KLAD-rapport 5 Aalter Loveldlaan 2007

53

Transcript of KLAD-rapport 5 Aalter Loveldlaan 2007

Archeologisch onderzoek AAlter – loveldlAAn

3 tot 31 juli 2006Johan Hoorne, Wim De ClerCq & Arne Verbrugge

� Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

colofon

© �007© Kale - Leie Archeologische Dienst; auteurs J. Hoorne (KLAD), W. De Clercq (Universiteit Gent) & Arne Verbruggefiguren © KLAD, tenzij anders vermeld

layout: J. Hoorne (KLAD)druk- & bindwerk: Zquandra, Kortrijkverantwoordelijke uitgever: Kale - Leie Archeologische Dienst Kasteelstraat �6 9880 Aalter www.deklad.be

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 3

VoorwoordDit rapport vormt een administratieve en eerste wetenschappelijke weergave van het archeologisch noodonderzoek op de site Aalter – Loveldlaan, waarbij zowel het veldwerk als de verwerking toegelicht worden. Gedurende de maand juli van 2006 ondernam de KLAD op een door woningbouw bedreigd deel van een perceel een opgraving, na overleg met de bouwers Nicolas Willemarck en Sarah T’Kindt. Er kon gerekend worden op de assistentie van Wim De Clercq van de Universiteit Gent en talrijke vrijwilligers waaronder archeologe Arne Verbrugge die beide partijen met elkaar in contact bracht. Pas na de drukke zomermaanden kon gestart worden met de verwerking die pas bij het opleveren van dit rapport in april 2007 afgerond was.

Begin de jaren ‘90 werden diverse resten aangetroffen in de onmiddellijke buurt, waaronder een stenen Romeinse waterput. Enkele prospecties brachten aan het licht dat ook het bedreigde perceel tot het areaal van deze Romeinse site behoorde. De directe bedreiging door woningbouw was de aanleiding van het onderzoek. De resultaten zijn indrukwekkend. Op het opgravingsvlak dat slechts 640 m² omvatte, werden de resten van een Romeinse steenbouwsite uit de 3de eeuw aangetroffen. Deze opmerkelijke en voor de regio unieke vondst bewijst dat het terrein op de topografisch uitgesproken kop van de helling inderdaad een belangrijke Romeinse site herbergt, waarmee de vermoedens op basis van werfcontroles en prospectievondsten ook via een opgraving zijn hardgemaakt.

Bij deze wensen we onze dank uit te drukken aan de bouwheer Nicolas Willemarck en Sarah T’Kindt en hun architect en aannemer voor de samenwerking. We zijn ook de brandweer van de gemeente Aalter erkentelijk; alsmede de behulpzame, vrijgevige en zeer geïnteresseerde buurtbewoners. Collega-archeologen Luc Bauters en Bart Cherretté danken we bij deze evenzeer. Een speciale bedanking is op zijn plaats voor prof. dr. H. Thoen, die bereidwillig werd gevonden om het ongepubliceerde opgravingsarchief ter beschikking te stellen. Zonder vrijwilligers zou dit onderzoek echter niet op tijd zijn afgeraakt, vandaar last but not least : bedankt Sigrid Klinkenborg, Annelies Corselis, Ellen Van de Velde, Eline Van Heymbeeck, Kristof Keppens, Evelyn Schynkel, Catherina Thijs, Danny Verheye, Karel De Brauwer, Adelheid De Logi, Liesbeth Messiaen en Sarah Van Vynckt.

� Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. �

InhoudI. Inleiding

II. Situering van het onderzoekII.1. Geografische en bodemkundige ligging van de siteII.2. Aanleiding van en opbouw naar het onderzoekII.3. TijdskaderII.4. Financieel kader

III. Archeologische voorkennis

IV. Methodologie

V. Archeologische sporen

VI. AardewerkstudieVI.1. InleidingVI.2. Baksel en vormen van niet lokale of regioanle herkomst (import)VI.3. Baksels en vormen van lokale of regionale herkomstVI.4. Evaluatie

VII. Andere vondstenVII.1. BouwmaterialenVII.2. Metaal

VIII. Synthese en vergelijking

IX. Conclusie

Bibliografie

6 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 7

I. InleidingTijdens de warme zomermaand juli van 2006 onderzocht de Kale – Leie Archeologische Dienst een individueel bouwlot langs de Loveldlaan te Aalter. Gezien het gekende archeologische potentieel dat een belangrijke Romeinse site omvat en de directe bedreiging door woningbouw was een archeologisch onderzoek onafwendbaar.

Na vruchtbare onderhandelingen met de eigenaars van het perceel kon de KLAD met eigen middelen aan de slag op het beperkte opgraafvlak. Gezien de stabiliteitproblematiek werden een aantal beperkende maatregelen in acht genomen, waardoor het onderzoek niet exhaustief kon verlopen. Ondanks deze belemmeringen kon er op het terrein toch een zeer uitgesproken resultaat geboekt worden, met dank aan de talrijke vrijwilligers die de zware opgravingomstandigheden trotseerden. Na de veldwerkzaamheden was het even wachten op wat rustiger tijden om de verwerking aan te vatten. Het resultaat van zowel de opgraving als de verwerking vindt hiervan een weerspiegeling in dit rapport.

Dit document stelt in de eerste plaats een administratieve weergave van het totale werk rond het project voor. Na een situering in tijd en ruimte, komen verschillende praktische aangelegenheden aan bod. Het onderdeel met betrekking tot de archeologische voorkennis is omvangrijker dan bij menig ander rapport, maar gezien dit de belangrijkste aanleiding van het onderzoek is, vormt dit geen verrassing. De gevolgde methodologie wordt in het volgend hoofdstukje toegelicht, gevolgd door een schriftelijke neerslag van wat er op het terrein werd aangetroffen. De aardewerkverwerking en de andere vondsten worden elk in een apart onderdeel toegelicht, waarna ter conclusie een synthese wordt voorgesteld.

8 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 9

II. Situering van het onderzoekii.1. geogrAfische en bodemkundige ligging vAn de site

Het onderzoeksterrein is gelegen langs de Loveldlaan te Aalter en maakt deel uit van een groter perceel. Het te onderzoeken deel van dit perceel heeft de vorm van een trapezium met hoogte 4� m, en zijden van 22 en 3� m. Het perceel staat kadastraal bekend als �91L², Afdeling 2, Sectie C van de gemeente Aalter. De site ligt op een 700-tal meter ten zuidoosten van de kerk. Volgens de Lambertcoördinaten ligt het terrein op X : 86,1�3 en Y : 197,103.

De directe aanleiding van het onderzoek vormde het feit dat het perceel één van laatste, niet bebouwde delen was van de sinds geruime tijd gelokaliseerde, belangrijke Romeinse site van Aalter – Loveld. Dit complex is wellicht niet toevallig gelegen op een landschappelijk zeer opvallende positie. Immers, verschillende vondstmeldingen en eerder onderzoek wijzen erop dat de Romeinse nederzettingsresten vooral gesitueerd zijn op een 22 m hoge, tertiaire opduiking die dominant boven het vlakkere landschap met gemiddelde hoogtes tussen de 12 en 1� m uitsteekt. Het betreft een afzetting gekenmerkt door een kleiige bodem, waarin veldsteenbanken en groene, glauconiethoudende zanden voorkomen. De bodem staat er gekarteerd als wSdp, ofwel een matig natte lemige zandbodem zonder profielontwikkeling met een klei-zandsubstraat. Tot voor kort was het perceel afwisselend in gebruik als akker- en weiland.

Figuur 1 : Lokalisatie op een uittreksel van de topografische kaart (© NGI)

10 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Vooral naar het zuiden, oosten en noorden toe is de opduiking gekenmerkt door de aanwezigheid van steile hellingen (tot 14 %). Ten noordoosten en zuidoosten situeert zich een uitgestrekte depressie (hoogte 10 m) waarin ondermeer de Kraenepoel gelegen is, een ondiepe doch meerdere hectaren grote plas wiens oorsprong minstens tot in de Middeleeuwen terug gaat en die met de ontginning van veen en of veldsteen in verband zou kunnen worden gebracht. Naar het westen toe is de helling van de Loveld-opduiking ook vrij duidelijk, doch minder uitgesproken. Ze sluit eerder als smalle zuidwestelijke uitloper verder aan bij het golvend landschap met ondiep tertiair substraat waarop het centrum van Aalter gelegen is. Nog verder noordelijk wordt dit tertiair golvend complex doorbroken door het lager, vlakker landschap van de westelijke tak van de Vlaamse Vallei (Durme-vallei) dat in O-W richting het tertiair doorsnijdt. Door deze opvallende geografische situering vormde dit complex ongetwijfeld een zeer interessante, strategisch gelegen aantrekkingspool voor menselijke occupatie.

ii.2. AAnleiding vAn en opbouw nAAr het onderzoek

In juni 2006 vernam archeoloog Wim De Clercq (werkzaam bij de Universiteit Gent) via Arne Verbrugge (projectarcheologe Menen) dat er binnenkort op de gekende Romeinse site van Aalter – Loveld een gebouw zou worden opgetrokken. Hij nam hierop direct contact op met intergemeentelijk archeoloog

