Werk van Eduard de Dene in 16de-eeuwse drukken

10
IØerk van Eduard de Dene in 1-6de-eeuwse drukken door D. GEIRNAERT De uitgave van het Testør¿ent Rbetorica¿l van de Brugse re- derijker Eduard de Dene (ca. 1505 - ca. 1578) door D. Coigneau, \Ø. \Øaterschoot e.a., bezorgde literatuu¡historici een indrukwek- kende massa tekstrnateriaal : drie a;pafie delen van ha ladrboeÞ ,,De Fonteind' ', in totaal een 780 bladzijden met regelmatþ boei- ende, vaak interessante en voor het overgrote deel tot vóór deze uit- gave onbereikbaar en onbekend gebleven teksten. IJet Testanzent 1s een rijke bron. Ook zonder het onontbeerlijke vierde deel met de annotaties is dit al duidetijk'.Yia. de teksten krijgen we o.a. een betere kijk op De Dene en op alles wat hem in de pen deed klimmen, komen we in de ¡ealiteit van het zes- tiende-eeuwse Brugge terecht en leren vre o.m. een aantal kunst- broeders van de auteur kennen; de liederen, refreinen en andere reto¡icale produkten stijgen meer dan eens een behoorlijk eind boven de middelmaat uit; de tussenteksten, waarmee de versctril- lende stukken aaî elkaar geknoopt worden, bestaan dikwijls uit vlot geschreven, kernachtige, øak qperendc tegels. De waarde van deze lijvige collectie wordt daarenboven niet alleen door de inhoudelijke of fo¡mele elementen van de tekst bepaald. Zo be- vatten deze blzdzljden bv. ook (lexicografisch) mtte¡iaal dat zeke¡ een bruikbare aanwinst kan vo¡men voor een evenhrele taaldata- bank van het Nederlands in de zestiende eeuv¡, een eeuw die taal- kundig en taalhistorisch gezien toch de moeite van het bestuderen waard is. Tekstedities stimuleren ook tot verder onderzoek, en in het ge- val van Eduard de Dene leve¡de dit reeds enkele resultaten op. 245

Transcript of Werk van Eduard de Dene in 16de-eeuwse drukken

IØerk van Eduard de Denein 1-6de-eeuwse drukken

door

D. GEIRNAERT

De uitgave van het Testør¿ent Rbetorica¿l van de Brugse re-derijker Eduard de Dene (ca. 1505 - ca. 1578) door D. Coigneau,\Ø. \Øaterschoot e.a., bezorgde literatuu¡historici een indrukwek-kende massa tekstrnateriaal : drie a;pafie delen van ha ladrboeÞ,,De Fonteind' ', in totaal een 780 bladzijden met regelmatþ boei-ende, vaak interessante en voor het overgrote deel tot vóór deze uit-gave onbereikbaar en onbekend gebleven teksten.

IJet Testanzent 1s een rijke bron. Ook zonder het onontbeerlijkevierde deel met de annotaties is dit al duidetijk'.Yia. de tekstenkrijgen we o.a. een betere kijk op De Dene en op alles wat hemin de pen deed klimmen, komen we in de ¡ealiteit van het zes-

tiende-eeuwse Brugge terecht en leren vre o.m. een aantal kunst-broeders van de auteur kennen; de liederen, refreinen en anderereto¡icale produkten stijgen meer dan eens een behoorlijk eindboven de middelmaat uit; de tussenteksten, waarmee de versctril-lende stukken aaî elkaar geknoopt worden, bestaan dikwijls uitvlot geschreven, kernachtige, øak qperendc tegels. De waardevan deze lijvige collectie wordt daarenboven niet alleen door deinhoudelijke of fo¡mele elementen van de tekst bepaald. Zo be-vatten deze blzdzljden bv. ook (lexicografisch) mtte¡iaal dat zeke¡een bruikbare aanwinst kan vo¡men voor een evenhrele taaldata-bank van het Nederlands in de zestiende eeuv¡, een eeuw die taal-kundig en taalhistorisch gezien toch de moeite van het bestuderenwaard is.

Tekstedities stimuleren ook tot verder onderzoek, en in het ge-val van Eduard de Dene leve¡de dit reeds enkele resultaten op.

245

Enige tijd geleden verzorgde ik in Bieþorf de útgave van 15

chronogrammen rond de verwoesting van het Noordfranse Ter-waan en Hesdijn i¡ 155), door de troepen van Karel V. Het gingtoen om een onbekende autograrf. van De Dene (twee folio's),bewaard in het stadsarchief te Brugge'. In de hiervolgende bij-àrage gaat het om we¡k o.a. uit De Denes Testament, dat ik inenkele zestiende-eeuwse drukken aantrof. Dit dichtwerk is tot nutoe het enige concrete bewijs voor het feit dat een aantal van dietypische rederijkersstukken die De Dene voor het grootste ( ?) deelin zljn Testøment bijeenbracht, ook buiten Brugge zlin weg naareen lezerspubliek vond.

\Øanneer men de weerslag van de gebeurtenissen van 1553 in de

(gelegenheids)literatuur van toen nagaat, dan blijkt vooral de

vernietiging van Terwaan eefl dankbaar onderweqp ter vereeu-wiging geweest te zijn.'$7'e bezitten nl. niet alleen de teksten vanDe Dene (die naast de chronograrnmen ook nog een 80 vs. tellendgedicht over de geschiedenis van Terwaan geschreven heeft n) : inTielt werd vanaf. L553 verschillende keren het toneelstuk De Des-tructie der stad Tberouanen opgevoerd"; de melodieaanduidingboven één der geuzenliederen (Adieu Pieronne, ende Teruane) ver-wijst waarschijnlijk îaat een lied waa¡in deze feiten beschrevenwerden u, en in enkele kronieken wo¡dt ta¡ het verslag van de

gevechten om Te¡waan ook dichtwerk toegevoegd.Een eerste gelegenheidsvers (opnieuw een chronogram) trof ik

aan in de verzameling Nederlandsche Gescbiedzangen va¡ J. .rrao

Vloten 7 :

TerVVanen Was glteVVonnen, aLs ICh saCb,ln VVede Maent, den tVVlntlCbsten daCb.

