Toepassing van ICF-model als klinisch probleemoplossend gereedschap in de fysiotherapie en...
-
Upload
independent -
Category
Documents
-
view
6 -
download
0
Transcript of Toepassing van ICF-model als klinisch probleemoplossend gereedschap in de fysiotherapie en...
CAPITA SELECTA
Toepassing van ICF-model als klinisch probleemoplossend
gereedschap in de fysiotherapie en revalidatie
Use of the ICF model as a clinical problem-solving tool in physical therapy and rehabilitation
medicine [Phys Ther 2001;81(11):1098-1107]
Werner A. SteinerLiliane Ryser � Erika Huber �
Daniel Uebelhar � Andre Aeschlimann � Gerold Stucki
Vertaling: L. Eenkhoorn
Inleiding
De auteurs ontwikkelden een instrument – het ‘Rehabi-
litation Problem-Solving’-formulier (RPS-formulier) –
waarmee gezondheidszorgbeoefenaren problemen van
patienten kunnen analyseren, kunnen focussen op spe-
cifieke doelen, en opmerkelijke beperkingen kunnen
relateren aan relevante en modificeerbare variabelen.
Het RPS-formulier werd speciaal ontworpen om te
focussen met het perspectief van de patient op zijn/
haar problemen en de deelname van de patient in het
beslissingsproces te verbeteren. Het RPS-formulier is
gebaseerd op het ‘International Classification of Func-
tioning, Disability andHealth’ (ICF)-model of Functio-
ning and Disability (Nederlandse versie: Internationale
classificatie van het menselijk functioneren). Het zou
dus kunnen voorzien in een gemeenschappelijke taal
voor de beschrijving van het menselijk functioneren,
en vergemakkelijkt de multidisciplinaire verantwoorde-
lijkheid voor en coordinatie van interventies. De toepas-
sing van het RPS-formulier in de klinische praktijk
wordt gedemonstreerd aan de hand van de toepassing
ervan bij een casus van een patient met een chronisch
pijnsyndroom.
Ontwikkeling patientgericht evaluatiegereedschap
Volgens vele auteurs bieden multidisciplinaire zorg-
teams waarschijnlijk de meest effectieve gezondheids-
zorginterventies voor complexe medische
omstandigheden, zoals bij mensen met chronische aan-
doeningen (Wagner, 2000). Dit teammodel komt voort
uit het geloof dat een uitgebreide therapeutische bena-
dering is vereist om volledig tegemoet te komen aan de
actuele gezondheidszorgbehoeften van patienten met
complexe of chronische aandoeningen (Minsky, 1998;
Kole Snijders et al., 1999). Een dergelijke geıntegreerde
zorg vereist een uitwisseling van informatie tussen
allen die bij het therapeutisch proces zijn betrokken.
Multidisciplinaire gezondheidszorg maakt dus gereed-
schappen noodzakelijk die over de professionele gren-
zen heen functioneren (Jacobson enWinograd, 1994) en
die verschillen in gezichtspunt kunnen overbruggen
(bijv. de verschillen tussen fysiotherapeuten en ver-
pleegkundigen) (Jacobson en Winograd, 1994; Adamek
en Kaplan, 2000). Gezondheidszorgprofessionals kun-
nen, net als hun patienten, specifieke behoeften en aan-
doeningen waarnemen. De manier waarop zij die
behandelen verschilt echter sterk (Jacobson en Wino-
grad, 1994; Donovan en Blake, 2000; Potts et al., 1984;
Silvers, 1985). Uiteenlopende ideeen over de gezond-
heidszorgbehoeften van een patient en de behandeldoe-
len kunnen leiden tot inadequate behandelstrategieen,
de communicatie bemoeilijken (Neville et al., 1999), en
de therapietrouw van de patient verminderen (Gopi-
nath et al., 2000). Om essentiele verschillen tussen de
behandeldoelen van de patient en de gezondheidszorg-
professional te vermijden, dient er voor het plannen
van de interventies duidelijkheid te zijn over de doelen
(Suarez Almazor et al., 2000).
Werner A. SteinerLiliane Ryser (*)Department of Rheumatology and Institute of PhysicalMedicine, University Hospital Zurich, CH-8091 Zurich,Zwitserland
Stimulus (2004) 23:56–67
DOI 10.1007/BF03076092
13
Een ander belangrijk aspect is dat de gevolgen van
een aandoening zich bij verschillende mensen verschil-
lend manifesteren. Hoewel veel patienten mogelijk
dezelfde aandoening hebben, zijn hun reacties op die
aandoening uniek, en deze bijzondere reacties kunnen
van groot belang zijn bij de zorg voor de patienten
(McWhinney, 2001). Patientgericht handelen kan, vol-
gens sommige auteurs (Stewart et al., 2000), de gezond-
heidstoestand verbeteren en de efficientie van de zorg
verhogen.
Naar onze mening is dus patientgericht evaluatiege-
reedschap nodig om recht te doen aan de inzichten, erva-
ringen en gezichtspunten van alle deelnemers aan het
gezondheidszorgproces. In het ideale geval zou dergelijk
gereedschap moeten beantwoorden aan de klinische
behoeften van zowel de patient als het gezondheidszorg-
team, eenvoudig te gebruiken moeten zijn, en een achter-
grond dienen te hebben die door alle betrokkenen kan
worden geaccepteerd.
Op basis van het door Stucki en Sangha (1998) ont-
wikkelde raamwerk van de Rehabilitation Cycle (en zijn
aangepaste versie, de Rehab-CYCLE) (fig. 1), ontwikkel-
den wij een verdere uitbreiding die we het Rehabilitation
Problem-Solving-Form (RPS-Form) (fig. 2) noemden.Dit
formulier wordt gebruikt voor het identificeren van rele-
vante en specifieke doelproblemen (problemenwaarop het
interventieprogramma dient te worden gericht), het
onderscheiden van factoren die deze problemen veroorza-
ken of die ertoe bijdragen, en het plannen van de meest
geschikte interventies. Het RPS-formulier werd ook ont-
worpen om te worden gebruikt als een instrument
om zowel de intraprofessionele als interprofessionele com-
municatie te vergemakkelijken en de communicatie tussen
gezondheidszorgprofessionals en hun patienten te
verbeteren.