Figuur 2 : Weergave van de site op een hoogtelijnenplan

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 11

Johan Hoorne en samen gingen ze op een eerste verkennend gesprek met de eigenaar van het terrein dhr. Nicolas Willemarck. De bouwwerkzaamheden dreigen de aanwezige archeologische sporen te vernietigen, vandaar dat vrij vlug werd overeengekomen dat een archeologisch onderzoek voor de werken van start gingen in eenieders voordeel was, om zo te vermijden dat de werken zouden komen stil te liggen bij vondsten. De dienst is principieel tegen het verhalen van kosten voor archeologisch onderzoek bij de individuele bouwer. Dit project diende de KLAD dus volledig zelf te financieren. Er moest ook rekening gehouden worden met de geplande bouwwijze, zodoende dat in kader van de stabiliteit slechts zéér beperkt kon gecoupeerd worden. Gezien de bouwwerken normaal in augustus voorzien waren te starten, werd het onderzoek uitgevoerd tijdens de maand juli. Uiteindelijk werden de overeenkomsten met voorwaarden voor het onderzoek en de vondsten op papier gezet en ondertekend op 29 juni door de voorzitter en secretaris van de Kale – Leie Archeologische Dienst en eigenaars Nicolas Willemarck en Sarah T’Kindt. Dit project werd uitgevoerd als een samenwerking tussen de KLAD en de Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa van de Universiteit Gent.

ii.3. tijdskAder

Zoals hierboven reeds vermeld kon het terreinwerk slechts doorgaan in juli. Er werd in de zeer warme zomermaand gewerkt van maandag 3 juli tot en met maandag 31 juli, onder andere ook op verschillende feestdagen en zondagen. Tijdens rest van de zomer was het te druk om direct te kunnen starten met verwerking. De digitalisering van de grondplannen en foto’s gebeurde tijdens de herfst, terwijl de aardewerkstudie tijdens december 2006 werd uitgevoerd. Dit rapport werd opgesteld tijdens de maanden februari en maart.

ii.4. finAncieel kAder

Een direct gevolg van de overeenkomst tussen eigenaars en KLAD is dat de dienst volledig zelf dient in te staan voor de gemaakte kosten. Het gaat in eerste plaats om kraankosten – zowel om het vlak open als dicht te leggen. Ook voor de stabilisé die er moest toegevoegd worden om terug het origineel gepland bouwniveau te bereiken diende de KLAD in de buidel te tasten.

Voor de kosten die bij terreinwerk komen kijken werd eveneens beroep gedaan op de budgetten van de dienst, voor de rest werd het materiaal gebruikt dat de KLAD reeds in gebruik heeft. Voor water en sanitair werd een beperkt bedrag afgesproken met de buurman. Op het einde van het project kon gratis beroep gedaan worden op een hoogtewerker van de brandweer Aalter om overzichtsfoto’s te maken.

De grootste kost vormt zoals steeds de personeelskost. Het terreinwerk werd uitgevoerd door intergemeentelijk archeoloog Johan Hoorne die kon rekenen op de hulp van een grote schare vrijwilligers, grotendeels studenten of afgestudeerden van de Universiteit Gent. Wim De Clercq, assistent bij de UGent, kwam af en toe op werfbezoek. Ook Arne Verbrugge, die de eigenaars en de dienst met elkaar in contact bracht, was een aantal werkdagen aanwezig.

De verwerking valt uiteen in een aantal deelaspecten. Archeologe Arne Verbrugge engageerde zich om het aardewerk te tekenen en te digitaliseren. Wim De Clercq behandelde het aardewerk en verzorgde de rapportage ervan en plaatste de site in zijn lokale en regionale context. Intergemeentelijk archeoloog Johan Hoorne digitaliseerde de grondplannen, coupes en foto’s, verwerkte de andere vondsten, beschreef de structuren en voerde de redactie van dit rapport.

12 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 13

III. Archeologische voorkennisDe kennis van de Romeinse site van Aalter – Loveld zorgde ervoor dat de vernietiging van het archeologische bodemarchief van de bouwzone werd voorafgegaan door een archeologisch onderzoek, vandaar dat het nut om het belang van de site te schetsen.

De Romeinse site van Loveld is reeds lang gekend door oude toevalsvondsten. Het is echter pas slechts begin jaren ‘90 dat het belang van de site tastbare vormen had aangenomen, dankzij enerzijds de veldprospecties van dhr. Guy Van der Haegen en anderzijds de onderzoeken uitgevoerd door het team van prof. dr. Hugo Thoen (Universiteit Gent).

Tijdens toevalsvondsten uit het midden van de 20ste eeuw werden aan de voet van de opduiking Loveld en onmiddellijk ten NO het opgravingsterrein een aantal opmerkelijke objecten gerecupereerd. Zo werd op de wijk Ekenakker een bronzen beeld van de godin Victoria gevonden, met een hoogte van 21 cm (FAiDer-FeytmAns 1979, I : 87, nr. 88 en II : pl. �4-��). Amateur-archeoloog Smessaert maakte bij de aanleg van de eerste verkavelingen aan de noordelijke voet van de opduiking melding van de vondst van enkele volledige kleine handgemaakte potjes, stukken die uit de late IJzertijd of de Romeinse tijd dateren (De lAet & VAn DoorselAer 1976 : 11-16). In dezelfde periode en omgeving

Figuur 3 : Het bronzen Victoria-beeldje (FAiDer-FeytmAns 1979, II : pl.5�-55).

14 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

werd eveneens een opmerkelijke vuurbok gevonden. Het betreft een fragment van een ramskop met gekrulde horens die door De Laet (197�) als “Keltisch” werd omschreven maar ook Romeins kan zijn qua datering (De ClerCq, in druk). Volgens lokale bronnen zou er in het midden van diezelfde eeuw een gouden Romeinse munt zijn aangetroffen langsheen de Kestelstraat, aan de voet van de opduiking en ongeveer 1�0 m ten noorden van de site.

Met zijn licentiaatsverhandeling ‘Archeologische prospectie van de gemeente Aalter’ spoorde Guy Van der Haegen (1992) onder andere terug de oude vondsten uit de literatuur op. Aangevuld met eigen prospectievondsten toonden deze het grote potentieel van de directe omgeving van de uitgesproken kop in het landschap die in de lengte oversneden wordt door de Loveldlaan. Bovendien werd nu ook op de volop in verkaveling zijnde opduiking zelf informatie verzameld. Eén van de belopen akkers – met talrijke fragmenten van zowel import als lokaal aardewerk, steenpuin en dakpannen leverde zelfs een pelta op – een fragment van een Romeins harnas. Net dit perceel was onderwerp van de opgraving in 2006.

Figuur 4 : Het fragment van een ‘Keltische’ vuurbok

(De lAet 197�)

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 1�

Paul Maebe, buurman van dit terrein, vond in 1990 en 1991 een grote verzameling Romeins materiaal tijdens onderhoudswerken aan zijn vijver en grondwerken in zijn tuin. Het materiaal duidde op een erg rijke site, ondermeer door het luxe importaardewerk, een camee en bouwmateriaal. Op 7 september 1992 meldde dhr. Maebe de vondst van een Romeinse stenen waterput aan het team van prof. dr. Hugo Thoen, toen aan de slag te Knesselare – Flabbaert. Deze vondstmelding was de aanleiding van een archeologisch onderzoek in het najaar van 1992 en in 1993. Prof Thoen stelde welwillend de resultaten van dit onderzoek ter beschikking (tHoen & sAs 1993; De ClerCq & tHoen 1998).

De waterput was door de eigenaar van het terrein reeds deels uitgehaald, waarbij ook het bovenste stuk van de stenen beschoeiing deels was afgebroken. Blijkbaar bestond de waterput uit twee delen : bovenaan was er een ronde beschoeiing in steen, onderaan bestond de beschoeiing uit een vierkante houten bekisting. De stenen beschoeiing vertoont binnen een onregelmatige cirkelvorm waarbij de diameter ten minste 91 en maximaal 100 cm bedraagt. De wand bestaat uit gekapte platte zandstenen van ongeveer 2 tot � cm dik, afgewisseld met grotere exemplaren die tot 10 cm dik zijn. Uitzonderlijk bevindt zich ook een dakpanfragment of een stuk Doornikse kalksteen in de beschoeiing. Ongeveer 3,60 m onder het huidig maaiveld rust de stenen beschoeiing op een houten bekisting. Gezien de afbraak (ook tijdens de Romeinse periode) is slechts 1,98 m bewaard gebleven, maar de vermoedelijke totale hoogte (met 1 m bovengrondse bouw inbegrepen) bedroeg een 4,60 m. De houten bekisting is opgebouwd uit vier verticale hoekstaanders met langs de buitenzijde horizontaal geplaatste planken.

Figuur � : Coupetekening

van de stenen waterput

(tHoen & sAs 1993 : figuur

3)

16 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

De binnenwerkse afmetingen van de zijden bedragen 92 cm. De put werd slecht over een diepte van 1,16 m leeggehaald gezien de grondwaterstand, maar er werden een aantal horizontale stutten aangetroffen. De aanlegtrechter kon slechts gedeeltelijk worden onderzocht, maar het gaat om een cirkelvormige kuil met 7,70 tot 8,1� m doorsnede, waarbij de beschoeiing a-centraal was geplaatst (tHoen & sAs 1993 : 6-10).

