten bebouwing werden
onderzocht op een aantal parameters en getoetst aan de resultaten van L. Meganck. Er werd
eveneens gekozen voor een chronologische indeling in decennia. Op die manier kan nagegaan
worden of de verschuivingen die in Gent vastgesteld zijn ook van toepassing zijn voor het
Izegemse oeuvre van Beyaert.
De planindeling van gesloten burgerwoningen en vrijstaande villa’s in Gent gebeurde in de
jaren ’20 nog vaak volgens de 19de-eeuwse traditionele indeling160. Beyaert wendde de en
suite van salon en eetkamer in Izegem aan bij zijn drie gesloten burgerwoningen uit die
periode, waaronder de woning in de Ommegangstraat 100 (1929 - cat.nr. 9). In de enige
vrijstaande villa, gelegen in de Dweersstraat 10 (1926 - cat.nr. 3), liggen de salon en de
eetkamer echter aan weerszijden van de in de zijgevel geplaatste inkom met traphal. Voor
Carlos Beyaert is dit onderdeel kenmerkend in het grondplan van de villa en de
burgerwoningen in de jaren ’20. Ze zijn op één na allemaal voorzien van een bordestrap. De
traphal is vrij dominant aanwezig in het grondplan van de reeds genoemde woningen in de
Dweerstraat 10 (1926) en de Ommegangstraat 100 (1929).
Vermeldenswaardig is dat Beyaert in de jaren ’20 en ’30 de salon als rookkamer of fumoir
benoemde, bijvoorbeeld in de Pieter Baesstraat 16 (1937) en 29-31 (1934) en in de woning
die in de Noordkaai (1936) was gelegen (cat.nrs. 45, 30, 40). Ook L. Meganck stelde in haar
onderzoek vast dat rookkamer gold als een andere benaming voor salon161. In sommige
159 MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, pp. 149-177. 160 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158. 161 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 159.
burgerwoningen van Beyaert is de rookkamer echter als een aparte kamer te beschouwen. De
aanduiding komt ofwel naast die van salon of wordt gecombineerd met één grote woonkamer
of living die de salon en eetkamer incorporeert. Voorbeelden daarvan zijn onder andere de
woning in de Roeselaarsestraat 109 (1937 - cat.nr. 47) waar rookkamer, salon en eetkamer
elkaar opeenvolgen. De deels vrijstaande burgerwoning in de Ommegangstraat 61 (1930 -
cat.nr. 18) beschikt over een grote woonkamer die salon en eetkamer samenvoegt, maar heeft
daarnaast nog een aparte rookkamer.
Terwijl in Gent de tweedelige ruimte vaker vervangen werd door één grote ruimte bleef
Beyaert de klassieke en suite plattegrond ook het meest hanteren in de jaren ’30162. Hij deed
dit in zeven burgerwoningen, onder andere in de Sint-Jorisstraat 33 (1938 - cat.nr. 53). Deze
woningen zijn allemaal van het type gesloten bebouwing. Vijf woningen vertonen een
livingroom of geïntegreerde woonkamer waarvan er drie voorkomen in een halfopen
bebouwing. De living met halfronde uitbouw in de halfopen villa in de Krekelstraat 129 (1936
- cat.nr. 43) behoort daartoe. Een woonkamer waarin salon en eetkamer versmolten zijn, komt
echter ook voor in twee burgerwoningen in rijbebouwing, namelijk in de Burgemeester
Vandenbogaerdelaan 56 (1934) en de Ommegangstraat 8 (1937) (cat.nrs. 32, 49). De eigen
woning van Carlos Beyaert in de Pieter Baesstraat 17 (1930 - cat.nr. 13) vormt een geval
apart. De woonverdieping op de tweede bouwlaag heeft namelijk een grote livingroom, maar
de architect voorzag eveneens een aparte eetkamer naast de keuken. Wat de trap betreft, blijft
de bordestrap in de traphal gehandhaafd. Slechts drie van de dertien woningen hebben een
rechte trap tegen de gemene muur en alle drie zijn het burgerlijke rijwoningen.
Vermeldenswaardig is enerzijds de trap in de Ommegangstraat 61 (1930 - cat.nr. 18) omdat
Beyaert die in de gecombineerde woonkamer zelf integreerde. Anderzijds beschikte de
burgerwoning in de Noordkaai (1936 - cat.nr. 40) over een diensttrap die vertrok vanuit de
keuken en zich net achter de gewone trap bevond.
Ook in het daaropvolgende decennium bleef de architect nog dezelfde grondplanformule
toepassen in drie op zeven realisaties. Eén van de twee burgerwoningen in gesloten
bebouwing, en twee villa’s waarvan één halfopen en één vrijstaand vertonen nog een en suite
plattegrond. In de resterende drie vrijstaande villa’s liggen salon en eetkamer telkens aan
weerszijden van de traphal, bijvoorbeeld in de Vijfwegenstraat 27 in Emelgem (1941 - cat.nr.
140). Opvallend is dat een bureauruimte steeds vaker voorkomt in het grondplan van de villa.
Slechts in één van de vijf ontbreekt een dergelijke ruimte. De villa “Lichtweelde” in de
162 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 159.
Ingelmunstersestraat 59 in Emelgem (1945 - cat.nr. 143) ten slotte beschikt over een veranda
terwijl een dergelijke ruimte nog zelden voorkwam in het interbellum163.
Het grondplan van de burgerwoningen en villa’s van C. Beyaert in de jaren ’50 bestendigt de
ontluikende verschuiving die zich voordeed in de jaren ’40. Een zuivere opeenvolging van
salon en eetkamer komt nog enkel voor in de vrijstaande villa in de Reperstraat 95 (1951 -
cat.nr. 132). De en suite van spreek- en woonkamer in de woontravee wordt er gecombineerd
met de traphal, garage en keuken in de functionele travee. In alle andere realisaties, twee
vrijstaande villa’s, twee halfopen en één gesloten burgerwoning, liggen de leefruimtes meer
rondom de traphal gegroepeerd (cat.nrs. 101, 103, 112, 114, 119). De bordestrap in de hal
blijft overigens de dominante trapvorm met als meest exuberant voorbeeld de traphal in de
vrijstaande villa in de Leenstraat 82 (1953 cat.nr. 114).
In de relatie tussen het interieur en exterieur stelde L. Meganck vast dat terrassen in de Gentse
villa’s in de jaren ’30 een rol gingen spelen als verlenging van de leefruimten164. Dergelijke
terrassen verschijnen ook in het oeuvre van Beyaert, zij het pas in zijn villabouw van de jaren
’40. De terrassen zijn relatief klein en sluiten meestal aan op de salon, eetkamer of keuken. In
drie villa’s is ook op de bovenverdieping bij een slaapkamer een klein terras uitgewerkt zoals
in de Vijfwegenstraat 27 in Emelgem (1941 - cat.nr. 140).
Twee van zijn vier arbeiderswoningen uit de jaren ’20 hebben een pronkkamer vooraan en
een gevelbrede woonkamer achteraan. L. Meganck wijdt de toepassing van deze indeling aan
de wellicht smallere percelen165. In het Izegemse oeuvre gaat het om de woningen in de
Roeselaarsestraat 446-470 (1925) en de Krekelstraat 130 (1929) (cat.nrs. 2, 12). De trap is
echter niet dwars met de voorgevel geplaatst, maar staat telkens tegen een gemene muur.
Toch betreft het een pronkkamer gezien de voorkamer niet in verbinding staat met de
gevelbrede woonkamer achteraan. Eén ontwerp benadert de klassieke planindeling met een
brede woontravee en een smalle circulatietravee. Het is ook de woning met het breedste
perceel (4,92 m). Ten slotte tellen de tweeëntwintig arbeiderswoningen uit 1929, in opdracht
van het OCMW, slechts één grote kamer op de gelijkvloerse verdieping. Het perceel is 4,38 m
breed en daarmee het smalst. De gootsteen is zo geplaatst dat de ruimte ook een woonkeuken
163 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 161. 164 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 161. 165 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 159.
genoemd kan worden. De enige trapvorm die derhalve bij de arbeiderswoningen van de jaren
’20 voorkomt, is een trap tegen de gemene muur.
In de jaren ’30 is er een evenwicht tussen het aantal woningen met een klassieke planindeling
met een brede woontravee en een smalle circulatietravee, zoals in de Pieter Baesstraat 17
(1933 - cat.nr. 13); en deze met een grondplan met dwars geplaatste trap waarbij een
pronkkamer en een gevelbrede woonkamer ontstaan, zoals in de Schoolstraat 29 (1933 -
cat.nr. 26). Van elk type zijn er drie opgericht waarvan deze met dwars geplaatste trap een
smaller perceel hebben.
De klassieke en suite wordt het dominante type grondplan van de arbeiderswoning in het
volgende decennium. Drie realisaties hebben een dergelijke plattegrond met een opeenvolging
van spreek-, voor-, of zitplaats en eetplaats. Enkel in de Heyestraat 6 (1949 - cat.nr. 95)
tekende de architect één grote woonkamer. Opvallend is dat de keuken van de
arbeiderswoning stilaan groter wordt en bijgevolg een grotere oppervlakte van de totale
plattegrond inneemt. De werkkeuken van diezelfde woning in de Heyestraat 6 (1949) beslaat
zelfs bijna de volledige breedte van de gebouw.
Met de jaren ’50 brak de periode aan waarin de arbeiderswoningen kwantitatief de grootste
groep zijn in het oeuvre van Carlos Beyaert. Voor de arbeiderswoningen in rijbebouwing
paste de architect steevast hetzelfde klassieke schema toe: een brede woontravee met en suite
van ontvang- en woonkamer en ernaast een smalle circulatietravee waarin de trap zit. De
keuken bevindt zich ook in de circulatietravee ofwel in de aanbouw. De woning in de
Schoolstraat 11 (1951 - cat.nr. 105) werd op deze manier geconcipieerd. Deze
arbeiderswoningen vertegenwoordigen een percentage van 71,4 %. In de drie halfopen
arbeiderswoningen werden beide kamers gescheiden door de centrale trap. Een zeldzaam
voorbeeld is het huis in de Jozef de Meulenaerestraat 3 (1952 - cat.nr. 133). De trap werd er in
de woonkamer ingewerkt wat voor Beyaert ongewoon was. Deze oplossing zorgt er echter
voor dat de woonkamer groter is.
III.1.2 Sanitaire voorzieningen Begrippen als hygiëne en publieke gezondheid kregen in België aandacht vanaf het midden
van de negentiende eeuw166. Het is ook vanaf oktober 1856 dat het stadswaternet van Brussel
werd aangelegd en de huizen van drinkbaar water werden voorzien167. In Izegem werd er
vanaf 1893 op toegekeken dat woningen gezond waren en dit gebeurde onder andere door de
166 V. HEYMANS, Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998, p. 141. 167 V. HEYMANS, Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998, p. 142.
N.V. Eigen Huis. De vennootschap controleerde of de woning goed verlucht kon worden, vrij
was van verpestende uitwasemingen en of er goed drinkwater aanwezig was168.
In het onderzoek naar de sanitaire voorzieningen wordt er een indeling gemaakt op basis van
status in plaats van type bebouwing.
III.1.2.(1) Het toilet
Iedere woning die door Carlos Beyaert werd opgericht, heeft een toilet. Aanvankelijk komt
enkel het gemak met beerput voor. Pas in de late jaren ’40 verschijnt het toilet met
waterspoeling en afvoer naar de riolering.
In totaal ontwierp de architect 56 nieuwbouwwoningen en kreeg hij twee interieuropdrachten.
De woningen met een binnentoilet vertegenwoordigen 55,2 %. De woningen waar er enkel
een toilet buiten het volume van het gebouw beschikbaar is, hebben dus een aandeel van 44,8
%.
In de jaren ’20 is het toilet slechts in drie van de acht nieuwbouwprojecten binnen het volume
van het gebouw te situeren. Dit is het geval in één villa en twee burgerwoningen; de villa in
de Dweerstraat 10 (1926 - cat.nr. 3) heeft overigens een tweede toilet op de eerste verdieping.
Het gemak van de burgerwoning uit 1929 in de Ommegangstraat 100 (cat.nr. 9) beschikt als
enige in die tijd over twee deuren. Er is een buitendeur voorzien, maar ook een binnendeur
vanuit de aanbouw. Het toilet in de overige vier woningen, alle van het type arbeiderswoning,
is enkel toegankelijk via een koer.