(3) Zie D. Geirnaert, Onbeþend uerþ adn Edøa¡d d.e Dene in:. BieÞorf,Ve¡talaam¡ archief ooor geschiedenis, arcbeologie, tdal- en aolþ¡þ,tnde 81 (1981),p. 197-274. De belangrijkste gegevens rond deze chronogrammen we¡den ook ko¡tweergegeven in De nieute taalgids 74 (L981), in de rubriek AanÊondigingen enmeded.elingen (p. >66).

(4) Testament, 329r - 330¡.(t) Zie ,{.L. de Vlaminck, laerboeÞ,en der alotde Ãamer tan rbetorica ,,Het

Roosjen"... te Thielt, Gent, L862, p. Il2.(6) Zie lied n¡. 2 ín Kuiper-Leendertz, Het Geøzenlied'boeþ I, Zutphen, L924,

p. 6.(l) J. van Vloten (ed.), Ned.eiland¡cl:e geschìed'zaxgex, naar tijùotde geftt2g-

scltiþt en toegelicht, I (863-L572), Amsterdam, 1852. Het ve¡s is niet volledig cor-¡ect: de telling van de Romeinse cijfers levert ¡iet 1553, roaar 1504 oE.

Dit zou zó út de chronogrammenpen van De Dene gekomen kun-nen zljn, mzar Yan Vloten geeft bijna nergens, ook hier niet,een auteur voor de door hem gepubliceerde stukken. Meestalwas dat trouwens ook niet mogelijk, en bij deze verzamelinglag het identificeren bovendien niet in zijn bedoeling. De enigeinformatie die we over deze regels meekrijgen, vinden we in deinhoudstafel (p. Xf ): het versje werd uit de ,,Exc. Cron. v. Br."gehaald. Met die (voluit) Excellenîe Croniþe uan Brøban¡ bedoeltVan Vloten zeel walrschijnlijk Die nieuu¡e Chronycke uan Bra-bandt..., door Jan Mollijns in IJ65 te Antwerperi op de ma¡ktgebracht'. Deze Nieuue Chronycke was een vervolg op Die Alder-excellenste Cronyke uan braþønr, die in f49g bij Roland van denDorpe in Antwerpen verscheen, en die in 1530 voor het laatstherdrukt werd, onder een licht gewijzigde titel (Van brabant dieexcellenre Croniþen),

""n titel die Van Vloten met die van Mol-

lijns' kroniek verward of verwisseld kan hebben. Bij Jan Mol-lijns vinden we op p. 325, na het verhaal van de slag om Ter-waan, vier chronog¡ammen (waaronder de correcte versie van detwee regels in de Nedeilandscl¡e Geschìedzangen) :

Dit zyn daten oande ¡tadt tan Tenaanen.

TerVVanen I¡Vas gbeVVonnen aL¡oo eLCþ ¡aCltIn VVede Maent den tVVintlCbsten daCb

MorIztI DeLetI ao

Een ander op tselae

In IVnIo ÍVVee thlenen,,bebben KeY¡er CaroLU¡ englenenSeer net gbeMonleertTerVVanen sterCþ. en pI-aYsani,,gbeVVonnen VeCbtender hant,En gantsCh gberaseert.

Nocb oþt selue int ual¡cb

(8) ZLe Belgica Typograþhica I, 227I.(9) Deze he¡druk ve¡scheen bij Jan van Doesborch, die het atelier van Van den

247246

O TerroVVane forî e tVperbesCltaMbre de NobLe RoY HenrY de FranCe

QVant sVt ToY Crols¡eronl Les berbes

QVI arra de VoVs don soVenance

In een tweede verzameling histo¡ische liederen,.uitgegeven doorP. Fredericq in L994", staan de gegevens die voor deze bijdragehet interessantste zijn : twee rederijkersballades (m 99 en 1-00)

handelen er over de gebeurtenissen van 1553. Zoals tit Fredericqsbegeleidende commentaar blijkt, werden ze allebei gelicht uit Deutarachtighe glcescbiedercisse uan... Cd,rolus de uijfste (Gent, VanSalenson, L564), volgens de Bibliotheca Belgica een tweede drukvan een editie 1561o. Nr. 99 (10 strofen, S0 vs.) heeft als op-schrift Teruane, Viue Boargongne leeft, claghende børen oor-sproncÞ te þennen geeft, een titel die ook De Dene meegaf aanhet hierboven al even genoemCe langere historiegedicht (zie noota). De beginregels die Fredericq citeert, komen eveneens metDe Denes tekst overeen, en als we de volledige tekst bij Van Sa-

lenson opzoeken, blijkt dat het gedicht van Eduard De Dene (metaansluitend chronogram) in zljn geheel in deze Gentse kroniekovergenomen we¡d. Nr. 100 is een negenstrofig glossengedichtvan 72 vs., getiteld Het eynde ueers uat2 Terretuane, dat bij VanSalenson o.a. gevolgd wo¡dt door het eerste chronogram dat bijMollijns te lezen staat. Het komt niet in De Denes Testømentvoor, maar toch valt het misschien te verdedigen ook deze tekstals werk van de Brugse rederijker te beschouwen (zie verder).

Hoe kwam Van Salensofl aaî deze teksten? Had hij daarvooro.a. met De Dene of met diens rederijkerskamers contact opge-nomen ? Het is niet onmogelijk dat een Gentse drukker Brugserederijkers kende. Een toevalsfteffer in de Belgica Typogrøphica Imaakte deze hypothese echter overbodig. Onder het nr. 4485 wotdtdaar een v,rerkje van de Á.ntwerpse drukker Jan II van Ghelenvermeld (lt>>l?l), dat juist (en alleen) deze twee gedichtenmet nog drie begeleidende chronogrammen bevat. Zeer waarschijn-lijk is dit werkje de b¡on geweest waaruit Van Salenson en mis-

(ti) P. Fredericq, Onze histori¡che øolþ¡Jiederen oan ttóór de godsdienstige be-roertex d.er 16de eeuut, Gent-'s Gravenhage, L894.

(tz\ Bibliotbeca Belgica V, p. 8-9. Het werk bevat zeven rederijkersgedichten:d¡ie van Marcus van Vaernewijck, één van de hand van Lieven Boghaert of Bautken(.,priester, Capellaen ende Facteur van den Barbe¡isten binnen der stede van Ghendt"),één van Meeste¡ Ian van den Viuere (,,Priestere") en tenslotte nog de twee stukken(anoniem) die P. F¡edericq vermeldt.

schien ook de samensteller van Die nieuwe Chrorycke uan Bra-bandt... geput hebben ".