Tijdens het leeghalen van de waterput – zowel tijdens de activiteiten van dhr. Maebe als tijdens het archeologisch onderzoek – werden heel wat vondsten aangetroffen. Vermeldenwaardig zijn zeer de houten voorwerpen waaronder een emmer, stukken van het katrolsysteem van de put, een stemsleutel en een unieke panfluit in Buxus-hout van Meditterane herkomst (tHoen & sAs 1993). Bij de metaalvondsten werden naast enkele munten ook bronsbeslag gevonden, een gouden fibula met “M” ingegraveerd, maar ook enkele ijzeren hamerbijlen. Zeer

Figuur 6 : Veldopname van de stenen beschoeiing (Niet gepubliceerd opgravingsarchief H. Thoen, Universiteit Gent)

Figuur 7 : Houten panfluit en stemsleutel (Restaura)

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 17

opvallend zijn twee volledige en ongebruikte maalstenen (ligger en loper) in Eifelbasalt met grotere afmeting (diameter 60 cm) dan de gewoonlijke exemplaren die aan het licht komen op Romeinse nederzettingen. Ze werden bij opgave van de put erin gedumpt. De stukken vertonen de voorgekapte zwaluwstaartvormige lijnen van een centraal aandrijfsysteem dat nooit effectief werd uitgekapt door de gebruikers. Deze konden overigens ook beschikken over een zijdelings aandrijfsysteem op basis van holtes waarin een stokken kon worden geplaatst. Deze gaten waren echter ook ongebruikt en met lood gedicht. Ook de maalvlakken zelf zijn gaaf en ongebruikt. Tot slot kwam natuurlijk ook heel wat aardewerk waaronder terra sigillata, pompeiaans rood aardewerk, terra nigra en lokaal vervaardigd aardewerk aan het licht. Op basis van de vondsten werd de waterput geplaatst in de tweede helft van de 2de eeuw en vooral in de 3de eeuw, tijdens het derde kwart van de 3de eeuw werd de put opgegeven, getuige de vondst van een munt van Postumus. Ook tijdens de controle van de vijver werd heel wat aardewerk opgemerkt dat eveneens kan geplaatst worden binnen deze periode, net als het materiaal dat dhr. Maebe zelf verzamelde tijdens bouwwerken (De ClerCq 1996).

Ook in 1993 werd een korte opgravingscampagne ondernomen. Dit zeer beperkt proefsleuf- en booronderzoek leidde tot de lokalisatie van uitbraaksleuven van Romeins muurwerk. Ook tijdens werfcontroles op een aangrenzende perceel ten noorden ontwaarde Wim De Clercq in de funderingen duidelijke resten van steenbouw. Tussen de resten van uitgehakte muren werd naast een hoeveelheid Romeins aardewerk (De ClerCq 1996) ook een groot fragment van een gestileerde vuurbok gevonden (De Clercq, in druk). In diezelfde periode werd ongeveer 120 m ten noorden bij een werfcontrole langs de Kestelstraat Romeins handgemaakt aardewerk gevonden in de hopen vergraven grond (waarneming Wim De Clercq).

De Romeinse waterput van Loveld is behoort tot een bijzonder type en er zijn ons slechts drie volledig parallelle waterputten bekend te Kontich, Muize en Wervik (AnseeuW 1987 : 243-24�). Stenen waterputten (met of zonder houten onderbouw) zijn ook vrij bijzonder en komen bijna uitsluitend voor in belangrijke Romeinse nederzettingen zoals villae, vici en militaire kampen. Samen met de vondsten op het perceel zelf en de aangrenzende terreinen toont dit aan dat er een zeer bijzondere Romeinse site verscholen gaat in de ondergrond van het Loveld. De site contrasteert immers zowel op structureel vlak (steenbouw) en materiële cultuur met het nederzettingspatroon zoals dat gekend is de rest van de regio en dat eer sterk inheems getint karakter vertoont waarbij houtbouw en het doorleven van

Figuur 8 : Drie munten aangetroffen in de waterputvulling (Niet gepubliceerd opgravingsarchief H. Thoen,

Universiteit Gent)

Figuur 9 : Ongebruikte maalsteenligger en -loper(Niet gepubliceerd opgravingsarchief H. Thoen, Universiteit Gent)

18 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

handgemaakt aardewerk kenmerkende elementen zijn. De dreigende vernietiging door de nieuwbouw bood dan ook een unieke kans om niet enkel preventief te redden wat er te redden valt, maar om de kennis van de site met de resultaten van een echte opgraving aan te dikken.

Figuur 10 : Grondplan van de vermoedelijke ligging van de steenbouw gevonden in de proefsleuven van 1993: a. waterput; b. vondsten bij de vijver; c. sleuven en mogelijke uitbraaksleuven; d. positie van het huidig onderzoek

(op basis van: niet gepubliceerd opgravingsarchief H. Thoen, Universiteit Gent)

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 19

Figuur 11 : Overzichtsplan van de oude vondsten: 1. Huidig onderzoeksterrein; 2. Onderzochte waterput; 3. Vondsten bij vijver Maebe; 4. Bronzen Victoriabeeld; �. Observatie muurresten Wim De Clercq; 6. Mogelijke waterput op luchtfoto; 7. Vuurbok gepubliceerd door De Laet; 8. Drie handgemaakte potjes; 9. Aardewerkvondst

�0 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 21

IV. MethodologieDit onderdeel is louter bedoeld om de specifieke opgravingstrategie en toegepaste methodes toe te lichten, niet om de archeologie als wetenschap te verklaren, aangezien daar reeds voldoende algemene werken handelen. De nakende nieuwbouw houdt in dat het aanwezige bodemarchief (deels) vernietigd zal worden. Gezien de aanwezigheid van een bijzondere Romeinse site was, alhoewel het slechts één perceel beslaat, het onvermijdelijk om een archeologisch noodonderzoek in te stellen. Er werd vanaf gezien om nog proefonderzoek uit te voeren en meteen over te gaan tot een vlakdekkende opgraving.

Er zijn een aantal factoren die een bepalende rol hebben gespeeld bij de aanpak van de opgraving. Het terrein is slechts het deel dat bebouwd zal worden met de nieuwbouw, uitgebreid tot enkele meters van de perceelsgrens. De start van de bouwwerkzaamheden was gepland op 1 augustus 2006, dus werden de opgraving zo spoedig mogelijk gepland en opgestart op maandag 3 juli om te eindigen op 31 juli. Om de bouwwerkzaamheden niet nodeloos te compliceren en duurder te maken werd op vraag van de eigenaar overeengekomen om op de plaats van de te bouwen woning geen coupes te zetten. Bovendien werd ook verlangd om de diepte van de afgraving te beperken. Er waren dus een aantal opgelegde restricties die niet toelieten het perceel op een volledig correcte en exhaustieve manier te onderzoeken.

Er werd gestart met het openleggen door de kraan van het zuidelijke te bebouwen stuk van het perceel indachtig de veiligheidsmarges ten opzichte van de perceelsranden en de weg. In deze eerste fase werd enkel het bovenste pakket ofwel de ploeglaag weggenomen met de kraan. Tijdens deze graafwerken werden onmiddellijk heel wat fragmenten van bouwmaterialen – voornamelijk dakpannen – en veldstenen opgemerkt. Tijdens het afgraven van het vlak werden direct al een bijna volledige kom in terra sigillata aangetroffen. Uiteindelijk werd een trapeziumvormig vlak opengelegd met korte zijde 1� en lange zijde 23 m en hoogte 32 m.

De maand juli van 2006 was een erg warme periode en viel binnen een hittegolf. Dit had natuurlijk zijn impact op de kleiige en lemige fractie van de bodem, waardoor deze bijna onleesbaar werd. Er werd gepoogd om met besproeiing en afdekking door zwarte plastiek het terrein werkbaar te houden. Schaven met behulp van de schop was moeilijk, ook al door de aanwezigheid van talrijke stenen, brokstukken en scherven. In die zones was de kraanbak iets hoger gebleven en werd een laagje weggenomen met de truweel om zo de mogelijke vondsten en structuren bloot te kunnen leggen.

Zo werden enkele muurresten opgemerkt (zie infra) waarbij besloten werd om het werkvlak zo ver mogelijk uit te breiden met behulp van schop en spade. Zo werd nog de opgraving nog uitgebreid met een sleufje van 4 m lang en een vlak van maximaal 4,� m, minimaal 1,2� m bij maximaal 19 m en minimaal 16 m.

Gezien de gemaakte afspraken was het onmogelijk om onbeperkt te couperen, vandaar dat een aantal gefundeerde keuzes dienden gemaakt te worden. Op twee muurtracés of wat daarvan restte werden dwarscoupes uitgezet. Het grootste spoor lag helaas midden in de bouwzone vandaar dat er slechts twee lange coupes op de plaats van de funderingsleuf konden aangelegd worden, dan nog met een beperkte diepte.

�� Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

De aangetroffen sporen, resten en objecten werden zeer zorgvuldig ingemeten en opgetekend waarbij de verschillende vondstcategorieën – veldstenen, dakpannen, Doornikse kalkstenen en archaeologicae – werden aangeduid. Van deze verschillende categorieën werd een voldoende groot geacht staal gerecupereerd. Tijdens alle fases van het werk werd er uitgebreid gefotografeerd. Al bij al werd er zoveel mogelijk de hedendaagse standaard van archeologisch onderzoek nageleefd, in sommige specifieke gevallen was dit onmogelijk door het rekening houden met de verlangens van de bouwheer.

Figuur 12 : Veldopname van het truwelen en borstelen van de muurresten

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 23

V. Archeologische sporenDirect bij het afgraven werd duidelijk dat er in het vlak een aantal langgerekte zones met veldstenen aanwezig waren, alsmede een grote donkere vlek die verheven zat met allerlei bouwpuin. Na het opschaven en truwelen van het terrein werd duidelijk dat het respectievelijk om muurresten en op een groot archeologisch spoor ging. De muurresten werden zo ver mogelijk gevolgd richting perceelsgrens en weg. Alvoor er dieper op deze sporen wordt ingegaan, worden de andere aanwezige sporen belicht.