Doelen van het artikel
De doelen van ons artikel zijn het presenteren van het
theoretisch construct dat ten grondslag ligt aan het recent
ontwikkelde RPS-formulier en het gebruik ervan beplei-
ten in de revalidatie. De Rehab-CYCLE wordt gebruikt
als een raamwerk om dit klinische probleemoplossende
instrument te presenteren. Het revalidatieteam volgt
namelijk de verschillende stappen van deze benadering
en wij zijn vanmening dat het RPS-formulier en het ICF-
model (van het menselijk functioneren van de WHO)
(Ware en Sherbourne, 1992), die de basis vormen voor
deze benadering (fig. 3), zijn geıntegreerd in de Rehab-
CYCLE.
Materialen en methodes
De Rehab-CYCLE
Revalidatie is een continu proces dat betrekking heeft op
het identificeren van de problemen en behoeften van
individuen, het in verband brengen van problemen met
relevante factoren van de persoon en de omgeving, het
definieren van therapiedoelen, plannen en uitvoeren van
de interventies, en bepalen van de effecten van de inter-
venties met behulp van meting van relevante variabelen.
Om gezondheidszorgprofessionals te begeleiden naar een
succesvolle revalidatieaanpak, ontwikkelden Stucki en
Sangha (1998) de Rehab-CYCLE. Het uiteindelijke doel
van de Rehab-CYCLE is het verbeteren van de gezond-
heidstoestand en kwaliteit van leven van een patient, door
de gevolgen van de aandoening te minimaliseren.
De Rehab-CYCLE (fig. 1) is een gestructureerde
benadering van het revalidatiebeleid, die alle taken
vanaf probleemanalyse tot de beoordeling van de effec-
ten omvat, en daarbij de patient betrekt in de klinische
besluitvorming. De nadruk ligt op de zienswijze van de
patient, waarbij rekening wordt gehoudenmet de behoef-
ten en voorkeuren van de patient. De therapiedoelen
worden besproken aan de hand van het RPS-formulier
dat in dit artikel zal worden gepresenteerd.
Omdat de gevolgen van een aandoening zich bij ver-
schillende mensen verschillend manifesteren, is een con-
ceptueel raamwerk nodig om te ordenen en begrijpen wat
de aandoening voor een patient betekent. Op het Insti-
tuut voor fysische geneeskunde van het universiteitszie-
kenhuis van Zurich werd recentelijk het ICF-model van
de WHO (ICF, 2001) voor dit doel ingevoerd via toepas-
sing van het RPS-formulier.
Het ICF
Het RPS-formulier bestaat uit een enkel gegevensblad,
dat is gebaseerd op de ICF. De ICF classificeert gezond-
heids- en aan de gezondheid gerelateerde componenten
(zoals opleiding en werkzaamheden) die een beschrijving
geven van functies en anatomische eigenschappen, acti-
viteiten en participatie.
Het hoofddoel van de ontwikkelaars van de ICF was
te voorzien in een gemeenschappelijke en gestandaardi-
seerde taal en een raamwerk voor de omschrijving van
alle aspecten van de menselijke gezondheid en een aan-
tal voor de gezondheid relevante aspecten van welzijn
(ICF, 2001). De ICF biedt een structuur om deze infor-
matie op betekenisvolle, onderling gerelateerde en een-
voudig toegankelijke wijze te presenteren. De
informatie is verdeeld in twee delen, en elk deel heeft
twee componenten. Deel 1 van de ICF (functioneren en
Stimulus (2004) 23:56–67 57
13
functioneringsproblemen) bestaat uit 1) functies en ana-
tomische eigenschappen en 2) activiteiten en participa-
tie, en deel 2 (factoren) van het ICF bestaat uit 1)
externe factoren en 2) persoonlijke factoren.
Elke ICF-component kan worden uitgedrukt in zowel
positieve als negatieve termen. Aan het ene uiteinde van
deze schaal staan termen die niet-problematische (d.w.z.
neutrale en positieve) aspecten van de gezondheid en aan
de gezondheid gerelateerde toestanden aangeven, en
aan het andere uiteinde staan de termen die kunnen
worden gebruikt om problemen aan te geven. Niet-
problematische aspecten van de gezondheid worden
samengevat onder de parapluterm ‘functioneren’, terwijl
‘functioneringsproblemen’ dient als parapluterm voor
stoornissen, beperkingen of participatieproblemen.
Een ICF-component bestaat uit diverse domeinen en
binnen elk domein uit categorieen die de eenheden vor-
men van de ICF-classificatie. Alle ICF-categorieen zijn
‘ingebed’: meer algemene categorieen zijn zodanig gede-
finieerd dat zij de meer gedetailleerde subcategorieen
omvatten.
De omstandigheden van een individu die met de
gezondheid verband houden worden vervolgens vastge-
legd via selectie van de geeigende categoriecode of -codes
en daarna worden ‘typeringen’ – numerieke codes – toe-
gevoegd, en wordt een specificatie gegeven van de mate
Figuur 1 DeRehab-CYCLE is een gemodificeerde versie van de door Stucki en Sangha (1998) ontwikkelde Rehabilitation Cycle. Hij vormteen richtlijn voor de gezondheidszorgprofessional door een logische volgorde van activiteiten. Eindpunten van dit systeem vanrevalidatieorganisatie zijn bereikt bij een geslaagde oplossing van het probleem of de individuele doelen. De Rehab-CYCLE omvatidentificeren van problemen en behoeften van de patient, relateren van de problemen aan relevante factoren van de persoon en de omgeving,definieren van de therapiedoelen, plannen en implementeren van de interventies, en beoordeling van de effecten.
58 Stimulus (2004) 23:56–67
13
Figuur 2 Het ‘Rehabilitation Problem-Solving’-formulier (RPS-formulier) is gebaseerd op de International Classification of Functioning,Disability, and Health (ICF-)model van het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden (WHO, 2001) (zie fig. 3).Het belangrijkste verschil is dat het RPS-formulier is verdeeld in drie delen: (1) kopregel of basisinformatie, (2) bovenste gedeelte voor hetomschrijven van de gezichtspunten van de patient, en (3) onderste gedeelte voor de analyse van de gezondheidszorgprofessionals. Copyright2000 by Dr Werner Steiner, Switzerland. Reprint allowed with permission only.
Stimulus (2004) 23:56–67 59
13
van gezondheid in die categorie of de mate waarin een
omgevingsfactor een ondersteuning of belemmering
vormt (voor bijzonderheden: zie de recent vrijgegeven
volledige versie van de ICF (ICF, 2001)(of de Neder-
landstalige versie daarvan1).
De ICF voorziet ook in een model van het menselijk
functioneren dat de interacties weergeeft tussen de com-
ponenten ervan (fig. 3). Het ICF-model van het menselijk
functioneren (ICF, 2001) is een biopsychosociaal model
dat is ontworpen om een samenhangend overzicht te
geven van de diverse dimensies van de gezondheid op
biologische, individuele en sociale niveaus.