Uit de tot hiertoe samengebrachte gegevens kunnen enige con-clusies gepuurd worden :

i) ook al v6ôr hij in 7567, in samenwerking met Marcus Ghee-raerts, in Brugge de embleembundel ll/øracbtighe fabalen der die-ren uitgaf, werd werk van De Dene goed genoeg bevonden omgedrukt, verspreid en elders or/ergenomen te worden ;

2) we beschikken nu over drie bijkomende versies van het Ter-waangedicht uit het Tesîørnent (en vier van het begeleidendechronogram'n);

3) misschien mogen het glossengedicht en de twee afsluitendejaawerzen aan het ceuvre van De Dene toegevoegd worden ;

4) het drukje van 75i3 werd bij Jan II van Ghelen uitgebracht,dezelfde drukker bij wie De Dene in t562 de Retboricale taercþenvan Anthonis de Roovere liet verschijnen. De Dene kan dus alin 7553, jn De Roove¡e-manuscript bijVan Ghe 1560, begin Ii6I?) contactenmet deze d hebben. Dit is een vaststel-ling die men in eik geval in het achterhoofd dient te houden,wanneer men zich àe vraag stelt waarom De Dene de editie vanDe Rooveres werk anJan van Ghelen toevert¡ouwde, en wanneeren hoe de Brugse rederijker en de Antwerpse drukker dan welmet elkaar in aanraking gekomen zlin'u.

memorie. Niet dat wy daer veel dichts onder prose hebben begrepen, .wantdeen by dander niet wel en dient".

249248

Het drukje uøn 1553 : uiterlijÞe beschrijuing

Het exemplaaf van Van Ghelens drukje dat in de K.B. Brusselbewaard wordt, zit aIs eerste in een verzamelband ingebonden,samen met 22 andere kleinere drukken, in datering van 1553 op-klimmend tot 1579. Het wordt in deze laat-zestiende (misschienvroeg-zeventiende)-eeuwse convoluut alleen voonfgegaan dooreen uitvouwbrar stadszicht van Terwaan, waarop wel de gebeut-tenissen van 7553 afgebeeld worden, maar dat verder vollediglos staat van het drukje. De tekenaar van dit stadsplan is, blij-kens de vermelding L Hørretaijn f ecit, Jacob Harrewijn (ca. 1660-

U32/:49¡, geboren in Amste¡dam, maar vanaf 1688 voomamelijkwerkzaam in Antwerpen en Brussel. Het plan zelf is misschienafkomstig uit een doo¡ Harrewijn in \772 samensestelde velza-meling die kaarten van de Zuidned,eilandse provincies bevatte, sa-

men met nog allerlei stadsplannen en uitbeeldingen van belege-ringen en veldslagen'o.

FIet werkje met de twee Terwaangedichten is één van de goed-koop uitgevoerde produkten uit de Van Ghelen-werkplaatsen : éénkatern, quartoformaat (acht blz.), ca. 100x140 mm, twee illus-traties. Bij de datering in de Belgica Typographica kan het vraag-teken waarschijnlijk wel verdwijnen, aangezien het weinig zinheeft een dergelijk actualiteitswerkje bv. één of twee jaar na defeiten toch nog op de markt te brengen; een tweecle aanwijzing:in het tweede gedicht (vs. 70 - voor de tekst, zie bljlage)neemt de stad Terwaan afscheid van een aantal andere steden,waaronder ook Hesdijn; men mag e¡ logisch ¡edenerend van uit-gaan dat Terwaan zich bij deze afscheidsgroet richt tot stedendie haar lot (nog) niet ondergaan hebben, wat dan betekent datdeze tekst nog vóór de verwoesting van Hesdijn op 19 jtili L553tot stand gekomen moet zijn. Maar dat is dan ook weer niet zo'novertuigend argument, aangezien er op die manier uiteraard meergezegd wo¡dt over de datering'van het ene gedicht, dan over dievan de druk.

Het titelblad bevat drie componenten : de titel van het eerstegedicht, een houtsnede die het grootste gedeelte van de bladspie-

Van Ghelen binnengeleverd moet hebben, en komt daarbij tot ha besluit dat ditwaarschijolijk een behoorlijke tijd vóór mei 156L gebeurd is.

(16) ,{lle info¡matie rond Harrewijn uit F.G. rüØaller, Biograþbisch Vooùenboeþtan Noo¡d Nedeiand¡e Graoeørs,'s Gravenhage, 1938 en Allgemeixes Lexiþon d.erBilde¡zde¡z Känstler, 16, Leipzig, T923.

2ro

gel in beslag neemt (60x55 mm), enkele drukgegevens (Ghe-print Thønttuerpen op dye Lonz-//baeràe uestef Inden uifien Hase-toìnt). Onderaan op de bladzijde staat ook nog de handgeschre-ven mededelng Bibliotltecae Høffligbernensis 7789, wat er opwijst dat het drukje de hele convoluut - uit het boeken-bezit van de Abdij van Affligem stamt.

De houtsnede bestaat uit een verzameling Karel V-attributen,gevat tussen twee versierde kolommen : onder een keizerskroonstaat de Habsburgse arend, met op het lichaam een in vie¡engedeeld wapenschild (verder niet te idenficeren); de arend werdafgebeeld in de U-vormige ruimte die doo¡ een ketting van het Gul-den Vlies (in gedragen positie) gevormd wordt; het bij de kettinghorende lam staat tussen de hoofdlette¡s P en O, die het deviesvan Ka¡el Y (Plus Oultre) aangeven; vanuit de bovenste scha-kels van de ketting klimmen vlammen(?) op, die de kroon bijnavolledig omsluiten. Op fol. lr, onder de titel van het tweedegedicht bevindt zich de tweede illustratie (ll x lt mm) : het inp'rofiel afgebeelde borstbeeld van Karel V, in rechtse richtingkijkend en met de ketting van het Gulden Vlies om de hals; dekeizer heeft een ztvaard in de rechterhand, dat hij op de schouderlaat rusten ; in de linkerhand houdt hij de rijksappel ; de tf.-beelding zit vervat in een medaillon waalan de rand met eenLatijnse tekst opgevuld wordt (CAROLVS.V. ROIvIANORVMI.I IVTP ERAT O R,S E lvTP ER, AV GV ) .