Verspreid over het terrein bevinden zich een aantal recente verstoringen. Het gaat in twee gevallen om iets dieper uitgevallen ploegsporen of recente greppels. Er zijn ook nog een aantal kleinere verstoringen en een zeer scherp afgelijnde kuil. Alle overige sporen stammen uit de Romeinse periode. In de noordelijke helft van het vlak bevinden zich een aantal verkleuringen met daarin brokstukken van bouwmaterialen evenals een drietal paalsporen. Door de zeer slechte leesbaarheid van het terrein door de aanhoudende droogte en hitte konden deze sporen niet grondig onderzocht worden.

Figuur 13 : Grondplan van de opgraving met aflijning van de Romeinse sporen en de aangetroffen bouwmaterialen

�� Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

In de zuidwestelijke hoek van het terrein werden twee haaks op elkaar staande uitbraak- of funderingsleuven van muren opgemerkt. Na uitbreiding van het werkvlak werd duidelijk dat er nog meer muren van een grotere structuur aanwezig waren.

Een eerste tracé dat werd opgemerkt werd met de kraan blootgelegd en verder opgekuist met truweel en borstel, deze meest zuidelijke ZW-NO georiënteerde muur is spoor 1. Haaks erop vertrekt in het uiterste noordoostelijke punt een tweede muurtraject – spoor 2 – volgens de NW-ZO – as. Ook dit laatste spoor werd aangesneden met de kraan en verder blootgelegd met truweel en borstel. Er werd beslist om deze muren verder te volgen door met de hand het werkvlak uit te breiden. Zodoende werd nog een nieuw muurtraject aangetroffen die haaks op spoor 2 staat en bijgevolg parallel loopt aan spoor 1 op ongeveer 11 m (van midden naar midden van de muur gemeten), deze muur werd spoor 4 gedoopt. Op dit spoor vertrekt er een nieuw haaks traject dat richting noordwesten in de sleufwand verdwijnt. Dit spoor werd oorspronkelijk spoor 4bis genoemd, maar werd tijdens de verwerking herdoopt tot spoor �. De afstand tussen het midden van muur 2 en muur � bedraagt ongeveer � m. Spoor 1 kon over een lengte van 16,8 m gevolgd worden, voor spoor 2 was dat ongeveer 14 m, terwijl spoor 4 op zijn langst 18,2 m. Elk van deze muren loopt nog door buiten het onderzoekvlak. De gemiddelde breedte van de muursporen is 80 cm.

Op enkele plaatsen in de muren lijken er kleine uitsprongen te bestaan, mogelijk zijn dit de resten van steunberen. Op de hoek van muren 1 en 2 en zowel 2 m ten zuidwesten op muur 1 en ongeveer 2 m

Figuur 14 : Zicht op manueel uitgegraven muurresten 2 en 4

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 2�

ten noordoosten op muur 2 bevinden zich eveneens uitstulpingen. Verder langs muur 2 bevindt zich nog een mogelijke uitsprong.

De eerst aangesneden muurresten, sporen 1 en 2 bestonden uit een verkleuring van de bodem die afwisselend matig tot weinig natuurstenen bevatte. Muren 4 en � zijn praktisch volledig gevuld met steenfragmenten. Dit zou deels kunnen te maken hebben met de opgravingmethode. Terwijl muren 1 en 2 met de kraan werden blootgelegd – wat inhoudt dat de bovenste stenen zijn losgewrikt en weggegraven – werden muren 4 en � blootgelegd met de hand, wat natuurlijk zorgvuldiger kon gebeuren. Dit is slechts een gedeeltelijke verklaring, gezien de informatie afkomstig uit de twee dwarscoupes op de muursporen.

Zowel op muur 1 als op muur 4 werd een dwarscoupe uitgezet. Muurspoor 1 bestaat grotendeels uit een lichtgrijze min of meer komvormige verkleuring die op de plaats van de coupe blijkbaar ongeveer 1m breed is. Er is slechts een matige spreiding aan natuurstenen. De aflijning is erg onregelmatig. Muurspoor 4 is een mooiere en regelmatigere komvorm van ongeveer 70 cm breed en 20 cm diep. Er zitten veel meer fragmenten van natuursteen in de lichtgrijze vulling. Het verschil in beide sporen is bijgevolg niet volledig te verklaren door een andere aanpak in blootleggen. Wellicht is muur 4 nog een intact gebleven muurfundering, terwijl muur 1 slechts bewaard is gebleven als uitbraakspoor met de restjes van de afbraak in de vulling.

De zone binnen de muren bevat een redelijk aantal erg verspreide brokken natuursteen en dakpan. In het verlengde van muur � centraal tussen muren 1 en 4 in bevindt zich een rond spoor die waarneembaar was als verkleuring met een aantal bouwfragmenten in. Ondanks het ontbreken van een coupe gaat het wellicht om een paalspoor met een diameter van 7� cm.

Figuur 1� : Dwarsdoorsnede op muur 1 Figuur 16 : Dwarsdoorsnede op muur 4

Figuur 17 : Coupetekeningen: 1. Muur 1; 2. Muur 4

�6 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Figuur 19 : Dwarsdoorsneden op spoor 3 : 1. Noordwestelijke coupe; 2. Zuidoostelijke coupe

Centraal langs de noordwestelijke sleufwand van het vlak verdwijnt een grote ZO-NW georiënteerde ovalen verkleuring die heel wat bouwmaterialen bevatte. Dit spoor 3 is maximaal 12,40 m lang en heeft een maximale breedte van 9m, terwijl dat gemiddeld 7,� m is. De volledige dimensie ontbreekt aangezien slechts de noordoostelijke, zuidoostelijke en zuidwestelijke kant van deze grove afgeronde rechthoek of hoekige ovaal aanwezig zijn. Het verloop van dit spoor is duidelijk parallel aan de noordoostelijke muur (spoor 2) en situeert zich er op ongeveer 3m van.

Door de moeilijk leesbare grond en de aanhoudende droogte was het verschil tussen de moederbodem rond het spoor en het spoor zelf minimaal te noemen. Op basis van lichte textuur- en kleurverschillen kon het grondspoor toch afgelijnd worden. Binnen het spoor vielen onmiddellijk het grote aantal fragmenten van dakpannen, veldstenen en Doornikse kalkstenen op. Alhoewel alle bouwmaterialen verspreid in spoor 3 voorkomen, vallen er toch enkele clusters op. Vlakbij de zuidwestelijke wand bevinden zich talrijke natuurstenen, terwijl iets meer ten noorden over de hele breedte van het terrein zich veel dakpannen bevinden. Enkele dakpanfragmenten lijken gebroken te zijn toen ze in het spoor terechtkwamen, hetzelfde werd vastgesteld bij enkele aardewerkvormen, wat wijst op intentionele depositie en destructie. Bovendien vallen enkele kleinere clusters van een aantal dakpannen op. Vermoed wordt dat dit spoor gebruikt werd als dump voor afbraakmateriaal.

Figuur 18 : Veldopname van een deel van spoor 3 met op de voorgrond een dakpancluster

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 27

Het onderzoek op dit spoor beperkte zich noodgedwongen tot het handmatig vlakzetten met de truweel, waardoor er slechts een �-tal cm van de vulling werd onderzocht. De grote hoeveelheid aan vondsten uit deze bovenste laag zou dan ook veelbelovend moeten zijn voor het aantal vondsten uit het gehele spoor. In samenspraak met de eigenaars werd besloten dat twee beperkte coupes op de plaats van de fundering geen probleem zouden vormen indien ze niet dieper zouden gaan dan 2� cm. Het spoor lijkt alvast dieper door te lopen, maar noch over de exacte diepte, noch de vorm van de kuil in doorsnede kan uitspraak worden gedaan. De eigenaars stelden ons ervan op de hoogte dat tijdens de werkzaamheden aan de riolering een diepere sleuf zou getrokken worden net naast het vlak, helaas werd de KLAD niet verwittigd toen de werken uitgevoerd worden, zodat deze kans onbenut voorbij ging.

Hoe de sporen precies moeten geïnterpreteerd of gereconstrueerd worden is een moeilijke onderneming. Er is slechts een deel van een grotere structuur opgraven. De muurresten lopen nog door in noordwestelijke en zuidwestelijke richting, wat betekend dat tijdens dit onderzoek slechts de noordoostelijke hoek van de steenbouw is gedocumenteerd. Ook de grote kuil loopt nog door in noordwestelijke richting. Wat de oorspronkelijke functie van deze grote kuil was, bleek niet achterhaalbaar wegens de onmogelijkheid tot couperen. In zijn laatste gebruiksfase werd deze structuur echter gebruikt als intentionele dumpzone voor afbraakmaterialen. Het lijkt erop dat de steenbouw volledig werd afgebroken, maar uit de coupes blijkt dat er niet altijd even grondig te werk werd gegaan. Wellicht bestond het opgaand muurwerk (ten dele) uit een natuurstenen kern met een bekleding van Doornikse kalkstenen. De dakpannen wijzen op de aanwezigheid van een dakstructuur. De gecreëerde binnenruimte tussen muur 1 en 4 is ongeveer 10,� m, wat erg veel is om te overspannen met een zware constructie. Mogelijk is het paalspoor een aanduiding dat er nog bijkomende ondersteuning voorzien was. Het kan evenwel zijn dat de dakconstructie zich beperkte tot delen van de ruimte of de kleinere ruimtes, alhoewel niets met zekerheid kan gesteld worden. Op een bepaald moment werd deze constructie volledig afgebroken en werd hergebruik van de materialen verhinderd door opzettelijke vernieling van bouwmaterialen – wat goed te merken was bij verschillende dakpannen.