Het evenwicht tussen het aantal binnen- en buitentoiletten dat er in de jaren ’20 is, veranderde
in de jaren ’30 ten voordele van het toilet binnenin de woning. Beyaert tekende in totaal
achttien woningen waarvan er reeds twaalf (ofwel 66,7 %) voorzien waren van een
binnentoilet. Het gaat om één villa en elf burgerwoningen. Opmerkelijk is dat in de helft
daarvan meerdere toiletten aanwezig zijn. De oudste dergelijke burgerwoning, gelegen in de
Burgemeester Vandenbogaerdelaan 56, dateert van 1934 en telt een toilet op de gelijkvloerse
verdieping en een tweede in de badkamer op de tweede verdieping (cat.nr. 32). Deze evolutie
toont gelijkenissen met deze merkbaar in de Gentse villa’s en burgerwoningen van de jaren
’30169. Het aantal toiletten beperkt zich echter tot twee of drie terwijl het voor een villa met
vier toiletten wachten blijft tot in de jaren ’50. Toiletten met een buitendeur waren echter nog
niet verdwenen. Eén burgerwoning heeft zowel een binnen- als buitentoilet en twee realisaties
168 J.-M. LERMYTE, Het paternalisme, de 19e-eeuwse oplossing voor het sociale vraagstuk, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 243. 169 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158.
tellen zelfs drie toiletten, waarvan telkens één buiten en twee binnen het volume van het
gebouw. Zo heeft de woning in de Roeselaarsestraat 109 (1937- cat.nr. 47) een buitentoilet
achter de keuken, een apart toilet in de hal en een derde op de eerste verdieping. Dit voorbeeld
staat in groot contrast met de zeven toiletten in bijgebouwen die, met uitzondering van één,
alle in arbeiderswoningen gevestigd zijn en waar er bovendien telkens slechts één toilet
voorzien is. Drie toiletten daarvan hebben wel een binnendeur zodat de eigenaar niet
noodzakelijk naar buiten moet, maar het gemak kan bereiken via de aanbouw. Dit is
bijvoorbeeld te zien bij de woning in de Hovenierstraat 15 (1938 - cat.nr. 56).
Het percentage binnentoiletten valt in de jaren ’40 terug (van 66,7 % in de jaren ’30) tot 63,6
%. De vier woningen die nog over een extern toilet beschikken, zijn een villa uit 1941 en drie
arbeiderswoningen uit 1949. Het aantal blijft verder dalen tot er slechts 52,4 % aan
binnentoiletten overblijft in de jaren ’50. De reden daartoe is het stijgend aantal
arbeiderswoningen dat Beyaert vanaf eind jaren ’40 oprichtte. Ze vormen zelfs 70 % van zijn
nieuwbouw oeuvre in de jaren ’50. Gelijktijdig bleef de architect ook nog grotere opdrachten
met meerdere toiletten uitvoeren. Zo integreerde de architect drie toiletten in zijn eigen
woning in de Meensestraat 181 (1940 - cat.nr. 61). Ook hier één toilet met buitendeur en één
op elke verdieping van de villa. In de jaren ’50 telt zijn oeuvre vijf dergelijke realisaties. De
doktersvilla in de Heilig-Hartstraat 30 (1955 - cat.nr. 119) spant de kroon met vier
exemplaren: een buiten- en binnentoilet op de gelijkvloerse verdieping en twee aparte
toiletten op de eerste verdieping. Er is daarnaast ook één enkel voorbeeld van een
arbeiderswoning met twee toiletten, Ardooisestraat 56 (1950 - cat.nr. 127).
III.1.2.(2) De badkamer
V. Heymans ziet de badkamer als het tastbaar architecturale resultaat van het hygiënische
discours170. Op het einde van de negentiende eeuw was de badkamer nog geen
standaardruimte in de burgerwoning en als deze aanwezig was, bevond ze zich in het
bijgebouw. De bewoners hadden in die tijd een afkeer tegenover deze kleine ruimte. In het
interbellum komt de badkamer dichter bij de private kamers ofwel de nachtelijke zone en er
ontstaan zelfs voorbeelden waarbij de badkamer direct toegankelijk is vanuit een slaapkamer.
In de jaren ’20 verschijnt de badkamer bij de enige villa, Dweerstraat 10 (1926), en twee
burgerwoningen, Ommegangstraat 57 en 100 (1929) op de eerste verdieping (cat.nrs. 3, 11,
9). In de bouwaanvraag van de resterende burgerwoning in de Papestraat 15 (1926) is geen
170 Deze alinea is gebaseerd op: V. HEYMANS, Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998, pp. 143-150.
plattegrond van de eerste verdieping bijgevoegd waardoor de kennis hierover ontbreekt. Geen
enkele van deze drie heeft een verdere aanduiding naar toestellen toe, maar allemaal zijn ze
zowel verbonden met de overloop als met de voornaamste slaapkamer.
Van de villa en de burgerwoningen uit de jaren ’30 is er slechts bij één woning geen
informatie over een mogelijke badkamer, gezien het plan van de eerste verdieping niet
voorhanden is. In de overige twaalf woningen is de badkamer met zekerheid aanwezig. Dit is
een verschil met de villa’s en burgerwoningen in Gent die niet allemaal een badkamer
hadden171. Sommige Gentse villa’s beschikten dan weer over twee badkamers of over een
lavabo in de voornaamste slaapkamers terwijl dat in het oeuvre van Beyaert niet het geval
is172. Slechts in drie badkamers tekende hij onderdelen uit, zij het twee maal enkel het toilet
en eenmaal ook het ligbad en de lavabo (Sint-Jorisstraat 28, 1935 - cat.nr. 35). Tien van de
twaalf badkamers staan wel rechtstreeks in verbinding met de ouderslaapkamer via een
tweede deur.
Ook in de jaren ’40 wordt de badkamer met de voornaamste slaapkamer verbonden in
burgerwoningen en villa’s. Slechts één villa, Slabbaardstraat-Zuid 53 (1941, 1947 - cat.nrs.
68, 87), heeft een badkamer die enkel toegankelijk is vanaf de overloop. De badkamer
behoorde dan ook niet tot het originele concept, maar werd bijgevoegd tijdens de verbouwing,
die ook door Beyaert verzorgd werd. De oppervlakte van de badkamer wordt ook groter
naarmate het decennium vordert. De grootste van de zeven badkamers bevindt zich in de
dokterswoning in de Krekelstraat 89 (1948 - cat.nr. 148). Dit is tevens de enige keer dat C.
Beyaert het sanitaire meubilair opnam in zijn ontwerp.
Het meubilair werd wel vaker in de jaren ’50 uitgetekend, namelijk in vier van de zes
burgerwoningen en villa’s. De badkamer blijft ook de aangegroeide oppervlakte behouden.
De meest rijkelijke is terug te vinden in de doktersvilla, Heilig-Hartstraat 30, die dateert uit
1955 (cat.nr. 119).
Een badkamer ontbreekt in alle arbeiderswoningen uit de jaren ’20. In het volgende
decennium is slechts in één van de zeven arbeiderswoningen een badkamerruimte voorzien.
Het betreft de woning in de Hovenierstraat 15 (1938- cat.nr. 56) en deze beschikt over een
deur naar de voornaamste slaapkamer. De bouwplannen bevestigen bijgevolg de vaststelling
van het onderzoek van F. Floré. Het wassen gebeurde namelijk voor de leden van een
171 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158. 172 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 158.
arbeidersgezin gedurende het volledige interbellum ofwel buitenshuis ofwel aan de gootsteen
in de keuken, de achterkeuken of zelfs in de woonkamer173.
In het vijfde decennium van de twintigste eeuw is er een inhaalbeweging vast te stellen bij de
arbeiderswoningen ten opzichte van de burgerwoningen en villa’s. De helft is namelijk
voorzien van een badkamer. De badkamer van deze twee woningen is op de eerste verdieping
gelegen en is verbonden met de voornaamste slaapkamer. Ook de toestellen werden
uitgetekend op de plannen. In de Boomforeeststraat 26 (1949 - cat.nr. 93) is een ligbad en
toilet aanwezig, terwijl de badkamer in de Heyestraat 6 (1949 - cat.nr. 95) met een ligbad,
bidet en lavabo is uitgerust. Deze verbetering had onder meer te maken met de wet De Taeye
uit 1948. Deze bevatte een aantal verplichtingen inzake het comfort, de uitrusting en de
indeling van de woning174. In gemeentes met stromend water – zoals in Izegem – moest een
badkamerruimte voorzien worden. Toestellen noch leidingen werden verplicht er geplaatst of
aangesloten te worden175.
De stijging die in het vorige decennium was ingezet, werd verder gezet in de jaren ’50.
Dertien van de veertien arbeiderswoningen vertonen dan ook een badkamer.
III.1.3 Functiespecifieke ruimtes Het grondplan van een aantal woningen werd aangepast aan de professionele activiteiten van
de bewoners. Drie dokters lieten hun woning door Beyaert ontwerpen. In het grondplan van
de woning in de Ommegangstraat 8 (1937 - cat.nr. 49) zit een spreekkamer en een bureau met
aanpalend laboratorium. De dokterswoning in de Krekelstraat 89 (1948 - cat.nr. 148) beschikt
ook over eigen laboratorium en een wachtkamer met consultatiekamer. In de jongste
realisatie, gelegen in de Heilig-Hartstraat 30 (1955 - cat.nr. 119), bevindt zich enkel een
wachtkamer en kabinet.
Het is daarnaast ook interessant om de plattegrond van de twee eigen woningen van Carlos
Beyaert te bekijken. De eerste woning die hij voor zichzelf ontwierp, is gelegen in de Pieter
Baesstraat 17 en dateert van 1930 (cat.nr. 13). De eerste bouwlaag heeft een sokkelfunctie
173 F. FLORE, Nieuwe modellen voor betere volkswoningen, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 87. 174 K. THEUNIS, De Wet De Taeye, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 73. 175 K. THEUNIS, De Wet De Taeye, in: VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal Kunstencentrum deSingel, 2006, p. 73.
gezien de garage en de kelderruimte daar gesitueerd zijn. Beyaert tekende op de gelijkvloerse
verdieping ook een spreekkamer waarin hij zijn cliënteel kon ontvangen en een 14 m² groot
bureau waar hij op zijn eentje de plannen van de gebouwen tekende. Dit bureau was voorzien
van een groot raam. Dit atelier is echter zuidelijk gericht.
Voor zijn villa, gelegen in de Meensestraat 181, tekende de architect al plannen vanaf 1939
(cat.nr. 61). Er bleef een voorontwerp bewaard van april dat jaar. De uiteindelijke versie toont
een gelijkvloerse verdieping met een kleine spreekkamer rechts en zijn tekenbureau links van
de inkomhal. Het bureau heeft een oppervlakte van 24,75 m² en het grootste venster is naar
het noorden gericht. De lichtinval in de kamer is dus vrij stabiel. Aan de westkant heeft de
ruimte nog drie kleine ramen die boven de garage zijn aangebracht.
III.1.4 Voorzieningen en comfort: besluit Een constante in het oeuvre van Carlos Beyaert is de toepassing van de klassieke en suite
planindeling. Deze formule bleef de architect toepassen doorheen zijn hele professionele
carrière en zowel in vrijstaande, halfopen als gesloten bebouwing. Waar deze
grondplanformule voor burgerwoningen en villa’s in Gent al een sterke afbouw kende in de
jaren ’30, komt deze vermindering in het Izegemse oeuvre van Beyaert pas in de jaren ’40 op
gang. De voornaamste reden voor deze vertraging in Beyaerts oeuvre is het overgrote deel aan
gesloten bebouwing in de burgerwoningen en villa’s in Izegem in de jaren ’30. Slechts drie op
dertien realisaties behoren tot het type halfopen bebouwing. De en suite maakt echter vanaf de
jaren ’40 geleidelijk plaats voor een groepering van de leefruimtes rond de traphal in
vrijstaande villa’s en gesloten en halfopen burgerwoningen. Deze types geven de architect
meer vrijheid wat betreft de planindeling waardoor alternatieven van de en suite gebruikt
kunnen worden. Vijftig procent van alle burgerwoningen en villa’s die Carlos Beyaert in
Izegem bouwde, heeft een dergelijk grondplan. In de jaren ’30 loopt dat op tot 53,8 % terwijl
dit ook juist de periode is waarin zijn art deco- en modernistische gevels ontstaan. Een
modernistisch opgevatte gevel impliceert dus niet noodzakelijk een modern opgevatte
planindeling. Een duidelijk voorbeeld is de romantisch kubistische burgerwoning Lafaut-
Mestdagh in de Pieter Baesstraat 16 uit 1937. Achter de modernistische gevel schuilt immers
een eerder klassieke indeling met achtereenvolgens een rook- en eetkamer in de woontravee.
Wat de arbeiderswoningen betreft, is het en suite type grondplan continu dominant. Het
aandeel hiervan bedraagt 60,7 %. De piek ligt in de jaren ’50 waarin arbeiderswoningen 70 %
van zijn totale oeuvre uitmaken en waarvan de woningen met een klassiek grondplan met
opeenvolging 71,4 % behalen.
De bordestrap in de traphal is met 23 op 30 de meest voorkomende trapvorm bij de
burgerwoningen en villa’s. In de overige gevallen is er een rechte trap. In de
arbeiderswoningen is de meest voorkomende trapvorm met 63 % de rechte steektrap tegen de
gemene muur. Een trap in halfronde koker komt, in tegenstelling tot in Gent, niet voor in het
Izegemse oeuvre van C. Beyaert176. Verder is er tussen al zijn realisaties slecht één diensttrap
teruggevonden.
Doorheen de professionele carrière van Beyaert is te zien hoe het percentage binnentoiletten
in de eerste plaats samengaat met de status. Hoewel een toilet binnen het bouwvolume van de
woning al min of meer gestandaardiseerd was in de burgerwoningen en villa’s van de jaren
’30 is daar nog geen sprake van bij de arbeiderswoningen in diezelfde periode. De achterstand
blijft duren tot in de jaren ’40 en ’50. Een binnentoilet komt er zelden voor, terwijl steeds
meer burgerwoningen en villa’s meerdere toiletten tellen. In de vergelijking tussen de villa in
de Heilig-Hartstraat 30 uit 1955 die uitzonderlijk over vier toiletten beschikt en de
arbeiderswoning in de Jozef de Meulenaerestraat 3 van drie jaar eerder die nog een
buitengemak met beerput heeft, wordt de discrepantie duidelijk.