Na het Finis est (fol. av) r'olgt onderaaî eeî uitgebreide ver-sie van de drukgegevens op de titelpagina: Glzeuisiteert aøn eenengheleerden Corrector des//K.d4. gbecomnzitteeert (sic)- Ende isgheprint Tbant-//rterpen op dye Lonzbaerde ueste inden ttit-f /tenHaseutint bi lan uan Ghelen.

De-Terutaangedichten

Teruaene oizte Boørgoengre leeftClaghende ltaren Oorsproncþ te þettnen gÌteeft (tv-2v)

Het eerste gedicht en zljn afsluitingschronogram zijn, zoalsaI gezegd werd, van de hand van Eduard De Dene. Beide namhij in njn Testarnent op", €fl het jrarvers komt bovendien inde autograaf voor die in Biekorf 81 uitgegeven werd. De tekst

_ (f-Z) En zijn dus dgor h9m geschreven. Op fol. [xtr] van zijî Testdnent gæftDe Dene een soort echtheidsgarantie voor wat volgt :

25L

in de druk van 1553 komt nagenoeg volledig met de Testøment-versie overeen en ook een vergelijking met de tekst in de tweeedities van De wørachtighe gheschiedenisse uøn... Carolus de aijfstevan Van Salenson levert geen interessante varianten op. De vierversies staan heel dicht bij elkaar en hebben alleen onderlinge spel-Iingsverschillen : over het algemeen verdwenen in de drukken de

Brugs gekleurde klanken, en de typische De Dene-trek om vrijkwistig hoofdletters in de tekst te verwerken " wetd er eveneens

meestal uit weggewerkt. Toch kan het - ook in het kader vanwat nog volgt - aardig zijn om ee¡ aantal elementen uit de varian-tenstudie van dit Teruane uiue te vermelden (hierbij gelden de

volgende afkortingen: TR - Testarnent Rheroricøel; VG - de

druk van L5r3 ; VS L en VS 2 resp. voor Van Salensons druk vanL56L en L564).

- Enkele tekstverschillen :

str. 1,3 : (TR) slerckigbeden (andere versies) sterc(h)ltedenstr. J,4, (TR) onz nzJ Examineren (YG) om mi Examineren; (YS I en

2) om my îe Examìneren I exarni-neren

str. 5,7' (TR) beeft by gbeAcht (ande¡e versies) heeft nilmy gbeachtstr. 5,8 : (TR) Terre oaine (in de andere versies werd de etymo-

logisch bedoelde grafie van De Denenret overgenomen) Terre- of Terrz¿-u4nen

str. 6,3: (TR) tuandelen (andere versies duidelijker) lYande-len of VVandalen.

str. 9,7: (TR) utat den Roap (andere versies) is den roeplrcup ;

- ondanks de uniformering van de taal in VG en VS 1 en 2, ble-

ven er toch enkele Brugse vormen bewaa¡d : (str. 4,5) suene ofzilene (VG, VS 1), (str. 8,4) hueaerbaxdt (VG, VS 1) ; er blevenook (voornamelijk in VG) eerÌ paar De Dene-hoofdletters over-

eind : (str. 2,8) aJIe Rycdommen, (str. 3,4) onz mi (te) Exarnine-

ren, (sft. 4,2) in grooter Edelhede ", (str. 4,5) ao'l Riickelicheàe,(str. s,4) de Hueuerhandt;

,,Van hier toten hend... By my ghemaect Rasch. Vp. End: Hene(deaiet tan De Dene, DG)".

(rs) Over dit hoofdlette¡gebruik, zie IØ. Wate¡schoot in Edøard de Dene en

zijn ,,Testament Rhetoricael' (1561), ir': Jaarboeh ,,De Fonteind' L969'197O, P.126-t28.

(19) De hoofdlette¡ komt wel in VG en VS 1 voor, maar niet in TR. Men mage¡ misschien van uitgaan dat de kapitaal wèl in de ve¡sie stond die Van Ghelen in1551 ontving.

252

- opvallend is ook dat VG, VS 1 noch VS 2 een correct ch¡o-nogram geven: bij geen van deze versies levert een telling van de

cijferletters het juiste jaartal op. Voor de juiste tekst van het jaar-vers, zie TR of Biehorf 8L.

Het eynde aeers uan Tertaane"" (3r-4v)

In tegenstelling met Tertaøne aiue ûeÍfen we Het eynde ueers

aan Terutane niet in De Denes Testament aan) efl àe vnag dringtzich da¡ ook op of het bij deze tekst eveneens om werk van de

Brugse rederijker gaat. Om ðeze vnag zo goed mogelijk te beant-woorden kan men alleen de argumenten pro en contra het auteur-schap van De Dene bijeenbrengen en tegen elkaar afwegen, zonderðaatbrj uit het oog te ve¡liezen dat volledige zekerheid uitgeslotenis, aangezien in de Van Ghelen-druk elke referentie naar een mo-gelijke auteur ontbreekt.

1) Het feit dat één van de twee stukken in een dergelijk be-scheiden gelegenheidsdrukje geïdentificeerd kon wo¡den als werkvan De Dene, leidt bijna automatisch tot de conclusie dat ook hetandere gedicht dan wel van diezelfde auteur zal zrjn. Temeerðaar die auteu¡ literair blijkbaar nogal produktief geweest is n.a.v.oorlogsgebeurtenissen zoals die, die hier met deze twee historie-gedichten herdacht worden ". Tegen deze conclusie pleit echterdat het drukje uit twee netjes van elkaar te scheiden delen lijktte bestaan, die elk volgens een zelfde stramien opgebouwd zijn(nl.: titel gedicht - houtsnede - gedicht - éen of meerdere jaar-verzen - Finis of Finis esl). \Øijst deze duidelijke herhaling in destruktuur misschien op twee verschillende auteurs, van wie hetwe¡k dan telkens ook op identieke wijze gerepresenteerd werd?

2) Het eynde aeers is niet in het Testamenr teilg te vinden.Dit hoeft echter nog niet meteen te betekenen dat De Dene hetgedicht dan ook niet geschreven kan hebben. Het is bekend datzijn verzamelhandschrift niet alles bevat wat ooit door hem oppapier gezet werd. \Øe beschikken bv. nog over zeven chrono-grammen en een refrein die hij evenmin in het Tesløme'nt opnam ".