�8 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Figuur 20 : Overzichtsfoto vanuit een hoogtewerker

Figuur 21 : Zicht vanuit het zuiden op de muren

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 29

VI. Aardewerkstudievi.1. inleiding

Het aardewerk van de opgraving Aalter – Loveldlaan is quasi volledig afkomstig uit spoor 3, een grote structuur rijk aan afbraakmateriaal van de naastliggende steenbouw. Uit deze structuur werden 274 scherven gerecupereerd die herleidbaar zijn tot 41 individuen. Vaak gaat het om archeologisch volledige profielen met een lage fragmentatiegraad, wat erop zou kunnen wijzen dat de tijd en het traject tussen gebruik en depositie vrij kort waren, met andere woorden dat het materiaal kort na gebruik intentioneel werd in het spoor geworpen. Dergelijk opzettelijke deponering werd ook vastgesteld in de verspreiding van de bouwmaterialen.

Ondanks het feit dat slechts een deel van de structuur werd onderzocht en niet tegenstaande het beperkt aantal individuen, werd toch een poging ondernomen om de ceramiek te analyseren. Het aardewerk werd macroscopisch bestudeerd door middel van een microscoop (x 10-x 40) en vervolgens geteld op basis van het totaal schervenaantal en op basis van het minimum aantal individuen. Bijna 70% van de vormen is van lokale of regionale herkomst, de rest werd geïmporteerd.

vi.2. bAksels en vormen vAn niet lokAle of regionAle herkomst (import)De meest prominente importgroep en tevens een belangrijke groep binnen het totale spectrum aan vormen en baksels wordt ingenomen door de terra sigillata. Van de � aangetroffen individuen zijn er 4 archeologisch volledige profielen. Het gaat bakselmatig om vier stukken uit de ateliers van Rheinzabern en één uit Trier. Het laatste stuk is een versierde Dr. 37 kom in een zeer kalkrijk, poederig baksel met slechte deklaag. De eierlijst uit dubbele omlopende band en rechtaanleunende, L-vormige tussenstaaf (Fölzer 946) is een evident gidsfossiel voor de pottenbakkersgroep van Dextor-Censor-Criciro. Ook het tafereel met bladeren en springende leeuwen en de afzoming van het fries onderaan door bloemmotieven is een frequent stijlkenmerk (cfr. Fölzer 1913 : Taf. XVI ev; oelmAnn 1914 : Taf VI.). Van deze pottenbakkersgroep wordt aangenomen dat ze werkzaam was rond 190-210 n.C. (HulD-zetsCHe 1971), maar de vormschotels werden duidelijk ook later hergebruikt of afgevormd waardoor Dr. 37 “in de stijl van” de Dexter-groep veelvuldig worden gevonden tot in en zelfs na het midden van de derde eeuw. (persoonlijke communicatie I. Huld-Zetsche). Het kalkrijke baksel en de slechte deklaag van het stuk uit Aalter – Loveldlaan is overigens een typisch kenmerk van Trierse terra sigillata uit de volle derde eeuw (birD 1993; Frey �000).

De andere aanwezige vormen zijn allemaal onversierde exemplaren uit het atelier van Rheinzabern, gekenmerkt door een oranje-bruin baksel rijk aan foraminiferen en zwarte inclusies. Het gaat om een Dr. 43 mortarium met sterke gebruikssporen (rasp weggeërodeerd); twee kommen van het type Dr. 31 waarvan één grote en diepe Dr. 31R, en een lage, verbrande beker van het type Dr. 33. Ook deze vormen zijn courant tijdens de derde eeuw (cfr. ondermeer reuter �005).

Tot de andere importen behoort een fragment van een bord Blicquy 6 in pompeiaans rood aardewerk. Dit aardewerk komt voor tijdens de eerste 3 eeuwen van onze jaartelling en werd gemaakt in het productiecentrum van Les Rues-des-Vignes, nabij Cambrai (Deru 200�). Eveneens afkomstig uit Noord-Frankrijk is een kruikje in zogenaamd zeepwaar, vermoedelijk afkomstig uit de regio rond Bavay (Deru & VACHArD 2002). Het fijne baksel bevat naast fijne kwarts, fijne witte en zwarte inclusies (arigiliet en magnetiet?). Ook dit materiaal is moeilijk scherp dateerbaar maar komt pas voor na het midden van de eerste eeuw en niet meer na 27�AD.

30 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Figuur 22 : Het importaardewerk. a. Terra sigillata: 1. Dr. 43; 2. Dr. 31R; 3. Dr. 37; 4. Dr. 33; �. Randfragment Dr. 31; b. Pompeiaans rood: 6. Blicquy 6

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 31

Bij het gewone geïmporteerde aardewerk vallen behoudens een wandfragment van een Dr. 20 olijfolieamfoor uit Spanje en een dolium van onbekende origine, vooral nog enkele kruikbaksels op. Het gaat hem in eerste instantie om kruiken in het zogenaamd Scheldevallei-baksel (VAn Der WerFF, tHoen & VAn DierenDonCk 1997) wiens herkomst mogelijk ook in Henegouwen of zelfs Noord-Frankrijk gezocht dient te worden (tHuillier 2001) en een scherf van een kruik in mogelijk zgn. “Maaslands” baksel (Willems �005).

vi.3. bAksels en vormen vAn lokAle of regionAle herkomst

Een fors aandeel van het aardewerk is van lokale of regionale makelij (vermoedelijk meer dan 70 %). In het bijzonder het handgemaakt tot traag gedraaid aardewerk beheerst het spectrum aan vormen en baksels (44 %). Het baksel heeft een zeer kwartsrijke basismatrix, een typisch kenmerk voor de tertitiare kleien van Asse uit de regio Aalter en de cuesta Oedelem-Zomergem. Drie reducerend gebakken bakselvarianten werden onderscheiden:

LOK-HM-1 matrix met dichte, matig fijne halfdoorzichtige afgeronde kwartsen; fijn bruin schervengruis in dichte mate; sterke organische component

LOK-HM -2 idem; met fijnere kwartsen

LOK-HM 3 fijn baksel, zeer rijk aan halfdoorzichtige fijne afgeronde kwartsen; sporadisch grover schervengruis (bruin)

Figuur 23 : Detailopname van de versierde Dr. 37

32 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

De helft van de individuen bij handgemaakte bakselgroepen werd uitgevoerd in baksel 2. Er werd geen specifieke relatie tussen vormen en baksels vastgesteld. De aanwezige types zijn beperkt tot een 7-tal soorten:

1 pot met naar buiten gebogen rand 2 idem; met vingertopindrukken 3 beker op hoge voet 4 bord/kom met naar binnen gebogen rand � idem met greepelement en gladding aan binnenzijde 6 bord met naar binnen gebogen, geprofileerde rand 7 deksel met niet geprofileerde rand

Deze vormen zijn courant tijdens de Romeinse periode in het noordelijk deel van de civitas Menapiorum. Vooral type 6 in kom- of bordvariant werd echter herhaaldelijk opgemerkt in laat 2de eeuwse en 3de eeuwse contexten in de regio, bijvoorbeeld op sites Knesselare - Kouter (De ClerCq, Hoorne & VAn Hee in voorbereiding) en Merendree - Molenkouter (De ClerCq 199�). Ook de versiering door middel van intense gladdingspatronen aan de binnenzijde van open vormen lijkt een gegeven te zijn dat wijst op een 3de eeuwse datering. Dergelijke (evolutie in) versiering werd eerder al vastgesteld op 3de eeuwse aardewerkgroepen uit de kustregio zoals Plassendale (VAnHoutte & De ClerCq �007) en Oudenburg (Vanhoutte, Dhaeze & De Clercq in voorbereiding) en kan misschien in verband worden gebracht met de invloed van externe pottenbakkerstradities zoals bijvoorbeeld de Britse BB-industry. Een bodemfragment van een traag gedraaide beker op hoge voet is ook een diagnostisch element dat op de derde eeuw wijst. Immers, drinkbekers op hoge voet en slank S-vormig tot tulpvormig profiel zijn erg courante vormen in de derde eeuw en wijzen mogelijk op tradities van collectief drinken. Ze komen zowel voor in terra nigra, gewoon gedraaid aardewerk als handgemaakt aardewerk, al of niet versierd. Bekers op hoge voet zijn gekend uit derde eeuwse contexten in Velzeke (VAn HeesCH & DesCHieter 2000), Merendree (De ClerCq 199�), Maldegem (Crombé et al. �005) en als “pentice mould-beakers” langsheen de volledige Noord-Gallische kustzone (cfr. ondermeer Crombé et al. �005; VAnHoutte, DHAeze & De ClerCq, in voorbereiding)

Bij het gewone gedraaide aardewerk kan ook een groot aandeel van lokale producten worden vermoed. Net als bij het handgemaakt aardewerk worden we immers geconfronteerd met een zeer homogeen, sterk kwartsrijk baksel. Zowel bij het reducerend gebakken gedraaid gewoon aardewerk, de fijnwandige variant als bij het oxiderend gebakken gedraaid gewoon aardewerk en zelfs bij de kruiken werden een sterk gelijkend baksel met kenmerkende kwartsmatrix opgemerkt. Een overzicht van de vershillende bakseltypes :

LOK-KW Fijn baksel, rijk aan medium grote, afgeronde halfdoorzichtige kwarts die soms holtes nalaat. Schaarser roodbruin schervengruis

LOK-OXI idem

cfs1-LOK-FW? Sterk gelijkend aan lok-kw en lok-oxi maar fijnere granulometrie; met organisch materiaal bijgemengd; reducerend gebakken.

cfs2-NM-FGW? Fijne matrix met onregelmatig en matig verspreide afgeronde kwartsen; wat schervengruis en organisch materiaal; reducerend gebakken.