Zoals geıllustreerd in figuur 3, representeert het func-
tioneren van een individu in een specifiek domein een
interactie tussen de ‘gezondheidstoestand’ (bijv. aandoe-
ningen, ziekten, letsels, traumata) en de ‘omgevingsfac-
toren’ en ‘persoonlijke factoren’). De interacties van de
componenten in het model verlopen in twee richtingen,
en de interventies in een component kunnen in principe
een of meer van de andere componenten wijzigen.
Het RPS-formulier
Het RPS-formulier (fig. 2) is op dezelfde manier opge-
bouwd als het ICF-model van het menselijk functioneren
(fig. 3). Elke component van het ICF-formulier wordt
grafisch uitgelicht door een grijze achtergrond.
Zo wordt bijvoorbeeld boven aan het model ‘aandoe-
ning/ziekte’ (of ‘gezondheidstoestand’) uitgelicht; de
hoofdcomponenten van het functioneren en de functi-
oneringsproblemen worden in het midden van het
model uitgelicht, met (van links naar rechts) lichamelijk
niveau (‘functies en anatomische eigenschappen‘),
persoonlijk niveau (‘activiteiten’) en sociaal niveau
(‘participatie’); en de ‘externe’ en ‘persoonlijke facto-
ren’ zijn onder aan het model uitgelicht. Zoals in figuur
2 is aangegeven door de grijze naar boven en beneden
wijzende pijlen, kunnen zowel ‘aandoening/ziekte’
als ‘externe’en ‘persoonlijke factoren’ invloed uito-
efenen op alle componenten van functioneren en
functioneringsproblemen.
Het RPS-formulier is ontworpen om onderscheid te
maken tussen de gezichtspunten van de patient en die van
de gezondheidszorgprofessional. De opvatting van de
patient wordt opgetekend in het bovenste deel van het
formulier, dat wordt aangeduid met ‘Door patient/fami-
lie ervaren problemen en beperkingen’, en de opvattingen
van de gezondheidszorgprofessionals worden opgete-
kend in het onderste deel dat wordt aangeduid met
‘Door de gezondheidszorgprofessionals geıdentificeerde
mediatoren die relevant zijn voor de doelproblemen’. De
kop van het RPS-formulier is gereserveerd voor basisin-
formatie: identificatie van de patient (‘Pat. nr.’), formu-
lieridentificatienummer (‘Form. nr.’) , datum (‘Datum’),
Aandoening/ziekte (bijv. in woorden), huidige medicatie
(‘Medicatie’) en casuscoordinator (‘Coordinator’).
Figuur 3 Het International Classification of Functioning, Disability, and Health (ICF-)model van het menselijk functioneren en deproblemen daarmee (WHO, 2001) visualiseert de interacties tussen de diverse componenten in het ‘proces’ van functioneren en deproblemen daarmee en dient als een raamwerk voor het organiseren van informatie. Het menselijk functioneren en de problemen daarmee(‘Functies en anatomische eigenschappen’, ‘Activiteiten’ en ‘Participatie’) worden gezien als een interactie tussen de ‘Gezondheidstoestand’(‘aandoeningen, ziekten’) en de factoren (‘Persoonlijke factoren’ en ‘Externe factoren’). Deze figuur is aangepast en herdrukt mettoestemming van de World Health Organization (WHO), en alle rechten zijn voorbehouden aan deze organisatie.
1 Voor de vertaling van dit artikel werd gebruikgemaakt van deNederlandstalige versie van de ICF, de Internationale classificatievan het menselijk functioneren, door het Nederlands WHO-FICCollaborating Centre, uitgegeven door Bohn Stafleu Van Loghum,eerste druk, 2002.
60 Stimulus (2004) 23:56–67
13
RPS-formulier: Casus van een vrouwmet chronische pijn
Een 49 jaar oude vrouw van Aziatische afkomst die meer
dan twintig jaar in Zwitserland woonde, getrouwd was,
geen kinderen had, en tien jaar als verpleegkundige had
gewerkt, werd voor de behandeling van gegeneraliseerde
pijnlijke artritis op de afdeling Reumatologie in het
Instituut voorFysischeGeneeskunde van hetUniversiteits-
ziekenhuis van Zurich opgenomen. Deze verwijzing volgde
na een infectieuze aandoening van het maag-darmkanaal
twee jaar daarvoor, waarbij in de ontlasting als pathogeen
agens Yersinia enterocolitica was geıdentificeerd. Bij haar
Figuur 4 Het Rehabilitation Problem-Solving Form (RPS-formulier) toegepast bij een patient met chronische pijn. Het formuliervisualiseert het actuele inzicht in de toestand van het functioneren en de problemen daarmee, de aan te pakken problemen en de manierwaarop het team van gezondheidszorgprofessionals deze relateert aan hypothetische mediatoren en contextuele factoren (NSAID = niet-steroıdale anti-inflammatoire geneesmiddelen).Copyright 2000 by Dr Werner Steiner, Switzerland. Reprint allowed with permission only.
Stimulus (2004) 23:56–67 61
13
opname had de patient een chronisch pijnsyndroom dat
vooral van invloed was op haar cervicale (C5-C6, dege-
neratieve afwijkingen) en thoracale wervelkolom. De
patient had ook pijn in allerlei andere lichaamsdelen,
zoals haar ellebogen, handen, knieen en voeten. Er
werd geen bijkomende aantasting van het axiale skelet
gevonden. Een jaar voor haar verwijzing voor opname
kreeg zij voor het eerst wekelijks injecties methotrexaat
(de dosis was op het moment van verwijzing verhoogd
van 10 tot 25 mg); na zeven maanden was daar hydro-
xychloroquine (2 200 mg per dag) bijgekomen en na tien
maanden sulfasalazine (4 500 mg per dag). Deze
gemengde medicamenteuze therapie gaf geen verlichting
van de klachten van de patient.
In het verleden had de patient verschillende keren
corticosteroıdinjecties gehad in beide voeten en de elle-
boog (Kenacort, 20 mg/injectie), die samen met talloze
sessies fysiotherapie hadden geholpen de klachten te ver-
minderen. De secundaire chronische depressie van de
patient werd behandeld met antidepressieve middelen
(Surmontil, 10 mg per dag) die geen volledige verlichting
gaven. Als gevolg van dit chronische pijnsyndroom
bracht de patient haar professionele activiteiten als ver-
pleegkundige, drie jaar voordat zij voor opname werd
verwezen, terug tot 60%, en stopte zij twee jaar later met
al haar professionele activiteiten.