(20) Voor tekst en annotaties, zie de bijlage.(21) Zie Tettament, i24v - 134v.(zz'¡ Yoor de chronogrammen, zie Onbeþend uerÞ ; voor het refrein, zie A. Schou-

teet, Eex ueinig beÞend referein tan Edaarà de Dene, in:. BieÞorf 53 (t952), p.

251

Bovendien kunnen we ook verschillende verwijzingen vinden naarwe¡k van hem (o.a. esbattementen en liederen) dat verloren ge-gaan is 23. Met wat goede wil kan men trouwens wel een paaimogelijke verklaringen bedenken voor het feit dat De Dene ditgedicht niet voor opname in zljn Testament selekteerde : misschienvond hij dat er in ziln'¡eto¡icale nalatenschap' al voldoende Te¡-waan-materiaal verwerkt zat (nI. f.ol. 329¡-)3Ir), of wou hijgeen twee gelìjkaardige glossenliederen (zie hierover het volgen-de punt) vlak na elkaar laten volgen.

3) Het eynde ueers bevat een aantal formele en inhoudelijkeelementen, die alle in de richting van De Dene wijzen: Zo is hetgedicht naar de vorm glossenlyriek'n, een genre dat De Denekende en meer dan eens beoefende. Op fol. 33Iv - 332v, juist nade teksten ove¡ Teñ'aan (en Hesdijn), vinden we in het Testa.nzent imme¡s ook een glossengedicht, geconcipieerd op Ps. 126,7(Nisi Dominus custodierit ciairùent, Frustra uigilø qui custoditeørn). IJet bezit onmiskenbare overeenkomsten met Het eyndeueers. Net zoals daar (en in Terutane aiue) woràt in dit stuk deslag om een Noo¡dfranse stad herdacht (St.-Quentin, n tr57door Filips veroverd), en net zoals in Het eynde ueers (en inTerwane uiue) is ook in het St.-Quentingedicht de stad weer deklagende ik-figuur. In opbouw zljn alle drie de teksten eveneensvrij gelijklopend : Tertuøne uiue 70 x 8 vs., rijmschema ababbcbc;Het eynde aeers 9x8 vs., rijmschema ababbcbc; St.-Qøentin IOxgvs., rijmschema ababbcbcc. Voor alle eedijkheid dient hier welaan toegevoegd te worden dat een dergelijke opbouw in rederij-kersballaden ook weer niet zo uitzonderlijk is. Maar toch is hetaanlokkelijk om nu bij deze d¡ie historiegedichten het gelijkaar-dige onderwerp, de gelijkaaÀige ik-figuur en de bljna parallel-lopende struktuur niet te zien als toevallige gelijkenissen, maat alselementen die overeenstemmen omdat ze aangetroffen werden in

73-80 en (alleen de tekst) A. Schouteet (eà.), Een bescltrijúng aan de Bogard.en-¡chooL te Brugge omstreeþ: 1555 door Zeger tan Male, Brugge, 1960, p. Z)O-ZZ|.

(23) Zie Onbeþend ruerÞ, p. 798-201.(24) Yoor de duidelijkheid: klassieke glossenlyriek is poëzie waarbij in de tekst

de (vaak Latijnse) woorden van een gebed, een psalmtekst enz. ve¡werkt zitten; ditgebeurt op een zodanige manier, dat de ingevoegde woorden omschreven, verduide-lijkt, becommenta¡iee¡d of soms alleen maa¡ uitgebreid wo¡den doo¡ de cortext,v¡aar die (Latijnse) woo¡den dikwíjls ook syntactisch en inhoudelijk mooi in passen(bij tatijnse woo¡den echter vaak met veronachtzaming van de naamval). Uil dezedefinitie volgt logischerwljze dat dergelijke poëzie voornamelijk religizuze poëziezal zijn.

254

teksten die telkens uit de pen van dezelfde schrijver gekomenzijn. Dat twee van de drie stukken dan ook nog de speciale vormvan de glossenlyriek gekregen hebben, én dat die speciale vorm inbeide gedichten op een identieke wijze gestalte krijgt,', kan dehypothese omtrent éénzelfde auteurschap nog maar wat meerfunderen.

Maar ook deze redenering staat niet als een huis. De formeleen inhoudelijke eenheid kan men bv. evengoed proberen te ve¡-klaren door er van uit te gaan dat deze drie gedichten éénzelfdeIiterair (sub)genre vertegenwoordigen. En in dat geval hoevende overeenkomsten helemaal niet naat één enkele schrijver te ve¡-wttzen.

Een stedengedicht-genre lijkt inderdaad bestaan te hebben. Hetwordt het uilvoerigst beschreven door C.\Ø. de Kruyter in deinleiding brj zljn editie van Sreàe-sîenznten en Dorpen, twee ge-dichtencycli van Huygens'o. Vert¡ekkend bij de antieke litera-tuur schetst De Kruyter de geschiedenis lran het genre tot in dezeventiende eeuw, en verzamelt hij er de gemeenschappelijke ken'merken van. De drie hier genoemde gedichten voldoen echtermeteen al niet aa¡ het eerste en belangrijkste kenmerk: steden-gedichten zijn nl. op de eerste plaats ook laudes urbium, lofge-dichten (opgebouwd via een geheel of gedeeltelijk variërende her-haling van t¡aditionele formuleringen, gedachten en motieven).De teksten rond Terwaan en St.-Quentin vallen dus blijkbaar bui-ten het normale genre van de stedenpoëzie.

Maar misschien behoren de teksten dan wpl. tot een zijtak vanhet door De Kruyter beschreven genre, en ziin ze vertegenwoor-

(25) enkele Latijnsest¡ofe. mogelijkhedenop te komen alle uitteksten in elk vers (o.a.e¡het Paîer Noster; zie J.J. Mak, De gedicbten oan Antl¡ozis d.e Rooaere, Zwolle,L957, p. 75L en 216);

_- Latijnse begin- en slotq'oorden in elke strofe (zie E. Soens, Onùtge-geoen gedicbten øa¡ Anna Bilns in: Le*aen¡che Bijd.ragen 4 (tgOO), p.268 e.v.en 311 e.v.) ;

(26) C. Huygens, Ste¿e-sîeffinzen en Dorþen (ed. De Kruyter), Zuþhen, 1981,v¡L. blz. 3-2O.