In tegenstelling tot de jaren ’30 en ’40 wordt er als tweede toilet in het zesde decennium vaker
geopteerd voor de installatie van een toilet op de bovenverdieping in plaats van een
buitentoilet.
In de woningen van Beyaert komt de badkamer naar voor als een aparte ruimte die zich op de
eerste verdieping bevindt. Burgerwoningen en villa’s beschikken er al over in de jaren ’20
terwijl het bij de arbeiderswoningen wachten wordt tot na de Tweede Wereldoorlog vooraleer
een aparte badkamer zijn intrede doet. Dit als gevolg van de Wet De Taeye uit 1948. In 26
van de 43 woningen (ofwel 60,5 %) waarvan 22 villa’s en burgerwoningen staat de badkamer
in verbinding met de voornaamste slaapkamer. Op het ontwerp van deze badkamers zijn
echter meestal geen sanitaire toestellen getekend. Het komt vaker voor bij plannen van
burgerwoningen en villa’s gezien de Wet De Taeye het aansluiten van leidingen of het
plaatsen van toestellen in de badkamerruimte van arbeiderswoningen niet verplicht.
176 L. MEGANCK, Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters, 2004, p. 161.
III.2 Bespreking van een aantal afzonderlijke interieurs177
III.2.1 Sint-Jozefscollege - Burgemeester Vandenbogaerdelaan 53 Het Sint-Jozefscollege in Izegem (cat.nr. 41) behoort tot één van de meest omvangrijke
opdrachten die Carlos Beyaert in Izegem volbracht. Het schoolgebouw werd uitgevoerd in een
romantisch kubistische vormgeving. Kenmerkende elementen van het interieur zijn de
rondboogvorm, de talrijke toepassing van keramiektegels en het kleurgebruik. Zoals M.
Baeck schrijft, wordt er in de vloerbekleding na de Eerste Wereldoorlog vaak een vloertapijt
gelegd in de vorm van een mozaïek van effen tegels178. Deze vorm wordt doorheen het
volledige ontwerp van C. Beyaert toegepast.
De eenvoudige rondboogvorm die de voorgevel typeert, wordt overgenomen in de vestibule
van de school (afbeelding 5). Het gebruik ervan zorgt voor een eenheid van ruimte. Er werden
ook verschillende materialen aangewend met verschillende kleuren. Zo opteerde Beyaert voor
een keramiektegelvloer waarin hij oker en donkergrijs met elkaar combineerde. De tegels
meten tien op tien centimeter en zijn afkomstig van de S.A. Céramiques de la Lys in Marke
bij Kortrijk 179. In deze ruimte werden de keramiektegels in een dambordpatroon gelegd
waarbij elk vak bestaat uit vijfentwintig tegels. Ieder dambord bestaat uit zeven op zeven
vakken en wordt omzoomd met een boord van donkergrijze tegels (afbeelding 6). De
tegelvloer wordt gecombineerd met een lambrisering van donkere baksteen met rode voegen.
De voor de rest witte muren en het witgeschilderde plafond zorgen ervoor dat de ruimte noch
te overdadig, noch te donker wordt. De bordestrap aan het einde van de vestibule is eveneens
uitgevoerd in mozaïekvorm gelegde keramiektegels, zij het met een andere kleurencombinatie
en motief (afbeelding 7). De treden beschikken over okerkleurige zijkanten en hebben als het
ware een lichtgrijze traploper met een groene bies. De bordessen bestaan uit een lichtgrijze
rechthoek met een boord van oker. De oker komt terug in de glasramen bij de bordestrap waar
okerkleurige verticale lijnen zijn ingewerkt. Hieruit spreekt de eenheid van het concept wat
Beyaert beoogde. Vanaf de bordestrap vertrekt een lange gang in oostelijke richting waarlangs
enerzijds de feestzaal en refter en anderzijds de ontvang-, rook-, eetkamer en vestiaire gelegen
zijn. In de bevloering werd opnieuw een vloertapijt gelegd met als motief brede stroken van
177 De nummers van de afbeeldingen verwijzen naar de overeenkomstige afbeeldingen in het catalogusformulier van de realisatie. 178 M. BAECK, De industriële tegel in België, in: KAMERMANS, J., VAN LEMMEN, H. (eds.), Industriële tegels 1840-1940, Otterlo, Nederlands Tegelmuseum, 2004, p. 92. 179 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.
donkerrode en lichtgrijze keramiektegels (afbeelding 8). Net als de vestibule heeft deze ruimte
een lambrisering van donkere baksteen met rode voegen. In de rookkamer aan de zuidelijke
kant worden de kleuren van de bordestrap in het dambordpatroon herhaald. De lichtgrijze en
okerkleurige vakken van vijf bij vijf keramiektegels hebben een groene rand (afbeelding 9).
Interessant in deze kamer zijn ook de platte, rechthoekige vensters die Beyaert boven de
halfronde uitbouw installeerde. Ze zorgen ervoor dat de ruimte vooraan voldoende licht krijgt.
De glas-in-loodramen zijn nog altijd origineel, net zoals de houten lambrisering en het
meubilair.
Aan het einde van de gang bevindt zich de vestiaire. Het betreft twee toiletten met een hoog
bovenlicht die een verticaliserend effect bewerkstelligen (afbeelding 10). De geleding van de
bovenlichten werkt echter horizontaliserend. Gezien het belang van hygiëne bij sanitaire
voorzieningen hebben de muren een hoge lambrisering van witgeglazuurde tegels met een
zwarte plint. Bovenaan is de lambrisering afgewerkt met een dunne en een bredere zwarte
boord. Het gebruik van geglazuurde tegels brengt het praktische voordeel met zich mee dat
een dergelijke wandbekleding gemakkelijk te onderhouden is180. De tegels zijn gevoegd en dit
ook omwille van hygiënische reden. Op die manier kan het vuil zich namelijk niet tussen de
tegels ophopen181. In de vloerbedekking zijn dezelfde lichtgrijze en donkerrode tegels als in
de gang gebruikt.
Aan de overkant van de gang ligt de keuken die ook een vloer met dambordpatroon kreeg
(afbeelding 12). De vakken zijn echter iets kleiner en er werden slechts twee kleuren gebruikt.
Omwille van het onderhoudsgemak en de hygiëne werd dezelfde lambrisering als in de
vestiaire toegepast. Het vermijden van vuilophoping is in deze ruimte namelijk nog
belangrijker. De ramen met horizontale indeling zijn authentiek en verder werd de lage kast
bewaard. Het keukenmeubilair was afkomstig van de gespecialiseerde firma S.A. Le
Chauffage in Brussel182. Of de huidige kleurstelling van het schrijnwerk origineel is, is niet
zeker, gezien er enkel zwart-wit foto’s bewaard bleven.
De feestzaal naast de keuken heeft een vrij eenvoudig uitgewerkt podium waarvan de wanden
zijn afgerond (afbeelding 13). Op die manier wordt de rechtlijnigheid van de zaal doorbroken.
Beyaert besteedde ook aandacht aan de uitvoering van de trappen die afgeronde treden
hebben. De muren zijn wit, maar hebben een hoge, geschilderde lambrisering. Omdat er
180 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 44. 181 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 48. 182 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1319.
voldoende lichtinval zou zijn, voorzag de architect een horizontale strook ramen in de
zijmuren.
Aan het einde van de lange gang staat een tweede bordestrap met lichtgeel gekleurde tegels
(afbeelding 11). Opvallend is de witte slanke zuil die tot aan het plafond reikt. Via een korte
gang wordt de refter bereikt. Het licht wordt er binnengehaald via de vensters in de halfronde
uitbouw en via deze die naar het binnenhof zijn gericht (afbeelding 14). Ook de tegelvloer is
vermeldenswaardig. Het ontwerp is vrij eenvoudig en kan opnieuw getypeerd worden als een
vloertapijt van keramiektegels. Grote lichtgrijze vlakken worden omzoomd met als het ware
ineengevlochten boorden waarvan de tegels enerzijds een iets donkere grijze kleur hebben en
anderzijds okerkleurig zijn. Het schrijnwerk, waaronder ook de doorgeefluiken naar de
keuken, is bewaard gebleven (afbeelding 15). De refter sluit aan op de bestaande traphal
(afbeelding 16) die leidt naar de bovenverdieping. Boven de halfronde uitbouw van refter
bevond zich de vergaderzaal, thans heringericht tot lerarenkamer. Ook in deze ruimte keren de
vensters met horizontale geleding en de keramiektegelvloer met geometrisch patroon terug
(afbeelding 17). Vermeldenswaardig is de inmiddels verdwenen wandbekleding. Deze
bestond uit een lambrisering van geëmailleerd beton zonder voegen183.
In zijn ontwerp voor het interieur van het Sint-Jozefscollege had Carlos Beyaert oog voor
zowel het geheel als het detail. Alle ruimtes werden voorzien van een keramiektegelvloer,
maar dit zorgde niet voor eentonigheid. De architect ontwierp namelijk verschillende patronen
in verschillende kleuren. Elke vloer getuigt van een evenwicht in de kleurencombinaties. Oker
werd het meeste gebruikt en dit niet alleen in de tegels, maar het keert ook terug in het glas-
in-lood. De rondboogvorm die in de voorgevel werd aangewend, ritmeert ook de langgerekte
vestibule. Verder wordt duidelijk dat de lichtinval een belangrijk item voor Beyaert was. Hij
hield rekening met de oriëntering van de ruimte volgens haar functie. Het type venster dat
bijna altijd werd toegepast, is dit met een horizontale geleding.
III.2.2 Burgerwoning Werbrouck - Roeselaarsestraat 109
In 1937 kreeg Beyaert de opdracht de eerste bouwlaag van de gevel in de Roeselaarsestraat
109 te wijzigen (cat.nr. 47). Deze opdracht ging gepaard met een volledige herindeling van de
183 P.-L. FLOUQUET, Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1318.
gelijkvloerse verdieping, alsook een gedeelte van de eerste verdieping. Beyaert ontwierp
eveneens de interieurafwerking van de inkom en de traphal in art-decovormgeving.
Wat meteen opvalt, is het gebruik van marmer (afbeeldingen 3-5, 7 en 8). De vloer is immers
samengesteld uit tegels van een geaderde rode marmer van Belgische herkomst184. Marmer
wordt ook gebruikt voor de plinten van de muren en de zuilen. Dit marmer heeft echter een
zwarte kleur met witte toetsen. Een derde soort marmer wordt aangewend in de afgeronde
bloktreden van de bordestrap.
Bij het betreden van de woning worden er eerst twee halve zuilen voorbijgegaan (afbeelding 4
en 5). Deze witgeschilderde zuilen hebben cannelures en een plint van zwart marmer. Ook het
marmer is in dezelfde vorm gehouwen en volgt dus de ronde inkepingen. Tussen de twee
zuilen zit melkglas (afbeelding 6). Dit venster sluit een lichtkoker af die ervoor moet zorgen
dat de gang voldoende verlicht wordt, want de inkom bevindt zich centraal in de voorgevel en
de deur beschikt niet over een zijlicht waardoor de ruimte vrij duister is. Beyaert plaatste
daarbij nog aan weerszijden van de lichtkoker een klein rond venster om dezelfde reden. Het
venster werd zo geplaatst dat het juist onder de rondboog door komt, vanuit de woonkamer
gezien (afbeelding 5).
Via een rondboogarcade, die loodrecht op de lengteas staat, komt de traphal in het
gezichtsveld. De dragende muur die er aanvankelijk was, werd opengewerkt in twee
rondbogen (afbeelding 7). Op die manier werd één grote open ruimte gecreëerd. De twee
bouwlagen hoge traphal brengt een oase van licht door het groot rechthoekig venster op de
eerste verdieping en het brede en platte venster dat net onder de overloop is aangebracht
(afbeelding 9). De bordestrap heeft houten treden, een gesloten leuning met houten afwerking
en marmeren bloktreden (afbeelding 3). De materiaalkeuze en de vloeiende overgang van de
trapleuning op de hoekpunten geven de trap een zacht karakter (afbeelding 8). De trappaal is
iets decoratiever en kubistisch uitgewerkt. Deze hoekige art-decovormgeving contrasteert
juist met de vloeiende leuning (afbeelding 3). Hij is samengesteld uit drie opeengestapelde
rechthoekige balken die verjongen naar boven toe. De trappaal is geplaatst op de tweede
marmeren bloktrede. De eerste is ongeveer dubbel zo groot en beide zijn afgerond aan de
linkerkant.
Onder de bordestrap zijn twee deuren ingewerkt (afbeelding 8). Ze volgen de eenvoudige
rondboogvorm van de arcades en herbergen enerzijds de vestiaire met toilet en anderzijds de
trap naar de kelder.
184 Deze informatie werd verstrekt door de eigenaar van de woning, SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 08-02-2007.
Het ontwerp voor de inkomhal van deze woning zit vrij ingenieus in elkaar. Beyaert slaagde
erin om via een lichtkoker voldoende daglicht te onttrekken om de vrij donkere gang mee te
verlichten. Bovendien had hij oog voor de afwerking en het detail in de plaatsing van de
kleine ronde vensters. De hoge traphal is licht opgevat en heeft een ruimtescheppend effect. In
de combinatie van de eenvoudige rondboogvorm, de subtiele afwerking en het rijke materiaal
zorgde Beyaert voor een harmonieus geheel.