gg-red-LOK-CW/NM-CGW sterk gelijkend op lok-oxi en LOK-FWqua samenstelling; wel grovere granulometrie

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 33

Figuur 24 : Het aardewerk van lokale of regionale origine: 1. Bakselgroep LOK-HM-1; 2. Bakselgroep LOK-HM-2;

3. Bakselgroep LOK-HM-3; 4. Bakselgroep LOK-RED; �. Bakselgroepen LOK-KW en LOK-OXI

34 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Figuur 2� : Aardewerktelling

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 3�

Verder petrografisch en geochemisch onderzoek is nodig om dieper inzicht te bekomen in deze groep maar op basis van macroscopische waarneming en vergelijkend onderzoek kan voorlopig toch worden vooropgesteld dat deze baksels tot éénzelfde bakselfamilie behoren. Gezien de dagzoming van de klei van Asse in de regio is het niet ondenkbaar dat in deze zone belangrijke Romeinse aardewerkateliers aanwezig waren. Romeinse dakpanproductie (De ClerCq & tHoen 1998) en middeleeuwse aardewerkindustrie (zie bijvoorbeeld De ClerCq & De groote 200�) werd in de regio immers al vastgesteld in Zomergem, Oostwinkel, Knesselare, Adegem en Oedelem. Ook de gelijkenis met de North-Menapian Fine en -Coarse Ware, het vroegere zogenaamde Kustaardewerk, is op het eerste gezicht bakselmatig soms moeilijk te maken, in het bijzonder dan bij de fijnere varianten, al lijkt deze laatste groep duidelijk minder schervengruis en organische magering te bezitten dan de LOK-groep en technologisch (kleibehandeling) verder te zijn geëvolueerd. Vormelijk kan er helaas weinig diagnostisch materiaal worden weerhouden. Opmerkelijk is een rand in LOK-OXI van een bord of kom met recht opstaande rand. Van deze vorm zijn in de regio vooralsnog geen parallellen voorhanden.

vi.4. evAluAtie

Ondanks het kleine staal kunnen toch enkele beschouwingen worden gemaakt. Chronologisch hoort dit ensemble duidelijk thuis in de (volle) derde eeuw. Zowel de vormelijke als bakselmatige karakteristieken van de terra sigillata wijzen hierop. Bij het weinige diagnostische materiaal van lokale tot regionale herkomst zijn er ook indicatoren (zowel vormelijk als decoratief) die deze chronologie ondersteunen. De proportionele verdeling van de verschillende aardewerkgroepen binnen het totale spectrum laat een forse lokale of regionale component zien, met een belangrijk aandeel handgemaakt tot traag gedraaid aardewerk. Dit laatste is een recurrent fenomeen gedurende de eerste drie eeuwen in het noordelijk deel van de civitas Menapiorum (De ClerCq 200�). Het sterke aandeel van materiaal van lokale tot regionale makelij is niet verwonderlijk gezien het dagzomen in de onmiddellijke buurt van geschikte tertiaire kleien en laat eens te meer toe om de aanwezigheid van Romeinse aardewerkateliers te veronderstellen in de driehoek Oedelem-Aalter-Zomergem.

Figuur 26 : Detailopnames van de verschillende bakseltypes:

1. LOK-HM-1 (x 4); 2. LOK-HM-2 (x 3); 3. LOK-HM-3 (x �);

4. gg-red-LOK-CW (x 4); �. LOK-OXI (x �)

36 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Opvallend tot slot is het belangrijke aandeel van de terra sigillata in het ensemble. In tegenstelling tot rurale sites uit de derde eeuw zoals Knesselare – Kouter en Knesselare – Flabbaert waar handgemaakt aardewerk domineert en import quasi afwezig is, sluit het patroon in aardewerkconsumptie van Aalter – Loveldlaan eerder aan bij dat van militair getinte aardewerkgroepen uit Aardenburg (W. Dhaeze, persoonlijke communicatie) en Oudenburg (VAnHoute, DHAeze & De ClerCq in voorbereiding) waar dezelfde percentages en vormen aan het licht kwamen. Gezien het beperkte staal aan materiaal is het echter onmogelijk om deze eventuele relatie met zekerheid voorop te stellen.

Figuur 27 : Vergelijkende grafiek van het aantal individuen per type aardewerk

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 37

VII. Andere vondstenvii.1. bouwmAteriAlen

Naast fragmenten van aardewerk werden op de site nog andere archaeologicae aangetroffen. Het gaat daarbij voornamelijk om (brokstukken van) dakpannen, veldstenen en Doornikse kalkstenen. Deze drie categorieën werden in overvloed aangetroffen op de site.

De uitbraaksleuven of funderingssleuven van de muren (sporen 1, 2, 4 en �) bevatten bijna exclusief veldstenen. Daarbij gaat het om ijzer- en glauconiethoudende zandstenen van lokale oorsprong die soms erg fragmentair en onregelmatig zijn, maar in uitzonderlijke gevallen nog een lengte van 30 cm hebben. De stenen zijn ook in overvloed terug te vinden in spoor 3. Het is materiaal dat doorgaans vrij vlak is in breuk waardoor het ongeschikt is voor opgaand muurwerk, tenzij er grote hoeveelheden en veel mortel voorhanden zijn. Veeleer is het vooral als fundering of als plaveiing geschikt. Dat deze stenen in de Romeinse tijd op grote schaal in de regio werden ontgonnen is sinds geruime tijd aangetoond. Zo werden in het castellum van Maldegem veldstenen aangetroffen wiens oorsprong in Aalter wordt gezocht (persoonlijke communicatie W. Dhaeze) maar ook in de vroeg-eerste eeuwse site Aalter-Langevoorde werden grote fragmenten gevonden op de bodem van waterputten en in kuilen (De ClerCq & mortier 2001). Verder oostelijk in de vicus van Merendree en in menig Romeinse site in de regio komt dit materiaal ook voor. Het was onmogelijk om alle stenen te recupereren, vandaar dat slechts een grof staal werd genomen, met oog op mogelijke analyse en publiekswerking.

Verspreid over het vlak bevinden zich een aantal kleinere dakpanfragmenten – zowel van imbrices als van tegulae. In spoor 3 valt een zeer grote concentratie op, waarbij er ook heel wat grotere fragmenten terug te vinden waren. In een redelijk aantal gevallen konden grotere fragmenten aan elkaar gepast worden, helaas kon er geen volledige dakpan gereconstrueerd worden. In geen enkel geval werden stempels of indrukken opgemerkt. Een kleine fractie van het totaal aantal dakpannen leek secundair verbrand. Ook van de dakpannen waren er teveel fragmenten op het terrein om een exhaustieve inzameling te houden, vandaar dat er slechts een grof staal van de pannen werd behouden.

Vooral in spoor 3 werden een aantal Doornikse kalkstenen opgemerkt, maar het gaat om minder fragmenten dan dat er stenen of dakpannen aanwezig zijn. De blauwige stenen zijn meestal erg verweerd door de slechte bewaringsomstandigheden. De vorm is vrij uniform, het gaat om (door verwering) afgeronde balken tot kubussen met een maximale lengte van 20 cm. Vrijwel alle fragmenten werden bewaard.

Spoor 3 werd geïnterpreteerd als kuil met de dump van afbraakmateriaal (zie supra). Andere bouwelementen zoals hout kunnen ook in de kuil

Figuur 28 : Detailopname van een dakpan

38 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

zijn beland, gezien de talrijke aanwezigheid van ijzeren spijkers, en de plaatselijke donkerdere verkleuring, die dan mogelijk veroorzaakt zou kunnen zijn door het vergane (eventueel deels verbrande) hout. Ook over de opbouw van de constructie valt dankzij de vele fragmenten van bouwmaterialen iets te zeggen. De natuurstenen zijn gebruikt als fundering voor de muur en wellicht ook voor (een deel van) de opbouw. De muur werd wellicht bekleed met een parament van Doornikse kalkstenen (afmeting van dagzijde ongeveer 10 bij 1� cm). Het is niet duidelijk of dit om een deel van de muur gaat of om de muur volledig. In het eerste geval is het mogelijk dat de bovenbouw bestaat uit vakwerkbouw. Het dak bestond (ten minste deels) uit Romeinse dakpannen opgebouwd volgens de gekende procedure van platte tegulae met de afdekkende gebogen imbrices. Gezien de zwaarte van de dakpannen zal er ook een zeer draagkrachtige onderbouw in hout aanwezig geweest zijn, mogelijk zijn de talrijke spijkers hiervan een weerspiegeling.

Figuur 30 : Fragment van een Doornikse kalksteen op het terrein

Figuur 29 : Bewerkte veldsteen in situ

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 39

Figuur 32 : Verspreidingspatroon van de dakpanfragmenten

Figuur 31 : Verspreidingspatroonvan de veldstenen

�0 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Figuur 33 : Verspreidingspatroon van de Doornikse kalkstenen

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 41

vii.2. metAAl

Spoor 3 werd slechts manueel met truweel vlakgezet, waarbij alle scherven en bouwmaterialen bloot kwamen te liggen. Een redelijk aantal metalen vondsten werden toen ook al opgemerkt. Gezien het mogelijke belang van metalen vondsten – munten voor datering bijvoorbeeld – werd gevraagd aan Peter Deconinck bij zijn bezoek op het terrein om met een metaaldetector spoor 3 te overlopen, waarbij een redelijke hoeveelheid materiaal werd aangetroffen. Verschillende types van metalen voorwerpen zijn aanwezig, hoofdzakelijk gaat het om ijzeren spijkers in alle formaten en alle mogelijke bewaringstoestanden; daarnaast zijn er nog een aantal moeilijk interpreteerbare stukken gerecupereerd en een aantal verrassende stukken. Enkele stukken werden met behulp van röntgenstralen gescand door dr. Luc Verwaerde uit Knokke-Heist en door de afdeling Medische beeldvorming van de Faculteit Dierengeneeskunde van de Universiteit Gent1.