25'

digers van een soort, die we het etiket ,,stedeklachtlyriek" zoudenkunnen geven. Dat is niet onmogelijk, maar wanneer men eenaantal verzamelingen met (o.a.) historische poezie doorneemt, danwordt deze subgenre-hypothese echter niet onmiddeltijk met eenmassa mateúaal gestaaíd. ZeIf kwam ik, na. het doorbladerenvan een achttal collecties, slechts aan twee bijkomende stukkendie klagende steden in de mond gelegd worden2'. De eetste vandeze twee teksten is een negenregelig (dubbet)acrostichon (meterin verwerkt:- Antuerpen in Brøbant), geschreven n.a.v. de Spaan-

se Furie te Antwerpen in 1576. Een in het oog springend onder-scheid met de St.-Quentin- en Terwaangedichten is, naast de vorm,ook het feit dat de auteur van dit acrostichon uitgesproken partijkiest voor de ik-figuur; bij de andere gedichten staat de auteurduidelijk aan de kant van de overwinnaar (Karel V, Filips II),en laat hij de ik-figuren in de tekst dan ook een deemoedig meaculpa uitspreken, of doet hij hen toch toegeven ,,dat hun verwoes-ting eigenlijk toch wel loon naar werk is". De tweede tekst diemet Teruane uiue c.s. te vergelijken is, is een Gentse klacht : Gentsbeklag na d.e o,aergaT)e (lY/aerin sy uerbøelt ercde beclaecht de rø-utine ende be'derten'isse, tuãerinne si gheconzen is, deur den raetende l¡et toedoen uan beur Spaensche-gesinde, lot utaerscboøuingeuan alle uree'dsartighe steden). Het is een refrein uit 1584, waarinGent er zich over beklaagt àat ze door haa¡ lichtgelovigheid weercnder katholiek (dus Spaansgezind) bestuur gekomen is, met allenegatieve gevolgen op religieus en economisch vlak vandien. Be-

langrijksie verschillen met cle klachten van Terwaan en St.-Quen-tin : de Gentse klaagzang betreft niet de inname na een belegeringof veldslag (maar dat verschil is uiteraard aan het beschreven his-

torische gegeven te wijten), en net zoals bij het acrostichon oP

(ZZ) Beide teksten in Yan Vloten II, resp. p. 180 e dpleegdecollecties zijn: P. Blommaert (ed.), PolitieÞe balladen, en spor-dicltten der XVIe eeøut, Gent, s.d., Y en 144 p.

- n (ed.),

Antuerþener Liederbøcb tom Jabre 1544 (Horae Be'lgicøe XI), Hannover, 1855,VIII en 344 p.

- P. Fredericq (ed.), Onze bistoriscl:e tolþslieàerez aax aóór de

godsd'ienstige beroep.

- M. de Cas

XXVIII en 111 p.Utrecht, 1904, 251 p.

- E.T. Kuiper en P. Leendertz jr. (eds.), Het geøzenlied'

boeþ I en II, Zuþhen, L924-L925, resp. XXV en i27, en VI en 4O9 p. - J. van

Vloten (ed.), Nederlandsclte gescbieàzaxgen, xazr tiid'sord'e gerangschiht eil ,oege-licbt, I (863-L572') e¡ lf (1172-1609), Amsterdam, 1852, resp. XIV en 418, enXVIII en 400 p.

- J.F. Villems (ed'.), Oude Vl¿em¡cbe liederen ten deeÌe metde melodi'én, Gent, 1848, LX en 548 p.

Antwerpen, schrijft ook hier de auteur weer vanuit een antipathieof aversie voor de sterkste partij (i.c. de Spaanse).

Het aantal bijeengezochte stedeklachten lijkt me nog wat te be-perkt om er al een echt apart staande literaire groep uit te distil-le¡en. Een grondiger onderzoek (waarbij ook niet-nederlandstaligeteksten betrokken moeten worden, en misschien ook klachten waa?in de steden niet zelf als sprekende personages worden voorgesteld)zou weilicht meer resultaat kunnen opleveren. ZoaIs de zaken ernu voor staan, kan men immers nog altijd beweren dat de techniekom in een gedicht een klagende siad als ik-figuur op te voeren eer-

de¡ een wat voor de hand liggende schrijverstruc is om een lezers-

publiek direkter aan te spreken, dan een herkenningsmiddel vooréén of ander subgenre. lØel is het zo dat binnen de groep vanteksten waarin steden aanhet woo¡d ztjn, Terutane aiae, Het eyndel)eers eî St.-Qaentin in ieder geval een t¡io vormen met een opvallende homogeniteit voor wat inhoud, vorfn, toon en auteu¡s-standpunt betreft. En dat betekent dat de hierboven al geformu-Iee¡de stelling omtrent één enkel schrijverschap ook na de genre-en subgenre-tegenzet nog steeds aanlokkelijk blijft.

Er is uiteindelijk nog een laatste (lichte) De Dene-aanduidingdie uit de glossenliedvorm van Het eynde ueers voortkomt: hetgedicht is gebouwd op een vers uit Ps. 30 (vs. 6 : In manas tuascommendo spiritum ntellnt, Redimisti me Domine, DeusVeritatis),een psalm die De Dene blijkbaar met meer dan gewone devotielas, aangezien het één van de 21 is die hij in zrjn Testament (fol.9r-11r) berijmd heeft, en binnen deze groçp-is het één van dedrie die voo¡ persoonlijk gebruik bestemd geweest lijken te zijn'".

Ande¡e vormelementen die helpen om De Dene als auteur aan-nemelijk te maken zijn ook de enkele plaatsen in het gedicht waar

net zoals in Teruane súx¿s - nog autograafsporen lijkene.an te treffen, door Jan van Gheien bij het normalise¡en van de

taal voor de druk blijkbaar over het hoofd gezien.,tls dergelijkedoorwerking yan de autograaf kunnen beschouwd worden: 1)eeî pail Brugs aandoende woordvotmen in vs. 3L (Toren, ,,to-rens" ; hoeuers, ,,oevers") en 2) misschien ook een tweetal voor-beelden -vaî zgn. overbodig hoofdlettergebruik, wat reeds als een

(28) Zie hierover D. Coigneau, De þsalrnbeijmingen aax Edørd de Dene, rn:JaarboeÈ ,,De Fonteind' L969-L97o, p. 2r3-24L. Voor een eventuele De Dene-aanwijzing in het gebruik van Domixe n^ ttrdr, zie de commentaar bij vs. 9 inde bijlage.