De klinische laboratoriumonderzoeken die in het
begin van haar ziekenhuisopname werden gedaan toon-
den geen bijzonderheden: er waren geen indicaties van
enige inflammatoire of infectieuze activiteit, degeneratie
van spieren, of enig andere metabole of biologische afwij-
king. De diagnose bij haar ontslag uit het ziekenhuis was
multifactorieel pijnsyndroom met cervicale en thoracale
spondylartritis en status na reactieve artritis geassocieerd
met secundaire depressie. De patient ging door met
haar basismedicatie, met inbegrip van haar antireumati-
sche medicijnen (wekelijkse methotrexaat-injecties van
20 mg, hydroxychloroquine 2 200 mg per dag). De
patient werd na twee weken ontslagen uit de ‘bed unit’
en toegelaten tot het interdisciplinaire poliklinische pijn-
programma (IPP), dat is verbonden aan de afdeling Reu-
matologie in het Instituut voor Fysische Geneeskunde
van het Universiteitsziekenhuis van Zurich.
Identificatie van problemen en stoornissen en de
vermelding ervan op het RPS-formulier
Volgens Stucki en Sangha (1998)is de identificatie van de
problemen en behoeften van de patient de eerste stap in
het revalidatieproces. In het geval van deze patient, werd
in eerste instantie een serie gesprekken met het revalida-
tieteam georganiseerd (arts, psycholoog, fysiotherapeut
en maatschappelijk werker). Verder werden vragenlijsten
gebruikt voor een uitgebreide evaluatie van de ervaringen
van de patient met chronische pijn. Deze vragenlijsten
waren de ‘Medical Outcomes Study 36-Item Short-Form
Health Survey (SF-36)’ (Ware en Sherbourne, 1992), een
generiek meetinstrument voor de gezondheidstoestand;
de ‘Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS)’
(Zigmond en Snaith, 1983) die we gebruikten als
screeningsinstrument voor depressieve stoornissen en
angststoornissen; en de ‘Coping Strategies Questionnaire
(CSQ)’ (Rosenstiel en Keefe, 1983), om de pijn en
copingstrategieen van de patient te analyseren.
De casuscoordinator vermeldde vervolgens in het
bovenste deel van het RPS-formulier (fig. 4) de zaken
die voor de patient van belang waren, zoals bijeenge-
bracht door de diverse leden van het gezondheidszorg-
team en ondersteund door de analyse van de eerste
uitkomsten van de SF-36, HADS, en CSQ. Wij zijn van
mening dat het essentieel is deze zaken met de eigen
woorden van de patient te omschrijven en deze met de
patient door te spreken, om te vermijden dat de interpre-
tatie verdergaat dan de verklaringen van de patient.
Zoals aangegeven in figuur 4, gaf de patient zowel
nekpijn als pijn in handen en voeten aan. Zij voelde zich
vaak moe, wat haar, naar eigen zeggen, weerhield van
participatie in gezelligheidsverenigingen, zoals zij twee
jaar tevoren wel deed. Schrijven en huishoudelijke acti-
viteiten waarbij de handen moesten worden gebruikt
voor tillen of dragen (bijv. stofzuigen) waren erg moeilijk
voor haar. Lange afstanden lopen was voor haar onmo-
gelijk door de pijn in haar voeten, en zij kon haar echt-
genoot niet langer vergezellen bij zijn wandelingen. In het
bijzonder was zij bang haar baan als verpleegkundige
kwijt te raken in verband met de verdere achteruitgang
van haar gezondheid en dat zij dan financieel afhankelijk
zou worden van haar echtgenoot.
Het relateren van de problemen aan relevante en
modificeerbare factoren
Tot zo ver was de probleemanalyse een compilatie van de
problemen en behoeften van de patient. Vervolgens
onderzocht elke specialist de patient, met daarbij in het
achterhoofd de door de patient op het RPS-formulier
aangegeven zaken.
Via dit proces trachtte het revalidatieteam deze pro-
blemen te relateren aan stoornissen, beperkingen en par-
ticipatieproblemen, of externe en persoonlijke factoren.
Alle teamleden werd verzocht hypothesen op te stellen
over oorzaak en effecten. Dat betekende dat het revali-
datieteam die kenmerken van de patient of haar
omgeving trachtte te identificeren die, direct of indirect,
de oorzaak vormden voor of bijdroegen aan haar
problemen. De multipele interacties tussen patient en
62 Stimulus (2004) 23:56–67
13
omgeving, en tussen alle componenten van de lichamelijke
toestand van de patient, noodzaken meer te denken in
termen van causale netwerken dan in rechte lijnen, waar
A oorzaak is van B wat weer leidt tot C (McWhinney,
2001).
Omdat vaak onduidelijk is of een variabele direct ver-
antwoordelijk is voor een beperking of dat het een ‘trig-
ger’ is die bepaalde processen op gang brengt die
gekoppeld zijn aan de beperking, wordt op het RPS-
formulier de meer omvattende term ‘mediator’ gebruikt
om dergelijke variabelen te omschrijven. Het mediatie-
concept wordt uiteengezet in figuur 5.
De casuscoordinator vermeldt op het onderste deel
van het RPS-formulier (fig. 4) de mediatoren, zoals die
zijn geıdentificeerd door de diverse leden van het revali-
datieteam. In dit stadium is het RPS-formulier klaar om
te worden besproken tijdens de volgende interdiscipli-
naire bijeenkomst van het behandelteam.
Welke termen dienen te worden gebruikt om mediatoren
aan te duiden?
Om zeker te zijn van een gemeenschappelijke taal voor de
interdisciplinaire teams, bevelen wij aan dat de gezond-
heidszorgprofessionals de mediatoren op het RPS-for-
mulier specificeren, door termen te hanteren die
corresponderen met de termen in de ICF (ICF, 2001)
(fig. 4). Alleen goedgedefinieerde ICF-items kunnen con-
sistentie in het gebruik van terminologie tussen de ver-
schillende disciplines garanderen. Inconsistentie kan een
barriere vormen voor effectieve communicatie (Wanlass
et al., 1992).