In totaal zijn er 8� ijzeren spijkers aangetroffen. In de meeste gevallen gaat het om gecorrodeerde maar volledige exemplaren, alhoewel soms ook fragmenten voorkomen. Enkele van de spijkers zijn zeer goed bewaard door de uitzonderlijke aanwezigheid in de directe omgeving van een brok klei. In doorsnede zijn ze vierkant. De lengte varieert van een 3-tal cm tot een 10-tal cm.

Enkele objecten zijn te sterk gecorrodeerd om met zekerheid vast te stellen wat hun functie was. Wellicht gaat het in een aantal gevallen om spijkers, maar een aantal andere objecten hadden wellicht een andere functie. In totaal gaat het om 9 fragmenten. Er werden eveneens � platte stukken lood, � (stukken van) platte ijzeren staven (gemiddeld 12 cm lang), 1 stukje beslag, 3 beslagspijkers en 2 krammen opgegraven.

Enkele meer bijzondere vondsten zijn : een vreemd gevormde ijzeren staaf met een haak langs één uiteinde en een bolvormige corrosie langs het andere uiteinde; één vrij zwaar stuk dat bij röntgenscan mogelijk op een stuk van een schaar of mes lijkt; één dun (vermoedelijk koper)draadje met haak dat overeenkomsten vertoont met fibulae. In zeer slechte staat verkeren enkele cirkelvormige metalen stukjes. Bij 2 ervan is de bewaring erg slecht, maar van 1 koperen exemplaar kunnen we veronderstellen dat het om munten gaat. Verdere determinatie blijkt onmogelijk gezien de slechte bewaringstoestand.

Tijdens het couperen van spoor 3 werd een langwerpig sterk verroest object ontdekt. Bij het scan werd duidelijk dat het om een staaf van ongeveer 40 cm met omgebogen uiteinden ging, waarvan de functie niet determineerbaar is. Er werd een klein stukje koperen beslag gevonden, mogelijk zou het eventueel om een zeer verweerde munt kunnen gaan. Enkele vormloze objecten van lood werden eveneens opgemerkt.

1 Met dank aan dr. Myriam Hesta

Figuur 34 : Enkele ijzeren spijkers

Figuur 3� : Beslagspijker Figuur 36 : Mogelijke munten

�� Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

De meest intrigerende vondst is deze van twee passende fragmenten van wat bleek een lans- of speerpunt te zijn. Afgezien van de (recente) breuk is zowel de vorm van de huls als de punt goed bewaard onder de dikke laag corrosie. Deze punt is ongeveer 17,� cm groot, waarbij het blad 10,� cm en de huls 7 cm lang is. De punt heeft een maximale breedte van 4,4 cm, terwijl dat voor de huls een diameter van 3,2 cm vormt. Samen met het reeds gevonden harnasonderdeeltje, is dit een aanwijzing dat er mogelijk enige militaire aanwezigheid of op zijn minst contacten met militairen waren. Vanzelfsprekend is de kwantitatieve basis te klein om er sluitende uitspraken over te kunnen doen, toch lijkt dit een belangrijke aanwijzing voor verder onderzoek.

Figuur 37 : Röntgenscan van enkele objecten waaronder een mogelijk mes of schaarfragment (Med. Beeldv. Fac. Dierengeneeskunde UGent)

Figuur 38 : Röntgen-scan en foto van de vermoedelijke speer-

of lanspunt (röntgenscan: Vakgroep Medische Beeldvorming van de Faculteit Dieren-

geneeskunde van de Universiteit Gent)

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 43

VIII. Synthese en interpretatieOp de site Aalter – Loveldlaan werden verschillende muurresten en een grote kuil met afbraakmateriaal aangetroffen. De muren behoren tot een groter geheel in steenbouw waarvan enkel de oostelijke hoek werd onderzocht. De maximale dimensies zijn 18,2 bij 14 m, waarbij een grote NO-ZW georiënteerde ruimte met binnenafmetingen 10,� bij 18,2 m ontstaat – met een paalspoor op de noordelijke kant van de middenas – en een langs de noordelijke zijde aansluitende NW-ZO georiënteerde ruimte van 4 m breed en minstens 2 m lang. Hoe de resterende ruimte tussen binnenmuren 4 en � opgebouwd is, lijkt niet geheel duidelijk. De talrijke afbraakmaterialen uit de 12 bij 7,� m grote kuil laten toe de verschillende bouwmaterialen gebruikt bij de bouw te identificeren : veldstenen, bewerkte Doornikse kalkstenen en Romeinse dakpannen. De talrijk aangetroffen spijkers verraden eveneens een omvangrijke component in houtbouw – mogelijk de dakconstructie. Hoe deze structuur met stenen fundering precies was opgebouwd is niet reconstrueerbaar met de voorhanden zijnde gegevens. Tijdens de volle derde eeuw, en mogelijk zelfs rond het derde kwart van die eeuw wanneer we de gelijkaardige samenstelling van het aardewerkspectrum met dat van Oudenburg en Aardenburg beschouwen, werd het gebouw opgegeven en werden de afbraakresten in een kuil gedumpt samen met aardewerk dat kort voordien nog in gebruik moet zijn geweest. Mogelijk betreft dit tevens de opgave van een naastliggende waterput. De aardewerkvormen zijn vrij volledig, wat erop wijst dat ze kort na gebruik werden gedeponeerd en zodoende de afsluiting van het stort goed kunnen dateren.

Steenbouw is in de westelijke zandgronden vrij uitzonderlijk. In de omgeving is er enkel de site Nevele – Kerrebroek (De ClerCq & tHoen 1997) bekend en twee oppervlakte concentraties langsheen de Kale. Deze regio ligt buiten de traditionele ‘villae-sfeer’ van de leemgronden, in het vrij zandige, noordwestelijke deel van de civitas Menapiorum waar de traditionale inheemse houtbouw domineert als structurele component in het nederzettinsgpatroon (De ClerCq 2003). De aanwezigheid van een steenbouwconstructie vormt op zich een argument om te stellen dat dit een bijzonder en misschien wel regionaal belangrijke occupatie moet zijn geweest. Daarbij kan in eerste gedacht worden aan een villa, vicus of militaire site, in elk geval een vindplaats met boven-lokale status Ook het karakter van de eerdere vondsten wijkt af van het normale materiële cultuurpatroon, dit niet alleen in rijkdom (camee, munten, veel luxe-aardewerk, muziekinstrumenten uit het Middellandse Zeegebied) maar zeker ook in samenstelling. Meerdere indicaties wijzen op de aanwezigheid van mensen die in een ruimer interregionaal netwerk van (handels)contacten waren opgenomen waarbij bovendien een militair geïnsipreerd patroon naar voor komt. De grote Victoria, de pelta, de lanspunt, de maalstenen voor groepsgebruik, zouden immers op militaire invloed kunnen wijzen. In derde eeuwse context is dit “militaire” patroon gezien de toenemende politieke instabiliteit niet uitzonderlijk en hoeft dit niet op militaire aanwezigheid strictu sensu te wijzen. Echter, wanneer we deze gegevens combineren met de uitzonderlijke aanwezigheid van “Romeinse” bouwwijze in steen én met het feit dat het gebied in 1460 “daerment heet te Kestere” wordt genoemd en door de toponymisten (De Vos, stoCkmAn & DeVos 1992 : 14 & 113) ook als locatie van een oude militaire vestiging wordt geïnterpreteerd, is het ons inziens niet ondenkbaar dat zich hier mogelijk tijdelijk een militaire occupatie (in de volle derde eeuw?) heeft afgespeeld. Ook de patronen van bewuste opgave en uitwissing van de aanwezigheid (afbraak van de gebouwen, dumpen van ongebruikte maalstenen) zouden op militaire occupatie kunnen wijzen en werden ook vastgesteld bij het onderzoek van de castella van Aardenburg en Oudenburg. Gezien de strategische ligging van dit complex is dit militaire karakter misschien ook niet zo verwonderlijk. De site kan immers zeker niet los gezien worden van zijn opmerkelijke ligging in het landschap, een positie die vanuit landbouwoogpunt minder gunstig was, maar dit vanuit militair-strategisch oogpunt des te meer was. In het overwegend vlak tot licht golvend terrein van de

�� Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

westelijke zandgronden, verheft het Loveld zich dominant boven het omliggende landschap, waarbij de hellingen – behoudens langs de noordwestelijke zijde – vrij steil te noemen zijn. Dit geeft de site een strategische, goed verdedigbare inplanting. Opmerkelijk is ook dat de ideale Romeinse hoofdwegverbinding tussen het zuiden enerzijds en de noordelijke kustzone en de militaire basis van Aardenburg anderzijds, modelmatig langsheen deze opduiking werd berekend (Vermeulen & Antrop 1996).

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 4�

IX. ConclusieDe korte opgravingscampagne gedurende juli 2006 leverde tastbare bewijzen van de verwachte Romeinse site langs de Loveldlaan te Aalter. De Kale – Leie Archeologische Dienst werkte samen met de Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa van de Universiteit Gent en met toestemming van eigenaars Nicolas Willemarck en Sarah T’Kindt op het ongeveer 640 m² groot vlak, dat acuut bedreigd was door woningbouw. Er werden resten van een Romeinse steenbouw aangetroffen en onderzocht.