257216

kenmerk van De Denes spellingswijze omschreven werd (vs. 30 :

øls Blocþbuysen, Boluercken sonder uerneren). Tegen dit tweedepunt kan echter ingebracht wo¡den dat dit kapitalengebruik inHet eynde ueers minder opvallend in de tekst aanwezig is dan inhet eerste Terwaangedicht (twee gevallen tegen vijf), en dat ookbij andere auteu¡s substantieven soms met een hoofdletter geschre.ven worden (zie bv. ook de tekst in noot 13).

Apart beschouwd zijn al de aangevoerde argumenten en deel-argumenten niet zo ste¡k. Maa¡ samengenomen maken ze Eduardde Dene ¿ls auteur van Het eynde aeer: op z'n minst aanvaa¡dbaar-Een objectieve conclusie, die met wat subjectiviteit bijgekleurd ka-n

worden tot : het lijkt me niet dat men zich brandt, wanneer mendit gedicht met de bijhorende chronogrammerr aâ:a het omvang.rijke oeuvre van de Brugse rederijker zou willen toevoegen.

Leiden, juni 1931.

BIJLAGE

De tekst werd afgedrukt naar de versie v¿¡ 1553 (VG), toevoegingenwe¡den tussen < ) geplaatst ; àe paar varianten die het vermelden waardz1jn, nam ik bij de annotaties op ; de spelling werd volledig gehandhaafd,afkortingen werden stilzwijgend opgelost ; de in de tekst spa;arza m aan-weù,ge interpunctie heb ik aangepast, dazfirj o.a. geholpen door het feitdat in VS 2 de leesteke¡s veel overvloediger aangebracht werden dan inVG.

3r Het eynde reerr aan Terutane

3v

In Manus tuas Edel Keyser vercoren,Carolus de vijfste vander werelt almachtich,Gheue ick mi ouer wel nae¡ tbehoorenIn alle v groote hoocheyt eendrachtich.

5 Niet meer en mach ic nv comen seer crachtichAls v partije seer fenijnich van beten,\Øant v ondersaten die hebben voordachtichMijn cracht, mijn macht al ter aerden ghesmeten.

Domine, Nv ben ick in obedientie10 Ghestelt al binnen twee maenden oft min.

Mijn hoouaerdige wulpsheyt - vaet dees sententie -

eynd.e teers: endebers, ritueel gèbed voor het zieleheil van een stervende, hierdoor de stervende zelf uitgesproken (vgl. ziin endelaers zingen, z'n àood.verwachten).

I lercorelt,' geëerd, ve¡heven.2 oaxder uerel, : bepaling bij almachtig.4 eendraclsticb (in

-) .' me akkoord ve¡kla¡end (niet

-), me needeggend

(bij -).6 þartye.' tegenstander.

7 aoordachricb: met overleg tewerkgaatà, op een wel overwogen manier, heeldoelbewust handelend.

9 Domine,'komt niet in de Vulgaattekst voor (ald.: ln ,ttanøJ tilas commexdoenz.). Opvallend (en in de kwestie van het auteurschap niet onbelangrijk?) isdat dit niet-gecanonisee¡ð.e Donìne met zijn Nede¡landse va¡iant beere ookvoo¡komt in de psalmvertaling die door De Dene al voo¡ L546 moet ge-sch¡even zijn (Testament )r e.v.): In bøaaex haxdetz heere Berelic... (¡. 13).Voor de te¡minus ante quem 1546, zie D. Coigneau, Psalmberiimìtgefl, p. 223.in obedienlie ¡l.eJlen : onderwerpen.

10 binaen ... nin : in twee maand of íets minder. Volgens o.a. de k¡oniek vanVan Salenson begon het beleg van Terwaan oxtrext d.en xiij tax Apr;l en dluirrr-ðe het tottex .xx. aan lYedemaent (juni), in tot¿al dus twee maanden en éénv¡eek. \Øo¡den de histo¡ische feíten hie¡ doelbewust door de au.teur wat ver-d¡aaid vanuit de redenering dat hoe korte¡ de belegering duurt, hoe mee¡ ee¡de belegeraar toekomt?

11 1!illpsbey.' overmoed, vermetelheid, onbe¿onnenheid.uaet dees renreù;e.'bemerk of begrijp goed wat hier gezegd wordt (stoplap);vgl. r L3 2 leütdet den six.

258 259

L415

7718

t2

19

Is cause nv van mijn schandelick ghewin ;

Noyt keyser en stelde - verstaet den sin -Den Frarìschen Coninck in meerder verseeren ;

75 Och, de mare wâs hem een druckich beghinDat ick dus steruen moet in onee¡en...

Commendo Mijn lijf, mijn goet op dit pasIn uwe handen, gheseyt bisondere.Maer wie wiste dat v leghere so crachtich was

20 Datse mi so rasch soude(n) bringen tondere?O Carolus, in v mach ick mi ver-wondere<n>Naer dat ghi (mi) hebt ghebrocht int verdriet ;

Nv ben ick vol drucx vaa bouen tot ondere,Vant van my en verblije ick niet meer niet.

25 Spiritum meum Moet ick ouer gheuen.O Parijs, segt nv ,,adieu Terwane",NØant groot doleur heb ick int herte beseuen,Dat ick niet en pijne de dcot te ontgaûe...Och waer is mijn stercte, sterck binder bane,

3O Als Blockhuysen, Bolwercken sonder verneren ?

carse: oorzaak, reden.gheuin : inname.in oerseeren slellen: pijnlijk treffen, leed of verdriet aandoen.een d.rzcþich begbin: een aanleiding tot, een oo¡sp¡ong van verdriet. Het adj.op -zg kan de funktie hebben van een zn. in de genitief (zie Mak, RbetoricaelGlosøriøm, vii, waar ook een paar voorbeelden gegeven worden).oþ dit þøs: nugheseyt bisondere : ðie voolnaam, ve¡heven genoemd wo¡den ( ?) ; of (met eenverwijzing naaÍ vs.1): reeds speciaal of afzonderlijk vermeld (?).M¿er : àrukt geen tegenstelling uit, maa¡ wo¡dt gebruikt ter inleiding van eennieuw gedeelte van de uiteenzetting.Var. VS 2: Dat l:y my.Var. VS 2: ghy my hebt.Vant ... niet : war.t nooít zzl ik nog enig plezier kunnen vinden in dingendie ik doe (?).beseøen.' volt. deelw. van beseffen, ervalen, ondervinden, proeven.Dat... re ontgalre.'dat ik geen moeite doe om m'n dood te ontvluchten (ge-volgzin). De gedachte dat een belegerde stad blij lijkt (eindelijk) ingenomente worden, komt ook in één der chronogrammen van De Dene voo¡ :

,,hesdijn, wae¡ es di1'n Conijnck nu?Es dijn moed gheel tonde¡bleven?Neghentiene Iulet had g¡ooten glu,Lief:t es dijn stercte dan ouerghegheuen".