III.2.3 Burgerwoning Sintobin - Roeselaarsestraat 8
Een specifieke interieuropdracht voor Beyaert kwam er in 1945. De gelijkvloerse verdieping
van de woning in de Roeselaarsestraat 8 (cat.nr. 142) werd verbouwd. De trap naar de bel-
etage met overloop behoorde eveneens tot de opdracht.
Wat de planindeling betreft, werd de spreekkamer vooraan omgebouwd tot woonkamer
(afbeelding 1). De architect installeerde een toilet met vestiaire. De traphal werd iets ruimer,
kreeg een cementtegelvloer van zwarte en okerkleurige tegels en wordt gekenmerkt door een
rondboogarcade (afbeelding 2). De keuken werd eveneens vernieuwd en verplaatst naar de
tuinzijde. Ook deze ruimte kreeg een cementtegelvloer (afbeelding 3). De tegels werden op
een bepaalde manier samengesteld dat een groter, overlappend bloemmotief ontstond. Een
gelijkaardig motief keert ook terug in de bevloering van de overloop (cf. infra). De
keukenvloer is gedeeltelijk blauw en vertoont lichtgele accenten, maar blijft overwegend wit
en helder. De boord rondom bestaat uit een herhaling van hetzelfde geometrische element. De
wanden zijn volledig bedekt met geglazuurde tegels omwille van de hygiëne (afbeelding 3).
Ze zijn glad en gemakkelijk te onderhouden zodat ze de ideale oplossing voor een keuken
vormen185. Tot ongeveer één meter hoog is er een lambrisering van witte geglazuurde tegels
in halfsteens verband op een zwarte plint (afbeelding 4 en 5). De lambrisering wordt bekroond
door donkergroene gebogen ovenlijsttegels. Erboven bevindt zich een tegeltableau waarin
witte rechthoekige tegels met witte vierkante tegels worden gecombineerd. De vierkante
tegels zijn standaardtegels en zijn gedecoreerd met een groenkleurige opdruk. Volgens de
indeling die M. Baeck hanteert, betreft het enerzijds een op zichzelfstaand decor per tegel,
185 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 44.
met name een centraal motief dat een maritiem of landelijk tafereel voorstelt186. In totaal staan
vier motieven in verband met de scheepvaart en één verbeeldt een landweg met woning.
Anderzijds wordt het centrale motief in de hoeken vergezeld van vier geometrische motieven.
Op die manier ontstaat een aaneengesloten decor over meerdere tegels en wel een zogenaamd
oneindig decor. Deze term duidt aan dat de tegels in alle richtingen gecombineerd kunnen
worden en M. Baeck wijst er overigens op dat een dergelijk decor bijzonder geschikt is als
tegellambrisering of wand-hoge bekleding187. De tegels werden in deze casus in Vlaams
verband geplaatst zodat het overlappende decor ruitvormig is. Verder bleef de originele
kelderdeur, alsook het telefoontoestel bewaard (afbeelding 5).
De grootste wijziging in het interieur van deze woning heeft echter betrekking op de trap.
Zowel de diensttrap als de rechte trap naar de bel-etage verdwenen. De rechte trap werd
vervangen door een statige bordestrap. Beyaert veranderde hem daarenboven van richting. De
treden zijn vervaardigd uit een grijsgeaderd wit marmer (afbeelding 6). Het bordes vertoont
een decoratief motief van datzelfde soort marmer gecombineerd met een witgeaderd zwart
marmer. Het patroon ontstaat door elke rij kleine rechthoekige tegeltjes een halve tegel op te
schuiven in dezelfde richting. De vloer van de overloop is opgebouwd uit cementtegels
(afbeelding 7 en 8). Hij lijkt op deze in de keuken omwille van de bloemmotieven, maar deze
tegels zijn kleurrijker uitgewerkt. Ze worden omzoomd met een boord van gestileerde
motieven. Voor de andere interieuronderdelen van deze ruimte gebruikte de architect geen
marmer, maar werd een imitatie-marmer geschilderd op de stenen wanden en de houten
balusterzuil, pilasters en balustrade (afbeelding 7). Kenmerkend zijn de rondbogen die op de
balusterzuil rusten. Die zuil verjongt naar beneden toe, wordt geritmeerd door een aantal
richels en is gestileerd (afbeelding 9). Iedere zijde vertoont dezelfde decoratie met bovenaan
een langgerekte diamantkop. Die wordt gevolgd door een verdiept paneel met een rechthoek
met ingeschreven vierkanten en een horizontale strook met drie cirkelvormen. Vanaf dit punt
verjongt de zuil. Het verdiepte paneel is voorzien van een renaissancistisch wortelmotief. In
het gedeelte boven het verticaal, naar beneden verjongend, geprofileerd stuk hout is een rozet
ingewerkt. Er resten nog twee rechte fragmenten in de balusterzuil waarvan het bovenste een
decoratie van vijf halfronde cannelures heeft en het onderste een verdiept paneel is. De
balusterzuil wordt herhaald in pilastervorm naast de deur van de salon aan de straatzijde.
186 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 42. 187 M. BAECK, B. VERBRUGGE, Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940 (M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996, p. 42.
De beslissing van Carlos Beyaert om de keuken te verplaatsen naar de tuinzijde was een
goede oplossing en getuigt van zijn aandacht voor de oriëntatie van ruimtes. Op die manier
was de keuken niet langer afhankelijk van het licht vanuit de eetkamer, maar beschikte ze
over een directe lichtinval. Beyaert plaatste bovendien vensters over bijna de volledige
breedte van de achtermuur. Mede door het veelvuldige gebruik van de witte kleur in de vloer
en de muren is deze ruimte zo helder. De traprichting veranderen is een minder succesvolle
ingreep te noemen. Hoewel in bijna al zijn realisaties zijn voorzorg voor lichtinval naar voren
komt, opteerde Beyaert hier toch om hem van richting te veranderen, waardoor er
onvermijdelijk een donkere ruimte werd gecreëerd. De marmeren trap verloor daardoor zelfs
een deel van zijn uitstraling. Bovendien bemoeilijkt deze situatie ook de
circulatiemogelijkheden van de bewoners.
Hoofdstuk IV: Izegem tijdens de activiteit van Carlos Beyaert
IV.1 Relevante aspecten van de politieke en economische geschiedenis van Izegem Izegem is een industriestad in het zuidoosten van West-Vlaanderen die in de twintigste eeuw
gekenmerkt werd door twee dominante industrieën: de schoen- en borstelnijverheid.
IV.1.1 Aanloop naar de Eerste Wereldoorlog188 Op politiek vlak waren de jaren voor de Eerste Wereldoorlog turbulent en onstabiel. De
belangrijkste politieke thema’s uit die vooroorlogse periode waren het stedelijk
werklozenfonds, de bouwtaks op arbeiderswoningen en de openingstaks voor herbergen. In
het kader van dit onderzoek is het interessant om iets dieper in te gaan op de bouwtaks op
arbeiderswoningen. Deze belasting werd in 1904 ingevoerd en had betrekking op woningen
met een kadastraal inkomen onder de 100 Belgische Frank. Op die manier was het voor de
burgerij ongunstig arbeiderswoningen op te richten. De oppositie had in april 1912 al een
vruchteloze poging ondernomen tot afschaffing van de taks. Het jaar daarop waren de vijf
oppositieleden echter wel succesvol ten opzichte van de drie aanwezige leden van de
meerderheid. Ze koesterden de stille hoop dat de burgerij opnieuw arbeiderswoningen zou
oprichten.
IV.1.2 De Eerste Wereldoorlog189 Hoewel de eerste Duitse soldaten Izegem pas betraden op 22 augustus 1914 was de oorlog al
sinds begin augustus voelbaar. De fabrieken van de nijverheidsstad lagen al stil sinds 3
augustus en dit betekende dat vele gezinnen geen inkomen meer hadden. De cesuur in de
industrie bleef de hele oorlog aanhouden.
Kenmerkend voor de Eerste Wereldoorlog is het hoge aantal gebouwen dat werd opgeëist.
Omdat Izegem in het Operationengebiet ofwel frontgebied lag, waren er gedurende de hele
oorlogsperiode Duitse soldaten voor een rustperiode of voor verzorging in de stad aanwezig.
De gewonde soldaten werden ondergebracht in een tot Kriegslazarette omgevormd gebouw,
de garnizoen- en frontsoldaten moesten eveneens onderdak krijgen. Aanvankelijk werden
188 Dit onderdeel is gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, De Izegemse politiek in de 19e eeuw, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 165-198. 189 Dit onderdeel is gebaseerd op: R. VERHOLLE, De eerste wereldoorlog, breuk met het verleden, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 351-370.
scholen zoals het Sint-Jozefscollege, fabrieken en andere grote gebouwen tot slaapplaatsen
omgevormd, maar gaandeweg werden ook soldaten gehuisvest bij de burger thuis. In 1917
was de nood zo hoog dat er tijdelijke barakken werden opgericht. Voor de Ortskommandantur
ofwel het bureau van de plaatscommandant dat er vanaf 8 november 1914 in Izegem was,
werd eerst de Stedelijke Nijverheidsschool in de Baron de Pélichystraat 5 opgeëist. Later
werd de voormalige Bank Roeselare-Tielt op het kruispunt van de Nieuwstraat met de
Roeselaarsestraat ingenomen. De onderafdelingen van het bureau evenals de gevangenis
werden gevestigd in Izegemse gebouwen.
Met uitzondering van af en toe een kleine luchtaanval ontsnapte de stad grotendeels aan
bombardementen en beschietingen. De gebouwen in Izegem bleven dus grotendeels overeind
(cf. infra). Enkel de Sint-Tillokerk leed zware schade als gevolg van een bombardement op 22
september 1917. De noordelijke kruisbeuk werd bijna volledig vernield. Op 16 oktober 1918
werd Izegem bevrijd.
IV.1.3 Het interbellum
In het interbellum was het politieke niet meer los te denken van het sociale leven190. Iedere
politieke zuil richtte coöperatieven, mutualiteiten, spaarkassen, muziek- en
toneelverenigingen en andere socio-culturele organisaties op om gelijkgezinde personen aan
te trekken. De sociaal-economische belangen speelden een grote rol in de Izegemse politiek.
Wat de politieke partijen betreft, kregen de katholieken die de meerderheid vormden,
oppositievoering te verduren van socialisten, middenstanders en Vlaams-nationalisten. De
socialistische beweging klaagde onder andere het tekort aan woongelegenheid aan (cf. infra).
Het economische leven werd gekenmerkt door volle expansie van de schoen- en
borstelnijverheid wat bouwactiviteit in de hand werkte191. Meer dan 2.500 mannen en
vrouwen hadden op dat moment een baan in de schoenindustrie. In die periode groeide ook
het gebruik van machines in de bedrijven. Het aantal werknemers in de borstelnijverheid was
tot 2.500 gestegen in 1931. Deze hoge tewerkstelling zorgde er enerzijds voor dat de
treinuurregeling aangepast werd voor de aanvoer van werkkrachten uit de omgeving192.
190 Deze alinea is gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Het socio-politieke leven tijdens het interbellum, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 351-370. 191 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Het economisch leven in de 19e en 20e eeuw, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 199-224. 192 H. COLPAERT, Het nationaal borstelmuseum en de borstelnijverheid in Izegem, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 2006, p. 6.
Anderzijds werd er veel door industriëlen en gegoede burgers gebouwd in nieuw aangelegde
straten en wijken. Een economische crisis in de jaren ’30 had voor beide industrietakken
gevolgen. De borstelindustrie herstelde zich niet zo goed na de crisis als de schoennijverheid
deed.
IV.1.4 De Tweede Wereldoorlog
De eerste militaire krijgsverrichtingen vonden plaats op 25 mei 1940193. Een Duitse
bommenwerper liet letterlijk een spoor van vernieling na. Onder meer het kasteel Blauwhuis
en verschillende woningen werden getroffen of vernield. Ook de Sint-Tillokerk vormde een
militair doelwit voor de Duitsers. De stad gaf zich twee dagen later over. Na de aanvang van
de Duitse bezetting liep het gebouwenpatrimonium van Izegem nog weinig schade op. Een
aantal woningen van – al dan niet vermeende – collaborateurs werd wel nog beschadigd of
vernield na de bevrijding van Izegem in september 1945 of op het einde van de oorlog in mei
1945.
Voor de economie na de Tweede Wereldoorlog nam de schoenindustrie de draad terug op en
bereikte een hoogtepunt in 1947, toen maar liefst 2.863 werknemers in 62 Izegemse
schoenfabrieken werkten194. In de 17 Emelgemse ondernemingen werkten 302 mensen. Dat
bracht het totaal op 3.165 waarvan 63,54 % mannen en 36,46 % vrouwen. Het
personeelsbestand steeg nog tot 5.100 in 1951 waarvan 66% vrouwen195. Een heropleving van
de tewerkstelling na de Tweede Wereldoorlog kwam er niet voor de borstelnijverheid. In
1947 waren er nog slechts 979 tewerkgestelden.