De structuur bevond zich in de westelijke hoek van het perceel en is minstens 14 bij 18,2 m groot. Er zijn verschillende binnenmuren op te merken, die slechts als uitbraaksleuven of funderingssleuven waren te herkennen. Een 12 m lange en 7,� m brede kuil bevatte heel wat bouwmateriaal zoals dakpannen, natuurstenen en Doornikse kalkstenen. Op basis van het aardewerk kon de site in de 3de eeuw gedateerd worden.

Het gaat ontegensprekelijk om een belangrijke Romeinse site uit de derde eeuw. Gezien het unieke karakter van de steenbouw in deze regio, de zeer opmerkelijke plaatsing in het landschap, de verhouding van import- tegenover lokaal aardewerk, de vondst van een speer- of lanspunt en een pelta en enkele opmerkelijke vondsten uit het verleden, doen vermoeden dat het mogelijk om een site van officieel karakter met militaire inslag gaat. Verder onderzoek is in elk geval noodzakelijk om meer bewijzen te leveren. Werven in de buurt zullen alvast met archeologische argusogen gevolgd worden.

De door de dienst zelf gefinancierd project heeft alvast opmerkelijke resultaten opgeleverd. Het onderzoek zou echter minder vlot zijn verlopen zonder de input van talrijke vrijwilligers, waarvoor nogmaals dank wordt uitgedrukt.

�6 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 47

BibliografieAnseeuW J., 1987. Gallo-Romeinse waterputten in Vlaanderen. Een Status Quaestionis. Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent.

birD J., 1993. 3rd century samian ware in Britain. Journal of Roman Pottery Studies 6 : 1-14.

Crombé pH., De ClerCq W., megAnCk m & bourgeois i., 200�. Een meerperiodensite bij de vallei van de Ede te Maldegem-Burkel (gem. Maldegem, prov. Oost-Vlaanderen). Menselijke aanwezigheid uit de steentijd, een nederzetting en grafheuvel uit de bronstijd en een nederzetting uit de Romeinse tijd. In : in ’t Ven i. & De ClerCq W. (eds.) 200�. Een lijn door het landschap. Archeologie en het vTn project 1997-1998, Brussel, deel II : 93-118. (= Archeologie in Vlaanderen, Monografie �)

De ClerCq W., 199�. De Gallo-Romeinse aanwezigheid in Merendree (Nevele, O.-Vl.). Een archeologische survey. Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent.

De ClerCq W., 1996. Archeologisch materiaal, afkosmtig van een bouwwerf te Aalter-Loveld. Onuitgegeven Rapport, Universiteit Gent.

De ClerCq W., 2003. L’habitat gallo-romain en Flandre-Orientale (Belgique). Essai de caractérisation après 10 années de fouilles dans la civitas Ménapiorum et Nerviorum (1990-2001). Revue du Nord – Archéologie de la Picardie et du Nord de la France T.8�, n° 3�3 : 161-179.

De ClerCq W., 200�. Shaped by tradition. On the persistence of hand-made pottery traditions in Northern Gaul, ca. 100BC-300AD. Rei Cretariae Romanae Fautores – Acta 39, Abingdon : 201-�07.

De ClerCq W., in druk. Figuration et symbolique du chenet dans le monde des vivants et des morts du nord-ouest de la Gaule (ca. 2�0 av. – 27� ap. J.-C.). Un aspect particulier de la culture matérielle à travers la romanisation. In : lemAn-DeleriVe g. & krutA V. (eds.). Feu des morts, foyers des vivants. Les rites et symboles du feu dans les tombes de l’âge du fer et de l’époque Romaine . XXVIIe Colloque International 3-6 juin 2004, Université de Lille. (= Revue du Nord Hors Série).

De ClerCq W. & De grootte k., 200�. Middeleeuwse perceelsstructuur en stort van aardewerk te Oostwinkel-Veldhoek (gem. Maldegem, prov. Oost-Vlaanderen). In : in ’t Ven i. & De ClerCq W. (eds.) �005. Een lijn door het landschap. Archeologie en het vTn project 1997-1998, deel II, Brussel : 119-126. (= Archeologie in Vlaanderen, Monografie �)

De ClerCq W., Hoorne J. & VAn Hee D., in voorbereiding. Archeologisch onderzoek Knesselare – Kouter. (KLAD-rapport)

De ClerCq W. & mortier s., 2001. Aalter. Industriezone Langevoorde. Grootschalige noodarcheologie. Onderzoek van een meerperiodenvindplaats. Monumentenzorg & Cultuurpatrimonium, jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 2000 : 197-202.

De ClerCq W. & tHoen H., 1997. Archeologie in een serre. Proef-opgravingen op een Romeinse steenbouw te Nevele (O.-Vl.). VOBOV-Info 46 : 9-1�.

De ClerCq W. & tHoen H., 1998. Enkele aspecten van de Gallo-Romeinse samenleving in het Meetjesland. Status quaestionis en recent Romeins archeologisch onderzoek in het gebied ten NW van Gent. In : Vriendenboek L. Stockman, Aalter: �1-62.

�8 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5

De lAet s.-J., 197�. Chenet celtique à tête de bélier trouvé à Aalter (Flandre Orientale). Helinium XV, 1 : 43-�0.

De lAet s.J. & VAn DoorselAer A., 1976. Nieuwe Oudheidkundige vondsten te Aalter. In : De lAet s.J., nenquin J.; VAn DoorselAer A., Desittere m., gAutier A., tHoen H., VerHAegHe F. & rogge m., Oudheidkundige Opgravingen en Vondsten in Oost-Vlaanderen VII. Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen �, Gent.

De Vos A., stoCkmAn l. & DeVos m. 1991. Meetjeslandse plaatsnamen van voor 1600. Deel II. Houtland; Band 1. Aalter. Maldegem, Stichting Achiel De Vos.

Deru X., 200�. Les productions de l’atelier de potiers des “Quatre Bornes” aux Rues-des-Vignes (Nord). SFECAG, Actes du Congrès de Blois : �69-�78.

Deru X. & VACHArD D., 2002. Le groupe des pâtes savonneuses des céramiques gallo-romaines du Nord de la gaule Belgique. SFECAG, Actes du Congrès de Bayeux : 477-483.

FAiDer-FeytrmAns G., 1979. Les bronzes romains de la Belgique, I-II. Mainz-am-Rhein.

Fölzer e., 1913. Die Bilderschüsseln der Ostgallischen Sigillata-Manufakturen. Römischen Keramik in Trier, I.

Frey m., 2000. Die letzten Reliefsigillaten aus Trier und ihre Zeitstellung. In: strobel k. (ed.), Forschungen zur römischen Keramikindustrie. Produktions-, Rechts- und Distributions-strukturen. Akten des 1. Trierer Symposiums zur antiken Wirtschaftsgeschichte, Mainz : 209-218. (= Trierer historische Forschungen ��)

HulD-zetsCHe i., 1971. Zum Forschungsstand Trierer Reliefsigillata. Trierer Zeitschrift 34 : 233-24�.

oelmAnn F., 1914. Die Keramik des Kastells Niederbieber, Materialien zur römisch-germanischen Keramik I., Frankfurt am Main.

reuter s., 200�. Ein Zerstörungshorizont der Jahre um 280 n. Chr. in der Retentura des legionslager Reginum/Regensburg. Die Ausgrabungen in der Grasgasse-Maximilianstrasse 26 in den jahren 1979/80. Bayerische Vorgeschichtsblätter 70 : 183-281.

tHuillier F., 2001. L’atelier céramique d’époque gallo-romaine de Dourges (Pas-de-Calais, France). Aperçu des structures et de la production. Rei Cretariae Romanae Fautores – Acta 37, Abingdon : 127-132.

VAn Der WerFF J.H., tHoen H. & VAn DierenDonCk r.m., 1997. Scheldevallei-amforen. Belgisch bier voor Bataven en Cananefaten? Westerheem 46, 6: 2-12.

VAn Der HAegHen g., 1992. Aalter. Nieuwe archeologische vondsten van paleolithicum tot heden. (= Appeltjes van het Meetjesland 43)

VAn HeesCH J. & DesCHieter J., �000. De Gallo-Romeinse vicus te Velzeke II. Een muntschat uit de tijd van keizer Postumus. (= Publicaties van het provinciaal Archeologische Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen, site Velzeke. Gewone Reeks 3)

VAnHoutte s. & De ClerCq W., 2007. Het Gallo-Romeinse aardewerk, aangetroffen bij de aanleg van het industrieterrein Plassendale III. Opgravingscampagne 2000-2001. Relicta. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen I : 81-120.

Hoorne J., De ClerCq W. & Verbrugge A., Archeologisch onderzoek Aalter - Loveldlaan. 3 tot 31 juli 2006. 49

VAnHoutte s., DHAeze W. & De ClerCq W., in voorbereiding. The mid- to late 3th century pottery group OS 9648 from the Castellum of Oudenburg (Belgium). Journal of Roman Pottery Studies.

Vermeulen F. & Antrop m. (eds.), 1996. Ancient Lines in the Landscape. A Geo-Archaeological Study of Protohistoric and Roman Roads and Field Systems in Northwestern Gaul. Peeters, Leuven, ��6p.

Willems s., �005. Roman Pottery in the Tongeren Reference Collection: mortaria and coarse wares / Romeins aardewerk in de Tongerse referentiecollectie: wrijfschalen en gewoon aardewerk, Brussel. (= VIOE-Rapporten 01)

50 Kale - Leie Archeologische Dienst �007, KLAD-Rapport 5