De ICF-termen kunnen worden geınterpreteerd via
drie gescheiden maar met elkaar verbandhoudende con-
structen (ICF, 2001), die alle gebruikmaken van ‘type-
ringen’ voor operationalisering. Functies en anatomische
eigenschappen kunnen worden omschreven door een
typering waarbij de negatieve schaal wordt gebruikt om
grootte of omvang van een stoornis aan te geven (zo kan
de typering ‘s73021.2’ worden gebruikt om een matige
stoornis van de gewrichten van handen en voeten aan te
geven). Voor de activiteiten- en participatiecomponent
zijn twee constructen beschikbaar: vermogen en uitvoe-
ring (ICF, 2001). De vermogenstypering beschrijft het
vermogen van een individu om een taak of actie uit te
voeren, en de uitvoeringstypering beschrijft wat een indi-
vidu doet in zijn of haar huidige omgeving. Beide type-
ringen kunnen worden gebruikt in combinatie met of
zonder persoonlijke hulp of hulpmiddel. Om het niet al
te ingewikkeld te maken, worden deze twee constructen
in dit artikel niet verder uitgewerkt. De activiteits- en
participatieclassificatie leidt tot een afzonderlijke lijst
met items waarvoor een ‘d’ staat vermeld. Het item met
code ‘d240.3’ (fig. 4) verwijst bijvoorbeeld naar het ICF-
item d240 (‘Omgaan met stress en andere mentale eisen’),
zonder te differentieren tussen activiteiten en participa-
tie. De typeringscode ‘3’ geeft een ernstig probleem bij
het volbrengen van die taak aan, waarbij aspecten van
vermogen en uitvoering buiten beschouwing worden
gelaten.
Typeringen kunnen ook worden toegevoegd aan
externe factoren. Een decimale punt geeft een belemme-
ring aan (.1 tot .4), terwijl een plusteken een ondersteu-
ning aangeeft (+1 tot +4). Bij onze patient (fig. 4) werd
de eerdere medicatie (d.w.z. het chronische misbruik van
Figuur 5 Het mediatieconcept zoals dat wordt uiteengezet door Baron en Kenny (1986). A: Variabele X wordt verondersteld een anderevariable (Y) te beınvloeden. Variabele Xwordt de initiele (of onafhankelijke) variabele genoemd en de variabele die hij beınvloedt (variabeleY) wordt de uitkomstvariabele genoemd. De directe inwerking van de onafhankelijke variabele wort aangegeven door pad c. B: Het effectvan variabele X op variabele Y wordt gemedieerd door een proces- of mediatievariabele (variabele M), waarbij pad b de inwerking van demediator aangeeft. De variabele X kan ook nog (via pad c’) variabele Y beınvloeden. De mediator wordt ook wel een intervenierendevariabele genoemd. Complete mediatie kan optredenwanneer variabele X niet langer invloed uitoefent op variabele Y (pad c’=nul), indienvariabele M volledig gecontroleerd wordt.
Stimulus (2004) 23:56–67 63
13
pijnstillers [e1101.2]) beschouwd als een matig belemme-
rende factor voor haar revalidatie.
Hoewel persoonlijke factoren of hulpbronnen buiten-
gewoon belangrijk zijn in het revalidatieproces (Lorish et
al., 1991), worden zij niet in de ICF geclassificeerd van-
wege de uitgebreide sociale en culturele variatie die met
deze factoren/hulpbronnen samenhangt (ICF, 2001). Dit
mag echter volgens ons geen belemmering zijn voor het
revalidatieteam bij het ingaan op persoonlijke factoren
die relevant zijn voor de doelproblemen of bij het beschrij-
ven van hun kwantitatieve eigenschappen naar analogie
van het kwalificatiesysteem dat bij de externe factoren
wordt toegepast (fig. 4). In de casus waren de persoonlijke
factoren die als relevant werden gezien voor de oplossing
van het probleem: beheersing van deDuitse taal (+3 geeft
een duidelijke ondersteunende factor aan), persoonlijk-
heid (+1), sociale achtergrond (–1) en copinggedrag (–2).
Omschrijven van targetproblemen en targetmediatoren op
het RPS-formulier
Na klinisch onderzoek van de patient en samenvoegen
van alle beperkende enmodificeerbare mediatoren op het
RPS-formulier, is een revisieproces nodig. Op die manier
is het mogelijk zowel binnen het revalidatieteam als met
de patient informatie uit te wisselen, ten einde realistische
therapiedoelen te definieren en de meest geschikte
interventies te plannen. Het klinisch onderzoek kan
onderliggende condities hebben onthuld die de gezond-
heidszorgprofessional dwingen therapiedoelen te stellen
die verschillen van de persoonlijke voorkeuren en ideeen
van de patient. Bij toepassing van de Rehab-CYCLE zal
men er bij het doornemen van de problemen zoals de
patient die vermeldde (fig. 4, bovenste deel), naar streven
tegemoet te komen aan de verwachtingen van de patient
en zijn of haar instemming te krijgen. Daarbij dient
echter altijd rekening te worden gehouden met de prak-
tische en op documentatie gebaseerde kennis van het
revalidatieteam (bijv. aspecten van secundaire en terti-
aire preventie). Daarom vormt dit proces van het
opschrijven van doelproblemen doorgaans het resultaat
van een consensus tussen patient en gezondheidszorg-
team. De doelproblemen worden op het RPS-formulier
gevisualiseerd door omcirkeling van de corresponde-
rende items. In het geval van onze patient omvatten zij
de verlichting van de pijn in de nek, handen en voeten en
het vermijden van ziekteverlof (fig. 4).
Het belang van de mediatoren die de gezondheidspro-
fessionals op het RPS-formulier hebben samengevoegd,
kan varieren van laag tot hoog, evenals hun potentie te
worden gemodificeerd tijdens de interventieperiode. Het
is de ‘kunst van het revalideren’ om onderscheid te
maken tussen de doelmediatoren (d.w.z. de mediatoren
die worden geacht de grootste kans te bieden de doel-
problemen op te lossen). Dit proces vindt over het alge-
meen plaats tijdens de bijeenkomst van het
interdisciplinaire team, waarbij het RPS-formulier voor
de teamleden dienstdoet als basis bij het bespreken van
de bevindingen en hypotheses binnen het raamwerk van
het ICF-model voor menselijk functioneren. In overeen-
stemming met de doelproblemen, worden de resulterende
doelmediatoren op het RPS-formulier gemarkeerd door
omcirkeling van de corresponderende items (fig. 4). Ver-
volgens kunnen lijnen worden getrokken naar elk van de
corresponderende doelproblemen (de donkere verbin-
dingslijnen in fig. 4).