193 Deze alinea is gebaseerd op: R. VERHOLLE, De tweede wereldoorlog, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 423-435. 194 Deze alinea is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: J.-M. LERMYTE, Het economisch leven in de 19e en 20e eeuw, in: LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, pp. 199-224. 195 R. VANDENBERGHE, Izegem als centrum van luxeschoenen, opkomst en bloei (1830-1940), in: Ten Mandere, jg. 40, nr. 3, 2000, p. 55.
IV.2 Algemene schets van het bouwen in Izegem
IV.2.1 De woonarchitectuur196 De stadskern van Izegem bij de aanvang van de professionele carrière van Carlos Beyaert is
nagenoeg ongewijzigd gebleven in vergelijking met de huidige situatie (bijlage VI). Via een
stadsplan dat door een Duitse soldaat in de Eerste Wereldoorlog werd opgetekend, is vast te
stellen dat de meeste centrumstraten al bestonden (bijlage V)197. Ze waren ook grotendeels
bebouwd en die bebouwing werd op de kaart aangeduid.
Van een grote wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog is geen sprake, want slechts 84 van
de 3.360 woningen werden door oorlogsgeweld vernield198. Er was wel een tekort aan
woongelegenheid omdat uitgestelde huwelijken werden voltrokken en een groot aantal
vluchtelingen Izegem overspoelde in de zoektocht naar een huis. Als gevolg daarvan gingen
de huurprijzen de hoogte in. Terwijl een vooroorlogse maandelijkse huur 7,50 Belgische
Frank bedroeg, vroegen eigenaars in 1922 reeds 20 Belgische Frank. Sommige mensen
moesten noodgedwongen in barakken leven.
Het oprichten van nieuwbouwwoningen op vrije percelen in het centrum en in nieuw aan te
leggen straten drong zich op. Omdat de nood hoog was, werden de woningen meestal in
gesloten bebouwing opgericht. In 1923 werd de Izegemse Bouwmaatschappij gesticht en in
datzelfde jaar werd ze erkend door de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en
Woonvertrekken199. De eerste tien jaar van haar bestaan heeft de Izegemse Bouwmaatschappij
210 huurhuizen opgericht200. Het waren arbeiderswoningen in rijbebouwing die in
verschillende straten werden ingeplant, maar ook een volledige woonwijk “Nieuwe Wereld”
werd gebouwd201.
Naast de sociale woningbouw werd de privé-architectuur eveneens gestimuleerd. P. Verbeke
onderzocht in haar scriptie de woningbouwactiviteit in het interbellum per decennium
waardoor dieper kon ingegaan worden op de specifieke straten (bijlage VI)202.
196 Dit onderdeel is – tenzij anders vermeld – gebaseerd op: P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), pp. 46-48. 197 A. VANDROMME, Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989, p. 253. 198 Alinea gebaseerd op J.-M. LERMYTE, Het socio-politieke leven tijdens het interbellum, in; LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 376. 199 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, p. 13. 200 J.-M. LERMYTE, Het socio-politieke leven tijdens het interbellum, in; LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985, p. 377. 201 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, pp. 18-24. 202 De straten zijn terug te vinden op het stadsplan van Izegem.
In de jaren ’20 werden voornamelijk woningen gerealiseerd in de bestaande centrumstraten
die vrije percelen vertoonden omwille van het herlokaliseren van fabriekspanden naar perifere
gebieden. Doorheen het volledige decennium waren ook de Burgemeester
Vandenbogaerdelaan, de Roeselaarsestraat, de Ommegangstraat, de Marktstraat en de
Kruisstraat in trek als bouwplaats. Vanaf 1925 daalde de populariteit van de Burgemeester
Vandenbogaerdelaan terwijl het aantal realisaties in de Ommegangstraat net toenam. Tijdens
de jaren ’30 werd er het meest intensief gebouwd in het zuidelijke stadsdeel met daarin de
Krekelstraat, de Meensestraat, de Schoolstraat, “Nieuwe Wereld” en de nieuw aangelegde
Pieter Baesstraat, de Sint-Jorisstraat en de Sint-Crispijnstraat. De straten in de stadskern zoals
de Roeselaarsestraat, de Marktstraat, de Ommegangstraat en de Burgemeester
Vandenbogaerdelaan kregen echter ook nieuwe woningen. Veel fabrikanten bouwden er hun
nieuwe, rijkelijke villa’s203. Ten slotte was er bouwactiviteit in de straten in het noordwesten
en in de zuidoostelijke uitbreiding. Dit decennium vormde dan ook het toppunt wat de
bouwactiviteit betreft, met kwantitatieve hoogtepunten in 1932, 1933, 1935 en 1937204. Uit de
opgestelde statistieken stelde P. Verbeke vast dat de nieuwbouw in Izegem sterk achteruitging
na 1937. De Tweede Wereldoorlog zorgde net als de Eerste Wereldoorlog voor weinig
vernielingen van het bouwareaal en in de naoorlogse jaren en in de jaren ’50 werd er naast het
stadscentrum vooral in de perifere gebieden gebouwd, met name in de nieuwe woonwijken.
Ten noorden van de stadskern was dat bijvoorbeeld de “Vijfwegen”, in het zuidoosten werd
de “Kasteelwijk” aangelegd205.
Wanneer de woningen van de hand van Carlos Beyaert met de algemene
woningbouwactiviteit in Izegem vergeleken worden, is vast te stellen dat ook hij tijdens het
interbellum voornamelijk opdrachten volbracht in de destijds populaire centrumstraten en in
het zuidelijke stadsdeel (bijlage VII). De verschuiving naar perifeer gelegen wijken na de
Tweede Wereldoorlog deed zich ook voor in het oeuvre van Beyaert.
203 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 205. 204 S. VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, A. DE GUNSCH, C. METDEPENNINGHEN, P. VANNESTE, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. 205. 205 J.-M. LERMYTE, 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998, pp. 25-30.
IV.2.2 De architecten In haar studie bracht P. Verbeke ook de architecten in kaart die in het interbellum werkzaam
waren. Bijgevolg kon er alvast voor die periode een beeld worden gevormd van de collega-
architecten waarmee Beyaert werd omringd.
In de vroege jaren ’20 waren het vooral de architecten Walter Vercoutere, Camiel Spriet,
Charles Laloo en Louis Verstraete die opdrachten uitvoerden. Deze vier bouwmeesters waren
samen de belangrijkste wederopbouwarchitecten van Izegem206. Hun ontwerpen sloten vaak
aan bij de regionale baksteenarchitectuur en romantiserende neostijlen207.
Ongeveer gelijktijdig met het aantreden van Carlos Beyaert verschenen in 1926 de eerste
ontwerpen van Albert Spriet en dit aanvankelijk in de regionale polychrome architectuur. De
stijl van de architect evolueerde in het daaropvolgende decennium naar een modernistische
vormgeving.
De jaren ’30 werden namelijk gekenmerkt door expliciet modernistische gevels van onder
andere de jonge architecten Emiel Allewaert en Werner Geldof208. Jos Degezelle was daarvan
reeds in 1929 de voorbode geweest. Ook Jos De Bruycker richtte in die tijd een aantal strak
modernistische en naderhand regionaal getinte burgerwoningen op.
De meeste architecten die in Izegem werkzaam zijn geweest, waren ook van Izegem
afkomstig of uit de nabije omgeving. Slechts één van de architecten die frequent opdrachten
uitvoerden in Izegem woonde niet in de stad, namelijk J. De Bruycker. De
interbellumarchitectuur in Izegem werd met andere woorden gemonopoliseerd door het werk
van een handvol lokale architecten. Niettemin is het vermeldenswaardig dat er ook
bovenlokale architecten een aantal woningen in Izegem hebben gebouwd, zoals de Gentse
architecten Georges Merlé en Jules Lippens, alsook de uit Kortrijk afkomstige Charles Debels
en de broers Jozef en Luc Viérin209.
206 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), p. 45. 207 A. DE GUNSCH, C., METDEPENNINGHEN, P., VANNESTE, Architectuurhistorisch overzicht, in: VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare. Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001, p. XXXV. 208 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), p. 45. 209 P. VERBEKE, Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 1998), pP. 64, 70, 90.
IV.3 Izegem tijdens de activiteit van Carlos Beyaert: besluit Izegem is – ondanks de beide oorlogen – gespaard gebleven van grote verwoestingen van het
gebouwenpatrimonium. De stad kende tijdens het interbellum wel een grote bouwactiviteit
om het grote woningtekort, dat na de Eerste Wereldoorlog was ontstaan, te verhelpen. Naast
de Izegemse Bouwmaatschappij waren fabrikanten van de bloeiende Izegemse schoen- en
borstelnijverheid belangrijke opdrachtgevers. De algemene Izegemse woningbouwactiviteit in
de jaren ’20 en ’30 situeerde zich, net als deze van Carlos Beyaert, voornamelijk in de
bestaande centrumstraten en in de nieuw aangelegde straten van het zuidelijk gelegen
stadsdeel. Na de Tweede Wereldoorlog werden meer en meer perifeer gelegen woonwijken
aangelegd.
Beyaert had als architect in Izegem een rits collega-architecten. Kenmerkend voor deze
bouwmeesters is dat de meeste onder hen van Izegem afkomstig waren of uit de nabije
omgeving.
Hoofdstuk V: Beschouwing over het oeuvre
V.1 Evolutie in opdrachten Carlos Beyaert was 31 jaar actief in Izegem, van 1924 tot 1955. In deze periode kreeg hij in
totaal 149 opdrachten.
De eerste vijf jaar van zijn loopbaan (1924-1929) telde het minste aantal realisaties, waarvan
tien van de dertien in de woonarchitectuur. Dit betekent echter niet dat hij enkel kleine
opdrachten kreeg. Zo waren er drie sociale woningbouwprojecten van een vrij grote omvang.
Verder vertrouwde de heer Léon Van Gheenberghe Beyaert in 1926 het ontwerp van zijn
prestigieuze villa in de Dweersstraat 10 toe (cat.nr. 3)210. Een interessant gegeven is dat de
opdrachtgever Beyaert koos hoewel de architect tot dan toe slechts één bouwproject in Izegem
had gekregen en bijgevolg nog geen naambekendheid had. Hoogstwaarschijnlijk kon de
architect genieten van het elan van het bureau Vercoutere, dat al twee generaties een
gevestigde waarde in Izegem was, en wat hij overnam in 1925 (zie I.3). Naast de opdrachten
voor particulieren, het enige winkel-woonhuis en een industrieel gebouw kreeg Beyaert al in
1929 de kans een publiek gebouw op te richten in opdracht van het Izegemse stadsbestuur. Zo
tekende hij het ontwerp van de brandweerkazerne. De keuze voor Beyaert was echter niet zo
vanzelfsprekend gezien de architect dan nog maar elf realisaties in Izegem had verwezenlijkt
en er op dat moment nog andere verdienstelijke architecten in Izegem werkzaam waren, zoals
Walter Vercoutere, Camiel Spriet, Charles Laloo en Louis Verstraete (zie IV.2.2).
Zijn ontwerpen uit de jaren ’20 (1924-1929) van voornamelijk woonarchitectuur hebben hem
geen windeieren gelegd. Het volgende decennium werd numeriek gezien het meest
succesvolle met 51 realisaties. Ook typologisch gezien, waren de jaren ’30 belangrijk omwille
van de grote diversiteit. De opdrachten met betrekking tot woonarchitectuur, die zowel
nieuwbouw als verbouwing inhouden, stroomden binnen en er kwam een verdriedubbeling
ten opzichte van de jaren ’20 mede dankzij het succes van zijn reeds in Izegem gerealiseerde
woningen. Woningbouw vertegenwoordigde daarmee 58,8 % van het bouwareaal van Beyaert
in dat decennium. Het is ook in de jaren ’30 dat hij voor het eerst ingrepen deed in kerkelijke
gebouwen, zij het enkel de aanbouw van de sacristie en toren en een verbouwing van de
pastorie van de Heilig Hartkerk in respectievelijk 1930 en 1932. Winkelpanden, horeca en
feestinfrastructuur zijn hem evenmin onbekend. De twee grootste opdrachten die hij evenwel
210 De villa werd overigens op 20-11-2001 beschermd.
kreeg, waren de brandweerkazerne (1929 - cat.nr. 12) het openbare badhuis (1934 - cat.nr. 33)
en het Sint-Jozefscollege (1936 - cat.nr. 41). Opvallend is dat de architect beide opdrachten
toegewezen kreeg zonder ervaring in een dergelijke typologie.
De industriële realisaties kwamen in de jaren ’40 opzetten naast de woonarchitectuur,
voornamelijk tijdens de oorlogsjaren 1941, 1942 en 1943. De woonarchitectuur bleef nipt de
grootste groep met 22 van de 50 opdrachten tegenover 17 in de industriesector. Er deed zich
naar het einde van dit decennium toe ook een belangrijke verschuiving voor, want Beyaert
ontwierp vanaf 1949 grotendeels woningen voor arbeidersgezinnen terwijl hij zich vroeger
bijna uitsluitend toespitste op burgerwoningen en villa’s. Dit gegeven kaderde niet in de
wederopbouw, want Izegem werd allesbehalve verwoest tijdens de Tweede Wereldoorlog (zie
IV.2.1). De arbeiderswoningen bevonden zich voornamelijk in de nieuw aangelegde wijken
buiten het Izegemse stadscentrum. Dergelijke opdrachten werden meer aanvaard omwille van
de financiële situatie van de architect na de Tweede Wereldoorlog. De architect kreeg nog vijf
winkelpuiopdrachten en twee met betrekking tot de horeca en feestinfrastructuur. Interessant
zijn ook zijn openbare opdrachten uit de jaren ‘40. Hij ontwierp zowel het gedenkteken voor
de Izegemse militaire slachtoffers van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog als het
gedenkteken van de Tweede Wereldoorlog met daarop de namen van de gesneuvelde
soldaten, weerstandslieden, burgers, politiek gevangenen en dwangarbeiders.