(chronogram n.a.v. de inna¡ne v¿n Hesdin op L9 jvli 7553; zie OnbeÞenduerÞ, p.207-209).i, el ct e : verdedigingswerken ( collectivum).binder bane.' op het slagveld ; hier: in de strijd.BlocÉhøyt.' kleine ste¡kte ter versperring van een toegangsweg.Boluercþ.' uitspringend deel aan een vestingswal; bastion. Het is opvallendhoe vaak bloÞbuis in één adem met boluerþ samen genoemd v¡o¡dt (zie MNIY,í.v. bloclt¿øs (zde art.), VNT, i.v. bloþbøi¡ er OED, i.v. bloeÞbouse).soxd.er lernerez .' oninneembaar.

4r

1r

Torren, hoeuers en mueren, die plochten te staene,Die sietmen nv vaû de vlaminghen raseren.

Redemisti me Van mijn quade manieren,\Øant mijn cracht nv gheheel versmelt.

it rüØat mueghen mi baten nu mijn duwieren ?

lØat batet dat mijn schransmande waren gestelt?Nv is al mijn gheschut in Skeysers ghewelt,Nv is mi mijn hoocheyt, mijn schat ontgaen,Nv werdick ghe¡aseert als een plat velt,

40 la, mijn name Terwane wert nv wtghedaen.

Domine Cesar, Vermeerder des rijcx,Hooghe en moghende Prinche machtich,Doet soo vele dat Aerd.en die Stat insghelijckxMach sijn, als ick, af gheworpen eendrachtich.

45 Si heeft oyt ghev/eest trauelierende crachtichTlant van Breedenaerde, seer goet beseuen;Nu machse die Borgoensche v/el zijn verwachtichEn teghen de comste vanden Arent beuen.

Deus, Vader almachtich, \¡ol wijse ghedochteo,50 Vertroost mi nv in mijn wterste noot.

\Øant mijn dienaers d(i)e mi te bewarene plochten,Die liggen nv in vesten, in straten doot,Som den buyk opgescropt, heel naect en bloot,Vermoort met hantbussen, spiessen en sweerden.-.

55 Dus ben ic vol stancx nv voor cleyn en groot,Van menschen, beesten, swijnen en peerden.

Tonen : vesting- of verdedigingstorens. 'l --boeaer¡: oevers, omwallingen, wallen.rrtîeletl: met de grond gelijkmaken, afbreken, slechten.qøade manieren: vgJ. st¡ofe 8.døtuieren.' onder¿ardse gang ; ook : schuilhoek.schransmand: hetz. als scbansâorf, mand die gebruikt we¡d om met aarde ge-vuld, een verschansing te helpen vo¡men.gbeuelt.' macht.hoocbeyt.' hoge staat, hcog aanzien.Vermeeràer d.es rijcx; keizerlijk epitheton, vertaling van de latiinse titelAzgøstøt.Aerdex: A¡dres.afuterpen.' vernielen, slechten.traaelieren.' lastig vallen, teiste¡en.Tlant uan Breedenaerde.'Pays de Brédenardg st¡eek ten oosten van Ardres, meto.m. Audruicq, Nortkerque, Polincove en Zutkerque.be¡eøen: in tegenstelling met r.27, hie¡ met ve¡bleekte betekenis (stoplap).Arext : symbool voo¡ Ka¡el V.beuaren.' besche¡men.lesren : vestingsgrachten.oþgetcro|, : van oþscltrobben, opensnijdet.banrbø¡¡en : dnagbaar vuurwapen ; vuurÍoer.

202224

t233351627

28

37i84L

43444546

?o

30 48t1525i,4

260 26L

Veritatis Beken id< nv mijn misdaet :

sonder recht oft redene, aen elcken cantHeb ick bedreuen menichfuldich

60 Als dorpen, kercken en huysenquaet,ghebrant,

4v Den lantman belet ick te wer&ene int lant.Maer nv moet ick steruen van Skeysers bende,Nv we¡dick gheraseert veel platter dan tsant...Dus compt mijn leuen nu ten quaden eynde.

6, Iesus christus, Amen, int scheeden.Och lacen, nv moet ick de doot beeruen...Ocå adieu Buenen, ick wil mi bereeden,Adieu Monstruel, nv moet ick gaen steruen,Nv moet ic gheraseert sijn minder dan scheruen;

70 Adieu sinteìRequierE ,tdieu Hesdyn,Och adieu Aerden, vreest zulck bederuen,Adieu Abbeuille en Pyrone fijn.

Incarnation.

Terwane was ghewonnen alsoot elcken sach

75 In Wedemaent den twintichsten dach.

Den twintichsten van Vedemaent so elck wel sachHadde de stede van Temewaen een harden dach.

Finis est.

58 ¿en elcâen cant: ovtal.60 Va¡. VS 2: bzsen aerbrant.6l belet: histotisch praesens.64 Va¡. VS I qt 2: quden bende ; elnde bii VG kan niet oorsprookelijk zijn,

daar het m4 betzde geen rijmpaar vo¡mt.rDe cor¡ectie die in VS aangebrachtwerd (inclusief de hypercorrecte å?) herstelt het rijm zeer waarschijolijk in destaat zoals het uit de pen van de auteu¡ gekomen moet zijn.

6, int scbeeden.' aan het eind van dit gebed (?); bij het afscheid (?). Datmen bij de interpretatie e¡ van uit zou moeten gaan dat vs. 65 in vs. 66 doorzou lopen, lijkt me minder w¿a¡schijnlijk.

67 Btexen.' Boulogne su¡ Mer.68 fu|on¡tmel.' Montreuil.7O Sinte Reqüert.' St.-Riquier.72 Pyrone: Péronne.75 VVedemaent : juni-75a Bij VS 2 tussen t. 7, en 76: Eeø andet.78 Va¡. VS L en 2: Finis.

,..

z@