Het casusmodel
Zodra deze hypothetische relaties door het gezondheids-
zorgteam zijn vastgelegd, geeft het RPS-formulier een
expliciet en interdisciplinair uitgewerkt ‘casusmodel’,
dat verklaart door welke mediatoren de doelproblemen
kunnen worden opgelost. Omdat dit casusmodel geba-
seerd is op aannamen, moet het revalidatieteam tijdens
de interventieperiode voorzichtig associaties of causale
verbindingen tussen mediatoren en doelproblemen
exploreren. Individuele therapiedoelen kunnen nu wor-
den geformuleerd die doorgaans zowel de doelproblemen
als de doelmediatoren omvatten, en waarbij het RPS-
formulier prima gereedschap is voor het communiceren
over deze doelen met de patient.
Het model van onze casus (fig. 4) laat zien dat het
doelprobleem ‘pijn in nek, handen, voeten’ wordt gemedi-
eerd via drie wegen: 1) via mechanismen die zijn gerela-
teerd aan functies en anatomische eigenschappen (d.w.z.
‘algemeen fysiek uithoudingsvermogen’, ‘hypertonie van
de nekspieren’ en ‘sterkte van spieren: armen/voeten’), 2)
via een indirect mechanisme (d.w.z. ‘omgaan met stress en
andere mentale eisen’), en 3) via slecht copinggedrag. Het
doelprobleem ‘gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (60%)
vermijd ziekteverzuim’ was gerelateerd aan dezelfde
mediatoren, met uitzondering van copinggedrag.
Mediatoren die naar de mening van het team van
gezondheidszorgprofessionals tijdens het behandelpro-
ces een geringe potentie hebben voor het oplossen van
de problemen van de patient, worden niet direct opge-
nomen in dit eerste casusmodel (fig. 4). Het kan echter
zijn dat het belang ervan verandert met het vorderen van
het revalidatieproces.
Plannen, implementeren en coordineren van interventies
Het concept van het IPP legt de nadruk op de actieve
participatie van de patient en een multidisciplinaire team-
benadering van de behandeling. In overeenstemming met
64 Stimulus (2004) 23:56–67
13
de gespecificeerde doelmediatoren op het RPS-formulier
omvatte het aanvankelijke programma voor onze patiente
fysiotherapie om de hypertonie van de nekmusculatuur te
verminderen, haar algemene lichamelijke uithoudingsver-
mogen te verbeteren en de spierkracht in haar armen en
voeten te verhogen. De psychotherapie was gericht op
aanleren van in het dagelijkse leven te gebruiken strate-
gieen voor het omgaan met pijn (d.w.z. copinggedrag),
beter omgaan met stress (bijv. op het werk) en met andere
door haar verlangde zaken (bijv. haar echtgenoot wilde
dat zij hem op lange wandeltochten begeleidde). De medi-
sche therapie omvatte het gebruik van niet-steroıde ontste-
kingsremmers voor haar gewrichtsproblemen.
Het beoordelen van de effecten van de interventie
Een revalidatiemanagementprogramma voor complexe
medische condities moet stelselmatig gecheckt worden
via vergelijking van de resultaten met de doelproblemen
(fig. 1, ‘Beoordeel de effecten’) om te zien of de doelen
zijn bereikt. Door het gebruik van typeringen, zoals in
figuur 4, kan het revalidatieteam de resultaten van de
longitudinale zorg kwantitatief bewaken. Informatie
over de sensitiviteit en betrouwbaarheid van dit nieuwe
typeringenmeetsysteem ontbreekt echter nog steeds. Een
betere oplossing voor het meten van longitudinale ver-
anderingen in resultaten zou zijn het gebruik van gevali-
deerde instrumenten als psychometrisch gecontroleerde
vragenlijsten en gestandaardiseerde klinische parameters
(Stucki en Sangha, 1996). Bij onze patiente zijn de resul-
taten gemeten met een hele batterij meetinstrumenten.
De corresponderende beoordelingsinformatie werd
gepresenteerd tijdens de interdisciplinaire teambijeen-
komst. De presentatie van deze resultaten zou te ver
voeren voor de doelstellingen van dit artikel en wordt
hier buiten beschouwing gelaten.
Afhankelijk van de voortgang van de patient in het
revalidatieproces kan het nodig zijn de behandeling bij te
stellen. Na beoordeling van de effecten (fig. 1), of na het
doorlopen van een volle ronde van de Rehab-CYCLE,
vergelijkt het revalidatieteam de veranderingen in de
doelproblemen en doelmediatoren met de therapiedoe-
len. Naast andere aandachtspunten is dan de mate
waarin de problemen zijn opgelost een essentiele factor
voor het revalidatieteam. Aan de hand daarvan wordt
beslist of een nieuwe ‘probleem-oplossingscyclus’ dient te
worden doorlopen.
De Rehab-CYCLE is dus een interactieve benadering
die zich geleidelijk ontwikkelt, die steeds weer opnieuw
bezien moet worden en die een dynamische omgang met
alle elementen van het probleemoplossingproces
inhoudt. Elk RPS-formulier representeert een moment-
opname van het functioneren van de patient en diens
beperkingen. Daarom pleiten wij ervoor dat voor elke
patient met complexe gezondheidsproblemen verschei-
dene opeenvolgende RPS-formulieren worden gebruikt
tijdens de longitudinale zorg. Deze formuleren dienen te
worden verzameld als uitgebreide documentatie van het
behandelproces, en dit proces dient te worden gerelateerd
aan de waargenomen resultaten. Degelijke instrumenten,
zoals internationaal gevalideerde, door de patient inge-
vulde vragenlijsten kunnen de gezondheidszorgprofessi-
onal helpen bij het meten of de therapiedoelen zijn
behaald.
Discussie en conclusie
Het RPS-formulier dat in dit artikel is beschreven, is op
het Instituut van de Fysische Geneeskunde van het
Universiteitsziekenhuis te Zurich toegepast bij vele ver-
schillende gezondheidsproblemen (bijv. cardiovasculaire
aandoeningen, neurologische problemen als hemiplegie,
problemen van het bewegingssysteem als artritis en lage-
rugpijn). Dit instrument is naar onze overtuiging eenvou-
dig te gebruiken, het helpt volledig aandacht te besteden
aan de gezichtspunten van de patient, en dient als plat-
form voor multidisciplinaire zorgteams om informatie
uit te wisselen met behulp van een gemeenschappelijke
taal. Het RPS-formulier ondersteunt zorgteams door
zowel een visuele representatie van de opmerkelijke
aspecten van een aandoening aan te bieden als van de
relatie tussen beperkingen en onderliggende factoren.
Daardoor vormt dit gereedschap tevens een basis voor
behandelteambijeenkomsten om de afzonderlijke doelen
van de interventies te bespreken. Het onderliggende ICF-
model van het menselijk functioneren voorziet zowel in
de gemeenschappelijke taal als het rationele raamwerk
voor de omschrijving van gezondheidsproblemen die ver-
band houden met ziekten en aandoeningen.