Het laatste, weliswaar halve, decennium (1950-1955) waarin hij actief was, kende een daling
in het aantal opdrachten en dit in alle typologieën. De woonarchitectuur vormde hierop een
uitzondering en ging er procentueel en numeriek op vooruit met 24 realisaties van de 34. In de
overige typologieën vervulde Beyaert meestal twee opdrachten. Er waren wel nog drie
winkelpuien en slechts één opdracht met betrekking tot religieuze architectuur. Tussen al deze
opdrachten zaten er geen grootschalige projecten meer.
Het Izegemse oeuvre van Beyaert samenvattend, is het wel duidelijk dat hij een succesvol
architect is geweest. Na de eerste vijf jaar (1924-1929) waarin hij 13 opdrachten kreeg,
volbracht hij 51 opdrachten in de jaren ’30. Het daaropvolgende decennium getuigde van
continuïteit met 50 realisaties. Opvallend is dat Beyaert ook tijdens de oorlogsjaren een groot
aantal opdrachten volbracht, namelijk precies de helft ofwel 25 van de 50, rekening houdend
met zijn negentien maanden durende inactiviteit tijdens zijn gevangenschap en repatriëring
tussen 23 augustus 1943 en 19 april 1945. In de laatste zes jaar (1950-1955) kreeg hij nog 34
opdrachten. Slechts één opdracht vertoonde geen tijdsaanduiding.
De woonarchitectuur is wel in elk decennium dominant met een totaal van 86 op 149. Carlos
Beyaert toonde zich daarnaast ook creatief in andere typologieën die overigens in nagenoeg
ieder decennium aan bod komen. Beyaert moest zich niet eerst bewijzen in de
woonarchitectuur vooraleer andersoortige opdrachten te krijgen. Het Izegemse stadsbestuur
bijvoorbeeld verkoos Beyaert al in 1929 als ontwerper van de brandweerkazerne. Het
vertrouwen in Beyaert vanuit het stadsbestuur bleef ook gedurende zijn hele professionele
carrière duren en het bevestigde zich in de toewijzing van de latere opdrachten voor het
badhuis en voor de oorlogsmonumenten.
V.2 De opdrachtgevers van Carlos Beyaert Slechts zeven van de in totaal 149 opdrachten waren afkomstig van een openbare
opdrachtgever. Dit betreft het Izegemse stadsbestuur of een aan het stadsbestuur gerelateerde
dienst. In dienst van het college van Burgemeester en Schepenen ontwierp Beyaert de
openbare gebouwen zoals het brandweerarsenaal (1929 - cat.nr. 12) en het badhuis (1934 -
cat.nr. 33). De opdracht voor de heropbouw van de topgevel van de Stedelijke
Nijverheidsschool in de Baron de Pélichystraat 5 (1940 – cat.nr. 139) behoorde eveneens tot
deze categorie, net als de drie ontwerpen voor de herdenkingsmonumenten en de
vrijheidsboom.
Het OCMW is aan het stadsbestuur gerelateerd. Carlos Beyaert verzorgde in 1953 het
ontwerp van vier arbeiderswoningen in de Krekelstraat (cat.nr. 110).
95 % van de opdrachtgevers waren privé-personen of –organisaties.
Opdrachten zoals het aanbouwen van toren en sacristie van de Heilig Hartkerk (1930) of het
herstellen van de zuidbeuk van de Sint-Pieterskerk (1954) in dienst van een groter bestuur
zoals het bisdom behoren tot de privé-sector (cat.nrs. 19, 118). De opdracht voor het ontwerp
van het Sint-Jozefscollege kwam niet van de principaal alleen. Hij maakte de beslissing
architect Carlos Beyaert onder de arm te nemen samen met het bisdom.
De Izegemse Bouwmaatschappij bezorgde Beyaert als privé-organisatie zes opdrachten in de
woonarchitectuur die goed waren voor een totaal van 78 woonhuizen. Het zijn alle
arbeiderswoningen in eenheidsbebouwing. De drie vroegst gerealiseerde projecten daarvan, in
1924, 1925 en 1929, werden apart opgericht (cat.nrs. 1, 2, 10). De overige drie behoorden tot
een groter geheel. Carlos Beyaert bouwde in 1949 namelijk negen woningen in de nieuwe
woonwijk “Nieuwe Wereld” (cat.nr. 96). Ook in de stadsuitbreiding ter hoogte van de
“Kasteelwijk” bouwde hij zeventien woningen in de Slagmeersenstraat. Ze werden gespreid
over twee projecten, respectievelijk in 1954 en 1955 (cat.nrs. 117, 120).
Het is evident dat de opdrachten voor horecazaken en winkelpuien afkomstig zijn van kleine
zelfstandigen. Dezelfde redenering geldt voor industriële infrastructuur die werd uitgevoerd in
opdracht van bedrijven zoals “N.V. Talonform” (cat.nr. 78) of particuliere bedrijfsleiders
zoals voor de meubelfabrikant O. Vandewalle (cat.nrs. 65, 71, 75). Jammer genoeg werd de
bedrijfstak niet altijd aangeduid op het plan. Het staat wel vast dat Beyaert zich niet beperkte
tot gebouwen voor één specifieke nijverheid. Zowel panden voor schoen- als borstelnijverheid
werden in zijn oeuvre teruggevonden, respectievelijk “Mandelshoe” (cat.nr. 14) en “N.V.
Gheysens Alfred” (cat.nr. 7). Alsook ontwerpen voor een meubelfabriek (cat.nrs. 65, 71, 75).
Bepaalde bedrijfsleiders hebben Beyaert ook opnieuw gevraagd als uitbreiding van hun
bedrijf nodig was. L. Genson-Clement is daarvan het beste voorbeeld. (cat.nrs. 39, 46, 63,
73).
De privé-woonarchitectuur bestaat enkel uit particuliere opdrachtgevers. Omdat deze
typologie het grootste aandeel in zijn oeuvre heeft, leek het in deze studie ook interessant om
deze opdrachtgevers van naderbij te bekijken. Het werd echter al snel duidelijk dat er niet
altijd bijkomende informatie over de opdrachtgever op het bouwplan was vermeld. Zo was in
60 van alle realisaties enkel de naam van de opdrachtgever gekend en slechts op 21 ontwerpen
was er wel meer af te lezen. Bijkomend literatuuronderzoek zorgde voor een additionele vijf
opdrachtgevers waarvan meer informatie gekend is211. De 26 opdrachtgevers in totaal bestaan
voor bijna de helft uit industriëlen die hun woning door Beyaert lieten tekenen. Het vroegste
voorbeeld daarvan is de woning van industrieel M. Bossaert in de Papestraat 15 (1926 - cat.nr.
4). Twee van de in totaal elf industriëlen hebben Beyaert achteraf gevraagd voor de oprichting
van hun fabriekspanden, bijvoorbeeld borstelfabrikant Werbrouck-Vandeputte (cat.nrs. 9, 14).
Vermeldenswaardig zijn de twee industriëlen die arbeiderswoningen lieten bouwen met de
bedoeling deze te verhuren, onder andere in de Schoolstraat 29 (1933 - cat.nr. 26). Handelaren
vormen verder de tweede grootste groep waaronder een ei-, wijn-, likeurhandelaar en twee
vlashandelaren. Op de derde plaats komen de drie dokters voor wie C. Beyaert een woonhuis
ontwierp. Logischerwijze werden de meeste arbeiderwoningen door arbeiders zelf besteld.
211 Via artikels uit de heemkundige periodiek Ten Mandere konden de namen van vijf opdrachtgevers gelieerd worden aan een beroep.
Er is geen algemene evolutie vast te stellen in de opdrachtgevers van Beyaert. Al vanaf het
begin van zijn professionele activiteiten in Izegem werd hij als ontwerper gevraagd door
opdrachtgevers uit zowel de openbare als de privé-sector. Beyaert bleef bovendien opdrachten
van beide soort opdrachtgevers ontvangen tot op het einde van zijn loopbaan. Er zijn wat de
woonarchitectuur betreft onvoldoende woningen waarvan het beroep van de opdrachtgever
gekend is om daaruit een conclusie te kunnen trekken. Er kan enkel vastgesteld worden dat
zowel industriëlen, handelaren, dokters als arbeiders hun woning door hem lieten ontwerpen.
V.3 Bespreking van het oeuvre in de eigentijdse pers
Wanneer de eigentijdse tijdschriften van naderbij bekeken worden, moet er vastgesteld
worden dat er weinig over Carlos Beyaert is geschreven.
Expliciete aandacht voor de realisaties van Beyaert kwam er vanuit het tijdschrift Bâtir. Dit
tijdschrift was bedoeld voor het grote publiek en artikels over rationaliteit, hygiëne en
technische innovatie stonden er voorop212. Alle publicaties van het maandblad, verschenen
tussen 1932 en 1940, werden ingekeken en daaruit kwamen drie artikels naar voor waarin de
architect werd vermeld. Het eerste dateert van augustus 1935 en behandelt het kort voordien
opgeleverde badhuis van Beyaert213. Deze realisatie in Izegem werd samen met nog andere
voorbeelden uit Oostende en Westende opgenomen in het drieëndertigste nummer dat
volledig aan zwembad- en badhuisinstellingen werd gewijd. De auteur is P.-L. Flouquet,
hoofdredacteur van het tijdschrift, en in zijn artikel toont hij bewondering voor het ontwerp
van Beyaert. Hij noemt het zelfs “un exemple digne d’être imité” en beschrijft de architect
verder als “l’excellent architecte Carlos Beyaert”214. Het artikel uit januari 1937 over de
architectuur in Vlaanderen werd geschreven door Pierre Gilles215. Deze naam is een
pseudoniem voor hoofdredacteur P.-L. Flouquet216. In zijn artikel vernoemt hij realisaties van
verschillende architecten in steden zoals Oudenaarde, Kortrijk, Ronse, Gent en ook Izegem.
Pierre Gilles heeft lof voor Beyaert, architect van commerciële huizen en villa’s, en typeert
212 F. VANLAETHEM, in: VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, 2003, sub verbum Bâtir. 213 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in: Bâtir, jg. 4, nr. 33, 15 augustus 1935, pp. 314-316. 214 FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in: Bâtir, jg. 4, nr. 33, 15 augustus 1935, p. 314. 215 GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in: Bâtir, jg. 6, nr. 50, januari 1937 pp. 1014-1020. 216 F. VANLAETHEM, in: VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, 2003, sub verbum Bâtir.
hem als “architecte intelligent, cultivé en son art”217. Het laatste en tevens jongste artikel
handelt uitsluitend over het Sint-Jozefscollege in Izegem en verscheen in augustus 1937218.
De auteur uit zich opnieuw met zijn echte naam, P.-L. Flouquet, en zijn bespreking is vrij
gedetailleerd. Zijn besluit getuigt van appreciatie voor het ontwerp: “avouons qu’ils [les
écoles] possèdent la grande allure, l’ordre et l’aisance des meilleures réalisations connues à
ce jour.” 219.
De aandacht voor het oeuvre van Carlos Beyaert in de pers was vrij gering. Vooral de
persoonlijke appreciatie van hoofdredacteur P.-L. Flouquet voor zijn realisaties zorgde ervoor
dat er drie artikels in Bâtir werden gepubliceerd.
217 GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in: Bâtir, jg. 6, nr. 50, p. 1020. 218 FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, pp. 1317-1319. 219 FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57, augustus 1937, p. 1319.
Besluit
Carlos Beyaert was in totaal 31 jaar werkzaam in Izegem. In deze periode tussen 1924 en
1955 volbracht hij er 149 realisaties.
Uit het onderzoek is gebleken dat het oeuvre van Carlos Beyaert typologisch divers is. De
architect hield zich met andere woorden niet aan een bepaalde typologie vast. Er werden
zeven verschillende typologieën aangeduid waarvan de woonarchitectuur de kroon spant met
86 van de 149 realisaties. Die wordt gevolgd door 26 industrieel gerelateerde realisaties en
negentien winkelpuiopdrachten. In de overige typologieën heeft Beyaert veel minder
realisaties ontworpen. Hij kreeg zes opdrachten in zowel de horeca en feestinfrastructuur als
in de religieuze architectuur, herdenkings- en funeraire monumenten. Opdrachten voor
onderwijsgebouwen waren hem evenmin onbekend. Hij volbracht er vier. In de realisatie van
zijn twee publieke opdrachten via openbare aanbesteding toonde Beyaert zich als ingenieur.
Op de vraag of de stilistische diversiteit, kenmerkend voor de architectuur van het
interbellum, ook van toepassing is op het oeuvre van Beyaert kan affirmatief geantwoord
worden. Als architect werkzaam in de provinciestad Izegem, hanteerde Beyaert weliswaar niet
alle, maar toch een grote variatie aan interbellumstijlen die hij beheerste en die afwisselend
naar voren kwamen. De bijdrage van Carlos Beyaert inzake stijlkeuze moet wel genuanceerd
worden in die zin dat hij gebonden was aan de inspraak van de opdrachtgever.
Traditionalisme en art deco zijn aan bod gekomen doorheen zijn volledige
interbellumloopbaan en het modernisme werd gebruikt vanaf de jaren ’30. Beyaert realiseerde
zelfs ontwerpen in deze drie grote subgroepen tijdens de oorlogsjaren waarin hij actief was
(1940-1943). De oorzaak van de evolutie in stijl, waardoor het overgrote deel van zijn
naoorlogse architectuurontwerpen wordt gekenmerkt, werd in de algemene ontwikkeling van
het Belgische woonbeleid en in de financiële situatie van Carlos Beyaert na zijn
gevangenschap in de Tweede Wereldoorlog gevonden.
In de planindeling en de voorzieningen werd vastgesteld dat de discrepantie met Gentse
voorbeelden in het langer behouden van de en suite planindeling eerder een noodzaak dan een
keuze was. Carlos Beyaert was daarin afhankelijk van de typische gesloten bebouwing van de
stadskern van Izegem en de nieuw aangelegde straten tijdens het interbellum. Op die manier
kon ook verklaard worden waarom verschillende woningen met art deco- of modernistische
gevels toch een eerder klassiek grondplan vertonen.
Het onderzoek naar de door Beyaert ontworpen interieurs bracht de architect naar voor als een
verdienstelijk interieurvormgever die in zijn ontwerpen aandacht had voor zowel het geheel
als het detail. De oriëntatie van de ruimtes, net als het materiaal- en kleurgebruik zijn van
belang in zijn realisaties.
Doorheen het onderzoek werd vastgesteld dat de plaats waar Beyaert werkzaam was in
belangrijke mate van invloed is geweest op zijn professionele leven. Izegem kende tijdens het
interbellum een grote bouwbedrijvigheid in voornamelijk nieuw aangelegde straten en wijken.
De aanleiding daartoe was enerzijds het grote woningtekort dat na de Eerste Wereldoorlog
was ontstaan. Anderzijds zorgden een bloeiende schoen- en borstelnijverheid voor een grote
bouwactiviteit. Samen met zijn collega-architecten kon Carlos Beyaert genieten van dit
gunstige bouwklimaat. Zo steeg het aantal realisaties van de hand van Beyaert van dertien
tussen 1924 en 1929 tot 51 in de jaren ’30. In de jaren ’40 bleef het aantal stabiel met 50
opdrachten. Opmerkelijk is dat Beyaert de helft ervan volbracht tijdens de oorlogsjaren. De
overige 25 werden na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. De laatste vijf jaar van zijn
loopbaan (1950-1955) werden nog 34 gebouwen opgericht.
Een evolutie in het soort opdrachten is niet te vinden in het oeuvre van Carlos Beyaert. Al van
meet af aan werkte hij typologisch divers en ontwierp hij zowel woonarchitectuur met villa’s,
arbeiderswoningen in rijbebouwing en sociale woningbouw, als winkelpuien en industriële
gebouwen. Bovendien werd hij al in het vijfde jaar van zijn carrière in Izegem gevraagd voor
het ontwerp van de brandweerkazerne (1929). Dit project in dienst van het Izegemse
stadsbestuur is een eerste van een behoorlijk aantal realisaties dat aan Beyaert werd
toevertrouwd. De eerste opdrachten voor horeca, religieuze architectuur en
onderwijsgebouwen volgden in de jaren ’30, het decennium waarin Beyaert de meeste, maar
ook zijn belangrijkste opdrachten kreeg, zoals het badhuis (1934) en het Sint-Jozefscollege
(1936).
Zoals in de opdrachten geen evolutie vast te stellen is, zo geldt hetzelfde voor de
opdrachtgevers van Beyaert. Die zijn afkomstig uit zowel de openbare als de privé-sector en
ze komen naast elkaar naar voren gedurende zijn volledige loopbaan. Er kon jammer genoeg
geen diepgaand en sluitend onderzoek naar de opdrachtgevers van de woonarchitectuur
uitgevoerd worden omdat de noodzakelijke bijkomende informatie meestal ontbrak. Er kan
enkel gezegd worden dat zowel industriëlen, handelaren, dokters als arbeiders tot zijn
cliënteel behoorden.
Zoals in de inleiding werd aangegeven, behoorde Beyaert niet tot één van de belangrijkste
ontwerpers op nationaal niveau. Hij was evenmin een bezieler van een eigen stijl. De
aandacht in de eigentijdse architecturale pers was dan ook vrij gering. Toch hoop ik dat de
scriptie heeft aangetoond dat Carlos Beyaert een verdienstelijk architect, ingenieur en
interieurvormgever was, die dankzij het gunstige klimaat, dat Izegem kende tijdens het
interbellum en in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, de kans kreeg in diverse
typologieën en stijlen te werken voor een gevarieerde groep opdrachtgevers en zo mede het
huidige Izegemse stadsbeeld heeft bepaald.
Bibliografie
Literatuur
Artikels DUBOIS, M., Architectuurrelatie Vlaanderen/Nederland in het interbellum, in: Ons Erfdeel,
jg. 27, nr. 2, 1983, pp. 229-235.
FLOUQUET, P.-L., Un exemple digne d’être imité: Le bassin de natation d’Iseghem, in:
Bâtir, jg. 4, nr. 33, 1935, pp. 314-316.
GILLES, P., de ville en ville, l’effort flamand… Periple en Flandre, in: Bâtir, jg. 6, nr. 50,
1937 pp. 1014-1020.
FLOUQUET, P.-L., Le collège épiscopal Saint-Joseph à Iseghem, in: Bâtir, jg. 6, nr. 57,
1937, pp. 1317-1319.
MEGANCK, L., Doet u aan familieleven? Planindeling en comfort in de Gentse
interbellumwoning, in: Gentse bijdragen tot de interieurgeschiedenis, Leuven, Peeters,
2004, pp. 149-177.
VANDENBERGHE, R., Izegem als centrum van luxeschoenen, opkomst en bloei (1830-
1940), in: Ten Mandere, jg. 40, nr. 3, 2000, pp. 47-55.
VANDROMME, A., Vijftig jaar geleden. Onthulling van het monument voor de
gesneuvelden, in: Ten Mandere, jg. 10, nr. 2, 1970, pp. 49-63.
VERBEKE, P., Interbellumarchitectuur in Izegem, in: Ten Mandere, jg. 39, nr. 3, 1999, pp. 3-
49.
Boeken VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK, S., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN,
C., VANNESTE, P., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het
cultuurbezit in België. Deel 17n2. Provincie West-Vlaanderen. Arrondissement Roeselare.
Kantons Hooglede-Izegem-Lichtervelde, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,
2001.
VAN AERSCHOT-VAN HAEVERBEECK S. (ed.), Bouwen door de eeuwen
heen: inventaris van het cultuurbezit in België. architectuur. 4nc: Stad Gent, 19de- en
20ste-eeuwse stadsuitbreiding, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1983.
AUBRY, F., VANDENBREEDEN, J., VANLAETHEM, F., Art nouveau, art deco en
modernisme, Tielt, Lannoo, 2006.
BAECK, M., VERBRUGGE, B., Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels 1880-1940
(M&L Cahier 3), Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996.
BEKAERT, G., STRAUVEN, F., Bouwen in België 1945-1970 (tent. cat.), Brussel,
(Koninklijke Bibliotheek Albert I), 1971.
BILLIOUW, L., VANDROMME, A., (ed.) Sint-Jozefscollege jubileert: 100 jaar (1867-
1967), Izegem, Ten Mandere, 1967.
Brochure Open Monumentendag 14 september 1997, Izegem, Izegemse stadsgidsen, 1997.
CNOPS, P., Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen
Beheer, 1978.
COLPAERT, H., Het nationaal borstelmuseum en de borstelnijverheid in Izegem, Izegem,
Izegemse stadsgidsen, 2006.
CRAMER, M., VAN GRIEKEN, H., PRONK, H., W.M. Dudok 1884-1974, Amsterdam, Van
Gennep, 1981.
DEMEY, A., DUBOIS, M., POULAIN, N., Interbellumarchitektuur in Oost-Vlaanderen,
Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1990.
DEMEY, A., Art Deco in Sint-Niklaas, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1998.
FLEDDERUS, R.H., Over winkels, Amsterdam, Van Holkema & Warendorf n.v., s.d.
GOOSSENS, M., GHERARDTS, F., MISSIAEN, H., VANNESTE, P., Bouwen door de
eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-
Vlaanderen: Gemeente Diksmuide, 2 dln, Brussel, Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, 2005.
GOOSSENS, M., DE GUNSCH, A., METDEPENNINGHEN, C., CALLENS, T., VAN DEN
MOOTER, M., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen: Inventaris van het
bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen: Gemeente Kortrijk en deelgemeenten, 4
dln, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Monumenten en
Landschappen, 2005.
HASLINGHUIS, E.J., JANSE, H., Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de
westerse architectuur- en bouwhistorie, vijfde druk, Leiden, Primavera Pers, 2005.
VAN HERCK, K., AVERMAETE, T. (eds.), Wonen in welvaart. Woningbouw en
wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 (tent.cat.), Antwerpen, Internationaal
Kunstencentrum deSingel, 2006.
HEYMANS, V., Les dimensions de l’ordinaire, Parijs, L’Harmattan, 1998.
Jaarboek der sier- en nijverheidskunsten, Sint-Amandsberg, s.n., 1939.
JACOBS, M., Zij, die vielen als helden…, 2 dln, Brugge, Provincie West-Vlaanderen, 1995-
1996.
KAMERMANS, J., VAN LEMMEN, H. (eds.), Industriële tegels 1840-1940, Otterlo,
Nederlands Tegelmuseum, 2004.
LERMYTE, J.-M. (e.a.), Geschiedenis van Izegem, Izegem, Ten Mandere, 1985.
LERMYTE, J.-M., De Emelgemse Sint-Pieterskerk, Izegem, Hochepied, 1992.
LERMYTE, J.-M., Sint-Jozefscollege Izegem. Honderd jaar middelbaar (1894-1994),
Izegem, Sint-Jozefscollege, 1994.
LERMYTE, J.-M., 75 jaar Izegemse Bouwmaatschappij, Izegem, Ten Mandere, 1998.
LERMYTE, J.-M., Izegem in oude prentkaarten, Zaltbommel, Europese Bibliotheek, 2002.
MEGANCK, L., Het Miljoenenkwartier: een Gentse woonwijk uit het Interbellum, Gent,
Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1995.
MUYLAERT, F., Kerken in West-Vlaanderen: parochiekerken decanaten Izegem -
Lichtervelde - Roeselare - Staden - Tielt - Torhout, Roeselare, Creatief, 1992.
OOSTERHOFF, J. (ed.), Constructies van ijzer en beton: gebouwen 1800-1940. Overzicht en
typologie (Bouwtechniek in Nederland 1), Delft, Delftse Universitaire Pers, 1988.
PEIRS, G., Uit klei gebouwd. 2: Baksteenarchitectuur na 1945, Tielt, Lannoo, 1986.
VAN DE PERRE, D., Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs
aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Gent, Provinciebestuur
Oost-Vlaanderen, 2003.
PUTTEMANS, P., Moderne bouwkunst in België, Brussel, Vokaer, 1975.
Stratenatlas van België. Provincie West-Vlaanderen, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997.
VANDENBREEDEN, J., VAN SANTVOORT, L. (eds.), Cottages-plages (SLA 3), Brussel,
Sint-Lukasarchief, 1995.
VANDROMME, A., Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989.
VANDROMME, A., Izegem vroeger en nu, Izegem, Hochepied, 1974.
VANDROMME, A., 125 jaar lagere afdeling Sint-Jozefscollege Izegem, Izegem, Hochepied,
1992.
VAN LOO, A. (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden,
Antwerpen, Mercatorfonds, 2003.
WATTJES, J.G., Moderne nederlandsche villa’s en landhuizen, Amsterdam, Kosmos, 1931.
Tijdschriften Bâtir: revue mensuelle illustrée d’architecture, d’art et de décoration, Brussel, jg. 1932-
1940.
Ten Mandere: Heemkundige periodiek voor Izegem en omgeving, Izegem, jg. 1-46, nrs. 1-
136, 1960-2006.
De Mandelbode, Izegem, 28-11-1931.
Ons Iseghem, Izegem, jg. 1, nr. 48, 14-02-1920.
Bronnen
1. Onuitgegeven geschreven bronnen BRUSSEL, FOD SOCIALE ZEKERHEID – DIENST VOOR DE
OORLOGSSLACHTOFFERS, Archief- en Documentatiedienst: Carlos Beyaert dossier
Statuut van Nationale Erkentelijkheid nr. 4236/1819, (s.d.).
OOSTENDE, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING DE PLATE, Rouwbrieven, (1974).
SAI, Bevolkingsregisters, (1921-1930).
SAI, Bevolkingsregisters, (1943-1961).
Scripties MEGANCK, L., Bouwen te Gent in het interbellum, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling,
Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, 2002).
VERBEKE, P., Architectuur in Izegem tijdens het interbellum: een overzicht van de
belangrijkste stijlstromingen en de realisaties van de voornaamste architecten,
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en
Theaterwetenschappen, 1998).