De ICF (en de daaraan voorafgaande ICIDH-2: Inter-
national Classification of Impairment, Disability and
Handycaps, 2000) is het resultaat van een actie die in
1993 startte. Deze richtte zich op interculturele en multi-
sectoriele onderwerpen en 1800 experts in 65 landen
namen er actief aan deel (ICF, 2001). Er zijn studies
verricht in een poging zeker te stellen dat de ICF toepas-
baar is op allerlei culturen, leeftijdsgroepen en zowel op
mannen als vrouwen, en dat hij kan worden gebruikt om
betrouwbare en vergelijkbare gegevens te verzamelen
over resultaten van gezondheidszorg bij individuen en
populaties. De ICF werd in november 2001 door 191
landen geaccepteerd als de internationale standaard
voor het beschrijven en meten van gezondheid en stoor-
nissen. Op dit moment is de ICF beschikbaar in zes talen
(Engels, Frans, Spaans, Arabisch, Chinees en Russisch);
Stimulus (2004) 23:56–67 65
13
vertalingen in andere talen (bijv. Duits) volgen. Omdat
de ICF de collectieve gezichtspunten van een internatio-
nale groep experts (ICIDH-2, 2000) omvat, vinden wij
dat het RPS-formulier internationale communicatie over
oplossing van klinische problemen op elk gezondheids-
niveau mogelijk maakt.
Er zijn ook andere conceptuele modellen die gezond-
heidszorgprofessionals houvast bieden om beperkingen
en het functioneren te begrijpen. Eerdere conceptuele
modellen die in dezelfde context werden gebruikt zijn
besproken door Jette (1994). Een van de eerste modellen
werd ontwikkeld door de socioloog Nagi (1965). Nagi’s
classificatieschema verschilt allereerst van dat van de
WHO (ICIDH-2, 2000; ICIDH, 1980) door zijn voorge-
stelde concept van ‘functional limitations’; dat wil zeg-
gen, de fysieke manifestatie van functionele problemen
op het niveau van het organisme als geheel. Volgens Nagi
(1965) biedt een ‘functional limitation’ een directemanier
om vast te stellen welke stoornissen (‘impairments’) bij-
dragen tot beperking (‘disability’). Deze conceptualisatie
is vaak zinvol voor het differentieren tussen objectieve
metingen van functioneren en zelfrapportages. Dit is een
belangrijk aspect dat niet expliciet werd geıntegreerd in
de International Classification of Impairments, Disabili-
ties, and Handicaps (ICIDH, 1980) van de WHO. Dit
aspect is echter aangepakt door de ICF met de introduc-
tie van het begrip ‘vermogen’ en ‘uitvoering’.
In de geschiedenis van het revalidatiemanagement op
het Instituut van Fysische Geneeskunde van het universi-
teitsziekenhuis van Zurichwas het eerste model dat binnen
de fysiotherapie werd gebruikt dat van Pope en Tarlov
(1991). Dit is een uitbreiding van Nagi’s basisformulering
van beperkingen (Nagi, 1965). Met het vorderen van de
eerste versie van de ICIDH (1980), werd een gereviseerde
versie, de ICIDH-2 (1999) geıntroduceerd als een instru-
ment omna te denken over het beschrijven van gezondheid
en met de gezondheid samenhangende toestanden zoals
functioneren en functioneringsproblemen. De ICIDH-2
verschilt essentieel van de versie uit 1980 van de ICIDH
in het weergeven van de onderlinge relaties tussen functi-
oneren en functioneringsproblemen. De ICIDH-2 bleek
nuttig bij revalidatie, omdat gezondheidszorgprofessionals
met het onderliggende model de complexe relatie kunnen
vaststellen tussen ‘gezondheidstoestand’ (bijv. ziekten/
aandoeningen), de gezondheidscomponenten (functies en
anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie),
en de externe en persoonlijke factoren.
Mede dankzij de groeiende internationale acceptatie
van de ICF, worden het ICF-model van menselijk
functioneren en het corresponderende classificatie-
schema beschouwd als de toekomstige gereedschappen
voor het organiseren van informatie over het menselijk
functioneren.
Elk genoemd model kan worden gebruikt om hypo-
theses te genereren over de onderlinge relaties van de
verschillende componenten die in het model zijn vervat.
De sleutel tot succesvol revalidatiemanagement is echter
het begrijpen van de relatie tussen de doelproblemen en
de componenten (stoornissen, functionele beperkingen
en psychosociale en externe factoren) die hen beınvloe-
den en gerichte beınvloeding van factoren (d.w.z. de doel-
mediatoren) die de grootste kans bieden op verbetering.
Binnen dit proces staat de Rehab-CYCLE open voor alle
ideologieen om hypothesen, klinische argumentatie en
besluitvorming te generen.
De Rehab-CYCLE (fig. 1) is een gestructureerde
benadering van het revalidatiemanagement, bedoeld als
hulp bij het systematisch nagaan van de gevolgen van een
aandoening, het definieren van therapiedoelen, relateren
van problemen aan mediatoren, en optimaliseren van de
behandeling door het relateren van de interventies aan de
resultaten tijdens het revalidatieproces. Hij komt dus in
die zin overeen met het hypothese-georienteerde algo-
ritme voor clinici (‘hypothesis oriented algorithm
for clinicians’ (HOAC)) van Rothstein en Echternach
(1986) dat hij de gezondheidszorgprofessional helpt met
een logische opeenvolging van activiteiten, op de patient
vertrouwt voor het omschrijven van zijn/haar problemen
en op de gezondheidszorgprofessional voor het genere-
ren van toetsbare hypotheses. Beide benaderingen staan
open voor allerlei behandelstrategieen. Het belangrijkste
verschil is dat de Rehab-CYCLE een meer patientge-
orienteerde benadering is met een biopsychosociale
invalshoek.