2. Iconografische bronnen Digitale versie van de topografische kaart 1/10.000, raster, toponymie, NGI, 1991-2005.
Digitale versie van de orthofoto’s, middenschalig, kleur, provincie West-Vlaanderen, AGIV
& provincie West-Vlaanderen, opname 2005.
IZEGEM, ARCHIEF HEEMKUNDIGE KRING TEN MANDERE, Fototheek, (s.d.).
IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF AB, Kunstwerkencollectie, (s.d.).
IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF E. SAMYN, Fotoverzameling, (s.d.).
KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Bouwplannen, (1927-1953).
KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.).
KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Kunstwerkencollectie, (s.d.).
NOLF M., Fotomateriaal veldwerk, (2006-2007).
SAI, Bouwaanvragen, (1920-1956).
SAI, ’t Gulden boek van de stad Izegem, (1935).
SAI, Kadasterplannen, (s.d.).
SAI, Kunstwerkencollectie, (1931).
SAI, Openbare aanbestedingen, (1920-1956).
SAI, Prentkaartencollectie Julien Maes Izegem, (s.d.).
Vectoriële versie van het voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen, VLM, toestand 22-
05-2003.
3. Mondelinge bronnen BLOMME B., redacteur Ten Mandere, [in gesprek met Nolf M.], 14/03/2006.
VAN DAEL E., administratief verantwoordelijke van de Provinciale Raad van West-
Vlaanderen, [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 31/08/2006.
LEGROS M., [interview door Nolf M.], 13/08/2006.
QUAGHEBEUR P., adjunct-afdelingshoofd publieke diensten en informatica KADOC, [in
telefonisch gesprek met Nolf M.], 23/04/2007.
SAMYN E., gewezen politiek gevangene, [in gesprek met Nolf M.], 14/08/2006.
SINTOBIN Ph., gewezen stadsontvanger stad Izegem, [in gesprek met Nolf M.], 18/11/2006
en 08/02/2007.
VERSTAEN B., [in telefonisch gesprek met Nolf M.], 22/02/2007.
4. Monumentale bronnen Gebouwenpatrimonium Carlos Beyaert
5. Computerprogramma’s ArcGIS 9.1., Environmental Systems Research Institute (ESRI).
Afbeeldingen
Afbeelding 1: Het ouderlijk huis van Carlos Beyaert. De familiedrukkerij Beyaert-Sioen is hier nog steeds gehuisvest. Foto: Nolf M., 13/08/2006.
Afbeelding 2: Portret van de zevenentwintigjarige Carlos Beyaert. KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (1928).
Afbeelding 3: Carlos Beyaert in zijn atelier van zijn villa in de Meensestraat 181. Foto: KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.).
Afbeelding 4: Carlos Beyaert met zijn echtgenote Blanche Grootaert in de tuin van hun villa in de Meensestraat 181. Foto: KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Fotoverzameling M. Legros, (s.d.).
Afbeelding 5: Emile Samyn, Léon Declercq en Carlos Beyaert (vlnr). IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF E. SAMYN, Fotoverzameling, (enkele maanden na het einde van de Tweede Wereldoorlog).
Afbeelding 6: Grafsteen van Carlos Beyaert op het kerkhof van Klemskerke. Foto: Nolf M., 26/10/2006.
Afbeelding 7: Schilderij van Carlos Beyaert met maritiem onderwerp. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, (s.d.). Foto: Nolf M., 13/08/2006.
Afbeelding 8: Schilderij van Carlos Beyaert met maritiem onderwerp. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. SAI, Kunstwerkencollectie, (1931). Foto: Nolf M., 21/02/2007.
Afbeelding 9: Schilderij van Carlos Beyaert met het Kortrijkse begijnhof. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. IZEGEM, PRIVÉ-ARCHIEF AB, Kunstwerkencollectie, (s.d.). Foto: Nolf M., 21/02/2007.
Afbeelding 10: Schilderij met portret van Leo Beyaert, vader van Carlos Beyaert. Gesigneerd met “Carlos Beyaert”. KORTRIJK, FAMILIEARCHIEF BEYAERT, Kunstwerkencollectie, (s.d.). Foto: Nolf M., 13/08/2006.
Bijlagen
Bijlage I: Brief met briefhoofd van ingenieur-architect WalterVercoutere waarop vermeld wordt dat Carlos Beyaert, architect en beëdigd landmeter, zijn opvolger is. Origineel: SAI Bouwv. 18/ 1925.
Bijlage II: Uittreksel van de stamboom van Hendrik (Henricus) Beyaert. Carlos Beyaert hier vermeld als Karel. Origineel: P. CNOPS, Genealogie van bouwmeester Hendrik Beyaert (1823-1894), Evere, Eigen Beheer, 1978.
Interview met mevrouw Monique Legros afgenomen door Nolf M. op 13/08/2006. • Quand il est né en 1901, est-ce que la famille vivait déjà dans la maison au Minister
Vandenpeereboomlaan à Courtrai? o Oui, c’est le premier qui est né là. Oui, en tout les cas. • Est-ce qu’il est allé à l’école primaire et secondaire à Courtrai? Alors, est-ce qu’il a resté à
Courtrai pendant sa jeunesse? o Oui. L’ école primaire c’était à Courtrai, chez les frères des écoles chrétiennes. Pour
l’école secondaire c’était au collège. Après il est allé à Gand pour les études d’architecture.
• Il portait des lunettes depuis qu’il était jeune. C’était congénital? Depuis sa naissance? o Oui. Il avait ça très, très fort et depuis de sa naissance. • Est-ce que vous savez quand Carlos s’est inscrit dans l’école d’architecture Saint-Luc à
Gand ? Et quand il a achevé ses études à Saint-Luc? Ou la durée de la formation? o Je pense que c’est en 1921, parce que mes parents habitaient à Gand, moi je suis née à
Gand. Et quand je suis née, il [Carlos Beyaert] était donc dans l’école d’architecture à Gand. Il venait toujours dire bonjour chez nous et donc ca devait être l’ année 1921. C’est à peu près. Il avait 19 ans, sans doute. Ou bien peut être l’année avant. Ca je ne sais pas. Je sais en tout cas qu’il était là bas en 1921.
• Vous avez encore le diplôme ? o Ça malheureusement non. • Quand il est venu habiter à Izegem, Alphonse Grootaert, le père de sa femme Blanche,
est-ce qu’il a habité chez eux dans la maison au Marktstraat? o Ça je n’ai jamais su. • Est-ce qu’il a acheté la maison? Ou c’était loué? o Oui, il a acheté la maison. • Sa carrière professionnelle est commencée dans un bureau? o Les choses que je sais, c’est qu’il a repris, au pied levé, le bureau d’architecture de
Vercoutere, parce qu’il est mort assez rapidement. Il n’y a pas de personne. C’était lui [Carlos Beyaert] seule. Maintenant ce sont des bureaux d’architecture. Il travaillait peut être déjà chez Vercoutere? Ça je n’ai jamais su.
• Est-ce qu’il avait des étudiants de stages? o Je ne suis pas sûr, mais je ne le pense pas. Je n’en ai jamais lui entendu parler. • Carlos et Blanche n’avait pas d’enfants. Est-ce que vous savez c’était l’intention ? o Ecoutez. Donc, Blanche ne pouvait pas avoir des enfants, parce que juste avant le mariage
elle avait opéré d’une hystérectomie. Carlos aurait beaucoup beaucoup voulu avoir des enfants.
• Est-ce que vous savez que Blanche jouait au piano? o Oui, elle jouait au piano, très très bien! • Elle avait des élèves? o Pendant la guerre, quand Carlos Beyaert était prisonnier politique, elle devait comment
savoir vivre. Elle a donné des cours, mais je crois qu’il était à l’école de musique à Izegem. Et elle jouait très très bien aussi à l’accordéon. Elle avait aussi une sœur Maria qui était professeur de musique. Elle était très très musicienne. Mon oncle aussi, il jouait au violon.
• Comment est-ce que vous vous rappelez votre oncle, Carlos? Avait-il une personnalité tranquille ou agitée?
o Très tranquille et au même temps très agitée par aux moments. C’était plutôt tranquille. Vous connaissez mon fils, c’est tout à fait comme ça. Très tranquille, à l’aise, il savait parfois de ce face se fâcher quand se qu’il fallait. Un homme très sympathique. Il aimait
bien raconter des blagues, des histoires pour rire aux fêtes de famille on en faisait beaucoup à leur instant là. Il était un bon vivant et alors il jouait parfois du violon; il improvisait ou chose. Sa femme jouait au piano et lui, il jouait au violon ou racontait des histoires, mais pas sur des autres fêtes, seulement en famille. Il était très agréable à vivre, mais évidemment pour lui c’était très dur pour ne pas avoir des enfants. Il c’était beaucoup occupé d’une nièce de sa femme qui était dans beaucoup de misère, il a acheté un terrain et il a construit une maison pour elle.
• Il était bavard, loquace ou plutôt silencieux? o Plutôt… ni l’un ni l’autre, normale. Mais certainement pas bavard, sauf dans des réunions
de famille. Alors je l’ai déjà raconté, pour donner un peu d’ambiance. • Plutôt gai, joyeux, jovial ou triste, sombre? o Jovial en tout cas. Jovial. Pas sombre ou triste. Jovial disons. Il savait être comme tout le
monde au fond. • Est-ce qu’il était mélancolique après la deuxième guerre mondiale? o Fort! Fort! C'est-à-dire, il a tout a fait changé quand il est venu d l’Allemagne. Il était en
plein forme de sa vie, il avait 42 ans. Ça lui a vraiment cassé, il a beaucoup beaucoup souffert en Allemagne. Beaucoup! Et alors, sa femme lui envoyait des petits pains dans des papiers. Des histoires comme ça. Je me rappelle encore très bien que un jour, il était vraiment pris des espoirs. Il recevait son petit papier et quelqu’un est venu le chercher. Evidemment tout ces gens avaient faim. Il a été très très malheureux là bas. Au point de vue, comme tout les prisonniers politique. Quand il est revenu il avait une dépression nerveuse. Il était cassé, cassé. Et alors, en fait, il a quand même construit des maisons de nouveau. Il a tout doucement, il a le repris. Mais c’est plus la même chose. Je dois dire, il venait alors assez souvent ici. Un certain moment, mon mari administrait l’imprimerie. Pour lui faire plaisir… Parce que avant il a fait ses études d’architecte, il aurait voulu entrer dans l’imprimerie, mais il y avait déjà deux autres fils et alors son père a dit: « Non, tu vas faire des études. » Alors il a choisi les études d’architecte, mais ça lui a fait quelque chose qu’il ne soit jamais rentrer. Alors mon mari, pour lui faire plaisir, l’a nommé comme administrateur de l’imprimerie dans les années ’40, je pense. Et c’est comme ça qu’il venait encore relativement souvent ici, parce qu’il venait une fois par semaine à l’imprimerie. Alors oui, après la guerre il avait fort fort changé, mais il ne sait pas laisser aller, il a du être soigné quelques année, mais il a construit quand même des maisons de nouveau.
• Carlos a livré un coffre en bois avec des plans à l’imprimerie avant qu’il a déménagé. Est-ce que vous pensez qu’il en avait marre d’être architecte? Il n’avait pas besoin des souvenirs.
o C’était simplement pour les mettre à l’abri. D’abord, il n’avait pas tellement de place. Au fond, il n’avait plus besoin. Mais à l’imprimerie c’était bien dans sécurité là bas. C’est simplement pour dire: “On ne sait jamais.” Il n’avait pas su les supprimer.
• Pendant sa vie, Carlos a peint des peintures. Lesquels étaient les sujets? o Surtout des bateaux. Mais aussi beaucoup de fleurs. Magnifique, les fleurs dans des
cuivres. Il peignait très très bien les cuivres, des fleurs dans les tons jaunes. Il peignait beaucoup dans les tons jaunes. Beaucoup de bateaux. Il a toujours aimé la mer. À certain moment il habitait à Ostende et des bateaux il en raffolait.
• Est-ce qu’il a vendu des peintures, ou c’était plutôt pour sa famille ou pour lui-même? o Il n’a jamais vendu de peintures. C’était vraiment pour plaisir. Il a donné beaucoup aux
amis et des autres amis ont tiré beaucoup de lui parce qu’il n’avait pas d’enfants. Mais il avait de très très gentils amis aussi.
Bijlage III: Interview met mevrouw Monique Legros, [interview door Nolf M.], 13/08/2006.
Datum: Catalogus nr. Identificatiefiche op basis van de bouwaanvraag in SAI
Adres:
Kadastergegevens:
Iconografische bron: Bouwaanvraag: Bouwjaar: Architect Carlos Beyaert gesigneerd op de plannen? Opdrachtgever: Ingreep: Typologie: Stijlomschrijving: Algemeen: Specifiek:
Wettelijk statuut: Bijzonderheden:
Andere bronnen Beschrijving Architect Carlos Beyaert gesigneerd op de gevel? Exterieur: Planindeling: Afwijkingen: - t.o.v. bouwplan: - latere aanpassingen: Afbeeldingen Bijlage IV: Voorbeeld van een veldwerkfiche. Nolf M., 06/2006.
Bijlage IV: Stadsplan van Izegem, opgetekend door een Duitse soldaat in de Eerste Wereldoorlog. Origineel: A. VANDROMME, Izegem vroeger: Beeld van een stad, Izegem, Hochepied, 1989, p. 253.