Bij het casusmanagement op het Instituut voor Fysi-
sche Geneeskunde van het universiteitsziekenhuis van
Zurich bemoeilijkte de toepassing van het nieuwe en
nog onbekende systematische coderingsschema van de
ICF-classificatie aanvankelijk het teamwork en de
communicatie binnen het gezondheidszorgteam. Niet
de correcte codering van de ICF-items maar de pro-
bleemoplossende techniek kan leiden tot een betere zorg
voor de patient. Daarom dienen gezondheidszorgprofes-
sionals bij het introduceren van het RPS-formulier zich
niet belemmerd te voelen bij de beschrijving van gezond-
heid en beperking (bijv. aanvankelijk flexibel zijn wat
betreft formulering, alfanummerieke ICF-codes en type-
ringen achterwege laten). Zelfs deze eenvoudige versie
van het RPS-formulier oefent gezondheidszorgprofessi-
onals in het doorlopen van de Rehab-CYCLE,
stelt zowel gezondheidszorgprofessionals als patienten
in staat zich te richten op opmerkelijke aspecten van de
aandoening, en helpt bij de besluitvorming over de
behandeling in gezamenlijk overleg van patient en
gezondheidszorgprofessional. Omdat begrip en motiva-
tie van de patient gewoonlijk vereisten zijn voor zijn
66 Stimulus (2004) 23:56–67
13
actieve betrokkenheid bij het revalidatieproces, kan de
eenvoudige versie van het RPS-formulier zelfs voordelen
bieden bij de communicatie met bepaalde patienten.
Na het vastleggen van de procedures die verband hou-
den met het RPS-formulier is de tijd aangebroken om de
gestandaardiseerde termen van de ICF-classificatie
(ICIDH, 2000) te introduceren. Gebruik van deze termen
kan vervolgens de consistentie in terminologie bij de
diverse disciplines zeker stellen, de interprofessionele
communicatie verbeteren en de multidisciplinaire verant-
woordelijkheid en coordinatie van de interventies bij
fysiotherapie en revalidatiegeneeskunde faciliteren.
Literatuur
Adamek ME, Kaplan MS. Caring for depressed and suicidal olderpatients: a survey of physicians and nurse practitioners. Int JPsychiatry Med 2000;30:111-25.
Baron RM, Kenny DA. The moderator-mediator variable distinc-tion in social psychological research: conceptual, strategic, andstatistical considerations. J Pers Soc Psychol 1986;51:1173-82.
Donovan JL, Blake DR. Qualitative study of interpretation ofreassurance among patients attending rheumatology clinics:‘just a touch of arthritis, doctor?’ BMJ 2000;320:541-4.
Gopinath B, Radhakrishnan K, Sarma PS, et al. A questionnairesurvey about doctor-patient communication, compliance, andlocus of control among south Indian people with epilepsy.Epilepsy Res 2000;39:73-82.
ICIDH – International Classification of Impairments, Disabilities,and Handicaps: A Manual of Classification Relating to theConsequences of Disease. Geneva, Switzerland: World HealthOrganization, 1980.
ICIDH-2: International Classification of Functioning and Disabi-lity. Beta-2 draft, full version. Geneva, Switzerland: WorldHealth Organization, 1999.
ICIDH-2: International Classification of Disability and Health.Prefinal draft. Geneva, Switzerland: World Health Organiza-tion, 2000.
International Classification of Functioning, Disability, and Health(ICF). ICF full version. Geneva, Switzerland: World HealthOrganization, 2001.
Jacobson DH, Winograd CH. Psychoactive medications in thelongterm care setting: differing perspectives among physi-cians, nursing staff, and patients. J Geriatr Psychiatry Neurol1994;7:176-83.
Jette AM. Physical disablement concepts for physical therapyresearch and practice. Phys Ther 1994;74:380-6.
Kole Snijders AM, Vlaeyen JW, Goossens ME, et al. Chronic low-back pain: what does cognitive coping skills training add to
operant behavioural treatment? Results of a randomized cli-nical trial. J Consult Clin Psychol. 1999;67:931-44.
Lorish CD, Abraham N, Austin J, et al. Disease and psychosocialfactors related to physical functioning in rheumatoid arthritis.J Rheumatol 1991;18:1150-7.
McWhinney IR. Being a general practitioner: what it means.European Journal of Family Practice 2001;6:135-9.
Minsky BD.Multidisciplinary case teams: an approach to the futuremanagement of advanced colorectal cancer. Br J Cancer1998;77(suppl 2):1-4.
Nagi S. Some conceptual issues in disability and rehabilitation. In:Sussman MB, ed. Sociology and Rehabilitation. Washington,DC: American Sociological Association 1965:100-113.
Neville C, Fortin PR, Fitzcharles M, et al. The needs of patientswith arthritis: the patient’s perspective. Arthritis Care andResearch 1999;12: 85-95.
Pope AM, Tarlov AR. Amodel for disability and disability preven-tion. In: Pope AM, Tarlov AR, eds. Disability in America:Toward a National Agenda for Prevention. Washington, DC:National Academic Press, 1991:76-108.
Potts M, Weinberger M, Brandt KD. Views of patients and provi-ders regarding the importance of various aspects of an arthritistreatment program. J Rheumatol 1984;11:71-5.
Rosenstiel AK, Keefe FJ. The use of coping strategies in chroniclow back pain patients: relationship to patient characteristicsand current adjustment. Pain 1983;17:33-44.
Rothstein JM, Echternach JL. Hypothesis-oriented algorithm forclinicians: a method for evaluation and treatment planning.Phys Ther 1986;66:1388-94.
Silvers IJ, Hovell MF, Weisman MH, Mueller MR. Assessingphysician/patient perceptions in rheumatoid arthritis: a vitalcomponent in patient education. Arthritis Rheum1985;28:300-7.
Stewart M, Brown JB, Donner A, McWhinney IR, et al. Theimpact of patient-centered care on outcomes. J Fam Pract2000;49:796-804.
Stucki G, Sangha O. Clinical quality management: putting thepieces together. Arthritis Care Res 1996;9:405-12.
Stucki G, Sangha O. Principles of rehabilitation. In: Klippel JH,Dieppe PA, eds. Rheumatology. 2nd ed. London, England:Mosby; 1998:11.1-11.14.
Suarez Almazor ME, Conner Spady B, Kendall CJ, et al. Lack ofcongruence in the ratings of patients’ health status by patientsand their physicians. Med Decis Making 2001;21:113-121.
Wagner EH. The role of patient care teams in chronic diseasemanagement. BMJ 2000;320:569-72.
Wanlass RL, Reutter SL, Kline AE. Communication among reha-bilitation staff: ‘mild’, ‘moderate’, or ‘severe’ deficits? ArchPhys Med Rehabil 1992;73:477-81.
Ware JE Jr, Sherbourne CD. The MOS 36-item short-form healthsurvey (SF-36), I: conceptual framework and item selection.Med Care 1992;30:473-83.
Zigmond AS, Snaith RP. The hospital anxiety and depressionscale. Acta Psychiatr Scand 1983;67:361-70.
Stimulus (2004) 23:56–67 67
13